ro 13, p. HO 450) ee (en L Kk Hr pn vir DE NieuwsTE WERKEN VAN DE hi: SS OCLETEITEN Ad DER WETENSCHAPPEN. 8 £R-BUR OPA nn e EN VAN ANDERE f KR: GELEERDE MANNEN | Met nauwkeurige Afbeeldingen. ie TWEEDE DEEL. & el D …h ted , £N £ ef \ _ DL ee pe ne p Wd a, EN TE AMSTERDAM, NE HOUT TuUAN an MDCCLVIL | ta ON ' mn red: \ en 5 SEON CEVTA Bean ar baet: è EN B: D. EDE E Lo rr ro saar Dg Bless HE TE REN | „7 Bn he ged. silki Jomtded oe sin Bi wees ik erktuig. om, Walviffen jn _febies carter  vin died WEE Cat k fj . bladz. r evn nr Ad 7 gapen ae wan ; den Heer. Josrenus Hands over ber bevaart dar. Bloemen. in ben Sha, el ‘ « ARN 1 4 k to bns VA SR ta omtrent de “erfcheide Werkingen ; _die “ser gedaan zjn, om den Áardkloot te meeten. _ 27 ene, en eh, verder . ij ke asv WINISW B bard van een nieuw Ezostape RE tuig, Uil gevonden, door den, Heer. ARE EL EKs EGON Ne ES, hef “iQ Ks vi Ke b Ae q den * Key wisi bn ij Ge { Ent te EDE E om de Otters levendig te vangen, tam te maaken ie af te. Tigin € dät 2) Vifch aanbrengen. Ne 6i he | hf be, ï ris Eke 77! midact 30 EEN gn: oe ie Sterven td nere, d door AET RIA A HaJP. arden Heer. ON: ‘BoNp, Med, Doktor. * OIKORTE NHOUD) 3 … Berist van eene zeldzaame Kwaal der Maag , benevens . eenige Aanmerkingen over 'v:Braaken en de Grootte + der Milt; door den Heer LIEUTAuD, . Sr Í Proeven wegens dé fcherpte ban ’t Gezigt ,* door den Heer Torras MAYER. N Ì 98 Brieven van den Heer B. FRANKLIN te Philadel- phia, aan den Heer P. CoLLiNsoN, te Londen. “Cr. Behelzende verdere Proeven én Waarneemingen om- trent de Elektrifiteit. ' f s 123 2. Behelzende Waarneemingen én Onderftellingen om ‘de Verfehynzelen van Donderbuijen te verklaaren, 145 Brief van den Heer DE L'IsLr, over eenige byzondere Waarneemingen „ te “Parys “gedaan , omtrent. de _ Maah:Eklips, van den 27 Maart 1755. — … “164 ° Proeven aangaande de Uitwerkingen der Aderlaating, door den Heer Baron A: vAN HALLER, . 175 Onderzoek waar de Zwaluwen overwinteren, 185 Brief van den Wel.Ed. Heer L. Tu. GronNovius, aan N., bebelzende eene nieuwe Waarnéeming om= trent zeker Zee-Gewas. 4 4 \_a19 Berigt van gemakkelyke manieren, om de Lugt ún Broeibakken en Stookkaflen te zuiveren, en derzel= wer warmte te regelens door den Eerw. Heer STE- VEN HALES. si . e… … 222 Ons ALTA ‘Cras adh bs KORTE INHOUD _ Óriderzoek aat de ‘Stoffe zy, ddar bet Ooftindifch ““Porfelein “van gemaakt wordt; door den Heer 6 « “SCHEFFER. . On NT bladz. 227 Befchryving van, de witwerkingen eenes. Donderflägs s “gevallen in de Kerk van ’t Dorp Alfwa in Gotb- DEN 4 tt Dea Kos WNW . s ‚833 Waarneeming , aangaande een Man , die van den Don= der was getroffen, door Mr. HENRY, Heelmeefter “te Auxerre. äx à : 238 Proefneemängen omtrent de Elektrifiteit der Lugt, door den Heer Le MONNIER.. E de Onderzoek waar de. Oijevaaren overwinteren, 26 Brief van C. N. aan den Heert Ni. H. over een ònlangs „ontdekt Water-Infekt, PME ea 282 Waarnemingen omtrent de Galfteenen en Bezoars, door den Heer Boucner, Med, Doktor te Rys- Jel. Ee k en Ps, rd Dor Onderzoek aangaande bet voorgewende gevaar des ge- “chruiks van Koperen Vaatwerk in de Keukens: door ‚den Heer ELLEr. ° 08 312 Werfcbeide nieuwe Waarneemingen over de Kinderpok- ‚des, in Zwitferland, Sweeden, Engelund en Vrank= eiiyks als ate : vz. Befchryving der Kinderpokjes , die in % Jaar 1735 20 «> ‚ menigvuldig waren, deor den Heer A. vaN Har- ee hd ° ° . 335 il Deer. * 3 Às \ kORT:E INHOUD: oke „Eene: Manier. em kwaade Kinderpokjes voor. te komen, door den: Sweedfchen” Gengesbeer Nic, Rosen-or derzogt. eld . an ‚bladz, 348 „3e Brief van Dr, BáyLy aan Dr. PEMBERTON, over u gebruik van Kina in de K Ser ardin ORR À 64. Vertoog over eenige Dn tot berflelling in bet al- lette foort van Kinderpokjes, door den Heer Dr; - 8 oa aag ° eige v 355 ‘ Y_t ‘Aá Oifertoek der oorzaak , waarom het Water út den Wefter-Oceaan of de ‘Spaanfche Zee ; door de Straat van Gibraltar. altyd inwaards firoomt, naar de Mida ‚ dellandfche Zee : door den Kaffijcben Gebeimen Raad, den Heer WaAiz. jk $ . 867 had _Waarnzemì ingen omtreut den Riser ‘door den Heer EMANUEL, Weiss. eh Vee F Lora; de Huiswadrdln der Bloedelooze Dierén; of aanwyzing der. Infekten , die op verfcheide Bloe- men en Plantgewaflen buisoeflen en oi, Bef: yyving van de manier om Artificiële Zeilfteenen ‚te maaken, zonder behulp. van natuurlyken ;. door derà Heer AGN CANEDN eV norsaahte mijn wieder Brigt wegens de Uitvinding def erster manie- ren, 5 die. tot het maaken-der. Artificiële Zeilfteenens daor de Heeren MARcEL, SAVERY en Micnerr, - gebruikt zyn. 5 : . 464 Bedenkingen.over den Komeet of de Staattfter ; ‘waar van de wederkori eerlang verwagt worde” - 402 ‚Na __Berigt van’ de voörnarimfte-verftheidenhetlen der. Katten , A, dd ARPA br xl PRESS _—_ En ‚ 4 id KORTE INHOUD mider Aanimerkinge! over * “getal der Inwooneren Aajan “werfcheide “Laniden en ‘Steden benevens veenige ISTRUYCK. … . 8 se An BRROM ah rt ol MAP, shore HM oN vans seauidegn ke &pieuwe: Volktellingen; door den Heer NIKOLAAS - — getrokken uit de Befchryving der Kat, van den Heer > DAUBENTON. ‘> ERE be ï Hiftorie van bet Verfchillend Ras der Katten, genomen _ uit de Natuüurlyke Hiftorie der Kat, wan den Heer DE BUFFON. ER eon . Nor 535 Nieuwe Scheikundige. Waarneemingen , omtrent de __manier van bereiding „ de Eigenfchappen en ’t gebruik “wan de Suiker vân Melk; door den Heer VUL- LYAMoz, Med. Dokter te Lauranne in Zwitfer- mand OE Tonge ken oan Geneeskundig Berigt van een geweldig Lachen, tee gen wil en dank, waar op de witte en roode’"Putper- _ koorts volgde ; door den Heer FRiD. ZUINGE- ru Nn en Cp en Ó k ” shear jd NEN P roefneemingen omtrent de witwerkingen, der Elektrifi= “teit op verfcheide Ligbaamskwaalen, in’ werk ge- fteld door den Sweedfthen Geneesbèer P.. ZETZEL. kim e « . ee ° nt ep ad jd 56 eme Beantwoording van eenige Vraagen noopens de Elektri- _ kaale Proeven, door den Heer BENJAMIN 4 0 Beftbryving van de Ganzen-Moffel. ed 0, CIL Daem Dn Wer RN KORTE INHOUD, Verbandeling over bet Kolyk van Poitou, door den Heer Ta. TRONCHEIN , voormaals Geneesheer te Am- fterdam, thans Hoogleeraar te Geneve. __ blad. 589. Aanmerkingen over de Komeet-Sterre, die in de Maane „den September en Oktober des Faars 1757. Vere „Jeheenen is, benevens een Onderzoek, of bet de zelfde Komeet geeweeft 2) , die in’tFaar 1682 is waargeno- men: door den Heer D. KLINKENBERG. 613 Sterrekundige Berigten van den Heer N. STRUYCK. e . hd ke é . Ó3L Brief , aangaande de nieuwe Ontdekking van Steden- … of Landfchap - Gezigtjes in afgezaagde Schyfjes Hout. 8 d : 636 De Plaaten zyn dus ingevoegd, PLAAT XI. tegen over s bladz. 35 a XII. - _— â e _——r 105 XIII. ' 219 en XIV, ee 283 a XV, E 393 en XVI. ea 4SL —_— XVIII a 577 XIX, . a Ó13, BE. SHA II WEGENS EEN antie „WERKTUIG WALVISSEN | “TE SCHIETEN, DOOR d „JOHN BOND MED. Doc 7. (em Hat: 17st. Vor. xrvri. p. 429. Voorgelezen. den He Äpl 1752. EE “Leer ik eéne ‘byzofidere befchtyving var dit Werktuig geeve, vraag ik verlof om — gen bericht vóor af te laaten gaan wegens de gewoone manier op welke men tegenwoordig de Walviffen. dood, zoo als dezelve my door ge. loofwaardige Lieden, die op Groenlarid gevaa- ‘ren hebben, verhaald is. Die er onkundig van Zyn zullen dus kunnen zien, hoe gevaarlyk en - ónzeket die Vifferye, en van hoeveel belang eenige * verbetering daaromtrent zy; ten einde ze gelukkiger moo uitvallet. | De Walviffen innerlyk van het zelfde maak: fel zynde als de viervoetige Dieren, moeten dikwils aande oppervlakte van het water koo- 4 men Omi adem te fchepperi; en wanneer zy uit Hunne ruime longen de verdunde lugt door eert U. Deer: Sikke: naaù= 2 BERICHT WEGENSEEN WERKTUIG naauwe buis, die zig boven het opperft Kaake- been uitfteekt, wegdryven , maaken zy een groot geraas, het welk de Viffers °t Blaazen van den Walvis noemen. Dit geraas brengt de Vis- fers, die op dit fein wagten, in beweeging , wanneer Zy in een floep, die van de noodzaak- Iyke gereed{chappen voorzien is, zagtjes na den Vis roeijen, De Harpoenier, gelyk ze hem noemen, zit mede te roeijen voor in de loep, en let op eenige ftille tekenen, welken de ftier- man hem geeft om hem te onderrechten , dat hy naby genoeg is, om den Walvis te treffen. Dan neemt de Hearpoenier den harpoen in zyne beide handen (*) en fchiet hem in den. Vis, die zoodraa niet is getroffen, of hy zwemt zoo. won- derlyk gezwind na beneden, dat de lyn die aan den harpoen vaft is, meenigmaal diepekervenin den floep fnyd, ftaande een man met een bylge- reed om de lyn te kappen zo ze niet vry afloopt. De Walvis, door den harpoen gekwetft, blyft. langer dan naar gewoonte onder water, tot dat het bloed, door de geweldige lighaamsbewees ging, by het hart verzameld, en.by gevolg op- geftopt is in het hoofd; zulks de invloed. van het zenuwfap afgebrooken, de zwemblaas vers flapt , (*) [In beide zyne banden. De Heer Bond zegt dit te vol- ftrekt. Veele Harpoeniers werpen den- harpoen. uit de enkele rechterhand; terwyl zy op hunne linkerhand den _ voorganger, d. i. een touw van zes vademen lang, waaraan de harpoen gefplift is, opgefchooten hangende houden} OM WALVISSEN TESCHIETEN 3 flapt, en de Vis flaauw wordt; als wanneer hy weder boven komt om nieuwen âdemì te hdalen; én eenigen tyd te ruften om de vervloögen geeften té vergoeden; het welk de viffers in acht nee- mende nà hem toe roeïjen; én den Vis met lange lenzen afmaaken. | Uit dit verháal blykt,„ dat de grootfte Zwaa- tigheid beftaat irt de lyn door middel van deri harpoen aan den Walvis vaft te krygen. Ten deezen eindé heeft de harpoen weerhdaken, pylsgewyze. Hy is gemeenlyk twintig ongen Zwaaf, en omîtrent twee voeten lang, met ee nién kleinen fteel van buigzaam yzer die in een huisje uitloopt dan '£ welk de lyn gefplift is, ert _ waar in een” houtene fchacht fteekt , weshalve ®) men hem met geen trap vân wisheid verre Kan werpen: Waarom de Viffers nimmer zeker zyit ST Wesbalve shen: bem geen tra van wisbeid verre kan werpen; Enz. Is wat laag ten opzigt van de Nederlanders gefprooken: Daar vaaren nog ten deezen dage Hollandfe Kommandeurs en Harpoeniers, welken ik des hnoods kan ‚ noemen , die ffil fhaande den harpoen, ter lengte vanden gebeee len „javananderbalven voorganger recht uit kunnen fchieten. Het gebeurt dat eeri harpoenier om ’t eerft aänden Vis vaft te zyn, overde floep en’t volk van een ander fchip , dat op den- zelfden vis jacht maakt, heen fchiet in ’t lighaam van den Wal: vis. En men moet begrypen , datde vaart, met welke de har- poen geworpen word , te fneller is naar reden van de {nelheid ; met welke de floep zelve voort word geroeid. Voor ’t ove- rige denk ik, dat de deïningen den fchutter met Bondt Walvisboog meermaalen zouden doen mis fchieten: ] U. Deer: Ag \ 4 BERICHT WEGENSEEN WERKTUIG zyn van een Walvis te fchieten, ten zy ze maar een Yard, d. i. drie voeten ver van hem af‚of on- middelyk boven hem zyn; en aldaar zyn ze zoo zeer beducht om aan ftukken geflagen te wor- den dat ze dikwils goede gelegenheden tot vis- ferye miffen, treffende zelden een vis aan, die tam is. Menigmaalen zien zy op negentig voe- ten afftands van hunne floepen veertig Walviss fen, doch kunnen ’er niet eenen van treffen ten zy die flaape , of haare jongen zooge. Hier van daan komt het dat deeze viflerye niet beter flaagt, en men zig in de noodzaaklykheid be- vind van prys te moeten geeven om de Reders (the adventurers) fchadeloos te ftellen. Wy zien ’er teffens uit „dat een Werktuig, het welk den har- poen negentig voeten ver zou kunnen íchieten met eene genoegzaame kracht en in eene behoorlyke richting, kans geeven moet van dertig Walviffen te vangen -tegen eenen op ‚de „gewoone wyze. Om diteindete bereiken zyn verfcheide Werk- tuigen ‚ doch allen vrugteloos, voorgefteld, Men heeft de proef genoomen met den handboog , maar die was te zwak, en te onderhevig om door de vorft aan ftuk te breeken in deeze koude geweften. Vervolgends heeft men, met geen beter uit- flag naar my gezegd is, van het buskruid ge bruik gemaakt. Want behalven de bezwaarlyk- heid om deeze harpoenen, inzonderheid dewyl ze eene lange Iyn met zig moeten naafleepen; weg te fchieten, zoo jaagt het daarenboven alle de oM WALVISSEN TE SCHIETEN. 5 de Walviffen van de plaats; daar het gefchoo- ter word, het zy door ’t vuur, of door den flag dien *t maakt; miffchien door beiden; doch ik verbeelde my, meer. door het geraas, dan door het licht; want in het zomerfaizoen is het eenige maanden agter een in deeze gewes- ten gedaurig dag, zo dat eene flikkering van buskruid niet zeer aanmerklyk zyn kan. Ik weet wel, dat de befte Natuurkenners twyfelen of de Viffen wel hooren kunnen en of het water, als niet in een gedrukt kunnende werden , wel klankverwekkende golwingen “benéden :’ zyne oppervlakte “voort{lùwen,- kan» Maar ,) niette- ftaande „de verfcheidene » vernuftige, proefnee- mingen waardoor beweezen: word; dat ‘het wa- ter niet in een gedrukt kan worden, zyn’er nog- taris” éenige gevallen dië deeze gevolgtrekking fchynén tegen te fpreeken ; gelyk daar is de weer- _ omftuíting van harde! lighdamien die fchuins op de: oppervlakte van’ Het water ftooten … welke weeromituiting bewyft dat het water vebrktache heeft, en by gevolg al‘in een gedrukt kan wor- den. Men zal hier tegenwerpen, dat de dee- fen der harde lighaam in een gedrukt wor- den, niet het water; maat ik vermoede, dat als men dezelfde middelen in *t werk ftelt om een kritalle bal, een ‘fluk diamant, of gehard ftaal in een te drukken, men dezelfde reden, als voor ’ water ebben zal, om te befluiten, dat zy niet in een gedrukt konnen worden ; hoe- H. Dazr, A 3 wel 6 BERICHT WEGENSEEN WERKTUIG welik verzekerd ben, dat zy allen van het water zullen weerom {tuiten „zo ze hetzelve ftooten in enigen hoek van minder dan vyftien graaden Ik flaa geen twyfel aan deeze proefneemin- gen, te wegten, dat men door geene aangee wende kracht het water tot kleiner omtrek in eenperfen kan: maar wy hebben reden om te twyfelen, of het water wel een volftrekt hard lighaam zy. Om door eene zuivere proeve te befliffen of het geluid onder water overgebracht kan worden, verzocht ik eenen myner kennis- fen om op ‘den oever van een rivier te ftaan tot dat ik omtrent drie voeten diep onder het water. zou gedooken zyn,en als dan eenige woorden, welke hy zou willen, met een harde ftem uitte- fpreeken, Die woorden hoorde ik onderfchei- myn hoofd weer boven had geftoken : het welk bewyft, dat geluid onder het water ovegebracht word, en dat de Viflen hooren kunnen byal- dien zy een daartoe welgefchikt zintuig hebben. In de meefte viflen, die ik onderzocht heb, zyn er tuffen de oogen en het uiteinde van het bo- venft Kaakebeen gaten ; niet in ’% midden, maar digter by de oogen. . Beneden die gaten in het vel, is eene taamlyk wyde holligheid, op welker bodem eene vleezige zelfftandigheid is, die ryklyk van zenuwen voorzien is door middel van een dikken draad die uit het voor- gedeelte van % brein zyn oorfprong neemt, en door oM WALVISSEN TESCHIETEN. 7 door het onder gedeelte van den oogbol loo- pende, zig aldaar in verfcheide takken fpreid , waar. vari eenige in de deelen omtrent het uitein. de van’ bovenft kaakebeen geplaatft zyn, ter- wyl een groote tak van den voorgemelden draad zig verlieft in de zelfftandigheid. welke op den bodem der bovengezegde holligheid is; en dee- zen toeftel houd. ik voor het gehoortuig van de villen. Deeze groote zenuw is door fommige fchryveren de reuk-zenuw der villen genoemd, maar ik denke dat zy waaragtiger en eigenlyker kan aangemerkt worden als eene verzameling der zenuwen -die-de zintuigen van den fmaak, de reuk ; en ‚het gehoor uitmaaken, by een be- paald. in, één omkleedfel, het welk uit de her- fenvliezen zynen. oorfprongk neemt, Uit dit alles wilde ik befluiten dat de Viffen hooren; en dat gevolglyk het buskruid het rechte middel niet is om de harpoenen te {chieten. Het werk- tuig dat ik tot dat einde. wilde aangepreezen hebben , ís het pude flingergevaarte (Balifta) „’t welk. zeer. naauwkeurig in het dertiende hoofd- ‚ftuk van Polybius, door den heere Polard in ’t frans vertaald, befchreeven. is. Zyn W. Ed. heeft het: ten maauwkeurigften onderfcheiden van den zwaaren fehiethoog (Catapulta) ‚ met den welken de meeften der- oude hiftoriefchryveren het verward hebben, fchoon deeze twee werk- tuigen tot Onderfcheidene gebruiken dienden; want de Catapulta wierp groote brokken metaal en U. Daer. PN 4 {teen 3 BERICHT WEGENSEEN WERKTUIG fteen in eene kromme pärabolife linie; en de Báe Jilta Schoot pylen, fommigen van zeftig ponden gewichts „ in eene: horizontale richting.“ De wêrpkracht van beide deeze werktuigen beftond: in gefpanne peezen van gedraaid koord wel- ‘ken een boogveêr, die tegen haar middelpunt ruftte , wegtftieten. In EA Catapulta> werkte deeze boogveêr rechtftandig na om hoog, en wierp klootsronde lighaamen, als hier vs gezegd is, weg; maar in de Balifl4 wären 'e twee’, die horizontaal: bewoogen ge % en eveneens werkten als een handboog.” *t Is niet noodig verder in ‘eene befchryving testreë- den: van dit werktuig, naardien ‘ik een fiaauw- “keurig model daar van-in de konftkas”Van dit ‘Genootfchap gebragt: heb, tot hét welk” ik eén jeder wyze die begerig i is om het te Zien. Ik was genoodzaakt van het oude plan afte “wyken in het fchikken van dit werktuig tot den harpoen; en ik heb im de plaats van eene hen- nepe pees die de oude gebruikten een haairen koord genoomen. Ook-heb ‘ik een’ nieuw flot, veel eenvoudiger dan dat van de handboogen, door Folard-aangepreezen, vervaardigd.” Door verfcheidene proeven heb ik ‘bevonden dat haair eene zeer duurzaame veerkracht-heeft, die door een graad. van hitte of‘koude, welken het menflyk -Jighaam »verdraagen kan,’ tiet merklyk word veranderd. Ik fpande een” enkel haair op eene-viool drie duiten boven zyrie’ na- rech tuu- OM WALVISSEN TE SCHIETEN. @. tuurlyke lêngte; liet het 24 uureù taan; toen Draaide ik het af, en het trok zig ten eerften in tot zyne voorige lengte. Een enkel haair word. noch verlengd noch verkort door in ”t water te liggen ; maar een getal van haairen, te famen gedraaid, word korter „ het welk, toetefchry= ven is aan de aantrekking der oppervlaktens , niet aan de inflorping door de onderftelde inwens dige holligheden van -het haair.„-als aan. welker: rar men nog mag -twyfelen. “Tot zoover het noodzaaklyk is kan men de vier van dit werktuig vermeerderen, -door het getal der veeren of koorden te vermenigvuldigen, en de boogveêr langer te maaken die door de pees naagtereri word getrokken ; of, met andere woor- den gezegd; die het werktuig laad: Het zelve heeft alle noodwendige beweegingen , en is toegefteld: om op een voetfuk overeind aan het voorfteven van de floep te-ftaan, Het is zoo eenvoudig dat iematit in“kotten tyd gemaklyk leeren kan hoe het te gebruiken, en ‘als men ’er zig eens miet goedett uitflag van bediend heeft, zullen wy niet langet de onderrichting noodig hebben van de Nederlanders, die het van'hun belang rekenen den goeden opgangk ; welken wy in elk nut ge= deelte van den koophandel maaken, te ftremmen. Als defchrandere en goedwillige Leden van dee- ze geleerde Maatíchappye de aangelegenheid, van dit werktuig in overweeging, genoomen, en, hoe Ps, verrehet gemeene welweezen-daar-door evident IL Deer. Asgonud aal kan to WERKT. TOT DEN WALVISVANGST. kan worden, bedacht zullen hebben, hoop ik dat zy het gebruik daar van by de zulken aanpryzen zullen, die in de Walvisvang(t belang hebben5 zynde het oneigen aan myn beroep , het gebruik van dit werktuig verder te agtervolgen dan alleen door het voor te ftellen, gelyk hetftrydig is met myne neiginge, de regeering laftig te vallen om gunítbrieven of pryzen, volgens de hedendaagfe gewinzugtige manier, als laatende zulke erken» tenis over aan de edelmoedigheid van ’t gemeen; Ik weet dat de invoering van dit werktuig een fterken tegenftand ontmoeten zal van de Harpoes niers, om dat één werktuig meer af zal kunnen doen dan honderd van hen; Daarenboven , dat het domme gedeelte van het mensdom een fterk vooroordeel heeft tegen alle verbeteringen, en vaft gekleefd blyft aan de oude gebruiken. Een Hollands Kommandeur „ die veele jaaren op Groenland gevaaren heeft, zeide my, dat in» dien hy een werktuig had daar hy een harpoen met genoegzaame kragt vyf en veertig voeten ver mede fchieten kon (*), hy zyne fchepen wel haaft vol zou vangen; maar, zeidehy, zulk een werke tuig uittevinden was onmooglyk, om dat zyne Landslieden ’er geene kennis van hebben. N, VER- (*) Daar waaren Harpoenieren genoeg by de Nederlan- deren, die, met den gangk waar in hunne floep word voort- — geroeid, zoo verre den harpoen werpen, en met denzele ven den vis treffen kunnen, VERHANDELING VAN DEN HEER josEPHUS MONTIUS, En OVER HET BEWAREN VAN BLOEMEN IN HARE SCHOONHEID. "Commentarii de Bonenienf. Scientiarum €$ Artium Inftitute atque Academia, Tom. IL. Parr. IL p. 229 & pen At het tvabper van ‚sta op zuk een wys ingerigt, dat derzelver gedaante na verloop van vele jaren onderfcheiden kenbaar blyve, al van de eerfte tyden, waarin de Kruid. kunde met alle oplettendheid geoefend begon te worden, met numigheid werkftellig gemaakt is, zal mogelyk elk van Ulieden , zeer wyze Mede- genooten, metmytoeftaan. Want die Herbaria, die men ookWintertwinen noemt, komen het ge- heugen der jonge oeffenaren van de Kruidkunde zeer veel te hulp, ven maken hen vafter in de be- naming der Planten, omdat derzelver byzondere deelen, de Bloemen namenlyk, Bladen, Vrug- ten en Wortels, zooveel mogelyk is, aan dezel- ven bewaard, en voor het oog vertoond worden , Gylieden zult mogelyk nog wel geheugen, dat onze zeer Geleerde Medegenoot, de Heer Quer, een Spanjaard van geboorte, twee jaren geleden een reeks var gedroogde Planten aan ons allen vertoond heeft, zoo naaukeurig bewerkt, dat 'er 1 Dezer. ons 12 VERHANDELING OvER HET BEWAREN onzes oordeels niets fraaier of netter van die nas tuur gemaakt kon worden. Gelyk hy een uit- muntend Chifurgyn, en in de Ontleedkunde er- varen genoeg is, zoo heeft hy, % geen hy van de Preparaatfiën in dieren wilt, tot de Kruidkun- de overgebragt, en defchoonttelyken, of Mum- mMiën, van Kruiden toegefleld. Want, wan- meer ‘er dunne Takjes te droogen waren, gelyk ‘er altyd velen waren ‚ die al te dikke Stengen hadden, om welke de Bladen in het droogen zig; of omgewonden „of agter welke zy zig ten deele verfchoolen zouden hebben, zoo trok hy daar niet alleen de Bladen af, maar ook de dunner „Takjes, en de Bloemen van hare Steeltjes, en droogde zeelk afzonderlyk, en wiftze vervolgens met eene byzondere lym zoo kunfti gaan hare Tak- jes te voegens dat men gezegd zou hebben, dat „Zy daar nooit van afgefcheiden geweeft waren, „Hy wende ook alle vlyt en-moeite aan, dat de Bladen, en vooral de Bloemen, hare natuur- kyke koleur niet zouden verliezen, maar zeer levendig-behouden, waar in hy zyn oogmerk zoo ver bereikte, dat Planten, door hem ge- dymd, het oog bedrogen zouden hebben, indien de hand door het voelen geen duidelyk blyk van drooging gegeven had. Met dezen mynen bra- ven vriend. dikwils pratende over Zyne kunft. SIEEP, en van mynen kant daar by voegende het SEEN tot verbetering kon ftrekken’, begrepen Wy, dat men, om de koleuren in het droogen van _ Plan. ee) * { Z VAN BLOEMEN IN HARE SCHOONHEID: 1 Planten niet te verliezen, zig van een vaardige; voorzigtige en zagte drooging in een warme plaats moet bedienen. Dit kan zeer gemakkelyk ge= fchieden door den behulp van een. Oven of van de zon; door de zon in den zomer , en door den Oven in de lente of herf{t. In beide deze behan= delingen moeten de Planten niet al te fterk ge- drukt worden, en de papieren, tuflen welke zy leggen, moet men dikwyls verwiffelen , opdat ze niet befchimmelen, of zwart aje Men moet ook zorg dragen, dat de bundeltjes der pa- pieren niet te dik zyn, of in een grootere, dan bekwame, herte te lang gehouden worden.» Die hette, waar mede het menfelyk vlees aangedaan is, heb ik daar dikwyls de bekwaamfte toebe= vonden: want indien de kruiden ten naaften by, in die warmte eenigen tyd gehouden zyn, vindt men ze met bewaring van hare koleuren zeer wel gedroogd, gelyk wy voor dezen al befpeurd hebben, Wanneer wy de proef namen, op de fraaifte Bloemen van Plantgewaffen met Bolwor- ‚tels en Tuberozen wortels, gelyk. de Tulpen; Anemonen, Ranonkels en anderen’ van dat ge- flagt, hebben-wy dat niet beter konnen doen, dan met die Bloemen tuffen de bladen van een boekje te leggen, en het zelve niet ftyf toegen drukt in onzen zak te dragen; want dan hebben wy de Bloemen, fchoon zy uitgedroogd. waren, met derzelver allerlevendigfte koleuren zoo ver= cierd gevonden, als of ze nog vers waren. IL Deer, De. 14 VERHANDELING OVER HET BEWAREN Deze manier aan den gemelden zeer geleér- den Heer medegedeeld hebbende, en van hemt met alle vlyt ter uitvoer gebragt zynde, heeft hy zyne Verzameling daar zoodaanig door ver- fraaid, dat wy naaulyks denken, dat iemand ee= ne dergelyke bezitten kan. Terwyl wy hier me- de bezig waren, kregen wy in de gedagten, dat wy eenige andere proeven ontrent het droogen van Planten moeften neemen, niet alleen om ze tuffen papieren te laten leggen, maar vooral om tot ciefaad de Takjes der Kruiden met derzelver Bloemen, hare natuurlyke koleuren behouden: de, in glazen te bewaren, gelyk men met Bloe- men, van zyde veêrtjes of gekoleurd papier ge- maakt, gewoon is te doen. Het wás ons niet onbekend; datde groote Ontleedkundige Ruy/ch ; in het droogen van Takjes van Planten zeer ver gevorderd was, gelyk allen, die zyn Kabiner ge= zien hebben, getuigen, en rog duidelyker bly- ken kan aan eeniegelyk , die des zelfs eerfte Ver- zameling „ in druk uitgegeven, gelieft te be- fchouwen: want men vindt daar in vele glazen fleffen met verfcheiden gedierten, en derzelver byzondere deelen, en de ftopfels der fleffen met bundeltjes van Zee- en Landgewaffen, en daar onder eenige zeldzame, vercierd. Ook heugt Óns zeer wel by een änderen arbeidzamen en zeer fchranderen Heer voorheen zeer vele Tak- ken van Plantgewaffen , welker Bladen en Bloe= men, hoewel gedroogd, hare levendige natuur- Iy= ì \ VAN BLOEMEN IN HARE SCHOONHEID 18 Iyke koleuren behouden hadden, onder glazen klokken bewaard „ gezien te hebben. Wy zyn daar door dikwyls opgewekt, om te bezoeken; of wy *t geen voor een geheim werd gehouden tot ons gebruik ontdekken konden. Maar dewyl Per telkens wat in den weg was, het geen ons belette ons voornemen ter uitvoering te brengen, hebben wy het tot in den voorleden zomer moe ten oitftellen. Het geen daar ontrent verrigt is; zullen wy nu voorftellen , en openleggen. __Bedenkende en overleggende , door welke “hulpmiddelen en met hoedanige omzigtigheid men zoukonnen maken, dat de Planten, tegelyk met haare Bloemen gedroogd, bewaard zouden konnen worden, zonder tuflèn papieren famen gedrukt te zyn, maar zoodaanig dat zy de vol- komen natuurlyke fchikking harer deelen bee hielden, en zig als vers vertoonden, heb ik ge- oordeeld , dat zulks niet , dan door behulp van de eene of de andere drukking kon gefchie- den : omdat een drukking veel toebrengt tot het vermyden van de krimping der deelen, wel- ke aan fommige Planten, in de open lugt ge- droogd, zekerlyk te beurt valt. Terwylik die overwoog, kwam my te binnen, voorheen van mynen vriend gehoord te hebben, dat iemand Geer{t korrels tot het droogen van Takjes niet zonder voordeel gebruikt had, waarom ik niet _ naliet te beproeven, of dit midde het oogmerk zou beantwoorden, of niet. Hiertoe dan een U. Deer. voors 5 VERHANDELING OVER HET BEWAREN voorraad van potten , glazen en doozen, vat verfchillende groötte bezorgd hebbende, heb ik daar in mer alle mogelyke oplettendheid en voorzigtigheid verfcheiden Takjes van Kruiden ‘en Bloemen op zulk een wys tullen de Geerft gefchikt, dat zy4 zonder eenige verandering in de gedaante dêr byzondere deelen te ondergaan; door de Geerft omringd , en als onderfteund werden. Dit gedaan zynde , hebben wy alle die vaten met papier, waar in gaatjes met een naalde gepfikt waren, toe gedekt, en dezelven vervolgens ten deele in de zon op een verheven plaats, ten deele in een Bakkery, daar het ta- melyk warm was, geplaatft, en aldaar drie dagen ‘tot het end van de maand Juny laten ftaan. Toen hebben wy alles uit die vaten ges nomen, en welgedroogd gevonden. Dit egter had onzen wens ZOO niet voldaan, dat wy niet tot het nemen van andere proeven oordeelden te moeten overgaan, omdat de Blaaden der Takjes en inzonderheid de Bloemen wat gerimpeld wa- ren, en vele Bladen op haare oppervlakte de ge= daante der Geerft korreltjes „… als een indruk: del, vertoonden. Dewyl wy ons verbeelde- den, dat de eenige ootzaak hier van was de gladheid en rondheid van de Geerft zelve, be- floten wy tot het voltoojën van deze proef ges pelde Geerft te gebruiken: want eerft haddert wy maar Geerft gebruikt, zoo als ze uit de Dop- jes, of zaadhuisjes, komt, Derhalve andere Tak. VAN BLOEMEN IN HARE SCHOONHEID: 17 Takjes met gepelde Geerft omringd, en op de. zelfde wys gedroogd zynde, is het werk niet , voordeeliger uitgevallen, en byna erger gez weeft: want behalve de rimpels en indrukfelen der korreltjes; in de eerfte proef befpeurd, was ten ’er nu in deeze tweede vele korreltjes van de gepelde Geerft aan de Bladen en Bloemen bly: ven zitten,waar door zy ’er wat ongedaan uitzagen. Wy dagten van dit werk niet te moeten af: fcheiden „ voordat wy andere Graankorrels ; zwaarder dan Geerft, tot hetzelfde einde ge- bruikt hadden; en oordeelden, dat Tarw en Ryft daar de bekwaamtfte toe waren: Met den= zelfden toeftel dan hebben wy in dezelfde vaten andere-Takjes, in Tarw en Ryft gezet, elk af: zonderlyk, en ze op dezelfde plaatfen evenlang laten, taan, em fraai gedroogd gevonden. Die uit de Tarw gehaald werden; waren wel ees nigfins omgekruld, maar frajer en minder ges rimpeld, dan die, welke in de Geerft gedroogd waren. Hetzelfde had ook plaats gehad in die, welke in de Ryft geftaan hadden: Dus is het buiten twyfel, dat de zwaarte van de laat/t * gebruikte Graankorrels veel toegebragt heeft, om de famentrekking der Bladen en Bloemen iri het droogen voor te komen, Wat de inidrukking eni aankleving dezer Graankorrels belangt, in deze ders de proef was ontrent hetzelfde gebeurd , äls in de voorgaande: want Graankorrels of Zaden van Plans ten trekken veel vogt, waar mede de Planten opges IW Deer. B vuld À 18 VERHANDELING OVER HET BEWAREN vuld zyn, uit de Planten; welke daar in gezet worden, naar zig, en blyven dus aan dezelven, nadat ze al gedroogd zyn, nog kleven. Dewyl dan de genomen proeven onzen wens nog niet voldeden, dagten wy, dat wy de zaak nog niet moeften opgeven , maar onze toevlugt nemen tot andere ftoffen, om in het droogen tuflen de Planten te fchikken, om ons ontwerp te voltoojen. Wy hadden wel vele ftoffen uit- gedagt; maar ons vaftelyk werbeeldende, dat men geen goeden uitflag kon hopen, dan alleen van zulke lighamen, die te gelyk zwaar en fyn waren, namenlyk uit gelykvormige zeer kleine en zware korrels beftaande, door welke de uit te droogen dingen aan alle kanten gelykmatig gedrukt, en derzelver famentrekking voorgeko- men zou worden, hebben wy geoordeeld, dat alleenlyk Zand daar het bekwaamfte toe zyn zou: en de uitkomft heeft ons niet bedrogen, gelyk blyken zal uit hetgeen wy nu zullen voorttel- len. Op dezelfde wys, als wy te voren vele Takjes van Kruiden in Geerft, Tarw en Ryft gedroogd hadden, hebben wy vele anderen ge- plaatft in vaten, gevuld met gemeen rivier zand en zand van onze heuvelen, hetwelk geel is, en na de drooging bevonden, dat het meefte gedeelte alle de anderen in fraaiheid ver over* trof. Maar dewyl dit wat te fchielyk en met te weinig overleg gedaan was, is de proef niet volkomen gelukkig geflaagd : want de groffte zand- VAN BLOEMEN IN HARE ScHoONHEID. 19 zandkorrels, als ook het ftof, dat ’er onder vermengd was , hadden het werk niet weinig ver- brod. De grove korrels hadden indrukfels op de Bladen overgelaten „ gelyk de Graankorrels gedaan hadden, en het ftof had ze wat befmuld gemaakt: Maar dewyl ’ér weinige of geene rimpels in geko- men waren, zyn wy van deze manier geenfins af- geweken, hopende dat wy, meer oplettendheid gebruikende , ons oogmerk zouden bereiken. Wy hebben dan van het gele zand afgezien, . omdat het door zyne niatuurlyke koleur de Bloe- men en Bladen te veel befinet, en liever gemeert zand genomen, en wel zulk uitgekozen, het- welk uit korrels van middelmatige grootte be- ftaat. Dit hebben wy door een redelyk wyde Zeef van zyne grofite korrels gezuiverd; en ver« volgens door een naauwer en zyden zeef zo gezift, ‚dat het gelykkorlig en fyn geworden is. Toéi hebben wy het in water wel gewaffen, opdat de allerfynfte deeltjes, die er in overgebleven waren, van de grovere afgefcheiden, en met het water gemengd mogten worden:, Hier door wierd het water troebel, en het zand zonk fchie- lyk op den grond. Het troebele water goten wy uit, met het vat op zyde te houden; en her- haalden dit met gedurig fchoon water op het zand te gieten, totdat ’er geene troebelheid meer te voorfchyn kwam. Het zand, op die wys be. teid, hebben wy in de zon gedroogd, om tot nieuwe proeven te gebruiken, Wy hebben dart U Deer: B 4 ee. eo VERHANDELING OVER HET BEWAREN eenige nieuwe zeer fraje en frifle Takjes inde gewone vaten in het zand, van alle vogt ontheven, gezet; de Bladen en Bloemen met de hand zoo- danig fchikkende , dat derzelver byzondere deelen, indien zy holrond [concave] waren, met zand gevuld werden, indien zy bolrond [convexe] waren, op het zand rufteden, geene ledige ruimte tusfen dezelven en het*zand overlatende. Ten opzigt van de dubbele Bloemen, die wy droogden, hebben wy het zand twf{fen derzelver Bloembladen ingewerkt, opdat zy na de droo- ging niet famengedrukt zouden fchynen, maar de verfe fchikking harer deelen allefins zouden behouden. Dit verrigt zynde, hebben wy de vaten, volgens gewoonte, met doorgeprikt pa- pier gedekt zynde, in de zon gezet; en omdat dezelve zeer heet fcheen (want het was ontrent in ’t midden van de maand July) hebben wy binnen de drie dagen alle de Takjes uit de va- ten genomen, en ze wel gedroogd gevonden, zonder dat ze gerimpeld waren, en zonder dat er eenig fyn zand aangekleefd waar, en, *t geen ons boven al behaagde, ten uaatten by met hare natuurlyke koleuren. Wat kon men ook anders verwagten van het tuflenvoegen van lighaampjes zoo gelyk van grootte, zoo fyn, zoo droog, zoo zwaar, en tot het opnemen van vogt, en by gevolg tot de drooging, zoo bekwaam ,alszand? Een yge- Iyk weet, dat het gemeene zand beftaat uit zeer VAN BLOEMEN IN HARE SCHOONHEID. 21 zeer kleine deeltjes van Kalkfteenen van onze bergen, en by gevolg zeer bekwaam is, om dunne vogt inte drinken, en ook om de warm» te van de zon te ontvangen, … De hette brengt zoo veel toe tot een vaardige drooging, als de zwaarte van het zand tot het voorkomen van rimpels. Met één woord, gelyk men op de gewone wys, tuflen bladen papier, de Bloemen van Planten en derzelver Bladen vlak en onge- rimpeld verkrygt door een bekwame drukking; zoo verkrygt men hetzelfde op onze manier, door de tuffenkomft van zand, hetwelk aan al ‘le kanten gelykmatig drukt. Evenwel had het tot dus ver verhaalde ons nog zoo niet voldaan, dat wy niët tot een andere proef overgingen, De gelykaartigheid námenlyk, de witheid en- fynheid van het zand, dat in de winkels onder den naam van Zee-zand verkogt wordt, deed ons hopen, dat “het tot onze onderzoekingen zeer dienftig zyn zoujmaar de uitkomft leerde wel haaft, dat het zoo goed niet waé, als het ge- meene zand. Dewyl het uit afflytfels van Ala- baft beftaat, welke ligter zyn, dan die van one ze fteenen, en daarom’ zoo bekwaam niet tot het drukken van lighâmen, zoo waren de Tak- jes, die’er in te droogen geftoken waren, een weinig famengetrokken ‚en niet'zonder rimpels. Indien -wy de Planten, welker deelen op verfcheiden tyden door ‘ons gedroogd zyn, wil- den optellen, zouden «wy langwylig worden: U. Deer, 3 voor- ae VERHANDELING OVER HET BEWAREN vooral zou dit ‘overtollig. zyn ontrent de zuk ken , welke Gylieden hier voor uwe oogen ziet, Gylieden Ziet onder die zes Klokken de Bloe- men van Rozen, Jasmynen, Nagelbloemen of Anjelieren, en van Violetten, op de voorfchre- ven wys gedroogd, ommige los, en anderen aan hare Takjes en Bladen vaft zittende. Gy- lieden zult ook een Takje zien van een zeer fraje Buphthalmum [Koe-oog]} welks befchryving ik Ulieden met verfcheiden waarnemingen ontrent het tuinieren op een anderen tyd wel wil me- dedeelen, inzonderheid wanneer ik nog andere proeven omtrent dit ftuk genomen zal hebben hetwelk ik in * kort hoop te doen, ter gele- genheid van een frajen tuin, door de groote goedgunftigheid van fommigen onder Ulieden, en anderen, en de genegenheid voor myne waarnemingen, my onlangs vergund, Gylieden zult ook in dezelfde glazen Proeven zien van Bloe- men van Chryfanthemums, Quamoclits, Jalappen, . Melanthiums, Neriums, Scabiofaas en Myrthen. Om kort te gaan, ik zou, indien ik gewild had, de Takjes van allerlei Bloemen , die maar oak hand waren, hebben konnen droogen, dog ik heb my alleenlyk tot de fraaifte foorten bepaald. Ik moet hier niet voorbygaan te melden, dat in deze veelvuldige drooging van, Bladen. en Bloemen -allerbeft geflaagd heeft die, welke in t werk gefteld is met Takjes, die, nadat de vogtigheid van den nagt was opgedroogd, of pb ennn VAN BLOEMEN IN HARE SCHOONHEID. 23 op een droogen dag geplukt waren. Takjes van heefteragtige Planten, of van Heefters zelf, droogen het fchielykfte met bewaring harer nae tuurlyke koleuren , orndat derzelver famenftellen= de deelen vafter zyn. Integendeel laten Bloemen van bolwortelige Planten, als zagter en lofler van famenftel , gelyk ook anderen van dergelyke natuur, dikwils zig niet wel droogen. Men moet egter hier ontrent alle hoop niet afleggen: want miffchien zal door herhaalde en opletten de pogingen die zwarigheid verdwynen. Wat ons belangt, wy hebben ons met het droogen van Bloemen van bolwortelige Planten niet veel bezig gehouden, omdat wy in den tyd, wan- neer deze bloejen, altyd veel beletfels gehad «hebben, en miffchien altyd hebben zullen. „Wy raden en verzoeken dan degenen, welke lief- hebbery in de kweeking van Bollen ‘hebben, dat zy met hunne Tulpen, Hiacinthen, Nárciffen en andere dergelyke {choone Bloemen de voor- geftelde proef van droogen willen nemen. E- venwel moeten wy hen waarfchuwen, dat zy /zig niet moeten verbeelden, dat zulks alleen door de warmte van de zon gefchieden kan, omdat zy in de Lente, geen kragt genoeg heeft tot een vaardige uitdrooging, welke deze fap- piger Bloemen vereiflen, Zy moeten zig dere halve in dien tyd liever van een Kaggel-kamer of Oven bedienen, mits dat de vaten, waar in de Bloemen in *t Zand ftaan, maar zoo veel EL Deer, B 4 warm. 24 VERHANDELING OVER HET BEWAREN warmte genieten, als zy genieten zouden, in= dien zy by zomertyd in de zon ftonden: want men moet hier ontrent groote zorg dragen, dat hetgeen men droogen wil niet door te groote hette van de zón of van het vuur verzengd worde. Om dit voor te komen, moet men al- tes langzaam verrigten, en ‘tgeen men in eene reis niet doen kan, vooral met de warmte van een Oven, liever in verfcheiden reizen tragten te doen. Eindelyk, om het gezegde kortelyk in een te- trekken , men moet in dit werk op drie zaken by- zonderlyk agt geven: namenlykop het verkiezen en bereiden van het zand, op het beftieren van de Graden van warmte; en het fchikken der Takjes in de vaten. Om dit laatfte wel te doen, is het raadzaam vaten te gebruiken, die geen nauwe, maar liever wat wyde monden hebben, omdat men in de zulken de Takjes met de handen beft kan fchikken. Het was te wenfen, dat Bloe- men,op deze wys gedroogd, vooral hare na- tuurlyke koleur op den duur mogten behouden, opdat men lang het vermaak van derzelver fraai- heid mogt genieten. Maar dat het anders met de zaak gelegen is, zal Ulieden niet onbekend zyn: want na verloop van een jaar of twee, fchoon zy onder glazen klokken, welker ran- den met Was en Terpentyn onder een gemengd digt geftreken zyn , bewaard worden „ verlie- zen zy byna alle hunne koleur. Doch dit gebrek kan VAN BLOEMEN IN HARE SCHOONHEID. 25 kan men ligtelyk te hulp komen, te weten in= dien men op gezette tyden nieuwe frifle Takjes droogt, en inde plaats zet van die, welke hare koleur verloren hebben. Het valt niet bezwaarlyk dit te doen: want het vereift geene koften , maar alleen wat bezigheid; Indien men de gedroogde Takjes zette in Glazen, waaruit de Lugt geheel gepompt was, zoodat de fyníte deelen niet door -de Lugt aangedaan werden, zouden zy miffchien veel langer met hare eigen koleuren vercierd blyven. Maar de- wyl het ons, door gebrek van tyd en de noodi- ge gereedfchappen , niet heeft mogen gebeu- ren dit te beproeven, willen wy het uitdenken van vaten of buizen, die daar bekwaamft toe zyn zouden, am de Natuurkundigen gaarne overlaten. Uit hetgeen wy getoond hebben „ dat door ons in Glazen met lugt verrigt kan worden , zullen zy miffchien door oplettend. heid veel meer en frajer dingen in lugtledige Glazen ontdekken. Dit is hetgene ik te zeg- . gen wift over een zaak , welke ik voorheen voor Vorftelyke Perfonaziën, die ’er naar ge- vraagd hebben, gefchenen heb te verbergen ; maar uit het gezegde zal aan een ygelyk bly- ken, dat ik toen byna niets verzwegen heb, wanneer ik zei, dat de Takjes, welke ik ver- toonde , door een tuflengefteld lighaam ge- droogd waren. Wat voor een lighaam dat waar, heb. ik toen liever willen verzwygen , „Al. Daer. bie Ds dan 26 OVER HET BEWAREN VAN BLOEMEN. dan melding doen van een ding, dat zoo gee meen, zoo gering en veragt is, als zand, : Dit zou miffchien fommigen hebben doen lagchen; en dit heb ik van Ulieden ook te wagten, ten- zy ‘het Ul. behage my met die Goedgunflig= heid te vereeren, waar mede Gyl. hetgeen ik voordraag, hoe gering het ook wezen moge, gewoon zyt aan te hooren, en met welke ik vriendelyk verzoek, my in dit geringe ook te willen begunftigen. AAN- AANMERKINGEN | WEGENS DE VERSCHEIDENE WERKINGEN | GEDAAN OM DE AARDE TE METEN ©) ‚ei Bibliotò, German, Tom. xrx. 2 PART. p, 291. &. fuiv.) EORORCECRCRORORONCECECECECECECE EC ECECECECESESES 5 E Kroon heeft de geleerdfte Wiskundi- | gen gebruikt, en zeer aanmerkelyke fommen befteed, om te ontdekken, hoedanig de Gedaante der Aarde zy. De kennis van de- ze Gedaante is van zo veel gewigt ter volmakin. ge van de Aardryksbefchryvinge en Zeevaart, dat men den Arbeid der Akademie niet betcr kan aanleggen, dan tot pogingen om die kennis te verkrygen. Dan, hare arbeid is tot nog toe zo gelukkig niet geweeft, als het voorwerp nut- tig. By ieder poging, welke men heeft te werk gefteld om de Gedaante der Aarde te ken- nen, hebben zig nieuwe Nevels opgedáan om dit ftuk te verduiteren; ieder nieuwe Werking heeft () Wy hebben, geen gezag gekregen om den ascal dezer Aanmerkingen te mogen noemen ,… maar men kan äigtelyk-zien, dat hy een der allerbevoegdften is die men zou-kunnen wenfchen, om over deze ftof te oordeelen. U. Deer, 28 AANUEREOGEN WEGENS DE VERSCHEIDENE heeft twyfelagtig remaakt ’ geen de voorgaande Werkingen hadden vaft doen ftellen; en de laat- fte van allen, namenlyk die men onlangs aan de Kaap de Goede Hoop heeft gedaan „ fchynt boven al een vreemde Wonderftelling te beveftigen; te _weten dat de Aarde uit twee ongelyke Half-Bol- len /Hémispbéres] zou famen gefteld zyn. IL, Inderdaad, ’t geen wy wegens de Natuur « der Aarde weten , toont ons juift met, dat de zaak volftrekt onmooglyk is: maar, indien men _ op de gefchiktheid , diein ’t ganfche Geheel-al be- fpeurd wordt, acht flaar; indien men alle de o» verige Verfchynfelen onderzoekt; dan zal men zo weinige waarfchynlykheid vinden voor zoda- nige gedaante, dat men niet ligt zal bewogen worden om dezelve te erkennen; en dat men ten minften te voren Alle andere middelen, die eene goede Redeneerkunde aan de hand geeft, zal beproeven, om de gelykheid der twee Halve Bollen van de Aarde te behouden. IL. Wanneer men deze gemelde laatfte Wer- king, aan de Kaap de Goede Hoop gedaan, met anderen vergelykt, zou zy.aan de Aarde niet al- leen twee ongelyke Halve Bollen toefchryven, maar Zy zou ook alle de andere Werkingen ten eenenmale onnut maken, en ons geheel en al doen wanhopen van tot de kennis der Gedaan: te van de Aarde te komen; ten minften indien men niet ieder Graad van den Middagcirkel, om zo te fpreken, ging meten. Indien de Zui- de. ° hd \ WERKINGEN OM DE AARDE TE METEN. 29 delyke Halve Bol niet gelyk was aan den Noore delyken, dan zouden de Regels der Zeevaart, die op den eerften juift zyn, niet alleen vals zyn op den tweden, maar men zou zelf met juiftheid noch op den eenen noch op den ande- ren konnen varen, ter plaatfen daar de Graden niet gemeten waren, IV. Onze Zeelieden egter bedienen zig van dezelfde regels op beide de Halve Bollen, en worden niet gewaar , dat deze regels hen op den eenen meer dan op den anderen mifleiden:, noch dat de dwalingen, die op den een of den ander begaan worden, groter zyn dan die, wel« ken men kan toefchryven aan de onvolmaakthe- den van hunne kunft. V. Dit is, inderwaarheid, een Vooroordeel „voor de Gelykheid der twee Halve Bollen ende Gelykvormigheid van de Gedaante der Aarde. Nogthans wanneer het op de uiterfte juiftheid aankomt, is het niets anders dan een eigenlyk Vooroordeel : want het onderfcheid tuflthen de ware Lengte der Graden, en die, welke men onderftelt, kon ons ontflippen, door verward te worden met de overige misflagen , dié tot. nog toe voor de Zeelieden onvermydelyk Zyn. VL Miffchien zal iemand my ‘hier doen ftil ftaan, en zeggen: indien dat Onderfcheid min- der is dan de dwalingen, die men onvermyde- Iyk begaat in de Zeevaart, is het dan van zo W Deen. veel 20 AANMERKINGEN WEGENS DE VERSCHEIDENE veel belang dat men het zelve weet en verbe-= tere? Het antwoord is gemakkelyk. Het is al- tyd in eene kunft, die aan verfcheide dwalingen onderhevigis, van vele nuttigheid , elke dwaling te verminderen, en voor te komen dat ze zig by de overigen niet voege. Ook legt ’er die nog in, dat men in eene kunft, welke van ver- fcheide Beginfelen afhangt, gelyk die der Zee- vaârt, welke afhangt van de kenniffe der Breede te, Lengte, en van de Lankheid van de ftreek "des wegs, en van de grootheid der Graden, ie- der dier Beginfelen t'eeniger tyd verte genoëg zou kunnen volmaken, zodanig dat de uiterfté trap van volmaaktheid alleen maar zoude af hans gen van de naauwkeurige kenniffe van de Ge- daante der Aarde. VIL. De Bepaling van de Gedaante der Aare de is derhalve een Voorftel van zeer groot Ge-= wigt: maar men mag zeggen, dat het des te verdrietiger zou zyn de Oplosfing ván *t zelve on» volkomen: te moeten laten, nadat men zig zo vele moeite gegeven, en zo grote onkoften ge- daan heeft, om tot dezelve te komen. VIII. Eer men zig bepale, om aan de Aar: de eene ongeregelmatige Gedaante toetefchryven , behoort men wel te onderzoeken, in hoe verre de Werkingen dezelve fchynen te bewyzen : men moet zien, of men de regelmatigheid van de Gedaante der Aarde niet zou konnen behou= den door de Misflagen die in het meten hebben kon- WERKINGEN OM DE AARDE TE METEN. 3í konnen begaan worden, over ieder der Werkin- gen te verdeelen, IX. Indien men door dit middel daar toe niet komen kan, behoort men te onderzoeken, wel- ke onder de Werkingen het meeft zy verdagt te houden, en dezelve of nader te beveftigen, of te verwerpen. En dewyl men onderftellen moet, dat alle de Wiskundigen, die aan hêt meten van de Bogen of deelen van den Mid. dag-cirkel hebben gewerkt, dezelfde Liefde tot de waarheid, dezelfde zorgvuldigheid, en de- zelfde Bequaamheden gehad hebben, zo zal het die Meting zyn; die ’t meeft van alle de overi- gen verfchilt, waarop het vermoeden zal die- nen te vallen; vooral indien de overigen met elkander overeenkomen. X. Men heeft een Graad van den Middagcir- kelin Vrankryk, in Lapland, in Peru, enaande Kaap de Goede Hoop gemeten. Uit het onderzoek van deze vier Maten blykt. XL. Dar men, om deze vier Werkingen te doen overeenkomen , zodat zy aan de Aarde eene regelmatige platagtig bolronde /fpheroïde] Gedaante geven, door ten dien einde de Mis. {lagen zo te onderftellen, gelyk zy zouden heb- ben moeten zyn; dat men dan, zeg ik, op de Maat van den Graad van Peru den Misflag niet groter kan ftellen, dan van ao Franfche Roe- den of Tosfes, IL, Dzes. XII 32 AANMERKINGEN WEGENS DE VERSCHEIDENE XII. Dat, onderftellende de Misflagen aan elkanderen ondeiling gelyk, die in de drie an- dere Metingen zouden begaan zyn, welken men aan de Kaap; in Vrankryk en in Lapland gedaan heeft, daaruit zou volgen, dat men zig op ieder dier Metingen 84 Toifes hadt vergift; een Mis- flag, die driemaalen in drie metingen, met zo vele zorgvuldigheid gedaan, naaulyks mogelyk fchynt. XIII. Dat, indien men op ieder der Metin- gen, die aan de Kaap en in Lapland gedaan zyn, een Misflag van 43 Toifes ftelde, de Misflag op die van Peru niet groter zou zyn, dan van 15, maar op die van Vrankryk wel van 125 Toi- fes. De Aarde zou in dit geval juift de Gedaan= tehebben, welke de Heer Newton haar heeft toe= gefchreven; zynde de evenredigheid der Mide dellyn van haren Evennagt-cirkel tot haaren As gelyk 230 tot 229. XIV. Indien men op ieder der drie Metin- gen, die gedaan zyn in Peru, aan de Kaap en in Lapland, flegts een Misflag van 12 Toifes ftelt, (‘t welk een zo kleine misflag is, datgeen Sterrekundige zig zal vleijen een kleinderen te begaan; ) dan zullen deze drie Maten vole maakt overeenkomen, om aan de Aarde eene regelmatige platagtige bolronde gedaante te ge- ven. Maar dan zou men de Metingen van den Graad in Vrankryk moeten verwerpen, of daar- in eenen misflag van 169 Toifes erkennen. XV. “ WERKINGEN OM DE AARDE TE METEN. 33 XV. Men ziet dus, dat welke Onderftelling men oök make, om de Aarde in eene regelma- tige platagtige- bolronde gêdaanté te bewaren; men noodwendig de Maát van den Graad van Vrankryk moet latén vâren, of daarin gewel- dig grote verbeteringen maken. „_XVL Na zo veel arbeids bevindt men zig ften gebragt; of om aan de Aarde eene onre- gelmatige gedaante toetefchryven, daarvan een famenftel te maken uit twee ongelyke Halve Bollen, en alle hoop te verliezen van ooit hare gedaante te zullen kennen; of om die Meting te moeten verwerpen, die de aller-egtfte fcheen, of ten minfte daar wy het meefte belang in. moeften ftellen. 0 XVIL “ Zodânige zyn de redenen, die de Maat van den Graad in Vrankryk verdagt mas ken. De drie anderen komen mert elkander daarin overeen, dät ze aar. de Aarde toefchry- ven twee gelyke halve Bollen, eene regelmati- ge gedaante, en wel zulke gedaante, welke de wetten van evenwigt fchynen voortefchryven. De Maat van den Graad in Vrankryk ftrydt te- gens alle de anderen, doet niet alleen de ge- daante der Aarde afwyken van die van een re. gelmatig platagtig bolrond, maar doet ook de twee Halve Bollen ongelyk zyn. Om alle wel- ke redenen zy te verdagter is. De Beroemdheid egter der genen, die ons dezelvê hebben geges IL Deen t5 ven, 34 AANMERKINGEN OP HET METEN DER ÂARDE, ven, en de regtmatige agting, welke men voor hun heeft, vereiflen dat men zig niet ligtelyk bepale om die Maat te verwerpen, maar dat men dezelve veeleer tragt. te bewaarheden. Doch dewyl zy zo veel waarfchynlykheids te- gens zig heeft, kan men niet te grote zorgvul- digheden gebruiken, om hare egtheid te be= wyzen. M. BE- à fi Pk brente ' disp bb Ár he k di Tt Î Dmal - DRT! bd Aid dhr te Wedel dr dze vi a ad Kims ak T5 ande ‚ » Ê Fe / á Û jk had sBESCHRYVING VAN EEN NIEUW GEOGR APHISCH WERKTUI G, UITGEVONDEN DOOR DANIEL EKSTROOM, Maaker van Wiskonftenaars- Werktuigen te Stokbolm, en diestyds Prefident van de Koninglyk Sweedfche Akademie der Weetenfchappen: (Oe Königlich Sdyroebifden Uademie dee Wiffenfdjartert Ubhandlmgen / auf das Sabe r7so. Uit het Sweedfch in ’t Hoogduitfch vertaald door den Heer Abr, Gottbelf Keflher, XII. Deel, bl. 27.) É, vin | OEORCROROROECKOEORCEOEOECECESEOESEO EEC EHS ES: N de Praktyk der Meetkonft, ten dienfte der Aardryksbefchryving of Landmeetery , ko- men veelerlei Onderneemingen voor; weshalve men daartoe meer dan eenerlei Werktuig gewoon is te gebruiken. Indien ’er zeer veelnaauwkeurig= heid wordt vereifcht, bedient men zig tot het neemen der Paolshöbgte > als ook om de wydtre te meetên van Vertikaale en Horifontaale Hoe: ken, van het gewoone Aftronomifche Kwadrant; met twee Verrekykers daar op. Om op ’% vlak- ke Land de Meridiaan en andere Streeken af te _ bakenen, wordt een Werktuig gebezigd, waaf mede men aan beide zyden van den Middagcir- kel gelyke hoogten kan peilen, ’t welk nict WH: Deen. E's meer» 36 BESCHRYVING VANEEN NIEUW meer is dan een klein beweeglyk Werktuig tot waarneeming van den doorgang der Sterren door eene gegevene Vlakte. Daarenboven zyn ’er ook Werktuigen tot, het Waterpaflen noodig geweeft. Men heeft zig egter, tot alle die oogmerken, ook wel met een Kwadrant behol- pen; doch niet zonder merkelyke onzekerheid (*). _ Want, behalven dat zodanig een Kwá- drant koftbaar en bezwaarlyk met zig te voeren is over berg en dal, daar het nogtans een Aard- ryksmeeter overal by zig hebben moeft, zo is hetzelve veel gevaar onderworpen, van door ftooten of verwrikking de juiftheid zyner ge- daante te verliezen; terwyl men zig ook niet op de Werkingen, daar mede gedaan, durft vere laaten, voor dat men *t elkenmaale naauwkeu- rig onderzogt hebbe, of ‘er ook Feilen in Zyn, hoe groot die zyn en hoedanig; ’t welk meer tyds vereifcht, dan een Waarneemer gemeenlyk op ieder Srandplaats kan befteeden: gelyk hy ook, in veele Gevallen, tot de juifting zyner Werktuigen geen gelegenheid heeft. Anderen, die niet zo naauwkeurig behoeven te meeten, vergenoegen zig met Affrolabia, » Fran- (*) De Heer Lowiz heeft in de Intree-Redenvoering, van hem gedaan toer hy zyn Hooglecraars-Ampt in de Wiskonft te Neurenbufg , in °t jaar 1751, aanvaardde, de Befchryving gegeven van een Kwadrant, dat zo wel tot de Sterrekunde als tot het Landmeeten dienftig is: zyn- de zo bekwaam tot het gébruik, als men van eenen Man, die in de Theorie en Praktyk der Meetkonft dooroefend is, kan verwagten, KA Bt de de € kn kbd j Á pr 4 hd - oen # é GeEoGrAPnHiscH WeERrKTurg. 37 Franfche Planchettes, Engelfche Theodoliten (*) _en andere kleine Werktuigen, benevens dat der Waterpasfinge: doch de Werkingen, die men daar mede doet, zyn dan ook niet van de net ften , en men heeft niet overal gelegenheid om de. Waarneemingen te re@tificeeren : weshal- ve ‘er altyd het ongenoegen blyft, van, on- danks alle aangewende moeite, niet verzekerd te zyn van de juiftheid der Werkingen, fchoon ook het Werktuig zonder Feil geweeft zy. Weylen de Heer Sekretaris ZZoius, die in den Zomer van ’tjaar 1748, in zyne Meetingen eu Waterpasfingen aan de Zro//batta tot het aanleg- gen der Sluifen, het groote Kwadrant, waar van hy zig bediende, bezwaarlyk te gebruiken vondt, en niet verzekerd was, dat hy tot de _Afmeetingen in Schonen, welken hy den vol- genden Zomer op allerhoogft Bevel ondernee- men moeft, een van de voorgemelde kleine Werktuigen in gereedheid zou kunnen: hebben: verzogt my, te denken om een nieuw Werk- tuig, dat in het Gebruik niet al te zwaar of on- handelbaar, doch niettemin volkomen ‘te bee trouwen zoude zyn , áienftig tot allerlei Oogmer- ken, en-vooral zodanig gefchikt, dar deszelfs Feilen gemakkelyk konden ontdekt en te regt ge- (*) Men zou hier ook kunnen byvoegen het Hoogduit- fche Werktuig van Pretorius, ’t welk door den Heer, Marineni , in zyn Eerfte Boek de re Tebnograpbica, als het _ befte tot Landmeeten zynde wordt aangepreezen. U. Deer, C 3 - 38 BESCHRYVING VANEEN NIEUW gebragt worden. Eenigen tyd dâarna toonde ik den Heer Opper Intendant, Baron Marlemann, eene Aftekening van dit Werktuig, ’t welk ik de eere zal hebben thans te befchryven; zynde hetzelve van hem en den Heer Efvius op naauw- keurige befchouwing , goedgekeurd , en, be- kwaam geoordeeld tot allerlei voorgenomene, ten gemeenen befte ftrekkende, Geographifche Waarneemingen en Afmeetingen. Niets ge- brak ’er verder, dan dat die Heeren het Werk: tuig door my, op hunne koften, deeden ver- vaardigen , gelyk gefchied is, en men heeft hetzelve een Jaar lang ten algemeenen nutte gebruikt, waar toe het nog verder ftaat te dienen. Het gantfche Werktuig ABCD (PLAAT XI. Fig. 1 en 2.) beftaat uit Geel Koper, en heeft eenen Omtrek van een geheelen Kring, zestien Duimen Middellyns. Het Middelpunt (Fig. 1) is aan den binnenkant van den Rand verbonden met vier in ’ kruis ftaande Armen la „lb le, ld,die zo dik zyn alsde Randzelf, naa« melyk £ Duims. De breedte van den Rand Aa, Bh, is 13 Duim. Aan de agterzyde van den Rand wordt, op dat dezelve niet doorbui- ge, een op zyn kant ftaande Ring, e hf g (Fig. 2), geklonken, van een Duim hoog, gelyk in de Aftronomifche Kwadranten doorgaans plaats heeft. Aan de voorzyde (Fig. 1) is de Rand, zo veel het doenlyk zy, vlak gemaakt, en gelyk met een Plaat efg, welke in de zelfde Vlakte {taat GEOGRAPHISCH WERKTUIG. 39 flaat als de Rand, doch om het middelpunt niet _ beweeglyk is. Aan die zyde is de Rand verdeeld in Graaden en derde deelen van Graaden, dat is in deelen van oo Minuuten ieder over den gantfchen Cirkel; zodanig, dat de punten o, o by a enc zyn, ter plaatfe daar de bovenkant van den Arm gc, welke bovenkant door *t mid- delpunt des Rands gaat, den verbeelden Cirkel op den Rand fnydt; bygevolg zyn de Punten van go Graaden boven en onder by Ben D.G ZG is eene beweeglyke Plaat of Wyzer, welke op den As om eenen Cylinder van een halven Duim dikte kan draaijen, en aan het middel- punt van *t Werktuig, Z, zo vaft gemaakt is, dat de kant van de beweeglyke Plaat, in *t mid- den, gelyk komt met de rondte van de onbe: weeglyke Plaat efg. De vaftmaaking gefchiedt door middel van een Veerend Plaatje bh, en eene Schroef / die beiden met de Spanfchroef digt tegen elkander aan worden gehouden, zo dat de beide Enden van den Wyzer GG dist op den’ verdeelden Rand paffen. Deeze Enden- zyn, tot meerder zekerheid, met omgeboogen Veeren voorzien „ die om den Rand fluiten, en den’ Wyzer vaft daar tegen aan houden; doch zo, dat hy gemakkelyk en-eenpaarig rondom gevoerd kan worden. De Plaat van den Wy- zer is 12 Duim breed en £ Duims dik; Op dat dezelve niet verbuige of krom worde, is ’er langs heen, aan den kant 2 #, een andere MH. Drer. G 4 Plaats 490 BESCHRYVING VANEEN NIEUW, Plaat, van een Duim breed, in den winkelhaak. opftaande, aan de ‘vlakte van den Wyzer ge- maakt. De Wyzer heeft, aan ieder End, een, langwerpig Gat Z, regt boven den zede Boog op den Rand. Aan de inwaards fchuins afloopende kanten deezer Openingen zyn No- nius-Verdeelingen, door welken men in ftaat is, ieder Minuut van den Cirkel te vinden; fchoon de Cirkel flegts van ootot 2o Minuuten is ver- deeld. Wy ttellen hier vooraf bekend, wat ’er door een Nonius-Plaat verftaan en hoe dezelve, gebruikt worde. Aan den Wyzer is een Verrekykers- Buis ge- hegt, met twee Glazen en fyne Hairtjes in ’t Brandpunt, welker Kruifing, door middel van twee Schroefjes , een weinig digter aan de Vlakte van den grooten Rand, of verder van dezelve, gebragt kan worden. Aan de Buis, zyn gefoldeerd twee Koperen Plaatjes £, k, welker Enden net paffen op de Vlakte van den. Wyzer, en daar aan vaft gehouden worden met, Schroeven , in Veerende Plaatjes. Het eene Koperen Plaatje £ , naaft aan het Oogglas , heeft onder zig een Inkeeping, zo dat men „door de Schroef te draaijen, den Kyker wat hooger of laager kan brengen, ten opzigt van de Vlakte van den Rand, om volftrekt evenwydig daar, mede te zyn. …Digt aan de Gaten 7, 7 Zyn twee Vifieren 2, me -welker Miklyn evenwydig loopt met die des.„Verrekykers, gaande tes vens GrocrAPHiscH WerKTurie. 4r vens loodregt. over het middelpunt des Werke tuigs heen. Aan de agterzyde (Fig, o)is een onbeweeglyke. Plaat AC #7, met Schroef plaatjes // ftyf vaft ge- maakt aanden onderkant van den eenen Arm ac, regthoekig , zo opden Arm, als op de Vlakte van den Rand, Derzelver breedte is 12 en de dikte 2 Duims. De Enden van deeze Plaat zyn voor- zien met twee andere Vifieren #, 7, even ver van. den Rand. Daar op legt een Verrekyker T T, met een Waterpas x x daar onder aan, gelyk te vooren in de Verhandelingen van deeze Koning- lyke Akademie der Weetenfchappen, voor het derde Vierendeeljaars van 1743, door my, on- der den naam van Waterpas-Werktuig met Vifie- ren, is befchreeven, De Miklyn van dit Wa- terpas moet niet alleen met de Vlakte van den Rand, maar ook met de Miklyn van den ande- ren beweeglyken Kyker G G, als dezelve op o ftaat, gelyk loopen. Onder het, Waterpas is een Klein fcherp Staalen Wyzertje p , ’t welk dient om aan te toonen, of de Kyker in de Omwen- digen tot het reêlificeeren, gelyk inde voorgedag- te Befchryving is verhaald, altoos eenerlei plaat- zing hebbe. Tot dit einde is volftrekt noodig, dat, de punt van dit Wyzertje, zo wel voor als na de Omwending, in de Miklyn ftaa van de Vi= fieren 7.7, waar door men verzekerd kan zyn, dat het Waterpas even die zelfde plaatzing heeft behouden; aan welke omftandigheid veel gele- I-Deer. C 5 gen 42 BESCHRYVING VAN EEN NIEUW gen is. Om nu den Verrekyker in zyne Pane nen vaft te doen leggen, wanneer zulks noodig: Zy» dienen Veerende Plaatjes y w z, draaijende om eenen As y, aande Enden z pl de rondte van de Buis opgeboogen, welken door de Stel- fchroef u zo tegen den Arm worden aangezet, dat zy de Buis nederdrukken. Ten einde dit Werktuig bekwaamelyk , zo. wel in Horifontaale als Vertikaale plaatzingen, te kunnen gebruiken, is hetzelve met een bye zonderen Toeftel voorzien, als in Fig. 2, naar melyk: Het Werktuig heeft drie ftyve Houten Poor tem, PoP Ps; zédero8 Duimen lang en in ’t mid= den dikft, om minder gevaar te loopen vandoors buigen. Onder aan zyn zy {pits en beflagen van boven paffen derzelver Enden in drie Inkee- pingen van een Houten Cylinder, welker Vlak- ten, wanneer men de Pooten uithaalt ; met el kander een gelykhoekig Driekant Lighaam maa- ken. Men zet de Pooten aan den Cylinder vaft met Stelfchroeven Q, Q, Q, even gelyk in gee woon gebruik is met Aftrolabiën en dergelyke Werktuigen der Meetkonft, De hoogte van den. Cylinder is 5% en deszelfs dikte 45 Duim. Zy „ne opperfte Vlakte S S is met eene onbeweeglyke Geel Koperen Plaat, van Duimsdikte, belegd om welker Rand een dergelyke Ring gaat, flui- tende om den Cylinder. In ’tmidden van die Plaat, en in den Cylinder zelf, by R, is eene ko- GroeraPnIiscH WERKTUIG. 43 kogelvormige Uitholling , waar in een Geel Kope. ren Kloot, van 15 Duim middellyn , zodanig in- „ gekaft is, dat ’er iets meer dan de halve Kloot on- der de boventte Vlakte van de Koperen Plaat zy. Een gedeelte van de andere helft is beflooten in eene Kraag , welke vaft gefoldeerd wordt aan de Plaat, en met haare holte naauwkeurig {luit om de rondte van de Kloot, zodanig, dat 3 van de dikte der Kloot bedekt zy onder de Kraag, welke 12 Duim middellyns heeft. In deKloot, die in dee- ze holte kan draaijen, is van boven ingelaten een BoutRI, van 2 Duims dik en£ Duimshoog, ftyf gehegtaan eene andereronde PlaatL,L, vaneven dezelfde breedte als de Plaat SS. Door de Plaat LL gaan drie Moertjes vande Schroeven g, 9» q, rondom den BoutRI, even ver vanelkanderen 1 Duim van het midden derPlaataf zynde. DeEnden derSchroeven, 0,00, ftaan op de ondertfte Plaat SS, en de Schroeven zelf zyn zo lang als het dubbelde van den afftand der beide Plaaten, SS, LL, wanneer dezelven aan elkander evenwy- dig zyn. Men ziet hier uit ligt, dat zig, door middel van deeze Schroeven , de Plaat L. Li in ee« nen Horifontaalen ftand, of ook „ met behulp der Pooten, tot welk eene Helling onder *t Water- pas men wil, laat brengen. „ Boven aan de Plaat LL is verder een holle Geel Koperen Cylinder M MN N, van 2 Dui- men middellyns en 4 Duimen hoogte, vaftgee maakt, welks Vlakten aan: de Enden evenwy- HL. Deer. dig 44 BESCHRYVING VAN EEN NIEUW dig met elkander loopen. Binnen denzelven zyn Schyven ingezet, doorboord met Gaten, in welken een Kegelvormige As paft, van gelyke langte als de hoogte des Cylinders, en aan ’t bos venend 12-doch aan *t onderend maar 3 Duims dik. Deeze As komt egter niet van onderen te- gen de Plaat NN aan, men laat 15 Duims ruim- te over, weshalve ook het bovenend zo veel bui- ten den Cylinder uitfteekt; gefchiedende zulks, op dat door het afflyten van de Uithollingen en Pannen geene. wankelbaarheid in het Werktuig zou kunnen veroorzaakt worden. Het bovenend van den As, 1 1, is in den winkelhaak vaft gefoldeerd. aan een Koperen Plaat HKEF , welke de langte heeft van85, de breedte van 1% en de dikte van £ Duims. Aan de enden dezer Plaat en in de zelfde Vlakte met dezelve, zyn in den winkelhaak twee {Armen, K 23, He23, elk 3% Duim lang van den kant K Haf te rekenen, en 12 Duimbreed. De Plaat - EH, methaare Armen , draait Horifontaal op den As die ín den Cylinder ftaat. Wanneer zy om- trent in die plaatzing gebragt is, waar in menze begeert te hebben , kan zy dus vaft gezet worden door middel van een om den Cylinder gelegden Hals M M 7 », welke aan de eene zyde open gaat, enaldaar met een Vaarfchroef 6 toegeknee- pen wordt. Aan de andere zyde (Fig. 1) heeft die zelve Hals een kleinen Arms, van 12 Duim hoog, met eene Moerfchroef pp daarin, welke om GroerArmiscun Werkt ure. 43 om den Asbeweeglykis, gelyk ook de Stelfchroef t, die te gelyk ook met een Klampje onder aan de Plaat E H vaft is, en een dergelyk Moertje heeft. Die zelfde Schroef is, in Zig, >, met 5 aangeweezen, en door middel van dezelve kan de Plaat EH, methaare Armen, benevens het aange: hegte Werktuig, Horifontaal, zo langzaam een paarig en fcherp als men wil, worden omgedraaid. In de Plaat E H zyn twee Vierkante gaatjes 44, als ook twee dergelyken aan de Enden der Armen, allen van eenerlei grootte en ge- daante. Wanneer men het werktuig in eenen Vertikaalen ftand wil brengen, gelyk de Figuur aantoont; zo legt men de hier boven befchree- vene, op de vlakte des Rands loodregte Plaat; A Czn, zodanig, dat tivee daar in gemaakte vierkante gaatjes, van gelyke grootte, naauwkéu- rig paflen op de gedagte gaatjes; die in de en- ‚dender ArmenK2 3, Ho 3; zyn. Verderwordt het Werktuig met twee Schroefpennetjes, waar van de Koppen by 44in Fig. 2; en de Moeren by ss,inFig.1, zigvervoonen, op zynen Voet vaft gezet. Indien het Werktuig Horifontaal gefteld moet worden, Zo neemt men de Schroeven uit de gaatjes, die aan de enden der Armen by 3 3 Zyn, en fleektze in de twee gaatjes van de Plaat E H (Fig. 2). Hetzelve dus los gemaakt zynde, maakt men gêbruik van een opgeboo- gen Plaatje 8, 9, ro, rr, aan de Plaat AC # 7 gehegt, zo dat deszelfs bovenkant 8 9 even- U. Deer. Wy- 46 BESCHRIVING VAN EEN NIEUW wydig zy met den-kant van de Plaat nn, Zynde de hoogte 15 en de breedte 12 Duim. Dit Plaat- je wordt zodanig over het eene gaatje 4 gepaft dat de Sleuf 8 onder den Kop van de Schroef kan geftoken worden, en dus vaft gemaakt, Een ander even zodanig Plaatje, aan den Arm BD, byte, zyndegehegt, leggende in de zelf. de Vlakte met het voorige, wordt onder den kop, van de andere Schroef geftoken, en dewyl beide de Inkeepirgen gelyk van grootte en gee daante zyn als de Gaatjes 4 4, zo kan het Werke tuig; op die wyze, met de Schroeven Horifon< taal vaft gezet worden: In hereerfte Geval , wanneer het Werktuig Vers tikaal moet ftaan , om Hoogten te meetert , by voors beeld; zyn ’er inzonderheid drie Zaaken naauw- keurig in agtte neemen; naamelyk : dätde punten 0,0, op den Rand , ten allernaauwkeurigfte gefteld worden; dat de Miklynen der beide Verrekykers evenwydig loopen met de Vlakte van den Rand ; en dat deeze Vlakte volmaakt loodregt ftaa, Belangende heteerfte , moet de Wäterpas-Ver. rekyker, TT, voor alledingen, volgens de ons derrigting die in de Verhandelingen van ’% jaar 1743 is gegeven, worden pasgezet, en men moet zig verzekeren, dat derzelver Miklyn midden door den As paffeert, ook dat de Lugtbel in het Waterpas, zo voor als na het omwen- den, bv het zelfde „merkje ftaan blyft; waar uit alsdan volgt, dat de Verrekyker Waterpas legt GroerArHisèn WerKruiG. á7 Hegt (*). Vervolgens rigt men die zelfde Buis, wel- ke in haare Pannen onbeweeglyk legt, naar ee- nig Voorwerp aan den Zigteinder, en mikt daar in op zeker Punt, ’t welk door de Kruifing der Hairtjes bedekt wordt. Dan den beweeglyken Verrekyker G G omdraaijende, mikt men daar mede zo lang op het gedagte Voorwerp , tot dat hetzelve door de Kruifing der Hairtjes van dee- zen Verrekyker , of ten minfte door het Horifon- taale Hairtje, insgelyks bedekt worde. Indien men dan bevindt, datde Nontus-Wyzer op o ftaat; zo is het Punt o beheorlyk gejuift. Staat de Vo- zius-Wyzer wat boven of beneden o, zo is dit de Feil of Miswyzing van het Werktuig, en men kan die, indien men het begeert, verhel- pen, door den Wyzer net op o te zetten, en dan de Schroef £ (Fig. 1) zagtelyk te ie. {tellende den Kyker op het Mikpunt des Voor- werps, zonder den Wyzer in *t minfte te ver- wrikken of te verfchuiven. Onder dit alles be= hoort men naauwkeurig op te letten, dat de Lugtbelin het Waterpas net by de merkjes blyve: Ingevalle dus het Punt des Voorwerps te ge. lyk midden in de Kruifingen der beide Verre- kykers valt, zo hebben adaaelver Miklynen een zelfde ftrekking; ten zy het Voorwerp zo naby ' wa- (£) [Men kan hieromtrent een grondige onderrigting be: komen uitde GrezieTKuNDe van den Heer Rob. Smith, in het XIV, Hoofddeel van het Derde Boek, bladz. 6oo. der Nederduitfche Vertaaling.] U. Deer. 38 BESCHRYVING VÁN EEN NIÈUW ware , dat de afftand der Buizen, van elkander, in vergelyking met den afiland des Voorwerps eene merkelyke grootte heeft. Bedekken de bei- de Kruiffngen het Punt niet, zó ftelt men de Krui- fing in den beweeglyken Kyker op dat Punt, en maakt de Schroef aan de eene Pan, waar in de Waterpas- Verrekyker legt, los, fchuivende als dan de Pan, Horifontaal, een weinig nader aan of verder van de Vlakte des Rands, tot dát het Punt des Voorwerps, niet alleen door het Horifontaale Hairtje, maar ook door het Vertí- kaale bedekt worde. Dus de Pan weder vaft maakende met. haare Schroef, zo zyn zekerlyk de Miklynen der beide Buizen tot eene zelfde ftrekking gebragt, en al waren zy juift niet €- venwydig met de Vlakte des Rands, zo hebben Zy ten minfte beiden eene gelyke fchuinte ten opzigt van die Vlakte: Om nu ook verzekerd te zyn, of ’er zulk ee= ne fchuinte van de Miklynen plaats heeft, dan of zy aan den Rand evenwydig loopen, en dit insgelyks te verhelpen; zo draait men het Werk- tuig, op zynen Asin den hollen Cylindef , eenen halven Cirkel rond; zodanig dat de Oogglazen aan die zyde komen, daar de Voorwerpglazen eerft waren. Alsdan keert. men den Waterpas. Verrekyker om; en laat tevens den beweegly- ken Verrekyker een halven draai doen om zynen As, zoekende weder het zelfde Voorwerp in de beweeglyke Buis en het uitgekoozen Punt in wi GreoerAPniscH WerRKTUIG. 45 in de Kruifing brengende. Ingevalle nu de beide Miklynen evenwydig met den Rand loopen, zo moet aanftonds dat Punt ook in*tmidden van de Kruifing van den Waterpas-Verrekyker vallen. Zulks niet gefchiedende , moet men de beide Bui- zen tot gelykheid brengen; de eene even zo veel van de Vlakte des Rands af , als de andere naar de= zelve toe. -In den beweeglyken Verrekyker ge- fchiedt zulks door een Horifontaale verfchuiving van de Kruishairtjes in het Brandpunt, tot welk Einde ecn Schroefje dient waar van hier voor reeds is gefproken: in den onbeweeglyken door ver- fchuiving vande Pan, waarin hylegt, gelyk ook algemeldis. Daaromtrent geeft den agt, dat het Punt des Voorwerps wederom in de Kruifing van de Hairtjes der beide Buizen valle, Nu blyft nog het derde over: naamelyk , te toetzen, of de Vlakte van den Rand volmaaktee Iyk loodregt ftaat op den Zigteinder. Dit on. derzoekt men op de volgende manier, _ Aan den agterkant des Werktuigs CLig. 2), en wel aan dn Arm B D, is een Waterpas 13; 14» {taande nägenoeg regthoekig op de Vlakte van den Rand. Hetzelve kan men, naar belie-. ven, in het omgeboogen Plaatje 12 inzetten of daar uit neemen. Als men hetzelve daar in ge- {token heeft, zo zoekt men het hoogfte Voors werp dater by der hand is, by voorbeeld een Tooren, eenen” Vogelftaak of een hoogen Boom. Het Werktuig zo dige daar aan gebragt U, Deer. D heb- 5o BESCHRYVING VAN EEN NIEUW hebbende, dat detop van den Tooren of van de Staak , ten minfte, onder eenen hoek van 6o Graa- den boven den Zigteinder zig vertoont, fteltmen hetzelve, op’toog, zo Vertikaal als doenlyk zy, door middel vande Pooten P, P, die men naar ver- eifch verzetten kan en vande Schroeveng, g, q» zodanig dat de Lugtbel by haar merk ftaa, Voorts mikt men met den beweeglyken Kyker naar een Punt aan den top des Toorens, en te gelyk met dien van’t Waterpas naar den Voet. Indien aldaar geen Punt voor ‘toog komt, regt tegenover de Kruifing der Hairtjes in *t Brandpunt van den Wa- terpas-Verrekyker, zo laat men iemand, terwyl de Miklyn des beweeglyken Kykers op de Spits van den Tooren ftaat, een Vel Papier, waar op een duidelyk zigtbaare Vlak getekend is, zo lang op en neder fchuiven, tot dat de Vlak regt voor de Kruifing valt, en dan dit Papier, ’t zy aan den Muur, of op een Plank, daar aan gefpy- kerd, vaft maaken. Dit nu zo zynde, en beide de Miklynen op haare Punten ftaande, zo draai ik de Stelfchroef 15 van het Waterpas, tot dat deszelfs Lugtbel aan het gewoone merkteken komt, en dan keer ik het gantfche Werktuig voorzigtig om , op: die wyze als te vooren reeds gemeldis, toen ’er van de evenwydigttelling der Kykeren met den Rand werdt gefproken. Mikkende voorts op e- ven de zelfde Punten als te vooren, en bevin- dende dat de Kruifing in de beide Verrekykers op v % * _ GrocrArniscH WerKTuUiG. 51 op dezelven valt, zois het zeker, dat de Vlakte van den Rand volmaaktelyk loodregt ftaat. Doch, zulks zo niet zynde, laat men op het Papier of den Muur een ander Punt merken, *t welk alsdan door de Kruifing vanden Waterpas Verrekyker be- dekt wordt, terwyl de andere Verrekyker op de Spits, als vooren , gefteld blyft. Tuffchen die twee Punten, in ’t midden „ laat men een derde tekenen, en verzet de Vlakte van den Rand zoda- nig, door middelvan de Schroeveng, g, q, dat de Kruifing van’t Waterpas op dit middelfte punt valt, terwyl de andere Verrekyker gerigt is op ’t zelfdePunt aan de {pits desToorens. Dan ftaat niet alleen de Vlakte van den Rand volkomèn loodregt, maar men kan ook de Lugtbel van ’t kleine Water- pas , door middel van het Schroefje 15 , aan haar merkjes brengen, en dan is mien redelyk verzekerd, dat de Rand loodregt ttaat , in alle Gevallen, daar de Lugtbel aan haare merkjes blyft, ten zy het Werktuig door flooten, vere wrikken of fterk fchudden, buiten orde zy ge« bragt: en om zig daar van volkomen te vere zekeren, kan de verwiffeling of omkeering hers haald worden, even gelyk de eerftemaal was gefchied. Dus is ’t ook gelegen met de juitting van ’t punt o en van de evenwydightid der Miklynen met den Rand: men behoeft, naa- melyk, die niet telkens te toetfen, zo menig- maal het Werktuig bewoogen of verplaatft zy ; maar enkel en alleen; wanneer ’er gegronde re- IL. Deer, De den 52 BESCHRYVING VAN EEN NIEUW den is om te vermoeden , dat de een of andere van deszelfs fyne deelen in wanorde geraakt zyn (%). Ik heb vergeten te melden, dat de beweegly- ke Verrekyker , na dat dezelve op zeker Voore werp is gerigt, niet alleen vaft gezet kan wor- den door middel van eene Stelfchroef 16, wels ker Moer met een ander Schroefpennetje aan den Rand gehegt is, en welker onderend gaat door een Plaatje, valt gemaakt aan *t End van den beweeglyken Kyker G G; maar dat dezel- ve ook , door middel van deeze Schroef , op een Haairbreed kan worden verhoogd of verlaagd. Ik zoude gemakkelyk alhier den grond kun- nen aantoonen van alle de gedagte Paszettingen of Juiftingen: doch ik agtte zulks onnoodig, de- wyl alle de genen, die zodanig een Werktuig zullen gebruiken of vervaardigen, noodwendig in de. Gezigtkunde en Geometrie taamelyk er- varen moeten Zyn. Of de Verdeeling op den Rand met behoor: lyke fcherpte gemaakt zy, kan men ook toet- fen met den Wyzer G G langs den geheelen Rand rond te draaijen, als wanneer niet alleen de beide Enden altyd 180 Graaden vafl elkander moeten zyn, maar ook de deelen van de Nontus- Plaat . (*) Aangaande den Toeftel der Verrekykeren met Kruis- hairtjes, en de manier om dezelven te Juiften, kan men onderrigting vinden in de GrziGTKUNDE van Rh, Smith, hier voor aangehaald, III, Boek IV. Huoofddeel, EON OOM ANT dt 0 NET On GroecrarHiscuH WeERKTUIG. 53 … Plaat, aanieder End van den Wyzer , altoos even. _ veel Minuuten tekenen moeten. Dit Werktuig kan niet alleen gebruikt wor- den, om loodregte Hoogten van dingen op het Aardryk af te meeten, maar ook even zo aan den Hemel, om ‚Poolshoogten in minuuten te peilen of den “Stand der Hemellichten te bepaalen; be- houdens ’er alleenlyk, volgens de voorgaande onderrjgtingen , naauwkeurig gelet worde op de Lugrbellen der Waterpaffen, waarvan het eene, aan den onbeweeglyken, Verrekyker, zal aan: toonen, dat de middellyn des Werktuigs, wel- ke door “Punt o gaat, Horifontaal is; het an- dere, aan den Arm BD, dat de Vlakte van den Rand loodregt ftaat. Dit laatfte doet evenveel dienft als het nederhangende Lood in een Kwa- drant, ja met veelmeer gemak ; dewyl de Draad van het Lood, in de open Lugt, van wegen den Wind, zeer moeielvk {til te houden is; daar in tegendeel de vafte Voet van dit Werktuig, en deszelfs eigen zwaarte, veroorzaaken, dat het- zelve niet, uitgenomen door een zeer fterken Wind, van zyn ftel gebragt kan worden (*) Tot () Dit Waterpas toont ook , wanneer de Buis in ’t midden een weinig krom geboogen is, de loodlyn zo fcherp aan, als een lange Buis. Zie de aangehaalde G r- ZIGTKUNDE van Rob. Smith, II Deel of II Boek, bladz. 54I van de Nederduitfche Vertaaling. [Wy voec- gen ‘er, uit de voorige Verhandeling van den Heer Ek- | Jfroom, van ’t jaar 1743, by, dat de Lugtbel eene kenne- U, Deer, D 3 ly- J RAE ì es ads TE OM ;' * 54 BESCHRYVING VAN EEN NIEUW _Tot het Waterpaffen gebruikt men den onbe- weeglyken Kyker en deszelfs Vifieren „ volgens die zelfde manier, welke in de gemelde Ver- handeling is aangeweezen , naamelyk even als met een enkelen Kyker; doch hier gefchiedt zulks bekwaamlyker , wegens den váften Voet waar op het Werktuig ftaat. Ook heeft het dit voor. uit, dat men daar mede Waterpasfingen van grooter hoogten in eens verrigten kan, dan met het gewoone Verrekyker- Waterpas gebruiklyk is; ja zelfs van hoogten, daar men niet by kan komen wegens de Zee en Meiren of Moeraffen: door twee ftandplaatfen te verkiezen „ en de hoe- ken benevens de Grondlyn af te meeten, waar door dan de afftand van het Punt en deszelfs hoogte boven het Waterpas, volgens de Drie- hoeksrekening , ligtelyk is te vinden. Tot het neemen der wydte van Horifontaale hoeken is dit Werktuig zeer bekwaam, wanneer het Horifontaal op zyn Voet gefteld wordt. Want de Waterpas- Verrekyker doet alsdan den dienft van den onbeweeglyken Verrekyker op een Kwadrant, en de beweeglyke verftrekt voor den Wyzer met Vifieren; terwyl het Werktuig, in welk eene helling men ook be- geert, ’t zy boven of beneden *t Waterpas, ge= bragt lyke beweeging maakt op eene helling van twee Sekon- den, welke men niet dan met een zeer lang Looddraad of Kwadrant, ten minfte van 15 Voeten Straals, zou kun- nen bemerken. GEOGRAPHISCH WERKTUIG, 55 bragt kan worden, met de Schroeven 9, 7» 93 te draaijen , zo lang dat men de twee Voorwer: pen elk in zyne Buis krygt: dan, naamelyk, wyzen de Graaden, tuffchen o en den Wyzer op de Nozius, de groote van den hoek aan, in- dien het Punt o behoorlyk gejuift is. Wanneer ’er een Grondlyn (Bafis) moet ge- meten worden, of in andere Gevallen , daar men naauwkeurig in een regte Lyn, tuffchen de twee Bakens, verkieft te blyven, rigt men eerftelyk de beide Verrekykers net op het Ba- ken, en keert dan den Waterpas- „ Verrekyker om, terwyl de andere onbewoogen blyft. Kan men dus door deu eenen Verrekyker het eene door den anderen het andere Baken zien, zo is dit een teken, dat het Werktuig in de regte Lyn tus- fehen de twee Bakens ftaat, dewyl de Miklynen der Verrekykers eene zelfde ftrekking hebben- Dit zoniet bevindende, moet het Werktuig zo lang naar de eene of andere zyde verplaatft wor- den, tot dat men in die Lyn komt. Indien men de Meridiaan op ’t vlakke Land begeert af te bakenen, zo kan zulks met het Kwadrant op de gewoone manier gefchieden , door middel van gelyke Voor- en Namiddags- Hoogten van de Zon, naar welken men het Uurwerk ftelt, en den volgenden dag den be- weeglyken Verrekyker zettende op het middel- punt van de Zon, wanneer het Uurwerk juift » op twaalf Vuren ftaat, zo is de Zon in den U. Deer, D 4 Mid- TN 56 BESCHRYVING VAN EEN NIEUW, Middag-Cirkel en de Waterpas Verrekyker wyít de Streek van ’t Zuiden aan den Zigteinder, ine gevallen het Werktuig Kanal k loodregt is gefteld. Indien het Waterpas vervolgens omgekeerd wordt, zo vindt men op gelyke wyze het Noorden. Doch dit kan, met ons Werktuig alleen, op veel korter manier verrigt worden; als men de hoogte van de Zon, ctte- Iyke Uuren voor den Middag, daar mede peilt, en agt geeft, welk een Punt aan de Kimmen, alsdan, door de Kruifing in’t Brandpunt van den Waterpas- Verrekyker bedekt wordt; want ’s namiddags de Zon. op gelyke hoogte peilende, en wederom op een Voorwerp mikkende met den Waterpas-Verrekyker: zo heeft men niet meer te doen, dan die Voorwerpen wel in ’ oog te houden, en, het werktuig Horifontaal gelegd hebbende, den hoek, dien deeze Voor- werpen aan het Oog oAderbaann te halvee- ren, dewyl het middelftip, tuffchen die beiden, het Zuiden aanwyft. Als men met den Water- Past -Verrekyker geen. Voorwerp aantreft, kan ‘er ligtelyk een Baken, op den behoorlyken afftand, gezet worden, hoe’ verder hoe ‘beter. - Tuffchen de Voor en Namiddags-Waarneemin- gen moet het Werktuig noodwendig op de zelf. de plaats ftaan blyven. | Op deeze wyze, egter, vindt men niet-altyd de waare ftreek van t Zuiden , maar alleen in die ryden van and wanneer de Declinatie der Zon, {lk CT Wiidte 7 hEei, Be Kidd En A Kad ú ne hr Erf gi Ki - 8 „ k \ Geo GRAP HISCH WearKTures 57. Zon, in ettelyke Uuren voor en na den mid- dag, zeer weinig verandert, te weeten omtrent den Zomerfchen en Winterfchen. Zonne - Stil- ftands Van Juny tot aan December , terwyl de hoogte der Zon geduurig afneemt ze gt men op deeze wyze de Zuidftreek een weinig beoos. ten de waare Meridiaan, en van December tot t aan Jury krygt men die een weinig beweften dezelve, meer of min, naar dat de Poolshoog- te van de Plaats der Waarneeming grooter is, de Declinatie der Zon fneller of traager af of toeneemt, als ook naar den langer of korter tuffchentyd der Voor- en Namiddags- Waar- neemingen. De misflag ín deezen kan egter, in de Poolshoogte van Stokholm, niet grooter zyn dan 5 van een Graad, en zulks alleen in Maart of September, en wanneer ’erzes of zeven Uuren tyds tuflchen de Waarneemingen is verloopen. Zo wel deeze Feilen, als die der Waarneemingen_ op andere Jaargetyden, kan men verbeteren uit het volgende Tafeltje, ’*t welk naar de Poolshoogte van Stokholm ,en op zes Uuren tufchentyds, is berekend. IH. Da D 5 Cor. 58 BESCHRYVINGVANEEN NIEUW Correêtie van de Meridiaan. Gr. Min, Seke (Jun rogo-o- opro Jury. es 20|O05I- Of 3r May, | zn, TIO OL 2e | | — 1ilo-3- of 12 | arlo-4- of 30 Aprile De Zuid- | Aug, Ke 57 è  x ETE De zei ftreek zo Sept. alo-7- o| 16 Maart. ftreek zo, veel naar zalo-7 -15| 26 Febr veel naar ‘t Weften ne $ zt ‘t Ooften k Oëtub. 5|Oo- 7-0} Io te bren- 23lo-6- of o6 Fan. te bren- eld Nov, alo-5- ol 16— sen. —_— rl0-4- Of 8— eN Ae | lb 27|0o-2- Oo: 24 Dec, | EDE Ser Orig bestu oto d oat Deeze Correétie van de Meridiaan in de Noordelyke Landen wat grooter en in die Zui- delyker leggen kleiner, doch dewyl het maar op Sekonden aankomt, die met dit Werktiug niet kunnen afgemeten worden ; zo kan men dit Tafeltje, zonder een kerneiyken misflag, door het gantfche „Ryk gebruiken. Ook doet, een Uur of twee tuffchentyds ‚meer of minder, niets tat de zaak. Men kan ook wel, met de hoogte der Zon maar eens te peilen , de ftrekking van de Merie diaan door Driehoeksrekening bepaalen, indien flegts de Poolshoogte van de Plaats en de Dee clinatie van de Zon, op den tyd der Waarnee- minge, bekend zyn. | Eindelyk, het komt ook dikwils voor, dat er Es. … áriliken Ten Wid 4 oh) A aided Bak h Pe N id GroerArsiscH WERKTUIG 59 ror Linien moeten afgebakend worden. Is zulks op-eenen vlakken Grond, zo kan men ’t met het Waterpas alleen doen zo *t behoort. Op: ongelyke Gronden zyn de gewoone Werktuigen tot het afbakenen van Linien niet genoegzaam. Dit daarentegen is zo veel te bekwaamer , dewyl hetzelve den beweeglyken « Verrekyker heeft, die, gelyk bekend is, evenwydig loopt met de “glakte van den Rand, Wanneer men derhalve een regte Lyn over eenen Berg of hoogen Heu- vel heen begeert voort te trekken, ZO ftelt men: eerftelyk het Werktuig , ’t welk Vertikaal moet ftaan, aan de eene zyde van den Heuvel, ‚paar die Plaats toe, waârheen men de Linte getrokken wil hebben; en rigt den beweeglyken, Kyker naar den top des Heuvels, alwaar men een Baken laat zetten. Vervolgens zig op den Heuvel begeevende, ftelt men het Werktuig op de plaats van *t Baken, en mikt terugwaards paar de cerfte Standplaats, alwaar een Merkte- ken moet gelaten zyn. Dan isde Vlakte van den Rand in de gegevene Linie. Verder draait men den beweeglyken Verrekyker om, en zoekt aan de andere zyde van den Heuvel ee- nig Voorwerp aan de Kimmen, ’ welk in de verlangde Linie zig bevindt. Men kan dus ook , aan de beide zyden van den Heuvel of Berg, Stokken of Staaken laaten zetten in eene regte lyn, zo ver het Gezigt reikt. Indien het niet met ééne verplaatzing des Werktuigs ge- IL. Deer. ; i lukt, ’ 5o EEN Nieuw GeocrarHiscn WERKTUIG. lukt, zo kan men het meer dan eens doen, om eene Linie te krygen van behoorlyke langte, In alle de voorgaande Werkingen heb ik de tuflfchenwydte der twee evenwydige Verre- kykeren als van geen belang aangemerkt. In- dien iemand Waarneemingen wil doen op zeer naby zynde Voorwerpen, zo zal hy, uit eigen overweeging, ligtelyk een middel vinden, om de Feilen, die daar uit mogten ontítaan, voor te komen. Ik twyfel geenzins, of dit Werktuig kan met voordeel en gemak ook in andere gevallen, naamelyk in de Landmeetery „ het affteeken ‘der Buitenwerken van Steden en Veftingen, van Legerplaatfen en wat dies meer is, gebruikt worden: doch ik zal my daar mede niet ophou« den , dewyl ik vaftftel dat een ieder, die ’t ge- bruik van hetzelve uit het gene reeds bygebragt is begrypt, lichts genoeg zal hebben bekomen, om zelf gelegenheden uit te vinden, waar in men zig, des noods. ook daar van bedienen kan, H. KONST teln velt ditte Ed un 8 KONST OM DE BL de Bad. S LEVENDIG TE VANGEN, TAM TE _MAAKEN, EN ZO AF TERIGTEN DAT ZY VISCH AANBREN- GEN, Medegedeeld aan de Akademie der Weetenfchap- pen van Stokholm, door Jon. Low , Mag. Do&. in de Koninglyke Hooge School te Lunden in Schonen. (Der Königlie Schwedifchen Afademie der Wiffenfchaften Wbandlungen/ auf das Vahr 1752. XIV. Deer, bladz. 147.) Beseosvnttessvenvgesensg’ FE Over is een Dier dat in *t water Vifch rooft, gelyk de Wolf en de Vos roofdie- ren Zyn op ’tland. Dit Dier is met grooter en ruimer Longen voorzien dan anderen; weshale ve het zig ook, na dat het lugt heeft inge- ademd, veel langer onder water kan houden, Zyn voedfel beftaat voornaamelyk in Vifch. Het is omtrent St. Jan bevrugt ()s en draagt zyn (*) Mid.Sommaren [in ’'t Sweedfch] of in ’t midden des Zomers, kan niet anders dan deezen tyd betekenen. Fiemming Egter, een ervaren Duitfch Jaager, ftelt (in zyn U. D. bl. 113,) den Koppeltyd in February, en meldt; H, Deer. dat 62 _KonsrT oM DE OTTERS TE VANGEN, zyn Jongen negen Weeken. Het werpt tot drie of vier Jongen in eens, welken doorgaans aan Rivieren of Moeraffen, onder Bofchagtige ruigte of Wortels van Boomen, neftelen, De Vagt der Otteren agt men ‘t gantfche Jaar door goed, uitgezonderd ten tyde wanneer zy draa- gen, dewyl zy dan loffer van Haair zyn. Deeze Dieren doen veel kwaad, zo door den Vifch te verflinden, als de Vifchnetten te verr fcheuren. Myn oogmerk is derhalve aan te toonen, hoe dezelven zo wel gevangen en uit- geroeid , als getemd en tot nuttelyke Beeften ge- maakt kunnen worden. In Rivieren, daar de Otters zig onthouden, zyn B nseae groote Steenen , en Wortels van, Boomen of uitgeholde Gaten aan den Oe- ver. Geenen grooten Steen, in. zodanig eene Rivier, gaat de Otter voorby, zonder iets van zynen afgang daar op te laaten; waar aan men ligtelyk bemerken kan, of een Otter daarom- flreeks zyn Neft heeft, Veelerlei Vallen en Strikken kunnen ’er gezet worden , om dezelven dood te bekomen (*); doch in ’t byzonder is men gewoon daar toe Angels (}) te gebrui- ken; dat de Jongen twaalf Weeken gedragen worden. Het onderfcheid der Lugtftreek kan zo veel verfchil niet maa: ken. Kefiner. (5) Zie Flensning, het IV. peel bl. 23 ) Fangeifen 5 [waarfchynlyk een Pe van Voetang gels Zie de Afbeeld. van zulk een Angel om Wolven te van- gen, in ’t HujsnoupeLyYK WOORDENBOEK van Chomel.] ï EN OP DE VisCHJAGT AF TE RIGTEN. 63 ken ;’twelkik voorbygaa, als enkel voorneemens zynde teleeren , hoe menzeleevendig kan vangen. Men laat zig een Angel, als gewoonlyk; bereiden, doch twee of driemaalen zo groot: Dezelve uitgezet zynde, maakt men aan elken Beugel eene Beurs vaft, van dun Kettingwerk , even als een Borft-Harnas. Wanneer zulk een Werktuig toeflaat, wordt het volkomen Kloot- rond. Men moet hetzelve zeer glad en fchoon houden, en, als men het gebruiken wil, te deeg met Ingewanden van Vifch befineeren. * De Angel wordt gezet op een Steen, die „wat fteil, en niet hooger is, dan dat het Water de Kettingbeurfen, die onder aan zyn, kan be- dekken. Van de Plaat van den Angel bindt men de Kieuwen van Vifch, ftrooijende wat Koppen en Ingewand rondom de Plaat. Zo dra de Otter de aangebonden Kieuwen neemt, flaat de Angel toe, en de Otter zit daar in, als in een Vogelkouw , gantfch onbefchadigd. Dit kan men egter alleen met oude Otters werkftellig maaken. De Jongen moeten opge- fpoord worden van Waterhonden ‚ die daar op afgerigt zyn, loopende langs uitgekalfde Boor- den, over Wortelen van Boomen of Steenen, en blaffende wanneer een’ Otter daar onder ver= borgen zit. Indien het, in zulk een geval, een oude Otter zy, zo komt die aanftonds voor den dag; als wanneer ’er geen ander middel is, om denzelven te krygen, dan met fchieten of flece IL. Deer. | ken: « 6) _KonsrT oM DE OTTERS TE VANGEN, ken: maar de Jonge Otters gaan, zonder veel gewelds, niet uit hunne Gaten. Derhalve , wan- neer men bevindt dat de Otter niet voor den dag komt, zo is het zekerlyk een Jonge: ook kunnen ’er twee in één Neft, of twee Netten digt by elkander zyn. Dan de opening gezogt hebbende, zer men een Fuik of Net voor het Gat, en jaagt den Otter mer een Yzeren Staf, of met een Stok die een fcherpe Punt heeft, uit hetzelve in het Net. Geene jonge Otters moet mef vangen voor St. Michiel , want anders zyn Zy te teder, alzo zy zeer langzaam groeijen. Dus een jongen Otter levendig gevangen en in bewaarirg genemen hebbende, geeft men hem eenige dagen Vifch te eeten en Water te drinken; mengende vervolgens, onder het Water, al meer en meer Melk, Vleefchnat, Moes of Erwten. Zo dra hy zig te vreden toont met deeze Koft onvermengdste eeten , moet men hem zelden Vifch geeven, maar in plaats van dieu Brood, waar van alleên zy leeven kunnen. Op % laatfte moet hy nooit geheele Viflchen of In- gewand, maar alleen Koppen hebben, De Otter op die manier gehouden zynde, in een Vertrek alwaar geduurig Menfchen zyn, moet men denzelven; inmiddels, zo tam als mMogelyk is tragten te maaken, ’t welk ook in een korten tyd gefchiedt, Laat dan een Werktuig vervaardigen vart Stroo, met Bindgaaren omwonden, of met Le- der ” ESTE TOEKA EN op DE ViscHjAGT Ar TE RIGTEN. 63 der bekleed , een half Ellelang, en niet dikker; dan dat de Otter zyne Kaaken daarover kan uit- fpannen. Zet aan ieder end twee Stokjes in ’ kruis, een Vierendeel Elle lang (gelyk in Paar XI. Fig.3). Neem daârna éen dunnen Strik of Strop en maakt daar aan vier of vyf Kogels, van grooteals Nooten , aan ieder van welken vier fchers pe Punten zyn, digttegen elkänder valt (Zie Fig. 4-). Deezen Strik den Otter om den Hals gedaan ; en inden Nek toegeknoopt hebbende, zo hegtaan dien knoop een dunnen Band van twee Ellen lang: Dit vooraf bezorgd zynde, moet men het Dier in * eerft leiden, tot dat het gewillig volgt, en dan het een of ander woord uitkiezen ; by voorbeeld, dit heen of koom hier, trekkende ítyf aan den Bard zo dikwils men dit woord gebruikt, om te maaken dat hy vaardig kome en gehoorzaam wotde. Als dan reemt men den Otter by zig, en fieekt de Hand by deni Strik in, aan den Nek, draaijende dien toe; tot dat hy de Kdaken opfpalkt. Dit gefchieden- de houd men hem het gemelde Werktuig voor de Neus en roept, altoos op de zelfde wyze; by voorbeeld, var aan of hap tot. Wanneer hy het glippen laat, moet men weder als voo: ten den Strik toedraaijen en zulks herhaalen; tot dat hy het eindelyk vaft houdt, Zo drahy dit doet, moet met den Strik wederom doen knellen, tot dat hy het laat glippen, en roepen „ laat lés. Op deeze wyze gaat mer voort, zo IL. Deer, E Jard 66 _KoNsT OM DE OTTERS TE VANGEN lang tot dat de Otter, op het eerfte gebod, het in zyn Bek neemt en weder los laat. Verder zet men dit Strooijen Werktuig op den Vloer, alwaar geen Zand moet zyn, en trekt op de voorgemelde wyze aan den Band, buigt den Kop des Otters naar om laag, brengt den Otter met de eene hand by het Werktuig, en houdt hetzelve met de andere vaft: haalende ’t zelve in ’t eerft eenige reizen van den Otter af, en fchuivende het eindelyk digt aan hem tot dat hy het, wanneer men roept, vat aan, in zyne Bek neemt. Op die wyze gaat men voort, tot dat de Ot- ter, enkel op,een klein rukje aan den langen Band, het Werktuig opvat, als. wanneer men eerftroept, dit heen, en, dus den Otter langzaam naar zig toe gehaald hebbende, het Werktuig, op het zeggen laat los, van hem afneemt. Als men zulks eenige dagen in ’t werk gefteld heeft, en hy ftoutelyk naar het Werktuig loopt , zo kan men hem eenen Zakdoek of Handfchoen toefmyten. Eindelyk, wanneer hy gewillig is tot alles, zonder dat men hem behoeft te trekken of te knellen, zo werpt men hem t een of ander voor, ’t welk hy gaarn eet, doch hy moet met den Strik gedwongen worden, dat hy hetzelve weder brenge, Dit valt niet moeielyk : want men kan op deeze wyze alle Beeften, ten mine fte die eenigermaate handelbaar zyn, gewennen, om iets te brengen. Indien nu de Otter zo ver geleerd is, dat hy di ie 2 EN OP DE VisCHJAGT AF TE RIGTEN. 67 alleste rug brengt aan zynen Meefter , wat hy draa« gen kän „ en waar op men hem afgerigt heeft, zo neemt men hem mede naar een helder en niet al te diep Water, hebbende eenige kleine doode en eenige redelyk groote leevendige Viffchen by zig: Eerft werpt men ’er de dooden in, die hy, zon- der eenige twyfeling, zeer gewillig op zal vatten 3 en, zodrahy’ereen van heeft, moet men hem te- genhouden „ dat hy ze aanftonds van zig geeft. Eindelyk doet men ook de leevendigen int Wa- ter, waar van hy 'er ook zonder moeite kryst; en, zo dra hy ’er een boven brengt, geeft men hem ‘er aanftonds den Kop van. Op deeze wy- ‘ze is men zo ver gekomen, dateen Man, woo- „nende in *t Kerfpel Ofterby, in het Noordelyk “ Diftrike van Chr ifBiansftadlen inSchonen , ge- ‚ naamd Bengt NilfJon, dagelyks van eenen dus afs gerigten Otter zo veel Vifch bekomen heeft, dat hy daar mede zyn gantfche Huisgezin onderhield. Dewyl nu deeze Dieren anders de Viflchen ver. flinden, zo fchynt het van veel nuttigheid te zyn 3 dat zy den Menfch. door Vifch te vangen voor- deel kunnen verfchaffen , en bovendien daar door afgehouden wotden van het nadeel, dat zy an« ders den Vifltheren toebrengen; met de Netten in de Viffcheryen te verfcheuren. Een oude en een jonge Otter laaten zig bei. den op de zelfde wyze afrigten , doch niet met gelyke moeite, en de nuttigheid, die men ’er “van trekt, is ook niet'even groot, Want als eert H..Deer, 8 Es ou. 63 _KoNsT OM DE OTTERS TE VANGEN oude Otter tot den Koppeltyd toe wordt gehou- den, zo is ’t onzeker, of niet de verkreegen gewoonte door de Natuurlyke neiging zal wor- den overwonnen: maar wanneer een jonge Ot- ter op deeze wyze opgebragt word, en een Jaar lang uit het Water is geweeft, zo wordt deszelfs Natuur kragtiger veranderd; terwyl in het andere geval de langduurige verblyving in het Water de Natuur van den Otter verfterkt, en zyne ritzigheid vermeerdert. Eindelyk; men kan, met eenen dus getemden Otter, ook veel Ongediert, dat zig in de na- buurfchap bevindt, vangen en uitroeijen; gelyk de voor gedagte Bengt Nilfon met den zynen heeft onderzogt. By zyn Landgoed was een Molen, en by den Molen aan beide zyden een hooge Muur, zo dat de Otter in de Molenkolk niet om hoog kon komen. Derhalve deedt hy in den eenen Schutdeur, digtaan’t Water, een Luikje ‘maaken, waar door hy den Otter verfcheide maa- len inliet, en als die Otter zulks gewoon was, werdt het Luikje zodanig toegefteld, dathy, zo dikwils hy ‘er aanroerde , ligtelyk daar door doch niet weder te rug kon gaan. Beneden dit Luikje was een foort van Aalkorf of Fuik gemaakt, waar in veele wilde Otters , die den tammen volgden, gevangen Zyn. „ Toen dit Opflel in de Akademie gelezen »» werd , berigtte de Opper-Intendant , Vry- „> heer ® 39 2 As ed 99 EN OP DE VISCHJAGT AF TE RIGTEN. « 69 heer Harlemann ‚ dat hy zelf voor eenige Jaa- ren, metveel pleizier, hier te Stokholm eenen Otter gezien hadt, die zodanig op de Vifch- Jagt was afgerigt, dat hy, in een korten tyd, verfcheide maalen by de Konigsholms -Bron- nen nederdook, en telkens met een fchoonen Vifch wederkwam, dien hy aan zynen Mees- ter bragt. | » Eertyds moet het in dit Ryk gebruikelyker Zyn geweeft dan heden, de Otters op den Vifchvangft af te rigten, dewyl JoNsToN _inzyne ifforie der Dieren meldt, dasde Koks, inSweeden, gewoon waren Otters inde Vyverste zenden , om Wifcl; voor-bun te baalen: ” [of , vol- gens de Nederduitfche Vertaaling. Ju Sweden brengen zy „ op't wenken van de Kok „ de Vifen uit de Vyvers in de Keuken] u Dezd. E 3 AAN. AANMERKINGEN ; OVER HET STERVEN per KINDEREN, NIKOLAAS STRUYCK, Lid der Koninglyke Societeit van Londen ‚ der Hol: Jandfthe Maatfchappye te Haarlem „ en Corres- pondent van de Akademie der Weetenfchap- pen van Parys. OROECECEKCECEE ES FEUEEEEEEEEE At 'er Stellingen opgemaakt worden, uit Grondbeginzelen die de proef niet kun- „nen houden, is te verwonderlyker, wanneer. die zelfde Zaaken reeds uit Ondervindingen aangetoond zyn. Ik heb, voor eenige Jaaren, uiteen Manufcript van *t Dorp Broek in Water- land, dat zo uitvoerig en tot dit oogmerk zo dienftig isvals men kan wenfchen, een Tafel vervaardigd, waar im het Sterven der Kinde- ren, Jorg en Meisjes elk in ’t ‘byzonder, van beneden ’tfaâr tot ro Jaaren Ouderdom, word vertoond (4), In het laaft uitgekomen STuxK der Philofophifche Tranfattien vindt men een (a) Zie den onderften Tafel, op bladz. 171, in myne Nader Ontdekkingen noopens den Staat van't Menfchelyk Gee flagt, gedruktuitgegevente Amflerdam, in’tjaar 1753: uit welken, na een kleine Verbetering, voortgekomen is de Tafeis.op bladz. 185, im tzelfde Werk „ te vindén. en, e OvER HET STERVEN DER KINDEREN. 71 een Tafel, die de Eerwaarde Heer BRACKEN- RIDGE ten deele uit de Sterf -Lyften van Londen, ten deele uit den Tafel van Hare LEY, heeft getrokken (4), waar in hy den Sterftyd aantekent, zo van Kinderen als van Be- jaarden , tot 87 Jaaren Ouderdom toe. Hy neemt tot zynen Grondflag een getal van Tooo Gebooren Kinderen, en ftelt hoe veel daar van zullen fterven beneden * Jaar, hoeveel, van die dan overblyven , tuffchen 1 en 2 Jaa- ren, ‘hoe veel tulfchen 2 en 3 Jaaren, en gaat dus voort tot den gemelden Ouderdom, wanneer hy rekent dat dezelven, volgens ’ ge- woon beloop, altemaal geftorven zyn. Ik heb, om Zynen Tafel aan de Ondervinding uit de Lyften van Broek te toetfen, de getalen, die in mynen Tafel waren gebruikt, ook gereduceerd . tot het volle getal van toco, % welk men een Konftgetal mag noemen; want het myne, van 950 Jongens en 822 Meisjes, was juift het ge« tal der genen, die, van ’tbegin van’ jaar 1654 tot aan den 19 Oktober 1732, in dat Dorp, vol- (b) In een Brief van den Heer BRACKENRiDGE aan den Wel Ed. Heer GRAAF vAN MaccresrieLD, Prefident van de Kon. Societeit, Philofopb. Tranfaët, Vor. XLIX. Art. XXVIII. pag. 167 enz. DeezeBrief is ook in ’t Franfch ver- taaldengeplaatftin’t Fournal des Sgavans, combind avec les Memoires de Trevoux , voor December1756; als mede ‘in *t Journal Encyclopedique, van Novemb, 1756, by wyze van Uittrekzel. MW Deer, E 4 df 72 __ AANMERKINGEN OVER HET STERVEN volgens de Aantekeningen in het Boek, leven, dig gebooren waren, en derhalven Matuurlyk, Ik ben dus te werk gegaan. Om ’t getal der Jongens te vinden : van 850 leevendig geboo- ren Jongens, zyn ’er, 353 beneden *%' Jaar over- leeden, hoe veel moeten ‘er dan van rooo fter- ven: komt 415. Op gelyke wyze heb ik ’t ge- tal van de Jongens die op een anderen Ouder, dom fterven, als ook dat van de Meisjes bere- kend. Om den Sterftyd der Jongens en Meis- jes door malkander te vinden, zeg ik, van 85a +822,datis1672, gebooren Jongens en Meisjes, zyn beneden % Jaar ouderdom overleeden 353 + 274 of 627, hoe veel fterven ’er dan van 1ooo: komt 375. Dus heb ik de drie eerfte Kolom: men gevonden van deezen Tafel, waar in zy met de see vantee ea. GE en Hare LEy worden vergeleeken. Door Ondervinding /Uit den [Tafel van uit de Lyften van ’t Bracken- Dorp Broek. ridge. | Halley. Fong.|Meisj Kinder |Kinderen. Kinderen, Beneden } ‘4191333 375 |s “323 145 Vanr tot3 | Jaar 34, 26 30 I2 57 Vana tot4 oud. 24, 18 21 45 38 Vang tots 7 19 16 17 goeree 2 Van4 tots } le-25} 1023 754 26 22 so7 4061 457 | “553 290 Ten opzigt van de Geftorven Kinderen bene- den de oo Jaren, fteunt de Tafel van den Heer BRACKENRIDGE Op de Sterflyften van Lon: den DER KINDEREN, DOOR N. SrTRUYCK, « 73 den, welker gebrekkelykheid ook reeds door my is aangetoond (a). Daarenboven heb ik omftandig aangeweezen, wat ’er op den Tafel van Haruery te zeggen valt (5), die uit de Lyften van de Stad Breflaw is opgemaakt, tere wyl men nooit een weezentlyke Telling van die Plaats gehad heeft. Hoe is *t dan mogelyk, op zulke Gronden iets zekers te befluiten? En, al ftelde men, dat het Sterven te Londen even- eens ware als te Breflaw , hoe kan men uit zul- ke Lyften het getal der Geboorenen bereke- nen? De Heer BRACKENRIDGE vindt het getal der Jaarlykfe Geboorenen, te Londen, door Rekening, op dien grondflag , 19561 (c) 5 doch hoe komt dit overeen met een Plaats , daar Jaatlyks meer dan egooo Menfchen fter- ven (d)? Ik kan niet begrypen, hoe iemand die te Londen woont, en ’er in * jaar 1755 Predikant was in de Kerk van Sz. Michaël Baffis- baw, zo weinig kennis kan hebben ten opzigt van dte Stad, en daar uit ‘zulke Gevolgen kan trekken. ì „Het geen deeze Heer te vooren, wegens het getal des Volks te Londen , (@) hadt gefchree- ven, ís op eene Bearonde wyze wee door den (a) Nader Ontdekkingen, als boven, bladz. 152 — I55, (B) 't Zelfde Werk, bladz 172. (c) Pbilofopb. Tranfaêt, Vor. LXIX. pag. 179. (d) Nader Ontdekkingen, bladz.. 153. (€) In de Philofopb. Tranfalt. Vor. XLVIII. P. II. Art. 95. NM Deer. E. 5 - 74 _ AANMERKINGEN OVER HET STERVEN den Heer Mary (a); ’t welk van Menfchen, die de waarheid zoeken, wel waardig is gele« zen te worden: en ik agt het onnoodig hem, daar omtrent, verder tegen te {preeken. De Schryver, die den Brief van BRACKENRID= GE, in t Journal Eneyclopedigue , uitgetrokken heeft, brengt een wonderlyke Aquatie voor den dag, naamelyk # == 8319 = 2006 == SOE Att 75 NEE 7 WE URI Vindt, # == 19561, voor t getal der Geboo- renen (4). Welk Menfch kan deeze Algebra verftaan? In de Fran/aëtien ftaat, x — 8819 == 6006 “— 805 en gr 7 763 Hy zegt dat ‘er te Londen zooo Perfoonen zou- den zyn, die niet gedoopt worden, en dar men zulks uit het voorgemelde kan befluiten : doch in den Brief van BRACKENRIDGE wordt ges fproken van ten minfte zooo Vreemdelingen, die jaarlyks aldaar zouden inkomen, om het ge- ne ’t getal der Geboorenen by dat der Begrave= nen te kort fchiet, te vervullen (©). De Tafel van BRACKENRIDGE, die in de Zranfaëtien _ftaät, zegt deeze Schryver, is zeer gebrekke« Iyk (4). t Ge- “(@) In 't Journal Britannigue , voor de Maanden July en Auguflus 1755, pag. 318 tot 327. (b) Zie ’t Journal Eneyclopedique, Novembr. 1756. ag. 20. (€) Pbilofopb, Tranfaêt. Vor. XLIX. pag. 180. (d) Fournal Eneyel, als boven, pag. 22. 5 Ld DER KINDEREN, DOOR N. SrruyYcr. 75 “x Getal der Kinderen, die beneden den Ou- derdom van 1 Jaar fterven, kan uit de gewoo- ne Sterf-Lyften niet nauwkeurig opgemaakt worden, inzonderheid in groote en bloeijende Steden: want de gemelde Kinderen zyn meeft van de vafte Inwooners, en *t geheele getal der Dooden is daarenboven nog van Vreemde- lingen , Ambagtsgezellen , Reizigers , Dienft- boden, enz. Men kieft, * is-waar, zodanige Plaatfen uit, om groote getalen te hebben, doch dit alleen is niet genoeg, daar moeten ook veel Jaaren Zyn. Als men dit, by voorbeeld, hier te Amfterdam onderzoeken wilde op een of twee Jaaren, fchoon ‘er zulke Lyften, als te Lon- den, van de Geftorvenen werden uitgegeven: wat zou men daar door vinden? Te Amfterdam Zyn, volgens de Lyften, in ’t jaar 1739 gee booren 7771 Kinderen en geftorven 7507 Men- fchen van allerlei foort; in t volgende Jaar was %* getal der Geboorenen 7235, en dat der Ge- ftorvenen 10056. De Kinderziekten rukken ‘er ook in *t eene Jaar veel meer weg dan in andere, gelyk men klaar zien kan in de Lyften van Londen. Men zou den Sterftyd der jonge Kinderen ook kunnen vinden uit de Aanteken ningen, die in de meefte Huisgezinnen, van het gebooren worden en fterven, der genen die tot hetzelve behooren , worden gehouden, doch dan moeft men een: groote menigte van Huisge- zinnen hebben, | BL Deer. ik 76 _ AANMERKINGEN OVER HET STERVEN Ik heb.tot nog toe geen beter middel gevon- den om den Sterftyd der jonge Kinderen uit de Ondervinding te bepaalen, dan de gemelde Aantekeningen van ’t Dorp Broek, een Plaats die redelyk welvaarende is en nagenoeg in den zelfden ftand blyft. Ik heb daar van Uittrek- zels gemaakt, ten opzigt van *t gebooren wor: den en fterven der Kinderen, van jaar tot jaar op 87 jaaren, In * jaar 1654 is de Aanteke- ning van den netten tyd der Geboorte en van ’t Sterven, begonnen, en in *t jaar 1661 zyn ’er zelfs de Doopnaamen bygevoegd. Om een groot getal van Menfchen te hebben, maak ik tuflchen *t eene Jaar en ’t andere geen verfchil, oordeelende dat de Natuurlyke evenredigheid, tuflchen het gebooren worden en fterven , de zelf« de blyft: zo dat ik alle Jaaren door malkander gebruik. Zie hier hoe dat myn Uittrekzels, uit het gemelde gefchreeven Boek, gemaakt zyn; aanmerkende, dat Z een Zoon of Jongen en D een Dogter of Meisje betekent- Aldaar, zyn, in °t Jaar 1663, lee- ‘vendig ter weereld gekomen 13 Jongens en 14 Meisjes. Van welken in ’t zelfde Jaar, dat is beneden ’t Jaar oud, geftorven zyn 5 ' 2 Jongens en 3 Meisjes, Zo dat’er overbleeven „11 Jongens en 11 Meisjes. In ’t Jaar 1664, waren leevendig ter weereld. gekomen ï 17 Jongens en ro Meisjes. En van dezelven beneden ’t Jaat oud geftorven p 4 Jongens en 2 Meisjes. ld Zo dat er overbleeveu _, 13 Jongens en 8 Meisjes. Ge- DER KINDEREN , HOOR N. Srruvcw. 