Google

This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves before it was carefully scanned by Google as part of a project to make the world’s books discoverable online.

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A publie domain book is one that was never subject to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that’s often difficult to discover.

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book’s long journey from the publisher to a library and finally to you.

Usage guidelines

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.

We also ask that you:

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for personal, non-commercial purposes.

+ Refrain from automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the use of public domain materials for these purposes and may be able to help.

+ Maintain attribution The Google “watermark” you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can’t offer guidance on whether any specific use of any specific book is allowed. Please do not assume that a book’s appearance in Google Book Search means it can be used in any manner anywhere in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.

About Google Book Search

Google's mission is to organize the world’s information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers discover the world’s books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web

atlhtto://books.google.com/

SKOR WAVRE Eer ErrgEgermd gna | ennn |

vEGPLIL ADE

NEER EERRT ENE PONET E PED TTT

LETTRE EEN kiki var EahrPrIgLL bink 5,

Dn ELEFTTEKE

er

NKT

Fllfaaänändüner lee ibgndaarkird: dij gs ini: Fe

mn OO

MENGELWERK, OS Ga Ì

r8a 8.

DA SEN MS

S0 0 Vv

rt

VADERLANDSCHE

LETTEROEFENINGEN, oF TIJDSCHRIFT VAN KUNSTEN EN heers SCHAPPEN ,

had AARIN DE BOEKEN ex SCHRIFTEN,

DIE DAGELIJKS IN ONS VADERLAND EN ELDERS UITKOMEN, COUDEELKUN- DIG TEVENS BN bbs vl

VERBANDELD WORD BN:

BENEVENS!

MENGELWERK,

tos Fraaije Letteren, Kunflen en diane é betrekkelijk.

TWEEDE STUK. vooR | 1806. MENGELWERK Te AMSTERDAM, bij G. 5. LEENEMAN van pan KROE

/ en

JW. IJNTEMA "1838, |

hand

bes

7 1 ri î 'e . ee - dl , hed ä Ad ® k . « . ® * EN Ed er . ., e . 1 e Ri p Pe 2 hd he * al 8 . - PN & Rd . d . LI Pi - hd 3 . é : -. , S . Fes Ld + « 0 We IN _ Á ) ie . - . 5 5 ni . «. ad « te 3 « hat « . © . « N r F « @ ee . “da ED . . . id ps Rd ° DK _ Ad . e 6 je de . $ Ee ie 1 e …. - _ wet ° ene er ú . ) re Ë ze . - bed PENN | n b Pa . s are . ze Ad y see as 4 . » « 5 e ee se e : + st e - À ki . b f an ë | n Pr é eel, hi 1 . é! be

We INHOUD

ne Ee VAR HET © } heen

MENGELWER K.

Vinnie ‚over de Godsdienstleer yan MAHOMET. ‚Door ‘A. J. KRONENBERG, Predikant ad Waalfthe "Gemeente te Arnhem, Bl r

De Giraffe , thans te Pars, befchreven en naar. Het lek ven afgebeeld. Door GROFFROY ST. HILAIRE. © 3]

Iets, over den Schoenlapper, die de: Lijken van c.

j. DE WITT van het groene Zoodje hielp afnemen en

thuisbrengen. Door Mr. JACOBUS SCHELTEMA , te Utrecht. 85

Belangrijke Ontdekking voor de Scheepvaart. /

3/ Iets , over eene Vlinder-verhuizirig. Door P. HUBER. 39 Brief van sir WALTER SCOTP aan Sir ADAM FERGUSON 9 e Aüg.: 1827 , ‘over een Familie-tafereel te Abbotsford; gefchilderd door DAVID WILKIE. 41 Nieuw Ontwerp van, eenen. Weg. onder de Rivier’ de Merfey in En ngeland. 48 Dr, GIMBERNAT s Voorftel ter onderfeuning der Grit-

ken. 46 Kinderpok - inenting, 46 Een tweede Mucrus. 47 Fox en CANNING. KO 47 Groot Hoffouper te Petersburg. | 48 Alomtegenwoordighéid eener Familie, 48 De Slag bij Navarsno. Door Mr. A. BOXMAN. Dicht

ukie.

_f 49 De kleine Hydrioot. Naar w. MULLER. Door y. w.

IJNTEMA. Dichtflukje. (VIII)

52 De Ziekte van de Christen, welke ook hare uitkomst

zij, eene verheerlijking van God en Zijnen Zoon. Leerrëde. Door den Weleerw. ALEKANDER DE KO= NING 5 én leven Leeraar, bij de Hervormde Gemeente “ze Meppel.

53 Treffend obrbeeld der verbazingwekkende kracht van 63

„het venijn der Ratelflange. De Om reken’ van Arnhem en Nijmegen. Door W.H. WARNSINCK BZ» er Icts over de Levensverzekeringen. a) r, Mr. Fr. E‚ BERG VAN MIDDELBURGH Adyocaat te Amfierdam. 27

‘Fragment- uit de Inleiding tc tot de nog onuitgegevene Rei

ze in Amerika van den Heere pe CHATEAUBRIAND. go

Eigenhandige Brief van den onlangs overleden’ vermäar-

eg ea

mn

INHOUD.

den Componist LUDWIG VAN BEETHOVEN , Ónder zij. ne nagelatene papieren gevonden. 93 Tets, over Dr. FRANCIA, den tegenwoordigenfBeheer- fcher van Paraguay. 97 PimrêmonN, of de drie Wenfchen, Bene dichtmatige Verselling. 99 Aan eene vruchtbare Moeder. Door H, VAN LOGHEM. Dicht ukje. ee 307 De Infcheping der Atheners, (nadat Ashene door de

Torken weder was overweldigd.) (TX) 108 Over Verlichting, Befchaving en Veredeling. Door s. E. WIELING, Leeraar der Doopsgezinde ente te

Zaandam. ê : B 109 Heelkundige Waarneming omtrent eene Darm - zakbreuk. ‚Door c. w. TOPs , Heel-en Vroedmeester te Breda. 123 De Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Doar den Burggraaf DB CHATEAUBRIAND, 127 Tets, betreffende de Nederlandfche Zeereizigerg wiLLEM BARENTZ EN CORNELIS MATELIER, den Jongen. 133 De jongtte uren en laatfte gewaarwordingen van een’ ter dood veroordeelden. Zen echt Verhaal. 136 Verflag van het wedervaren eens Schips, beftemd, qm , in den grooten Waterval der Niagara, teu fchouw- ‘fpel te verftrekken. 143 De Godsdienst der zoogenaamde Befchaafde Wereld , een mengfel van Heidendom, Mohamedismus en valfche Wijsgeerte. 144 Edele trek van eenen Deurwaarder in Frankrijk. 150 Oud en nieuw. nd | (151 De Zangetes HENRIËTTE SONTAG te Frankfort, 153 Het Heimwee, Door o. GRAVÉ , jz. Dichtflukje. 154

ALEXANDER YPSILANTÍ op Mongatsch. (X.) 156 Voorlezing, over den Smaak. Door H. VAN LOGHEM. 157 CaANNINGe. j 167

rief van CAROLUS NIËLLIUS aan JEAN AUGUSTIJN s

betreffende de Synode te Dordrecht in 1618 en 1ó19.

Medegedeeld door j. H. HALBERTSMA. . - 274. De Godsdienst der zoogenaamde Befchaafde Wereld, een

mengfel van Heidendom, Mohamedismus en valfche

Wijsgeêrte. . (Wervolg en flot van bl. 150.) ‘- 188 De Zangeres HENRIËTTE SONTAG te Frankfort. (Ver- volg en flot van bl. 153.) | 194 Over kleine Zonden van groote Mannen.

98 De Maarfchalk souLT weleer gedoodverwd tot Koning

van Portugal. go2

. De ftervende Kardinaal. | 204

De Banneling uit dtAaka. (XE) 204

IN HOUD.

Voorlezing , over de „Ambisie. Door B. VAN WILLESs Predikant te Lekkerkerk en Zuidbroek. - 205 CaPo D'ISTRIA. ‚aar Over de Naamsreden of den Naamsoorfprong van Dren= the. Door Mr. s, GRATAMA, Regöer ber Inffructie bij de Regtbank te. Asfen, __ 227 Uitrekfel uit een’ particulieren Brief eener Dame van Batavia var Mei 1837. | 237 Vergelijkende wijsgeerige Tafel van het Stelfel der Boetftraf en dat der D Volgens den Heere Lucas. 240 Geheime Oorzaak van het welflagen der Molland/che Om- "wenteling van 1787. 243 Scherpe Trekken van den dag , ten bewijze van den Volks- geest der Fran/chen in het ftaatkundige. _ 244 GEORGE CANNING. Door Mr. A, BOXMAN: Dichtfiuk. 246 Een ding is noodig. Door C… B, SCHULLER , te Rotter-

dam. big’ hen 249 De Turkfche Kegtsoefening. Volgens Lord JoBN nus-

SEL / ij a5 E Engelfche Zendelingfchap» 253 Pompejd. 254 De Clagueurs te Parys. a55 De oordeelkundig bijgebragte Schriftuurplaats. Eene ware . nekdots. | 255 Het Verbond met God, (XII. 256

De Oorzaken van den Haat EK de Vervolging, jezus CHRISTUS van de Joden wedervaren, Door ADR. STOL-

EER. | 257 Iets over Voedfel en Voeding. 273 lets over den Steek der Tarantsta. 274 Over de Naamsreden, of den Naamsoorfprong, van

Drenthe. (Vervolg en flot van bl. 2 36.) 275

Het Sraten-eiland in de Baai van New-Tark. Door o. B. BOSCH, Predikant bij de Protestantfche Gemeente sc Curagao. 283

Dichtregelen, uitgefproken in het Departement Wofmer- veer der Maatíchappij:s Zoe Nut van ’s Algemeen,

Dec. zê27 , door A. HOEXUM VAN DIJK. 297 lets over Korfika en BONAPARTR's Jeugd. 303 Voorbeeld van buitengewone vaardigheid in het Rekenen ,

in twee Kinderen. En 304

Trekken van den Geest des Pausdoms in de Negentiende

Eeuw. | 807 Bijdrage. ter keníchetfing der tegenwoordige Grieken. 308 lets over de Londen/che Dobbelhuizen, $09

d

INHOUD.

De tegenwaordige Sultan een goed Scherpfchutter. 310 Letterlijke Vertaling van de Conttítutiopele Hymne van Portugal. 310 De Teleskoop en de Roeper. Eene echte AERO, 31 De Slavin in Azië. (XIÌL)) 312 Brief van $. MULLER aan G. H. VAN SENDEN , over een

berigt, voorkomende in diens -Pragmatifche Gefchie= denis der beflrijding van Bijbel en Openbaring. 313 Aanmerkingen , rakende: den door j. H. HALBERTSMA ge- meengemaakten Brief van cAROLUS NIËLLIus. Door " ADR. STOLKER. - 334 Plaatfelijke, Gefchied- en Oudheidkundige Herinneringen -… van een Reisje door een gedeelte van Gelderland en in ‚de omftreken van Kleef. Door p. LOUWERSE. 340 Geleerde Razerni. No. II. Antirkheumatifche Land- krabben - olie. 353 Invloed der Maan op het Houtgewas. 354 De Beeren der-Vereenigde Staten van Noord-Amerika. 355

Sir. WALTER SCOTT en de Bedelaar. | 357 Lakoniek Vonnis. 357 Een andere ROBINSON en VRIJDAG. 357 Predikt het Evangelie den Wolven ! 358 Hoe vindingrijk is de Geéstdrijverij 358 Koepokinenting , aan de Kinderen De te genwoordigen Sa

tans te werk gefteld. - en

Franfche ***®, 350 De Kat van den Voddekrabber. Eene eshte'sdnecdote, 360 Aan de Vrijheid. Door c. A. OUDEMANS ; Kaph

tein- Adjudant. 361 Aan den Maker van zeker Treurfpel, 363 Aan P. G. WITSEN GEYSBEEK ; na zijne Kritiek Dichifiuke

Op VONDELe jes. 363 Graffchrift. Doof VAN STARKENBORGH

STACHOUWER. 363 De Suliooten-vrouw. (XIV) - 364

Verhandeling , over het Droomen. Door den Weleerw. ALEXANDER DE KONING, în leven Leeraar bij de Hervormde Gemeente te Meppel. 365

Geneeskundige Waarneming. Door j. VAN DISSEL , JZ. » Med. et ker. Doet, , Oud-Oficier van Gezondheid ter Zee , enz. en praktizerend Geneesheer te Zusphen. 377

Over den ‘eerlten. Grooten Mogol , BABER = Khan , Keizer

van Indië, en deszelfs Gefchriften. Uit ’s Mans AM/e-

…_goriën., door LEYDEN €N ERSKINE in 1826 te Londen uitgegeven, 383

I.N:H O U-Ds

Plaatfelijke „Gefghied- en Oudheidkundige Herinneringen van, een Reisje döor een gedeelte vanr Gelderland en in de om- reken van Kleef. (Wervolg van bl, 383e) 390

Nog iets over de:algemeen: aangenomen Nederduitfche spel ling, tegen den Hoogleeraar ma, RIEGENBEEK. Door Mr, €, M. VAN DER KEMP, in 'sflage, pen

Voorfpetlingen der „Jezufren.

De Nachtuä „in betrekking tot en Bijgeloof befchouwd, ho6,

Wat de Amerikaanfche Wilden van de ies denken. ad

De Mainooten - kuagp, (XV.)

Bedenkingen, omtrent. het rningepaste van ‘de viering des. bn: Avondmaals op fommige Christelijke Feestdagen. 499

Levensberigt vanden. Slatpredikgr en Dichter JOANNES: VoL=: LENHOVE ult gen Hendíchrift van. deszelfs Kleinzoon- men, degedeeld dóor G, van LEEUWEN, Subflituut - Officier vgn Ne ed de Alkmaar, 416

De Jagtpartij op Rôincy, bij den Heer oUVRARD , den ver= enen Leveranciers. of Franfèhe Weelde , na de ee teling,

Nog iets over de algemeen, aangenomen Vederduitfche s pel ling, tegen den Hoogleeraar M‚ sIEGENBEEK, ervolg gn” fot van bl, 404. ne 436

Piaatfelijke Gefchied- en Oudheidkundige Herinderiogen VAR een Reisje door een gedeelte van Gelderland en in de oua- Streken van: Klef. (Wervolg en a ven. bh 398.) 431,

Karaktertrekken der Zwrk ken, 439

De Grogte Heér. 442r

Brief van N. Ne aan NN id van het Plaactelijk Begur te N., over het Versclijkend E Xamen van Onderwijzers’, A43

Zeldzaam.Gevwal, van Gezigtsafwijking. Door Mr, GODMANNe 446:

Uieboezeming, na het lezen ecner ras .

Door j. P, KORTHAS » te Antwerpen. Diek AÁ7: Amor en de Ligtziuuigheid, - | Ee _Mukjes. 45E; De Engelfche Medalje van Wateriens! Bt 495, Oude en nieuwe Tempels. (XVI) ) 45%

Antwoord van G, H. VAN SENDEN aan 8, MULLER, Over een; Berigt topkomende, -in des eefstgenoemden Pra, matijche, Gefchiedenis der beftrijding van Bijbel en Oanbas 453

Bijdrage: tot. de ‘kennis. lr en " Medegedeli door, Je VAN .DISSAL ,:7Z's MM, Zutphens,

Invloed’ der Oorlogen’ ge nde Pie Deor Ee p) NASSAU, Rector der Lat ar „Schaoh fe Asfen, „486

RosespreêRr en:her Franfche Schrikbewind. Onuitgegeven, (y echte: Brief van: nivBAU 320:ROBESPIBRE, gefchrefen gie Amfterdam , en rhis in. de Papieren van laatsige- noemden, 498- Brief van N… N. BEN Ns Lid. van ‘het Plaatfelijk fe-.

four te N., over het vergelijkend Examen. van en zers. (Värròig:uan: bl, 446.) - De eRnelg Door Mr, A, F, Bied: te Middehsirs, ke :.5 ae BEAM UIAA void ae Aars ‚5 Uiewafeming der Slangen, - ir if /

IN HOUD. Caonwars als Policle-handbaver. Eene nog ongedrukte Anck-

I pe, Advocaat en de Maarfchalk. _ ei De EOD VAN MARLBOROUGH En de Arts, 514 De Koe des Kerdinaals oe BRIENNE, 814 NaroLson eg de Prefekt, S1s

De Grijsaard op het Eiland Aydra, GD SIS

Aan A. H—G., het lezen van eèn Artikel in het dd sentieblad, s1ó6

Laatíte Antwoord van 6, MULLER Aan o, u. VAN SENDEN. SIJ.

Iets over het gevaar van levend begraven, Medegedeeld Er W. EGELING, te Maarlem…

Eene levende Pad in de Maag eens Jongelings.

ri De eit DD Oorlogen op de Befchaving. (Vesvolg en EE

van bh 4 _ Aamteekeningen , betreffende ROBESPIERRE» Door FRÉRON, ie

der Nattonale Conventie, 548 Ièts over bet Improviferen bij de lraNassn. __ 590 Exodus. IL: 35. Door vAN DER POORT. Dicht[tukfe. 54a

Aan mijnen afgeftorvenen Vriend j. L. NIERSTRASZ, JUN. , overleden op den aden Augustus , 18289, Door He WARN- BINCK , BZ. Dichtfiukje. "883

Aaen mijnen ontflapenen Vriend 3, Tw NIERSTRâ4D, jum. Door Mr. a. BOXMAN. Dicheftukfe. sss

Hulde aan den ontflapen’ j, m. NIEASTRASE, JUR. Door DE

BOSSON. Dichtfiukje, 5

Vaderlandfche Uitboezeming, na de Geboorte. dee } „jonge Prine

ed op den sden Augustus, 1826, Déor Je VAN HARDERS

Rz. Dichtffukje, 859 Bijzonderheid wegens en Dood van Lord CASTLEREAGH. 560 Fragment van Zord BYRON. s6r BONAPARTE s Oordeel over 'y. J. ROUSSEAG Lopewyx pa XIV een groote Eter ' 863 Koddige Kappers - aanmatiging. | $63 Bonmot, ä ie . $64 De Matnootfche Moeder, (XVIM) s64

Voorlezing over MAHOMED. Door & E. WIRLING , bats de Doopsgezinde Gemeente te Zaandam. 565

Jets over K‚, WESTERBAEN, W.E. Door C. W. WESTERBAEN , Leeraar bij de Remonffrantsch- akil aika te Amfterdam. et

CG; H. VAN SENDEN &A0 &. MULLER.

Vertoog over de Kunst van Vloeken, Door. den Bagelfèken Staatsminister 6. CANNING, in 1786, in vijftienjarigen leef tijd, gefchreven op de School te Eten, 58

Brief van N. N, aan N.N., Lid van het Plaatfelijk Beftuur ta N., over het vergelijkend Examen van Onderwijzers. (Wer.

“volg en flot van bl. 398.) S95 Beklimming van den Orselsberg, inl Augustus 1826. 599 . De Geest des Kwaads. Dichtfiuk. - 6o8

Nepelikende Staat der Geboorten te Lieben en Porto van 15 tot 1819, bra .

IN H OU D.

zadzaam Reisavontuur, vervat. in een Briefuittrekfel yau p,

5, COURIER aan Mevrouw PIGALLE, 613 Fen Hindoosch Vertelfel, 615 Be Dood van CHAMPCENÈTS. 615 Onvoorzigdge Uidatiag. - 616 De Pogcher befchaamd, , 616 Het Ondeerrsigt :der Bainootfche Moeder. (XIX) 616

Gedachten van eenen Schoolonderwijzer. Door zE, MOLEMA. 617 M. j. anwerna dam eenen bem onbekenden. d 631 Bekliraming van den Ora BANE in Augustus 1826, Vervolg en fhost:van bl. 608.) _- 633 Be Schepping, Val en Herfche ping van den Mensch. Doc

Mejufvrouw J. eee Bs. eee icheflùk, : Ó4t Iets over den Hagdelgeest. on -de -Unwerfiteicen ja Noord: Amerika. s: 648

BoORAPARTE €D JOSEPHINE, 650

Lovewijk ‚DE XV , naat zijne efgene getuigenis, een Achcer- kleinzoon van een’ Notaris en een’ AIG -653

Een paar kleinigheden uit de Mess,

Aanfpraak van den: Zendeling * INNOCEN TUS visaTouT, op Moutrouge , ten behoeve der ef 6ss

Het Cocugre - feest în Rusland, EN

De nieuwe Proik,

Onwijwillige ‘Boete, :

Be oude HAYDN, 658 Karskteristieke ‘Tsek, : 658 Of de Naam ook iets ter zake doet 659 Gefprek: twstthen een’ Zesthálf en een Vijfentwintigcentsftuk.

Eene Egbel, ‘Door-c. van nne KONING. 6s9 De Matusot. (XX) 650 Over de Doodftraf; : ó66r

Over de toevallige kromming def: ruggegraat bij jonge Meis- jes, en het onvofdoende of gevaarlijke der tot regtbuiging n gebruik ‘zijnde -Rekbedden. . Boor c. LaCHarse, D. M,

>p Medegedeeld con H. Je LOGGER „» Med. et Chir, Doctor,

te Leyden. 6% Vootbeëlden van buitengewoon. hoogen Onderdom. 67s web ide Ourdekking eenér ve eraardíché Egyptifdhe per

Brief linen P. W. BROUWER, Predikant te Maasfluis , san dea

Redaateur ‘der Pader laridfche Letseroefeningen, 685 DSEPHINE aan NAPOLEON, bij here verftooting. €90 Uoiverfiteit van Grenâda. : di 6ot ARLES Een MARAT, : E pi ORANG.

lets , over het vertier der Engelfche Denis: 6e Trouweloosheid van den tegenwoordigen Sultan MARMOUD DEN II. 697 Drietat Arrecdoren betreffende den beroemden’LA CON DAMINE,6 99 He misbruik der Brillen, 702

De Penzaamh@id; Naar DE LAMARTINB, Doôr VAN STARKEN- _ BORGH STACHOUWER, Dichtflukje, zog

IN HOUD.

’k Ben uie Oastinje thuis! Dichrfiukje. vos, Thermopylé. (XXI) 707 De Heer MALTHUS En PLUG PULTENEY. 708

Aan Argus en Canforten , éénsvopr altijd. Dichtffukje. o8 Qver de Vraag aan, en het Antwoord van jazus, Ce XIII: a3—25e 709 Qver de toevallige kromming der ru, gegra bij jonge Des en het onvoldoende of gevaarlijke. der tot regtbuiging in gebruik zijnde Rekbedden. (Vervolg van 5), 675) 716 Gefprek uit de laatfte dagen Van PERICLES. „25 De Ontwaking van een’ Schijndoode in zijne Kist, door hem-

zelven verhaald, 530; Iets over de Turken en over Schumla, 736 Diefachtigheid der Aanzienlijken van. Chili. 738: Voorlezing. | 76

Nog. iets over de Turken, ‘Herinnering aan de verwoesting, door de Kinderpokkente Als feille aangeregt, van z Mei tot rs Augustus 1828. 749 Bruce en de Spin. Door WALTER SCOTT, 75 . Zeldzame foort van Liefde, „Een waar Voorval. bp Rec. Verbond met den Duivel. Edele Trek van Regtvaardigheid, door den Keizer van en -dapd , NICOLAAS , betoond, 754 AS Vraag van IBRAHIM - Pacha aan den Generaal ee | ne A79 De beitige Schaar. Eene Geestenflem, CXXIL) 756 De Franfche Vrouwen door eenen Franschman gefchetst. 757 Over de toevallige kromming der ruggegraat bij. jonge Meis-. jes, en het onvoldoende of gevaarlijke. der tot regtbuiging in gebruik zijnde Rekbedden, (Wervolg en fot van Bl. | 759 De Jealain Een Visch van Java. ie À 767. Voarlezing. (Vervolg en ie van bl, 746.) 26 De, Godsdienstoefening der Methodisten en die der Kwakers ‘in Noord. Amerika, (Brief eens van Pli 7 Lijfsbêhoud van LE BRUN, EISEOR van Plaifance > tijdens de 7 Franfche Omwenteling. . 287 De Heer Dr NILLÈLE Eena (auifdoos met fpeelwerk af-_ zetting vân den Minister twee ftuivers per, hg êen

pond kastanjes in ijijs. 789 en TALIEN de Bewerkfter van den Val van ROBESPIER- 791

De e döorluchtige Spotter tot nadenken gebragt, 4) De Dichter en de Snijder, Eene echte Anekdote. - 792: Te huis, Door G. VAN ENST KIN S Dichtflukje. 793 De Artheenfche Jonkvrouw. nd 294 Troostlied, (XXIV of laatfte 74

vn . - - NE

NB. De Plaat van de Gíraffe tegenover bladz. 34.

MENG E L WERK.

VERHANDELING , OVER DE GODSDIENSTLEER VAN „MAHOMET. (*)

Door - 3 ‘Ade KRONENBERG; | Predikant der Waalfche Gemeente te Arnhem.

n den edelen ftrijd, welken; de Grieken tegen hunne onderdrukkers voeren, hebben wij menigmalen ons af- grijzen uitgedrukt over de barbaarfche. en onmenfchelijke handelwijs, welke hunne vijanden zich tegen hen veroor- loofden; doch ook menigmalen heb ik de wreedheden, waaraan zij zijn- blootgefteld, hooren-taefchrijven aan de Godsdienst , die hunne onderdrukkers belijden , even als- of “dezelve uit haren aard aanleiding gaf tot aïlerlei foort van onmenfchelijkheden , welke. aan hare belijders geoore loofd zouden zijn omtrent alle die genen, welke ma- mOMET niet voor een’ Goddelijken Profeet houden , of weigeren zijne leer te omhelzen. Dit oordeel is mij in- tusfchen altoos ongegrond voorgekomen, dewijl men in hetzelve geen genoegzaam onderfcheid maakt tusfchen den inhoud en de voorfchriften van de Godsdienstleer , en tusfchen het misbruik, dat-daarvan wordt gemaakt 3 en het zal wel geen verder betoog noodig hebben dat dit twee zeer verfchillende zaken zijh. Immers, wie zal dwaas genoeg wezen , om aan de natuur van de Christe- lijke Godsdienst, welker Infteller tot zijne leerlingen zei- des Leert van mij, dat ik zachtmoedig ben,” alle die wreedheden, vervolgingen, brandftapels en moord- fchavotten toe te fchrijven , waaraan hare belijders, bijna - in alle eeuweh der Christelijke“ jaartelling , waren bloot-

(*) Voorgelezen in hee Letterkundig Genootfchap : Pro- desfe conamur, te Arnhem. MENGELW.'1828. NO. Is  hf

2 VERHANDELING ,

geteld van die genen, welke zich , met hen, leertingen noemden van denzelfden zachtmoedigen Meester 2 Wie zal het aan de natuur van de Christelijke Godsdienst toe- Schrijven, dat de kruisvaarders, die zich in het bezit wilden ftellen van bet lend , alwaar de Verlosferdes mensch- doms zijn leven had: doorgebragt-en zijne dagen vol- eindigd, onderweg alle Joden vermoordden, die zij in hunne magt konden krijgen, enkel omdat zij Joden wa- ren? Het kwam mij derhalve in de tegenwoordige om- ftandigheden niet ondienftig voor, dit ftuk in een nader daglicht te fiellen , door nlieden in dit uur te onderhou- den over de Godsdienstleer van MAHOMET, niet zoo '_ als dezelve door de barbaarfche volken, die haar belijden , thans wordt beoefend, maar zoo als zij oorfpronkelijk door dezen man is gepredikt. Intusfchen moet ik voor» af ganmerken, dat ík over MAHOMET tret zoo ongun- flig denk, als veelal gefchiedts welk onguuftig oordeel bij velen , zoo niet bij allen , het gevolg is van het op= pervlakkig onderrigt, hetwelk zij hieromtrent in hunne jeugd hebben genoten. Ik kan mij niet veréenigen met de zoodanigen, welke hem, ook nog in onze dagen, zelfs in openbare gefchriften, zonder eenige bepaling , een’ Leugenprofeet noemen; en ik twijfel, of zij , dieop dusdanig eene wijze over hem {preken , wel immer met bedaardheid en behoorlijke onpartijdigheid, zijne levens- gefchiedenis hebben onderzocht. Ik kan mij ten minfte, na dusdanig onderzoek, veel beter voegen bij het ge- voelen van wijlen den Hoogleeraar MUNTINGHE, die zegt, dat MAHOMET, althans in het begin van zijne profetifche loopbaan, uit het getal der eigenlijk ge- zegde bedriegers behoort te worden geftreken (*). Ook is het, van voren befchouwd , reeds zeer onwaarfchijn= lijk , dat een godsdienftig leerftelfel , hetwelk door zoo vele millioenen menfchen: in drie werelddelen is aange. nomen, en hetwelk zich nu reeds federt bijna twaalf eeuwen heeft ftaande gehouden, niets goëds zoude be- helzen. Intusfchen begrijpt gij ligtelijk, M. H., dat

(*) Gefthiedenis der Menschheid, VIlde Deel, bl, aar. *-

OVER DE GoBSbTENSTLEËR VAN MAHOMET, 3

het ondoenlijk ‘is , If éére voorlezitig het geheel fretfel van ‘dezen Leeraar in al deszelfs uitgeftrekthefd te ont- wikkelen5 zulks zoude een geheel boekdeel vereifclien ; doch , hetgeen ik zeggen zal, zal voldoende zijn , om

u van den aard zijner Godsdienstleer eenig denkbeeld te geven.

Het eerfte beginfel van de leer vân MA ROME“, hete welk ook het beginfel behoort te zijn van de ware Gods= dienst, was dit: Er is niet, meer dan één God. Wanneer wij nagaan de eeuw, waârin, en hét volk, waaronder hij leefde, dan kan ik niet genoeg de verhe= venheid van zijn verftând in dit opzigt bewonderen, en ik moet hem bijnà gelijk ftellen met soCRA TES, die onder de Griekén dit zelfde beginfel predikte, fchoon niet op eene zoo zuivere wijze als MAHOMET onder de Arabieren. Laat ons, om dit oordeel te ‘wettigen, zien, welke de denkbeelden omtrent dit gewigtige leer= ftuk waren bij de onderfcheidene Godsdienften welke te zijnen tijde in zijn Vaderland werden beleden.

Er woonden, voor zoo veel wij weten, alstoen Hef. denen , Joden en Christenen.

Wat de Heidenen, of , zoo als ik dezelve hier liever zal noemen, wat de Arabieren betreft, dezelve waren Afgodendienaars en bij vele ftammen was de Afgods- dienst tot een’ zeer hoogen trap. geklommen. Men be- fchuldigt hen, dat zij niet alleen de zon, de maan en andere hemellichten aanbaden, maar zelfs, dat zij aan boomen en flangen godsdienftige eer bewezen. Door eene redenering , die allen onkundigen eigen is, befloten zij, uit hoofde dat men de bewegingen der hemellichten niet gewaar werd, dat dezelve zich uit zichzelven bewo- gen en ongefchapen waren. Op gelijke wijze meenden zij, dat de vaste fterren enkel ftrekten , ofn met oplet- tendheid te waken over het noodlot der menfchen. . Hun eerbied voor dezelve was niet minder groot; en zij hiel. en nimmer eene bedevaart, zonder met zich op wagens mede te voeren de gelijkenisferr=en beelden hunner God- heden, De zon ontving hunne: offeranden op de geberg-

Á 2

nf

A. VERHANDELING,

«

gen de maan in de fpelonken of vâlleijen. Een haan eg

een zwart kalf waren hunne géwonc flagtoffers ; zelfs zijn fommige Geleerden van gedachte, dat men ook fom- tijds onder hen menfchen offerde , en dat dit wreede ge- Kruik in de eeuw vamMAHOME T nog niet gehecl was afgefchaft. Zij hadden ook onderfcheidene Afgodsbcel-

den; zelfs vindt men melding gemaakt. van cen Afgods-

beeld, omringd van 360 andere, verbeeldende de God, heden , welke men konde aanbsdden „als hoofden van zoo vele verfchillende dagen des jaars, Doch deze grove âfgoderij was niet bij alle Arabifche ftammen in zwang. Sommige, ouder welke die van Kore se Hof de Korei- ÍEhtten behoorden, en waar uit MA HOME T oOrfpron-

kelijk was, onderfcheidden zich hier van eene gunftige

Zijde; fchoon zij zich niet van alle Afgodsdienst {chijnen te, hebben onthouden, daar wij rondom den tempel van Mekka vele Afgodstieelden zien opgerigt.:

De, tweede godsdienftige gezindte, die wij in Zrabië aantreffen, was die der Joden. Na de vernietiging van, den Joodfchen ftaat, in de eerfte eeuw onzer jaartelling door den Romeinfchen veldheer T1 Tus, waardoor dit

volk geheel en al is verftrooid geworden , heeft eèn ge-

deelte de wijk genomen naar Arabië , en wij vinden daar in de zevende eeuw vele, en daaronder ook aanzienlijke familiën; en welk was hun geloof omtrent de cenheid van het Opperwezen? Wij weten, dat dit volk in oude tij- den zeer afgodischgezind: was, en dat de zwaarfte be- ‚proevingen ongenoegzaam waren, om deze neiging in, hen uit te rocijen; doch na de Babylonifche gevangenis hebben zij zich niet meer aan afgoderij fchuldig gemaakt ; federt ‚dien tijd zijn zij niet alleen ftrenge verdedigers ge- weest van de eenheid van het Opperwezen , maar ook van de eerdienst, welke aan hetzelve bij uitfluiting moest worden toegebragt; in alle de verloopene eeuwen van’ hunne ballingfchap zijn zij zich hierin altoos gelijk ge-

bleven , en ‘tot op dezen dag aanbidden zij dén God hun-.

ner vaderen. en Hem alleen. De derd, odsdienfige gezindte in Arabië te dien tijde

4

IN

ad

OVER DE GODSDIENSTLEER VAN MAHOMET .… 5

was die der Christenen; en welk “was hun geloof om-

trent de eenheid van het Opperwezen ' 2 af , laat mij de vraag liever aldus voorftellen ;, ‘welke zijn de ‘gevolgen , die men uit hun toenmalig godsdienftig leerftelfel voor dit geloofspunt kan afleiden? Het is uit de Kerkelij- ke Gefchiedenis blijkbaar, dat men reeds vroeg , ja zelfs reeds in de tweede eeuw, zich heeft begonnen te ver- diepen in de ‘verhevene natuur van den ‘Verlosfer. In plaats van zich te vergenoegen met hetgeen geopenbaard: is, en te berusten in de eenvoudige leer des Bijbels heeft men weldra de beginfelen der Platonifche en Py- thagorifche wijsbegeerte te hu'p geroepen, om daarmede dingen te verklaren, welke uit hunnen aard onverklaar- baar -waren. Van toen af begon men reeds menfchelijke denkbeelden in het godgeleerde zamenftel te voegen , en daardoor de leer van het Evangelie te verdonkeren. Het ftelfel der deonen, hetwelk in die tweede eeuw in zwang. ging, bragt deszelfs aanhangers‘ tot het befluit, om in! den Verlosfcr aan te nemen het woord „' den geest en de ziel. In de derde eeuw ging men voort met al zulke fi-* Yozofifché onderfcheidingen. Dezelve deden verfchillende: ‘fekten ontftaan, welke in de Kerkelijke Gefchiedenis be» * kend zijn onder de namen van Zheodottanen , Artemoni=" ten en Paulianen. Deze verfchillende gevoelens werden’ vervolgens, zoo als dit gewoonlijk gaat, niet met bes” daardheid, maar miet drift ‘voortgezet 3 waarvan het ge volg was , dat er in de vierde ceuw eefie' algemeene Kerk.” vergadering te Nitea in Bithynië werd gehouden, om

een einde temaken aan de verfchijftende gevoelens óm-*

tret den perfoon en de verhevenêr natuur van, den Ver- lesfer;- dan, häre' befluiten', fchoon door ‘den’ weteldlij ken arm “onderfteund en als eene opciilijké en al gemeênc * geloofsleer voorgefchreven , waren niet in ftaat om overs twiging bij andersdenkenden te weeg te brengen, noch * om een einde te maken aan de gefchillen, In de vijfde ceuw ftonden NESTORIUS CN RUTYCHES op., clk

met eene bijzondere voorenderftelling… Hunne gevotlens |

given aanleiding ::tot onderfcheidene Kerkvergaderingef ;- s

\

6 0 _ VERHANDELING4

in welke nu eens de eene, dan de andere partij zegevierp de. In de zesde eeuw duurden deze twisten voort , en, uit dezelve. kwamen weder andere , als zoo vele oden. te voorfchijn , wier voorftanders ‘bekend zijn. onder de namen van Doceten Phantafiasten en anderen, ‚In de zevende eeuw „de eeuw , waarin MAHOMET leefde, gingen des ‚zelfde twisten nog voort, en werden met geene mindere hevigheid gevoerd ;en men kan niet ontkennen , dat alle die fpitsvindige onderfcheidingen, door het menfchelijk ver= nuft uitgevonden, aanleiding en zelfs eenigen grond heb- ben gegeven , om de Christenen te befchuldigen , gelijk ook mArommT deed, dat zij in een Twee- of Drie- godendom geloofden.

Het is ons onbekend , of er zich te dien tijde in Jrabië aok Perzianen, of navol gers van ZOROAS TER; bee vonden; doch het is niet onwaarfchijnlijk , dat MAHO- , MET van hunne Godsdienstleer eenige kennis-heeft ge= had. Wij weten ten minfte uit de Gefchiedenis , dat de Koning van Perzië een’ Onderkóning en verdere ambte- naren had in de provincie ElAajaz , gelegen in ffeenache tig Arabië, en tot zijn uitgeftrekt Koningrijk behooe ‘rende. ZoRoAsSTER nu ftelde een Tweegodendom , of ‘een eeuwig beginfel van goed en cen eeuwig: beginfel van kwaad, ‘hetwelk genoegzaam zal zijn om hier met ‚een woord op te merken.