57 \ Geboo- Geftorven Geboo- Geftorven * ren ren A0.1663 Ao 1664-| 22 Jan. [D _2fan |Z |29 Febr, 1728. 26 D [27 July, 1720.) ‘5 ID | ro Fan. 1670. 27 |D —_ |Z [26 I664. ar Febr \D |24 Dec. 1664. | 25 Z | 8 Febr. 1696. 3 April, Z [24 April, 1663. | 28 Febr, ID 22 July,1672. 1 |Z [ra July, 1720. | 4 Maart. D 8 Fuly |Z |oo Sept. 1698. 17 |L | 2 Funy,168r. 3 Aug. Z |11r Maart,1667. a April, \D | 6 Febr. 1669. Io ID| 1 Oktob 1663. | To — |Z 22 D|o2 1663. | 19 —- |Z | Doodgebooren z$ept. D [23 Jan. 1685. |o2— |Z | 26 Mey, 1666. II D{Doodgebooren r4Mey. |D| 7 Aug, 1664. Ig D| 1 Jan 1695. | 6 Funy.lZ: 19 July, 1664. ID { 16Sept.166s. 3 fuiy. Zl 17 Mey, 1715. es aam a1Mey,1670.| 11 Z| 6JFuny, 1716. r Oktoh, Z | 28 Oktob, 1663. irdug, D 22 Aug, 1664: OO Zl. ……. 1695. ao Sept. D : 13 —- [D| 6.Nob. 1695. lor Z s Jans 1671: 19 — |Z «1695. | o9Oktoh, Z Z heel 9.Nov. |Z | 23 Nov. 1664. 2 |Z | 8 Nov. 1690. 13 — |[Z/29 Mey, 1667: 26 — |D 23 —- |Z | Doodgebooren 29 Z 27 |Z 4Now. |D |3r Dec, 1663. | D' 27 Fan. 1727: 13 Z |oGFebr. 1664. | 8 Dec, D 22 D |24 April, 1731. |Z 2Dea [D| 7Fan. 1666. [11 — |Z | 12 Febr. 1727. 5 241664. [14 D 28 Dec, 1664. IS 2) 6 Fan, 1668. Op zulk een wyze heb ik, uit die Aanteke: ningen van * Dorp Broek, niet alleen bepaald, hoe veel Kinderen aldaar geftorven zyn van o tot 1, van 1 tot o Jaaren Ouderdom, en zo voort tot ro Jaaren toe; maar ik heb ook on: derzogt, hoeveel dat van de Jonge Kinderen, beneden %* Jaar, geflorven zyn minder dan i U. Dreu. Maand 78 _ AANMERKINGEN OVER HET STERVEN Maand oud, hoe veel tuffchen 1 en 2 Maanden oud, en zo voort; tot de ro Maanden of % vol- le Jaar toe, en daar van een Tafel opsemaakt (4); waar uit men ziet, dat de Sterfte der jon- ge Kinderen zeer fchielyk begint af te neemen. Naamelyk, daar uit volgt, alsop zekcre Plaats; in een Jaar tyds, 16 Kinderen beneden den Ouderdom van rt Maand fterven, dat aldaar, tuffchen 1 Maand en 1 Jaar Ouderdom, maar 19 Kinderen, in een Jaar tyds, zullen geftorven zyn. Als ook, dat de Kinderen, die beneden * Jaar oud fterven, in proportie zyn tot de ge- nen die tufchen 1 en 2 Jaar oud fterven, als 25 tot e. Dit vergelykende met den Tafel van BRACKENRIDGE, zal men een groot verfchil vinden. Ik oordeel dar die Heer de geftorvene Kinderen, beneden ’t Jaar oud, veel te wei- nig ftelt, en de Tafel van den Heer Harre yv is, in dit opzigt, nog veel erger: maar noo= pens de Kinderen van 1 tot 2, van atot 3,van g tot 4en van 4 tot 5 Jaaren Ouderdom, is in den Tafel van BRACKENRIDGE de Sterfte te veel gefteld, en in deeze Gevallen is de Tafel van Haurev beter, doch niet volmaakt, Eer ik hier van afftap, zullen wy eens onders zoeken, of de Ondervindingen van Broek doot die van andere Plaatfen in onze Provintien bee veltigd worden of niet. Ik neem, by voore beeld , de Aantekeningen van Middelburg in Zee- land (a) Zie myne Nader Ontdekkingen, bladz. 171e aen DER KINDEREN, poor N. Struyck. 79 land, alwaar, volgens de Berigten, in't Jaar 1752 leevendig gebooren zyn 357 Jongens en 336 Meiss Jes, te amen 693 Kinderen, en begraven 279 Kinderen, die nog geen Jaar oud waren (4). Als ik na „£ van neem, zo vind ik 149 voor de ì zz V 9 Jongens, beneden * Jaar oud geftorven , en nee- mende 2 van 336, zo heb ik 112 voor de Meisjes (€); datis Jongens en Meisjes, door malkander, 261. Zeggende dan, van 693, zo Jongensals Meis- jes, zyn’'er261, beneden tJaar oud, geftorven , hoe veel moeten er dan van rooo Gebooren Kinde- ren beneden dien Ouderdom fterven ; zo komt 376 : ‘et welk, met het gene uit de Ondervinding van Broek opgemaakt is, zeer naa overeenkomt. Te Weltzaandam zyn, in eenige Jaaren, ge* ftorven 1389 Kinderen, beneden ’t Jaar oud (@. Als ik nu zeg, indien ’er as Kinderen 8 van zeker getal, beneden * Jaar fterven, zo zullen ‘er 2 fterven tulthen 1 en a Jaaren oud, hoeveel dan van de gemelde 1389, zo kryg ik HI, en volgens de Ondervinding of de Sterflyft zyn ‘er 112 geftorven. Doch als ik dit gaa be- rekenen volgens -de Stelling van den Heer BRACKENRIDGE, en zeg, wanneer 323 Kin- deren beneden *t Jaar oud fterven, zo fterven ‘er 127 tullthen zen 2 Jaaren oud, hoeveel dan ins (5) Nader Ontdekkingen ; enz. bladz. 15o. (c) Vergelyk het zelfde Werk, bl, 171. (4) 't Zelfde Werk, bladz. 36. U. Dezer. Bo Over nET STeRVEN DER KINDEREN. indien ’r 1389 beneden ’t Jaar geftorven zyn: zo komt ’er 515 voor de Kinderen, die, van dat getal, tuflchen 1 en 2 Jaaren oud moeften fterven. Welk een verfchil is dit met t12, die 'er weezentlyk zyn geftorven. Nog eens: de Ondervinding toont, dat te Fisp, in een zelfden tyd, rar Kinderen bene- den den Ouderdom van 1 Jäar geftorven zyn, en 9 tuffchen 1 en 2 Jaaren oud (2). Volgens onze Rekening zouden ‘er ro vän dien Ouder- dom geftorven moeten Zyn, doch, volgens den Regel van BRACKENRIDGE, is hetgetal 48; t welk meer dan vyfmaal zo veel is als de Ori- dervinding aanwyft. ì Die Heer heeft nog een Brief of Verhandeling uitgegeven over ’t getal des Volks in geheel Enge- land, die den eo November 1755 aan de Konitig- Iyke Societeit ìs voorgelezen (B) ; waar in hy bere- kenen wil, ín hoe veel tyds dit getal dubbeld zou worden; enz.: doch ik oordeel , dat men nog te weinig bekendheden heeft, om daar uit zulke Be- fluiten. op te maaken , en dat dit niette weeten is; dan door weezentlyke Tellingen, die van tyd tot tyd moeften gefchieden : *twelk niet ongemakke- lyk zou zyn, indien in dat Ryk gelegenheid was’ omi de Telling op zulk eene manier te doet; als de Chineezen hun Volk geteld hebben. BE: (a) Nader Ontdekkingen bladz. 17, (b) Pöilofopb, Tranfat, Vor. XLIX. pag. 268. nr tn dn ce lo CAS B BER Kf GRT " VAN EENE ZELDZAAME 8 KWAAL DER MAAG; BENEVENS EENIGE AANMERKINGEN; Heee OVER HEN, BRAAKEN ENDE GROOTTE DER MILT, DOOR DEN HEER ' BEP ES UTER UH (Memoires de PAcadem, Royal, des Sciences de: Parirs de An 1752. Edit, de Paris, pag- 203). BERENDSEN 1 WW hs kreegen in ’ Koninglyk Gafthuis ED tegen end van de Maand Maart dee- ‚ zes Jaars, een Man, van, afne Jente Ae ed Buik vry fterk gefpannen ; egter zonder eenig teken van Water-uitftorting. Ook fcheen zy- ne Ademhaaling zeer onbelemmerd te Zyn, maar zyn Pols was. flaauw en Koortfig ; het Water; dat hy maar weinig loosde, dik en drabbig: _ Afgang hadt hy zeer zelden. Hy klaagde, ee enboven, over eene „volheid of zwaarte. iÓ de Maag di vergezeld g gaande met eenige doove Py- nen omtrent de plaats daar zy legt, welke altyd N meer (a la Charitë Royale. IW Deer. f F 82 ZELDZAAME KwAaL per MAAG, meer verheven is geweeft dan de andere deelen van den Buik. Zyn verlangen was om te Braa- ken, doch de Natuur, en de Konft zelfs, hadt hem hier niet toe kunnen brengen. Hy wei- gerde allen Drank; gebruikte zeer weinig Voed- zel, en het was niet dan met de uiterfte moeite, dat men hem kon overhaalen om de Geneesmid- delen in te neemen , die hem werden voorgefchree- ven 3 niettegenftaande ‘er de voorzigtigheid was gebruikt, om ze tot eene zo kleine Klomp te maa» ken als doenlyk ware. Al wat men, geduurende twee Maanden, heeft kunnen bybrengen „om den voortgang van deeze Kwaal te ftuiten , of om der- zelver Gevolgen voor te komen , heeft niet verhin- derd dat zy eindigde in eene algemeene Water. zugt, met uitftorting in alle holligheden. Zulksis, een Maand voor zyne dood, gebleekén aan de benaauwdheid in de Borft en een kennelyke dob- bering in de holte van den Buik, welk Lig- haamsdeel altoos het meefte aangedaan gefchee- nen heeft te zyn; dewyl de Eyder, gelyk ik heb gezegd, geduurig klaagde over eene Pyne- lyke fpanning en aanmerkelyke zwaarte omtrent de Maag. Veertien dagen voor zyne dood, is daar nog by gekomen eene zeer hevige Pyn, welke het flinker zydelings deel van zynen Buik ‘befloeg, boven den opperkant van ’t Darm- been. Zo welt Gezigt als t Gevoel zyn vrug- teloos gebruikt, om de zeer verholen oorzaak te ontdekken van deeze Pyn, die alle de f Plaat. de EN AANMERKINGEN over “t BrRAAREN. 83 Plantfelyke Middelen, welken men gebruikte, tegenftand boodt, ef niet geftild werdt dan door de ongevoeligheid ‘an den Doodflaap , waar mede het feeven vän den Lyder een einde ham. Eené omftandigheid, waar op men lets ten moet, is, dat hy in den laatften tyd zyüer Ziekte maauwlyks iets gebruikte, fchoon de Werktuigen der Zwelging volkomen onbelem- merd waren; zeggende, wanneer. men hem daar-toe vergde, dat zyn Lighaam vol was „en dat ‘er niets doorging. Men heeft, geduurer- de den loop vân zyre Ziekte, opgemerkt, dat hy niet afging „ dam op die dagen, wanneer men Zyhe Geneesiniddelen aanzette met Hydragoga, die zeer flap werkten , gelyk ook met den Tartarus Stibiatus, dien men by wylen gegeven hadt, met oogmerk om hem âan *t Braaken te helpen’, zonder hogtans daar in te flaagen. + _ De openirg van het Lyk heeft ons byzonder- heden van zeer veel gewigt,voor *t oog gebragt. Wanneer wy de Bekleedzelen en de Spieren Vân den Buik op de gewoone Wyze openfnee. den, ontdekten wy in de flinkerzyde, daar de __Zätplaats was van de Pyn, waar van ik heb ge: {proken, eenen redelyk grooten Zak, gelegen tuflchen de groote en kleine Schuinfe Spier, en door de vaneenwyking deezer Spieren gemaakt; welke meer dan twee Pond geronnen Bloed. be- _… vatte, dat mooi rood’ was, zonder eerlig. merk. _ teken van bederving; even Zo, als het een Uur Ee. gn) es nd HL, Deer, de F a ‚na j 84 ZELDZAAME KwaAaL DER Maa, na de Aderlaating zou zyn. Men kan niet twy- felen , of deeze opgaaring is de oorzaak geweeft van de hevige Pyn, welke de Lyder veertien dagen voor Zyn dood gevoeld heeft, aangezien hy er te vooren niet over hadt geklaagd, en my verzekerde, nooit dergelyke Pyn te hebben ondervonden. ’%t Was ons niet mogelyk de oor- zaak te ‘ontdekken van &en zodanige. uitftor- ting buiten de Vaten, welker tyd{tip niet werdt aangeweezen door eenig Toeval, dat daar toe gelegenheid kon gegeven hebben. ’*t Gevolg, dat men hier uit trekken kan , is, dat het Bloed, geduurende veertien dagen edn in deezen Zak heeft ftil geftaan, zonder eenigen fchyn_ van Verrotting: doch deeze zaak zal niet vreemd voorkomen aan de genen, die gelezen of Waarneemingen gedaan hebben. Na de uitvloeijing van de Vogten, die in de holte van den Buik vervat waren, en twee of drie Pinten mogen uitgemaakt hebben, was, on- der veele zaaken, bykans aan alle Waterzugti- gen gemeen, de toeftand van de Maag en het “Gedarmte het gene, dat voornaamelyk. onze op- letténdheid naar zig trok. De Maag bevonden wy geweldig uirgelpantën. en naar evenredige heid opgevuld, fehoon de Lyder, federt eenige dagen, byna niets gebruikt had: de holligheid der Darmen, in tegendeel, was over derzelvér geheele langte fterk ingekrompen, zodanig dat alle de Darmen, met. elkander, niet meer plaats. bee. Eze al hars Pt EN AANMERKINGENOVER’T BRAAKEN. « 85 befloegen ‘dan” de Maag. * Deeze wonderbaare gefteldheid deedt ons denken, dat ’er in de Py-_ dorus òf in de Darmbuis eenig beletzel zyn moeft, ’t welk-zig aangekant hadt tegen den doorgang van het Vogt, dat in de Maag vervat ware: maar alle onderzöekingen , die wy ten dien op- _ zigte hebben gedaan, zyn vrugteloos geweeft, en de doorgang van dit Kanaal is ons, fchoon ‚ingekrompen zynde, volkomen vry en open — voorgekomen, even gelyk de Pylorus, die van di id natuurlyken ftaat niet afgeweeken was. _ Deeze toeftand , die zeer wel overeenftemt met de Hiftorie van de Kwaal, en de antwoor- den” van den ‘Lyder billykt, laat, naar ’t my voorkomt, geene reden van twyfeling over, of „de. Maag niet, geduurende een langen tyd, in _deezen ftaat van volheid zy geweeft; dewyl de Stof, waar mede zy’ overftelpt was, niet dan by zeer weinig teffens konde overgaan in de à Darmbuis; waar uit dan volgen moeft, dat dit E Kanaal zeer fterk vérnaauwd werde. Zou ik _ ook miet mogen vaftftellen, zelfs zonder eenig. gebruik van gisfingen te maaken, dat het ver- lies van beweeging en mogelyk ook van gevoer ligheid in de Maag; een Kwaal zeer gelykaar- tg met die, welke fomwylen de Waterblaas in een hoogen Ouderdom overkomt; de bronwel _« zy geweeft van deeze ongefteldheid 2 Het zal, ‚ zonder twyfel, wonderlyk fchynen, dat de Ly- der niet gebraakt heeft geduurende zyn geheele …. Deer, F 3 Zieke 86 ZELDZAAME KwAAr DER MAAGy Ziekte „fchoon hy ’er veel begeerte toe had „en ik, verfcheide maalen getragt heb hem daar toe te bren» gen; doch, wel is waar, met eene voorzigtigheid „ welke detoeftand van de Maag , indien zy my dui- delyk kenbaar ware geweeft, niet zou vereifcht heb- ben: doch, als men opmerkt, dat dit Ingewand van beweeging beroofd was, zo zal het ligt te begrypen zyn dat het Vogt, *t welk in deszelfs holte ftil ftondt „hoe bedorven het mogt zyn door het langduurig verblyf , de Maag vrugteloos prik- kelde, en dat dezelve, onbekwaam tot {famentrek- king, zig van haaren ballaft niet ontlaften konde, Het is, bovendien, niet te verwonderen, dat de Lyder, in deezen toeftand, van alle aandoening van honger ontbloot geweeft zy, ja zelfs zulk een afkeer had van drank en en allerlei voedzel. Maar, om wat reden, zal men zeggen, zyn het Middelrift en de Spieren van den Buik, die men hedendaagfch agt de voornaamfte werkers van ‚het Braaken te zyn , onwerkzaam gebleeven 5 ters wyl de Lyder klaagde over een Pynelyk gevoel van volheid en zwaarte, *t welk alleen magtig moeft zyn geweeft om deeze Vermogens aan ' den gang te helpen? Dit zou, inderdaad, heb- ben moeten gebeuren, indien het Konftgeftel van *t Braaken zodanig ware, als men ‘t zelve opt geloof van den Heer Currac, onderftelt. Zal ’t my geoorlofd zyn, op te ftaan tegen een Vooroordeel, ’t welk de geleerde zo wel als de onweetenden mifleid heeft; en my aan te kan- EN AANMERKINGEN ÓVER’T BRAAREN. 87 ‚ kanten tegen een Gevoeletr, dat, indien ik het zeg- gen dutv’, zonder onderzoek , en met eene gretig- riedel waar van men zeet bezwaarlyk reden kan geeven, is aangenomen. Te vooren was ‘er een_ verbadzende kragt toegefchreeven aan de Maag; welke haar door drift van Redentwifting, die al toos tot uiterften vervoert eensklaps ontrukten tot dé Werktuigen, de Maag omringende, overge= bragt werdt. Deeze twee Gevoelens, die immer zo valfch voorkomen als zy tegenftrydig zyn, hebben nogthâns,’t een na’t andere, goedkeu- ring gevonden, en zyn verdedigd door Luiden, welker gaaven. waardig waren om beter te wor- den befteed. Dus is *t dat de dwaaling ingang vindt, terwyl de waarheid dikwils een egenteys $ dig Jot beproeft !De Ontleedkundigen zullen zon= der twyfel toeftaan , dat de Maag, gedeeltelyk ge- plaatft zynde onder het ftevig Gewelf* der Borft, mogelyk het minfte van alle Ingewanden aan de werking der Spieren van den Buik onderhevig is. Zy is, beken ik, door haare plaatzing voor die van ’t Middelrift aaändoenlyk ‚maar, zou haar bo= venfte Mond niet naauwkeuriger worden geflooten door de famentrekking van deeze Spier, gelyk de Heer Har Ler aangemerkt heeft ? Laatons vers der gaan: trekt die Spier zig in ’t Braaken (amen? Schoon ik my tegenwoordig niet voorftel deeze zaak grondig uit te pluizen, hoe zeer zy ook ver. bonden is met myn Onderwerp, zal ik nogthans eenige Aanmerkingen bybrengen, die bekwaam IL Der. FE 4 zyn Ed Á 63 __ ZELDZAAME KwaaL DER Maac, zyn om dit ftuk op te helderen „of ten minfte om twyfelingen te doen voortkomen „die tot nieuwe, onderzoekingen aanleiding zullen kunnen geeven, ‚ls zeer zeker, dat het Middelrift en de, _ Spieren van den Buik famenwerken tot uitdry- ving van de Vrugt en den Afgang, hoewel die gefchieden kan, en zeer dikwils gefchiedt, zon- der deezer byftand.. Niet minder zeker is ’t; dat de Blaas zig, door haar eigen beweeging, ontledigt. Alle, die de Geneeskunde oefenen, weeten zeer, wel, dat, wanneer de Blaasinoude Luiden verftramd of geheel lam geworden is, alle de poogingen, welken dezelven kunnen. aanwenden , niet in ftaat zyn om de Pis daar uit te dryven, fchoon de Blaas ‘zo fterk uitgezet wordt, dat zy zig fomtyds tot boven de Navel verheft, en-bygevolg, door haare ùitpuiling, de werking der Spieren van den Buik meer on- derhevig is. Indien het in eenige Omftandig- beden gebeurt, dat deeze Vermogens hünnen byftand verleenén door de poogingen van de. Blaas te onderfteunen, zo is het zeer gemakke- Iyk zig: te overtuigen, dat het altoos ’s Men- ‘fchen wil zy die haar daar toe bepaalt, even gelyk in-de uitdryving van den ballaft des Lyfe moeders en de Darmen:' een omftandigheid die niet voorkomt in het Braaken. ’t Is daarenbo- ven klaar, dat de Spieren des Buiks, in alle deeze Gevallen, niet kunnen werken dan in ge- aneenfchap met het Middelrift, en dar derzelver werking gelykty dig 18. _ Niet- ús ome idee at dd alle nete rd EN AANMERKINGEN OVER 'T BRAAKEN. 89 ‘Niettemin kan men geenszins twyfelen, of het. Braaken hangt af van eene louter Werktuiglyke, _ oorzaak, aan welke de Wil geen het minfte deel. heeft; dewyl het dagelyks gebeurt , datmen door begeerte en verlangen om te Braaken word ge- pynigd , zonder dat men bedagt is om eenige poo-: _ ging, door het ophouden van de Ademhaaling , daar toe aan te wenden, Heeft nu iemand ooit gemerkt, wanneer hy deeze poogingen, inandere omftandigheden, in *t werk ftelde, dat zy aan- doening gehad hebben op de Maas. of, ‘t gene op ’tzelfde uitkomt, dat men in *t Braaken ge-. noopt geweeft is om af te gaan, uitgenomen in de Cholera Morbus, *t welk eene Krampagtige Ziekte is van de Maagen het Gedarmte, Eenigen dergenen, die, na Crirae, hetKonftgeftelvan ’tBraaken verklaard-hêbben , wierden een gedeelte van deeze zwaarigheden gewaar, en hebben ge- tragt de zelven op teloflen, door te zeggen, dat de gelyktydige famentrekking van het Middelrift en de Spieren van den Buik het Braaken voorging, maar dat de bovenfte mond van de Maag zig niet opende, dan wanneer de Spieren des Buiks by *t Middelrift overhaalden , en hetzelve noodzaakten in de Borft te rugte wyken. Doch, zal men vol- daan zyn met een zodanige uitlegging? Ontledigt de Blaas zig niet ten tyde van haare famentrek- king? Dryft niet het Hart zyn Bloed geduurende de Toeknyping uit? Derhalve zou het iets zonder-= lings zvn, dat de Maag , die „naar ‘tgene men voor- MRE Drent F 5 geeft, _ go ZELDZAAME KwAArL DER Maar, geeft, zig niet ontlaften kan behalve door de drukking, welke zy uitwendig ondergaat, zig eerft ontledigde op het beate wanneer die oorzaak met werken ophield ! … Kanmen, tenanderen, denken, zonder deal- lergemeenfte kundigheden te verzaaken van de Ontleed- en Werktuigkunde, dat de Spieren van _den Buik de eenigfte werkers in dit geval zyn; ter- _wyl de Maag, gelyk ik heb gezegd, het minfte van alle de Ingewanden aan derzelver drukking bloot gefteld is, inzonderheid, wanneer dezelve weinig Stoffe bevat? Of is het waar, dat zy zig alsdan famentrekken tot een grooter trap, dan van die tegenwerking door gefpannenheid, welke zy noodwendig in de Uitademing moeten oefenen ? Dereden , die zulks heeft doen gelooven , te wee- ten haare beweeging naar dè Ruggegraat, is juift de gene, die my daar aan doet twyfelen. De fterk- fte Spieren zyn, ontegenzeggelyk, de Regte en de groote Schuinfe. Men weet, dat die beiden met hun eene End vaft zyn aan *t Gewelf van de Borft, en met het andere aan de Been- deren van ’t Bekken. Wat moet derhalve in derzelver famentrekking gebeuren? De kromte, die zy hebben, zal verminderen, en zy zullen naderen aan de regte lyn, welke door haare aanhegtingen wordt bepaald. ’t Is zeer bekend, dat de drukking, welke zy opde Inge- wanden kunnen doen, alleen afhangt van haa- re kromte, welke vry groot kan zyn, wanneer zy EN AANMERKINGEN OVER 'T BRAAKEN. 9I __zy door de Ingewanden naar buiten worden uitge: zet, maar in ’tgeheel verdwynt „als het tegendeel - plaats heeft: en nogthans ziet men niet.dat de ge nen, welker Onderlyf dun en plat is, meermoeis _ te hebben om te Braaken dan anderen, Inde Tees ringisde Buik niet alleen plat, maar ftaat zelfs bin» nenwaards hol „weshalve dê voornaamfte Spieren, in-dit geval, eene kromme Lyn befchryven moe ten, die binnenwaartsis geboogen. Watzalder- halve gebeuren als zy zig famentrekken? Zy zul- len de regte lyn-naderen en byg evolg de Ingewan= den meer ruimte geeven, dar isminder drukken. Nu vraag ik, hoe dan, in zulk een Geval, het _Braaken zal kunnen. gefchieden? Men moet nog- thans bekennen, dat het alsdan even zo dikwils en met immer zo veel geweld gefchiedt, ja dat de beweeging der Spieren naar de Ruggegraat nog baarblykelyker is. Zou men,dan, nu nog verder, deeze beweeging veeleer aan derzelver famentrekking durven toefchryven , dan aan de verflapping van *t Middelrift ’t welk, in de Borft te rug wykende, de Ingewanden , die ’er „aan gehegt zyn, weder doet opftygen; gelyk ook aan de ontlediging van de Maag, welke, minder uitgezet zynde, wykt voor de poogin- gen van de uitwendige Lugt, die, perfende op den Spieragtigen omtrek, de Maag naar de Rug- gegraat moet te rugftooten, zo menigmaal alseen tegengefteld. Vermogen zulks niet verhindert? Zal men eikd.h neemen tot de Dwarfe U. Deer. Spic- 92 _ ZELDZAAME KwaarL DER Maar, Spieren en kleine Schuinfe , die, inderdaad, door de ftrekking haarer Vezelen iets kunnen toebrengen tot deeze uitwerking: doch hoe zul- len de-Regte en groote Schuinfe, die met dezel« ven een onaffcheidelyk geheel maaken, deeze beweeging involgen? Ik laat de beflisfing daar van over aan de genén; die kennis hebben van het maakzel deezer Lighaamsdeelen (*). Maar - laat ons nog onderzoeken, wat ’er voorvalle, wanneer de Spieren des Buiks zig famentrek- ken, ten tyde als het Middelrift opwaards uit- zet of flap wordt. Men weet , dat zulks ge- beurt in alle geweldige poogingen van de Borft, gelyk, wanneer men hoeft, uitroghelt, nieft of den Neus fnuit. In alle die gevallen wordt „men zeer -duidelyk gewaar, dat de Spieren des Buiks, die de voornaamfte werkers: der. Uitade- ming Zyu, Zig zeer. kennelyk ‘famentrekken en hard worden. Dir is eene te klaarblykende zaak, om ’er aan te kunnen twyfelen. Onder- gaat de Maag alsdan eenige. drukking ? « Heeft men in dit oogenblik eenige geneigdheid om te Braaken?. Ik geloof niet dat men zulks waarge- nomen. heeft. De genen zelfs, die kwaalyk: / zyn (*) De Heer Bekrin heeft waargenomen, dat de Trek- keragtige Vezelen van de groote en kleine Schuinfen zig vermengen met die der Regte Spieren cf met de bekende, Peêsagtige Scheidingen in dezelven, en dat zy bygevolg; altemaal tot eene zelfde werking moeten famenloopen. Zie de Memorien der Akademie van ’t jaar 1746, pag. 393. … 4 EN AANMERKINGEN OVER ’T BRAAKEN.: 93 _zyn of walging hebben, kunnen, zo lang-zy willen, fnuiten en niezen; zy zullen’er niette eef door braaken. Eindelyk; men houde zyn Hand op den Buik van de genen die werkelyk aan % Braaken zyn, en men doe dezelven dan {nuiten of hoeften, om met veel gemaks te kunnen ver- gelyken , wat ’er in die beide omftanden plaats heeft Als dan zal men, geduurende het hoes- ten, een fterke fpanning gewaar worden in dè _ Spieren, en een zeer duidelyke zwelling in de verfcheide gedeelten van de Regten: doch geen van beiden zal zig onder het Braaken openbaaren. De zaak is-my altoos zo klaar voorgekomen, dat ik durf verzekeren; -dat de genen; die de moeite gelieven te neemen van het te onderzoeken , daar van niet anders zullen oordeelen. ’%t Is- egter eok waar, dat de Spieren van den Buik, in dé hoedanigheid. van Spieren der Uitademing, zig - als by. toeval famentrekken ander het Braäken; maar, deeze famentrekking komt niet te pas by „de gene, welke zy in geweldige werkingen van de Borft ondergaan, en zou bygevolg niet op de Maag kunnen werken, om dat een kragt, die dezelve overtreft, deeze uitwerking niet voorte brengt. Ik zal hier nog aänhaalen; ’t gene ik reeds veele jaaren:geleeden waargenomen heb in een. jong, Perfoon , aangetaft zynde met eene ontfteeking in. de Spieren van den Buik, wel: ke, door verfcheide Aderlaatingen en geduurige Stoovingen, gelukkig weggenomen werdt. De RL DE ri : Ly- 94 _ZELDZAAME KwAar per Máac; Lyder hadt eene onuitdrukkelyke Pyn, als hy hoefte, toghelde of zynen Neus {noot ; hy braak- te niettemin; in deezen toeftand, verfcheide maa- len, met even weinig ongemak, als hy zulks op alle andere tyden gedaan zou hebben. Dit ge- val, ‘waarop ik toet geen de minfte aanmerking hadt, maar dat tegenwoordig my in *t geheugen fchiet, bewyft nog, zo *t my voorkomt; ten overvloede, dat het Braaken in geenen deele af« hangt van de Spieren des Buiks. Daar is dan niets, behalve ’t Middelrift, % welk deeze drukking op de Maag kan doen. Eg- ter. valt het zeer ligt zig te verzekeren } dat men niet braakt dan ten tyde der Uitademing , dat is te zeggen, wanneer hetzelve zig in verflapping bevindt. Geen Menfch is ’er, die het in zig zel. ven niet beproeven kan: en het is niet moeie- lyker zig daar van te overtuigen, door te onder. _ zoeken wat’erinandere Menfchen gebeurt; doch een zaak, waarop men niet genoegzaam let, be= wyft. zulks ten klaarfte. *%t Is bekend, dar al het gene de Keel ingaät, of daar uit komt, over de Lugt- fpleet pafleeren moet. Men weet zeer wel, wat derzelver ingang befchut in’t zwelgen 4 doch niets openbaart zig, om dezelve in ’t Brads ken te bedekken of te fluiten. ’% Is zelfs onmo: gelyk te begrypen, dat een Vogt, *t welk door de Maag opgeworpen wordt, hoedanige bewee* ging ook daar aan gegeven worde, deeze open ning ZOU kunnen voorbygaan, zonder daar in te drin- .,® EN AANMERKINGEN OVER ’T BRAAKEN. 9 dringen, ingevalle de Lugt, ten zelfden tyde door de Long te rug gedreeven , niet een ten hoog- {ten noodigen tegenftand daar aan toebragt. Eire ° delyk , de bovenfte Mond van de Maag kan zig niet ontfluiten dan ten tyde der Uitademing. Men zal daar van overtuigd zyn, indien men den door- _gang overweegt van den Slokdarm door *t Mid- delrift, welks Vleezige Bondels, die dit Ka- naal omvatten, waarfchynlyk verftrekken voor een Sluit{pier, welke, de kragt der Samentrek. king van de Maag opweegende, een beletzel toebrengt aan den uitgang van het Voedzel, *% welk niet zou kunnen overwonnen worden, — zelfs door een Stuipagtige werking van dit In- gewand, indien het Middelrift in de verflap- ping geen deel nam. Alle deeze zaaken VA LUA ‚ gelyk een ieder zal bemerken , volmaaktelyk _overeenkomftig,en moeten „zo À my voorkomt, de twyfelingen doen verdwynen, welken men zou kunnen bybrengen tegen * gene het On- derwerp is van deezen uitftap. De buitengewoone Kwaal van de Maag, el my nog eene Waarneeming van genoegzaam. belang in gedagten, ten opzigtvande Milt. De_ Akademie zal zig de genen wel gelieven te herin: neren, die ik haar, nu meer dan vyftien jaar ger leden, heb medegedeeld, welken ftrekten om te bewyzen, dat de grootte van dit Ingewand, in Zynen gewoonlyken flaat, eene omgekeerde n ran re. Kd ke daar toe gelegenheid heeft gegeven, haalt - / 95 «AANMERKINGEN OVER reden heeft tot de groote van de Maag: Alhet geen ik, na dien tyd, in Lyken en in leevendige Dieren waargehomen heb, fchynt volkomen, met het gene door my geopperd was, overeen te ftem- men: maar ik had nog geen Geval ontmoet, dat voot myne giflingen zo gunftig ware, alsdit. De Maag was hier zeer uitgefpannen, en men kon niet twyfelen; of zy. had hetreeds een langen tyd geweeft: derhalvebehoorde, volgens de uitkomft fnyner Ondervindingen, de Milt zeer klein té zyn; onderftellende dat Zy gezond ware, ge- Iyk inderdaad plaats had. Ik heb daaromtrent alle de EE gewaarfchouwd, voor dat dit Ingewand in ’% gezigt kwam, ’t welk door de groote uitzetting van de Maag bedekt werdt ge: houden. De befchouwing heeft myne verwag- ting beantwoord, en zelfs overtroffen: aange= ‚ zien zy ons eene Milt vertoonde, zoklein, (zou men ’t wel gelooven? dat zy niet grooter ware dan eene Capfula Atrabilaria „invoegen wy allen oordeelden, dat Zy geen twee Oncen zwaar kon zyn. Zy fcheen ons anderzins zeer wel gefchae pen, zeer natuurlyk gefteld, en zonder eenig blyk van Ziekte. Het moet zekerlyk wel zeld- zaam zyn dezelve zo klein te vinden: het heugt my niet dezelve ooit zodanig gezien te hebben, fchoon men dikwils de Maag zo vol en gefpan- nen vindt, als de gene, waar van ik heb ge- fproken. Indien egter de trap van drukking, welke zy van de Maag ondergaat, haare groot- ij te ij WE Mets sE DER GROOTTE DER Mir. ak: E07: te r moet bepaalen, zo. moet de uitwerking. van deeze drukking zyn als derzelver duuring. By. aldien de Maag zig beurtlings ontledigt en op- vult, gelyk zulks byna altoos gebeurt, zo zal het Bloed, t welk i in de Milt verblyft, niet dan _onvolkomelyk worden uitgeperft: indien zy daar tegen, -gedubrende een längen tyd; in eenige byzondere omftandigheid, eene buitengewoone hoeveelheid van Vogt in zig houdt, zo is *t niet _ twyfelbaar, of de eenpaarige en ‘aanhoudende drukking, welke zy op de Milt doet, heeft cen zodanige uitwerking, als wy in het gedagte Lyk kiébben waergenomen. « Dit Stuk heeft my waardig gefcheenen om verhaald te worden. SN Ik heb gedagt, dát het overtollig zoude Zyn; 5 hier melding te maaken van *t gene in de andere Lighaamsdeelen door ons waargenomen is. Het zal genoeg zyn te zeggen, dat zy allen met Vog: ter overftelpt waren „, doch wy hebben nergens — het voetfpoor gevonden van eene verouderde Kwaal, uitgenomen in den Buik. Wy hebben gemeend te mogen oordeelen, dat zy begonnen ware met de Lever, die verfcheide vry harde Steenen bevatte, waar van eenigen zeer kenne- Iyk boven de ( uitftaken , zynde niet veel minder van groottejdan een Hazelnoot; _ Wir P BRULOL BEV GEAN WEGENS DE | SEC HR PT: B VAN HET Raon eee A TOBIAS MAYER. Aan de Koninglyke Societeit van Gottingen voorgelezen den 6 van April 1754. (Commentarii Societ. Reg. Gottingenfis ‚Tom. IV. ad A. 1754.) EERE EEE EE EEE EELS IW 1. Zu de Toepasfinge der Wiskunde tot het Gebruik, dwaalt men niet zelden van de Waarheid af. Oorgaans wordt de Wiskunde anderzins geroemd, ter oorzake van de opperfte klaarblyklykheid in ’ betogen, en de zeker. heid in *t werken. Doch ik meen dat deze Roem, hoe verre die ook ga, alleen aan dat gedeelte der Wiskunde toekomt, welk men de zuivere of afgetrokkene noemt, maar geenzins gegeven kan worden aan de gemengde, of die „op de dingen, welken met ’er daad in wezen zyn, toegepaft wordt, Want hierin is ’t ZO verre af van te kunnen betogen, dat wy de wa- | re Over DE schier VAN HET Gezien. 99 Eer rest re Hevels van %' geen wy meten. moeten ; door eenige Rode. krygen, dat het doorgaans veeleer zeker A9 dat men hier of daar te veel of te weinig is afgedwaald, {choon men niet kan bepalen, hoe groot de Dwaling juitt zy: De Afdwalingen te begroten, en dantewyzen de Uiterften ‚> tuflchen welken men gemift heklol is ’ Marende dat men doen kan. | if DL. ij De kennis van de Misflagen à in de Praktyk is zot ek toe niet genoeg beoefend. Men Der egter bekennen, dat die Weten- fchap naar de aangelegenheid der zake, nog niet genoeg beoefend is, welke ons leert de Dwalingen, die de praktikale Wiskunde altoos verzellen en verwarren, wel te begroten; en’ welke ons, de natuur deezer Dwalingen volko- , men ng van te voren leert bepalen de Zekerheid en Deugdelykieid van ieder voorge- _ telde Werkinge. Dikwils integendeel gebeurt ‚het, dat we; van deze kenniffe ontbloot; ten kes uit de Ondefvindinge zelve, nier zelden ___ met verlies van grote koften en arbeid, Ieren | moeten. En mogt men ’er altyd aan dezer ä weg, maar toe komen, doch zeer dikwils is de reden dezer ede zo verborgen, dat wy; na het werk gedaan te hebben, wel zien dat we. À in welk gedeelte van t werk wy gemift hebben, hebben gedaald; maar geenzins, waar, hoe, of … IL Dser. G a dk en ‘ ‘ Neve Ki - Do Too PROEVEN WEGENS DE en kunnen defhalve geen hulpmiddel tegens het Gebrek vinden. III. De voornaamfte Bron der Dwalingen isde _ …_Zwakbeid van’s Menfchen Zintuigen. ‚Deze Leer egter wegens de Dwalingen, in- dien zy behoorlyker wyze beoefend en in order wan de Kunft gefchikt was, zou men voor de Middelaarfter en *t Verband mogen rekenen tuffchen de befchouwelyke en dadelyke Deelen der Wiskunde, die nog op veelerhande wyzen van elkanderen verfchillen, zelfs daar zy ge- __meenlyk fchynen over een te komen. Dit zal duidelyk uit eenige Voorbeelden blyken, De Wiskundigen zyn gewoon, in de deelen der zuivere Wiskunde, gelyk men ze noemt, een _ Punt zonder lengte, breedte en diepte aante- merken; eene Lyn als eene. enkele lengte die gene breedte heeft; een Hoek als de hellende famenloop [Juclinatio] van zodanige Lynen tot elkander. Wyders wordt de Tyd in de Leer der Beweginge altyd onderfteld als eenparig van een zeker uiterfte: af, welk men het Punt des Tyds noemt, voort te vloeijen tot een an- der uiterfte, ‘t welk ook by een enkel Punt ver- geleken wordt, als of ’er geen tyd in die uiter- ften, ten aanzien van derzelver verloop, bevat ware. Tot dus verre is dit ook regt en goed. Maar als deze zelfde afgetrokken begrippen een. IJ Ui SCHERPTE VAN HET GerzietT. tor eenvoudiglyk overgebragt worden op de prakti- kale’ Oeffeningen, gefchiedt dit baarblyklyk te- gens de natuur der zake. Want de Punten, die men in de Praktyk gebruikt, hebben Lengte en Breedte, dewyl ze onder de zinnen moeten val- den, De Lynen zyn insgelyks lang en breed. _ De Hoeken worden, om gelyke oorzaken, niet door Lynen, maar wederom door hoeken be-_ vat; en die uiterften van tyd zyn met ’er daad _ gedeeltens van tyd; dewyl wy dezelven gewaar worden uit het flaan van een klok, of het ge- raas van een flinger in een uurwerk, of ander _dergelyk geluid, *t welk zonder die van tyd niet kan: „gemaakt worden, IV. De Ongemakken uit het Gebrek vande kerife | der Misflagen, _ Dewyl men doorgaans op dit groote Onder- fcheid tuflchen. de befchouwlyke of wiskundige en de praktikale of natuurkundige Hoeveelhe- den geen agt flaat; is het geen wonder, dat nu ‚en dan de befte Befchouw -kundige verlegen 1 ftaa, wanneer hy handen aan ’t werk flaat, en dat hy menigmalen van de Waarheid verder af« dwaalt „ dan iemand, die van de Befpiegeling naauwlyks i iets weet, maar door, veelvuldige on- dervindinge de Misflagen heeft leren ontwyken. Deze Misflagen egter langs veel zekerer en kor- ter weg aantetonen, en zo veel als mogelyk is te verbeteren, is het werk onzer kunfte van de en 5 DEEL, G 3 dwa- € / zoz PROEVEN WEGENS DE dwalingen te begroten. „Doch ik ben daarom die geen niet; welke zou willen berispen. die volkomene en, om zo te fpreken, Goddelyke zekerheid, die in de zuivere en afgetrokkene wiskundige wetenfchappen alom uitblinkt en heerft: integendeel ben ik; veeleer van. gevoe- len, dat men dezelve ook ín de praktyk behoort te betragten, en altoos als, het uiterfte doel: van volmaaktheid “te beoogen. Maar indien vie- mand, die de praktyk oeffent, zig „wilde betoe- men. tot die volmaaktheid gekomen: te zyn, dan zou hy de menfchelyke natuur moeten afgelegd hebben, Men ‚kan, tot dezelve flegts-nader ko- men, en hy ís voor de beften in de praktyk te houden, die het allernaafte komt. Dit nu zo zynde, legt ’er ons ten hoogiten aangelegen te weten „hoeveel wy (wat voor weg men ook ge- volgd zy) van het eigentlyke punt der waarheid, om ’r zo te noemen, nog afzyn, op dat we de hinderniffen uit den weg ruimen, de werktuigen volmaken; en onze zinnen, fcherpen mogen, ten einde we mogelyk het. doel hacer mogten treffen. V. Om de Misflagen , inzonderheid, die 4 int mee ten van’ Hoeken begaan woraen, B 1e kene nen, is bet nodig dat men de fcherpte des Gezigts kent, Het is thans myn voornemen niet die gehele, Wetenfchap wegens de Misflagen te: verlhiande- Nd 1 den dp bi RAND En ) Dl bord a Kr} SCHERPTE VANHET Grziart. 103 “Ten en uitteputten , waartoe ik geen tyd. en mis- {chien ook gene, vermogens “genoeg heb. Ik … heb alleen voor, eenig aandeel toetebrengen, t welk zal kunnen dienen om voornaamlyk-die ‚__Misflagen ‘te berekenen, die ons inde praktyk doorgaans verzellen „wanneer wy in de. Meet- kundige, Sterrekundige ‚of Aardrykskundige werkingen. eenen Hoek willen meten. Van: de- ze Misflagen heb ik reeds ‘gedeeltelyk gehandeld in de befchryving van het werktuig den Hoek: meter, welks befchryving in het II Deel onzer Gedenkechilfeen Leommentarii] voorkomt, en waarin ik bewezen heb, dat die nilacen niet …, alleen ontftaan uit de gebreken der werke tuigen, maar ook uit de zwakheid onzer. ogen. Ik heb derhalve voorgenomen over de fcherpte des Gezigts te IEKE VL hid welke wyze men ie, feherpte des Gez its _«o Ran-tieten. Dat ’er Ligchaampjes en Voorwerpen zyn, die zo klein zyn, dat men ze met het blote oog, hoe Scherp het ook zie, niet kan gewaar wor. den, blykt alleen zelfs uit *t geen deze latere eeuwen ‘ons ontdekt hebben door behülp van Vergrootglazen. Ons Gezigt heeft derhalve ____zyne palen; en indien eenig voorwerp, door _zyne kleinheids of al te groten afftand, die pa- len te buiten gaat, bonnen wy het niet zien; dat is, om op de wyze der Gezigtkundigen; en IL Deer, G 4 zeer for {PROEVEN WEGENS DE zeer gepaft tot onze’ zaak het nitcedrukken, daar i js een Gezigthoek onder welken een voore werp; ons onder het gezigt komende, zig niet naauwkeurig genoeg, en nogthans eenigzins, „doch » alleenlyk verward en als verdwynende, aan ons vertoont, Die Voorwerpen derhalve; _ welker uiterfte ftralen eenen groter Hoek dan dien Gezigthoek maken, worden ‘onderfchei- - denlyk gezien; maar welker ftralen eenen klei ‘ner hoek bevatten, zyn geheel onzigtbaar. VI De Eindpaal des Gezigts. Dezen hoek zullen wy den Zindpaaldes Gezigts poemen, en deszelfs grootte door pt roefonder- vindingen nafporen, dewyl wy geen ander. mid» del daar toe hebben. Dan, dewyl wy voor- Zien, dat de Grootte van dezen hoek zeer veel afhangt, niet alleen van hct fterker of zwakker Licht, waardoor het Voorwerp wordt befche- nen, maar ook van de Gedaante en Kleur, zo van Voorwerp zelf, als van den Grond, waarop het zig vertoont; als mede van de goede ‘of flegte gefteltenifle van het Oog: daarom zul- lenwe, zo veel als mogelyk is, in OnZe proeven op die _omftandigheden agt geven. VII: Proeven wegens de fiherpte’ van het Gezigt omtrent Voorwer verpen , door bet daglicht beföbenam, De eerfte Prev nn genomen in eene fcha- duw- Tij. 5 ij EEN Tij. 3 es J z En jh es in ME SE RES BONDED ALE A UEERAPD A 2 ATA DE AREN Aer bi dz vn: Ee SCHERPTE KR HET.GEZIGT, - „54 — duwagtige plaats met open. venfters, die van de keerd waren, [dar i is die ten Noorden uitzagen]; de voorwerpen waren met Ooftindifche Inkt op _ én vlak en zeer wit papier getekend. ) } ig Proeve. (Praar XII. Fig. 1 Een zwarte ronde flip, wiens middelyn was * z Lyns Paryíche Maat, met een flikziend oog, ’ welk met een gepaft Verkleinglas gewapend Was, 6 ____den afftand van ro Paryfche Voeten befthouwd, _____kon nog genoegzaam onderftheiden worden. Op den afitand van 12 voeten van ’t oog af, werdt _ het twyfelagtig gezien; dog op den, afftand van ï [3 voeten was het reeds geheel verdwenen. MI, Prorve. (Fig. al Een dergelyke flip, maar wiens middellyn „4 & Lyns was, werdtnog _ Aan van een oog, dat van ’t zelve 143 voeten af was; maar 17 voeten daar van af zynde, zag ____men ’er naauwlyks eenige Blyk van, en het oog E. __tot op den affland van 18 voeten agterwaards de getrokken zynde, verdween het geheelenal. ae LEL PROEVE. (fig. 3.) Een andere flip, wiens middellyn was „58 Lyn, werd nog gezien op den afftand van 245 voeten; maar zeer be. _zwaarlyk en twyfelagtig op den Afltand van 26 voeten; en, het oog wat verder daarvan afge, ian zande, zag men Kr niets van, nr en A de ed dte er zonne, toen op den middag. fehynende „ afge | gs VEE TEN 7 Ti nne l idie \ 15 f 06 “PROEVEN WEGENS DE OK: De Gevolgen. Indien wy derhalve ftellen, dat die afftand van het 00g waar door zulke flippen uit het ge- zigt asin geweeft is in de eerfte proeve. I2-voeten, in de twede 17 en in de derde 25 voeten; dan zal. men bevinden, dat wanneer deze tuffthenwydten-gedeeld. zyn door de midde- lynen der flippen, de Hoeveelftens opzigtelyk zyn zullen 6or8, 5655 en 5673, welken van el- kander niet veel verfchillen: want in de eerfte proeve, „welke van de anderen meeft verfchilt, kon men de middelyn van den flip, ter oorzake der kleinheid, niet naaukeurig genoeg meten. Laat ons ontrent het middelbare getal van 6ooo Demen, en wy zullen mogen befluiten, dat de ze (úippen verdwenen , wanneer zy 6ooo malen verder van het 00g af Waren, dan hunne Mid- dellynen groot zyn. X. Hoegrootde Eindpaal des Gezigtszy; indeze omftandisbeden. Gefteld zynde de ftraal =— 6ooo, en de Hoek- maat of Raaklyn, of de Boog zelve (want hier verfchillen Zy van geen belang) = 15; dan zal de Hoek zyn, in tweede Minuten of Sekun- den = 34. Zo groot is derhalve de Eindpaal des Gezigts voor zwarte Voorwerpen, die zig op een witten grond vertonen, en in een fchae duwagtige plaatfe gefteld zyn, Het is dan, in äi AD _%al- à Kik “ j SCHERBTE VAN, HB F:Gp ziet. (op $ algemeen genomen, zeker „ datmen gene Voor- werpen, indergelyke omftandigheden befchouwd, onderfcheidenlyk. zien kan, ten-zy-dezelven on- def eènen groter Hoek „dan van 34“ onder het oog’ vallen ; en dat „ die onder kleiner hoek ge- {teld zyn, geheelenal buiten, hiet bereik van ’% der zigt Zyn. GEEN XL Andere Pröeven tot dez oder Zaâk betrekkelijk. Dus i is het dan, ki tegen met voorwerpen „ „wel- ken alleen en op zig zelven geplaarft zyn: doch ik-was ook begeerig om te onderzoeken „of het _ zelfde zoude plaatshebben, indien men vele zul- ke voorwerpen. digt nevens elkander plaatfte: waarom ik met de zelfde Inkt verfcheidene Fi guren maakte, welken inde zelfde plaatfe, af- gekeerd vän ‘de regtftreekfche Zonneftraalen ge. fteld zynde, aan myne aaktapestngen dit vol- gende vertoonden, IV. Proeve. (Pr. XII. Fig. 4) Een ge- ftreepte Figuur, welker zwarte Ärepen, gelyk aan’ het-tuffchen. beide gelatene. wit, „28 Iyns» Paryfche maat, „breed waren „re gîftrecks gezien zynde op den affland van 11 Voeten, (vertoon- den zig alrede een weinig verward, zo datmen de witte tuffchenwiydte naauwlyks van de zwar- Ei to ftrepen ken onderfcheiden. Op den afftand __ van 12 Vóeten was het onderfcheid tuffchen de ftrepen geheel en al verdwenen \plthens, men koi het niet dan zeerbezwaarlyk zien. En wan- Deer. neer Be hb _ 108 PROEVEN WEGENS DE - neer het oog nog een weinig verder af was, fcheen. zig de gehele Figuur als Afchkleur te vertonen. V. Proeve. (Fig. 5.) Eene andere insges lyks geftreepte Figuur, maar welker zwarte ftre- pen eens zo breed waren als de witten, zynde de witten maar „3 Liyns, en de zwarten 8 Lyns, be- gon verward gezien te worden met een oog, welk g of :o voeten verre af was. _VL Proeve. (Fig.6.) Opdenzelfdenafftand — _begon een derde geftreepte Figuur, welker witte ftrepen, regt anders om dan in de voorgaande Figuur, eens zoo breed als de zwarten waren, zig insgelyks minder -onderfcheiden te vertonen. De breedte der witte ftrepen was 4 Lyns, en die der zwarten „3. Ook ftaat aan te merken, dat deze twee laate fte Figuren, 5 & 6, in de volgende Proeven al- “tyd den zelfden afftand van *t oog vereiftten ; waarom wy van dezelven, gemakshalve, ín vervolg altyd te gelyk zullen fpreken. VIL Proeve (Fig. 7.) Een getraliede Fie guur met zwarte ftrepen, welker breedte „#$ lyns was, gelyk de witte tuflchenwydten dezelfde breedte hadden, begon, op den afftand van 15% Voeten befchouwd. zynde, zig allezins zwart te vertonen, zo dat. het twyfclagtig was, of ’er eenig wit in ware vervat. VIII. Proeve. Eene dobbelfteenswyze Fi guur, dobbelffeentjes-Figuur kortheids halve ge- noemd , met witte en zwarte vierkantjes gemaakt, wel 35 4 5 8 { En Pd \ dn deaf b4 OR SCHERPTE VAN HET Gezier, Wd De evengelyke zyden ieder van „52 2 lyns wa ren, gaven op zyn uiterfte eene onderfcheiden vertoning van het oog op 12 Voeten afltands; want, het oog maar een weinig verderaf zynde, Ee, vertoonde het wit én zwart zig verwardelyk, _ XIL Geen hieruit kan afgeleid worden. Indien wy nu hier de Breedte der Strepen en, _Vierkantjes , in de Proeven befchouwd, met den Afftand des Oogs vergelyken; dan zal het blyken, dat de Hoek, waaronder zy begonnen te verdwynen, geenzins in alle even gelyk ware : want de Eindpaal des Gezigts was inde \IV; Proeve >. (=p ee WEE ME rt in de VIL ereen DN _ in de VII, ERN AGE welk verfchil al te aanmerklyk is, dan dat het al- leen uit de moeilykheid der Waarnemingen zou __ontftaan zyn; weshalve men giffen mag, datdie _ Voorwerpen, welken- groter tuflchenwydte van _ Elkanderen afftaan dan. zy zelven breed Zyn, ge= yk de voorwerpen in de geftreepte Figuuren der V. & VI. Proeven, en in de getraliede Figuur van de VIL Proeve (want men kan altyd fmaller plaatfen voor de Voorwerpen en breder voor de - ‚tuffthenwydten hebben) een kleiner Eindpaal van Gezigt [of Gezigthoek] toelaten, en by- Sevok bequamer Zyn om onderfcheidenlyk ge- Kak Deen { zien re} VA TE HÒ … PROEVEN WEGENS DÉ zien te worden dan de Voorwerpen, die beurt om bentt de tuflthenwydten verwiffelen , hoe- danige die genen waren, welken tot de IV & VII dienden. Eene naauwer Wet, dan ’ Ge- zigt in dezen gewaar wordt, zou ik hiet durven bepalen; ook geloof ik ‘niet; dat’ mèn gemak: lyk naauwer bepaling kan maken, ten zy miffchien door eene veel langer reeks van Proeven. XIII. ‘Próéven ontremt Voorwerpen, die door bet flerkfte Zonnelicht befhenen worden, Dit ondertuffchen ‘is genoeg en voldoende aan ons oogmerk, waartoe wy dit voorname: lyk onderzogt hebben; dat wy hieruit weten; 3 dat de Eindpaal des Beits doorgaans blvft beneden de hoeveelheid wan een Minuut sid voorwerpen ; welken een middelmatig Licht ontfangen.‘ De vraag is nu, of niet miffchien voorwerpen, aan ‘een fterkér Licht blootge- fteld, duidelyker gezien worden’, en ed ilerel Eindpaal des Gezigts noodig hebben ? Dit zou men fchynen te zullen beveftigen, als men de zaak flegts loffelyk overwoog; maar de Proeven leren het ons anders: want IX. Proeve. De Stippen en Figuren, die wy te voren gebruikt hebben, fchoon van het middaglicht eener ‘zomerfche zonne, en by ge volg het fterkfte licht befchenen, begonnen eg- ter ten naaften by op dezelfde Afftanden ‚ Als in de SCHERPTE VAN HeT Greziet. tit de vorige Proefneemingen ‚ verward te fchynenz althans het onderfcheid; indien ’er eenig wass - fcheen dan een groter dan een. kleiner afftand te vorderen, in de meermalen herhaalde proefnemin= gen. Zo datmen daaruit veilig genoeg kan befluis ten, datde Eíndpaal des Gezigts dezelfde is,’ Zy de Voorwerpen i in eene fchaduwagtige plaatfe ge= {teld zyn , tzy ze door het ne eri befchenen worden, gee) | XIV. Reden , waarom het frerkfte.. Licht nierdel, Pe omde Voorwerpen onderfcheideniyker tezien. De reden hier van fchynt voor de hand te zyn: want dewyl zulke al te grote helderheid __de fcherpte.des Gezigts treft en aandoet, zodat ze noch langen kan verdragen, noch door dé famentrekking des oogappels genoegzaam belet worden; ís het geen wonder dat het fterkfte Licht niets helpt om duidelyk te zien. Dit blykt ook hieruit, dat het Wit van papier, « waarop deze voorwerpen gefchilderd. waren , _zig niet anders vertoonde, dan of het met zeke- re fchaduwagtigheid of ligte zwartheid over- trokken ware, wanneer men het, door de zon- _ne Pen Denen, wat langer befchouwde. XV. Van den Eindpaal des Gezigts in voorzwere Pen door faawwer Licht befchenen. vete, is het onderfcheid in de. Alnden: ki: il. Deer. wel- ir PROEVEN WEGENS DE Ge welken tot een onderfcheiden Gezigt vereift worden, en derhalve ook in den, Eindpaal des Gezigts, omtrent die Vöorwerpen, welken by flaauwer licht, by voorbeeld det van een kaars 4 gezien bren: Het is nogthans zo groot niet; als men zig in den ‘eerften opflag wel zou ver-" beelden: want uit het vervolg zal blyken, dat de Afftanden, waarin een oog geplaaft zynde het flaauw verlichte voorwerp verward begint te befchouwen; flegts verfchillen in eene reden van 1 tot 2 of van rtorg ontrent, en datvande graden van ’t Licht van r tot 169: dat is, in- dien een voorwerp, door een zekeren graad van Licht befchenen, op den afftand van 9 voeten ophoud onderfcheidenlyk gezien te worden ; dan zal dat zelfde voorwerp, fchoon maar een 16gfte gedeelte van dat zelfde Licht ontfangende, door het oog op den afftand van 4 voeten even goed kunnen gezien te worden. XVI. Proeven wegens den Eindpadl des Gezints ontrent vóorwerpen, die by een flaauw ige gezien worden, Om de Proeven te nemen welken ons dit leren, zyn de Figuren gebruikt, die boven (Proeven IV — VII) zyn befchteven.. Ik ftelde deze Figuren by donker regt tegen over eene kaars, van {meer gemaakt, en tuffchen het licht en het voorwerp eene tuflchenwydte la- tende, eerft van £ voet, vervolgens van 1, voorts van Me eee $ e, hed Je À ak _XProrve. (Bg. 4) In de eerfte ge- ftreepte Figuur heb ik derhalve dit bevonden; dat ket Licht £ Vóet van ’t voorwerp afftaande , _de afitand van 72 voeten was, en derhalve de Eindpaal des Gezigts 69” volgens deze tafel. Afftand ván’t Licht. Afftand van ’t Oög. Eindp: des-Gez. 2 Voet . 72 Voeten. . . 6ö' A Rt er ES IS EEEN ane le 2e 205} Tr + 90 der” E sn 5 Rp pn 4E en TAG 4 ser 115 SP TPS ed? Ben 4 Te ele 10Ó it $ ‚ t „ 7 7 ik: „á ee En Ne ( . 138 + ï * 8 ES . . FE Le ° . 147 « EN RAe Sr de UT Hale 017 En B jh al eeN XL Proeve. De tweede en derde geftreep: te Figuureh (Zig. 5. en 6.) toönden ’t volgende. \ e À des . % eb) En Drei: H À AE ; K ” ‘ ien ‚_ PROEVEN WEGENS DE tl _Affand ván nt Licht. Afftand van't Oog. Findp. iss GEL, der fmalfte ftreep. g Vòet …/.-6p Voeren 1-44 BLS ND EET Je eV GD B) vii 456% ; Ze se 4 TTT + « 68 Ae 76 B ee a ee FO ERN 7 JAREN jie IES Ek XIL Proeve. Met de geträliede Figuur (Fig. 7.) ftond het dus; -__Afftand van ’tLicht. Afftand van ’t Oog. Eindp. des Gez. Er Moet 0 12, Vóeten. ss edn 5700 ï "eh Oras f a 7 ee 99 EN Oe PN nerd IN 8 ee 4E == ee 153 nnn RTE XIII. Proeve. (Pig. 8.) De Dobbelfteent- jes-Figuur gaf deze verfchynfèlen, Afftand wan ’tLicht. Afftand van 'tOog. Eindp. des Gez. 12 Voet … .… gE Voeten. « «. 79’ Ia ve ZE TTT «99 amen „6 . I2X Gee ree eN 4 NN: enn . 166 8 _—_—— . 3 —= « « 229 Tr rr . 248 Om. AS, ser # ie ‚N Á gj 5 et dies VAN HEt Geziet.. Ms « Omtrent de punten of {tippen heb ik dusdani- gel od We niet genomen. XVIL vizorhouind, merken, dat de afftand- van ’ oog niet zo vol- Hlrekt zeker moet gehouden worden, of men mag … wegens een vierde of halve voet wel twyfelen: _ Want wy konden de volftrekfte zekerheid’ des- wege niet hebben; oole was dat tot ons oogmerk _ \ niet geheel voete bk _„Gezigts haak Van grooter Pat fchynt de Wette zyn, vol: gens welke de Gezigthoek toencemt of afneemt; naar mate de afftand van het licht van °t Voor: werp, toe- of afneemt. Uit het inzien der proe- _< ven wordt men egter gemaklyk gewaar, dat de Ke … Eindpaal des Gezigts. geenzins toeneemt in de | eenvoudige teden van. den «afftand des lichts; | maar dat dezelve veel langzamer toeneemt. „De zaak derhalve met meer naauwkeurigheid onder= zogt hebbende, ben ik gewaar geworden, dat het met de meefte Dioden overeenkomt „ine teerlingswortel-reden [rato feria der Atlanden van her lichts XVI Onderzoek on: de Her died Zindpaal des dien men den Eindpaal des Gezigts ftelt in eene … PS "bak Iene) ‘ A hen y DAE Nod’ 7 Nv À YAM ’ e . he d belk * : , ie / Omtrent deze Proeven dient men égtér aante ijn, 116 PROEVEN WEGENS DE XIX. De onderffelling , dat de Eindpaal des Gez zigts tot den affland van bet licht in eene Teer- lingswortelreden fhaat ‚wordt getoond met de verfchynfelen ovêreentekomen. Schoon deze Wet niet kan uitgeftrekt worden tot die voorwerpen, welke alte groote licht ont- - fangen, volgens ’t geen in de IX Proeve geleerd is; voor de Voorwerpen egter, die een minder trap van licht hebben, kan zy veilig genoeg ge- bruikt worden. Want de Dwalingen zyn, de- ze wet gefteld zynde, niet grooter , dan die door de onzekere maniere van de proeven te nemen niet kunnen vermyd worden. ’t Welk by het opmaken van de rekening blykt. ‚ De afftand van het licht dan, volgens Pary- fche Maat, gefteld zynde te zyn = a, en den Eindpaal des Gezigts in fekunden == s, dan zal uit die Proeven, ten regel genomen zynde , waar- in het licht der Kaarfe een voet van de voorwete pen afftond, blyken, dat In eene even gelyklyk geftreepte Figuur s=79 kn es In de ongelyk geftreepte _.… . s=52ja Inde getraliede eh deg / a In de-dobbelfteentjes Figuur «… . s= 997e Enin’talgemeen _. … « S= ye Op deze onderffelling zyn gerekend de Eind- palen des Gezigts, welken het volgende tafeltje tegelyk met de waarnemingen vervat: Afft, ct / Vide F Hen 7 Dn o , k A; \ MA SCHERPTE VAN HET GEZIGT. 117 Ë: zit … yjIn de even-[|In de on- In de getra-l In de dob-[_ it gelyk ge- || gelyk ge- lieden. belfteent-| AEN ftreepten. || ftreepten. || jes-Figuur, Ben On- \Waar-|[On- |[Waar-| On- \Waar-\On- Waar Lichts,|\derft.\nem, |jderfl.}nem. derft, nem, \derft. nem, & ||63) 69 |L 4rl-a4 | 58) 57. zo) 70 mmm || mm | tz || mn | ann zn | mmm | mm za || mn | mr waer 1 | 79| 79 | 52 52 | 73| 73 | 99 99 TER) SERIE) ATS EN AR REN nnen 2 |l o9| go || 65| 64 | 92} 99 [124 124 sale we Ii4lrog || 75| 68 ee 106 143 142 4-{te5 215 || Bef 76 116 115 ||157| 166 | B 158 147 ||1o4|104 146 153 ||198|229 || k Mak ah 1255 172 Lab 122 Ek ain es 248 id XX. Lering. Gering is inderdaad de Afwyking onzer on= \ derftelling van de Waarnemingen . ‚ blyvende * ‚_ doorgaans beneden weinige Sekunden, zodat zy | veeleer aan de Waarnemingen fchynt te wyten, dan aan de Onderftelling, welke daar en boven d door die Eenvoudigheid, welke de Natuur ook _ 8 ___in andere zaken waarneemt, wordt onderfteund. Indien ze derhalve al niet waar mogt Zyn „ komt Ze egter op het allernaaft aan de waarheid. Wy zullen haar ondertuffchen als waar behande” len, AL Derek HEELT 3 Ben XXI. | / har 118 PROEVEN WEGENS DE XXI Vergelyking van bet Daslicht met het Licht van een Kaars. Wy hebben in de voorgaande IXde. $ den Ge- zigthoek bepaald voor deze zelfde Figuuren, „wanneer zy aan het daglicht, welk van den Dampkring en andere Ligchamen in de fcha- duw wordt weerom gekaatft, zyn-bloot gefteld. _ Door onze onderftelling kunnen wy derhalve met elkanderen dit Daglicht en het licht van ee- ne gemeene Kaars vergelyken. Want gegeven zynde den Eindpaal des Gezigts s voor het dag- licht, kan men uit de onderftellinge vinden den afftänd vaf het Licht der kaarfe, waar in de kaars de zelfde zigtbaârheid zal verfchaffen, Maar nu voor eene evengelyklyk geftreepte Fie guur ín het algemeen is s = 79 a ; derhalve zal in het geval, volgens welk s =.47 is, *t welk de Eindpaal des Gezigts is voor het daglicht, 47 ye zyn, of a == ze is 450,2 2I Voeten. Op gelyke wyze vindt men den nek des Gezigts, voor ongelyklyk geftreepte Figuren 2=o0, 19 voor getraliede Figuren . . « a4=0,16, voor gedobbelfteende . . 40,4 Laat ons het middelbare nemeno, 2 of £, en wy mogen daaruit befluiten , dat HEE Daglicht even erk is, als het Licht van eene kaars op. “den N a SCHERPTE VAN Her Geziot. Hg den afftand ve van een Paryfchen it ; of „volgens eene ars ab den afftand van aoe: voet vyf- | entwintig malen zwakker zyn , dan het weder. om gekaatfte daglicht. Indien men derhalve eenig Voorwerp door het kaarslicht even fterk “wil verlichten, als door het daglicht, moet men „25 Kaarfen ontfteken , en dezelven flegts op den afftand van eenen voet by het Voorman plaarfen. XXIL De reden van den Eindpaal des Gezigts is de Teerling-Teerlings-Wortelreden (fubfextu- — plicara) der helderheid des Lichts. Verder zou ik kunnen uitweiden in verwon- deringe over de gefteltenis van het Oog, welk in dit opzigte ook zo konftig gemaakt is, dat » we met deszelfs behulp de Voorwerpen, fchoon - door zeer verfchillende helderheid van Licht _befchenen , nogthans kunnen gewaar worden byna zonder eenig nadeel om dezelven onder- fcheidenlyk te zien, Doch dit en verfcheide andere zaken, welken daar uit afgeleid kunnen worden, tot eene andere gelegenheid parende, keer ik weder tot onze tegenwoordige zaak, en- zal de uitgevondene Wet of Onderftelling, zon- der thans op den afftand des Lichts agt te gee- ven , toepaflen op de Helderheid des Lichts, hoedanig dat Licht ook mag zyn; din het maar niet al te fterk zy. IH. DEEL. ek 4 Woor / 120, PROEVEN WEGENS DE Voor eerft dan, dewyl de Helderheid des, Lichts is, in eene omgekeerde vierkante reden der afftanden ; en dewyl de Eindpaal des Ge- zigts de teerlings- wortelreden der Afftanden houdt; zo zullen we door famenftellinge dien zelfder Eindpaal des Gezigts hebben in de om- „gekeerde teerling-teerlings wortel-reden [\$ub- festuplicata ratione) der. helderheid; datis, in- dien de Eindpaal des Gezigts s genoemd wordt, kt _en de helderheid des Lichts c; dan zal zjn s ger Ike | XXIII. De Maat der helderheid des Lichts. | Voorts dan , om een ftandvaftige maat der, helderheid tc hebben, waar by wy alle anderen vergelyken en rekenen konnen, kan men zeer — gemaklyk de helderheid van het daglicht voor één nemen. En fchoon deze helderheid al te onzeker en wild fchyne, dewyl zy op alle da- gen, noch zelfs op alle uuren van den dag ‘de- zelfde niet is; naardien wy egter in het voor- gaande de reden van deze helderheid tot de helderheid van % kaarslicht, welke wat zekerer is, bepaald hebben; zodanig dat die Graad van - helderheid by ons voor één genomen wordt, welke 25. malen fterker is dan de helderheid van * kaarslicht op den afftand van eenen voet: zo kan die veranderlykheid van het daglicht niet veel fchaden aan éen fluk, *t welk in andere op- igten niet zeker gaat, zigten ook nict ze Tg Aer ze SCHERPTE VANHET Gr zie Tt, Lan lik Men felt een twederlei Eindpaal. dans! ü ber NGD SE: U … Eindelyk, dewyl de woorgemelde Proeven ons verfchillende Eindpalen des Gezigts getoond hebben, naar den verfchillenden ftand der Voor, werpen ten aanzien van de allernaaft byftaanden; zo zal het daarom dienftig zyn een tweederlei alleen en‚op zig zelven ftaan, of van de naaft- bygelegene verre genoeg afgeftheiden zig ver- ‚____de ndaftbyftaanden zo omringt zyn, dat de tus- fchenwydten gelyk fchynen aan de Voorwerpen. Want het is waarfchynlyk, en wordt ook eenig- zins door onze Proeven beveftigd, dat de eerft- gemelde Voorwerpen bequamer zyn om onder- fcheidenlyk gezien te worden dan de laatften. Zy zullen derhalve kleiner Eindpaal des Gezigts ___ hebben dan deze laatften, en wy, zullen van de _ waarheid niet verre aan indien wy hunnen 20 groot, dat is = 60’ ftellen; te weten voor rekenen. | XXV, De Inhoud van *t geen uit de opgenoemde Proeven volgt. hd Dit dus gefteld zynde, zullenwe een Eind- Ci Deen. H5 _ paal at 8 - foort van Eindpaal te ftellen. Den eerften, die gefchikt i is voor zulke Voorwerpen, welken, of © tonen. De andere foort van Eindpaal zal ge- | s _fchikt zyn voor die Voorwerpen, welken van | Eindpaal = == 30“, en dien van de laatften eens. N de helderheid van ‘t daglicht, welke wy Één 122 OVERDE SCHERPTE VAN HET Gezier. paal des Gezigts van de eerfte foort hebben, die voor allerleie helderheid des Lichts wordt uitgedrukt door dit algemene Formulier en 8, en de Eindpaal des Gezigts van de twede foort zal zyne, Uit welke waarden de volgende ta- fel berekend is. Eindpalen des Gezigts. Eindpalen des Gezigts. Helder. \ Eerfle © Twede | \Helder. , Eerfle | Twede beid, | foort, | foort, heid | foort, | foort, rk lid Togo onl Sr Gent EO. SBO EEE 28 Zop 5 UO: 43E O7 5 ople TOE BEN me O4 (L.35-|| oade, [Le 42:24 25 z5 |O. 51 |E, 43|| zis |I. T4 |2. 28 „35 |[O: 54 |I. 49 | zie |L 15 |2 31 25 [057 |L. 35} zis |L. 17 0 34 3E En O2 00 | Erf Tand 2. 37 zr |E 2 [2 B sr [Le 20 [2 40 zo5 |I 4 [2 9 zoo Ee 21-12-43 Dit kan genoegzaam zyn, om te weten hoe groot in de meefte omftandigheden de Scherpte van t menfchelyk Gezigt zy. Want fchoon ’er nog andere Proeven te nemen waren ontrent Voorwerpen, die met andere kleuren waren ge= verwd, ik kon egter om andere redenen my hier- mede niet langer ophouden. ik BRIEF | E 4 E En R T E Fr Mi VAN DEN Heer BENJAMIN FRANKLIN dn PHIL ADEL PEA, AAN ‘DEN HEERE PETER COLLINSON, Lid van °t Koningkl, Genootfchap te Londen: \BEHELZENDE VERDERE _ PROEVEN en WAARNEEMINGEN OE DE ELEKTRISITELT. _[Esperimenis and Obferwations on Eleêtricity, Letter III Part. IL. p. 19. ] pessesnnensnenvsnnnnnsd Sr. 2 Aar zal dezelfde flag en fchok zyn, AS wanneer de geëlektrizeerde fles by de haak in de eene hand gehouden, en ’ bekleed- fel met de andere aangeraakt word, als wanneer zy by ’ bekleedfel vaftgehouden, en op de haak aangeraakt word, 2. Om veiliglyk de gelaadene fles ge de haak te houden, en ter zelfder tyd haare kracht niet ‚ te verminderen, moet zy eerft nedergezet wore , den op iets dat Elektriek is per fe, in zig zelf. 3. De fles zal even fterk geëlektrizeerd wor- den, wanneer zy by de haak gehouden en haar “1. Dern. be- Á / ad RR raakees VAN D. FRANKLIN, bekleedfel tegen den bol of buis gebracht word, als wanneer zy by *t bekleedfel gehouden en de haak tegen den bol of buis gebracht word. A» Maar de richting, direêtie, van het elektri- kale vuur, verfchillende zynde in de laading;, zal ook verfchillende zyn in den flag. De des door de haak gelaaden zynde , zal for de haak; en, door ’t bekleedfel gelaaden zynde, door het _ bekleedfel geloft worden, en niet anders; want door den zelfden weg, waardoor het ingekomen is, moet het vuur ‘es weer uitkoomen. 5. Neem, om dit te bewyzen, twee fleffen die (@ am) gelykelyk door de haaken gelaaden ‘zyn ‚in elke hand eene ; breng haare hiaaken dicht by elkanderen, en daar zal geen vonk of fchok op volgen; om dat elke haak wel gefchikt is om vuur te geeven, maar geene van beiden om vuur te ontfangen. Zet eene der fleffen ne= der op glas, neem haar op, aan de haak, en breng haar bekleedfel aan de haak -der andere: dan zal ’er eene flag en fchok op volgen, en de beide fleffen zullen geloft zyn. À 6. Verander de proef, door twee fleffen ge- Iykelyk , de eene door de haak, de andere door haar bekleedfel te laaden; oud die by haar be- kleedfel valt, welke gelaaden was door de haak, en die by haare de welke gelaaden was door het bekleedfel : breng de haak der eerfte aan ’t „bekleedfel van de andere,en daar zal geen {chok of vonk koomen, Zet die fles, welke gy by de haak eden. air iee, h 4 h 4 À Nl ' , ’ hd OVER DE Em onderren ed 125 haak vafthield „, op glas neder „ neem haar op by: _ bekleedfel; en breng de twee haaken by el: kanderen;. en daar zal een vonk en flag op vol» es ei de beide fleffen met een zullen ge In eze proeve sot de. feffen e gants € en, ae ontlaaden ; of, word het evenwicht van binnen inshaar herfteld : zynde de overmaat van vuur in, eene der haaken (of liever in de binnenfte op+ ‚ pervlakte van de eene fles) juift gelyk aan hetze, kort koomende van de andere: en derhalven , ver-, mids elke fles in zig zelve de overmaat zoo wel heeft als de tekortkooming, Zoo moet de tekorts kooming „en overmaat. gelyk zyn in elke fles; Zie $. 8. g. zo. 11. Maar wanneer iemant in zy-, ne handen twee fleflen houd, de eene ten vol- len, de andere, in *t geheel niet geëlektrizeerd ; en haare haaken by elkander brengt, zoo krygt hy maar een halven fchok,en de fleffen zullen beiden half geëlektrizeerd blyven; zynde de ee- ne half geloft en de andere half gelaadeu:. - 7. Zet twee, gelykelyk gelaaderie fleffen, op __; @en tafel vyf of zes duimen van elkanderen: Laat een kurkbal aan een zyden draad tuflen haar beiden in hangen. Indien de fleffen beiden gelaaden zyn door haare haaken, zoo zal de k kurk, „als zy aangetrokken en weggeftooren.is j door de eene, niet aangetrokken, maar gely- kelyk weggeftooten worden doorde andere: Maar indien de fleffen gelaaden worden, de eene U, DEEL Fr door 106 PROEVEN vaN B. FRANKLIN, door de haak, en. de andere (*) door het be=’ kleedfél ,„ zoo zal de bal, wanneer hy wegge= ftooten is van de eene haak, even fterk worden aangetrokken door de andere , en hy zal met kracht fpeelen blyven tuffen haar beiden , tot dat beide de fleffen omtrent geloft zyn. 8. ’t Is in opvolging van de gewoonte en uit gebrek aan andere gevoeglyker benaamingen; dat wy de kunftwoorden gebruiken van Laading of Lofing der fles. Wy houden ’t daar voor, dat 'er weezentlyk niet meerder clektrikaal vuur. it de fles is,naa *t geen wy haar te laaden noes men, dan te vooren; noch minder vuur, naá haare Joling; witgenoomen alleen de kleine vonk welke gegeeven zou moogen worden aan- en ge noomen van de niet-elektrieke ftoffe , zo’ die van: de fles is afgezonderd; welke vonk naauwlyks gelyk mag zyn aan een vyf honderdfte gedeelte van ’t geen de flag genoemd word. Want indien „ op den flag , het elektrikale vuur uit de flefle kwam door t eene deel, en niet weder daar in ging door het andere ; dan-zou iemänt, die op wafch ftond; ende fles in d'ee= ne (2 Om op eene gemaklyke wyze,een fles doot haar bekleedfel te laaden , zoo zet haar op een glazen ftans dert; maak eene gemeenfchap van den eerften overbren= ger op ‘t bekleedfel, en eene andere van de haak op den muur of vloer. Als zy gelaaden is zoo neem de laatfte gemeenfchap weg voor dat gy de fles aanvat, anders zak _ ‘er een groot gedeelte van het vuur door dezelve [ge meenfchap} weggaan. Över pe Ërerrrisivert aid ne hand houdende, de vonk daar uit trok-doot ’t aanraaken van de koperdraaden. haak met zy- ne andere hand, (de fles hiet door ge/oft wor: dende) gelaaden worden; of, zoo veel vuurdoor - ‘de eene verlooren wierd zoù in den: atrderen weer gevonden worden, naardien- het niet ‘ont- Mappen kan: Doch het tegendeel. is waarachtig: “9 Daarenboven zal de fles niet ondergaan het geen eene Laading genoemd word, ten. zy daar zoo veel vuur langs den eenen weg; uit-kan gaan als 'er langs den anderen in gebracht word, Eene fles kan niet worden gelaaden, ftaande op wafch of glas, of hangende aan. den eerften aanbrenger , ten zy ’er eene, gemeenfchap. wor- ‚de gemaakt tulchen haar bekleedfel en den vloer, _« +0. Maar hang twee of meer fleffen aan den eerften aanbrenger „ de eene‘onder dan de anden re, en laat een koperdraad. van de onderfte aan den vloer raaken, zoo zal het zelfde getal van omwentelingen van ’*t elektrizeer-wiel haât allen gelykelyk (equally) laaden „en dat wel zoo sdarel- _ ke fles zoo fterk geëlektrizeerd zal Zyn, als eene alleen zou zyn geweeft. Het geen onder uit de eerfte gedreeven wordt, dienttot laading van dé tweede „en ’t geen uit de tweede loopt, laad de derde, en zoo vervolgends. Op deeze maniër kan eene groote menigte van: fleffen geladen worden met ééne moeite, en even fterk als ee. ne alleen, ware het niet dat iedére fles nieuw ‚vuur ontfing, en het oude met eenige tegenkard HL. Dees. tùng ek dak Ep EEA 1 À r 128 PROEVEN VAN B. FRANKLIN, ting-vêrloor; of Jom beter te zeggen, aau haare Laading een. kleinen tegenftand deed, welke in een aantal van fleflen meer gelyk (egua!) word aan de Laadende macht ‚ en-dus het ‚vuur eerder terug ftootop den wryf-bol,dan eeneenkele fles zou doen. opt. Wanneer op de gewoone wyze eene fles gelaaden is, ftaan haare binnenfle-en bwitenfle op- pervlaktens gereed; de-eene om vüur te geeven door-de. haak’, de andere om-het te ontfangen door’t bekleedfel; de eene is- vol en gereed om dit. te werpen, de andere ledig en uitermaaten hongerig. Evenwel gelyk de eerfte niet zal wite geeven’, ten zy de andere op * eigen oogenblik in zig ontfangen kan, zoo zal ook de laacte niet ontfangen, tenzy de eetfte op *t zelfde oogep= blik kan witgeeven.' Als de een en ander dit-doen kan“ter zelfder tyd op eens, gefchied het met eene onbegryplyke’gezwindheid en kracht: 12: Zoo moet eén rechtuitgeftrekte {pring- veer (hoewel deeze vergelyking niet in elk op= zigt overeerikoome) als zy met kracht geboogen issom zig zelf te ‘herftellen , die zyde famentreke ken, welke in *t buigen uitgezet was; «en uitzete ten. die zyde. welke famengetrokken was. Ín« dien eene van deeze beide werkingen. verhins derd word kan de andere niet gefchieden. Maat de veer word niet gezegd met veerkracht ges laaden te worden ;alsmen ze-buigt, of geloft „als zy zig herftelt; « Haare hoeveelheid van veer» kracht is altoos dezelfde; ‚ ed, OVER pe ErexKrRisinein: - ded 13. Glas heeft „op gelyke wyze, binnen in zy- Ë ne zelfitandigheid altoos de zelfde hoeveelheid van elektrikaal vuur; en wel eene zeer groote nd hoeveelheid ‚in evenredigheid tot de maf/e van * glas, gelyk hier naa getoond zal worden. 14. Deeze hoevéelheid ‚evenredig tot het glas; word door het glas. fyf, en fterk vaft gehouden, en het glas wil noch meer noch minder hebben, fchoon het wel eene verandering ondergaan wil in zyne deelen en ftrekking (fituation) dei. wy moo= gen van die hoeveelheid een gedeelte wêgneemen uit eene van de zyden van *t glas, mids wy eene gelyke hoeveelheid weder in de andere brengen. 15. Evenwel, wanneer de trekking van het êlektrikale vuur in een glas aldus veranderd , en ‘er een gedeelte van uit de eene zyde genoomen en een gedeelte aan de andere Zyde weergegee- ven is, zoo zal dit vuur nogtans niet in ruft of in zyn natuurlyken ftaat zyn, voor dat het tot zyne oorfprongklyke evengelykheid (equality) herfteld is. - - - En deeze herftelling kan niet gedaan worden door de zelfftandigheid van het glas zelf, maar moet gefchieden door eene van ‘buiten gemaakte niet-elektrieke gemeenfchap ; N tuffen de eene oppervlakte en de andere. , 16. Dusisde geheele kracht der fleffe en haar ver: moogen om ecn fchok te geeveniN HET GLAS ZELVE geleegen , dienende de niet- elektrieke lig: ‘haamen welken met de twee oppervlaktens £ ges meenf chap hebben maar alleen , om te geeven aan en U, Dees Ì À të v Á id Pi k 130 PROEVEN VANB. FRANKLIN; ‘te ontfangen van de verfcheidene deelen van het glas; d.i, om op deeene zyde daar van vuur te gee- ven, en van de andere zyde ’t vuur weg te neemen. 17. Dit wierd alhier ontdekt op de volgende manier, Voorhebbende de geëlektrizeerde fles te analyzeren, ten einde uittevinden waar in haare kracht geleegen ware; zetteden wy haar op glas en trokken ’er de kurk en *t koperdraad uit die ’er tot dat oogmerk maar los waren inge- ftooken. , Toen, de fles in de eene hand nee- mende, en een vinger van de andere dicht aan haaren mond brengende, kwam ’er uit het water eene fterke vonk, en de fchok was zoo gewel- dig als of ‘er her draad nog in gebleeven ware ; het welk toonde, dat de kracht niet in dit koper- draad geleegen was. Toen, om te vinden of zy huisveftte in het water en daar in gedrongen en op een gepakt ware, als bepaald binnen het glas, (het welk ons eerfte gevoelen was ge- weeft) elektrizeerden wy de fles nog eens, en haar op glas zettende, trokken wy ‘er als te vooren het draad en de kurk uit; vervolgends de fles opneemende gooten wy al het water daar uit in eene ledige fles, dewelke insgelyks op glas ftond; en deeze opneemende verwachtten wy „zo de kracht in ’ water zat , dat wy een fchok van dezelve zouden krygen; maar daar was ’er geen. Toen oordeelden wy, dat die kracht of in *t o- vergieten van het water verlooren, of nog in de „eerfte fles overgebleeven zyn moeft. Het laa- fte LEEN Toen Li, OVERDEELEKTRIsITEIT. 131 fte bevonden wy waaragtig te zyn; want dië fles gaf by de proef den fchok , fchoon zoo als zy daar ftond met vers ongeëlektrizeerd water uit een trekpot opgevuld zynde. --- Om toen te vinden, of glas, als glas, deezeeigenfchap hadde, dan of er de gedaante ietstoe deede , namen wy een ruit van venfterglas , en die op de hand leggende plaat- ften wy een looden plaat op hare bovenfte opper- vlakte: toen elekttizeerden wy die plaat, en den Vinger daàr by brengende vern amen wy een vonk en fchok:, Woyders namen wy twee looden plaaten die even groot „doch allerwege twee duimen klein- der dan het glas waâren en wy elektrizeerden het glas tuffen dezelven Boe dé bovenfte plaat te elek= trizeren; toen namen wy ’t glas van *tlood af, in * welk te doen het weinigje vuur dat in Hitidoá mogt zyn daar uit genoomen wierd, en het glas; met den vinger op de geëlektrizeerde dees len aangeraakt wordende, gaf alleen. maar zeer kleine prikkelende vonkjes uit, van dewelken zeer veelen uit verfcheidene plaatfen getrokken Konden worden. Vervolgends het zelfde glas weder behendiglyk tuflèn de looden plaaten leg= gende, en tuflen de twee oppervlaktens een kring midasende, volgde daar een geweldige fchok op. - - Dit betoogde dat het vermoo- gen in ’% glas, als glis, zat; en dat de sniet-e- lektrieke lighaamen die ’er op geraakt hadden alleen maar dienden, evengelyk het wapen var een zylfteen, om de kracht der onderfcheidene JL Deer: bie hk S dee. 132 PROEVEN VANB,. FRANKLIN, deelen te vereenigen en dezelve op eenmaal tot eeri zeker voorgefteld punt te brengen : zynde heteene eigenfchap van een nieteelektriek lighaam , dathet over hetgeheel op één oogenblik ontfangt of geeft al ’% elektrikale vuur dat gegeeven is aan of genoo- men word van 't een of ’ ander zyner gedeeltens. 18. Hier op maakten wy ’*t geen wy een É- lektrikale Batterye noemden; beftaande uit elf ruiten van breed venfterglas, gewapend met dunne Looden plaatjes die op beide de kanten van het glas geplakt zyn, recht overeinde gezet en op twee duimen afftands van elkanderen, on- derfteund door zyden koorden, met dikke haa- ken van getrokken lood, eene aan elke zyde, ftaande over eind, van elkanderen af , en voorzien van de vereifte gemeenfchappen van koperdraad _ en kettingen uit de vuurgeevende zyde der eene ruit tot de ontfangende zyde der andere ; zulks dat het geheele werktuig in eens te gelyk gelaaden word; ook maakten wy nog een ander toeftel om de vuurgeevende zyden, naa * laaden, aan een lang koperdraad, en de ontfang-zyden, aan een ander draad te doen raaken, welke twee lange draaden de kracht van alle de glazen plaa- ten op eenmaal zouden doen gaan door het lig- haam heen van eenig dier het welk met dezel- ven in éénen kring ftaa. Doch dit werktuig word niet veel gebruikt, als niet volmaakt aan ons oogmerk beantwoordende, met opzigt op “t gemak van te Laaden, om de reden die hier ! Le _ OVERDE ELERTRIsiTeLT. 133 hier boven $ 10. gegeeven is. «Ook maakten wy van groote glazen ruiten Toverfchilderyen, en van zelfs beweegende en bezielde wielen, zoo als terftond befchreeven zullen wordeu. 19. Ik merk uit het laafte boek van den vernuf. tigen heere WWaifon, my laaft ter hand gefteld , dat Dr. Bevis, voor ons, reeds gebruik gemaakt heeft van glazen ruiten om ’er een fchok mede te gee» _ven;fchoon ik tot dien tyd toe, dat dit boek my vin handen kwam, van gedachten was , dit als iets nieuws aan uw Ed. te hebben medegedeeld. De verontfchuldiging over ‘t gewaagen daar van in deezen is, dat wy die proefneeming op eene ver- fchillende wyze bezocht, verfchillende gevolgen daar uit getrokken, en -haar, zooverre wy tot, hier toe wêeten, verder Ren hebben; (want, de heer 77 alek fchynt als nog te denken, dat het vuur op eer gehoopt word op de ledere zeke lighaamen, welken het glas aanraaken ; bl. 72.) 20. Het Toverfchildery word aldus ge- “maakt. _Hebbende eene groote Zwartekonft- prent met een Iyft en glas: by voorbeeld van den KoNiNe, (God bewaare Hem!) zoo neem ‘er de prent uit, en fnyd int vierkant een par- neel daar uit omtrent twee duimen ver van de lyft. Zo de fneede door % fchilderye gaat, is *t niet te erger. Plak met dunne ftyffel of gomwater deezen uitgefheeden rand op den binnenkant van ’ glas, drukkende denzelven dat hy overalvlakis en dicht op ’ glas fluit, Vuldan de ledige tuflenruimtevan IL. Deer. huls het 134 PROEVEN VANB. FRANKLIN, - het glas binnen deezen opgeplakten rand, door. haar wel te deeg te vergulden met bladgoud of ko- per. Verguld op gelyke wyze den binnenften rand _ van den rug der lyft overal rondom , uitgenoomen aan het boveneinde , en maak eene gemeenfchap. _tuflen dit verguldfel van de lyften ‘t goud achter. op het glas: leg dan het glas daar in, doe’er het plankje op, en daar mede is die zyde vanhet To-- verfchilderye gedaan. Keer het vervolgends om , en verguld de voorzyde van het glas naauwkeurig tegen over het verguldfel dat van achteren is,en als het droog is „zoo bedek het, door de breurdie uitgefneeden was daar op te plakken , in acht neê- „mende, dat de prent en haare lyft wel tegen over. elkanderen koomen , waar door het fchildery zig. als uit één ftuk zal vertoonen gelyk toen % nog niet was uitgefneeden, alleenlyk is het eene ftuk van de prent achter en het ander voor het glas „== - Houd het fchilderye horizontaal by het boven ein- de en zet een klein beweegbaar gouden kroontje op ’s Konings hoofd. Indien nudit fchildery maa- tig geelektrizeerd word, en iemant anders mer zyn’ „eene hand de 1yft vaft houd zoo dat zyn vingers den vergulden binnenkant raaken „en met zynean- dere hand beweeging maakt om ’t kroontje af te neemen, zal hy een verfchriklyke klap krygen - en in Zyne pooging mistaften. Indien het fchil- dery “fterk gelaaden was, zou miffchien % ge- volg al zoo doodlyk zyn als dat van hoog vere raad; want wanneer door een boek papier, op het OVERDBELERTRIKIT EIS 135 het fchilderye gelegd „ de vonk daar uit getrokken word middelende eene gemeenfchap van koper- draad, zooflaat zy heen door elk vel ,d í, door 49 _ bladen (fchoon anders een boek papier geoordeeld word een goed fchild te zyn tegen een ftoot van een degen , of zelfs tegen een pistool kogel) ende flag is ongemeen luidruftig. De konftenaar, die het fchilderye , om ‘tniette laaten vallen, by * bo- veneinde vaft houd daar de binnenkant der Iyft niet verguld is, voeltniets van den {chok „en mag het aangezicht der prent aanraaken zonder eenig gevaar, het welk hy dan voorgeeft de proef te wee- zen van zyne Getrouwheid aan den Koning. In- _dien een ronde kring van menfen metelkanderen dien fchok krygt, noemt men deeze proefnee- ming de Confpirateuren [ Samenzweerders.] 21. Op dien voet als in S 7 gemeld is,dat naa- _mentlyk haaken van fleffen, op verfchillende wy- ze gelaaden , ook op verfchillende wyze aantrek- __ken en wegftooten zullen, word een Elektrikaal Wiel gemaakt het welk zeer fterk zig omdraait. Een dunne rechtopftaande houten fchaft gaat met _rechte hoeken door een dun rond plankje van om- trent twaalf duimen middellyn’s, en draait op een fcherpen yzeren punt diein het ondereinde fteekt, „terwyl in ’* boven-einde een fterk yzerdraad, gaande door een klein gat in een dunne kopere plaat, de,fchaft te deeg recht over einde houd. _ Omtrent dertig even lange radi, van venfterglas, dat tot fmalle ftrookjes is gefneeden, koomen _ H. Dezer, 4 hort. \ ke vn en nd nd _ Ne at = ne hae os Val int oml SAE 126 PROEVEN vaN B. FRANKLIN, enal uit den omtrek van het plankje, zynde. de einden, die *t verft van ’t middelpunt ftaan, N omtrent van vier duimen ieder, Aan deeze einden der radi zyn kopere vingergoeden valtgemaakt. Indien nu het koperdraad van de fles,op de ge= — woone wyze geëlektrizeerd, naby den omtrek van dit wiel gebracht word, zal het den naaft by ge- leegen vingerhoed aantrekken en aldus het wiel in beweeging brengen: die vingerhoed ontfangt, in * voorb gaan,een vonk, en daardoor geëlek- trizeerd zynde, word hy weggeftoten en alzoo voor uit gedreeven; terwyl een tweede vinger- hoed aangetrokken wordende het koperdraad van de fles nadert, insgelyks eene vónk ont- fangt, en voorts weggedreeven word na de eerfte; en zoo al vervolgends „ tot dat het ééne keer is rond geweeft; wanneer de vingerhoee den , die te vooren geëlektrizeerd waaren , hetko- perdraad naderende, in plaats van te worden aangetrokken gelyk de eerfte reize , weggeftooe ten worden , en de beweeging terftond een ein- de neemt. -- Maar als eene andere fles, welke door het bekleedfel geïaaden is, dicht by het zelfde wiel gebracht word, zoo zal haar koper- draad den vingerhoed, welke door het eerfte weggeftooten was, na zig trekken, en daar door de kracht verdubbelen die het wiel rond draait; en niet alleenlyk het vuur ’er uichaalen. de, ’t welk door de eerfte fleffe aan de vinger- hoeden gegeven was, maar hen van hunne na- tuur- _ ed Kn 1 A a Ws / / je wl! ij OVER DEE LeERTRISITEITS #37 tuurlyke hoeveelheid van elektrikkaal vuur beroos vende, worden zy, in plaatfe van te rug geftoos ten te worden als zy weder by de eerfte fles nades ren, des te fterker aangetrokken , zoodat het wiel te rafler voortgaat, en met groote gezwindheid wel “twaalf of ng omzwaaijen doet in één minuut, ook met zulke kragt, dat het gewicht van één hon „derd /paanfé daalders , waar mede wy eensdit wiel ‘belaadden , niets het geringft zyne beweeging fcheen te vertraagen. - -- Dit noemt men een Elekrrikaal braadfpit; en als men een grooten vo- ‚gel aan ’t boven-einde derfchaft vaft pent, zal hy b voor een vuur worden omgedraaid met eene bes „ weeging die genoegzaam is om te braaden. ‚22, Maar dit wiel , (even als die door den wind, het water, of gewichten gedreeven wor- den) beweegt zig door eene kragt van buiten, te weeten, die der fleffen, Het van zelfs be- weegend wiel, fchoon op dezelfde grondbegin- En LE vertoont zig wonderlyker. ‘Het word gemaakt van eené dunne ronde plaat _ venfterglas van zeventien duimen middellyn, …_@ver het geheel aan ‘beide-zyden wel verguld … tot op twee duimen naa van den zand, Twee a halve ronde bollen van hout worden dan met fi« ment in ’t midden van de boven- en van de on- delpunt tegen over elkander, en in elken van _ deeze halve bollen fteekt men een dik en fterk __koperdraad, agt of tien duimen lang, welke \ derzyde daar op vaftgehecht , recht in mid- B U. Deer. I5 draa- B D ‚dh 133 PROEVEN VAN B. FRANKLIN, draaden dus de affen van het wiel uitmaaken, Heet draait horizontaal op een punt van de onderfte as, welke op een ftukje koper ruft , dat vaftgeplakt is in een glazen zoutvat, Hetbovenft-eind van zy- neasloopt, door een gat in een dunne kopere plaat, welke vaftgehecht is op een lang en fterk ftuk glas, *t welk dit wiel zes of agt duimen verhoud van eenig niet elektriek lighaam, en een klein balletje wafch of metaal boven op zig heeft om ‘er het vuur in te houden. In een ronde kring op den tafel daar dit wiel op ftaat , worden twaalf kleine pilaaren van glas gezet omtrent vier dui- men van elkanderen , met een vingerhoed op elken, Op den rand van *t wiel is een kleine tooden kogel, welke door middel van een koper- draad gemeenfchap heeft met het verguldfel van de bovenfle oppervlakte van het wiel ; en omtrent zes. duimen daar van daan is een ander kogeltje, ’t welk op gelyke wyze gemeenfchap. heeft met de onderfte oppervlakte. Wanneer men nu dit wiel door zyne bovenfte oppervlakte ‚ Jaaden zal, moet men eene gemeenfchap maa- ken uit de onderfte oppervlakte op den tafel. Als ’t wel gelaaden is, begint het zig te bewee- gen: de kogel, die-op *tdichtft aan een pilaartje is, beweegt zig na den vingerhoed toe, dewel- ke daar boven op ftaat, elektrizeert denzelven in ’t voorbygaan , enftoot zig.dan daar vanaf; de volgende kogel, die gemeenfchap heeft met de andere oppervlakte van het glas, trekt te fterker dien tan ek } OVER DE ELEK TR ISITEIT. 139 dien vingerhoed na zig toe’, uic hoofde dathy te vooren door den anderen kogelgeêlektrizeerd is; en dus verfnelt het wiel zyne beweeging , tot dat Zy op zulke hoogte komt dat de tegenftand der lucht dezelve maatigt. Het zal een half uur draaijen „en _ kteene minuut door ’tander genoomen twintig gan- gen doen in één minuut ,’t welk zes honderd gane gen maakt in het geheel; de kogel vande bovenfte Oppervlakte in elke draai twaalf vonken geevende aan de vingerhoeden, het welk zeven duizend twee honderd vonken uitmaakt, en de kogel van.deon- derfte oppervlakte even zo veele vonken uit de vingerhoeden ontfangende, loopen: deeze kogels in den gezegden tyd naa genoeg eene ruimte van, twee duizend vyfihonderd voeten af, -- De Vin- gerhoeden zyn wel vaftgezet ‚ en ftaan ín zoo juift een kring, datde kogels daar binnen ‚maar een wei- nigje van elken derzelven af „kunnen rondloopen. = « Índiengy , in plaatfe van twee kogels, er agt neemt, te weeten vier die met de bovenfte „ en vier „die met de onderfte oppervlakte gemeenfchap heb- ben, op het wiel in verband (a/ternazely) geplaaftt; welke agt, omtrent zes duimen van elkande- ren af, den omtrek bezetten, zo zal de kracht en gezwindheid grootelyks vermeerderd worden, maakende het wiel dan vyftig gangen in één mi- nuuts maar dan zal het zoo lang niet blyven loopen. . … Deze wielen moogen miffchien toege- paft worden aan een geloldkenfpet;, en om Orzery’s ij ligt beweegende Planetariums te doen loopen. AL Deer. 3: ‘ hed 140 PROEVEN VAN B. FRANKLIN, 23. Als men een klein koperdraad rond buigt met een oog aan elk einde „ en men ’t eene eind tegen de onderfte oppervlakte van * wiel zet en *t andere naby de bovenfte oppervlakte brengt, „geeft het een verfchrikkelyk gekrak, en de elek- “trieke kracht van *t wiel is geloft. 24, Elke vonk op die wyze van de oppervlak- te van het wiel getrokken, maakt een rond gat in ’t verguldfel , rukkende als zy ’er uitkomt een {tuk daar van weg, het welk toont dat het vuur niet opeen gehoopt is op ’ verguldzel , maar in het glas zelf is. 25. Het verguldfel gevernisd zynde met tere- bintyn, zoo word het {vernis , fchoon droog en hard, in brand gefteeken door. de vonk welke’er door heen getrokken word, geevende een fterke lugt en zigtbaare rook. En wanneer de vonk door papier word heengetrokken ‚zoo zal ‘t papier over- al rondom het gat, *t welk door de vonk daar in geflagen is, van den damp;zyn zwart gemaakt, die dikwils door verfcheiden bladen heen dringt, Zoo vind men ook een gedeelte van het uitge- rukte goud met geweld in ’t gat gedreeven, het welk in ’t papier door den flag gemaakt, is. 26. ’tIs verbazend optemerken hoe groote e- tektrikale kracht in een klein gedeelte glas zit. Een dunne glaze bol, van omtrent één duim middellyn, niet meer dan zes greinen Zwaar, half gevuld zynde met water, ten deele verguld van buiten, en voorzien met een koperdraaden. haak, het cp OVER DE EREKTRISITBIT. iúf haak, geeft, geëlektrizeerd zynde; zoo fterk een” fchok als een mens pas kan uit{taan. Dewyl het glas dikft is aan den hals, zoo onderftel ik dat de. „onderfte helft, welke verguld zynde geëlektris zeerd was, en den fchok gaf, niet zwaarder dan twee greinen geweeft i is; want zy was, de bol gebrooken Zynde, veel dunner dan de boven- helft, - = Indien een van deeze dunne bollen geëlektrizeerd word door ’% bekleedfel, en de vonk ” er uitgetrokken word door ’t verguldfel , zoo zal die vonk het glas inwaards breeken ter zelfder tyd dat zy het verguldfel uitwaards breekt, 27. En toegeftaan zynde (om de redenen hier voor gegeeven $ 8, 9, 10.) dat ’er in eene fles niet meer elektrikaal vuur is naa *t laaden, dan te vooren, hoe groot moet dan wel de hoe- veelheid van dat vuur zyn in dit kleine ftuk glas! Het fchynt als of het [Rdektrikaal vuur] tot de eige zelfftandigheid en ’t weezen van het glas behoorde, Miflchien, als die daar aan _toebehoorende hoeveelheid van dat vuur, zoo hardnekkig door glas vaftgehouden , daar van kon afgefcheiden worden, zou het niet langer glas Zyn; of * zou zyne doorfchynendheid, of zyne broosheid, of zyne veerkracht verliezen, » - _Mogelyk san men hier naa proefneemin- gen om dit te ontdekken, Zeer verwonderd zyn" wy over het bericht in Heer Watfon’s boek, wegens een fchok door een groote lengte van droogen grond heen gegee- ME DEET ven, hl 142 PROEVEN VAN B. FRANKLIN, ven, en°wy vermoeden dat “er in dien grond eês nige metaalagtige hoedanigheid g geweeft moet Zyn; hebbende bevonden , dat enkele drooge aarde, in” een glazen buis geftampt die open was aan beide de einden, terwyl aan elk eind in de aarde een Koperdraaden haak ftak en de aarde en het draad een boog van een kring maakten ,geen den min-= ften woelbaaren fchok overbracht, vertoonende het eene koperdraad, (het andere geëlektrizeerd zynde) ter naauwer nood eenige tekenen dat het aan dit andere verbonden was. -- Zelfs een door- nat pakdraad laat fomtyds naa een fchok over te brengen , fchoon het anders de elektrifiteit zeer wel. overbrengt. Een drooge koek ys of een pegel tuffen beiden gehouden in een kring, belet op gelyke wyze den fchok ; ‘t welk men 4 minder zou verwachten, dewyl water den elektrikalen fehok zoo vólmaakt wel overbrengt. -- Verguld= fel op een nieuw boek „fchoon het in ’ eerft den fchok uitermaaten wel overbrengt, houd echter, naa tien of twaalf proefneemingen, daar mede op, ook niettegenftaande het in alle opzichten zig nog even eens vertoone ; van welk verfchyn- fel wy geene reden Kunnen geeven. 28. Nog eene proef is ‘er, over welke wy ons verwonderen, en die tot hier toe niet voldoende is’opgeloft; zy beftaat hier in. Zet een yzeren ko- gel op een glazen ftanderd, en laat een bal van vochtige kurk ain een zyden draad even tegen den. kogel hangen, Neem een fles in elke hand „de eene die OVER DE ELEKTRISITET, 143 Hoor de haak, de andere die door het bekleed fel geëlektrizeerd is. Breng het vuurgeevende koperdraad aan den kogel, het welk hem (pof tivë) flelliglyk zal elektrizeeren, en de kurk zal ‚ weggeftooten worden. Breng dan het vuur ont- fangend koperdraad aan den kogel, en het zal de vonk ; door *t ander draad aan den kogel. gegee- ven, daar uit trekken, wanneer ook de kurk ná der kogel weer zal iserahl. Breng het zelfde draad nog eens aan den kogel en trek ’er eene tweede vónk uit, zoo zal de kogel geëlektrizeerd zyn (Cnegatioë) omkennender wyze ; en de kurkzalin dat geval even eens worden weggeftooten als-te ‘vooren. Breng dan het vuurgeevend draad aan den kogel en geef hem de:yonk die hy mift weer- __@m,zo zal de kurk wederkeeren. Geef hem nog „eene vonk; welke eene byvoeging van elektrifiteit zal zyn by zyne natuurlyke hoeveelheid, én de Kurk zal wederom weggeftooten worden. En op __ deeze wyze kan de proefneeming herhaald wor- midnr zee pra Ef. N den zoo lang als de fleflen maar eenigzins gelaaden “zyn. Het welk toont , dat lighaamen , minder heb- bende dan de gemeene hoeveelheid van Elektris fiteit, malkanderen wegftooten, zoo wel àls die welken meerder dan die hoeveelheid hebben. Niet wel in myn fchik zynde dat wy tot hier toe niet bekwaam geweeft zyn iets in deeze zaak _ voor den dag te brengen het welk voor het mens- dom van nutis;en de hette vaft naderende , wan- neer de elektrikale proefneemingen zo gevoeg- 1 Deer, Iyk hara, bekt ef Lv, hd ig4 PROEVEN VAN B, FRANKLIN, Iyk niet zyn, zoo is voorgefteld eenigermaate op eene grappige wyze een einde van dezelvente maaken voor dit faizoen, in een vrolyk gezel- fchap, op den dyk van Skuylkil (*): Men zal op dien tyd geeften in brand fteeken door eene vonk die door de rivier heen van den eenen nâ den anderen kant over-gezonden zal worden zon- dereenigen anderen overbrenger dan het water ; eene proefneeming welfte wy federd eenigen tyd gedaan hebben tot verbaazing van veele aanfchou- wets. Men zal oòk op dien tyd een kalkoen; tot ons middagmaal ‚dooden door denelektrika- Jen fchok ‚en hy zal gebraaden worden aan. het e- lekrrikale fpit, voor een vuur dat door de elektris kalefles in brand zal geftoken worden; wanneer bok ter zelfder tyd de gezondheden van alle de. vermaarde Llektrizeerders in Engeland, Holland; Vrankryk en Duitsland zullen gedronken worden uitgeölektrizeerde Boorden-vollertjes (t), onder het Joffen van ’t kanon uit de elektrikale Batterye, N. „April 29 1749: *”) De rivier die Philadelphia beftroomt aan de éene zyde gelyk de Delaware de andere doet. Beiden zyn zy verfierd met de zomerhuizen der burgeren en de vermaâ- kelyke buitenplaatfen der voorndamfte ingezetenen dee= ger volkplanting. f (G}) Een geëlektrizeerd Boorden-vollertje is een kleine, dunne, glazen tuimelaar , omtrent vol met wyn, geëlektri- zeerd gelyk de fles. Deeze beker aan de lippen gebracht geeft een fchok , als de perfoon die ’er uit drinken zal glad gefchooren is, en niet over den wyn ademt. BRIEF Beek erlE Bio} VEA NUE io B. zr RIKNER ET N° in PHILADELPHIA, AAN DEN HEERE by: OO WL TENEN. te LONDEN: BEHELZENDE WAARNEMINGEN EN ONDERSTELLINGEN TOT HET VORMEN VAN EEN NIEUW ONT. WE.R. Ps; OM DE VERSCHYNSELEN VAN DONDER: -BUIJEN TE VERKLAREN. Franklin s Letters on Eleêri icity. Lett. Iv. P. 36. ) hd IJ Med N besssnononnnnennennnenns rdt eerd ELEKTRIEKE lighaamen, ir dewelken elektriek vuur gebracht Bard: zullen hetzelve behouden tot dat andere - “niet-elektrieke lighaanien > welken:minder van dat vuur hebben, tot hen aannaderen; en dan Word dit vuur uit de eenen aan de anderen van deeze lighaamen door een {lag medegedeeld; er onder hen verdeeld in gelyke deelen, 2. Elek. 4 Donder-buijen zyn fchielyk opkoomende ftormvlaas, gen van donder en blik(em, welken wel doorgaands van korten duur zyn, Jnaar fomtyds fchadelyke uitwetkingen Hervoortbrengen. 8 ) U, Deer. K 7 146 ONTWERP OM DE VERSCHYNSELEN a. Elektrikaal vuur bemint het water , word ’er fterk- door aangetrokken, en Zy larie be- ftaan met elkanderen. g. Lugt is een elektriek Lighaain uit zig zelf [per fe], en droog zynde zal zy het clektrikale vuur niet overbrengen. Zy zal hetzelve niet ontvangen noch aan andere lighaamen overdoen; anders kon geen lighaam ,’t welk van de lugt om- ringd word, flellig/yk en ontkennender wyze geëiek- diseerd worden : want zo men ’t doen wilde ffe/- liglyk , dan zou de lugt de overmaat van elektris fiteit terftond wegneemen; of indien men ’toz#- ennender wyze doen wilde, dan zou de lugt het te kortkoomende vervullen. 4. Water geëlektrizeerd zynde, zoo zul de dampen „die 'er van opgaan, gelyklyk geëlektri= zeerd zynzen,in de lugt dryvende ín de gedaan- te van wolken of anderzins, zullen zy die hoe- veelheid van elektrikaal vuur blyven behóudens tot dàt zy andere lighaamen of wolken ontmoe- ten, welken zo zeer niet geêlektrizeerd zyn, eri dan zullen zy haar elektrifiteit daar aan mededee- len, als zoo even gezegd is. 5. Elk ftofdeeltje dat geëlektrizeerd is word door elk ander deeltje *t welk gelykelyk geëlek- trizeerd is te rug geftooten. Dus zal de fprong van een fontein, welks ftraal natuurlyk digt aan een hangt, als hy geëlektrizeerd is, zig van een Scheiden en in de gedaante van een heyboender uitfpreiden ; om reden ,dat elke druppel van elke f an- idd ' VAN: DoNDERBUIJEN TE VERKLAAREN. 147 andere druppel poogt weg te-wyken : doch door het wegneemen van ’*t elektrikale vuur doet men dien fprong. weer in. een fluiten. 6. Water ,fterk geêlektrizeerd zynde (zoo wel als heet gemaaktdoor gewoon vuur) ftygtte over- vloediger op. in: dampen „ zynde «de aantrekking der aaneenhanging van deszelfs deelen. groote, Iyks verzwakt door de tegenovergeftelde kracht van wegftooting, die met het elektrikale vuur daar in gebracht is, en wanneer eenig deeltje ergens door van ’t zelve omtdaan is; word het terftond te rug geftooten en vliegt zoo in de lugt weg; 7. Deeltjes, welker legging komtte zyn alsván A&B(Praar XIL Fig. 9.) worden gemaklyker van hun vuur ontdaan dan Cen D, dewylelkmaar alleen-drie andere deeltjes raakt, terwyl C en D ieder mét negen andére-deeltjes te doen heeft (HP) Als ’er aan de oppervlakte van ket water maat de minfte beweeging is, zo worden deszelfs deeltjes geduuriglyk in zulken ftand geffooter als in Fig. 9. afgebeeld is. | 8. Wrvving van een niet elektriek op een uit zig zelf (per ft) elektriek lighaam zal elekerikaal vuur hervoortbrengen: niet door het te föheppen ; maar door het te verzamelen: want hetzelve is isin onze muuren ; vloeten ; aarde ; en in den gant- ferl ©, Hir. was. in 't Engels een groote. fout begaan. Fig: 9. verbeeld een profiel van een ftuk water, welks deeltjeë vefbeeld worden door de kleine kringen: IL Deer: K 2 148 ONTWERP OM DE VERSCHYNSELEN- fen klomp van gemeene flof gelykelyk verfpreid. Dus trekt de draaijende glasbol, geduurende zyne) wryving tegeri het kuffen, t vuur uithetzelve; het kuffen word ’er van voorzien uit den toefte] van het werktuig; het werktuig trekt het uit den vloer waaf op het ftaat. Snyd de gemeenfchap af dooreen dik glas of wafchkoek onder het kuffen te plaatfen, en 'er kan geen vuur hervoortgebracht worden, om dat het niet kan worden verzameld. g, De Oceaan is een famenftelling van water, d. í. van een niet-elektriek , en van zout, dat is van een uit zig zelf /per fe] elektriek lighaam. io. Wanneer ’er onderlinge wryving van des- zelfs deelen is naby zyne oppervlakte, zoo word het elektrikale vuur verzameld uit de deelen die beneden zyn. Men ziet het dan duidelyk by nacht; het vertoont zig aan ‘tachterfteven en in ’t zog van elk fchip dat zeilt; op elken flag met de riemen word men het gewaar: in een ftorm fchynt de gantfe zee jn vuur te ftaan. De losgemaakte waterdeeltjes, als dan van de geêlektrizeerde oppervlakte weg- geftooten , neemen geftadig ’t vuur weg zoo als hetverzameldis; zy ftygen op en formeeren wol- ken, en deeze wolken zynfterk geëlektrizeerd en behouden *t vuur, tot dat zv bekwaame gelegen: hebben om ’t zelve mede te deelen. 11. De waterdeeltjes, in dampen opftygende, kleeven zig vaft aan: de lugtdeeltjes. 12. De lugtdeeltjes worden gezegd hard, ‘rond, afgefcheiden en afgelegen te zyn van el- kan- Í Ste \ VAN DoNDERBUIJEN TE VERKLAAREN. 149 anderen, elk deeltje fterk wegftootende elk an- der deeltje, waar. door zy van malkander afwy- ken zoo ver als de gemeene zwaarte toelaat. 13. De ruimte tuffen drie deeltjes, welken cl- kanderen gelykelyk wegftooten, zal, een gelyk- zydige driehoek zyn, _ 14. In opeengepakte lugt zyn deeze driehoee ‚ken kleiner; in verdunde lugt zyn zy grooter. 15. Gemeen vuur, by lugt gevoegd , vermeer. „dert de terugftooting „-verwyd de driehoeken, en maakt dus de lugt fpecifiek ligter. Zulke lugt, onder dikkere lugt zynde, zal opftygen. | 16. Gemeen vuur, zoo wel als het elektrikale „ geeft de kracht van wegftooting aan de water-’ deeltjes en vernielt hunne aantrekking van famen- hanging: hier van daan is het dat gemeen vuur „zoo wel als ’t clektrikale nde isin ’t doen opklimmen van dampen. Ì 17. Waterdeeltjes, geen vuur in zig hebben- de, trekken elkanderen, onderling aan. Drie deeltjes van water dan, vattkleevende aan de drie deeltjes van een driehoek van lugt „, moeten door hunne onderlinge aantrekking, welke werkt te- _gen de terug{tooting van de lugt, de zyden kor- ter maaken en den driehoek verkleinen , waar „door dat gêdeelte lugt, digter gemaakt zynde, met Zyn water op de aarde daalen en niet opfty- gen. „zal om eene wolk te helpen formeeren. 18. Doch indien elk deeltje van water , ‘ZIS vafthechtende aan lugt, met zig een deeltje ge- U. Deer. K 3 „meen \ 150 ONTWERP OM DE VERSCHYNSELEN meen vuur brengt,zoo wordt de driehoek wyder, en dat gedeelte lugt, daar door dunner en fpeci- fiek ligter wordende, ftygt op; zynde door het vuur de terugftooting der lugt meer geholpen en fterker gemaakt dan geftuit door de onderlinge aantrekking der deeltjes van ’t water. 19. Indien de deeltjes van water elektrikaal vuur met zig brengen, wanneer zy zig vaftkleeven aan lugt, zo voegt de terugftooting tuflchen de geêlektrizeerde waterdeeltjes zig zamen met de natuurlyke terugftooting van de lugt, om hdare deeltjes verdêr vaneen te dringen, waar door de. driehoeken verwyderd worden; en de lugt ftygt op; neemende het water met zig. oo. Indien de waterdeeltjes met zig brengen gedeeltens van beide de foorten (}) van vuur, zoo word de terugftooting der lugtdeeltjes nog Hr. verfterkt en vermeerderd, en daar door worden, “de driehoeken nog verder uitgezet. ar. Een deeltje lugt mag [mooglyk] omringd “en geraakt worden van twaalf ja nog meerder wa- terdeeltjes, die even groot zyn als * lugtdeeltje. 22. Lugrdeeltjes dus belaaden [mer water- deeltjes] zouden digter in een gedrongen wor- den door de onderlinge aantrekking van de wa- terdeeltjes , zo niet het vuur, * Zy gemeen of. elektrikaal ,„ hunne terugftooting bevorderde. 23. Indien lugt, aldus belaaden, in een ge-_ drukt word door tegenwinden, of ftuitingen te- wan: gen _(f) Gemeen en Elettrikaal. ke _ VAN DoNDERBUIJEN TE. VERKLAAREN. ' 181 gen. bergen „ enz. of verdikt word door wegnee- | minge van ’t vuur het welk haar hielp uitzetten; _zoo'trekken zig dedriehoeken in „en die lugt zal, „met haar water als eene dauw Bedelen: of, indien * water, 2% welk een lugtdeeltje omringt, „het water, dateen ander lugtdeeltje omringt, komt „aan te raaken , vloeijen zy beiden in een, en for- „meeren eene druppel, en wy hebben regen. 24.,De zon verfchaft (of fchy gai te verfchaffen) Eeen vuur aan alle dampen, ’r.zy uit de aar- de, * zy uit de zee opklimmende. 25. Die dampen, welken beiden gemeen en elektrikaal vuur in zig bevatten, worden beter „opgehouden dan die maar alleen gemeen vuur in zig hebben. Want wanneer ’er dampen opfty- gen in het koudfte geweft boven de aarde, Zoo zal de koude het elektrikaal vuur niet gsc „ren wanneer zy het gemeene vuur vermindert. 26. Hiervandaan is ’t dat wolken door dampen- geformeerd, welken uit verfe wateren binnens- lands, uit groeijende planten, vogtige aarde, _EenZ. zig verheffen, fpoediger en gemakkelyker „haar water laaten vallen, hebbende flegts weinig dlektrikaal vuur om de deeltjes te rug te ftooten en afgezonderd te houden. Zoo dat het groot- fte gedeelte van ‘t water, dat uit het land op. ftygt, weder op het land nedervalt ; en de winden die van ’t land naa zee waaijen, droog zyn; zynde de regen van weinig nut in de zee; ter- __wyl % niet redelyk fchynt het land van zyne bee. ‚IL, DEEL. : K 4 vog- 152 ONTWERP OM DE VERSCHYNSELEN vogtiging te berooven ten einde ’er op zee re. gen valle, 27. Maar wólken die door dampen, uit-zee opklimmende , geformeerd worden , beïde de foorten , en wel byzonderlyk een groote hoe veelheid van *t elektrikaale vaur, in zig hebben- “de, houden haar water fterk vaft, voeren het hoog op; en moogen het, door den wind be= _woogen, van uit het midden der wydfte zeën over het midden van de uitgeftrekefte landen brengen. wap: Hoe deeze zee- wolken, haar water zoo fterk vafthoudende, gefchikt zyn om hetzelve op de landen, daar ‘er gebrek aan is, te laaten vallen, moet nu verder overwoogen worden. 29. Zo Zy door de winden tegens de bergen gedreeven worden, trekken deeze bergen, als minder geëlektrizeerd , haar aan, en op die aanraaking neemen Zy haar elektrikaal vuur weg (zoo wel als het gemeene vuur, wanneer deeze bergen koud Zyn; ) waar van daan dan komt, dat de deeltjes om die bergen en onder ling aan elkanderen zig fluiten. By aldien de lage niet zwaar [met waterdeelen] belgaden is, valt Zy alleenlyk in dauw neder op de toppen en zy- den der bergen, formeert aldaar waterfprons gen, en daalt in de valleijen met beekjes, des - welken vereenigd zynde groote {lroomen en ri- vieren maaken. — By aldien zy zwaar belaaden is, word op entaaal het elektrikaal vuur uit ‘de gant- cn , VAN DONDERBUIJEN TE VERKLAAREN. 153 - gantfe wolke weg genoomen, en daar uit gaatir de fchittert het zelve fterk en kraakt met luid ge- rucht: alzo de deeltjes op ‘toogenblik uit gebrek van dat vuur famenloapen, en in hevige ftort- „tegens nedervallen. - „30. Als eene rey van bergen aldus de wolken fuit, en het elektrikale vuur uit de wolke die haas eerft nadert wegneemt, zoofchitterkleift (flashes) de naaftvolgende wolk by de eerfte koomende., welkenu van haar vuur beroofd is; in dezelve, „en begint mede haar eigen water te laten vallen; \ terwyl de eerfte wolk wederom fchitterkletft op de bergen; de derde wolk die nadert, en, alle de volgende, werken op gelyke wyze, zoo ver als Zy Zig van agteren moogen uitftrekken , het welk over meenige honderde mylen lands mag zyn. 31. Hiervandaan de-geduurige ftormbuijen “van regen, donder en blikfem op de ooftzyde, van de dades, welke noord en zuid loopende „en onbegryplyk hoog zynde, alle de wolken onderfcheppen die uit de Avlantife zee door de ‘vafte winden tegen haar aangevoerd worden, wen haar noodzaaken haar water te laaten vallen; waardoor de groote rivieren der.Amazonen , la wr ann: Plata, en Oronoko geformeerd worden , dewel. * „ken ‚het water weder in dezelfde zee af brengen naa eene landftreek van zeer groote uitgefinëke. heid vruchtbaar gemaakt te hebben. 32. Zo een Landftreek vlak is, en geene ber- gen heeft, om de-geëlektrizeerde wolken te on- IL Deel. la AGED 154 ‘ONTWERP OM DE VERSCHYNSELEN derfcheppen , ontbreekt het haar echter niet aan middelen, om te maaken dat die wolken haar water laaten vallen, Want indien eene geëlek- trizeerde wolk, welke uit Zee komt, in den ‚ dampkring eene Landwolk ontmoet, welke ge- volglyk niet geëlektrizeerd is; zoo zal de eerfte haar vuur in de laafte fchitterkletfen, en daar. door zal uitgewerkt worden, dat had de wol- ken haar water laaten vallen. 33. De geëlektrizeerde deeltjes van de eerfte wolke fluiten zig in een wanneer zy-hun vuur verliezen ; de deeltjes van de andere wolken flui- ten zig in een op.” ontfangen van dat vuur: in beiden , by gevolg, hebben zy daar door gelegen- heid om tot druppelen famen te loopen. — De fchok of klets aan de Inge gegeeven, brengt me- de het zyne toe omt water neder te fchudden, niet alleenlyk uit deeze twee wolken, maar ook uit andere die ’er naby zyn. Hiervandaan die fchielyk opkoomende flagregens onmiddelyk naa de flikkeringen van den blikfem. 34. Om dit door eene gemaklyke proeve te toonen: Neem twee ronde ftukken bortpapier van twee duimen middelyns: hang uit het mide denpunt en den omtrek van elk, aan fyne zyde draaden van agttien duimen lang, zeven kleine ballen van hout, of zeven erweten die even dik zyn; zoo zullen de ballen, die aan elk bordpa- pier hangen, even groote gelykzydige driehoe- ken formeeren; zynde één bal in t middenpunt en \ VAN DoNDERBUIJEN TE-VERKLAAREN. 