“Het was dan te midden van zoo vele onderfcheidene gevoelens, dat MA HOME T optrad en de eenheid van God predikte, met zulke heerlijke befchrijvingen van

zijne oneindige grootheid , als wij immer kunnen begees, ren. De Koran is vol van zulke grootfche denkbeelden , en ik zal dezelve hier laten volgen , zoo als zij door den Heer DE PasSTORET uit de onderfcheidene plaatfen van dat boek zijn verzameld: Werwaarts onze oogen zich ook wenden, ontmoeten wij de weldaden van den Eeuwigen. Hij vervult het heelal met zijne magt , ken- En en oncindigheid. Zijn troon omvangt hemel en gar=

s alles , wat beftaat , is zijn werk ; glles , wat de nacht peld rte „is zijn eigendom. Hij draagt kennis vaa

OVER DE GODSDJENSTLEER VAN MAHOMET. %

alles , wat vóór de wereld gefchied is, en van alles, wat na haar wezen zal. De fleutelen van het: toekomen- ‘de zijn in zijne handen. Hij, die in het geheim fpreeke , en hij, die-zich in het openbaar uit; hij, die zich met het donkere des nachts. omkieedt, én hij, die zich ap den helderen dag laat zien, zijn allen eveneens aan Hem bekend. Alle geheimen zijn geopenbaard voor zijne oogen 3 er is geene fchuilplaats tegen zijne magt. Hij vereenigt kracht met wijsheid in zich, Hij is oneindig , milddadig en barmhartig. Hij, Oppervorst, vergeeft en ftraft naar zijnen wils naar Zijnen wil íchenkt en ontneemt Hij kroonen ; Hij verheft en vernedert de ftervelingen. Met gen enkel woord doet Hij de fchepfelen uit het ftof op= rijzen, en zonder eenige moeite bewaart Hij hen. Op zijne flem verheffen, zich: de bergen ; de boomen groei- jen; de zee, tot ons gebruik gefchikt; biedt ons hare vis{chen aan, welke ons tot voedfel ftrekken , en die Sieraden , welke onze kleederen verfieren 3 het {chip klieft de golven; de baren vloeijen, en maken onze velden vruchtbaar; de maan en de zon deelen ons haar licht mede, en alle de hemelfche ligchamen bewegen zich, mede op zijne ftem, op de voor hen gefchikte paden. Hij fcheidde den dageraad van de duisternis en ftelde den dag voor den arbeid en den nacht voor de rust der fter- velingen. Hij is.het, die den blikfem doet {chitteren , ten einde vrees of hoop in te boezemen; Hij is het, die de winden ontbindt, de wolken beweegt, dezelve uit- breidt , in de lucht-doet hangen , en uit derzelver boezem dien heilzamed regen doet nedervallen , door Avelken de zaden vruchtbaar worden gemaakt en het gfoen verle- vendigd wordt. Die granen in de aren befloten , die rij ke palmboomen, die vruchten als trosfen af hangende, dit alles zijt gij aan Hem verfchuldigd. Die oogst, welke door de warmte rijp wordt , de fchaduw uwer tui- nen, de wol van uwe fchapen en het huis, hetwelk u tot eene fchuilplaats verftrekt , dit alles hebt gij aan Hem te danken. Zijne weldadigheid doet zich ook in voor- Werpen van minder kanbelang zien, en het geringtte der

ed | "VERHANDELING ; ij

kruipende gedierten wordt door zijne hand gevoed. De flaap bekruipt Hem niet, en de onregtvaardigheid ver- wijdert zich van Hem. . Het menschdom kent niets van zijne hoogfte majesteit dan hetgeen Hij aan hetzelve ont- dekken wil, Hij is de eindpaal, bij welken alles zich vereenigen moet. Offchoon zijn lof in zichzelven is. be- floten, zoo is'er evenwel niets in de ganfche natuur , hetwelk zich niet beiijjvert om Hem eer te bewijzen. De vogelen zingen zijnen lof in de bosfchen; de fchaduw des avonds en des morgens eert Hem; de zeven hemelen verheerlijken Hem door derzelver lofgezangen : de don- der zelfs viert Zijne magt 5 de Engelen beven in zijne te- genwoordigheid, en dag en nacht verkondigen zij zi ‚ne grootheid.

Het was ten gevolge van dit Zoo ftrenge en zuivere De: ginfel, dat MAHOMET zich niet konde vereenigen met zoodanige Godsdienstftelfels , welke daarvan in het minfte afweken, of fchenen af te wijken; en het was daarom , dat hij het denkbeeld der CAzfstenen niet konde verdra= gen, die aan God eenen Zoon toekenden, en die, door hun leerftuk van de Drieëenheid , hem toefchenen een Drie- godendom inste voeren. Die genen , welke zeggen, zegt hij, dat de Mesfias, de Zoon van Maria God is, bren- gen eene Godslastering voort. Heeft hij zelf niet gezegd : s, Kinderen Zsraëfs „aanbidt God , uwen Heer errden mij- nen”? Hij, die aan den Al. erhoogften een gelijk Wezen toevoegt, zal in den hof der vermakelijkheden niet in= treden; zijn verhlijf zal in het vuur zijn. Die genen, welke de Dricëenheid beweren , zijn Godslasteraars. Er is niet meer dan &én God. Indien zij niet van geloof ver anderen , zal eene fmartelijke ftrafrhet loon zijn hunner goddeloosheid.”” .

Ten gevolge van ditzelfde beginfel was hij een onver= -zoenbare vijand van de Afgodendienaars ,en het was hem miet mogelijk , een Afgodsbeeld voor zijne oogen. te dule den. Toen hij zijne plegtige intrede in Mekka deêd , was zijn cerfte werk, om de 360 Afgodsbeelden te vernie= Jen welke aldaar rondom den tempel waren geplaatsts

OVER DE GODSDIENSTLEER VAN MAHOMET. 9

hij floeg dezelve Mm ftukken met den ftok , dien hij in zijne hand had, er bijvoegende: De waarberd is ver= fchenen 5 de leygen gaat verdwijnen , en zal zich niet meer vertoonen.” Terwijl hij in deze ftad was, alwaar hij veertien dagen bleef ter regeling van het beftuur, zond hij zijne bevelhebbers naar de naburige gewesten , om de Afgodsbeelden te vernielen, en geen fpoor van de Af- godsdienst over te laten. Dan , het waren niet alleen de beelden der Afgoden, welke aan MAH OME T onverdra- gelijk waren; maar hij konde ook de beelden der zooge- naamde Heiligen niet dulden, welke in de plaatfen der godsdienflige zamenkomst waren , ef âan welke men eene eer bewees, die, zoo al geene afgoderij, evenwel Raauw daaraan grensde. In de zesde eeuw, was men reeds begonnen in de Christenkerken menigvuldige beel- den te plaatfen ; men begon dezelve te groeten en te om- helzen , en ‘paus GREGORIUS fchijnt zelf niet afge- keurd te hebben de gewoonte, om zich voor het beeld van CHRISTUS Heder te buigen, zoo men maar niet het beeld, maar in hetzelve de Godheid aanbad, In de zevende ceuw , de eeuw van MAHOME T , plaatíte mert naast. de beelden der zoogenaamde Heiligen die van de Keizers en de afbeeldingen der Kerkvergaderingen ; echter was men het over de geoorloofdheid of ongeoorloofdhcid derzelven gansch niet cens, hetwelk in de achtfté ecuw aanleiding gaf tot onderfcheidene Kerkvergaderingen , waar- _ van de eene tegenftrijdige befluiten nam van de andere, welke ook de Christenen verdeelden in Zeonoclastae en Jconoduli , of ‘verbrijzelaars en: vereerders der beelden. Intusfchen fchijnen de leerlingen en navolgers van M A= HOMET, op het voorbeeld rvan hunnen meester, het verst den toon te hebben „gegeven tot het ‘vernielen der beelden. Zij drongen te dien einde in de Christelijke tem- pels5 en die genen onder de GAristenen , welke het ge- | bruik der beelden afkeurden, aangemoedigd door de ftout- - heid der Sarracenen, lieten zich ligtelijk overhalen, om medehelpers te worden van het verbrijzelen van voorwer- …_pen-, welke -zij ‘met: weêrzin in: hunne godsdienftige verga- derplaatfen aanfchouwden.

to _ VERHANDELING Da

Uit hetgeen ik tot hiertoe over de leer van MA Hoe MET omtrent het Hoogfte Wezen heb gezegd , moet” _van zelf volgen dat zij hetzelve erkent voor de oorzaak van alle dingen, en als den Schepper van het heelal. Ook hieromtrent laat ons de Koran niet in twijfel. Op menigvuldige plaatfen erkent en leert hij deze waarheid. Het is God, zegt hij, die de zeven ‘hemelen heeft ge- fchapen en de zeven aarden; Hij doet dezelve aan’ zijne ftem gehoorzamen , opdat gij zoudt weten „dat zijne magt onbegrensd, en dat het heelal vervuld ie met zijne kene nis. Hij fchiep de zeven hemelen in twee dagen; Hij Schreef aan ieder derzelve zijne beftemming voor; Hij verfierde het firmament met glansrijke fterren, en gaf haar onderfcheidene wachters. Zoodanig was de orde, welke de hoogfte Schepper in het heelal daarftelde, Uw Heer is de God, die, na den hemel en de aarde in zes dagen te hebben betklapen. op zijnen troon ‘ging zitten , om het heelal te befturen;s Hij is uw Gods aanbidt zijne hoogfte majesteit! Er zijn, volgens zijve leer , goede en kwade Engelen. De goeden hebben fijne en heilige | ligchamen , uit het licht: gefchapen, zonder dat zij eten , drinken, of van onderfcheidene kunne zijn; hij fchrijft hun verfchillende houdingen toe, zoodat dezen zitten, genen ftaan , anderen met een voorover gebogen ligchaam worden voorgefteld ; hunne bezigheden zijn ook onder. Scheiden : terwijl fommigen God. prijzen , zijn er andee ren, die den Goddelijken troon omringen , om zijne bes velen uit te voeren. De kwade Engel, die vervolgens anderen heeft voortgebragt, is verworpen , omdat hij weie gerde , op het bevel der Godheid „zich voor den mensch neder te buigen, Omtrent de {chepping van den mensch leerde hij, dat de eerfte mensch uit de aarde was voorty gebragt; maar omtrent de ziel zegt hij: Zij zullen u ondervragen over de ziel; zeg hun: God heeft daarvan de kennis aan zichzelf behouden; Hij heeft ons daarvan weinig geopenbaard,”

. Aangaande het leerftuk der voorzienigheid , hetwelk ïmet de leer van het Gordelijk belluit kan gerekeud wor-

OVER DR GODSDIENSTIERD VAN MAHOMET. 4

den in zeker opzigt in verband te: (laan, zegt hif det alles „, zelfs het minfte, zoo wel het goede als her kwar de , aan God „zoodanig is onderworpen, dat- alles door zijnen wil beftaat en gefchiedt ; echter set dit onderfcheid , dat Hij het goede goedkeurt en werkt, maar het kwade afkeurt en daarvari ook geene oerzoak ís. Hij leerde , dat “Het Goddelijk befluit den mensch afhankelijk maakt, zone der hem te dwingen. God wil fomrhige dingen in ons, {ommige dingen van-ons; het eerfte is verborgen, het tweede geopenbaard; het eerfte moet aan God worden overgelaten , het laatfte door ons volbragt worden. Hij verwerpt het gevoelen van die genen , welke den mensch tot een bloot werktuig maken; doch keurt ook het ge= voelen af van hen, die de daden der menfehen aan Gods beftuur onttrekken. God , zegt hij in den Koran, doet dwalen, dien Hij wil, en Hij verlicht die genen , welke zich bekeeren. God roept de menfchen tot het verblijf des vredes , en Hij geleidt op de wegen des heils die gee nen, welke Hij wil. God zal het hart verwijden van “hem, dien Hij wil verlichten ; Hij zal hem de zoetigheden van het Zslgmismus doen {maken., Van dien, welken Hij zal doen dwalen, zal Hij het hart benaauwen, gelijk als van een’ mensch, die wilde trachten om zich in de lucht

te verheffen.” Dan, deze leer. heeft, even als bij de’

Christenen, vele aanleiding gegeven tot onderfcheidene vooronderftellingen en verklaringen, waarover het thans mijn oogmerk niet is, mij breeder uit te laten.

Zonder mij thans bezig te houden met de leer van den oorfprong van het kwaad, of van den weg tot geluk , wil ík nog het een en ander zeggen over de leer van M HOME T aangaande het toekomftige leven. Trouwens, hij leerde niet alleen de onfterfelijkbeid der ziel, maar ook de opftanding der dooden, het laatfte oordeel, en de regtvaardige, vergelding in de toekomst; doch de bee fchrijvingen daarvan zijn alle zeer zinnelijk, en met zulke ferke kleuren gefchetst , dat zij ons den vurigen Oostere ling levendig voor oogen tellen,

Omtrent het laatíte oordeel drukt bij zich op ondere

1 Se \ ra VERHANDELING ;

Fcheidene plaatfen aldus uit: Er zal voorzeker cen dag komen , waarop Hij, die de geheimen des hemels en der aarde kent, de dooden uit den‘ fchoot des grafs zal roc- pen, en hen door zijne almagt levend maken. Door het geluid der Goddelijke bazuine opgewekt, zullen zij , over- tuigd en ter aarde nedergevallen , verfchijmen in de alge= meene vergadering der fchepfelen, Aldaar zal eene ge- duchte regtbank zijn opgerigt, en de geftrengfte billijk- heid zal aldaar de vonnisfen van den Opperregter regelen 5 de “weegfchaal zal in zijne handen zijns zij, voor wié de fchaal gunftig zal overhellen, zullen het genet der: gelukzaligheid hebben, en zij, ten nadeele van wie de= zelve zal in de hoogte rijzen , zullen fchuldig verklaard worden; niets zal hen kunnen redden; zij zullen te ver- geefs op eene heilzame vereffening, op het gezag eens meesters „de hulp eens ‘dienaars de tusífchenfpraak eens ‘vriends wachten; er zal geene toevlugt dan in God zijn 5 een ‘opflag des oogs i$ minder fchielijk , dan het oordeel wan het heelal zijn zal. Op. dien dag, welks vervulling _ noch‚in twijfel kan getrokken noch verfchoven worden zal de gedaante der wereld veranderd worden. Zoodra het menschdom, oplettend en gedwee, op het geroep van den hemelfchen heraut , even als verftrooide wormen aan het graf ontfnapt, zich zal verzameld hebben, ten einde. onderrigt te worden van het lot, hetwelk hun te wachten ‘ftaat, zullen verfcheidene woïnderwerken gezien’ worden; de aarde zal haren fchoot ontfluiten en tot hare - grondzuiten toc bevens de gefchókte hemelen zullen in beweging zijns de bergen, van hunnen voct afgerùkt, “zullen, verzet of-tòt ftof vergruisd, door de winden „verftroeid worden; de verfchrikte meeder zal- haren zui genden zoon verlaten; de verfchrikte zwangere echtge- Aoote. zal baren, eh de menfchen , even als door Gods atm getroffen, Zullen. in zwijmeling-zijn. De neûrge- knielde volken, met hunne hoofden te zamen bijeenver= zameld ,' zullen uit een geopend boek, het boek der ver= borgenheid , het lot ontdekken, hetwelk zij verdiend heb- ben. - De Subcers „--de Perzifche-wijzen-s- do Joden-en

8.

e OVER DE CODSDIENSTLEER VAN MAHOMET. Ig

de Christenen zullen , even gelijk de Mahometanen het- zelve daaruit lezen ; de; geringfte daden zullen daarin bee fchreven zijn; de „Eeuwige zal van dezelve reken{chap vorderen in tegenwoordigheid der getuigen en der Pros feten 3 cm daar niets voor zijn oog verborgen iS, daar zelfs het kleinfte, vezeltje niet ‘aan zijn gog ont{napt. ot zij dat men zich aan Hem openbaar make , °t zij dat men de vermetelheid hebbe, om zijn hart voor, hem te. willen verbargen „:zoo zal Hij aan ieder het tafereel der daden welke men. zal werrigt hebben, openleggen, Iedereen zal loon naar werk erlangen., De booze zal wenfchen dat eene onmeetbare tusfchenrujmte gefteld ware tus{chen hem en het kwaad , waaraan hij. zich- heeft overgegeven, De befchrijving van den gelukftaat der. regtvaardigen is niet minder’ zinnelijk, De gelukzaligen zullen, begur= ftigd door de goedwilligheid des Heeren , bij-benderr geleid worden in den hof van Eden welks poorten zich voor hen, zullen ontfluiten , en alwaar zij zullen uitroepen : Lof zij God! Hij heeft zijne beloften wel willen vervullen; zijn Paradijs is ons erfdeel; eere zij de belooning der genen die hetzelve verkregen hebben!” De varmocidheid, de tweedragt, de vrees „de droefheid , de üdele beuzelache

tigheden zijn verbannen uit dat verblijf, welks uitgeftrekta,

heid de hemelen en de aarde evenaart, en, welks bezit nooit aan dic. gene zal ontroofd worden, die hetzelve bewonen. Ilct hart vindt aldaar alles, ‘wat hetzelve. wenscht „en het oog alles , wat aän hetzelve kan behagen. Des avonds en des morgens geniet men aldaar een gewis. voedfel „en een hemelsch gastmaal levert de uitgezochtfte

fpijzen en een’ fmakclijken drank op , welk alles men hun-

in zilveren fchalen en bekers van kristal aanbiedt; de ben. ladene takken buigen zich voor.hen-neder , ten cinde der- zelver vruchten te doen plukken , welke zij in overvlogd voortbrengen , en men zict aldaar beken van wijn en’ ho- mig, en rivieren van melk, welker finaak nooit bederft Me hunne begeerten worden vervuld. Zij fimaken eenen

wellust, welke ‘alles te boven gaat, en ecuwigdurende, lekkernijen. Kleederen, waarin zijde en goud geweven

Pd

«

24 VERHANDELING » :

zijn , hats. eft arntefntgen van Fet ‘fijrile nretiaf maken hun: rie kleeditig en krumtten opfchik wit. Onder fifsfche en al tijd groenende fchaduwen, in tüinen ‘door zuivere en klare ftroomen bevochtigd „en welke door een vorftelijk paleis verfraaid worden , rusten zij op een bed, zoo zacht Als dat van denedag des huwelijks. Naast herr ftaan jon-

ge fchoonheden , met boezems zoo blank als albast, met

fchoone zwarte oogen zedige aangezigtert ; geen mensch , geen geleigeest heeft ooft hare bevalligheden en hare fehiaam- te ontheiligds de paarten komen, wat haar luister en blankheid betreft, niet in vergelijking bij die betooverende maagden; de liefde en de begeerte, welke zij zullen în- boezemen , zullen zij zelve ook gevoelen „en de beide ge- even zullen eene onverwelkbare kracht en jeugd ge- nieten. -

De ftraffen , die de goddetoozen in hel zullen moeten

doorftaan , zijn met geen mirrder fterke kleuren gefchetst.

Alle de goddeloozen worden, omftuwd vanhunne misdaden, geworpen in een’ gloeijenden afgrond alwaar zij ter prooije zullen zijn van pijnigingen en fmaadheid. Nimmer zullen zij uit dat verblijf der duisternis gered worden. Zelfs zal hun geene hoop overig zijn, om hunne fmartén vermin- derd te zien. Beladen met den vloek van God, flaken zij hunne klagten en zuchten te vergeefs ; te vergeefs zouden zij alle de fchatten , welke de. wereld bevat , te hunner be- vrijding geven. Zoo lang de hemelen en de aatde zijn zullen zij hunne misdaden boeten in dien vuurgloed, welke omringd: is door woedende vlammen en rook. Vragen zij om lafenis, dan zal men hun water toerei= ken , hetwelk als gefimolten koper hunnen mond zal bran- den 5 kokend water wordt op hun hoofd uitgeftort; dit vreet hunne huid en hunne ingewanden op „en deze dee- len groeijen op nieuw weder aan, ten einde hen weder aan nieuwe pijnen over te leveren. Zij worden met ftok- ken met ijzeren beflag geflagen. Wanneer zij uit de vere terende vlammen willen vlugten, worden zij weder naar binnen gedreven , en men zegt hun:’ Ondergaat de ftraf , welke gij als een verdichtfel hebt behandeld, of

{

OVER DRE GODSDEENSTLEER VAN MAHOMET, 15

welke uw gédrag zoeht te trofferens verzadigt u met fmarten; voedt u met de vruchten van dien boom , die voor de goddeloozen is geplant geworden , díe zich uit den grond der-helle verheft, en welks vruchten gelijk zijn am verfchrikkelijke flangen Deze ftraffen zullen - het deel zijn der vijanden van de Godsdienst, van alle de goddelgozen, en van hen, die de leer van mAH o-= MET afs leugen aanmerken. …_Deeh het wordt tijd , dat ik hiér nog het een en ander bijvoege' over het ht gedeelte van zijne Gods- dienst.

De hoofdpligten , pamelijk tiefde tot God en den .naase ten , heeft MA HOME T niet verzuimd voor te fchrijven,

Gij gevoelt van zelve „dat de pligten jegens het Hoog fie Wezen reeds zijn opgefloten ín de befchrijvingen , die wij van hetzelve boven hebben aangehaald. Uitdrukkelijk wordt hieromtrent in den Koran gezegd, dat de dank- baarheid welgevallig is in de oogen van den Allerhoog- ften , dat Hij de ondankbaren haat, en dat zij niet tang genot zullen hebben van hunne ondankbaarheid. Van het gevaar verlost, zegt hij, durft men God verlaten , om- dat men mieent veilig te zijn voor zijne flagen. Maar kan Hij niet nogrmaa}ls eenen afgrond onder onze voeten openen, of op onze hoofden eene wolk , mer: fleenen bez wangerd , doert nederftorten? Zijn wij zeker, dat Hij ons niet op de zeeën zal terwgvoeren, en, om ons te ftraffen , geen’ woedenden ftormwind zat loslaten , die ors door het wa ter zal doen inzwelgen ? Waar zal men alsdan eene. chuit. plaats, waar eênen befchermer vinden? Met het gevoel van dankbaarheid bezield, zal men: voor den Eeuwigen, te gelijk met eene teedere en eerbiedige liefde , ook die heilzame vrees hebben, over welke de trotfche en bedor- vene menfchen zich:fchamen; en die vrees, altijd in ong zijnde, en ons de ftraffen eens Meesters, verfchrikkelijk in zijne wraakoefeningen , doende vermijden , zal ons het geluk verzekeren van saddle den hof des vermaaks te bewonen.”

‚Doch wat de pligten omtrent den naasten betreft , hiet

bad

16 VERHANDELING „-

in fchijnt hij zichzelven niet. gelijk te zijn. Wij hebben boven gezien -den onveranderlijken afkeer, dijen hij had van alle Afgodendienaars, en omtrent dezelve fchijnt hij geene verpligting te. erkennen; hij gelast , om dezelve te, yermijden; hij verbiedt, om naast hen te ‘zitten , en zich te. hunnen aanzien anders dan met verachting.te gedragen. Dikwijls laat hij: zich ook met hevighcid uit tegen de ongelovigen; maar het is niet duidelijk , wie hij .door dezelve bedoelt. Op fommige plaatfen Íchijnt. deze uit- drukking alleen op, de Afgodendienaars te zien; op ande- re wêderom op die genen , die den Koran niet gelooven, _ Op fommige plaatfen beveelt hij de verdraagzaamheidaan zeggende: Doet geen geweld aan -de menfchen ter oor- zake van - hun geloof; s” de: weg des heils is onderfcheiden genoeg van dien der dwaling; op. andere wil hij:de Af« godendienaars te vuur.en te zwaard vervolgen. Op fom- mige plaatfen zet hij den Hemel open voor Joden en Chris tenen; op andere alleen voor die genen, die ook in hem en in den Koran gelooven. Dan, zijne bevelen , om wel tedoen aan armen en ongelukkigen, zijn zoo algemeen , dat zij geene. uitzondering toelaten; en zij worden zoo dikwijls. herhaald, dat het blijkt, dat hij aan het geven van aalmoezen een zeer.groot gewigt hechtte. Beoe-

_fFent de weldadigheid, zegt hij, oritrent uwe vaders , om-

trent de weeskinderen, de armen en hen, die-door- het bloed aan u verbonden zijn; beoefent dezelve omtrent vreemdelingen, uwe krijgsgezellen, reizigers en flaven: de Almagtige haat den harden en trotfchen mensch. De gelovigen, die in den fchoot -der behöeftigen een deel der goederen ftorten, welke wij hun hebben toegedeeld , zijn ware geloovigen 3 zij zullen verhevene plaatfen in het rijk der hemelen bekleeden; zij zullen de toegevendheid ea weldaden van God genieten. God beveelt het regt, de weldadigheid en de mildheid jegens zijne bloedverwanten. Geeft aan uwe naasten hetgeen gij hun fchuldig zijts geeft aalmoezen aan armen en reizigers , en verkwist uwe

fchatten niet dwaasfelijk: de verkwisters zijn broeders

van Is ik >en de Duivel was trouweloos aan Gad.

OVER DR CODSDIENSTILEER VAN MAHOMRT,. If

Geeft zelfs hetgeen u hetdierbaarst is ; doch dat dit niet uit

hoogmoed maar uit toegenegenheid gefchiede. Alles , wat gij geven zult, zal bij God bekend zijn, ‚en bij u ‘hore derdvoud vermenigvuldigen. De aalmoezen moeten gee fchikt zijn tot verligting der armen, voor de vrijkooping van gevangenen, om die genen te hulp te komen, die met fchulden beladen zijn, voor de reizigers, en voor den onderftand des heiligen oorlogs.”

Omtrent de meer uitwendige godsdienftige pligten komt

in de eerfte plaats im aanmerking het gebed. Hij bepaalde dit op vijfmalen daags 3 op den middag, waar de dag bij hen begint, des namiddags, des avonds, des nachts en des morgens. Een roeper , op een’ hoogen toren ftaande , kondigt dien tijd aan, terwijl hij met eene luide ftem roept: God is de Allerhoogfte. Er is nief meer dan één God, en MAHOME T is de grootfte Profeet. Wels aan, rigt uw aangezigt tot het gebed; komt:tot de gen lukzaligheid ! Dan, het is niet noodig , om tot het dae gelijksch gebed naar.den tempel te gaan, dewijl God al. omtegenwoordig is en den hemel en de aarde vervult 5 ale leenlijk wordt dit gevorderd des vrijdags , welke hün gods= dienftige dag is,en ín de vaste van hunne heilige maand , namelijk de maand Ramadan. Het is volftrekt ongeoote Joofd „in het gebed iemand anders dan den hoogften God aan te roepen, zelfs MA HOME T niet , offchoon zij hem als voorfpraak bij de Godheid erkennen, Eer men zich tot het gebed begeeft , is het noodig, zich zorgvuldig te rei= nigen. „0, Geloovigen! zegt hij , vóór dat gij het ge= bed begint, wascht uw aangezigt en uwe handen tot aan den elleboog, wascht uw- hoofd , en uwe voeten tot aan de enkels” ‘In het eerst had hij geboden, om, in nae volging der Joden, het aangezigt te wenden naar Jeru= zalem ; doch dit bevel voldeed niet aan zijn oogmerk , ‘weshalve’ hij vervolgens heeft bevolen , om zich te wen-. den naar den tempel van Mekka. Het onderwerp hunner gebeden is het’ noodwendige voor dit en voor het toeko- mende leven, en zij beginnen geen werk, geene onder= neming, zonder het gebed.

MEANGELW. 1828. NOe Ie _B-

<

I8 gn VERMANDELING 3

Onder. de uitwendige pligten van de Godsdienst van . MAHOME T.behoort te worden gerangfchikt de vaste ge “durende de maand Ramadan, welke hun heilige maand is, ter gedachtenis van den Koran , die , volgens hen, in deze maand aan MAHOMET is medegedeeld. Dan , deze vaste heeft meer fchijn dan wezenlijkheid: dezelve duurt van den opgang tot den ondergang der zon; des nachts is het geoorloofd te eten en te drinken, tot dat men inden dageraad een* witten draad van cen° zwarten kan onderfcheiden. Daarenboven heeft MA HOME T uitzonde- ringen geniaakt voor zieken en reizenden, alsmede voor die genen , welke „door den nood gedrongen , eenig voed- fel ‘nemen. Doch de. Mahometanen ontwijken veelal dit gebod, door des daags te flapen en des nachts te waken , en zich alsdan aan vrolijkheid en wellustigheden over te ge- ven. Hier moet ik met een woord melding maken van bet verbod van den wijn, door MA HOME T ftrengelijk yoorgefchreven , doch waaromtrent zijne navolgers niet zoo. naauwgezet zijn. De reden van dit zonderlinge ge- bod: ligt in het duisters. want, zoo hij de natuur van den wijn als verderfelijk had aangemerkt , zoude hij het gebruik, daarvan in het toekomende: leven niet hebben kunnen toeftaan, noch denzelven aanmerken als cen ge- declte uitmakende van het geluk, hetwelk de geloovigen pa dit leven zuilen genieten. Sommigen denken , dat hij , de nadeclige gevolgen der dronkenfchap bemerkende , een,

valgemcen verbod voor het beste middel hield ter voorko- ming van alle ongeregeldheden; anderen ‚dat hij hierin de gewoonte volgde van fommige Arabifche ftammen, die zich van den wijn onthielden, Eindelijk kunnen wij tot de uitwendige godsdicenftige pligten, door MAHOME T voorgefchreven brengen de bedevaart naar Mekka. Reeds vóór den tijd van M A= HOME T was deze bedevaart bij de Arabieren in ge- bruik: Er beftond onder hen eene overlevering, dat de tempel, welke zich in het midden van deze (tad bevond, oorfpronkclijk door Apa'm was gefticht , na zijne ver- drijving uit het Paradijs; dat dezelve , door den algeme.»

Pa

OVER DE CÓDSDIENSTLEER-VAN MAHOMET. 19

ven watervloed vernield, door ABRAHAM En IS MA- Er is vernieuwd geworden; en het was uit eerbied voor deze Aartsvaderen ,„ van welke zij zich afftammelingen re- kenden , dat zij hunnen tempel gingen bezoeken. Ma HOME T heeft deze inftelling behouden; doch deze be- devaart behoeft niet meer dan eenmaal in iemands leven te gefchieden, en het gebod is nog. niet volftrekt. Deze optogt gefchiedt in de maand Delhasja ; dat is , de maand der bedevaart. De bedevaartgangers Wachten elkander als= dan op den berg Arafat, nabij Mekka ; aldaar reinigen zij zich, veranderen van Kleederen , en gaan daarop regt- ftreeks naar den tempel. Het feest zelf duurt tien da- gen waarvan de laatfte een dag van algemeene vreug- de is,

Ziet daar , M. H. , nlieden eenig denkbeeld. gegeven van de Godsdienstleer van MAHOMETs Zoo als zij door dezen man is geleerd, en niet zoo als zij door zijne na- volgers is misvormd geworden. Laat mij hierbij voegen bet oordeel over dezelve van wijlen den Heer JE RON I= MO DE BOSCH: „De leer van MAHOMET , zegt hij, was zoo befpottelijk niet, als men gewoonlijk „wel: denkt. Dezelve prees zich door een’ {chijn van waarheid aan, en had cen bijzonder vermogen , om. de. menfchen tot zich over te halen. Niet omdat zij meer. ruimte geeft om vrij te leven en de Îusten des vlec- » fches op te volgen , gelijk velen die uitleggen wilten , „of omdat zij die verborgefiheden onzes geloofs, die „in den eerften opflag ongeloofelijk en moeijelijk voor- komen, of wel voornamelijk die dingen , die voor de menfchelijke natuur ‘te mocijelijk geacht worden, ge- „heel uitfluit; maar omdat zij alle de gefchillen , die . uit de verklaring dezer verborgenheden gewoonlijk ont- » flaan , verwerpt „en het betere deel der Christelijke leer

„aanneemt , eifchende, dat de menfchen op de betrach-

» ing van regtvaardigheid, vroomheid , opregtheid , min-

»„ Zaamheid en alle foorten van deugd zich toeleggen,

hetwelk , gelijk het altoos, zeer nuttig is, vooral in B 2

40 | VERHANDELING ,

„die betw, wiarvan wij fpreken hoogsthoodzakelijk

Was.” (*).

“Eer ik eindig, moet ik nog aan éene tegenwerping te gemoet komen, weèlke iemand tegen het gezegde zoude kúnnen inbrengen , door te vragen , of MA HO NE T ever. wel geen bedrieger. verdient genaamd te worden , daar hij zich niet alleen een Profeet noemt, maar zelfs een ori= middellijk Afgezant der Godheid; daar hij zich, niet al- leen gelijk ftelt met Mozes en Jezus, maar zich zelfs den grootften aller Profeten noett. Ik moet op deze tegenwerping met eenige onderfcheiding antwoorden.

MA HOME T gaf Zich uit voor een Profeet ; doch het is een. ieder bekend, dat dit woord in den Oosterfchen ftijl niets anders beteekent , dan een Leeraar, Merr had b: v. bij de Joden Profeten -fcholen , dat is, fcholen , waarin de jonge lieden tot het leeraarsambt werden opge- leid. Doch dit woord heeft in onze dagelijkfehe taal de . beteekenis gekregen van iemdhd , die toekomende dingen voorzegt , omdat de Godheid zich van de Profeten be= diende ,. om het volk dingen aan te kondigen , welke het gewone menfchenverftand niet konde weten.

Wat nu de verdere tegenwerping betreft, dat hij zich voor een onmiddellijk Afgezant der Godheid uitgeeft en zich den grootften aller Profeten noemt; oordeelt ieà mand , dat hij hierin kwalijk hebbe gehandeld , ik wil hierover niet met hem twisten, doch ik verzoek hem tee vens op te merken, dat MAHOMET zonder deze aan= matiging nimmer het doel zoude hebben kunnen bereiken ; hetwelk hij zich voorftelde. Zijn oorfpronkelijk doel namelijk , was , om alle menfchen onder ééne Godsdienst te vereenigen. Te dien einde ontleende hij zoo wel van de Joodfche als van de Christelijke Godsdienstleer hete geen hij begreep hem dienftig te kunnen zijn; latende zulke dingen achterwege, welke hij voorzag , dat nimmer algemeen zouden kunnen worden ingevoerd, b. v. de be= fnijdenis , welke, fchoon onder de Mahometanen in al=

C*) Verh. van Teylers Godgel, Genootfeh., Vde Deel, bl, 196,

OVER DRE GODSDIENSTLEER VAN MAHOMET. 31

‘gemeen gebruik, evenwel door MA HOME T in den Ko- ran nergens wordt voorgefchreven, Doch, zoude hij in zijn doel eenigzins flagen, zoo konde hij geen ander ka- rakter aannemen, dan hetgeen hij aangenomen heeft. De vurige Oosterling moet in den Leeraar van zijne Gods= . dienst geen Hervormer zien, zoo als LUTHER in €e&- ne koelere landftreek* was , maar een onmiddellijk Afge- zant der Godheid; hij moet, om zoo te fpreken , in eene onmiddellijke betrekking ftaan met het. Hoogfte Wezen ; deszelfs bevelen moeten hem óf door den Allerhoogften zelv’, óf ten minfte door zijne hemelboden van tijd tot tijd worden overgebragt ; en het is op deze wijze alleen , dat hij zich toegang en invloed kan verfchaffen. Ma Ho- MET had hiervan het voorbeeld in de Stichters van de Joodfche en van de Christelijke Godsdienst, en het was ovèreenkomftig den aard van het volk , waaronder hij leef- de , dat hij hun voorbeeld volgde,

DE GIRAFFE, THANS TE PARYS, BESCHREVEN EN NAAR HET LEVEN AFGEBEELD, DoOr GROFFROY ST, HILAIRE, (*)-

D. Pacha van Zeypte,die den Koning van Frankrijk reeds meer vreemde dieren ten gefchenke gegeven had, als den Afrikaanfchen olifant , Arabifche paarden , gazellen, enz. vroeg ‘den Franfchen Confut, den Heere provErTTI, wat hij nu wel den Koning zou kunnen zenden; en, toen deze eene Gí-

(*) In het Mengelwerk onzer Nieuwe ‘Alzemeene Vader- landfche Letteroefeningen, No. X, (voor 1790) vindt men mede eene Befchrijving en Afbeelding van de Giraffe, naar LE VAILLANT, @n door dezen Kameelpärdel geheeten, Wij hebben echter geen oogenblik geaarzeld, deze nieuwe Af- beelding te geven, als zeer aanmerkelijk van gene verfchit- lende, waarfchijnlijk inzonderheid ter oorzake, dat de onze naar het leven , en die van LE VAILLANT,2z00 ’t fchijnt , werd vervaardigd, nadat het gedoode dier was opgezet ; zijnde dat een mannetje, van den hoef tot han het eind der horens gemeten , 16 voet én 4 duim hoog. En dit heette reêds ecne “verbeterde Afbeelding van die, bij BUPFO'N En vVOsSMAER voorkomende, = Redact..

aa DE GIRAFFE.

raffe noemde, maakte 86 Pacha terftond zin werk, om de- zelve uit het gebied van Sennaar en Darfour te doen komen, Arme Arabieren aan de grenzen der bebouwde landftreek tus- fchen deze beide provinciën hadden twee zeer jonge Giraf- „fes met de melk hunner kameelen opgevoed. Zij werden ter- ftond aan den Gouverneur van Sennaar verkocht, die dezelve “aan MEHEMED ALi-Pacha ten gefchenke aanbood,

Deze Giraffen reisden eerst te voet met eene karavaan, die va Sennaar naar Siout, eeneftad in Opper - Egypte, trok 3 “vervolgens werden zi op den.Nij/ ingefcheept, en kwamen ‘op die wijze van Siout te Caïro, De Pacha behield dezelve ‘drie maanden lang in zijnen tuin,om haar tijd tot verademing en verfterking harer gezondheid te geven; vervolgens zond hij ze over den Nú/ naar Alexandrië, waar de eene aan den . Fran/chen, de andere aan den Engelfchen Gezant werd over-

gegeven. Beide zijn van het vrouwelijk geflacht,

De voor' den Koning van Frankrijk beftemde Giraffe werd op een Sardinisch, vaar Marfeille beftemd, vaartuig inge- fcheept; zij had op reis eenigen ftorm door te ftdan, herhaal de zich achter fpoedig weder, en, nadat zij en hare oppas- fers, gedurende den wereischten tijd, quarantaine gehouden hadden, deed zij op den 14 November, 1826 hare intrede te Marfeille, alwaar de Prefect, de Graaf VAN VILLENEUVE, „haar in een gebouw uevens zijn Hotel brengen en zorgvuldig oppasfen liet, hetgeen ook de beste gevolgen gehad heeft want zij genoot, gedurende baar verblijf te Marfeille, voort. “durend de beste gezondheid, | Omtrent háren ouderdom, die naar het getal der maanden

“berekend, wordt,’ keeft men verfcheidene gisfingen gemaakt 5 eindelijk echter is het gelukt, eenige elkander tegenfpreken- ‚de berigten tot een geheel te brengen, waaruit gebleken is, dat zij, in November 1826, 2e maanden oud was,

__ Dewijl eene reis van Marfeille naar Parijs, gedurende het „ruwe jaargetijde, de gezondheid der Giraffe in gevaar konde brengen, zoo liet men haar te Marfeille overwinteren, en gerst op den 2o Mei dezes jaars begon zij haren togt, dien zij te voet en in zog kleine dagreizen deed , dat zij eerst op ‚den 5 Junij te Lyon aankwam.