155 en zes op; gelyke afftanden van dien en van -el- kanderen, en dus verbeelden zy deeltjes van lugt. „Doop “beide deeze toeftellen in water, waar van een gedeelte aan de ballen kleeven- de, gy eene afbeelding zult hebben van belaadene lugt. Elektrizeer dan behendiglyk een deezer „werktuigen, en deszelfs ballen zullen elkander ren wégftooten tot op eenen grooter afftand, de driehoeken grooter wordende. Kon het water, dat door de zeven ballen vaftgehouden word „te -famen koomen om zig. aanteraaken, het zou een druppel of druppelen formeren „zo zwaar dat zy de . famenhanging, welke het water met de ballen heeft, breeken , en aldus, nedervallen zouden. — Laat dan de twee toeftellen twee wolken verbeelden, het één eene geëlektrikeerde Zee-, het andere eene Land-wolk. Breng Haar binnen ae kring van aan- “trekking, en zy zullen naelkanderen toekoomen, «en gy zult de afzonderlyke ballen zig zien by een “fluiten op deeze wyze: De eerfte geëlektrizeerde ‘bal, welke naby een ongeëlektrizeerden bal komt. door aantrekking, voegt zig daar by, en geeft ‘hem vuur; op *t eigen oogenblik fcheiden zy van elkanderen, en elk vliegt na eenen. ande- ren bal van zyn’ eigene partye ‚de een om vuur te geeven, de ander om vuur te ontfangen; en alzoo gaat «de proef voort door alle de ballen _ van de beide toeftellen, doch zoo gezwind, dat alles om zoo te ûptöcken in één oogenblik afge- daan is. In de ftuiting tegens elkanderen {chude IL Deer. den 156 ONTWERP OM DE VERSCHYNSELEN den zy het water af, *t welk den val van den regen verbeeld. 35- Dus , wanneer zee en land-wolken op een te grooten afftand voorby elkanderen gaan om te fchit- terklet{en , worden zy van elkanderen aangetrok- ken tot op dien afftand welke daar toe vereift word; “want de kring van elektrikale aantrekking is verre buiten den afftand om te kunnen fchitterkletfen. 36. Wanneer een groot getal van wolken uit zee een getal van wolken ontmoet die-uit het land opgeheeven zyn, {laan de elektrikale fchitterkletfingen over in verfcheidene gedeel- tens van deeze laaften; en vermids zy allen door den wind onder een vermengd, of door de elektrikale aantrekking naby elkanderen gebracht worden, blyven zy by aanhoudendheid fchitte- ring geeven en ontfangen? tot dat het elektri- hak vuur gelyklyk onder haar allen vefpreid is. 37. Wanneer de fnaphaan-loop (in elektrika- „Je proefneemingen) maar weinig elektriek vuur in zig heeft, moet gy ‘er met uwen knokkel al zeer digt by koomen eer gy er eene vonk uit „trekken kunt. Geef hem meerder vuur, en hy zal eene vonk geeven op eenen grooteren af. ftand. Twee fnaphaan-loopen vereenigd, en ten hoogften geëlektrizeerd, zullen eene vonk geeven op nog grooteren afftand. Maar, in- dien twee fnaphaan loopen die geëlektrizeerd zyn, op den afftand van twee duimen vuur en een harden flag geeven zullen , op hoe grooten af- {tand \ he VAN Dean TE VERKLAAREN: 187 {and dan moogen vyf duizend mergen geëlek- trizeerde wolken wel vuurgeeven ; en hoe luid ruehg moet haar flag zyn ? 38. ’t Is gemeen, wolken op onderfcheidene hoogtens langs, verfcheidene wegen te zien voortgaan , het welk aantoont dat ‘er verfcheides ne lugt-{troomen zyn, de een onder den anderen; Dewyl de lugt tuffen de Keerkringen verdund _word door de zon, zoo ftygt zy op, drukkende zig de dikkere noorder en zuider lugt in haare plaats. De lugt zoo verdund en opgedreeven , gaat noord- en zuidwaarts, en moet, zo Zy ste vooren geene gelegenheid. daar. toe gehad heeft, in de geweften by de poolen nederdaa- len opdat de omloop gaande gehouden, wordes 39. Naardien de lugtftroomen , met de wolken „ daar in ; langs verfcheidene wegen loopen, zoois het Peat te begrypen; hoe de wolken, de eene over de andere henengaande, elkanderen „moogen aantrekken, en alzoo digt genoeg by een koomen om hiusihklentrnsen te geeven : alsook, “hoe elektrikale wolken. over ’t land, verre van de zee, gedreeven moogen worden, aleer zy gelegenheid aantreffen om,vuur te geeven. 40. Wanneer de lugt, met haare dampen, uit den Oceaan tuffen de keerkringen gereezen, in de landen by de póolen komt neder te daalen ‚en te raaken aan de dampen welken aldaar opfty- gen, zoo begint het elektrieke vuur, *t welk zy medebrachten, daar aan overgedaan te worden, U. Deen. AE en Â58- OnrwerP ol” pr VERSCHINSELEN en word by heldere nachten gezien, allereerft zigte baar-zynde daar het allereerft in beweeging komt d. i. daar de aanraaking begint, of in het noorde= lykft gedeelte: van daar fchynen die lichtftroomên zig zuidelyk uit te breiden, zelfs tot over het Zenith der noordelyke geweften. Maar fchoon het licht fchyne uittefchieten van *t noorden zuidelyk, zó is echter de voortgangk van het vuur inderdaad van het zuiden noordelyk; zynde Zyne beweeging, in *t noorden beginnende; de reden dat het aldaar eerft gezien word. Want het elektrikaal vuur is nimmer zigtbaar dan wanneer het in beweeging is ‚en van lighaamt tot lighaam, of van gedeelte tot gedeelte over= {pringt door de lugt heen. Wanneer het door digte lighaamen gaat word het niet gezien. Als een koperdraad een ftuk van den kring uitz maakt, by de ontlaading van de elektríkale fles, zoo gaat het vuur, fchoon in groote hoeveels heid, onzigtbaar in hetdraad: maar gaat het door éen ketting, zoo word het zigtbaar , dewyl het overfpringt van fchalm tot fchalm. In te pas- feeren over bladgoud, is het zigtbaar: want dat goud is vol gaatjes. Houd een blad tegen het licht, en het vertoont zig gelyk een net; en ’t vuur word dus daar aan gezien in zyne Íprongen over de ledige tuflenruimtens. En even gelyk als in een lange goot vol ftil water, aan ’t eené einde open gemaakt om het te loozen, de be- weeging van het water eerft begint aan *t openge= | maak- VAN. DONDERBUIJEN TE VERKLAAREN. ijg maakte einde „en voortgaat na het geflooten einde toe, fchoon het water zelf zig beweege van het gefloten na het open einde; zoo vertoont zig het elektrikale vuur; Cin de poolgeweften zig loffende, miffchien uit een duizend mylen lengte van lugtdampen) allereerft, daar het eerft in-be: weeging isd. i, in het allernoordelykft gedeeltes en de vertooning daar van gaat zuidwaarts voort, | offchoon het vuur inderdaad noordwaarts zig beweege. Deeze onderftelling dient om reden te geeven van * Noorder-Licht. 41. Wanneer ’er groote hitte op tland is it eenig byzonder geweft (de zon miffthien verfcheiden dagen op het zelve gefcheenen hebbende „terwyl de omliggende landftreeken van wolken overdekt geweeft zyn) zoo word de benedenfte lugt ver- dund;en zy klimt op ;de koudere en dikkere lugt die boven is daalt neder; in die lugt ontmoeten de wolken elkanderen van alle kanten, en voe- gen zig by eef over dat heete land, en zo ’er eenige geëlektrizeerd , anderen niet beelekerbeerd Zyn, volgt ‘er blikfem en donder en ftortregen op. Hiervandaan de dondervlaagen naa groote hette, en koelte naa de buijen; het water ende wolken die het aanbrengen van een hooger en Bek koeler geweft van daan koomende. . Een elektrieke geyntter, getrokken uit een oid lighaam op eenigen afftand, gaat naauwlyks ooit recht uit, maar in bochten ° op en neer, in de lugt. Zoo doen ook de blik- Es Deer. { fem-. ikea | 160 ONTWERP OM DE VERSCHYNSELEN femftraalen; zynde de wolken zeer onregelmaas. tige lighaamen, > 43e Als ’er. geëlektrizeerde wolken over een landftreek heengaan, trekken de hooge heuver len en boomen, tooren-fpitfen, fcheeps-maften 4 fchoorfteenen ; enz. als zoo veele uitfteekende punten; het elektrikaal vuur daar uit, en de gantfe wolk ontlaft zig daar. 44. Gevaarlyk is ’t derhalven in eene donder- buije te fchuilen onder een boom. Doodelyk is dit geweeft voor veele menfen en beeften, 45. In % open veld te zyn is veiliger om nog eene andere reden: wanneer uwe klederen nat Zyn, zoo zal de blikfemflag, in zynen weg na den grond op uw hoofd koomende, in het water van uwe klederen, over de oppervlakte vän uw lighaams heenloopen; daar in tegendeel, uwe klederen droog zynde, die flag door * lighaam zelf heen zal gaan. Hiervandaan i is het dat een natte rat door den flag van de elektrikale fles niet gedood kan ROER ‚terwyl een drogge daar, van dood geflagen word. „46. Gemeen vuur is in alle license meer of min, zoo wel als elektrikaal vuur. Miffchien zyn Zy beiden onderfcheidene wyzingen [modifie catien] van ’t zelfde element ; of zy moogen ook verfcheidene hoofdftoffen zyn. „Her laafte word van fommigen vermoed. 47. Zo ze onderfcheiden dingen zyn, mogen zy echter „(gelyk zy ook doen) te amen beftaan in een en het zelfde lighaar. ol 48. - VAN. DoNDERBUIJEN- TE. VERKLAAREN: 161 48. Wanneer % elektrikàal. vuur door een; lige, haam laat: ‚zoo werkt het op ’ gemeene: vuur * welk daar” in vervat is, en zet dat vuur in be- weeging; en. by aldien ’er eene genoegzaame … hoeveelheid van elke foort van, vuur is; zal’ lig- haam i in brand gefteeken worden, ‚49. Als- de hoeveelheid van gemeen vuur in het lighaaní klein - is, zal de hoeveelheid van e: | lektrick vuur: (of de elektrikale flag) grooter Wee. Zen: als de hoeveelheid van gemeen vuur groot . iS, zal weinig elektrikaal vuur genoegzaam zyn om de uitwerking hervoorttebrengen. 50. Dus moeten de geeften eerft worden heet gemaakt, voor en al eer wy hen metde elektrieke geynfter in brand kunnen. fteeken. Zo zy-zeer heet gemaakt zyn kan een kleine geynfter zulks ‚doen, ‚zo niet, dan moet die vonk grooter Zyn. 51. Tot voor weinig tyds konden wy maar al- ieen warme vochten „maar thanskunnen wy zelfs hard drooge RE brand fteeken. . En als Wy __grootere elektrieke geynfters kunner maaken; zul: len wy bekwaam zyn om nietalleen ongewarmde geeften, gelyk de blikfem doet ‚maar zelfs hout; in vlam te zetten ; door het gemeene vuur dat’er in vervat is genoegzaam gaande te maaken; ge. Jyk wy. weeten datde Wryving doet. … 52. Zwavelagtige en brandbaare dampèn:, dië uitde aarde ftygen, worden gemaklyk in-brand „gefteeken door den blikfem. Zulke dämpen ry- zen niet alleen uit de aarde maar ook uit vogti- U. Deer; L ge 6e ONTWERP OM DE VERSCHYNSELEN ge hooy-klampen ‚kooren-garven en andere groei. jende lighaamen welke broeijen en rieken. Hout dat in oude boomen of gebouwen aan ’trotten is , zend mede zulke dampen uit. Alle die dingen worden hierom gemaklyk en dikmaals door een onweeder in brand gezet. 53. De blikfem doet meenigwerf de metaalen fimelten , fchoon mooglyk niet door hette van den blikfem noch door de daarby koomende be- weeging van het vuur in de metaalen. — Want gelyk als elke ftof, die zig tuffen de deeltjes van metaal indringen of de aantrekking overwinnen kan, door welke zy famenhangen, (gelyk ver- fcheidene ontbindftoffen kunnen doen) zoo wel als ’ vuur, van een vaft een vloeibaar lighaam maaken zal; zoo kan ook het elektrikaale vuur, of de blikfem, het metaal doen vloeijen, door - eene geweldige wegftooting van de deeltjes tus- fen welken ’t heen loopt. 54. Als gy door een heevig vuur het eind van een {pyker af wilde fmelten die halverweg ineen deur geflagen is, zoo zou de hette , welke aan den geheelen fpyker.gegeeven word, eer 'er een ge. deelte van fmelten zal, de plank moeten bran- den daar hy in fteekt. En het gefimolten ftuk zou de vloer branden daar het op nederdroop. Maar indien door den blikfem een zwaard kan worden gefmolten in de fcheede en het geld in ie- mants zak . zonder dat een van beiden verbrand, zoo moet die fimelting koud zyn, 55° ha Pr PDA k fn VAN DoNDERBUIJEN TE VERKLAAREN. 163 55 Blikfem fcheurt fommige lighaämen van een. De elektrieke geynfter zal een gat maakert doos een boek Zwaar papier. “86, By aldien de oorfprongk van den blikfern, jn deezen brief aängeweezen, de waare is, zal …_ men weinig donder hooren op zee verre van het Land. En zulks komt overeen met het geen eee nige oude Zeekapiteinen , by welken men ’et onderzoek na gedaan heeft, beveftigen; dat na- » “fmentlyk de ondervinding zeer wel met myne onderftelling ftrookt;, want dat zy, in den groo- ten oceaan te doorkruifen , zelden donder ontmoes ten tot dat zy in den mond van ’t kanaal koomen; en dat de eylanden ver van de vafte kuften afges leegen zeer weinig donder verneemen. En een oplettend waarneemer „ „die ‘13 jaaren te Bermue, das gewoond heeft, getuigt, dat aldaar in dien geheelen tyd minder donder geweeft i is dan hy in Carolina fomwylen in eene maand nend heeft: : are K _ N a rA ik Deet: ae ON: BRIEË Rn! / sn nt ae jie zes VAN DEN Home nk Lee Clr Lid van de Koninklyke Akademie der Weten- _ Jchappen, enz. A AN P. B. ij. Over eerige byzondere Waarnemingen; gedaan te Parys omtrent de 10 EKLIPS van pe MAAN, den 27. van- Maart 1755. Welke Waarnemingen men den Sterrekundi- gen verzoekt te bewaarheden in de vol- _ gende Eklipfen, die in den Jare 1757,den 4 van February,en > den go van July zullen _ . voorvallen. (Memoires de Trévoux, Decembre 1756 « combinées avec le Fourn. des Srav. Tom. xxxIr. pag. 480.-& fuiv.) TELE EET EEE E NS Zeer EERWAARDIGE VADER! Yn Heer de Bartos, Lid van de Konink» Iyke Pruisfifche Societeit, die met my . in het Hotel van Clugny de Eklips van de Maan, op den 27 van Maart in *t voorleden Jaar 1755 “waarnam; heeft daartoe glazen van verfchillen- de kleur tragten te gebruiken, op dezelfde wyze vg Pas &: zee ige hen bs , A Ed « ‚WAARNEM.OMTRENT DE MAAN-Eruipsen. 165 _ gelyk hy gedaan hadt in zyne-waarneminge van _ den laatften voorbygang/van Merkurius voorby de Zonne, avelke ik heb laten drukken ,en waar- van Gy berigt hebt gegeven in de Maand van February 1754. ‚Hy hadt zig. van die glazen bediend ontrent “den voorbygang van Merkurius, na dathy voor- zien hadt, welk het gevolg van dat gebruik zou wezen, Doch zo was het ’er nu niet mede gele” gen, ‚dat hy het verfchil, welk verfcheidenlyk gekleurde glazen moeften voortbrengen, te vo- ren vermoed hadt, en zig van hetzelve nu in de laatfte Eklipfe der Maan door de ondervindinge „wilde verzekeren: maar het uitwerkfel daarvan __was,zo treffende, en fcheen ons toe van zulk een ‘gevolg voor de Sterrekunde , dat-ik het van myn pligt oordeelde zyne Wannee aan de A- _…kademie der Wetenfchappen mede te deelen, en „door middel van uwe Memoriën de buitenland- fche fterrekundigen daarvan berigt te bezorgen, op dat zy, indien ze de zaak van zo veel gewigt „oordeelen, als wy „de Heer de Barros en ik, me- _nen, daarvan de proef mogen nemen in de twee — Ektlipfen der Maan in ’t jaar 1757. De gekleurde glazen, waar van de Hr, de Bar-_ ros Zig, in de laatfte Eklipfe der Maan , bediend heeft, waren flegts vlak, dun, en ligt blaauw en geel geverwd. Hy Ende beurtelings _dan deze dan gene kleur, en plaatfte zyne gla- ‚zen tuffchen Zyn oog en het oogglas van den Ver- II. Deer. L 3 ïe- 1 | 166 WAARNEMINGEN OMTRENT rekyker, dien hy verkozen hadt om de Ekdips waartenemen, Het was een zeer goede Verre» kyker, van * maakfel van de Heeren Paris en Go- nióhon, zynde agt voet lang. _ Dewyl de Hemel, ten tyde dezer Eklipfe, zeer helder, en de’ Maan zeer hoog boven den Gezigieïnder was, zo was haar licht zeer fterk en zeer helder. * Was bezwaarlyk den glans eenigen tyd lang te verdragen zonder het Gezigt te quetfen : maar wanneer mien een glas gebruik- te, welk ligt blaauw geverwd was, dan was dit licht verdraaglyker , en vertoonde zig tevens wite ter: t welk niet alleen gebeurde met den Verre- kyker van agt voeten, maar ook met een New- “voniaaafchen Verrekyker van vier en een halve voet, welken ik had geteed gemaakt, om ’er myne waarnemingen ontrent dé Eklips mede te doen,en waarin ik oogglazen geplaatft had, wel- ken bren genoeg waren om de ganfche enge der Maan te zien. Het licht dezer Dwaalfterre fclicen ?er, Zonder gekleurde glazen , al te fterk door, vw eenigen tyd den glans van *t zelve te kunnen verdragen , zonder het gezigt merkelyk te vermoeijen, doordien het % zelve verbyfterde: maar een glas ì liot blaauw. ‘geverwd, gebruiken- de, vertoonde zig het Licht zagter, draaglyker,. en witter dan zonder dat glas; zodat indien zelfs de verfchillend gekleurde glazen, of de verfchil- lende [Nuances] kleuren, ai de Máan aan- neemt, gene veranderingen veroorzaakten i in de. fitua. Aituatie ‚van de fchaduwe der Aarde op de Maan, gelyk ik-terftond.zal zeggen ; nogthäns het gebruik „van glazen „die ligtelyk blaauw geverwd zyn „al-_ „toos van: nuttigheid zoude wezen, om de waar- memingen.metmeer gemak te doen „en onderfchei: denlyker den. voortgang van defchaduw der Aarde op de fchyf der. Maan te-zien, zonder het Gezigt te quetfen. „Doch ’t.geen het aanmerklykfte van „allen is, de verfchillende [Nwances} kleuren , wel- sken. de fchyf.der Maan aanneemt hoe gering en ongevoelig, dezelven ook ‚mogen fchynen «en in- „derdaad zyn , veroorzaken egter baarblykelyke Veranderingen:i in de Schaduie der,Aarde op de fchyf der, Maan; ’t welk maakt, dat. die-fchaduw «zig min of-meer, naar dat de.Kleur is waarmede de glazen, geverwd zyn, fchynende uit te ftrek- „ken „ook eer of later tot. de Wlakken-der Maan kome; en, datde „grootte van het. verduifterde „gedeelte, door den Kleinmeter gemeten op ieder „ogenblik „ of groter of kleiner fchynt„ naar dat „de kleur is, waarmede de Maan zig vertoont, Ik heb reeds gezegd „dat men , met een glas ligt ú blaauw geverwd, de kleur der Méan wat witter kon. maken, dan Zy zig zonder glas vertoont 3 „maar. hoe gering ook. het onderfcheid dezer [Nu- ances] kleuren van de Maan zyn moge, wans neer Zy op deze twee verfchillende manieren be- fchouwd wordt, de Uitwerking daarvan is _nog- thans zo zigtbaar op de randen der fchaduwe, dat de Heer de Barros de komft vande {chaduwe IE. Deer. L 4 der „pe MAANExKLiesen, … «167 RE X „468 WAARNEMINGEN OMTRENT der Aarde op den: rând van Zycho oe minuten 36 fekunden ger heeft waargenomen met het blaau- we glas, dan hy dezelve zonder geverwd glas zag. Hieruit volgt, dat, hoe gering ookde ENuon- cel Kleur mag wezen. waarmede dit glas geverwd “was; zy egter de fchaduw vergroot heeft in eene oorddineia, die overeenkomt met de eigen Be- Sweginge der Maan gedurende 2 Min. 36 Sek; „Het gele glas integendeel verkortte de uiterften „der fchaduwes gelyk de Heer de Barros gewaar „werdt in t aanraken van de fehaduwe aan den tand van “Kopernikus: want die aanraking ge-’ fchiedde, in haar ingang, 1 Min: 40 Sek. la- ter met het gele, dan met het blaauwe glas. Indien de Ingangen later gefchieden met het gele gias ‚omdat die kleur de fchaduw doet in- krimpen; zo moet ook die zelfde kleur de uit- gangen zig veel vroeger doen vertonen, en dit heeft de Heer de Barros ook inderdaad ondervon- den, in,het begin van den Uitgang uit de Mare bumoruúm welke hem met het geel gekleurde glas 1 Min. 4o Sek. eer fcheen te gebeuren, dan zon- ‘der het geverwde glas. _Het tegendeel van ’t geen ik wegens de uit- gangen met het gele glas gezegd heb, moet met het blaauwe glas gebeuren; en dit heeft de on- dervinding insgelyks doen zien in den gehelen uitgang uit Grimaldi, welke 2 Min later met het blaauwe glas gebeurde, dan zonder het zelve, Dit zyn de voornaamfte Proefondervindingen, wel- len arts At ONE et lie RAE “DE MAAN:ExLiesens U 169 welken de Hr! de Barros genömen heeft wegens de meer’of minder groote itgeftrektheid „welke _de fchaduw krygt-door. de verfchillend gekleurde glazen, die hy gebruikt heeft -waarby ‘men nog kan voegen hunne uitwerkingen op het ‘uiter fte van-de by-fchaduw , welke het blaattwe glas insgelyks fcheen ‘uit te breiden; zo in het be- Zin als in het einde der Fklipss hebbende het ‚ begin dezer by fchaduwe zig a Min» ro Sék.reer 1 doen vertonen, dan wanneer meh dezelve zot: der glas delshotaes gelyk ook die zelfde by= fchaduw 1 Min. 55“Sek: larger gezien werdt „met dit blaanwe glas dan Zonder hetzelve. + Fen aanzien van ’t geen ik boven gezegd heb “wegens de Grootte! van het verduifterde Deel der Maan, met den kleinmeter gemeten, welk - verduifterde gedeelte ieder ogenblik zig meer of min groot vertonen moeft; maardat de ‘kleur was, waarin de Maan zig voordeede, ‘daarvan heeft de Hr. de Barros zig niet kun- nen verzekeren ° door onmiddelyke waarnemin- gen met zyne verfchillend- gekleurde glazen, ‘omdat hy genen kleinmeter aat zynen Verre- _kyker hadt: maar hy heeft dezelven opge. maakt uit de waarnemingen van ‘andere Sterre- ‘kundigen, die het overige gedeelte der Maan’, in de ‘grootfte verdie afde van ’t midden dr Eklipfe „zo veel kleiner bevonden „ als zy daar- „toe korter “Verrekykers gebruikten. “Waar uit volgt, dat de kortfte- iis. de eindpalen HL Deer. … Gn 170 WAARNEMINGEN OMTRENT der fchaduwe meer vergrootten: 't welk de Hr, de Barros toefchryft aan de verfchillende [‚Nuan- ces} kleuren, welken de Maan met Verrekykers van verfchillende lengten aanneemt, fchoon men dit niet gewaar worde, en daarop tot nog toe geen vermoeden gehad hebbe. Dit verfchil egter is te groot, om het aan een misflag der Waarnemingen toe te fchryven ; want men heeft dat onderfcheid groter bevonden dan een halve duim of 1 Min go. Sek van den groten cirkel tuflchen de grootte van de Eklipfe in haar grootfte verduifteringe , waargenomen door Vader Kimenes te Florence met eenen Verrekyker van elf voeten, en dezelfde fchyngeftalte [ Phafis }, waargenomen door den Heer Le Gentil te Parys met eenen Verrekyker van twee voeten. Om dit verfchil uitteleggen merkt de Hr, de Barros aan ,-dat naar mate de Verrekykers ver- grooten (en zy vergrooten naar/mate van hunne lengte) de witheid der Maan afheemt; dat is te zeggen, dat de fchyf der Maan, met een’ Verre- kyker van agt-voeten zig witagtig geel vertonen- de, met-een. Verrekyker van twaalf voeten nog geler zal {chynen; en dewyl de „uitzetting of in- krimping van de fchaduwe der Aarde. afhangt van de meer of minder fterkte der gele kleur; „zo volgt, dat-de. grootte van het verduifterde gee deelte , met.den-kleinmeter gemeten, op alle tyden zo veel kleiner moet {chynen, als men langer Verrekykers gebruikt, Zie \ , p DE MAAN-EKLIPSEN. vo „Zie daar verfcheide nieuwe opmerkingen ‘en waarnemingen’, welken de Sterrekundigen moe- ten ganzetten om ?erde proef van te nemen inde. WEtEklipfen der Maan’, die menin hetjaar 1757 _ verwagt. Om zig daar toe in ftaat te ftellen, moeten zy zig voorzien van gevérwde glazen; min of meer blaauw en geel,-en vervolgens te vooren beproeven voor de Eklips , welke glazen’ de fchyf van de Maan op ’t aïlerwitfte, zo veel als mogelyk is, zonder al te blinkende te zyn, aan den Verrekyker vertonen, die zy verkozen ‘hebben te gebruiken. Deze kleur’ van ’t glas “wel hebbende opgemerkt, moet men nog afzon- ‘deren eenige andere glazen, die minder of meer „gekleurd zyn, dan die welken de fchyf, der. Maan wit doen zyn, en eindelyk, in de: Eklip- fe zelve, de zelfde fchyngeftaltens met deze verfchillende glazen tragten waartenemen. | In ’ begin der. Verduifteringe, en ‘by den in- gang der vlakken, moet men met de allerblaauw- fte glazen beginnen, datis met die welken de “gedaante der. Maan blaauw vertonen; en, vervol- gens met de anderen: die haar wit-doen fchynen, “en men moet eindigen met de gele glazen, die längzamer hand naar het oränjë en rood trekken. Het tegendeel moet men doên by de uitgan- “géen, in *t begin gele glazen gebruikende , ver- volgens de Biden 2 maar in een omgekeerde order dan by de ingangen, en-dat tot aan het “einde der EkUple en der ganfche’By-fchaduwe, SI Deen. die haf 172 WAARNEMINGEN OMTRENT die zig. veel langer met de allerblazuwfte glazen op de Maan moet vertonen. s„Dieook kleinmeters willen gebruiken , om de grootte van de Verduiftering, wanneer zy het fterkfte is, te meten , metde verfchillende fchynge- ftaltens van-derzelver toe-en afneminge; kunnen ‚ánsgelyks op de veranderingen agt nemen, wel- ken de verfchillend: gekleurde glazen „waarvan ik igefproken heb, veroorzaaken op de vlakken van ‚de -Maan, welken de fchaduw zal wegneemen ontrent zee tyd. van ’t midden der verduifteringe. En dit zal men des te ligter kunnen waarnemetrk. „dewyl dezesvlakken langer op den rand. zullen blyven, omdat de Eklips zeer langzaam. toe en afneemt, wanneer zy naarby haar midden is, „De vlakken der Maan, in -deze gefteltenis zig ‘zullende bevinden, zullen in de chaduw alof niet fchynen in-te gaan naar, dat men dezelven met „glazen van verfchillende kleuren befchouwt. ’ „Zal daarentrent van nuttigheid zyn eene, naau- keurige Afbeelding. van dat gedeelte vande -Schyf. der Maan te hebben, om „daarop te kun- nen aantekenen tot hoe verre de fchaduw,fchyne «voort te gaan, op de verfchillende delen. van deze vlakken, met de glazen van verfchillen- „de kleur, waarvan men zig zal bedienen. > Men; wentte insgelyks, dat in het berigt, „welk ieder Sterrekundige „geven zal van zyne „waarnemingen, naaukeurig en onderfcheiden- lyk wierdt gefteld niet alleen de lengte en de deug- deugdelykheid van den Verrekyker, dien hy ge=!} pe MAAN-EKLIPSENsA. 175 bruikt, maâr.ook de hoeveelheid der vergrotinges in den ftaat waarin men denzelven) zal gebruikt hebben „door optegeven dedengte van het brands punt des oogglas, Het zou ook nodig zyn „dat zy, welken kleinmeters gebruiken wilden te: kennen geven door welke waarnemingen „en vol- gens welke wyze zy de delen van die werktuigen in minuten en fekunden van eenen groten:Cirkel gebragt hebben; want daar zyn vèrfcheide ma= mieren „ die werfchillende betrekkingen gevens wanneer ‘men opalle de omftandigheden dier zi waarnemingen en manieren geen agt geeft. EPSE: o'Nadat de gemelde. waarneemïingen door eet fcheide ‚Sterrêkundigen- op dezelfde of op ver- fcheiden plaatfen zullen gedaan zyn;zal men on- derling ‘kunnen vergelyken die genen „ waarin mên glazen van dezelfde kleur gebruikt heeft ; en inzonderheid die, welken genomen zyn met- , glazen, die de fchyf der Maan: zo wit als immer mogelyk ‚is zullen gemaakt hebben. Na deze __vergelykingen zal men eerft regt kunnen verze- Gt kerd zyn van de duwe der Aarde, fchynbare grootte van de fcha- door de keuze die men doen zal uit de Waarnemingen, welken de bequaam- ften zullen zyn om dezelve te bepalen volgens de bekende wyzen. Eer men deze fchyubare g grootte der fehaduwe, afgeleid uit de Waarneemingen, vergelyken gaat met de grootte, die men uit de fterrekundige Ta- IL. Deen fe= v _ Mes” A Siro + Khen * nt ee, Y ° > r 174 WAARNEM. OMTRENT DE MAAN:EKLipsEN. felen opmaakt, om uit die vergelykinge de nâ: tuurkundige oorzaken te vinden ; welken de ge= daante en de fchynbare grootte der fchaduwe. kunnen veranderen 5. zal men agt moeten nemen op. eene vermindering van meet dan eén halve minuut in de fchynbare middelyn der Zonne; welke een der beginfelen is, waar van men zig bedient, om door de Tafelen de middellyn van de fchaduwe der Aarde in de ekiipfen der Maan te bepalen. Ten anderen zal men nog agt moes ten flaan op de Verfchillende gelegenheid. van de plaatfen der Aarde, waar men de Eklipfen zal hebben waargenomen; dewyl ’er een klein vere fchil-zigt [Paallaxis] uit ontftaat, waarop mentot nog toe geen agt heeft gegeven , fchoon hetzel: ve, in fommige gevallen,een genoegzaam merk- Iyk uitwerkfel kan te weegbrengen. Dit zyn twee nieuwe Artikelen, die van vry veel gewigt zyn ten aanzien vanhet onderwerp , welk ík thans verhandel. Ik zal de eer hebben , u daarover by eene andere gelegenheid te onderhouden. «Ik ben, enz, NIEUWE WAARNEEMINGEN AEON ADERLAATING:; DOOR DEN HEER BARON van HALLER; Prefident van de Koninglyke Sociëteit der We- tenfchappen vân Gottingen ‚ Lid der Socîee teit wan Londen ; der Akademiën van Paryss Berlyn; Stokholan ; enz. ù (Recueil Periodique d’Obfervations de Medecine , Chirur- gie, Pharmacie, dre, Novembte 1756. p. 3841) EE NEE EEE pe E Adeflaating i is een der gemeente Hulp. middelen in de Geneeskunde, en een der genen; welker uitwerkingen het van ’%* groot- fte belang is juift te bepaalen. De Heer Silva, Doktor van de Fakulteit van Parys s een zeer ‘bekwaam Praktizyn; heeft. een Werk uitgege- ven over dit Onderwerp , waarin hy het Stelzel van Bellini, aangaande de Derivatie en Revilfië, tragt te beveftigen. Verfcheide beroemde Schry- vers hebben zyn Gevoelen tegengefproken (2); doch geen derzelveri heeft zig met meer fchran- derheid daar tegen dangekant, en hetzelve gron- di-" (a) M. Chevalier, Obferv, Critiques fur le Traité des Saignées, in 12. 1730. M. Roger Buttler, EfJay on je IL Deer. M fe 176 WAARNEEMINGEN NOOPENS diger wederlegd, dan de Heeren Senac (a) en Quefhay (b), welker Verftand en uitmuntende Begaafdheden aan de geheele Weereld bekend zyn. Om deezen twift der Geleerden te eindi- gen, was ’t noodig te komen tot de Proef-On- dervinding, welke alleen het Regt toekwam, om den geeft der Geneesheeren te doen {til ftaan. De Heide hadt verfcheide Proeven, ten dien opzigte, in ’t werk gefteld op Dieren, welken eenig licht aan dit Onderwerp begonnen by tezetten: de Heer van HarLERr, hetfpoor volgende, dat deeze Waarneemer hem gebaand hadt, heeft zyne Onderzoekingen veel verder en ongelyk voordeeliger voortgezet, dan zyn Voorganger hadt gedaan, De eerfte zaak, welke de Heer vaN HaAr- LER door de Ondervinding heeft willen beflis- fen , was, of de fnelheid des Bloeds in de Ader, die men heeft geopend, en in de nabuurigen toeneemt: want, indien dezelve vermindert, zo valt het gantfche Stelzel van Bellini onder de voet. Na menigvuldige Proefneemingen heeft hy, zo dikwils hy * begeerde, gezien, dat, hoedanig ook de koers ware van het Bloed, in de Ader die hy opende; *t zy hetzelve, op de na- letting , London. 1734. M. Browne Langrish, Modern, Theo- ry and Praftice of Pbyfick. London. 1738. M. Martin, de la Pblebotomie &n de P-Arteriotomie. Paris. 1742. M. Ro- land Jackfon , de ver Pblebotomia Tbeorig London. 1747. Gilles Watts, of Revulfion and Derivation, London. 1754. (a) Letters fur le choix des Saignées , Paris. 1730. (b) Obervatians fur la Saignée, Paris, 1730. rs dr Dr ÂDERLAATING. 177. hatuurlyke wyze, naar % Hart toe flroomde; of, door een andere beweeging, naar de Dar- men gevoerd werd; *t zy hetzelve heen en we- der liep of ftilftond; *t zy men het Hart had uitgerukt, de groote Slag-ader gebonden of af- gefneeden; dat, zeg ik, het Bloed, in alle die gevallen, uit de doorftoken Ader met een veel grooter felheid voortkwam, dan die hetzelve heeft in eenige andere ongekwettte Ader, en zelfs fneller dan héetzelve door de Slagaders ftroomt. By zyne eerfte uitkoimtte maakt het Draaikringen, als of het voortgedreeven werd door de zwaarte van een hooge Waterkolom, die het gerie in een enge Buis vervat ware met ge- weld uitperfte; en de fnelheid van het Bloed; welke de grootfte is, by ’t uitkomen uit de ge- maakte Opening, vermindert naar maate hete zelve zig in de Vliezen van het Mefenterium verfpreidt (c): terwyl de Bolletjes; die in’teerft famengedrongen waren in de gedaante van een zeer dunne Straal, allengs van elkander afwy- ken, en dus het bedde van den Stroom aanmer- _kelyk verbreed wordt. Twee fnelle tegen el- kander aanloopende Stroomen dringen om % zeerft in de Opening van de Ader; doch het meefte Bloed, en *t gene de grootfte fnelheid heeft (c) De Heer van Harrer heeft deeze Waarnee- mingen gedaan op de Darmfcheils-Aders (Vene Mefente- rice) van Kikvorfchen en Padden, die zeer zigtbaat en met het Lancet gemakkelyk te openen zyn: I- Deer:; M a 178 _ WAARNEEMINGEN NOOPENS heeft, komt van de zyde van ’t Hart; en de Kolom, van die zyde komende, de gene, wel- ke van de uiterfte Enden der Aderen komt, te- rugftootende, verfchaft byna alleen het Bloed, *% welk door de Aderlaating wordt ontlaft. De Heer vAn Harrer heeft vervolgens ontdekt, dat de doorfteeking van een Ader ee» ‚ne zeer fnelle beweeging veroorzaakt van het Aderlyke Bloed , zelfs na dat hetzelve een lan- gen tyd heeft (til geftaan, ja ook als het Hart is weggenomen. Deeze fnelheid heeft niet al- leen plaats in de geopende Ader, en in de Tak- ken die in dezelve famenloopen, maar ook in de nabuurige Stammen, die gemeenfchap heb - ben met deeze Ader, en zelfs in de kleine A- derlyke Hairbuisjes (Vene Capillares). Die On- dervinding mift nooit, ten minfte indien de A- der niet vooraf van Bloed ontledigd is geweeft. Om kort te gaan; de Aderlaating fchynt zo kragtig te zyn om den loop des Bloeds te ver- anderen, dat zy eene beweeging maakt, firy- dig met de gewoonlyke Wetten der Circulatie, doende het Bloed, van de zyde des Harts af, met kragt terug wyken naar de gemaakte Ope- ning, verfnellende middelerwyl den loop van het gene, dat van de zyde der Darmen aan- kwam. ’% Is, volgens ’t Berigt van den Heer van Harter, cen pleizierige Vertooning, dat foort van Stryd te befchouwen , welk 'er tuffchen de twee Kolommen Bloeds plaats heeft, Zyn- Rt nd Ke hel DE MDERLAATING. 279. zynde zoo veel te kennelyker, óm dat derzelver Koleuren verfchillen: want de Stroom , die ‚ van de zyde des Harts komt, is veel uitfteeken. der rood, dan die, welke van de zyde der Dar- men komt, zynde de bleekfte. , Deeze vlugge beweeging ontledigt byna ge- heellyk de nabuurige Aders. HetBloed, ’t welk ‘van’t Hart terug keert, heeft grooter fnelheid dan gene van de Darmen afkomt: zyn loop houdt ook langer aan; en fomwylen is het de Stroom vande zyde des Harts alleen, die Bloed verfchaft. De nabygelegen’ Aders ontlaften, uit de Ope- ning, het Bloed, door eene regtvoortgaande en te- rugkeerende beweeging jen ingevalle hetBloed in ftilftandis, beroert de Aderlaating hetzelve, gee- vende de vloeibaarheid wederom aan die verga- ring van Bolletjes, welken de ftilftand hadt doen verbafteren tot een foort van Olie-agtige Klomp. De Heer vaN Haruer beweert, dat ’er weinig verandering, zoo ten opzigt van de fnel. heid als van de ontlediging, voorvalt in de Aderen van ‘*t Mefenterium , die zeer ver afge- ‘Tegen zyn van de genen, welken men heeft geopend. Na zeven Aderlatingen, aldaar, ge- daan te hebben, heeft hy de beweeging des Bloeds, zelfs in de allerkleinfte Hairbuisjes , nog volle twee uuren zien aanhouden, Uit alle deeze ftukken blykt, hoe bekwaam de Aderlaa- ting is om den Omloop des Bloeds, opgehou- den zynde, te herflellen in Drenkelingen, en ín IL Deer. MiB d, Men. ® " 130 WAARNEEMINGEN NOOPENS Menfchen, die door een Slaapziekte worden aan= getaft, _ De Aderlaating trekt, volgens den Heer v AN Harrer, het Bloed, uit de nabuuifchap, in het Deel, op ’t welke men dezelve.in t werk — ftelt. Dus komt de Leer der Derivatie genoeg- zaam met de Ondervinding overeen; behoudens ester, dat derzelver uitwerking niet door de- Klapvliezen verhinderd worde. De doorftee- king van de Kropader (Jugularis) ontledigt het Hart, de regter Awricula en de Long, om dat ‘er geen Klapvliezen tuflchen zyn: gelyk onze Waarneemer zig daar van op een Hond en op. andere Beeften heeft verzekerd. By alle Ge- neesheeren wordt ook erkend, dat de Laating op de Kropader tot verligting der Herfenen ftrekt. Na deeze Proef-Ondervindingen van den Heer vaN Har ver, heeft men derhalve gegronde reden, om de Aderlaating te doen in alle flremmingen van het Bloed, voortgebragt door Schrik, bevanging van Koude, of eenige andere oorzaak; aangezien deeze Operatie het Bloed in zyne vloeibaarheid en beweeging herftelt. Terwyl alle’ Aders des lighaams gemeenfchap hebben met elkander, ontlaften zig de zodani- gen, die de naaften zyn aan de gene, welke men heeft geopend, op *t alleraanmerkelykfte; de genen, die ’er ver afgelegen zyn, zeer wei- nig en zeer langzaam, In deeze laatften krygt wel het Bloed een weinig grooter fnelheid, maar die k DE ADERLAATING 181 die uitwerkingen verminderen langs hoe meer, naar dat men zulks verder van de geopende A der waarneeint, en worden eindelyk niet meer befpeurd. De Aderen, die veraf zyn van de plaats der Aderlaating, ontledigen zig zeer weie nig. En dus bewyzen deeze Proeven het weezent= byk beftaan der Dertvatie, Het andere Gefchil, van ’t welke hier ge= handeld wordt, is van ’t meefte belang : te wee- ten, of de Laating ook de beweeging van ’ Slagaderlyke Bloed verfnelle: ’ Gene de ge- wigtigheid van dit Gefchil bewyft, is, dat men ‚in de Praktyk niet zo zeer op de Derivarie en Revulfie des Bloeds uit de Aderen vertrouwt, als op de gene, welke gefchieden moet door de Slagaders, die een doorgang hebben tot in de geopende Ader. Ten anderen worden. de Ziek- ten met zwaare Ontfteeking, gelyk Phreri- tis en Pleuritis, aangemerkt als haare zitplaats hebbende in de Slagaderen , en de groote Bo er- HAAVE tragt door zyne Leerftellingen te bewy- zen, dat men, een Ader openende, den loop van ’t Bloed, door ’t welke het ontftoken Deel is overftelpt, derwaards afleidt, en dat men; op deze wyze, de verftopping der Hairagtige Uitenden van de Vaten kan wegneemen. —__ De Heer vaN HArLER heeft twee-en-zeftig Proeven genomen, om zig te verzekeren van de Waarheid van dit geftelde, In de zes-ender- túg eerfte Proeven heeft hy zyne oplettendheid U Dger, M 4 niet 182 WAARNEEMINGEN NOOPENS niet geveftigd op het Slagaderlyke Bloed, welks beweeging te gezwind was, dan dat de Ader- laating de felheid daar van zou hebben kunnen vergrooten. In de zes-entwintig anderen heeft hy naauwkeurig de verandering onderzogt, wel ke door deeze Operatie daar aan veroorzaakt werdt, en door hem is in t grootfte deel van deeze Proeven waargenomen „ dat de Laating de beweeging des Bloeds in de Slagaders ver- fielde, het zy die niet dan vertraagd, het zy die hire opgehouden ware. Het fcheen dat deszelfs fnelheid in gelyken graad als de hoe- veelheid vermeerderde. De opening van een Ader na de dood van het Dier, ‘zelfs na dat het Hart was uitgerukt, heeft deeze ‘beweeging her- voortgebragt i in de Slagader. Deeze toeneemin- gen der beweeging van het Bloed zyn al te be- ftendig op, de Aderlaating gevolgd, dan datmen dezelven van eenige andere toevallige Oorzaak zou Kunnen a Dus mag men, op deeze Proefneemingen van den Heer vAN H ALLER, geruft befluiten, dat de Aderlaating de beweeging des Bldedsverfnelt in de Slagaderen, die gemeen- fchap hebben met en nabygelegen zyn aan de geopende Ader: *t welk bewyfít, dat de Leer. van Bellini over de Revulfie goed is. De Heer van Harrer beweert, dat, het. gene ook de Terugtrekkinge des Bloeds uit de Slagaderen op een vaften voet ftelt, is, dat, dewyl de veelheid des Bloedsin het Lighaam niet vere \ DME PE ik á f „ tE A ADE ADEREAATING:) 283 vermeerdert „ geduurende de Aderlaating, en het Bloed opgehoopt wordt ter plaatíe daar de Ader is geopend, noodwendig de Slagaderen, gelegen. naby de genen, die zig door de Ope- ning hebben ontlaft, hun Bloed in deeze-läat- ften uitlaaten, als in eene plaats daar zy minder tegenftand vinden. En dewyl deeze verminde ring van de hoeveelheid des Bloeds zig al ver- der en verder uittrekt, zo moet de uitwerking reiken tot aan vry ver afgelegene Slagaderen : hoewel daar‘egter niet uit volgt, dat dezelve wordt medegedeeld aan de allerverft afgelege- ne, om dat de kleine Zraffomofes, die ‘er tuss fchen beiden zyn, niet genoegzaam zyn tot een zeer vaardigen overgang des Bloeds uit eerie Slagader in eene andere, zeer ver af zynde van de eerfte, Dus is ’er geen reden om te denken, dat het Bloed der Herfenen kan dringen tot in de Scheenbeens-Slagader, door de kleine Zna- flomofes van het Ruggemerg, of der Vaten van het Bekken, heen. Indien men hier byvoest, dat een Menfch [gemeenlyk] door ’t verlies van xt Bloed -word verzwakt, en dat, dewyl de Fvoortdryvende] kragt des Harts, hier door, zelf vermindert, de tegenftand , welken de Slag- aders bieden in de Lighaams deelen, die over- gefteid zyn tegen het gene, waarin de Aderlaa- ting is gefchied, hier door in evenredigheid grooter is dan in een gezond Menfch: zoo is dit een nieuwe reden, dat 'er eene grootere veel- WDeer. … M 5 | ‚heid RE ik j » $ 184 _WAARN. NOOPENS DE ADERLAATING. heid van Bloed naar de zyde van de geopende Ader wordt bepaald, veeleer dan naar de zyde der Her- fenen of der andere Lighaamsdeelen, in welken niets den tegenftand der Vaten verminderd heeft, De Heer van Harmer bekragtigt zyne Proefneemingen met zeer gegronde redenen, ‚die ook in het uitmuntend Werk van den Heer Silva te vinden zyn, en hy bewyft, dat ’er ee- ne waare Revulfie [of Aftrekking des Bloeds]. van het Hoofd plaats heeft, zo menigmaal der- waards minder veelheid gevoerd wordt uit het Hart, en de Vaten der Herfenen [om die re- den] minder volgepropt zyn. Hy bekent nog= thans, dat dit enkel waar is, geduurende den tyd, wanneer het Bloed uitftroomt; dewyl, de Wond geflooten zynde, alles herfteld wordt in zyne natuurlyke orde; hebbende de beweeging des Bloeds alleen een weinig verlooren van haa- re kragt en fnelheid. Deeze Waarheid kan men toepaflen op de Koortfen : want het oogmerk der Geneesheeren, die in den aanvang derzel- ven doen Aderlaten, is, de al te groote krag- ten te verminderen van het Hart; welken het Stremzel des Bloeds verharden, de Vaten, die reeds al te zeer zyn uitgezet, opvullen, gevaar- Iyke uitftortingen der volgepropte Vaten in de Zy- nica Cellulofa veroorzaaken,en„door eene grootere hitte dan natuurlyk te maaken, de gefchiktheid des Bloeds tot eene vlugge rottigheid vermeerderen. n H. ON- ns hd TE ONDERZOEK WAAR DE ZWALUWEN OVERWINTEREN. (Keern Hift. Av. Prodromus, p: 105 & feqg.) SISISISISISIS: S NEN S onder de geleerden een zeer bekend ge- {chil , of de Zwaluwen, die’s winters niet gezien en, na elders verhuiftzyn, en waar na toe? Dan, of zy dn de Landftreeken, daat zy uitgebroed zyn, en waar , zig verfchoolen bouden , tot dat zy weder voor den dag komen? Sommigen, zoo wel der Ouden als der He- dendaagfen, houden ftaande, dat de Zwaluwen na elders verhuizen ; anderen, onder welken ’ ook Ariffoteles is, houden *t wel daar voor, dat dit gevogelte *s winters in eenig ander geweft ‚ vertrokken is, maar dat fommigen, zig te lang ophoudende, hier en daar, in hoeken en gaten, zig zelven ontpluimen „ en naakt, geduurende de winter, zig als ten bedde ter End leggen; andeten Hd in hebben , of op oude overle. veringen, of op eigene ondervinding en verfcheie dene blyken tothiertoe, verbreid, datde Zwalue wen op den herfft zig in de poelen te water begee- ven , en in den grond alsleevenloos overwinteren, Die niet voor *t laatfle gevoelen zyn ‚kunnen, zoo Zy meenen, met het eerflgemelde de zaak af- doen, als hebbende niets anders te bewyzen dan IL. Deel. ' dat 186 ONDERZOEK WAAR DE dat de Zwaluwen des winters onzigtbaar zyn, waar uit zy denken te moeten volgen , dat zy, - de geftrengheid van de koude ontvlugtende, na zoeler en afgeleegener geweften verhuift zyn; waarom deezen ook de anderen, die hun ge- voelen niet hebben , beter meenen te moeten onderrechten, op dat zy aan geene vertellingen, welken zy zeggen fabelagtig te zyn , geloof moogen flaan; als of de Zwaluwen, die om te vliegen gefchapen zyn, zig wateragtige en moe- raffige plaatfen uitkiezen, in dezelven, als in, * bedde ftil ruften , en daar uit naa een lange nacht eindelyk weér fris en gezond verryzen. Om dit ftuk te onderzoeken, zullen wy or- dershalve naagaan IL. Hoe de Zwaluwen zig in andere wereld- deelen buiten Europa gewoon zyn te houden , zoo verre haare gefchiedenis aan ons bekénd geworden is ; te wee- ten, of zy, op eenige plaatfen in allen, dan maar alleen ín zekere vafte tyden ‚van het jaar, gezien worden? als ook, of in andere werelddeelen de Europife Zwaluwen bekend en gemeenzaam zyn ? IL. Hoe veel verfcheidenheden of foorten van Zwaluwen in Europa, en of zy al- len van één geflachte zyn? IIL Wat de Bevinding binnen de grenzen van Polen en Pruiffen omtrent de hou- ding der Zwaluwen geleerd hebbe? < ZWALUWEN OVERWINTEREN. 187 SL _Hoede Zwalwwen zig in andere Werelddeelen,buiten Europa, gewoon zyn te houden. CaTeEsBy, een hedendaags navolger van de geenen, die leeren dat de Zwaluwen na elders verhuizen, en beroemd door zyn treflyk werk over de Vogelen, en Gediertens en Planten van Amerika, heeft in het eerfte Deel van zyn koft- baar Boek geen gewag gemaakt van eenige Zwaluwen in Virginie, Carolina en de nabuu- rige eilanden, dan alleenlyk dat hy zekeren Vogel den naam heeft gegeven van Purpre-Zwa- luw; maar wy hebben gefchroomd dien vogel tot het Zwaluwen-geflacht te brengen; waar toe de beroemde Schryver zelf (a) de aanlei- ding (@) Hy fchryft, T. Lp. sr, Is font leurs petits, comme > les pigeons , dans les trous, qu'on fait exprès pour eux at- 5, tour des maifons && dans des Cabaf]es „ attachées a de gran” ss des perches”’ ; evengelyk de Spreeuwen in Vriefland en Holland om te neftelen gelokt worden , of gelyk als „onder de Baftertnachtegaalen, het Roodborftje en Paapje in de ga- ten der huizen hun neft maaken : zonder dat hier in aan- merking komt deezer vogelen gefchaarde ftaart, buiten „denwelken zy niets ter wereld met deZwaluwen gemeen heb- ben. Deeze Schryver al verder: „ Ds font fort utiles » aux environs des maîfons cp des Cours, d'où ils ebafJens „ les Corneilles €} les oyfeaux de proye, € les beftes qui de- „s truiroient la volaille”; (welke dapperheden in de Zwa- luwen niet vallen ;) eindelyk zegt hy : „» Is fe retirent aux IL Deer, OREL 188 ONDERZOEK WAAR DE ding heeft gegeeven. Naaderhand geeft hy in een aanhangfel, *t welk eerft in 1747 ons ter hand kwam, de afbeelding van eene Amerikaan- fe Zwaluw met een gepunten flaart (a). De Heer SrTusBes bericht ons, Transat. Philof, No. 36. p. 704, dat de Zwaluwen van Famaica, Schoon in eene zeer hecte luchtftreek gebooren , verdwynen , of verhuizen wanneer de Eendvogelen en Kaauwen koomen (6). Zhe „ Swallows in Jamaica, as bot ast is „departin » the Winter-Montbs „and the wild Ducks and Tat- „… le come hither then”. Maar ’t geen de heer Srusses verhuizen noemt „moet men enkel maar zoo verftaan „dat de Zwaluwen niet meer gezien wors „> approches de Pbyver de la Virginie & de la Caroline, @ y 2 retournent au printems” , welke eigenfchap , om nament- Iyk uit het gezicht te verdwynen, ook andere vogelen hebben, al zyn ze geene Zwaluwen. (a) Deeze wil Hy dat uit Carolina na Brazil verhuift: „, Leur retraite auf] bien que leur retour periodique en Vir- „ ginie &» Caroline arrivent dans les mêmes faifons qw'ici en „ Angleterre par rapport à nos Hirondelles ; ainfi je croi, quê „, Pendroit ot elles fe tetirent de Caroline „ ef probablement „le Brefil, dont une partie eft dans la même latitude meri- 3» dionale , que la Caroline V'eft dans la feptentrionale, — cp 2, ce qui fortifie la probabilité de cette penfte , c'eft que la def= 5 cription de l’.Andorinba du Brefil par Marcgravins eft af- », Jes conforme avec celle de cet oyfeau , excepté qu'il ne parle 2 Point de ces efpeces de pointes ,qwil aàla queuê, (B) Deezen zyn voorzeker geene Europife Kaauwen ; omdat de onzen altoos in alle jaargetyden by ons over- blyven. me . df hd ZWALUWEN OVERWINTEREN, 186 worden, zynde het ongerymd, omdat deeze “dieren in zoeler geweften met de geftrengheden van den winter niet te worftelen hebben, dat geene te gelooven, het welk wegens de Zwalu- wen van noordelyker koude Landen in alge« meen dagelyks gezegd word; naardien toch geene de minfte noodzaaklykheid de Zwaluwen van die zoelere geweften dringt om eene ande- re en wel eene zachte luchtftréek op te zoeken: Waar uit noodwendig volgt, dat in den winter. tyd de Zwaluwen, die van Jamaica verdwee- nen zyn, zig of verfchoolen, of de hoofdftof | der lucht voor de hoofdftof van de aarde of van het water verwiffeld zullen hebben: meer mag. men ’er niet van giffen, | De Heer HAns SLoANE noemt in zyn IJde Deel p. 3r2. Braziliaanfe Zwaluw den vogel, daar te land Zapera geheeten, die naar onze - Gierzwaluwe gelykt, en die Vene. De O- VIEDO in Zyn 14de Boek, Hooftft. a. gedroomd heeft de Spaanfe Zwaluw te weezen; waar van hier naa breeder. Wyders moet met opmerking worden achte gegeeven op de uitneemend wel gefchilderde Zwaluw: Zhe greateft Martin or Swift van den Heer EpwaARrps 1. p. 27. en op derzelver gee fchiedenis: een vogel, te vooren in Europa nooit gezien, van denwelken de Schryver meent, dat hy uit Afrika op de grenzen van Andalufie ver- huift was, toen hy tallen. de rorfen der Kaap, EL Deer. van n 190 ONDERZOEK WAAR DE van ouds Kalpe, thans Gibraltar genoemd , doot den broeder van CaTesny gefchooten wierd. Dat deeze een vogel van Afrikd was ftaan wy gaarne toe, geenszins, dat hy een Afrikaanfe Zwaluw ware die verhuisd was: Ontydig voorwaat zouden de Afrikaanfe Zwaluwen een goed heen- komen voor zig zoeken, of verkeerdelyk uit Afrika na Andalufie trekken , en na de klippen van de ftraat van Gibraltar overvliegen, daar zy; die in Afrika voor geen winter te vreezen hebben, in Spanje een vry geftrengen winter hebben te ondergaan, als waar ter plaatfe de bloedelooze diertjes ; evengelyk elders in Euro» pa; geduurende de winter ruften; ten ware gy _ gelooven wildet, dat zy na de Straat overtreke 1 ken, ten einde Zig in koeler wateren te Begee- ven: langs haare zeer wyduitgeftrekte grenzen blyft Afrika zoeler dan Spanje, erì haare gevos gelten kunnen ’er zig in verfcheide ftreeken veel beter van leeftocht voorzien. Daarenbo- ven, gelyk wy uit de gefchiedenis opmaaken 4 was die van Epwarps maar één eenige vogel 4 en buiten twyfelwas hy door mift of ftorm dwárs over de Straat, die omtrent drie mylen ‘breed is, uit Afrika tuflen de naarbuurige klippen van Andalufie voortgedreeven: Myn HeerDu Tertre fchryft in zyne Aat: Eil, U.p: 259. dat de Zwaluwen op alle de Eis landen raaf zynz terwyl ze in Europa in zeer groote menigte gevonden worden. Hy heeft; 5e ZWALUWEN OVERWINTEREN. {óf geduurende zyn agtjaarig verblyf aldaar, bovert een dozyn Zwaluwen niet gezien: en die ’et nog zyn, blyvene niet in het gezigt der men- fen, dan alleen, geduurende de zelfde vyf of zes maanden, in welken dergelyke vogelen ook iù Zrankryk vernoomen worden; en dus kunneri _de Franfe Zwaluwen op eenen en denzelfden tyd tiet tegenwoordig weezen in twee zoo ver van elkanderen afgeleegene plaatfen. Die fchrande- re Schryver voegt ’er by, „ dat dit hem in een », byzonder gevoelen beveftigt„’t welk flrydig is »» tegens bet gemeene, het welk verzekert, dat » alle Zwaluwen van lugtftreek: veranderen, en; géduurende de zes koude maanden, na Ware » mer geweften vertrokken zyn; want ik, zegt » hy, houde zulks voor eene Zoutere Beal »» haardien het gants zeker is, dat de Zwaluwen > in de allerwarmpfte Ed zoo wel als elders » Zig wegmaaken”. Ondermffen wil hy niet” ontkennen, dat Zwaluwen oorfprongklyk Zyn- de uit eene kouder landftreek , welke naby eene warmere geleegen is; de grenzen wel eens over- ttekken (*):,, maar”, zegt hy, „ dit moet men > niet gelooven, wegens die Zwaluwen, diever ss ván zulke warmer geweften af zyn » at die > Var (5) Arrsror. H. A. L. VIJL Avium complies corìdun= tur „non, ut cliqui putant, pauce; nec omnes ad loea tepidio. râ abeunt, fed quibus loeaejusmodi funt vicina folite fedì , id Jecedere libet — qua autem proeul locis ejusmodi indrantüt 3 non mutant fedem, fed fe ibidem condunt, IL. Deer. N / / 192 ONDERZOEK WAAR DE van Vrankryk en van de overige Noordelyke. „ landen”: haalende hy ten dien einde de hier-, onderftaande woorden aan uit Zriftoteles, naa, dewelken die Wysgeer laat volgen, want „ thans zyn ’er veele Zwaluwen gezien, welken „ hier en daar in de engtens der valleijen kaal „ en ten eenemaal ontpluimd lagen”. Hierover verwonderen wy ons niet; want. zekerlyk zyn, zy haaren natuurlyken dood geftorven ; waar van, daan het gekoomen is, dat zy, aan het rotten zynde geraakt, zonder vederen zyn gevonden: even gelyk de viervoetige dieren, naadat zy eenigen tyd geleeden geftorven zyn, gemeeri- lyk dealt bevonden worden. Eindelyk befluie et, ERTRE; „en als wy hier by voegen, datde warmer landen vry minder Zwaluwen heb= s ben, moet men zig niet verwonderen wan: > neerik dit voorftel ftaande houde en verze- » kere, dat de Zwaluwen nooit van geweft ver- » anderen, gelyk het gemeen dit zoo gelooft: ‚> maar dat zy zig wegmaaken of in de holtens der >» boomen, of in de oude muuren, of in de riet= > boflen, en dat het leeven en de natuurlyke » warmte in haar hart behouden worde, zon- > der dat de andere deelen ’er iets van gewaar > worden. Te willen weeten hoe dit toegaa , is >» Cene zaak die het bereik van ons verftand te » boven gaat ” Die beroemde Schryver heeft het wel; want wie zal ontkennen, dat, by. voorbeeld , de Vliegen en Vlindertjes in leeven | zyn ZWALUWEN OVERWINTEREN. 193 Zyn gebleeven, fchoon zy verfcheiden maande agtereen leevenloos gefcheenen hebben; wie , dië met eenige zekerheid uit zal leggen hoe deeze diertjes hun natuurlyk leeven behouden, daar zy nogtans in alle hunne leden alsgeftorven waren ? Van zulke Slaapziekte worden ontelbaare bloede- looze dieren bevangen, de Vlie gen, Spinnen, Wor- men; kruipende Dieren, en zeer veele anderen. Op deezeneigen dag (den 1 1denvan Maart 1746,) heb ik eenige Torretjes waargenoomen , die tuffen de gevlochte mat van een fles Bourgogne-Wyn. zig verfchoolen hadden en als dood waren ; welken eg- ter op myn kamer,naa verloop van drie kwartieren, weder leevend zyn geworden, Voor ‘t overige ver- haaltde zelfde Du Ter TRE,dathy van een ge- loofwaardig perfoon getioord tiert: dat hem op zeker Dorp in Rusland een {tuk ys gebracht is, in het welk eene Zwaluw zat,die langkzaamer hand warm zynde gemaakt, weêr in het leeven kwam en in de kagchelkametheromvloog. Als deze ge- ‘fchiedenis het toelaat , zou ik niet gelooven, dat _de Zwaluw in het ftuk ys bevroozen en op ge- flooten zat; maar wel, dat zy van onder het ys uit het water gehaald zynde, te gelyk met het bevroozen water in de kamer gebracht is, De Heer L. Fruin re. IL p. 267. befchryft zeer wydloopig de Zwaluw van het eiland Mar- tenigue , dewelke in zang naar eenen Leeurik ge- lykt; dit weinige van zyn verhaal zy ons ge- noeg, „ dat deeze Zwaluw de zelfde grootte IL. Deer, | N z ss heeft; 194 ONDERZOEK WAAR DE » heeft, en even eens van gedaante en koleur „is als die van Vrankryk, welke wy Marti- »» net, en de Natuurkenneren Apus noemen, (welke de Gier-Zwaluw-is;) „ dat men in de > maanden May, Juny en July eene menigte „ van deeze vogelen ziet opde eilanden van > Amerika”: Hier van daan mag ’t koomen , dat dé Schryveren zeer dikwils uitde enkele gelyke- nis van eenige vogelen met die van gants verfchils lende landen te onbedacht opmaaken, dat zy eene en dezelfde zyn mietdie van hunne landen, en dat de Europife na Amerika, en uit Amerika weder na Europa overtrekken. ) Meer opmerkenswaardige byzonderheden uit Amerika heb ik niet. Onder de ouden fchryft HeRroporus. IL, e2. „De Wouwen en Zwa- » Juwen worden het gantfe jaar door in Ethio- » pie onder Egypte gezien, en zy gaan des > winters niet heen”, Hier uit moogen wy te recht befluiten, dat de Europife Zwaluwen on- der Egypte nooit gezien zyn: want het fluit ee- ne tegenftrydigheid in, dat de Zwaluwen het gantfe jaar door in eene plaats tegenwoordig zyn, en tegen de lente, gelyk het fprookje zegt, na eene zeer verafgeleegene plaats vertrekken. De Chineefe Zee-Zwaluw , die het eetbaar neftje maakt; is niet juift befchreeven: ondertuffen kan men Bont, Ray, Wormrius, en de Reisbefchryving van E‚ Hesse daar over naa- zien, euz. De Grickfe en Afiatife Zwaluwen zyn he Ed ZWALUWEN OVERWINTEREN. 195 zyn van denzelfden aart met de Amerikaanfe \ van Du Ter Tre en met de onzen; als die zig % winters onzigtbaar maaken. ArisToTerES zegt, VIIL ro. „ Zy gaan weg,en by ons over- » winteren noch de Zwaluwen noch de Tortel s duiven”; hier van daan het Grieks fpreek- woord, Eene Zwaluw maakt de Lente niet zent Spaanfe dat van den zelfden inhoud is, una Go- Londrina non baze verano; (zy verdwynen dan ook in Spanje, Vererz. p. 238.)EnPrinriuszegt wegens de Ítaliaanfen, X, 24. „ Wanneer de > Zwaluwen verhuizen, is bekend genoeg, » maar waar na toe Zyn vertrekken, weet men >» niet” Ook vertelt MarTraAL Is. Epig. 68. „ dat de wederkeerende Zwaluwen eene ande- » te, welke int neft overgebleeven was, van »» Een fcheurden ®, OprPranus noemt de Zwa- luw een Lentevogel, die de eerfte bode van den Weften-wind ís; en Isiporus zegt, dat de __ Zwaluw over de Zee vliegt, en aldaar haar ver- blyf neemt. Wy leezen by Cor umerLa(®, „ terftond als de winter over is, en ’er 40 da- » gen tuflen beiden zyn verloopen, tegen, de > Aankomft der Zwaluwen, als nude Zuidwefte >» Wind begint te waaijen”, enz. En by AN A- KREON. 33: »» Gy, beminnelyke Zwaluw, die » jaarlyks overkomt, maakt ’s zomers uw neft, 2» En ’S winters vertoont ge u niet”; en verder, »» des winters wordt gy miet gezien, * zy dan IN 2» dat (*) De Cultu Hort, XII. 3. ef Deer. N 3 106 ONDERZOEK WAAR DE) » dat-gy na den Nyl of na Memphis trekt. — Hert is derhalven geen wonder, dat zoo veele overleeveringen en wel van zulke beroemde Oude Schryveren, de hedendaagfen in ’t zelfde gevoelen overgehaald en zoodanig verblind heb. ben, dat zy met die het anders begrypen {pot- sten. Het gaat dus: Die op ’t onderzoek van eenige zaake zelf geene moeite willen doen , zyn hen gelyk, welken gaarne {prookjes hooren en ze naaderhand ook aan anderen voor waarheid willen opdringen. BerrLoNitus niet te vre- den, dat de Zwaluwen na Egypte trekken ; leert ook, dat zy aldaar neftelen, waar van PLinrus reeds melding deed: Hy verhaalt, namentlyk, s dat zy in Egypte aan den uitgangk van den Nyl in zee, welke den naam heeft van * Heraclioticum Oflium , haare neften famen bou- wen van eene floffe, die zoo dicht in een geflooten is, ter lengte van eene fiadie, dat deeze neftelplaats. onverwinnelyk is, en ’er ter naauwer nood van ’s menfen handen een „> volkomen werk van zoo groote vafligheid ge. ‚ maakt zou konnen worden, tegens de over. „"flrooming”: op *t einde van zyn Boek over de Natuur der Vogelen. Maar wie zou gelooven ,dat de Zwaluwen zulke daaden in Egypte doen, welken zy in. haar eigen land niet weeten te verrichten ? Wien, bid ik u, kan ’t in den zin koomen „dat de Zwaluwen uit Noordelyke Lan- den na Egypte trekken, niet alleen om het lee- ven 23 22 29 2 22 2 ZWALUWEN OVERWINTEREN. © 107 venen welvaaren te behouden, maar ook om haar geflacht te vermenigvuldigen, naadat zy in haar eigen land eerft twee of driemaalen jongen gebroed hebben 2 Dic op ’t geval der Zwaluwen met aandacht heeft gelet, zal mioêten toeftemmen , dat haare delle na Afrika uit de ddeRvtaktee kennis der Ouden wegens de natuurlyke dingen , (welke doorgaans bygeloovig was\ gebooren en aan de naakoome- lingen overgeleverd wierd. Alle mehfen heb- ben, in zekere getyden van ’t jaar, zeer veele vogelen uit hun oog gemift, en zy hebben hier- om allen geredenkaveld, dat die- onzigtbaare vogelen na de andere wereld of de tegenvoe- ters verhuift moeften, zyn; waar by gekoomen is, dat nu en dan door veelerlye toevallen eeni- ge landvogelen in volle Zee zig vertoond, en op de Schepen , afgemat, zig neêrge- zet hebben; waar uit men terftond heeft opge- ‘maakt, dat die vogelen op hunne reize na een ander werelddeel waaren : zoo geeft ook het ge- val aanleiding tot fabelen. SIL Hoe veele verfcheidenbeden of foorten van Zwalu- wen in Europa, en of zy allen van één ge- flachte zyn? Op deeze vraag’ antwoorden wy kortelyk, dat 'er van de Zwaluwen met een verdeelden flaart vier verfcheidenheden zyn, allen van een en het zelfde geflacht. U. Dern. AEON He- 193 ONDERZOEK WAAR DE De eerfte is: De Huis-Zwaluw , van dewelke HesvcHurs zegt: de Zwaluw komt, met eërz »» witten buik en zwarten rug , Choon weeder en goede jaaren aanbrengende”’. . „De tweede is: De Ruige Zwaluw, Martinet, Bert oN: de Zwaluw met een roode keel en Ì roode vlekken om de neusgaten; die haar neft met ftroo vaftmaakt. | Dederdeis : De Water-Zwaluw , meteenen wits ten kraag, die diepe holen in de fteile ftranden en moerige bergen graaft, Zy is de kleinfte van allen. De vierde is: De Gier-Zwaluw; de Apus, die geheel zwart is; met zeerlange vlerken: zyisde grootfte van allen, en komt nooit op den grond, _De tweede foort neftelt ook wel onder de Bruggen in de Steden, waar van daan fommigen haar voor eene vyfde foort genoomen hebben; maar zy is dezelfde, welke haar neftaan defchuu- ten en in de flallen der Boeren maakt. _ Alle deeze foorten leeven niet dan van bloe- delooze diertjes, Allen gelyken zy naar elkan. deren in den bek, deszelfs gaaping, de vlerken, „de pooten, en in de gantfe gedaante: Alleenlyk verfchilt de eerfte van de tweede foorte hiex in, dat geene de ftaarrpennen even lang, deeze eenen verdeelden of gefchaarden flaart heeft, d. i. dat fommigen van haare middelfte flaartpennen wat korter zyn dan de overigen, of, gelyk in de Amerikaänfe Zwaluw van CATESBY, de ftaart ZWALUWEN OVERWINTEREN. 199 ftaart aan. zyn buitenfte pennen als gepunt, en egter verdeeld, uitloopt. SIL. wai de Bevinding binnen de Grenzen van Polen en Pruiflen omtrent de Ziwalwiwen „die al- daar vallen, geleerd hebbe ? Dat zeer veele vogelen, die inderdaad niet verhuizen , in Polen en Pruiffen, en overal, naar. hunnen verfcheiden aart of volgens hunne ge= {lachten en foorten, des winters de vrye lucht blyven genieten; dat ook anderen onder ftee- nen en wortelen van boomen zig legerfteden be- reiden, waar uit zy kunnen gaan om aas te zoe- ken, en waar in zy dan kunnen wederkeeren; dat anderen wederom, zoo ver men door waar- fchynlyke redenen naa kan gaan; of in holle boomen, of in den grond zig verbergen, en, even als de Jnfekten, van eene Slaapziekte (die de naafte ftaat aan den dood is) overvallen wor- den, en zonder honger of ongemak in ruft bly- ven, tot dat de Lentezon hun bloed weêr in deszelfs natnurlyken omloop brengt, de leevens- geeften in de zenuwen gaande maakt, en ze uit de {laap doende ontwaaken, hen tot de vlugt weêr toebereid: dit alles, denk ik, is niet door Inbeeldingen , maar door de Ondervindinge zel. ve genoeg beweezen. Niets legt ’er aan gelee- gen, of fommigen der begraavene vogelen door veelerlye gevallen omkoomen, of, gelyk dik- wils de Leeurikken gebeurt, door % viervoetig 1 Deer. N 5 ge- 20a ONDERZOEK WAAR DE gedierte weggeroofd worden, het welk aan alle dieren, fchoon in volle vryheid overblyven- de, zoo wel als aan ‘t gevogelte, wedervaart. Tot de overwintering der Zwaluwen van ons geweft treedende , zullen wy ons met geene om- wegen ophouden, ten einde wy terftond haare gefchiedenis met naakte woorden uitleggen, en door de getuigeniflen van geoefende en onge- oefende eerlyke menfen bekrachtigen moogen. Gants zeker is het, dat de Water-Zwaluwen haare verzwakte lighaamen in holen ter neder- leggen, welken zy by den zomer voor zig ge- reed gemaakt hebben, en in dewelken de kou- "de van buiten niet kan indringen; dewyl zy de openingen deezer winterlegerfteden digt toes fluiten, tot dat zy in het voorjaar die fluiting weêr uit den weg doen. Waar uit volet; dat deeze vogeltjes, even als de vliegen, flangen, hagediflen, fchildpadden, en miffchien alle an- dere Znftkten, zulk eenen ftaat van werkeloos: heid ondergaan, welke de naafte fchynt aan den dood: zy fyden geen honger, en zouden ook niet, als zy aas van nooden hadden, ergens kunnen te recht raaken. Ten einde zy nu in het leeven blyven, en * zelve niet afleggen moe gen, worden van tyd tot tyd hunne vochten taay waar uit eene diepe Slaapzucht word ver- vorzaakt, die ten rechten tyde weder afneemt, wòt dat deeze dieren eindelyk , rondom te deege wakker geworden zynde, honger beginnen te kry- ZWALUWEN OVERWINTEREN. oo krygen , enom dekoft te zoeken de grendelen van hun wintervertrek losmaaken en heenvliegen. Zoo behouden zy onder de aarde het leeven, fchoon zy dood fchynen ; evengelyk de vlie- gen „ hoewel uiterlyk dood, met de daad lee. ven „ niettegenftaande zy ons geene de minfte tekenen van leeven vertoonen. En dat zulke diertjes weezenlyk leeven, blykt -daar uit ,-dac geene de minfte verrotting in hunne lighaamen plaats heeft, ’tzy zy onder de aarde, of in hét water, verfchoolen liggen. Ontbeering van het leeven zou terftond Verrotting naa zig flee- pen. En opdat ik de eenigfte Schryver niet fchyne, die de gewoonte der. Water-Zwaluwen om zig onder de aarde ter neder te leggen, be- weere, zoo zal ik boven een groot aantal onzer Inlanderen, en van jongens „ die het Stoltzen-. bergfe gebergte berreeden, maar alleen den zeer geleerden GMEeLIN noemen; die onlangs in eenen brief aan my uit Petersburg op den 1 Febr. 1746 fchreef: „ Het fchynt dat de Ysvogel en » Water-Zwalww overblyvende vogelen Zyn; » want Zy worden dikwils in den winter uit ga- »» ten, die aan de hooge oevers der rivieren uitge- 5 holt Zyn, als doodgehaald , herleevende egter 2» door de warmte der kagchelkameren”, _Ook is ’t niet ongehoord, dat de Vledermuizen en Gier-Zwaluwen onder de uitgeholde binten en tuflen de befchotene daken , of in de reeten van oude muuren, als men de op ’% inftorten IL. Deer. ' ftaan- 202 — ONDERZOEK WAAR DE ftaande gebouwen des winters floopt, als in hun winterlegers vind. Het ftaat my nog zeer wel voor, dat myn Vader in zyn dagregifter van ’t- geen op zyne buitenplaats omging aangetekend had, dat hy in een hoog en dwarsloopend gat van een ouden eikenboom, die in den winter uitgeroeid wierd, vier fluks Gier-Zwaluwen ge- vonden had; welk gevogelte in den zomer zeld- zaam op de landhoeven gezien word, terwyl het in de Steden aan de toorens en vervallene muu- ren menigvuldig is; en dat hy ze in zyn kag- chelkamer, door warmte wakker gemaakt, ce- nigen korten tyd levendig gehouden had. Dat. het ook zulke Gier-Zwaluwen geweeft zyn, van welken, naar *t verhaal van GERHARD (3)» Gerorere Major te Wittenberg in de Kerk van % Kafteel, onder een ouden fteen, in den win- ter, eene rond op elkander geftapelde menigte vond, is zeer vermoedelyk. Zoo verhaalen ook anderen , dat zy in holle boomen eenen ronden klomp van Zwaluwen gevonden hebben (b). Wat de andere, namentlyk de Muis- en Ruige Zwaluwen wedervaare , heb ik zelf nietondervon- den : want wegens derzelver Overwinteringe gaat in Rusland, Polen, Lithauwen,Zweden,Lyfland en Pruisfen een ander verhaal, te weeten dat zy de hoofdftof van het water voor die der aarde verwis- felen. Dit (a) De Refurrelt, num. 32. (b) Zie Grsnerus en ArDrovanpus. Waar van in ’t breede ook CYPRIANUS. p. 1454. VZ WALUWEN OVERWINTEREN: 203 Dit weet ik zeker genoeg, dat de Zwaluwen, inzonderheid de rwigen , tierig genoeg in de lugt heromzwieren „ zoolang“een zagt herfft-faizoen den zomer fchynt te verlengen, en de Vliegen, de Byën en andere vliegende Jn/ekten allen nog niet verdweenen zyn: Maar wanneer de Zwa- luwen by troepen of op de daken der huizen gaan zitten, of (gelyk ik dit met aandagt waar- genomen heb) by de miftvaalten op den grond zig neêr begeeven, fomtyds omtrent het midden van Oktober, Zoo neemen wy dit voor een on- twyfelbaar teken , dat haar niet alleen het aas ontbreekt, maar ook dat deeze vogels, die nu lyvig en loom worden, niet langer na aas haas ken, en dat hun vêrtrek zeer kort op handen is, Als zy-van de plaatfen, daar zy dus neder- zitten, worden opgejaagd , beginnen zy wel te vliegen, maar traaglyk , vallende terftond we= der op den grond , tot dat zy eindelyk geheel verdwyúen. Nu leert de reden „ dat zulke vo- gelen in dien ftaat „midden in den Herfft „en daar niet dan ongunftig weeder te wachten is, geen langduurige reize of na Afrika, of na Egypte, of na eenige andere warmere geweften, onder- rieemen zullen: op eenen tyd, zeg ik, waar in, (zo die verhuizing al waaragtig ware) andere ttekvogelen reeds lang hunne wykplaatfen. be- trokken hebben. De Zwaluwen hebben dan haa- re nelle levendigheid al verlooren, haar bloed. is reeds in de vaten te zeer verdikt, haare lig. IL Deer. haa- ki ONDERZOEK WAAR DE haamen zyn te doorvoed,en zy zyn telog. De natuur dryft haar hierom, zoo als *t verhaal me- debrengt, na de poelen in het riet, daar de Landlieden zeggen waargenoomen te hebben; dat ’er veelen zig aan de liezen bladen vafthou- den , en eindelyk door haar overwicht nedervallen- de, onder het water zig verbergen. Anderen zeggen; dat zy by partyen eenen ftroohalm opnee- men, welken zy in haare bekken vafthouden, en alzoo byelkanderen na den grond gaan: Anderen wederom berichten, dat zy de eene de andere by de pooten vatten, en als rond op een geftapeld ge- Zamentlyk in een bondel zig te water begeeven; ens. alzo zy terftond na den grond gaan , volgt, dat de- ze vogelen alsdan zwaarder Zyn dan ’t water. Ik heb wel zelf, met myn eigen oogen, deeze plegtige gebeurtenis der Zwaluwen niet gezien; doch ik heb egter meermaalen van befcheidene en hun goed oordeel hebbende Landlieden hoo- ten verhaalen , dat zy zulke verfchuilingen der Zwaluwen meer dan eens gezien hadden ; en ik zoude geloofwaardige mannen uit onze eige Stad, die ’er mede ooggetuigen van geweeft zyn, Kunnen aanhaalen ; maar miffchien kryg ik eerftkoomenden winter zelf de lighaamen van zulke, in haare flaapziekte van onder het water. uit den grond gehaalde , Zwaluwen (*): Onder: daags had ik my na de Karthuizers, vier mylen à hier t (©) Hier ter plaatfelaatde Heer Krein tien gewettig- de „ ZWALUWEN OVERWINTEREN. 205 bier van daan „begeeven; in-de hoope dat ik uit de oude Viffers van het Kloofter nadere onderrich- ting wegens deeze zaak bekoomen zoude , maar zy waren allen reeds dood en de jongeren hadden er nog geene ondervinding van: Niettemin is | dee- de getuigfchriften in ’t Hoogduits volgen, van menfen_ die verklaren in den winter, en van onder het ys, ter- wyl zy met villen doende waren , Zwaluwen. gehaald. te hebben: enz, berichtende wyders in eene aantekening: dat de Heer Jo. GorTscn. WatLerius, Doktor inde Wysb. en Med., Adjunêt van de Geneesk. Faculteit te Up- fal, en beroemd Gehneesheer van het Koningl. Kollegie ; op den 6 Sept. ouden ftyl 1748. het navolgende aan zyn Ed: heeft gefchreeven : » Ik onderfchryve des te gewilliger uw gevoelen om: 5 trent de Zwaluwen , in de Dantzikker Handelingen met » zoo veele getuigen beveftigd, omdat ik zelf met myn, 5 eigen oogen dieswege ben overtuigd geworden. Ik heb » namentlyk niet eens, maar zeer dikwils, in den herfft; »» de Zwaluwen by troepen op het riet aan de kanten der »» poelen zien zitten, ‘en zig van zelfs van het riet zien, 3, neder laaten vallen, en onder het water zig verber- » gens, en dat wel naa een voorafgaand gezang , hetwelk _ 3 wel niet byzonder of van haar gewoonen zang verfchil- » lend, maar langer uitgeftrekt was, wel bynaa een kwar- 3, tier uurs of langer duurende. Zy zyn ook, op het riet » zittende, niet fchigtig gelyk anders, waar over ik my „ verwonderde. Zo iemant haar , met een fteen daar on- ‚ derte fmyten , fchuw wilde maaken, vloogen zy wel van: » het rietje daar zy op zaten, doch niet na.den kant der. » poclen of na de vafte aardetoe , maar op een ander na=: » byftaand riet. Ik heb ook eene Zwaluw gezien die ’s, », winters uit een poel in een visnet opgehaald was , en ‚s die in een warme hut gebracht begon te vliegen; doch s» kort daarna ftierf.” IL Deer. 205 ONDERZOEK WAAR DE deeze zaak alomme zoo bekend, dat ?er geene Viffers, of Boeren, of Landlieden, of Heeren van buitenplaatfen zyn die haar als eene onges hoorde zaak opvatten, en zig niet verwonderd houden, dat aan deeze gebeurtenis van geleerde menfen Ai getwyfeld. Men moet zig derhalven van ligtvaardigheid wachten „ dat men niet, met Caresay en Ép- ‚ WARDS, geoeffende mannen, die de gefchiede- nis der Zwaluwen grondig onderzocht hebben, van ongerymdheid befchuldige ; of met Bo- CHART al te deftig voor altoos te boek zette 4 dat de Zwaluwen vogelen zyn die verhuizen „weeten zelfs de Barbiers-jongens. De Barbiers-jongens lagchen ’ér om , dat Bocnara driffoteles fabel wegens de ontpluimde Zwaluwen tot eene ge- beurtenis ; klaarder dan het daglicht , maaken en beveftigen durfde. Bezwaarlyk kan men zig van lagchen ook onthouden , wanneer anderen, wien ’t het minfte betaamt, Or Aus MaaGNuUs befpotten ‚ om dat hy ; Mif?. Sept. XIX. oo. fchryft , dat „; de Zwaluwen onder het ys o« „> verwinteren: en verder, dât Zy , in de {loos >» ven gebracht, door de warmte wel weder be- 5 Sinnen te vliegen, maar dat dit flegts een kor- 2s ten tyd duurt:” Het zelfde dat DerHAM. God), Nat. B. VII, 3. door het getuigenis van myn Heer Cors beveiligd heeft; als ook NEANDER’ en BARrTHIUS, berichtende , „ dat de Zwaluwen zig jaarlyks by troepen in een 2 dit ZWÄLUWEN OVERWINTEREN. 467 5) diepe poel digt by het ftedeke Beske laaten 5 niedervallen, waar uit Zy mét visnetten gea 5, haald moogen worden:” Of volgends vera „> haal vân ScH er reERr.Philof.Tran/.No. 19. p: 350. ‚ Het is gânts zeker, dat de Zwaluwen 5 zig Omtrent den herfft in de meyren laaten”zin: » ken op dezelfde wyze als de Kikvorfen; eri 5, veele menfen hebben my verzekering hiervart 5 gegeeven, die- gezien hebben, dat Zy te gelyk 5 met de Viffen in eén het wierden opgehaald ; j» en by het vuur herleefden.” In ’t zelfde ftukje No. 19. getuigt M. in He: VELIUS; Dikmaáls heb ik de Viffers hooren » beveftigen dat Zy hier omtrent Dantzik 7 (te weeten uit het meyr Sáspe, en volgends Rzazc: zjnski, ook in de poelen van klein Pomeren; Polefie en Liniew gendamd) » dé Zwaluwen diks » Wils in den winter uit de meyren gehaald hebben; doch ik heb het zelf nooit gezien” De Kardinaal Co MMENDONUS, voorheen Ge: _zant in Polen, verhaalt by GRATIAAN, [over zyn leeven P. 174 j de gefchiedenis der Zwaluwen vry omftandig, hoewel hy in die gefchiedenis: fe de fabel menge van de ongefchikte Beeren- jongen. Baron Worrrius, die ons het ware van het valfe onderkennen leert, vind geene reden om de gebeurtenis der Zwaluwen door den hekel te haalen, zelfs fchryft hy eerder (over tiet gebruik der RB? in de menfen &c. $ 146. ) 5 Wegens de Zwaluwen is t BEKEND, dat zy Hi: Deer: Ne) Ef zig f 208 ONDERZOEK WAAR DE „ zig tegen den winter in de moeraflige grote „ den der poelen nederleggen, om aldaar voor ‚ de koude bewaard te zyn, en dat zy aldaar ‚ flaapen tot dat het wederom warm word” Zie Jon. G. KeysLeE R’s nieuwfte Reize, L p. 15. en verv. » Of men al derglyk een voor- „ beeld aan de Zwaluwen hebbe, die in den » wintertyd menigmaal als dood in de Viffers „ verten uit groote meyren getoogen. worden, „en in de warme kagchelkameren, weder begin- … nen te leeven”. enz. Vergelyk hier by, het Schouwtoneel der Natuur. 1. D.Verh. XL. „Men „ geeft voor dat de meefte Zwaluwen de Zee „ overtrekkens” maar Carmero in zyn befchry- ving van Polen L 1,EnRzazczynsx1in zye ne Nat. Gefch. der Merkw. van Polen I, p. 284, en verv. melden van verfcheidene Vifferstot veer tien in getal, met aanwyzing van de plaatfen daar de gevallen gebeurd zyn, dat zy in den jaare 1728, en wel in de maand Maart, veel Zwalu- wen van onder het water, hebben uitgehaald, [Een is ’er onder anderen, AMroz Graudenti ge. naamd, die uit den Weizel, welke. met. ys be= zet lag, in zyn net honderd en zeftig aan, elkan=, deren vafthangende Zwaluwen heeft getoogen,}; ’k Heb alle betaamlyke achting voor de. oude heid, maar zou haar als een vleijer behandelen, wanneer ik haar gevoelen nopends de verhuizing. van zeer veele vogelen, en in't by zonder van, de Zwaluwen, ’t welk Tu. MoLiNEUX yael heeft LwALWer ovärwinrbren. Eög heeft genoemd ®, waardeerde boven de On- dervinding en Gezonde Reden, De hedendaag- fe bewysftukken gelden meer dàn der ouden herfenfchimmige. regifterboeken, waar in zy niet dan al te veel de Natuurlyke Hiftorie baar- _ Blyklyk hebben verduifterd. Wy houden ons verzekerd, dàt ’er in Eutopá “niet meer dan vier Joorten van Zwaluwen zyn vant, één geflachte , en ook niet meer in de nieuwe wereld, uitgenoomen die, welke Carrs5y iù ‚zyn aanhangfel heeft. opgegeeven. Tot hier toe heeft niemant ’er meer getoond. Zwee der- zelven, de Waterzwaluw namentlyk en de Giere hili. „worden bevonden-haate winterlegers #7 droogete betrekken; van de winterlegers der overige foorten onder het water, getuigen niet “alleen geleerde, maar ook in het Zwaluwen ge- fchil es Pbilof. Transatt. No; 234 p. ie ‚ Waat de Vlin- » dertjes heen’ gaan is een gefchil geworden; denkende „yfommigen, dat zy» gelyk. de Zwaluwen en andere trek- »y vogelen’, zoo als men ze noemt „na eenig verder afgelee » gen land en na eene warmer lus ctflreek, de vlugt neemen: 3, Dan, ik geloof, dat ’er geen andere grond voor dêeze” »° „ydele waan is”,enz. Welke ydele- waan BöouroueT weer opgewarmd heeft-daar by zeBt-; Trekvogelen: De „ Kwartelens: de Zwaluwen. — De Kwartelen trekken: » in’t voorjaar uit Afrika na Eutopa: tegen ’t eind van »-den herfft keeten zy ’'er weet na- toe over de Mijdde- „ landfe Zee „'om in Egypte en Barbarye eene zagté warin- „te te genieten, welke gelyk is aan die der lugtftreeken- » welken: zy verlaaten;” Hy houd ook ftaande dat de Kwat- » telen als by geheele wolken over de fchepei vliegen; IL Deer: © a à EE 210 ONDERZOEK WAAR DE hs fchil ongeleerde menfen, welken het (als zy maar ongemoeid blyven) om ‘teven is, of ’er oorlogen dan tweegevechten uit ontftaan. En inderdaad de fcherpfítzienden zullen in dit be. richt niets ongerymd vinden. Zó gy zegt, dat elke byzondere Zwaluw, hoofd voor. hoofd, — niet gehouden is de manieren te volgen van het: algcheele Zwaluwen-geflacht, zoo ontkennen wy dit niet, maar wy Zien ‘er ook geene de minfte ftrydigheid in „ dat alle de afzetfelen van den aart hunner oorfprongklyke ftamouderer niet afwyken, offchoon ‘er ook, wat de om= ftandigheden betreffe, eenigen van die afzetfe- len buiten den gewoonen regel gaan, De Patry- zen, by voorbeeld, behooren tot het hoender- geflacht, en elk weet dat de Patryzen Hennen, even als ook de huishennen, door een Kalkoen- fen haan zig laaten byeen vergaderen; en dat zy by dag en nacht in troepen (uitgenoomen in den tyd van ’t paaren) famen woonen, en on- der den blooten hemel of in het koorn en de heefters, of gemeenlyk aan de heuwelen in * kreupelhout, haare verblyfplaatfen hebben 5 niets temin egter, dat de Patryzen op zeker eiland by Guinée 15°, 48 na % zuidelyk deel van de Equi- noétinaal linie, in eene ontelbaare menigte on= der den grond in holen en gaten byeen woonen 5 Fourn. van drie Voyagien, Amft. 1643. p. 48. Ik zwyge van den Pinguin,en van de Uil die in bo- len woont. Enop dezelfde wyze fluit het niets on- _ ZWALUWEN OVERWINTEREN. 21 ongerymds in: „ Dat fommige foorten van Zwa- » luwen diep in de aarde of in *t drooge, en „ fommigen onder het water in den grond zig » ter neder leggen”, __Nu koomen de berichten wegens de Winter« legers der Zwaluwen uit noordlyke landen. niet alleen aanCaTesBy, EnwaAmr ps enanderen, maarook aan WirLoueuHBy(*j,BourGrHer _en Zom NIUS zeer verdacht voor. ’% Is billyk, dat men vooral geen minder geloof geeve aau den geenen, die bereid is met den vinger de plaats aan te wyzen daar ’t feit gefchied en te zeggen; hier is het daar de Zwaluwen zig aan ons gezigt onttrekken: die aldus een ooggetui- gen is welke zeer veele omftandigheden van deeze gebeurtenis zelf heeft waargenomen: dan aan zulken, die niets meer dan een bloot ver- moeden hebben dat de Zwaluwen na een ander Tand verhuift zyn, en die geen één deugdelyk “getuigenis kunnen voor den dag brengen, dat ‘er ergens buiten Europa eenige Europile Zwa- duw gezien is. Maar men werpt ons gemeen- kyk tegen, „ dat het de natuur der Zwaluwen iá niet (*) Ornitbot.p. 155. „ Waar na toe des Winters de » Zwaluwen heen gegaan zyn , of waar zy zig fchuil hou » den, zyn ’t noch de Natuurlyke Hiftoriefchryvers eens, » noch fs aan ons gebleeken, Egter is het waar{chynlyker, ‚ dat zy na warmer gewelten, na Egypten en Ethiopie s heentrekken, dan dat zy of in holle boomen, of in de _» fpleeten-der-rotfen en der oude gebouwen, of onder 't » ys in't water, gelyk Olaus meldt, verfchoolen zyn, ÄL. Deer. & O 3 on 212 ONDERZOEK WAAR DE niet toelaat, dat zy onder het water zouden nederzinken; en, in den grond begraaven, zonder eeten, zonder gevoel, door welk wonderwerk weet men niet, het leeven eg- ter behouden zouden, d. 1. dat de in het wa- ter geftikte en geftorvene Zwaluwen nooit » daar uit weer opftaan.” Dan, wie is ’er die het voor eene afgedaane zaak houd dat het ze- gen den aart der Zwaluwen isin vochtige legerfte- den zig te begeeven ? Hoe onbezonnen is zulke tegenwerping? De beroemde Wor rr floeg ’er geen twyfel aan, zoo weinig als veele andere geleerde en wel geoeffende mannen, Worden de. Waterzwaluwen niet levendigin de aarde begraa= ven 2 waarom ftryd dit niet tegen haare natuur! *tKoomt er maar op aan , of Zy in tleeven blyven s dan, of zy onder de aarde zig ophoudende fter- ven, Zo lang; eer dier het leeven niet verlieft is’er. gemeenlyk, ’ ‘t zy het in de aarde, ’t zy het in ’t water is, geene verrotting mooglyk, welke het. lighaam van het dier aandoen, ik laat ftaan vernie- len kan. Nooit heb ik geleezen of gehoord, hoe’ bykoome, dat de vliegen, t zy in een koud? t zy in een vochtig vertrek „ het welk daarenboven voor de Zon blootftaat, te gelyk met veele dag- vlindertjes en andere Znftkten ‚naar alle uiterlyke, tekenen dood zyn en egter geduurende cengeheele, winter geene de minfte verrotting ondergaan, ot uitdroogen; maar op hun tyd, of als men. flegts het vertrek warm maakt, uit hunne flaap- zieke ZWALUWEN OVERWINTEREN. ê1% ziekte ontwaäken, en, als de oogen uirwryvenke de, wederom fris leevende voor den dag kó- men 2 Wie is ’er die niet weet, dat de kikvore fen, % winters in den grond liggende, nogtanê geen aas zoeken ,dâar hunne bekken met een vry fterk vlies geflooten zyn? Even zoo is ons voor- ftel aangaande de Zwaluwen niet ongerymd , dan dlleen by zulke mienfen die vaftftellen, dat het gevogelte even als de viervoetige dierén uit de aarde, & hiet uit het water oorfprongklyk zyn hervoortgebrâcht: en ’t is ’er verre van daan, dat het water met de natuur der vogelen ten ee- nemaâl ftrydi Zou zyn _Ontelbaare Jufekten leeven des Zomers op de aarde en in de lugt, _ maar, als de wintér nädert, begraaven Zy Zig, even âls de Mieren (*), totren, enz. in de aar- 4 kes (*) Het is waar, dat de Mieren, even gelyk alle andere Fnfekten, den gant{en winter in eene diepe flaap doorbren- Ben; dat zy niet eeten, noch zig beweegen geduurende deeze tyd van hunne volmaakte Slaapziekte. Dit heeft een hedendaags wysgeer onbetwiftlyk beweezen. Bazinp. 31. En Cyprianus fchryft tegen Bodinus,p. 1459: ;, op gelyke » Wyze overwinteren de Ojevaars onder het water, zonder „ âdemhaaling; ja die Zwaluwen ook, welke buiten de wa- „ teren zig (amengeftapeld ver {chuilen,kan men niet merken „ dat adembaalen. In deeze dierên is wel een leevensgeett, ss maar geduurende de winter zyn hunne vochten te dik dat » zy in de deelen van hunne lighaamen omloopen , en door » de beweeging der leden blyken van daadelyk leeven ver „ toonen zouden”. Waar by men Lurrerus voegen mag in zyne Uitl. over Genef.l. „ Hét wonder omtrent de Zwa- » luwen is doof de ondervinding genoeg bekend, dat zy na- 1. Dear, | O4 ment- hd 214 ONDERZOEK WAAR DE de; en veelen. begeeven zig onder het water, en nuttigen niets: Evenwel leggen, zy het lees ven niet af, en hunne eiertjes, * zy op-de aare de, ’t zy in het water nedergelegd, zeiten door de vorft niet aan, of raaken, gelyk de vogele ijeren, aan * rotten. Ik zoude hierom niet willen zeggen, dat eenig dier onder het ys ver- rot, ten zy ik ’er te vooren eerft van overreed “ware dat het: leeven had verlooren: ook fter- ven zulke dieren niet van de koude, dewelken de natuur ’t zy in den grond onder de aarde ’ zy onder “t water dryft: zy fterven onder *t wa- ter niet, zoo lang zy uit de moeraffen, als uit hupne winterlegers, dopr menfen of beeften niet worden weggenomen. Ook weeten wy genoeg, hoe diep de koude in de aarde naar maate van haare gefteltenis,en in ’t water door kan drin- gen. Vergelyk Cypri janus Pp. 1450. | _ Die niet volftrektelyk ontkennen kunnen, dat de Zwaluwen fomtyds in *t water, en wel byde rietboflen, gevonden worden, brengen verfchei- de toevallen by, waardoor het ongeluk deezer vogelen veroorzaakt heeft moogen worden. De Eerwaardige ZorNius geeft ons (*) zulk een toeval op, behoudens alle de omftandigheden, te weeten: Dat de Zwaluwen zeer gaarne in % tiet » mentlyk in den winter als dood onder het water liggen, „ en tegen den Zomer weer beginnen te leeven ; het welk » inderdaad een groot bewys is voor onze opftanding”. @, Perinotb. IL Pp: 451. ZWALUWEN OVERWINTEREN. 215 riet Zyn, waarvan daan het koomen mag, dat deeze vogelen by onhàndzaam weeder aldaar, am zig te koefteren, in troepen by een komen, en digt in een gaan by elkanderen zitten: in wel ken ftaat zy wel eens in ’ water kunnen vallen; waar uìt zy nu en dan half dood van de menfen zyn uitgehaald. Die zeer geleerde fchryver geeft elders nog een ander geval op, dat namentlyk __deeze of geene Zwaluw, uithaare verafgeleegene winterplaats na huis trekkende , om dekoude, zig in het riet verfchuilen „en by die gelegenheid het gezegde noodlot ondergaan mag. Dan , daar is geen gefchil over het geen nu of dan by toeval zou konnen gebeuren en , lieve deugd ! klinkt het niet vreemd , datde in ’trond by een gezetene vogelen, om zig te koefteren,by daag de waflchende wa- tergolven niet gewaar worden zouden,of des nachts in hunnen diepen flaap dus met hun geheelen op een geftapelden hoop in het water tegen hunnen wil begraaven worden en fmooren zouden? En wie zal beweeren kunnen, dat de Zwaluwen in haaren aart Zoo dom zyn, dat zy niet weeten dat ze, in troepen rond by een aan elkanderen vaft zittende, op het wankele riet, tegen eene ftormvlaag onbeftand zyn, en ligtelyk door éé- ne fchok , zoo op een gepakt als zy zyn , tegen wil en dank van boven neer in ’t water gefmeeten kunnen worden? Of dat de Zwaluw op haare t'huisreize zoo onverftandig is, dat zy tegen de koude juift in % riet eene fchuilplaats zoeken U. Deen. O5 zou, sió ONDERZOEK WAAR DB zou, welke zy allerveiligft hier of daar in de viffers hutten vinden mag? Want gemeenlyk woonen de menfen digt by zulke plaatfeh, daaf nu en dan de Zwaluwen uit het wâtef zyn ope gevift., Immers-in den zomer, als zy broeden; maaken zy in fchiuuren en ftällen haare nettefs en zy zoeken geene legerfteden in het riet, maar als zy in het naajaar in de rietboffen beginnen té fchoolen, behooren wy in tyds oplettende té zyn waar zy vervolgends blyven. Ondertuffen telt de gemelde Leeraar de voorverhaalde toeval= len onder de zeldzaamen, met byvoeging van deeze waarfchouwing, dat wy niet ten eérften uit het geval der Zwaluwen zullen gaan reden= kavelen over dat van andere vogelen. Zoo is % ook; de voorbeelden van Zwaluwen; die ir de Lente of in den Zomer, t zy by toeval, ’t zy moedwillig, in het water verdrinken, zyn zeef raar en ongehoord: in tegendeel zyn die voor- beelden zoo zeer raar en ongehoord niet, dat in den Winter de Zwaluwen van onder het ys in de Viflers netten uit de poelen zyn gehaald, fchoon ook deeze voorbeelden niet altoos en dagelyks plaats hebben. Dezelfde Eerwaardige man (*) kan niet begrypen „ op welke wyze toch de Zwaluwen in ‘t voorjaar uit het water weêr opryzen kunnen? Maar, als hy haare ver- fchuiling onder het water, op den herfft, niet Óntkend had, zou hy over haare opryzing in de “9 Ibid. Lp. 452. ZWALUWEN OVERWINTEREN, 217 de lente geen twyfel meer gehad hebben. Wanneer de Zwaluwen op den grond zinken, zyn zy „hunne vaten door de taaiheid der vochten famen getrok- ken zynde , zwaarder dan ’t water ; maar ter zelfder tyd, als zy ligter worden;komen zy van zelfs boven, Als de gepunte Doodkift , of fcherpe Egelvis , (Orbis muricatus (*°,) zig overmaatig met lugt opvult,kan hy zyn lighaam niet onder het water laaten zinken; - maar,de lugt zig kw ytmaakende ‚kan hy onder wa- ter zwemmen enop den grond omzwerven, waar hy wil; zynde,in het eerfte geval ligter, in het tweede zwaarder geworden dan het water. Doch *t zy zoo t wil, het blykt duidelyk uit het gezegde, dat de verhuizing van zeer veele vogelen, met naame van de Zwaluwen, na zoe. ler geweften buiten Europa, uit de loutere gis- fingen der Ouden gebooren, en op hun gezag by de naakoomelingen overgenoomen is. Ik vleije my in tegendeel met geene ydele hope, dat ik genoegzaam. en met zeer geloofwaardige _getuigeniflen betoogd heb ,„ niet-alleen byzon- _ derlyk dat de Zwaluwen, zoo wel in de koudere. of gemaatigde, als in de heete wereldgeweften , en wel binnen de landpaalen van haar geboorte- land, geduurende eenige maanden zig aan der menfen gezicht onttrekken; maar ook, dat het mooglyk zy dat de Zwaluwen, gedeeltelyk in de aarde, gedeeltelyk ander het ys overwinterende, ) in’ OO Krern. Mifl de Pifc. III, n. Deer. “218 ONDERZ.WAAR DEZWALUWEN OVERWINTEREN, in *t leeven blyven, en tegen de Lente uit haare ruftplaatfen behouden weêr voor den dag koomen, De Leezer oordeele, over beide myne voorftel- len. Zo ik verder nieuwe ontdekkingen en ge- loofwaardige bewysftukken , of de lighaamen der Zwaluwen zelf, zoo als zy uit den grond opge- haald zyn, in handen kryge, zal ik niet in ge- breke blyven om alles nader voor het oog der on- geloovigen bloot te leggen ; ondertuffen verzoek ik beleefdelyk „, dat geen ftyfhoofden, anders dan naa een bedaard onderzoek, myn bericht verkeerdelyk en befliffender wyze een ongerymd vertelfel noemen: want in natuurkundige zaaken, en byzonderlyk in de Natuurlyke Gefchiedenis, neemen wy niet ligt iets voor waaragtig aan, het welk niet door genoegzaam bewys geftaafd is : Vooroordeel en Oppervlakkige kennis van de dingen , ftoppen ons gemeenlyk uit verkeerde inzichten het valfe voor * waaragtige in de hand, en, als top bewyzen aankomt, zyn de fchroom- agtige en der zaaken niet grondig genoeg kun- dige menfen, niet dan al te veel gewoon de ver- dichtfelftrooijers voor geloofwaardig en voor ge- tuigen, daar niet op te zeggen valt, te eerbie- den: Zoo raakt de waarheid hoe langer hoe ver- der uit het oog, al$®p dewelke dan geen nader onderzoek meer word gedaan; terwyl langs dee- zen weg in alle tyden de echte Kennis der Na- tuurlyke Hiftorie zeer grootlyks benadeeld is. N. BRIEF ed h VAN DEN WEL ED. HEERE LAURENS THEODORUS GRONOVIUS, ” veh { \ 4 / N, BEHELZENDE EENE NIEUWE WAARNEEMING OMTRENT ZEKER ZEE- GEWAS. OROECESEOKSECES 2E _ Leide, Ee aden Maärt 1757: MTN HEER! Neer verfcheidene XK. orallynen en andere Zee- …# voortbrengfelen, die my van tyd tot tyd zyn toegezonden, heb ik een voorwerp onte moet, het welk myne aandacht gaande heeft _ gemaakt. . Het beftond in eene menigte van klei- ne, opgeblaazene, driehoekige en langkwerpige lighaamen, welken recht overeind op een ftuk van een Oefterfchelp, en by troppen, ftonden. _ Deeze lighaamen waren my gants en al on- _ bekend, en Zweemden wel eenigzins naa de IL Deen. ° _ Zea dao“ NIEUWE WAARNEEMING Zee-kelk vanden Heer Enrrs „by hem Pr. XXXIL Fig, CG: “afgebeeld, maar dezelven nader befchou- wende; vond ik ze geheel eri al van kij ver. fchillende. Zie hier wat ik ’er van heb waargenoomen: Deeze kleine driehoekige lighaamen waren door middel van een plat grond-of voet-ftuk, even als de Koraalen en fommige andere Zee-planten, op de Oefterfchelp. vaftgehecht:. Van uit het midderr deezer voetftukken rees een kort, düri fleeltje, ’t welk fchielyk wyder uitloopende ee- ne driehoekige, halfdoorfchynende en eyrond- vormige blaas droeg, die im een ftomp en vers heeven puntje eindigt. De hoeken zyn, onge: Iyk en bot: De platte kanten zyn niet even: breed, De breedfte is wat hol, en de twee anderen zyn ‘bolrond. Ik zag door de halfdoorfchynende fchors ter paauwer nood eenige zeer fyne, geele en naar zaad gelykende deeltjes heenfchynen, Om te ontdekken wat deeze zaadgelykende deeltjes waren, need ik ’er fommigen door, ec« nigen over dwars, en anderen over lang: __Zoo ras ik de buitenfchors, die glad, veer- krachtig, hoornagtig, van een bruingeele ko= leur, en halfdoorfchynende was , kwetfte ; vloei de 'er eene menigte vocht uit. OF deeze vocht voorloop geweeft zy, welke door de fchors of elders zoude kunnen zyndoor- gedrongen, dan of het een voedfel- . fap ware voor OMTRENT ZEKER ZreE-GrwAë oet voor ’t geen binnen in de {hors lag hee: zou ik niet wel kunnen bepaalen. Midden in deeze vocht hing een tros met geele , zaadgelykende lighaampjes, die binnen - in een dun, teder , doorfchynend vliesje opge- flooten lag , het welk doorgebroken zynde, ge- legenheid gaf, dat de zaadgelykende lighaamp- jes van elkanderen los raakten. Door het Vergroorglas , No. 4, van Cure pePer’s Mikroskopium dezelve bekykende, zag ik volkomenlyk, dat zy in gedaante met die foort van Zeehoornen, welke op onze ftranden zeer gemeen, is, en by Pak UNK onder den naam van Cochlea Marina Orbibus Catenatis „d. is Zeeflek met geketende omzwaayen. bekend is (*_ overeen. kwamen. Waar uit ik befluite, dat deeze lighaampjes de Zyerneften van de evengemelde Zee-Slekken Zyn. j Omdat ik deeze eyerneften nergens afgebeeld gevonden heb, tekende ik ze in Figuur 1. (PLAAT XU) volgends hunne natuurlyke grootte af’, en Fig, o. een weinig vergroot. Fig. 3. verbelid er één , dwars doorgefneeden , om de {tomp. driehoekige holligheid , en de-grootte der vlaks ke zyden te kunnen afneemen. Pig.4 is eené afbeelding van de Hoornflek , by PETIVER aangetekend, op *t allergroot{t, zoo als men ze by-Autwyk vind. (*) Gazopb, Tab, 93. Fig. 7. 1 IL Deer. ' Bapa Roije: Ger VAN GEMAKKELYKE MANIEREN, OM DE LUGT IN BROEIBAKKEN STOOKKASSEN TE ZUIVEREN, EN DERZELVER WARMTE TE REGELEN; DOOR DEN EERWAARDIGEN D:, STEVEN HALES; Kapellaan van baare Koninglyke Hoogbeid DE PRINCES VAN WALES, [The Gazetteer and London daily Advertifer. April16. 1757] BESEEESEEEENEREENEEGEE eN L Eem aan elke zyde van den bovenkant : van een Meloen-bak een Ruit uit, en maak in deszelfs plaats aan de Latjes of Roeden van den Raam een plankje vaft, met een rond gat daar in , omtrent vier duim over * kruis wyd. Het plankje moet wigg esgewys g gemaakt zyn „ aan het lager end zoo veel dikker, dan aan het boven-erid, dat de oppervlakte waters pas legge. Zet op het plankje een tinnen Buis, welke met een uirgebogen rand fchuift onder dunne rigcheltjes, of in groefjes, om ze ’er ge- makkelyk af te nemen en op te zetten. De Buis « De Luct IN BROEIBAKKEN TE ZUIVEREN. 22% Buis moet vier duim wyd zyn, en een voet hoog, met een Kapje daar op, het welk zoó gemaakt moet wofden, dat het door middêl van één Vaantje zeer ligt heen én weêr kan draaijen, opdat hèt open gedeelte altyd vän den wind afgekeerd zy; en dus de vervuilde damp, door de Meft en uitwaafleming dêr plan- ten veroorzaakt; daar uit vliege, Zoo haaft als ‘hy opkomt. Dit gefchiedt hier zoden eenig koude lugt in te latén, hét welk op de gemeene wys gebeurt, wanneer dé glazen ramen wat Op= geligt worden , waär door de planten gevaar loo- pen van door kh benâdeeld te worden. * Is denkelyk; dat ’&r meer dan twee van deeze Bui. zen met Vaantjes noodig zullen Zyn inù lange Broeibakken: « Índien de planten op deze wys en altyd berte lügt genieten, is het waärfchynelyk, dat zy wel zullen tierén, etù ook harder worden, Omdat zy ältyd in eén gematigde lugt zyn, dan wanneer zy fomtyds in den vuilen, heeten eh digt opgefloten dämp van ’% Bloeit en van haré eigen uitwaafleming als geftoord worde: want verfe en zuivere lugt is voör planteti zoò noodig en heilzaam, als voor dierén. Id *t midden van dè Buis is een rond Klapie, dat om een Asje draait; om de Buis wat meer of min openings te geven, naardat het noodig bevonden _ worde, volgens de eht. de trappen van hette van de Meft of de Rouri; IL. Deer. P cf \ “ 224 MANIEREN OMDE LUGT iN en de verfchillende gematigdheden van de buis tenlugt, Ook kan men een Schuifje maken on- der het plankje, waar op de Buis ftaat. Het is zeer geloofelyk , dat de geur der Me- loenen en Ananaflen door dit middel zeer veel verhevener zyn zal, dan wanneer zy op de ge- wone manier lang gebroeid worden in den vui- len damp van Meft of Run , en het geen zy zelf uitwaaflemen: want het is een bekende waar- neming, dat de vrugten aan de boomen beter tieren, en ook verhevener van fmaak zyn , wan- neer zy in zuiverder lugt vryelyk uitwaaflemen. IL. Daar is nog een andere verdere verbe- tering, welke, gelyk ik onlangs op de proef ondervonden heb, ook van aanmerkelyk be- lang zyn zal voor de Broeibakken, Trekkaffen en Stookkaffen. Te weten, ik heb in een Meft- hoop fcheuin gelegd een looden Pyp, agt voet lang en vyf kwartier duim wyd van binnen. Het onder-end van de Pyp, dat een weinig neder- waarts gebogen was, kwam, tot dige by den grond. Het boven-end van de Pyps dat op- waards. was gebogen, kwam regtop uit de oppervlakte van de Meft, digt aan den ande- rèn kant van den hoop. Den volgenden morgen ten zeven uren een Kwik-Thermometer in het bovenfte gedeelte van de looden Pyp latende zakken , deed de het- te van de opklimmende lugt de Kwik 111 Graden ryzen. boven het et van Vorft, dat is, ten RE , naaf: BROEIBAKKEN TE ZUIVEREN. ” 22 naaften by tot twee derden van de Graad van hette van kokend water, welke is 180 Graden boven het punt van Vorft. Dus was de koude lugt in twee Sekunden tyds 95 Graden vers warmd, terwyl zy de lengte van 8 voet. door de Pyp opwaards gegaan was: waar uit men fchatten mag dat ’er ontrent 7 tonlugts door de Pyp gaat in een uur „en 168 ton in vierentwintig uren, en dat wel zonder ophouden dagt en nast, zoo lang de Met hare hette behoudt. Naar mate dat derzelver hette vermindert; zal ook de warmte en hoeveelheid van lugt verminderen. Om" derhalve een geftadigen toevoer van ‘warme verfe lugt te hebben, zou het,van dienft zyn, dat men in elken Meloenbak drie of vier Pypen-had ; of wat meer in, Trekkaffen of Stook- kaflen, in ‘er vyf of zes voet buiten uitfta- ken aan het agter-end of het Noord-end van ‚den Bak of.de Kas, om dezelven de ééne na de Andere. met nieuwe: heete Meft te bedekken, wanneer de eerfte koud wordt: ook, kan men meer dan ééne Pyp in elken Mefthoop leggen 3 indien het noodig is. Wanneer het onderte gedeelte van den Mefthoop een voet beneden den grond. gelegd. wordt, om de Pyp eer grooter fcheuinte te geven, zoo zal ’er des te meer lugt door opklimmen. _ Alwaar men vuur gebruikt, om de Rookleiers in den muur te verwarmen, kan. men een Slangsgewyze Pyp zetten in een vat met water; 1. Deer. P 2 hets é \ i 226 De Luor IN BROEIBAKKEN TE ZUIVEREN. hetwelk door dat vuur verwarmd wordt: en dan zal de verfe warme lugt, door deze Pyp komende , veel meer dienft doen, dan de ftil- ftaande lugt, welke door de Rookleiers ver- warmd wordt. Vraag: Zou het niet goed zyn, dat menel- ken byzonderen Mefthoop aan de zyden met planken befloot ? Dewyl de Trekkaffen en Stookkaffen op de- ze manier zonder tuffchenpoozing met warme ; gezonde, frifle, ongebrande dugt vervuld wor- den, en de natuurlyke aarde van den vloer der Kas, of die van den grond des Meloen-baks , daar genoegzaam door verwarmd wordt tot den groei der verfcheiden planten; is het waarfchynelyk;, dat zy in het midden van den winter daar wel in zullen groeijen, en tieren: indien men de Gla- zen, in zeer koud weer, met matten dekt. Dewyl ik geoordeeld heb, dat dit berigt niet __ onaangenaam en niet ondienftig zyn zou, heb ik het hier ingevoegd, om het des te fpoediger aan *“ Gemeen mede te deelen, in hoop dat de Lief- hebbers daar ontrent proeven tot verbetering zullen nemen. StH ALES X, ON- p VOND BRZO EK „WAT DE STOFFE ZY, DAAR HET _ OOSTINDISCH PORCELEIN VAN GEMAAKT WORDT: Da OR _ HENRIK TH. SCHEFFER. _(@er Kòn. Scywed. Aademie der Biffenfbaften “__ _Wbhandlungen/ auf das Sabr 1753. ‚XV. Deer, bladz. 223.) EEENESIEEESEEEESESE zi N het Franfch Woordenboek des Koophan- dels van SAvARY, wordt berigt gegeven , dat men in China het Porfelein maakt van twee- derlei Stoffen, welker eene, genaamd Petuntfe, men haalt uit zekere Groeven of Steenkuilen : dat dezelve wit is, of, van het befte foort zyn- de, een weinig groenagtig van koleur, zeer fyn en taai, maar tevens hard als Steen. Zyn gantfche Berigt, noopens de toebereiding van het opregt Porfelein, is enkel Hiftorifch, en doet, op zig zelve, zeer weinig tot de kene nis van den aart der Stoffen daar toe noodig, of van de omftandigheden, welken 'er omtrent het Porfelein in agt genomen moeten worden, oM hetzelve zyn behoorlyke eigenfchap te doen hebben. De eerfte Opfteller van dit Berigt, die deezen arbeid in China heeft zien verrig- ten, fchynt geen groote kennis gehad te heb- LOIL Deer. Big ben Ld 223 ONDERZOEK WAT DE STOFE ZY, ben van de wyze, op welke in Europa Aar ewerk . gemaakt wordt, dat eenigermaate zweemt naar het Ooftindifch Porfelein. Egter. {temmen alle de Onderzoekingen , en de Berei- dingen zelfs, daar in met SAVARY overeen, dat alle digte, flevige en in *t Vuur gebakken Steenen Varen, uit Potaarde en Zand , ondereen gemengd, moeten worden gemaakt. De Potaarde, die men daar toe in China be- zigt, wordt van hem genoemd Kaolia, en hy merkt daar omtrent aan, dat dezelve weeker zy dan de eerftgemelde Stoffe en volftrekt in bet Mengzel wvereifcht worde, dewvyl zy aan het Porftlein de flerk- ze en flevigbeid geeft. De Potaarde, naamelyk, is noodig, om de Klomp te doen famenhangen, ten einde de Vaten kunnen gefatfoeneerd wor- den, voorenaleer men dezelven in den Oven te bakken zet. Het Zand is dat gene, ’t welk in * vuur zig laat verglazen, en waar van de Aar- den Vaten hunne hardheid en digtheid hebben, na dat zy zyn gebakken. Indien men de Va- ten, wanneer zy gebakken zyn, door en door. wit wil hebben , zo-wordt in de Potaarde die eie genfchap vereifcht, dat zy, fterk gebrand zyn- de wit wordt; doch het Zand of -poeijer. van Steen, geeft aan zulk Aardewerk verfcheideveis genfchappen, maar het Zand, *t gene me -daat toe bezigt, van verfcheiderlei aart is. ‚In * gemelde Woordenboek wordtoniets ge- meld van de natuur deezer Steenagtige Petunife, ed ZO, / _ DAAR °T PoRSELEIN VAN GEMAAKT WORDT. 229 zo dat men daar uit niet kan weeten, of dezel- ve eene Kwarts- of Kalkagtige , of eenigerlei an- dere hoedanigheid hebbe. ‚Voor eenigen tyd kreeg ik eene stoffe, met een Berigt daar nevens, dat dezelve uit China ware. Die Stoffe bevond ik glinfterende, half - doorfchynende, en fchilferig, gelyk [Lapis Specularis] Frauenglas: haare koleur was ligt graauw uit den groenen; en, wegens haare ‚ zwaarwigtigheid, dagt de geen, die ze my gaf dat ’er eenig Metaal, inzonderheid ‘Tin, in moefte zyn. Ondertuffchen hadt dezelve geene de minfte gelykheid naar onze Tin-Erts, zo veel ik immermeer daar van gezien of befchree- ven gevonden heb3 en, uit de befchouwing derzelve, zo wel als uit de befchryvingen, kwa- men ’er anderen met my tot de gedagten, of het niet de Lapis Bononienfis mogte zyn. Met Zuure Vogten maakte deeze Stoffe geene opbruifching 3 ja zy hadt geen de minfte aandoe ning van de genen die 'er op gegooten waren. In ‘t Vuur fprong zy tot fyn gruis van één, en zy werdt door %t branden wit, doch een roode Kalk was ’er door verfpreid, welke in koleur zeerveel geleek naar Co/cotbar of Crocus van Y- zer. Gebrand zynde, met eene brandbaare Stoffe, gaf zy een fterken Zwavelftank van zig, gelyk Pleifter [Gypfum]. Geen ander Metaal heb ik ’er in gevonden dan Yzer,en dit zo wei- nig, dat hetzelve maar twee ten honderd be- 1 Dees, P 4 droeg wv 230 … ONDERZOEK WAT DE STOFFE ZY, « droeg tot het gewigt van den Steen, meer of: min, in verfcheide deelen van denzelven. Op aatleiding der Proeven van den Heer, MARGRAvIUS,twyfelde ik wegens het Yzer, onmiddelyk na het branden, of deeze Steen wel zou kunnen dienen om den BononifchenPhosphorus te bereiden. En, zo wel omte ontdekken wat de eigenfchappen waren van deezen Steen, tot welk einde men hem uit China hadt overge- voerd; als om nog eenmaal te onderzoeken , of de Proeven van gemelden Heer altyd flaagden; bereidde ik den Steen volgens zyne Uitvinding, doch bevond wederom , dat zyne Proeven goed waren, dewyl de Steen in geener manieren ee- nige Straalen naar zig trok, of in den duister eenig ligt gaf, Wanneer ik de Koeken, die naar zyn Voorfchrift van dezen Steen toebereid waren , fterk brandde, verdween de roode kor leur teenemaal; zy werden geheel wit, taame. Iyk ftevig , famenhangende en half.doorfchynen- de. Zulks gaf. my reden om te denken, dat deeze Stoffe in China mede tot het maaken van Porfelein gebruikt wordt. Tot verder Onder- zoek, dienaangaande, mengde ik een weinig van deezen Steen, dat ik tot een poeijer had geftooten , met Potaarde die tegen *t Vuur kon, en brandde hetzelve. Dit mengzel, gebrand zynde, geleek volkomen. naar ’ Porfelein , uit- genomen dat het niet geheel wit ware: *t welk van de Pypen-Aarde, die ik ‘er toe genomen had, DAAR?T PORSELEIN VAN GEMAAKT WORDT, 231 had, ontftaan kan zyn; aungezien dezelve, op, zig zelf alleen fterk gebrand zynde, niet zoregt wit wordt, als de Tabakspypen gewoonlyk, die niet zo fterk worden gebrand. Uit deeze Onderzoekingen kan men befluiten r. Dat het geene Metaal-Erts maar eene _Steenagtige Stoffe zy. 2. Dat zy de zelfde beginzels heeft als het Pleifter: beftaande, naamelyk, uit eene Kalk. Aarde, die met Zwavelzuuren verzadigd en gantfchelyk verbonden is, als ook uit een weie nig Yzer. 3, Dat deeze onderzogte Stoffe de Bononifche Steen niet-is, dewyl dezelve geen Yzer in zig bevat, door het welke in de gemelde Stoffe ver- oorzaakt wordt, dat zy geen Ligtkan geeven,’t welk de voornaame eigenfchap is van dien Steers 4. Dat deeze Chineefche Stoffe, ten opzigt van haare zwaarte en natuur, juift het gene is, dat Dr. Po rr genoemd heeft Marmor Metalli- cum (Metaalagtig Marmer), ’t welk niet, voor dat het gebrand is, met Zuuren opbruifcht (a): - want deeze Stoffe bruifcht ook eenigermaate op met de Zuure Vogten, na het branden. Uit de onderzoekingen van den Heer pe REAUMUR is bekend, dat Pleifter, in ’t Vuur, don- \ @) Zie zyn verder Onderzoek van Steenen en Aarde, “of Lithogeognofia, — IL Deer. P 5 232 WELKE DE STOFFE VAN’ T PORSELEIN zv. 3 dif donker Bouteille-Glas wit maakt, zodanig, „dat heizelve even weinig doorfchynend wordt als Porfelein.. Daaromtrent is *t iets byzonders, dat helder, ongekoleurd Glas van het Pleifter niet wit wordt: maar alleen zulk Glas, ’t welk Yzer in zyn mengzel heeft, en deswegens zeer donker is: als ook, dat Yzer anders het Glas zwartagtig maakt, en niettemin die eigenfchap. aan ’t Glas geeft, dat hetzelve, door bymene ging van Pleifter, in *t Vuur wit wordt. . Wanneer nu eene Stoffe, welke als merk- waardig uit China is gebragt, uit even zulke zelfftandigheid beftaat als Pleifter, maar een weinig Vzer in zig bevat; wordende niettemin, door fterk gebrand te zyn, wit: en dezelve geene andere aanmerkelyke eigenfchappen. heeft, dan dat zy de Stoffe van een Aarden var bekwaam kan maaken om tot Porfelein gebaks ken te worden; zo is hier uit, naar *t my toe» fchynt, met reden op te maaken: 5. Dat die Stoffe, welke zig op ‘t onderzoek « gan ons aldus vertoont, de Petuntfe zy, welke in China tot het maaken van Porfelein wordt gebezigd. H. BE- BESCHR YVING vAn DE roan Mar DONDERSLAGS. GEVALLEN IN DE KERK vaN ’T Dore " ALFWA In GoTELAND. _@e Kn. Schtwed, Akademie der Wiffenfdjaften Abhandlmgen/ auf das Sabe 1753 XV. Deel, bl. 80.) weeesonsrnnsannsnnsnenesn En 19 July van t Jaar 1752, omtrent ten elf uuren ;’s voormiddags, wanneer de luiden naar de Kerk gingen, vertoonde zig in * Noordweften een dikke Wolk. Onder de Predikatie werdt een taamelyk fterke Donderflag gehoord, waar na ’er aanftonds een kwam, die nog harder was, met zwaaren Blixem en veel Geratel. Deeze Slag volgde onmiddelyk op den Blixem, en na denzelven werden de uitwerkin- gen daar van, aan het Gebouw, aldus bevon: den. De Spits, welke uit Eikenhout, met een yze- __ren Spil daar boven ‚ beftondt „was van den Too- ren, aan * Weft-end der Kerk, geheel afgee Ameeten en aan flukken geflagen. Aan de Oofte- Iyke en Zuid-ooftelyke zyde des Toorens waren, op verfcheiden plaatfen , Planken weggerukt. E- ven alzo was het gefteld aan de Noordelyke Zy=. de van Krkeddk; digft aan den Tooren, al- U. Deer. waar mm \ 234 BESCHRYVING VAN DE UrTWERKINGEN waar men een deel der bovenfte Planken, wel- ken langsheen met het Dak lagen , afgefcheurd, doch die overdwars, tegen het Dak aan, ge« plaatft waren, onbefchadigd vondt. Een Balk der genen, daar het Dak op ruft, was dwars afgeflagen, en daar onder, van buiten aan de Noordzyde der Kerk, vondt men den Muur, van % Dak af tot aan zynen Voet, ter wydte van een Vingerbreed, van een gefcheurd: zyn- de om laag, tegen den Muur aan, een hoop Aarde opgeworpen. In den Zuider ingang. van de ‘Kerk was een groote Marmerfteen, lang vyf vierendeel Elle, van den Onderdrempel naar buiten uitgefprone gen. Van de-Deur, die naar den Muur toe open ftondt, was, in de voeg, een Splinter afgeflagen. Den Muur, digit aan de Deur, vondt men onbefchadigd, doch om hoog wa- ren er drie Gaten in denzelven, het grootfte van wydte als een Vuift. Aan den Pylaar, naaft aan den Deur, vier Ellen van den Vloer, werdt in een Steen een Gat gezien, dat twaalf duim lang was en drie duim breed, _ Ongevaar een half Elle benoorden de Kroon tegenover den Predikftoel, was in het Pleifter- werk, aan. den Muur, een langwerpig rond Gat ‚twee Vierendeelen hoog en een Vierendeel breed. _ Aan den Predikftoel hadt het Vuur een ver- gulden Lyft getroffen, en was langs denzelven tot EENBEe DÓNDERSLACS IN EENE Kirk: à35 tot eenigen afftand voortgegaan, wanneer het eindelyk, door de voeg heengedrongen zynde > een kleinen Splinter hadt uitgeflagen, zo groot als een enkele Slant (a): verder was het, langs dien zelfden Lyft, tot aan de Deur des Predik- ftoels voortgeloopen. Deeze Lyft, gelyk ook _ gerfcheide van ’t zelfde foort aan den Voet des Kanzels, benevens eenige Verguldfelen aan de Kap daar boven, zagen, by plekken , zwartagtig blaauw ; en , dat aanmerkelyk is, men vondt ,bui- ten deeze vergulde Sieraaden , aan den gantfchen _Predikftoel geen merkteken van eenig Vuur (b). ‚Vier Perfoonen, waar vän ’er twee in ieder der Bänken zaten, die digft by deKerkdeur zyn, hadden van den Donderflag eenige Pyn in de Beenen, welken by eenigen agt dagen aanhieldt. Een andere in den derden Bank, van de Deut ‘af naar vooren toe, naaft by den Pylaar, werdt fterker getroffen dan de voorgemelden; viel van zig zelve en moeft uit de Kerk gedragen wor- den, waar na zy nog eenigen tyd over hevige Pyn in de Beenen klaagde, In eene van de RL ei Vrou- (a) Dit is een Stuk Gelds of Penning in Sweeden. (b) [In het IL. Deet deezer VERHANDELINGEN, bladz. 