Het was de eerfte levende Giraffe, die men in Frankrijk “zag. De dierenfoort, zelve is niet zoo zeldzaam ; doch , daar zij in een zeer uitgebreid gewest leeft, ’t welk van onmetelij- ke woestijnen döorfneden en omringd is, zQ9 was het altijd

5

DE GIRAFFE. 23

met groote ‘zwarigheden verbonden, haar uit haar vaderland te vervoeren, Men vindt dit dier eenige roo uren van Egypte verwijderd, alsmede aan het andere einde van Afrika, op ge- lijken afftand van de Kaap de Goede Hoop; derhatve behoort het in Middel- Afrika huis, en, zoo lang wij als ’t ware flechts eenige flippen van den omtrek van dit uitgeftrekte we- relddeel kennen , zal.eene Giraffe in Europa evenzeer wegens hare zeldzaamheid , als wegens het eigendommelijke harer ge- ftalte, voor een belangrijk verfchijnfel gehouden worden,

Reeds de Romeinen, toen zij hunne veroveringen tot in Afrika uitftrekten kenden de Giraffe , en voerden haar, als . fieraden van hunne triomftogten, mede naar Rome, Haar oude . naam, Zurapha, van welken haar tegenwoordige , Giraffe , af- komftig î5, ging niet over tot de Romeinen, Deze woeste ver= Overaars vreesden den haat en de verachting tegen de Barbaren te verminderen, wanneer zij vreemde zeden, gebruiken en woorde aannamen. De Giraffe kwam in bunne handen, en wel eerst in die van CESAR, als eene fchatting van Afrika en uit volkstrots noemden zij haar, op hunne wijze, Camelo- pardalis, Kameelluipaards zij hadden werkelijk eenige over- eenkomst gevonden, vooreerst met den kameel in grootte , in eenige trekken van het aangezigt , in:den dunnea fnuit , den langen hals, de uitgerekte, op eene bijzondere wijze zich be. wegende , lippen, enz, en ten andere met de meeste groote panters, in de vlekken op de huid,

De namen, welke een uithangbord voor de denkbeelden. zijn, een teeken,'t welk dezelve terugroept , ontítaan gemeen- lijk, alvorens de denkbeelden zelve behoorlijk zijn geregeld, Dit is hier werkelijk het geval geweest; want noch de geftal- te, noch de kleur beantwoordt naauwkeurig aan de beide ftamwoorden Canselo-pardalis. Vooreerst wat den kameel be- treft, zoo vertoont zich een zeer ganmerkelijk verfchil; de kameel heeft geene horens ; zijne benedenkaak heeft a (hijtan- den minder; zijne lippen zijn gefpleten, en zijn voet fteekt in eene zool, De Giraffe, daarentegen , heeft , gelijk de jonge herten , voorhoofdsuicfteekfels ; zij heeft de 8 ‘tijtanden, wel- ke men bij het grootfte gedeelte der herkaanwende dieren vindt, dezelfde gefpletene klaauwen , en volkomen. hetzelfde. zamentftel van ingewanden, enz, wat nu, ten tweede , de voorgewende gelijkheid der Giraffe, ten aanzien van ce ge- vlekte huid, met het luipaard betreft, zoo zijn het geene ron- de regelmatig in rozen verdeelde , maar groote „…auregelmstige ; zamenhangende vlekken, s

84 DE GIRAFFE,

Men vindt bij de Schrijvers der Middeleeuwen aangetee- kend, dat in het jaar 1486 eene Giraffe uit Egypte aan eenen Hertog DE MEDICIS, bebeerfcher van Florence, gezonden werd, Dit dier ftond met alle eerfte verdiepingen der, paleizen van Florence in vriendfchappelijke betrekking; elken dag kreeg het zijn voeder uit de handen der Florenzijnfche dames, die het als een aangenomen. kind befchouwden; deze maaltijden be- ftonden in onderfcheidene foorten van vruchten voornamelijk appelen,

Het fchoone Koningsdier (aldus heeft men de Giraffe op haren ganfchen togt door het zuidelijk Frankrijk genoemd) werd op eene andere wijze opgekweekt, dan het zoo even genoemde; het kreeg nooit en krijgt ook nu nog niet het voedfel , ’t welk het in den natuurftaat eet, Rogge met maïs (of Turkfche tarwe) gemengd, gerst en fijn geftootene boo-= nen, en tot drank, des morgens vroeg en des avonds , melk 5 ziedaar den teerkost van onze doorluchtige vreemdelinge. Te Marfeille liet zij zich niet dan met moeite bewegen, in te= genwoordigheid van het publiek te drinken ; op reis heeft zij deze eigenzinnigheid afgelegd; over het algemeen is zij op dezen. weg veel makker, krachtiger en fterker geworden,

In haar vaderland eet de G/raffe het loof van de hoogfte takken der boomen, het liefst van de planten uit het geflacht “der mimofa’s, die aldaar in grooten overvloed wasfen, In de eerfte mâanden is ons dier reeds aan ander voedfel gewend geworden. De Arabieren, hare eerfte meesters, legden het dezelfde bezwaren op, aan welke zij zelve gebiedend on- derworpen waren; of, wil men liever, zij deelden met het zelve Irun voedfel en de levensmiddelen, welke hun het zwervend herdersleven verfchaft, Zoo voedden zij het eerst met de melk hunner kameelen, hetgeen zij ook later nog de. den , omdat het in de deelen der woestijn, die zij bewonen , gemakkelijker is, zich melk aan te fchaffen, dan water; en, wanneer de Girafe fteviger kost verlangde, boden zij háar het voor hunne kameelen bereide graan aan, en gewenden _ baar daaraan alzoo van lieverlede, Daar deze leefregel het

dier, gedurende zijpe reize door de woestenijen van Egypte, zeer wel bekomen is, zoo heeft men zich tot dusverre wel gewacht’, dien te veranderen,

Dat de Girafe evenwel hare aangebórene gewoanten niet geheel heeft afgelegd , bewijst zij daardoor, dat zij de vruch. ten en takken van den acscia, die men baar sanbiedt, met

+ ,e Ld

DE GIRAFFE, j 25

zeer veel graagte eet. Zi grijpt de bladeren op eene zondere linge wijze; zij trekt, namelijk, hare lange, rimpelige , zeer finalie en zwarte ann uit, en windt die rondom het voor- werp naar °t welk hare begeerte zich uittrekt, Dat het dier daor de natuur alleen daartoe beftemd is, om de hooge tak- ken der boomen te verflinden , kan men gereedelijk opmaken uit de moeite , waarmede het iets van de aarde opheft, Een enimofa-tak kan haar daartoe bewegen; maar men ziet ten klaarfte aan het linkfche harer bewegingen , aan den tijd, dieg zij daartoe noodig heeft, en aan de maatregelen van voorzig. tigfieid, die zij nemen moet, dat zij geheel tegen de haar van nature eigene. gewoonten handelt, Zij trekt, namelijk , eerst den eenen voorpoot een weinig ter zijde, vervolgens den ane- deren, herhaalt deze beweging verfcheidene malen, en eerst dàn, wanneer de romp gezakt is, befluie zij „den hals te buie geu, en hare lippen en tong aan den tak of het voorwerp te brengen , dat voor haar ligt.

Wat hare vormen en derzelver verhouding, în verband be. fchouwd met de overige herkaauwende dieren, betreft, zoo moet de Giraffe ongetwijfeld eene groote belangftelling inboee zemen. Haar als bij uitzondering eigen is de onevenredig- heid harer deelen, welke bij den: eërften opflag het oog des waarnemers tot zich trekt, De kop en de romp Zijn buiten- gewoon kott, inzonderheid wanneer men deze deelen met de pooten en den hals vergelijkt, die eene geheel onevenredige lengte hebben, Men heeft in den laatften tijd, waarin men de algemeene regels der bewerktuiging in de geheele hoogte van het vóorwerp zocht te omvatten, opgemerkt, dat een organen -{telfel alleen dàn de gewone verhouding te buiten gaat, wanneer andere organen , om het evenwigt daarste ftel. len, verminderd en verkleind geworden zijn. Deze wet der bewerktuiging draagt den naam van Zet evenwigt tusfchen het volumen der organen (*). De Giraffe biedt in hare geftalte een merkwaardig voorbeeld aan, hoe. deze regel aanfchouwe- lijk kan worden gemaakt,

«

(*) Het is eene der vier wetten , op welke de beginfelen der wijsgeerige ontleedkunde berusten; dezelve heeten: de &heorie der overeenkomften , het beginfel der verwantfchappen , het evenwigt der organen, en de keurverwantfchap der arga= sifche elementen, Van deze wetten komt men tot eene an- dere, die dezelve alle omvat , namelijk tot het vee van de eenheid der einde zamenflelling. "

a8 DE GIRAFFE.

Men kan inderdaad geen ligchaam uitdenken, ’c welk van voren naar achteren zich kleiner vertoont; want het verdeelt zich nagenoeg in drie deelen, het eene voor de fchoften , het andere voor de heupen, en het derde, ongeveer van dezelfde grootte, voor de middelftreek ; dit laatfte is bijzonder kdein en geen ancer dier vertoont eene dergelijke verhouding. ‘Deze zoo korte romp heeft leden van eene reusachtige lengtes zij zijn tot een’ nellen loôp zeer voordeelig inge- rigt, en toch is er iets, dat denzelven eenigermate belem- ïert: vooreerst, de achter-. en vootpooten zijn te digt nabijg!- kander ; ten tweede, zijn ‘dezelve van ongelijke lengte, en wel derwijze, dat daardoor de fnelheid der beweging verhin- derd wordt. De dieren loopen ‘en fpringen , gelijk men weet, des fneller, naar mate hunne voorpooten koórter en hunne ächtefpooten langer zijn; bij de Giraffe, echter, heeft juist het tegendeel plaats. ‘Offchoon nu bij deze derwijze zamen. geftelde geftalte de leden elkander onderling afbreuk doen, zoo blijft het echter ‘altijd een voordeel voor hunnen loop, die: trouwens flechts betrekkelijk {nel genaamd kan worden, dat zij met lange pooten voorzien is, door middel van welke het haar dikwijls gelukt, den haar vervolgenden vjang te Ontgaan. _ “Wanneer de Giraffe op de vlugt wordt gedreven, dan ver- liest men haar binnen korten tijd uit het oog ; maar zij’ kan deze infpanning niet lang volhouden , dewijl dezelve met een groot bezwaar verbonden is: hare longen, namelijk , zijn niet groot genoeg; een gebrek, ’t welk veroorzaakt wordt door de engte van de plaats, waarin deze zich bevinden, Lt De lange pooten der Gíraffè maken de beweging en het gaan voor haar tot eene behoefte, Het behoud van haar « evenwigt wordt door haren hoogen kop begunftigd, waarvan zij zich als van een’ balanceerftok bedient, om, wanneer zulks vereischt wordt, het overwigt op ééne zijde te brengen, De onbewegelijkheid der lange fteunfels van haren romp zou- de op den duur zeer bezwaarlijk zijn; derhalve balanceert de Giraffe in gelijkmatige tijdruimten , terwijl zij den eenen voet pa den anderen opheft, bij voorkeur de voorften en zeer weinig de achterften, Deze langzame en eenzelvige hewe- ging keert werktuigelijk terug, wanneer de zintuigen van het __ dier niet daor eenig uiterlijk voorwerp worden aangedaan; men ZOU kunnen zeggen , wanneer het aan niets denkt, ‘Men nocmt de Giraffe een woestijubewoner, en verwon-

DR GIRAFFE. ay

dert zich alsdan te regt, hoe zij daar haar voedfel kunne vine den. Dit berust echter op eene misvatting. Hoe zoude men trouwens kunnen gelooven, dat een groot dier zich dáár zoude ophouden, waar het zoo weinig levensmiddelen vond? Een kale, door de zon verbrande bodem, gelijk die. der woestijn, kan even min aan de Géraffe , als aan de tallooze kudden Antilopen, die mer/op bepaalde uren in de woestijn aantreft , het noodig ondethond verfchaffen. Alle deze die- ren vereifchen echter een des te overvloediger voedfel, naar mate derzelver grootte en behoefte aanmerkelijker zijn. Zij vinden ook het voor hen noodige voedfel zonder moeite, wanneer zij zich in de nabijheid der waterrijke en gevolge- lijk met een’ milden plantengroei begunttigde ftreken ophou- den, die in Afrika groote koningrijken en onmetelijke ge- westen vormen: op deze plaatfen eten zij tot verzadiging toe, en verlaten dezelve alsdan; zij verfchijnen, gelijk bij ‘ons de hagel, om alles op hunnen weg te vetnielen, De woestijn is voor deze fchuwe dieren niets dan eene wijk. plaats, gelijk «onze bosfchen. zulks vóor de wilde zwijnen zijn, die de velden op de naburige vlakten verwoesten, “De woestijn, die,in Afrika eene onmetelijke ruimteen een’ onaf- zienbaren gezigteinder vertoont, wordt door de Giraffen en-An- tilgpen , die altijd van magtige en door een’ kwellenden hon- ger geprikkelde vijanden omgeven zijn ‚na hare maaltijden bij voorkeur tot verblijfplaats gekozen, dewijl zij hier beftendig op hare hoede kunnêen zijn, en, uit hoofde van het ruime uitzigt; voor geene verrasfing te vreezen hebben:.hier wor= den, door hare aanhoudende waakzaamheid, gelijk ook door haren fnellen loop, de fchranderfte berekeningen verijdeld, en alle de haar gelegde valftrikken ontdoken, De leeuwen

die deze kunstgrepen der Giraffe bij ondervinding kennen,

verfpillen hunnen tijd en hunne krachten geenszins in eene

vruchtelooze vervolging; zij loeren liever in de nabijheid van

eene bron, waar de dieren komen drinken, of bij eene vrucht-

bare weide , waar zij grazen, of ‚ten aanzien der Giraffen, bij

een smimofg-boschje, welks toppen een geliefkoosd voedfel opleveren ; en hier befpringen zij ,onderfteund door fchrandere

medehelpers, hare leveranciers, de Caracals, onverwachts,

met een’ enkelen fprong, hunne prooi, welke op die wijze

overrompeld, en buiten ftaat gefteld wordt, om zich van

hare laatfte hulpmiddelen te bedienen,

De Giraffen en-Antilopen begeven zich dus ook niet dan

a8 DE GIRAFEE.

met groot suistrouwen naar deze weiden ; tegen de listige be- Ápieders worden fcherpe maatregelen van voorzigtigheid ge-, nomen, en, wanneer de Giraffen. de vlugt, die haar: beste en eerfte redmiddel is , niet kunnen nemen, dan zijn zij tot we- derftand gereed, Het is derhalve Jeen hagchelijk oogenblik , wanneer de beide partijen met elkdhder in ftrijd geraken, De- ze Giraffe, die zoo zachtmoedig is dat alle nieuwsgierigen , die haar bezoeken, daarover verbaasd ftaan, die zich door dedereen laat betasten , die zoo goedaardig is,dat zij op hare zeis toeliet, dat een jonge Mufflon, die onder weg geboren werd, op haar groot ligchaam zijne jeugdige fpelen verrigt= te, dezelfde Giraffe is, bij een tweegevecht met den Jeeuw , geenszins zonder verdedigmiddelen: dit dier, et welk wij in de grootfte rust befchouwen, zoo wel jegens zijne op- - pasfers, die het zeer wel kent, als jegens het publiek, ’t welk volftrekt geenen indruk op hetzelve maakt, vindt in de wanhoop en kracht, welke hem de zucht tot zelfbehoud in- boezemt, een wapen, dat het geduchtfte alter dieren, den leeuw ‚foms ten -verderve ftrekt, De uicflag van den (rijd is on= zeker, en het komt. daarop aan, wie van beide kampvechters den anderen verrast. Wanneer de leeuw uit zijne hinderlaag niet zóó te voorfchijn. gefprongen is, dat hij de Girafe op ééns van achteren naar voren gegrepen heeft,. dan biedt zij haren vijand het hoofd, en dikwijls is de eerfte dag van ha- ren hoef, of de verhaaste heftige bewéging met hare voors pooten , voor. hem doodelijk, Wanneer zij nog ontvlugten kan,-dan flaat zij achteruit, gelijk de paarden; doch zij is „moediger , en heeft meer vertrouwen op hare kracht , wannèer zij de voorpooten gebruikt, Wanneer zij haren vijand het hoofd biedt, dan kan deze flechts na een’ krachtigen tegen- ftand, dien zij met hare voorpooten te werk ftelt, haar berei- ken; gelukt haar dit niet, dan verftrekt zij haren belager tot eene allezins weerlooze prooi,

De beweging met de voorpooten îs aan deze dierenfoort zoo natuurlijk eigen, dat men ze zelfs bij onze Girafe , die door kare opvoeding“zoo zeer getemd is, opmerkt, Wanneer men haar nadert en fart, dan heft zij hare voorpooten op , en ftrekt dezelve uit; maar, ten gevolge van hare buitenge- wone goedaardigheid of tamheid, onderdrukt zij terftond de.

- ge haar van nature eigene drift,

Maar, welk nut brengt de Girafe aan? dit hoort men

dikwijls vragen, Daar de doeleinden immer tot bet gebied der

DE GIRAFER, 29.

oftdoorgrondelijke raadsbefloiten der Voorzlenjgheld behooren goo is het,-naar mijn gevoelen althans, beter, dat mien vra= ge : in welke betrekking heeft onze poging, om de heerfchap= pij over alle dieren te verkrijgen, de Giraffe. tot ons ge- plaatst? Zoo ver het bekend is, betwisten de volken van Middel -Afrika de Girafe aan den leeuw, omdat zij haar afs een voortreffelijk en vooral als een zeer voedzaam wildbraad befchouwen. Zij is voor de zwarte Afrikanen van hetzelfde nut, en levert hun dezelfde voordeelen op, als het wild on+ zer bosfchen aan de Europgêrs. Men heeft van de herten ge- zegd, dat zij onze bosfchen bevolken , verfrasijen en verle. vendigen 5; dat zij tot verlustiging en tot vermaak ftrekken van de grooten der aarde, Waarotg zoude men niet hetzelfde zeggen van de Girafe? Er heeft -tusfchen beiden eene. vol. komene gelijkheid plaats, behafve ín dit opzigt, dat het bosch ons wild eene wijkplaats verleent, die de woestijn de Ciraf= fen en Antilopen aanbiedt, Het zal wel overbodig zijn, eene verklaring te beproeven, hoe en waarom dit aldus bepaald zij.

Bij de herkaauwende dieren onderfcheide men, naar de gee fteldheid hunner horens, voornamelijk twee geflachten ; het eene behoort tot de runderen, het andere tot het hert, De Giraffe kan tot het laatfte geflacht gerekend wórden, hoewet altijd flechts in zekere mate; want gedurende haar geheele teven blijft zij gelijk aan het jong van het hert, dat zijne eer fte horens draagt. Wij zouden gezegd hebben,:dat het voor hoofdsbeen zich verlengt, en met de gemeenfchappelijke be kleedfels omgeven is, die te gelijk met hetzelve wasfen, Doch na de ontdekking, welke ik de Girafe gedaan keb (*), moeten wij ons anders uitdrukken, Wij hebben op den fchedel der jonge Giraffe, welke DELALANDE van de Kaap de Goede Hoop heeft medegebragt , gezien, dat het beenachtige uitwas, *t welk wij tot dúsverre meenden, dat door het voorhoofdsbeen gevormd werd en giet meer was dan eene uitbreiding der verlengde beenvezelen, integere’

(*) Dit is geene geheel nieuwe ontdekking, maér reeds ia het jaar 1826, te Frankfort aan den Main, aan de door den Heer rüpreuL ingezondene fchedels opgeurerkt, Aan den voet der. nevensftaande Afbeelding hebbên wij van de fchedels der Giraffe, en wel die-van het -mannetje en wijfje, eene kleine fchets gevoegd, Aänteek, van den Hoogduit= Shen blad

30. DE GIRAFFE.

deel is éen eigen funk, een op-zich zelf beftadnd been, een flam. met breede grondvlakte , die eenen bodem bedekt : onder dezen: (tam ligt. een beenvlies „waardoor de Giraffe , alsafzon-. derlijke foort, ftellig gekenmerkt wordt. Ik hecht daarom aan deze nieuwe waarneming zeker gewigt , dewijl ik. geloof, dac _ deze omftandigheid een der hoofdvereischten ‘van het beftaan van alle. horen- of geweide-dragende dieren is, De jaarlijkfche verwisfeling van het geweide der herten laat zich op eene- “natuurlijker wvijze verklaren, gelijk het niet verwisfelen van hetzelve. bij de Giraffe blijkbaar zijnen grond heeft inde buiten- gewone uitbreiding der grondvlakte van het bovenvoorhoofds- been, In plaats van eene fteng of van een’ beenachtigen rand , die bij de herten het einde van dit uitwas vormt, vindt men bij de Giraffen een dun blaadje, ’t welk zich over de gehecle ‘lengte der beide voorhaofdsbeenderen uitftrekt; want er zijn er twee, gelijk men aan de naden der fchedelbeenderen de- zer nog jonge. Giraffe duidelijk bemerkt. De Giraffe draagt dus een geweide , even als het jonge hert

in zijnen eerften leeftijd; maar bij dit laatfte dier verfterft de omringende huid weldra, en fcheidt zich af; kort daarna valt de ontbloote beenftam , insgelijks ten gevolge van het, waargenomen verfchijnfel van de loslating der beenderen, af, en in het volgende jaar vormt ‚zich eene andere uitzetting van het voorhoofd „met een’ takkigen ftam , op den kop \ van het bert. Maar bij de Giraffe heeft niets dergelijks plaats 3 zij behoudt altijd de uitwasfen boven. haar voorhoofd , die met eene huid over-- togen zijn, gelijk zij dezelve het eerst verkrijgt, en zoo als deze den vroegften leeftijd.van het hert, het damhert, de Ais. kenmerkt; en alzoo ftaat de Giraf als eenigfoortig tusfchen de, met horens en de met geweide voorziene herkaauwende dieren. In. dit opzigt is zij inzonderheid daardoor merkwaar- dig, dat zij datgene, wat bij de herten en andere met gewei- de voorziene heskaauwende dieren flechts een verfchijnfel van den eerften leeftijd is, verwezenlijkt en op den duur behoudt.

„In de Mémoires du Mufeum d'Histoire Naturelle vindt men een verflag van de Giraffe, door den Hoogleeraar sALZE, te Marfeille, ingezonden, Hetzelve komt, in het hoofdzake- lijke, overeen met het bovenftaande berigt van GrROFFROY ST. HILAIRE, Ziet hier, ten overvloede, nog eenige bij- zonderheden , door eerstgenoemden alleen , of eenigzins bree- der, vermeld :

DE GIRAFFE, a

» Op den 14 Nov,, des avonds ten ro,ure, werd de Gi, raft te Marfeille, naar de ftad geleid, Tot aan de poort, ging alles wel; maar hier ftond zij op ééns (lil, en wilde. voor. noch achterwaarts. Een man te paard, dje tot dus-, verre, toevallig, voor haar had uitgereden , kwam gelukkig op den inval, om te beproeven, of het verder op die wijze. gaan wilde, En inderdaad, zoodra de Giraffe het paard we- derzag, volgde zij het, als een lam, met de vier Arabjereg „, die elk haar aan een.touw hadden. ‘Het paard, daarentegen, betoonde zich zeer angftig, toen het vreemde. dier het zoo, nabij kwam, dat het aan deszelfs ftaart fnuffelde, Bij hes, pasferen van onderfcheidene openbare wandelplaacfen , poog-. de zij telkens de takken der boomen ‘te bereiken ; doch vere loor het paard niet uit het oog, hetwelk zij ile: voorganger had begeerd, en volgde het getrouw tot aan den (fal, voor haar beftemd,

Deze Girafe werd gevangen op 8-À ro dagreizen ‘der karavanen ten zuiden van Sennaar, omftreeks eene heuvels achtige, digt met houtgewas bedekte landftreek. Hare, Aras Dieren verzekeren, dat zij niet veelvuldig voorkomen ;. dar zij de. bosfchen bewonen, fomwijlen in de vlakgen vertchijnen, cu zelden meer dan drie of vir te gelijk, ja. meestal Neche twee ouden met, één jong. ‘Op het eerfte gezigt van den mensch vlngten. zij niet; maar bij, Hat naderen galopperen of. {pringen zij heen, met eene nelbeid, die het beste paard verre achter zich. laar. Zij. geraken echter eerder, dan dit, buiten adem; alsdan keeren, zij. zich om, en verdedigen zich, met de pooten vooruit{laande. Geene yolwasfene Girafe is le= vend te vangen, De Arabieren eten derzelver vleesch , en maken van de huid zeer lange. riemen, en ook zweepen,. ‘Al leen zeer jonge, nog zuigende ‘Girdfen” kan men levend tig worden, en ook deze verminken. veelal zichzelven,' in bare pogingen om zich te bevrijden, of weigeren alle voed. fel ; doch zoo het gelukt, dezelve eenige dagen bij. het leven te bewaren ; worden zij weldra zeer „mak , en volgen hare oppasfers vrijwìllig, even als kameelen en paarden.

Op hare voetreis heeft onze Giraffe nooit neiging ver. toond om te ontvlugten, maar was dikwijls dartel als een veulen, Water heeft dezelve niet willen aanroeren 3 fchoon de Giraffen , naar de getuigenis der Arabifche oppasfers , anders wel water drinken; en zij fchreven de gezetheid van deze op melk aan de bijzonderheid toe, dat, ter plaatfe, waar zij gevangen

su | _ DE CrRAPFE;

werd, eètt meer Ie tan wit, zoet en eenigermate wart wa- ter, hebbende de kleur , den finaak en de temperatuur van de melk. De Arabieren noemen dit meer E/ baar babiad, doòt den Heer nroverTt Meikmeer vertaald, Op verfcheidene kaarten vindt men, westwaarts van Senngar , een’ grooten, ih den Mijl uitloopenden ftroom , ‘Baar el abiad , of de witte Rivier, geheeten. De bijzondere eigenfchap van deszelfs water vonden wij echter bij geenenreiziger vermeld, Onze jonge Giraffe drinkt van ‘16 tot ao maten melk in de 24 uren, des avonds mét de minfte gretigheid, Bij het drinken fteekt zij den bek geheel in het vocht, de bovenlip naar deszelfs op= pervlakte uitftrekkende, Zij zuigt alsdan den drank met Kracht op, en, wanneer zij gedronken heeft, werpt zij ge- meenlijk , den kop omhoog heffende, den laatften mondvol in.de lucht, Koude melk wil zij zelden, Het vat, waaruit zij drinkt, moet zeer zuiver zijn, ja zelfs de handen van den Arabier, die haar drenke, of zij weigert dezelve. De vaste fpijs, welke zij dagelijks gebruikt, beftaat in 5 tot 8, ja To litres maïs en gerst ondereengemengd; zijnde op 3 maten gerst Eéne maat maïs, welk laatfte-graan zij boven elk ander bee mint. Zij herkaauwt, over het geheel, niet drok, en meer bij. nacht dan bij dag. Aardappelen, rapen, mangelwortels, drui- ven, dadels, vijgen, fuiker en kastanjen wil zij niet ; brood en boonen flechts in kleine hoeveelheden, Appelen alleenzijn, - van ‘alle boomvrachten, ‘hare gading, echter niet bijzonder, De mimofa's' bemint zij ongenieen, Linden- en kerfen.bla= deren eet zij.ook; maar het‘ esfchentoof fchijht haar minder te fmaken, Naar de bladen van folanum bonarienfe was zij zeer begeerig; doch men durfde haar dezelve niet geven. ‚Jonge takken van def levensboom , en eiloof, hoewel zeer fcherp én bitter, ‘heeft zij gaàrne. Op een'ftuk weiland of in &enen tuin betoonde zij zich geheel orverfchillig omtrent de kruiden, welke voor hare voeten ftonden, even gelijk Omtrent het water, dat dezelve befproeide, Dikwijls, doch telkens in kleine hoeveelheid, loost zij hare urine, Hare vier uijers, geplaatst als die der merrie,zijn vooral niet groo- ter dan eene kleiné noot, Anus en vagina zijn beide klein, De ftaart, vrij verre voorwaärts óp de ftuit beginnende, is rolvormig , dik aan het grondftuk, {pits aan het uiteinde; hij ftrekt zich uit tot aan de knieholte, en eindigt in een bosje zwart haar, 7 of 8 duim lang en golfswijze gekroesd. Moeis jelijk is het, de (nijtanden van de bovenkaak te tellen, naars

«

DR GIRAFFE, $3

Óen het dier geen aanraken van den kop fchier dulde, Ik: ken echter verzekeren , dat zij er tien heeft, van eene fpa- delvormige. gedaantes zijnde de beide uiterfte dier tanden: fpits en kegelvormig, dus melktanden, overeenkomftig; haren oaderdom. Bovenfnijtanden heeft zij even min als eenig an der herkaauwend dier, Wegens de bakranden heb ik niets fteitigs kunnen ontdekken, De tong is blaauwachtig zwart ;' bezet met harde, fpitfe , digt bijeenftaande bultjes. Zij kan: dezelve 6, ja 8 duim buien de lippen uitftrekken , eh ze is ongemeen beweeg- en buigbaar,. gelijkende alsdan naar een’ zeer langen worm, zich romdom de lippen van het beest bewegende, Zij bedient zich van hare tong bijkans als var eene hand, en brengt met dezeive de boomtakken en bladeren saar den mond, op eene zeer behendige wijze. Nu eens ziet men de punt derzelve haakswijze gekromd , dan weder fpiraal- vormig gedraaid om de uiteinden der takken, welke zij aldus naar de hoeken der kaken brengt$ ook weet zij met hare ruwe tong bet hooi halm voor halm te vatten, De odren zijn vrij gelijk aan die der koe, en 7 À 8 duim fang; de horens 65, aan derzelver grondvlakten 115 duim, doch in het midden en aan de uiteinden flechts 4 duim in omvang. De neusgaten zijn klein ; de bovenlip min of meer {pits uitloopende, en bij- kans 2 duim langer dan de onderlip, De oogen zijn zwart, groot en levendig; derzelver plaatfing is omgunftig om op- waarts te zien , zoodat zij de voorwerpen boven dezelve niet: £chijnt te kunnen opmerken, naardien het boogswijze -opftaand dekfel der oogholten fterk vooruitkomt, eene foort vat af- dak ‘voor het oog vormende, De manen zijn kort en borfte- Iig ; de hoeven zwart &n gefpleten,

-_» Zelden gaat de Giraffe, en bij dag nooit, liggen. Zij ib zeer zindelijk op haar lijf , en hare korte, eenigzins ftijve haren “hebben niets onordelijke, Zij.loopt of ftapvoets of in galop, en de Arabieren verzekeren, dat zij nooit draaft, Haar ftap $8 volkomen telgahg’, en ‘haar gant had en ligt, doch uiet bewattig. Ì

» Zij Is gaarne in de opene lucht; en ; wanneer men haar, bij mooi weêr, in den-tuin brengt, fpringt zij.als een jong véu-

Ten, maar op eene geheel bijzondere wijze, verheffende zich ‘zeer hoog , en daarna ftijf weêr nederkomende, Soms wil zij galopperen, en trekt alsdan de vier Arabieren; die haar vast- houden, met zich voorts ja ik heb gezien, dat zij vijf (terke mannen medefleepte. Zij fchijnt den hals niet gemakkelijk naar

MENGELW,- 1828, NO, fe C

34: | DE GIRAFFE.

de vaorpooten: te knhnen buigenz mear-dikwijls heb ik haar den fhoet op de ftuit zien :brengenen langs de dijen neder. waarta , waarbij zich de hals, mét gemak , volmaakt in een”. cirkel boog ook kan zij takken vatten, die a of 3 voet bo- ven haar zijt, - Zij last zich ongaarne aanraken, is zeer zacht- aardig , en flechté waùnnèer men haar te. zeer plaagt, toont zij hare wijze van verdediging ‚door vooruit te flaan „zoo wel met de achter- als voorpooten; nimmer ftoot zij met kop of ho- rens, Dikwijls likt zij haren oppasfer het dangezigt , de handen en kleederen, fomwijlen ook vreemde perfonen, en benzike ben, die haar naderen, Paarden ziet zij gaarne, en oogt hea na, wanneer zij zich verwijderen; deze, integendeel, worden onrustig, trillen, (teken de ooren.op, en trach» ten haar te ontwijken; ook de koeijen zijn fchuw voor haars

» De Giraffe bemint het licht. Zij is- vet en fterk , en heeft , finds zij het Lagaret verliet, ín kracht en tier hbo Stemmelijk geluid heeft zij nog nooit laten hooren,

np ln 1823 werd, door den Pacha van ZEeypte, eene Gi raffe naar Konftantinopel afgezonden, welke echter kort daar- Da, zoo men wil uit gebrek aan melk, in den tuin van het _Serail is geftorven.” " Wij voegen hier nog diet weinige bij, betreffende de. Gf- rafe, welke, desgelijks een gefchenk. des Pachas van Egypte , des avonds van den rr Augustus 1.L.op. den Teems. uitge- fcheept, en daags daaraan naar Windfor vervoerd werd. Het is mede de eerfte, welke immer in Engefand is verfchenen. Beide, die van Parijs en Londen, zijn van ééne;moeder , en in de woestijn van Sennaar geboren. Naar Cairo overge bragt,. werden zij door MumAMED naar Alexandrië gezon= den, om den Koningen van Engeland en van Frankrijk, ten gefchenke te worden aangeboden, Doch neardien tusfchen beide dieren eeu onderfcheid in grootte en geftalte. beftond , zoa mosten .de--Gonfuls loten. De: Franfche Conful trok het beste lot (die van Parijs is 1e voet hoog); de andere werd. ‘met de Penekpe maar Malta gebragt, alwaar zij tot den 31 Mei bleef, Toetú zij gevangen werden, waren zij niet grog= tér. dan eeh: ezel, en moesten eenen weg van 45 dagreizen afleggen ter.zij:te- Caíro kwamen, De Onderkoning hed twee Arabifche ‘Oppasfers „eenen tolk,eu twee Egyptijche koeijen , ‚om dezelve van melk te voorzien , gan-de eene zoo wel als aan de. andere, voos de reis naar Europa, medegegeven,

\

\ B DR GIRAFFE. 85

| | Taustchen de ooren heeft deze Giraffe twee korte uicfteek,

Sele , met vrij lang haar bedekt, hetwelk langs den nek naar achteren afdaalt, Op den rug is geen bult, even min als. op de fchouders, hetgeen met vroegere afbeeldingen niee overeenkomt, en alzoo derzelver onnaauwkeurigheid bewijst. De regte lijn van boven tot aan den ftaart vertoont eene niet noemenswaardige kromming, Van den hoef des voorpoots tot aan den top van het‘oor gemeten, fs het dier zo% voet hoog. De algemeene kleur is lichtbruin, geelachtig bruin; maar de vlekken vertoonen zich donkerder, en zullen, daar het eerst twee jaren oud is ‚nog donkerder worden, De oogen zijn groot , donker, vol uitdrakking „en bewegen zich , evenals de ooren fel, Het dier fchijnt vreesachtig, en wordt door gedruisch Gurustig; maar vertoont zich veel geruster, wanneer zijng

Oppasfers bij hem zijn. Bij zijne aankomst te ‘Londen konde '

de plaats, waar het den eerften dag werd opgefloten, maar weinig menfchen bevatten. Dit gaf aanleiding, dat het ge- meen buiten veel geruchts maakte, waarbij de Girafe, vol Angst, nu aar de venfters , dan rondont keek ; maar naauwe-

lijks mogt zij den Schoonen hals aan baren oppasfer vlijen ,

of, als overtuigd dat een vriend aan hare zijde ftond, zij was gerust en ftil,

Veel kracht fchijnt het dier níet te bezitten; hetgeen veel. ligt nog het gevolg is van gebrek aan volkomenheid en vole len wasdom. De geledingen der voorpooten zijn van voren zeer dik, gelijk bij jonge kalveren. De voeten zelve ftaan niet loodregt, maar wijken van het ligchaam af‚en ftaan wijd van elkander, als wilden zij den zoo zwaren hoogen last des ligchaams, wanneer het dier overeind ftaat , helpen fchrages. ‘Voor het Overige wordt het te Windfor, waar het zijn vere blijf houde, met gewasfen , koren , tarwe, gerst en hool ge- voerd, en deg oren Vroeg, alsmede des avonde , met melle

gedrenkt, Ne

„SETS, OVER DEN SCHOENLAPPER, BIB UR LIJKEN VAN C, RW FJ OB WIT? VAN HET GROENE ZOODJB HIELP AFNEMEN _EN TIUISBRENGEN, Hee » genoegzaam bekend, dat in het: uitvoerig verhaal van den moord en de mishandeling der lijken van de beroem- de Staatsmaunen; CORNELIS En JOAN DE WITT, op den Ca

\

86 ik WTS aoften van Oogstmaand 1672 ‚door WAGENAAR gegeven, tene toffelijke melding wordt gemaakt aangaande het bedrijf van den Advocaat THROPHILUS NAERANUS,ER sekeren Schoenlap- per, die, wit loutere liefde top de wermoorde Broeders, de diènaars van Heere JoAN, den Heer van Zwijndrecht (den r.wager) en den Heer Rekemmeester va wirr (den vader) -bijftonden in het afnemen van de mishandelde lijken (*), en “det die verhaal van Jiefde hier, bij het vermelden van zoo < vele. blijken van Aaar, vooral hboogelijk behaagt, gelijk eene bloem zoude doen, welke gevonden werd oP een groot veld ° vol distelen, :

Minder bekend zal het zeker zijn, dat een onzer Geleer- den, (zoo fk meen Mr, Mm, TEMMINCK) vóór eenige je- ‘ten, in het Genootfchap Concordid et Libertate , te Amfler- dans cene Lofrede heeft gehouden op den onbekenden Schoen- ‘dapper, en dat deze man daarbij is voorgedragen als eene der edelfte daden bedreven te hebben, waarvan onze Gefchiede- nis gewaagt, door bnpeverad aide opregte dankbaarheid te bewijzen aan gevallene Grooten, zonder het gevaar te ont- zien, hetwelk hem konde overkomen van de zijde van het gemeen , waaronder hij dagelijks verkeerde, en hetwelk hem om geene reden zoude behoeven te ontzien; en wel in dien _ “nacht en in dien tijd, dat de woede van dat gemeen nog ‘gaande en in den hoogften graad verhit was,

Meermaten heb ik nagedacht over het groote en edele van het bedrijf van dezen Schoenlapper, en ik beklaagde mij wel eens, dat men zijnen naam niet kende, welke waarfchijnlijk door de ftellers van de Zerigten (}), waaruit. WAGENAAR de zijne heeft ontleend, verzwegen is, ten einde den man niet aan onverdiend leed uit wrevel en wraakzucht blaot te ftellen 3 terwijl het door het bijvoegen van het woord zekere genoegzaam blijkt, dat de man destijds wel onder zijne ftad- genooten bekend was, -

Onlangs iets naziende in een’ band met wdverfaria, of aanteekeningen van allerlei aard , door een’ onbekenden met

& Zie Vaderlandfche Historië, D. XIV. bl, r 78, druk - Van 1792,

(4) De Gedenkweerdige Stukken, enz, door WAGENAAR hierbij aangehaald, worden doorgaans , edoch met veranderin= gen en toevoegfels, gevonden achter het Treurfpel van j, o u- DAAN, Dolle blijdfchap of de llaagfche Saturdom,

a

OVER ZERGREN SCHOENLAPPER. sr

eéne loopende hand voor Zichzelven ten papiere gebragt, van 'om,rent den jare 16go tot 1700 of iets later, welke door mij in 1803 of 1804 op ‘eene auctie in Gravenhage is gekocht en federt vele jaren ter zijde was gelegd , vond ilk daarin het volgende vermeld, op het woord Schoenlapper :

De Schoenlapper, welcke, in de nacht-na ao Augustus 1672, de lijken, van de Heeren Gebroeders pe wirt van

den paal van het groene foodje hielp afnemen en naar huis

brengen heette dr oMas Rijswijck. Hij woonde in het achterom, en had zijn pothuis in het the encn ‘„ Hij ís later naar Dorde verhuisd,”

Dit berigt kwam mij van genoegzaam belang voor, om het- zelve in het een of andér blad mede te deelen, en ik zend het aan U, M.M. H.H., met verzoek om het in een der eerfte nommers vah uw Tidíchrift te plaatfen. à

. Ik heb, bebalve het gemelde, piets aangaande den man ‘kunnen ombre: Waarfchijdlijk heeft hij den Haag moeten . ruimen, en misfchien heeft hij erkentenis gevonden bij de kinderen of maastbeftaander van de ongelukkigen, jegens wie hij zulk eene oùgemaene SOEREN uit loutere liefde had doen blijken.

Ik ben met hoogachting

Uw Ed. DW. Dienaar Utrecht , den 13 Dec, 1827. JACOBUS SCHELTEMA.

BELANGRIJKB ONTDEKKING VOOR DE SCHEEPVAART.