6os, is aangetoond, hoe men het Elektrikaale Vuur langs de Vergulde Streepen of Linien, die op den Band van een Boek zyn, kan doen, voortloopen; waar uit de overeenkomtft van de Stoffe des Donders of Blixems, met die der Elektticiteit, nader fchynt te blyken. Zie bl. 625.) H, Deer. ' D36 BESCHRYVING VAN DE UITWERKINGEN Vrouwen-Stoelen, midden in den Gang, daar eenige Perfoonen zaten, werdt eene Vrouw, die zig in ’t naafte aan de Muur bevondt; van den Donder getroffen, dermaate, dat Zy in one magt nederviel, en federt, vyf of zes weeken lang „een nog heviger Pyn dan de anderen moeft uitftaan, fchoon. men, uitwendig , geen de minfte befchadiging. aan haar Lighaam kon befpeuren, Den Predikant, Heer La/s Malmften , die toen aan ’t prediken was, werdt zyne Paruik in brand geftoken, en brandde helder gelyk: ver- fcheidene van de Toehoorders hebben geziem Hy zelf viel in zwym, en werdt uit de Kerk gedragen, zonder eenig teken van leeven.: Na drie kwartier uurs kwam hy weder tot zig zel= ven, en toen wierdt men de-volgende Toeval- len aan hem gewaar, Het Hair, zo wel dat van zyn Hoofd. als van de Paruik ‚was boven op en agter aan het Hoofd, voornaamelyk ter regter zyde , gezengd en in de war geraakt. Daar onder vondt men; ter regter zyde , by de Halswervelen, de Huid volkomen afgebrand, zo dat het Vleefch bloot lag, tot beneden aan de Oxel, van waar drie roode Streepen kwamen, twee Vingeren breed ; de eene over het regter Schouderblad buitens ‘waards loopende, de andere over den boven- kant des Arms tot aan den Elleboog, de derde van’ bovenfte Gewrigt des Arms tot in het bui gen. Op’t midden van*tdik der regter Dye ‚aan de dn | \ hd EENES DoONDERSLAGS IN BENE KERK. 237 de buitenzyde, begon een Streep , die voorwaards over de Dye en Knie, en verder nederwaards over t Scheenbeen voortliep tot aan den grooten Toon. Deeze Strèepen verdweenen na eenigen tyd, zonder dat ’er het Vel was afgegaan. De Haairtjes van de Huid, waren, op de getroffen plaatfen, ten deele afgebrand, ten deele by el- kander gedraaid. _ Vier weeken lang heeft hy niet kunnen flaapen, _en onderwylzwaareP yn geleeden in zyne Armen en Beenen, doch meeft en langduurigft in den rester Arm en ’ flinker Been, daar hem de A= derlaating werdt gedaan. Doch, *t geen byzon- der is, op de plaatfen, daar men de tekenen der treffing van den Blixem zag, hadt hy geen Pyn. In de Mannen-Banken hebben verfcheiden Pere foonen eene fterke Hitte omtrent de Beenen be- fpeurd. De Donderflag voorby zynde, was de Kerk vol Rook en Zwavelftank, ja omtrent den …_ Predikftoel was een zo dikke Rook ‚dat de genen, die verft daar van jn de Kerk zaten, niet konden zien, of de Leeraar nog op Stoel ftond of niet, Een Boer, die toefprong om denzelven te hel- —pén, toen hy in den Stoel nederviel, berigt, dat hy, in ’t opklimmen van de Trappen, een zeer zwaare Hitte ondervondt, met een zo fter- ken Zwavelftank, dat hy ’er bykans van ver- ftikte. De | / H. 1. Deer. WAAR- WAARNEEMING, AANGAANDE EEN M AN DIE VAN DEN DONDER Was GETROEFEN; Dook MET EL CBN RES Heelmeefter te Auxerté. (Recueil Periodique Olfervar. de Medecine, Chirurgie, Par: macie , &rc. Janv. 1757. p- 0), DEC A EP E Donder is, van alle Verhevelingen, de vrugtbaarfte in Wonderen. *% Is een Proteus , wiens loop men niet kan nafpooren,én waar voor men dikwils werks genoeg heeft zig te hoeden. Door haare Slagen vervult zy ’t hart der meefte Meníchen met fchrik, en door haare uitwerkingen wordt zy een Onderwerp van ver- winderig voor de Philofoophen: Ontelbaare Voorbeelden hebben doen blyken; dat men wel . verre was van de eigenfchappen te doorgronden van dit Hemelfch Vuur, welks vorming, welks gezwindheid in ’t nederfchieten en oneindige verfcheidenheid in zyne werking op de Lighaa- men, REN \ f id Bet \ / | EeNMAN DIE VAN DENDONDER Was GETROFFEN: 230 ‚men „ bykans } onbegrypelyk zyn. De’ Waar- neeming, welke hier volgt, geeft daar vän een klaar bewys. Den 23 Jury laaftleeden , hadt een Voerman vân %t Gehuügt Sz. Gervais, aan den Drank ver- Maafd gelyk dé meefte Luiden van dit Beroep, zig vol gëzoopen, fchoon nóg ver van Huis Zynde. Hy wilde zig niettemin op wég begee- _ ven, om tot zynént te komén, maar voelde zig zò bezwaard; dat hy, tèr iede wege gevor- derd, genoodzaakt was te gaân leggen in de inza van een Boom. Kort dadrnà ontftondt een zwaar Onweder.. De Donder viel op den Boom, floeg ‘er de Bladeren af, en ver- brandde dien tot Houtskool. Eindelyk ftelde ‘By ook zyne woede op deù armen hals in * ‘werk. Hy maakte eerft , tuflcheh de twee “Schouderbladen, eeri Gat, van vyf of zes Dai: men lang, door den Rok, *t Kamizool en Hembd; “zonder in het Lighaam te dringen: maar onder het Hembd liep hy, ter regter en {linker zyde , Á langs de Rug, Lenden, Billen, Dyêën en Schen: kels voort, gäande onder de beïde Hielen uit. Aanftonds zengde hy alle Hairtjes, die hem in „den weg ontmoetten; maar het allerbyzonder: fte in deezen is, dat ‘er de Opperhuid, vari de Schouders af tot aan de Hielen, door gefchroeid. werdt, en tevens tot kleine Bediha opge- rold, van evenì gelyke grootten, die op eene re- Belinda wyze, van vier tot vier Vingerbreed= U. Deer: Pr Q ten 2 240 WAARNEEMING AANGAANDE EEN MAN, ten; van elkander afgefcheiden waren. Het Hembd, de Broek, Koufebanden en Koufen, waren ’er niet het kre door befchadigd, uit- genomen dat gedeelte van het Hembd, daar de Donder was ingekomen. In *t uitgaans is ’% waarfchynlyk, dat hy“ beide de Schoenen met zig genomen heeft; alzo die, op eenen afftand van tien Schreeden, half verbrand en als aan ftukken gefneeden , zyn gevonden. _ Een oogenblik daarna, eenige Menfchen deezen Man zieide leggen buiten kennis, en zig, als dol, over den weg rollende, bragten zy hem in het naafte Huis, om te tragten hem ee- nige hulp toe te brengen. Men kwam my aan- Ítonds haalen, en ik vond, hem in een zo gewel- dige Raazerny, dat 'er zes mannen noodig wa- ren om hem vaft te houden, terwyl ik hem een fterke Aderlaating op den. Arm deedt, Het Bloed kwam ‘er by verheffingen uitfpringen, even of ik een Slagader had geopend: de Uitzinnig- heid bedaarde: ik herhaalde de Aderlaating, wel- ke den volgenden dag van zeer goede uitwerking was; want de Lyder kreeg, zes en dertig Uuren na het Toeval, zyn Kennis. weder. Toen was het, dat hy zeer hevige Pynen gevoelde, van de Schroeijingen hem door den Donder toege- bragt. Al wat in myn vermogen was ftelde ik in werk, om die te doen bedaaren: zy gaven, geduurende eenigen tyd, veel Weiagtigheid uit en verdweenen, na veertien dagen, teene maal ; DIE VAN DEN DoNDER WAS GETROPFEN. 24Ì maal; wanneer de Lsyder volkomen genezen was: [Wy oordeelden het te gevoeglyker, deeze Waarneeming thans by te brengen, om datte voo- ten, in het Ontwerp van den Heer FRANKLIN Poftmeefter - Generaal van Penfylvanie te Phila- delpbia, om de Verfchynzelen van Donderbui- jen te verklaaren, bladz. 160, gefprokèn is van % gevaar , ’t welk men loopt, met in eene Don: derbuy te fchuilen onder eenen Boom.] Ú _ [Dewyl in *L Deer deezer VerHanN- DELINGEN, bladz. 622, \gewag was ge: maakt van de Proeven, die in Vrankryk gedaan Zyn, tot voortzetting der Ondervindingen van Franklin en beveftiging van deszelfs vermoe- den, dat de Stoffe der Elektrifiteit niet in Onrweers: buien alleen „ noch ook enkel in de Wolken ; maar zelfs inde allerbelderft en op't oog volkomen zuivere Lugi buisveft; zo hebben wy dienftig geoor- deeld, de Verhandeling van den Heer /e Monier dien aangaande, hier te laaten volgen. vre hdd de 4 hd H. ÏL Deer. Q PS W AAR: hd WAARNEEMIN GEN ELEKTRISITEIT DER vi PLU DOOR DEN HEERE LEMON "NT ER, (Memoires de V'Acad, Royale des Sciences de Paris, Ann. 1752. P. 233.) SISISISSNISNSISNSISISISISISISISISIEË NEderd omtrent twintig jaaren „dat de Natuur- kundigen zig geduurig bezig hebben gehou. den met de Elektrifiteit, is er bynaa geen jaar voorby gegaan, waar in zy niet eenige ontdek- kingen van aangelegenheid gedaan hebben, de- welke onze kennis van den aart en van de ei genfchappen der Elektrieke Vloeiftoffe hebben ‘ vermeerderd. Ik zoude my hier beroepen kun- nen op de Proefneemingen, welken het byzon- der onderfcheid ftaaven dat ’er is tuflen de lige haamen , die uit hunnen aart bekwaam zyn de uit- vloeijingen der Elektricke ftoffe over te draagen of te ftuiten: op de gemeenfchap die ’er gemaakt kan worden tuflen deeze ftof en de lighaamen zan welken de Natuur dezelve heeft geweigerd: op haare fnelle voortzetting dwars door ’ water en de metaalen3 eindelyk op de vermaarde proe- ve ie gt ’ Ù De ELerrRisitTEerT Der Lucr. 243 ve van Leide, welke, der Natuurkundigen ver= — wondering opwekkende, aanleiding tot eene one eindige menigte van ontdekkingen gegeeven heeft. Ik geloove echter niet, dat ’er onder deeze allen, welken ik hier aanhaale, eenige ontdek- king van zoo veel belang is gedaan, als die aan de Akademie voor omtrent zes maanden wierd bekend gemaakt, nopends de volmaakte gelyke- nis welke men waarnam tuflen de Elektrieke ftof en de ftof des Donders. Voor lang hebben reeds bekwaame Natuurkundigen zeer veel overeen- komtt opgemerkt tuffen deeze en geene uitwerk- felen van den Donder en die van de Elektrifiteit ; „en de geweldig fterke geynfter in de Leidfe proefneeming , welke men te recht de blikfemende „noemt, heeft veele doen denken, dat een don- derflag niet anders is dan de flag van eene zeer in Elektrieke geynfter. Deeze overeenkomft heeft onder anderen aan den heere Franklin zoo onbetwiftlyk toegefchee- nen,dat hy op dezelve een nieuw famenftel,ge- bouwd heeft om de Lugt-verhevelingen op te Jofflen , en dat hy het ontwerp van éene befliffende proefneeming heeft voorgefteld, door welke het gemaklyk zyn zoude de eenzelvigheit (1dentité) van de elektrifiteit en van den donder te betoogen. Alles nogtans wat ’er deeze Natuurkundigen van hebben. gezegd, heeft men niet hooger te boek moeten {tellen dan eene meer of min waar- fchynlyke ging, tot dat de heer AE er IL Daer. Q 3 dE 244 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE de daadlykheid van, heeft beweezen door de proefneeming, welke hy. door eenen zyner vrin- den:heeft laaten doen en van welke hy aan de Akademie bericht. gegeeven heeft. Zoodraa ik het verhaal en den uitflag van dee- ze ptoefneeming heb geweeten, heb ik begree- pen, dat Zy op zeerhoogwichtige onderzoekin- gen toepaflelyk kon gemaakt worden, en dat zy. ons groot licht kon geeven omtrent den aart der elektrifiteit des donders, en der verhevelingen, in t algemeen; waarom ik my fehikte om zorg- vuldig alle de omftandigheden te onderzoeken, zoo dikwils ‘er een onweerbuije zou opkoomen. Ik maakte tot dit einde een zeer eenvoudigen, toeftel, welken ik in ’t vervolg bevonden heb. tot deze foorten van waarneeming zeer gemak- lyk te zyn. Dezelve beftond uit een ftang van. twee en dertig voeten hoog, welke ik te Saint- Germain liet planten in *t midden van een Gras- ftuk , op eene plaats daar zy volftrekt aan alle kan- ten vry{tond. Aan haar bovenft uiteinde maakte ik een. groote buis van zeer fterk glas vaft, de- welke een blikken trechter droeg die fpits uit liep: omtrent het midden van dien trechter was een zeer dun yzerdraad gebonden, lang omtrent vyfiig vademen, het welk, zonder ergens aan te raaken, met zyn endrufteop een zyden koord > horizontaal gefpannen in een overdek. Des middags op den 7den Juny 1752, alles zig fchikkende tot een ren ‚„ had ik ter. “_ gaau- Ô Wi « dep ELEKTRISITEIT DER Luct. 245 naauwer rood met de toerichting van deezen toeftel gedaan , of ik hoorde een donderftag, voor welken een blikfem ging, die uit eene groote wolk fchoot niet verre van de plaats daar ik waarnam. Ik haafte my om ‘het einde aan te raaken van het koperdraad, op de plaats daar het digt by ‘het zyden koord aan *t yzerdraad was valt gemaakt; gezwind kwam ’et met geweld ee- ne zeer fteekende geynfter uit, welke my op den arm omtrent den zelfden indruk: deed gevoelen dien de vonk uit de fles, in de proefneeming van Leide, hervoortbrengt, Ik herhaalde deeze proef menigvuldige reizen, geduurende vier of vyf uuren dat het onweder aanhield. « Verfcheiden perfonen , die ’er tegen- woordig waren, wilden wel dezelfde beproeving … doen; zy flaagde altoos met dezelfde uitkomfte, ondanks den overvloedige regen, die dikwils in deezen tuflentyd viel, en die gedeeltlyk de glazen buis natmaakte. Verfcheidene proeven, welke ik den tyd had te neemen, lieten my geen twyfelover, of deezeelektriekeftof, met welke het yzerdraad geduurende het onweder gelaadeti was, waren van den zelfden aart met die ftof- fe, welke wy door wryvinge van elektrieke lig. haamen verwekken : inderdaad, dit draad trok na en ftootte weder zeer levendig van zig weg de liste lighaamen, welke ik daar aan prezen: teerde; de Elektrieke ftof fchuot’er uit, al knap- pende, in vonken; zy gaf in de armen van U. Deer, O4 se vere ft ; L 4 „246 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE verfcheide perfonen, die zig by de handen aan el- kanderen vafthielden , een aanmerklyke fchok; zy ging door de punten van het draad uit in de gedaante van een kuifje of vuurtongetjes zy flak voorloop en andere geeften in den brand, zy gaf die byzondere lugt vaa zig uit, welke aan de elktrieke ftoffe eigen is: met één naomi zy ver- toonde in alle opzigten het geheele kenmerk te hebben vande elektrike ftoffe, welke wy met onze werktuigen verwekken, en eel kenmerk deeze. {tof van alle andere vloeijftoffen onderfcheid, De ftof, welke wy door de wryving voort: brengen en aan metaalen lighaamen van eene groote oppervlakte mededeelen, heeft nog de eigenfchap van zig in die lighaamen eenigen tyd. op te houden wanneer zy aan zyden koorden zyn opgehangen en de lugt droog genoeg is, Door de ‘oppervlakten en lengten van die lig- haamen te vermenigvuldigen, bedient men zig met goeden uitflag van die eigenfchap, om de elektrieke ftof als op een te ftapelen, en ’er de witwerkingen van te vergrooten. Op gelyke wyze ben ik ’er toe gekoomen , om de uitwerkfe- len van de elektrifiteit der wolken merkelyk te vergrooten, door eene gemeenfchap te maaken van myn yzerdraad met groote cylinders van vere guld papier en met verfcheiden buizen van blik aan zyde opgehangen: met één woord, ik ben in flaat om met de elektrifiteit der wolken de zelfde uitwerkingen te doen, welke men met het al. ELEKTRISITEIT DER LuGrt, v 47 _allerbefte velektrizeer-gevaarte. hervoortbrengt. Sedert de maand Juny tot op deezen dag „ heb ik gefchiktelyk met deezen mynenì toeftel al. le de uitwerkingen waargenoomen van de elek- _trifiteit der wolken \ en’door middel van denzel- - ven heb ik altoos haare allerminfte veranderin- gen ontdekt. Meer dan eens heb ik de aanmer- ___king gemaakt, welke de heer De/or aan de Aka- ‚_ #demie medegedeeld heeft; te weeten, dat de “groote wolken de elektrieke ftof tot by ons uit- fchieten, zelfs wanneer deeze-wolken nog zeer verre van ons afzyn ; ook dat deeze {tof in hoe- veelheid fchynt toe te neemen , naar reden dat die wolken aannaderen , enaf teneemen, naarmaa= te zy zig van ons, verwyderen. „„Deeze waarneeming zou fchynen te bewyzen,- dat de onweerswolken lighaamen ‘zyn die door gemeenfchäp fterk zyn geëlektrizeerd die rondom zig dampkringen van” de elektrieke ftoffe hebben, zynde zeer dik en van eene groote uitgeftrektheid „door middel van wel: ken zy aan alle lighaamen, die ’er zig-in op- geflooten „vinden , eene-groote hoeveelheid van, elektrieke {tof „mededeelen welke hoe- veelheid te grooter is naar maate die lighaamen in de dikfte beddingen van deeze dampkringen gelegen zyn. Evenwel, wy vinden nog geene eenvormigheid. genoeg in de uitwerkingen der elektrifiteit door de wolken voortgebracht,-om dit anders.zo natuurlyk denkbeeld te durven zaan: „II. Deer. Q 5 nee: NS 248 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE neemen: in tegendeel heeft de overgangk deres. lektrieke toffe, welke meermaalen door {chok- kingen gefchied, onderhevig toegefcheenen aan. groote onregelmaatigheden „en in haare‘uitwer: kingen hebben wy veranderingen van zoo fchiee lyke toeneeming en vermindering waargenoo- men „ dat wy het tot nog toe by geene regelen kunnen bepaalen. Om eenige order te houden in de waarneemingen , welke ik te verhaalen heb, zal ik eerft die gebeurde zaaken, welke my de aìgemeenfte hebben toegefcheenen , en alles wat ik het onveranderlykft heb bevonden, opgeeven. 1°, Het mift bynaa niet dar de elektrieke ftof zig in den tyd van een onweer openbaart, wanneer het dondert of weerligt; wel voornaamelyk wari- neer ‘er voor het onweder groote kalmte, en de lugt warmer dan naar gewoonte, geweeft is. 2°, Zy vertoontzig ook nuen dan, wanneer’er niet anders dan een enkele waarfchynlykheid voor een onweer is, wanneer de hemel met groote wolken bezet is die traaglyk voortdryven en by beurten van den eenen na den anderen kant, door twee flrydige winden, gevoerd worden. go. Het tydftip, waar in zy allerovervloedigft zig verfpreid, is eerder dat, waar op de wolken in ftortregens ontbonden worden, dan dat, op * welk de donder zig allerfterkft laat hooren en de blikfemftraalen geweldigft op elkanderen vol- gen. Deeze uitwerking is zoo gewoon, dat ik geen zwaaren regen heb zien vallen, zouder dat | de \ … ” „ErEKTRISITEIT DER Luets … 249 de tekenen van de fterkfte elektrifiteit voor af waren gegaan en daar mede zig vergezelden, Deeze waarneeming is eene der flandvattigften welken ik gedaan heb; naa ze verfcheiden maa- len te hebben hervat geduurende de zomer „ heb _ák het genoegen gehad haar nogmaals beveftigd te vinden op den g, to, en 11den van al ber. Op verfcheiden uuren van deeze drie da- gen heeft het by buijen zeer fterk: geregend met een Zuidweften wind, met itortvlaagen eveneens dls die van eene donderbuije; fchoon wy niet - een enkelen donderflag gehoord of eenen enke= fen blikfem vernoomen ‘hebben. Van t begin deezer ftortregens af en zoo lang dezelven duurden, zyn myne yzerdraaden zoo fterk geëlektrizeerd geweeft , dat niemand, twee maalen kort op elkander , de vonken daar uit kon trekken, en dat men herhaalde keerert de voor- loop in: een metaalen bakje in brand kon fteeken. 4% De kalmte, welke gemeenlyk voor de re« gen vlaagen van een onweer gaat, houd op ‘t oo- genblik op, als de elektrieke ftof zig begint te ‘verfpreidens en ik heb opgemerkt, dat de wind zoo veel telgeweldigeropftak , alsdeezeftof aan „de werktuigen overvloediger te zien was. 5e. Rindelyk, zoo ras de lugt begint bevog- tigd te worden, hetwelk , gelyk men weet, niet altoos een zeker uitwerkfel is van den regen , zoo verdwynt de elektrieke ftof ten eetiemaal, ge- duurende eenen geruimen de jie II. Deer. Naae 250 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE Naadat ik door deeze waarneemingen geleerd had, dat de elektrieke ftof geduurende een of- » weder en ftortregen zig op myn yzerdraaden zettede, wilde ik ook verzeekerd zyn, of zy waarlyk uit de wolken van onzen «dampkring fchoot, en op hoedanige wyze zy van daar tot ons overkwam. Tot dit einde heb ik een tuk van ’t yzerdraad, omtrent vier voeten Inng bui- ten het overdek, afgefneeden, en in de plaats daarvan een te deeg“droog flukje zyden kootd gebracht; Ik nam waar, dat geduurende de donderbuije het yzerdraad elektriek wierd tot aan dit nieuwe zyden koord toe, en dat het gedeelte draad ’t welk van % einde van dit koord tot in het overdek liep, geen het minfte teken van elektrifiteit gaf, tot dat ik alles-we- der op den ouden voet herftelde. Dit bewyft, dat de beweeging der elektrieke ftoffe was, van de fpits der {tang af na het overdek toe; en gevolgelyk , dat ze uit den dampkring kwam. My dus voldaan vindende nopends dit eerfte punt, wilde ik ontdekken of de hooge verhe- venheid der ftang èn de byzondere figuur der fpitfe, in welke het gevaarte uitliep, oorzaaken “waren , datde elektrieke ftof , zoo zigtbaar aan het yzerdraad te befpeuren zynde, uit de wolke wierd getrokken; dan, of wel deeze elektrieke ftof zig ‘zonder onderfcheid over de oppervlakte der aar- de uitfpreidde, en even gemakkelyk kwam by de l 1 p 4 orca had wt PrekrrisiTerT DER Luect. … 25î lighamen , welke digftaan die‘oppervlakte zyn , als by zulken die hoog verheven daar van af ftaan, Om hert zeker van te worden , nam ik zes vier- kante ftaaven yzer van een duim dik, die ik Ao- rizontaal op fchraagen leide, op welke zy door zes volkomen drooge fleffen. van Glas: onder- fteund wierden, “Ik maakte eene gemeenfchap “ tufèn deze zes ftaaven door middel van een ho- ___rizontaal yzerdraad, ’t welk uitliep op het zyden koord , dat in het overdek, daar ik in waarnam , wâs gefpannen. « Deeze zes ftaaven waren geplaatft Onder by de ftang van myn gewonen toeftel, en, ftonden niet hooger dan vier of vyf voeten van de oppervlakte der aarde; eindelyk zy taken niets fcherps in de lugt uit dan haare hoeken. By de eerfte gelegenheid van eene donderbuije was de elektrifiteit zeer duidlyk te zien aan ’t y- ‘ zerdraad en aan deeze horizontale ftaaven , zulks datik ’er vonken uit trok zoo fterk als ik ze, van. de uitgeftrektheid. haarer oppervlakten kon vere wachten : waar uit ik befloot ‘dat de elektrieke ftof tot aan het vlak der aarde komt. Ik hing, door middel van zyden koorden, een groote blikken roeptrompet op, zoodat zy nu eens horizontaal dan recht over eind was. In wel- ken ftand zy-ook mogt zyn, wierd zy zeer wel geêlektrizeerd, en even fterk naar my toefcheen wanneer haar wyde trechter, als. wanneer haar _mondftuk, op ’tswelk ik een fpits {luk gezet had, na om. hoog flond, Deeze proef derhalven, IL Deen. tool 552 _ -WAARNEEMINGEN OMTRENT DE toonde my’, dat de elektrieke ftof zig even-zoò wel in ‘de-lighaamen verfpreid, van welke ge- daante zy.-ook zyn, als in zulken die hoog ver- heven ftaan en in eene fpitfe punt uitloopen: „Een’andere keer (altoos geduurende een dort- derbuije) plaatfte ik my in ’t midden van eet tuin op een -droogen pekkoek ; en ik ftak myn linkerhand in de luat op, om de elektrifiteit te ontfangen: op ’t oogenblik wierd ik geëlek- trizeerd en men trok uit myn aangezigt en ar- men de vonken, even eens als of ik door den glazen bol geëlektrizeerd. geweeft ware: Eindelyk „ik fneedeen dennentak van omtrent negen voeten lang : ikliet’er alle de bladeren aan 3 en ik zette hem in een koperen gieter welken ik op den pekkoek plaatfte. De tak wierd op t o0* genblik zeer elektriek, en ik trok uit zyne blade- ren- zoowel als uit den gieter de lichtvonken. Met gelyken uitflag heb ik zeer veele lighaamer van allerhande foort geëlektrizeerd door ze op den pekkoek te zetten zen ik heb aan ’t wâäter’t welk in omgekeerde glazen tuinklokken ftond, eene zeer merklyke elektrifiteit meégedeeld , *t zv door ze den regen van de onweersbuije te doen onte fangen, ’t zy alleen door middel van de lugt, - Uit alle deeze proefneemingen blykt; dat in een onweder de elektrieke ftof uit de wolken fchiet in grooten overvloed; dat zy zig, even als de regen, over de gantfe oppervlakte der aars de verfpreid, enin alle lighaamen overgaat die be- kwaam ad hd ErerrtrrsiterT- Der Luct, 253 ‘kwaam zyn om, haarte ontfangen , hoedanige ook ‘hunnegedaanten-en {tanden moogen zyn; datdie -ftof, welke zig op puntige en hoog verhevene lighaamen-nederzet, niet belet dat zy zig ook ver- fpreid op zulken die laag beneden by den-grond Zyn, en, dat wy haar met gemak ontwaar kunnen _ worden „zoo menigmaal als deeze laafte lighaamen „maar rondom vry. ftaanen: onderfteund worden door anderen die ‘elektriek. zyn uit hunnen aart. «In denloop der waarneemingen , welken ik{e- derd de maand juny tot.op.deezen. dag gedaan heb, heb ik bynaa altoos kentekenen. van -elek- trifiteit vernoomen, wanneer ’er eenige. wolk _ boven over mynentoeftel dreef, Ik heb de te- genwoordigheid wan-deeze ftof gemerkt; nu eens uit de vonken. welken ik-door aannadering van myn vinger gewaar wierd, dan eens uit de aan= trekking van. de ligte ftofvuilnisjes wanneer de elektrifiteit te zwak was. Deeze uitwerkfelen 5 min merklyk in der daad dan die in eene dons derbuije te verneemen zyn, vertoonden zig be- ‚ftendiglyk, ook dan als er geen donder of regen aan de lugt was. Deeze waarneeming, die my aandreef om zeer dikwils het nieuw elektrizeere tuig te gaan zien, heeft my eene andere doen ontdekken wan veel grootere aangelegenheid. Op een. dag in, de maand July, prezenteerde ik des morgens ten negen uuren. wat ftofvuilnis aan % einde van *t yzerdraad :de hemel was toen volmaakt ‘helder „ en - niet. een wolkje: was ’er td, Dear. „ bo= B> 244 __WAARNEEMINGEN OMTRENT DE bóven de kimmen te zien: daar woeïeene kleind noordooften wind, welke de lugt droog maakte. „Trwäs zeer verwonderd te zien, «dat myn y- zerdraad zeer fterk- het ftofvuilnis na zig trok: „deeze' waarneeming moeft dieper indruk op my “gemaakt hebben dan zy toen ter-tyd deed: Ik verzuimde haar-te hervatten, en al te ligtvaar- dig fchreef ik deeze uitwerking toe aan de groo- te droogte van de lugt, onder ‘begtünftiging van welke de elektrifiteit „ geduurende de ‘nacht door de eene of andere wolk overgebracht zynde, zig; naar myne gedachten; zeer wel aan het werk- tuig vaftgehouden kon hebben3 alzoo ’er niëts gemeener is dan te zien dat de mietaalen de elek- trifiteit, welke zy ontfangen hebbeus-blyven behouden wanneer de lugt zeer droog is. > In % „kort 3 het swas eerft op den aaften-van September - „dat ik begon te gelooven, dat de elektrifiteit in de lugt verfpreid kon zyn zonder de tegen- ewoordigheid wânveenige ‘wolk; „Dien dag woei ‘er een fterke, en“ te gelyk zeer drooge zuides wind ; die , van tyd tot tyd opfteekende ; van een fchriklyken orkaan, byna op eenen’ zelfde uur over een gedeelte van Vrankryk meer dan honderd mylen ver ontftaande, wierd gevolgd. Deeze ftorm was, volgens gewoonte, vêrge- zeld van zeef veel elektrifiteit; doch van dewel= ke geen blyk ter wereld overbleef naa ’-eindie gen van ‘t onweer. „Evenwel, ’s anderen daags morgens ; vond ik dat het yzerdraad by aanhou- daa dend: ze ELBKTRISITEIE DER Luer. 255 dendheid het ftofvuilnis na zig trok, en bleef aantrekken tot in den nacht. Den gantfen dag was de hemel zeer helder. en zeer droog; men zag ’er niet dan eenige kleiné wolkjes, afgefcheideì van elkaridetën; dewel- ken een fterke wind uit het ooften met de groote fte gezwindheid voortzette. In de ruime tus- fentyden geduurende welken ’er niet een wolk- je boven ons overdreef, zag ik zeer onderfchêis denlyk veel elekrrifiteit. Eindelyk jaagde de wind alle wolken buiten denì horizon ; en de elek: _trifiteit bleef zig met dezelfde kene: vertooriefi. ‚Van dien dag tot het éinde vân de maand October is het weeder even mooy gebleeverìë de Zoi is opge“ koomen en ondergegaan, geduutendé meer dari zes weeken; zondër dat haar licht door eenige wolk verduifterd ,nöch zelfs door eenigen dikken damp verzivakt geworden is; de droogte, welke op der dag de oofté wirid voortbracht, week desavonds voor den dauw „die dé lugt bevogtigde by nacht, Ík heb niet bebo: gedubrende deezê Zes agtereenvolgende weeken, allen dág , de teekenen der elekttifiteit te verneemen ; zy was wel zwak. _ ker dan die ons door groote wolken wordt aan- gebracht , maar zy was echter altoos fterk genoeg om het ftofvuilnis, op den afftand van drie en _ vier liniën, aantetrekken, en meermaalen, ord kleine geynfters voort te brengen. Wel ras heb ik bemerkt, dat de elektrifiteit op ondergaan der Zon by trappen verminderde; “IL Deer. R ed 256 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE en dat zy geheel en al verdween een of twee ùu- ren daar naa; maar ook heb ik vernoomen datzy regelmaatig wederkwam , omtrent te agt of negen uuren’s morgens. Ik twyfelde of zy door den dauw onderfchept wierde, dewelke, zig des nachts op de glazen buis zettende, haar de hoedanigheid van een elektriek lighaam deed verliezen, en haar bekwaam maakte om de elektrifiteit van ’t yzer- draad telaaten doorflippen 3 te meerder omdat dees ze buis haare natuurlyke eigenfchap , van de elek« - trifiteit in haaren voortgangk te fluiten, weder- kreeg , zoodra de zon haar genoeg verwarmd had om alle vogtigheid te doen opdroogen. Mynegif- fing hieromtrent wierd. bewaarheid, zoodra ik myn yzerdraad vaftmaakte aan een zyden koord; dat droog en gebonden was boven aan de ftang: naa verloop van vyf of zes minuuten openbaarde zig de elektrifiteit zeer kennelyk, en bleef zig vertoonen den gantfen dag, tot dat het zyden koord op gelyke wyze door den dauw, die te= gen den avond viel, bevogtigd wierd. Om deeze ongelegenheid in ’t toekoomende te verhoeden, heb ik dwars over een grooten tuin een yzerdraad gefpannen , van ‘omtrent 300 vademen lang, het welk, vier keeren door myn venfter in een van die van * -Kafteel van Saint Germain gaande, aan zyn uiteinden en bogten, door middel van zyden koorden, die aan den grond van elke kamer vaftgehecht waren, op- gehangen was: deeze koorden waren door dit mid. zl vi wt $ he had er Î IN 0 Á ELEKTRISITEIT DER Livor. 857 middel fchuil voor den regen en voor de groote vogtigheid van den nacht.Sederd hebik ze ten allen „tyde genoegzaam beftendig elektriek gevonden; ik zeg genoegzaam beftendig, omdat ik ze eenige reizen zonder kracht gezien heb , vooral in *t begin “vandeeze maand, zyndeeen dag „op. welken des morgens de lugt uittermaaten vogtig was , naaeen eeens die met een zuidweften wind gekoomen was. Ik begreep dater, om de elektrifiteit weer te voorfchyn te brengen „ niets anders ware te, doen, dan de zyden koorden wel te droogen; zynde het zeer natuurlyk te denken, dat de vog- tigheid; dewelke zeer groot was, de koorden had nat gemaakt, zynde doorgedrongen tot in de kamers, daar de venfters van hadden open geïtaan. Maar hoe zorgvuldig ik ook die koor- den droogde, ja zelfs andere nieuwen en vol- maakt „droogen in de plaats ftelde, ik vernam geen het minfte teken van elektrifiteir, dan naa verloop van eenige uuren, toen de vogtigheid der lugt en de nevel door een zagten wind uit met ooften een weinig verdreeven waren, „-Gelyk het nu uit alle deeze proefneemingen fehynt te volgen, dat de elektrieke ftof in de Jugt verfpreid is, dat zy zigtbaarder te vernee- men is by droog weeder, dan wanneer de lugt vogtig is, en dat daarbenevens deeze natuurly- «ke elektrifiteie in alles gelykt aan die, welke wy „door onze werktuigen verwekken; zoo heb ik ook gedacht, dat wy de lugt konnen aänmêrken IL Deer. R 2 258 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE als een magazyn van de clektrifiteit, welke wy elk oogenblik uit onze glazen bollen, buizen , en in ’ algemeen uit alle elektrieke lighaamen, die verwarmd en gewreeven worden, kunnen doen „voor den dag koomen. Ik weete wel, dat dit denkbeeld volftrekt ftrydig is tegens dat van ee- nige Natuurkundigen, en byzonderlyk van den heere Watfon, die; na eene zeer vafte proefnee- ming, welke hy hieromtrent gedaan heeft, ver- zekert, dat de elektrieke ftof uit de aárde komt en na den glazen bol klimt door de pooten van het werktuig , naar maate hy gewreeven word; en dat doorde inftramenten zoowel als den perfoon, die wiel draait, op goede pekkoeken te zetten’er geen blyk meer van elektrifiteit zal zyn. Echter durf ik aan den uitflag dier proeve twyfelen , alzo dezelve my tot hier toe nooit gelukt is, welke moeite ik ook gerioomen hebbe, zelfs om aan goede koorden van zyde een elektrizeergevaarte met al zyn toeftel op te hangen, ten einde het toch wel te deeg zou vry geplaatít zyn. Ik heb er nogtans altoos veel elektrifiteit mede verwekt, dewelke zeker van ergens dan uit de lugt kon koomen en die elek- trieke ftof , welke ik op zulke wyze voort- bracht, ging niet alleen over in eene groote blik- ken buis, die tegen over den bol in zyder koor-_ den hing, maar ook tot in my zelf, die den bol wreef 3 in hem; die het wiel draaide, en einde- |_Jyk in den tafel, op welke het werktuig ftond. Nog blykt ’er uit de voorterhaalde proeven te vol- . v ELEKTRISITEIT DER LUGT, 259 volgen, dat de Jugt van onzen dampkring niet moet worden aangemerkt volftrektelyk als eene vloei- ftof, welke oorfprongklyk elektriek is, omdat zy de ftof der elektrifiteit overbrengt, en haar vaft-_ houdt; echter , dat deeze ftof met zoo veel gemak uit de lugt overgaande in metaalagtige, dierly- ke of groeijende zelfllandigheden, meer betrek- king fchynt te hebben tot deeze verfcheidene zelfllandigheden dan tot de lugt. Ook volgt dat de elektricke ftof zig gewilliger vereenigt met het water dan met alle andere lig- _hamen, naardien de groote vogtigheid der lugt ons dieelektrifiteit ontneemt, die mooglyk in den dampkring verfpreid is,en haar belet zig voor ons gezicht te openbaaren. Eindelyk volgt uit deeze - proeven nog, dat de elektrieke vloeiftof , eene der ebaenlten en beweeglykften die wy kennen; welkerfyne en doordringende deelen nu en dan be- kwaam zyn in brand te vliegen,en zeer geweldaadí- ge uitwerkingen voort te brengen;dat,zeg ik,deeze vloeiftof groote betrekking heeft met den donder , den wind , den regen , en met de andere verhevelin- gen;dat zy wezentlyk verfpreid is in de lugt , welke wy inademen , en onophoudlyk toegepaft word aan onze en aan alle lighaamen, diein de natuur zyn , 't zy dierlyke ,’t zy groeijende „op dewelken zy niet millen kàn grooten invloed te hebben, en eene oft- eindige menigte van uitwerkfelen voorttebrengen, Koet de tyd miffchien voor onze onderzoekingen zal bloot leggen. KIL NA ; je Deer. R 3 / | ON- Ê ‘ONDERZOEK WAAR DE OJEVAAREN OVERWINTEREN, J.T. Krein. Hiff, Avium, Prodr, p. 220.) RISTOTELES zegt in zyne gefchiedenis der Dieren met twee woorden (*), de Ojevaar verbergt zig. Hy ftelt de vogelen, die zig verbergen , tegen over die na elders verhuizen. Anderen onder de Ouden verzekeren , dar de Ojevaaren van lugt- en land-ftreek veranderen: maar zy verklaaren niet te weeten, waar zy na toe trekken, Anderen wederom wyzen ons als met den vinger de plaatfen, daar zy deeze za elders verbuizende Vogelen met geheele legers in de lugt hebben waargenoomen, en berichten ons, dat die Ojevaars. uit Noordlyke Landen kwamen; zig miffthien vaft verbeeldende, dat ‘er nergens op aarde dan alleen in ’% Noorden Ojevaars huishouden. Sommigen eindelyk doen deeze vogelen , even als de Zwaluwen, in ’t wa- ter zinken en onder het ys overwinteren. Laa- ten wy, eer we dit bepleiten, vooraf hooren, wat dedzen en’ geenen ‘er ons van verhaalen; | SL (*) Arrsr. Hifloria Avtum, VIIL. 16. WAAR DE OJEVAAREN OVERWINTEREN. 261 shlsy s SL Pitiece s (a) verklaart rondelyk , en dit (trekt hem tot eere, „ dat het by ondervindinge nog z» niet blykt , uit welke plaatf{e de Ojevaaren koo- > men, of na welke plaats zy zig begeeven”, Corerus en GESNErus, met anderen, heb- ben niets by deeze verklaaring te voegen. „Men „ heeft”, zegt Fr. Ver ez (B), , nog niet in’t 2» zekere ontdekt, waar van daan de Ojevaars >» koomen, of waar zy na toe gaan”. ÂLBERe mus Maenus fchryft («), dat men nog niet „Ontdekt heeft waar zig de Ojevaaren /chuil » houden, komt daar van daan , omdat, NB: » Zy Zig in de poelen en gaten der moeraffen, 2» even als andere zig fchuilhoudende vogelen, » verbergen”. Hy berispt SoLiNus van on- waarheid, daar deeze verhaalt, dat-de Ojevaa- ren dien, welke de allerlaatfte aankomt, vere fcheuren. AMBROSIUS (4) zegt, „ dat deeze 3 vogelen na de meefte plaatfen van het Ooften strekken”: En Isrporus bericht (e), dat » de Ojevaaren, de boden van de Lente, met » een geheel heyr zig na Afië begeeven”; het welk SoriNus uitlegt wegens Phytonië, eene land- (a) Proin. X. 23. (6) In zyn Boek over de Dieren, gedrukt te ‚ Madrid 1613. P. 272: (c) Lib, XXIII. (d) Amer. Hexaem, L. V.c. XIX. Tom VI. (€) Isro. Orig. XII. c. VIL p! 171. IL. Deen. R 4 262 _ ONDERZOEK WAAR DE landftreek in Afië, die vol opene welden is, daar, de Ojevaaren in den tyd hunner eerfte aankom- fte na toe vliegen; en hy voegt ’er by, dat zy. den geenen, die’er ’tlaatft aankomt , verfcheuren. Op gelyke wyze noemt DE BRUIN Afië als de plaats der Ojevaaren (a). En volgens het Dag- verhaal der Hollanderen, in den jaare 1597; hebben Zy op hunne reize, omtrent de Stad, Ba- lambar , op ’t eiland Java, den eafien van Janua- ry, een groot heyr van Ojevaars gezien (4). (a) Voyage au Levant, c. LXXII. „ By dit verhaal voeg » ik eene zaak, welke my door verfcheidene lieden ver: „zekerd is, te weeten, dat ” er van tyd tot tyd uit Egyp- ‚ te zekere vogelen koomen, die men in ’t Arabies Gor » noemt, welken niet kwalyk naar Eendvogelen gely- „ ken. — Het zelfde zegt men van de Ojevaaren. Tot » nog toe heeft men met geene zekerheid geweeten, wel- „ ke de plaats zy waar zy na toe gaan, wanneer zy ons, pe verlaaten, Als een ontwyfelbaare waarheid wil ik niet „ opgeeven ’t geen ik hier zegge, maar men heeft. my ver- „ zekerd, dat ver aan den arideren kant der Jordaan de plaats, welke de Grieken Eremos, d.i, woeftyn, noe- „ men. Is ecne plaats ‚ daar men nooit na toc gaat, » “omdat zy vol rietboffen en de lugt aldaar zeer heet is. 5, Zy koomen 'er in Wynmaand, en daar zyn ’er die zig ‚; Begeeven na Egypte”. (b) Op den 2aften January hebbên wy aldaar, (aan den vloed die door Balambar loop). groote menigten van Oje- vaaren, zoo wy meenen, gezien. Men weet in ’t Vader- land niet waar zy heen gaan, Wy denken dat zy zig hier des winters ophouden, ‘zynde hét, omtrent deezen tyd, recht winter in ons Land. Vergelyk Schwenkfeld p. 236. k SIL ftreek is. daar zy zig nä toe begeeven, en wel in eene, OJEVAAREN OVERWINTEREN. 263, SIL, it eene byzondere waarneeming, door Cuu- SIUS verhaald, bericht ons „rcn dik het vol= gende: 2 Toen ik, op den ggfien(*), NB., van » Auguftus, omtrent Abidus was, heb ik eene » Zeer groote menigte Ojevaaren gezien , by » giffing wel 3 of 4000. Zy vloogen van Rus- 2 land enTartarye, en trokken in een kruis den ss Hellefpont oversen, toen zy boven 7: enedos wa= »z ren, draaiden zy met eene lange zwaai om, » tot dat zy allen in een kring by elkanderen’ >» waren. Daarvan daan verdeelden zy zig, eer » Zy verder van de Propontis vertrokken, in s kleiner troepen van twintig of wat meer _» ftuks, en volgden toen elkanderen zuidwaarts » aan” a). De Heer S HA w verhaalt dat hy onder den Berg Carmel Ojevaaren waargenoomen heeft, die uit Egypte kwaamen aanvliegen, en 7 midden i in April Noord- ooftelyk optrokken (4). SIL, @ [Ber ronNius zelf zegt, dit geval befchryvende in zyn ode Boek des Singularitez Obfervees, b. 142, dat hèt was op den 28ften Auguftus. ] (a) Vergelyk Ber Lon. de la Nat, des Oif, L. IV. p. 202, en elders; daar hy zegt, dat de Ojevaaren omtrent Antiochie aan den Berg Amanus byeen vergaderen. (b) Smaw Voyag. Tom. Ile. V. „ Omtrent het mid- ” den van April 1722, ONS fchip nog ten anker leggende. „ onder Carmel, heb ik daar drie vlugten van Ojevaaren » gezien, van “dewelken iedere meer dan drie uuren „ agtereen duurde, eer zy voorby was, en zig in-de „ breedte meer dan een half myl uitftrekte. Deeze „, Ojevaaren kwamen uit Egypte, en trokken, naardien » de kanaalen van den Nylen de Moeraflen, welken hy HI. Deer. R 5 „alle 264 ONDERZOEK WAAR DE SIL Dat de Ojevaaren, mooglyk duizend in ge- tal, by een vergaderen en famen ter zelfder tyd de vlugt opneemen en heengaan, heeft de on- dervinding my eenigermaate geleerd. Ik was eens met mynen vader goeder gedachtenifle als Schryver, op ’s Konings laft , omtrent St. Bar- tholomeus, ouden ftyl, naby de Stad Branden burg, in Pools Pruifen, op ’t Adelyk flot van zeekere Heerlykheid, welker grondgebied gere. geld moeft worden. Ik had den gantfen nacht over, tot vroeg in den morgen, zitten werken. Der jonkeren kamerdienaar opftaande om my warm water te bezorgen, had naauwelyks de poort van ‘t‚ hof ontflooten, of hy zag een groot ; fluk velds , * welk voor de deur lag, met een — geheel leger van Ojevaaren bezet, en, zig eene korte poos daar over verwonderd hebbende, kwam hy my ten eerften kennis daar van gee- ven, Gaarne dit gepluimde heyr willende zien. « kwam ik terftond , naa verloop van omtrent drie mi HE » alle jaaren door zyne overftroomingen. maakt, opge- „ droogd waren, na het Noord-ooften. „ Men heeft waargenoomen, dat de Ojevaars, eer zy „ uit het eene land na het andere trekken, vyftien dagen „te vooren uit alle de nabygeleegene oorden op eene. » ‘vlakte byeen vergaderen, en aldaar eens daags eene. » foort van Raad, Divan hier te land genoemd, met el-. „‚ kanderen houden , om vaft te bepaalen , zoo'als men. s, zegt, den juiften tyd van hun vertrek , en ook de plaats ;, waar zy zig na toe zullen begeeven”, OJEVAAREN OVERWINTEREN. 265 { minuuten; voor de deur; maar zy waren reeds weg, en ‘k kon nochin de lugt noch in het veld eenen erikelen meer verneemen; of fchoon ’r; naar verhaal van den kamerdienaar „ honder« den, of wel duizend „ waren by een se Ik befchuldigde myn vriend, dat hy nog gefluimerd | had; maar, t' onrecht; vermits de drek van dee- ze groote troep, zoo als zy op het veld lag, de waarheid van *t geval bewees, en duidlyk toon- de dat myn vriend volkomen wakker was gee weeft. Het {peet my nog een geruimen tyd daar. naa, dat het my niet had moogen gebeuren waar te neemen, na welke ftreek de Ojevaars waren, heen getoogen, of, links afna Polen, of, rechts af na den digt by geleegen Priffenhaff, of, na de. Ooflzee, ofeindelyk , recht uit na Duitsland. On- dertuffen leert ons dit gevel eene uitzondering te maaken op het zeggen van BELLONIUS, daar hy ftellig verhaalt, „ wanneer de Ojevaars » heen gaan, ziet men ze nietanders, dan in de „> lugt, by een gefchoold aan troepen”. $ IV. wy zullen ors niet ophouden met de verhaa. len van SwarBACIus, die de Ojevaaren na Egypte; van OrpraNnus, die ze na Eebiopië; van FABER en Sashien KFELD, die ze na Afrika doen verhuizen ; als ook liet met de be- richten van ExnarDvAN LeTTAUs en van andere Schryveren: Want uit het reeds gezeg- UH. Deer. de. 266 ONDERZOEK WAAR DE de is genoegzaam op te maaken, dat men wee gens de Winterlegerfteden der Ojevaaren. met zekerheid niets vaft kan ftellen; het welk wy nu, nog wat naader zullen opmerken, Zeer twyfelagtig is het verhaal van BeLLonIus, hier boven, SIL, gemeld, dat namentlyk de O= jevaaren, welken hy by Zbidus gezien heeft, Noordelyke vogelen, of liever, Ojevaaren wit ons land geweeft zoùden zyn; naardien elk een weet, dat de Ojevaars op. den ayften Auguftus, nieuwen ftyl , nog zeer gemeenzaam by ons ge- zien worden, als die niet dan naa St Bartholome- us, ouden ftyl, verdwynen; en’tkan hierom niet weezen, dat zy, die op den qäen van September. uit ons land heen gaan, op den zelfden dag ome trent Abidus gezien zouden worden. Even twy- felagtig is. verhaal van den heer SHAw, die ons bericht noordelyke Ojevaaren, uit Zgypre wederkeerende, op zyde van den Berg Carmel te hebben zien voorby trekken. Want het midden van April, ouden ftyl , is zeer naa aan de maand May: maar nu, wy zien en hooren de klapperende Oje- * vaaren jaarlyks reeds by ons op den 17denof 16den van Maart, ouden ftyl, ten zy het alte ftreng ge- winterd hebbe; waar uit al verder volgt, dat de Ojevaaren , welken de gezegde. Schryvers ge- zien hebben, in eenig ander werelddeel dan het Noordelyke thuis behoorden, De heer Sm Aw ftelt vervolgends dit als eene tweede oorzaak van heengaan der Ojevaaren uit rl Ld Pat SN nd ij Ì pe OJEVAAREN OVERWINTEREN. 267 bit Egypte, dât als dan, te weeten in de maand April „de bevochtiging van bet land geëindigd is; ‘dat de Nyl binnen zyne oevers weergekeerd ; en het omliggend geweft; ten minften het laag- fte land. alomme uitgedroogd is; waar van daan het dan komt dat de Ojevaären aldaar geene ver- dere leeftocht vinden kunnen; maar die beroem- __de Schryver taft hier in zeer merkelyk mis. Men zou veeleer recht het tegendeel moeten zeggen , dat namentlyk de Nylin de maand April de E- gyptife Landeryên noch niet bevochtigd heeft; én dat de Ojevaars, (genoomen eens, zy trok- ken na Egypte, uit hoofde van leeftocht) de reize. derwaarts dan niet, om ’er den winter over te brengen tot aan a ‚ maar wel om ’ér „den zomer te vertoeven , onderneemerì zouden. Want immers de Nyl begint Zeypte eerft te over= ftroomen in het laaft van April ; maar als de zon omtrent.het teken van de Weegfchaal komt, valt het water meer en meer van de landen, en de Nyl zakt op den zevenden of agtften dag van Oktober weêr binnen zyne oevers; begin: __hende als dan eerft de landbouw aldaar; terwyl deeze aanmerklyke rivier eene geheele maand vroeger in Ethiopië zwelt en valt (+). Hier uit kan 8 (*) Prinrus. L. V. c. IX. Set. ro. SAL MAsIus in Salin. p.436. Marrrer. Defer. de "Egypte 1. p. 63. (door den Abt Maserter.) Vergelyk Voyag. de Le Bruim „@ Rouen) Tom, 1, p, 471. not. a. & Tom II. p. 79. feqg. IL. Deer. 268 ONDERZOEK WAAR DE kan teffens worden opgemaakt, hoe verkeerde- lyk de meefte Schryvers bykans al het Noords gevogelte, ook het Watergevogelte, naden Nyl, Leeftochtsbalve om nu niet te zeggen, teneinde aldaar jongen te broeden , doen vertrekken 5 daar deeze rivier des winters gants niet groot en op verfcheidene plaatfen doorwaadbaar is. Eeypte heeft (a) zyn eigen Ojevaaren, 4bis ge- naamd, met een voor over gebóogen bek (2), welke vogel van ouds by de lands-ingezetenen in groote eere gehouden wierd: Daar zyn wit- ten en ook zwarten, evengelyk wy mede den witten en den zwarten Ojevaar hebben. De zwarte Zbis word omtrent Damiaten, de witte Overal in Egypte gevonden: zulks dat de Egyp- tenaars onze Ojevaaren of Reigeren niet noo- dig hebben om de Slangen en andere fchadely- ke Infekten van hun land weg te neemen. SV. Wyders lat ik het ook aan toordeel van der verftandigen Leezer, of het verhaal van den | hee. (a) [Met dit zeggen van den heere Ku ein ftrookt niet zeer het geen de vermaarde heer Sm Aw ons bericht p. 428. „ De Ibis, welke van ouds aan elk Gezin bekend 5, was, is thans uittermaate raar geworden; hoewel ’t s, gebrek daar van genoegzaam vergoed word door den „, Ojevaar ”.] Kin (b) Zie’er de Befchryvingen vanby BrLLoN. & Wrr- LUGHBY:PLuTARCHUS, ELIANUS, Vossrus, JON- STON, Marrrer, &c. Nenem. GrEw. Mij, Reg. Pp. 64. en nn ee KE 5 \ NX, \ he 5 OjEVAAREN OVERWINTEREN. 269 heere pr BRUIN, $I., wegens de verblyfs … plaats der Ojevaaren in de ontoegangklyke woes- tynby den Jordaan, niet mede op te loffen voet ftaa, en dat wel te meerder, omdat die Schryver zelf er geen vaft geloof aan flaat, Des winters is de Jordaan binnen zyne vry hooge oeveren door- waadbaar; en. de gezegde heyrlegers van Oje- vaaren zouden aldaar niet veel kunnen opdoen. In April , als wanneer deeze vogelen by ons in % Noorden reeds te broeden zitten, zwelt die, rivier eerft, van wege de fimeltende {neeuw ,„ en begint als dân eerft de omliggende landftreeken onder water te zetten; het geen ook de H. Schriftuur ftilzwygends beveftigt Í. Kron. XII. 15. Ook heb ik niet kunnen vinden, waar die byzondere woeftyn agter of op zyde van den Jordaan geleegen zy, nog by deén kleinen Jor- daan, zoo genaamd, noch by den grooten , die in de doode Zee uitloopt. Weinig betekent het ook by my, dat de zyden van deeze rivier hier en daar met rietboflen bezet zyn; want zoo is het op gelyke wyze gefteld met veele andere tivieren, en ik zou niet gelooven, dat de Ojc- vaars de vermaarde sjervalleye betrekken gaan. Om nu niet in ’% breede aantedringen, dat de geweften van den Jordaan het gantfe jaar door, „genoeg bekend zyn om in ’t zekere te weeten of de Noordfe Ojevaaren daar te famen koomen 5 „en ‘er hun winterlegerfteden veftigen.. En eens gefteld zynde, dat zy van den Jordaan na den re. Dees. Nyl € 2 E 270 ONDERZOEK WAAR DE Nyl trekken; zoo begryp ik niet, waarom zy juitt aan den kant van den Jordaan Zig een ge- ruimen tyd zouden ophouden, naárdien de Nyl naauwelyks zo mylen verder, voor menfen ge- rekend, dieteland reizen, afgeleegenis. Geer- Zins kan om deeze redenen het bevooroordeeld zeggen; ; zoo verhaalt men ‚ ons voldoen: SVL In het algemeen moogen wy omtrent de ver= blyfplaatfen aan beide die gemelde rivieren op- merken , dat onze Gevogelten, (terwyl deeze rivieren zwellen en overvloedigen leeftocht aan de vogelen van die geweften verfchaffen) niet aldaar, maar hier in ons land zig ophouden, en dat zy allen by gevolg te vergeefs van hier eene reize na Egypte zouden doen, juift tegen een tyd van het jaar, in denwelken de Egyptenaa- ren bezig zyn hunne landen te bouwen; in een tyd by gevolg van den oogft, op welken zy over al door dat gantfe land, veel eerder geftoord en verdreeven; dan vreedig door de lands ingezeex tenen in ruft gelaaten Zouden worden. _ _ Maar miflchien kan het verhaal der Holland- fe Reizigers, SI, meerder afdoen. Hetiseen- voudig, en fchynt eenigermaate aanneemlyk te maaken, dat de Ojevaaren in Ooft Indië zig ge- woon zyn fchuil te houden. Dan, ien Zie wel toe dat men niet voorbaarig in die verhaal be- rufte, en dus der Ojevaaren winterlegerfteden in had ' AR „ . î « s OJEVAAREN OVERWINTEREN. 271 in zeer warme wereldgeweften ftelle. Het luid ‚niet zeer waarfchynlykl,- dat de Ojevaaren uit een gemaatigder en gedeeltelyk vry koud geweft, waar in Zy gebooren en opgevoed zyn, heen- trekken zouden, om in eene zeer heete lugt- flreek, niet verre van Balambar, aan de zuid- kuft van *teiland Java, zig te gaan ophouden, Jk trek hierom ’t verhaal der Hollanderen zoo verre in twyfel, dat ik denke dat zy vogelen, welke naar onze Ojevaars wel geleeken, voor Ojevaaren zelf hebben aangezien; ’t zyn moog- lyk Zbis-vogelen, Lepelaaren, Kraanen , of an« deren van dat geflacht, neem eens Japanfe. Kraanvogelen, geweeft. Ik geloof wel dat zy groote troepen van vogelen daar ter plaatfe ge= zien hebben; maar ’t is by my vermoedelyk, dat deeze lieden zoo naauw oplettende niet ge- „weeft zyn als wel behoorde op Natuurlyke zaa- ken , daar by hen geene winft mede was te „doen; inzonderheid dewyl naa de XVIde eeuw niemant daar te lande ooit by bevindinge be- weftigd heeft gevonden het geene die Reizigers aldaar gezien hadden. Mooglyk hebben de Hol- Janderen die foort van Zbis, waar van NeHeEM. Grew. Muf. Reg. p. 64. een kop befchreeven heeft, of mooglyk die foort van Reigeren, van _dewelken dezelfde Schryver gewaagt in zyne bee _fchryving van den kop van een Indiaanfen Reiger, ibid. p. 63. voor Ojevaaren aangezien. Ned IL Deer, ER $ VIL Ë hd ed ( . ® 272 _ ONDERZOEK WAAR DE \ $. VIL. Zo het ondertuffen buiten alle twyfel zy, dat onze Ojevaaren omtrent St. Bartholomeus de Noordelyke geweflen VERLAATEN , zoude ik gee- ne zwaarigheid maaken om dan liever met Isr- DORUS te beweeren, dat zy na de grensfchei- dingen van Europa optrekken, na den kant van Afië toe, aan de rivieren, of in de moeraflige plaatfen en de woeftenyen van de Kozakken en van groot Tartarye; daar zy of van de Sprink. haanen , die in tallooze menigte aldaar in de moeraffen geteeld worden, en van daar dikwerf in Hongarye, Duitsland, en verder overkoo- men, kunnen leeven, of van de Kikvorfen en dergelyke dieren, welken daar onophoudelyk in de modderige poelen zyn te vinden: Vergelyk SCHOOKIUS de Ciconia. c. o. Bec MAN. Hijs. Orb. 1 c. 5. p. tor. Dan, laaten wy ons over den leeftocht , welke zy des winters noodig heb- ben, zoo zeer niet bekommeren. De Natuur ís niet gehouden hen by den winter zoo veel voed= fel te verfchaffen als zy beftendiglyk in den zo- mer genieten: % is genoeg als zy in % leeven blyven kunnen, ín het welk doch, zonder ee- nig voedfel ter wereld, de Zwaluwen, ook ee- nige viervoetige Dieren, de Slangen, de Vlie- gen, en zeer veele andere Infekten overblyven, geduurende den winter: S VIIL ne hd OJEVAAREN OVERWINTEREN, 273 $ VL, | Maar milfehien bevinden zig de Ojevaaren in het zelfde geval, waarin zig de Zwaluwen in den winter bevinden, dat zy namentlyk doof de natuur bevoolen worden onder het water, in den grond, hunne winterlegerfteden te betrek. ken, gelyk na AnBertus Maanus, Kine CHERUSGASSENDUS, Pra TorrusenMa- goLus beweeren. Opmerklyk zyn Prinrus woorden, XXXIH. 03. Niemant heeft het: »» heyr der weggaande Ojevaaren, als het ftaat » weg te gaan, gezien; wy Zien ze ook niet » Koomen, maar wy. zien ze als ze reeds gekoo- 2 men zyn; het een en ander gefchied by nacht3 » en fchoon ze heen en wederom vliegen, oor= » deelt men echter, dat zy rooit anders dan a Peeniger tyd by den nacht zyn aangekoomen”. Niet minder opmerklyk is het verhaal van BA pa TisTA FurLcosus (*) uit de brieven van den Marfchalk Gervasrus TiseLisius (of lie- ver Zilberienfis) aan Orro den Vierdens dat namentlyk uit zeker meyr omtrent drles eenige Villers by.den wintertyd veele Ojevaaren in bun net op tland gehaald hebben. Geen vermoeden ter wereld is ’er, dat Ger vAsrus zynen heer buie ten noodzaaklykheid met een oudewyfsvertel- lingkje bedotten wilde ; dewyl de zelfde Pulgofius ; j f ook _ (@*) Zie Gesmerustit. Ciconia, & Joan. Pra To- R1Us de Cretaliftria tepidî temporis bofpitas. p. 38. U. Deer, 9 8 o 274 ONDERZOEK WAAR DE ook nog van een ander geval gewaagt, het welk in den jaare 1467 gebeurd is, „ in Lotharinge, >» zegt hy, zyn in zeker meyr veele andere Oje- >» vaaren op gelyke wyze gevonden, dewelken , » in de badftooven gebracht „herleefd hebben”. Ondertuffen bekreunen wy ons niet veel aan de aanmerkingen van den heere ZoRNtus (*) hier over. Brabbetaal van lieden die verkeerd filo- foféren , kan gebeurde zaaken niet ongebeurd maaken. Fur cosus zag het ongetw yfeld voor een wonderwerk aan, dat een Vogel onder het water, en zonder voedfel, in ’t leeven zou zyn gebleeven; waarom hy begreep dat deeze Oje- vaaren uit elkanders ingewanden hun voedfel ge- haald moeften hebben. Als iemant eens beweer- de, dat’er, wanneer de Vliegen des wintersals verftorven zyn, myten, die zoo klein zyn dat wy ze met oogen niet befchouwen kunnen, door de bekken of fnuiten der Vliegen in haare lighaa- men koomen, en dat de Vliegen dus van deeze _myten hun voedfel onfangen, zou hy zig wel be- lagchelyk maaken; doch door zulk eene rede- neering zou nogtans geenszins de gefchiedenis van het overwinteren der Vliegen in eenen als ver« florvenen ftaat worden vals gemaakt. Ik achte het der pyne waardig kortlyk nog te onderzoeken, of het ten eenemaal onmoog/yk zy , dat de Ojevaaren, hunne winterlegers onder het Wade kel (5) IL Pethinotb, p. 160. OJEVAARENOVERWINTEREN. 275 water houdende, in het leeven bewaard blyven,, en eindelyk herleevende weer na hunne Zomer- verblyfplaatfen terug keeren kunnen. SIX. Myn heer de Paffor Zornmus(*) noemt ze ver metelen, die zig laaten voorftaan dat zy de Oje- vaaren uit het water, als uit hun winterlegerfte- de , hebben zien haalen ; daar ondertuflèn die vo- _ gelen by toeval #7 het voorjaar gefchooten moogen geweeit zyn, of by eenig ander geval in ’t water gefmoord waren. „ Eenigen, zegt hy, „ zyn zoo gek, dat zy voorgeeven, met hun eigen oo- 2» gen Ojevaaren uit het water te hebben zien op- 2» haalen, of wel zelf te hebben getoogen, wan- „» neer zy ‘er miffchien eenen in het voorjaar g ge- „ fchooten of anders verongelukten aan een wa- „, terkant hebben gevonden”. ’Is fterk gezegd, Dan, het gefchil is hier niet over Ojcvaaren in ’t voorjaar , noch over zulken die vroeg in de Lente gefchooten of door een ander toeval gefinoord moogen weezen. Als een Ojevaar vroeg in het voorjaar gefchooten of in het water verdronken zal Zyn, zoo moet dan noodzaaklyk veronderfteld „worden, dat die Ojevaar reeds huis gekomen en Ctmag dan weezen waar van daan) zot zyne neffel= plaatsalwebrgekeerd was. Nuis t gefchil over de winterlegerfteden der Ojevaaren, Als’er aan my een, ” ij (*) Ubis. p. 159, IL. Deer, S 3 276 ONDERZOEK WAAR DE inde maand February „gebracht wierd ‚ dewelke in myne tegenwoordigheid of in myn afweezen uit het water van onder het ys gehaald en onder weg zoo fterk niet bevrooren geraakt was, of hy her- leefde in myn kagchelkamer, zoo zoude ik den brenger niet doorftryken. Maar wat zal ik zeggen van Leeraar ZoiNtùs? Zyne Eerwaardigheid heeft reeds voorheen de gefthiedenis det Zwald- wen onder de oudewyfsversellingen gerekend; eh de geenen , die aan zulke dingett geloof flaän , voor by geloovigen uitgemaakt; waatom hy by het ever- aangehaalde ook wel dit nog meent te moogen zeg- gen, », Alsmen in de fchriften van beroemde Man > nen, die het ook van hooret zeggen en op trouw van anderen hebben, zulke dingeti vind, by. voorbeeld in Or AusM., geweezen Aarts- s> Bifichop’s van Upfal, Mifforia Rerum Septen- » trionalium , gedrukt te Bazel. p. 733. dâar hy van 2 opeengepakte bundelen van Zwaluwen fpreekt, » die uit het water getoogen waren, zoo is het » geen wonder, dat ‘er eenigen mer dit vooroot- sp deel ingenoomen worden, en het riet alle ernft _ tegen anderen ftaande houde”. Niettemin echter zal Ot aus M., omtrént dit geval, de waarheid blyven fpreeken, zZóo lang als ’er in Sweden, Pruifen, én overal in % Noorden, befcheidene, geoefende én omzigti- ge menfe zullen zyüú, die doot eigene onder- vinding jaarlyks in verfcheidene plaatfen zyn ver: haal bekrachtigd zien, De Godleerendt Vogelkunde "van 2 - A Kd, „1 ETE ‘ ” Aa ï 1 OjEVAAREN OVERWINTEREN, 277 va den Eerwaardigen Zor Ntus, is om haaren tytel niet onfeilbaar. Hy zelf heeft veele dingen van hooren zeggen en by vooroordeel overgenoo- mien. Zyne Eerwaardigheid zal immers niet eí- _fchen, dat men aan haar in alle punten eerbie- diglyk zulk geloof geeve als zy zelve aan’ den _Aartsbifchop van Upfal weigert. Zoo lang Zyn E. geene gewichtige bewysredenen voor den dag gebracht zal hebben om ‘er de Gefchiedenis der Zwaluwen mede vals te maaken: en de ommoog- ykheid niet zal hebben aangetoond van eeniger vogelen winterlegerfteden onder de aarde of in het water, zal ‘er niemant, die gewoon is de zaa- ken bedaardlyk in te zien en te wikken, Zyner Eerwaardigheids begrip toegedaan worden, dat het onmooglyk, en by gevolg vals is, dat eeni- ge dieren in zulken ftaat het leeven zouden blyven __ behouden; ten einde zy of onder de aarde of on- der het ys veilig overwinteren moogen. Die dit dochent: ontkent Gebeurde Zaaken, en ftelt dat verfcheide eerlyke , bedaarde en verftandige men- fen ,waakende gedroomd hebben. Doch vermids de geföhiedenis der Zwaluwen echt en ontwyfelbaar zeker blyft, zoo betuig ik o- penlyk, dat ik uit de redenen, ‘welke de Eer. “waardige ZorNr1us aanhaalt om aan haar geval te twyfelen , niets ter wereld kan opwaaken om my te doen denken , dat niet miflthien de Oje- waaren zig in detgelyke winterlegers begeeven, als waar van de Zwaluwen zig bedienen; offchoon HE. DEEL, « S 4 4 de # ’ 8 WE « 278 ONDERZOEK WAAR DE de eerften merklyk grooter zyn dan de laaften. De grootte doet ‘er niets toe. Ik houde my verzekerd dat Furcosus waaragtige gebeur- teniffen heeft verhaald, en dat de Marfchalk TiBeLisrus Otto den IVden niet bedroogen heeft. Wat verhindert ons deeze fchryveren te gelooven! Ik weet wel dat het niet doorgaat: iets is mooglyk, by gevolg is het zoo noodzaak- lyk en met der daad: maar die iets, het welk gezegd word by Bevinding te blyken , vals zal willen maaken, en dus Furcosus van logene taale zal befchuldigen, die moet met goede be- wyzen voor den dag koomen, dat de zaak in zig zelve onmoogljk is. Ik ben zeer wel verze- kerd, dat de Eerwaardige ZorNrus niet on- dervonden heeft het geen *t verhaal bericht we= gens zekere diertjes, die veel, kleiner dan Oje- vaars of Zwaluwen zyn, wegens de ongevleugel- de enlangkzaam voortgaande Torretges, namentlyk van PETIVER, derdiker niet alleen zonder ee- nig voedfel, maar ook naa dikwerf berbaalde Onder- dompelingen in voorloop „ daar zy eenig? uuren in hadden blyvenliggen , frisen tierig „ drie jaaren ag« zereen „ inbetleeven zyn gebleeven. Eene verwon- derlyke gebeurtenis voorwaar; dewelke Zyne Eerwaardigheid in alle de omftandigheden naa- zien kan in de Verhandelingen der Koninglyke So- cieteit van ane Deel XLI, Stuk I. Ne, 457. bl. 441. en volg.; zoo als dit geval aldaar door den in de Natuurlyke Hiftorie zeer geoe- fen- k ht ak IE OJEVAAREN OVERWINTEREN. 279 fenden heere BAKER,wien wy een lang leeven toewenfen, ftaat befchreeven (*). Indien ik wegens de Ojevaaren zoo veele bewysftukken aan de hand had als ik reeds hebbe, wegens de Zwaluwen, zoude ik omftandiger van hunne Winterlegerfteden {preeken.’ Voor tegenwoor- dig beruft ik in dat, het welk hier onder we- gens éénen Ojevaar getuigt, die in de maand January 1729 van onder het water is uitgehaald, die herleefd heeft, en ’t geen meerder is, die door voedfel, dat terftond by de hand was, in het leeven_(hoe langen tyd is my onbekend) be- waard gebleeven is. Ik wens den naakoome- lingen gelukkiger tyden toe, ten einde de Na- tuurlyke Hiftorie beter moge bevorderd wor- den; „en ik zoude, met R, Boyúe(f), vafte- »> re hoope daar op hebben, dat de Wysbe. »» geerte bondig op vaften Hs gebracht zoude „> worden, zo de. menfen maar naauwkeurig » Onderfcheid wilden maaken tuflen het geen 2 Zy (@*) [Zeer opmerklyk is een dergelyk geval,door den heere SHAW. Pp. 429.verhaald; te weeten, datde heer Ganrierr, __dielangte Kairo gewoond had, hem aldaar een paar adders; Cerafles genaamd,liet zien , welken hy vyf jaaren, zonder ec- nig voedfel, in eene fles, met een kurk\digt toegeftopt, had le- vendig gehouden. In de fleswas niets dan een weinig fyn zand, waar onder deeze dieren op den bodem rond in een gedraaid lagen. Toen ik zezag, zegt de heer Sm aw, hadden zy pas haare oude huiden afgelegd , en zy waren zoo rad en leeven- ‚dig, als of ze eerft onlangs waren gevangen geweeft.] …_{f) Ros. BoxLe. Prafat, ad Chemiftam Scept. „dl Deer, S 5 200 ONDERZOEK WAAR DE 29 zy weeten en het geen hun nog onbekend is; oft geen zy maar enkel meenen; zo zy ook duidelyk wilden verklaaren het geen zy bee grypen wel te verftaan; Zo zy edelmoedig hunne onweetendheid aan de dingen, die voor hen nog verborgen zyn, erkennen, en hunne twyfelingen zoo oprechtlyk openbaa- ren wilden, dat de fchranderheid van de ver- ftandigen tot verder onderzoek der dingen aan= gefpoord , en aan de ligtgeloovigheid der lie- den van minder doorzicht zoo veel niet wys gemaakt wierd.” ED ee in den jaate t729 „in de maand Jatua- ry‚in tegenwoordigtreid van den toen lee- venden Heere Krygs-Raadt Or To van Lore HOFFrL, van den Heere Stadíchryver KA Hs LAU, en van my zelf, geduurende eene by ons in het Strand-ampt Roffitten gehoudene Commiffie, de Viffers van het Dorp Sarkau eenèn verftorvenen Ojevaar uit de Ooftzee in hun visnet opgehaald hebben, en dat de- zelve Ojevaar kort daar naa, als hy in de warme kagchelkamer gebracht was, naa vere „ loop van een uur leevendig geworden, en, geduurende de 8 of ro dagen van ons ver- blyf aldaar niet alleen, maar ook lang daar naa, gelyk de gezamentlyke Viffers bekrach- tigd hebben, door het noodig aas in ’t leeven gehouden is, en dat met de Zwaluwen, (als waar van de Viffers meermaalen geheele bun- 22 de- \ OJEVAAREN OVERWINTEREN. 29 „ delen, die aan elkanderen hingen, uit het wa- „ ter gehaald hebber) dergelyke gevallen zig heb- z‚ ben toegedraagen, zulks heb ik des verzocht » hier mede wel geloofwaardig willen verklaa- ‚> TEN. » Balga; den ro. Dec. 1746. „> Jom. Cun. Reen. » Koningkl. Pruiffies Amptman”’. Het Strand-ampt Roflitten ligt in Curfchen- __Nehring, tuflen den Haff en de Ooftzee. Een jongeling zynde, heb ik met myn vader, die toen ter tyd Raad van het Jachtgericht was, in den Bronstyd der Herten eenige reizen aldaar vertoefd, en tftaat my zeer wel voor, dat de Houtvefter Schlichtius ons toen een dergelyk ge- val „als hier boven, verhaald heeft. Belga iseen der voornaamfte Droftfchappen, niet ver van Elbing, liggende aan den Friflen Haf, N. Arrisr. Hift, An‚ L. VII > Verfcheidene, niet weinige, Vogelen, gelyk fommigen meenen, verbergen zig. Allen gaan Zy Miet na zoelere plaatfen; dit doen alleen zy, tiaby welker gewoone verblyfplaats zulke zoeler geweften geleegen zyn. Doch die vogelen, welken verre van zulke geweften zig ophouden?, veranderen hunne verblyfplaats niet, maar ver- bergen zig in dezelve, Ù U. Deer, BRIEF Dann B Te BAAR VAN KN AAN DEN HEERE M H. OVER EEN ONLANGS ONTDEKT WATER-INSEKT: Haarlem 4 Apr. 1757. MTN HEER, Et Warer-INserT, over welk ik on- derdaags de eere had met-Uw Ed. te {preeken., en van welk ik hier nevens eenige naauwkeurige aftekeningen zende, is, gelyk gy weet,„-in dit Voorjaar tot onze opmerking ge- koomen, by gelegenheid van het reinigen en afwaflen van eenen aan verfcheidene ftukken gehakten Kabbeljaauws-kop , uit welken de kieu- wen waren weggenoomen. Het is in de kom met water uit een dier ftukken, onder het af- fpoelen, neêrgevallen. Dit verfchynfel verdiende op zig zelf Ok Def 1 meer- GELE LE KELE LEGE LA LE LE GE LE A LE elk N 3 É Rd VAN _ ij Ï Jz } ’ EEN ONLANGS ONTDEKT WATER-INSEKT. 283 _ meerdere bevreemding, dan dat fommige In« fekten nu en dan door menfen geloosd, ja zelfs, gelyk ik zulke gevallen weete, uitgeniesd wore den; of dat ’er Maden en Popjes diep tuflen de “vliezen van de huiden der Koejen en Rendieren in groote menigte gevonden worden, en de Horzelen zelf daar uit eindelyk te voorfchyn koo- men, Waarom is t vreemder, dat dit ons te- genwoordig -Infekt uit den Kabbeljaauws-kop voor den dag komt, dan dat een Kabbeljaauws- lever van ontelbaare leevende Infekten kriele; of dat het vergiftig Krabbetje in fommige Mos felen en Oefters worde gevonden, en 'er zyne eijeren in uit te broeden legge ? Ik heb reden om te denken, dat een Kabbel- jaauwskop wel eens meer de verblyfplaats is van fommige Infekten en hunne eijeren. Een bee faamd en zeer oplettend Geneesheer in Noord= Holland heeft my meermaalen verhaald, dat hy „by Lyderen te hulp geroepen is, die onmiddee Jk naa het eeten en kluiven van Kabbeljaauws- koppen, in bet laate Voorjaar , volkomen op de- ‚zelfde wyze als door het eeten van kwaade Mos- felen of Oefters, vergiftigd waren, en alle de- zelfde wreeslyke gevolgen en doodlyke bes naauwdheden onderhevig wierden, welken uit het eeten- van vergiftige Moffelen en Oetters gebooren worden, Geen der Zeelieden, aan welken ons Infeke vertoond is, kende het; ook heb ik in geen der U. Deer. Schry- \ had 284. BRIEF OVER EEN ONLANGS ONTDERT Schryveren, die van de Water-Infekten handes len, gewag van *% zelve gevonden. Dit heeft my te gereeder doen befluiten om het, als wat Nieuws, zoo ver doenlyk was, te befchryven, en, maanwkeurig afgetekend, aan de Lief heb- beren der Natuurlyke Hiftorie mede tê deelen. Toen dit Diertje, uit een der ftukken van den voormelden kop gevallen, eerft in handen kwam, waren ’t Hoofd en de Hals kraakbeenig en veerkrachtig, de drukkinge wederftaandes het onderlighaam was bol en zagt, gelyk een opgefpannen darm, en uiterlyk bynaa van koleur en zelfftandigheid als de gemeene Aardwormen, even zo gekrinkeld als in de Afbeelding. Door het geheele lighaam en een gedeelte van den Hals liep een oort van Ingewand, bynaa half zoo breed als de Hals op ’t dunfte, welk Ingewand of Slokdarm in de befdakheanige zelfftandigheid van den Hals pap veen. verdween. Dit Ingewand fcheen het lighaam of onderlyf te on- derfteunen. ‘Te gemaklyker waren deeze wei- pige byzonderheden te befpeuren, naardien het geheele Infekt doorfchynend was, uitgenoomen aan ‘het bovenfte gedeelte van den Hals. De toppen der uitfteekende Pooten zelf waren hel- , der doorfchynende; en de zwartheid, wel- ke thans aan die deelen gezien wordt, is ’er naa verloop van eenigen tyd eer{t aangekoomen. De koleur van het geheele Infekt, behalven den kop en de pooten, was bruinagtig, doch hel- / WATER-INSEKT 285 helder, glad en glimmende; na onderen toe een weinig donkerder. Om ’er verder iets van te bepaalen, merk ik aan, dat dit Dier buiten tegenfpraak behoort tot de Bende der Wormen: maar een kruipende Worm kan het niet zyn, dewyl het aangenoo- “men Kenmerk der Kruipende is, „ dat zy een », naakt lighaam hebben, onvoorzien van Leden”. Het tegenwoordige kan ook geen Schaal-of Schelpagtige Worm zyn, dewyl het niet valt on- der deeze bepaaling , „ het bekleedfel van het » lighaam és een fleenagtige Schaal”. Ik fchik het hierom in den Rang der Zoöpby- ta „ dus genaamd , dei. der Plantaartige Wormen, gelyk de Heer C. LiNNeus ze noemt, Ím- _mers het vaftgefteld kenmerk van deezen beftaat in te hebben „ een Naakt Lighaam, voorzien van Leden” Aan dit vereifte beantwoord ons In- fekt volkomenlyk, fchoon het geenzins kan ge= rekend worden te behooren tot één eenig van die geflachten, uitdewelken de Heer Linneus den Rang der Plantaartige Wormen doet be- flaan. Dit is geen wonder, De groote Lan- Naus zelf heeft nooit gewaand (hoe algemeen ook de tytel van SysTeMA NATuR 2e moog fchynen) dat hy alle de Geflachten der Zoöphyta wan den gantfen Aardbodem wift, of dat ’er niet meer dan dertien gezinnen van Plantaartige Wor- men in weezen waren. Dagelyks worden ?er geflachten en {oorten van Schepfelen ontdekt U. Deer. wel Nr ter mr / a 236 BRIEF OVER EEN ONLANGS ONTDEKT „welken aan de opmerkinge onzer voorgangeren ontfnapt en hen onbekend gebleeven zyn. Is een Samenftelder Natuur niet in der waarheid een werk dat nooit einde heeft? Om voort te gaan, noem’ ik tot myn gemak en zoolang tot dat men gevoeglyker naam zal vinden , ons tegenwoordig Water-Infekt, Kor- poor [Cephalopus.] En zie hier myne bepaaling van % zelve, Kor-Poor, Cephalopus. Het Lighaam is langkwerpig , Rolrond. Het Hoofd is omzet van eene Kovel, dewel- ke van boven in eenen Moren, die fteil over eind ftaat, en op de zyden in twee Armen uitloopt, De onderfte helft van het Lighaam is een Darmswyze, flaauw geringde, en kegels- wyze toeloopende Zak. BescHryviNG: (Zie de afbeeldingen: Praar XIV.) Het geheele Dier is één en drie vierde gedeelten van een Rhynlandfen duim lang, gemeeten zoo als nu het onderlyf ineen- getrokken en krom gekrinkeld is. De Hals, gelyk ik het gedeelte noeme van a tot b, Fig. 1 „maakt de grootfte helft uit van het geheele Dier. Boven by den darmswyzen Zak is hy iets wyder dan in t midden. Hy is kraak- beenig en veerkrachtig, en van agteren onmid- delyk onder de kovel, of in den nek, tot een weie Vv vee Water-INseRt 237 __\einig over de helft van den omtrék, geringd, EE: Fig. 2.] Van atot d was hy met eene min _doorfchynende vochtige ftoffe gevuld, gelyk bleek óp %* toenypen van den hals miet myne vingeren. By 5 een weinig wyder wordende maakt hy éen tand, daer zig het oriderlyf 5, Gs aan vereenigd. Dit Onderlyf, fladuw geringd, is, in fs door een naad famenge trokken en Toopt , langkzaamerhand naauwer wordende, | _als een kegel uit: Geene opening heb ik van “ònderen aan deezen zak kunnen gewaar wor “den. Dezelve was. opgevuld met een dik vocht, en geleek zeer veel naar den darm vande Concha Anatifera, of van de; zoo als het fprook- jê vertelt, in eene Gâns erändererid Schaakworm. De Kop [g, Fig. i.] is omtrent Klootrond ter gróotte van een bakerfpelde-knop , en vertoont zig hier ‚ gelyk ook in Fig: 43 ven voorer, om den fnofid van *t dier voor 't oog te brengen. Hy ftaat midden tuflen de twee Armen en even onder den Horen > welks ondeteinde, gelyk in Fig. 3 by # ite zien is, met een ftompen hoek es ventjes over hem Hel loopt; tefwyl ook de 4 „men by de fchouderen eee holte mdaket, wel- ke hem ontfangt. Ik heb deezen Kop voor over en op zyde kunnen bewegen, fchoou het Diert- je teeds lang geftorven ware: _ De Mond, Fie. 4, die Horizontaal open en toegaat ten welken ik hier wat wyder open maak- te dan in Fig, Is om te verneemen of hy vari u Deer: à T Tan: nd hd Ke Kad 288 Brier OVER BEN ONLANGS ONTDERT Tanden voorzien ware, is, genoegzaam in het midden, van den kop, overlangks uitgelirekt. Hy ftaat, fchoon geflooten, een_ weinig hol na binnen; terwyl deszelfs twee binnenfte Lippen in die holte wat verhevener en meer vooruite ‘ftaan Beter kan ik my niet uitdrukken dan met te zeggen „dat de Mond aan weêrszyden dri ie Lip- pen heeft, welker buitentten , de Jangften, alleen maar fchynen_ eene verlenging re zyn der zelf. ftandigheid van den kop, a, Fig. 45 de middel. ften koomen my voor, op zig zelven en afzonder- Iyk van de anderen beweegbaar te zyn A of fchoon de buitenften over. haar heen kunnen luiten: De binnenften, c. Fig. 4; fluiten zig digtft op elkanderen, laatende echter eene langkwerpige oneffene opening tuflen beiden, binnen dewel- ke ik geene Zunden, of iet dat hard was, heb kunnen verneemen. _Deeze toeftel van Lippen dient ongetwyfeld aan ’ Infekt, om zig des te vafter te zuigen, met meerdere of mindere Kracht, haar maate zulks noodig zy. Of, met zyne twee buirenfte lippen mag het zig vaft Zui gen, terwyl het metde binnenften en middelften uit de lighaamen, op welken het zig zet, zyn voedfel na zig trekt. Hoe naauwkeùrig en lang ik, herhaalde rei. zen, ook met goede vergrootglazen, toegekeë- ken en gezocht heb; niets, dat naar Gezicht- w erkwuigen geleëk, heb ik aan dit Diertje ge- vonden, Het welk my heeft doen vermoeden, of Nn À ee a Aid gere: INSERe | 289 of niet wel de. Topjes, E Zy van de Handen, ’* zy van den Hoorn, (als welken veele gelykenis hebben miet; die der Slekken, uitgenoomen, dat zy | hatder en taaijer zyn) ’t zy van deezen te fa- | men, aan het. Dier tot Oogen. verftrekken. Zeer aanmerkenswaardig Zyn vervolgens. de Sleen en Handen, of, zo U deeze vitdrukking te aanftootlyk i is, de Pader van dit ongemeen „Water-Infekt; in den ftand, waar in ik ze ge vonden, heb, afgebeeld door hk, Fig, ds en 1 elk afzonderlyk, door Fig. 5e EN, 6. ‚Uit hunne …_ verfchillende. bocht, als, welke, in ‚de, têchter. poot, Fig. Is eenen, „Elleboog, maakt, terwyt de linker als verkort en ingetrokken is, gelyk ook uit de verfchillende fengte det Vingeren; bf, (hebt gy dit konftwoord liever) der Tezra- luis, in k‚ Fig. 1., ben ik zeer geneigd te bee fluiten, dat dit Infekt het-vermoogen heeft om; naar zyn goedvinden en naar vereis Zyrier om- {tandigheden, de Pooten , zoowel als de Handen en Vingeren, langer of korter te maaken; ever _gelyk de Slekken haare’ Hoorentjes en Lighaa. men kunnen doen’: fchóon deeze Pooten en Viri- geren; zoo als gezegd is; van fteeviger zelfftan: digheid zyn dan de Hioöfentjes der Slekken. Deeze Vingeren eindigen in rond verheven knubbeltjes. Zy zyn doorfchynende; en, ge. Iyk ook de top van den Moorn,/, Fig. L., van buis ten gedeeltlyk zwart geworden i in den moutwyd, Zeer kenlyk was aan den linkerpoot by m5; u. Deer: ie D] äd 290 EENONLANGSONTDEKT WATER-INSERT: in Fig. 1., een Mieltjete zien, hetwelk, vaneene andere zyde befchouwd, zig een weinig agter- uitftaande vertoonde, even als in m, Fig. 5. Aan den techterpoot was het zoo kennelyk niet te befpeuren. En dit beveftigde my in myne verbeelding, dat dit Dier zyne Pooten en Han- den met meerderen of minderen bocht uitzetten , of, naar Zyn believen, inkrimpen kân! een ver- mogen, welk het fchynt van nooden te heb. ben, zoowel om des te zekerder te vatten, als om zig aan andere lighaamen vaft te houden. Fig. 2. Verbeeld het bovenft gedeelte van dit Water-Infekt, vlak van agteren te zien. — En Fig. 3. Vertoont het zelfde rek ‚ eef. weitiig fchuins van boven te zien. TN. WAAR- D| } WAARNEEMINGEN OMTRENT DE GALSTEENEN BEZOARS AO: DOOR DEN HEER Bo venen „Doktor in de Geneeskunde te Ryf]el. se Periodique d'Obfervat. de Medicine, Chirurgie,Pbar- ánacie ; &e. Novembte 1756. p. 346.) OEOES GELE LE LE GE LE LE LE LE HE EEE EU \ Een deet is ’er, im Ee: Menfchelyk Lighaam, “daar geen Steenen kunnen groeijen. Men vindt, href? dangaande , voorbeelden van aller- lei foort, in de Werken der Geneeskundigen. _ en Natuùirvonderzoekeren. Daar zyn Menfchen gezien, die werfteende Traanen ftortten. Ik ken een Geeftelyk Vrouwsperfoon , Engborttig zynde,en van een vry droog Geftel, welke, uit het onderfte van de Neus in het Gehemelte , op verfcheide tyden en by herhaaling, vry hars _ de Steenen geloosd heeft, omtrent van grootte als een Peperkorrel. Zy gaf ’er my, eenige Jaa. ren geleeden; twee van, die zy zo even had vitgerocheld (@. Deeze voorbeelden zyn zeld- zaam, doch het is niet even zo met de. Steenen 0. Deer, MEE. 3 van 292 _ WAARNEEMINGEN OMTRENT DE van de Galblaas of Gal-fteenen „welken men het allergemeenfte vindt; uitgenomen, miffchien, die van de Nieren en de Waterblaas. Ik heb gelegenheid gehad om deeze Steenen waar te neemen , niet alleen in doode Lighaamen, maar Zelfs heb ik 'er eenige Menfchen door het Fon- dament zien loozen. * Is nu omtrent vyftien Jaaren, dat ik, in eene onzer Voorfteden, gee haald werd by een Mansperfoon, oud omtrent zessen twintig Jaaren, van een droog bloedryk Galastig Geftel, wegens een Lever-Kolyk met Ontfteeking, waar van de kentekennen waren : eene zeer hevige Pyn omtrent den Middel naar de regterzyde toe, welke Pyn zig uitftrekte tot aan het midden van den Buik, en vergezeld ging met. Braaken, een fterke Koorts, ophouding van t Water en den Afgang. „Twee: dagen daar na voegde zig een beginzel van de Geel zugtby alle die Toevallen.Ikliet zes of zeven A- derlaatingen doen, fchreef onophoudelyk Vers, zagtende Darmfpoelingen voor, Pynftillende en verkoelende Panken ls ook Olieagtige Mid- delen. (a) Blafius heeft Sanen. pek onder de Tong en in derzelver Zelfftandigheid, in de Lippen, Longen, het. Hart, den Balzak, de Traanklier, enz, Jzaak Catier heeft er een gehégt gezien aah de inwaardfe Oppervlakte van ‘t Harde Herfenvlies.; Vetfcheide. voorbeelden zyn'er- van: Steenen „in „den Lyfinoeder „gegenereerd. — Zulpius- heeft ’er cen gevonden in. de Slagader, dte maar de flin+ ker Cap vfula Atrabilarin. gaat: Realdus Columbus en Pe Mar chatris inde Vérid Portarum. Enz. sk Ke te GAL-STEENEN EN BEZOARS. 293 delen. Hier door wierdt de Bols zagter, en de Vaterloozing, herftelde zig, zonder dat egter de Pyn „merkelyk verminderde _ Dit laatfte, ge- voegd by het aanhouden der Hardlyvigheid en der Tosvallen y van de Geelzugt, deed: my den- ken, dat 'er eenige verftopping moefte zynin de gemeene Galbuis af i in die van de Galblaas, door: Bra veroorzaakt. Dienvoigens beval ik, dat men niets wegwerpen zou van des Lyders # Afgang. [indien hy cen open Iyf kreeg], zonder jp Ee Bekken zorgvuld.g te befchouwen. Ik deed hem een verkoelende Drank, die zagtelyk ope- nende was, gebruiken, Melkwey met Tama. rinden gekookt; Sop van Kalfsvleefch met ver- koelende Moeskruiden, zonder de’ Darmfpoe- lingen, te verzuimen Myn verwagting werde beantwoord; want. de Lyder raakte, den Zeven. den dag, met den Afgang zeftien of zeventien Steentjes kwyt, waar van het kleinfte zo groot ‚ was als een Erwt, en fommigen zelfs byna de groo en gedaante hadden van een Turkfche „Beg on. Kort daaraan was hy volkomen genezen. Deeze Steentjes, waar van ik zelf ’er nog ee- nigen heb, Zyn ligt, dryvende in Regenwater), zo van binnen als vân buiten geel, effen en glad; hunne. zyden vertoonen fomtyds. Driehoeken 0 om= tyds een, foort van fcheeve Ruiten, fomtyds zyn. zy. als plat gedrukte Teerlingen met afgeronde hoeken, gemerkt met ondiepe ftreepen „ waar- door derzelver Oppervlakte i in verfcheide gelyk- ‚o. Dears, î T 4 \ Vor. 294 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE vormige perken fchynt verdeeld te worden. Dee- ze Streepen komen ons kennelyk voor, de in- drukzels te zyn van de plooijen of rimpelagtig- heden, die van ‘de-binnenzyde aan de Galblaas_ worden gezien. Verder beftaan de Steenen uit verfcheïde Laagen, welker binnenfte, die de Kern maakt, van eene minder harde Stoffe, en donkerder geel: is dan de anderen. Aan deeze tekenen zyn de Gal fteenen altoos kenbaar, en deeze zyn het zonder twyfel geweeft, die de Toevallen, van ons gemeld, hebben veroor- zaakt, toen Zy in de gemeene Buis of die van de Galblaas werden opgehouden. Ik heb van deeze Steentjes eenigen, die te morzel geflagen waren, op glocijende Kolen gelegd, Zy hebben vuur gevat als Wafch, en zyn byna in een. 00: genblik verteerd geworden, ha dat zy een flin- Kende Rook hadden gegeven. De Bewooners van Moeraffi ige Landftreeken fchynen meer gefchiktheid te hebben tot de voortbrenging van dit foort van Steenen, dan anderen. Buiten kyf zal de dampige Lugt, die zy inademen, en het flykerig Water, * welk hun tot Drank verftrekt, veel daar toe doen. In % Jaar 1750 tech op het Land en voor- al naar den kant der Moeraffen, op een kleinen afitand van deeze Stad, eene Roode Loop, die veele Menfchen zanaftee en in graf fleepte.. De Geneesheeren en Heelmeefters, welken tot Behandeling van die Volkziekte, door-de Staa- ten ) Kd AN j Á td id 2) é st / KAENn _GaAL-STEENEN EN BEZOARS 265 ten der Provincie, gezonden waren, bevonden in verfcheide ‘Lyken ,' vân Menfchen van ver- fchillende Ouderdommen > Steenen van verfchil. lende grootte en figuur in de Galblaas befloo- ten. De Galblaas van een Meisje, dat veertien Jaaren oud was , vondt men. opgevuld met hoe- kige Steentjes , door hunne witheid gelykende naar brökjes Smeer of wit Wafch, waar van Zy ook byna de hardheid hadden, laatende zig ge- makkelyk aan ftukken breeken. Andere Gal-fteenen zyn my behandigd, groo- ter dan alle de genen die ík tot nog toe heb ge- zien, zynde gehaald uit het Lyk van eenen Man van zeftig „Jaaren, die aan een fleepende Ziekte was geftBrven. Sommigen derzelven zyn.byna van grootte als een kleine Muskaat-Noot; zy _ trekken naar de gedaante vau de genen, die ge= _loosd waren door de Perfoon, van wien voor-. _ heen is gefproken ; eenigen hebben byna de fie- guur. van een Dobbelfteen. Zy zyn famen ge- {teld uit twee of drie dikke Laagen of Schilfers, welken, hoewel van eene digte of vafte Zelfs flandigheid zynde, gemakkelyk kunnen gefcheie den worden van hunne Kern, die harder is dan zy zyn. Van-koleur zyn zy geelagtig graauw. Op *t Water dryven zy niet: ook vatten zy geen Vuur, wanneer men ’er brokjes van werpt op gloei- jende Kolen ; maar.zy worden weldra zwart, gee- ven eene Pisagtige Reuk „ en vergruizen „ in _ zeer weinig tyds, tot een wit poeijer. Deeze II, Deer. EK ‘Stee- & as vr 296 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE ke Steenen waren in groot getal ‚en vulden de Gal. blaas, welke. zo zeer was uitgezet, dat zy naar . eene Waterblaas geleek (4). De Galblaas is de cenigfte teelplaats niet van dergelyke Steenen. Men heeft er ook gevónden in de Galvoerende Buizen van de Lever, en zelfs in de Zelfitandigheid van dit Ingewande STALPART VAN DER Wier brengt de His- torie by van een Man, by wien men uit de Le- ver, een Ettergezwel openende dat in dezelve was gevormd, eenen Steen van grootte äls een _ Dui- (5) [De Vertaaler heeft, in den Jaare 1748, in het Lyk van een oude Vrouw, te Leiden, drieentwintig Steent- jes gevonden in de Galblaas, welkeregter niet veel was uitgezet. De meeften van deeze Steentjes zyn zogrootals Erwten, en hebben byna degedaante, alsde Schryver zegt; doch een derzelven is merkelyk grooter den een Mus-. kaat-Noot, zo als men ze van de Baft en Foelie ontbloot j „inde Winkels koopt: hy is byna volkomen rond, vertoont } zig aan twee kanten, tegen elkander over , zwartagtig en glad afgefleeten, in den omtrek witagtig en een weinig voos; doch verder is-zyne koleur, gelyk die van alle de overigen , een weinig bruinagtig geel. ’t Gewigt van. deezen. grootften is thans omtrent anderhalf Drachme, | Hy dryft in ’t Water, gelyk de anderen ook min of meer doen. Brokjes van dezelven, op een gloeijende Kool ge- legd zynde, bevind ik dat niet branden, maar met een fterken. Rook , die egter weinig en vooral niet Pisag-, tig ftinkt, verteerd worden. Hier uit blykt, dat ’er vry veel verfchil in’ de Gal-fteenen , zelfs die uit de Galblaas zelf gehaald worden , is: ‘waarover men zig tesminder zal verwonderen „aangezien ‚de ‘Gal zelve „ door Ziekten en Kaaden, zozeer kan verleng: als. bekend is. ] li ma ed \ Gar: STEENEN EN BE ZoARs. 297 Daiven-Ey: vondt d ). PAULUS DE SoRBAIT „ door deezen Schryveraangehaald, maakt in de Epbe- merides van Duitfchland gewag van eenen Steen, uit het Lyk van eene voornaame Dame, ter grootte van een Ganzen „Ey. Deeze Steen was gehuisveft i in de Zelfftandioheid van de Lever, welker eigene Rok den Steen, aan de eene Zy de, tot een bekleedzel ftrekte, waar aan hy ie vaftkdeefde (c). Alzo de Gal-fteenen niet anders zyn , dan Gal, de famen gegroeid en tot zekeren trap van hard- heid gekomen ís, zo kunnen zy zig zo wel vor- men op de plaatfen, daar de Gal afgefcheiden “wordt, als daar zy door paffeert, wanneer eenig beletzel de vrye vloeijing derzelve verhindert: _doch deeze famengroeiji ingen zullen veeleer plaats hebben in de Galblaas, dan ergens anders, om reden dat de Gal äldaar natuurlyk vertoeft. In zodanig een Geval vindt men de opgehouden Gal _min of meer verdikt. In het eerfte Jaar der Z- phemerides van Duitfchland wordt verhaald, dat Greizerrus, het Lyk openende van eene Da- me, in de Galblaas een Steen gevonden heeft, die van buiten bruin van binnen graauw was, in grootte nabykomende aan een Hen-Ey, én byna een Once weegende, Deeze Steen zwom in een zwart Vogt, ’t welk dermaate taai en klee- \ „Vee _® Zie zyne nnb) Cent I. Ovt 45. (©) Zie de Alta Phyfico- Medica feu Epbemerides. Natura Curioforum, Dec, 1. Ann. II. Obferv, 106. IL Daer, « N 293 __WAARNEEMINGEN OMTRENT DE verig was, dat het volkomen geleek naar Lym. Indien de gezegde Deme, die maar drie-en der= tig Jaaren oud was, langer had geleefd, zou dit Vogt, zonder twyfel, uit zig zelf ftof verfchaft hebben tot verftheide lagen of « chilfers, die aan den Steen zouden gevoegd zyn geweeft (2). _De zwartagtige Steenen, van zekere grootte, die men eenige Menfchen door het Fondament ziet loozen, en om die reden genoemd worden Menfchelyke Bezoars: zyn die iets anders dan vere dikte en verharde Gal? De vermaarde FERNEe Ius heeft, tegen het Gevoelen van GALENUS, aan, beweerd, dat de Slym der Darmen der- maate verhard kan worden, dat zy Steenagtige Samengroeizels maakt. Hy zegt gezien te heb- ben, dat verfcheide Perfoonen zodanige Samen- groeizels loosden, ter grootte van een Kartteng, of Ockernoot, en brengt het voorbeeld by van eenen Man, die ‘er om de-vier of vyf dagen uitwierp(4). BeneveNrushceft, in de Dare men van een Lyk, een Steen van grootte als, een Hen-Ey gevonden, en een andere Schrys ver, door ST ALPART VANDER WIEL aangee, haald, zegt, dat hy er drie van dergelyke groote, te, insgelyks uit de Darmen, heeft gehaald, | Wy “…(a) [In onze Waarneeming ‚in tegendeel, was in de Galblaas- maar ‘weinig Vogt,’ en dit zeer dun en bleek, by- na als Water wegvloeijende; zoo dat daar uit wederom. met zekerheid niets kan opgemaakt worden. Vertaaler,) (b) Zie zyne Patkologia Libr. VL, Cap. 9., _ : E ke — GAL-STEENEN EN BEZOARS, 299 Wy ontkennen niet volftrekt de mogelyk- ‘heid, dat er Steenagtige Voortbrengzels in dé holligheid der Darmen kunnen oorfprong nee- _men, en zulks zou miffchien plaats kunnen heb- __ben in de zäkken van den Blinden en Krinkel- Darm: doch FERNELIUS, Zo min als een der ândefe aangehaalde Schryveren, brengt eenige omftandigheid by, die hun beeft kunrien over= tuigen, dat de Samengroeizelen, waar van zy _Spreeken, in de Darten, eér dan in de Lever, itn voortgebragt. In het Geneeskundig Woordenboek wordt ge- ie: dat de Bezoarfteenen, die ons zo uit dé Ooft- als Weftindien toegevoerd worden, Stee: nen Zyh, gegenereerd in de Galblaas van ver- fcheide foort van Dieren, als Bokken, Wilde - Varkens, Aapen, Geiten; enz. Men maakt gewag van eenen, die vyf Oncen woog, ge- “vonden zynde in de Galblaas van eene Land- Schildpad: doch ’er wordt bygevoegd, dat de Bezoars ook in andere holligheden des Ligháais van die Dieren, behalven in de Galblaas , groëïs jen. Wy weeten in *t algemeen, zegt de Heet Georrroy, in eeneVerhandeling dienaangaans de, welke onder de MeMmomrtieN van de Kos ninglyke Akademie der Weetenfchappen is gee voegd; dat deeze Steen zig bevindt in de Maag van een foort van wilde Geit, welke op Krui- dige Plantgewaffen graaft. De Akademift voegt ‘er by, dat deeze Lin in * Vuur gelegd U. Drei. / -_Zytie 3oo _ WAARNEEMINGEN OMTRENT DE zynide, fchielyk branden, en dat dezelven vlug Zout en Olie fchynen te bevatten. Zie daar omftandigheden , welken het weezenlyk kenmerk der Gal-fteenen uitmaaken, Kan men dan nog verder aangaan-op het berigt der genen, die geopperd hebben, datde Bezoars gevonden wor- den in de Maag der gemelde Dieren? Zou ’er eene byzondere oorzaak zyn, welke dezelven uit de Darmen opwaards deedt gaan ? Wantik geloof niet, dat de Galvoerende Buis of die van dé Gal: blaas, in deeze Dieren, onmiddelyk uitlooptinde Maag, gelykin de Struisvogelsen Yzer-Varkens. Indien het waar is, dat de _Bezoarfleenen uit Dieren niet anders zyn dan Galffeenen; zonder twyfel is het even zo gefteld met de Bezoars uit Menfchelyke Ligbaamen,” Doch om dit ftuk tot den trap van taftelyke blykbaarheid te brengen; zo laat ons onderzoeken, of deezen niet wees zentlyk de kenmerken hebben van de Gal-fteenen. Een Vrouwsperfoon in deeze Stad, bykans veertig Jaaren oud zynde, heeft, omtrent twee Jaaren geleeden, met den Hen eenen Bezoar geloosd, dien ik in handen heb gehad. ‚ Het is een hoekige Steen, Bad aan de ges daante van een Kegel „doch aan zynen grondfteur rond uitloopende, en oneffen door kleine vers _ hevenheden, op de wyze van. tepeltjes, over - zynen gantfchen omtrek. Hy weegt. tegens woordig zes Dragmen en twaalf Greinen, en is grooter dan een Duiven-Ey. Kort na dat hy uit- idd in, IJ ’ r KeS, Û , Ass * u k Hit STEENEN EN BEZGAIN, sat | j ùitgeworpen. werdt, was hy Zwaarder. _ Door- „dien er, een klein gedeelte is afgenomên, kan men zien, dat hy beftaat uit Laagen of’ ‘Schilfers, die een zelfde middelpunt hebbên, waar van de „medie, digter zyn en harder dán dé buiten. ten ‚De buitenfte Schilfers „gaan ’er gemakke- Iyk ik Pi, Steen is bruin en zelfs zwart op ee« „ige plaatfen doch, de daar aan volgende Laa- „gen zyn graauw of witagtig, en ‚her gedeelte, be „daar, hy. in een punt uitloopt, is zeer effen en glad. Don Patient was , eenigen, tyd, voor het loozen vän deezen Steen, nog kleine Steenag- _tige. Samengroeizels, kwyt geraakt, onder andes ten twee, die byna van grootte waren als, een “Turkfche Boon... ‚Dit Menfch, zynde van. een ‘zwartgallig ge- feel en altyd, bruinagtig. van Vel geweeft, hadt, drie -of vier Jaaren voor het Joozen van den gee melden Steen, hevige Pynen geleeden omtrent haar | Maag, vergezeld met Walging, Braaken, Gerommel in * Gedarmte, enz. Eenigen tyd daarna. werdt de Pyn verplaatft naar de regter Zyde, onder de Ribben, alwaar dezelve eenen tyd lang ftand hield met een gevoel van zwaar- * „te. Vervolgens, daalde de Pyn tot aan de reg- ter. Liefch en eindigde ten laatften i in *t ldagfte van het Bekken. Zy is, geduurende dien tyd, nooit vry van Pyn geweeft, maar dezelve vère hief zig van tyd tot tyd, met Zulke hevige vlaa- „gen, dat zy langs den grond Koop’, én, op een U Deer, on- 302 WAARNBEMINGEN OMTRENT DE ongefchikte wyze ;. haar Lighaam nu ovér de eene dan over de ândere zyde fimeet, als één uitzinnig Menfch. Dien geheelen tyd was Zy zeer hardlyvig, loozende, door middel van de Klyfteereri die haár gezet werden, hiet andefs _dan een weinig zwarte ftinkende ftoffe, Haar koleur is by tappen zwartagtig geworden , fchoon ‘er nooit de regte kerirekenen vän de Geelzugt zyn geweeft, Wanneet de Steen tót om laag in den Endeldarmn was gezakt, hieldt de- zelve het Fondament, drie dagen lang, volftrekt geflooten. De Patiënt onderging toen de Toes vallen van de Wolvulus, tot zo verre, dat zy _Vuiligheid.door haaren mond overgaf. «Zy ver- zekerdemy, zwaarder podgingen aangewend en heviger Pynen uitgeftaan te hebben om deezen Steen te loozen, dan om te kraamen. Op dat oogenblik werdt zy vaftgehouden door vier Per- fooien; het Fondáment ging hâar uit. Sedert dien tyd is Zy redelyk van Gezondheid geweeft. __Men zoude deeze Vrouw van een gedeelte der laatfte Pynen bevryd Kunnen hebben, door haar deezen Steen uit te trekken met Tangen, een Haakje of eenig ander Tuig hier toe bè- kwaam ; op welke wyze, voor verfcheide Jaá- fen, de Heeren Boupov en Moreau znlksin het Hotel- Dieu te Parys in t werk gefteld hebben, ten opzigt van een Vrouwsperfoor, welke zy eén Steenagtig Samengroeizel, van grootte als een Hen-Ey, uit het Foridament hebben gehaald. Het " 1 jv 6 ú GAL-STEENEN EN BEZOARS.. 303 Het brak onder de Operatie, ’t welk de uichaâ- __ ting gemakkelyker maakte. Wanneer men den koers volgt van de Toe’ vallen, welken de Patient, daar wy hier van fpreeken, heeft uitgeftaan, - gedùurende dieù langen tyd; van dat zy ’t Ongemak begon té krygen af, tot dat zy van hara Steen verloft werdt: zo kan men zig niet ontfläan van hêt natuurlyk voorkomende denkbeeld, dat deeze Steen in de Galblaâs zynen oorfprong genomen heeft, De eerfte Pynen, die zig hebben doen gevoelen ter plaatfe van de Galvoerende Buis of die van dé Galblaas, fchynen niet veroor- zaakt geweeft te zyn dan door de geweldige bitfpanting van dit Kanaal, daar de Steen . was ingefchooten 5 * welk tevens ook Walging en Braaken heeft moeten veroorzaaken: De o- vergang der Pynen naar de regter zyde, boven de Heup, is die niet de uiewerking geweelt van _het beklemmen des Steens in het Klapvlies van den Krinkeldarm; nà dat dezelve, zonder eeni- _ gen tegenffand, het gantfche Kanaal der dunne Darmen was door gepafleerd? Is het niet, met zig een weg te bäanen, eerft door de naauwe Openingen van de Galvoerende Buis en die van de Galblaas, en daarna door de Opening van dit Klapvlies, dat hy aan zyne Punt, welke het eerft daar in gefchooten zal zyù, die gladheid heeft gekreegen, welke men daar aan befpeurt ? Zyne rondheid aan de kanten vàn den Grond: BE DEEL Vv __fteud, # 304 __WAARNEEMINGEN OMTRENT DE fteun, heeft moeten toebrengen, om de gedag- te Openingen zo veel te doen meegeeven, als noodig was om den Steen door te laaten (4). Maar, zal men zeggen, welk eene verbaa- zende uitfpanning moet ‘er onderfteld worden in de Galvoerende Buizen, om eenen Steen, van grootte als deeze, te kunnen doorlaaten? Ik vraag, of deeze uitfpanning minder mogelyk Zy, dan die, welke een Steen maakt, gaande van de Nieren in de Waterblaas over door de Pisleiders, welker wydte in den natuurlyken Staat buiten twyfel niet grooter is dan der ge. dagte Buizen, en welker Rokken zekerlyk niet minder tegenftands bieden. Heeft men egte niet Pisleiders gezien, die, doorgang hebbende gegeven aan Steenen veel grooter dan onze Be- zoar, uit dien hoofde eene wydte gekreegen hadden, bykans zo groot als de holte der dunne Darmen? Derhalven is het te begrypen, dat de Galbuizen zig genoegzaam kunnen verwys den, om Steenen door te laaten, niet alleen van grootte als de onze, maar zelfs nog grooter Zyn (4) Wy merken hier omtrent nog aan, dat ‘er onder de Galfteenen, welken in groote nabykomen aan deezen, geenen zyn, dan in gedaante overeenkomende met den- zelven, die in de gedagte Kanaalen kunnen infchieten. De zulken, die volkomen of nagenoeg rond zyn, blyven beftendig in de Galblaas, en zelfs dikwils zonder de Dierlyke Huishouding merkelyk te benadeelen: aange zien zy, de Opening van de Galbuis niet geheel en al kunnende verftoppen, de uitvloeijing van de Gal uit’ de Blaas niet beletten, GAL-STEENEN EN BrzoARS. 303 _zynde; gelyk, by’ voorbeeld, die was, van ‚ welken de Heer BrANCHI meldt in navolging van T vr rus, geloosd zynde door eene Vrouw van zeventig jaaren; die weezentlyk de dubbel- de grootte gehad moet hebben van den onzen; indien hy van even zwadre Zelfftandigheid is ge- weelt; alzo hy anderhalf Once woog (6). Wy vinden, in eenige Waarneemingen; Ge: wallen; die met het onze zeer overeenkomftig zyn, ten opzigt van de Toevallen, welken. de bitkoming van den Steen zyn voorgegaan: Fo- REs TUS maakt, in het XIV. Boek zyner Gee neeskundige Waarnemingen, gewag van eene Juffrouw: te Dordrecht , welke ’er eenen, gróoter dan een Duivèn-Ey; geloosd hadt, na eenen langen tyd Pyn voor de Maag en in den Onder: buik geleeden te hebber, In deeze Maandelykfche Verzameling van … Geneeskundige en andere Waarneemingen (c) voor November 1755, vindt men een Verhaal van een Bezoar , uitgeworpen door eene Dame; welke vooraf de zelfde Toevallen hadt onder: gean: welk den Autheur van die Waarnee- ming;op de wyze ven een Vraagftuk, het Gee fhil, daar wy nu van handelen, heeft doen oorftellen. De volgende Waarneeming zou bys nxalleert gendeg zyn ‚ om dat Voorftel op te loffen: A 6) Hifboria Hepatica. P. II. p. 84 y (€) [Naamelyk het Recueil Periodique, in’ Fränfch të Parys uitkomende, waar uit dit Vertoog genömeti ís:] HL. Dern. WE 1-3 * & 506 ___WAARNEEMINGEN OMTRENT DE Zy is van den vermaarden Heer BiANCHI; door wien verhaald wordt, dat zekere Graavin;, onderhevig aan eene Geelzugt, die alle Maan den wederkwam, en van twaalf tot vyftien da- gen duurde, in de Kraam leggende, door de uitwerking van een fterk Purgeermiddel een Steen loosde, nagenoeg van eene driehoekige gedaante , en grooter dan eene Ockernoot, waardoor die Dame voor altoos bevryd was van haare Geelzugt. Men was te vooren van ge- dagten geweeft, wordt ’er door den Schryver bygevoegd, dat de Ziekte veroorzaakt ware door eenen Steen, in de Galblaas zittende. De Omftandigheden, die deszelfs uitwerping zyn voorgegaan en gevolgd, laaten geene twyfe- ling, of dezelve moet weezentlyk uit de Gal- blaas of Galbuizen gekomen zyn. Ons blyft nu niet meer over, om ons voor- neemen geheel te volbrengen, dan te onder- zoeken of de Bezoars, en in *t byzonder de onze, de kenmerken niet ten vollen hebben van «de Galfteenen, of van de Steenen die in de Galblaas en in de Lever-Buizen zyn gevone den. De geheele Wereld weet, dat het by- zondere kenmerk van deeze Steenen is, dat zy als Wafch branden, en, op gloeiende Koolen gelegd zynde, in weinig tyds verteerd worden, Een weinig afgefchraapt hebbende van on- zen Bezoar, zo wel van de buitenfte Schilfer als van die daar onder legt, wierp ik die brokjes vp GAL-STEENEN EN BEZOARS. 307 op gloeijende Kolen, en zy gaven geen kenne- _ lyke Rook of Vlam: zy fcheenen egter flaau- welyk Vuur te vatten, met eene Pisagtige Reuk; vervolgens wierden zy zwart en verteerden vry fchielyk tot Stof, De Steenen; die gevonden waren in-de Galblaas van den Man van zeftig Jaaren; waar van wy hier voor gewag maak- ten, hebben geene andere uitwerking voortge- bragt, toen zy op gloeijende Kolen geworpen werden, fchoon zy vooraf aan ftukken waren geflagen. Het is derhalve zeker, dat men Gal-fteenen vindt die niet branden, of ten minfte die op geene kennelyke wyze Vuur vatten. Dit kan gebeuren „om reden dat de Samenftellende Stof ‚fen van de Gal, in Onderwerpen by wien de voortbrenging van zodanige Steenen plaats heeft, niet in de vereifchte evenredigheid zyn; dat de Lympha, welke een weezentlyk gedeelte van dit Vogt uitmaakt, te veel de overhand heeft bo- ven het Olieagtig gedeelte, of dat dezelve, te veel verdikt zynde, in deeze Steenen het Olie- agtg gedeelte als een Vernis omkleedt, der- maate , dat dezelven in t geheel geené of maar kn vatbaarheid kunnen hebben voor de werking van het Vuur. … De Steenen, welken ik hier tot een voorbeeld heb bygebragt, hebben nog andere overeenkom- ften met onzen Bezoar, naamelyk ten opzigt van de vaftheid of zwaarte hunner zelfftandigheid, U. Deer. V3 alzo 508 WAARNEEMINGEN OMTRENT DE alzo zy aanftonds op den bodem van eene Kom iet Water nederzinken; gelyk ook ten opzigt van de koleur hunner verfcheidene Laagen of Schilfers, uitgenomen de bovenfte, welke in den Bezoar, waar van wy fpreeken, zwartag- tig is. Wat dit laatfte betreft, is ’t klaar, dat — veele Steenen „onbetwiftelyk: Gal-fteenen zynde, van natuure zodanige koleur hebben; gelyk be- kragtigd wordt door verfcheide Waarneemin- gen, die wy ftraks zullen bybrengen. De gemelde overeenkomftigheden, gevoegd by het verhaal der Toevallen, die de Perfoo- nen gehad hebben, door welken Bezoars geloosd. zyn, voldoen tot overtuiging, dat derzelver teelplaats de zelfde zy als die der Gal-fteenen, of veeleer , dat het niet anders zyn dan Gal-ftee= nen. De ongelykheid in grootte tuflchen den genen, waar van wy hebben gefproken, en de allergemeenfte Gal fteenen, of de genen, waar- mede wy denzelven vergeleeken hebben, moet geen de minfte twyfeling baaren ; aangezien ’er by de Waarneemers verfcheide voorbeelden worden gevonden , van Steenen op ’t minfte zo, groot als deeze, vervat in de Galblaas en de Galvoerende Buizen, of zelfs in de zelfftandig- heid van de Lever. Men herinnere zig de Waarneeming, welke hier voor, op het verhaal van GREIZELIUS, uit de Zphemerides van Duitfchland is by gebragt. FaBricius Hir DaNus heeft in de Galblaas van d _GAL“STEENEN EN BEZOARS. 309 vaneen Man, die de Galzugt onderhevig was geweeft, een zeer harden Steen gevonden, van grootte als een Ockernoot, welke zwart was aan deeene en geel aan de andere zyde. Dit is egter gering in vergelyking met twee Stee- nen, welken door den zelfden Schryver zyn ge- vonden in de Galblaas van een Aanzienlyk Per- foon, en waar van de eene, op zig zelf, veer- tien Drachmen, dat is drie en een half Loot, woog. Dezelven fcheenen, zo hy verhaalt, gevormd te zyn van Laagen die Schilferswyze - om elkander zaten. Deeze Steenen waren, op eenige plaatfen van hunne Oppervlakte, geel, op andere plaatfen zwartagtig. „By deeze Voorbeelden kan men de genen voegen , die door ons bygebragt zyn, van Stee- nen gehaald uit de Zelfftandigheid der Lever. _De vaft- en hardheid, of zwaare zelfftandig- heid der Bezoars, ten opzigt van de Gal-fteenen, die onbetwiftelyk daar voor erkend worden, moet niet meer zwaarigheid maaken dan het ver- ‚ fchil van grootte. De Heer BrANcHri ver- haalt, uit de Epbhemerides van Duitfchland, eene Weaarneeming van vier groote Steenen, gehaald uit het Lyk van eenen Ryks-Vorft, die de gant- fche holligkeid van de Galblaas vervulden en zo hard warensals Marmer. BrAstius maakt, in zyne Waarneemingen , gewag van eenen zwarten Steen, hebbende de figuur van eenen Slakhoorn en zo hard zyndeals een Keifteen ; welke gevonden . U. Deer. Vv 4 was gio _ WAARNEEMINGEN OMTRENT DE was in de zelfftandigheid der Lever vaneen Lyk, zynde. dir Ingewand byna geheel Scirrheus (@). De verfcheide hoedanigheden of eigenfchap- pen der, Gal-fteenen „hebben den vermaarden Au- theur van het Werk over de Lever dezelven doen onderfcheiden in twee foorten, naamelyk in zwarte en in geele Steenen. Men vindt’er, volgens zyne Waarneemingen, ook middelfoor- ten van, ten opzigt van de koleur ; want ’er zyn, witten, groenagtigen, blaauwen „ loodverwigen, enz. De zwarten hellen meer naar de gedaante van, hoekige figuuren, dan de geelen, en deeze kor men naaft aan eene klootronde of ovaale figuur. De eerften, in *t Water geworpen zynde, zin- ken aanftonds, de anderen dryven doorgaans, hoewel veelen derzelven eindelyk ook zinken, wanneer zy eenigen tyd int Water gelegen, hebben. Daar volgt dan uit, dat de zwarte Gal- fteenen altoos digter en zwaarder van zelfftane digheid zyn dan de geelen; een omftandigheid, welke dezelven overeenkomftig maakt met de Steenen van de Nieren en Waterblaas, naar welken zy ook gelyken door de fchikking van, hunne verfcheide Laagen of Schilfers „ die in de= zelven digter en la damengenoegd. zyn dan. in de geele Steenen. En ’ gene, volgens de aanmerking van den Heer BrANc Hi, welke wy. hier verkortende bybrengen , deeze overeenkomft | | nog (a) De rde Waarneming in't VL, Deer. B N 4 Ó GAL=-STEENEN EN BEZOARS. ‚34E gog meer volmaakt, is, dat Menfchen, die aan zwarte Galfteenen onderheevig zyn, ook met - Steenen van de Waterblaas zyn gekweld. Laat- ftelyk „ de allerbyzonderfte eigenfchap van de zwarte Galfteenen beftaat daar in, dat zy geen Vlam kunnen vatten , noch fmelten door het Vuur, gelyk de geelen doen. Omtrent de gee- ten is egter op te merken, dat de geenen, dié uit de Leverbuis komen, bekwaamer zyn om te. branden dan de Steenen van de Galblaas: eene Waarneeming , overeenkomftig met het gene wy hier voor hebben aangemerkt, ten opzigt van de Steenen, die uit de Galblaas van een oud Man gehaald waren , en „ {choon geel of geel- agtig zynde, op geene kennelyke wyze gebrand of Vuur gevat hebben (5). _(b) [En zulks komt ook met onze Waarneeming, op de Steentjes uit de Galblaas van een oude Vrouw gehaald „ „overeen. Zie de Aantekening hier voor.] ge IG K had had 0 TTR ZO TN ’ AANGAANDE HET, VOORGEWENDE GEVAAR DES GEBRUIKS VAN KOPEREN VAATWERK IN pe KEUKENS; DOOR jn Heer EPE ER Mfemair. del’ Acad, Royale des Seionces cr Belles Lettres ‚de Berlin. de l’ An. 1754. p. 3.) GBESSEARSORGGENGNErEEES NN Aar weinig’ Jaaren is t geleeden, dat men : het Keuken-Vaatwerk van Koper begonnen heeft uit te maaken als zeer fchadelyk voor de gezondheid. Dit Gerugt verfpreide zig zeer fchie- Iyk door bykans geheel Europa, en federt is de Koft of Spyze, in Koperen Vaten toegemaakt, als vergiftigd zynde veroordeeld. In plaats van de Zaak te onderzoeken, gelyk behoorlyk was, heeft iedereen geloof gegeven aan ditGerugt, en men tragt het Koper voor altoos uit de Keuken te bannen , verbiedende deszelfs gebruik, na dat men er zig, geduurende dertig Eeuwen of daar omtrent, zo geruftelyk van bediend heeft, | ‚ Gee 2 GEBRUIK VAN KorEREN VAATWERK. 