O, de tegenwoordige Franfche Tentoonftelling der voore werpen van Volksnijverheid vindt men ook de Viltbekleeding, waarmede de Heer nopBrfe van Nantes de Franfche fche- pen zal voorzien, Het kan niet onbelangrijk geacht worden, hier iets nâders omtrent eene der gewigtigfte uitvindingen voor den handel en de fchgepvaart mede te deelen,

Sedert den jare 1760 kwam het bekleeden der fchepen met koper vrij algemeen in zwang. Het zij men daarnevens nog een bekleedfel van hout voegde, of niet, altijd werd het ouder water gaande. deel van het {chip met grof , met heet teer befineerd papier overtrokken, waarop dan eerst het ko. per werd aangelegd. Men poogde daardoor zoo veel efgstie citeit aan hetzelve te geven, dat de kop&rcri platen bij het

30 . BELANGRIJKE ONTDEKKING

wastfpijkeren niet leden, en zich zoo vast, aan het fchip hechteden, dat het zeewater niet onder het ‘koper konde doordringen. Ware dit doel volkomen bereike geworden, zoo was het koper eens zoo duurzaam geweest, wijl het alsdan alleen aan de buitenfte ‘oppervlakte door den roest zoude aan. gedaan zijn; maar het wordt ook binneriwaarts aangetast, en bij elke nieuwe bekteeding vindt men het papier geheel verm ' TOt.= Deze bewerking liet alzoo nog veel te wenfchen overe

In het vijfde jaar der Franfche Republiek nam men. eene nieuwe proef. Men bekleedde, in de haven van Brest; een fregat met op elkander genanid en geteerd zeildoek ;'maar het linnen verrotte desgelijks , en men zag daarvan af, Thans kwam men op den inval, vilt daartoe te bezigen, Een uit dierenhaar beftaand weeffel, dus redeneerde men, is niet, gelijk een uit ‘het groeiijend rijk, aan gisting onderhevig; en men bevond inderdaad, dat het bijkans onvernietigbaar is, Dee ze nieuwe bewerking werd door de Engelfchen aangenomen die tegenwoordig nagenoeg duizend met vilt bekleede vaar= tuigen bezitten, en de Fran/che Marine volgt thans dit voore beeld ; hebbende met den Heer DoBRÉE eene overeenkomst aangegaan tot bekleeding harer fchepen op gezegde wijze, Naar het voorfchrift van poBRÉZ aangelegd,’ vormt. het vilt een inderdaad ondoordringbaar dekfel; het befchut voor het knagen der wormen, waartegen zoo vele middelen vruch- teloos beproefd zijn; op die wijze bedekt , kunnen de.voc. gen van het fchip haar breeuwfel niet meer uitwerpen , en de kalfatering onmogelijk affpringen; het vilt belet fteeds alie indringen van het water en de daaruit ontftaande ongevallen, zoodat een met vilt overtogen fchipsbuik drie- ja viermaal fanger duurt dan een gewone, en daarenboven veelvuldig filliggen en kostbare reparatiën befpaart; eindelijk, hetgecu een zeer groot voordeel is,is deze elastieke , ondoordringba- re dekking zoo fterk, dat de zijden van-een fchip kunnen worden Íngeftooten, zonder dat er water hd en het {chip wordt opgehouden,

De ondervinding heeft alreeds Donate” s hoop cn verze- keringen bevestigd; gelijk het volgende uittrekfel eens ben rigts van JOHN OPHAM, Kapitein van den Walvischvanges Triton, uit de haven van JVantes, moge bewijzen: Wij »„ kwame gan kaap Sferge, en zeilden acht knoopen, Eens. Klaps flict het vaartuig op de punt eener zandbank, Hec » borsthout ontving den ftoot,en werd door denzelven wegge-

VOOR DE SCHREPYAART. 39

fcheurd, Dan, hae fterk ook de floot geweest was, het „Vilt had ‘het fchip: zoo wèl behoed, dat zich geen drop- „pel waters in het ruim bevond, De-manfchap, gerust- gefkeld, vervolgde den koers, en na verloop. van’ eenige: „dâgen liep het fchip de Magelláanfehe. zeeëngte in. Die’ was in dat jaargetijde een {tout beftaan.. Tweeënveertig » dagen lang had men dan ook met verfchrikkelijk weder te: kampen , en het fchip werd aan het Vuurland, op eene: „Plaats, waar fpitfe rotfen zijn, op. de kust geworpen, » Reeds achtte meù..het.fchip verlosen 5 doch, bij den eerst: zap somde ves ee het, ‘met behulp van alle de: ‘sp ankers, hetzelve ‘bulten gevaar te bsengen. Men dacht

„dat te dezer gelegenheid veel water moest zijn -binnenge- n "-drengen, en het:eerfte werk was, naar de pompen :te grif. per; doch zulks was hier even min het gevat als bij kaap »-SGerge. Het fchip zeilde naar de Sandwich-eilanden , kruiste » een, half jaar lang .op de kust van Japan, hegaf zich ver. » volgens ter vischvangst naar:de kust van Kolifornië , en » keertle eindelijk naar Nantes weder. Bij hèt naauwkeurigst „» onderzoek vond men het fchip volkomen-zóó6, als'het de » werf bad verlaten; kalfatering , breeuwfel, vilt, hout , al-

so les is gaaf eu gezond, gelijk het uit hânden der fcheepss pn timmerlieden kwam. De.fíchipsbuik kan wel even zoo

lang mede als. het fchip aki gat eerst vier en een

half jaar oud is,”

7 Deze belangrijke werbètering , dede invloed op de As- Srantiën, en hét befparen van kosten voor de Marine, niet in aanflag gebragt zijnde, maet het oníchatbaar beodeel aanbrengen, daar dezelve het indringed des waters zelfs dàn belet, wanneer een vaartuig geftooten heeft; van jaarlijks een groot getal zeelieden bij het leven te bewaren, en als

goo der menschheid een’ waarachtigen diertst bewijzen.

IETS, OVER BENE VLINDER = VERHUIZING. Doof P. HUBER. (Bibliothèque univerfelle + Aoust 1827.)

L Junij 1826 greep er în het distrikt Grandfon, kanton van

Vaad , een: verfchijnfel plaats; dat ik vermeene nieuw te- zijn

in de hatuurlijke historie der vlinders, en van welks echc- heid ik de volkomenfte overtuiging bezit. |

\

da Ears.”

Mevtouw DS MEURON Wobr Zag voorbif hes veafter harer eetzaal eene menigte vliegende voorwerpeù zweven. waarop zij in het eerst geen acht floeg; maar, daar de voort- during van het verfchijnfel ten laatfte hare nieuwsgierigheid. opwekte, verzocht zij, hare bijziendheid mistrouwende , ha- ren zoon eens te gaan zien, wat dat toch ware, Deze ging. naar. buiten, en riep terftond de ganfche Familie bijeen , om. eene tallooze menigte vlinders gade te laan, die. den tuin. met de grootfte fnelheid doortrokken, Het leverde eene ine. derdaad even fraaije als zeldzame vertooning op. De vlinders. waren alle van eene en dezelfde fchoone foort, en wel die- de Franfchen. noemen Belle - dame, Allen volgden’ zij dezelf. ‘de rigting, van het zuiden aàar het noorden, Ondanks de. te= genwoordigheid van meníchen, weken zij noch ter linker. noch ter regterzijde af „en vlogen digt aaneen ; en het wss- niet mogelijk , het Ddegin of het einde te zien van dit weer-. loos heerleger, De togt duurde meer dan cwee uren, zen= der ‘eenige tusfchenpooring ; en waarfchijnlijk had dezetve. reeds eenigen tijd geduurd, vóór dat zulks de aandacht van Mevrouw wou» trok, De kolom had van zo tot 15 voet breedte; dezelve hield zich uiet bij de bloemen ep, en hare vlugt was laag, fnel en gelijk, De zaak is te opmerkelijker, wijl dit eene foort van vlinders is , welker rupfen, ten mina _ fte in onze ftreken , niet gezellig leven, en zelfs zich afzon- deren zoodra zij uit de eijeren komen,

Deze zelfde vlinders zijn vroeger (op het einde van Maart) ‚door den Hoogleeraar BONELLI in de omftreken van Zurón in masfa waargenomen, desgelijks van het zuiden naar het noorden trekkende, en vertoefden aldaar eene poos; de lucht was er mede vervuld, overal , waar bloemen waren, en des avonds werden alle planten met dezelve bedekt, Den 29 Maurt waren zij het menigvuldigst, Vervolgens verininderde derzelver menigte aanmerkelijk, hoewel er tot de maand Junij nog vele overbleven, Ook elders heeft men ditzelfde verfchijnfel waare genomen, met name te Cons, Racconní, Sufs enz, 50

Deze fraaije vlinder, zonder zeldzaam te zijn, ds echter geenszins gemeen ín onze ftrekèn ; maar dit jaar , en vóór dat ik van deze groote verhuizing nog kennis droeg , had ik zelf;, met verwondering, eene ongeloofelijke menigte dezer Infek… ten, grooter en fchooner dan doorgaans, in de distrikten Grandfon en Tyerdun opgemerkt, en, hetgeen zonderling is, ‚veel vroeger, dan men die anders ziet, te weten op het eind

OVER RENE VLINDRK-VERHUIZING. 4,

van den zoner en in den herfst. Deze vlinders ‚op de bloe-. men verftrooid, vertoonden geene andere betrekking tot ele” kander , dan die der fekfen,

Ziedaar dan eeneg nieuwe daadzaak ten volle bevestigd,” Eene der fraaifte foorten van onze vlinders komt uit het zui- deù; zij vliegt in eene geflotene kotom, verfpreide zich in onze ftreken , en, waarfchijnlijk , tot in Duitschland. Maar, zijn deze verhuizingen veelvuldig ; zijn zij jasrlijksch? Pro- fesfor BONELLS meldt ons, dat men ditzelfde verfchijnfel ,

weinige jaren te voren» seede in Piemont hebbe waarge-

nomen, : | rik

"BRIEF VAN SIR WALTBR SCOTT AAN SIR ADAM FERGUSON , 3 AUGUSTUS 827, OVER BEN PAMILIE-TAFEREEL TE APBOEEOKD) GESCHILDER@ DOOR DAVID WILKIRe

Sinae WALTER SCOTT zijne nameloosheid heeft verzaakt, poogt men partij te wekken van den ftap.,door hem gêdaan, om hem tot andere te bewegen, De meest befcheidenen dringen hem, om nog een klein tipje van den fluijer op te beffen, eu hun eenige anekdoten van zijn leven mede te deee len, of hun iets toe te vertrouwen, rakende zijne neigingen: en gewoonten , hetgene hug (en het ‘publiek’ bij uicftek zou-: de inceresferen, Maar er zijn er ook, die hem beftormen mes: verzoeken, om zijne eigene Levensgefchiedenis te fchrijven, Als een verflandig man, en die weet, hoe men de nieuws. gierigheid behoort gefpannen te houden, en aiet dan traps: wijze te voldoen, betoont hij zich geenszins geneigd, om: zoo eid zich over te geven, De volgende brief, onlangs, àan een’ \zijner geliefdfte vrienden gefchreven , ter gelegen heid eens sanzoeks van dezen aard, vervat ‚in ons oog , eene, mengeling van vernuft en goedbartigheid, van bevalligheid en__ . gevoel, die, zoo wij vertrouwen , desze}fs vertolking onzen Lezeren welgevallig zal doen zijn,

‘Waarde Vriend {

De fchitderij, waarover gij mij -fchrijft, behoort eigen. tardig tot de huisfelijke tafereclen, hoewel de perfonen als in Eene foort van maskerade zijn voorgetteld, png het verlangen van den vermaarden fchilder; evenwel, gij, als eigenaar derzelve , begeerig zijt, die ve laten eve

481 eet BRIEF

ren, #ìd ik niet:, dat kinden Tob hebbe, om B daanegdn. te. kanten; he dln ie

Maar de Heer n*** PE daareritsvven: van zijn ver. langen naar an&kdoten „ralfénde mijn bijzonder en huisfelijk verkeer, of, gelijk :hij-.zich uicdrdkt, naar: een’ portret des

Schrijvers in. zijn’ .nachtjapom en. op zijne ‘kamerthuilen 3 en: dat. wel uit uwen naam?! u; die, zoo iemand, in ftaact zoudt zijn, bm eenige anekdoten van de:dagen' onzer jeugd op te disfchen, die evenwel: tegenwoordig eene: vrij malfe figuur zouden: maken, Wat ganggat mijn nachtjapon en -kamermui. len, zoo geloof Ik, dat er eem tijd geweest is, dat de ‘arti. “kelen van mijne garderobe u _even bekend en gemeenzaam waren, als die der garderobe van poins gan Prins nEN- DRIEK; Waar over dat tijdperk zijn eehige jafen ‘voorbijge- gaan „en. ik kan miet denken, dat het zeer belangtijk- zijn zou voor het publiek, te: vernemen, dat. ik mijn: verfleten ochtendgewaad ‘heb verwisfeld voor eene Graaije douilletto , tijdens míjn ‘jongfte verblijf te Paríjs.

Ermftig gefproken: kan men onderftetlen, dat femand, be- gasfd met eenig gezond verftand, begeerig zijn ‘zou naar ‘eene foort van oudwijvenpraatjes , die, bij gebrek van ander nieuws, zich hechten dan een bijzonder perfoon , Loo’ {lil levende alg ik? Eu, hoewel fk' niet geneigd ben', úrijzelven erg kwellen wegens hetgene ik-niet- kan: beletten , wik ik echter, goo lang ik mijn’ vrijen wil hebbe, geentziris de hafid leened tot deze malligheden. Geéen mensch, eenigzins bekend In het vak. der lettere „-kan zoo weinig, als ik, te vermelden heb. ‚ben wegens zichzelven, Geenerlei hinderpaal, hee ‘zij van ges boorte , het zij van opvoeding, heb ik te overwinnen gehad 3 met geenerlei bijzonder voordeel ben ik begunftigd geworden, en mijne loopbaan ís even arm geweest ín belangrijke voorval- fen, als dié van den fchamelen fchaarflijpert Eene historie! » God zegene u! Ik heb er geene te vertellen , Mönheer 1!” (*))

De dwaasheden der jeugd behooren reeds ‘woorlang: te zijn woorbijgegaan 3 $ en, bijaldien de vobroordeelen en ongerijmd: heden van een’ lateren leeftijd dezelve hebben vervangen, wil ik die bewaren, zoo als de {choone 118 Bs zijne vergezigten bewaarde , om er mijne bijzondere vrienden mede’ te vermaken. Eene eenvoudige optelling der perfonen, in de fchets vervat, fs alles; wat ik kat vergunncu, dat men wegens mij en de

GJ Uit een facyriek Muk van CANNING,

VAN SIR WALTER SCOTT. 43 atjoen gemeenmakes en dusdánig ie-hetilot der menschheid; _wauneer wij ons zeven ‘of acht jaren achterwaarts wenden , dat zelfs hetgene ik nu wil laten volgen nier heeft kannen vermeld worden. zonder eenige.‚zeer pijnlijke, herinneringen, Het ontwerp, door onzen onnavolgbaren WILKIE gee vormd was, onze familfeeroep woor te ftellen inhet ge. waad der landlieden van de zuidelijke kantons, eene - vers maakpartij regelende, van welke meh reeds eenige toebereide felen outwaart. De. plaats is bet verras: bij. Kayfide, een uite geftrekt gezigt. verleenende van de: zijde der El/donfche heue velen, zt, De. zletende perfonaádje„ eis molenaar gekleed, felt, geloof ik, Sir wALTER scoTT voor, fchrijver van eenige. twintigtallen boekdeelen, en eigenaar van Aöbotsford, in het Graaffchap Roxburgh. ‘a, Op ‘den voorgrond, en verbeeldende „, naar. wij mogen onderfteilen, een’. vrolijkeg landman, een don vivant, een, weinig. ftkooperachtig sis Sir ADAM FERGUSON, Ridder Garde van de Resgalia van Schotland, 3. Op den tweeden grond is een zeer (choone grijsaard, toen meer dan 84 jaren oud, gemaald in zijn eigen karakter, als herder, lij behoorde mede tot de talrijke Clans der scorreN. Hij was geweon zich tc beroemen op drfé aliet zeer gewone zaken bij de herders der zuidelijke land(tre= ken: zo, dat hij in den ganfchen Jaop. zijns levens nooit flom- dronken was geweest; ao. dat hij nimmer icmand in gram- £chap bad: geflagens 3°. dat hij. nooit zijnen meester een’ ftuiver bad doen verliezen aan kwade fchuld, boewel hem bet beftuur van aanzienlijke verkoopen van vee was LOever. trouwd geweest. Hij ftierf kort daarop te Abbotsford. 4 S,6. Drie vrouwebeelden, van welke de oudíte is de finds zeer onlangs betreurde moeder der familie. 5. De jeugdige perfoon , de voorfte der groep, ig Adifs 8OPHIA CHAR» LOTTA sCOTT, tegenwoordig Mistrifs JOUN GIDSON LOCKHART; En 6, bare jongere zuster, Mifs aNNa ecoTT. Beide zijn als melkmeisjes voorgefteld, met hare deglins , of melkfchortjes. 7, De.jongeling ter linkerzijde des herders, met een jagtgeweer, is de oudfte zoon van Sir WALTER, tegenwoordig Koninklijk Hluzarenkapizein, 8, De jongfte' zoon der familie, CHARLES SCOTT, thans op het Collegie van BRAZENOSE, te Oxford, De beide honden weres de Ifèvelingen van allen; de groote, MA TDA geheeten, was een jagthond vaf het dude bergrass éh een der fraaifte honden, die mên ergens vindt: hij werd mij ge-

44 BRIEF

Schonken door het Opperhoofd van Glengerry, en was zeer gezien, zoo van wege zijne fchoonheid als getrouwheid , en de groote zeldzaamheid van zijne foort. De andere is een berg-dashondje, met name ourisK,-van een bijZonder ras van Kintail, ’t Is een gefchenk van de achtingwaardige Mijs STUART MACKENZIE,’ en een uitgezocht ftaal van een ras, na bijkans verdwenen. Marpa, even als BRAN, LUATH En andere honden van distinctie, „rust onder den grafiéen „” verfierd met een opfchrift, dat, het zij vermeld tot eer van de klasfieke ScAorfche wetenfchap, niet meer dan ééns in twee regels zondigt tegen de hoeveelheid (guantitas)):

A MAIDAE MARMOREA DORMIS SUB IMAGINE MAIDA, ÁD JANUAM DOMINI. UT TIBJ TERRA LEVIS.