313 Gemakkelyk i is het te-bewyzen, dat geen der Metaalen by de Ouden in grooter agting zy gee weeft, dan het Koper en de famengefteldeMe- — taalen die men daar van maakt, te weeten het Geel Koper en-Brons. Het cerfte Geld dat men te Romen munte , was van Koper, en daar van, heeft de Openbaare Schatkaft dert naam gekreegen “van Brarium. De Romeinen hebben zig, ge- „duurende de vyf eerfte keuwen na de Grondves- ting van Rome , enkel bediend van Koperen Geld» en het was alleenlyk na de Nederlaag van Pyrrhus „ in het 483fte Jaar van Rome, dat men Stukken Gelds begon te flaan van Goud en Zilver. nne altied of ontdekking des Kopers heeft ook zekeren luifter, Men weet, dat hetzelve toegewyd werdt aan die fchoone Sterre, ge- naamd Venus, welke de Schemering verfiert- Het Eiland Cyprus geeft men voor, te zyn *t ge- meene Vaderland van de Heidenfche Godheid deezes naams en van dit Metaal; waarvan mc-_ gelyk de Oude het Koper genoemd hebben Es Cyprium en naderhand Cuprum. De Romeinen; en voor dezelven de Grieken, hebben dit Mee taal inzonderheid gebruikt om de geheugenis van zodanige Mannen, die aan hun Vaderland eenigen uitmuntenden dienft toegebragt had- den, te vereeuwigen. Aan deszelfs beftendig« heid in het verduuren van een menigte Eeuwen, zyn wy die koftbaare Gedenkftukken der Aloud- \__heid verfchuldigd, welken de beroemfte Kon- IL Dezr; | ftee had … Bam dl SNR TD \ k < 314 ONDERZOEK AANGAANDE HET GEVAAR ftenaars van Griekenland en Italie onfterfelyk maaken. Dit is ’t niet alt De Gewyde Schrif leeren. ons, dat God, toen Hy aan Mof/ts Zyne bever len gaf, op welk een wyze de Tabernakel en Arke des Verbonds moeft worden gemaakt, ten _zelfden tyde, omtrent de toerigting van het Al- taar des Brandoffers, wel uitdrukkelyk gelafte, ° dat alle de Gereedfchappen van dit Altaar, ge- lyk. Potten en Pannen, Krauwels en Schoffels, Bekken, enz., van Koper moeften zyn(a). Dit werdt ook uitgevoerd door Bezaleël en Aholiach;, die zonder twyfel de grootfte Konftenaars in dit foort van Werk zyn geweeft , alzo zy door den Geeft van Gop zelf daar in onderweezen war ren (4). Onder de fchikkingen, verder, welke de manier betroffen, hoedanig de Offerhanden moeften worden uitgevoerd, voegt Go ‘er by en zegt tegen ZMo/es CO)s Gy zult den Ram der Vullinge neemen ende gy zult zyn Vleefch in de Heilige Plaatfe zieden. Aäron nu, enzyne Zoonen, zullen dezes Rams Vlees eeten, by de Deure wan de Tente der Samenkomfte. Op een andere _ plaats wordt bevolen (4); eer handvol te neemen wan de Meelbloeme des Spysoffers „ en van deszelven Olie; waar na 'er bygevoegd wordt; Det overblys vern. (a) Exodus, Kap. XXVII Vers 3. en Kap, XXXVII, Vers 3. (b) Zie ’t zelfde Boek, Kap. XXXI. Vers 26. (c) Kap. XXIX. Vers 31, 32 (@) Leviticus, Kap. VL Vers I5, IG. DES GEBRUIKS VAN KoPEREN VAATWERK. 315: wende daar van zullen Aäron en zyne Zoonen eeterh. Hoe is het te denken, dat de Goddelyke Wys- heid, ten dienfte van het Altaar, en ten ge= bruike van de Priefteren, die hetzelve bedien. den, het Koper zou hebben uitgekoozen, in= dien dit Metaal een zo gevaarlyk Venyn in zig vervatte3 te minder, daar bevolen werdt, dat weyden Ram, gelyk ook het overige der Koe- ken, dteeften eeten, die in zodanig Vaatwerk waren toebereid, Vaten; die met de Heilige Olie gezalfd. en dan God toegewyd waren als geheiligde dingen (e). Het kon niet zyn, uit gebrek van beter Meraalen tot dit gebruik; aan- gezien het Zilver en Goud zo overvloedig gee bezigd werden tot de famenftelling en verfiering van den Tabernakel en de Arke des Verbonds, dat men naauwlyks begrypen kan, hoe ‘er zo veel fchatten van Goud en Zilver kunnen ge: weeft zyn by een Volk, zo even uit de Naaf: fche dienftbaarheid van Egypte ontkomen, en zig toen bevindende in ’t midden van een groote Woeftyn, het armfte Land der Wereld, Laat ons by dit alles voegen , dat Genees: heeren, van de groofte ervarenheid in de Scheikunde ‚ nimmer eenigerhand Vergift, of iets gelykende naar een waaragtig Venyn, in ’t Koper. hebben kunnen vinden, wanneer het wel gezuiverd wate van alle vreemde lighaamen, (6) Exodus, Kap: XXX. Vers 25 —2g. In IL Deen. _Aûron en zynen Zoonen het Vleefch van den ge- 316 ONDERZOEK AANGAANDE HET GEVAAR In tegendeel hebben verfcheidene zig verbeeld ; daâr in Geneesmiddelen te oritdekken; van eé- ne vaftgaande uitwerking en door de Ondervin* ding geftaàfd. Arermus, die beroemde Griek: fche Arts, heeft zig reeds van ’t Koper bediend tot Geneezing der Vallende Ziekte en der Stuip= agtige Trekkingen van de Kinderen. VAN Her- MONT, die geleerde Chymift, verzekert ons zon- der eenigen fchroom, dat hy in het Koper één uitmuntend Hulpmiddel gevonden had tégen dé meefte Sleepende Kwaalen. De vermaärde Ró- BERT Boyre keurt dit Middel goed, wanneef hy ons de famenftelling opgeeft van zyn Ent Veneris. By de Schyvers over de Bereiding der Geneesmiddelen , vindt men verftheide Voorfchriften; in welken eenige Stoffen , van Koper bereid, gemengd zyn. Ook zyn ’er hek dendaag{íche Middelen in gebruik, die gedeel: telyk eenig Koper bevatten, en waar van men nooit eenige kwaade uitwerking gezien heeft gelyk de Zinâure Lunares Antepileptice; en dè Tintura Metallorum, een Aftrekfel der Score Reguli Antimonialis, met Staal; Koper en Ti te famen. Om niet te eee van veeletlei Zalven en andere Heelmeefters- middelen ‚in welken de bereidzelen van Koper de voornaam- fte en kragtigfte Zngredienten zyn. Het zal vol- doen kunnen, wanneer ík hier alleen nog by- voeg de langduurige Ondervinding van mynen Leermeefter geduurtende verfcheide jaaren, den e ver- A ade Aad mn p 6 DES GEBRUIKS VAN KOPEREN VAATWERK, 319 -verftandigen Heer BoERHAAVE, wien de ge- heele Weereld, zonder twyfel, eene volmaakte Kennis der Enkelen en andere Stoffen , waar uit de Geneesmiddelen famengefteld worden , toefchryft. Indien deeze groote Geneesheer , en zeer bekwaame Scheikundige, in het Koper _…ooit eene vernielende kragt, gelykende naar die van een Vergift, had kunnen ontdekken, zou hy zig dan niet gewagt hebben. van ons een Ge- neesmiddel aan de hand te geeven, uit Koper gehaald door middel van Geeft van Armoniak- Zout. In tegendeel, hadt hy zekerlyk onder- vonden , dat deeze Zinktuur van Koper een kragtig Diwreticum ware, ’t welk de {lymagtige taaie Stoffen , in de genen die ongedaan van Kleur en Waterzugtig zyn, verdunt en doet uitloozen. Daarenboven berigt ons Doktor Wir ram Henry, in zyne Befchryving der Mynen of Bronnen van Koper in *t Graaffchap Wicklow in Ierland „ dat de Arbeiders, die in Koper-Bronnen. werken, en verfcheide andere Menfchen, menigmaal van dit water drinken, zonder daar van eenig fchadelyk Gevolg te ondere vinden, terwyl het een byzonder Middel is tegen verfcheide Kwaalen, voornaamelyk de Schurf: digheid en andere Huidziekten. Men merke aan, dat een Pond van dit Water omtrent een Drachme gantfch zuiver Koper bevat (4). Dit … @) [Zie de Befchryving deezer Rood. Kopers Bronnen, ‚IL Deer. in kaa nd a. 318 ONDERZOEK AANGAANDE HET GEVAAR _Dit alles, egter, zal miflchien niet genoeg- zaam Zyn, tot overtuiging van de geren, die te veel hangen aan het algemeene vooroordeel, ’t welk de opentlyke verzekeringen hebben doen ontftaan , noopens het gevaar, dat ’er in ’*t ge- bruik van Koperen Vaatwerk zou kunnen ftee- ken. Om die reden is het, dat ik alle de noo- dige overweegingen gemaakt heb, met de On- “dervinding gepaard , ten einde, in de eerfte plaats, my zelf te overtuigen; en my insgelyks te bevryden van alle vooroordeel, ’t welk ik in anderen afkeur; eer dat ik bepaalde, #2 welk geval het gebruik vn Koperen Vaten onverfchillig zy, en op welk eene wyze hetzelve fchadelyk voor de gezondheid kanwordén. Doch, voor het bybren- gen van de Proeven, dien aangaande, heb ik noodig geoordeeld agt te doer geeven op eeni- ge Verfchynzelen, die ten deezen opzigte be- trekking hebben op alle de Metaalen in ’t alge- meer. Men weet, en een iegelyk kan zig gemäkke- Iyk door Ondervinding verzekeren „dat allerlei Metaalen, genomen in hunnen” zuiveren en na= tuürlyken ftaat, geene aanmerkelyke fmaak ins drukken op de Tong, zelfs wanneer men de: zelven , zo klein als mogelyk is, gemalen of gefchraapt hebbe. Dit bewyft, dat het Speek- zel niets daar van ontbinden kan, noch ook de ane in ce Deet van deeze VERHANDELINGEN, aen 365 vr DES GEËRUÏKSVAN KOPEREN VAATWERK. 315 andere Vogten van ons Lighaam, indien men daar van uitzondert het fcherpe Zuur, met welk de Maag van eenige Menfchen is overlaaden, die alsdan iets kunnen ontbinden van de onv an komen. Metalen > inzonderheid het Yzer en Lood. Zuìks blykt klaar uit de koleúr, welke het Vylzel van Yzer of Staal, ingenomen Zyn- de, aan den Afgang geeft: doch Menfchen ; die geen fcherpe zuure Stoffen in de Maág heb ben, werpen dit Metaal. weder uit, zonder dat hetzelve byna eenige verandering ondergaan heeft. Derhalve kunnen alleenlyk de outhons ‚den Metaalen, die, ’t Zy buiten of binnen het _ Lighaam, tot eene Zoutige of Vitrioolifche eigens Jehap gebragt zyn, zig vermengen met zodanige Vogten, als het Bloed is. Zulk een Zoutagtig of Vitrioolifch voortbrengzel van alle de Metaa- len in *t algemeen , ontdekt zig aan eene famen: trekkende, zeer fcherpe', walgelyke „en fomtyds zelfs _knaagendeof brandende eigenfthap‚volgens de hoes danigheid van het Vogt, dat men tot deeze Ontbinding gebruikt heeft: Niemand is onbewuft van hef vaftgiände cr __ meeftendeels heilzaame gebruik des Kwikzilvers; zo als hetzelve natuurlyk beftaat, en zonder de minfte Chymifche toebereiding, in verfcheiz de Kwaalen vant Menfchelyk Lighaam, wans teer het ingenomen wordt. Een groote Gifte daar van is niet fchadelyk bevonden, zelfs als _men die tot agt of twaalf Oncen gewigts vermeer: H. Daer. Xx def £ A 20 ONDERZOEK AANGAANDE HET GEVAAR derde, om het te doen inzwelgen in die hope: looze Kwaal, welke men noemt Voluulus of Mife: rere mei, zynde een zwaare Verftopping der Darmen. Aan de andere zyde, wordt dit zelf- ‚de Kwikzilver , in den Zuuren Geeft van Salpeter gefmolten, en door. uitdamping geprecipiteerd zynde tot een rood Poeijer, dat men noemt Roode Precipitaat, een vry fterk Corrofief of Knaa- gend Middel, zodanig, dat men ’t zelve alleen- Iyk uitwendig gebruikt, om het welig Vleefch — ende Eekagtigheid zeg Zweeren te doen weg byten. Een zeer kleine Gifte van hetzelvs zou gevaarlyke Toevallen te weeg brengen, indien het onvoorzigtiglyk werd ingegeven. Dit zelfe de Metaal, ontbonden in %* Zuur van Koper- rood, en gebragt tot Zwrbith of witte Precipi- taat, wordt een nog fterker Corrofief dan het an- dere. Eindelyk, het Kwikzilver, door Sublima- zie vereenigd zynde met het Zuur van gemeen Zout, wordt, onder den naam van bytend ublie maat, een allerfchrikkelykft Vergift ; welks knaagende en vernielende eigenfchap. de gehee- le Wereld door bekend is. Doch: het Kwik- zilver is het eenigfte van de Metaalen niet, ’% welk door de Mineraale Scheidvogten eene zo verbaazende verandering ondergaat. Het: aller- heilzaamfte en voor zodanig reeds overlang be: kende Metaal , ik meen het Yzer, wanneer men *t zelve in het ns van Salpeter ontbinden laat, krygt, fchoon men dit knaagend Vogt door uit- waafe- ene ern eht td ; 7 DES GEBRUIKS VAN KoPEREN VAATWERK. 32i waafeming weggenomen hebbe, niettemin ee- nen zo hoogen trap van bytende en brandende werking , dar het als een gloeiende Kole de Tong fchroeit, wanneer ‘er flegts.zo veel opgelegd wordt, als men met de punt van eene Speld kan opneemen. Ja, wat zal men zeggen van die volmaakte Metaalen, het Goud en Zilver, waar uit de oude Chymiften voorgaven hun a/gemeen Geneesiniddel te bereiden, ’t welk den Menfch een veel langer tyd dan natuurlyk. moeft doen leeven? Zien wy niet, dat deeze zo edele, en van onheuglyke tyden af voor allerheilzaamft befaamde Metaalen, door middel van Zuure Geeften veranderen in fchroomelyke Vergiften !- „Myn oogmerk , met deeze kleine uitweiding ; ‚is alleen geweeft, aan te toonen, dat de bran. dende en vergiftige Knaaging der Metaalen bye ‘na alleen af hangt van de Scheidvogten, waar: door zy in Zouten of Vitrioolen zyn veranderd; Hier uit volgt natuurlyk deeze Befluitneeming: dat een Metaal „’t welk niet ontbonden is ineenig Mineraal Zuur „en de Ontbinding toelaat van iets genomen uit een ander Ryk der Natuur , door eene Ontbinding van dit foort juift niet verkrygt eene ei- _ gentlyk kie Vergiftige hoedanigheid: fchoon men hier door die min of meer fcherpe en wal- gelyke Samentrekking, welke in al te groote hoeveelheid zelfs fchadelyk is, zo eigen zynde aan alle de ontbonden Metaalen, niet Kan ont- gaan, zelfs niet in het Yzer, wanneer hetzelve Ad U Deer Xa dobt ed 322 ONDERZOEK AANGAANDE HET GEVAAR door eenig Zuur Sap der Plantgewaflen wordt ontbonden» hoewel het egter alsdan een goed Middel, dat dikwils van veel behulp in ver« fcheide Kwaalen is, uiemaakt. Zelfs het Vuur alleen, werkende op de onvolkomen Metaaten om dezelven tot Kalk te maaken, deeltdezelven _ die fcherpe famentrekkende hoedanigheid me- de , welke fchadelyk zou zyn; indien men die Stof- fe in te groote veelheid inwendig gebruiken wilde. Om het gene ik tot dus verre geopperd heb _ nog verder te betoogem, en ’er de toepaffing van te maaken op ons Metaal, naamelyk het Koper „zal ik thans kortelyk de befchryving doen van het Onderzoek, door my ten deezen opzig= te gedaan; met alle de daar toe vereifchte Proef- neemingen. Ik beken, dat ik, federt men dit Metaalsals te gevaarlyk heeft uitgemaakt om zig daar van in de Keukens te bedienen, aan- ftonds myne aanmerkingen liet gaan, dat niet alleen de Bierbrouwers en Jeneverftookers zig altyd hadden bediend van Koperen Ketels en Hel- men, zonder dat men, zo veele. Eeuwen lang, daar van de minfte onvolkomenheid, of eenige kwaade hoedanigheid, door dit Metaal aan den Drank, die in zodanige Vaten toebereid was; medegedeeld zynde, ontdekt heeft: dewyl ‘het bekend is, dat alleen de hoeveelheid, maar niet de hoedanigheid van denzelven, voor de onmaa- tige Drinkers nadeelig wordt geagt te zyn. Ook kwam my, ten zelfden tyde, in gedagten, dat de / id Ki * a” / d iN SBE id e PN RE Bp Se ed aje ge \ , \ DES GEBRUIKS VAN KoPEREN VAATWERK. 323 de Apothekers altoos Koperen Pannen en Bekkens gebruiken, om daar vin niet alleen de Medici- naale Dranken te kooken, maar zelfs Extrakten te maaken van verfcheide Kruiden en Wortels; | GEE TR Ue AE welker Kooking verfcheide Uuren duurt, eer dat de Extrakten zulk eene dikte krygen, als ‘er vereifcht wordt om dezelven te kunnen be- waaren. Hebben, niettegenftaande deeze da- Ae gelykfche werkingen‘ der Apothekeren, door middel van Koperen Vaten gefchiedende, de Geneesheeren immer opgemerkt, dat dezelven eenige kwaade hoedanigheid mededeeïden aan de Middelen, die op deeze manier toebereid waren? Verder, het zafineeren van de Suiker, (waardoor dit Honigagtig Merg van ’t Indiaan- , fche Riet zo menigmaalen in Koperen Ketels of Pannen komt, voor dat het dien trap van zui- verheid verkreegen heeft, welke daar in ver- &ifcht wordt ,) moet ons door de fimaak en glane “zige witheid overtuigen, dat dit Metaal niets _ medegedeeld hebbe aan de Suiker, * welk in ftaar zou zyn om de fmaak of de koleur te ver- anderen; cen uitwerking, die noodwendig vol- gen moeft, indien er de minfte Ontbinding van t Koper gefchied ware. Schoon: dit alles my reeds genoegzaam had overtuigd, dat het gebruik van Koperen Keuken- Vaatwerk niet zo fchadelyk voor de gezondheid ‚_moefte zyn, als men getragt heeft ons wys te „maaken, heb ik niettemin zelf voor Kok willen IL. Deel. As fpee- Mn Le EN 1. hic 324 ONDERZOEK AANGAANDE HET GEVAAR fpeelen, en het gene ’er voortkwam van. naby, onderzoeken in de hoedanigheid van een Chy- mift, om deeze vooroordeelen beter te kunnen wegneemen, en daar van verllag te doen aan % Algemeen. ‘Ten dien einde heb: ik my voorzien van twee nieuwe Ketels, den een van rood, den anderen van geel Koper, waarin ik verfcheide dingen „ zo vaft als vloeibaar, genomen uit Plantgewaflen en Dieren, en,‚ in ’t algemeen gefproken, allerlei foort van Stoffen, die men gewoon is tot bereiding der Spyzen te gebruie ken, heb doen kooken. Tot dit Onderzoek werdt vereifcht, naauwkeurig te ontdekken de kleine deeltjes van Metaal, om te zien of ‘er eenigen van de Ketels- werden afgerukt onder. het kooken, en in zulk een geval derzelver hoe- veelheid te bepaalen. Ten opzigt van het gee ne de gekookte dingen, die geheel vloeibaar. waren, betrof, kwam de enkele uitwaafeming my genoegzaam voor, om het gene te verza- melen, dat van de Koperdeeltjes in dezelven was, indien ‘er eenigen, door het kooken, in ontbonden waren; hoewel voor de uitwaafeming zulks ten vollen kon ondêkt worden, door de - verandering van Koleur in deeze Vogten, wan- neer ’er een weinig Geeft van Armoniak-Zout in gegooten werdt. Doch de gekookte dingen, die harder en dikker waren, vereifchten eene andere behandeling. Ik was genoodzaakt, eertft al- LT ie) \ DES GEBRUIKS VAN KOPEREN VAATWERK. 325 alle vogtigheid te laaten uitdampen, het overi- ge te branden in eene Kroes en het tot Afch te- maaken, om daar uit de Koperdeeltjes te trekken, door middel van een bekwaam Scheid- vogt. Op deeze wyze was ik verzekerd, dat nier het minfte deeltje daar van ontflippen kon. Dus ben ik by trappen voortgegaan, beginnen- de met de allereenvoudigfte Proeven. dd “Ik liet Purwater, dat zeer zuiver was, twee Uuren lang kooken in de gemelde Ketels, en hetzelve uitgegoten hebbende in eenige Glazen, heb ik ‘er niet het minfte kenteken van Koper in kunnen ontdekken, noch op de fimaak noch door een Scheikundig Onderzoek. Vier Oncen gemeen Zout liet ik in den Ketel van rood Koper kooken met vyf Ponden Water , dat door kooking te deeg gezuiverd was van Kalkagtige aarde. Dit gaf, na de uitwaafe- ming, een foort van Poeijer, van ’t welke, doot Azyn, twintig Greinen afgefcheiden werden van een foort van Spaanfch Groen. Een gelyke veelheid van Water en Zout, gekookt zynde in den gee/ Koperen Ketel, toonde alleen een flaauw wolkje van groenagtige Koleur. Dir be- wyft, dat het gene, waar door ‘het rood Koper in geel Koper veranderd wordt, deszelfs Poren te zeer heeft opgevuld, dan dat het gemeen Zout eenigzins daar in zou kunnen dringen. Twee Maaten, elk, van vyf Ponden, goed U. Deer. X 4 Bier 5 , 326 ONDERZOEK AANGAANDE HET GEVAAR « Bier, dat van Gerft en Hop gebrouwen was; liet ik een Uur lang in myne Ketels kooken, en het overblyfzel, na de uitwaafeming van ale le Vogtigheid, tot Afch verbrand hebbende, deed ik een gedeelte van die Afch kooken in ae den Azyn, en een ander gedeelte in Geeft van Armoniak-Zout, Geen van beiden toon- de die fchoone Sapbier-koleur , welke zo byzon:- der eigen is aan de Ontbindingen van: Koper. In tegendeeld, heb ik, na de uitwaafeming der Vogtigheid, niets daar uit. gekreegen dan een weinig dikke Stoffe, van bleek geele Koleur, die in de hitte doorfchynende was, maar in ’% vervolg vuil werde door aanraaking van de Lugt. Het zelfde is my gebeurd met Melk, welke ik in gelyke hoeveelheid deed kooken, en op de zelfde wyze behandelde als het Bier in de voorgaande Proefneeming. Het Aftrekzel der Aflche,door middel van de voorgemelde Scheid. vogten, gaf niets. dan een bleek wiragtig Strem. zel, 't welk door de Lugt een weinig vogtig ge- maakt werdt, doch waarin zig niet het minfte kenteken van Koper openbaarde, Een gelyke hoeveelheid van witzen Franfchen yn, te weeten vyf: Ponden in ieder Ketel, welke ik een Uur lang had doen kooken, ver- toonde in den gee/ Koperen Ketel, naauwlyks jets dat van het voorgaande verfchilde, » Het AL | | | | E \ E ___DE$ GEBRUIKS VAN KoPeREN VAATWERK. 327 __ Aftrekzel der Affche van den Wyn, in het rood „ Koper gekookt, ‚ gaf in tegendeel een flaauw groen- agtig blaauw, waar in ik, na de uitwaafeming, van het Ontbindvogt , (den Geeft van Armoniak- Zout, die-daar toe was genomen, )eenentwintig _Greinen vond van een foort van bleek Spaanfch, Groen. Doch het weinigje bleeke Aflche, ge- komen van het Extrakt van Wyn in den geel Koperen Ketel gemaakt, weigerde volftrekt op de ‚wyze van Metaal te vloeijen, zelfs op een gloei- ende Kole aan het tipje van een Vlammetje, dat door een klein Soldeerpypje aangeblazen werdt. Ik nam vervolgens.drie Ponden Offenvleefch , met de vereifchte hoeveelheid Zout, en daar by gedaan hebbende eenig klein gehakte Koof ez Wortelen , liet ik het alles , vier Vuren lang „ koo- _ ken in den rood Koperen Ketel, en goot het Nat door een Doek, waar mede ik, op de behoor- Ke Iyke wyze, den Doek fiyf wringende, al het vogtige, dat ‘er in het Vleefch en Moes kon zyn, uitperfte. Al dit Nat toen hebbende doen uit- waafemen ‚ maakte ik het overgebleevene tot Afch, om ‘er de kleine Koperdeeltjes uit te trekken, indien ’er eenigen in het Nat waren ontbonden geweeft. Doch fchoon ik: Geeft van Armoniak- Zout, eenige Uuren, ín eene Phiool met een langen naauwen Hals, op die Afch had doen. kooken , was dezelve daar van alleenlyk zeer bleek Zeegroen geworden; welke Koleur allengs verflaauwde, naar maate de Geeft door uitwaafe- U. Deen. X A ming A CE \ 325 ONDERZOEK AANGAANDE HET GEVAAR ming verminderde; zodanig, dat ‘er eindelyk flegts een fierlyk wit Stremzel van overbleef „ dat een weinig Zoutig én bykans doorfchynende was. _ Tot een andere Proeve nam ik Spek, met aan vieren gefneeden Peeren en Appelen , welken ik met elkander liet kooken, gelyk het gemeene: Volk gewoon ís te doén , om zig daar van een vry lekkere Koftte bereiden, Vervolgens nam ik al het Sop, gelyk inde voorgaande Proeve, en ik ging, even als te vooren, te werk metuitwaafemen, tot Afch branden, en die Afch uit te loogen: doch ik heb daar in ook de minfte koleur van Koper niet kunnen vinden, als ik het Aftrekzel maakte " met Geeft van Armontak-Zout, veel min met ge- deftilleerden Azyn. «De uitwaafeming van deeze Vogten liet niets over dan een Samengroeizel van eene Witagtige Stoffe, trekkende naar den gee- len, in welke het niet doenlyk was zo veel deelt. jes van Metaal te vinden, als men aande minfte zwaarte zou hebben kunnen ontdekken. By die gelegenheid kwam my in gedagten, dat miffchien eenige Gewaflen , die een foort van vlug Zout in zig bevatten, “t welk nabykomt aan eene dlkalifche natuur, eenige deeltjes van myne Koperen Vaten zouden kunnen ontbinden. Met dit inzigt kookte ik Vleefch met Uijens , Look, Peperwortel,en dergelyken: doch, even alsinde voorgaande Proeven te werk gaande, bekwam ik niet het minfte kenteken vau eene Koper-Tink- tuur, door Middel van myne Ontbindvogten, | uit DES GEBRUIKS VAN KOPEREN VAATWERK. ‘329 nit de Aflche, welke ik van dit Afkookzel had gemaakt, en- bygevolg geen de minfte Ontbin- ding van Metaal des Kopers ; naar welke myn zoeken was. Eene Proefneeming gelykvormig gan deeze, in welke ik, in plaats van Wortelen en Look, bv het Vleefch verfcheide foorten van \Speceryen had gedaan; viel op de zelfde wyze uit, zonder dat ik de minfte ontbindinge van Ko- per ontdekken kon. Ik dagt verder om zeker foort van Marmelade, welke van het gemeene Volk, in verfcheide dee- len van Duitfchland, wordt toebereid , om ze op, * Brood te eeten in ftede van Boter. Men maakt dezelve uit fap van Vlierbeffen, gemengd met Pruimen; *t welk men te famen in een Koperen „Ketel kooken laat, geduurig hetzelve omroeren- de met een klein Bordje of Plankje, van fatfoen als een Spatel; tot dat dit mengzel, door de uit- waafeming, welke onder *t kooken altoos duurt, de dikte van Marmelade krygt. Ik nam daar ‘agt Oncen van, welken ik in een Kroes liet uit- branden. Ik verbeeldde my in deeze Affche si nige deeltjes te zullen vinden van het Metaal, welk door dit Sappis en Zuuragtig mengzel , ver- fcheide Uuren lang, in eene kookende hitte was gefchuurd: doch de Geeft van Armoniak Zout, waar mede ik de Affche opkookte, bleef even — helder als zuiver Water, zonder de minfte ver- andering van Koleur te hebben ondergaan. Nog ‘bléef my over te onditesdken, hoe het 1. Deer. met 330 ONDERZOEK AANGAANDE HET GEVAAR met Vifch zou zyn, die gekookt werde in een Koperen Ketel, gelyk de gewoone manier is, om denzelven tot Spyze te bereiden. Het was een Snoek van tuffchen drie en vier Pond, welken ik, toen hy in ftukken gefneeden was , met Zout daar by liet kooken, gelyk *t behoort. Daar na per- fte ik ’er al het Sap uit, en deedt herzelve, met het Vifchwater, uitwaafemen , tot dat het over. blyfzel droog ware. Die Koek zetre ik in een Kroes uit te branden, en onderzogt de Affche, daar vankomende, metde Ontbindvogten, waar van ik my bediend had in de andere Proefnee- mingen. Ik kreeg ‘er wederom geene de minfte Tinktuur van Koper uit, en merkte, door de vitwaafemlng van het Vogt, dat hetzelve alleen beladen was geweeft met een wit Poeijer, zynde een weinig Zoutig, daar aan medegedeeld door het Zout, waar mede de Vifch gekookt was. Om verder de fchoone Sexe alle vreeze te be- neemen, omtrent het drinken van haaren gelief- den Drank, de Koffy, wanneer dezelve in een Koperen Kan gezet wordt; heb ik de volgene de Proefneeming in het werk gefteld. Ik liet zes Loot Koffy kooken in een Koperen Ketel, en het Afkookzel hebbende laaten ftaan tot dat het bezonken ware, deed ik allengs al het Water wegwaafemen op*tVuur, tot Afllche. Inplaats, nu, van er Koperdeeltjes uit te krygen door my-. ne Ontbindvogten , vond ik niets dan kleine plaatjes of blaadjes, die dun en wit waren, op ele nt heele ee he lé EN Ee ie ati dae akad Sens kn an / „ DES GEBRUIRS VAN KoPEREN Vaarwenk. 331 elkander geplakt, en van eene Loogagtige finaak, even als een voortbrengzel der verbranding van f eenig Plantgewás of deszelfs Vrugten. Aangezien ik te vooren heb aangemerkt, dat enkel Water met gemeen Zout, wanneer ik dat te famen in den Koperen Ketel kookte , eenige Greinen Kopers hadt ontbonden : zo was ik zeer verwonderd , dat ik eene dergelyke Ontbin- ding in myne Afkookzels van Vleefch en Vifch niet had gevonden, fchoon ‘er niet alleen de , zelfde hoeveelheid van Zout by geweeft ware ; maar het kooken zelfs langer had geduurd. Na veele overweegingen daar omtrent, kon ik ’er geene andere reden voor vinden, dan dat het „gemeene Zout, alleen met zuiver Water, door *t Kooken onophoudelyk aangedreeven , met ‚ kragt werkt tegen des Ketels inwendige Opper- vlakte; daar hetzelve, in deeze werking {lym- agtige Lighaamen ontmoetende, welken deszelfs … Scherpheid verdooven, gelyk Mleefth, Vifoh, Kool of Wortelen, en dergelyken, zig daar in ophoudt en verbergt, als in dingen, die gemak- kelyker te ontbinden zyn dan ’t Koper. Om dee- ze reden is het, zonder twyfel, dat ik geene Ontbinding van dit Metaal heb waargenomen in alle myne voorgaande Proeven, daar het Zout, _ iets anders dan Metaal, om op te werken vondt. Ten. befluite: hoe weinige Proeven men ook neeme , in navolging van de genen , welker _uitflag ik alhier getrouwelyk heb verhaald, zal NW. Dae L. men 332 ONDERZOEK AANGAANDE HET GEVAAR men niet millen de valfcheid van veele voors oordeelen, die als waarheden zyn verbreid, sten opzigt van het fchadelyk gebruik des Kopers, te ontdekken. Daar zyn Schryvers die,bewee- ren (4), dat zuiver Water , flegts ééne nagt bes waard wordende in een Vat van dit Metaal, aanftonds daar van de kentekenen vertoont; wanneer men eenige druppels Geeft van Armo- niak-Zout daar in giet: terwyl ik, noch in*zulk „Water , noch in ’t gene ik te vooren in eert Koperen Ketel had doen kooken en laaten bekoelen , geen gevolg van die voorgewende Ondervinding heb kunnen ontdekken. Dit On- derzoek heb ik nog verder voortgezet , laaten= de het Nat van eenige Ponden Offen-Vleefch; dat met Zout wel gaar gekookt was, in den Koperen Ketel koud worden. Egter was ’er niet het minfte blyk van eene Ontbinding van Metaal , noch eenige verandering van Koleur in *t Nat, wanneer ik ’er Geeft van Armoniaks Zout onder mengde. Ook heb ik, voor die bymenging , de {maak van ’% Vleefchnat niet bedorven, veel min fcherp of walgelyk bevon- den5 ’t welk alleen gebeurt, wanneer ’er yu zyn of Limoenfap, als Zuure Ontbindvogten zynde van het Koper, onder gemengd worden; terwyl het Vleefch of Moes in zulk foort van Va. (a) Zie de Verhandeling, Mors in Olla: dat is; De Dood in de Pot, & ‘wd | 7 3 / Î ij. 5 d - 4 ) bo ®, \ DES GEBRUIKS VAN KOPEREN VAATWERK. 833 Vaten. ftaat te kooken; of, dat het, Nat te lang daar in bewaard wordt op. eene. plaats, alwaar de vogtigheid der Lugt. aandoening.op het Me- taal hebben, en daar. van een Spaanfch. Groen af- fcheiden kan. Alsdan. zullen. -de»Spyzen,, - be- reid wordende op, deeze- verwerpelyke manier ; (daar her Koper door ’tZuur ontbonden wordt5) of die men eenigen tyd in Koperen, Ketels of Pannen heeft laaten ftaan, wel fchadelyk voor de gezondheid kunnen zyn of worden, veroor- zaakende zwaare benaauwdheden en andere droe= vige Toevallen. Te weeten, men zaleen Braak- middel hebben, dat min of meet geweldig is; naar de hoèveelheid des Spaanfch Groens, wel- ke van het Koper afgefcheiden zy, doch geens= zins eene Drogerye „ welke men in de Claffe der Vergiften, of eigentlyk gezegde Venynen, zou mogen ftellen (4). | Voor *t overige: ik had wel gewenfcht dat eenige geleerde Doktoren, gelyk Lanzont, Va- lifnieri , Mauchart , en anderen, een naauwkeu. tiger Onderzoek mogten gedaan hebben oms trent de verderflyke uitwerkingen van * Kope- ren (b) [Men ziet derhalve dat de Schryver niet alle fcha- delykheid van ’t Koper ontkent, maar alleen beweert, dat deszelfs Gebruik niet altoos naadeelig zy. Ik zelf heb, nog maar twee of drie jaaren oud zynde, eens een Koper Gewigtje ingeflokt, ’t welk van my , zonder eenig kwaad gevolg, met den Afgang is geloosd. ] IL Deer: ‚334 °T GEBRUIK VAN KoerRrÈN VAATWerk: ren Vaatwerk, waar van zy in de Ephemeridés van Duitfchland {preeken, en dat deezê Hee- ten, die zig nu onlangs tegen ’t gebruik van dit Metaal zo hevig hebben aangekant, eerft dit voorgewende gevaar met vaftgaande Proe- ven hadden onderzogt, voor dat zy valfchheden herhaalden, of ongegrond nieuws verbreidden tot misleiding van ’t Algemeen, H. Ee en V_ E v , ee rr « t WAA RNEEMINGEN OVER DE KtDet POKJES, GEDAAN IN ZWITSERLAND; SWEEDEN$ ‘ENGELAND EN VRANKRYK; > Strekkende inzorderheid om dè Toevallen van het erg(te foort derzelven te voorkomen. Befthryving det Kinderpokjes ; pr des zn aar 1735 zo menigvuldig waren, door den Heer A. vaN Harren. (Opuftula Pathologica, Laufann. 1755: P. III) | Ergens blonk de bekwaämheid van S r- DENHAM, die de Geneeskunde zo zeer bevorderd heeft ‚ meerder uit, dan in de be- handeling van deeze Ziekte. % Is bekend , dat hy dezêlve zonder fchroom te keer ging, met Zuurê Vogten , Pynftillende Middelen en Darm- _fpuïtingen. Dat vefderflyk foort egter, waar zwarte Plekken onder de Puiften zyn genrengd, „heeft hy niet durven aantaften „ laatende de-Ly-- ders aan hun noodlot over. Ik bevond my in % gemelde Jaar „ wanneer zulk foort van Pokjes IL. Drzr. vd dik- mg é Le 336 __WAARNEEMINGEN VAN À. VAN Harren dikwils voorkwamen , verpligt, daar toe een Middel te zoeken , ’% welk in die Gefteldheid door. menigvuldige Proeven is goed bevon- „den. : _ Dit Jaar was, van % beginaf, zeer regenag- * üg, en werdt dermaate beheerfcht van den Noorden of Noordooften Wind , dat men, den gantfchen Zomer , maar eens of tweemaal Don- der-gehoord heeft, ’ welk zeer zeldzaam in dee= ze Landftreek is. Overftroomingen der Rivie- ren hadt men menigvuldig, Deeze koude er vogtige Gefteldheid van de Lugt houdt Hor r- MAN voor de gemeenfte oorzaak der Land-of Volkziekten ; waarfchynlyk met reden: want wie kan twyfelen, of de belemmering der Door- waafeming van de menfchelyke Lighaamen is van veel kragt om kwaadaartige Ziekten voort te brengen. In verfcheide voorgaande Jaaren waren by ons de Pokjes zeldzaam en goedaartig. Zy begon- nen thans in Maart zig even zodanig te vertoo- nen , maar namen in’ kort geweldig toe, der= maate, dat in Mey; Funyen Auguflus naauwlyks iemand daar van vry bleef; die ze te vooren nog niet was onderhevig geweeft. De Ziekte be= gon in September te verflaauwen. In de Zomer- Maanden kwamen dikwils /amenloopende Pofjes voor: niet zelden volgden op ’t uitkomen der zelvenzwarte Plekken , en in Volwaflenen Geerfl- — „_puifljes CExanthemata Miliaria). Dit fleepte vee- — len in ’ graf, Ik heb zorgvuldig waargenomen, dat hm ad en ad Ld overRDE KiNDERPOKjES. 237 dat de zulken zwaarft en langft leeden ; en alleen met zwarte Plekken waren bezet, die de Ziek- te hadden in wanorde gebragt door het ge. woon gebruik van heete Dingen, zo in de Spyze als tot Geneesmiddelen. De zwarte Plekken vertoonden zig, met de Samenloopen- de Pokjes, op den vierden of vyfden dag van % aankomen der Zièkte, en dus op. den tweeden of derden van % uitkomen der Puiften. Deeze Plekken waaren menigvuldig, plat, onitrent een zesde Duims breed ; uit den blaauwen zwart „ dikwils zwarter dan Inkt. Zy werden voorge- gaan van fcherpe Pyn in de Rug, Steekingen in de Zyde en Bloedfpouwen : zy werden gevolgd van Ylhoofdigheid . een geweldigen Hoeft, en, “op den agtfien of-negenden dag, vän een doo- delyk neërflaan der Puiften. Dewyl ik zag, dat dit Toeval by andere Geneesheeren fchrik baar- de , en dat het een fchoone Maagd uit der tyd geholpen hadt , begon ik my vlytig toe te leg- gen , om daar tegen iets tit te vinden. Zuure, verkoelende Middelen kwamen my zeer twyfclagtig voor. Ik zag de kwaade ge- volgen van Melkdranken, Purgatiën en Kly- fleeren , die van fommige Doktoren onbe- fchroomdelyk voorgefechreeven werden. Niets minder „dan de zekere dood , was te verwagten van heete Middelen. De Vogten des Lighaams helden zeer naar Verrotting ; gelyk uit den flanks zo van de Puiften als van den Adem der Lyderen bleek, « Derzelver ftilftand was te be- U. Deer. eid fpeu- 833 _WAARNEFMINGEN VAN Á. VAN Taren fpeuren uit de Plekken zelf, kentekenen hebbeû- de van ’ Koud Vuur, als ook uit de Lendenpyn en het weinig Water dat de Lyders loosden , zynde groen van kleur. De fchrik werdt vermeerderd, door den flegten moed dien ST- DEN HAM in deezen geeft. Ik zogt een middel, om de vaft gepakte Bloedklompjes los te maa= ken, zonder de Vaten te doen breeken ; dat de beweeging naar de Huid onderhield , buiten toe- neeming van de Koorts, en de neerflaande Puis- ten weder uitzetten kon; doch de bederflykheid der Vogten niet vermeerderde. Zulk een Ge- neesmiddel , % welk , als door een zagte Ont- fteeking te verwekken, ’ Venyn der Vogten in’ Puiften uitdreef , den filfand wegnam, en, zulks td weg gebragt hebbende, gelyk meu wenfchte „ alles in rufte het ; was de Kamfer, welker kragtik uit de Natuur afleidende , dezelve dus in Praktyk heb gebragt; fchoon TraALLEs; % is waar „ dezelve te vooren gepreezen hadt ; doch enkel vit de Theorie en niet in ons Geval; gelyk ik daarna uit zyne Schriften heb ontdekt. Weshalve, zo dikwils ’er Toevallen voork was men , die met een kwaad foort van Pokjes dreigden ; by voorbeeld, Ylhoofdigheid op den eerften dag, hevige Koorts, fteekende Pyn in de Lenden of Borft , moeielykheid der Adem- haaling, in een volfappig , bejaard , bloedryk Menfch ; heb ik aanftonds een verdunnend Af- kookzel voorgefchreeven , van Salza, Graswor- telen, Vrouwenhair, Bloemen van Madelieven | cr , rj” / BN Ni 4 ar n OE, OVER DE KINDERPOKJES , ” 339 en Vygen, te gebruiken tot eenige Ponden ’s daags: want’ de Aderlaating vond ik toen nog niet” noodig. ‘Het Braaken „ een byna onaf- fcheidelyk Toeval , kwam ik te hulpe met een Braakmiddel; zodaanig dat de Lyder, ten min- fte agtmaal, rykelyk overgaf: want de uitkomt was nadeeliger, wanneer het Braaken werdt ver- hinderd. Ontlaftingen van Bloed was ik niet zeer bang voor. Ik heb in een Jongen van ze- ven Jaaren gezien, dat hy, voor het uitkomen, een menigte Bloeds met den Afgang kwyt raa- te, daar een zeer goedaartig foort van Pokjes op volgende. Zo menigmaal, door misflag der Huisgenooten, heete Middelen ingegeven wa- rèn, kwamen ’er , na een groote benaauwdheid , ep ’ fchielykfte zeer zwarte Puiften voor den deg, of, wanneer de behoorlyke uitkoming op den derden dag gefchied ware , verminderden de Toevallen wel , maar op den zesden dag floegen de Pokjes neder, en werden getekend met zwarte ftippen, volgens den aart van de kwaadaartigfte Vloeipokken. Indien derhal- ve den Lyder iets zo naadeeligs overkwam, za gaf ik hem Kamfer in een Melkdrank , tot die hoeveelheid, dat hy in een etmaal tyds twintig Greinen daar van innam. De verheffing tegea de nagt„ die bvna in alle Koortfen van. dit foort plaats heeft, fchcen een Ruftmiddei te-veret- fchen. Ik beval derhalve , die veelheid van Kamfer in te geeven van ’s middernagts tot aan den middag , in Giften verdeeld, om de twee IL. Deer. Y.3 | Uu- PS 340 WAARNEEMINGEN VAN À. VAN Harren Uuren: doch te drie of vier Uuren ’s namiddags, niet laater dan te zes Uuren, fchreef ik Syroop van Papaverbollen voor , met Salpeter en raauw Limoenfap. De veelheid van Syroop heb ik in een volwalenen , die de Ziekte zwaar hadt , bepaald op anderhalf Once , die van % Limoenfap op zes Dragmen: want zo veel werdter tot wegneeming van de Ylhoofdigheid die zo veel moeite baart, vereifcht. Hier me- de liet ik, onder ’ gebruik van verdunnende Dranken , aanhouden , tot dat de Puiften op- droogden. Want op den negenden dag begin- nen de Samenloopende. Pokjes een lymagtig geel Vogt te zweeten; terwylde Kwyling, wel- ke gemeen is in de genen, die de Volwaffen- heid naderen, vermindert, de Keel droog wordt en het zwelgen laftig, en dus verdroogen de Pokjes, op den tienden of elfden dag, tot zwar- te Korften. In deezen tuflchentyd moet men de Kwyling opwekken en een doodelyke Ver- fkking in de Keel verhoeden. Dit gefchiedt door menigvuldige Infpuiting van Roozen-Ho- nig met Salpeter , welke HorrMAN zonder re- den werwerpelyk agt; zynde ook in ándere Keel- ziek ten heilzaam. Men moet rykelyk Zaurag- tige bevogtigende Middelen ingeeven, en ver- minderen de veelheid van Kamfer, houdende, naden negerden dag , geheel daar mede op ; dewyl ’er dan niets meer is uit te dryvenen de vreeze voor de Febris Secundarja plaats grypt. Onder % gebruik van deeze Middelen verd wee- nen rs AN | NUT ì \ OvERDEKINDERPOKJES./ 341 nen ook: de zwaarfte Puiften, gemeenlyk ; om, srent den agtften dag , allengs, wordende eerft rood, daarna witagtig bleek. Geduurende dic dnek is ’c „noodig. dat de Lyder een open Iyf hebbe, weshalve men hem Klyfeeren moet doen:zetten , waar in Salpeter komt. Op deeze wyze was de Febrss Secundar za van den elfden en twaalfden dag zagt, welke anderszins zeer hc- vig en op eene doodelyke wyze woedde , met een nieuwe Ylhoofdigheid , benaauwdheid , Verftikking in de Keel, een zagten, ongelyken, fnellen Polsllag en een zwaaren ftank over ’t gee heele Lighaam. Zo wanneer de Koorts wat he- vig was , week dezelve zonder fout voor een Purgeermiädel , waar in Tamarinden kwamen, dat men zelfs in de groatfte zwakheid onbe- fchroomd kan geeven ‚ en ook herhaalen op den twaalfden en dertienden dag. Hier door werdt, die gevaarlyke Ziekte zodanig vernietigd , dat men naauwlyks Rufimiddelen , Limoenfap of eenig Geneesmiddel „ behoefde te gebruiken, De Korfien, die dan met breede Schub- ‚ben afvielen , heb ik niet willen laaten bevog- tigen , op dat niet de laftige flank vermeerde- ren of larger duuren zou. Ik heb ?er gezien „ die een wit Geerftagtig uitflag kreegen , in plaats van de Febris Secundarsa, gemeenlyk zonder na- deel. Ik heb ook gezien; dat de Pokjes niet tot Korfterf opdroogden , maar allengs zig verberge den , dock zonder gevaar, waneer zy in dit tydperk verdweenen. Ik deed den Lyder zig IL Deer. Y 4 een 342 _WAARNEEMINGEN VAN Á. VAN HALLER … een Maand onthouden van Vleefch, en fpoel- de de overblyfzels van de Ziekte af, door’ drinken van de Pfvfers-Wateren met Melk, na een gemaatigde Buikzuivering. Op die wyze werden , byna zonder fout, die mocielykheden voorgekomen, welken op de Pokjcs volgen, naamelyk, Zweeren, Zeere Oogen, Verzwake king der Leden , Buikloop , langduurige Borft- kwaalen. De Spyze, die in het geheele beloop * der Ziekte gebruikt werde, beftondt uit Boom- vrugten en Moeskruiden, zonder Vlecfchfop ; en de Drank was alryd de zelfde, hoe meer hoe beter. Doch * zal niet onnut zyn een Voorbeeld op te geeven, % welk, door de hevigheid der Ziek- te, de kragtigheid van deeze Geneezingswyze kan toonen. Een Dogter van Adelyken Huie ze, negen Jaaren oud, zynde van een zwak Gee ftel en van overlang aan langduurige Borftkwaa= len onderhevig, op een Buitenplaats haar ver- blyf hebbende, werdt den 7 Auguflus bevangen met een Koortsje en Walging van Spyze; waar by , den volgenden dag , een fteekende Pyn kwam in de Rug en Lenden. Haare Vrienden, zig verbeeldende dat zulks door *% gebruik van kou- de Vrugten was veroorzaakt , gaven haar Con- fe@so Hyacinthorum in. Op den derden dag over- viel haar een langduurige Braaken, % welk niet dan met veel moeite opgehouden werde door % inneemen van eenige Maagdruppelen , die zeer heet waren, en van do zelfde Confettie, welke Mid- OVER DE KinperPOkKjes. 343 Middelen alleen haar de dood konden” aange- daan hebben. Op den vierden dag verheften zig alle Toevallen , met een geweldigen Hoett en onophoudelyke Pynin de Ruyg. Den vyfden dag openbaarden zig eerft de Pokjes , welken ik, daar by gehaald zynde , bemerkte en der- zelver uitkoming bevalte bevorderen, door een zagte warmte van % Bed en rykelyk verdunnen- de Drank te geeven. Na zo veele heete Mid- delen is dan de uitbotting cerft gefchied op den vyfden dag, welke anders van zelf op den der- den komt. Maar die nagt verfcheenen ?er in ’ Aangezigt, aan de Leden en op de Borft, on- telbaare zwarte Plekken, op de Lippen volko- men zo zwart als Inkt zynde. Ondertuffchen waren de Pokjes laag, bleek en famenloopen- ‘de , met een geweldigen Hoeft en uiterfte benaauwdheid in de Rorft ; de Lyderes floeg „tot aan den vyftienden dag ‚ van ’s namiddags ten vyven tot tien Uuren ’ môrgens, altoos buiten; zo dat de Toevallen zeer zwaar zya geweeft. Toen ik, op den zesden dag, haar weder uit de Stad bykwam, vond ik den Polsflag gepaard met opfpringen der Peezen, bet geloosde Water melkagtig, een menigvuldig Niezen en verhef= fing der voorige Toevallen. Derhalve gaf. ik de Kamfer, met Amandelen tot een Emulfie ge- maakt, en Limoenfap daar by; zo dat het Meis- je dagelyks tien Greinen Kamfer in kreeg. Daar op volgde een zagte bevogtiging der Huid, en IL. Deer. | Miz de 344 WAARNEEMINGEN VAN À, VAN Harren de Pokjes zwollen uit ; doch in die nagt over- viel haar een allerhevigfte Ylhoofdigheid, zo dat zy naakt uit het Bed vloog en niet daar in kon gehouden worden. Op den zevenden dag ; egter, waren de Puiften rooder en meer uitge- zet, het Water groenagtig, omtrent van kleur äls Zeewater, en de hevige Yling verhief zig in die nagt weder, ‘Den agtften dag was ’er blind- heid en flaauwte: het Water eerft Cicroen- kleurig , daar na vuurig rood; de Puiften bleee ven, gelyk in de Vloeipokken gewoon is, laag. Ikfchreef weder Kamfer voor, en tegen de nagt vier Dragmen Syroop van Papaverbol- len, met derdhalf Dragme Limoenfap. Den ne- genden dag begonnen de Puiften reeds op te droogen, en de toeftand was beter. By “avond- Ruftdrankje werdt , uit vreeze voor Verrotting en voorde Febrss Secundaria, Phlegma Sulpburis gedaan. Toen was het laatfte zwarte Plekje op de Lip weg, zynde de overigen, mogelyk op den zevenden of agtften dag , allengs verblec- kende verdweenen, Daar werdt , wegens de langduurige hardly vigheid , met een Zerpil Af gang gemaakt ern. de Uicwerpfelen waren geel, Een deel der Puiften op het Aangeziet, zwart geworden zynde, wierden den tienden dag, na % ingeeven van een fterker Zuur, geel: daar kwam eenige Betensluft, doch de kragren waren meeft weg. Op den elfden dag was zy in alle opzigten een weinig beter; men maakte: Afgang met een Zerpil; geen, benaauwdheid hadt zy in de ” OVER DE KINDERPOKJES., 345 „de Keel, noch eenige Kwyling. Op den twaalf. ‘den vondt men alle de Pokken bedekt met ecne harde zwarte Korft, den Polsflag wankelende, Ylhoofdigheid , Smyting der Leden, Febrss Ser cundarsa, De Lyderes hade-driemaal een goeden Afgang, door middel van een Klyfteer ; maar %s nagts.wierdt alles flimmer. Daar was toen geen reden om de Kamfer te gebruiken ; wegens de opdrooging der Puiften : derhalve wierdt de vecl- heid van Papaver Sroop tot vyf en die van ’% Limoenfäp tor drie Dragmen vermeerderd. Op den dertienden dag was weder alles flimmer, met de uiterlte flaauwte en kortftondige Ylin- gen: derhalve werde noodig geoordeeld de Dar- men en de Maag van de reeds overlang ver- droogde vuiligheid te ontlaften. … Men gaf cen. Aftrekzel van twee Dragmen Senebladen en een half Once week van Dahamridaer waar van zy twee Afgangen hadt „ telkens van zwarte Stof: tegen-den avond gaf men nog fterker Ruft- drankje ; waarop egter de Ylhoofdigheid weder= kwam ; zynde het Water. op nieuws Zeegroen, Den veertienden dag begonven de Zwarte Puis- “ten aan den omtrek wit te worden; «de. Pols was geregelder en men ftelde zig gerufter: haar O3- „gen waren open. Op den vyfrienden dag, we- derom een Aftrekzel geevende van derdhalf _Dragme Senebladen en zes Dragmen Tamarin- ‚den, hadt zy driemaal Afgang : de Puiften vie- len met groote Schubben af: toen cerft wäs en bleef zy by-haar Verftand. Dus nam de Ziek- IL. Deer. / 346 _WAARNEEMINGE VAN Á. vAN Harrr te verder af , met aanhouding egter van de droo-. ge Hoeft, die eindelyk door % gebruik van de Pfefers- Wateren met Melk geheel te boven geko- men werdt. Zy heeft geen diepe Pokputten in ’c Aangezigt gehad en na haar Ziekte is zy gezon- der geweeft dan te vooren. Noopens de Koorts met Uitflag als Geerft- koorntjes (Febres Milzarss) , welke op de Pokjes fomtyds volgde, heb ik maar weinig te zeggen. Die Ziekte hadt niets fchroomelyks. Op den eerften dag was de Koorts gemaatigd; op den tweeden vertoonde zig de Huid met groote roode Plekken. Zy taftte zo wel de genen aan, die vry van de Pokjes waren , als die ze toen gehad hadden. Allengs zyn, op den derden dag, in de Plekken zeer kleine, doorfchynen- de, witte Puiftjes opgereezen; de omtrek wierdt bleek ; maar dit alles verdween „ onder % ge- bruik van een Decoöum Dieteticum, met eene maatige Doorwaafeming , zonder eenig Genees- middel. Daar kwamen drooge Schilfers op Aangezigt, de Rug, Handen, ja zelfs in den Mond en op de Tong. f Die Ziekte, egter, was bedrieglyk, en keerde aanftonds met meer hevigheid terug. Want, na de Buikzuivering, liep het Water allengs weg, of wierd by weinig tevens en zeer dikwils ge- loosd ; zynde donker graauw , met een zwart- agtig of Kaftanjebruin Zerzel : het gantfche Lig- haam werdt uitgezet met Pyn en bykomende Koorts; heel fchielyk was ’t met de Liyderes ge- daan. ) „helen Ml Be zen je rde k men over pe KinDERFORjES: 347 daan. Purgeermiddelen van Aloë en SFalappe ver- meefderden de Spanning en bevorderden dé Waterloozing niet ; doch ’t was van een goed gevolg, ten minfte twéemaal Afgang te maaken met eene Solutie van Manna , den Lyder ryke- Iyk te laaten gebruiken van een verzagtend De- cotum Diureticum , gekookt van Pieterfelie-Wor- telen, Eerenprys en dergelyke Kruiden ; het ‘Vleefchfop te voorzien met Sa/ Sedlicenfe, Ab- fymhie & Panacea Tartarea , veel Conferf van Vlier te laaten flikken, en dit alles met elkan- der te doen. Dus wierdt, van dag tot dag, de Pis minder bruin, en zo verdween ook allengs de Zwelling van ’t Lighaam, tot dat, de Water- lonzing ratuurlyk geworden zynde, de Lyder;, in vier of vyf dagen , tot gezondheid was ge- komen. | Voorts: de Pokkige Puiften booren de Huid door , zodat de gevulde Slagaders door de over- kleine Huidvaatjes, op den grond van zodanig een Zweertjes uit menigvuldige gaatjes een ge- koleurd Vogt uitftorten. Ik heb Etter gezien; zo olieagtig, dat zy , aangefioken zynde, met een heldere vlam brandde. In de Lyken heb ik nooit de Puiften dieper dan in de Keel (4); noch ook de Maag, of het Gedarmte, of ande- re Ingewanden daar mede bezet gevonden. Tot det= (a) [Nunquam in Cadavere reperi Puftulas ultra Pharyne gém alias fuifje, heeft Haurez, Jk befluit uit hét vols. gende, dat het dltius moet zym.} U. Dees. 343 _ VERSCHEIDE W AARNEEMINGEN kes derzelver. vorming fchynt een harde Opperhuid vereifcht te worden, welke in ftaat zy de Eter te bepaalen. % Gedarmte ;. egter „ krygt van dezelven dit gebrek, dat het, als doorweekt zynde „-ligtelyk „ja. van de Zn/eûte zelve tl be fehadigd zoude worden. ö. Lene Manier om kwaade Kinderpokjes voor te komen; door den Sweedfchen Geneesheer Nicon aus Ro: SEN (4) onderzogt, (Der Kòn. Swede, Afadeinie der Wiffnfdhaften Kohandlungen/ auf vas Sihr 17ste. XIII. Deer. p. 32:) De gevaarlykheid der Samenloopênde Kin: derpokjes heeft my doen denken om Middelen uit te vinden, % zy tot voorkoming van deezé Ziekte 3 of ten minfte , indien zulks niet kan zyn; om te maaken , dat zy niet van het ergfte foort worde. Dit laatfies meen ik, met Gods zegen, te kunnen uitvoeren „ alzo ik in twee Jaaren 1744 en 1750, wanneer deeze Samenloo- pende en doodelyke Pokjeste Up/àl in zwang gingen , drie-en-veertig Proeven daar van ge- nomen heb, welker goede uitflag my aanleiding geeft om de volgende Geneezingswyze, als var boede verwagting Zynde, voot te ftellen. Wan- (a) [Dit Berigt van den Heer Rosen laat ik te ge- reeder hier op volgen, om dat Harrem zyne Opufculâ atbologica aan dien Genéesheer heeft opgedraagen.}_ OvER DE KiNDERPOKJES. 349 Wanneer men denkt dat iemand, % zy Vol- waflen of een Kind; gevaar loopt van de Kinderpokjes te.krygen ; zo geeft hem: 1. een zagt Laxeermiddel ins % zy van Manna of iets dergelyks: a. Bewaar hem, zo veel doenlyk is; voor de Lugt: 3. Laat hem weinig Vleefch ee- ten ‚ hoe minder ‘hoe beter; anders behoeft hy zig voor geene Spyze in % byzonder te wagten ; dan die gezouten of met Speceryen toegemaakt is: 4. Hy moet meer drinken dan gewoonlyk: 5. Laat hem de Preferveerende Pillen tweemaal is Weeks gebruiken; by voorbeeld alle Maan- dag en Vrydag ’s avonds, vier of vyf Weeken lang, doch daarna is eenmaal ’s Weeks wel: Hoe veel gelyk leert men door Ondervinding; want hetis, genoeg, dat het Kind ’er den vol- genden ogtend tweemaal zagtelyk van afgaat, Gemeenlyk geef ik een Kind van twee Jaarert 3 Pillen, een Kind van drie Jaaren 4, een van vier Jaaren 5. Men kan % getal vermeerderen „ indien zy geen uitwerking naar genoegen doen; Zo draaaneen Kind, ’t welk dit Middel ges= bruikt, kentekenen der Pokjes komen, heb ik aanftonds met de Pillen laaten ophouden. Een eenig heeft ze, zonder myn weeten , den twee. den dag, dat het aangeftooken was, genomen: dan % zelve openbaarden zig, den derden dags eenige vlakken op * Aangezigt, die den vier- den dag verdweenen : het Kind bevondt zig wel, ftondt op en kreeg de regte Pokjes cerft veertien dagen daarna, doch zo zagt, dat men IE Deer, % nt E ‚$so Verscherine WAARNEEMINGEN ’t naauwelyks kon aanmerken ziek te zyn. Het hadt ?er maar vyf in ’% Aangezigt. Aan Kird- äeren, vän twee tot negentien Jaaren oud, is dit Middel beproefd, en ik heb opgemerkt, dat de generi, die ’er twee Maanden mede aanhiel: den, toen ter tyd en vervolgens van alle On- gemak vry gebleeven zyn. Het wordt famên- gefteld als volgt. R. Calomel. ben. prep. Camphorz. Extr. Aloës c. aq f. aa. gr. 15. Re@n. Guajaci. gr. 25. Mi F. Pitule Pond. Gr.-2. Fol. Argenti obducends. Sign, Prejerveerende Pillen; Voor een Volwaflen Perfoon neem ik gaarn een Grein Calomelas meer, en voor een klein Kind minder Kamfer, En adnderhend wanneer de Pil- len verfch zyn. 8, Ke) Brief van Doktor Bayly aán Dr. Pemberton; over 2 gebruik van Kina on de Kinderpokjes. (Phild- jep). Transaà. Vor. XLV IL. pag. 27.) Het Geval, van ’t wellk wy laatft fpraken ; en waar van Gy een omftandiger Berigt begeer- de, is, zo veel ik my te binnen kan brengen, als volgt. De Patient, een Juffrouw van eco vet zwaarlyvig -Geftel , gezond van Lighaam, doch 73 Jaaren oud, werdt, den 6 December I742s HORN k î OvER DE B horten 351 x742 ‚ bevangen jmet, de gewoone. Teevallën van eene Koorts vergezeld met een fchielyk verlies van kragten; zo dat zy , te bedde gebragt zynde, niet in flaat was een oogenblik op te zitten 4 zonder overend gehouden te worden. Naderhand wierdt zy ylhoofdig en gaf den vier- den dag zeer veel over, waar op de Kinderpok- jes zig openbaarden , die allengs toenamen. Zy waren groot, van % onderfcheiden foort en niet zeer talryk. De eerfte drie dagen , ‚na het uif- komen, vorderden zy naar wenfch; het Braa- ken hielde fpoedig op, en wy begonnen ons te vleijen dat al het gevaar wel haaft over ‚zou Zyn; maar den agtften DSE, de Puiften aan ’ ftlaan , en alles verergde. Daar op beval ik „ Blaar- trekkende Pleifters te leggen aan de Arme, en heete hartfterkende Middelen rykelyk in te gec- ven met verfcheide herhaalingen, om den groei der FPuiften te bevorderen à en dezelve tot ryp- heid te brengen. Op die maniet gingen wy 4 twee dagen voort, zonder vicwerking , terwyl zy in tegendeel flimmer werdt, en op den twee- den dag waren overal de Puiften neergeflagen, vertoonende zig in ’ Aangezigt geheel droog en rimpelig ; NAR hdi met de uïterfte moeielyk- heid, hebbende geen de mivfte kragten meer , en daders oordeel de, dat alle hope van her- ftelling verlooren ware. Ik zelf dagt dat zy ‚geen etmaal, of naauwlyks twaalf Uuren , lan- ger. leeven zou. De Apotheker die, haar Zoon Was , ziende het uiterfle gevaar , waarin zyn NM. Deer. Z Moe- de ik d 352 VerscHripe WAARNEEMINGEN Moeder zig bevondt , en hoe kragteloos myne. poogingen geweeft waren om de Puiften weder uit te doen zetten , begeerde van my te wec- ten, of ik nog niet iets kon uitdenken tot dit einde. Ik ftelde hem voor, de Corten te beproe- ven, indien hy wilde , zonder dat ik konde in- ftaan voor ’t gevolg daar van. Hy vaardiglyk toeftlemmende , beval ik Spaanfche Vliegen te zetten aan ’ binnenfte der Beenen', én fchreef het volgende voort. Nn R. Cort, Peruvian. pulv. dr. fem, Serpent. Virginian. gr. 3. Aq. Lat. Alexit, unc. fesq. Peon. comp. dr. 2. Syr. Peeon. mar dr. 3. M. F. Hauft, mox exbib. € omni triborio repet. Kort nadat zy dit de tweede maal hadt inge- nomen „ wierdt zy inalle opzigten veel beter , en binnen een etmaal waren de gevaarlykfte Toevallen over: zynde de neergeflagen en ver- welkte Puiften , byna van ’ oogenblik af dar haar de Kina werdt ingegeven’, allengs weder uitgezet. Van den tienden tot den vyftienden dag hieldt zy aan met die Teugdrankjes , tot dat zy ’er agtentwintig ingenomen hadt. De eerfte Puis- ten kwamen in vyf dagen tot volkomen grootte en rypheid ; waar na een tweede uicbotting van Puiften volgde , die haar blind maakte; zynde dezelven zo talryk , dat de ftof derzelven byna overal famenvloeide , en aan ’t onderlyf , op ver- OvER DE KinDereoxKjes. 353 verfcheide plaatfer , groote Ettergezwellen vormde. En, fchoon zy uit die Zweeren eer fterke Ontlafting had, even of dit nie: genoeg ware om het Bloed te zuiveren ; ontftonden ?er , op ’ geheele Lighaam, een groot getal Bobbels; zodanig, dat het, over de gantfche Huid, zig vertoonde als éên enkele Verzweering ; om wel- ke te dekken en te befchutten, drie geheele Schaapen-Vellen , beftreeken met Cerat. de La- pride Calaminart , noodig waren , die men een ge- ruimen tyd dagelyks vernieuwde; alzo het twee of drie Maanden leedt , eer alle de Zweeren tot heeling waren gebragt. Buiten en behalve de gemelde uitwerkingen van de Cortex, nam men waar, dat dezelve haar Hart ongemeen opbeurde en verfterkte ; zo lang: hy/werdt gegeven, ’t welk niet langer was, dan noodig geoordeeld werdt, om de fioffe der Puis- ten te brengen tot eene behoorlyke Digefle. Maar dit was niet lang genoeg om de Febris Se- cundarta voor te komen, gelyk, zo ik genegen ben te gelooven ; het aanhoudend gebruik van de Corter gedaan, of ten minfte die Koorts veel verflapt en verkort zou hebben. Niettemin; om voor deeze Koorts zorg te draagen ; werden de Lyderes, op den vyftienden dag, agt Oncen Bloeds afgetapt ‚ gelyk men kaar ook, op den zestienden , agttienden en twee-entwintigften ; purgeeren decdt. Niettegenftaande deeze Manier van Laâterì en Buikzuiveren, zo veel de kragten toelicten ; IT Deet: Ze kwam de 344 VerscHeiDe WAARNEEMINGEN kwam haar egter de Koorts aan en verhief zig ; waarop ik drie of vier Kona Drankjes deed in- geeven. De Koorts ging hier niet aanftonds van over , ’% welk my befchroomd maakte om op dien tyd daar mede aan te houden: doch “toen ?er eindelyk een Slaapzugt, en andere ge- vaarlyke Toevallen , zig byvoegden; begon ik weder aan de herftelling te wyfelen. Dit deedt my befluiten om met nadruk ; tegen deeze Koorts, gebruik te maaken vande Cortex , welker onge- meene uitwerkingen ik, in het voorgaande perk van die Ziekte , reeds ondervonden had. Ik ordineerde derhalve cen fterk Deco@um van Cost. Peruvsanus , met Serp. Varginsana, Crocus en Coc- einella , ’t welk zy , om de drie of vier Uuren eens, gebruikte, vierentwintig dagen lang; ge- duurende welken tyd zy ’t Afkòokzel van 17 Oncen Kana ingenomen hadt; zynde daar door. de Koorts eindelyk geheel kwyt geraakt. Na het uitfcheiden met de Corte nam zy elf Pur- gatiën met bekwaame tuflchenpoozingen , en hieldt toen op met alle Geneesmiddelen , zyn- de tot een volkomener gezondheid herfteld dan voor haar Ziekte, en zy is federt wel geweeft. Ik zal hier byvoegen *t Geval van een fleurig Jongman, die , in de Maand Saly 1746, de Kinderpokjes door Inenting hadt gekreegen. Zy kwamen op den regten tyd uit, maar, drie of vier dagen daar na. onder ’ verbinden van de dncifiën ‚ werden drie of vier paarfche Plekjes omtrent die plaatfen gezien, waar op ik ’er by ge- kil ava pr KinDerpok jes. (V 355° gehaald werd. Befpeurende dat de Puiften „die , zeer talryk waren„, hier en daar eene blaaa wag-; tige en aan de Armen en Beenen een bruine koleur hadden, trekkende naar de Verfterving; zo fchreef ik aanftonds voor „ een half Dragme van de Cortex in te geeven, en dit om de drie Uuren te herhaalen. Dit deedt men elf dagen agtereen, geduurende welken tyd hy zevenen- veertig Do/es, dat is 3 Oncen min een half Drag- me Kina, ingenomen hadt. Het was, “inder- daad, verwonderlyk te zien , hoe fchielyk de Cortex de koleur der Puiften deedt veranderen, dezelven tot: Degefké bragt , de kragten vanden ‚ Lyder onderfteunde , de nieuwe Koorts voor- kwam , en henr, zonder de minfte zwaarigheid of eenig kwaad, Toeval, door de gantfche Ziek- te heen bragt, 4 Vertoog. over eenzgo Middelen tot her lelling èn het al- Jer flämfle, foor van Kinderpokjes ; door Doktor V Arnier, Lid van de Koninglyke Akade- mie. der Wetenft! happen ‚ van Montpellier. CRecueil Perzod d’Oóftro, de Medecine ‚ & Aout. 1756. P. 134) Ii. % Breien van den vermaarden Borz- HAAVE, die fielliglyk zegt, dat het mogelyk zy de Kinderpokjes voor te komen , (zelfs wan- neer de kentekenen van den cerften aanval zig openbaren „ ) door een goede Dieet „ Aderlaa- MI Dees. Z 3 tin. De / — 356 VerscHreipE WAARNEEMINGEN tingen en Verkoelende Dranken, benevens de Middelen , die van Spiesglas en K wikzilver toe- bereid worden, [zegt de Schryver „ } heeft de Ondervinding my beveftigd. Dat van Canr- WEL, die het Teerwater daar coe aanpryft, zal niet ligt dit lot hebben , fchoon het een der voor- deeligfte Middelen mogt zyn: want dit Water is zo leelyk te drinken . dat men het, in die hoeveelheid , welke ‘tot dit einde vereifcht zou worden, geen bejaarde Luiden, veel min Kin- deren , tot enkel veortkominge van deeze K waal, in % lyf zou kunnen krygen. Veel beter der- halve zig te houden aan Koeldranken met Sal- peter en Zuuragtige Sappen , of zelfs Geeft van Vitriool , met Suiker en gemeen Water tot een verkwikkelyken Drank gemaakt. Ook zou meng om aan de inzigten van CANTWEL en Loss te voldoen , dagelyks eenige druppels kunnen ingeeven van een uitgekoozen Balfcm, met Sui- ker tot.een Bolus verdikt, en de Ashzops Antrmo- gialis daar nevens. Door deeze onfchadelyke Middelen heb ik , verfcheide maalen, de Fok- jes zien verdwynen, zonder Uitflag. Zulk eene Geneezingswyze kan plaats hebben, indien de Doktor in tydsdaar by gehaald wordt , en door dezelve kan of de Ziekte voorgekomen, of der- zelver gevaarlykheid byna altoos verhoed wor- den, 3. Zeer dikwils gebeurt het, dat, na.’ voor- afgaan van de Febris Inflammatorsa, op den vier- den of vyfden dag de Kinderpokken. zig open- baa- OVER DE KINDERPOKJES. 357 baaren, doch , wegens de een of andere oorzaak „ ten deele verdwynen , zonder dat de Hartfter- kende Middelen iets daar tegen kunnen doen; terwyl de Koorts zig langs hoe meer verheft. In deezen toeftand , die een der gevaarlykften’ is, heb ik myne Patienten , met verfcheide her- haalingen , doen baaden in laauw Water; ’% welk zonder gevaar gefchieden kan, vooral in- dien de Koorts niet ten uicerfte hevig is. . Alle de genen, aan wien ik zulks heb in % werk ge- fteld, zyn tot herftelling gekomen. BoErHAA- ve fchryft het zitten met de Beenen in laauw Water ook voor , met inzigt om eene Revulfie te maaken, van den aandrift der Vogten, naar de benedenfte Lighaamsdeelen ; doch ik laat de Menfchen met het geheele Lighaam, behalve % Hoofd, in * Bad zitten, om een volkomen . uitbotting der Puitten te verkrygen, door week- maaking van de Huid , opening van derzelver Poren en trekking der Vogten van binnen bui= tenwaards. Met dit oogmerk heb ik , in’t kwaad- aartig foort var Vloeipokken, groote Blaartrek- _— kende Pleifters doen leggen op verfcheide plaat- fen, waar door ik een zeer rykelyke Ettermaa- king kreeg. 3. In allerlei foort vàn Kinderpokken komt het dikwils voor, dat de Puiften, .ryp zynde, %x ZY wegens de hardheid van de Huid, of om dat zy te diep zitten, haaren Etter niet uitftor- ten, maar in ’ Aangezigt en over ’ geheele Lighaam fchielyk opdroogen. Een grooter of II. Deen L 4 klei» 358 Venscreips Wa ARNEEMINGEN kleiner gedeelte van den Etter wordt dan in ’% Bloed terug gevoerd, en, zig daar mede vermen- gende, brengt dezelve een Koorts voort van een zeer flegten aart (peffima indolis), gelyk Boer- HAAVE zegt; helpende, meg zwâare Toeval- len, de Lyders aan hun end. - Dit is de Febris Secundaria, voor welke men, in deeze Ziekte, met reden zig zo zeer bekommert. Om dic ge- vaar voor te komen , behandel ik dé Puiften, in haar volkomen ryplieid, eer dat zy beginnen geel te worden, en op ’ juifte oogenblik , wan- neer Zy, van bead heldere doorfchynendheid als Water ; tot de Melkagtige of vuilwitte koleur overgegaan zyn: ik behandel dezelven, zeg ik, als zo veele byzondere Gezwellen, laatende de- zelven openen, of, met eigen handen zulks ver- rigtende, door middel van een Schaar. Ik druk met de bladen van de Schaar aan beide zyden van een Puift, en dan ryft de Puift daar tuffchen op , waar door, als ik de Schaar toeknyp, het bovenfte wordt afgefneeden , laatende den ge- heelen grond bloot: als wanneer, met cen zagt Linnen lapje den Etter wegveegende, alles, na verloop van eenige Uuren, is opgedroogd. Men kan voor cerft alle de genen afknippen , dië volkomen wit zyn, en wagten de rypwording van de overigen af, te meer, om dat het niec mogelyk is.dit aan alle Pokjes op eens in t werk te ftellen. Door deeze Operatie voorkom’ ik. die zo fchroomelyke Febris Secundaria, en tevens het gevaarlyk ncefflagn der Puiften, ’t welk een il | AE RTR OVER DE Kinperroujes 359 valt kenteken is van het terugkeeren.des Etters binnenwaards. De Huid, die de Puiften be= dekt , is dood, en bygevolg geeft het afknip- pen van dezelve geen ‘de minfte pynlykheid, ja het gefehiede dikwils ongevoelig ; “indien men de zorgvuldigheid heeft van de bladen der Schaar te warmen, voor dat zy wordt gebruike. ” Wenfchelyk zou het zyn, “dat men deeze O- peratie altyd i in * werk kon ftellen op het Aan: gezigt, om te verhoeden, dat hetzelve, gelyk zo dikwils ‘gebeurt, door de Pokjes ge- fehonden werde; doch de fchielyke opdrooging der Puiften aan hetzelve maakt, dat men veel: tyds daar toe te laat komt. Alsdan is *t eenig- fte hulpmiddel, de Pokkige Korften fchielyk te doen afvallen , door dezelven-te befiryken met’ {Olie van Amandelen of Room van Melk. Ik heb verfcheide Kinderen gezien, die hun Aan- gezigt door krabben op cen yzelyke wyze had- den toegefteld , zo-dat het’ gantfch en al zig vertoonde als een bloedige Zweer, zonder dat zy riaderhand gefchonden zyn geweeft: byiten twyfel, om dat de Etter, die anders de onder- leggende deelen zou hebben uitgeknaagd , dus ontlaft geworden ware en opening bekomen had. In % Jaar 1736 krk ik, te Vitry, een Pa- tient van buiten, te weeten den Marquis de Be- zieur, Officier in * Regiment van Mortmart, oud twintig Jaaren, Deez’ werdt van de Pok- jes aangetaft en bevondt zig in merkelyk. ge- IT. Deer. Ls vaar, 360 VERSCHEIDE WAARNEEMINGEN vaar, tot dat zy geheel uitgekomen waren, wanneer alle de Toevallen verminderden tot den. flaat van volkomen rypwording toe. Wy ver- wagtten te vergeefs de natuurlyke opening der Puiften: fommigen, en alleenlyk van die in ’% dangezigt, braken door; alle de overigen, zyn- de ver, dik en groot, in den volkomen rypdom van deeze Kinderpokken , die wel van * On. derfcheiden foort, doch zo talryk waren, dat de Puiften byna elkander raakten, bleeven on- geopend ftaan. Na verfcheide redeneeringen over die fchroomelyke Febres Secundarta, ftelde ik de afknipping van alle de Puiften voor. Een andere Ofhcier van dat Regiment, dien men hier gelaten hadt om tot Raadsman te dienen voor deezen Jongman, die van voornaame Afkomft was „ hadt nooit hooren fpreeken van zulk een Operatie , doch gaf het eindelyk , uit vreeze voor de gevolgen, aan my over. Ik fneed dan de Puifien , die reeds geel begonnen te worden, over’ geheele Lighaam met een Schaar af, droo- gende den Etter weg met een zagt Doekje, waar aan my de Lyder zelf hielp. En, om de Proef te neemen watde Etter zou uitgevoerd heb- ben, indien ‚dezelve beflooten gebleeten ware, gaf hy my vryheid om eene Puift, die zo groot was alsde helfc van een Kogel, waar van ’er dertig in een Pond gaan , te laaten zitten aan zynen Duim. Deeze Puift bleef tot den zeventienden of agttienden dag zonder door te breeken , waar op ik ze doorknipte, en, tot onze groote ver- won- e À OVER DE Kinpenroxjes. 361 wondering, niet alleen de Huid doorgevreeten , maar ‘zelfs het Beentje van den tweede Rang des Duims, van Beenvlies beroofd en geheel bloot leggende , vond. De gevreesde Etter- Koorts kwam. niet en de Lyder. was in’ kort herfteld. Op gelyke wyze heb ik , in een kwaad- aartig foort van Vloeipokken , eefe Juffrouw. van over de veertig Jaaren en veele anderen, zonder eenige kwaade Toevallen behandeld. Ik ken maar één Schryver, naxmelyk Herr verius , Eerfte Geneesneer van de Koningin, die van deeze Operatie fpreekt , als van goede verwagting zZynde , en dezelve nadrukkelyk aan- beveelt. Mifchien ben ik de eerfte, na hem die dezelve in % werk gefield heeft , uitgeno- men, dat fommige voornaame Geneesheeren het fomtyds aan ’ Aangezigt hebben laaten doen, om de mismaaktheid voor te komen. _ Ik ben ’er niet geheim mede geweeft, maar heb daar, zo by monde als in gefchrift, en zelfs in druk, mel- ding van gemaakt; zonder egter, tot myn ver- wondering, te bemerken, dat ’er iemand was die my in deezen navolgde; ja zelfs hebben Lui- den „ van myn Beroep, zig fomwylen. daar. te gen aangekanc. 4. Vrouwsperfoonen , die, geduurende haa- re Zwangerheid, van deeze Ziekte worden aan- getaft, moeten vaft flaat maaken op een Mis- kraam: de Pokjes zyn in dezelven altoos Samen- loopende en gevaarlyk. … Men moet derhaiven zulke gevallen niee tocfchryven aan andere oor U. Deer. zaa Pl end De „ 362 VerscuHeimE W AARNEEMINGEN zaaken , gelyk by voorbeeld aan’t gebruik van Purgeerende of Laxeerende Middelen, die, wan- neer de Afgang zeer bedorven en ftinkende is, niet moeten nagelaten worden , en van alle goede Schryvers , inzonderheid voor het Uit Îlaan, zyn dangepreezen. 5. Kinderen, die uitermaate vet zyn, aange- taft wordende met: kwaadaartige Vloeipokken , heb ik gezien , dat op den zesden of zevenden dag de geheele Haid des Lighaams zo rottig wa- re geworden, dat ’er dezelve op ’ minfte aân- raaken afging , met een afgryzelyken ftank. Aan de zodanigen moeft men ieder Puift open maaken, naar maate dezelve wit wierd , hun Lighaam waffen met Specery-Wyn en geeven hun niers dan Hoendernät tot voedzel, en Zuur- agtige. Vogten tot drank. Een weinig flappe Wyn en Kina zou hier ook plaats kunnen heb- ben. 6. Onder de Toevallen , nd ten tyde der Verettering overkomen , is eene fchrikkelyke benaauwdheid in de Borft, die met Verflikking dreigt , niet van de minften. , Men kan daar aan fomtyds hulp toebrengen door de Aderlaa- ting , welke in zulk een geval onbefthroomd noet “worden ondernomen. Een overmaatige Buikloop, fchoon dezelve het gantfche Lighaam fchynt te zullen uitputten, moet, indien de Af- “gang redelyk dik en finkende is, niet geftöpt worden; maar men onderfteune de kragten met Spaanflien Wya, Confe1o Alkermes en dergely- ke ee iden are Gi en Senn Benen arken ee nee dS | iekes Dt) Over DE KiNDERPOKGES: 498 ke. Middelen. Indien de Afgang zo dùün als Water is, zonder reuk, moet men dien tragten te doen ophouden; door middel van Talen Lauúdanum liguidum, Optum of eenige andere Mid- delen „ die den aandrift der Vogten doen bedaa- ren. 7. Het Bloedwateren , dat van alle Schry vers aangemerkt wordt als zeer gevaarlyk , en in- derdaad zodanig is in de Kinderpokjes, is een zeldzaam Toeval. Ik heb het maar eens waar- genomen en zulks in een zeer kwaadaartig foort, dat byna niet wilde uitkomen » fchoon alle ver- beeldelyke moeite daar toe was aangewend. De Lyder werdt daar mede bevangen op den vier- den of vyfden.dag; fchoon tweemaal Aderge- laten 2ynde; en ftierf den zevenden, door ver- lies van kragten. Ik heb het nog eens gezien in een Man; die zig overmaatig vermoeid hadt; en ‘er dem derden dag aan ftierf. De Heer Lozes die zo uitvoerig over de Kinderpokies heeft ge- fchreeven , ftelt de onmiddelyke of naafte Oor- zaak van het Bloedwateren te zyn de doorlaating des Bloeds, uit de enden der overkleine Slag- adertjes, in de Pisbuisjes sen de voprafgaan- de oorzaak, de hevigheid der Circulatie en de deleking der Vaarjes door de fcherphcid der Vogten. Ik verbeeld my, dat het wel, zonder verbreeking der Vaarjes , ontftaan kan uit de enkele verdunning des Bloeds, % welk per dra- pèédefin , gelyk Borrnaave zegt uitgelaten wordt ; inzonderheid wannneer de uiterfie c enden IH. Deen, der 364 « VerscHeine WAARNEEMINGEN der Vaatjes, door verflapping , den noodigen tegenltand niet bieden, om de Vogten tegen te houden. Dus kan men begrypen, waarom de Aderlaating , in zulke Gevallen, dikwils geen nut doet, ten zy door ’t maaken van eene Af: wending. De Heer Lopz ftelt de Mîineraaie Wateren en Kamfer tot een hulpmiddel voor, in die Gevallen: doch ik zou geen zwaarigheid maaken , indien % my eens weder voorkwam; Afkookzel van de Corter te laaten gebruiken met Naram. De Cortex, naamelyk „ verdikt niee alleen het Bloed , maar, behalve haare kragt om de ongeregelde bewcegingen te doen bedaa- ren, fchynt zy ook het famenweefzel van de Vaten des Lighaams te verfterken , en dezelven Veerkragtiger-te maaken. Zou dezelve niet in de levendige Lighaamen iets te weeg brengen; % welk overeenkomft had met het gene de Kie ken-Schors aan de afgevilde Huiden der Beeften doet; welken zy fterker maakt en harder? Ik zal dit Vertoog befluiten met dé paauwkeurige Befchryving van een allerfanrengefteldt foore van Kinderpokjes , dat door myne zorgen tot een gelukkig einde is gebragt. Een jonge Juffrouw , die byua vier Maanden zwanger was, “werdt in den Zomer van ’ Jaar 1748 aangetaft door eene zeer hevige Koorts; welke met een fterke huivering aanvang nam: Dewyl de Kinderpokjes toen in zwang gin- gen, zo oordeelden wy, dat zy dezelven kry- gen zou; en deeden haar tweemaal Aderlaaren in Li OVER DE KiNDErPoxKjes. | 365 in % hevigfte van de Koorts. Den vierden dag floegen de Pokjes uit en wierden in weinig tyds zo menigvuldig, dat zy op verfcheide plaatfen by plekken famenliepen. Aan’ Aangezigt wa- ren het volkomen Vloeipokken. ’s Nagts, tus- fchen den vyfden en zesden dag, overkwam de Lyderes een Wateragtige Buikloop, byna zon- der reuk , welke met het ingeeven van een wei- nig Theriaak geftremd werdt. ’s Anderendaags wierdt zy Ylhoofdig ; ’t welk, gevoegd by eene fchrikkelyke zwelling van het Aangezigt en de Handen , ons noodzaakte, haar, ten minfte tweemaal ’s daags, met de Beenen in warm Water te laaten zitten, tot aan de Kniejen toe, en haar Spaanfche Vliegen te zetten, zo in de Nek als agter de Ooren en aan de Beenen. Dit was van goede uitwerking, fchoon de Ylhoofdigheid, geduurig, nog een weinig aanhieldt. Dikwils deed ik het Aangezigt bevogtigen met een laauw Decoüum Malve, en, toen de Puiften begonnen op te droogen, liet ik ze beftryken met een Ve- der, gedoopt in Olyven-Olie; *t welk dezelven gaauw deedt afvailen , zodanig dat deeze Juf- frouw ’er niet het minfte van gefehenden is ; ‘zynde even fchoon van Aangezigt als te vooren. Dewyl de Pokken , op het overige des Lighaams, niet dan zeer moetclyk doorbraken, zo Îiet men my toe de aanmerkelykften met de Schaar te openen. Daar waren ’er zo groot als een Hand , die, doorgefneeden zynde, ook een groote vecl- heid Etters uitgäven. Zy droogden byra zo MN. Deer. | ras 2 8 > p 4 j 366 WW AARNEEM. OVER DE KINDERPOKJES. ras op , als zy gefheeden waren, Wy bepaal- den ons, in deeze Operatie, aan de Armen, Dyéën en Beenen, ’t geen nietgenoegzaam was ; weshalve-ook de Febrss Niras haar aankwam; doch dezelve verfchrikte ons weinig, en week voor de Verkoelende Laxeermiddelen van Cas- fia, enz. twee of drie reizen ingegeven zyn- de. Nogthans hadt de weinige opgellurpte Et- ter waarfchynelyk de Vogten verbafterd : want, eenige dagen daar na, kreeg zy een zeer zwaa- ren Bloedioops met Pyn der ingewanden, ge- duurige perfingen en poogingen om af te gaan, met of zonder uitwerping van bloedige (ly mag- tige ftoffen, Ik fielde de gewoone middelen in % werk tegen deeze Kwaal, inzonderheid de O- lieagtige en Stillende, waardoor zy ’er, in den tyd van negen of tien dagen, gelukkig van be: vryd werdt. Naauwly ks begon deeze Juftrouw tot herftelling te komen, of wy werden op nieuws ontruft , doordien de Pynen in den Buik , onrus- Giaheden gepaard met vreezelyke Hoofäpyn, ons „deeden vreezen voor eene Miskraam , welke haar, inderdaad , twee of drie dagen daar na, overkwa mm. _ Haar Vrugt was dood en deszelfs Huid ging er by lappen af, even gelyk wan- neer men het Lighaam van eenig Dier in laauw Water heeft laaten weeken. Niet tegenftaande alle die toevallen, is deeze Juffrouw volkomen herfteld ge worden. H. ós WEE PD Arnrd rt kr Ee, TE | ON DERZOEK per OORZAAK wallie Pe WATER, vir DEN WESTER-OCEAAN OF SPAANSCHE ZEE, ALTYD, DOOR DE ‘ STRAAT van GIBRALTAR, NAAR DE MipprLänpscur Zet INWAARDS STROOMT: door den Kaffelfchen Geheimen Raad, den Heer W A I Z. (Dee Kön, Sdwed. Afademie dee Wifenfdaften : Wbbandlangen/ auf das Zabe 1755. > XVIL Deel, bl. 28,) SS SISISSISISIS SIS SSS $dt Bedelen getuigen eenpaarig, dat kts door de Engte by Gibraltar, tuffchen Kaap Trafalgar en Kaap Spartel, altoos een fier« ke. Vloed of Stroom is, welke, uit den Atlan- tifchen Oceaan of Spaanfche Zee, in de Mid- delandfche Zee trekt. . Deeze Stroom „ die eg» ter niet altyd even flerk is, wordt nog twintig Franfche, Mylen van de Straat af ‚ in de Mid- IL. Deer, : Aa del. 368 OoRZAAK DER ZONDERLINGE STROOMEN dellandfche Zee „ of aan de Kuft van Mallaga, ondervonden. Eenigen beweeren zelfs, dat men dien Stroom tot aan het Voorgebergte van Kaap Gates, zeventig Mylen binnen de Zee-Eng- te, kan befpceuren. _$ 2. Het gezegde wordt nader bekragtigd „door de Kaart van de gemelde Zee-Engte, die men vindt mm den Franfchen Atlas, welken PAblancourt in ’t-Jaar r7oo uitgegeven heeft; waarin zulk eene beftendigheid aan: den Stroom, dié naar de Middellandfche Zee inwaards trekt, wordt toegefchreeven in ’ midden van de Straac, dat de Ebbe of Vloed nimmer daar in eenige op- houding maakt, veel minder dat het Water er- gens ooit terug zou keeren : ‘terwyl niettemin „ naby de beide Kuften , hetzelve in een Etmaal twee reizen op- en êfloopt , -gelyk overal door Ebbe en Vloed gefchiedt. Op deeze Kaart kan men te meer vertrouwen; om dat dezelve ge- zegd worde op bevel van den'Koning van Por- tugal te zyn vervaardigd, en dat men daar toe de naauwkeurigfte onderzoekingen; door mid» del van ervaren Ingenieurs en Zeelieden , Bg in % werk gefteld. - S 3: Voorts verhaalt Hwdzon (a), dat midden ‚ 3de Straat of Zee-Engte van Gibraltar, welke de breedte van ongevaar vyf Engelfche Mylen heeft , het Water zo fnelin de Müddellandfche Zee ftroomt, dat het in een Uur tyds twee My- | len’ (&) Zie “de Phil, Trânsat. No. 385. BE: H SIN DE STRAAT VAN GIBRALTAR , ONDERZOGT. «369 len aflegts terwyl het aldaar zo diep is, dar men met alhet Lyn, % welk in een Oorlogfchip wordt meegegeven, geen Grond kan peilen. S: 4. Ditalles wordt beveftigd in een ander Berigt (4) „ alwaar. men ?er nog byvoegt , dat die Stroom de Schepen in de Middellandfche Zee brengt, fchoon ook de Wind hun tegen is; maâr dan moet de Wind niet te fterk zyn. Een beroemde Admiraal heeft , eenige Jaaren ges Jeeden , ook uit eigen. bevinding , wederlegd , het gene daar tegen was ingebragt 5 „doch hy heeft tevens ontdekt „dat welhet bovenfte Wa- ter, in ’t midden van de Straat, altyd inwaards ftroomt , maar dat het Water om laag, in te- gendeel „uit de Middellandfche Zee in den Oceaan loopt. « S-5- Aangezien nu de Middellandfche Zee geen anderen zigtbaaren Uitloop heeft, dan door die Engte, en het Water aldaar , in plaats van uit te loupen , veeleer beftendig fchynt in teftroomen , zo hebben zig de Natuurkundigen op de verklaa. ring va dit Verfchynfel toegelegd ; befluiten- de, ‘dat of de Middellandfche Zee een onzigtbaa- ren Uitloop moet hebben , of dat het toevloci- jende Water , door eene verborgene werking der Natuur, daar uit moet worden weg gevoerd. $6. Het eerfte is-inzonderheid beweerd door Dotor Kuun, die in zyn Werk Over de Oor- “)fprongen der Bronnen, bl. 178, heeft vafigefteld „ | dat “(DY Pbit Tranf. Abridg. Tom. IL. p.288. teel. Dren. Aa 2 GJO OORZAAK DER ZONDERLINGE STROOMEN dat de Middellandfche Zee een Onderaardfchert Zwelgkolk heeft, door welken het overtollige Water , ongemerkt, wegloopen zou. … Dit Ge- voelen. wederlegt zig zeif: want het Water zou niet met zulk eene fnelheid, als gemeld is, door de Straat inwaards kunnen firoomen; indien-het niet weezentlyk altoos booger ftond in denO- ceaan dan in de Middellandfehe Zee. Was de Zee daar buiten even hoog als daar binnen, (on- derfteld zynde dat het Water van een zelfde zwaarheid zy,) zo kon ’er geen oorzaak bedagt | worden, dat het niet zo wel uit- als inwaards zou ftroomen. Dewylnu het Water altyd in- | waards vloeit , zo moet, volgens de Wetten der Waterweegkunde , de Oceaan hooger ftaan dan de Middellandfche Zee ; bygevolg moeten ook alle de overige deelen van de groote Zee, over den geheelen Aardkloot „die aan den Wefter- Oceaan gemeenfchap hebben „ hooger ftaan: dienvolgens; fchoon ?’er zulke onderaardfche doorgangen voor handen waren, zou geen Wa- ter uit de Middellandfche Zee kunnen vloeijen in den omleggenden Oceaan ‚maar het Water zou veeleer door dezelven in de Middelland. fche Zee dringen „tot dat het wederzyds in even- wigt-ware gebragt. $-7. Dit zo beftaande, terwyl het zeker is’ dat, behalve het Water van den Atlantifchen Oceaan , een menigte van groote. Rivieren zig in de M'ddellandfche Zee ontlaften; waarby nog: de vermeerdering komt van derzelver Water door’ _ IN DE STRAAT VAN GIDRALTAR, ONDERZOGT.” 371 door Regen en Daauw: zo moet de Natuur een andere middel tot wegvoering van % zelve ge- bruiken. Eenigen zyn, derhalve, tot de ge- dagten gekomen, dat de enkele Ustdamp:ng hier toe voldeed; te meer, dewyl Marior,reE, en na hem meer andere Leden van de Koninglyk Franfche Akademze der Weetenf chappen ‚ door naar- flige onderzoekingen , die in ’ Jaar 1688 en vervolgens in ’t werk gefteld zyn, hebben be- toogd, datalle Regen, Sneeuw en Daauw, die jaarlyks omtrent Parys valt, te famen zoo veel Water uitmaakt, dat het Aardryk daar door tot 18 of zo Duimen hoog konde bedekt worden , doch dat daar tegen de Uitdamping jaarlyks 30: of 32 Duimen Waters wegneemt. $ 8. Men flelle nu, dat de Regen , die jaar- lyks in de Middellandfche Zee valt, tot derzél- ver Uitdamping de zelfde evenredigheid hebbe als te Parys, zo zou daar door ro of 12 Dui- men Waters meer worden weggevoerd , dan door Regen en Daauw toegebragt wordt. Tot dee- ze jaarlykfche vermindering van ’ Water in de Middellandfche Zee, is niet alleen het Water, % welk zy uit de menigte van omgelegene Ri- vieren ontvangt , en % gene uit de Spaanfche Zee daar in firoomt, genoegzaam ; maar ik zal ook bewyzen , dat een veel fterker Uitdamping nog op ver na niet toereikt, om het inloopende. - Water weder weg te helpen; waar uit volgt, dat men een anderen Uittogt daar voor moet vinden. Ik geef toe, dat de Middellanáfche IL Dezen. Aa 3 Zee ‘ En 372 _OoRZAAK DER ZONDERLINGE STROOMEN Zee, om dat zy onder een warmer Lugtftreek degt , jaarlyks 12 of 14 Duimen meer uitdam- pe, dant Water te Parys; zo dat de verminde- ring van ’ Water aldaar 24 Duimen meer zou- de bedraagen , dan ’er door Regen , Daauw of Sneeuw werd ingebragt. ‚$ 9. De langte der Middellandfche Zee is ongevaar iooo Mylen , waar van ’er 25 gaan sin een Graad Breedte; de wydte derzelve, vol- gens een gemiddelde rekening, bedraagt 1co zo» danige Mylen ; weshalve men haare gantfche Oppervlakte kan neemen op ongevaar 100.000 Vierkante Mylen van dat foort. Indien nu al- Je Stroomen , die zig in de Middellandfche Zee ontlaften, de jaarlykfche vermindering des Wa- ters door de Uitdamping zullen vergoeden , zo moeten zy een ruimte van rco.oco Vierkante Mylen , ter hoogte van 24 Duimen , kunnen. opvullen , en zulks zonder eenig behulp van ’, Regenwater. S ro. Volgens ’t onderzoek en de berekening van den Heer Mariorrr, geeft de Sezne jaarlyks zo veel Water uit, dat zy eene ruimte. ván 561 Vierkante Mylen 12 Duimen hoog kan vullen. Riccrorus , een overllag maakende vanhet Water, dat de Po uitlevert, rekent dat dezelve 267 maal zo veel geeft als de Seine (4) , en bygevolg zou deeze Rivier „ in een Jaar tyds, eene Vlakte van 14586 Vierkante Mylen, ra Dui- (a) Geometr. Ref. Libr. X. Cap. 7- ene: LIN DE STRAAT VAN GIBRALTAR) ONDERZOBT. 373, Duimen hoog, overftroomen; % welk het weer tiende deel is van al het Water, dat mem: noos dg heeft om de jaarlykfche Uitdamping van de Middellandfche Zee, zo als die van ons ge- fieldis, te vergoeden. $ zr. Indien dan alle de overige Rivieren, die in de Middellandfche Zee wallen, ‘te famen flegts veertienmaal zo veel Water gaven als de Po, zo zou de Uitdamping daar door rykelyk vergoed zyn. Doch Kiccrorus rekent de Ny! alleen zeventigmaal Waterryker dan de Po, zo dat die Rivier vyfmaal zo veel Water kan geeven , als tot vergoeding der Uitdamping wordt wereifcht. En ingevalle die Schryver den toevloed van deeze Rivier tweemaal zo groot had gerekend als het behoorde, gelyk Se- pirrau heeft betoogd, zou egtér de Middel- landfche Zee daar van meer Water ontvangen ; dan door de Uitdamping worde weggevoerd. GS zo. Laat de wydteder Straat van Gibraltar * één-zulke Myl zyn, waar van’er a5in een Graad gaan, en het Water beweege zig, in cen Uur _tyds, ter langte van zulk eene My]; terwyl wy» in plaats van een grondelooze diepte ($3.), de- zelve neemen zullen op soo Voeten. Dan zal de Middellandfche Zee jaarlyks, door die Eng- te, eene veelheid van Water, hebbende 3.723:000 Vierkante Mylen in Grondvlakte en 24 Dui- men hoogte, ontvangen en daar door 74z Voet worden verhoogd. Doch dewyi de fnelheid van den Stroom niet altyd even fterk is, en-het Wa- 1. Deer. Aa 4 ter, | 374 Oorzaax DER ZONDERLINGE STROOMEN ter alleenlyk midden in de Engte geftadig naar de Middellandfche Zee toeloopt, rigtende zig aan’ de Kuften naar de Ebbe en Vloed ($2.), en het, dienvolgens, ten minften op zekere tyden, uit de Zee nevens en tegen den middel-ftroom loopt: gelyk wy ook vervolgens zullen aantoo- nen, dat de inwaards gaande Stroom niet zeer diep is, maar dathet Water in de diepte regt te= gen den koers van den bovenften Stroom loopt , vloeijende uit de Middellandfche Zee in den O- ceaan : zo moeten wy, wegens dit alles , iets aanmerkelyks van de hier voor berekende veel heid des Waters, welke door de Engte invloeit;, aftrekken. Niettemin-fchynt het, dat men met zekerheid. voor vaft kan aanneemen, dat al het: Water, % welk de Middellandfche Zee jaarlyks, zo door de Straat als uitde Nyl, verkrygt, der- zelver hoogte, ten minfte oo Voet, moet ver- Braden “_$ 13. Als men nu hier RET de groote Ri- vieren , den Donau, Neefier, Dnseper, Don en anderen, die in de Zwarte Zee ftroomen , en hun Water dus door de Engte by Conflantnopo= len in de Middellandfche Zee ftorten ; als ook de menigte: van grooter en kleiner Rivieren ; die van alle kanten te gelyk in dezelve vallen; zo zal niemand kunnen tegenfpreeken, dat de hoogte: des. Waters in de Middellandfche Zee; door eenen zo fterken toevloed, jaarlyks ten minfte 30 Voeten moet verhoogd worden. - S 14.4. Dat een zo groote veelheid van Wa- nr DC Eje, MM ter IN DE STRAAT VAN GIBRALTAR, ONDERZOGT. 375 ter enkel in Dampen zou worden weggevoerd, komt gancfch ongeloofbaar voor ; dewyl in die gèval de Uitdamping op de Middellandfche Zee vyfentwintigmaal zo fterk zou moeten zyn als te Parys, alwaar de Lugtfireek juift niet zo heel veel kouder is. Ben Zee van 30 tot 4o Voeten’ diepte, die geenen toevloed had , zou vermoc- delyk , zelfs onder de Linie , niet in een Jaar tyds uitdroogen. Egter heeft de vermaarde Heer Bur ron onlangs deeze Stelling willen doordry- ven , zeggende in zyn Werk over de Natuurlyke Hifsorse , op’t XL. Arsekel zyner Befchouwingder Zee, het volgende. Det alles. bewyft, dat de Uaz- damping genoegzaam 1s om eent aanmerkelyke veel hesd van WW äter op te voeren, en dat , uit hoofde van de zeer flerke Uatdamping op de Myddellandfche Zee, het Water van den Oceaan gefladig door de Straaf van Gibraltar snwaards flroomt, enz. Het tegen= fpreeken van een zo fcherpzinnigen Natuurkun- digen zet myaan , om naauwer te onderzoeken, hoe het mer de Ussdampang der Middellandfohe Zee „gelegen zy. „S 14.6. Men bereidt Zout uit het Water van de Middellanafche Zee, door eene Natuurlyke Uitdamping: laatende , ten dien einde, het Wa- ter, in eene cffene Vlakte beperkt, ftilftaan, en wel, volgens de Befchryving van W ALcu,ter hoogte van 1e Duim. Dit Water dampt door de hitte der Zonne , in ’t warmfte Jaar-Saizoen , doorgaans binnen de vierentwintig Vuren , in- „EN bud EL. Aa's : dien 376 OoRzZAAK DER ZONDERLINGE STROOMEN dien het niet regent , zo veel uit , dat het zyn Zout fchiet. S 15. Doktor HorrmaAn bekiektie ons, in zyne Befchryving der Zoutwerken, dateen Pond Waters uit de Middellandfche Zee 2 Loot Zouts bevat. Nu laat het zoute Water , volgens myn eigen dikwils herhaald onderzoek, zyn Zout niet vallen, eer hetzelve zo veel is uitgedampt , dat de vermenging beftaat uit 5 Loot Zouts tegen 13 Loot zoet Water. Derhalve moet de Na- tuurlyke Uitdamping aan de Kuften der Middel- landfche Zee , in ’ warmfte Jaar-Saizoen , uit ieder Pond Waters, dat in de voorgedagte Per- ken is beflooten, (op grooter diepten naamelyk zal het niet zo ras gefchieden.) 24* Loot Wa- ters opvoeren, ’t welk £ uimaakt van de 15 Duim welke de diepte des Waters in % eerft bedroeg. Dus zou de Uitdamping , in een Et- maal tyds, 1 Duim zyn. Doch indien wy toe- geeven, dat de 14 Duim Waters, in vieren- twintig Uuren tyds, wegdampte , zo dat het Zout geheel droog bleef , en ftellen dat het Zout Iz uitmaakte van de geheele veelheid des Wa- ters; zo komt de dagelykfche Uitdamping op 152 Duim en defaarlykfche op 44,5 Voet ‚ wan- neer het gantfche Jaar door de Hitte evengroot ware en ’er- geen Regen viel. Doch alzo het maar eenige Maanden van het Jaar zo warm is , en weinige dagen voorbygaan zonder Regen „ terwyl het in. verfcheide Jaargetyden aan de : Kuften IN DE STRAAT VAN GrRALTAR, ONDERZOGT. 377 Kuften rondom de Middel! aûdfhe Zee geduu- rig regent , en overzulks de Uirdampiog veel minder is} zo kan men aan de Miüddellandfche Zee , over 2-geheel, geen 44 Voeten Jaarlyk- fche Uitdamping vaa Water toefchryven : tc minder daar Lr mer v vorzekert „dat by Rochef- Je in % befte Jaar-Saizoen , van de 6 Duim diep- te Zeewaters , binnen de veertien cagen tyds, paauwlyks zo veel wegdampt „ dat hetzelve zyn Zout jaat vallen. $ 16. Hier uit volgt, dat de Natuur aan het Water vande Middellandfeche Zee een anderen Uittagt moet befchikt hebben , dan de voorge- melde , en naar denzelven zullen wy nu gaan zoeken. Veelen hebben zig „ reeds overlangs, voorgefteld , dat het Water , in de Straat vaa Gibraltar , om laag , regt tegen het bovenfte aan kon firoomen , en dus, op den zelfden tyd, in den Oceaan uitloopen, terwyl het overige in- waards firoomt., Dit Gevoelen fchynt ‚ in den eerften opflag , te ftryden tegen de Wetten der Waterweegkunde inzonderheid wanneer men het Water in de beide Zeeën even zour en bygevolg even zwaar ftelt te Zyn: want het Water kan, volgens dezelven, nooit anders vloei= jen dan van een hooger plaats naar een laager, en zo wel in de Oppervlakte als in de diepte naar eenen zelfden kant. Burron verlaat zig ook zo zeer op deeze Grondregelen , dat hy zan=: der eenigen {chroom vol uit zegu Ik weet wel, dat eenigen beweerd heiben , dat in de Straat van ME Deer, G1- &- 378 _OoRZAAK DER ZONDERLINGE STROOMEN Gibraltar een dubbelde Stroom plaats heef? , een bo- oenfle,die het Water in de Middellandfche Zeebrengt, en een onderfle, die, zo zy voorgeeven, van tegen- ferydige uarwerking +5: doch dit Gevoelen +5 volflrekt valfch en kan metde Grondregelen der W aterweeg kun- de nzet beflaan. lnsgelyks heeft men gezegd, dat èn verfcheide andere oorden dergelyke onderfle Stroomen zyn, welker loop regt tegen den bovenflen aan gersgt 25; gelyk an den Bofphorus, en de engie van de Sond , enz. ‘De Heer Graaf M ar sieur brengi zelfs de onderzoekingen by , diein den Bofphorus zyn gedaan en zulks bewyzen zouden , doch het às zeer waarfchynlyk, dat die Proeven niet behoorlyk zyn genomen : alzo de zaak onmogelyk 15 en f)rydt tegen alle denkbeelden , die men heeftvan de bewee- gene des Waters. S 17. Ik wil gaarn toeftaan, dat de Grond- regelen der Waterweegkunde, die ik volkomen erken, en waar op ik my te vooren heb ik beroe- pen ($6.), eene onoploffelyke zwaarigheid te- gen die dubbelde Stroomen fehynen te maaken : % welk de voornaamfte reden is, dat ik het voor- gemelde Gevoelen van de Uitdamping zou toe- vallen, indien ik daar in niet nog grooter zwaa- righeden vond. S 18. % Is, naamelyk, een bekende Zaak voor de Natuurkundigen en voor allen, die met Zoutpannen te doen hebben , dat door de Uit- damping het zoete Water alleen wordt weggee voerd, en het Zout overblyft. Alle toeberei- ding des Zouts in de Middellandfche Zee (S 15), en eG a nen N Á IN DE STRAAT VAN GibRALTAR , ONDERZOGT. 379 en elders, is gegrond op deeze Stelling. Indien dan al het Waters’ welk in de Middellandfche Zee vloeit , tot Dampen opfteeg, zo zou het al zyn Zout terug laaten, en de gant{che holte der Middellanafche Zee moeft reeds overlang met. Zout gevuld, ja in eene vafte Zoutgroeve veranderd zyn: want het Water , dat zo door de Straat uit den Oceaan, als uit de Zwarte Zee door den Bofphorus , daar in komt, is fterk met Zout bezwangerd. Het Water van de Middel. Jandfche Zee beftaat, voor een zeftiende deel , uit klaar Zout ($ 15.). Wanneer dan een maat zulk Water „ hebbende een bodem zo groot als de Grondvlakte der Middellandfche Zee, en de hoogte van 24 Voeten, jaarlyks in Dampen op- fieeg, zonder dat eenig zout Water uit dezel- ve kon wegloopen% en daar tegen geduurig nieuw en even ftraf zout Water daar in kwam, zo moeft ’er jaarlyks een maat Zout van overe blyven , zo groot van bodem als de Middelland fche Zee en rt Voet hoog; indien men ftelt dat het Zout maar + deel der ruimte van het Water beflaac. Doch dewyl uit de daar omtrent ge- nomen, Proeven blykr; dat een Pond zout Wa- ter nagenoeg driemaal zo veel plaats beflaat als een Pond van het daar in zyade Zout, wanneer hetzelve uit het Water gehaald is en gedroogd ; zo volgt, dat, door de uitdamping van ’c zoete Water , ieder Jaar, over den gantfchen bodem van de Middellandfche Zee, cen korft vaft Zout, van, 6 Duim of een half Voet hoog , moeft over- H Deer. f | bly-- ‘ 380 OORZAAK DER ZONDERLINGE STROOMEN - blyven? welke 6 Dia ‚ in 509 Traser 250 Voeten zouden bedraagen. De Middellandfche Lee; nu, is, volgens de Onderzoekingen van den Graave Marsierr, op veele plaac fen nièt zeer diep; zo dat de gemiddelde diepce derzel- ve, omgevaar’, en ten hooften ; 250 Voeren kan zyn: derhalve moeft die gantfche Zee in den tyd van zoo faaren, mét vaft Zout zyn ge: vuld geworden, indien het “&aaâr in itroomende: zoutWarer geenen anderen Uittogt had, en dus al deszelfs Zout daar in gebleeven ware. Zo veele duizend Jaaren herwaards, is, in tegen= deel, niet bekend, dat derzelver Water zouter geworden zy : estlafse blykt, dat al het toe= vloeijende Water in dezelve Zee niet wegdampt; maàr weezentlyk mec zyn Zout ergens. heen vloeit. … 19. Wy moeten dan ’% Gevallen van een. D- WY dubbelden Stroom niet zo fchielyk verwerpen, maar in ij eerfte plaats nafpuoren „of ’er inder-- daad zulke Stroomen zyn, en dan vervolgens onderzoeken, of wy deeze door reden en onder Vinding’ ontdekte gefteldheid der Stroomen met: de Grondregelen der Water weegkunde overeen kunnen brengen. ‚$ zo. Behalve het getuïigeùis, dat wy in S 4 hebben aangehaald , wordt ook op de ín $ 3: aangehaalde plaats der Pransa@rtnr gemeld) ;- dat van een Hollandfch Schip „-* welk in-den Jaä-: re 1712 door een Franfch Oorlogfchip „ midden in de Straac van Gibraltar tufichen BON en Tan-, ger, J 4 E ! IN DE STRAAT VAN GIBRALTAR , ONDERZOGT. 381 wer, werdt in den grond gefchooten, de Stukken Houts, benevens eenige Vaten en andere daar toe behoorende dryvende Waaren, weinige da- gen daar na , vier Engelfche Mylen Weftelyker, dat is naar den kant van de Spaanfche Zee toe , weder boven gekomen zyn. Indien nu de Stroom om laag , even gelyk aan de Oppervlakte, van % Wetten naar % Ooften ging, zo moëften de Stukken vant gezonken Vaartuig en de Vaten naar den kant van de Middellandfche Zee bo- ven gekomen zyn, niet naar den kant van de Spaanfche Zee. S er. Ook fchynt het ongelooflyk , dat de diepte van die Zee-Engte met geene Lynen te peilen zoude zyn , maar veeleer kan men zulks verklaaren , door middel van twee fterk tegen- ftrydig loopende Stroomen, welken het Touw van *t Dieplood dermaate doen buigen, dat het den Grond niet bereïke. Dat dit zo beftaat, heeft de Graaf Marsieri zelf zeer naauwkeu- rig opgemerkt in de Engte by Conflantinopolen , alwaar de Zwarte Zee haaren Uitloop heeft: want, als hy de diepte van die Zee-Engte wilde peilen, volgde in * eerft het Touw van’ Diep- lood den bovenften Stroom, een weinig, naar * Zuiden , doch , als men het meer nederliet , wierdt by gewaar , dat het onderfte deel vanhet ‘Touw ‘opwaards en van ’t Zuiden naar ’ Noor- den getrokken werdt. Hy geeft berigt (a), dat de (a) Ata Eruditdrum. Tom, 1. Supplem. p. "207. U. Deer. BR2 _ OorzaaK DER ZONDEELINGE STROOMEN de Turkfche Viffchers hem verzekerd hadden, hoe Zulks in alle tyden des Jaars gebeurde. De Graaf hadt. dien zelfden dag bevonden, dat de zwaarte van % bovenfte Water, tot het gene men uit de diepte haalde, in reden ftondt , als 62 tot 72. S 22. Dergelyke Waarneemingen zyn in de Sond in’ werk gefteld (a). De EngelfcheZee- lieden voeren aldaar met eene Boot , midden in den fterkften Stroom „ en bevonden, dat de Boot den Stroom volgde ; maar als zy uit de Boot een Emmer nederlieten, waar in een Ka- nonkogel was, bleef de Boot eerft in den Stroom ftil fiaan, en, toen men den Emmer nog die- per liet zakken, begon de Boot regt tegen den Stroom aan te vorderen. Zy bevonden „ dat de bovenfte Stroom niet dieper ware dan 4 of 5 Vademen, en‚hoe dieper men den Emmer ‚ne- der liet, zo veel fterker hadt de onderfte Stroom tegen den bovenften getrokken. Zulke. dubbel+ de en tegenfirydig loopende Stroomen „zou men ook in % Kanaal , tuflchen Vrankryk en Engeland , befpeurd hebben. „S 23. Deeze bygebragte sdevndne maaken het ontwyfelbaar, dat ’er inderdaad dubbelde Stroomen zyn, die , onder elkander „ een tegenfirydigen koers loopen. Derhalve. blyft nu over, de Natuurlyke Oorzaaken op te, gee- (a) Phil. Transaft. Abrigd, Tom. Il, p. 288. rt Wad : pr IN DE STRAAT VAN GIBRALTAR, ONDERZOGT. ‘383 geeven , welke zulks kunnen voortbrengen, en dat isthans myn oogmerk, S 24. Wy hebben reeds gemeld: 1. Dat het Water der peradslhadiëhe Zee. veel Zout in zig heeft CS I5.): 2.,Dat die zelfde Zee, om dat zy onder een warme Lugtftreek legt, fterk uitdampt ($ 15.): 3. Dat het Zout by het uitdampen ,niet-mede weggevoerd wordt, maar. terug blyft ($-18.): 4, Dat het Zout -bykans driemaal zo. zwaar is als het Water , wanneer zy beïden evenveel plaats beflaan ($18): 5. Dat. het zoute Water ; door de uitdamping „ zor danig kan verminderen, dat-18 Loot Waters 5 Loot Zouts bevatten ($ 15.)5- welk Water. dus eene aanmerkelyke vermeerdering bekomt van zyre zwaarte. Ik heb. door eigen. Onderzoek bevonden „datde zwaarte van % zoute Water omtrent een. vyfde. deel toencemt, eer het Zout in’ zelve Kryfiallen fchiet. ‚ $ 25. Dewyl een menigte zout Water.gefia- digi in de Middellandfche Zee indringt, en een groot gedeelte van? zelve, wegdampende zyn Zout in dezelve laat, zo wordt het overbly venr de geduurig zouter , „en bygevolg ook zwaarr der, ‚ Indien nu de beide Zeeën, zo de, Atlan- tifche, of Wefter-Oceaan als de Middellandfche, gelyk van hoogte zyn, zo,ftaan zy doch niet: in. Evenwigt ; maar het zwaarder. Water. van, de Middellandfche Zee moet het-ligter van den Oceaan, wegdringen, en.door de Straat uitvloeis, jen; tot dat ‚de beide Zeeën in Evenwigt zyn. IL Deer. Bb ge. 7 » 48 OORZAAK DER ZONDERLINGE SrRoouen geraakt; waar door dan de Middellandfche Zee noodwendig laager moet geworden zyn. Zo -dra nu dezelve laager geworden is, kan het hooger ftaande *Water-, uit den Oceaan, niet anders doen; danin de Straat, boven den Stroom heen inwaards loopen; zig verder in de Middelland- fehe Zee uitfpreidende. Daar door wordt de perfing vermeerderd ; en dus moer het zoute zwaare Water zynen uitgang weder zoeken doot de Straat ; onder den buvenften inwaards vloei- jende Stroom. Aldus fechynen de dubbelde Stroo- mene veroorzaakt en geftadig onderhouden te worden. Het lgtere Water van den Oceaan ftroomt inwaards5 het wordt door de Uitdam- ping zouter en zwaarder; het zakt naar den grond en verdringt , door zyn vermeerderde zwaarte, het ligtere Water, voor ’% zelve ftaan- de , maâkende zig dus een Natuurlyken Uit- togt. $ 26. Indien iemand twyfelen mogt aan. de zekerheid van deeze Waarheid, gegrondveft op de Waterweegkunde , zo kan men hem dus o- vertuigen. “Laat -cch langwerpig Kiftje maaken Welks binten-ruimte in twee deelen is gefthei- den door’een Dwarsplankje, hebbende een klei- ne Opening, die mer met een Schuifje kan toe- uiten: Vul het eene gedeelte met Water , het andere’met Olie, zo dat het Kiftje „ aan beide zyden van het Dwarsplankje, even hoog gevuld zy. Haal dan het Schuifje fchielyk van voor de Opening weg „ zo zal men zien dat het Wa- ter,” IN DE STRAAT VAN GIBRALTAR, ONDERZOGT 385 ter, t welk zwaarder is dan de Olie; doorde Opening naar om laag loopt in % andere ge- deelte van % Kiftje: terwyl de Olie , op den zelf- den tyd, loopt in dat gedeelte, daar het Water is, en zig uitfpreide op het Water. Hier tegen zou kurnen ingebragt worden, dat de Olie zig nooït met Water vermengt , en daarom altyd boven % zelve moet ftaan blyven, hoe ook de vermenging gefchiede: doch men zal een gely- ken uitflag hebben, wanneer tweederlei Water daar toe genoomen wordt , waar van het eene zouter en bygevolg zwaarder dan het andere is. Indien men „ om deeze Proef te neemen, een Glazen Var gebruikt , en het zoutfte Water zwart gekoleurd is, zo vertoont zig het Spel van twee tegenftrydig loopende Stroomen zeer fraaien duidelyk. _ _$ 27. Hoe het met de Lugt in malle omftan- digheden gelegen zy, kan men nog gemakkely- ker onderzoeken. Indien men twee Vertrekken heeft, met een Deur tuffchen beiden, zo laat. de Lugt in %t eene warm gemaakt zyn, waar door zy dan zig uitfpreide en ligter wordt „ ter- wyl het andere vertrek , koel gehouden wor- dende „ bygevolg een sierde Lugt bevat. Neem het eerfte voor de Atlantifche Zee of den, Oceaan het ‘andere. -voor de Middellandfche, Zee. Dan „de Deur geopend wordende, die de Zee-Engte of Straat van Gibraltar moet ver- beelden: zo zet een Kaars op den. Drempel om, laag, en houd een andere Kaars digt boven aan, Ï, Deer. Bb 2 % ie 395 OoRZAAK: DER: ZONDERLINGE STRoOMfN >, Kofyn :: men zal uit de, Vlammen aanftonds ontdekken „… dat „de koude Lugt, onder by den, Drempel, uit ‘het koude. Vertrek in %- warme overgaats terwylde warme Lugt, op denzelfden tyd boven aan:’c Kofyn, uit het warme Ver- trek mOrkoude dridgt,” De warme Lugt; die uitgaat „ wordt-fchielyk koud; -doeh.in”t warme Vertek wordt de Warmte door-het Stooken onderhouden5 ’t welk maakt , dat de Lugt byna in een, geftadigen omloop:blyftz uie het warme Vertrek „door shet bovenfte van.” kofyn , in het koude „ en uit hetzelve wederom, langs den Drempel heen „ if het-warme; zolang, tot de Lugt in beide ‘desVercrekken van gelyke warmte en dienvolgens ook van gelyke zwaar- te is. gi gans S 28. Indien een groot koud Vertrek, of. Zaal, aan ieder zyde een wärm Vertrek ‘heeft, „zo gebeurt het zelfde in de beide Deuren; „dat naa: Melyk de koude -Lugt- van onderen daar uit dringt; terwyl’er-de warme Lugt boven aan de: Deur inkomt. Hier door kan men ook dat ge- ne verklaaren-;’t welk: de Graaf Marsrerr C$-21.) verhaalt van de tegeafirydige Stroomen inde Engte by Cenftantinopolen ‚ alwaar het zoute Water van de Middellandfche Zee, om laag, in’ de Zwarte Zee inftroomt, en, verdund gewor- den zynde door het zoete Water van veele daar in vallende ‘Rivieren „ vervolgens wederom uit de Zwarte Zee , door die zelfde Engte, boven: over het zouter Water heen, in de Middelland- | fche ABk IN DE STRAAT VAN GIBRALTAR „ oNDERZOET: 38% fche Zee terugftroomt; ‘evenop de zelfde wyze; als zulks Berdiede in: de Straat- van Gibraltâr: De Stroomen zyn by Conftatitinopolen: Rerker dan daar, om dat ?er het verfchil, tuffchên de Zoutigheid van % in-en Elsöpendk Water, grooter is: want het onderftheid der Zwaarté, cuflchen’“ het onderfte en bovenfte Water, dst den gemelden Graaf in den Bosphorus gewonden (S'21.)y is in de-Straac niet zo aanmerkelyk. $29.- Men zou tegen deeze Theorie met veel waarfchynlykheid kuanen inbrengen, dat, dewyl de Middellandfche Zee onder gelyke Lugte freek legt als’ de: Wetter-Oceaan , dienvol- gens de Uitdamping in beiden even fierk, en daaróm ook het Water derzelven van geek zwaarte moet zyn; inzonderheid, als men over- weegt, dat de Middellanafche Zee, uit de me» nigte der- daar ín uitloopeade” Rivieren ‚ veel zoet Water ontvangt. Tor beantwoording daar van firekt: dat, alzo het Zeewater, by- de: bei- de Poolen, kennclyk minder Zout heeft ‚ dan nader by de Linie, een geduürige Stroom van zoeter Poolwarer naar het Zuiden trekt: terwyl eenige voornaame Rivieren, als de Guadiana en Guadalguavir , en anderen „aan de wederzydfché Kuften voor de Straat „hunzoet Water ontlaften in de Spaanfche- Zee; welke ; door de dagelykfche aldaar fterk gaande Ebbe en Vloed, geduurig, van den Gran tot aan de Opperv] Sn door en door geroerd wordt; uit al het welke gemakke- Iyk is te befluicen, dat het Water in den Or U. Deer. Bb 3 ceaan, 388 _OoRZAAK DER ZONDERLINGE STROOMEN ceaan niet zo zout zyn kan, alsin de Middel= landfche Zee, alwaar het , door de Uitdamping onophoudelyk zwaarder en zouter wordt ges maakt. | $ 30. Wat aangaat den hier gemelden Stroom van de Pool naar de Linie: de Zeelieden getui- gen genoegzaam , dat ’er dezelve plaats heeft. Zy zeilen altyd fneller naar de Linie toc dan daar van af (a), en in ’ Noorden ziet men jaar- lyks groote Ysbergen Zuidwaards dryven. Ver- fcheide oorzaaken kunnen iets tot deezen Stroom toebrengen ‚ en men kan aantoonen dat het Wa- ter, ° welk dezelve met zig voert, niet veel Zouts bevat. ’ Is iedereen bekend, dat het Water, tot Ys gevrooren zynde, ligter worde en boven dryft. Wanneer men Ys uit zout Wa- ter maakt, zo komt ’er weinig Zout in ’ Ys. Ik heb door een dikwils herhaald Onderzoek bevonden, dathet Ys, uit zout Water van twee Loot (&), gefmolten wordende, Water geeft; dat naauwlyks een vierde Loots fterk is: als ook, dat Ys, van zes Loots Pekel, niet meer dan twee Loots Water geeft, en zo voort, naar evenredigheid. In eenige Zouikeeten bedient men zig van de Koude, om den Pekel fterker te maaken; laatende het Water bevriezen , en neemende het Ysdan weg, waar door het over- bly- "_ (a) Ricciol. Geogr. Ref. L. X. Cap. 3. (b) [Dit wil zeagen, zout Water , ’t welk twee Loot Zouts in ’t Pond Water bevat. Enz.] E IN DE STRAAT VAN GIBRALTAR , ONDERZOGT. 389 blyvende fterker-en zwaarder wordt: dus be= {paart men arbeid, tyd en vuur. Voor my is ’% genoeg indien men flegts toeftaat, dat het Ys- water niet zo zout is, als ’ gene waar uit het is gevrooren; dac het Ys hooger en ligter in zout Water dan in zoet Water dryft;, dat het Yswa- ter, by-de Poolen, boven op of over het zoute Water heen vloeit , zonder zig ligt met hetzel- ve te vermengen. De Ondervinding heeft my geleerd, dat Water ‘van gefmolten Ys, in een Vat, eenen langen tyd boven op het zoute later fiaan bleef, gelyk Wert of Olie; zynde daarna, toen. men het zoute Water hadt afge- tapt, nog byna zo zoet, als toen men het van x Ys kreeg. S 3: Dewyl dan het Ys hooger op het zoute Zeewater dryít dan op het zoete, zo kan dit Ys te meer een menigte Sneeuw , Regen of. Mift, welke in den Wintertyd daar op vallen, ontvangen en behouden. Indien ’er Wind en Regen bykomt; zo dat het eene ftuk Ys over ’% andere heen fchuift, is’ niet te verwonderen, dat daar uit groote Ysbergen ontftaan ln maar het Verhaal van RiccrorLus (a), eenige honderd Iraliaanfche Mylen lang en eenige hon- derd Voeten hoog zyn, hangende mifchien ook wel zo diep onder des Waters Oppervlakte. Wanneer zulke Ysbergen fmelten, zo komt daar van een groote veelheid zoet Water, dat zig niet (a) Geogr. Ref, Lib, X. Cap. 3. U, Deer. Bb 4 390 _OoRZAAK DER ZONDERLINGE STROOMEN niet vermengt met het zoute , maar boven % zel- veftaan blyft. Naar de Pool kan het ntet gaans dewyl daar. meer Ysen zoet Water is, maar hee zoekt zynen afloop naar * Zuiden, als zyndé daar het Water zouter en Ee en byge= volg laager, S 32. Neemt men daar by in agt, hoe veel erker de Uicdamping is onder de warme Lugt- ftreeken, dan naby de Poolen , zo blykt, dat hier door geftadig een menigte zoet Water weg= genomen wordt, waar door het overblyvende, zouter geworden , naar den grond zakt, en de Zee laager maakt. Dus krygt het Yswater; uit den Noordelyken en hoogêren Oceaan, een vrye ruimte, om langs de Oppervlakte van den Zuidelyken neder te daalen „ en te vervullen gene dezelve door de Uitdamping heeft verloo- ren. Het laage zoute Water, nu, wordt van het daar boven ftroomende zoete Water gedrukt’ en moet wyken; doch oi de Zuidzyde treft hetzelve een nog zouter Water aan, weshalve het wordt. genoodzaakt Noordwaards zynen koers te neemen, in welken het door de verfchil- lende gefteldheid van den bodem der Zee, de legging van % vafte Land, Eilanden, Klippen en Zandbanken , de hoogte of laagte der Zonne in verfcheide jaargetyden , en veele andere Om- flandigheden , een groote verandering moet ofì- dergaan. Kán men hier uit siec de oorzaâk ont- dekken van de meefte Srroomen , dewelken, naar % berigt der Ze scvaarenden, gemerkt worden om Vik a IN DE SrRAAT VAN GIBRALTAR ‚ ONDERZOGT. 39e om laag tegen den bovenften Sctôbr te loopen ì Het ware te wenfchen,' dat men het verfchil der zwaarte van * Water, in die-onderfte en boventte Stroomen , overal onderzoeken konde. Het kome my ontwyfelbaar voor, dae het in f onderften altyd zwaarder moet zyn, dewyl het anders miet zakken. of om laag bly ven zou. Wanneer „uit dengrond der Zee „ eenige fterkte Zoutbronnen, die van aanmerkelyke grootte zyn, ontfpringen zo kan men dezelven neemen voor een andere borzaak der gemelde Stroomen. Ik'ontken niet, dat de Bronnen, als ook Ebbe en Vloed, het zoute en-“zoete Water , van langzaamer hand, met « elkander vermengen ; «maar wy hebben ($ 30.) gezien, dat dit niet zo fchiclyk toegaat, en dat ?er reden is om te gelooven; dat het boven- fte Wateraltyd minder zout zy dan bet onderfte. ‘ _$ 33: In de Zwarte Zee ontlaften zig veel meer en Waterryker Rivieren dan in de Mid- dellandfche, ‘en , dewyl zy zeven, of agtmaal kleiner is, zo dampt niet «zo veel Water uit dezelve Weg; wäar uit volge, dat haar Water niet Zo zout en zwaar kan zyn; als dat vande Middellandfche Zee. Het moet «ook hooger flan, en uitftroomeh «door den Bosphorus ; doch niettemin kan dit Water het zoure Water van de laaftgemelde geenzins beletten; in de diepte, tegen den koers van dit zoute Water aan, in de Zwarte Zee te dringen. Dit is deredens waâr door, de zoutigheid van ’t Water der Zwarte Zee wordt onderhouden, ’ welk anders, door „IT, Deer. Bb 5 de \ TN TU WEDEN U 392 OorzAAK DER ZONDERLINGE STROOMEN de menigte der invallende Rivieren, ras: ver- dund, verflapt en zoet zouw worden, _ S 34. Nog blyft ons over te verklaaren ‚ waar- om de Stroom, aan beiden zyden der Straat van Gibraltar , nier, even gelyk in % midden, altyd in de Middellandfche Zee inwaards ftroomt , maar zig rigt naar Ebbeen Vloed, gaande by- gevolg tweemaal ’s daags terugwaards „ gelyk wy Se. gemeld hebben. De Zeevaarenden, die de Middellandfche Zee willen uitzeilen, zyn gewoon den tyd waar te neemen , wanneer de Stroom naar buiten gaat , en houden het ge- meenlyk digt aan de Afrikaanfche Kuft; ten dee- le om dat zy dus minder gevaar hebben, van op Ondiepten en Klippen te vervallen; ten dee- le ook, om ‚dat de Ebbe en Vloed aldaar veel fterker gaat „ ‘dan aan de Spaanfche Kuft. -Dee- ze zydelingfehe Stroomen toonen de mogelyk- heid aan, dat in een zelfde Kanaal verfcheide Stroomen , nevens en onder elkander , tegen- ftrydig kunen loopen. S 35. Wanneer twee Waterdruppels de cen den anderen raaken , zo voegen zy zig, volgens de Wetten van Aantrekking en Samenhang » by elkafder , en worden vereenigd. De eene Druppel , merkelyk grooter en in beweeging zyn- de, fleept den kleineren met zig voort. Een Stroom, nus is niet anders dan een menigte Samengevoegde ‚ en in beweeging gebragte Waterdruppelen ; weshalve hy ook iets mede feept van het Water, * welk hem aan de zy- den Ko Hi Hf di lijk AN, IN DE STRAAT VAN GIDRALTAR 4; ONDERZOGT. 393 den raakt. Daar. van kan ons de volgende Proefneeming overtuigen. Men - maake een klein gaatje in ‘den bodem van een Vat, en fteeke daar ineen Pyp, die van onderen omge- boogen is, op zulk een wyze, dat Water, door een Perspomp gedruke wordende tot de Pyp uitfpringt, en niet in het Vat nedervalt, maar over den Rand. heen. Terwyl nu het Water dus gefpooten wordt, en-men laat geftadig zo veel Warer in het Vat gieten, dat het een wei- nig boven de Opening van de Pypkomt te flaan, zo neemt de fpringende Wacerftraal geduurig iets met zig uit het Vac, dermaate, dathet zel- ve niet voller wordt , fchoon men niet ophoudt met zekere hoeveelheid, van Water daar in te gieten. S 36. Wanneer, aan een Onderflag-Water- rad’, of aan een Sluis, de Schuif wordt op- gehaald » zo ziet men hoe fnel de Stroom in % midden voortloopt ; ‘maar ‘men zal ook al- tyd befpeuren , dat een gedeelte van % Water aan beide zyden te rug vloeit „ maakende eenen Maalftroom: (vergelyk Pu aar XV.Fzg.1.) De fnelheid’ van „den Sroom is grootft culichen E- en EB, en rukt daar ’t Water fterkft met zig ;, waar door het by D, Dlaager wordt en als een foort van uitholling krygt , waar in wederom het Wa- ter van de zyden FK, FK valt, en door den „Stroom voortgedreeven wordt; zo dat’er stevens aan de hoeken F,F minder Water komcte zyn, dan by I,I,en dan ar wederom minder dan by H , IL. Deen bi : E ls Md ‚894 OORZAAK DER ZONDERLINGE STROOMEN H, enz. Het Water, nu, by F ‚ Flaagerzjn- “de, zo is het Evenwigt weg , en‚ om het zelve nd te herftellen , éringt geduurig Water derwaards; * welk niet kan komen van D, D, alzo dé Stroom daar’ de fierkfte beweeging hecft naar een anderen kant: het wordt derhalve van de beide kanten HI, HI daar heen getrokken. Dus ontftaat de Maalftroom en op even die zelfde wyze wordt hy onderhouden. Ik heb dikwils gezien , wanneer het Water uit een fel ftroomende’ Molentogt viel, dat in het onder-Water, by E,E,eene groef kwam, die, in vergelyking met de wederzydfche oppervlak- te des Waters, meer dan een -Voetdiep was. $ 37. Hoedieper de Stroom. gaat, zo veel te meer Water brengt hy in bewecging , zò wel onder als aaa de zyden ; en, hoe feller zyn loop is, zo veel te fchielyker voert hy ook het Wa- ter van de zyden mer zig, dewyl het alsdan van zo. veel “meer voorbyloopende Druppels wordt geraakt en _voortgedreeven. Daarom ftaat de menigte van % zydelings Water, dar de Stroom met zig voert „ altyd in eene even- redigheid , welke famengefteld is uit de breedte of oppervlakte van den Stroom en deszelfs fnel- heid; dat is, zy is evenredig met de veelheid de Bonten van Raaking. $- 38. In alle Stroomen , welker val gelykty- dig- en welker pad vlak is , vloeit het Water midden in den Stroom fneller dan aan de buicen- Île kanten. S- 39: = 4 pr ak «nd Á4 d “ ä, iN DE STRAAT VAN GIBRALTAR 9 ONDERzOGT. 305 | S 39. Zo dikwils. een Stroom, door uicftee+ kende hoeken Lands aan den Oever , vernaauwd worde (vergelyk Praar XV. Fig; 2.) ; ryft:het Water op de engfte plaatfen wat hooger en loopt: fnêller. … Agter de Uithoeken: van Land is % gewoon fil te ftaan , ten minfte langzaamer té vloéijen. „Wanneer nu de Stroom gezwind uit de Engte komt „ en een langzaam vlocijend-Wa- ter aantreft „ zo voert hy ’% zelve met zig „en maakt voor den Uithoek het Water laager. Oni dit gebrek van Evenwigt te vervullen, kan met den Stroom heen. geen Water komen 3 zo wev gens. de fnelle vloeijing , als om dat de Uithoek zulks verhindert ;- weshalve de vervulling van. het» onderfte Water moet gefchieden s nevens en-tegen den koers van, den Stroom. Daar uit ontftaar, de Maal- of Keerftroom ; welke zynen: aanvang „ neemt, ’t Zy aan een anderen hoek Lands , daar het Water tegen opgezet wordt, ef ook. op eenige andere plaats „ daar de fncl- beid van den Stroom -afneemt-en- een grooter deel Waters, blyft {laan , ’t welk de Stroom van den opwaardfen Uichoek met zig gevoerd hadt. Van. daar keert het Water naar den laaftgemcl= den Hoek terug „gaande langs ’t Land heen en het kan op zulk eene wyze, dikwils voor- en agterwaards, gaan, eer het geheel wegloopt; gelyk aan ingeworpen fpaantjes , of, iets anders dat dryft „ genoegzaam blykbaar is; ‚ Als wy, volgens deeze, Ondervinding, Maalftroomen , die ’er in de-Zee of in-Rivieren ontftaan, kun: TL. Deer. nen” , „ . ® e 396 _OorzAAR DER ZONDERLINGE STROOMEN nen verklaaren, zo is het onnoodig toevlugt te neemen tot ovnderaerdfehe Zwelgkolken , die, zo de Ouden beuzelden , het Water zouden in- flokken. | $. 49: Om het bygebragte toe te paffen op de Zee-Engte by Gibraltar : wy hebben reeds aan- gemerkt „ dat aldaar veele Ondiepten en Klip- pen zyn ($.34)5 als ook dat ’er,in ’ midden, van dezelve , een fnelle Stroom gaat naar de Middellandfche Zee. ($-3-): daar by toonen de Kaarten ons aan, dat de wederzydiche Oevers van de Straaë bezet zyn met veele Uithoeken of Kaapen : weshalve het niet te verwonderen i is, dat, in die Zee-Engte „ aan de zyden van den faelften en diepften Stroom, Draai- en Keer« ftroomen zyn: voornaamelyk , als men in aan- merking neemt „ dat het Water in ’t midden van den Stroom gezwinder vloeit dan aan de kanten ($ 38.). | S 4r. Indien de onderfte Stroom, welke in de dierte tot de Middellandfche Zee uicgaat „ grooter faclheid heeft dan de bovenfte en in- waards vlietende Stroom, zo most hy ook „ naar zelange van zulks , zo rl meer van het zyde- 9 lings Water met zig neemen , dan het Water van den bovenften Stroom doet. Dit gefchie- dende , ontftaat ’er een zo veel te dieper uit- holling in de Oppervlakte des Waters, aan de kanten van het pad4 ’ welk de Stroom loopt , en het Water van den Oceaan krygt een te hoogeren val ; en bygevolg te meer’ felheid i in Zy- Kia | „…W E 4 r idd Ves IK DE STRAAT VAN-GIBRALTAR, ONDRZOGT. 397 zynen toevloed , tot dat de fnelheid „ van den önderften en bovenften Stroom , in eene gepas- te betrekking tot elkander komen. $. 42. Aangezien het Water, door de dage- Iykfche Ebbe en Vloed, in de Spaanfche Zee beurtelings zeer veel ryft en daalt, en derhalve. voor den mond van de Straat fomtyds hooger en fomtyds laager flaat; zo moet, nu eens de bovenfte, dan weder de onderfte Stroom, in de Engte fneller gang hebben. Deeze veranderly- ke beweegingen, nú, worden medegedeeld aan de Zydftroomen , en veroorzaaken in ‘dezelven eenige beurtwiffelingen , gelykende naar de ge= woone Ebbe en Vloed; ’ welk , met het gene $. 2. bygebragt is, overeenftemt. S. 43. Alle vloeibaare Lighaamen „% zy zwaar- der zynde of ligter van zelfftandigheid , zyn dan eenerlei Grondwetten van beweeging onder- worpen. Alzo men, nu,in de Lugt dikwils be- fpeurt „ dat de bovenfte Wolken een regt firydi- gen koers gaan ten opzigt van de onderften; vertuigt zulks ons nict alleen van de mogelyk- - heid der hier gemelde tegenftrydig loopende Stroomen , welke.de Heer Burron zo onbe= fchroomd ontkent ($. 16.) ; maar het bewyft óok ontegenzeglyk , dat ’er zodanigen in de Natuur zyn. Indien iemand wilde voorwenden dat die beweeging der Wolken geen tegen- frydige beweeging ware, maar enkel ‘een be- drog van ’ zien, ’t welk volgens de Gronden der Gezigtkunde te verklaaren zou zyn ;-zo laat U. Deer. hem Ld id | Wid _8608:Oorz. DER STROOM.IN DE STRe VAN GIBRALT. hem flegts. letten-op de Maan of eenigerlei vas- te. Sterre „ wânneer ’er. verftrooide Wolken ‘in de Lugt zwerven 3 dan. zal hy -dikwils ge- waar wórden , dat Wolken van twee byzondere kanten, onder. de Maan of cene Ster , als on- der een vaft punt, tegen elkander aan ftooten 5 ’% welk niet kon gefchieden „ indien de koerfen van zodanige, Wolken niet wezentlyk tegenftry- ‚dig waren (a). (a) De Heer PorowirTscu heeft, in zyne Onderzoe-, kingen noopens de Zeeën, veele Aanmerkingen , ‘bee, boorende tot het Voorftel, ’t welk alhier is verhandeld. Keftner, 4 or EE H. ree, See, Se es, aùnRS WAAR EARN LE Ee 8 alki ni A 1 _WAARNEEMINGEN OMTRENT EN SPRING:KEVER; EMANUEL WEISS. (Atta Helvetica Pbyf. Matbem. Anatom. Botan. Med.V or. II. Pag. 250.) E SpriING-KEVER (a) is een Infekt uit het getal der Torren, de oncindige me- nigte van welker verfcheidene foorten mooglyk nooit door de Betragteren der Natuurlykz His- torie volkomen zal gekend worden. Dan, ver- mids de gants byzondere eigenfchap van deeze foorte, welke wy Springkever noemen , haar ken- nelyk genoeg van zoo veele andere Torren on- derfcheid , heb ik begreepen dat dezelve. wel eenige nadere opmerking verdiende, en dar die lighaamsdeelen van dit dier behoorden. onder- zocht te worden, door welker beweeging het dien aanmerklyken lugtfprong maakt , welken men. het (a) [In het Latyn genaamd Wotopeda. Hy behoort on=, der de Élateres van C. Linneus. Sy/f. Nat. Ed. 6. pags; 5, vel Ed. ann. 1756 pag. 63. en {taat aangetekend in zyn Wel Eds. Fauna Suecica op No. 575en $77.] I Deer. di of Í “lt A 8 400 WAARNEEMINGEN OMTRENT het ziet doen ook dikwils in de handen van de kinderen , die ’er mede fpeelende zelf verbaasd fchynen over deeze byzonderheid. Dewyl nu deeze kleine Tor hier by ons zeer gemeen is (@) ; zoo zou het overbodig werk zyn eene lan- ge befchryving te geeven van haare koleur en _ gedaante (c); waaromik my hier alleen maar be- paalen zal tot de befchouwing van eenigen haa- rer lighaamsdeelen die haar dienen om te fprin- gen. De Natuur heeft dit Dier , aan ’t ondereinde van zyn borftfchild , voorzien met een vooruitftee- kende hardkorftige knop (gemerkt a Fig.4-(d) ) dewelke aan het borftfchild a ftaat , omtrent even eens (U) [Deeze Springkever is ook alomme vry gemeen bier te lande; niettemin heb ik begreepen dat eene goede af- beelding van dit Infekt ter deezer plaatfe te pafle kwam, en dat wel te meerder, dewyl de fobere tekeningen inde Zwitferfe Plaat, zonder de guur van ’t Dier zelf, wat verward en dui(ter zyn. Wy vertoonen derhalve op PLAAT XV , behalve de verbeterde Afbeeldingen van de ge- melde Plaat, in Fig. 3. by de letteren y, 3, het mannetje en wyfje van den Springkever in de natuurlyke gedaante.} (c) [Die zyn kortelyk deezen, Het Mannetje is op de borft en fchilden der vlerken donker groen, of ook wel bruin en muisvaal: het is fmaller dan 't wyfje, en heeft zeer fyn getande fprieten. Het Wyfje is kopefffoleuriger „ heeft eene breedere en uit den groenen fterker blinkende borft; haare vlerkfchilden zyn zwartagtiger, en haare fy- ne fprieten zeer weinig getand.j (d) [De Leezer gelieve te weeten, dat in Fig. gen 5, het Infekt verbeeld word zonder pooten, op den rug lig: gende en van ter zyde te zien.] / Mr ek En hert Gerdes en 0 en EEN DE Ii en make rd eed " DEN SPRING-KeveRr. ao eens als de knop voor aan cen Zadel. Deeze vooruitfteekende verlenging van het fchild is tegen het onderiyf b geftrekt, om z zig naar ver- eis te fluiten ie, of op te wippen uit, eene foort van fponning, 4, welke aan % begin van % on- derlyf is, Wanneer nu de Kever wil fpringen, op zyn rugliggende, (want dan alleen doet hy zyn fprong | zoo breng: hy, door zig in ’t midden op te buigen, de gemelde knop van ’% borft-’ fchild op de om hoog fiaande knop van de even- gemelde fponning ‚ (gemerkte, ) tot zoo verre dat het punte op het punt e raakt. Zoo lig- gende fluit hy met kracht deeze twee deelen te gens elkanderen, en voortgaande met zig neder te buigen op e, Frg.5, Ct welk het middelpunt, deezer bewedsinn. is) zoo moet de-top van zyn hoofd ‚fs belanden in &, of % eind van % agter- hd b, inz. Hier uit a dan, datde dikte, met& getekend in F12.4, om weder te kunnen ele en zig te zetten in de gemelde fponning b, van de hoogte c moet pederflippen met een. de die evenredig is aan de te werkgeftelde kracht; en op deeze wyze doet het dier zy nen. rug tegens de lighaamen ftooten daar het op ligt, door welken floot het dan te rug gebotft word in de lugt., Gemaklyk valt het zig van deeze ftooting te overreeden ‚ wanneer men: flegts, met de eene hand het voorgedeelte of jk borfìfchild » met de andere het agterlyf van dee- zen. Kever vafthoudende , de vooruitftaande, IL Dern. Cc 2 knop 402 WAARNEEMINGEN OMTRENT knop van ’t Borftfchild zagtjes tegens de fpon- hing drukt, en door ’t Lighaam te buigen dee- ze deelen dwingt in een te fluiten. In dit geval word men een kleinen tegenftand gewaar , de- welke, te bovengekomen wordende, die in-een- Îluiting doet verfnellen. Deeze beweeging van onzen Springkever ge- fchied in eene vry kleine ruimte, en heeft tot hare maat flegts een klein ftuk van den cirkel , waar vanhet punt e, Frg. 5, het middelpunt is; en men moet onderftellen, dat de huishouding van ’ maakfel deezes diers geen grooter toege- laaten heeft. Edoch, zonder ons hier op te hou- den met de paalen welken de Natuur aan onzen Kever heeft gefteld , wy zien ten minften dui- delyk genoeg, naar ’t my toefchvnt, dar hier de itoot , [welken hy zig met zyne rug weet te gee- ven, J het gebrek aan eene uitgeftrektere be- weeging ruim vergoed. Van” voordeel deezes Stoots zal Fzg. 6. ons eer denkbeeld geeven. Het ftokje , /, mer kracht op de knobbetige oppervlak- te, 7, A, gedrukt, volgens de richting m, #; en bewoogen van # nak, klopt op elke knobbel o, 24 2, door zig van de eene voorgaande hoogte op deandere te beweegen , met eenen flag die evenredig is aan de kracht en drukking van de hand rx. Gemaklyk kan men zig verbeelden, dát deeze met het fiokje gewapende hand , in de vrye lugt, zulke beweeging nooit maaken zal in zoo kleine ruimte, als de afftand is van de eene hoogte tot de andere, zonder de hulpe van even zoodani- ge ei valde 4 4 » EN Satire DEN SePRiNne-K evet. 408 ge fteunpunten , gepaafd met dezelfde kracht en fnelheid, als waar van en waar mede zy van de voorgaande hoogte, welke haar fieunpunt was, op de volgende overfloeg. ? Is dan de los! aating ‘van die fteunpunten welke toebrengt en dient tot deezen voorgemelden ftoot. Zo verbeelden by voorb. de Knobbelo Fig.6. de hoogte c in Fig. 4, en de uiterfte top van den ftok , de dikte, 4, Fig. 4: als welke. dikte , in * nederllippen, zig even eens van c loslaat, als het ftokje doet van _de gemelde hoogten 0, 2, z. Uit deeze beweeging ontftaat vervolgens de Sprong wan ons Infekt op de volgende wyze. Het lighaam o, Fig. 7, ìn % lang op den grond liggende » en Seriele wordende een gewricht te hebben in p» zou zyne gedaante niet kunnen veranderen in die van 7, p, 7, met dezelfde vaardigheid van beweegingals onze Kever doet, zonder in het punt p te werken tegens de vlakte waar op het ligt; ook zou het, van wege de we- der werking deezer vlakte, zig in de lugt nietkun- ren opheffen tot eene RARE ‚ evenredig aan de kracht, waar mede het daar op gedrukt zal heb- ben. Onze Kever fpringt op eene geheel ande= re manier, dan die men zig verbeelden zou, wan- neer men voornam, om door konft zulk een lig- haam te doen opfpringenvals dat in Fs2.7. Het aflernatuurlykft denkbeeld dat men on van te maaken heeft , zou veel eer zyn, gelyk door Fig. 8 word opgegeeven , alwaar de uiteinden a en c;- met geweld tegen de punten a en c ftooten , en H. Deer. we Ge g Op, 404 WAARNEEMINGEN OMTRENT op dat oogenblik fluit het lighaam te rug en werpt zig in de lugt : geduurende de pooging_ daar toe verheft zig het punt bin b, het mid- delpunt der zwaarte o biyft onbeweeglyk ; het geheele lighaam is als hängende in de lugt „ tot op het oogenblik van den ftoot der uiteinden a en c tegens de puntenaenc. Op deeze wyzes komt het my wel voor, dat men zig verbeelden zou kunnen hoe de lighaamsdeelen van den Ke- ver werken; maar de Natuur, die altoos vrucht- baar is in italien om zig te redden ‚ heeft dan ook, als zy zig in de uitvoering haarer oogmer- „ ken fchynt te ontdoen van de gewoone regelen, dikmaals een fynder overleg in de eenvoudig- heid der beweegraderen welken zy doet fpeelen. Ligtlyk kan men zien, dat het niet is op de evengemelde manier dat onze Springkever zië toericht om te fpringen ; want, zig totden fprong gereed maakende, gaat hy zoo lang als hy js op den rug ieeAinden” en niet gelyk in Fig. 8, daara,'b, c, zyneligging verbeeld als hy zig nureedsin poftuur gezet heeft; ema, bs, Cs dieftrekking, welke hy„heeft naa dat hy losge- fprongen is. Daarenboven is hy, volgens Hag. 7, gehouden om in het wegfpringen zelf zyn zwaarte-middelpunt op tcheffen, by voorbeeld, tot in o5 terwyl in Fro, 8 dit middelpunt onbe- weeglyk blyft in de lugt, tot op den ftoot der twee einden a en c tegens a cnc. Laaten wy nog, vom deste beter de verfchei- denlieden te zien van de werken der ANatuur, de. ri mad - $ 1 - x el Se nn ie 3 DEN SPRiING-KeEvER 405 manier, op welke onze Kever fpringt, vergely ken met die van den gewoonen Sprinkhaan. Deeze Jaafte heeft het behulp van zulk eenen ftoot niet noodig als de Kever, om reden van ’% fpeelen zyner pooten, welker beweeging hem , in % doen van de fprongen , genoegzaame verfhelling by- zet. Zyne beweeging komt eerder uit, op eene beweeging van voortwerping dan van ftooting: in den fprong gaat zyn lighaam heen in een regte linie, voortgebragt door twee ftukken van een cirkel , waar van het eene ftuk tot zyn middelpunt heeft het grontftuk van den poot ge- zet tegen den grond, en tot zyn fraal de lengte van den geheelen poot; het andere ftuk heeft tot zyn, middelpunt het gewricht tuffen den voet en dedye , en tot ftraal de lengte van deeze dye. De linie welke het zwaarte-middelpunt van zyn lighaam doorloopt , is van eene aanmerkelyke lengte in vergelyking met het kleine ftuk des cir kels, % welk des Springkevers beweeging maakt; en om deeze reden was aan deezen laaften het vermobgen van op delighaamen eenen floot te geeven noodzaaklyk, om de ruimte in welke zy- ne leeden werken te vergoeden. Door de ondervinding zien wy, dat onze Ke- ver zig van zynen fprong bedient om zig, wan- neer hy agter over ligt, op zyne pooten neder te brengen. Zonder deeze manier van te fprin- gen zou het buiten twyfel alte bezwaarlyk voor hem zyn, zig weder op de been te herftellen „en % blyke dan ook , dat dit ééne der redenen is U. Deer. Ce 4 waar 405 WAARNEEMINGEN OMTRENT waarom de Natuur hem .dit middel van zig te herftellen heeft toegeftaan. Maar, daar deez altoos haare oogmerken langs de kortfte wegen bereikt, kan ’ eenigzins fchynen dat al deeze tóeftel van onzen Kever om te fpringen van te veel omflags is, daar hy toch, ten einde zig te kunnen omkeeren , door de Natuur flegts had moeten in fläat gefteld worden óp dezelfde wy- zeals zo veele andere Torren, te weeten, om, door van agteren met zyne pooten op den grond te werken, zig op zyn buìk te doen omkeeren. Men zou hierom verfcheidene gifiagen over dit vermogen van ons Infekt om te fpringen kunnen maaken, maar, in ftede van zig aan giffingen o- ver te geeven , mag men liever een gelukkig toe- val van de bevinding zelve wachten om ons te leeren het geen wy niet dan zeer gebrekkelyk zouden kunnen raaden. Waarom ’% te wenfen is dat andere bekwaamer lieden , die meer ge- oeffend zyn in dit deel der Natuurlyke Hiftorie , ook het hunne toebrengen moogen om de ge- fchiedenis van dit Dier te dgtervolgen , van het _ welk ik hier niet dan eene flaauwe fchets gegee- ven heb. N. VeEr- Kn Re Te ERN ae ali EAN DEN SrRimerKeyen: 42 VERKLAARING DER AFBEELDINGEN VAN PLAAT es, His ren 2. behooren tot bladz. 393, 395. Pi. 3. Fig. 4. e« Fig. 5. Fig. 6. 9» 2, zyn de Spring Kevers , mannetje en wyfie, in hunoe natuurlyke groote; naar ’t leeven getekend. verbeeld den indeed merkelyk grooter dan hy natuurlyk is; ook word hier het deel a. ’t welk ik de verlengieg vao' zyn borft- fchild gepaemd heb , neg grooter in even- redigheid tot de reft vertoond, om des te beter de bult of dikte h te doen zien , welke door neder te flippen van de hoogte € den ftoot veroor zaak. E vertoont den Spring Kävat omtrent in zyne natuurlyke grootte , wanneer hy gereed ís om te fpringen. Aan beide deeze Figuuren 4 en 5 zyn de poorten van het dier niet gee tekend, om dat die toc ons onderwerp niets doen , en deeze Tor genoeg, buiten dit, be- kend Pattie # geeft ons een denkbeeld van de krachtige . uitwerking van den gemelden Stoot, met eene kleine beweeging. Fig. 7. Fig. 8. geeft ons een denkbeeld van den natie: ken {prong des Kevers. vergeleeken met een lighaam % welk zig vouwt in Pe geeft ons een denkbeeld van een kein fprong vergeleeken met den natuurlyken. II. Deer. BE F LO- ei ad er 0 RA D E HUISWAARDIN DER BLOEDELOOZE DIEREN: OF É AANWYZING pen INSEKTEN, DIE OP VEELERLEI BOOMEN EN PLANTGEW ASSR HUISVESTEN SEEEEECTENUESSEESSEEEEES Bericht oan den Vertaaler. ‚It volgend flukje van Jonas GUSTAAF ForsskanL kan onzen Vaderlandfen Liefhebberen „ die zig op de kennis en het ver- zamelen onzer Inlandfe Bloedelooze Diertjesuit- leggen, van weezenlyken dienft en groot gemak zyn. Wy hebben namentlyk hier te lande de meefle Plantgewaflen en Boomen , welken de beroemde heer. C. Linnzus in zyne Flora Suecsca heeft opgetekend ; en in onze Provintien vind men oûk genoegzaam alle , zo niet eenige meerdere, foorten der Bloedelooze Dieren , welken zyn Wel Ed. in de Fauna Suecsea heeftaangeweezen - en befchreeven. | In * od „ i U Frora pe Huisw. per Broens, Dieren. 409 In deeze Fauna worden de Infekten:aange- haald, welken HorrnaGer in prent uitgegee- ven , en Juffrouw Mertan, alsook de heeren Gozparpen: BLANCKARD,Omflandiger waar- genoomen „. en met zeer goede. äfbeeldingen be- fchreeven hebben; wordende de Leezer naauw- keurig tot de byzondere boekdeelen , biadzy- den, plaaten, en figuuren van deeze werken ge- weezen. Niets anders bygevolg heeft de Lief- hebber van-dit deel der Natuuriyke Hiftorie voo- dig, dan een exemplaar van deeze Fauna Suect- ca ‚om ’erin naa te ziën of onze gemelde Schry- vers. wegens het een of ander Infelt , daten nader kennen wil, gehandeld hebben ; terwyt ook de aanhaalingen, die ?er in voerkeomen 4 uit de beroemde Werken, van de heeren. Da RraAumur, Mourrer, Raar, ALBIN, RorsserL, Frriscu, De Grrr, en afde- ren, hem eenen korten. weg aan de hand geen ven, om altoos zer rechter plaats en tyd na zulke Dag: en _Nacht-Vlinderen., Torren en verdere Bloedelooze Diertjes te zoeken , als hy gaarne nader zou willen waarneemen of verzamelen. … Niet zonder) moeite heb ik „ tot bevordering van dit oogmerk , voor de Luatynfe besaamin- gen der Planten, Heefters en Boomen ,„ welke allen in dic ftukje, volgends het Samenftel van _ den Hervormer der Kruidkunde, Linnzaus, gefteld zyn, de Hollandfg naamen gezet; opdat de Liefhebber, «die de Latynfen alleen niet ver- ftond , met de Nederduirfen , en die (gelyk ’ef eht. Deeg ver. gio Frora, De HuriswaAArDiN veelen zullen zyn) ì in deezen min geoefend is, met. de Latynfe naamen zou kunnen te recht zaken » en alzoo het plaizier hebben van niet langer 44 het welde na deeze en geene Bloedelooze Dieren te zoeken. en eee nee FE KRO MA, de Huiswaardin der Bloedelooze Dieren. CAmenit. Acad, Vol. IL p. 281.) Emakshalve heb ik in dit ftukje de planten aangehaald , volgends haare rangfchik- king in de Flora Suecica van den alom vermaar- den heere C. Linneus. %X Ontveinze niet , dat ik op veele planten geen?’ Infekten heb gevonden, maar verre is het er van daan, dat ik daarom die planten voor ontbloot van Infekten rekene: Ik prys ze eer- der den Liefhebberen aan om naauwkeuriger door hen waargencomen en onderzogt te wor- den. De zaak, die ik voorhebbe, is van groo- te uitgeftrektheid , en om ze haar beflag te gez- ven, moet noodwendig de naarftigheid van Vee- len in het waarneemen medewerken 9 En ’% one derzoek worden werkftellig gemaakt op verfchei- dene plaatfen. Evenwel , zal men hoopen moo- gen, dat eenig ftuk eens zal voltooid worden, zoo moet het teeniger tyd eerft worden aange vangen. Ge- nS DER Buogmgrdoze DIEREN. ali Gelyk ik nu in ’ melden van de Planten de Flora heb gevolgd „ zoo heb ik ook , ten aan- zien van derzelver Infekten , de orde van de Fauna Suecica vanden heere LiNNeus in acht genoomer, ten dien eindehunne Geflachten en Ver- Fcheidenheden met de benaamingen en befchry- vingen des te gemaklyker zouden bekend zyn. SL Ondertufichen hoop’ ik, dat ige werk eenig nut aan het gemeen zal doen: 4 1. De Beoefenaaren der Infekt-kunde zullen der dit gemak uit kunnen hebben, dat zy # ge- reeder eenig Infeke zullen kunnen aantreffen „ wanneer zy hier verhaald gevonden zullen heb- qe waar zy het zoeken moeten. „‚ Wanner deezen Liefhebberen eenig In- fel in handen komt , welks aart , huishouding en gedaante- -verwiffeling Zy trachten na te fpoo- ren, zullen zy het zelve voortaan met zyn ge- paft en eigenaartig voedfel kunnen op brengen; zonder het welk, toch alle moeite te vergeefs is. 3. Ook zal myn werkje den Liefhebberen der Kruidkunde van eenigen dienft kunnen zyn. Het geheugt my nog , dat ?er voor eenige wei- pige jaaren van de Zaaden , welken uit Vargansë gebracht - waren „ plantjes opkwaamen , van de- welken ’er een , naardien het zyne bloem: nog giet had uitgebracht, niet onderkend kon wor- den ; maar toen de rufpen van de Blad wratten Vlieg Ale Froma; DE Huis wAAR DIN Vlieg CTenthredo,} Fn. 935. en van de Kalander , Fn. Ws de bladeren deezer plant begonnen tc knaagen , voorfpelde myn heer LinNzUs reeds, dat zy ecne foort van Speenkruid CScrophalaria) zou Zyn: het welk de uitkomit ook bekrachtig- de; want de bloem, dic naaderhand te voor- {chyn kwam, leerde ,. dat zy hét Marylandfe Speenkruid was; Hors, Upf: p. 177. n. 4 4. Nog zullen de Genceskundigen (zoo-heeft de heer Der nam hetwreeds begreepen) uit de Infekten de Krachten der Planten. kunnen be- oordeelen „ naardien de plancverllindende Bloe- delooze Dieren meeftal zulke gewaffen voor zig: úitkiezen „ die, fchoon in foort verfchillende , nogtans van eene en dezelfde kracht zyn. Zoo aaft, by voorbeeld, de Schifpad-Tor, [Caffida, J Fn. 377. opde Water-Andorn, (Lycopus ,] en ook op de Munte, C Mentha) de Staart Vlinder [Pa- pil1o caudatus ,) Fn.7g1.op de Kroon-Kraider)Um- d bellate, ]die allen in kracht zecr naa aan elkan-, deren. koomen : Zoo zoekt de „Auroor-Vlinder Fn. 8or, de Morredsk en Veldkerfe, CT hlafprcam- peftre, & Cardamzine praten is. : 5. De Hovenieren en W armoezters zullen ’er mede uit kunnen leeren , hunpe planten te be- waaren voor de Infekten , die ze befchadigen als, de wortelen hunner Latuuw , hunne Kool „ hunne Afperfiefcheuten , en de blocifels én vruchten van hunne boomen. 6, Noodzaakelyk dienen ook de Huisbezorgers COeconom:, T die zig de moeite geeven van gras. en DET ‚ DER Brorpenoozre Dieren. 413 en graan, of andere planten te teelen „ kennis te hebben, welke Infekten ieder foort van hun- ne planten, by voorbeeld, de Wortelen van de Hop, de fpruiten der Tabak, het zaad van de Gerf? , de fteelen der Rogge , het graan in de Koornaairen , de wortelen en eerfte blaadjes van % gezaaide, befchadigen: En vermids bynaa alle planten in de Huishouding van eenigen dienft Zyn, zoo wordt er naarftig onderzoek vereit ‚wat iedere derzelven al van deeze vernielende. gaften te lyden hebbe. 7. Ook is ’ vanhet belang der Huisbezorgeren, die met fommige Infekten voordeel willen doen 5 de gewaffen te kennen , met welken zy moeten gevoed worden :Zozy , by voorbeeld, Zyde Wor- gen willen kweeken, dat zy Moerbeziën , zo ze Verf-Conchenille willen winnen , dat ze de Indjaan-' Jehe Vyg rCattus, indien ze de Poolfe Scharlaken- Tor , dat ze het Engels Steenbreek en Muszen-oor, of zo zy verfcheïdene foorten van de Verf-Zierijes LOhermes tintoria) teclen willen » dat zy dan den Berkeboom of Booghout neemen, enz. 8. Die in de befpiegelinge van Go n’ Huis- houding zig verluftigen , worden hier teffens _ geleerd, dat die plantgewaffen , welken de “Schepper voor de verwoeltingen der dieren heeft willen beveiligen , °t zy omdat ze tot dek= fel verftrekken , of als fraketfels dienen moeten voor andere gewaffen, dat, zeg ik, die planten voor al het overige geenszins onnut Zyn, maar teffens ook gefchikt om voedfel aan de Vogelen: IL Deer. en f 414 Frora, pe Huisw AARDIN en andere gediertens te verfchaffen ; als moeten; de een ieder van hen zyne Art voeden ; s er deeze is miflchien de reden, waarom de Boo- men meerder Bloedelooze Dieren draagen dan de kleinere Kruiden. De #eine Patish [Rumex] die van weinigen, en de Boeren die van geen Viervoetige Dieren bynaa gezocht wor- den , huisveften en voeden een grooter, getal van Infekten, dan gemeenelyk de and’re’planten. ” Eindelyk zullen deeze Befchouwers kunnen zien, met welk volmaakt Beleid de Oneindig Wyze Schepper deeze wereld toegefteld-hebbe „ dat namentlyk , zoodra eenig Kruidgewas, fter- ker en talryk wordende , de overigen begint te verftikken , ’er terftond geheele heyrlegers- ‘van Infekten tegens ’t zelve op de been, koo-. ‚men ‚om , als ware het, een evenwicht tuflen de plancen te bewaaren ; dryvende de Natuur het loedeloos gedierte aan , om die planten op te zoeken (op de welken ze ook zeer flerk voort- teelen) waar aan zy de ruimte van leeftocht met gemak bekoomen kunnen. U osaee TWEE MANNETJES % PLANTEN, DIANDRIA. Krerkruip, Leguflrum, vu'gare. Flora Suecica. 4. Ónigewar ‚ Moloë. Edele Sphinx, Fauna Suecica. 809. Nacht- * Planten , welker bloemen, die man en wyf teffens zyn, twee ftammetjes met ftofknopjes hebben. | ii Ber BroeDrLoozr Dieren. drs Nacht-Vlinder met geelverwige getande vlerken. Roefel. pbal. 3. p. AI. t 10, SYRINGE, Syringa, vulgaris. Jter Scan. 186. Edele Sphinx. Fn. 809. Nacht-Vlinder. De Geer. I. t. 27. f. 8. II. 12.14. Nacht-Vlinder De Geer. kh. t. 27. f. 9. | Nacht-Vlinder.-Reaum. I.t. 15. f. 7—9., Nacht-Vlinder Reaum. IL t‚ 17. f. 5—10, ErRENerys, Veronica, fpicata. Fl. Suec. 7. Dag-Vlinder. Fn. 783. a GAMANDERLYN, Veronica, Cha- ‚medrys. Fl Suec. 12 Rufp. Tier W.Gotb. 107. Warer- ANDorN,Europife, Lycopus, euro- peus. fl. Suec. 27. Schildpad-Tor, groene, Fn. 377. Verb- SALIE, Salvia, pratenfis. HI. 8 28. Zie Merian. IL 3. Goedard. XVIL LXIII. 6 IL DRIE. MANNETJES PLANT EN, à N TRIANDRIA. Greer Lis, Iris, Pfeudiris Fl. Suec. 3q. Nacht-Vlinder. Mer, 1. t. 3. en IL, t. 20. Puiftenbyter, swarte Water-, Fn. 1151. KANARYzAaD, Phalaris, canariens. Hort, Up/. 19 Luis tor, [Coccus.] aan de wortelen van ’t Kanary- zaad. Pn, 72r, U Deet Dd - GR aAs- 416 FrorA, DE HuIswAARDIN GRASs-KRUIDEN,verfcheidene, Gramina, varia. Dag Vlinder, de Sater, Fn. 785, Dag-Vlinder, Coridon. Fn. 786. Nacht Vlinder. 't Luipaard. Fn. 814. Nacht-Vlinder, En. 826. Nacht-Vlinder, ’t Vosje. Fn, 837, Nacht-Vlinder, de Panther. Nacht-Vlinder , Half zwarte, Puiftenbyter. Jt. Scan. 357. Zie Goed. XII. 3: Mer. I. 32. II. 4. 16. 24. HE 33. 34. Ray. 293. 393. 343. 363. 373. t WATER-DRAVIK, Fefluca, natans, Nacht Vlinder. Wilk. IL. f. A, rr. Roeeer, Secale, cereale. Hort. Upf. 22. Nacht Vlinder. Linn. A&.Stockb. 1746. P. 47. En 1750. p. 180.n. 2. Nacht Vlinder, der Rogge , Alt. Stockh. 1752. pe 62 —66. Bloemliefie, [Tbrips.] Fn. 728. AC, Stockb, v750. p. … 18r.n. 7. Jt. Scan. 244. Î Spring tor, [ Mordella.) Fn. 539. en 542. Afl. Stockb. 1750. p. I8L. n. 8. Kalander, bloedroode. Fn. A74. A, Stockh, 1750.p. 186. n. r Myt, van't Meel, Fn. z185. GarsT, Hordeum, hexaftichum. Hort. Up/. 2. Ns Te Nacht Vlinder, Reaum. II. t. 39.f.9. 10 18. 19. May-tor, Goud-haantje, blaauw, met een roode borf?. Reaum. 1. t 17.f 14. 15. Vlieg, zwarte, Linn. A&. Stockb, 1750. p. 182. 7. Je SIV. DER BLOEDELOOZE Drrgen: 417 $ IV. VIER-MANNETJES PLANTEN, TETRANDRIA. KaAARDEN, Dipfacus,fullonum. Hort. Upf.25.n. IT Nacht-Vlinder. Ray. 341. 360. ScHURFTKRUI p, Scabiofa, arvenfis. Fl, Syec.r Io Dag-Vlinder. Ray. 120. DurversBEET, Scabiofa ; Juccifa. Fl Suec. 112, Nacht-Vlinder. Ray. 361. War-srTroo, Galium, verum. Fl Suec. 116. Spbirx, gekapte. Fn. 1356, De Geer. 1. t.8.f. 9. 11. Spbinx. Reaum.l.t. 12.f.1.2. 5. Ó. Kreerkrvin, Galium, Aparine.F). Suec. 120: Nacht-Vlinder. Ray. 28r. Groorre WercBREe, Plantago , major. FI Suec. 123. Dag Vlinder. Fn. 783. Ô _Nacht-Vlinder. Ray. 199. 300, 359. Zie Mer, I. 36. II. 20. Arcnemirre, Alchemilla, Wilsele FI Suec. 135. Nacht.Vlinder « de Beer. Fn. 820. De Geer 1.t. 12. f.3.9. $ 3 Nacht-Vlinder,. De Geerl.t. 22.f. 16. FoNTEINKRUID - Potamogeton ‚ natans. Fl Suec, 139. Nscht-Vlinder. Fn. 853. » Groene Luis der Waterplanten. Fn. zit. ÏL. Déi. Dd » 5. v. dig Frora, De HúriswAaARDIN. SV. VYF:MANNETJES PLANTEN, PENTANDR IA. BERNaste, Borrago, officinalis. Hort, Upf. 34. Nh. IL. Nacht-Vlinder. Fn. 873. Zie Fung. 116. 117. Mer. II. 32. Honps-ToNG, Cynoglof]um, oflicinaie, Fl, Suec. 154. Zie Jung. ISI. WRANGEKRUID, LONGKRUID, Pulmonaria, officinalis. Fl. Succ. 156. Spring-tor. Fn. 542. BAK-KRuID, Primula veris. Fl, Suec, 161. Nacht-Vlinder, getdbbaarde. Fn. 879. KreiNne Winpe, Convolvulus , arvenfis. Ml. Suec. 373- Nacht-Vlinder, de Landmeeter, Reaum. 1. t. 1. f. 9. IO. Nacht-Vlinder , mer getakte Vlerken, Reaum, 1. t‚ 20. fe 12sES Zie Mer. 11. 25. 45. T-BAR, Nicotiana, Tabacum. Hort. Upf. 45. Zie Goed. XXXIL. Dor-kruin, Byofcyamus, niger. El Suec. 184» Spring tor. Fn. 540. Weegluis, roode. Fn. 665. May-tor. Fn. 440. Vlieg. Fn: 1058. Vlieg. er hee Mi Bf. EI 17e …Wor- hic DER BLOEDELOOZE Dieren. aag Worrekruim, Verbafcum, Thapfus. Fl, Suec. 186. Nacht- Vlinder, witte. Roef. 1. pbal. 2. p, zq1.t. 23. Nacht-Vlinder, gekuifde. Fn 887. Nacht-Vlinder. Reaum.I. t. 43.f. 3. 4.9. 10. IL. „Nacht-Vlinder. Reaum.I t. 49. f11—15. Kalander, van ’t Speenkruid, Fn. 360. Zie Ray. 168. 352. Frifch. VL. g. Wiepre KaMPERFOELIE, Lonicera, Caprifo- lium. Fl. Suec. 1or. Spaanfe Vlieg. Jt. Scan- 136. — Xylofleum. Fl. Suec. roo. Nacht. Vlinder, de Landmeeter. Roef. App. 17.t. 3 Spbinx, edele. Fn. &og. Nacht -Vlinder. Zn. 868. Nacht Vlinder, met borflel-f‚rietenen eene rand ineen gedraaide tong; met lompe, gryze vlerken, en cen donkerder kruis, Nacht-Vlinder. „Albin.t. 73. d. b. Blader-wratten Vlieg, Galvlieg, [Tentbredo.] Reaur, V. 613 f. 1 1. Vlieg. Reaum,. IL t. 1. f. 13. 14. Maytor, groene, met gryze fchilden ; welker borft van achteren drietandig is, Linn. PAAPENHOUT , Euonymus ‚ europseus. Fl, Suec. 133, Zie Mer. IL. 22. Ray. 287. Frijch. HL 13. SPORKENHOUT , Rhamnus , Frangula. Fl, Suec. 194. Nacht-Vlinder, Zn. 801. Dag-Vlinder. Zn. yos. De Geer. 1.t. 15.f.8. 9. Dag Vlinder, geoogde Argus. Fn.803. De Geer. TI. b.4f. 14. IS, Rufp , van de Nacht Vlinder. De Geer 1. t. 32. Meto, AT. „Krurssezre, Riîbes, GrofJularia. Fl, Suec. 195. Dag Vlinder. Fn. 775. W.Deer. © Dd 3 _Nacht- go Frora, Dr HuiswaAARDIN Nacht Vlinder , gefpriette. Fn. 829. De Geer. I. Te: fò nge Nacht:Vlinder, Wau. Fn. 845, Nacht Vlinder, der Kruisbeziën. Fn. 849. NachteVlinder. Roef. 1. pbal. 2.p 283 t. 55. Nacht Vlinder. Roef. App. 287 t. 50. Blader wratten Vlieg. Reaum. V.t. to. f.8. Luis, der Kruisbeziën. Fn. 704. Zie Goed, XXXL, Mer. 1. 29. Ray. 178. 179. 311. 372. 373: Roopr AaLBEZIE, Ribes,rubra. Fl, Suec. 197. Dag-Vlinder. Fn.775. Nacht-Vlinder, met de letter W. Fu. 845. Nacht-Vlinder, der Kruisbeziën. Fn. 849. Luis. Fn. 704. Myt. Fn.reor. Zie Fung. 82, Goed, XXIX. XXXV. Mer. 1. 37. Ray. 197. 372. Witepre Merpe, Chenopodium, rubrum. Pl, Suec. 210, Nacht-Vlinder. Zu. 323. Nacht-Vlinder, Reaum. III, t‚ 2. f‚7. 8. Nacht-Vlinder. Roef.1, pbal. 2. p.14s.t. 14. OrMm, Ulmus , Campeftris, Fl. Suec. 219. Dag-Vlinder. Zn. 773. Dag Vlinder, Fn, 775. b Nacht-Vlinder, de Woudezel. Fn. 82r. Nacht Vlinder. Fn. 823. De Geer, 1.t.rr.f.7. 8 Nacht-Vlinder. Fn. 835. Nacht-Vlinder. De Geer. It. 17. f.22. Nacht-Vlinder. Reaum.l.t. 35.f.1. 7.8. Nacht Vlinder, Reaum, III, t. 10. f. 9— 15. Blader.wratten Vlieg, Reauim. V.t. Oef. 15e IJs Luis, der Olm. Fn. 7os. It. Scan. 203. Luis-tor. Regum, lV.t. 7.f. 1— 10. ; kr ' Ziert- nn a een al EE en, per BrogpeEroOze DreREN,. 421 Ziertje, (*)[Chermes] der Olmen. En. 694 zit tus- fen de omgerolde bladeren, Ziertje, der Olmen, Ii. Scan. p. 130. zit binnen de Galnoot. ’ Schuim fpringkhaantje, Krekel , [Cicada]) Schuim- beettje [Blank.o7.t. 11. N.O.P} En 644. Weegluis, der Olmen. Fn. 680. | Zie Goed. XXVL XXXIX LVIL LXXVII Ray: 282- 295. 297. 29Y. JOS. 306: 307. 310. 313e 314. 370. Wipe WareRePETERSELIE, Öelinum, paluftre. Fl. Suec. 227. Dag-Vlinder, geftaarte. Fn.79r. Durrse BEERENKLAAUW , Heracleum, Sphondylium. Fl, Suec. 231. Nacht-Vlinder. Fn. 916. Vlieg, met witte vlerken, kromme bruine baareh, en groene oogen. Linn. Lavas, Ligufticum , Leviflicum. Hert. Up/. Ó2.n. I. Kalander, van ’t Lavas. Syft. Nat. 154.n. 2. _ AnceriKA, Angelica, Archangelica. Fl, Suec. 233. Dag-Vlinder, geflaarte. En. 791. Suiker Woerer, Sium, latifolium. Fl Suec. 235. Kalander. Fn. 445. Ji. Scan. 184. WATER=SCHEERLINK, Phellandrium , aquati- cum. Fl. Succ. 238. Kalander. Fi. 445. It. Scan. 184. May- (© [De Kermes van den heere De Reaumur is een Gal- infekt; en de Bloedelooze Diertjes aan welken de heer LiNNieus den naam van Chermes geeft „noemen wy in on- ze taale Ziertjes.] EN U, Deer. Dd 4 422 « Frora, pr HurisWAARDIN Maytor. Fn. 438. Hout-bok. [Leptura.] Fn. 5og. It. Scan. 184. Wrirre Worrer, Paftinaca , fativa. Hort. Upf.66. Luis, der witte wortelen. Fn. 706, ‚VENKEL, Anethum, graveolens. Hort. Up/: 66. n. rs. 2. Dag-Vlinder, geflaarte. TE. 791. Wipe Kerver, Charopbyllum, fylveftre. KL. Suec. 243. Nächt-Vlinder, Fn. 916. Nacht-Vlinder. De ded Lis 20, frts.eu6. «Zie Mer.1. 16: KrriNe BEVERNEL, Pimpinella, faxifraga. FL Suec. 246. Dag-Vlinder, geffaarte. Fn. 79. VrIERBoOM, Sambucus, nigra. Fl Succ. 250, Nacht- Vlinder. De Geer I-t.17.f.22. Blader-wratten Vlieg. Reaum, V.t ro.f. 12. Luis, der Vlierboomen. Fn. 707. Spaanfe Vlieg. It. Scan. 186. Zie Goed. LXVIL, ‘34 Mer. II 2. Ray. Cantabr. 148. BoscH-Mmuur, Alfine, media. Fl, Suec, 369. Zie Ray. 308. 335. 356. Frifch. Vj27.X. 15" 6 VL ZES-MANNETJES PLANTEN, | HEXANDRI4. Asrersie, Afparagus, officinalis. F1, Suec. 272. May tor, der Afperfiën. Fn. 430. Puittenbyter, rof)e. Fn, 1147. LE- ‘ DER BLOEDELOOZE DIEREN. 423 Lerie VANDEN DALE ‚ Convallaria , majalis. Fl, Suec 273 May tor, flrontdraager. Fn 425. Groor Warer-Paricn, Rumex, aquaticus Fl. Suec. 292. Kalander , van de Patigb, Kalander. Fn 454. SpPirsE ParieH, Rwmex acutus. Fl, Suec. 293. Nacht-Vlinder. Ray. 286. Luis, der Patigb. Fn. 708. Kalander. Fn. 454, Blader-wratten Vlieg. VELD-ZUURING, Rumex, deetofa. FI Succ. 295. Nacht-Vlinder, getabbaarde. Fn . 870. Luis der Patigh. Fn. 708. Oly-kever. Fn. 596. Jé, Scan. 23. $ VIL ZEVEN-MANNETJES PLANTEN, HEPTANDRIA4. PaARDEN-KaAsSTANJE, Mfculus Hippo-Cafta- num. Hort. Upf. 92. Nacht Vlinder. Reaum. IL. t. 34. f. 7. 8. IT. Nacht-Vlinder , de Landmeeter. Reaum. Il. t. 3I. Î.1—6. | $ VIIL AGT- MANNETJES PLA NTEN, OCTANDR IA. ï NDIAANsE Kens , Tropeolum , majus. Hort. __ Uy. 93. Dag-Vlinder, der Raapen. Fn. 798. Nacht-Vlinder. Omikron Ypfilon. Ln. 859. IL. Dekt. Dd W er- A24 Frora, De HurswAARDIN WeperieK, Epilobium , angutlifolium. #1. Suec. 304. en water. Wederick. F1.Suec.307. Sphinx. Fn, 811. De Geer. 1, t. 9. f. 8. 9. Zie Ray, 358. Dor-neiDe, Erica, vulgaris, Fl Suec. 309. Zie Mer. III, 32. Ray. 364. BLAAUW-BESSEN, Vaccinism, Vitis idea. Fl, Suec 3r5. Nacht-Vlinder, asgraauwe, zonder tong , met borfle- lige fprieten, een dwarft donkere baar. Linn. DuzizEeNDKNoor, Polygonum, viviparum. HJ. Suec. 321. … Nacht-Vlinder, de Landsmeeter, Reaum. 1. t. 1. 5 f. 10 — 12. Wee-GRras, Polygonum, aviculare. Fl, Succ. 322. J8 3 Nacht Vlinder. In. 823. May tor, der Duizendknoop. Fn, 440, PeErzik-KRuiD, Polygonum , Perficaria, Nacht-Vlinder. Roef. L. p. 383. t. 32. 177. t. 3Ie Boekweit , Helvine , Fagopyrum, Fl, Succ. 324. May-tor , der Boekweit. SIX. TIEN-MANNETJES PLANTEN, DECANDRIA. Werneuir , Ruta, graveolens. Hort. Up/. ro2. Dag-Vlinder, geffaarte. Fn. or. HAAG-APPELBOOM, Arbutus, Uoa Urfs, Fl. Suec. 339. Nacht-Vlinder, mes borflellige fprieten , eene rond in een ahl ar * DER BLOEDELOOZE DIEREN. 524 een gedraaide tong, vooruitflaande fnuit, en zil- vere baaren. Linn. Wipe DurzenD Ziertje, 442 Frora, pr HyrswAARDIN Ziertje, der Elft Fn. 699. ik Lieven-Heers haantje, rood. Fn. 388. May-tor, ‚der E/F. Fn. 416. Kalander, Koper-koleurige. Fn. 420. Kalander, der Elft. Fa. 473. Kalender, vergulde. Sy/t- Nat. 154 n. 6. Zie Goed. E‚, H. 1. K. T. Mer. IL, 30. Ray. 28r, 286. 292. 311, BrerKEBOOM, Betula, alba, HJ. Sus. 276. Dag: Vlinder. Fn, He Dag-Vlinder , der Berken. Fn. 792. Nacht- Vlinder, Fn. 835. Nacht-Vlinder, de verfchrikkelyke, Fn. 824. de Geer, sdsvt. KO fs Si Ede Nacht -Vlinder, met borftel-fprieten en eene rond in-een gedraaide tong. De Geer. 1. t. 1o.f. 7. 8 Nacht-Vlinder, met borftelfprieten, De Geer, L tg. Fa 2e Nacht-Vlinder , met borftelfprieten. De Geer. 1. t. ge F.A 5. Nacht-Vlinder, De Geer. 1, t, 28. f. 22, Nacht-Vlinder. De Geer. I. st, 28. f. 29. 30. Nacht-Vlinder. Albin. t. 18. f. 25. Mer. 1, 14. Af Goed. 1. 7. | Blader wratten Vlieg, geele.. Fia, 923. Luis, der Berken. Fn. 717. | Luis-tor, der Berken. Fn, 723. Ziertje, der Berken. Fn. 697. - VEL Ö May tor, der Berken. Fn, 415. Kalander, der Berken. Fn. 456. Spin, met een wit krwis. Fn. varg. Eike hd Quercus , Robur. El Suec. 784. bas Vlinder, der Berkebeams: Fn. 792. Dag-Vlinder, met zes posten; met fcberpboekig uitloo= pende en van onderen graauwe binnen vlerken, meë eene witte flreep, en twee boog, geele Jlipbn. Albin. d. en Ray. 130. n. Si | f Nacht- per Brorbrrooze DIEREN, 449 Nacht Vlinder, Wyngaard uil. Fn. 819. + Nacht Vlinder, Fn. 823. Nacht-Vlinder, groenachtige. Fn. 857. Nacht Vlinder, mét de letter’. Fn. 879. Nacht-Vlinder. Fn. 918. Nacht-Vlinder , met gekamde fprieten, en zonder tong. De Geer.1. t. ir. f. 20. 21. Nacht Vlinder. De Geer. I t. 13. f. 18. 19. Nacht-Vlinder, met borftel-fprieton. De Gebr. 1. t, Je 22e “ ‘Nacht Vlinder. De Geer. IL. &, 27.68. II. 12. 14 Nacht Vlinder. Reaum. 1. t. 6. f. 2. 10. Nacht-Vlinder , ffomp-geneusde,met groene boven- en asgraauwe onder-vlerken. Roef. I. pbhal.4. p.5. t. I. Nacht-Vlinder, rood en wit gevlekte, Roef. 1, pbal. 2.p. 270. t. 50. Nacht-Vlinder. Reaum. Iet. E5.f. 1. 2. 4 5 Nacht-Vlinder, de roode, Reaum.1.t.32. f. 1. 2.6.7. Nacht-Vlinder. Reaum. 1. t. 38.f. I. 8. Ja Nacht-Vlinder, groene. Reaum. E. t. 39. f. IO. 13, 14. Nacht Vlinder. Reaum. 1, &. 44. £. 5— 10, Nacht-Vlinder. Reaum. IL, & 1O. IT. Nacht-Vlinder. Reaum, II. t. 19. f. 9— 14 Nacht-Vlinder, Wyngaard uil, Reaum. It, 22.f.4-5. Nacht-Vlinder , Landmeeter. Reaum. IL. £. 29. f.i—4. Nacht-Vlinder.-Reaum, HIL t. 3. f. I= 5. Nacht-Vlinder. Reaum. IL. £. 3: f. 7. 8. Nacht-Vlinder. Reaum, ML #. 3. fe Nacht-Vlinder, gekovelde, Reaum, III. t. Ef: 1-24. Nacht-Vlinder, gekovelde; met eene rond in een ge. draaide tong. Reaum. IIl.t. 16.f. I—5. Nacht-Vlinder ‚ gekovelde. Reaum. IUI. t. 16. f. 6—12. Nacht- Vlinder, geneustte. Reaum, I1L.t. 16.f.13— 16. Blader wratten Vlieg. Reaum. IV, t. 15. a 13: Blader-wratten Vlieg. Reaum. V. t. 12. f. 7— 12. Boor-Vlieg, der Ziken. Fn. 947. Boor-Vlieg, der Eiken, Fn. 948. U; Deer, Boor- | 444 FrorA, DE HuiswaAaARDIN : Boor-Vlieg., Reaum. 1E: t‚ 35.f. 3. t. 37. f. IO. 1tò Boor-Vlieg, der wortel. Reaum. IIL. t. A4 f. 6— 10. Boor-Vlieg, zwarte, met witte pooten, en donker-brut- ne dyen. Tor. Fn. 345. It. Scan. {Vliegend Hert.) Fu. ig ' May-tor, groen-blaauwe , met graauwe e fobilden. Kalander, der Eiken. Spaanfe Vlieg. dt. W.Gotb. p.153.t. 2. zit in’thout. Zie Mouff. 183. Mer. 1. so. Ray. 145. 178. 180. 185. 276. 277. 279, 280. 282. 285. 286. 288. 28g. 299. 291. 292, 295. 206, 297. 298. 299» 300, 302:.:306..308, 3IT, 3121314. 363. 367. „369, -370:-3710:33»:319e Frijch.. L. 3e KasraNjeBoom, Fagus, Caftanea. Hort. Upf. 287, Nacht Vlinder, de befchaamde. Fn. 828. De Geer. I, B 16. f. EE, I2e Nacht-Vlinder. Reaum. IL. t. 34. f. 7. 8. IT. Blader.wratten Vlieg. Fn. 946. BeuKenooMm, Fagus Sylwatica, Fl. Sues. 785. Nacht-Vlinder, geneusde. lt. Scan. 112. Nacht-Vlinder, Landmeeter. It, Sca. 112. Ziertje, der Beuken. It. Scan. Gs. Ziertje, der Beuken. It. Scan, 112. Kalander, der Beuken. Fn. 469. It, Scan. 1xr. Myt, der Beuken. It. Scan, 166. JockBoom, Boocmour, Carpinus, Betulus. Fl. Suec. 786. Nacht-Vlinder — Herfft — Fn. gere Nacht Vlinder. Reaum. II. t. 20. f. 5. 6. Nacht-Vlinder, gekovelde. Reaum, III. t. 10. f. 7. 8. Luis-tor, der Fokboom. It. Scan. 47- Zie Ray. 193. 283» 305. 310. 369. 372 HAZELAAR, Corylus , Avellana. Fl, Suec. 787. Nacht-Vlinder, gerande, Fn. 860. u Nacht- DER BrorbeLooze DrIEREN. 445 Nacht-Vlinder. Roef. Den AEON ETD Nacht-Vlinder., van de Borftel rufp. Roef, I, pbal. 2. P. 294. t. 58. Luis-tor. Reaum. Iv. t. 3-f. 4 — 10. May tof, met een glinfterende borft, die den kop bedekt. May-tor, der Hazetaaren. Kalander. green-blinkende ‚van onderen zwart uit den blaauwe , met een tweeboornige berft. Kalander, der Hagzenooten. Springkever, der Hazelaaren. Fn. 576. Zie Mouff. 188. Ray. 302. 310. 371. Frifch. XI. 6. SPARREBOOM, Pinus, fylveftris. FJ, Suec, 798. Nacht-Vlinder: Fn. 844. Nacht Vlinder. Fn. 897. _ Nacht-Vlinder. De Geer. L t. 22, 23. Nacht Vlinder. De Geer. 1. t. 22. f. 26. Nacht Vlinder, graauwe. Roef. I. pbal. 2. 297. t. 59. Nacht-Vlinder. De Geer. 1. t, 33. f. 12. 13. Nacht- Vlinder. Rean. IL, t.7 en 8. Nacht-Vlinder, met borftel fprieten, eene rond in: „Een gedraaide tong, en donkér-asgraauw gewolkte vlérken. Frifch. X t. 9. Blader wratten Vlieg, gepende, Blader-wratten Vlieg, rond-kop. Luis, der Sparreboomen. Fn. 718. Kalander, der Sparrebuomen. Fn. 446. Kalander, Naord-. Fn. 447. Vel-worm [Dermeftes.) Fn. 366. zit op de Stammen: Weegluis. Fia. 674. Myt, roode, Fn, T19r. DENNesoom, Pinus, Abies. Fl. Succ. 789. Nacht Vlinder, der Pynappelen. Fn. 94e Ziertje, der Dennen. Fna 700. Weegluis, der Dennen. In. 672, II. Deer: aties FXX. â46 Frox A, Dr HürswaarDik CXX. TWEE: HUIZIGE (*) PLANTEN, DIOECIA. WirerBoomeN, in foorten , Salices, varie. k HI. Suec. 792. 795- 805. Bir. Dag-Vlinder. Fn. 772, De Geer, 1. t. 2lodni8r Da Dág-Vlinder. Fn..7713. Spbinx, Edele, Fn. 809. Sphinx, gefpleeten. Fn. 810. De Geer.  8. dear Nacht-Vlinder , de Houtworm. Fn‚,8t2. zit in ’t hout, ‘Nacht Vlinder , Wyngaard-uil. Fn. 819. De Geer, 1. eN. Nacht-Vlinder ; 'tSteenbokje. En. 822. De Geer. 1. t. 1I.f. 13.ol4n Zie lt, Scan. 307. Nacht-Vlinder, de Antyk. Fn. 827. De Geerd. t. 17e fe 13. 15: Nacht Vlinder, genzusde en gefchilderde. Roef.L. phal. ai diende Oasis ê Nacht-Vlinder. Fu. 835. De Geer. Lt 19. fr1- 8e Nacht Vlinder, der Kruisbezie. Fn, 849e Nacht Vlinder, groenagtige. Fn. 895. Nacht Vlinder, geneusde en vergulde. Fn, go2. Nacht-Vlinder, met gekamde fprieten eneene rond in- een gedraaide tong. De Geer. 1. t. 4. f. 7. Nacht Vlinder, Ziezac. De Geer. Is t. 6. f. 7. 19. Nacht-Vlinder, met gekamde fprieten „en zonder tong. De Geer." Tt 11. fs TOA, Nacht-Vlinder. De Geer. 1 t‚ 13, f. 18. 19. Nacht- Vlinder, ° t wilgeblad. De Geer. L. t. 14. f. 789. Nacht-Vlinder. De Geer. 1. t. 22. so 9, Nacht Vlinder » met borfbel Shrieten. De Geer. 1. t.g. 20? Nacht- (*) Dus genoemd, omdat de mannetjes-bloemen op eene andere plant groeijen dan de wyfjes, DER BrorpELOÔze DiEREni 447 Nacht-Vlinder. De Geer, I. t, 29.5. 22, Nacht-Vlinder. Reaum. II. #. 18. f. 6.7. … Nacht-Vlinder,met borffel.fprieten. Roef.Iapp.67.t.1r. Nacht-Vlinder, rood en zwart gefchilderde, Roef. app. 267. bt. 47. Nacht-Vlinder. Roef. app. 256. t. 43. Blader-wratten Vlieg,met doppen op de fprieten. Fn.923. Blader-wratten Vlieg, geele. Fn. 927. Blader-wratten Vlieg, der Wilgen. Fn. 933. Boor-Vlieg, der Wilgen-roos. Fn. 9ár. Boor-Vliegen, derWilgen- -gallen.Fn.940.942.043.945. Luis, donkere, met witte vlekken en een rooden fraart, Reaum. II. t. 22. f, 1. 2 Ziertje, der Wilgen, Fn. zor. May-tor, t Steenbokje. Fn. 424. : May-torren , verfcheide. Fn.426, 423, 420, 417, 418. May-tor, van Hagftröm. Fn. 436. 1354. Kalander, gewolkte. Fn. 148. Kalander , met twee punten, Fn. 470. Kalander, der Wilgen. Roózenbok. Zn. 478. Schuimbeeftje, geboornd. Fn. 641 ) Vlieg, gouden. Reaum: IL. t. 18. f. 9— 14. Brem, der Wilgen. Fn. 1040. Myt, faffraan-koleurige, Fn. 1204. Luis-tor, zeer kleine, der Wilgen. Zie Goed, 33. 35. 38. B. ON. L. C. XVL LXIV. XXIV. XXXIIL LXV. Mer. 1. 27. 30. II. î7- II 36. 37.38. 39,41, Ray. 118. 148. 184. 187. — 233. 281. 308. 331. 333.373 Frijch. 1. 4. II. 12. VI. 3. 8. VIL. 1. XII, 7. 12. Blanck. en 3. A—D. Jung. 129. Hor, Humulus, Lupulus. Fl, Suec, 818. Dag-Vlinder. Fn. 775. Dag-Vlinder , Paauwen oog. En. 116. « Nacht- Vlinder, geneusde , graauwe. Roef.1, par he De Id. bt, 6. u. Diit Ff "Nacht. 448 Frora, DE HuiswaAARDiN Nacht-Vlinder. En. 876. Nacht-Vlinder,der Hop, De Geer. 1. t.7.f. 5. 6. Fn.ot7s Zie Ray 119. 155. 193. 349. 356. 357. 358. 359. „368. 371. RATELAAR, PoPULIER, Poplus , tremula. Fl. Suec. 819. Sphinx, Edele, Fn. 809. Spbinx, gefpleeten. Fn. 8ro, De Geer, 1. t. 8. f. 5. Nacht Vlinder, Wyngaard- uil. Fn, 819. De Geer Le 823 fe T2. Nacht Vlinder. Reawn. 1, t. 35. f. 1. 7. 8. Blader-wratten Vlieg. Fn. 934. Luis, zwarte, met vyf fneeuw-witte flippen op de zyden. Lieven-Heers haantje, geftreept. Fn. 389. May tor, der Wilgen. Fn. 426. May tor, der Popelen. Fn. 428. Kalander , vergulde, met eon groen onderlyf „en zware te fpricten. Spaanfe Vlieg. It. Scan. p. 186. ABrrrBoom, Populus, alba. FL Suec. 820. Spbinx. Roef. app. 187. t. 30. Nacht-Vlinder, Landimeeter. Roef. I. phal.3.p. 14. t. 3. Nacht-Vlinder, ’t Steenbokje. Fn.822, De Geer, L. c- ir. f. 13. 14. PorurierBoom, Populus, nigra. HI, Suec. Sor. Nacht-Vlinder, Wyngaard-uil. Fn. 819. Nacht-Vlinder, 't Steenbakje. Fn. 822. De Geer I, t. Úrisf.23. 14. Luis, der Populierboomen. Fn. 1355. BiNGELKRuUID, Mercurialis, perennis. Fl, Suec. 823. Nacht-Vlinder , de bevreesde. Fn. 815. GENEvERBOOM, Funiperus,communis, FlSuec. 824. Blader-wratten Vlieg, gepluimde. Bloem-liefje, der Geneverboom. Fn, 728. / Drie- Dad p À N id DER BrLorDELOOZE DrEREN. 449 Drie-angelige Vlieg [Zchneumon.} Fn, 897. Puiftenbyter. En. 1150, 5 XXL VEELVOUDIGER- ECHT () PLAN: TEN, POLTG4AMIÁ. Zre-MerDeE, Atriplex , littoralis. Fl, Suec.'828. Luis, der Melde, groene, met zwarte oogen. Zie Mer. UI, 16. Frifch, UL. 11. IV.17. V. 11. VII. ar. Masraoom , Acer, platanoides. Fl Suec. 303. (*). Nacht-Vlinder.. De Geer, I. t‚ 13. f. 18. 19. Nacht-Vlinder. Reaum. 1. t. 34. f. 7. 8. Ir. Nacht Vlinder, Landmeeter. Reaum.:1l. te 31. £, 16° Luis, der Maffboomen. Fn. 709. Ziertje, der Maftboomen. Fn. 696. Esscrregoox ;, Fraxinus, excelfior. F1. Succ, 8 30. Sphinx , 'raels. Fn. 809. Nacht-Vlinder, Landmeeter, Rogue M.t.'20. f, 6. 7. MH—13 Ziertje, der EfJchen. Fn. 703. „ Spaanfe Vlieg. It. Scan. p. 186. Zie Fung. 124. Ray. 169. 280. 29I. VyYGENBOOM, Ficus, Carica. Hort. Upf. 305. Ziertje. Reaum, HI. t. 29 f. 17— 24. Boor-Vlieg, der Vygenboom, Ha Pelguift Zie „Amoen, Acad. 1. p. 4t. Boor Vlieg, der Vygenboom; bruine met een angel die zoo lang isals haar Lyf. HafJelguift. Zie Mer. IL. ro, SC XXII © Omdat de Hermaphroditen. en Mannetjes- of Wyf- jes-Bloemen op eene en dezelfde foort van Plant SENDRAEN worden. (*) Hy behoort niet tot de bende der Veelvoudiger. Echt, maar ftaat, in de Flora Suecica, onder de Agt mannetjes Planten; Oëtandria , Monogynia. IL. Deer. Ef 2 450 Frora, DE Huisw. per Brorpen, Dieren. S XXII HEIMELYKER ECHT (*) PLANTEN; CRTPTOG AMIA. GRrACHT-VAREN „ Preris, aquilina. F/, Suec. Eel Zie Goed. I. 56, Reaum. 1. t‚ 8. £ 25e ZO RIEN Tá. forza aenema Uit het gezegde befluiten wy, dat de oande Boomen, welken door hun maakfel voor’tgeweld en ’ vernielen van de Viervoetige Dieren bevei ligd zyn , aan de meefte Infekten voedfel en verblyf verfchaffen , gelyk de Olm, Ker fen, Honds-ker (Jen , Prusmen ‚ Peeren, Lende, Elze, Berke, Haken, Fock, Hazenooten „ Beuke, Dyns Wilge, Populter , en Eil]che-boomen. Enz. Dit zelfde zy ook gezegd wegens de Doorn- Acmice Plantgewaflen en Vruchten, die de mon- den der Viervoetige Dieren van zig afweeren 5 gelyk daar zyn de Kruisbezse, Roozen , Slee-prus- men, Braambezie-boomen, de Datel en Nevel. Het zelfde kan men nog waarneemen omtrent die foorten van plantgewaflen , welken in ge- tal OvVERVLOEDIGST Zyn, als daar zyn de verfchei- dene Graskruiden. Zoo doet Natuur niets te vergeefs. N. ee BE- -(*) Zy hebben dien r naam, oïndat de Bloemen binnen de vrucht zitten, of door haare kleinheid buiten het be= reik onzer oogen zyn. 1 ig wen a EE 5 heetandneln Ki ki In? mr vl rij ve verden Toten dienen dmt bodhran det RE DRR EE rd ' NE Hired is at an eend x EP ij isk Pr a MSTINE ak BESCHRYVING' VAN Di MANIER OM ARTIFICIELE ZEILSTENEN il TE MAKEN, BON DER BEHULP VAN NATUURLYKEN ; Door DEN He E Boen CANTON (Pbilofopb. Transaêt. Vol. XLVII. pag. 31. & Biblioth, Rai. _< & fonn. Tom. XLVIIL pag. 231. (*) \ En moet een dozyn Staven laten maken; A zes derzelven van ongehard of niet ge- temperd Staal, ieder drie duimen lang, drie lynt- jes breed , en een twintigfte gedeelte van een? duim,dik ; benevens twee ftukjes Yzer „ieder, half Zo ang alsde Staven „maar van dezelfde breedte en dikte, zo dat indien men deeze twee ftuk= (*) [Men heeft in,deze Befchryvinge eenige. aanmerking, gen tot ophelderinge ingelaft, welken zyn gevolgd naat het bericht uit de Bibliotb. Raifonnée , waaruit het Byvoeg? fel ook is genomen} MN. Deer. Kf a 452. MANIER OM ARTIFICIELE ftukjes Yzer, ten einde van elkanderen, op ee- ne der Stale Staven legt, zy naauwkeurig daar- mede overeenkomen, en ’er niet van verfchil- len „ dan alleen door in ’ midden het ftreepje der fcheidinge te hebben. Het andere half do- zyn Staven, dat men moet laten maken, moet van gehard Staal zyn; ieder Staafje vyf en een halven duim lang, eenen halven duim breed en ärie twintigfte gedeelten van een? duim dik. Be- nevens deze Stale Staven , laat men wederom twee ftukjes Yzer maken, half zo lang als deze geharde Staven, maar even breed en dik. Al- le de Staven moeten aan één van hare einden op alle-zyden getekend worden met een ftreepje , welk men door eenen ligten flag met een ‘kou- beiteltje geven kan op ieder kant der Staven, eer zy gehard zyn, omtrent een lyntje af van bet uiterfte cinde. Dit merkje zal dienen , om de Polen der Staven te onderkennen, nadat ze de Zeilfteen kragt hebben gekregen. Neem vervolgens twee Yzere Staven van twee en een halven of drie voeten lang, en van ne- gen of tien lyntjes in ° vierkart, die langen tyd óver einde geftaan hebben; by voorbeeld , twee oude Yzere Staven uit een Venfter, of anders éen’ Tang en een Yzeren Vuurpoker, welken men in Engeland en elders gebruikt om het vuur der Steenkolen mede te roeren, en die omtrent de gemeldelangte heeft, fcherp uitlopende aan het eene einde (Praat XVI. Fag. 1) Hoe langer deze Tang en Koker in gebruik geweeft zyn, des tekrag- î ti- ZEILSTENEN TE MAKEN, 453 tiger en bequaamer zullenze tot dit einde we zen,dewyl ze dan des te langer in de Schoorfte- pen, hunne gewone plaatfe, over einde geftaan, hebben, Houd, zittende, den Poker regt op en neer tuflchen uwe kniën, en hegt ?er boven waards eene van uwe-ongeharde Stale Staven, met het getekende einde naar beneden, aan vaft, met eene draad van naaizyde, die gy met uwe {linker hand fterk genoeg kunt toetrekken , op- dat de Staaf niet afglyde. Men kanten. dien ein- de de zydedraad dubbel nemen, waardoor men een foort van draaiknoop maakt, die gemak- lyker istoe te trekken en weer los te maken, wanneer men de Staaf wil omkeeren. Neem, vervolgens de Tang in de regter hand, een wei- nig hoger dan in het midden, en met dezelve een weinig, fchuins.of. in een Eoclen, haewel zo regtftandig als gevoeglyk kan gefchieden , de, Staaf naderende, moet ‘gy dezelve daar mede firyken van haar onderfte einde naar boven, om- trent tien of twaalf malen. Dewyl men alleen van beneden naar boven ftryken ‘moet „ alzoo men anderszins-de kragt , die men daardoor, me- dedeelt „, weder vernietigen zou door in eene te- genfirydige ftreek te firyken; zo moet men. het einde der Tang, wanneer zy gekomen is tot aan het bovenfte der kleine Stale Svaaf, die men dus Zeilfteenkragtig maakt, in eenen halven cirkel daarvan, afdraaien, om ze dus weder naar, bene- dente brengen, en met ftryken voort tegaan. Wanneer men de Stale Sraaf twaalf malen. aan IL Deen. BE 4 de 454 MANIER OM ÁRTIFICIELE de eene zyde heeft geftreken, keert men dezel- veom, en doet het zelfde aan den anderen kant ; waardoor zy een Zeilfteenkragt zal krygen, ge- rioegzaam ‚ om met het getekende einde een klem fleuteltje op te ligten: en indien de Staaf op een punt in balans gelegd wierd; dan zou. dit getekende Einde zig van zelf naar het 'Noor- den draaien, waarom men het den Noord Pool noemt, gelyk men, om dezelfde reden, het niet getekende Einde zi Zuid-Pool der Stave hiet. : Nadat men op deze wyze aan de eerfte vier ongeharde Staven de Zeilfteenkragt heeft by- gezet; moet men de twee overigen nevens el- kanderen evenwydig leggen (Fig. 2.) omtrent een vierde gedeelte van een duim van elkande- ren af, tuflchen de cwee ftukjes Yzer, die tot dezelven behoren; plaatfende tegens ieder ftuk- je Yzer eën” Noordpool en een Zuidpool, op zodanige wyze dat de twee Staafjes mét de twee ftukjes Yzer een langwerpig vierkant uitmaken. Zie Fig.o, 3, 4 ens. Net dan twee van de vier Staven, die de Zeilfteenkragt reeds hebben ontfangen, en voeg dezelven zó’ te famen, dat ze maar ééne Staaf’ van dûbbele dikte fchynen uit te maken, fluiten-- de den Noordpool van de ééne tegens den Zuid- pool van de andere. Voeg er vervolgens de twee anderen by; op zúlke 'wyze, dat ‘er twee Nöotrdpoler en twee Zuidpolen byeen zyn.” Om dit té döen legt’ men "rd cerfte paar Zeilfteen* n „Â: eh | ZEILSTENEN TE MAKEN. 455 kragtige Staven naaft malkander op tafel; dan neemt-men de andere twee, in elke hand eene; en brengrze by de eerften, tot dat het Noore den’ van de Staaf , die men in de regterhand heeft’, het Noorden raakt van eene der op tafel leggende Staven; en het Zuiden, van die men in de linkerhand heeft, hect Zuiden raakt van de ándere Staaf, die aan de flinker zyde legt. Op deze zelfde wyze voegt men naderhand de twee andere Staven by deze vier, waarvan we thans fpreken; zodanig dat zy dan alle zes niet anders dan twee Staven , die driedubbel zyn, uitmaken , gelyk vervolgens zal gezegd wor- den, zie F/2.3. Wanneer de vier eerftgemelde Staven op de- ze wyze by elkanderen zyn gevoegd, verwydert men voorts aan het eene einde, door middel van eene grote fpeld, de twee Noordpolen van de twée Zuidpolen, zodat zy, dus gefcheiden, es- nigzins aan de klinkletter V, doch verkeerd, gelyken. Dan plaarft men dus de vier Saven reguftandig, met de opening naar beneden , op. het midden van eene der evenwydig leggende Staven, met de twee Noordpolen van de regt- flandigen naar den Zuidpool; en met de twee Zuidpolen naar den Noordpool van de leggende gekeerd. | Stryk vervolgens, zonder fterk te drukken, met uwe vier Staven voorwaards en agterwaards, drie of vier malen „ van ’t een einde der leggen- de Stave tot hetander; en dan uwe Staven, daar U. Deen Ff 5 ey 456 MANIER OM ARTIFICIELE gy de ecne leggende dus mede hebt geftreken, wie het Midden van dezelve afnemende, ficlc gy ze midden op de andere leggende Staaf, vol- gens de voorgemelde regels, om deze insgelyks daarmede te ftryken. Keer vervolgens uwe twee leggende Staven om, de onderfte zyden boven, om dus op de andere: zyden dezelfde Werking te doen. Uit het reeds gezegde blykt , dar men, het firyken eindigt, gelyk men begon; te we- ten inhet midden, met een halve vryving; en wanneer men ?er mede uitfcheidt , neemt men de Staven, waarmede men gefireken heeft , van. de leggende af, door ze wat naar * Waterpas te buigen; want indien men ze regtftandig wil- | de opligten van de leggende, zouden ze, door hare Zeilfteenkragt, die leggende optillen en de gantfche Werking in wanorder brengen. Dit gedaan zynde, neemt men de twee ge- reken Staven tufichen de Yzere ftukjes. van daan , en legt in derzelver plaatfe de. twee bui- tenfte Staven van die vier, welken men terftond gebruike hadt, om’er mede te firyken; zodat nu twee derzelven, die men nog over heeft, de buitenfte worden , dewyl de twee Staven, die men heeft opgenomen , daar tuflchen ge- voegd worden „ om zig wederom op de voorge- melde wyze van deze vier te bedienen om de twee te flryken, die men tuffchen de Yzere ftuk- jes gelegd heeft. Nadat men beurt om beurt deze werking heeft herhaald, tot dac ieder paar Staven drie of vier malen geftreken is, ’ welk haar LEILSTENEN TE MAKEN. 457 haar eene aanmerkelyke Zeilfteenkragt zal by zetten, voegt men, het half dozyn te famen in die order „ welke men ten aanzien der vier eere, ften te voren hadt waargenoomen (Fsg. 3), en ftrykt daarmede op de reeds gezegde wyzetwee paar , ? eene paar na het andere, der geharde ftale Staven, die tufchen haare Yzere ftukjes ge- legd zyn , omtrent een halven duim van elkan- deren ; waardoor dezelven vig dna worden. Dic gedaan zynde , legt men de ongeharde Staven weg ‚ en gebruikt de vier geharde Stas ven , die mu Zeilfteenkragtig gemaakt zyn , om met dezen die kragt by te. zetten aan de twee o- verige geharde Staven , die dezelve nog niet hebben (£4g. 4.) ; houdende de Staven , waarme- de men firykt, aan ’ beneden einde, welk op de leggende Staaf ftaact , omttent een vierde duims gefcheiden van elkanderen, % welk,ge- maklyk door ze tuflchen te vingeren te houden kan gedaan worden , dewyl men niet fterk be- hoeft te, drukken , wanneer men firykt. Men moet ze dus benedenwaards van een fcheiden twee aan twee, wanneer men met vier Staven ftrykt ; (of drie aan drie, indien men met zes wil firyken.) Ook moet deze fcheiding niet ge- maakt, worden „ voor dat de Staven op de even- wydig leggende Staven reeds zyn gefteld 3 zy behoren weder by elkander gevoegd te wor- den, eer men ze van deleggende afneemt; ’% welk op dezelfde Wye als in ’ voorgaande we- ‚genk dt 458 MANIER OM ARTIFICIELE gens het opligten van de ongeharde Staven ged zegd is, moet gefchieden,. Deze regels in agt nemende, gaat men, op de gemelde manier, Voort tot dat ieder paar der geharde Staven twee of drie malen geftreken is; dat is, tot dat ieder paar der geharde Staven, op zyn beurt, tuffchen de Yzere fiukjes gelegen heeft , en drie malen geftreken is, en insgelyks gedient heeft, om de anderen te ftryken. Doch dewyl de Staven, döor op deze wyZe, regtftandig namelyk , geftreken te worden, al- le de Zeilfteenkragt nog niet volkomen ontfan- gen , waar voor zy vatbaar zyn; zo ftrykt men ieder paar Staven eens of tweemalfen in hare e- venwydige legging tuflchen hare Yzere ftukjés , (Fig.5.) met twee van dezelve geharde Staven , die men dan, zo veel als mogelyk is, Waterpas houdt „ trekkende te gelyk den Noordpool der eene uit het midden naar den Zuidpool , en den Zuidpool der andere, insgelyks uit het midden , näar den Noordpool van eene der evenwydig _ Teggende Staven. Voorts dezelven weder naarhet midden der leggende Staaf brengende , (zonderze te raken, om de kragt niet weder weg té neemen, die men haar reeds heeft bygezet ;) geeft men haar, aan iederzyde, drie of vier dezer vry vingen , die waterpas gefchieden. Deze Waterpas-vry ving, op de regtfiandige volgende , geeft de Staven zo veel kragt,als ze ontfangen kunnen; ’ welk hieruit blykt , dat ze niet fterker gemâakt kun- nen worden , zelfs fechoon men haar regtftandig ftryke ZEILSTENEN TE MAKEN: 439 ftrykt met een veel grooter getalStaven, by voor- beeld met twaalf in plaacfe van zes; gelyk de Heer Michell doet; of. wanneer men ze water- ek firykt met Staven , die veel groter Zeil, fieenkragt hebben , en langer en dikker zyn. Deze gehele Werking kan in een half uur , of daaromtrent, gedaan worden 3; en men kan door dezelve aan ieder der grote Staven , indien ze wel gehard zyn (*) eene kragtbyzetten „om agtentwintig Oncen Troy-Gewigt en fomtyds meer op te ligten, Wanneer deze Staven dus Zeilfteenkrachtig. gemaakt zyn , zullenze in min dan (*) De manier , die de Smit gebruikte , om de Stale Staven te harden, waar van ik my bediend, en die ik al- tyd beter bevonden heb ’dan eenige anderen, was de volgende, Hy hadt een foort van Yzere Pan of Bekken? langwerpig vierkant en een weinig langer zynde dan de Staven, wyd genoeg om ‘er twee Staven nevens elkandes fen in te leggen , zonder malkanderen te raken , en ten minften één duim diep , zo dat de Staven op den bodem van ’t bekken niet behoefden te leggen. Dit Bekken vul- de hy met zeer klein gehakt leer van oude Schoenen, omtrent ter helfte, en opdit leer lei hy twee Staven, aan welker einde hy een Yzerdraad vaftmaakte, om ze daar by uit te kunnen nemen Vervolgens bedekte hy de Sta- ven met dit klein gehakte leer, tot het Bekken vol was, en zette dan ’t zelve op een zagt vlak vuur, rondsom en boven op met houtskolen ’t zelve bedekkende. Wanneer ‘het Yzere Bekken een weinig meer dan gloeiend rood is geworden, houdt hy het omtrent een half uur lang in die gefteldtenifle, zonder te blazen, indien hy dit vermyden kan: eindelyk de Staven by het Yzerdraad uit het Bek. ken nemende, dompelt hy ze fchielyk in eene grote mee nigte koud Water, MH. Deer. 460 MANIER OM ARTIFICIELE dan twee minuten aan eene even groote Staaf, die wel gehard is, alle kragt mede deelen, die dezelve kan ontfangen ; enby gevolg beantwoor- den aan alle de Gebruiken, waartoe de Zeilfteen. kragt gebezigd wordt, zo in de Zeevaart; als in de proefondervindelyke Natuurkunde: en dat zelfs veel beter, dan de natuurlyke Zeiiftenen 4 welken gene kragt genoeg hebben, gelyk be- kend is, om gehard Staal Zeilfteenkragtig te maken. Indien men dit half dozyn Staven in een kas- je legt (Fre. 6.), op zodanige wyze , dat twee Polen van dezelfde benaminge niet by elkander leggen; en indien men de twee Yzere ftukjes , die’ertoebehoren, daar naaftlegt , alsof ze eene Staaf waren; dan zullen ze altyd de eens gekre- gen kragt behouden. Doch , wanneer zy door het nemen van vele proeven ten eenigen tyde van hare kragt iets quamen te verliezen , kan men dezelve binnen weinige minuten herftellen, zonder eenige hulpe van elders. Indien men, óm de aartigheid , een party veel groter Staven wilde hebben ; men kan met de reeds gemelden haar eene genoegzame kragt geven , om ’er zig van te bedienen; en zy kunnen binnen korten tyd, op dezelfde maniere, tot hare volkomen kragt gebragt worden. BY- „ LEILSTENEN TE MAKEN. 4ör BY.VOEGS EL. E grootfte Staven , die de Heer Cantoa heeft; zyn van een halven duim in ’% vier- kant, en van tien en een halven duim lang , wegende omtrent tienen eenhalve Once, waar- mede hy.byna tachentig Oncen kan opligten. Twee dezer Staven zyn genoeg, om allerleie proeven te nemen ; ook gebruikt men ze om die Jaatfte Waterpas-vryvingen op de andere Sta- ven te doen. Om haar de Zeilfteenkragt te doen behouden, moet men twee Yzere Staven hebben van dezelfde dikte , en omtrent anderhalven duim lang, die tot een ftut ftrekken voor de twee grote Staven , wanneer men ze Zeilfteen- kragtig maakt „ en waaraan zy door die Kragt zig van zelfs hegten : en om te beletten dat ze elkanderen niet raken ; ’t welk hare kragt mogt verminderen, legt men, in de ruimte tuflchen de twee gemelde grote Staven „ een ftukje hout van dezelfde lengte en dikte , ’ welk juift als een “derde Staaf tuffchen beiden legt. In deze gefchikeheid bergt men ze, met hare Yzere ftuk- jes aan ieder einde vaftgehegt door de Zeilfteen- kragt, in eene daartoe gemaakte doos, welke derhalve ruim elf en een halven-duim is in de lengte, en anderhalven duim in de breedte , en daarin bewaart men ze wel gefloten tegens alle vogtigheid , opdat ze nietroeften. Wanneer men dezelven gebruikt ; moet men ook wel zorg dra _ ' Ln 462 MANIER oM ARTIFICIELE dragen, dat dezelfde Polen nooit by elkander komen; ’t Zy dat zé naat, % zy dat ze regt te- gens over elkander komen zouden ; want dat zou hare kragt merkelyk verminderen; Inder- daad, fchoon men die kragt kan herftellen , wanneer men wil, door middel van de zes ge- harde Staven , die een Liefhebber altyd moet gereed hebben; egtef kan men zig met meer vermaak die moeite befparen; Uit her gezegde blykt , dat men zeer gemak- kelyk alle kragc aan de flerkft bekragtigde Sta- ven kan benemen , door eene regt ftrydige’han- delwyze , als die wy befchreeven hebben. Zon- ‚derde Staaf , welker Zeilfteénkragt men yernie= tigen wil „ tuléhen de Yzere ftukjes te leggen „ heeft men: ze maar neer tc leggen „ en twee an- dere Staven te nemen, en dezelven uit hect mid- den der leggende Staaf te vryven , met/den Noordpool naar den Noord-en met den Zuidpool naar den Zuidpool der Staaf. Ís ’er dan nog eenige Zeilfteen-kragt overgebleven ; * welk men zeer naaukeurig kan ontdekken , door de Staaf by de naald van een kompas te houden ; dan neemt men maar eene andere Zeilfteenkrag- tige Staaf , en houdt derzelver Noordpool aan den Noord, en den Zuidpool aan den Zuidpool, zonder te raken , op den aflland van omtrent - Eenen halven duim ; indien men dit nodig oor- deelt. Eindelyk , indien men in een oogenblik alle de Zeilfteenkragt der Staven wil vernietigen; moet men ze maar in’t vuurleggen : doch de- wyl E ZEILSTENEN TE MAKEN 463 \wyl ze dan tevens zagt worden, kunnen ze niet _ weder herfteld worden, voor dat ze op nieuws gehard zyn. Índien iemand maar dans Staaf wilde hebben; zou hy- dezelve, om haar, de, Zeilfteenkragt by te zetten, moeten leggen tufchen twee reeds bekragtigde Staven , met, den ‘Zuidpool tegens den Noordpool van de cenê, en met defì Noord= pool tegens den Zuidpoolrder andere ; “op zoda- nige wyze, dat de drie Staven in cenc-regtè Iyn lagen; en op de middelfte moet men dan, met de zes Stâven, de vryvingen doen , waarvan we te voren ;-ten aanzien der gelykwydig leg> gende Staven, gefproken hebben. Men ziet opde Plaat eén houte Liniaal afge- beeld, met een gewigt van Lood, welken aan de Staven tot een ftut verftrekken, sterwy! ze bewerkt worden ; hoewel’ men zig’ van eenigerhânde an- der Stutpunt zou kunnen bedienen, zo als ge- maklykft viel; by voorbeeld van de kleine re- geltjes, die en gewoonlyk a aan ‚de kanten van een Schryftafel heeft. fed M.- IAA a Oe VEE ct bat Bod oo tdk We mas ook eb shed Dect ove, asbak en. Deer, Gg Ae B Brevier | WEGENS DE UITVINDING DER VERSCHEIDE MANIEREN, ARTIFICIELE ZEILSTENEN GEBRUIKT ZYN, DooR DE HEREN _ MARCEL, SAVERY en MICHELL. (Getrokken uit de Philofopb.Transaëtions, van 't Jaar 1732, __No. 423, Vlen van ’tJaar 1730 ,No.414. pag. 295. en een ‚_Treatife of Artificial Magnets,by).Michell.Cambr,1 750.) STEEILENGEELGOREISDERREG s, r IN de naaft voorgaande Verhandelinge pn L vindt men een Berigt wegens de befte ss tot nog toe gevonden manier, om „Ar ficsele „> Zeilflenentemaken; Dewyl egrer de verfchil- ‚ lende Handelwyzen, die vooraf gegaan zyn, 9, te kennen, zo wel aangenaam is, als miffchien „ dienftig om nadere ontdekkingen te doen, e‚ zullen we daarvan in deze Verhandelinge Be- 5 Tigt geven} In den jare 176 hadt de Heer Arnorpus Mar- Urrbind. be Aarie. Zeitstenen. áóë Mance (*); Neef van den beroemden Lerus WENHOEK, te Dördrecht;, het geluk van eenê manier uit te vinden , om de Zeilfleenkragt aar Yzer en Staal bytezetten; zonder eenig behulp van eenen natúurlyken Zeslfleen; en om die Zeil. fteenkragt , dâaraan medegedeeld , zo fterk te maken; als of ’er een natuurlyke Zeilfteèn toe gebruikt ware. _ In den jare ize. hadt hy teeds waargeno- men, wanneer hy een lang zwaar ftuk Yzer regt overeind gefteld, en op het boven-einde eenig vylfel van Yzer, of kleine ftukjes Yzerdraad gelegd hadt , dat dan dat vylfel of die kleine ftukjes kleefden aan een ander fluk Yzer, welk glad en fpits was, en zich vän het ftaande blok pr duimèfi of hoger lieten opligtei. Maar in % gemelde jaar 1726. eenige Waarneemingen bite de Zeilfleenkragt doende, welke hy in grote fiukken Yzer vondt, gebruikte hy , by gebrek van änder gereedfchap; een grote Yze- re Schroef ; omtrent negentig ponderi zwaars waarin hy een klein Aanbeeldje van omtrent twaalf ponden vaft zette. Op het gladde bo- ven-einde van dic Aanbeeld lei hy het Staal waaraân hj de Zeilfteenkragt wilde gevên, in eene 6) Den Brief, waarin de Heer Mamcrer aan de Ko. hinklyke Societeit te Londen van zyne Uitvindinge breed- voeriger verflag doet, vindt men ook in de uitgelezen Natuurkundige Verbandelingen, 1. Deel. bladz, 261. te Alt- fterdam uitgegeven in ’t Jaar 1735. „II. Deer. Gg 2 466. Urrvanping per verscreipe MANIEREN eene ftrekking van ’ Noorden naar ’ Zuiden; ’ welk by geval ook in de hoeklyn was van de vierkante. oppervlakte. des Aanbeelds. _Vervol- gens nam hy een ftuk Yzer, twee en dertig dui- men lang, en één duim in * vierkant, wegende omtrent agt ponden; zynde aan het eene einde. de punt beitelswyze, en deszelfs twee tegens el- kanderen over ftaande zyden kort fpits , ronde agtig. tot malkanderen toelopende; en de twee andere zyden insgelyks rondagtig tot malkande- ren toelopende, zonder tot elkander te komen; dewyl?er een afftand van 4 duims tuüchen bei- den blyft. De punt aan het ander--einde der Staaf is rondagtig en kort fpits, Alle: de hoe- ken van deze twee punten zyn rondagtiggevyld, en de-onderfte vlakte. van de beitelswyze punt is glad gepolyft. Met de eene. hand het Staal op ’t Aanbeeld vafihoudende,; ftreek hy % zelve met het gepolyfte einde van % (tuk Yzer, * welk hy met de andere hand regt op en neêr hieldt, hard drukkende, - Hy fireek , van ’ Noorden naar.’ Zuiden , metde Yzere Staaf , naar zig toe, verfcheide; malen; tullende de Yzere Staaf, wanneer hy aan, einde van % Staal gekomen was, ineen halve cirkel en verre genoeg van ’%t Staal op, om weder aan ’ Noorden met ftryken te beginnen, om voor te komen, dat de reeds medegedeelde kragt niet weer benomen wierdt. Dus tien of twaalf malen geftreken zynde , keer-- de hy het Staal om, latende het in de zelfde Streek leggen , en freek het weder als. voren, } tot elk / FOT HÊT MAKEN VAN ARTIFICIELE ZEILSTENEN. 467 tot dat het, gedurig omgekeerd wordende, om* trent vierhonderdmalen geftreken was ; ' waar- door het hoe langer hoe meer kragt kreeg, en eindelyk ven minften zo veel kragts,' als of het aan een natuurlyken en fterken Zeilfteen was geftreken. ‘Somtyds gebeurde het, dat het Staal met weinig ftrykens zyn kragt kreeg ; ja zelfs in de eerfte ftryking kon hy eene kleine Naald reeds veel kragt byzetten. Onder anderen, zegt gemelde Marcer, dat hy deze Zeilfteenkragt aan vier dunne ftukjes Staal, ieder een duim lang en anderhalve duim breed , byzette ; de- zelven by elkanderen voegde tot een Artz ficsélen Steen, die toen agttien greinen Troy-gewigt zwaar was, en daarmede opligtte en om hoog hieldt een fpyker van honderd vierenveertig greinen Troy-gewigts: en dat die Artsficsêe Zeilfleen zês jaren onder een hoop Yzer en Staal, en in allerleie ftreken , gelegen hebbende, eg- ter in Zeilfteenkragt meer toe dan afgenomen was. Verder hadt hy waargenomen, dat het einde “van” Zeilfteenkragtig gemaakte Yzer of Staal, waar hy het ftryken begonnen hadt , altyd naar het Noorden trok , en het ander einde, daar het ftryken eindigde, naar het Zuiden, in wel- ke ftrekking het Staal ook op ’* Aanbeeld hadt gelegen , om geftreken te worden. Hy nâm een ftukje Staal , welk Veer-hard was, en ftreek het van % eene einde tot int midden , en ins- gelyks van ’ ander eïnde naar * midden , ‘en H. Deer. Gg 3 bee 468 Urrvinping DER VERSCHEIDE MANIEREN — bevondt, dat het twee Noordpolen hadt aan de einden, en int midden éénen Zuidpool. Stry- kende uit het midden naar de einden, kreeg het Staal, op dezelfde wyze, twee Zuidpolen en in % midden eenen Noordpool. Schoon zyne Yzere Schroef lang op dezelfde plaats geftaan hadde, egter bevondt hy niets dat zy eenen vaften Pool hadt gekregen. Hy hadt de zelfde proeven willen nemen op een Aanbeeld van omtrent dertig ponden , met een lange Yzere pen in hout gevat; maar zy wilden zo wel niet gelukken. s [Dit Berigt van gemelden Heer M. ARCEL ss aan de Koninklyke Societeit van Londen, s» werdt eerft in den jare 1732. in de Hande- s, lingen dier Maatfchappye gemeen gemaakt. ‚‚ In die van den jare 1730. vindt men insge- » lyks eenig berigt van ontdekkingen, wegens > de Zeilfteenkragty die Yzer en Staal mededee- 3 len, volgens de Waarnemingen van den Heer » SERVINGTON SAVERYs welken hy in de » volgende woorden heeft befchreven.] In myn’ jongen tyd vermaakte ik my eens met het maken van eene Heor/zontale Naald, heb- bende iemand myner medefcholieren eenen Zeil fleen. Eer ik den Zeilfteen krygen kon, was ik reeds dikwils bezig myne Naald in hare Doos met het einde, gefchikt om ’t Zuid-cinde te zyn, gan het ondereinde van een fiaande Yzer in een Ven- TQT HET MAKEN VAN ÄRTIFICIELE ZEILSTENEN. 469 Venfter te houden, en fomtyds met zyn Noors delyk einde aan het boveneinde daarvan; dewyl ik gezien had, dat myn makker zulks met zyne geftreken Naald deedt. Ik merkte dat de Naald, die zeerlosen vry hing, by ieder ein= de van het Yzer eenige Slingeringen [Wróratsons] ‚maakte. By geval zette ik dezelve in het Ven-. fier op een tamelyken afltand van de Yzere Staaf, en bevond dat het Zuid-einde meer neig- de teflingeren naar het benedenfte van de Staaf „ dan het Noordelyk einde ; en ziende dat de Naald eenige kragt hadt, was ik bedagt om de- zelve te vermeerderen , door haar uit de Doos te nemen, en aan de Yzere Staaf met de beide einden, het Zuidelyke en Noordelyke , ieder naar behoren, teftryken. Door dit middel al- leen kreeg zy zulk een trap van Poolkragt, dat zy ftandvaftig haar één einde naar het Noorden keerde, wanneer zy levendig werdt gehouden 5 maar wanneerik het ander eind naar de Staaf keerde, werdt de Poolkragt terftond veranderd, Onlangs op nieuws luft hebbende , -om proe ven wegens de Zeslfleenkragt te nemen, en na- gaande dat Yzer, gene vafte Poolkragt heb- bende, zyne einden, indien het maar zagt be= wogen werdt, michien naar de Magwetifche Mersdsaan zou fchikken ; ftreek ik eene Naald, die 2; deimen lang en ra greinen zwaar wás, op een ftuk gemeen Yzer, ’ welk ik in zyne lengte gerigt hield in de Mersdsaan-Lante , en dat de Naald kragts genoeg byzette , om viermalen, 1. Deer, Ge 4 | om- 4fo UutviNDiNG Der verscHemme MANIEREN omtrent te flingeren in Eén minuut. Ik hield de Naald, onder het ftryken, waterpas en met haar Neötdieinae naar het Noorden; en plaat- {ende haar midden op het bovenfte van %- Y- zer, trok ik ze naar hect Zuiden; vervolgens haar midden aan het onderfte van * Yzer ftel- lende, trok ik haar Noordwaards ; op dat bei- de de einden even gelyk mogten geftreken zyn. Hebbende genen anderen dan een kleinen Zeilfteen van zeer onregelmatige gedaante, was ìk niet genegen, om hem zo veel te verkleinen, dat hy eene bequame gedaante kreeg, om gewa- pend te worden ; waarom ik alleen een kleine plaats aan ieder Pool vlak maakte , waaraan ik de Wapening met een draad vaft bond. On- gewapend woog de Zeilfteen 466 greinen. Zyn gewapende Zuid-Pool kon maar 433 greinen opligten. Vermits ik had opgemerkt , dat ge- ftreken Staal zo wel eenige kragt mededeelde, als Aantrekkingkragt hadt, maakte ik eenig breed Staaldraad te hebben, ’t welk ik naauw- keurig in even grote ftukjes fneed , en derzel- ver einden zo dwars afvylde , als ik kon , en zeer vlak. Hebbende het eene einde van ieder ftukje met een Vyl getekend, hardde ik dezel- ven zeer fterk, en maakte ze geheel en al zeer glad en Riinberende? Ieder ftukje was omtrent 2. 74: duimen lang, en 36 grcinen , of iets meer, zwaar. Ik ftreek zevenendertig vande- zelven , een voor een, met mynen Zeilfteen, wakende het getekende einde tot den Zuidpool. A Ik , MOT HET MAKEN VAN ARTiriciËLE ZEILSTENEN. 47E Ik lei ze nevens elkanderen op een Plank , ee- nen halven-duim van elkanderen af, met hunne getekendeseinden naar den zelfden kant , zorg draagende dat ze malkanderen niet raakten voor dat: “ze allen geftreeken waren. … Vervolgens hade ik eene Wapening gemaakt van deze ge- daante dp „ en voegde hen zeer fchielyk byeen ; en makende daarvan een bondeltje van een regelmätigen Zeshoek, zo fpoedig als ik kon, bewoelde ik ze van % eene einde tot het andere, met de Wapening ’er op. Bevinden- de dat myn Artsficstle Zeilfleen kragtiger was dan myn natuurlyke , hield ik den -Arfict/en in de eene, en den natuurlyken in de andere hand, met den Noordpool van den eenen tegens den Zuidpool van den anderen , en zettende hunne Wapening op het midden van een myner ftuk- jes Staaldraad , trok ik ze van elkanderen af, en ffreek dus beide de einden van ’% ftukje stat op % zelfde ogenblik. Op deze wyze bekrag- tigde ik een twede party van Staaldraden , een voor een ; welken ik gelyk de vorigen behan- delde , bindende de Wapening van de eerften nu op deze laatften. De zuidpool van dezen Artificitlen Zeilfleen \igtte een Sleutclop, die 1125 greinen Troy-gewigt zwaar was. Beidede Polen te famen ligtten bezwaarlyk den zelfden Sleutel op , als’er zo vecl dn aan valt was, dat het in ’t geheel een pond, of 5760 hd Troy-gewigt woog. Ik was Hard blens bedagt , om deze manier IL Deer, Gg 5 van 472 UrrvinDiING DER VERSCHEIDE MANIEREN van firyken te verbeteren , door alle de ftukjes Staaldraad met hunne getekende einden naar het Noorden in een lang fmal groefje te leggen; opdat ze niet zouden wegrollen , terwyl ik ze ftreek. Ik zette de twee Zeilftenen op hun ge= mene midden, en ogenblikkelyk en fchielyk trok ik den eenen naar het eene einde der Sraal= draden , en den anderen naar hec ander eijíde. Deze manier bevond ik niet alleen fpoediger , maar ook voordeiiger , dewyl ze allen meer kragt ontfingen 5 alleen waren de ftukjes, die aan het een en ander uiterfte gelegen hadden , zo fterk niet bekragtigt , als de overigen. Een dezer nieuwgeltrekenen kon eene toebereidde Spyker van 44 duimen lang , en meer dan 426 greinen Troy-gewigt zwaar , opligten; %t welk 11. 835 maal zyn eigen gewigt was. Ik plaatfte de ftuke jes Staaldraad ieder op zig zelve in de Magnets- fcbe Linie, gedurende omtrent twee dagen, in welken tyd zy allen iets van hunne kracht ver- loren hadden ; doch ’ geen ’t meeft verloren had, kon nog gemaklyk een Spyker, van 44 duis men lang en 306 greinen zwaar, opligten. Dewyl dit zo wel geflaagd was, nam ik zee ven ronde Stale Staven , allen even groot en lang, welker middellynen van omtrent : Duims, en lengte omtrent 124 duimen was. Ik hardde en maakte dezelven fchoon , gelyk ik het Draad gedaan had, en lei-ze ten einde van elkanderen, In een groeve , die ik ’er toc vlak had gemaakt ; in cen lang ftuk Hout , omtrent ter helfte van haar TOT HET MAKEN VAN ÄRTIFICIELE ZEUSTENEN. 313 haar middellyn , allen met haar getekende ein- den naar den zelfden kant; en, ftekende eene Pen aan het eene einde ‚ om de Staven tegen te houden, dat ze niet naar den grond gleden, til. de ik het ander einde op, tot dar de rei Staven in de Magnetifche Linie lag. Daarop ftreek ik haar met twec.myner Zeilftenen, gelyk te vo- ren ; en dit bevond ik de befte manier van allen te zyn. Alles gedaan , en de Wapening er aan gevoegd zynde, ligtte de Noord pool, nog een half jaar daarna, één pond Troy-gewigt op, en de Zuid-Pool zeer veel meer, In deze Toebereiding had ik een miffelyk gee val: want „ nadat ik reeds een der Staven had be, ginnen te frryken ‚ merkte ik dat dezelve een weinig dikker was dan de overigen, ’ welk ik zogt te verbeteren op eenen Slypiteen , wiens Spil omtrent veertien of vyftien graden van ’% Ooften naar ’t Noorden firekte. Ik was niet bedagt om de Polen naar hunne eigenaartige ftreek te houden, onder het flypen ; maar hielde de Staaf fomtyds dwars op den Steen, ’ welk haar zou doen ftooten, fowutyds met den Noord-= Pool naar het Noorden. Vervolgens ftreek ik dezelve wederom met de overigen , maar kon haar zo vele Aantrekking niet mededeelen , als aan de anderen. Ik onderzogt met myn Kofmpasnaaldje , of de, verandering van: Pool in % midden der Staaf „ware ‚ of nader aan het eene cinde dan aan het andere , en ik vond ’er verfcheide, Polen in, IL Deer. Wan: 474 « UrTvINDING DER VERSCHEIDE MANIEREN Wanneer ik ze regt overeinde hield , was het enderfte einde een Zuid-Pool; wat hoger was gene Aantrekking ; op een derde van de lengte der Scaaf was de Pool veranderd in een fterken Noord-Pool, en op omtrent tweederde der leng- te in een fterken Zuid-Pool ; en aan her boven- einde in een fterken Noord-Pool ; trekkende het midden tuffchen ieder Pool niets aan. Of het floten op den Slypfteen , wanneer ik de Staaf in een verkeerde geftalte hield , de oorzaak de- zer onregelmatigheid ware , dan of ik ze in het eerft. verkeerd geftreken had , weet ik niets maar ik kon dezelve niet verbeteren door ftry- ken; want gelyk de kragt fterker werdt in de einden , zo werden ook de Poten in de andere gedeelten fterker. Ik zogt het te verhelpen door de Staaf over een helder Vuur van Houts- kolen waterpas te houden; met het einde, tot den Zuid Pool gefchikt , naar het Magnetifohe. Noorden , en hield haar dus, tot dat ze blaauw werdt , wanneer ik ze van * Vuur nam , en in dezelfde houding, dat is, byna waterpas „ koel- de. Ik onderzogt ze nu zonder haar weêr te flryken , en bevond-ze volkomen verholpen, want de Poofkragt was doorgaande regelma- tig ,… en zy trok zo fterk aan , als eene der overi- gen. Voorts tragtte ik de Zerlfleenkragt in Staalte verwekker , zonder behulp van eenigen Zeil- fteen , uitgenomen die, welke in het middel- punt der Aarde is. ai 5 Be- BEES 1 a h b Kk: ' TOT HET MAKEN VAN ÄRTIFICIELE ZEILSTENEN: 475 Bevindende dat myne dru ficsële Zeilflenengro- ter ‘kragt aanander Staal mededeelden dan zy zelven hadden jen nemende in aanmerking, dac regtftandige Staven, eenige kragt hadden van de Zeilfteenkragt der Aarde , en eenen kleinen graad van vafte Poolkragt mededeelden, wan- neer zy in:eene regtftandige geftalte of in de Magnetifche Linie gefteld waren ; zo maakte ik negen Stale Staven. te, hebben, van 4 duims in % vierkanten, 16 duimen lang, zynde ieder drie pond „Áoosrdupors-gewigt, zwaar. Ik maakte haar tamelyk, glad ‚met flypen, en vylde hare einden vlak en, dwars met hare lengte ‚ merkte een. van hare’einden met een teken; hardde haar en. fchuurde ze glad, en polyftte hare einden zeer. wel; „Ik voegde eene Wapening aan ieder — einde van een-Staaf , en bond dezelve daar aan vaft. Voorts eender. ongewapende Staven met ( haar getekende cinde Noordwaards houdende 4 | tilde ik haar. Zuidelyk einde op tot in de hoog- te.der Magnornf che Lunze „by; gilling; caarna de gewapende Staaf nemende, met ‚de Polen der Wapening nederwaards ‚ en-het getekende cin- de Noordwaards ‚en neêrhellende in de Mag ne- zifche Lente, zette ik den Pool van-de bovenfte. Wapening omtren. vier of vyf duimen van den top der ongewapende Staaf ; en, zo ras als hy: dezelve, raakte, fireek ik hem neder waards, zo fchielykrals ilk kon , tot dat-ik over het midden was-gekomen , en van daar naar beneden ‚hoe, langer ‚des te tfager „tot beneden aantoe daar IL Deer, ik 476 UirvinpinG DER VERSCHEIDE MANIEREN ik hem een fekonde of twee liet (til fraan. Op dezelfde wyze den Pool van de benedenfte Wa- pening ftellende op de ongewaperide Staaf, om- trenc vier of vyf duimen van onderen af, trok ik denzelven naâr-boven, in % eerft zeer ras; doch traager boven het midden gekomen zyndes en latende hem een weinig ruften aan het bo- venfte einde. Hebbende beurtelings opwaards en nederwaards het ftryken op-de zelfde zyde der Staaf herhaald; ftreek ik de tegenoverge- telde zyde op dezelfde wyze, enwervolgens de twee andere zyden. Toen de ongewapende Staaf regt overeinde houdende , onderzogt ik of zy een vaften Pool gekregen hadde „ door een Naald boven en onder aan te houden ; want in- dien zy een Pool had gekregen, dan zou ze de Naald fterker aantrekken , wanneer het gete- kende einde der Staaf om laag , dan wanneer het om hoog werdt gehouden. Vermits ik be- vond, dat de gewâpende Staaf aan de aïdere meef kragts hadt medegedeeld , dan in haar zele ve was , nam ik ’er de Wapening af en bond dezelve aan die Staaf , welke nu gefireken was; en hiermede freek ik die, welke ik de Wape= ning ontnomen had. Met eenige weinige ma- len de verwiffeling der Wapening van Staaf tot Staaf te herhaalen ,-en de zwakfte te firyken , bragt ik in beide een vaften Pool voort „en zelfs in zulken trap, dat de Noordpool nederwaards gehouden, het Noord-einde der Naald aantrok= ke, fchoon veel minder , dan of de Noordpool! ik om den | Tor HET MAKEN VAN ARTIFICIELE ZEILSTEENEN. 477 om hoog ware gehouden , en de verfchillende ftand veranderde nu hare Poolkragt niet , maar verzwakte dezelve alleenlyk; waarom ik hare “kragt nu volkomen ftandvaftig noeme. Vier of vyf herhalingen der zelfde werkinge meer; ver- meerderde dermate hare kragt ; dat de Zuidpool van eene derzelven een Spyker; die bequaam gemaakt was, en van welken men duizend voor tien ftuivers koopt (ten-penny-hail , J kon oplig- ten; en na nog twee of drie herhalingen , eenge= mene. Sleutel, die meer dan 250 Greinen Troy-ge- wigt zwaar was; niet by het oog maarby haar be- neden einde , welk wat bolrond was en gepolyft. Met eene dezer Staven , gewapend, ftreck ik een half dozyn Staven , ten einde van elkande- ren gelegd, op een Plank , !die in de Magnets fehe Linie was opgeligt ; dedemiterd: ftrykende met den Noordpool „en opwaards met den Zuid- pool : na verfcheide malen geftreken te heb-= ben , ligtte de Zuidpool der eene de andere by haren Noordpool op. Met eene dezer Staven 4 gewapend, ftreek ik een kleine vierkante Staaf van Staal, lang 2. 156 duimen , en iets meer dan 4 duims dik, wegende 304 greïinen ‚ en zy ligtte vervolgens een Yzer op; dat £ é duifnen lang , en oooo greinen zwaar was, % welk 6% maal häre eigen zwaarte was. Met deze kleis ne Staaf , ongewapend , ftreek ik een kleine Sta= le: Naald „ zynde het oog insgelyks van Staal. Ik hardde dezelve zeer fterk en maakte háar ge- heel fchoon; zy woog niet wel vier greinen, II. Deer. en 1 478 UrrvinpiNG DER vERSCHEIDE MANIEREN « en ligcte op-twee Spykers, hoedanigen men dui- zend voor. zes ftuivers koopt [/:r-penny-narls , } aan ieder einde, terwyl ze in cenen horizontalen fiand werd gehouden, met haar Zuidpool naar - het-Noorden. Zy ligtte ook een Sleutel op by het oog ‚, wanneer. ze regtftandig gehouden,werdt met haar Zuidpool nederwaards , wegende.de Sleutel ruim 115 greinen ,’t- welk volkomen negenentwintig malen hare eigen zwaarte is, door. de: kragt: van éénen Pool ; hebbende de Sleutel te vooren gene frandvaftige kragt.… Ik heb dit nooit door eenen natuurlyken Zeilfteen zelven zien uitwerken, zo als die gemeenlyk gee bruikt wordt ;- maar —wat een goede Zeilfteen doen zou, wanneer ze gebruikt werdt gelyk ik het Staal gebruikte, weet ik niet. s‚ [Uit de voorgaande berigten blykt, hoe 9 verre men gevorderd was in’ maken van, sores ficitle Zerlflenen : doch ettelyke jaren daar- s> na werdt die konft tot veel groter volmaakt », heid gebragt, inzonderheid. door de Heren » KnNieur en Micnerr , welke laacfte daar- » over eene Verhandeling te Kambrids in % ligt 9» gaf „ in den jare 1750. In deze Verhandelins 9 ge handelt hy omttandig van de manier, die „hy volgde , en voor ’t groote deel hierop s uit komt] afd ‚Hy liet een dozyn Stale Staven maken, ieder omtrent een en drie vierden once wegende , zes duimen lang, en eenen halven duim breed, wel- ken re MW ú £ li det NL e ” Bard _ ‘”’ mof Her MAKEN VAN ARTIFICIELE ZeILSTENEN. 479 Ken hy met eene volle ;” doch niet al te grote, hitte liet harden. Zy werden allen, terwyl ze heet waren, met een bytel aan haar een einde - getekend. Nadat ze gehard waren liet hy de éindén op eenén zagteri Steen zuiver en glad maken. “De groötte en gedaante der Staven is willekeurig ; mits men altyd eene gevoeglyke lengte „evenredig fiaar de dikte, beware. In’ algemeen is het nuttig, dát men eenige Staven heeft, die een hâlvén duim langer of korter zyn; dan de overigen. Het éommon blsflered Staal fchynt doorgaans het bequaamfte , om gehard en tot ons einde gebruikt tê wotden. De gemerkte einden der Staven zullen voor de Zuidpolen, en de ohgetekende voor de Noordpolen dienên @*); en om ze zodanig te maken „legt mèn een half dozya der Staven in een regte rei agter elkanderen , Noord en Zuid- waards ; voegende het ongetekende eïnde van de eene aan het getekende einde vân de an- dere ; het getekende einde Noordwaards. Dan neemt men eehen ‘gewápenden Zeilfteen, en zet denzelven’ met beïde de Polen op eene der Staven , den Noordpool naar het geteken- de, en den Zuidpool naar het ongetekende ein- de der Staaf; firykende drie of viermalen den Zeilfteen te rug én voorwaards, van’ eenê ein- © [De Heer MicgeLL noemt dien den Zuidpool , welke naar ’t Noorden, en dier den Noordpool, welke naar ’t Zuiden wytt.} . H. Dre. Hh 480 _UrrvinDING vAN VERSCHEIDE. MANierEn einde tot het andere van de ganfche reï Stavens en zorgdragende, dat ze allen geftreken wors den. Vervolgens den Zeilfteen op eene der middelfte Staven geftreken hebbende; plaacft men de twee uiterfte Staven in het midden, en firykt die wederom drie of vier malen , maar mer gaat daarmede niet voort tot het einde var de rei Staven, dewyl de uiterften, die te vorer in ’t midden waren, reeds groter kragt hebben gekregen, dan zy zouden gekregen hebe ben op- de plaats, daar ze nu leggen; en van die kragt zouden ze wat verliezen, indien ze hier leggende nu weder werden geftreken. Dit, namelyk „ dat de uiterfte Staven zo veel kragt niet ontfangen, is de reden, waarom zy naar ’t midden moeten. verlegd worden. Na dat ze al- len, dus beurtelings in ’t midden leggende, ge- ftreken zyn, keert men. ze om, en doet de zelf de werking aan de andere zyde. Indien men genen ge wapenden Zeilfteen heeft „ neemt men eenen ongewapenden, ’ zy watuur- Jyken, ° zy artsficsêlen, doch dan plaatft men den Zuidpool van den Zeilfteen op het getekende einde van de uiterfte Staaf, en firykc dus over de ganfche rei tot het einde toe ; en vervolgens dien ‘Pool ’er afnemende, zet men daar den Noordpool in de plaats; doch niet aan het ein- de der Staaf , maar by het midden, en ftrykt Yer wederom mede te rug: dan verandert men nogmaals de Polen, zettende zorgvuldig den Zeilfteen in ’ midden der Staaf, en firykt ’er me. kor Her MALEN VAN Armimiciere ZomsTENEN. 481 mede naar het ander.einde, gelyk in % eerft. __Dit vier of vyf malen gedaan zynde, legt mer de twee uiterfte Staven in ’t midden , en den Zuidpool van den Zeilfteen op het getekende &inde plaatfende „ ftrykt men daarmede tot en naar het opgetekende, en eindelyk den Noord- pool zettende op het ongetekende einde, ftrykt men naar het getekende, ‘Men moet dit drie òf vier malen herhalen ; vervolgens de Staven omkeeren , en aan de andere zyden op dezelfde wyze te werk gaan. Indien de Zeilftenen; dië men gebruikt; niet fleik genoeg zyn, ftrykt men liever alle de twaalf Staven eer zy gehard zyn; waar doof ze de Zeilfteenkragt gemaklyker ontfangen „ en wanneer ze, zo veel mogelyk is, die kragt heb. ben gekregen „ hardt men een half dozyn , wel- Ke me met de overige zagten Zeilfleenkragug maakt, die dan op haar’ Rn ook gehard wor- den. Dus éen half dozyn Stavén eénigszins Zeil. fteenkragtig gemaakt hebbende, legt mêndeo- verige zes in een reì agter. elkanderen , gelyk de vorigen „ en ftelt de zes Zeilfteenkragtigen *) op eeneder middelften „ die in de rei leggen, Fegtftandig , drie met de getekende Zuidpolen’ naar beneden, en drie met de Noordpolen: aan ‚het: (6: [Vergelijk ek befchryviri van de regftandige ‘Staven met Fig. 3. van Plaat XVL.] Ï. Deer. Hh 2 « er 432 UiTviNDiNG VAN VERSCHEIDE MANIEREN het boveneinde dezer zes Staven raken zy elkan- deren, maar beneden moeten de drie Zuidpolen van de drie Noordpolen een weinig , miffchien » duims, van elkanderen gefcheiden zyn: men kan ze met een klein ftukje Hout fcheiden. De drie getekende Zuidpolen van de flaande zyn gefteld, naar de ongetekende Noordpolen der leggende Staven , die wat neerwaards hellen; en‚de Noordpolen der flaande zyn gefteld naar de getekende Zuidpolen der opwaards leggende Staven, Vervolgens firykt men met de fiaan- de 5 agterwaards en voorwaards, drie of vier ma- len overde gehele rei der leggende ;, dan legt men de twee uiterfte leggende Staven in * mid- den, gelyk te voren, en flrykt ’er weder over, tot dat ze allen hes relnest in ’t midden gelegen hebben; wanneer men ze omkeert, om over de andere zyden te firyken, op dezelfde wyze; doch _ de twee uiterfte Staven moeten riet gefireken worden; men legt ze op haar beurt in ’t midden; en firykt zedan. Das zal dit laatfte half dozyn Zerlfleenkragng zyn, en zelfs meer, dan het eerfte, welk men daarom ook neer legt en gaat ftryken met de laatft geftrekenen. En dus meet men beurtelings het firyken eenige weinige reizen herhalen, dan met heteerfte, dan met het laatfte half dozyn; tot dat zy geen verdere kragt ontfangen. Deze Staven van zes duim, dus bekragtigd, zullen; indien ze behoorlyk gehard zyn , met ee- nen Pool, een ftuk Yzer van een pond of meer op- TE, 7 \ TOT HET MAKEN VAN ARTIFICIELE ZEILSTENEN. 483 opligten, mitshet Yzer een gevoeglyke gedaan- te hebbe: en zes zulke Staven zullen, op de ge- melde wyze, met drie of vier malen te firyken, zesanderen volkomen bekragtigen ; de twee uiterfte Staven egter uitgenomen, dewyl die al tydeerft in’ midden moeten gelegd worden. Ten aanzien der zes Sraven, die men regt- ftandig ftelt op de leggende , om ’er mede te’ firyken, moet men waarnemen, dat ze niet te gelyk by elkander moeten gevoegd worden, maar eerft één met den getekenden Zuidpool boven aan tegens eene andere , die den ongete- kenden Noordpool boven Woef en dus vervol- gens allen, een voor een. Om ze af te nemen van de leggende voegt men ze eerft digt by een, de fcheiding onder aan wegdoende ; en dan mag men ze, [wat kantelende, dewyl ze anders de leggende ligtelyk zouden optilien,} allen te gelyk’ wel afnemen. Ook mogen ze dan wet by een gevoegd wederom op de leggende gefteld worden: Men feheidt ze niet , voor dat ze reeds ftaan op de leggende , die ’er mede geftreken. zullen worden. - De twee Staven, die aan de. uiterfte einden der ganfche rei leggen, moeten op haar beurt int midden gelegd worden, om hier meer kragt te ontfangen, waarvan dit de reden fchynt, dat de zes flaande Staven, waarmede men ftrykt, dat gedeelte van de leggende Staaf; % welk tus- fehen baar nit vervat is, poogen Zeilfleenkragrig ve mâken in eene rigting of freek, welke ftry- MH. Deer. Hh 3 dig 484 UItvINDING VAN VERSCHEIDE MANIEREN dig ís met die rigting waarin het gedeelte, %. welk zu(}chen haar vervat 15, Zeilfteenkragtig ge- maakt wordt. Deze laacfte is egter de ftreck der Zeilfteenkragt , die men voorheeft aan de leggende Staaf te geven ; en by gevolg is de eerlte werking tegen ons, en zou nadeel doen, indien ze niet eenigszins belet wierde. Om ze te beletten lopen twee oorzaken {amen ; voor eerft „ dat Vermogen , waardoor het Staal in and trap alle werking tegenftaat, zo die de Zeilfleenkragt. geeft, als die dezelve vernietigt; ten anderen , ‘het vermogen der Staven , die reeds eenigermate Zeslfleenkragtig zyn, en aan beide de einden leggen van de Staaf , die Zeil fleenkragtrg gemaakt wordt. Maar, nj, dit laat- fte Vermogen ontbreekt aan het eene einde van, die Staven, die de laatften in de reileggen; en by gevolg gene kragt genoeg hebbende om vol- komen de ftrydige Werking der (taande Staven, daar men mede ftrykt, te wederftaan, krygen zy minder Zeslfleekragt dan de anderen, die daartoe Vermogen genoeg hebben. Schoon in de rei Staven ieder alleenlyk eene Sraaf heeft om haar te onderfleunen tegens de ftrydige Wer- king der zes ftaande Staven, cn haar ook zeer wel daar tegens onderfteunt ; nochtans zullen fommigen eenige meerder kragt krygen , „door onderfteund te worden van groter Zeilfleenkrags tyge Ligchamen , of door twee of drie, Staven, van haar eige groottes aan ieder einde; opdat dus de twee of drie Zuid- of Noordpolen, waar- Mme- NAD C Jd 1 TOT HET MAKEN VAN ARTIFICIRLE ZEILSTENEN. 485 mede men ftrykt, genoegzame tegenwerking ontmoeten, die derzelver rydiee Westeind wer derftaat, - Indien men diie: meer dan zes Zeilfeen- hragrige Staven gebruikt, om Staven. van gelyke grootte te firyken ‚dan is hare ftrydige Wer- king des-te groter, en‚derhalven kunnen zy zor fterk-niet bekragtigen , ten zy de leggende krag- tiger onderfleund worden; « Zes zyn daarom overe vloedig genoegzaam „Om «aan «eene Staaf van. dezelfde grootte, als zy-zyn, zo veel of meer kragt-mede tesdelen , dan: zy kan behouden, Wil iemand egter meer Staven gebruiken ‚om Yer mede te ftryken ; dan kan hy op de volgen- de wyze te werk gaan. … Zet zo vele Zeilfleenkragtge. Staven op eene leggende, als gy wilt; volgens de reeds gemel- de wyze; zelfs kunt gy zein eenen dubbelen or= der plaatfen „zodat ’er twee naaft elkander op. de breedte der leggende: Staaf zyn gefteld „ en aan ieder zyde de helft overfteekt. Dezen, in plaatfe van „boven aan, tegens elkanderen te fteunen , kunnen met hare boveneinden fteunen tegens een ftuk Yzer, dat zo lang is als de leg- gende Staaf , of als zy in eenen dubbelen order fraan ‚-tegèns twee zulke ftukjes Yzer. Dan __moeten-zy,die metde Noordpolen , en zy, die met de Zuidpolen naar beneden ftaan, zo naar by elkanderen. gefteld: worden, dat-ze. elkander in ’t midden der leggende Staaf byna raken, en’ vervolgens de eerfte naar *t eene , en de ande- .M. Deer. Hh 4 ren « 436 _ UrrviNDING VAN VERSCHEIDE MANIEREN ren naar ? ander einde langzaam gefcheiden en getrokken worden. Op deze wyze zou het niet qualyk zyn zeer kleine Naaldjes te firyken , welken zo dun zyn, dat ze niet in ftaat zyn zigzelven te onderfleugen tegens die gemelde ftrydige. Werking, fchoon ze maar met twee van de zesduims Staven ge- ftreken worden: hoewel het gemelde ftukje Y- zer boven aan dan niet te-pas kan, komen, ge- Iyk het ook onnodig is , dewy! de ferykende Sta- ven maar twee in getal zyn. Voorts kan men nog aanmerken, dat de zes- duims Stale Staven alleszins genoegzaam en dienftigft zyn, om ?er mede te ftryken en te be- kragtigen: fchoon de byzondere gedaante van weinig belang is, om de Zeilfleenkragt te ontfan- gen; want, indien men maar zorg draagt dat de lengte gefchikt is naar de overige grootte dan kan de gedaante „naar willekeur, verfchillen. Een ‚ indegedaante van een Hoef-yzer heeft alleen dit voordeel , ‚dat zy kleiner plaats beflaat , en dat. men een Hang-plaatje aan beide de Polen kan hegten; waardoor beide de Polen te gelyk kun- nen tillen; en zelven beft bewaard worden. > [Dus verre heeft de Heer Merehel/ befchre- s, ven de manier, om Arrficsêle Zeilflenen te ma- s ken met behulp van eenen Natuurlyken: zy= s, ne Manier om die te maken met dree Yzere ss Staven alleen, zonder Natuurlyken Zelden „ befchryft hy dus:) 3 Ik NEE | mm wi nd A it bk « TOT HET MAKEN VAN ÁRTIFICIELE ZeiLsTENEN. 487 “Ik maakte',-zegt by , een half dozyn dunne: Stale Staafjes-ze-hebben , die fchoon gemaakt, maar-niet gehard waren, te famen één Once wee; gende; zy waren twee en een halven duim lang „ eneen vierde van. een duim breed , en aan het eìnde getekend „ gelyk de Staven van zes dui; men. Een derzelven. werdt -geplaatft omtrent in de ftreek der Kompasnaald ‚ met het gete- kend einde, ’ welk gefchikt was- om de Zuid- pool te worden , naar het Noorden. - Aan ieder einde van % zelve werdt een grote Yzere Staaf gelegd, in de-zelfde flreek „ ven-omtrent water= pas „ zynde het Noordelyk einde een weinig lager. De, Yzere Staaf aan het Noord-einde was vier voeten lang, en dertig ponden „zwaar ; en die aan het. Zuid einde was vier en een halven voet lang ; en woog agtien pondem. Vervolgens nam. ik eenen Yzeren Vuurpoker, wegende ruim één pond en zes oncen ; dien ik omtrent regtftandig hield , hellende het boveneinde een weinig naar 2% Zuiden ; ‘het beneden einde was glad en glin- fterend gevyld , om ’er gevoeglyk mede te ftry- ken , en werdt gefteld op het Noord einde vande kleine Scale Staaf; welk de Zuidpool zou wor- den; en dus werdt dit Staafje met den Poker gefireken van het-Noord naar het Zuid einde, daar hy ’er af werdt genomen , en te rug ge- bragt op eenen kleinen afftand ; wanneer ik hem als voren ’er weder opzette; en op die zelfde wyze twintig malen het ftryken herhaalde , waar- door het Staafje kragt genoeg hadt om een klein zdl. Deen. Hh 5 Sleu- 488 UITVINDING VAN VERSCHEIDE MANIEREN Sleuteltje op te ligten , dat omtrent £ once woog. Op dezelfde wyze werdt het nog tagtig malen geftreken , wanneer het een Sleuteltje van 4 once opligtte. Dus flreek ik ook drie anderen der Staafjes. Een der twee overigen werdt tufichen de twee Yzere Staven gelegd „ gelyk de vorigen ; maar in plaatfe van met den Vuur- poker , ftreek ik ze met de vier Staafjes , die reeds wat Zeslfleenkragiig waren, op de zelfde manier „ als van de zesduims Staven gezegd is3 de twee Zuidpolen met een grote Speld „ die miflchien ;; duims dik was, van de twee Noord- polen zynde gefcheiden. Door dit middel werdt het vyfde Staafje vry wat kragtiger , dan een der vier eerften ; en het laatfte Sraafje op de- zelfde wyze bekragtigd zynde, gebruikte ik deze twee in plaatfe van tweeder vier „die ik opgelyke wyze fireek, wanneer ik de twee anderen der eer- ften , met deze vier , nu kragtiger gemaakt zynde, freek. Dus werden zealle zes op hunbeurtdrie of viermalen geftreken, tot dat ze allen zo veel kragt hadden als zy in hunnen ongeharden ftaat korden behouden; en waardoor zy , met éénen Pool, ieder omtrent 1# onee konden ligten. Met deze zes Staafjes, dus Zeslfleenkragt:g ge= maakt , en met een groten Speld, op de voors gemelde wyze, van een gefcheiden, ftrykt men eene rei van zesduims geharde Staven , op die zelfde manier , waarvan in het voorgaande is gefproken ; die daardoor ieder in fiaat worden om met Cénen Pool byna twee oncen te ligten, % welk Kn aad Ô TOT HET MAKEN VAN ARTIFICIELE ZEILSTENEN. 489 % „welk „overvloedig genoegzaam is , om een groter kragt mede,te deelen, ; want zes anderen daarmede -geftreken „ en dezen. wederom door die, en zulks twee of driemaalen herhaald ‘zyn- de, krygen zy zo grote kragt, als zy behouden kunnen, ‚De reden , waarom men kleine Stale Sta- ven gebruikt, is alleenlyk , opdat. zulke Yzere Staven , als men gebruikt , ‘haar genoegzame kragt zouden kunnen byzetten :. want fehoon die Yzere Staven ook aan groter Stale Staven een kleine kragt zouden geven , zelfs-wanneer zy gee hard waren; egter zouden ze haar niet in ftaat fiellen , om dezelve aan anderen mede te dee= _ len: en‚om: dezelfde reden , waarom de Stale Staafjes klein zyn , zyn de Yzere groot. Daarom zyn ook de Stale Staven ongehard; want, gehard zynde; ontfangen ze gene genoegzame kragt, om die mede te deelen. Zelfs maar Veere hard zynde gemaakt , ontfingen zy in zeshone derd ftreken zo veel.kragt maar, als de onge- harde in twintig, en ligtten flegts ; van een on- ce; en naauwlyks kon:die kragt iets vermeere derd. worden door verfcheide. honderd ftreken meer. Zy hadden egter kragts genoeg , om aan zes anderen van haar eigen grootte en hardheid meer. kragt. mede te deelen ; én door die weder- om bekragtigd zynde , beurt om beurt, quamen ze eindelyk na eenige herhaalde werkingen cot hare volle kragt. — De reden, waarom de Yzere Staven en Po: IL. Deer. | ker - 499 _ UITVINDING VAN VERSCHEIDE MANIEREN ker in die ftreek geplaatft worden, welke wy te voren befchreven, is omdat alle Yzer , welk nog gene vafte Zeilfleenkrags heeft, dezelve ter- fÎtond krygt , door geplaatft te worden in, of nict verre van de ftreek der Magnetifthe Linie: en dus krygen, door hunne geftelteniffe, de Y- zere Staven en Poker de Magrecfche kragt. Doch in alle delen der Aarde is die Magnenfchá Lanse dezelfde niet „ cn derhalve moet de wyze, om de Yzere Staven te leggen ; verfchillen: Plaats dezelven derhalve eerf} waterpas Noord en Zuid ; of ten tweden waterpas Ooften Weft; of cindelyk regt op en neêr „en laat één einde van den Poker ef Yzere Scaaf , waarmede de Stale Staven-zullen geftreken worden, een wei: nig gebogen worden, dat het nog mag dragen of drukken , fchoon de Poker omtrent evenwydig Cparaltel) gehouden worde aan de ander Stale Staven. Dit gebogen einde vanden Poker gefteld zynde op eene der einden van het kleine Stale Sraafje, welk bekragtigd zal worden, en de-Po- ker gehouden zynde in eene ftreek daaraan om- trent evenwydig, en met zyn ander einde naar de Yzere Staaf , welke legt aan dat einde van de kleine Stale Staaf , welk regt tegens over het einde van: ’t-Scale-Staafje is, waarop het gebo= gen einde geplaarft is; ftryk ’er dan mede naar het andere einde, en het dan afneemende „ her= haal het firyken verfcheide malen, tot dat de kleine Stale Staaf genoegzame kragt heeft ge- kregen. De- de n VN aff” TOÏ HET MAKEN VAN ARTrICIELE LeustenEn. 491 Dewyl de Yzere Staven fomtyds eenen klei- nen trap van vaftc Poolkragt gekregen hebben, door lang in den” zelfden Gad te {laan , fchoon dit zelden gebeure 5 zo is’ geen quaad , dat men ze, nu gebruikende; in die zelfde ftreek houde, waarin ze ftonden, en de zelfde einden den zelf- den weg uitlegt, zo, veel als gefchieden kan, in-haren behoorlyken ftand: ofanders , dat men haar, nadat ze in haren behoorlyken ftand ge- legd zyn, eenige weinige goede flagen,, einde- lings , geeft met eenen zeer zwaren Hamer; of dat men ze rood gloeiend maakt, en in dien ge- melden ftand läat koelen , ’ welk de zekerfte manier is, om haar Zeslfleenkragtig te hebben i in hare regte ftreek. Behalve op dé gemelde manier , kan men de Zeslfleenkragt ook krygen , doch in eenen kleinen trap , door. vylen, drillen, en met een Hamer te flaan, % welk alles van her zelfde Beginfel als het vorige afhangt ; namelyk den frand der lig- chamen , die bekragtigd worden , in of naarby de Magneiif tbe Linie, Door meteen Hamer te laan, welk nog de befte van de drie gemelde maniefen is, heb ik eenen kleinen trap van Zei/- fleenkragt medegedeeld; en zelfs eenen genoeg- zamen om ’er, met eene goede behandeling , mede te vorderen; doch dit middel gäac fang- zamer, min zeker, en geeft zo Nii krágt niet, _als het reeds gemelde. M. H' Dit _BE- BEDENKINGEN hl 1 MS ee os oF ST AARS Rig WAAR VAN DE WEDE R- KOMST EERLANG VER- WAGT WORDT. SECEGSTEETOOCESEELEIELER NE Sterrekunde thans zo ver gevorderd zyn- de, dat mén op ’t voetfpoor van den be- toemden MarrLEy, volgens de gronden van’ den grooten New Trox, niet alleen de Wegen der Komeeten „ op den tyd waneer zy zig ver- toond hebben, ten naauwkeurigfte bepaalen „ maar zelfs de terugkomft van eenigen derzelven „ onbefchroomd , vaftftellen en voorzeggen durft, zo gebreekt ’er niets om de genen , die in zui- ke Zaaken onervaren zyn, te overtuigen, dan de beveftiging van zodanige voorzeggingen door den uicflag ; te weeten de wederkomft van een voorfpelden Komeet. Dit is tot nog toe de Ster- rekundigen niet gelukt, doch zal in ’ kort moe- ten gefchieden , ingevalle de loop der Hemel- fche Lighaamen ftand houdt , waar aan niet is te twyfelen; Immers de Komeet , die zig ver- toond itrel dd OvER DE EERLANG VERWAGTE STAARSTER. 493 toond heeft in de jaaren 1531, r6o7 en 1682, telkens waargenomen zynde , heeft ten opzigt van de Zon nagenoeg een zelfden Loopbaan be- fchreeven, en wordt derhalven, gelyk bekend is, in korte Maanden te rug verwagt. Te voor- baarig zou de Sterrekunde van onzekerheid wor- den befchuldigd , om dat men niet in ftaat is, noch geweeft is, de nette Maand, of zelfs het Jaar, van zyne wederkomft te voorfpellen ; veel minder , om dat men reeds eenige Maanden op deezen Komeet gewagt heeft, zonder dat hy tot nog toe, zo veel bekend is, zigtbaar zy ge- weeft. Volgens de Waarneemingen is de tyd van zynen Loopbaan om de Zon, of, wil men liever , de tufchentyd van zyne wederkomft;, zeer ongelyk, In zynen voorgdanden Omloop heeft hy befteed nagenoeg 75, en in den voo- rigen iets meer dan 76 Jaaren. Hierom kan men den laatften Omloop „ op ’t &inde van wel- ken men hem nu zal moeten zien , met reden niet minder ftellen dan 754 Jaar ; ’t welk de Middelloop is, door den Heet NicorLAas Srrurcx opgemaakt uit 7 Omloopen „ van den Jaare 1155 tot aan 1682 (a), endewylde Komeet, in % laaftgemelde Jaar „in duguflus begonnen heeft te verfchynen , zo behoeft men hem niet eer te verwagten, dan tegen * einde van dic Jaar 1757. Indien anders’ de Omloopen; beurtelings, wat lan- (a) Zie de Korte Befthryving van allé de Komeeten, in zyn Werk in 't Jaar 1740 uitgegeven; bladze 281. U. Deer. 494 BEDENKINGEN OVER DE STAARTSTER 4 langer en wat korter waren; dat in de drie voof= gaanden , van 1456 tot 15319 Van 1531 tot 1607 en van 1607 tot 1682 , dus geweeft is; zo zou hy zig niet eer, dan ver in % Jaar 1758, aan ons kunnen vertoonen. De reden van deeze ongelykheld der Onit. tyden, die veel grooter is dan men tot nog toe in eenigen Planeet ondekt heeft , en % verfchil der Hellinge van den Loorkring in verfcheide Verfchyningen van deezen Komeet, kan; vol gens den zelfden HA LrLEy; dus verklaard wor- dee, . Sommigen (zegt hy) zullen mogelyk tegenwerpen, dat het verfchil der Hellingen en Omloopstyden veel grooter is, dan * gené men immer waargenomen heeft in‘ de Omloo- pen van een zelfden Planeet om de Zon— : doch ik geef den Leezer in bedenken „ het gene door my aan % end myner Tafelen van Saturnus is gezegd; namelyk , dat de eene Omloopstyd van deezen Planeet fomtyds wel 13 dagen langduuriger geweeft is dan de ande- re, ter oorzaak van de Zwaarheids trekking naar ’ middelpunt van Jupiter, en daär kunnen gevallen voorkomen ,dat deeze Omloopstyd nog veel meer verfneld worde. Hoeongelyk groo= teroncenparigheid der Omloopstyden moet dan deeze Komeet niet onderhevig zyn, die by- kants viermaal zo ver vande Zon afwykt als s aturnus , en, wiens fnelheld minder dan een honderd-twinugfte deel vergroot wordende, zyne Elliptifche Loopkring in eenen Paraboli- fchen: 9 , Eh il EE) EE) EE) 2 EE EE) 2 ’ EE 2 9 33 9 he 4) DIE ‘EERLANG VERWAGT WORDT. 493 fchen kan veranderen. Nu bevondt zig deeze ì Komeet{ die zig in % jaar 1682, in % neerdaa- ‚ len naar de Zon, vertoond heeft, in den Zo- mer van % voorgaande Jaar digt aan Sfupster,. en bleef ?er verfcheide Maanden by, geduu- rendeswelken tyd hy fteeds naar *t middelpunt van dien Planeet gedrongen werdt,met omtrent een yvyftiglte deel van de geheele kragt, waar mede by naar de Zon werdt getrokken : weshal- ve, volgens de Theorie der Zwaartewerking, de Elliptifehe Bong gr, welke deeze Komeet befchree= ven zou hebben indien Jupsier. weg geweeft ware, eerder zou hebben moeten zyn van het ! Hoyperbolifch Geflagt, met eene aanmerkelyke verandering, zo van tre vien als van Es ‘nen koers. » Op de zelfde 6 sbat kan er reden gegel ven worden van de verfchillendheid der Hel- inge van des Komeets Loopkring. In zynen voorbygang was SYupiter ten Noorden, bynâ loodregt op des Komeets Weg, waar door die Planeet dat gedeelte van den Loopkring naar zig trekken, en dus den hoek; welken des- zelfs vlakte met het Taanrond maakt , ver- grooten moeft. Bovendien‘heeft de Konteet; “door zyn langduurig verblyf in de nabyheid. van Fupiter, met eene langzaame beweeging ‚ wegens zynen verren afftand van de Zon, in % naderen aan dien Planeet een grooter ver= ‘ meerdering van fnelheid verkreegen, dan de vermindering zyn@s voortgangs was, in % af- IT. Deen, * Ii » Wy- hd A96 BEDENKINGEN OVER DE STAARTSTER 4 3 wyken van denzelven; dewyl hy toen fneller „ bewoogen werdt, zynde nader aan de Zon 3, gekomen. Zo dat, alzo de eigen beweeging 5 van den Komeet; in den voorgaanden Om- s, loop , daar door verfneld is geweeft, zo is ’er 3, reden om te denken, dat zyne wederkomft „, niet voorvallen zal dan na ’ verloop van 76 ‚2 Jaaren, of zelfs langer tyd, en dat men hem; 5, bygevolg , niet eer dan tegen ’t end van 5» 1758, of het begin van ’ daar aan volgende 3 Jaar, te zien zal komen. Dit wordt egter s, maar als by gifling gezegd en ter beveftiging , of afkeuring aan den uitlag overgelaten”. __Niettegenftaande de ontwyfelbaare weder komft van den Komeet van ’ Jaar 1682, om- trent deezentyd , heeft de beroemde Heer Har- rey dezelve niet dan ten hoogfte waarfchynlyk durven voorzeggen: dewylhet zou kunnenzyn; dat hy „wegens zekerenftand van den Aardkloot , zig maar zeer klein vertoonde. ’tIs egter nict te denken, dat hy geheel onzigtbaar zal voor- bygaan, en daarom hebben fommigen een Wis- konftige manier voorgefteld (a), om, wanneer omtrent den tegenwoordigen tyd een Komeet verfcheen , uit eene Waarneeming van deszelfs Taan- (a) In the Gentlemans Magazine, for September 1756; pag ‘413 *: waar van de Figuur ook gebragt ís in ’ Jour- nal Encyclopedique van Novemb. 1756. Tom. VIIL r, part. En de Manier van bewerking, uithet Engelfch vertaald in’t Hollanafch Magazyn. IH, De zr, bladz. 551. biE EERLANG VERWAGT WORDT. 497 Taanronds Lengte en Breedte met zekerheid te ‚ kunren weeten , of het de zelfde zy. Dit is egter weinig te vergelyken by de moeite, daar omtrent aangewend door den vermaarden KLINKENBERG , die naauwkeurig. befchreeven en afgebeeld heeft, in welke gedeelten van den Sterrenhemel men deezen Komeet, op verfchei- de tyden des Jaars, te verwagten hebbe (£). Maar, federt den aanvang van’ voorgaande Jaar, is by fommigen een ongegronde, om niet te zeggen ongerymde vreez’ ontftaan, dat on- ‚ze Aardkloot gevaar zou loopen, om door dee- zen Komeet te worden befchadigd. Zulks fchynt * gefprooten te zyn uit het verkeerd begrip, dat men gemaakt heeft van” gene door den Heer Harrrevy is gezegd , ten opzigt van den Ko- meet des Jaars 1680, die zig zo groot en fchrik- kelyk vertoonde; zynde de naafte gewecft aan den Aardkloot, zo veel men weet, van alle de Komecten, die zig ooït vertoond hebben, en verbaazend digt aan de Zon. s Deeze Komeet (zegt de Heer Haurrr,) 5 kwam in dat gedeelte van zynen Loopkring , ss daar hy naar de Zon afdaalde, zo digt aan de Loopkringen van alle. de Planeeten, dat, in» dien hy ‘eenig derzelven was komen te ont- „> moeten, hy zeer kennelyke uitwerkingen daar 5 op moeft hebben voortgebragt ; en des Koe s, meets EE) 5 (5) Zie de Verhandelingen van de: Holl. Maatfchappy der Weetenfchappen te Haarlem. II. Deer. pag. 275. IH. Dee li 2 6 VAR EREA a “498 -BEDENKINGEN OVER DE STAARTSTER, s> meets beweeging daar door grootelyks be- s‚ roerd. moeft zyn geweeft. De gedaante van ss Zyn Ovaalen Weg zou daar door veel zyn ver- 5, Anderd, zo wel als deszelfs Helling en de Om- 3, loopstyd, inzonderheid wanneer hy Sfupiter 2 naby gekomen ware; In zyne laattte afdaa- ss ling liet deeze Komeet de Loopkringen van 2» Saturnus en Jupiter maar een weinigje onder 5» Zig ten Zuiden: aan die van Venus en Mer- 3s curius kwam hy rader, en nog al nader aan 9, den Weg van Mars, -In: ’ pafleeren van de s, Vlakte des TFaanronds, by zynen Zuider 3 Knoop; kwam hy zo digt aan des Aardkloots 3, Loopkring , dat, indien zulks 31 Dagen laater 3, voorgevallen ware, de Aarde naauwlyks een z> halve middellyn van de Zon ten Noorden zou ss gebleeven zyn (a). Enontwyfelbaar zou hy, ss door zyne Middelpunts-trekking of Zwaarte- z kragt rs Centripeta) , eenige verandering ge- 9, maakt hebben in den fland en de gedaante s, van?’s Aardkloots Loopkring, als ook in de langte van. Jaar. Volgens W nrisToN zou de Kants sin ’% Jaar 1680, naar den Ouden Styl, in November, 11 Dagen 1 Uur, 6 Minuuten, tyd van Lon- den „ “_@ Dewyl de Z@ns halfiniddellyn, tot die'van den Loop: Kring der Maan om de Aarde in middel-afttand, tegene woordig nagenoeg gefteld wordt als 14 tot 9; zo zou, volgens die bepaaling , de Komeet nog iets verder van den Weg der Aarde gebleeven zyn, dan de Maans af- ftand is, DIE EERLANG VERWAGT WORDT. 499. aes: zo digt aan des Aardkloots Kring zyn ge- „naderd (4), als gezegd is; en nogthans hecft men niet gevonden , dat de Aarde daar door eenig nadeel overgekomen zy. Die Schryver fchyne zig verbeeld te hebben, dat, indien de Aardkloot verviel in den Staart van een Ko- meet, daar uit een algemeene Watervloed ge- booren zou kunnen worden; ja hy wil zelfs. dat de Zondvloed veroorzaakt zou kunnen zyn door den Komeet van’ Jaar 1680. Hoe onzeker en ongegrond dit zy „ NewrTon houdt nogthans den Staart der Komeeten voor opklimmende Dampen, die, door de hitte der Zon verdund, uiet den Dampkring van ’s Komeets.Lighaam opftygen, en dienen tot onderhoud der vogtig- heid in de Planeeten, en op den Aardkloot , als. een derzelven zynde (ec). Want (zegt die groote Man) „ gelyk de Zee-en volftrekt vers 3» eifche worden tot in ftand houding des Aard» 4 de hitte der Zon, een genoegzaame veelheid „van Dampen opftyge, die, of tot Wolken fa- 3 mengevoegd in. Regen nedervallen , cn het 9 gäntfche Aardryk tot voortbrenging der Planc- » gewallen bevogtigen. en voeden ; of (gelyk 9 fommigen met grond redeneeren) opde kou- s de toppen der Bergen verdikt zy.nde, tot Bee: 9 ken en Rivieren afvloeijen: zo fchynen, tot, iben N (b)-Prele&. Pbyfico-Mathem. Lond. 1710. pag. 360. (c) Philofopb. Natur. Princip. Mathematica, pag. 4R3 « Dern li 3 kloots, en dit wel op dat uit dezelven , door, 500 BEDENKINGEN OVER DE STAARTSTERy 9 EN EE EY) Ey) 23 9 9 2 2 2 5 92 PL) EI) 23 92 id 9 99 Hag eer BAK AE „behoud der Zee-en en Vogten op de Planee- ten, de Komeeten vereifcht te worden ; uit welker verdikte Uitwaafemingen en Dampen al het vogtige , %, welk door de groecijing en verrotting verteerd en tot drooge Aarde ge- maakt wordt, geduurig zou kunnen vervuld en herfteld worden. Alle Plantgewaffen , naa- melyk , hebben haare groeijing uit Vogten, en vergaan daarna, voor een groot gedeelte , door de Verrotting, tot drooge Aarde: ook zakt in de rottende Vogten altoos Slyk. Hier door wordt de klomp der drooge- Aarde feeds vergroot, en de Vogten zouden , in- dien zy niet van iets anders hunne vermeer- dering kreegen , onophoudelyk verminderen en eindelyk-ontbreeken moeten. Voorts ver- moed ik, (zegt hy) dat dre Geef}, welke Jet allerkleinfle, doch fynfle en befle, gedeehteisvan onze Lugt, en vereifcht wordt tot het leeven van alle dingen ‚ voornaamelyk uit de Komeeten kome”. De [eer pe Maurerrtuiss die vermaar- de Prefident van de Koninglyke Akademie der Weetenfehappen van Ber/yn , befluit zyn ver- flandig Werk fur les differentes figures des Aflres , op de volgende wyze: „ de Heeren Harrerr 59 2 en W rrsToN hebben zig ingebeeld , dat de Komeeten „ en derzelver Staarten, de Pla- neeten kunnen aandoen met de allerfchrikke- Iykfte toevallen , gelyk Overftroomingen,, Verbrandingen, enz.: doch wy hebben ge- toond, dat zy dezelven nieuwe en wonderlyk 39 groge EDEN E saba ie: IR ad DIE EERLANG VERWAGT WORDT. SOI ss groote voordeelen kunnen toebrengen; ge= „ lyk, by voorbeeld , den Reng van Saturnuste ‚ formeeren ; en anderen meer” (a). De beroemde Sterrekundige de Heer Nic. STRruYCx, door wien de kennis der Komee- „ten zo zeer in ons Nederland is bevorderd , geeft in bedenken,’ of de Komeeten ook kunnen dienen om ons Samenflel , “dat is te zeggen het Samenftel van onze Zon en Maan , de Aardkloot en de an- dere vyf Planeeten ,) zu orde 1e doen blyven (6) 2 Dewyl, naamelyk, fommige Komeeten zo digt langs eenige Planeeten heen pafleeren , dat zy eene aanmerkelyke aandoening daar van heb. ‘ben, zo moeten zy ook werken op de Flanee- ten „ en zulks naar evenredigheid van hunnen ftoffelyken Inhoud en Snelheid. *% Ís waar, dat de Lighaamen der Komeeten klein zyn en daar- om ook niet veel uitwerking kunnen hebben op, de groote Planeeten, en dat de zulken zelden komen, die ’er veel in kunnen doen, gelyk die van °t Jaar 1680 , wiens omloop men onderftelt “van 575 Jaaren tezyn; doch deeze hulpmiddelen (zegt hy) zyn er ook niet dekwils noodig. … Het ss zal genoegzyn, indien zy war tegen houden, » wanneer de Aardkloot en Planeeten te ínel, of ‚> wat voortzetten, wanneer dezelven te jasak A loo- (a) Zie tbe Gentlem. Magazine, for Jan. 1756. pag. 27 (b) Zie 't Vervolg van de Befchryving der Staarsfrerrens Amfterd. 1753. p., 110, U. Deer. IH 4 Bih Ld de P jur p ek _ go2 _ BEDENKINGEN OVER DE STAARTSTER 3 „ loopen. Die zeer kleine veranderingen, wel „ ke in de fchuinsheid der Ecliptica waargeno- 2, men zyns verbeeldt hy zig ook, dat ver- 3» Gorzaakt worden door de Komeeren, dewel- s, ken by wylen digt boven en onder de Aarde, 3 ten opzigt van de Ecliptica, hunnen weg ver- 9) volgen” (a). %x Gene door de voorgemelde Schryvers ten opzigt van den Komeet des Jaars 1680 gezegd is, mag in geenen deele worden toegepaft op den Komeet, welken men nu verwagt :_ want deeze kan, op welken tyd hy ook in * Naafte Punt van zynen Weg aan de Zon kome, geens- zins gevaarlyk voor ons zyn; alzo zyn Weg dermaate gelegen is, dat hy den Aardkloot ver voorby moet gaan (£). Sommigen zyn ’er eg- ter, die fchroomen voor de uitwerking van zyn Staart , indien hy op den 12 Meyden daalenden Knoop van zynen Loopkring mogt bereiken Cc), doch de afltand is te-groat: weel minder zou hy in ftaacr kunnen zyn, om tegen den Aardkloot aan tc botzen, of denzelven te branden door zy- ne hitte, De gemelde Heer Srrurcx deelt ons het volgende mede, aangaande de bepaa- ling van den naaften afftand, op welken decze Ko- (ay In 't zelfde Werk, bl, rra. (b) Der Kon. Gewed. Uadeniië dee Wifrenfdaften Abs bandluagen/ auf das Fabr 1755. XVIL Deuf. pal. d23, Cc) The London Magazine, for May 1757. Pae aan 3 \ DIE EERLAÁG VERWAGT WORDT: _:50g ‘Komeet , volgens zyn bepaalden Weg , den _ Aardkloot zal kunnen pafleeren. Ed „ Ik zal (zegt by) uit den ruuwen eens ons ‚ derzoeken,; hoe naby deeze Komeet de Aarde «zou kunnen voorbygaan ; want op eene vol- maakt naauwkeurige wyze is zulks nog niet. doenlyk „ dewyl de Komeeten by hunne we- derkomft niet net in de zelfde lyn loopen', welke zy in! de voorgaande Verfchyning heb- ben befchréeven , en dathet verfchil van den ftand en de helling hunner Loopkringen tot nog «toe niet bepaald kan worden. Egter _fehynt daar reeds eenige regelmaatigheid in. „ondekt te zyn : want, de uitgerekende We- gen van deezen Komeet neemende uit den Ta- fel van Halley, zo vind ik; dar de Klsmmende Knoop , tulchen ’t Jaar 153r en 1607 „is, voortgegaan, met de Orde der Tekenen , 56 Minuuten : tuflchen. % Jaar 1607 en 1682 is het geweeft/ 55. Min. go Sek,: het Pershelium is in den eerfigemelden Omloopstyd „ook. met de Orde der Tekenen, 37, Minuuten ge- vorderd „ en in den, laaftgemelden Omloopse tyd 36 Min. 45 Sekonden : onder welke ge- tallen de terug-gang wân ’t Evennagts-Punt- ‚ook is begreepen. Indien men eens ftelt „ dat dit in ieder Omloopstyd even zo zal ver- volgen; gelyk Mr. 7: AN (4), zo zal, | nl by (d) Zie the Supplem. of tbe Gentlem. Magazine fur 1755 pag. 585. U, Deer. Re Me Me Ne A TN * 504 BEDENKINGEN OVER DE STAARTSTER 3 byde Verfchyning , die nu het eerfte verwagt wordt , % Parshelium van den Komeet moe- ten zyn, 3 Gr. 29 Min, go Sek, in Agvarsus 3 3 de Klimmende Knoop o2 Gr. 12 Min. in Tau, 9» rus: de Helling van den Loopkring; behoud ik op 17 Gr; 56 Min. : maar indien de Waarneemingen en Uitrekeningen van ’ Jaar 1607 wel gedaan zyn, dan zou men die op 17 Gr. a Min. kannen-ftellen, °: welk den Ko- meet een weinig digter aan de Aarde zou bren- gen. Zyn Weg is zodanig geweelt , dat wan neer hy in Oktober de Zon genaderd ware tot aan des Aardkloots Loopkring , zou hy boven. de Aarde voorbygaan; doch de Komeet kan veel „digter aan ons komen, wanneer by; van de Zon afgaande , aan de andere zyde onder des -Aardkloots Weg pafleert. Indien s zulks gebeurde. na dat hy tuffchen den 24 s en 25 Maart in’ Persheleum was geweelt , °. welk, volgens zyn bepaalden Weg „ 39 Da- gen daar na moet gefchieden , zo zou op dien tyd, dat is in ’% begin van Mey, de Komeet beneden de Vlakte van de Eelspts» ca zyn 5.250 van die deelen „ waar van ’er. 1oo.oco den middel afftand tuffchen de Zon en den Aardkloot uitmaaken: want des Ko- meets Breedte, uit de Zon te zien, is als- dan 2 Gr. 59 Minuuten. Nu, ieder van-de, „gemelde deelen gefteld zynde op 171: Duit- dehe Mylen, Zo zou de afftand tuflchen den ss Aard- EN ET 2 5) 2 55 > EE) 9; 5 9 5) 53 ! DIE PERLANG VERWAGT WORDT. N er Aardkloot en Komeet googoo Duitfche My- len zyn, of nagenoeg 17; maal verder. dan de Maan , in middel.afftand zynde tufchen een van de Kwartieren en Nieuw of Volle Maan , van ons af is. Naar reden dat de Helling van des Komeets Weg minder is, zou de afftand ook minder zyn , en daar is ook niet gerekend op de digtfte aannade- ring der Middelpunten van den Komeet en den Aardkloot ; doch geen van beiden maakt eenig merkelyk verfchil in deezen,"’t welk groot genoeg zou zyn, om den Komeet in eene nabyheid te brengen aan den Aard- kloot, welke met die van den Komeet van 1680 in vergelyking kan komen. Ook zou de Komeet de Zon op zulk een tyd kunnen naderen , dat hy , op ’t digtft aan de Aarde zynde „ nog omtrent 27 Millioenen Duitfche Mylen van ons af ware: in welk een geval de Komeet en deszelfs Staart zig klein en duifter vertoonen zou, en zeer fchielyk uit het Ge- zigt verdwynen”, » Hier uit blykt, dat men niet vaft ftaac'moet maaken, om deezen Komeet langduurig of met een_ zeer grooten Staart te zien. Hy heeft ss Zig, in Zyne laafte Verfchyning, op ’ Jaar 1682, egter vry groot vertoond. HeveL1us verhaalt , dat zyn Staart de langte gehad heeft van 15 of 16 Graaden „en volgens Flamfleedis , den 22 Auguflus van dat Jaar, Ouden Styl, de Staart omtrent zo Graaden lang geweeft. Pi- II. Deer. CARD { “506 OvER DE FERLANG VER WAGTE STAARTSTER, > CARD zag deezen Komeet te Parys ‚ den 24 3 Augufhus Nieuwen Styl, ’smorgens, mét eert „ korten Staart ; wegens de heldere" Maanefchyn; 3, maar den 29, ’s morgens voor % opkomen, „> van de Maan, fcheen de Staart omtrent 30 „, Graadén lang tezyn :het Hoofd was nagenoeg „, als-cén Ster vandetweede Grootte (a). In s» Jaar 1607 zag WeENperiNus hem nog den 4 „ Nooember;, de Staart was omtrent 7 Graaden 5 lang. Een Omloop vroeger werdt hy gezien 5 van AriANUs, die verhaalt, dat de Staart; 3 den 14 Auguflus 1531 , van 17 Graaden is ge- „, weeft. In nog vroeger tyd , naamelyk in % ss Jaar 1456, werdt dezelve , door afmeeting; ss bevonden ro Graaden lang te zyn. Dit groos s te verfchil in de Waarneemingen kan uit vee= 3, lerlei oorzaaken fpruiten (O”. Dus zien wy ook , dat deeze Komeet, de drid Jaatfte maalen „ pelkens sin den Herfft is ver- fcheenen. Egter fchynt de geene , die zig nú wederoms federt den 16 September deezes Jaars 1757, vertoond heeft, zo veel ons voorkomt, uit de befchouwing van den ‚Weg des Komeets van 1682 , vergeleeken met de ftandplaats des” Aardkloots en der Zonne , de Komeet niet té zyn, dien men omtrent deezen tyd of in vol gende Jaar verwagt. @ Hift. Celeft. par Mr. le Monnier. Paris 1741. pag. 265, (b) Zie Struyck. Inleid. tot de-algemeene kennis der Komee- ten of Staartflerren. Amfterd. 1740. bladz. 4. | NADER SAKANMERKINGEN OVER HET GETAL DER INWOON EREN VAN VERSCHEIDE DAN DEN ens TEDEN? VOLK TELL INGEN: Door DEN HÈER NIKOLAAS STRUYCK, kid der Kaningiyke Societeit van Londen , der Hoilandfcbe Maatfcbappye te Haarlem , en Correfpondent van de Akademie der Weetenftbappen van Parj® ssssssssssss SSS Yne eerfte Giflingen over den Staat van’? KR Men/chelyk Geflagt heb ik, in myne. Na- der Ontdekkingen dien ik ltane > met veele Waarneemingen en Aanmerkingen opgehel- derd; dochfedert dien tyd zyn my weder ver- feheide dingen voorgekomen „ raakende het Be tal des Volks ín eenige Landen en Steden, ‘die tot verbetering of vervulling “van het te voo- ren uitgegevene, kunnen firekken. Ik heb niet IW. Deen, Kk on= p GE EN VD es ee Ne ir had vv Pr si A 5 „ ° 508 AANMERKINGEN OVER ondienftig geoordeeld , het een en andere, ‚thans voor te draagen. Oper % getal des Volks int Russiscur Ryu. Tot myne Gilfingen over de Volkrykheid van Rusland of Moskovie, heb.ik twee Autheuren gebruikt, die ik meende dat zulks op nieuws onderzogt hadden (a). -Naderhand heb ik ge- Zien, op wat wyze de Heer}. P. SuszmiLcHs Lid van den Koninglyk Pruififchen Opper-Con- fiftoriaal-Raad en. Medelid van de Akademie der Weetenfchappen van Berlyn , het getal der Menfchen in dat uitgeftrekte Ryk heeft opge- maakt (4). Men vindt by hem aangetekend, dat, in tyd van Oorlog , in Moskovie ‚ van de 125 Manspersoonen 1 in den Krygsdienft moet getrokken worden, en dat, op deeze wyze, jaarlyks 4o.ooo Rekruten zyn geleverd; waar uit zou volgen, dat alle de Mansperfoonen , die bekwaam zyn tot den Kryg, in dat gantfche Ryk , een getal uitmaaken van 5 Millioenen , en hier uit wordt gerekend , dat het getal van alle Menfchen , jong en oud, van beider Sexe, is 14.800.000 of byna 15 Millioenen. Maar, de» (a) Zie myne Nader Ontdekkingon over den Staat van 't Menfchelyk Geflagt , Gedrukt te Amflerdam Ao. 1753. bladz. 97, (b) Zie der Goöstlidje Oebnung des healen Gefeches. Berlin das pag. 88. , v ERS CHEIDE VorKTELLINGEN. 509. dewy! gemelde Heer geen gewag fchynt te-ma. ken: van de Mannen, die te oud zyn om de Wapenen te voeren; zo gaa ik hetzelve;, vol- gens zyn eigen Gronden , nog eens opeen an- „dere manier uitrekenen. Men vindt by hem (c), dat, volgens den. Tafel van. Harrer , onder 34 Menfchen, oud en jong, van beide Sexen, velkens g-Masperfoonen moeten zyn , tuffehen 18 en 56 Jaaren oud, of die bekwaam zyn tot den Krygsdienf.. Indien ik dit omkeer , en “zeg, wanneer Yer gzodanigen zyn, zo-is?t ge- tal van allen door malkânder 34, hoe veel moet dan % getal van al het Volk ‘zyn, wanneer men daar onder heeft 5 Millioenen Krygslui- 4 den; zo komt ’er omtrent 19 Millioenen Men. fchen (d). Volgens een Brief van Petersburg, gefchreeven in ’ laacft van ?% Jaar 17545 zou mem wederom Rekruten ligten, en neemen daar toe van de roo Man 1: ’t getal der Mansper- foonen ‚ waar uit men die zou vinden , was door ’% geheele Ryk geteld en bevonden te zyn - 6.614. 530 3 bygevolg moet het getal der Re- ‘kruten geweeft zyn 66.145. Dan zouden; vol- \gens den gemelden Regel, uit den Tafel van HALLEY getrokken , in geheel Rusland om- trent (6) Pag. 237, [ (d) Door de Volktelling van Crommenie. vindt men, on- der 48 Menfchien van allerlei foort, telkens 13 weerbaare Mannen van den bovengemelden Ouderdom. Zie Nader Ontdekkingen, bladz. 25, B Dems Kk 2 mi me ' ot td io AANMERKINGEN OVER trent 25 Millioenen Menfchen zig bevinden, Nog zal het getal der Ínwooneren van dit uit- geftrekte Ryk grooter zyn , indien men onder de voorgaande niet gerekend heeft alle die tot het Hof behooren , die. van Adel zyn, de Geeftelyken „ noch ook de Tartaaren , Calmuk- ken en Mahometaanen in de Overheerde Lan- den; gelyk de Heer SuszmiLen verhaalt ; die by hem op 2 of 3 Millioenen gefteld worden. Edoch, dewyl het getal, daar men toen de Re- kruten. uit zou neemen , „zo veel grooter “was dan in vroeger tyd; zo is ’er miffchien reden om te denken, of niet eenige, ja zelfs wel ’% meefte deel van de laatfgemelde Volkeren , reeds daar onder zyn gerekend, % Is ook aar= “„merkelyk dat niet alleen de Heer Suszmircn, maar zelfs de twee andere Autheuren , die ik . Es gebruikt had , alsmet verwondering aantrekken dat in zulk een groot Land maar zo weinig Men- fohen zouden zyn „ als zy ftellen (a). Over Ca) In het Tweede Deel der Reizen van HANWAY, die, in’t Nederduitfch vertaald, te Haarlem ùitgekomen zyn in ’t Jaar 1754, bladz. 29, wordt verhaald, dat in Moskovie aan ’t Hoofdgeld betaalen 8. 750 ooo Mansper- foonen : doch dit diende nader bepaald te zyn, eer men daar uit iets ‘kan opmaaken : want miffchien zyn ’er de Kinderen riet aan onderhevig : ook kunnen eenige Mans. „perfoonen, wegens byzondere Voorregten „ daar van uit? gezonderd zyn. VERSCHEIDE VOLKTELLINGEN. Err Over %* geral des Volks te LonpeNen PARYs, Ik heb , in myn laatft uitgegeeven a Wetk, getal der Inwooneren van de Stad Parys niet durven bepaalen , om dat ’er eenige zwaarighe= den zyn ten opzigt van de Doop-en Sterf-lyften , die ide van deeze Plaats worden opgege- ven (£). “Nu vind ik in het ‘onlangs uitgeko- mien Werk (c) van J. G. KeiszrEn; dat te Parys wel goo.oos Menfchen zouden zyn, en te Londen nog veel meer. Doch, wat de Stad Parys belangt , ben ik in myn voorige Gifing (ad tot nog toe beveltigd door de gemelde Lyften, welker onvolkomenheid zo groot niet kan zyn, om een zo aanmerkelyk verfchil te maaken. Ik meen dan reden te hebben om te denken, dat in die Stad naauwlyks 500:009 Inwooners zyn. Ten opzigt van Londen wordt in % gemelde Werk gezegd ; dat én ’t Jaar 1716 een Wedden- __Schap te Hanover gefchied is, tuf]then den Lord Wharton en den Graaze Monceau ; waar by de eer fle beweerde dat het getal der Inwooneren van Londen wel 1900,000 Perfoonen beliep, % welk de aat 3 Zie myne Nader oibtkadden noopens den Staas van't Menfchelyk Geflagt. bl. 159. B (c) Kerzrers Reizen. Amfterd. 1755. de XLVI!te Brief, bl. 6. Deeze Reiziger is in ’t Jaar 1743 geftorven, Gun zynde 54 Jaaren. (4) Giffingen over den Staat van ’t Menfchelyk Geflagt. Amfterd. 1740, bl, 335. SL DEL et wisk: 8 ‘ ve MEK cal DRS Ed a. AANMERKINGEN OVER laatfle met vaefaao de werdt daar over aan den Lord AR gefthreeven, die den Lord Whar- ton ongelyk gaf, maar mistemin % getal des Volks an Londen ten mine 11CO.000. loi te zyn, Uit het getal der Menfchen, die in deeze Stad en derzelver Voorfteden jaarlyks fterven , blykt, dat dit getal uog veel te groot is, en dat 725.000 veel naader aan de waarheid zal komen. Wegens het „gene door den Eerw. Heer’ ia N- RIDGE » aangaande het getal des Volks in Lon« ‚den, is gezegd „ heb ik myne Aanmerkingen, reeds medegedeeld (a). Over *t getal des Volks en eenigs Steden van ra ITALIE * Getal der Menfchen te Romer heb ik , uit vergelyking der Teilingen van verfcheide ups. ren, gevonden op ruim r4r.ooo 3. doch in die Telliigen waren de Jooden niet begreepen (U), en, zo ik meen; zyn dezelven ook niet geteld : onder de Geboorenen of Geftorvenen., Gemel- de KerszrLER, die in ’ Jaar 1730 te Romen is geweeft , verhaalt , dat het getal der Jooden, toen ter tyd, aldaar beliep tuflchen de 8 en g.ooo' Perfoonen (c). Op welken grond dit fteunt, is my (a) Zie deeze Uineaogte Verbandelingen, lee voor , bl, 73, 74. _(b) Nader Ontdekkingen. bladz. go, gr. In Et vn blykt dit bl 92. reg. 18. (c) Zie KrrszrLens Reizen. UH, Deel. bl, 6 versthrine VorKTEELINGEN. 513 my ‘onbekend. “Zou men ook , ten opzigt van de Tellingen van Caraccrolì die in * Jaar 17144 wäarfchynlyk tot een ander einde, gedaan zyn, _ mogen vermoeden , dat daar de Jooden by ge- teld zyn geweeft (4). Es Te Livorno werdt het getal der Inwooneren ; _volgens‘de Reizen van Keiszrer, op den tyd toen hy ’er zig bevondt ; gerekend op. 40.000 ___Menfchen, waar onder 18.000 Jooden (Cc). Ik ‚heb naar ’t getal des Volks in die Plaats laten verneemen „en den 23 December 1753 berigt ontvangen , dat het getal der Inwooneren al- daar wäs 42.758 , en dat ’er, van den 1 Maart 171g.tot den r Maart 1752; gedoopt waren 1663 ___Kindereh. Dit zullen waarfchynlyk alleen Kin- ‘deten van Chriftenen geweeft zyn. Als men nu rekent , volgens de gemelde proportie; dat (Ötider ao Kinderen , die ?er gebooren werden ; rs waren van de Chriftenen , zo zou het getal der Jaarlyks Geboorenen zyn 1933 > En byge- volg het geheele getal der Menfchen , tot de Kinderen , die in een Jaar ter weereld komen „ ‚als aat tegen 1. Dit verfchilt niet"zeer veel van, gene vit de Volktellingen der Nederlandfche Dorpen is opgemaakt (f). In een geheel Jaar, wâreú aldaar begraven 712 Menfchen : doch dit zullen waarfchynlyk alleen zyn „ die tot de. e Room-., (d) Zie Nader Ontdekkingen , bl. 95, 92. __ (e) KEISZLERS Reizen. 1. Deel, bl, 421. __(f) Nader Ontdekkingen. bl. 83. 1, DEEL. … ì Kk 4 / bind 614 AANMERKINGEN OVER „rp Roomfche, Kerk behooren. Behalve de Protes- tanten en Jooden , worden in deeze Stad ook de Griekfche Chriftenen en Mahometbaanen toege- laten te woonen. Tu % Jaar 1581 zyn te Venetie geteld 134 or Perfoonen ; waar onder. 516 Priefters , 1290 Menfchen in de Galihuizen , nog 67.492 van Mannelyk, en 64-460 van *t Vrouwclyk Gellagt ; buiten en behalve welken de Adel beftonde uit 1843 Mans- en 1659 Vrouwsperfoonen 21420 Jongetjes en 1230. Meisjes (a). … % Getal der Inwooneren van Melanen wordt door KeiszrLeER gefteld op 3oo.ooo ;. doch hoe kan men zulk overeenbrengen met de Telling, die aldaar gedaan is in *t Jaar 1726, wanneer er niet half zo veel Menfchen werden gevon- den (4). Van Napels wordt door hem gezegd, dat men ’t getal der Inwooneren met zekerheid op 300.000 kan begrooten. Op. welken grond die fleune is my onbekend : nooit heb ik ’tgeral der Jaarlyks « Geboorenen of Geftorvenen van die Stad gezien. à Die zelfde Schryver veehanle ook Ns dat de Republiek Lucca omtrent dertig Iraliaanfche Mylen in haaren omtrek heeft, en dat ’er, bee hal (a) The Travels of the Rev. Mr. Jonn Rav, Pag. 659: mn Jonn Harris, Tom, 1. London 1748. (b) Giffingen over den Staat van ’t liene Gl bladz. 336. (ce) KeISZLERsS vee. EL Deel, bladz. 439. a dE ‚2 MUM ad ot _VERSCHEIDE VorkKTELLINGÊN. 918 halve de Stad van dien. naam „… honderd-en: vyf-- tig Dorpen in Zus. 2 Getal des Volks, in ik geheel, wordt gefteld op 120.000 Menfchen waar van ’er 44.coo in de Stad woonden. Het Krygsvolk, met de Switzers, rekent hy op 576 Man. % Zou zekerder Zy0s indien men % net= te getal der Geboorenen en Geftorvenen wift. an % era des Volks in \WEENEN en DRESDEN. I De gemelde Reiziger vinde „dat te Weenen, in de Stad zelf, 1233 Huizen zyn, terwyl men zeker weer, zegt hy, dat het getal der Men- {chen in dezelve 5o.ooo Zielen beloopt (4): doch is ’% wel geloof baar, dat-?er-invieder Huis , % een door ’t ander gerekend, 40 Menfchen zou- den woonen ? Voorts ftaat by dien zelfden Schryver ’t volgende : Wanneer men alle de Voor- leden daar by rekent, dan zou”t getal. zyn 350.000 van welken jaarlyks 7.000 flerven en begraven wor- deo. _ Doch moett hier niet bepaald en tot hoe verre zig die Voorfteden uittrekken , en zou daar flegts van de 50 Perfoonen 1 in % Jaar fterven? Tenopzigt van Dresden wordt door KeriszLer, gezegd (©), dat de Super-Intendant van die Stad s hem, (d) KerszreRs Reigen. UI. Deel, bladz, 29e (e) ’t Zelfde Deel, bladz. 406. SAL DEE. Kk s 4 EI6G AANMERKINGEN OVER hem berigt had, hoe in O4d- en Nieuw Dresden df “met de Voorfleden daar by, omtrent het Jaar 1730 gevonden zyn hog geen 40.005 Zielen, waar onder omtrent 15o Gereformeerden en by- na 50oo Roomfchgezinden. Deeze alle bewooti- den omtrent 25oo Huizen. % Guarnizoen’ was piet mede gerekend. Doch omtrent de Maand. _ Mey van ’ Jaar 1755 is in die Stad een nette Ly gemaakt, door daar toe aangeftelde Kom- miffariffen , waar uit-bleek , dat in die Plaats en derzelver Voorfteden , daar onder gerekend de Nouftad en Freierich-Stad , te famen waren 48-390. Perfoonen boven de veertien, beneveis 14-812 onder. de veertien Jaaren oud: dus in % geheel 63.202 Menfchen. « °% Schynt my toe, dar het Krygsvolk daar omder is geteld. Over de Volkrykheid van LissABON. Sedert de bewufte ramp, welke deeze vaor= _mäame Stad in% laacft vân *% Jäar 1755 is over= gekomen, heeft men met veel onzékerheid geé- íproken van ’t getal der Menfchen in dezelve, om dat der Gefheuvelden door de Aardbeeving. daar mede te vergelyken. Sommigen fteldên: dat ”er 1oooco, anderen dat ’er 50.050 door dezelve waren omgekomen ; doch in een Om- ftaridig Verhaal, dien aangaande in ’ Portu geefch gedrukt, wordt dit getal begroot op 7o.oco (a). Men vondt ook het getal der Hui- zen (a) Zie de Nederlandfcbe Pofiryder, van Mey 1756. Blagz. Ge) De, Te % u pars Pi ARA Ar ie ná # VERSCHEIDE VorLKTELLINGEN. E12 | zen” begfoot-op 30:000, en dat der Inwoone- ren , voor de Aardbeving, op. 225.000 (bs Omtrent het Jaar-1735 werdt een Berigt uitge- geven ‚ dat aldaar waren 2oooo Huizen , die, „bewoond werden door 35.c09 Huisgezinnen (c). Toen is-derhalven *t getal der Huisgezinnen te’ Liffabon, tot dat der Huisgezinnen te Amfter- dam, geweeft „als 16 tot 19. Stelt men, dat te Liffabon, in 10. Huisgezinnen „ 48 Menfchen waren „ zo komt voor. % getal des Volks 168.000. Zou hetzelve in de laatfte twintig _Jearen zo veel veranderd zyn geweelt? De Volkrelling ej den Brier. À \ > ve! In %) Jaar 1748 is, op order der Regering van deeze Stad, de volgende Opneeming ge- “daan. De wdn in Quohier der Verpon- dingen waren 942, waar onder 772 bewoonde Huizen, en in dezelven 633 taxabele Familiëns In de drie Wyken van de Stad vondt men, bee halve de Soldaaten , benevens derzelver Vrous wen en Kinderen, de onderftaande Menfchen: N In- | _® In de Europifche Merkurius, van December, 1755. an Bladz. 298. (ec) The Gentlemans Magazine, for December 1755: Pag. ke 555: | M Dees. jet k s BI AANMERKINGEN OVER < f Ô \ Boven de 10 | Tuffchen De Jaaren oud. [en 4 Jaaren, Inwooners in't algemeen - - 1809| 256 Armen die onderhouden worden «146 126 In't Gaftbuis - - - 25 ‚In t Weeshuis - - - 53 | '8 ‘In 't Vrouwenhof - - 8 es Arme Kinderen, die befteed worden | Io’ 2041 | 3097; Uit de Volktelling der Nederlandfche Dor- pen (a) blykt , dat, onder 26.105 Menfchen van allerlei Oüderdonr geweelt zyn 5944 beneden de tien Jaaren, weshalve ?er 2o:161 boven de tien Jaaren oud overfchooten. Volgens deeze proportie vind ik, dat in den Briel moeten ge- weeft zyn 6oa Kinderen, onder de tien Jaaren, en overzulks % geheele getal des Volks in dee- ze Städ , (behalve de Soldaaten en die rd by Bescat 2643 Perfoonen. Uit het getal der Kinderen, die, in elf Jaâ- ren tyds voor de Telling, aldaar in de Gerefor- meerde Kerken gedoopt zyn, vergeleeken met. de genen, die by de Roomfchen, Remonftran= ten en by de Walfche Gemeente ter weereld komen, zynde nagenoeg een vierde deel van de anderen, en daar iets-bygevoegd voor de leevendig Geboorenen, die voor den Doop fter- ven; vind ik de proportie der Menfchen tot de jaarlyks Geboorenen, aldaar ook, als ruim 22 te gen 1. Als (a) Zie Mader Ontdekkingen noopens den Staa van % Menfchelyk Geflagt, Biadz. 174. venscuripe Vorxreruinden. “sr ne RU 4 Ad Als men de 6o2 Kindéren onder de tien Jaa- sfen Ouderdom, volgens de Ondervinding be- 4 paald , voor goed keurt; en onderzoekt hoe _ veel ’er van dezelven tuffchen tien en vier Jaaren’ oud zouden moeten zyn, volgens den Tafel van ‚ Haurey: zeggende, 7558 beneden den Ou- _derdom van tien Jaaren , geeft 4145 tufChen de tien en vier Jaaren oud, wat 6o2; zo komt ’er 330 Kinderen: % welk iets verfchilt met de Î reken Opneeming. | De Volktelling van EDAM. Dezelve is gefchied in ’t Jaar 17549 den rr November. Toen vondt men in deeze Stad, oud: en jong, alles door malkander, 2535 Menfthen: % Getal des Volks fehynt daar merkelyk af te neemen ; want in ro Jaaren tyds, van 173r ‘tet 1740, Zyn jaarlyks in die Stad begraven 182 Lyken; en in elf Jaaren tyds, tufichen 1744 en 17554 te famen gi6 Perfoonen bo- _ ven, en 759 beneden de twaalf Jaaren oud; dus’ te famen 1675, of ieder Jaar, % een door andere, 152. Onder de Lyken, die in deeze __ Stad begraven worden, zyn ’er veelen van, bui-’ ten, meeft van Volendam; weshalve ik meen, _… dat ’er uit Edam zelf maar omtrent roo in % Jaar te rekenen zyn; en dan is de proportie der genen, die jdarlyks fterven , omtrent een: vyfentwintigfte deel van % getal der Menfchen. ke 3 Deer. De ET ee Nen E ps e ie RE AANMERKINGEN OVER. | j v\ De Vilkgelling van de Beb ba. In % Tear 1755 den 1 July, is, het getal der Inwopneren van deeze Plaats. naauw keurig op- genomen. door den Heer Acer RosKAM Koor, die aldaar woont, en ’ zelver my bes handigd heeft, „Het beftonde uit, rog2 „Men- fehen boven de tien, eh 1a4r Kinderen cuse . fchen tienen vier Jaaren oud, te famen 1183. … Hier aan gebreekt nog ’t getal der kleine Kin= deren , onder de vier Jaaren; ’ welk, volgens den Tafel van Harrer; omtrent een negen- de deel is van alle de overigen , en bygevolg komt daar voor 131, ® welk voor de fom- van alle Menfchen , in die Plaats, geeft 1314. « Onr der de Telling waren de genen niet begreepen; die ‘er flegts een korten tyd hun verblyf »hou- den, zeik Slaapers en lofle Werklieden. De Doodgraaver hadt:uit zyn Boek opgege- ven , niet alleen de jaarlyks Doodgebooren Kin- deren „maar ook hoe veel dat ?er voor den Doop geftorven waren, en-dan nog hoe veel Menfchen ín de Kerk en hoe veel op het Kerk- hof waren begraven: dit alles van Maand tot Maand, ieder Sexe in ’t byzonder , beginnende met den 3 Maart 1742, En eindigende met het end van ’ Jaar 1755: „Volgens die Aanteke. „ning zyn in de Beverwyk; van ’t begin van % Jaar 1743 tot het begin van % Jaar 1755 ; dat is gedhinende % verloop van twaalf Jaaren , be gra- ie vn aM, Ed VERSCHEIDE, VOLKTELLINGEN: r Babs graven 700 Menfchen., oud. en jong, van beie, de Sexen, en daar van net de helft, of 3595 in de laatfte zes Jaaren tyds; waar van aftrek- _ kende de. Doodgeboorenen , die toen 11 zyn: ‘geweeft, zo blyven ’er. 339 over, die allen lee. vendig gebooren WAles6R dus zyn-’er in twee Jaaren 113, Menfchen geftorven : ‘waar uitde: proportie van % getal des Volks tot de jaarlyks, Geftorvenen komt als 234 tegen 1. ‚Uit eene Aantekening, welke de Vroed- vrouw opgegeven heeft, is gebleeken , dat in de zes laatfte Jaaren, voor *t end van % Jaar 1755», in deeze Plaats ter „weereld gekomen zyn 345 Kinderen; waar van ik %r ra aftrek voor de Doodgeboorenen „ en dan blyven ?er } 333 over, dat is rir in de twee Jaaren tyds: ” waar uit ik het getal der Menfchen , tot dat ‚der jaarlyks Geboorenen, vind als 23? tegen 1, Doorgaans komen, ‘wel is waar, meer Kin- deren ter weereld, dan op een zelfde Plaats in een zelfden tyd fterven „en hier fchynt het an- ders om te zyn; doch dit zal daar uit voortko- men, dat in de gemelde Jaaren de Sterfte in de Beverwyk wat grooter dan gewoonlyk zy ge- weeft. ben _ Ik heb nog een Telling van den gemelden Heer, die aldaar gedaan is in °t Jaar 1750, den 1 January, by gelegenheid van de afgefchafte Pagten; maar, om dat men vermoeden kan „ of eenige Kinderen, wat ouder dan vier Jaa- „a Deers rens _ VENO TTA EDEN A ma St ie Vi Ib, » sia VerscremmeE VorKTELLINGEN: rên , ook gebragt zyn onder de genen, ‘die min= der dan vier Jaaren oud waren, (want de zoda- nigen behoefde men niet op te geeven,) zo heb’ ik liever de Telling van ’t Jaar 1°55 verkoo- ren. nas 4 »x Getal der Huisgezinnen was 332, zo dat er in de 16 Huisgezinnen, door malkander;, 55 Menfchen waren. | pn E- rida neh it in ME DN Rn Be Ber R pe G T î 4 an ì dk bd ee VAN D E e 2 VOORNAAMSTE VERSCHEIDENHEDEN d 8 \ \ , E, ° t / GETROKKEN UIT DE BESCHRYVING DER KAT, 114 VAN DEN HEER — DA U BEN T ON, Hf. Nat. gen. e part. avec la Defeription du Cabinet dis Roi, Tome VI. Paris 1759. SuaEoTRSETEEt TEESE LE Katten 4d uk ciie niets van elkanderen ‚ dan, in de koleur , lengte en hoedanigheid van het hair ; zy zyn allen ten _ 4 paaften by van de zelfde grootte ‚ en zy gely- ken elkanderen in de figuur van ’% lichaam; ter- $ wyl er zo veel onderfcheids-i is tuflchen de Hon- _ den, in de grootte en de figuur van derzelver __Hichaamen , dat men ze voor, Dieren van ver- _fchillende foorten zoude aanzien, by aldien ’er piets dan hunne geftalte “in aanmerking werd genomen. Ín de Huiskatten kan men naauw- _ Jyks verfchillend ras onderfcheiden dewyl zy ‚genoegzaam niet verfchillen , dan ten aanzien ‚ van het hair. Het is derhalven zeker > dac, EEL Dern oh Ek deca, N „524 Benter vAN DE VOORNAAMSTE deeze Dieten , in de evenredigheid der deelen van hunne lichaamen , zo zeer niet als de Hon- den , van het oirfprongelyke ras ontaard zyn; dewyl’er geen onderfcheid, dan van weinig be- lang , onder dezelven gevonden wordt. Een zeer duidelyk bewys daar vanis de vergelykings welke men kan maaken tufchen de Huiskatten en de wilde Kát , die zig in onze boffen op- houdt. De wilde Kat vertoont het oirfprongelyk ras der Huiskatten. Deeze allen gelyken haar vol- komen in de voornaamfte kenmerken van de ui- terlyke gedaante en‘van het inwendige geftel „ en zy verfchillen niet, dan door verfcheiden- heden of kenmerken , welken niet weezenlyk zyn, noch ook bygevolg bekwaam , om een „onderfcheiden foort te maaken. De wilde Kat heeft den hals een weinig langer , en het voor= hoofd meer verhevenrond dan de Huiskatten: haare grootte is als die van de grootften. Zy heeft langer en zagter hair dan de Huiskatten; die, na verfcheide” voorteelingen, zig in ons Klimaat bevinden: want, die van ugora ko« men, hebben het hair langer dan de wilde Kar, _De lengte van het hair brengt veel toe om dit Dier grooter en lyviger te doeh fchynen , dan het weezenlyk is. De koleuren van het hair zyn de zelfden in alle de Katten van dit ras, ter- wyl de koleuren-verfchillen in de Huiskatten ; onder welken ?er weinigen gevonden worden die ‚ in opzigt van Se make met de wilde Kat veel « VERSCHEIDENHEDEN DER KATTEN. 825 ee overeenkomft hebben. Het gfootfte ges eelte van haare Ingewanden is minder breed ; Bie: lang ‚ minder dik , minder van Bet „en minder groot , dan in dt Huiskatten. Dit onderfcheid in de grootte der Ingewan- | den is het voornaamfte verfchil , dat tufchen B de Huiskatten en wilde Katten Blanke heeft , en verdient meeft de opmerking der ‘Naturaliften. - Het kenbaarfte ; » dat ik, ten dien aanzien, heb opgemerkt , beftaat in de lengte der En: die in de wilde Karten meer dan een derde kor= ter zyn dan inde Huiskatten. Indien men ,-be= halven deeze , geene Waarneeming van dit foort d had , zou men aanleiding hebben om te geloo= ven, dat de overvloed en de-hoedanigheid des. voedfels de oorzaak konde weezen van de uit= J geftrektheid der darmen inde Huiskatten. Zy hebben , inderdaad, byna altoos te eeten in de Huizen, van we Ike zy inwooners zyn; terwyl de wilde Katten niet altoos haaren buit in de boffhen vinden , zoo meenigmaalen als zy dien noodig hebben. Maar het gemeene Var- d ken en het Varken van Szam , fchoon tamme Dieren zynde gelyk de Kat, hebben de dar- ‚ men niet langer dan-het wilde Varken. « Het is waar, dat men zoude kunnen tegenwerpen, dat het wilde Varken meer van wortels en vrugtert leeft , dan van vleefch, en dat het bygevolg „gemakkelyker zyn voedfel vindt , dat de wilde _ Kat, die niet dan op vleefch en bloed aaft. Ee- ne derde Weaarneeming doet deeze tegenwer-… ll Deer ©, Lla ping vo , Ge 4 En 526 __Bericf VAN DE VOORNAAMSTE ping te niet. De Hond en ‚de Wolf hebben zo veel overeenkomfts met elkanderen , ais Dieren van verfchiilend foort hebben kunnen ; de dar- men van den Hond, egter ‚ zyn nietlanger dan die van den Wolf; hoewel de Wolf zig niet voedt dan met vleefch, en dikwils gekweld wordt van den honger , en van voedfel beroofd is. De overvloed en ‘de hoedanigheid van het voedfel der Huiskat is dan niet de eenige oor- ‚zaak van de uitfteekende lengte haarer dar- men „ vergeleeken met die van de wilde Kat; men moet dit ook toefchryven aan andere om- fiandigheden , in welken de Kat zig in den fiaac van huislykheid bevindt, en zulks aanmerken als eene verandering van het ras, °% welk meer ontaard isin de inwerdige deelen van de Huis- at, dan in de uiterlyke figuur van derzelver chaam. De fhoet , welker iengte en dikte zo aan- merkelyk onderfcheiden is in Honden van ver- fchillend ras, heeft den zelfden vorm in alle zo wilde als Huiskatten. Zy gelyken elkande- - ren ellen, ten aanzien van de ooren, den fiaart, enz. Zy hebben allen ten naaften by de zelfde figuur en geftalte. Men kent het verfchillend ras deezer dieren niet „ dan aan de lengte en de koleur van het hair. Onder de genen, die in dic Land zyn , kan men niet dan zesderlei ras onderfcheiden ; te weeten : de wilde Kat, de Huistat, die de Joppen en het kuffen der pooten, of de voetzool, zwart heeft de Huiskat , die zer mil : Ae VERSCHEIDENHEDEN DER KATTEN. 527 miljoenkleurde Jippen’ heeft; de Huiskat, die den naam draagt van Spaanfche Kat; de Huiskat, _ bekend onder den naam van Karthuizer Kat; en J de Huiskar, die van dugora komt. … Wilde- Katten. Het hair deezer Dieren (zie Praar XVII. Fig. ì) heeft twee of drie duimen lengte. Het langfte is aan de zyden van den kop , beneden de ooren , en aan de zyden van het lyf, voor- namentlyk aan het weeke van den buik, en het korte op den kop en aan de pooten. De ko= leur van den kop , den hals, de fchouders, den rug, de lendenen, de zyden van het lyf, het weeke van den buik , het grootte gedeelte van den ftaart, en het buitenwaards gekeerde der vier pooten, is meer of min gemengeld „ uit vaal, zwart en witagtig graauw : want ieder hairtje is zwart by het lyf , witagtig aan heteind, en tus- fchen deezen koleur en het zwart onderfcheide men een helder vaal. Zomtyds ziet men twee rosagtige vlakken agter de ooren, en gemeen- lyk vier zwarte ftreepen , die zig met bogten van. de kruin van den kop agterwaards uitftrekken, De buitenfte ftreep van de eene en de andere zy- de daalt agter het oor , en firekt zig langs den hals uit; de twee middelfte ftreepen gaan over : den rug,aan weerskanten eener andere ftreep van _de zelfde koleur , welke niet dan by {den ftaart ein- digt. Het uiterfte van den ftaart is zwart „terlengte JL Deen Ll 3 van ú À A / 528 _ _BERIGT VAN DE VOORNAAMSTE \ / omtrent drie duimen. Hooger ziet men drie zwarte ringen, van welken de laatfte zig minft duidelyk vertoont. Het overige gedeelte van den ftaart is, tot aan deszelfs begin, omzet met an- dere ringen „en de koleur is flaauwer , naar maa- _te dezelven nader aan het lyf geplaatft zyn. Daar zyn ook ringen van de zelfde koleur aan de poo- ten : maar alle deeze zwarte banden zyn in ver= Schillende voorwerpen verfchillend , zo ten aan= zien van hunne breedte als van. hunne plaats. De omtrek van den bek is wit, de borft, de buik , de binnenzyde. der voorfte pooten , en der deterhe billen en pooten, en het onderfte van den fiaart’, hebben eene rosagtige koleur met wit gemengeld onder den hals, met graauw ‘en zwart op de borft. Ook hebben zy eene groo- te witte vlak aan den onderbuik, De jonge wil=_ de Karten hebben än het algemeen minder vaals en meer wits, in allen ouderdom zyn de lippen — en het ‘kuffen der. pooten zwart. Huiskasten, die de lippen en het kulJen der pook zwart hebben, gelyk de wilde Katten, Men ziet Huiskatten ‚ die zwarte banden o- ver > lyf hebben ‚ met ringen van de zelfde ko- leur aan den ftaart en aande pooten „ gelyk de wilde Katten ; maar voor-het overige zyn zy minder vaal , en het heeft my toegefeheenen, dat het graauw by haar de overhand heeft. Niet- temin is ?er reden om:te gelooven ‚ dat zy min- der zi VERSCHEIDENHEDEN DERKATTEN. 529 ____‚der ontaard zyn van het oirfprongelyk- ras dan _ de anderen , om dat zy de lippen en het, kuffen der pooten zwart hebben ; om welke reden ik deeze onderfcheide ‚van de overige Huiskat- ten; maar derzelver hair is zo lang niet als dae van de wilde Kat, en bygevolg fchynende kop, het lyf en inzonderheid ‚de ftaart ,„ minder dik te weezen. , ie IB, A ___ usskatsen met Vermiljoen-koleurde Ippan, __ De Katten van ditras verfchillen van die van het voorgaande , daar in, dat zy noch,de lippen __ noch het kuilen der pooten zwart hebben. Zy — zyn van ééne koleur , wit of zwart, of van ge- mengelde koleur , beftaande uit wit , graauw 3 + bruin, zwart en vaal. Daar zyn dikwils ver- _… fcheidene van deeze koleuren aan ieder hairtje , en die zyn zo verdeeld in, vlakken , golven , bans den , en zo verfcheiden, dat ’er geen twee Kat- ten gevonden worden , op welken deeze menge- _ ling de zelfde zy. | Husskatten, bygenaamd Spaanfche Katten. _… Het leevendige en hooge ros is het voornaam» fte eh mogelyk wel het eenigfte kenmerk „ het welk de Katten van dit ras onderfcheidt: egter zyn zyvop verre na niet geheelenal van deeze koleur. Zy hebben ook, ten minften de Kat- IL Dees. _Llá ten zo _ Bemior VAN DE VOORNAAMSTE ten (4), witte enzwarte vlakken , op eene onre- - pelmaatige en’ verfchillende wyze, aan iedere byzondere Kat , verfpreid en gemengd cus- fchen de rofle vlakken. Men wil, dat geen Ka- ter drie koleuren heeft , en dat zy niet dan wit of zwart met roshebben. Inderdaadallen , die ìk‚gezien heb , hadden niet dan twee koleuren, en ik heb altoos hooren zeggen , dat-hec wit of het zwart by, alle Katers zonder uitzondering ontbreekt. — Daarom , wanneer men eene fraaie Spaanfche Kat hebben wil, verzuimt men niet eene Kat te eiflchen , dewyl die (doorgaans) eene koleur meer hebben dan de Katers. Hutskatten van vene Afchkoleur , bygenaamd Karthuizer Katten. Ik weet niet, waarom men voorwendt dat deeze Katten blaauw zyn; want zy hebben ?er- in * geheel geen fchyn van. Haar hair is afch-, graauw ; ten grootften deele van deszelfs langte en aan de punt, beneden welker uiterfte men een zwartagtig bruin ziet. Dewyl de hairt- jes zeer digt op elkander gepakt leggen „ zict men niet dan de graauwe koleur van de punt, en het bruin dat ?er beneden is. Deeze mien» geling van graauw en bruin kan niet onder: fcheiden worden , dan wanneer men het Diet van naby befchouwt. Van verre hebben zy een _fchyá 1 Á KAMP PRN i GENOMEN UrT DE NATUURLYKE _HIsTORIE DER Kar, » VAN DEN Herer tr BU PF PO EN: _CHift. Nat, gen. & part. avec Ja Defcription du Cabie + net dw Roi, Tome VI. Paris 1756.) SEESEEELESEONIESCEEEEES ie E wilde Kat, met de Huiskat paarende, brengt Leen gelykfoortig Dier) voort. Zy zyn, dienvolgens, Dieren van een zelfde foort. Het is niets ongewoons, Katers en Katten in ‚ der fpeeltyd de huizen te zien verlaaten , om in “de boffchen de wilde Katten op te zoeken, waat na zy tot hunne. wooningen wederkeeren, le) Om deeze reden is ’, dat eenigen van onze Huiskatten volkomen naar wilde Katten gely- ken. Het weezenlykfte onderfcheid heeft in- wendig plaats (4). De Huiskat heeft: gemeen- | ly (a) Zie het voorgadnde Berigt van de verfcheidenheden: der Katten: ) 1, Deer, —_ . 1 je, \ 836 Historie vAN HET VERSCHILLEND _ Iyk de darmen langer dan de wilde Kat, maar de wilde Kar is fterker en lyviger dan de Huis- kat; zy heeft altoos zwarte lippen, onbuigzaa- mer ooren, den flaart dikker, en beftendige ko= leuren. Onder deeze lugtftreek kent men niet dan één foort van wilde Kat, en uit het getui- genis der Reizigers blykt, dat dit foort ook ge- vonden wordt onder bynaar alle lugtftreeken zonder aan groote verfcheidenheden onder wor- pen te zyn. Men hadt ’er op het vate land van America ; voor en aleer dat Weereldsdeel onte dekt was; cen Jager bragt’er aan CurisTornoe, rus CorLumBus eene, welke hy in de boffchen gevangen hadt (a). Deeze Kat was van eene ‚gemeene grootte, zy hadt naar het bruine trek- kend graauw hair ; eênen ftaart , welke zeer lang was, en met welken zy veel kragts oeffende. Men hadt ook wilde Katten in Peru (4); fchoon’ men ‘er geene Huiskatten vond. Daar zyn ?er in Canada (c), in het land der MZsnorzen, enz. Men heeft ?er in werfcheidene gedeelten van Afrika gezien, gelyk in Gwinde (d), op de Goudkuft, op MadagafcarCe), daar de inboorlingen van kie land zelfs Huiskatten hadden; aande Kaap de | Goedé Ca) La Vie de Cbriffophe Colomb. IL. Partie, page 167. (b) Hiftoire des Incas. Tome IL. page rar. (c) Hiftoire de la Nouvelle France par le P. Charlevaix, “Tome III. p. 407. (d) Hit. Generale des Voyages par M. P Abbé Prevôt. Te IV. pag. 230. (e) Relation de Francois Cauche. Paris 1ósr. p. 2255 We Á dE fen A bz Ras per KaArmEn 537 Goede Hoop Cf), daar Kour zegt, dat ook wil: de Katten van eene blaauwe koleùr >” maar wei- nig in geul, gevonden worden. Dedi blaau- we of liever leykoleurde Katten zyn ook in Afia te vinden. „„ Men heeft in Perfie , zegt Pierro perma Varre (g) een foort van Kat- „ten , die eigenlyk van de Provintie van Chora- ss zan zyn; derzelver grootte en gedaante isge- nd 5, Iyk die van de gemeene Kat ; haare fraaiheid sy beftaat in haare koleur en.in het hair , * welk . ss graauw is, zonder eenige fpikkeling en-zon= der eenige vlakken , van eene zelfde koleur - „ over het geheele lichaam, uitgenomen dat die ss een weinig donkerder is op den rug en op den s> kop, en helderder op de borft en op den buik; s> welke dik wilsten naaften by wit is, met die aan- » genaame’ tempering van helder-donker (clair= 55 ohfs gelyk de Schilders{preeken s % welk „ „> onder elkander gemengd, een verwonderlyke ss werking doet. Derzelver hair is daarenbo= » ven fyn, dun, geluifterd , zagt, teer ge= s lyk Zyde, en zo lang „ dat het, fchoon niet …_% overeind ftaande „maar nederleggende , op 3» zommige plaatzen in elkanderen gekruld is , s byzonderlyk onder de keel. Deeze Katten 5 Zyns onder de overige Katten, het geenede 5 Waterhond (Barbet) is onder de Honden. Het «> fraaifte van haar lichaam is de flaart, die zeer | s lang: (f) Defcription du Cap de Bonne. efperance. ps 49, (2) Voyage de Pietro della Faile, Tome V, p. 98& 99. U. Drees, BREE AART teler „Nb Shah Vbdd tee Ad BÀ oe ON Li Blo BAGANG: “h dg AIBEND IA : m7 1 A { 538 Historie vaN der VERSCHILLEND ss lang is en geheelenal bedekt met hair „ vaù 3 vyf of zes duimen. Zy ftrekken dien uic, en keeren dien om op haaren rug, gelyk de Eck sy hoorentjes ; met: de punt om hoog, op de ss wyze van een vederbos; zy zyn zeer mak; de > Portugeezen hebben ’er van Perfie tot in Indie sj gebragt”. Pierro perra VaLrE voegt ’er by, dat hy vier koppels had, welken hy dagt in Ita- lie over te brengen. Men ziet uit die befchry- ving,datdeeze Perfiaanf che Katten in koleur gely- ken naar de gene , welken wy Karthuszer Katten noemen ‚ en dat zy „ op de koleur na, volkomen gelyken naar die , aan welken wy den naam gee- ven van Katten van Angora, Het is daarom waar« fchynlyk , dat de Katten van Chorazan in Perfie, de Kart van Angora in Syrie en de Kartburzer Kat, niet dan een zelfde ras uitmaaken ; waarvan de fraaiheid komt van den byzonderen invloed, van het klimaat van Syrse; gelyk de Spaan/che Kat- ten, die rood, witen zwart zyn „ en welker hair ook zeer zagt en fterk geluifterd is, deeze fraai- heid werfchuldigd zyn aan den invloed van het klimaac van Spanje. Men kan in ’ algemeen zeggen , dat; van alle lugtftreeken der beweonde weereld , dië van Spanje en Syrie beft gefchikt zyn tot het voortbrengen van deeze fraaïje ver= fcheidenheden der Natuur. De Schaapen, de Bokken, de Honden, de Katten, de Konynen, enz. hebben in Spanje en in Syrie de fchoonfte wol , het fraaifte en langfte hair, de koleuren’ aangenaamft en meeft verfcheiden. Het fchynt, dac ' 1 3 ERE KTR rn > 1 E „0 h Hi, B: hj 1 } HR RAS per KATTEN) 539 _dâe-die klimaat. den âart van alle dieren zagter fhaakt, en hunne gedaante fraaiheid byzet.… De Wilde Kat heeft. harde koleuren , en het hair wat, hard gelyk het grootfte gedeelte van de 04 verige wilde dieren: huiffelyk geworden zynde is haar hair zagtêr, die koleuren zyn; verfchoo= ten, en in het gunftige klimaat van Chorazan en Syrie ishet hàir langer , fyneren voller „en de koleuren zyn eenvormiglyk verzagt : het zwart én. het ros zyn een helder-bruin; het bruinag- tig graauw is afchgraauw geworden, en: eene wilde Kat, uit onze boflchen , vergelykende } met een Karthuizer Kat, z zal men zien, dat dee- ze dieren “inderdaad niet verfchillen, dan--door deeze verflaauwing der koleuren. Vervolgens, dewyl deeze diëren tin of meer wits onder den buik en aan de’ zyden hebben , is het ligt te-be- vatten, dat men, om geheel witte en langhairi- ge Katten te dn (zodanigen, naamelyk, als welke wy eigenlyk Karen odn Angora noemen) ‚ niets noodig gehad heeft, dan in dit verzwakze., ras zulken te kiezen, die het mieefte wit aan de ‚ Zyden en onder den buik: hadden, en dat men, dezelven doende paaren , daar van. gekreegen zal hebben geheel wêtte Katten; gelyk men dit zelfde: ook gedaan heeft om witte Konynen,,: witte Honden, witte Bokken , witte Harten,’ witte Daffen, Enz. te hebben. In de Spaan feje „Kat, die niet dan eene andere verfcheidenheid. van de wilde Kat is, zyn de koleuren, in plaacfe van door eenvormigheid verflaauwd te Zyn, ge- IL Deer. __ Mm Iyk 540 HisToRie VAN HET VERSCHILLEND. Iyk in de Syrifche Kat; in het klimaat; van. Spat: jes om my dus uit te drukken, verhoogd, en leevendiger en meer afiteekende bte: > het ros is bynaar rood, het bruin zwart en het grys wit. … Deeze Katten, op: de Amerikaanfche Eilanden’ overgebragt , hebben haare fraaïje ko- feuren behouden en zyn. niet verbasterd. „, Men vindt op de Aniillijche Eilanden, zegt Va- „der pu FerTrr, een groot getal Katten, 5 die waarfchynlyk derwaarts „gebragt zyn s door de Spanjaarden; „De meeften. zyn met 9 TOS; wit en zwart getekend. Verfcheiden „ van onze Franfchen „ na het vleefch derzel- , ven gegeten te hebben, brengen de Vagt „ naar Vrankryk over, om ze daar‘te verkoopen. ‚ Toen wy eerft te Guadeloupe kwamen, waren: „ deezs Katten zo gewoon op Patryzens Tor- gp telduiven, Lyfters en ander klein gevogelte s» te aazen,dat zy de Ratten niet eens wilden aan-- oy zien; maar het kleine wild tegenwoordig mer- A kelyk verminderd zynde, hebben zy de vre- 9 de met de Katten verbroken en doen dezel- „ven den openbaaren- oorlog aan,-(a) enz” In % algemeen zyn de Katten nier, gelyk de Hon- den, onderworpen aan verbaftering en ontaar« ding, wanneer men haar overvoert in heete geweften. De Katten van Europa, zegt ss BosMAN overgebragt in Guinée, zyn niec- ‚ on- BC) Hift. Gen. des Antilles, parle P, Du TeRTRE. D. u. p. 306. me VI, page 10. cs BANOE 4 d RAs DER OR dr ren. zát Ee onderhevig aan verandering, gelyk de Hon- s» den. Zy behouden de zelfde gedaante” (4). Zy zyn inderdaad van een veel beftendiger aart, en dew! haar ftaat , van huisdieren te zyn, niet zo volkomen , noch zo algemeen s noch mis- fchien ook zo oud is, als die van den Hond, zo is het niet te verwonderen, dat Zy minder ver- andering ondergaan hebben. Onder onze Huis- katten, fchoon van elkander ver fchillende ter aan- zien van de koleuren, kan egter geen onderfchei- den en byzonder ras bepild worden, De klimaa- ten, alleenlyk, van Spanje en Syrie, of van C4o- razan , hebben verfcheidenheden voortgebragt , _ welke beftendig zyn en door voortteeling in wee- zen blyven. Men zoude daar by kunnen voegen het klimaat van Pe chi Jy in China, daar men Kat- ten vindt met lange hairen en hangende ooren „ welken de Chineefche Juffers zeer beminnen (e). Deeze Huiskacten met hangende ooren, van wel- ke wy geen omftan diger befchry ving hebben, zyn, ongetwy feld nog meer, dan de overigen die fleile ooren hebben, afgeweeken van het ras der wilde Kat, het welk egter het oirfpronge- Jyk en. eerfte ras is van alle de Katten. (5) dn à Guine par KRG 5 pag: 2gogen «lg Ce) Hijb. Gen. des Voyages par M. U’Abbé Paevôr. To- 4 Ed Deer. Mm ef NIEU- fi 6 Lid ms MOE RAEUWE SCHEIKUNDIGE WAARNEEMINGEN, 1 E OMTRENT DE MANIER VAN BEREIDING, DE EiGENSCHAPPEN EN ’T Ge- BRUIK) VAN DE SUIKER van MELK; DO-OR DEN HeEerR ne VU reke vd Nr Av NZ Doktor in de Geneeskunde te Lauranne in Zwitferland. Recueil Periodique d'Obfervat, de Medecine, Chirurgie, Pblar- ‚macie, 'c. Decembre 1756. p. 446.) me SSS SSSSES SSS SEE E beroemde Heer van Harrem zegt (a); dat Kempfer verhaalt , dat de Brachmans, in de Indiën, oudtyds de manier geweten heb: ben, (a) In zyne Aantekeningen op de Preleftiones Acadeini- ce van den Heer BoErRHAAVE. Ad pag; 431, Part. 27 Tomi V. [Daar hy, aangaande de Zoetbeid van de Melk, het volgende aantekent, „, In deeze Beuw heeft men de » OOrzaak en zitplaats ontdekt van deeze Zoetheid. Te „‚ Weeten, het ZfJentieele Zout, van de Melk, ’t welk ik sy verwonder dat myn ‘Leermeelter onder zyne Chy- ' ss Mi WW AARN. over DE Merxsuimer. «543 ben, ‘om Suiker te maaken van- Melk, Wat daar ook van zy; Fagricius BaRTHOLEs rus, een Italiaanfch Geneesheer, is de eerfie: geweeft, die, vin den aanvang der voorgaande ‚Eeuw, gewag maakte van het Lflentseele Zout __der Melk, onder den naam van Manna of N4- trum Les ErTMULLER geeft ’er cene be- fehryving van, welke hy van deezen Autheur “ontleend” heeft. De Venetiaanfche Doktor Tes: » mifche Proefneemingen niet gebragt heeft, ís zoet. ‚‚‚ Het wordt in myn Vaderland by groote menigten be- reid. Daar van fpreekt Lun. Tesrr, in de EPHEM, ‚ Nar. Cun. Cent, III. Obf, 33. en onder de eer!ten, „ die deszelfs gebruik aangepreezen hebben, is Arov- sius DeLLAa Fanra, in Traflatu de Artbritiie. In 5, myn Vaderland [Zwitferland naamelyk } bereidt men hetzelve uit Wey van Melk , zonder zuur gemaakt, dt door Eieren daarin te kooken. Het ftremzel afgefchei- PE. den zynde, kookt men aanftonds de Wey, op dat zy - _„ niet zuur worde, en wringt dezelve verfcheide maalen s, door doeken , om alle Iyma gtigheid daar af te fcheiden. Dan wordt deeze dunne Wey op nieuws gekookt, en, „, zo dra zig een vliesje op dezelve vertoont, van ’t Vuur genomen; waarna dezelve, oo een koele plaats gezet zynde, witte Kryftallen aflegt, doch die geel worden ‚ van de Lugt, zynde zoet, niet zuur noch loogzoutig, noch ook met een van die beide zouten opbruifchen. de, in Water fmeltbaar, niet ligt vogtig gemaakt wor- dende door aandoening van de Lugt. Vergelyk EN Mercure de-Suifje van't Jaar 1734. Deeze Bereiding veel fraaier dan die van TesTr, met welke, bl door enkele uittooking, gekreegen wordt een Zout, ‚ dat zoet, wit en broofch is, niet fraai voor ’t oog... 7 3, Deez Mm 3 + 543 WAARNEMINGEN OVER HET Zour Testi is de tweede, die, tegen ’ einde der zelfde Eeuw, het middel uitgevonden heeft om dit Zout te bereiden, van hem geraamd Sacha Laäis. Deeze Arts maakte vier, foorten van Melkfuiker ; waar van het eerfte zeer vet- tig was, het tweede minder, het derde byna van alle Vetrigheid ontbloot, en het vierde ge- mengd met eenig vander Geneesmiddel, Dit Zout was, gelyk het Ver der Dieren, het rans worden onderhevig, voornaamelyk als men het bewaarde in toegeftopte Vaten ; weshalve de Autkeur aanraadt, dat men het in de GEKA Lugt zal laaten. | VERHEYEN fpreekt ook van het Hfhatieis Zout der Melk ,* welk hy gekreegen hadt, door zekere hoeveelheid Koeijemelk , op cen zagt Vuur, te doen uitdampen; waar van het over- blyfzel, gedroogd zynde, tot poeijer gewreeven en in Regenwater ontdaan, na de doorzyging de reuk en fmaak hadt van Melk , doch opbruifch-= te met de Loogzouten; invoegen hy daar uit befluic, dat het een waaragtig zuur Zout zy Dee- ze Proefneeming is meer dan eens herhaald door den Heer VurrLvAmoz, die ’er altoos een klein weinigje Sal neutrum van gekreegen „en nooit de minfte opbruifching , daar by, waargenomen heeft. adel wh De Heer Ficrmus heeft , in den Jaare 1710, in Duiefchland de manier geopenbaard om het Zout van Melk te maaken , zig aldus uitdrukkende, » Neem wel Bee ON Melkwey, en laat de- » zel des hAl hs rd had dd nT, N : Tad 7 ee > sid - \ e » gen hebbe. „Dan dezelve een poos ftil nederr _ zettende, zal ze ligte, broofche Kry tallen af- » leggen, Giet de Weiagtigheid , die daar op. sis, zagtelyk af, en laat uwe Kryftallen in Wa- ter fmelten om de fcherpheid. van ’t Salpeter weg te neemen. Doet dan het Water weg- s) dampen en laat uw Zout droogen,’t welk. wit- agtig geel van koleur en. zoet van fmaak zal zyn. 2 — Eindelyk heeft men , in Zwitferland 4 de ma- _ nier om dit Zout-te bereiden tot velkonbaked __ gebragt ; maar de bereiding zelf wordt geheim ge- _ houden. De Heer Carrueuser geeft ’er, wel is waar , een byzonder verhaal van, % welk van _ 1E OF DE SUIKER VAN „Merx. AN 545 zelve zagtelyk uitwaafemen 77 Balneo Arene tot dat ze byna de dikte van Honig gekree. hem, tonregte, wordt toegefchreeven aan den __ Heer Testi; doch de Heer VurLLraAMozs __deeze manier op % allerftipfte volgende , heeft dus geen greintje Zouts kunnen krygen. In. Zwitferland is een Chymift, genaamd Creuzrus, die eene verwonderlyke bek waam- heid heeft om dit Zout te maaken , doch by on= geluk wil hy * geheim aan niemand ontdek- ken: % welk te meer is te beklaagen , alzo het gene, * welk hy bezit, ongelyk fraaier is dan de anderen; zynde witter, zagter, en vaandigge fimeltende op de Tong. Zie hier, hoe men dit Zout i in veele Winkels bereidt. Tien ponden goede Koeijemelk nec- mende ‚ laat-men die een etmaal {laan en fchept IL Deer, Mm 4 zekr 574 A 546 _WAARREEMINGEN over Her Zour \ E ?er de Room af, waar na het overige op een zaet Vûur gezet wordt, om het Kaasagtig ge- deelte daar af te feheiden. Dan de Wey door cen Hypokras-zak, en verder door Vloeïipapier gefiltreerd hebbende, laat men ze; in een Gla- zen Kolf, uitwaafemen, tot dat dezelve gebragt zy op een zesde deel: vervolgens zet men het op een koele plaats om Kryftallen te fchieten, die afgewaffchen en cindelyk op papier gedroogd worden. Deeze manier deugt niet het minfie ; want dit Zout van Melk wordt rans; % welk, Maakt, dat men het in Glazen is genoodzaakt te bewaaren. Zodanig is het niet gefteld met het gene in Zwitferland wordt toebereid : want men kan hetzelve, vier Jaaren lang, in hoûten Doozen bewaaren , zonder eenig nadeel; dewyl bet, daardoor ‚ Alleenlyk een weinig geeler wordt. Afwastende dat het den Heer Crruzivs behaage zyn geheim te openbaren ,* zullen wy hier de befte manier opgeeven van dit Zout te maaken; welke ons voorgelteld wordt van den Heer Vur- LYAMOZ, die dezelve heeft van een zeer goe- den Chymift en bekwaamen Apotheker. In de Alpifche Bergen , zegt hy, naar den kant van Zwirzerland , maakt men twee foorten van Melkfutker, waar van het eenc in Kryflailen is, het andere onder de gedâante van Koekjes verkogt wordt. Dit laatfte foort vereifcht de volgende bereiding. Men neemt ‚op de ge- woone manier, de Room van de Melk af, eù laat 2 ze vervolgens door middel van Stremzel ftyf “wor. AREN € 1 MA Ae br pe Samen van Merx. « 547 “worden , om ?%er-de Wey van te krygen; welke door een fchoone Linnen doek gezeegen en op een zagt Vuur uitgerookt worde ; al zagtjes roe- „rende , tot dat zy de;dikte heeft van Honig. Alsdan doet men het Overblyfzel in vormen en geeft ’er verfcheiderlei figauren aan , welken men in de Zon laat droogen. Dit is de zooge- naamde Melffuiker in Koekjes. Het andere foort wordt van deeze gemaakt. Men laat zodanige. Koekjes in Water fmelten , en zuivertze met wit van Ey. Het Vogt, doorgezeegen zy nde, wordt tot de dikte van Syroup gebragt, en’ne- dergezet om te kryftallizeeren. De Kryfiallen vindt men van elkander afgezonderd , maakende Teerlingfe klompjes , die glinfterend en zeer wit “zyn, by laagen gehegt aan de wanden van heg. ‚Glas. Wil men daarna nog eens het overbly- „wende Vogt dik maaken en zetten’ zelve ne= _ der , zo bekomt men. weder rieuwe Kryftallen. Zulks kan tot de derde maal herhaald worden. De Kryftallizatie van dit Zout is als die van _ _Kandy-Suiker. De eerfte Kryftallen zyn fchit- terend wit van koleur ;’ de tweede Stroogeel , n-de laatften bruinagtig: maar , wanneer. men deeze op nieuws in zuiver water laat fmelten , Zo krygen zy haare eerfte witheid weder. Het Voorjaar , zegt de Heer VurLvaMmoz, doet veel tot volkomenheid van deeze Opera- tie. Omftreeks de Maand van Mey is de Melk der Dieren. op ’t befte , en dan bevat dezelve een grooter weelheid van EilJonseel Zout, gelyk U. Deer. Mm 5 de \ 54B _WAARNEEMINGEN OVER HET Zour de vermaarde Heer Marourin heeft opge- merkt. Onze Sehryver beweert „ dat, fchoon de Melk van alle Dieren, die Melkhebben, be- kwaam zy om zulk Zout te gecven, hetzogder Vrouwen daar toe beft is, waar aan volgt de E- zelinne- , Geïte-en Koeije-Melk. Het eigenaartig Zout van Melk wordt fpoedi- ger of traager ontdaan in Water , naar máate het Water meer of minder warmte heeft. In een Once kookend Water heeft de Heer V ur- LEYAMOZ zeven Drachmen van dit Zout doen fmelten , zonder dat ’er het minfte vliesje op kwam ; terwylde zelfde veelheid van Zout naauw- lyks wilde fmelten in een Pond Water, dat niet warmer was dan tot 167 Graaden op den Ther- mometer van FAHRENHEIT. Onze Chymift heeft dit Zout gemengd met vee=. le verfchillende Vogten , om te zien of het daar in te fmelten ware; gebruikende , tot deeze Proe- ven, Melkfuiker in Zwicferland gemaakc , die redelyk goed was. Het Zuur van Vitriool ont» bondt dezelve in een oogenblik , uitgenomen dat ’er eenige klompjes bleeven hangen in het Vogt , op welken het Zuur geen uitwerking deedt. Deeze klompjes waren in geheel on- Îmeltbaar, ’t zy in Water ofop de Tong ; «en men vindt ze niet in het Zout, % welk van den Heer Crreuzius bereid wordt. De Heer V ur- LYAMoZzheeft dit Zout, by verfchiliende kwan- titeiten , gedaan in fterk gemaakten Azyn, in zeer zuiver Sterk Water , in het Afdruipzel van 6e Eire en or pe Somer van Meur, ag gebranden Wiynfteen „vin Geeft van Armoniak= Zout ‚ als ook in Voorloop van. Brandewyn. In. geen van deeze Vogten was het, na verloop van vierentwintg Uuren „ ontdaan , fchoon men ze gefteld had in eene warmte van 45 Graaden. _Als men die Vogten op ’ Vuur zette „begon, het Zout daar in te fmelten : maar onze Waar- neemer zogt alleen zig te verzekeren aangaande de Verfchynzelen , welken dit Zout zou voort- brengen in verfchillende Vogten, met den zelf- den trap van warmte. Eene kwantiteit van dee- ze Melkfuiker , gedaan zynde in Geeft van Sal. peter, bleef een Uur. lang op den bodem van het toegedekte Glas, zonder eenige verande- ing: na dien tyd kwam ?er een foort van Op- eine „ gelyk aan die, welke gefchiedt;, wanneer men Geeft van Vitriool giet op Zee- Zout ; doch deeze Opbruifching was in lang zo „vaardig niet, en de rookende Geeft, welke ’er uit voortkwam „ hadt eene groene kolen’ __ Onze Schryver beweert , dat dit Effentieele Zout van de Melk tot de Sa/a neutra behoort ; én bewyft zulks, doordien het noch met de Zuu- ren noch met de Loogzouten opbruifcht , en dat het den Syroop “van Violen niet doet verande- ren van koleur. Na het doen fimelten van ee- ne kwantiteit van dit Zout in warm Water , het Vogt gefiltreerd en in verfcheide Varen verdeeld hebbende , hadt hy in ieder één van de boven- gemelde Vogten gegooten , en ‘er kwam geene Opbruifching noch kennelyke- verandering in; IL Dern | uit. | 3 } Z50 WAARNEEMINGEN OVER HET Zour uitgenomen „ wanneer hy het Vitrioolifch Zuur gebruikte; want toen wierdt het mengzel geel- agtig rood. Dit Zout, in Water ontbonden zyn- de, doer de Yzerdeelen van den Inkt op den bodem van het Vat zakken, even gelyk de ge« woone, Suiker , in Water gefinolten zynde , doet. Dit alles bewyft, dat de Melkfuiker een waaragtig Sal neutrum Is; maar, is het een Sal neutrum famengefteld. uit twee enkele Zouten s of uit een Zout, met eene influrpende Aarde, of. eenig ander Beginzel, vereenigd ? De Salta neutra, eigentlyk zo genaamd , zynde famengefteld uit Eni en Loogzouten , gee, — ven geen blyk van eenig ontfteekbaar Beginzel, In de andere foorten: van Sala neutra zyn de ge-’ nen, die uit Zout met Olie vereenigd beftaan, de eenigften, die branden kunnen. Olie ver. brandt „-gelyk men weet , voor een groot ge- deelte:- zy bevat niertemin Water en Aarde; welk Water en Aarde oorzaak zyn van derzelver mengbaarheid in Waterige Scheivogten. Daar uit blykt , om welke reden de Zwavel zig niet ont- binden laat in Water , fehoon zy famengefteld is uit Olie met een Vitrioolifch Zuur ingelyfd : want deeze Olie is te zuiver, bevattende niet „genoegzaam Aarde-en Water. ‚ Wanneer men Melkfuiker „ in een Kroes, op een fierk Vuur houdt, zo vloeit dezelve en krygr eene zwartagtige koleur. Eenigen tyd daar na wordt de ftof dik. Indien men ze dan weder op % Vuur zet, zo brandt ze, doch zouder ge- heel aen et a « oi ” den ad ci PT nende de òr DE SukER VAN Mei, … 85% feel verteerd te worden. Op’ den bodem van het Vat blyven zwarte svafte , Aardagtige klomp- jes over, die in geener manieren ontfteekbaaf zyn: daar de Zwavel veenemaal verdwynt. Dit Aardagtig Overblyfzel , ’t welk men krygt van de Melkfuiker , wordt tot afch gemaakt door middel vân het Vuur, en bevat alsdan eenig waft Loogzout: gelyk blyke uit de Opbruifching, die ‘er ontftaat , als deeze afch gemengd wordt met Geeft van Salpeter. De Heer V ULLYA- moz heeft diet Loogzout gefatureerd met zulk eert Zuur , én , het doorgezeegen Vogt uitwaafemen= de, kreeg: hy ’er een Poeijer van ; dat een waar Niirum was, alzo het op gloeijende kolen detoneer- dt. Hy liet op dit foort van Caput mortuum ee- nige druppels Olie van Vieriool vallen , en er openbaarde zig een reuk „ zweemende naar die ‘van ’ Zuur van Zee-Zout: waar uit hy befluic dat het mogelyk dit Zuur zal zyn, ’ welk aan ge Melkfuiker haaren prikkelenden , zoutigen 4 __fmaak geeft. “Onze Chymift vergelykt de Melkfuiker met de Spaanfehe Zeep, en toont ver het onderfcheid < van an. Alzo deeze twee zelfltandigheden ü- mengefteld’ zyn uit een vaft Loogzout en eene Olie „ zo zou het fchynen dat zy de zelfde cie genfchappen hebben moeften : nogtans is de Zeep altyd fcherp van fmaak , de Melkfuiker in tegendeel zoet en aangenaam. Goede Zeep blyit, jaaren lang , zonder eenige verandering: de Melkfuïker „ lang bewaard. zynde gilt en WH. Deels gaat ant el ps 7 d , 4 ts 3} Al 552 _ WAARNEEMINGEN OVER HET Zour gaat ‘over tot Wyn en Pm nf pd Zoutig Be- ginzel van de Zeep iseen voortbrengzel van % Vuur , dat van de Melkfuiker is van de Natuur herkomftig. Beide deeze gemelde Stoffen be- vâtten Olie, dewyl zy ontfteekbaar zyn. ’% Is onmogelyk’ Loogzout te krygen uit de Melkfui- ker, zonder verbranding; daar de bymenging van Zuuren hetzelve HOEREN ontdekt in - de. Zeep. De Heer VerLLtaMoz PN 1. Dat de Melkfuiker eene waaragtige Olie en tevens ook een Zuur bevat. Hy bewyft zulks, zeggende dat „derzelver fimaak juift die zelfde i is, welken de Azyn verkryg t ‚ wanneer dezelve, door % ontbinden van Lood , Ceruis maakt of Loodfus- ker + ’t geen komt van dat dezelve het Zwavel- agtig- gedeelte van ? Metaal heeft ontwikkeld: 2. De zelfde Heer toont aan, dat de Melkfui- ker, van cigener aart ; tot gìfting komt 5 ° welk een eigenfchap ís van de Zuuren. Hoe een Vogt, in ging zynde, minder bekwaam is om te branden „ zo veel te meer zuure deelen bevat hetzelve / die kenbaarer worden gemaakt door de wegdryving van ’t brandbaare, gelyk de Gifting doet : 3. Onze Schryver heeft zig verzekerd van de aanweezendheid van dir Zuur, door Melkfuiker , op % Zand „te defileren met geflooten Vaten, als wanneer dezelve hem een - kleine kwantiteit gegeven heeft van een weer zentlyk Zuur Vogt:-4 De Melkfuiker met Geeft! van Victiool aancaftende „ is ’er eene van een- fchèi= nea AE oen de Aniete al ke ad Bh 47 AN alt METS) Safe rade ör be Sorex vAN Meu — 558 fcheìding der Beginzelen. (decompofstio) uit voort- gevloeid, Het natuurlyk Zuur, als het zwakfte zynde, werdt verdreeven ; doordien het Zuur _ van Vicriool deszelfs plaats innam. Daar kwam een waafem uit, welke , in het Recipsent vers _ dikt zynde, een Vogt. gaf, hoedanig men kryge van getapte Melk, wanneer men die deftilleert 5 maar hect hadt een zuurer fmaäk. Dit zelfde Vogt bruifchte met Kryt , en ; als de bymenging van het Vitrioolifch Zuur géfthiedde » was de _waafem, die ?er uit voortkwam ; van reuk als éen Zur uit Plantgewaffen. Onze geleerde Chy mift „twee Cylindrifche Gha. zen genomen hebbende, welken hy by kans vulde met Melk, wierp in ’t eene eenige Drachmen vaa’ - % Efentieele Zout van Melk; fchudde toen die beide Fleflchen fterk , en lietze daarna ftil faan. Na verloop van vierentwintig Uuren, zag hy, dat de Melk , waar in het Zout was gefmolten: geen Room gemaakt had, terwyl de andere; by welke hy niets gedaan hadt „ daar niede geheel bedekt was. Hy doet ons zien , dat, wanneer men twee Melkagtige Vogten aan zig zelf over- laat, de geene, die geen, Zout van Melk bevat: van-een gefcheiden wordt „ en-dat-men, deeze twee Vogten vermengende „deandersin’kortte verwagten zynde fcheiding der Beginzelèn belet. Door de twee volgende Proefneemingen betoogt de Heer Vu LrvaMmozs dat de Melkfuiker de „óntwikkeling van het Zuur der, Melk vertraagt,” wanneer. dezelve. zig nog niet heei doen bemer- U. Deer kens”. £33 _ WAARNEEMINGEN OVER HET Zour EN Ne ken; maar datze die verfnelt, wanneer dezelve’ reeds aanvang genomen heeft. In twee Glazen. gantfch verfche Melk gedaan hebbende, liet hy in ’ eene vier Drachmen Melkfinker dl en 4 rl by ’ andere deedt hy niets. De zuivere Melk; in dit Glas , was zuur geworden ; de-andere hadt hiet de minfte reuk. Twee Glazen op nieuws gevuld hebbende met goede Melk , herhaalde hy de voorige Procfnceming , en bevond: , dat, door Zout van Melk te doen in de Melk, die feeds zuur was ys de ontwikkeling van en Buor verfneld ware. Onze Schryver merkt / met genoegzaamen grond, aan, dat, indien men agt moet (laan op % geene door Borrnaavr en HorrMAN, tot lof der nuttigheid van de gewoone’ Suiker , ís gezegd , zulks immer zo veel te pas komt tef opzigt van de Melkfuiker : alzo dezelve famen- gefteld is uit even de zelfde Beginzelen , maär bevryd van-die nadeelige fcherpheid „ onaffchei- delyk van de Suiker, welke maakt, dat dezelve verhittende is en de Fanden der genen, die ze veel gebruiken, verbyt. Hert ZfJentseele Zout „van de Melk brengt de zelfde uitwerking voort als de. Wey „ en is zelfs een Middel van alge- meener dienft; dewyl men er dit voordeel van heeft in zwakke Maagen „ die een overvloed van Vogt niet verdraagen. kunnen ; dat deege Melkfuiker kan worden ontdaan in zodanig en ‚zo veel Vogts, als de toeftand en kragten” van den Zieken vereìfchen. Het is cen zeer zaate - EE WEN { ' is el / vt d EN ne, OF DE, SUIKER VAN DE -Meig- «555 én zeer ligte Zeep : met één woord ;. het is ee- neg econcenireerde Wey. Zy verdunt het Vet in ‚ Lighaamen, die te Olieagtig zyn van Tempera- ment: Zy firekt tot een zeer lenig Openend mid- del in zulke Perzoonen , welker Vezelen te hard zyn en te droog. Verfcheide Aùtheuren oor- deelen dat het een wonderbaar Middel zy voor het Voeteuvel: Zy brengen veele Waarneemin- gen by ; ‚ van deszelfs goede. uitwerkingen in Pegrge en Rheumatieke Kwaalen; doch de Heer VuiLramoz heeft niet veel dj met deeze ei- genfchappen, welke men toefchryft aan de. Melk fuiker ; zeggende, dat de Ondervinding hemhet riad heeft doen jade epe bp ode AV aa “GENEESKUNDIG BERIGT v AN EEn GE W ELDIG EE TEGEN WIL EN DANK; „Waan OP,DK WITTE EN ROODE Pur- PER-KOORTS VOLGDE: NOV , Door Den Heen FRID. ZUINGERUS, Doktor in de Pbilofopbie en Medicynen ;” Gewoon =:> „Hoogleeraar in de Ontleed- en. Kruidkunde ; Hofraad en Lyf- Arts van den Mark- … graaf van Baden-Durlach, (Atta Heldetica Pbyfico -Matb.- Bot.- Medica. Bafile Ao, 1i5r.. Vor l. p,- 4de) SEENOELELICEEEEEEEEIEEES En Vryfter in onze Stad , eenige Jaaren bo- ven de twintig oud , van een middelmaa- tige lyvigheid, bloedryk en volfappig ‚ een lan- gen tyd redelyk gezond zynde geweeft , aan een » jong Man, getrouwd, begon, in *% midden van de Nagt die op de Bruiloft volgde , onverwagtss zonder eene blykbaarc oorzaak „ geweldig te lachen ; ’t welk’, na een weinig tufchenpoo- zing , op nieuws aanvang nam. Wanneer haar Man vraagde, wat de reden of oorzaak was van dien ongewoonen Lach , antwoordde zy , niets in haar gedagten te hebben , ’ welk aanleiding daar toe kon geeven , maar dat zy, tegen wil en dank, daar toe gedrongen werdt, en, dit maauwlyks geze6d | hebbende, borft zy wederuie in” ae. “LACHEN. — 887 in gefëhater. ‘Haar Moeder en Vrinden hier op by een geroepen zynde , lachten in % eerft me- de, als waren zy. van verftand beroofd; doch daarna begonnen zy de jonge Vrouw ‚ nu eens te vermaanen , dan weder te. bekyven ; waar me- de niets ter wereld werdt uitgevoerd , dan dat zy met nog al heviger gefchater hie: ter= wylde Man, inmiddels, by wylen ; niet tilde fterk fchreide. Het zien van dit zeldzaam voor- val deedt niemand, ‘die ’er bykwam , zonder Jachen heen gaan. fOndertuichen gevoelde de jonge Vrouw allengs een weinig ‘meer warmte dan gewoonelyk;, fomwylen begon zy ook eeni- ge dorft te krygen en wierdt vermoeijing gewaar in de Spieren die tot bet lachen werken 5. waar by nu en dan eenige ukking en benaauwdheid 5 voor % Hart kwam , inzonderheid, als zy haa- ren Lach. tragtte op te houden; hebbende 3 ver- der geen Ongemak. _De nagt en ‘volgenden ogtenftond dus doorges bragt zynde , werdik?erby gehaald , en vond haar nog in een dergelyken toeftand : naamelyk, de warmte des Lighaams was grooter dan natuurlyk met eenige. vogtigheid; de Pols ook een weinig fneller „ doch egaal en genoegzaam fors , buiten het - lachen het Water byna van koleur en reuk als by. gezondheid ; het Aangezigt; ten deele we- _ gens den al te dikwils komende en geweldigen Lach, ten deele toen ook. wegens de vermeer dering van warmte over t geheele Lighaam , zeer food; de Eetensluft niet geheel weg. Ten ops Wi Dre on Nn 2 | zigt ik - TR 5 En She K C á 7 _ ed 558 Geseeskunpio BEmor VAN EEN GEWEDIC zigt van den Geeft kon ik niet bemerken , dat >er. eenige buitengew oone ontroering, % zy. voor- afgegaan ware of toen plaats had : want op al het gene ik haar vraagde, gaf 2y goed en gepaft befcheid , verzekerende my op nieuws „ dat zy niets, belachelyks in haar gedagten hed en nog- thans niet. in ftaat was, omeen zo onmaatig als bouzelagtig lachen te bedwingen. Dit deedt my denken, dat de reden van zulk — een zeldzaam Toeval eerder te zoeken ware in het Lighaam.dan in den Geeft , en. vaftftel- len „ dat deszelfs oorzaak beftond in eenige fiof van Zickte , welke , by buijen, deeze of gené Zenuwen ‚ van meer „of minder Spieren, welke famenwerken tot het lachen, op eene byzon- dere wyze prikkelde en dos deez ene Aere en fluipagtigen Lach veroorzaakte, Om der- halve deeze prikkeling weg te neemen „ agtte ik van den eerften en voornaamften dienft te zul- len zyn „ verdunnende, tegen ftuipen dienftige en het zagtfte foort van Ruftmiddelen. Tea dien einde fchreef ik een Mextuur voor , famen- gefteld uit Ag. defiillara, die de Doorwaafeming bevorderen, Corn, Cero. Spag. ppto ‚Palo. March. dpepidapgecn , Succans albe pulver, een weinig C‚n- ab. native en_Nsirs, mer Syr. Pap, Erraries : waar van ik haar beval, om % uur, eenige lepels vol te gebruiken, en tegen de nagt twintig drup- pels vande Lig. Anod, Miner. Hoff manni, met eeù Garftendrank , Fu/apzum of dunne Emulfio. Tot den aka Drank „ voor de doris, raad- de En ! Les, ‘TEGEN Wil EN DANK =| 59 de ik haar te ee een Decoëtum' van Rad. Scorzonere „Graminis en, Raf/ura Elboris; tot fpyze Vleefchnac- met gepelde Garft , Harerek! Gort of ook met Ryft, gekookt. Ea dewyl de Pa- _tient nu zagtelyk zweette, over * gehecle Lig- _haam, zo wilde ik , dat zy zig op ’t Bed zou foe in eene gemaatigde warmte, en dat zy tragtte zou haaren Geeft ruft te geeven. — Dit „ naar myn. voorfchrift, waarneemende , fliep zy de volgende nagt, wel is waar, weinig, en voelde fomwylen ook eenige benaauwdheid , hebbende tevens wat ER van Koorts met een weinig meer dorft; doch het Lachen ver- % minderde allengs „ en hieldt den volgenden og- tend t'eenemaal op ; terwyl’er toen uitbraken , en zo op de borft als aan de keel en in % aange- “ zigt te zien waren, zoode Pusfijes , onder welke daarna òok witte Blaartjes zig gemengd vertoon- den. Dus bleek niet alleen de tegenwoordig- heid van eene roode en witte Purper- of Geerflkoorss (Miltaris) , maar de oorzaak en reden van het _ voorgaande Toeval van lachen , fcheen ’er zig duidelyk door te openbaaren. Tot nog toe was de Afgang natuurlyk „ en die zagte vogtig- heid over ’ Lighaam, onder welke de uitbree- king der Puiftjes was gefchied , bleef duuren. Haaren Geeft hieldt zy vry geruft, en , behal- ‚ve het gene teeds verhaaldis, werdt van haar niets. gevoeld, waar over zy klaagen konde, Dit alles opgemerkt en aandagtig overwoo- gen hebbende, oordeelde ik , geene beroering HH. Deer Nn 3 RARE ' 560 VAN EEN GEWELDIG Laces. in % Ligtaam of eenige verandering te moeten maaken. Want, zo de voorgefchreeven regel van Spys en Drank , als de Geneesmiddelen door welken het uitkomen der Puiftjes, met wegnee- ming van eenige Toevallen, op den gewoonly- ken tyd waste weeg gebragt , kwamen ons ver- der dienftig voor tot een gelukkige Behandeling en gewenfchten uitflag van deeze Ziekte. Wes- halve ik , behalve de voorgêmelde Dieet , dun Wrieefhnar aanprees , met Scorzonere- Wortee len en verfche Kervel daar in gekookt, ’s mor- gens en ’s avonds te gebruiken ; waar by cen Poeijertje uit Ebur& Coral, rubr. ppt. met eenige greinen Nas Antimonsalts: tulchen beiden , nu eens een flap Aftrekzel van Herb. Veronsoe » Sum: mit. Scabiofz & Flores Borraginss; dan weder- om verdunnende,_ zuurbreekende * aulapiën en Mixtuuren , die tevens de Door waafeming kon= den bevorderen. De Patient, dezelven ver- fcheide dagen agtereen gebruikende, bevondc zig redelyk, en werdt eindelyk, omtrent den veertienden dag, de Affchilfering allengs ge- fchied zynde, in volkomene gezondheid her- fteld , hebbende tot heden toe zig genoegzaam wel Honest | _ Van dit Geval kan onze Wiro, de zeer er- varen en vermaarde Heer, Doktor To H. Hen- Ricus ResrineeRus, die de Patient eenige teizen, met my geviliteerd heeft d getuigenis BE. H. PROEF- Kaele en TN ad PROEFNEEMINGEN OMTRENT DE 8 UITWERKINGEN DER grise LIGHAAMS. KWAALEN: Ó- IN °T WERK GESTELD DOOR DEN SWEEDSCHEN GENEESHEER P. Zok rd dd (Recueil Periodique d Obftrvat. de Medicine , Chine gie, Pharmacie, &c. Oftober 1756, p. 254.) | nee En weet dat de Heer P1v Ar1, Regtsge- leerde te Venetie, de eerfte zy, die Proeven genomen heeft omtrent het gebruik van de Elektrifiteit in de Geneeskunde ; > waar van de uitflag zo gunftig was » dat zy geheel Europa in verwondering bragt. Deeze Heer maakte in de Jaaren 1748. en 1749 weereldkun- dig » dat hy Menfchen , die met Jigt aan de Voeten en aan de Handen, anderen die met Lammigheid , en verfcheide Perfoonen, die met dergelyke Lighaamskwaalen gekweld waren , ge- holpen hadt , door dezelven te Elektrizeeren met Buizen van Glas, beftreeken met zeker foort van Balfem. % Gene daar in het byzonderfte, IL Deer Mn pt JO TED ed ee « 6e Uirwerkmoen pen Eeegraser was ‚ is dat hy zegt waargenomen te hebben, dat de werkzaame deeltjes van eenige Genees: middelen » die men den Lyder i in de hand liet houden, doot de Elektrifche Stoffe in % Lighaam pete ven werden ; zo dat eenigen daar door gepurgeerd waren , anderen fterk hadden ge- zweeten, en dat zelfs, in zekere Geftellen , een foort van K wyling daar door was te weeg ge- bragt. De vitflag der Prout van -deezen Heer werdt , eenigen tyd daarna , beveftigd door. de nieuwe Preek ván den Heer VrrArrt1, die ’er eenigen in werk ftelde , op zulk eene zonderlinge manier , dat de nieuwsgierigheid der Geleerden daar door niet weinig opgewekt werdt. Het gerugt, dat ’er Lighaamskwaalert door middel van de Elekcrificeit konden genee- zen worden „ verfpreidde zig toen door geheel Europa ; en men nm daar omtrent veelc Proe- ven, die niet allen zo gelukkig uitvielen. De Heer JArvapBrrT heeft gellaagd in eene Lam- migheid van den Arm te-geneezen , door ge- bruik te maaken van de Elektrifiteit : de Heer pe SAUVvAGES heeft door dit zelfde middel eene Verlamming aan ‘eene zyde des Lighaams genezen, en eene Lendepyn: de-Heer B1an= cui heeft met een goeden uitflag Menfchen ge- holpen , die met Lammigheden en Jigtige Py- nen gekweld waren , door dezelven te elektri- zeeren. Dewyl egter verfcheide ervaren Man- pen in dit fluk niet geflaagd zyn , is daar om- treng REN kk Maas EE ATEN DONENNO ú | , u p « ME er nt } a) mar EA ER) oP vanstre DE ke A | 463 d ‘trent eene zo. groote verwarring ontfiaan , dat men- byna niets met zekerheid durfde vaftftellen. ‘Zodanig was het lot der Elektrifiteit in de ‘Geneeskunde „ wanneer de Heer STROMERs vermaard. Hoogleeraar der Anatomie , onder- — nam „door zyne Proefneemingen derzelver uit- werkingen kenbaarer te maaken. Alzo nu de Proeven van dien Heer veel geluks hadden, werdt my door den Heer Rosen, Eerften Ge- neesheer (a), en door den Heer STROME R, ge- lat , de voortgangen te vervolgen van deeze nieuwe manier om de Ziekten te verdryven: fen dert twee Jaaren, dan, veel gelegenheid gehad hebbende om deeze Proeven in % werk te ftel- len op verfcheide Perfoonen, die zig aangaven in ’ Hofpitaal van Upzal; zal ik Ser thans in % korte den uitflag van melden, In twee Onderwerpen, die van de zwaris Ha est waren aangetaft, heb ik waargenomen , dat ik vrugteloos Elektrieke Vonken uit de dee- len naby derzelver Oogen getrokken, en zelfs ‚vry fterke Schokkingen veroorzaakt had, zon- der eenig voordeel: weshalve ik geloof, dat ’er in deeze Kwaale niets gunftigs van het, Elektri- Zeeren te verwagten zy. Ten opzigt van de Figvige Ongeeldheden is % niet (a) id is ide zelfde, van wien wy een Manier; om bet kwaadaartig foort. van Kinderpokjes voor te komen, in het » voorgaande Stukje deezer Verhandeiingen hebben mede, gedeeld ] U, Dee be Nn 5 604 Uirwmnsoen DER Ermernserern niet eveneens. Ik heb ’er fommigen zien wy- \ ken voor dit nieuwe Geneesmiddel; maar men moet nogthans opmerken, dat deer verande- zing gevolgd ware van eenen Overgang der Jig. tige Vogten tot eenig ander Lighaamsdeel. Ins- gelyks heb ik bevonden, dat, geduurende de gantfche Kuur, de Lyders gekweld zyn geweeft met telkens weerkomende Hoofdpyn, met Dui- zelingen, Walgingen en Pyn inden Buik: wel- ke Ongemakken niet overgingen, dan wanneer de Jigtige Stoffe in de Gewrigten was terug ge- bragt: fomwylen ook waren de Lyders genood- zaakt hun Water dikwils te ontlaften‘en fomwy- Ten zweetten zy, geduurende de nagt, zeer: fterk. Ik fchepte daar uit hope, om deeze K waa- len te overwinnen, door een zeer langen tyd met het Elektrizeeren van deeze Lyders aan te hou= den; maar vond my bedroogen: want de Lyders Ondergingen, kort daarna, de zelfde Pynen als voorheen. Het is dan klaar, dat de Jigtige Vogten door de Elektrifiteit niet waren weg ge holpen. In gemeene en fcheele Hoofùpyn, voortko- mende van eene Zinking of Rheumatieke Onge- fteldheid, hebik de Pyn doen overgaan, door Vonken voort te brengen: maar, na de Behan- deling, was de Kwaal even hevig als te vooren. Ik vond my genoodzaakt toevlugt te neemen tot inwendige en uitwendige Middelen, om de uicwerking te begunfligen van de Elektrifteit , T dn op VERSCHEIDE, Laere Kaan 565 en de bulla, beftendig. te maaken, welke di hadt te weeg gebragt. nt Inde Geurigrsoerflyoing was’ gevolg x van my- ne Proefneemingen kennelyker. Ik heb gezien dat een Man, wiens Leden federt verfcheide Jaaren. krom gemaakt waren door een Slymagtig: Vogt, % welk de Gewrigten hadt doen verfty- ven, derzelver gebruik wederkreeg, «na de E- lekcrifche Kuur te hebben ondergaan, t Gene nog ver wonderlyker voorkomt, is, dat in eene Verftyving van de Knie, door een Jietig Vogt; hebbende reeds vyf Jaaren geduurd, het Deel zig ter langte van een halven Voet uitrekte „ wanneer ik hem eenige Elektrifche Schokkingen. had doen gevoelen. In zulk foort van Kwaalen: is ’t van veel belang naauwkeurig te, onderzoe ken, welke Spieren ‘er van beweeging zyn be= Bora. daar ‘men alsdan de Vonken. uit moet Bakken ‚ maar zig wel wagten van ?er de Schok- king aan mede te declen, die veroorzaakt wordt door de Lesdfche Proèfneeming en vermyden van eenigszins te raaken aan de Tegenwerkende Spieren. -Deeze laatften, in tegendeel, moet: men, eenige Uuren lang, den waafem doen ontvangen van heet Water, wry vende dezelven vervolgens met Olyven-Olie of eenig ander weekmaakend middel, ten: einde haar. genoeg- zaam lenig te maaken, om toe te kunnen gee- ven aan de poogingen der andere Spieren. Een andere opmerking, van veel aangelegenheid, ‚IL EU Ì iss Ed hei 566 | UrrwERKIGEN Der ascend is, dat men in den aanvang der Behandeling van dit foort van Lyders zorgvuldig moet zyn om derzelver Vaten altoos vol te houden, uit vreeze dat anders de kwaalyk geftelde Stof mogte gevoerd worderí in eenige andere Lighaams- deelen, van meer noodzaakelykheid tot het Lee: ven. _ Ik heb waargenomen, dat de Elektrizeering van weinig uitwerking was in de doof heid en de ruijching der Ooren. Een Metaalen Cylinder, o- vertoogen met eene Elektrieke Stoffe, en in de inwendige Gehoorbuis geftoken , heeft Vonken voortgebragt, door welken het Oorfmeer is ge- fmolten. Ik heb ook opgemerkt, dat men op deeze manier de Eter konde uitloozen , die aldaar mogte beflooten zyn. In de ke Doof- heid, in de gene die door Zinkingagtige Stof- fen of door de dofheid van de Lugt veroorzaakt is, vermag het Elektrizeeren niets. _In de erfelyke Vallende Ziekte, en in de gene die uit fchrik ontftaat , brengt hetzelve noch goede noch kwaade uitwerkingen voort. De Elektrieke Vonken bevorderen de len ding der Bloedoinnen. _ Ik heb, door middel van dezelven, drie Ge- zwellen op de Voorhand, die men Peesknoopen noemt, doen verdwynen. De Elektrifiteit, is van geen dienft tegen de Opflyging der Vrouwelyke Sexc. In de Lendenpn bevónden zig fommigen wel __ door rte ON abt: IES Bie AUT & 00e OEE ON Krin TT lS DE PAN OEE CP 0, METER £/ N r » / t er Bren he 5 ée VERSCHEIDE aerinnide-K eraan, 567 ä d door kle Elektrizeeren;, maar, als de Kuur was volbragt , verhief zig hunne Kwaal op nieuws:- anderen hebben er geen. de minfte verligting _door genooten. Somwylen hebben myne Procf- neemingen_ een vry gelukkigen uitflag gehad ; maar onmiddelyk daarna overkwamen hun on- verdraaglyke Walgingen: invoegen , dat de kragt van deeze Ziekte altoos het vermogen der Elek- trifiteit overtroffen heeft, jn Dit foort van Proefneemingen heb ik menig- vuldigmaal in ’t werk gefteld op Kies- of Tand- pyu, veroorzaakt door bedorven Tanden, door Zinkingen, Verkouwdheden, de Jigt of Scheurs buik. Eenigen gevoelden er zig door verligt; maar weinigen hebben ’er een duurzaame hulpe van gehad. De Pyn komt doorgaans binnen de. vierentwintig Uuren weder; zy verheft das __ „gelyks tegen de nagt: egter fchynt een langduu- rig gebruik van de Elekrrificeie dezelve geheel weg te neemen. Men dient in agt te neemen; dat de Elektrieke Cylinder moet gepläatft zyn op zulk een wyze, dat ’er een onophoudelyke &rooming zy van Elektrifche Stoffe, welke in den Tand eene eenpaarige beweeging voort- brengt „ tot dat de Pyn bedaard.zy. In de Hardlyvigheid heb ik de Proefneemin- gen, op de zelfde manier, ín ’ werk gefteld als in Italie „met de allerfterkfte Hydragoga, en nooit gevolg daar van vernomen. In de Lamm:ghesd van het haloe of van geheelt HW Dreu “Lige A ë R68 Uiewrechroen DER Eimernrtern. . Lighaam, nam ik myn toevlugt tot de Schök- king ‚ welke veroorzaakt wordt door de Leid- fche Proefneeming. Ik heb de Spieren, die ver- lamd waren, in, Stuiptrekking gebragt zonder. eenige ‚verandering te befpeuren. By toeval heb ik eindelyk. waargenomen, dat ’er by uit- ftek gevoelige plaatfen zyn, alwaar de Lyders; ter naauwer nood, de Elektrifehe Vonken ver- draagen konden. Ik heb myn werk: gemaakt van myne Proefneemingen op deeze Lighaams- deelen te doen, en dus ben ik onlangs zo ver gekomen, van eenen Burger van Upzal te geneen zen , die eene lamme Hand hadt; doch eer ik met meer zekerheid van decze Zikr fpreek „ zal ik wagten, tot dat ik nieuwe Proeven daar omtrent in ° werk gefteld zal hebben. H. BEANT- hema ' AEN: LN A Oi ERN EE en É el NT BEANT rwoordisd VAN EENIG v RA CAGE Ns Ki _ NOOPENS DE BLEKTRIK AALE PROEVEN; DOOR DEN HEER BENJAMIN FRANKLIN. Wervat in een Brief van bem aan een Heer te Nieuw Jons) (New Experiments and Obfervat. on Eleftricity. Part, II, p. 93. Lett. VI.) * STEE EEGEEEEEENNSSEENES Ier in geflooten’ gaan mytie Antwoorden, zoo omftandig als myne tegenwoordige drukte my toelaat te geeven, oP, de voornaam- fte vraagen van uwen brief. —= ’k Heb ver- geeten, of ik u reeds gefchreeven hebbe, dat ik kopere fpelden en ftaale naalden gefimolten, de poolen van de Kompasnaald omgekeerd, een Magneetkracht en Poolsrichting aan naalden „ die ’er geene hadden; gegeeven, en droog bus- | kruid in brand geftooken heb, dóor de Elektrie- „ke vonk. Ik heb vyf fleffen, die elk 8 of 9 gallons houden , waar van ’er twee, gelaaden zyn. de, tot alle deëde uitwerkingen genoegzaam zyn. Aan de kracht, welke een mens verwek- _ Ken en bezigen kan door Elektrikale proeven, is paal noch perk, dan die hem’ de moeite en kos- . Deen: ten \ gro Beaamwoorong vn Bot Vaasa \ amd ” ak a bEA T KT £ ten zetten: want de eene fes kan gevoegd wor- _ den by de andere tot in % oneindige, en zy allen vereenigd mogen te gelyk ontlaaden kes el even als eene enkele, in welk geval de kracht en uitwerking evenredig is aan haar getal en grootte. Men kan dús de allergrootfté der bé- kende uitwerkingen van gewoonen blikfem, naar ik %- begryp, zonder veele moeite, ver te bo ven gaan; het welk tot voor weinige jaaren niet geloofd zou hebben kunnen worden, en zelfs nu nog aan veelen vry wat uitfpoorig gefteld mag fchynen,. Zoo te werk kunnende gaan, ver- moogen wy meer dan de tweejaarige duiveltjes van Rabelats, die hy potzig zegt rog maar al- feen geleerd te hebben een weinig te donderen en blikfemen rondom de kruin van een buys- kool. Vraag. Waar in beftaat het onderfcheid tus- fen een Elektriek en een Naet- Etelarick Lighaam ? Antwoord. De uitdrukkingen van Elektriek uit zig zelf, en Niet- Elektriek, zyn allereerft ge- bruikt om de ligha amen van elkanderen te ons derfcheiden „ op de. verkeerde onderftelling , 5 dat die lighaanien alleen, welken wit zig zelf Eleksriek genaamd worden, de Elektrieke ftof in hunne zelffRandigheid bevatteden , welke fiof „door wryving uit hen verwekt, te voorfchyn ge- bracht of uitgetrokken „ en medegedeeld kon’ wor= td rr EREN 5e Erekrnicaare lee 5, 5 teg die Aus welken Nin-Elliik _ genaamd wotden „ en die „Mei onderftelde van __deeze ftoffe ontbloot te. zyn ; want het Glas, enz 5 vertoonde » gewreeven zynde , tekenen: van die Stof ‘te hebbén dobr te knappen aan den _ vinger; door” ligte- lighaampjes aan te trekken’ È en weer te rug:te ftooten 3 enz, en’ het kon-dee- ze tekenen - mededelen jaan métal Én’ water. __Naaderhand bevond men 3 dat: hét wryven van. ghs de Elektrieke ftof niet-voor“dendag bren= _gen wilde, ten Zy men eene gemeenfchap behield: tuflen-den - ‘Wryver ende vloer ; en eenige volgen= de proeven-khebben beweezen , “datde Elektrieke: Stof -wezentlyk getrokkeri” words uit lighaamen ‚die men eerft begreëpen had geene zulke: Stofin. Hek te bevatten. Toen twyfelde men of:glás en’ Ei andere -lighaamen' Elefsriek uit zig zelf genaamd „ met de daad wel eenige; Eléktrieke ‘Seofi in zig! _Kadder, naardien zy op * viterlyk aänzien gee- ne uitleverden , dan die zy eerft uic zulken ge= _ trokken: hadden ; welken” tot nog toe Net Elek. driek genaamd: waren. -Doch eenigen van myne _ Proefneemingen toonen „ dat gläs -eerie- groo= _fe “hoeveelheid van die Stoffe in zig. bevat „en _ thansvermóede ik „-of zy” niet wel omtrent even 3 veel verfpreid zy inalle de lighaaamen van dees zen’ uit land en water beftaanden Aardkloot. In- geen dit zoo zy ‚ zoude men de uiedrukkingen van Blekirsek uit zig zelf en Niet Elekariek,alson- Reen „aan een zyde moeten leggen: en (het p IT. Dez. Ì Oo ec- rn # Pan 372 BEANTWOORDING VAN EÉNIÓEË Vräacir p eenig onderfcheid dan maar hierin beftaande \ dat cenige lighaamen de Elektrieke, Stof „over, brengen , en andere niet) zou men de uitdeuk- ingen van Overbrengers en Nietsoverbrengers in haare plaatfe moogen neemen. Wanneer Jer,’ eenige Elektrieke Stof toegepaft word, aan. een ftuk van een overbrengend lighaam-„ dringt. Zy. er; in en vloeit ?er door heen , of zy verfpreid zig gelykelyk over deszelfs oppervlakte, Word die ftof toegepaft aan een fluk van een waer overbren- gend lighaam „ zoo doet zy ’t een noch ’ander. Volmaakte: Ozerbrengers der Elektrieke: Stoffe, zyn maar alleen Metaalen en Water: andere. | lighaamen brengen deeze Stof flegts, over, in zoo verre Zy een mengfel van.die beiden an. zig; bevatten; en zonder meerder of minder van dee- zen zullen zy in ’ geheel niet overbrengen Cé Dit Cin ’ voorbygaan) toont eene te. vooren on- bekende en nieuwe betrekking tuffen Mesenlad: en Water. Om dit door eene vergelyking op te helder welke ‘echter maar eene flaauwe overeenkomft aanduid: de Elektrieke Stof gaat: door de Overe bresigers , gelyk het water door een fteen met veele lugtgautjes of verfpreid zig op hunne op- gren. gelyk water zig op een natten fteen ‚vere (*) Dit voorftel is federd bevonden al te edn te zin; hebbende de Heer Wilfon ontdekt, dat gefimolten wafch en hars ook ee pe e Lic LE am! 513 overbrengends lighaamen „zo iszy gelyk water, dat ___men,druipen, laat op eenen fmeerigen fteen ; in, welk geval. het noch doordringt , noch door; _ loopt , noch op de oppervlakte zig vlak uit ver- fpreid „… maar in kleiner eme en hd was % valt. bptesd k hg Welke zyn de uitwerkingen der vite aak: in de Elektrikale Bagh saning p — Avraoord Allen, die. ike tot hier toe eb waar. genoomen „ zyn deezen: Vochtige: Lugt onte- fangt de Elktrieke Stof, „en brengt ze over in. _ &venredigheid tot haare vochtigheid. … Ten, een __nemaal drooge Lugt doet dit in ’% geheel. niet: en de Lugt bygevolg moet geteld worden on- der de Niet-overbrengers. Drooge Lugt-helpt*tot het beperken van den Elektrikalen- dampkring dan het lighaam, ’* welk. hy omringt, en Zy. be-, let zyne verftrooijing : „want za vacwo ontflaat hy 8 zig. gemakkelyk van ’ lighaam „ en werken de _ punten fterker, d.i. „ zy werpen de Elektrieke _Stof vryer uit, of trekken dezelve vryer aan „en: _op grootere-afftanden : zoodat de tuffen- belllen __koomende- Lugt den overgangk dier Stoffe van. 2E eene lighaam op het andere in zekere maate , fuit. Eene zuivere Elektrikale fles-en draad, in de plaats van water lugt bevattende » zal » _ niet gelaaden worden of cen fchok geeven , niet » _ meerder dan of zj met poeder van glas gevuld IL Deen Oo à wee tar 4 Li 4 * id é d, ij $ E: Perles dach. als zy Sg word aan Niet | hd & € Á + A ks / pn BÉÁnTwoorme’ VAN EENIGE Vasse ware 3 “maat die zelfde fles, vän’ de’ lùgt' gas digd; werkt zoo'goed als ware zj met water ge= vuld; “Niettemin” fchynen-een Elektrikale” damp- kringen lupt elkanderer niet uit té fluiten, wänt, wy ‘ademen vryelyk in zulk een dam@kring ,“e droage lugt zal.door zulk eén dampkring: hie waaijen, zonder hem te verleggen of wete dri ven: zelfs trek ik in twyfel, of de fierkfte Noord Wefte wind, diëdroog is ; dien dampkring wel verftrooïjen podser: Eens clbkihraderde ik een groote Kurkbal, aan % eind van een zyden draad, drie voeren laagd welker ander eind*ik in myn vingers hield, draaijende” haar 100 flaagen rond „> als «een offers in de ‘Jagt,’ „met des melfre _beweeging die ik eraan geeven kon: de’ Bal ,: riettemin „behield zyn’ Elektriekenvdamipkring fehoon hy 800 yards lugt had moeten doorloopen;* fellênde voor myn arm, in? geeven van de bee" weegingseene byvoeging van-een- voet aan dehal- ve middellyn van den. irkel.: Doorten eenemaal’ dfooge AE: verftaa. iksde: droògfte ;' welke wy. hebben 3- want miffchien hebben wy nooit eene” lúgt, die van vochtigheid volmaakt vry'is- Een: Flekcrieke dampkring , “rondom een dik koper=" draad verwekt , dat in-eene fles vol lagt-geftee= > kén is, dryft geene de -minfte Jugt ddar-uitz en“ die dampkring weggenoomen swordendé 7 zal” daar van ‘buiten geene lugt binnen-loopen , zoo” als-ik. door een zeer aartige-Proefneeminge bes vónden heb „ ‚welke. naauwkeurig ‘was: inge- - dese waar mit:wy:bellooten , dat de Viderkgaaie” eld, . der „ Kf ek is ei vd Ei ali SET Ld li ze jade iN 4 ee # d Wiki Dr en Ei | 5 has ve Ptn Pair rd J der Lugt daar door in mint niet aangedaan 43 Aware. « ORE Ger oh banddkees | el sin 5 üf ; Bil ; Bifiene cor oörderd Ovrdekkinge der Hoelanigk bli. beden van de Elelsriehe V, Jooss E ë ” maden den eerlen aanbrenger een Hagel / ___aan een koperdraaden haak; zet, een half duim br onder den-kogel „een glad fuk zilver „om de Vonken te ontfangen: laat dan het „wiel draaijen , # en in weinige minuuten (zo de herhaalde von= jen geduurig op de zelfde plek neêrfldan) zal - het ‚zilver eene \blaauwe {met krygen, omtrent van. koleur , als de veer van een zak-horologie.; … Een glad fuk yzer zal mede wel van die von= _ ken beflaan , maar niet. met die galen Hee chynt eerder uitgebeeten, „Op goud, koper of tin, heb ik niet haperen ea: het eenigen, indruk, maakt. Maar de- fimet- 4 ad ten op % zilver of yzer zullen de zelfden Zyn» pf de kogel van lood „koper, goud of zilverzy. Mis Op cen zilveren Kort zal zoo wel eene fmet 4 te voorfchyn kopman» als op de plaat die er _gnder Îtaat. ES ie EE ab ar ” / , f; Pr / K N 1 f IJ bera 0 en wy N | TI ‚ khad EF 4 k NCN ‘ ‘ b ] tid ” hd i ’ st id N RK ; ik £', HAN BESCHRYVING VAN DE net ak MOSSEL. ie he ureteainbientechend arena annatnkaasden Nder de groore menigte van Zee-dieren, \_J welken in hardkorftige fchaalen of fchel- pen woonen ; is ’er één geflacht , het welk gee meenlyk Kuir-PoKkKen, ZeEE- PursTEnN; en Zer-EikELEN genoemd word. De Schel: pen van deeze Dieren zyn verdeeld in zeele Aa= meren, en zyn de huizen van ’t geen de beroem- de Linnmus Zrstons noemt , d.i; van Dieren; welker Lighaamen langkwerpig , welker Ton: gen als een flakkentrek rond in-een gedraaid, Lfprrales], en welker hoofden ‘voorzien zyn van een merkelyk getal van Sprieten, Hoornen, of Vingeren 5 mét dewelken on voelen en vatten re … Tot dit geflacht de Zee- of Klip Pokken be- hoolkn alle die grootere’ en kleinere Schelp-wrats ten , dewelken men in tallooze menigte op aller- lye Uitwerpfelen van de Zee, op de Moffelen , Oefters, aan paalen , klipfteenen , houtbrokken en de huiden def Schepen: vind vaft zitten : Tot dit geflacht behoort ook die fchelpagtige Pok, - welke op de dekfelen der Zee- fchildpadden: meermaalen word gevonden : En Emrr word mede a _ RWE NN N NN: \ (id ON IN I | jn ijd . en 5 Hig.zo. V/ Bo EARL bel LET vaN DE Gaver Mossr a Besems E ie zanM 0 sseL thuis gebracht. Die noemt men in Latyn Concha derd n en Sn Gânzen-baafende Schelp ; een naam wel- _ ken het Dier aan de fprookjes en beuzeltaale van eenige onweetende Zee-lieden verfchuldigd iss. dis. die voorlang verhaalden , dat de Ro/gan- zen uit deeze Moffelen groeiden. Zy zagen naämentlyk meermaalen deeze > Vogelen met hunne Jongen digt onder de rotfen en tuflen de klippen , op welken de Ganzen „Moffel voorts: Ô teelt. „in grooten getale aazen. De fneeuw- witte en-langwerpige ronde Schelpen van, het _ Dier, die wel zoo wat van verre naar een Ey konden zweemen , wierden aangezien voor de _ Byeren ‚ en de Verbeelding, maakte van de zig _ beweegende Sprieten en ruighaarige Vingeren be \deezer Moffelen , met dewelken zy meeft al _ buiten de Schelp in % water fpeelen, de Podde- __wederen van de, kwanswyze uit den dop bree-_ kende, Jongen. L é _pacle, of Rotgans, blyvende liever by dien _maam dan de uitdrukking van Concha Anatsfera __ overnemende; omdat, gelyk zy zeggen , dee- ze laate „ een Geflacht-naam is, onder wele Ee ken ook de Zee- Pokken en Zee-Eikelen be- „ grecpen worden:” Eene reden , inderdaad , welke gants geenen grond heeft, overmids Con- cha Anatifdra geen Geflacht- maar enkel een __Soort- „naam is, door welken nooit iets anders U. Deer. Qo 4 uit de “tot: dit geflacht de. googthaamde. GAN- zl De Franfen noemen dit ZeevoortbrengfelBer- id » ed E | * là 1 RE tit: 7 OE 518 Beseunvtine: VAN De wrr wiegedrukt;, of onder ‘welken niets anders bes greepen word, dan alleen de Ganzen- Moffel; wier Geflächt:naam in ”t Latyn Lepas is, door „denwelken zy gepre vd onder de: An s Pokken, '-— * « dek De bepaling , by archi helle van de en _zen-Moffel word gegeeven, is deeze: „ Klip- is Pok met platte Schelpen en met een: rolronde ss vliezige ‘buis „ welke, als een darm „ aan hek bo grondftuk van de Schelpen vaft is.” Dit Dier nu teelt niet enkel, zoo alias gen verhaalen , op de katten) van Schotland voort; maar -in-de meefte:Zeêën , op de Klippens aan Scheeps-wrakken en andere harde Lighaat men ‚op dewelken het zig zetten kan. Zelfs in de Noord-Zee , aan onze Kuft ,„: word de Ganzen* Moffel, ‘fchoon: eerft miflchien aldaar van elders „Ôp de-huid der Scheepen overgebracht en ger plant , woorsieelende gevonden; zynde dikwerf in groote menigte op de oude overblyffelen van de gezonkene Schepen, waar van de door ftornh afgeflagene en op Bet ftrand geworpene broke ken meermaalen- bevonden worden vol leeven- de Ganzen-Moffelen te zitten 5. gelyk my voor eenige jaaren zulk. een ftuk van een:oud wrak ‚omtrent. Egmond geleegen, aangebracht:is, «+ Zulk of een ander-„ een geruimen tydin zeg gelegen. hebbend fiuks Houts, is geweeft de be= „kende Boom-flam , die op. den 28 ‘ten September deezes jaars by Scheveningen op ’t Strand was wängefpoeld » €n vervolgends na Amfleldam ver ' 0E wek voerd Dn Ì De Ze Bf ETD Ek iaan- Mossen EI - woerd. bevolen is, om aan de Nieuwsgierig; eid-der Liefhebberen vertoond te worden. __… ‚By gelegenheid van dat door honderden van ide: ie aanfchouwers bezochte Voorwerp, heb __âk begreepen niet te onpas:te zullen koomen de befchryving van dit Zee- fchepfel in onze Moeder-taale , voornaamelyk dezelve richten- de tot zulke Beminnaaren der Natuurlyke His- torie, dewelken , weinige of geene vreemde Taa, _ den-kennende, de gelegenheid miffen om eenige nadere kennis deezer „Moffelen . te bekoomen ; berichtende wy hier onze Leezeren , ‚dat de vol- gende befchryving meeftendeels uit de Waar- __neemingen van den Heere “T. NEEDHAM is overgezet ; en dat wy, om een juifter denkbeeld vanhet geheele Dier te geeven, eene Ganzen. Moffel, zoo als zy nevens anderen aan een uk 3 houts van een Wrak op ons Strand is aange- <_fpoeld, naar % leeven en in haare weezenly ke __grootte geteekend, by de andere mak ge. vaak hebben. 5 ‚ De Ganzeh-Moffelen groeien lg” aan a bes d fen digt byeen. Met haar zeffen, of: zevenen, _ zitten zy aan haar onderft einde naauw-veree- nigd op eert en % zelfde gemeene grondftuk; en vertoonen zig dus omtrent. even eens als zoo veele uitfpruitfelen. van -eene-en dezelfde plant. wortel. Ik zeg meefla/,; want men vind >er ook, die deeze uitfpruicfelen of nieuwe Moffelen niet. __ônder uiet het zelfde gemeene grondftuk her: __yoortbrengen:, maar. uit. verfcheidene. plaatfen ‘JL. Deer, Oo 5 van, sr EN h 1 Ns : B) C2 Fei Kint) Pe Jh Ki { go __ BESCHRYVING VAN DE van haare Buizen of Lighaamen , gelyk; by voorbeeld, in PLAAT XVIII Figuur 2. te zien is, daar 4, b,c, eene _Ganzen- Moffel ver= beeld, uit dewelke in 4 twee anderen gegroeid zyn, die zig met haare deelen 4, d vereenigen. Zoo vertoond ook Figuur 3. eene andere ‘Gan- zen-Moffel a, bs Weke in c‚ en dus door de opening van ‘haaren fchelp : een jong d her- voortbrengt. Deeze twee gevallen maaken het moeijelyk te bepaalen , of deeze Moffelen uit Eyeren, wel ken de oùden laaten vallen (*), voortteelen, dan of zy by wyze van Uiifpruiting ‚ even als fommi- ge Plantgewallen, zig vermenigvuldigen. De evengemelde twee Voorbeelden, van de eene uit het lighaam der andere groeïjende Gan- zen- Moffel, fchynen eenige overeenkomft aan te duiden cuffén de wyze van % groeijen van deeze Dieren ‚ en de manier. op welke Heer TREM? (*) Men mag, indien anders de Groote Waarneemer, de Heer ANTONI VAN LeEUWENHOEK, ter beflis- finge geld, met vry veele zekerheid befluiten , dat de Ganzen-Moffelen uit Eyeren voortteelen, omdat hy in zie foorte van Klip-Pokken, welken men op de Moflelen vind,en welken Dieren van het zelfde geflacht zyn als de Ganzen - Moffel, (gelyk de Heer Neen nam zelf die als zoodanigen in ’t vervolg befchryft) eene zeer groote me- nigte van Eyeren gevonden heeft, allen zeer kennelyk en onderfcheidenlyk te zien toen hy deeze Diertjes een weis nig gekookt had. Zie het IVde Vervolg van Brieven, pe j 718. 719. en aldaar in de Plaat die met pag. 705 gemerkt is, Figuur 7, by de Letteren G: H. I. Aant. van den Uit Geevers. , 6 \  AT tk: bt GAN ze “-_M o se re Le sli Tremsrer’s Zoetwater Polypi voortreclen. — x & _ Doch hier tegen fchynt men te moogen aanmer= ki) ken, dat , ‘indien waarlyk de Ganzen-Moffélen — op dezelfde wyze groeiden als de Polypi, de _ Voorbeelden dan van zulke, de een uit de an- B: dere voortgroeïjende Mòffelen , vry gemeen- zaam moeften aangetroffen worden, dewyl men ze toch by duizenden vind van allerlye grootte en ouderdom. © Men ontmoet ze genoegzaam nooit ‘anders dan’ by boffen, met haare onder- einden zeer digt’ aan elkanderen zittende, elke ef hochtans afzouderlyk, kleinen’ tuffen de gfoote- | ren, en deezen wederom van allerlye dikten en _dengren. . Op hét zelfde fak ‘houts, van % „velk ik de Ganzen - Moffel A. Fig. 1. heb af= genoomen, zaten ?er ‘(doch allen enkel op zig zelven) zeer veele kleinen , welker fchelpjes geen vierde,’ ja agufte deel van een duim uit- maakten ; terwyl ’er ook zulken aan zaten, die van allerlyé grootten waren’ tuffen deeze ‘klei- dn en de: hier Ì in haare grootte uitgetekende. Re age Nedam, Nouvelles Decouveries Ec. p. sro} In het openmaken van den Schelp, welke aan het eene einde van de lange buis deezer ‚Dieren valt is, vond de Heer NeEEDHAM, in veelen, ‘een blaauw uiewafchj je, aan weerszijden liggende onmìddelyk onder de groep der Sprie= ten. Deeze uitwafichen„ door. een vergrootglas „befchouwd, kwamen hem voor , een vliesagti= ‚Ben zak te weezen, gevuld met kleine blaauwe u, Dazen, 5 ik bol, e _BESCHRYVING VAN, DE bolletjes, allen van eene eyronde en gelykvore mige. gedaante, zweemende vry veel naar de kuit der Viflen: maar die gelykenis naar Kuit ern kh hie \s niet verzeld gaande van eenige andere noodige Waarheemingen om de zaak te befliffen, leverz de dus aan Nerepmam niets meerder „uit dan eene enkele waarfchynlykheid : waarom hy on- zeker bleef, of de Samenhanging der Ganzen- Moffelen by boffen, en de naauwe vereeniging haarer voetftukken op een en denzelfden ge- meenen toel, toe te fchryven ware aan zulk eene wyze van voortteeling’ als die der Polyps;, dan of die Samenhanging veroorzaakt ‘worde uit eene vereeniging? en in-een-vloeijing’ of vaft- ‘kleeving der kuitjes digt aan elkanderen, welke maakt dat deeze Dieren, van den tyd hunner geboorte 2 af, op de Klippen en Schepen zoo vaft- gehecht zitten, dat. het fchynt als of zy uit de- zelven waren voortgegrocid. bhi ‚Met het bloote oog kunnen wy in n dit Dier aviaelyk onderfcheiden drie aanmerkendswaar- dige Deelen; te weeten: \__5,° Het Rolronde Voetftuk, CFsg. 4. B met welks uiteinde eget Moffel aan de Schepen.of Klippen vaft zit ). (*) Dit Voetftuk fchynt in myne Ganzen-Moffel, Fig. r. A, uit twee onderfcheidene: partyen te beftaan, uit een hals a,en uit een, aan dien hals verknochten, Darm- zak b. Waaromtrent ik te berichten heb, dat dit laatit- „genoemde deel „ toen: het Dier verfch uit Zee kwam en gesfde, zeer doortgnend was, en rond opgevuld {topd be et el € meg ” à Kol EN Pps, à /5 ’ Bade Mossen s% {boven gewapend is. CFig.4.csen Fig.r.c AR ik Het Dier zelf, zoo als % in deezent’ Bi Schelp beflooten is. [Fig. 4 KAG ride, et eg 45 Het Voerftuk ishol, in zyne geheele leng=” te: maar de middellinie van deszelfs binnenfte liollighe eid is. niet evenredig aan die van den buis, tenften omtrek 5 en dat wel, uit ‘oorzaake-van, de dikte der zelftandigheid, uit welke dit Voët- {tuk beftaat s als wordende geformeerd: uit vere, fcheidene vliezen , die op elkanderen liggen, en dië fmengefteld zyn uit overlangks loopende’ ___ezelen. Deeze vezelen Kunnen zig zeer ag Ihaten uitrekken {° zulks dat, als * Dier leeft,’ _haare lengte byhaa ‘tweemaal zoo groot kan wor- den als zy anders natuurlyk is; doch, als zy ver=. _droogen, krimpen zy in een ‚ en worden Hard cn ruuw, gelyk fagryn. In het eerft begreep ik, dat dit voertuie als den Koker aan te Rdorker was, waarin het lig=’ \ faam van de ‘Moffel bevat zou zyn: doch ‘by- _t nader onderzoek bevond, ik, dat het lighaam” _denielyk ch et in den schelp was beflootert, zon x LES ek GL 0 Bl erss yk afs , aaide : sl met wösbe, waarin wilk ain hrierlakiifende, sishoainlek De „Dit gedeelte geleek juift naar een dunne, orftdarm, die met drabbig water gevuld was. Moet men, nu begrypen, at die lange darm b niets anders is dan’ het vlies zelf van het Voetfiuk, doch vreeslyk uitgezet: en, verlengd; of, dat die darm een, afzonderlyk deel is, van het Voet uk a onderfcheiden, hoewel dan, ‚het zelve, vereenigd? Aânt. van’ den Uitgbever ais ‚H. DeEr. 8 en ú De Schelp, met welken dit Voetftuk van” id t En) vi #84 Bescurrvine Van DE zonder gl minfe. zichtbaare gemeenfchap. « te hebben met dit Voerftuk; het welk ik hierom den Staart noeme. II. De Schelp, die de Moffel bevat, is s op ” uiterlyk aanzien Twee-fchaalig ; maar wanneer men hem wat nader onderzoekt , bevind, men, terftond dat elke fchaal uit twee ftukken bee, fat, LFig. 5. a,b. & Fig 1 ed.) die aan el, kanderen. ‘verknocht zyn: door middel. van, een fyn vlies, Fig. 1. e.] met het welk de geheele. holte der Schelpen bekleed is, en % welk, zig. tuffen elke verdeeling van den Schelp voegen de , de ftukken daar van in diervoege famen-, hecht, dat het Dier het water en zyn. voedfel, na zig, trekken kan. Het is van wege, deeze, Samenhechting der Schelpen , dat de Ganzen» Moffelen niet noodig, hebben dezelven te doen, gaapen , gelyk de Oefters en Moffelen moeten, ‚ doen: Zulke gaaping word haar belet door een krom en holftaand fchernier, [Fsg. 6 aan welks. kanten haare Schelpen, middelende het boven-, gezegde Vlies, zyn verbonden, en het welk zig. tot over de helft: van den dl. der Schelpen. uitftrekt; terwyl deezen op elke van hunne ver: deelingen een hoek maaken, zulks zy eene ope- ning tuflen beiden Jaätens’ omtrent in de ge daante van een langkwerpige ruit. Fig. 3. dj Hier door word alles, wat de Ganzen- Moffelen door de beweeginge met haare. Spricten na zig. trekken , gemaklyk binnen deeze holligheid ge-_ bracht en gehouden. Wanneer het Dier fl is’ fiaat HAER rl ae et 00 hj ” GANZEN: Mossen sds fat zyù Schelp altoos open, omdat, het geduu-. rig nieuw water van nooden heeft, % welk het. beurt om beurt inzuigt en uitwerpt a % geen men, zien kan uit de beweeging der twee tegens. el. kanderen overftaande Sprieten , dewelken naar die van fommige Infekten zweemen „ en welker, beweeging ndagenoeg overeenkomt. met die der. Kieuwen van andere Vifen. TEEN II. De Kop van dit Dier is-voorzien van twintig of meer Sprieten Hoornen of Vingeren „ [Fig 4 evesel welker lengte by trappen kleiner word, en die, elk, eene onregelmaatige krom me linie maaken; damaade de eene onder tegen de andere. De holle zyden van deeze Sprieten, hebben verfcheidene infaydingen, CFig. 7} en óp de tuffenruimten „- tufen deeze, infay dins | gen, flaan bosjes haair, die vry wel naar pen+ _ ‚feelen gelyken. Deeze Sprieten kan de Ganr zen-Moffel naar haar goedvinden uitfteeken. ‚en inhaalen , en door ’er mede in het water te wers PS ken, zy binnen, ’t zy buiten haaren Schelp. D maakt zy als een. draaikolk „waardoor het aas kof, voedfel,; dat zy zoekt, na haar toe gedree- ven word. % Geen my dit vaft doet ftellen is dat ik den Kop van dit Dier met de Sprieten | voor een vergrootglas gebracht hebbende, om «des te-beter hunne fchikking. te; nderzoeken, __* eenige reizen twee foorten van. Diertjes ontdeke heb „ die niet grooter waren dan een, zandkor- rel, „en van dewelken de eené foort naar Krabe Heije de andere naar Waterluizen geleek; zit, IL Dee tende Te 4 TE, E _ in ‚886 | aeta Llrnd ed rende beiden ingewikkeld tuflen de ddr hats ren, mét ‘welken de holle zyden déezerSprie” ten vóorziën* zyn. “-Deeze: “Sprieten vertoohen zie. door het ver= grootglas- drdoorfchiynende , maar men kan’ ze doorfchynende maaken, door ’er een bosje lan- ge vezelen, hét welk. zig van% eene tot het an der einde uitfirekt, van binnen ‘uit te haalens” in welk gevalzy zig helder vertoonen, „nà de Sprieten der Gârnaalen en Rivierkreefteri. » “In het midden vân de groep deezet spriet juïft boven den mond van Dier, is een holle Tromp, [Fsg. 4. f.) beftaande: uit een ruïghaäis) rige buis, dewelke verdeeld is in’ gewrichten Zy bevat éene-foort van ronde én lange ‘tong , die zeer wel naar de Spechten-tongen gelykt, en die ’k ‘geloof ‘dát onze Ganzen- Moffel, naaf Zy ’t noodig heeft, uit die“tromp, vof: kökers fchieten en weêr intrekken kan. Ik heb deezd Tromp, door een vergrootglas befchouwd , ter- ftond naadat ik ‘haar uit den Kop van een: Jeez vendige Ganzen Moffel had’ gefrieeden , laaten afbeelden in (Fig. 8]; hebbende ik door ‘het vergrootglas onderftheidenlyk konnen zien, ’ dat het puntje van de Tong zig uit en weder id den, Koker ftak, met «eene ftuiptrekkende be= weeging, welke 2 nog een geruimen tyd be- en naadat zy was uitgefnecden. haci dees opmerkendswaardig is vervolgends de Bek van dit Dier; CFig.' 4. dT beftaande uit zes plaanjës; dewelken rik vän clkanderen” kùnnen - ver | | E TEE ATR OT E t _ 3 pi k ERS RAS Ie, (ls en, | 4 NER ER balm Mossen 587 verwyderen ,. ‚en op hunnen. rondverheven kant ten in den, mond. vaft met, hun breedte einde 3 aan het welk menin de figuur, nog de overblyf. “_felen ziet van de zenuwen, door welken zy be-’ woogen worden. De fland en Schikking deezer getande plaatjes is zoodanig, dat zy, „beurtelings „op en neder gaande, met de tegen elkanderen 0- verftaande. tanden op de lighaamen werken, dië hen voorkoomen ; maakende zy met malkande- ren eene fluiting, juift evenzens als die, van eene beurs, welker koordjes toegetrokken zyn, dar i iss eene rimpelige en geplooide; waar uit men ligt: begrypeh kan, dat, als deeze deelen op het aas werken, zy niet gemakkelyk zig iets daar van ontfnappen laaten. De afbeelding van een dee- zer zes plaatjes , getekend door het gewoone ver- grootglas No. 3., zal een volkomener denkbeeld ‚van het maakfel deezer deelen geeven, dan ik met woorden kan. beduiden. EE .ó gl _ Het Lighaam zelf van de Ganzen- Moffel heeft _mpy niets merkwaardigs vertoond. Al wat ik er. van te zeggen heb is, dat het, zoo ver de gc- daante betreft , vry veel gelykenis heeft naar het Lighaam van eene kleine Oefter. Daar is nog. eens andere foort van Ganzen- ' Moffelen, veel kleiner dan de hier befchreeve- ne (*). Deeze vind men ook ap de huïden der Sche- 5) Deeze is s geene Concha Anatiferd, maar een Ralanust ND. Deer. ge Bp 2yu- met fcherpe punten als een zaag. getand Zyn, EFig.9.J zy. ftaan in een ronden kring „ en zit- den wite albe : 588 BescHRYvING VAN DE Ganzen-Mosser. Schepen en op de Klippen; verfchillende zy vat de voorigen voornaamelyk hierin, dat de Schelp Fig. 10.4], welke onmiddelyk haar lighaam be- vat, met zyn. Voetftuk in eenen anderen £4- Jehaaliges Schelp [Fig. 10. 4.) beflooten is, die de gedaante van een afgetopten Kegel heeft, en op dezelfde wyze tegen de huid der Scheper vaft zit als de Zee- Eikel; met welke men haar gemaklyk kan verwarren. : _In deeze laatfte Klip- Pof is het Voetftuk naar evenredigheid veel korter dan in de eerfte , welke wy hter voor befchreeven hebben; zynde maar pas zoo lang dat het Dier zynen toeftel van Sprieten bekwaamlyk buiten den Eenfchaaligen Schelp fteeken kar. Deeze Kleine Canter: Moffeler (zoo als de Heer NrepHAM ze noemt) hebben mede eene ‚Tromp, CFyz. ro. c.j welke ik hier afgebeeld heb zoo als zy zig door het vergrootglas vertoonde, CFig. 11.) opdat men zou kunnén zien waarin zy van die der groote Ganzen- Moffelen verfchille, Deeze Tromp bevat eene Tong, welke merklyk langer is dan die der laaftgenoemden , naar even- redigheid van de grootte van het Dier; en welke, als zy in haaren Koker ingetrokken is, et een Dakkentrek in een en ligt. zynde wel een fchepfel van het zelfde geflacht, doch van eene andere foort, Die hier van eene naauwkeurige af« tekening in ’t groot begeert te zien, gaa tot den heere À. vaN LEEUWENHOEK, ter plaatfe welke ik hier bo- ven seitan heb: Aant, van den: Uitgdever., VE wi VERHANDELING JE Kos jk OVER HET | # KOLYK van POITOU pe Door DEN Weis vk THE TRONCHIN, > Woormaals Geneesbeer te Athftérdan, en Mede- Infpec- _ tor van bet Collegium Medicum aldaar , thans Hoogleeraar op de Hooge School van Geneve, Lid van de Koninglyke Akademie der Wectenfcbappen, van Berlyn.. “ | Cf. Tronébin de Colica Pittonum. Geneve : fe 1257.) VE Heer gn den dic Traktaat óp- draagende aan den HeRTOG VAN Or- LEANS, maakt gewag van het voorbeeld , door ° Ea, de Kinderpokjes te laaten in-enten aan de twee Kinderen zyner Koninglyke Hoogheid. In _de Voorreden, aan den Leezer, fpreekt hy van de moeielykheid ; welke de Geneezing der Ziek- te, die het Onderwerp is van zyne Verhande- | ling, hem in den aanvang zyner Praktyk hadt : nt „ Te Amfteldam”, zegt zyn Ed., „ kwam deeze Ziekte dikwils voor, en men bk aL wit ‘er weinig raad toe. Ik moeft, ‘tegen, IL Deen. | Pp 2 dela % deezen Prins aan Vrankryk gegeven, met zyn Lida, OCHTEN ERN ERAEEN) … ’ N k ' " N. kr k £9o Viru. over der Kork vAN Porroùs > Wil en dank, uit het fterven myne Proefnee- > mingen opmaaken, en dus is allengs een ge- » makkelyker en veiliger manier ontdekt, Se. „ dert de Praktyk, die in deeze volkryke Stad 5 My te zwaar viel, vaarwel gezegd ‚hebben- > de, heeft de rufte, aan de Geleerdheid toe- » gewyd, welke ik dias geniet , my gelegen „ heid gegeven om myne Papieren ‚na te ‘zien, ss Cn; het gene ik in myne drukte ondervon- „den heb, aan anderen mede te deelen”. By de Ouden is) zekerlyk meermaalen moel- ding gemaakt var Kramp et Pyn in de Inge- wanden, doch Cassius is de ecrfte die aen ve Koryx genoemd heeft , welke naam fc- dert in * algemeen gegeven werdt aan de Buik- pyn, fchoon nu eens omtrent den Navel, dan by de „Heupen, of in de benden, doch huilt omtrent de plaats, daar de Krankeldarm legt, huis- _weftende. In * Jaar 1572 heerfchte een foort van Buikpyn in de Provincie van Vrankryk , Poitou genaamd, aan welke van Crrrsius, die zevenenzeltig Jaaren daarna deeze Ziekte be- fchreef „de naam is gegeven van Colica' Pitinum , dat is, KoryK vAN Porrou. Deezen naam heeft dezelve behouden , fchoon Zy , in die Eeuw , reeds in andere deelen van Vrankryk , ja zelfs in Duitfchland, werdt waargenomen. Uit de Befchryving , welke C1irrsius daar van geeft, blykt dat zy, voor hem, door de oude Genees* heeren gekend was. Dus vindt men van zoda- mig eene K waal gewag gemaakt by Pau LUS ZE: _* GINE- ki eer EN sed maen DEN. B Ta. Troner he dn “ik GiNETAg Harr Anzas, AVICENNA en ln deren, zelfs by FerNeLius, HouterIùs, enz. Foresrus, by voorbeeld, verhaalt van, _ zeker Man te.d/kmaar, die, na een hevig Ko- _Iyk, in eene lammigheid „der Handen verviel, welke niet overging, ter wy! de Pyn, uit een ij zeer geringe oorzaak, telkens, verhefte. Rop, _ A Fonsrcaftelt, dat de Kolykpyn en de Lam- …__migheid veel overeenkomft hebben, om dat. de een in de andere overgaat, en zeer dikwils volgt , zegt hy, in Duitfchland, de. Lammig> heid op het Kolyk. SENNERT us fpreekt van een Kolyk, dat in den Jaare 1621, in den voor-_ tyd, het Volk in Silezie aantaftte ‚op de. vol. gende wyze. „ Eerft kreegen. zy Hoofdpyn, ss daar op *t Kolyk, dat gevolgd werdt van Py» „, nen in de Rug, de Beenen. en byna alle de 5 daar enige Lighaamsdeelen: de Liyders had- _den geen Eetensluft, maar Walging en, Braa- | ‘ken met harden dn De K waal ging fom- tyds over tot Jigt, dikwils tot Lammigheid wien Vallende Ziekte, Die de laatfte kreegen gingen ‘er meeftal mede heen; de anderen, » die lam geworden waren, kwamen ’er van op”. In % V. Hoofdftuk weldt de Heer Tron- CHIN; dat weinig Auùtheuren, na Ciresius, deeze Ziekte befchreeven hebben; ’ welk wan- _ derlyk moet voorkomen, zegt hy; aan Genees- heeren, die bewuft zyn, hoe gemeen, hoe hard» nekkig en hevig, deeze Ziekte zy, en tevens hoe moeielyk te geneezen. Ondertuffchen zyq JL, Deer. B 5 er , ke 592 Verw. oven wer Korxk van Porrou, er, uitgenomen zeven of agt, die na den ges “ melden Schryver van dezelve gewag hebben ge- _ - maakt, flegts drie of vier nog in leeven, die daar over in’ byzonder iets hebben uitgegeven: want BOERHAAVE heeft ?er wel in zyne Les- fèn , maar niet in zyne Schriften, van gefproken. Linnmus fpreekt, in zyne- Flora Lappontca; van een zwaar Kolyk, dat onder de wilde Lap- landers heerfcht , zo hevig , dat de ‘Lyder als een Worm langs den grond kruipt. HuxnaM _ heeft, in? Jaar 1739, een Werkje doen drukken, Benelzedde Waarneemingen over de Lugt ende ‚ Volkziekten, aan welks einde hy de Befchry- ving geeft van de Kolyk-Ziekte in Cornwal. Ook weet men dat in % Jaar 1745, door den Haag- fchen Geneesheer, pr Harn, eene Verhande- Jing over dit foort van Kolyk in % ligt gegeven is, en eene Proeve over hetzelve, door Ee 4 Grasaurs, in’ Jaar 1752 (*). ‘8 Hier volgt nu de Befchryving van het Kolyk van Poitou, met deszelfs in- en uitwendige ken- tekenen, toevallen en‘ gevolgen, naar het denk- beeld van den Heer Troncrin. Alle Ko- El lykpyn, die in de Vallende Ziekte of Lam- 2) migheid eindigt, eertyds Baflaard-Kolyk ge- Ls naamd , Ì (*) [Naamelyk, de colica Pibfonum Tentamen, auttore ï J-Grasmurs. Amttelod. 1552, Dus gebrekkelyk is de v Tytel in deeze Verhandeling uitgedrukt. De Heer TRoN- ! CHIN laat ’ér op volgen deeze woorden : kl non ® iu Marte cerkaverunt. | Pee: kad ä mon zen HeT, Tanen 58

. wylen;, doch zeldzaamer, om laag i in den Buik: : Be: ook zyn, van dit gevoel eener laftige. zwaar- „heid, de zyden. van den Buik.» niet vry 5 wor- a Mene de regterzyde menigvuldigft daar door : » 5 aangedaan, fomtyds ook de Lenden; en alle Tadtde Ingewanden, fchynen meer dan ge woonlyk on OM eorags te zyn. „De Geeft, als *t ware be- iki „wuft van het aanftaande leed „ wordt droevi- » ger, en de Ademhaaling die nict zeer ge- ie ‚ makkelyk, is, „wordt by. wylen door hygen E de afgebroken. De Oogen zyn minder glanzig , | sp En het Gelaat zelf wordt bleek. ‚Alsdan ont- Á 5 ftaan SGR, flaauwe Pynlykheden , ‚in den be- | » ginne niet aanhoudende en niet ligt te on+ ‚ derfcheiden. van het, gevoel van. ongemaklyk- p ‚ heid, De Eetensluft vermindert, en door- An zp Baans wordt de Lyder dorftiger. Even zulk ite Deen Pp A 2 een \ % ' OKE at ME NK RL el Mel MAS En ki 594 Vern. over ner Korrt vAn Portu, « p een gevoel van ongemakkelyke opvalling onts » ftaat ’er „ als wanneer men te veel gegetet » heeft, doch zy is niët vry van Pyn. Men > wordt langs hoe hardlyviger; het Wate- » ten vermindert; de afkeef van Voedzel is 9 grooter ; de Braakluf neemt toe met Pynen; » die wel dra aänhoudende worden. Na’ op: ss rùfpen volgt op de Walging braaken „ dat » Voor een oogenblik de Pyn wegneemt, doch ss die, fchielyk weder verheffende , en met ge- » Iyke benaauwdheid heviger geworden zynde, „> het geheele Ligkaam ontroert, laatende het- » zelve geene verkwikking genieten van Slaap. ‚s, Alsdan wordt de Buik , doch voornas- 3 melyk de Navel, als of dezelve aan de Rugge- » graat gehegt was, inwaards getrokken. Een 9, Koortsje ontfiaat ter met een ingetrokkén s» Pols, woeligheid des Lighaams, grooter be- 2» naauwdheid, de hik, perfing tot afgaan, op- 9, ftopping van ’ wateren , kramp van de Wa- s» terblaas en den Aarsdarm, die ook zo verre ‘ss inwaards opgetrokken ° horde? dat hy geene ; Winden uitlaat; en zelfs niet gemakkelyk de » Klyfteeren inneemt. Het Lighaam vermagert sp en teert allengs uit. DeStem, dic flaauweër ss raauw en heefch wordt, gaat dikwils over ; tot een volftrekte Spraakeloosheid. “ _ Behalve de Kolykpyn, ontftaan ’er bran- 5, dende Pynlykheden ifsde Ledemaaten, eerft » if de bovenfte , daar na in de onderfte: als- » dan Beene de ET den Buik van lang- del ARN ; es, ù “zaa: Ans - 5 “zaamer abn sie Lyder, door deeze bali, Ng ting bedroogen, terwyl hy zig verbeeldehes- „> fteld te züllen’worden bevindt zyne Leder ble 5 maaten minder tot zyn wil tehebben, dewel- __% ken, ineen korten tyd, eindelyk lam worr il 5 den: Dit is ègter de eenigfte uitgäng niet pl, va) deeze jammerlyke Kwaal; want, zeer Di dikew ils, ‘de Ademhaling mogielykef zynde | > geworden, voorfpelt de raïfthing der Ooren, 5 de. beneveling van het Gezigt: en Vaurige 5 fchieteringen voor de Oogen , -de Poevailea 5; der Vallende Ziekte aan die elendigen , “ter- » Wyl zy zulks geenzins vermoeden; en hug 3, gantfche Lighaam wordt; met vernietiging 5» van alle uit-en inwendige Zinnen, door Stui- zp pen aangedaan , die langduuriger zyn dange- “3 woonlyk in de repte’ Vallende Ziekte.: Ik „is, heb dezelven ,° tot verwondering, na een al- 5 lerhevigft Kolyk, agtien Uuren, zonder tus- (oe Tehenpooaifë ‚ zien aanhouden , ineen Ede- 5 len Heer, wiens Vaders Grootvader de ver- “ss maarde G. Priso'is geweeft; zynde hy toen “3 egter herfteld geworden, Ik had ze ook lan- “ger daú veertig: Uuren” zien duuren ineen »> Burgermeefter , die ’er aan geftorven: is. Deg- 5» ze heeft, agt dagen lang voor. zyn geine in 5 de Watervrees gelegen. ov» Sk 3 Om de naafte oorzaak van het Kolyke van “5 Poitou wel te verftaan (zegt de Heer T ro n- “35 CHIN,) moet men vooraf aanmerken „ dat de 5 deelen, in den Buik wijk „even geld HL Deer, : Pp 5 nde he Me he TOE OTK NER VO Li he Ik ld NN x AE ha Kk, eld pee Venmans are DAN s; de bekleedzelen van alle deelen des Lighaams „ zeer ryk voorzien zynde met Zenuwen, ook de vatbaarften zyn voor Pyn. Derzelver Ze- nuwen „ van. haaren oorfprong af op eene wonderbaare wyze „ gelyk blyken zal , ver- langd, uitgefpreid , verdeeld, netswyze gc- vlogten , famengevoegd en wederom ver- deeld , hebben allen aandoening van elkander: en om die reden zyn zy medelydende (Sym- pathict) genoemd. ‚Eene medegevoeligheid, ús naamelyk , heeft ?er tuffchen het kleinfte tak- sj je en die allen, zo wel als tufchen allen en 5 het allerkleinfte plaats. z “oss De Zenuwen, derhalven , verfpreid zynde ss door alle Ingewanden „ dringen overal door ss dezelven ; en geen flip is ’er daar zy. ontbree- 3, ken; voornaamelyk in die Deelen’, alwaar de 9) Wortelen des Lighaams zyn. pe ‘van die s verwonderlyke toeftel der Zenuwen in % Ge- 9) darmte-; deelende aan derzelver binnenften 7 5 rok. een bykans oneindig getal van pluisjes, » tepeltjes en fluitkringetjes mede; en maaken- 5s de in het Darmfcheil die wonderbare Zenuw- 5 vlegten , welke-oorzaak zyn van gevoel, mc- “3 degevoeligheid en-beweeging. Ss Deeze Zenuwen , alom tegenwoordig in 5 de Ingewanden , doch voornaamelyk in de 5 Darmen en- het Darmfcheil, maaken. deeze - gy deelen zeer aandoenelyk„ en hier in’ is de naas- “ste oorzaak van het Kolyk-van Poitou te zoe- 2 ken. De gepneein naamelyk, en opge- ei Ee » krom: 9 „9 2 9 » 2 9 23 Ek) bd ent ker WAD Epe ed AE 7 EAN SMEER tg A \ rte _po6r DEN Heer Ta. Tronca. 507 . re a „ome see; verkrygen eené ‘gefchikt- En „heid volgens «de Wetten der Natuur, uit wel- ‚ ke het gevoel van Pyn:in den Geeft ontftaat. EE deeze gefchikchieid niet’ kortftondig ì iss vg maar «door langduurigheid van de oorzaak zel: zij ve fand houdt ; zo gaat zy over in de Zenu- 3 wenf, die: mer de geprikkelden fanrengefcha- » | keld zyn zen de prikkeling volhardende, wor- 5 ‘den zy allen” ‘eindelyk aangedaan, Alsdan ko- ib 2 men?er - Kramp- én Stuïpagtige’ trekkingen’ ‚ ‘Toevallen der Vallende Ziekte, „Lammigheid; „ Bazeling; „ Slaapziekte, Berverdhieid , en dee- ‚5 lende eindigt met de dood „ die eN Zn ä dan zulk een leven is,» sij oe Tnntiddels maaken de Werktuiglyke deler, / sp welken de werking der Zenuwen werkzaam 4, moet houden 3 werkelsosgeworden zynde 4) door derzelver langdurige kramp, alle Werk- “5 tuigen” der”: Affcheidingen ven’ Uitwerpingen % nutteloos de: Vaten, door Zenuwagtigeban- 3, den famengetrokken , neemen ‘niets in en laa- s ten niets uit ; ende zelfde’ oorzaak, die de ‚5 uietwaafeming verhindert s"belet de influrping. “35 De deelen, dus droog en fappeloos geworden, ss krimpen”in 3 de vogtigheid, om dezelven te sj ‘koefteren „ ontbreekt; ook is ’er geen Slym, 5; om dezelven glad te houden, * Gelyk met de 5, Vaten even-zo'is’' met de Klieren, ‘die het zy milde-Vogt ; gelyk % behoorde, niet uitgee- 3 ven kuntien , om dat zy *t zelve niet ontvan- ss gem. Dus worden de Wortelen des Lighaams vk Dain vie GMT Es np 598 Vern. OVER HET Korze v VAN \ Porrou, s» uitgedroogd, tot dat Hcp eindelyk , door 5 Pynen afgemat en van Voeding ontbloot, ge- z» heel verdort; zodanig, dat enkel de Huid de » Beenderen bedekt.” De naafte oorzaak van het Kolyk van Poitou, vervolgt, de Heer TRroNcHin, is de uitwer- king van eene of meer der voorafgaande oorzaa- ken (Caufe remote,) die door een naauwkeurige Waarneeming der Ziekte gebragt kunnen wor- den tot de volgende. 1. Overblyfzels van Koort- fen, welke door eene onvolkomene Scheiding geloft of niet wel genezen zyn: 2. Venynen: 3. Het al te veel gebruiken van Wyn, en ande- re’, uit den zuuren wrang zynde, gegifte Vog- ter ‚en van ontype Zuuren: 4. de Jigt en Rleu- matismus 5. Verhinderde ' Uitwaafeming des Lighaams: 6. Seheurbuik: 7. Melanshalie: 8. Be- weeging der Hartstogten. Hy gaat over tot de befchryving van ieder in % byzonder , en tekent ten opzigt van de eerfle aan, dat dezelve bekend geweeft is aan FErne- Lius, Baarivius, SrieeLius en verfchei- de andere Autheuren: zeggende verder. „ Te ss Amfteldam heeft, in den jaare1727 , eene Ga/- ss Koorts gewoed, die ‘zo doodelyk was, dat zy ; bykans naar de Peft geleek en zelfs dien naar kreeg by andere Volkeren. Geftild zynde zp door de Cortex, terwyl de rottige Gal aan ’ sj» werken bleef „ deedt zy het Mefentersum en 5 de Vliezen der Darmen zodanig aan, dat het ‚> Toeval van Kolykpyn een onp felbaas kene si Ì ze „ee ‚Boor DEN Heen Tr. Troncrinì zod „steken was, van het voorafgaan der Koortfe. » De Overblyffels derzelve, Jaaren daarna nog; > werkende, nraakten dat de Genecsheeren die, Ziekte gewoon wierden: ach „ dat hetmet de, » Geneezing ook za gefteld ware geweeft. Men „j zag toen dikwils de arme Liyders , die ’ervan » overbleeven , als Schimmen langs de ftraat „ gaan; bloedeloos „ doodelyk bleek ; met de. ‚ handen krom , de armen flap, de ftem fchor en flaauw 5 ja fommigen zelfs waren fpraake, „5 Joos”, ie Ten opzigt van de in ‚ die in aat zyn om die foort van Kwaal te veroorzaaken, ver= häalt de Heer Troncuin verfcheide Gevallen; zo vän hem als anderen waargenomen , in Men- fchen „ die inwendig gebruikt hadden Lood of Loodfuiker ; als ook van de genen, die genood- zaakt zyn de Dampen van gefinolten Lood of. __andere Metaalen in te ademen ; gelyk de Potte- bakkers en Mynwerkers , als ook de Schilders, onder welken de zulken het allerergfte , die de _ Verwen eigenhandig. moeten wryven , waardoor. het fyne Stof derzelven , ingeademd zynde , de. Longen , en , „doorgeflikt „ de Maag vergiftigt, — Hy heeft daar van het droevig voorbeeld gezien, in een gezond, fterk Jongman, die met een, warme drooge Lugt, eenigen tyd bleef in een Loodwit-Molen , en daar’ van eerft benaauwd- heid. kreeg „ met walging “en hardly vigheid en „waar op braaken volgde, dit met: emasde dee in Lammigheid-eindigde, ú IL Deer, si Niet, bo. Ver. over uE? Korzk vaN Porrou, 3 Niet minder ongelukkig zyn 5 (zegt by „dé ;, genen , die Water drinken dat met Lood be. z" zwangerd is, Daar men woont in Huizen met s» Lood gedekt, en geen ander Water gebruikt A sy dan ’t gene „door den Regen. tE 9 len, in de Regenbakken. verzameld, of ss welk allerergft is ‚ in, Looden Bakken hpt, 3 wordt, moet deeze K waal veel menigyuldiger” 9» zyn; en dit is de reden, dat de-eertyds onge- > woone Kolykpyn nu te Amfteldam.- zodanig 5, heerfcht. De Huizen, die men eertyds met, 5 Pannen dekte ‚ worden thans veelal. met Lood $ bekleed: te vooren. werden zy fchuins-afloo-. ss pende gemaakt „ hedendaags plat-van boven. s, De Bladeren van’:Geboomte ,*t welk de Stad „ ss in-den Zomer ; als tot een Hofltee, maakt „ > worden, in den Herfft „door den. Wind.op de s Daken gedreeven, en; aldaar geweekt in het zo. fiilftaande Water , geeven zy % zelve eenige ss zuurheid ; zodat het Lood „ tot Ceruis ont- ss bonden en door een Slagregen in de Bakken 9) gevoerd worde 5 ’ welk het Water allengs ss befmet. Ik heb gezien, dat geheele Huis- houdingen daar door aangedaan werden. Elf 3 waren ?er in één Huis, op-een zelfden tyd s ziek ; hebbende “fchrikkelyke Pynen met 3 Stuiptrekkingen, overgaande in Lammigheid: $ die allen , het Dak weranderd en het Water s ververfcht zynde, tot berftelling kwamen”, Vervolgens fpreekt onze Schryver van de be- kende uitwerkingen der Wynen met Lood vers gif EE Boot oas” vas Ta. Troncris. bof | äftigd waar op’; in den Hate 1696 , oe den Hertog van Wurtemberg de doodftraffe gefteld is. Hierdoor werdt egter dit bedrog _ zodanig niet weggenomen ; of men heeft ’er nog in deeze Eeuw in Duitfchland, ja zelfs in de Nederlanden „ over hooren klaagen. In den Jaare 1749 ftierven verfcheide Soldaaten van de Koninglyk Franfche Guarde, aan een zeer hevig Kolyk met Stuipen. De Heer Tron- Erin agt het niet-onwaarfchynlyk , dat ’er een dergelyke- oorzaak kan zyn, van het heerfchen dcezer Ziekte in Suriname „ alwaar zy. enkel de Europeaanen aantaft , die federt eenige Jaaren aldaar onmaatig Franfèhen Wyn drinken , den welken , om dat hy in de heete Lugtftreek zo ligt verzuurt ‚ men op een fchadelyke manier bewaart. Dit is zeker , dat op plaatfen , daar ten Maderifchen Wyn gebruikt „ het Kolyk beer ne Volkziekte wordt. Î ‚ Van de derde oorzaak llen wy weinig zeg- gen. De Heer Troncuin beveftigt dezelve _ door verfcheïdene berigten uit andere Schry vers; gelyk , by voorbeeld , dat van Kemrrer, die verhaalt „ dat in apar een Kolyk heerfchte, zo 6 hevig en gevaarlyk , dat van de'tien vol vatië: Ä nen, daar door aangetaft ‘wordende , naauwlyks ben Init 1de mleef Die Krlerde veroörzatik door het drinken van een foort van Bier of Wyt gemaakt van Ryft , die men- warm opflurpte. Het hevige Kolyk; *t welk Huvxnambefchryft, - bd in den jare 1724 ; in-Corawal , zódanig HE. Deer, heerfch- NE oe 2 ir CT Raj / Gos Verm. over zer KoLrk van Porrou , heerfchte „was door den.graoten overvloed vän Boomvrugten , als zynde dit een zeer over- vloedig Appeljaar geweetft,) en -tevens door het onmaatig. drinken van Appeldrank, veroorzaakt. Wy hebben, zegt de Heer TroNcuins voor eenige Jaaren zelf geziensinzonderheid in ?s, Gra= venhage, en ook te Amfleldam „dart door het te veel gebruiken van den fmaakelyken Drank , (die toen zeer in zwang ging) famengefteld uit Limoenfap met Brandewyn, Arak of andere Geeftige Wateren 5; fchoon met Suiker zoet ge= — maakt „en door Water verflapt ; geweldige Ko= ga zyn. ontftaan , welze in Veniias eindigden. o De Fegr en Rheumatismus Rel hi pn is oor zaak. Verfcheide Schryvers hebben de over= eenkomft van. de Jigt en het Kolyk aangerekend. Zyn Ed. heeft zelfs waargenomen, dat het Kolyk van Poitou uit de Jiget voortkwam, en dat verz feheidene. in één Huisgezin daar door aangetaft werden. Het gaat, zegt hy , van den Man inde Vrouw en vande Vrouw in den Man overs wes» halve , in zulk een geval „ het byflaapen niee raadzaarn is. Dikwils heeft hy gezien, dat Menfchen, eerft van Rheumatieke Pynen ge- plaagd „ daarna in een allerhevigft Kolyk vervie- len : fomtyds hielden deeze Pynen een foort van beurtwifleling , verminderende inwendig, als zy uitwendig verheften, en ook het omgekeerde; doch altemaal verdweenen zy , als de Ledemaaten lim geworden waren. Tweemaal ’s jaars, by» + ‚na 4 Od we 4 PT „tE PN nd " | l OE ke EA, pe en h 4 2 ' Ges ak Ik a od 2e h Def: . NN % zak 5 . A en Mitt Vn li _ Eh A Ie | ___… SoOR DEN Heek Fa. ‘Troch. — 603 E ä nop een zelfden tyd, kreeg een Bewindhebber. der Ooftindifche, Kompagnie ‚ Rheumaticke Py- N _nen in de Beenen; » die „Da ‚eenige dagen ver __minderden ; à wanneer de Pyn naar ’ Gedarmte. overging, en hy bevangen werdt door een hevig Kolyk, met Stuiptrekkingen. De vermindering van de Uicwaafeming de Lighaams of Perfpsratie , is hem „ in zyne prak tykte Amfteldam , als een zeer gemeene oorzaak, van deeze Ziekte, voorgekomen. Ook heeft, „de Heer, HerserT. » eerfte Geneesheer, te Paramaribo. in „Suriname; zyn Ed. het zelf. de verhaald, ten opzigt van die Plaats. ‚De In- wooners aldaar; naamelyk , hunne Lighaamen En door het fterk zweeten , wegens de hitte over, dag , uitgeput, byna ek blootftellende aan _ de, koude van de nagt , (door op. Hangmatten te Maapen in „Vertrekken metopen Venfteren, } worden eerft met Jiguge Pynen , dan met Ko, lyk, van Stuiptrekkingen verzeld's en. eindelyk met Verdorring. der Ledemaaten, aangetaft „ en veelen fterven daar aan : terwyl de Zwarten; fterker. van Lighaam zynde, dic minder. ohd EE: hevig zyn. 5 _g;Ändien men den en van ite Srlausbari ‚gade flaat ; zo is ’ niet te verwonderen, dat ‘hetzelve een „der „allervrugtbaarfte_ oorzaaken zy van het, Kolyk van Poitous:, gelyk de meeften , die van de gemelde K waal, ‚fchryven ‚hebben „aangetekend, ‚Is ook. bekend. aan alle Heel- „meefters „_op de Schepen, die lange Reizen -H. Deen. Qg doen,’ _ DAS rn den nd" nn MP Bam ie he hef alen mnd EL . éog Verz. over ner Kork van Poirot, döen „; dat dikwils op Scheurbuik het Kolyk; en daar na een foort van Lammigheid volgt. Wanneer dezelve enkel uit een Zoutige oorzaak ofitftäat , zo worden de Leden fiyf en onbe- weeglyk. De Heer T ron CHiN tekent ook clip voorbeelden aan, van het ontftaan der Ziekte „ die het Onderwerp zyner Verhandeling i is > uit gen zwaare Melancholze: welke, voortkomende „ gelyk bekend is , uit die gefteldheid der Vog- ten , by de Ouden de Zwarte Gal genaimd , lig- telyk afdoening heeft op het Gedarmte en al- daar Krampen verwekt, die door de medege- vodigheid der Zenuwen uitwendige Stuipen voortbrengen. Ten opzigt van de beweeging der. Eartstog- ten, die van zyn Ed. de agifle en laatfte oor- zaak gefteld wordt , brenger hy het volgende voorbeeld by. „ In den Jdare 1741 werdt een ss Heer van Regeering, my zeer waard zynde 5 „5 van een zo teder geftel als ik ooit iemand heb 5 gezien , fcherp van Verftand, doch zeer ligt zs in ‘toorn ontfteekende , op de minfte Ge- ej moedsbeweeging door benaauwdheid voor °t Hart, hardlyvigheid "en Kolykpynen be- 9 vangen, die overgingen in eene Lammigheid: zj der Handen. Geheele twee Jaaren, nu’ „s tens'met de dôod worftelende ‚dan ‘weder op- s komende ; verviel hy in Toevallen der Vale lende Ziekte , en eindelyk lag hy , agt dagen 5 Jans, in de Watervrees. RRS dit laat- ’ ay’ Île 2 5 id 7 5 1e bet „4 N ie i: 5 s Kk, it poor DEN Herer Tu. TRoncum. 603 fte zyns levens, ‚ heb ik hef de felrikkelyk- fte Toevallen van Hondsdolheid zien Iyden. ‘Zyn Slaap was ongeruft, vol fchrikken , ge- ftoord door geduurig opfpringen: hy hadt een vreezelyke benaauwdheid voor ’t Hart: de Ademhaaling was hygende : hy fchrikte op % gezigt van Drank, wiens \minfte aanraaking ‘hem onuitfpreekelyke benaauwdbeden »…Won- derlyke beevingen en een: ‘yzelyke razerny veroorzaakte. Zyn tong was ruuw en Zwart 3 de mond ftondt open ; en zyn. naar gillen, als een blaffende Hond , maakte. een fchorre Stem. De mond was vol van taai Speekzels hy fpoog op de byftaanders en hadt geen Ge- „zigt meer; want zyn Oogen waren bloedrood. Met een fchuimende mond tandknarfende , zogt hy , met een beevende hand, wien hy mogt kunnen byten. Ten laatften gaf het kou» de Zweet het voorteken van de dood ; die een „einde van deezé elenden maakte. Drie Jaa- ‘ren te vooren had ik dit alles, uitgenomen zj» de Watervrees alleen, ‚gezien. in gen zeer, HPrhdote Juffrouw, welke. afgemat zynde door: de langduurige Krankheid van haaren te- derbeminden Egtgenoot , en verfchrikt wor- „ dende door het zien van een gekwetften ‚ be- bloeden Knegt ; ;. een teeks van zulke K-waalen wike ondergaan”, Verder gaat de Heer Ee} in % XVIL Hoofdftuk, over, tot de Kentekenen van. het Kolyk van Bátous die nagenoeg de zelfden, ‚LL. Deer. Qqz zyn; \ bo6 Ver. over zer Koryk van Potrou, zyn, welken hy, in det VL. Hoofdftuk , tot Befchryving van hetzelve hadt gegeven, De Voorzegging ‚ daar uit opgemaakt „ is , indien. de Toevallen fland houden , onguoftig. é Zyn Ed. merkt aan , dat de Ontleeding def Eyken „in dit geval, gelyk in alle Ziekten „daar de Zenuwen onmiddelyk zyn aangetaft , dikwils ‚ weinig ligt geeft : én dat men in Menfchen die aan de allerhevigfte Kolykpynen geftorven: waren , veelal niets , can de Darmen bleek en door Winden opgefpannen , hecft “ontdekt. Somtyds egter , wanneer de Kwaal uit de over- blyfzels van Koortfen , uit Scheurbuik of Zwart- galligheid was ontfiaan, zegt hy , heeft men ’er zigtbaare Kentekenen van gevonden. Dus was door hem het Lyk geopend „ van iemand die dan een Scheurbuikig- Kolyk geftorven” was waarin hy , byna over de geheele inwendige Op- pervlakte de Darnien , de tepeltjes. van derzel- ver binnenften rok „ door de fcherpte der Vog- ten, van Ílymigheid ontbloot vonde; zynde on- fallyke Vaten van ’ Darmfcheil en de Darmen gezwollen en opgevuld met zwart Bloed. In ’ XX Hoofdftuk treedt: zyn Ed, tot ver- klaaring der Toevallen van dit Kolyk , waar in. wy hem niet zullen navolgen ;- eensdeels „ om dat het,de meeften onzer Lezeren , mogelyk „ verveelen zou, hunne zinnen te fcherpen tot het _ fiagaan van die zaaken 3 ten anderen , en wel voornaamelyk „ om dat ’er ten opzigte van het gene de meefte opheldering behoeft’, de Verlam- ming Ad 8 - hij ie EN à A5 d e 8 5 A Ain Een) a „poor DEN Heer Ta. Troncuin.. 607 Re ming of Verdorring-der Leden, van onzen Schryver del erkend wordt, dat dit Toeval niet zo Ugt te oerklaaren js. Hy felt vraagswyze voor; af de Lamwording der Armen, in deeze Kwaal, ook af te leiden zy van de gemeenfchap der Zenu- ‚wen van den Buik met. die van de Armen, in den Hals? En, of de moeielyke uitgang. van der Schenkelzenuwen , door.’ midden van de Len- den-fpieren (Pfoas) ook. eenig ligt geeft aan de Verlamming der Dyén, Beenen en Voeten? De oorzaak der Stuiptrekkingen en Toevallen van Vallende Ziekte, daarentegen , is (zegt zyn Ed.) uit den toeftel der Zenuwen in den Bil gemak. kelyk op te loffen. __De Natuur geneeft dikwils dit foort van Ziek- te, enkel door de Lyders’ van Lugt of Klimaat te doen veranderen. Daar van heeft de Heer Troncain verfcheide voorbeelden gezien in zulke elendigen, die, na ’t uirftaan van de gru- … welykfte Pynen in de Kolonie van Sursname, lam geworden zynde, in Europa te rug gebragt, tot herftelling kwamen. De Geneezing door de Konft moet verfchil- lende zyn «naar de ooorafzaande oorzaaken. De naafe oorzaak van het Kolyk alleen in agt nee- mende, zou men dikwils mistaften. En de Ziek- te , dang geduurd hebbende, fchynt oak anders, dan in den aanvang, behandeld te moeten wor- en. Io ’% eerfte geval derhalve, daar een ane IL. Deer. Qa 3 Gal. 608 Venmoven zer Kors VAN Porrou, Galagrige Stof, door het Gedarmte verfpreid, de Zenuwagtige deelen en Vlegten der Zenuwen prikkelc, of Krampen veroorzaakt in de affchei- dende zo wel als de influrpende Werktuigen van het Gedarmte, zyn de uit- en inwendige warme Stoovingen van de Ingewanden des Buiks, doch ‚vooral de zagte Laxeerende Middelen, dienftig. E Men moct zig onthouden van de Aderlaating en kragtige Purgeer- of Braakmiddelen , als ook van ferke Ruftmiddelen (Narcotica). Vervolgens meeten de overblyfzels der Ziekte worden afges fpoeld met Melkwey vof dergelyke Vogten, en dan eindelyk zal men de Ingewanden verfterken; waar toe de Staal. Wateren van een voornaamen dienft zyn. De tweede oorzaak , welke minder (toffe: yk en niet zo kenbaar is, fpruitende naame- lyk uit het langzaam Vergeft van Lood of der- gelyke Stoffen, vereifcht fomtyds Aderlaating en Braakmiddelen , die beter dan fterke Pur- geermiddelen zyn: de Stoovingen moet men niet verzuimen, noch ook de zagte Buikzuiveringen. Biblinene Paarden- of Geiten-Melk, fpoedig gebruikt , dient tot een tegengift voor deezd Kwaal. Wanneer de Pynen niettemin aanhou- den, kan men Spaanfche Vliegen aan de Bee- nen , of Trekpleifters aan de Voeten leggen, Indien het Kolyk uit een overmaatig gebruik van zwure of verzuurende dingen is voortgekomen, zo is de ier it niet vaadaam, gelyk ook “ p miet id DOOR ‘DEN Heen Te. Troner. 6og ziet, de flerke Braak- en Purgeermiddelen: men __ moet Olieagtige Stoovingen en Klyftéeren in % werk (tellen, en wederom met verzagtende $ Slik- kingen Afgang maaken. Olyven- Olie, verfch zynde, by een Lepel vol te gelyk gebruikt, voert veel uiet. Dan wordt de Geneezing vol- eindigd, met Kalfsnat, waarin Gerft gekookt is; met Melk op zig zelf of Seltzer- Water daat onder gemengd. Eindelyk kunnen de In- gewanden verfterkt worden , door middel van Staalwateren en te Paard ryden, ten minfte een Maand lang daar mede aanhoudende, Om de uitwerkingen der Fsgrige of Rheumatre- ke Stoffen weg te neemen, kan de Aderlaating- fomtyds dienftig zyn: de fterke Purgeer- en „ Braakmiddelen {chaaden altoos. Spaanfche Vlie- ‘gens Trekpleifters en Koppen » als ook Stoo- vingen aan de Beenen en Voeten, zyn nuttig. Men legt Kuflens, met drooge Bloemen van Vlier en Kamillen, op den Buik, en houdt ze warm. Ín geene Ziekte is ’t gebruik van Eze- linne - Paarden- en Geiten-Melk meer aan te pryze „dan in deeze, Alles in rufte gebragt zyn- de, kan men de kragten met een weinig goeden „Weyn en met te Paard ryden verfterken, houe dende’ altoos het Lighaam in eene maatige Uit» waàfeming. Wanneer de verhindering der Perfpafdhe een voorafgaande oorzaak van het Kolyk geweeft is, vindt men de Aderlaating fomtyds, doch IL Dez. Qa 4 zel. en Er er nn tene a ina” an eeh 3 à ‘ sr ea le AN Î ee EE ME | (Og e 61ó Vans. OvER Het Korrk VAN Porrou, zelden ; tE tiet geen Purpeêten of Brad: ken, maar met de allerzagtfte Laxeerende Mid- delen, moet men een open lyf maaken: ‘gebrui=, kende ook Zagt e Darmfpuitingen , én leggende van buiten, op den Buik, een gtoot Veficatd- vium. Het Koppeu is dan ook dienftig. Een half grein Heulfap met een grein Kamfer ver. eenigd , ingegeven met een flap aftrekzel vaù Safflaphras, doet veel. Mer kan dit, als dé Pyn hevig blyft, alle drie Uuren herhaalen. Dé Zwavelagtige Bronwateren zyn cot voleinding van de Kuur allerbekwaamft. | Geen Kolykpynen zjn, ten opzigt van haare oorzaak, hardnekkiger en moeielykér te genee- zen, dan die uit het Scheurburk ontftaan. De Aderlaating wordt, in dit Geval, altyd nadee- lig bevonden. Men mag gecne Buikzuiverende Middelen gebrúiken , dan die Olicagtig en ver- zagtende zyn, uit Manna, Caffia en Olie van Amandelen famengefteld ;, laatende daar op drin ken Wey van Melk , en houdende zo lang ‘daar mede aan, tot men eindelyk Afgang krygt. Blaartrekkende Pleifters zyn nuttig. Op ? laatft, wanneer het Kolyk is overwonnen, vereifcht het Scheurbuik nog zyne Hulpmiddelen, waar Onder, indien het een Volkziekte is, de veran. derin van Lugt vooral noodig fchynt. def De zevende oorzaâk , zynde de Melancholie, maakt de Pyn niet zo hevig, maar zy gaat met groo- ter Benen el vergezeld, De taaie Stof kaf df Gn “niet „re DTE TEER had / 9, - hid 3 , 1 „| “goor DEN Fern Mie Tronca, 6iï miet wij enadden ‘worden door Aderlaätingen Braak- of Purgeermiddelen. Verzagtende Buik: „ Zuiveringen, Klyfteeren, Stoovingen. of Smee- tingen „als ook het baaden des Lighaams in laauwe weekmaakende Vogten , met-Zeep daar ‚Onder gemengd, zyn dienftig. % Unguentum __Arshanite Kan tot uitwendige befiryking ‚ om de drie Uuren eens; gebruikt worden, indien % voorgaande alleen niet helpt. ‘Eindelyk, één pen Iyf gekreegen hebbende, is het te Paard ryden, of fterke wryving van *% a ion van Een wonderbaaren dienft. De agtfte en laatfte voorafgaande chat die inde beweging der Hartstogten beftaat , plaats hebbende in Lighaamen van een zeer zwak Ge: Rel, vereifcht de allervoorzigtigfte Behandeling: De A aërldakis! ‚ als ook de Purgeer- en Braake middelen, zouden „in dit geval, zeer fchadelyk zyn. Men Ln zagte Ruftmiddeles gebruiken ‘en- Af wending maaken, door looze Koppen te zetten’, Trekpleifters aan de Voetzoolen en laauwe StooVingen op den Buik te leggen. Spaanfche Vliegen zyn door haar fcherp Zout gevaarlyk, maar men kan Prikkelende Middelen (Rubefa- cientia) aan de Kuiten voegen. De drank moet zyn verdunde Melk (Hydrogala) en Ezelinnen- Melk , daar men geduprig een weinig Manna by doet : verfterkende voorts de Zenuwen, door middelen daar toe bekwaamft. Ref. Cor. Peruo, met Suiker gewreeven, en by weinig teffens i in- da Pe Deer. Weij. Qas are gege ht Oel B u be Ee SD AF iz Vers. OVER HET Kors VAN Porrov: 8 gegeven, onder ’t gebruike van Ezelinnen Melk, > voert hier wonderen uit. In % laatfte Hoofdftuk fpreckt de Heer TroNoEinN van de Behandeling der Lammig- heid of Verdorring CParefis) ‚ uit het Kolyk van Poitou ontftaande. Dezelve, zegt zyn Ed., is dikwils zeer moeielyk, ja fomtyds onmogelyk, te geneezen , indien de Ziekte lang geduurd heeft; doch, als dezelve niet verouderd is, kan men de uitwaafemende Vaten. ‚ die gefloo- ten waren , weder openen , en tt herftelling brengen , door de verlamde Leden te ftoo- ven, te wryven, te firyken en te beweegen , op een zagte wyze. Hy pryft Gompillen aan, met een weinig Balf. de Mecca of Peruo., als ook de befte, geurigfte en zwaarfte Wynen, by zeer weinig teflens gebruikt. Eindelyk wordt de verandering of verbetering van Lugt of - Klimaat, door hem, ook in dit geval, als zeer feilzaam aangeraden. H A AN- Pr. XIX. ks 5 4 ij Dig. Je De Omeet van Lt Jaar 1082. 5 7 7e zo SI Ben EE SANA B LE ZIENS Spe Cl earl , SDN ET VA Ie JR à / | pit) / 5 j 9) ; } À Í hep je De Comeet van t Jaar 1757. Ld 2 0 NS 20 Av Je IPOD en AANMERKINGEN. ok WEE RESINOVER DE COMEET. STERRE, “DIE IN DE MAANDEN SEPTEM: BER en OCTOBER 1757 | ee VERSCHEENEN 183 EREN Via hi A BENEVENS EEN Oiivazoek: Or HET DE SIZEEFDE CoMERT GEWEEST ZY, DIE IN * ‘HET wide 1682 Is WAARGENOMEN: Hone DEN Hirst D. KLINKENBERG, omm rennen BEESEEDS Hib eel. de ne » die in de Jaatft- gepafleerde Maanden September en Oöber, in haare nädering aan haaren minfter afitand van de Zon, onder ’ bereik van het gezigt der „Aardbewooneren gekomen zynde , van wegen _haare fchynbaare kleinheid maar weinige be- fchouwers heeft gehad „ en mogelyk niet van één Menfch is gezien, têgen duizenden, die de Comeeten van de Jaaren 1680 en 1744; en meer anderen, gezien hebben; zo heeft het ech- ter by fommige beminners der Sterrekunde, niet verzuimd kunnen worden, om geduurende dee- te verfchyning den lag die Sterre .en derzel- ph Deen eh ver < N 6r4 “AANMERKINGEN OVER DEN (CoMEpr; ver Standplaacfen gan den Sterren-hemel, in acht te neemen , ten einde daar door de waare hoedanigheid en gedaante van een, klein gedeel; tt haares loopkrings na te fpcuren, en daar uit te ontdekken, of het ook één van die Comeeten zyn mogt, waar van ’er reeds één en 1wntig door den vermaarden Sterrekundigen he en daar na nog negentien door den Geleerden Heer N. SrrurckK, bepaald en aangetekend zyn; om dys dat gedeelte der Sterrekunde, % welk voor geen wan het minftverhevene dier wetenfchap te achten is, van tyd tot tyd in meerder vol- maaktheid te brengen. Te meer heeft deze Co- meet de aandagt der Sterrekundigen bezig gehou- den, als zig eerft vertoonende in zulk een tyd, en naby op die zelfde plaats aan den hemel, als men den Comeet, die in de Jaaren 15314 ze „en-de lrasfte maal in 1682, gezien is, nu wederom ver- wagtte. Dit waren ket de redenen, dat ik (fchoon_ onvoorzien van de benoodigde ittsalidoidten: 5 en“ van een bekwaame plaats, om naauwkeu- rige Sterrekundige Waarneemingen te doen,) den loop dier Sterre, zo na als my doenlyk was, op de volgende wyze heb getragt te bepaalen. ‘Foen ik op den 16 September, % morgens tus- fchen drie en vier uuren, dit Verfchynfel eerft gewaar wierd, en wegens % gemis van Inftru- menten my niet in ftaat bevond, om uit deszelfg verandering van plaats inden tyd vanr a Ir uurs de richting van deszelfs fchynbaare beweging na te è fpeurên, was?er weinig cwyfeling by my, of s dit Ie, Bels í : bre ONLANGS 15 VERSCHEENEN. * Ó18 Aft- zou de Comeet; dien men:toen. reeds ver- wagtte , geweeft zyn; in welke -meeninge ik dien dag , zonder nader onderzoek te doen ‚bleef beruften. … Ik bepaalde ten vier vuren de fland- plaâts van den Comeet, omtrent in. een rêgte Îie ie, of Grooten Cirkels boog, tuffchen de Ster= ren B én fin de Conftellatie van-de Tweelingen; en zyn afftand van dé Ster be gr. 35 minuten; waar uit ik naderhand „ by rekening en‚eenig® weinige verandering de ‘plaats in. Liengte heb aangetekend op 10 gr. 15 min. in Cancer „en de Noorder Breedte 1o gr. 1o minuten. ese „Des avonds was ik van gedagtên „ den Co- meet verder ten Noorden geweeken. te zullen vinden, maar omtrent ten half-twaalf wierd ik het tegendeel gewaar ; want ilk zag dat, dezel» ve merkelyk-de Ster « in de Tweelingen , ge= naamd Caftor, genaderd’; en dus meerder.tea Zuiden geweken was; het welk my aanftonds deed denken, dat-dit niet de verwagt wordende van’ Jahr 1682, maar, een andere Comeet-zou moeten zyn. Tie vertoefde tot drie uuren des morgens van den 17; wanneer ik den Comeet vond'ftaan omtrent ìn een zelfden Grooten Cirkels boogsgaande over de Sterren € en 7 in de Twee- lingen, en zyn afftand van een kleine;Ster, ins de- zelve Conftellatie.,- gemerkte ‚: vond, ik 1 gr 33 min.; waar-door ik- vervolgens de Lengte des Comeets14 gr. 7 min. in Cancer, en de N. Breed: te 9 gr. 38 minuten, aangetekend heb. ik U. DEEL. _ Pen _ 616 AANMERKINGEN "OVER DEN Comeer; „Den 18, x ‚morgens ten gt-uuren, fcheen my de Comeet te flaan op de ftreek eens boogs 4 door de Sterren y ens; in de T weelingen, ‚ gaan- de, en zyn met den genoemden boog regthoeki- gen afftand van de Ster « in de Tweelingen, bc- paalde ik op 1 gf: 42 min.; waar door ìk ‚ met een, weinig verandering; door rekening, de Lengte gevonden en aangetekend heb, 18 gr. 10 min. in Cancer, en de Noorder Breedte 8 gr. 57 minuten, „Den 1y dito, ten 4 uuren ?% morgens ; zag ik den Comeet! in” de fireek van een boog, gaan- de door de Sterren 1 in den. Wagenman en & in de Tweelingen, en teffens in de ftreek van een Boog „door de Sterren @ en v inde Twec- lingen gaande; waar uit ik , volgens rekening, de Lengte van den Comeet op 22 gr. 1 min. in Canser; en’ de ‘Noorder Breedte op 8 er. 17 mie futen, hebaangetekend: =Den 22,’ morgens ten 2* uuren, ‘fond de Gernbet in de ftreek van een lnb door de Sterren Ó in den Wagenman: en « in de T wee- lingen gaande; ook-vond ik hem in den boog én tufichen-de Sterren # en 4, in de Conftella- tie van de Kreeft; waar door ik de Lengte van den Comeet bepaalde 3 gr. 4© min. in Leo, en de Noorder Breedte 6 gr. 5 minuten. … Den 95, ten 44 uuren ’s mòrgens ; fclreen my de Comeet te flaan in de fnyding- van twee Grooten Cirkels boogen, de eene gaande door de Sterren g in den Leeuw en € in de Waterflangs Birk Met 1 “DÉ ONLANGS 16 VERSCHEENEN. … 61 én-de andere door de Sterren’ yin de Kreeft en win den Leeuw ; waar uit ik door rekening vond, de Lengte van den Comeet 14 gr. zo min, in Loo, en de Noordér Breedte 4 gr. 6 minuten. Den 28, ’ morgens ten 4 uuren, zag ik den Comeet ten naafte by in de flreck van een boog, door de Sterren « in den Grooten Beer en « in den Leeuw gaande; en zyn afftand , van de Ster « in den Leeuw, was 2 gr. 25 minuten: waar uit ik de Lengte berekende 24 gr…22 mine in Leo, en de Noorder Breedte 1 gr. 41 niinuten, _ Den 1 Ofober, ten 4% uuren ’s morgens, ftond de Comeet in de ftreek van een boog, door de Sterren B en e, beïde in den Leeuw ‚ gaande, en zyn afftand van de Ster e was 24 minuten, waar’ door de Lengte komt êgr. 46 mi. in. Vire #0, en de Zuider Breedte 1d minuten; … >": Den 4 Odter, als ook den 5, 9, en de laatfte Afar den-1r dito, heb ik wegens de gefeldheid der lugt, ‘eh door het fterke morgenligt, geen rooijingen op Vafte Sterren, die eenigzins vol- rie fcheenen „ konnen maâken : echter uit ie „dewelke ik nog gebrekkelyk genomen heb, is het ek voorgekomen „dat den 44 ’s. morkëks’ ten 4E uuren des Comeets Lengte was ge grin Virgo, en de Zuider Breedte 15 graden: den 9, slik 42 uuren, de Lengte 20} gr. in Vargo, met: „24 gr- Zuider Breedte; enden 11 „ten 5 uurens de Lengte a4t gr. in lingo, en de Zuider Breed- ‘te 34 graaden; welke voorfchreeve fchynbaare IH. Deer, Stand- ! > kN ej ÓfB AANMERKINGEN OVER DEN Comer, Scandplaatfen » en weg. van den Comeet; in Eid q: (Praar XIX) op een verkleinde Afbeelding, et aangeweezen Shae Niectegenftaande de. voorfchreeven Waar: neêmingen op‚-verre,na de vereifchte netheid piet hebben ;-oni de Theorie , of den, eigentlyken weg van den Comeet; en hoedanig deszelfs kleie ne gedeelte „dat in ons Planeet-en Comeet-Ges fte het naaft aan de-Zon legt „ ten aanzien van de wegen der Plancétens-en-der andere beken de Comeeten geftrekt is 5; ten naauwkeurigfte te bepâalen en.af „te meeten ; kwam het my ech- ter voors dat men ’er zo ver mede zou konnen komen, om te weeten, of, het ééne van de voorgemelde veertig , of eigentlyk van de ner genendertig byzondere Comeeten „die door den Heer Srruxcxs: in ayn Vervolg van de Befebry- ding der Ssaartflérren „enz. CBladz. rosen 106) op een’ Lyft gebragt zyn „ geweeft is of niet ; het avelk ik ‘dan ook maar alleen met Paffer en Lie ge getragt. heb te-bepaalen, ‚Ik befloot uit de Waarneemingen van den 28 arten en den 1 Odsber,- dat de Comeet de „Eecliprica heeft gefneden. den go September, ‚des “dvonds omtrent-te’ negen uuren, op 1 graad za _(@)De gemelde Lengten en \Breedten van den Comeet, héb ik berekend volgens een” Lyft van de plaatfen der genoteer. de vafte Sterren, die my, op myn verzoek , door den Hoog- „geleerden Heer Jor. LuLors te Leyden, uit den Catalogys “Brihannicus v van FLAMSTEED getrokkeá , was toegezonden; | DiË ONLANGS IS VERSCHENEN. 619 Finuten in Virgo. DitSnypunt, en de Waarnée- mingen van den 16 en 23 September, heb ik tot een grond van de afpasfing verkoren, en daar „rde een Figuur gemaakt, waar in de Diameter van des Aardkloots weg 132 duimen lang was; waar door ik, na eenige herhaalde veranderde tellingen , bevond ; dat, op de Waarneeming van, den 16 September, des Comeets afftänd van de Aarde, in het vlak van de Zcliptica, behoor- de te weezen 39 deelen; waar ván ’er 1oo den middel-afftand der Zonne van de Aarde uitmaa- ken» wyders dat, in de Waarneeming van 23 September, des Comeets afftand van de Aarde; in ’ gemelde vlak, moeft zyn 465 van dezelve deelen; en laatftelyk dat, op den zo September, ’s namiddags ten g turen, de afftand des Co- meets van de Aarde go! an die deelen weezen moeft. Op Praar XIX, Fig. 4. (alwaar S: de Zon; de geftipte Cirkel den jaarlykfchen Weg van den Aardkloot , en de daar in getekende punten deszelfs ftandplaatfen op het begin van ieder Maand; de buitenfte Cirkel en deszelfs af- deelingen de Tekenen van den Zodiak of Zip: tica; ATB een gedeelte van des Comeets weg T het Perihelium; en WW de gemeene fnede; of de Lyn der Noord- en Zuid-knoopen beteke= nen), zyn deeze afftanden door de letters aa3 bb, en cc aangetoond: Het zou overtollig zyn, hier verder te befchry- ven, hoe ik uit de drie gevonden punten a, bz 1: Deer: Rr en f 620 AANMERKINGEN OVER DEN COMEET; ene, in het vlak van de Zcliptica; en uit de Breedte van den Comeet in de eerfte der drie gemelde Waarneemingen, het Parabolifche ftuk ATB, een gedeelte van des Comeets weg zyndes „de Lyn der Knoopen 23 5 de Inclinatie van des Comeets weg ; of den hoek dien dezelve met het vlak van de Ze/ipiica maakt, den tyd van des Comeets komft in-T, *t Perihelium, enz., be- paald hebbe; als ook, dat de plaatfen van den Comeet in * vlak van de Zc/iptica niet inde hier afgebeelde Parabole , maar in een andere, welke de evengenoemde in de pünten 23 en St door- Ínydt, en die, wegens de weinige fchuinte van des Comeets weg, naby de getekende. Parabole komt te vallen , en om de kleinheid hier niet aangetekend is, aangemerkt moeten worden; _dewyl zulks in het werk van den Hr. Srruycr, genaamd korte befchryving vande Staartflerrensen in het vervolg van dien , genoegzaamte vinden, en by meeft alle Sterrekundigen bekend is. Ik zal al- leen maar melden, dat ik, daar op voortgaande bevonden heb; den Noordknoop van den-Co- meet 45 gr. in Scorpio , de Inclinatie van. zyn weg 13 graden; het Perihelium 3 gr. in Zeo, de Zui- „der Breedte van *t Peribelium 13 graden ; des Comeets afftand in ’ Perihelium van de Zon, omtrent 34 deelen van de voorheen genoemde5 en den tyd, wanneer de Comeet in % Perihelium komen moeft, op den 21 Oëtober ,'s namiddags om twee uuren; en dat zyn koers om de Zon cen zelfde rich- 7 K DIE ONLANGS IS VERSCHENEN. Ó2I Hichting heeft als de wegen der Planeeten; naa= melyk, met het vervolg. der Zodiaks: elnnired / Op dien grond heb ik verfcheide afpasfingen. gedaan. van de Standplaatfen des Comeets op de voorheên. gemelde tyden der Waarneemingen ; ‚als ook op wat plaats de Comeet omtrent mid- B dernagt, tufthen den rr en 12 September, ten naaften by toen de Heer GARTNER, te Dolcke- witz in Saxen, derizelveri het eerft heeft waarge- nomen, geftaanì moet hebben 3 ; het welk omtrent tuffchen: de Sterren in het Noorder Hoort var / den Stir, en in den Elleboog van den Wagen man , doch maar omtrent 3 graden van de laatfte genoemde Ster af „ moet zyn geweeft. Die Af ae iele gaven my * gene hier volgt. A 1757. Lengte. Breedte. Afftand, Sept. Uur.|Grade | Grad, vande © vande ® II avds 12 | 125 | 1oEN.| 1051 Ps ed 16 ’smorg. 4 |D 104f108 | 970 | 39.4 | HBr en 3% | 1di| 9 931 | 38.7 19 — 4 [523 | 82 |-90.7 | 32.6 22 —— AI 38) 6E 84.7 | 39.3 Minn [ZE 5E 82,5 | 40.2 25 44 }SL Mi 4 | 28.3 | 42.0 B OA [GEAR 1 10720 45.7 on. % avonds 9 [mp iff 0 66.3 | so 3 4 *smorg. AE [WD 93) 2 ZL 593 | 57.6 n= âi [WW 195) 35 49.1 | 69.0 ‚al: 5 UW 235’ 3f 45.31 74.0 _ Het verfthil van deeze afgepafte plaatfen, en voornaamelyk de laarften, is wat te groot met de Aantekening van de Waarneemingen , om IJ. Deer. Rf ä. de : 622 AANMERKINGEN OVER DEN CoMEET; de voorfchreeven Theorie voor goed te keuren: echter is deze bepaaling genoegzaam naauwkeu- rig, om te konnen befluiten, dat deeze Comeet geene van die geweeft is, welke op de voor- fchreeven Lyft ven de Heeren HaArrLEy en” STRUYCK gevonden worden; en inzonderheid, dat het verfchil van. den. Weg van,deezen Co- meet met den Weg van den Comeet des Jaars 1682 zeer groot, en dat ’er in ’t geheel geen overeenkomft in die beiden te vinden zy. Onder de voornoemde negenendertlg Comee- ten zyn 'er maar vier, waar van de Lyn der Ge- meene Doorfnyding met de Middellyn der Para- bole , op weinig Graden na, een regten hoek maakt, gelyk zulks in deezen Comeet plaats heeft. Met den Comeet des Jaars 1580 verfchilt het maar 85 minuten Graads; met dien van ’% Jaar 1596 ruim 6 Graden; met dien van 1683 maar 2,5 Graden; met dien van 4686 ruim 3E Graden; en met dsszeh laatften verfchilt het, naar de voorfchreeven Afpasfing, ongevaar 12 Graden. Behalven dat de plaatfen van het Perihe- lium, en van de klimmende Knoopen der voor- noemde vier Comeeten, te veel met deeze vere {chillen , dan dat zy op eene derzelven toepas- felyk zouden zyn 3 zo is ‘er nog dit groote verfchil, dat die vier Comeeten allen hun Perihelium be- noorden de Ecliptica hebben, en.dat het Peri- helium des laatften bezuiden de Ecliptica gele- gen is. „De Wegen en verdere bepaalingen van de EPR BE ie nd de „overigen der gemelde Comeeten, hebben op. meer andere wyzen te groote verfchillen met den laatften , dan dat ééne derzelven daar mede over een te brengen zal zyn. A „Schoon de laatfte Comeet, in-zynen fchynbaa- ren loop, de Zon altyd fterk gevolgd en ingewon- nen heeft; zo lang tot hy in de nabyheid der Zon- neftraalen het gezigt is ontweeken , en ‘er dien- volgens eenige bedenking fcheen plaats te konnen hebben, of men hem, na verloop van eenigen tyd, verby „of ten Ooften van de Zon; wederom des avonds zou kunnen zien ten voorfchyn komen ; zo; zalmen echter volgens Fig. 4. (Praat XIX, 5) ligte- Iyk konnen opmaaken, dat de Comeet, by die fchynbaare aannadering tot de Zon, dezelve nooit in Lengte van de Ecliptica voorby gekomen is; maar dat hy tot omtrent den.15 November „de Zon inLengte tot op 7 à8 graden naby dezelve,mer een weinig Noorder Breedte, genaderd zynde, toen nog omtrent Io of 12 dagen daar na, met weinig verandering in de Breedte, op gelyken íchynba- ren afftand vande Zon gebleeven is „en dat hy ver- volgens weêr fchynbaar ten Weften van de Zon heeft beginnen te verwyderen, en daar voorts nog eenigen tyd mede aanhouden. zal: maat men zal ook teffens befpeuren, dat des. Comeets af- ftand vanden Aardkloot „ zedert het midden van de Maand Oftober, zeer veel grooter geworden is:,zo dat die-af{tand „op den 1 November „nage- noeg door de Lyn dd wordende afgebeeld, ge- IL. Deer, Krs weeft DIE ONLANGS IS VERSCHENEN. \ 623 624 AANMERKINGEN OVER DEN COMEET, weeft ís 140 deelen , datis 13 maal den middel-af. ftand der Aarde van de Zon. Op den 1 December wordt des Comeets-afftand van de Aarde nagenoeg door de Lyn ee aangeweezen; dewelke toen ten míinften tweemaal zo groot is-geweeft als de ge- melde Aardkloots afftand van de Zon. Deeze af. ftanden nu waren waarfchynlyk veelte groot ; bee halven dat de Comeet te digt by de Zon, en inder: zelver Ligftraalen verborgen was, om uitde ‘Aarde gezien te konnen worden. Dees vergrooting van, des Comeets afftand van de Aarde zalomtrenttot het begin van de Maand Maart aanftaande blyven duvren,wanneer de Comeet omtrent 2% of 2,3 maal zo ver als de Zon van de Aarde zal afftaan , op. welken tyd zyn ftand aan den Hemel wel weder. omtrent 6o graden beweften de Zon , datis „om- trent tot het derde gedeelte van het teken van Ca- pricornus, met eenige graaden Noorder Breedte , weezen zal; maar die afftand van de Aarde iszo, groot, en de kragt van des Comeets licht, wegens zyn grooten afftand van de Zon „is danzo klein , dat het niet zeer waarfchynlyk is, dat men den. Komeet als dan in * oog zal konnen krygen, Daar na zal de gemelde afttand weêr verminde: ren tot omtrent het begin van de Maand Juay, wanneer vervolgens, omtrent het midden dier’ Maand, des Comeets plaats byna in oppofitie - met de Zon , en zyn ftand dan weêr merke- Iyk nader by de Aarde weezen zal. En alhoe- wel het om de voornoemde reden niet waar: fchyn- DIE ONLANGS 18 VERSCHENEN. 625 fchynlyk is; dat de Comeet (immers niet met, het bloote oog) gezien zal konnen worden, zo | zou het miffchien niet onmogelyk zyn, dat in- dien men door nette Waarneemingen de Theo- rie van den Comeet, volgens de Parabole, nauwkeurig bepaald, en men omtrent die Naai eenige nette ftandplaatfen van den Comeet, Lengte en Breedte, berekend hadde, dat men dan, met een goeder Kyker of Teteskood, den Comeet zou kunnen weder vinden. Toen men deezenComeeteerft ontdekt had,was ___ meet van het Jaar 1682; maar het gevolg deed haaft __” zien, dat het de laatftgenoemde Comeet niet ge- | weeft is; want het onderfcheid ‚darmen bevindt, zo wel tuffchen de fchynbaare „als tuffchen de The« oretifche wegen def gemelde Comeeten, is aanimer- | kelyk genoeg; gelyk uit- PLAAT XIX ; door vergee __ _dyking van Fig. 1 tegen Pig. a; en van Fig. 3 | tegen Fig. 4, in alle opzigten kan blyken. De Comeet, die nu laattt gezien is, heeftten naaften by door de Conftellatiën geloopen, ge- 1692 zou, volgens de Standplaats ontrent wel- ke de gemelde hier eerft gezien werdt, ten naa- word aangeweezen , moeten gegaan hebben; en ‚ vleugel van de Maagd, hebben moeten gezien ‘er wel eenige fchyn van overeerikomft met denCo- hy zou dan, op den 11 Offoter, digt by eeh Buik van de Shas i in plaats van by den Zuider. IL. Deen. Rr 4 Wor- „ Jykín Pig. a is afgebeeld ; maar de Comeet van hid fte by door de Conftellatiën, zo als in Fig. bed 626 AANMERKINGEN OVER DEN Comeer, worden. De grootheid nu van dit verfchil kan de eenieder, die eenige Kundigheid van de Hemel- „Globe heeft, klaar genoeg worden afgeleid. ‚In de Theoretifche of eigentiyke wegen dier twee Comeeten is nog veel grooter onderfcheid. Want in #ig. 3. wordteen gedeelte van den weg des Comeets van 1682, door CPD aangewezen; in welken weg des Comeets voortgang van C naar P,‚ en voorts naar D,-zal moeten gefchie- den; dat is in een tegéngeftelde order en richt ting met de beweging van alle Planeeten om de - Zon; en in ieder tien dagen zo veel wegs afleg- gende, als tu{lchen C en P,tuffchen P en D,met de byzondere merktekens wordt aangewezen: zo dat de afgelegde wegen van C tot P, en van P tot D, ieder, een tyd van 1oo dagen voor en na de komft in ’t Perihelium afbeelden : maar de andere of laatfte Comeet, heeft zyn bewee= ging (Lig. 4) van A naar T, en van T naar B, in eene direktie, welke met de beweging der Pla, neeten overeenftemt, en dus regt tegenftrydig met de andere. De Noordknoop van den eerft- ' gemelden Comeet (#ig. 3. Sl) is, uit de Zonte „zien, omtrent ee graden in Zeurus; daar de Noord= knoop Sl, van den laatften , ruim 4 graden in Scor- pio, datis, op omtrent 18 gradenna, regt aan de tegenoverzyde van de Zon, bevonden is. Het Perihelium, P, van den eerftgemelden , is-om- trent 3 g daders Aquarius ‚maar het Perihelium , T , van den laatften, is omtrent 3 graden in Leo, wle dat \ “DIE ONLANGS IS VERSCHEENEN.… 627 dat isnogenoeg aan de tegenoverzydevan de Zon: Eindelyk, om-alle de verfchillen- niet op te noe- mien „ men bevindthet Perihelium P „van den eet ten. Comeet, 17 graden benoorden het vlak van de Ecliptica; maar het Perihelium, T, van den laat- {ten „is 13 graden bezuiden hetzelfde vlak :’t welk. hier genoeg zal zyn ter betooginge, dat deeze laatfte de Comeet van het jaar 1682 niet geweeft is, „Een aanmerkelyk en onvoorbeeldig Verfchyn-" fel zou men gehad konnen hebben , indien de Cos meet van ’ jaar 1682, omtrent tuflthen den 27 en 28 Ofober van het jaar 1757». zyn Naafte Punt aan de Zon had komen te bereiken. Dan zouden die twee byzondere Comeeten „op toog; digt voor by malkander hebben moeten paffeeren: want ik vind by afpafling , in de zelfde Figuur, die ik tot de afmeeting van de verfchillende fchyn- bare wegen, welken de verwagt wordende Co- meet hebben kan, gebruikt had; dat die Comeet dan, tuffchen den 14 en 15 September 1757 „om- trent de Lengte van62 gt. in Cazcer en een Noor- der Breedte van omtrent 11 graden gehad zou konnen hebben, en dat men hem dienvolgens dan, op dien tyd, niet ver van de Sterre d, by de hand van Caflor , zou, hebben moeten zien; het welk al heel naby. de plaats. is, daar de laat- fte Comeet tuffchen de gemelde 14 en 15 Sep- | tember te zien is geweeft; welke plaats „in Figuur ren 2, met J wordt aangeweezen. Op dien zelf. - den tyd Zou men, naar Fig. 3, de verwagt wor- HL Deer. Rr 5 ‚Ee 628 AANMERKINGEN OVER DEN Comeer dende Comeet, volgens *t vlak van de Ecliptica, in de richtlinie /f hebben moeten zien, het welk - met de richtlinie van één dag vroeger, als aa, in Fig. 4, overeen komt; maar den tr O&ober zou men den eerftgenoemden Comeet in de richtinge hh gezien moeten hebben, het welk zeer veel met de richtlinie is, in Fig. 4, met dien dag overeenkomende, verfchillend is. In dusdanige gevallen zou het weezen, dat men uit één eenige Waarneeming van een Coe meet zig zou konnen vergiffen in een vaftbefluit - te maaken, of het de Comeet, dien men ver- wagtte, was of: niet. Want het is zeker, dat een andere Comeet, juift op dien tyd als hy wordt waargenomen, in of byna het Snypunt der {chyr- bare wegen van dezen, en van dien welken men, verwagtende is, zyn fchynbare Standplaats heb- ben kan: waar ait dan volgt; dat, fchoon men, een Comeet, in de eerfte Waarneeming, op of naby de zelfde plaats bevond, daar men een bekenden Comeet behoorde te vinden, men dan nog niet aanftonds volkomen vaft kan ftellen, dat het die bekende Comeet weezen zal : maar. dat, zo men de Standplaats van eenigen Co- meet, de eerfte maal, bevond, merkelyk, ú’S zy in Lengte of in Breedte, met de behoorlyke Standplaats van een ander en bekenden Comeet te verfchillen; men dan wel vaft mag ftellen, dat het de bekende Comeet niet weezen zal. Men zou op den laatftverfcheenen Comeet 4 HOE in | DIE ONLANGS IS VERSCHEENEN. 629 nog konnen aanmerken; 5 dat, wanneer dezelve “in” laatft van de maand Zels ‚ of in ’t laat{t van de maand Jamar „in zyn Perihelium wasgeko» men, dat men ‘er Gan, waarfchynlyk, in ’t-ges heel niets van vernomen zou hebben; maar dat; wanneer die Comeet den 15 of 16 November in % Perihelium gekomen was geweeft, dat hy dan veel digter aan de. Aarde, ven wel ter diftantie van omtrent 8 declen, dat ís và of? deel van der Zonne afftand, van den Aardkloot Zou ge- komen zyn, en dat men hem dan voor een kor: ten tyd veel grooter, en met een ‚groote fael- heid, mogelyk wel. van 12 of 13 graden in het Etmaal , dat is omtrent als de. dagelykfe reige. beweging der Maan „omtrent de Sterren van, _den Noordpool der Zeliptica voorbygaande.,ge- zien zou konnen hebben: als ook, wanneer die - zelve Comeet op den 3 of 4 April in *t Perihe- um gekomen wâs; dat men hem dan omtrent den 11 of 12 Mey nog nader by-de Aarde, en grooter, en met nog meerder fnelheid ome, trent den Pool der Zeliptica voorbygaande., had konnen ziens «het welk „men uit de be- {chouwing van Pig. 4. ten naaften by» zonder paffen, of meeten, kan afleiden: zo dat men wel vaft mag ftellen , dar” er fomtyds Comeeten in het Naafte Punt van hunnen weg aan de Zon komen „en binnen of buiten des Aardkloots Weg vòorby; pafleeren, zonder dat ze van één eeni- gen bewooner der Aarde gezien worden. U. Deer ‚ Des- \ 630 OVER DEN VERSCHEENEN Comeet. „ Desgelyks kan men op den Comeet des Jaars 1682 aanmerken dat, wanneer dezelve by zyn aanftaande nadering. aan de Zon ‚omtrent den 23 of 24 Maart in zyn Perihelium mogt komen , dat hy dan in ’t begin van Mey, omtrent op + deel deel van der Zonne afftand van de Aarde, dezelve voorby zou gaan ; en dat hy zig dan voornaamelyk in de geweften, die ver bezuiden den Equinocs __tiaal gelegen zyn, zeer groot en met een fnellen voortgang zou moeten vertoonen: als ook dat, by aldien hy omtrent het einde van November - „zyn Perihelium bereikt, dat hy dan omtrent den go Ofober, op byna 3 deel van des Aardkloots af= ftand van de Zon, de Aarde zou moeten nade- ten; en dat hy dan ook, in een groote gedaante en met een {nellen voortgang , (doch ruimde helft minder dan in *t voorfchreeven geval.) zuidwaards. aan, en naar de Zon toe zou moeten loopen. Maar ingevalle die Comeet in de Maand July, of in het voorfte van Zuguffus, in zyn Perihelium, komen mogt, dat hy dan in *t geval, van, lang agter een „een bewolkte Lugt te hebben, wel zou konnen voorbygaan , zonder op die plaatfen ge= zien te worden; het welk insgelyks mede uit Fig. 3. ligtelyk af te leiden is. EE be ded ent Mie Ke STER- “STERREKUNDIGE BERICHTEN VAN DEN HEER NIKOLAAS STRUYCK. OEONONOROKOKOKOROESEOECEOECEORSECECKCECE ORGELS: Dj - id ale 8 ‚Wegens den Comeet „dic in September en O&ober pe des Jaars 1757 is verfcheenen. A dat my, door den Heer Kr iNKEN- BERG, was bekend gemaakt, dat hy een _ Comeet gezien had op den 16 September deezes — Jaars (2), waar van hy naderhand ook de ver- — dere Waarneemingen tot den rr Oftober toe, als mede de Bepaalingen van den. Weg,dien by daar uit hadt beflooten , aan my behandigd heeft; zo heb ik vernomen , dat deeze Comeet ook in Engeland door den HeerBraAprLey,en verder in Vrankryk door verfcheide Sterrekun- digen ,-als ook in Saxen en op meer andere Plaatfen, was gezien. Toen ik op myn Come- tarium, daar de Weg van den Comeet des Jaars 1682 op gefteld was, de Standplaatfen van dees zen Comeet, ete de eerfte Waarneemin- gen, afpafte en vergeleek met den loop, dien de @, In twee Brieven aan my uit den Haag gefchreeven , den 16 en 17 September 1757 II. Deer, 632 STERREKUNDIGE BERICHTEN — de Comeet van 1682 moeft houden, zo befpeur- de ik aanftonds, dat he de zelfde Comeet niet kon zyn, dewyl hy een geheel anderen koers hield. Dit blykt nog duidelyker, wanneer men de Theorie van de Wegen deezer twee Comeeten met elkander vergelykt. De Heer Abt pe LA Carrre heeft my de Bepaalingen van den Cos meet des Jaars 1757 me zynde als ie 8 1 % Perihelium, 2 graden 16 minuten in Lee, 2. De Inclinatie van den Weg, 13 graden Q minuten. ‚8. De Klimmende od: in Serbie: 3 graden 25 minuten. a. De Comeet in *t Perihelium , den 21 Oo: ber, A 1757 ,ten 9 guren 36 minuten; middeltyd van Parys. \ 5. De afftand taffchen ’t Periheliumt en de Zon 34050 deelen, waar van ’er de mid- delafftand , tuffchen de Zon en ore kloot, 1ooooo bevat.” 6. De loop, uit de Zon te zien ;met de orde der Tekenen. Men zag den Comeet nog te Parys; op den 14 Offober. Indien ik nette Waarteemingen van deszelfs Standplaatfen had gekreegen, zo zou ik de moeite genomen hebben, van die te verge- lyken met de Uitrekeningen , welke voortvloei- jen uit de Zheorie van den Weg: want, zulks ge- 1 VAN DEN. Heer Nikoraas- STRuYeK. 633 | gedaan zynde, kan men eerft regt weeten; of - de Bepaalingen goed zyn, dan of men die nog moet verbeteren. Dit is nu de een-en- veertig= fie Comeet, daar dat gedeelte van den Weg van „bepaald is, waar in wy dezelven metonze bloote oogen kunnen zien, volgens de Onderftelling, dar-hetzelve een Parabole zy. 2. | wa ea eenige nieuwe)’ echts inde berekening _ van den Hemelsloop. … Dat de uitrekeningen in de Sterrekonft langs _hoe moeielyker worden, heeft zyn oorzaak. daar in, dat de voornaamtfte Sterrekundigen zo vee- le kleine ongelykheden vinden in het waarnee- men aan den Hemel, in den loop van de Pla- neeten , Komeeten, enz.; dat iemand, die zulks nagaat „daar over verwonderd moet ftaan ; en nog heeft men die allen niet ontdekt, Om hier van overtuigd te zyn; behoeft men flegts na te gaan, hoe veele. Tafels ’er noodig zyn, __om alleenlyk die van de Zon en Sterren vatt te ftellen; gelyk blykt uit dat voortreffelyke Werk, t welk de Heer pe LA CarLLE te Parys, in dit jaar 1757, in *t Latyn heeft uitgegeven, on- der den tytel van , Affronomia fundamenta noviffis mis-Obfervationibvs flabilita: van het welke ver- fcheide Exemplaaren door hem, aan eenige A» _ kademiën, hooge Standsperfoonen en Liefheb- bers van de Sterrekonft, zyn vereerd. De ge- IL. Deer. mel- 644 STERREKUNDIGE BERICHTEN melde Heer heeft het daar niet by gelaten, maar _ aan my ; nu kortlings, het volgende gefchree: ver en: j ‚ Door de Waarneemingén, die aan ’% ein- a van myt Boek zyn, heb ik berekend eene ‚Theorie van de Zon, welke genoegzaam vol- doet; ook heb ik er Tafels van opgefteld;, die zeer uitvoerig en gemakkelyk zyn, daar ik in gebragt heb vier nieuwe dquatiën, te weeten eene voor den ongelyken terúggang king van de Maan, eene voor die van Jupiter en eene voor die van Venus. De Som vari deeze vier nieuwe AÈquatiën „is 51 Secunden: Ik doe gemakkelyk zien, dat, by gebrek van daar agt op te geeven en door eenige misfla- gen, die in de Grondgetallen der Tafelen van den Heer HarrLey zyn, de misflag van die js Ta Cb) In een Brief van den 16 November Pas 7 Dis lui: ‘den de eigen woorden. J'ai calculé, fur des Obfervations qui font a la fin de mon Livre, une Theorie du Soleil allez complete, &r jen ai dref]é des Tubles fort amples € fort commodes „ ou j'ai introduit quatre nouvelles Equations; feavoir , pour la Proceffion inegale des Equinoxes, pour Paftion de la Lune, pour celle de Jupiter & pour celle de Venus: la fommie de ces quatre nouvelles Equations eft de ze Secondes, & je fais voir facilement „que „faute d’y avoir eu égard & par quelques erreurs des Elemens dans la Table de „Mr. Halley , Verreur de fes Tables peur aller jufqnes a2*, zo’, Fe pourrai faire imprimer ses Tables en forme de Sup. Plement a mes Obfervations. van de Zvennagtspunten , eene voor de wer= kde Bahdada ancer dh ieden anale edn _VAN DEN Heer Nmoraas SrRuvck. 6 35 5 Tafelen kan gaan tot e Minuten 10 Secun: 5» den: Ik zal deze Tafels kunnen laaten druk- >» ken en uitgeeven; als een Vervolg van myne ej Waarneemingen.” Niets is nutter, dan dat men de ongelykieden in den Loop van den Aardkloot kent; want; zonder die regt té kennen, kan men in de bere- kening van den Hemelsloop met geene zekerheid voortgaan: 8 3. Wegenis de Lengte van de Kaap de Goede Hops op den Zuidhoek van Afrika. Gemelde Heer pe LA Camre had my; den 9 November 1754, een Brief uit Parys gefchre. ven , waar in hy meldde, dat hy aan my de Lengte van de Kaap gezonden had, en toer nog meende , dat dezelve. wäs 15 Graden 42 Minuten, beooften de Meridiaan van Parys (a): Dit wäs dn op twee Eklipfen der Satel- lieten van Jupiter, die waargenomen waren, zo aan de Kaap als teParys: doch door vergelyking van twintig andere Eklipfen van de zelfde Satels lieten , naderhand op die beide Plaatfen waarge- nomen, wordt thans de Lengte van de Kaap bes vonden te zyn 16 graden 8, of 16 graden zo mis núten beooften Parys. BRIEF (@) Vèrgelyk de nieuwe Geograpbifche Ontdekkingen, in myh Werk , gedrukt te Amfterdam in ’t Jaar 1753: blädz. 155, 156. _ IL Drer: Ss A AN DIENENDE TOT BERICHT VAN HET ON- LANGKS WAARGENOMEN STEDEN- or LANDSCHAP-HOUT. MYTN HEER! et het zelfde recht, waarmede de Lief- hebbers van Gefteenten' aan zommige ftuk- ken den naam, gegeeven hebben van Dendrite, Lapides Chorograpbici Florentini, en ZEtita, » Boomfteenen, Florentynfe Landfchap- Stenen, » [Steden- fiedend, en Arend-Stenen”, noem ik thans zulk Hout, in ’t welk als gezichtjes van Landfchappen en Stedetjes aan ’t oog verbeeld worden , Lignum Chorograpbicum, ‚, Landíchap- of Steden-Hout”. Ik ben ‘er wel niet vreemd van, dat At waftige gedeelten van ftukken houts, op aas wy- zen doorgezaagd, bend verfcheidene foore ten van gezichtjes nitleveren zouden ; zullen- __de waarfchynlyk het nagemeld geval van Mon/r, J. Schut alhier niet weinige lieden gaande maa- ken, 22 A ’ | Weens HET STEDEN-of LANDscHaP-Hour. 637 ken, om afférlye foortén van houten, op de. kwäftige plaatsjes; met de zaage te onderzoe- ken; doch my is nog geen geval bekend , dat iemand in het hout zoodanige gezichtjes Valk Ste- den en’ Landfchappen RA gerroriek heeft: waar: “om ik U wel heb willen dienen met een kort be- richt van t Nieuws ten deezen opzichte in on- ze ftad voorgevallen. Ik zou myn verhaal, gez lyk gy uit de affpraak over het in plaat brengen | van eene der figuuren weet, met eene nêtte af- tekeninge, zoo als die door de hand van den be- roemden Konftenaar Zwko Jelgersma voor my reeds naar het leeven omtrent voltooid was, be- _krachtigd, en met eene kleine Differtatie over de NatourApeelingen gepaard hebben, indien ’er niet iets ware in den weg gekoomen; > van het. welk ik U verflag zal doen. “In ’t midden ván November deezes jaars 1955 liet Mon fr. Jooft Schut ,meefter Schrynwerker hier te Haarlem , de pooten afzaagen van eén ftoel van Appelboomen-hout, welks zitting te hoog was, Een der jongens met de afgezaagde pooten fpee- lende, zag aan eenen derzelven iets raars; by _ welke gelegenheid het ftukje, dat anders ligtlyk onder *t zaagfel en de krullen weggeraakt zou zyn,in handen ván deri baas kwam; die het on- gelyke van ‘de zaagfneede met eene fchaave wat weggenoomên hebbende, het raate, *t welk de jongen cerft gezien had , mede in opmerking nam; het welk hem dak voorts zoo bekoorde; Ju. Deer. Ss 2 dat Ì 639 BRIEF WEGENS HET ONLANGS ONTDEKT dat hy door het afzaagen van verfcheidene fchyf- jes, zoo voor als achter de eerfte {neede , nafpoo- ren wilde, hoe Verre de tekening, welke hy in * hout befpeurde, zig wel uitftrekte.. Om kort te gaan, hy zaagde toen en naderhand. nog uit het pootknopje van den ftoel, het welk zyn zoon had in den zak geftooken , in het geheel tien fchy- ven, ter dikte van eenen Daaler of daaromtrent, welken allen (het een nochtans uitgebreider en met meer fchyn. van waarheid dan het andere) eenige fchets vertoonden van Stedetjes of Gee zichtjes van Gebouwen. Daar zyn ’er onder, in welken men op eenen afftand zulke duidlyke ver- beeldingen ziet van Kerken, Toorens, zoo groo- tere als kleinere, en van eenen Wal of Vefting voor de Stad ; dat men ze van verre waarlyk voor tekeningen aan zou zien : inzonderheid nu, naa dat baas Schut dezelven in vierkante Lyftjes hulft-hout op eiken plankjes vaftgelymd heeft; waardoor hy egter de eene helft deezer voor- werpen bedekt, en dus zekerlyk veel van het fraay weggenoomen heeft. Aartigis het, dat deeze Steden-gezichtjes als in ’t verfchiet verbeeld worden; aan *t einde van een vry wel geproportioneerd Voorgrondje, het welk op het eene fchyfje een Riviertje, op een ander vaft Land wil vertoonen. Een is ’er, met de verbeeldinge van een Watertje voor de Stad, in het welk een Vlek gezien word, die, meteen weinigje inbeelding , zoo Benali als men dik- ; wils X STEDEN- or LANDsCHAP-Hour. 639 wils met de wolken doet, tot de figuur te maa- “ken is van eer roeifchuitje. Ik’ meene dat het | ook in’ zelfde’ ftukje was, dat Monfr. Schut my berichtte zeer klaar, op de gewoone plaats, aan „eenen van de verbeelde toorens, als een vurwy- zer te “konnen zien, welke op half twee vuren ftond;- doch “myn gezicht, fchoon met een goed Vergrootglas gewapend, was niet vatbaar voor ‘die ontdekkinge, Boven de verbeeldingen van de ftecdjes “is zeer ordentelyk de heb van een Luchtjeté' zien, anders gekoleurd dan al het’an- dere, en daar is van die ik bekeeken heb één fchyfje , waarin, als t ware, een Dageraad aan- breekt achter de Stad. Alle deeze fchetsjes zyn bruin van koleur, doch licht en duifter koomen ‘er zoo wel geplaatft in voor, dat verfcheiden van deeze tien plaatjes van verre gemaklyk voor tekeningen aangezien kunnen worden , fchynen- de uit de hand zekerlyk veel volkomener fchet- fen te zyn, dan iemant zig, met ‚den eerften opflag, van het geen men doorgaands Natuur= fpeeling noemt, verbeelden kan.” * / De poot van den floel was kegelagtig afloo- pende gedraaid, en hier van daan is het, dat de gemelde tien fchyfjes allen niet even groot -van omtrek zyn. “Naar het grootfte, het welk Monfr. Schut my kon laaten zien, was de te- kening gemaakt van welker bezorging ik gefchree« ven had; doch welke gy nu metter tyd (als zyn- de zy; ten eenemaal buiten myn weeten, opge- IL DerL. Ss 3 | haald » Ì j \ 640 WEGENS HET STEDEN- OF LANDsCHAP-Hour: haald, en ik dus verfteeken van de mooglykheid om dezelve U-te zenden) in de Stukken van,de Hollandfche Maatfchappye der Weetenfchappen krygen zult, nevens de. negen anderen. Aan die , Maarfchappye had Monfr. Schut duizend guldens geêift voor deeze tien fchyfjes, maar heden mor- gen bericht hy my, dat de Maatfchappy „geene verzameling maakende „van Natuurlyke Voort- brengfelen en Zeldzaamheden:;, tot den: koop niet beflooten had, doch de Schyfjes-in plaat zou-laa- ten brengen om ze in haare Stukken uitte geeven, 27 ee 50 hee: N. SE à dn El ot ns ve BLADWYZER. Ade nds verfchei- de Jaaren zonder voed- We) leeven, 279. …‘Aderlaating, Waarneemin- gen omtrent derzelver uit- werking, 175. Gefchil daarover beflift. 176. Zy: ‚_verfnelt de beweeging dal tSlagaderlyke Bloed. 182, 4 Amfterdam. ‘ Aanmerking o- — ver het Regenbakwater, aldaar. 600 Appelboom. Deszelfs Infek- ‚ten, 429. ARisToTeELEs. voelen aangaande de ver- ‘huizing der “ 186, 195. Hy ftelt de “ Oijevaar onder de Vo- gelen die zig ’s winters … verbergen. 260, 281. Buiken AJ FRANKLIN gemaakt. 132, 144. Berrinr Zyn Leerftuk o- ver de Revulfie , bekrag- ‚ tigd. 182. / Berkeboom. Deszelfs Infek- ‚ ten. 442, Bernacle. ZieGanzen-Moffel. ' Beverwyk, Opneeming van “t getal der’ Menfchen al- ‘daar gefchied. 520. Be- fluit daar uit opgemaakt. S2I, 522. Bezoar. Steenen , in Dieren, waar die gegenereerd wor- „den? 299. Menfchelyke Bezoars , wat ? 298. Voor- _ beeldt van een zodanige door een Nh geloosd „il. Deer Zyn Ge Zwaluwen. 3OI — 303. kidere Voor- beelden. 305. Bewys dat het niet dan Galfteenen Zyn. 308. Blixem. ‘Deszelfs uitwerkin- gen verklaard. 159, 161, 162. Menzoudie kunnen overtreffen door de Elek- trikaale Fles. 570. Bloedvinnen worden tot ryp- wording gcbragt door de Elektrifiteit, 566. Bloedwateren is zeer gevaar- Tyk 364,0 Bloemen. Manier om dezel- ven gedroogd in haare na- tourlyke geftalte ’ en {choonheid te bewaaren. “Nt. Geerftkorrels daar toe gebruikt, 15. AnderGraan. 17. Zand beft bevonden. 19. Welke Bloemen daar toe bekwaamft. 23. Waar- neemingen daar omtrent noodig. 24. BOERHAAVE aangehaald, 181,317,355» 357, 358» 363, 554- ‚Boom (Onder een): “is het gevaarlyk te fchuilen voor het Onweder. 160, 241. Welke Boomen meeft ge- plaagd worden door In- fekten? 450. Boomftam, met Ganzen-Moffelen , te Scheveningen aangefpoeld. 578. Briddfpie. leker ikaal). 137, I4 Braaken (kien. Deszelfs oor- zaaken onderzogt. 86, 89, 93. / BRACKENRIDGE) Ver- Ss 4 fchei- ’ « ETB AIDIWLYIZ KOR fcheide Anmerkingen op zyn Stellingen, ten opzigt van de Geboorenen, Ge- : ftorvenen , en ’tgetal des Volks te Londen. 73. Brandenetel. Derzelver In- … fektên. 440,-44L.. Briel. Opneeming van't ge-: tal der Menfchen aldaar… SI7. Brocibakken en Stookkaffen. Manieren om de Lugt in dezelven te ververfchen, ENZ. 222 --- 226. _BurronfteltdeUitdamping in de Middelandfche Zee te groot. 375. Hy ontkent - de dubbelde Stroomen. 378. Zyne' Natuurlyke Hiftorie van de 535-54L Buikfpieren. Derzelver wer- king onderzogt. gr. Di Cc C: ILLE (Abt DE La) Zy ne Bepaalingen van den Weg des Komeets van ’t Jaar1757-632.Zyn nieuwe verbeteringen in de bere- kening van den Hemels- loop 633. CANTONS manier omdoor konft Zeilfteenen te, maa: ken van Staafjes Yzer, A51 == 460. Byvoegfel daar omtrent. 461. _CANTWELLsMiddeltegen de Kinderpokjes. „356. CarTesBy. Zyn berigt van de Zwaluwen. 187,.211. Cepbalopus. Zie Kop-Poot. Chermes, Welke Infekten dus vanL INN us genoemd worden? 421. f Curkac. Zyn denkbeeld , Katten. omtrent de oorzaak van het Braaken, wedergelegd. 86, 89; NN Comeeten. Zie Komeeten, op de K. Concha Anatifera is een foort _ van Schelpworm..287. Zie. „ Ganzen- Moffel. Cortex Peruv. Zie Kina, Couchenillie. Infekt op de Opuntia of …Indiaanfche Vyg; 426. op de Braam- boozen. 430. « Dis Die vergeleeken by Kaarslicht. 118. Des- - zelfs helderheid. bepaald. 120. 7 maf DaAuBENTON. Zyn Berigt van de voornaamfte ver- fcheidenheden der Katten. 523-534. DerHAM aangehaald 412. Diftel. Derzelver Infekten. Donder is minder op Zee dan op ‘t Land. 163. Deszelfs uitwerkingen in de Kerk van een Dorp in Gothland: 233. aan den Predikftoel. 235. Befchadiging van den Predikant daar door , hoe- danig. 236, Waarneeming aangaande een Man, die van den Donder was ger troffen „ in Vrankryk. 238. Zyn Geneezing. 240. Donderbuijen. _ Derzelver. Verfchynzelen verklaard, 153. Proefneeming daar omtrent. 145, 155. - Dresden. Volktelling aldaar gefchied. 516, Druppelen Waters trekken _Elkander aan. 394. _ Trade U gom READ WE ZEK Ae sd Pom „Volktelling aldaar ge- ={ fchied.- 519. „Eikenboom. Deszelfs Infek- Aten: 442, AEP Eklipfen vande Maan. Nieu- we Manier om dezelven 1. waar te neemen „ voorge- fteld. 164 — 174. Elektrifiteic. Nieuwe Proe- ven en Waarneeming. oim- setrent dezelve: 123 — 144. 569, 575. Zy is dienftig tor verklaaring van de On- weersbuijen; 153. van het Noorderligt.” 159. Haare e mitwerkingen kunnen,door « „Konft, tot eenen onbepaal- __dentrap vermeerderdwor- _den. $70. Naauwkeurige … Proefneemingen , omtrent zi sderzelver kragt op Lig- „haams- Kwaalen. 561-568. Blekerizeeren (Het) tot ge- se mneezing van Lighaams- kwaalen, vereifcht “een kundige Behandeling.568. Elektrizeeren, (pofitive en ve negative) Waar indit ver- ‚ fchil beftaa? 143. Elzeboom. pi Infek- “sten. 441: _„Eficheboom. eigen 449. „Deszelfs In- auna (De) Suëcica tamge: preezn. :40g. Fles (Elektrikaale).. Manier om dezelve te laaden en ‚-ontlaaden. … 123; enz. ‚Waar in derzelver krast — van Schokking, of de oor- zaak ‘van den -Stoot, dien __zy geeft, gelegen zy? ra 3 Ay: kan Vuur aanfteeken. JI. Deer. Ss s T44.… „Verfcheide sFleffen by elkander gevoegd ‚ kun- - nen een fchrikkelyke uit- werking > voortbrengen. 569, 570. | Flora, de Huisorsirdin der Bloedelooze Dieren of In- „fekten. 408. FRANKLINS verdereProe- ven ven Waarneemingen omtrent de Elektrifiteit. 123 — 144. Zyne Onder- ftellingen tot een nieuw Ontwer p, omde Verfchy n- felen van Donderbuijen te verklaaren.. 146 —163. Zyne beantwoording van eenige Vraagen “noopens de Elektrikaale Proeven, 569. glen Derzelver Gevolgen. 698, 599. Galfteenen. _Waarneemin- gen omtrent dezelven: 291 — zrr. In Welke Land- ‚ftreeken zy meeft voorko- men?249.Zy zyn zeer ver- fchillende in getal, groot- te en figuur. 295.256. Waar zy uit beftaan? 297. Of de fteenen, die men fomtyds door’t Fondament Jooft, wezendlyk uit de Galblaas- kunnen komen. 304. Sommige Galfteenen “branden niet. 307. Daar zyn ’er zeer groot en hard ‚in de Galblaas gevonden 279» 309. Zy worden in twee „foorten onderfchei- „den 3 ro. Ganzen-Moffel, Oorfprong van dien” naam. …$77. Groeijing en Voortteeling van J / — Br li AD W B EERS van dit Dier. $79—s8r. Byzondere deelen van het- zelve. 482. 683. Deszelfs Voerftuk, > 583. Schelp. 584. Kop en Hoornen, $95. Tromp of Snoet en Bek: 526, 587. Het Lig- haam gelykt naar dat van een Oeftter. 587. Een ‚klein foort van Ganzen- Moffelen befchreeven door NEEDHAM. 587, 555. Geerftpuiftjes op de Kinder- ‘ pokjes , volgende. 336, 341. Hoe te behandelen ? 346. Geographifch Werktuig (Nieuw) uitgevondenybe- fchreeven en afgebeeld 35, 39. Manier om het zelve pas te zetten , te toet- zen en tereêtificeeren. 46 ‘—49. Het is tot allerlei oogmerken der Landmeet- konft en Sterrekunde dien- ftig. 43. Hoe hetzelve te gebruiken? s4— 69.7 Gewrigts- verftyving is fom- tyds geneeflyk door mid- del van Elektrizeeren.565. Gezigt. Proeven overde Scherpte van hetzelve; «8 — 122, Eindpaal des Ge- ‘_zigts welke en-hoe groot ? 104, 106, tro. In welk een reden dezelve ftaat tot den afftand des Ligts vande Voorwerpen? 116, 119. Dezelve moettwee- derlei gefteld worden „ ten opzigt van den ftand der Voorwerpén «zelf, «2 1. Tafel van de Eindpaalen des Gezigts. 12e Glas. Deszelfs eigenfchap, ten opzigt van ’t Elektri- kaale Vuur-128, 141. Het vermogen tot den Schok zit in hetzelve. 131. Een klein ftukje heeft een ver- wonderlyke krägt, 140, Graskruiden. Derzelver In- fekten. 416. -GROoNovrus. (L. TH), Zyne Waarneemingen om- trent een nieuwlings ont- dekt Zee-Gewas. 219 — 2 2 1; Hi des Dieren is beter Aen fraaier gekoleurd in de-Zuidelyke Landen. 538. 539. 2 Hares. (Dr. STEVEN) ZynBerigt wegens-het ver- verfchen van de Lugt in Meloenbakken of Stook- kaffen. ‚222:7:enz, 61 HALLER. (A. vaN) Zyne Proefneeiningen omtrent de Aderlaating. 175 — 184. Zyne Waarneemin- gen over een flim foort van Kinderpokjes. 3 35 — 348. Zyn befchryving , hoe de Meikfuiker in Zwitf{erland gemaakt wordt. «42. 7 Harry geeft reden van de ongelykheid der Omloo- pen desKomeets van168z, 94. Hy fpreekt van des- deals nabyheid en mo- gelyke -werking op ‚den ‚Aardkloot. 497.498, Zyn - Tafel, van't Sterven der Menfchen; onderzogt. 78 , 509 „519. Misflag in zyne Tafelen van een Hemels- loop aangewezen. 634. d Ha- E Haprpoeniers, Hoe:verre zy in ftaat zyn den Harpoen te werpen 23. „Hartstogten.(beweegingder) ‚Een voornaam voorbeeld vande fchadelykheid daar- van. 604. Hazelaar. Deszelfs Infekten. AAA, AAS Heimelsloop. Nieuwe Ver- beteringen in-de bereke- ning van denzelven, door den Abt pe LACAILLE voorgefteld. 633, „HorrMAN aangehaald, 340. 554: Zyn Berigt van de bereiding van ’t Zout, 376, „Hondsdolheid.in een Menfch ontftaande, zonder te zyn gebeten of befmet. 604, 605, ‘Hout. Gezigtjes van Ste- den of Landfchappen daar in zeen sed Tes pred, der) die op veelerlei Boomen en “Planten huisveften. “408 , enz. Verfcheide leg- «gen ’s winters, als leeven- doos, in een. foort van Slaap. 193,199, 200, 201, gra. De Kennis derzelven > kan fomtyds dienen om de natuur van Planten te ont- dekken. 411, 412..Zy is van algemeene nuttigheid, 413. dtalie, Getal der Inwooneren … ván verfcheide Steden, aldaar. 512 — 515. “IL DEEL. 7 Journal Kátten: „ten: 535 — 54I: „van: Perfie -befchreeven. Die van de-Ameri- id BL AD WYZER nl Hamerflaan. kan in ’t Yzer _of StaalZeilfteenkragt ver- … wekken. 491. cher je \ BPN igt(De) gaat ligtelyk, tot ‚het Kolyk van Poiton over. 602, Encyclopedique, Groote misflag daar.in:bes ‚gaan. 74: | K aap de Goede Hope, Der- zelver netteliengte be- paald.…635 Kaar slicht, ri tot gelykheid … met het Daglicht te bren- gen? 119. Kamfer, dienftig bevonden tot Geneezing in-een. ge- vaarlyk foort van Kinder- pokjes: 338,enz. tot hoe verre „noodig. 345. en wanneer 2364. Haar wer- king befchreeven.” 338. Berigt van derzel- ver, verfcheidenheden;523 — 5344 Verfchil tuffchen de” wilde en Huiskat- ten. 325: Huiskatten van verfcheide “{oorten. 528 — 431, S4I. Spaanfcbe Katten, 529:> Karibuizer Katten. 530. Katten van Angora, 531. Inwendige deelen der, Katten. 533, … Hiftorie vanhet verfchillend ras der. Kat- Katten 537 kaanfche-Eilanden. 540, Chineefche Kat met han- gende Ooren: 541: KerszrLeRrs Reizen. Aan- merkingen daar op . ge- maakt. SII — 516. Kerfenboomi DeszelfsiInfek- ten. 426. Kina BEADW LZ ER, Kina. Dienftig bevonden in een flim foort van Kinder- pokjes. 352, 355. Hoe zy werkt 2364: „Kinderen. Verfchil omtrent het fterven derzelven tus- fchen BRACKENRIDGE, den Tafel van Har rev en de Ondervinding , opgemaakt “door - _N. STRUYCKe 72. Kinderpokjes. Waarneemin- “gen omtrent - dezelven. 335 — 366. Middelen om die Ziekte in ’t geheel voor te komen, voorge- fteld - 348, 356. ten min- fte dienftig om hetkwaade foort te verhoeden. 349. Welke middelen fchade- Iyk? 337. Hoe het uitko- men ‘kan bevorderd wot- dE? 30845 1357. Nuttigheid van: de Etter der rypwordende Puiften ‘te ontlaften. 358. De Fee