OurrisxK Ís nog in levenden Wjvez maar, êven als eenige andere perfonaadjen van hee cafereel, hare talenten en haar karakter hebben meer verloren dan gewonnen bij het flijzer. Zij-is geworden, wat Dostor Ruw rr, de Kwaker, van zich- zelven getuigt in zijn dagboek, heuandeljk kaorr!g en p onhandelbaar,” Indien het den Heere B**® viijc, de bovenftaande ophel- deringen de.zijne te maken, ze zijn tot zijnen dienst; maar Ik beding bij den koop, dat men niets toevoege aan het zoo * fchrale onderwerp. Evenwel fchiet mij een voorval te binnen, rakende det ouden THOMAS scOTT, den herder, hetwelk ‘karakteristiek js, en waarmede uw vriend, zoo hij wil , zijn profijt kan doen. Tom, als vertrouwde diensar, en als een , naar ‘zijnen ftaat, rijke knaap, was eene perfonaadje, die onder de zijnen in den omtrek hooge onderfcheiding had verwor- ven, en was gewoon , zich geweldig af te flooven, tem ein- de zijnen rang in de openbare meening op te houden, Na werd ‘hij, in zijne eigene oogen ten mfnfte, verdonkerd door _ ‘het gewigt van een’ nabuur op het land, die, hoewel op - verre na niet, op het ftuk van rijkdom en fchranderheid , in - zoo goed geruchte ftaande als THOMAS scorT, evenwel één voordeel boven hem had; te weten, van wijlen den Ko- ning gezien te hebben; en hij was gewoou zich daarvan te bedienen, ten einde Tom de loef af te fteken, bij elke gele genheid, wanneer het gebeurde, dat zij elkander ontmoete- den. Tromas verdroeg die:meerderheid met ongeduld, Doch, toen deze fchets voltooid was, en ten toon gefteld

‘VAN SIR WALTER SCOTT. | 85

werd te Londen (1818), vermeldden de nieuwspeplecen:, dat

zijne tegenwoordige Majesteit zich verwaardigd had , dezelve met eenige opmerking te bezigtigen. Verrukt over deze bij= zonderheid , ging THOMAS sCOTT, op zekeren’ dag , fa

eene verfikkende Mitte, op reis, en legde vijf mijlen te voet

ef, om zich naar Bewden te begeven, waar zijn mededinger woonde, Neaauwelijks was hij diens hut binnengetreden, af hij riep, ín zijn plomp boschdiatekt , uits ANpRo! mensch! ‚„ hebt gij niet eertijds den Koning gezien?” Dat heb . „ik, op mijn woord; ik heb hem gezien, Tom!” hernaas ANDRO: Ga zitten, en ik zal u dat alles vertellen. Ziet „8, ik was te Londen, op eene plaats, die zij het Perk „noemen, maar die even min gelijkt naar de ellendige. om- keiningen van heggen, of naar de vierkante Parken van dit land”... Scheid uit, fcheid uit maar!” riep Tu o- MAS5 „ik heb dat alles reeds van u gehoord. Ik ben al- „leen van gindfche zijde der Know gekomen, om u te zeg- » gen, dat, zoo gij den Koning gezien hebt, de Koning » mij gezien heeft, mij /” En hij keerde terug met eeh vro- lijk bart, zijnen vrienden verzekerende, dat het hem regt » goed gedaan had, zijne rekening met ANpRrate vereffenen”?

„Joeofe haec, gelijk de oude Laird van Restalrig Schreef.

aau den Graaf cowmIie, Vaarwel, mijn oude, geliefde - en finds veertig lange jaren beproefdc vriendt Ouze genie

tingen mogen thans van een’ sminder levendigen aard ziju, dan die, welke wij te zamen gedeeld bebbens Maar het » zou dwaas zijn, daarom te morren over ons lot. De „jeugd keert niet wedet, doch de dagen van den ouden tjd.” |

Abbotsford,

2 Augustus 1827, WALTER SCOTT. »

NIEUW ONTWERP VAN EENEN WEG ONDER DE RIVIER DE __ MERSEY IN ENGELAND, - Dr

D. haven van Liverpool, aan de Merfey, drie mijten van de mond der rivier, ligt vlak voor Chesterskire, waarvan dè-

zelve door eene zeebreedre van ongeveer vijf vierden éener_

mijl is afgefcheiden, De belangrijke en veelvuldige betrek. kingen tusfchen de Graaffchappen van Lancaster en Chester ; de moeijelijkheden en gevaren van het overfteken eener-ri-

Tl âd » « . <. . Er _ 4

6 NIEUW ONTWERP. .

Kd

VÄRS WRRkEr onftuimige golven, door de zee geruggeworpen, bij wijlen de fcheepvaart geheele dagen ftremmen, hebben , vóór eenigen tijd, het ontwerp doen geboren worden van Btnen weg , gelijk aan dien, welken men thans onder den Feems graaft. De Heer BRUNEEL, die het laatstgenoemde werk beftuurt, acht ook. deze reusachtige onderneming zeer uitvoerbaar, ja zelfs veel zekerder, zoo het waar. zij, dat de Merfey over eenen rotsgrond loopt. De kostèn van dit plan, als een der ftoutíte geacht, ooit in, Grootbrittanje gee vormd, worden door hem berekend op 15oà 200,000 p. fterl,; terwijl de opbrengst, naar eene zeer gematigde berekening , zoude zijn 12 à 15,000 p. fterl, En

enaties ED

DR. GIMBERNAT'S VOORSTEL TER ONDERSTEUNING DER GRIEKEN,

D. GIMBERNAT, Van Geneve, heeft , ter gunfte van de noodlijdende Grieken, voorgefteld , beendergelei, door fchete kundige middelen, in Zwitferland te vervaardigen, hun deze bereiding te doen toekomen, en hen tevens met de wijze derzelve bekend te maken, Om belangrijkheid

zijns-voorftels te bewijzen, toont hij aan, dat te Geneve jaare lijks 1,980,76s kilogrammen vleesch worden verbruikt , welke 396,153 kilogrammen beenderen opleveren, In deze beende- ren zijn 118,845 kilogrammen drooge beendergelki aanwezig , die door zoutzuren daaruit ‘te trekken zijn. Wannee» nu voor Eenen mensch, tot ‘zijn dagelijksch onderhoud, 30 gram- nen worden gerekend „-zoe kouden met deze gelef dagelijks 10,853 perfonen gefpijsd worden, En hij maakt zich fterk, te bewijzen, dat met de beenderen, welke dagelijks in de Onderfcheldene kantons van Zwitferland worden weggewar- peo, gemakkelijk so,ooo menfchen konden gevoed worden,

KINDERPOR « INENTING,

T. Konflantinopel werden alreeds ten jare 1713 de kinder pokken ingeönt, Lady MONTAGUE, Gemalin van den Engel- féhen Gezant aldaar, maakte die enting, in 1722, te Londen bekend, en de kunstbewerking. werd aldaar aan twee Prinfesfen te werk gefteld. De natuurlijke pokkèn raapten den zeven- den kranke weg; de ingeënte (lechts den driekhonderdtwaalf= den, en behield alzoo deze kunstbewerkiag van een millioem _wenfchen prntrent 55o,ooo bij bet leven.

/

EAN :TWBEDR MUCH, :

EBN DWEEDE- MUOIU9s

O, den-dag, dat meh te Parijs:de tijding van dèn roem- ruchtigen zeeflag van Mavarino bekwam, bevonden zich een zestal perfonen,' onder welke de Graaf ANDRÓ DE Cucr, een Griek van afkomst, bijeen ten huize ven den Heer D**®, ‘Het gefprek Mep: natuurlijk over de onberee kenbare gevolgen dezer overwinning voor de. Hellenen, Praat mij van die Grieken niet,’ zeide een der aanwé- zigen met minachtings „alle infchrijvingen. te hunnen. be

» hoeve worden bekeerd ten' profijte van eênigen der -zoo-

danigen die niet weten te véchten,” Gij zijt

kwalijk onderrigt, Mijnheer} en ‘gij ‘beoordeelt deze Onge- » tukkige Natie zeer verkeerd „” hernam de Heer pe tLuct met klimmende verontwaardiging 8: » Ik ben Griek, en ik » zou u zolks bewijzen, bijaldien ík filet afkeerig was het bloed te plengen van een’ Franschuan, op denzelfden deg, p dat he, wat zij voor:ons bij Navarino gedaan hebde ben,” „Wel, zoo gij sen Griek zijt,” antwoordde de babefisde cegenfpreker, waarom “zijt gij hier, terwijl meh » uwe broeders in Morda flagt? Zijt gj misféhien- bang wodt be bloedt”. Op dit tergend ‘befcheid greep de Heer DR Lucy naar Zijf" rotting, trok daar een’ ponjaard uit „en fltak dien, herhaalde keeren, in zijne dij, Ek bang voor » btoedf”* riep uit; „zie P°: Op Hetzelfds bogenbtik', verhaalt eer ooggetuige werden wij met blóed b&fpit. De ponjaard had *s mans dij geheel doorboord, Wij wilden oin een’ Heelmeester zenden; maar hij kantte zich daer- tege, nam zijn zakdoek, bond’ dien ‘ftevig om de wonde, en vete, trok zonder dat de mart hem een’ Enkelen zucht had sf BEperst.

re

Ee je, EE

FOX EN CARNIN 6 en AE

Den; jare 1806, toen vox het Ministerie , san welks hoofd hij ftond, gevormd had, fprak hij in de maand Janij voor de laacfte maal in het Parlement, en ftierf in Augustus te Chese wick. Toen CANNING ten jare 1827 aan het hoofd van het Ministerie geplaatst was, hield hij in Junij de taatfte rede in ‘het Huis der Gemeenten , en. ftierf in dezelfde maand gain

hetzelfde. vertrek , waarin Pr ax zijn leven belloot, eu beiden wara 57 jaren oud,

48 GROOT UOFSOUPER TE PETERSBURG.

# GROOT HOFSOUPEK TE PRTERSBURG, (Travels in Norway, Finland. etc, Lond. 1827.)

K apicein JONES werd, zedrends zi in verblijf te Peters. burg ,.op een Hofbal en fouper gepoodigd, waarbij de Kei-, zerin Weduwe van ALEXANDER VOprzat, ‘en elk’ harer. gasten, de tafel rondgaande, op het minzaamst toefprak, Na dat men!omtrent 4o minuten getafeld had, verwijderde zij zich. Maar nu begon ook (dus verhaalt de Engelschman) de _zeldzaamfte, ‘onverwachtíte en tevens kluchtigfte wertooning. Alles greep , namelijk, naar de vreemde geregten; welke de tafel opleverde. Generaals, Graven en andere Heeren , ftijf van goud, pakten alles, zonder onderfcheid, in hunne zak- ken. Zij beiijjverden zich , de bedienden hierin voor te gaan, „welke hun weinig ontzag ‘betoonden, en gezind (chenen, bun den buit te betwisten, Binnen vijk minuten was de ‘ganfcht tafel opgeruimd; zelfs de lichten waren weg.’ ‘De gasten hadden mede hun best gedaen, In ftpde vanden verblinden- den luister van daar even, bevond men zich.in eene duister- nis, waarbij men têr naauwernood iets konde onderfchei- den. Landswijze, landseeres In Rusland is het gebruikelijk, „dat alles, wat bij een Keizerlijk gastmaal op tafel komt , cen „gasten: in bet algemeen toebehoort, Elk verlangt iets, tot „aandenken aan zulk eeven dag, te bezitten; elk wordt te ‘zijnent aangefpoord , om toch eene gedachtenis daarvan mede ‚te brengen; en, hetgene ten hoogfte onvoegelijk, inhalig , Onbefchaamd fchijnt, blijkt, bij naderen toets, uit bijzonde, te toegenegenhdid voor den. Keizer en diens Huis te zijn voortgefproten. Bij die fouper zag men, in bet midden van den winter, de uitgelezenfte bloemen in potten, waarvan geene weder tot de Keizerlijke trekkasfen terugkeerde, maar ook geene in die van anderen overgingen : want de begeerte, om flechts ééne Sloem te bekomen, daar aan het bezit van den pog niet te denken viel, vernielde de fchoonfte. planten ‚met woeste hand,

[3

ALOMTEGENWOORDIGHEID. EENER PAMILIE,

En winkelier te Zspahan,die zijne DE niet kon bé-

Ne \ _ ALOMTEGENWOÛRDICHEID ERNER FAMILIE. 0

talen werd voor den-Qouvereur des'flad geroepen , wiens familie in dat oogenblik.de.voerngamfie bediepingen en waar- digheden in geheel:Perzis. in-bezit had, Gij- moop betalen, gelijk de anderen „” zeide de’ -Gouwerneur, „of. de ftad ver. laten.” == „Ja, maar waar dan heen?” Naar Chíras, of naer Kschane’ „In ,de.eerfie find-heeft uw neef, in de tweede uw broeder het. bewal.* =— 4 Ge dan naar den Koning , en beklaag y daar, Zoo gij: wilte”.=— ‚Uw broeder is eerfte Minister” _— « Loop gaar de. hell” Och , mijn Hees) uw vader. is dood,’ “a De Gouverneur kon, zich van lagchen niet onthouden, » Vriendt” zeide hij, „ik zal de belastingen voor u betalen, ‘omdat toch zegt, dat mijne fa- milie u hier en in de andere. wereld overal op de-hielen is, ”’— De Oösterfche EADE MOOGT zijn niet algid à in tene zoo goe- de luim. x ,

DE SLAG NAVARINO,

uk af van ’t kruisbeeld, dat gij draagt Als Godgewijde Wereldmaagd , pe Euroopt dat donker floers der rouwe; Schiet uit dat anklig treurgewaad:, Door ute lang als wedüwvfouwe - Getórschrt om uwer weczen fhaad!, ' ' ' End een P Neen! blinke. weêr hiet zöenbeekd: Gods, Uw fteun bij elken zwaai des lots, In ’t gouden Hcht der hemetfiralên! - En toon* hee feestkleed om aw: leên, ' Dat gìj wedr ruim kunt ademhalen, Nu % gwarese van Hellas ttacht verdween ! Zi. zinkt ‚de spaan, wier helfghe £chijn Door ’t opgeheveld mistgordijn Zoo blagdrood fwaalde op Hellas: Bdenrs Zij zinkes hear horens krishper in} …/ De Liehtged-zal te. voorfchijn tradens* Reeds kdeast hij Navazirio's. tin £7

Zeg; ‘Pylos! (*) hofftad, wie nog heugt Van grijzen Nestors prille jeugd ;

(*) Navarino:18, ‘vótgens de overlevering | het Pylos van NESTOR, doore io mervs bezongen: :

MENGELW,. 1828. RO. 1. ‚D

- DE SLAG NAVARINO,

Nede door Homerus zangen!

\ Zeg, heeft In dertig eeuwen tijds

Goit fehooner licht uw vest omvangen , Dan thans na ’e eind des reyszenftrijds ?

O! toen, in *t groot vergeldingsuer,

De vlam van ‘te Christlijk blikfemvuur Des.Istams vloten heeft getroffen 5

Toen ‘t dondren van hun fchutgebral Den Tark in d’ afgrond neêr deed ploffen

Met zeekasteel en vestingwal; -

Toen duister , als de aacht zoo dik ,

Dit bloedtooneel van moord en fchrík - Met wolken damps en fimooks omhulde ;

Toen fchoot een ftraal door 's nachtfloers heen , Die Navarino's {plts verguldde _ En der Verbond’nen. vlag, meteen $

Dat was een ftraal uit de eeuw’ge broa ‘Van licht en gloed , waer. de sardfche zon Bij taant, als ’t nev’lig glimwormglanfen; - Een fprank van 'e relnes hemelvuur, Dat boven maan en flarrenwanfen Deun troon outftraalt vaa Albeftuue.

Zij rustte niet op 't bloedig vlak, Bevloerd met lijken, tuig en wrak, Maar {choot er (hel als °t weêrlicht over. Acht! de eeuw’ge Liefde , ftreng maar goed , Al ftraft zij onverlat en roover, Toch gruwt zij van ’s vergoten Dioed,

Maar om het kruis op Pylos trane Verdigtte zich die hemelglams Als tot een kroon van gloênde (traben. Heel Hellas fchouwt het wonder asn, En juicht: Gezegend duizendmalen ? De Christenzan is opgegaan !””

Reeds fchiet. haar eerfte morgengloor Een reiner vuur de boezems door ,

DE SLAG .NAVARINO. sr

Dauwt rust in ’t graf der martelaren ; Dra fokt heur volle middaggloed Een’ rijken oogst van hemelairen Uit de akkers, vacht van zoo veel bloed.

Maar niet flechts om Oud - Pylos trans Blonk hemelfchoon die wondergtans,

Die ftraal, des Eeuw’gen troon ontfchoten ; Zij wemelde ook om vlag en vaan,

Om fteng en mast der Christenvloten , | Thans wrekers Gods op d’ Oceaan! nd

| Ziet! heerlijk glanst heur wimpêldoek, “'* Thans reingewasfchen van den vloek, | Die er verfchriklijk zwaar op lastte , ee © © © © e ° Maar % ‘bloed, dat thans er over plaste, Verbergt die fmet In ’t inkarnaat,

O ja, 't zjn Christenwimpels weêr.

Geen Renegatenftanderds meer, ‚Geen hulpbauieren der barbaren !

Zij bragten heil aan ’t broederland, Waar drs een volk vag martelaren

Zou molmen, tot Europa's fchand’,

Op dan, Euroop! dien dag gevierd, Den krans uw haren doorgezwierd , En (meeuwwit bruidskleed aangetogen !

Voorbij is de al te lange rouw ! De vreugde vonkt weêr uit uwe oogen; Gij zijt niet meer een weduwvrouw |!

Ziet! alles viert uw hooggetij ; De weeklagt van uw volkenrij et Woede dooor een jubellied vervangen; Re De kroon op uwer Vorften hoofd, Te lang met nev’'lig foers omhangen, Gloeit weêr, door fmet noch vlek verdoofd.

En in der zonen wijden kring, Die gij beftraalt met zegening ,

IN

8 De SLAG B NAPARIND:

Voert neen ‘ite-teng: verlaten. 'weezen:; «… Gij drukt ze aan ’t warme moederhart,

En de uitroep #'‘ffeltassis \Aersezen) *

'Vergede uwlange: weduwfimart.

19 Dec, 1827. Te bn _ A BOXMAN. ene Vase SAR NE Bled oen de aai ans

dal eg ats *

ut pe eLsink HYDRIOOP,-

* ae. be bal een aloe

ee af VUIL bedr wed ’k Ws ‘een onnbozel apo dat” ir kon ftsan, Toen mi alreeds. mijn vader met zich in zee deed gaan , En mij daar zwemmen eerde met veiligende hand, En in de golven duiken, tot op het Cchelpig zanâs. Hy wierp een ftokje zilver, tot driemaal, in’ den plas, En driemaal moest ik ’t halen’, aleer ’t'‚het mijde Was, Nu leerde hj mij ftoren ên. deed mijù kleine’ vuist * Den riem naar esch omvatten, én wees mij, koe men juist De wieling kan ontwijken, de baar, met fcherpen, flag” Moet breken , ‘en de branding inet Vrucht beftrijdéd mag. En van het ranke bootje beklom ik *t groote fchip ; Daar dreven ons de. ftormen angs menig blinde klip; ’* Zat op den hoogen masttóp, zag over zee en \apd, En berg en torens zweefden däarhenen , met het (trand. Mijn vader deed mij tetten‘ op ‘áller’ voelen’ vlugt; Op aller winden ftreken, op wolken, zee en, lucht; En bogen dan: de formen den mast tot op. den vloed, En fpoten dan de baren haar fchuîm arti) op defi hoed, Dan zag, met votfchend zwijgen „mij vader in’'t: gezigt Ik zat in mijnen mastkorf, en ’t hart floeg mij zó0 higt

_ Toen fprak hij, ’t òog in vonken, de” wang als-bfoed-zoo rood :

Geluk in uwen mastkorf , gf’ kleine “Hydtioot 1% En daarna ftelde vader een fabel mij ter hand, En wijdde mij ten @rijder voor God en vaderland Hij mat mij, met zijn blikKen „van bove tot behen: Die oogflag trof mij t'hárde, je drong door mierg en‘been.

Ik hief geweer ten“hemel, ‘en-zag hem: aárf' vof v vuur,

En dacht mij gean te Kjdzên in dat geheiltgd uot Toen Prak hij, *t dog in vornkerr, de wang tie bid zoo rood : Geluk met uwe fabel, gi kleine Hydrigoe E

FD Versa, ü.

Naar WILHELM, MIER. Bn JL WERNTEN A.

MENGELWERK.

DE.ZIEKTE VAN DEN CHRISTEN , WELKE OOK HARE * UITKOMST ZIJ; EENE VERHEERLIJKING VAN, GOD "EN niet ZOON. ::

Door ALEXANDER DE KONING,

in leven Leeraar zy de Hebvormde Gemeente de Meppel. (C°)

E Voorzang, PIM CXVIE Je 10. I2,-

Ge aietden, in in onzen ‘Heer jezus nk De dag, doer God geheiligd tot een’ gedenkdag onzet ver- lesfing van de vreeze des doods „door ce opwekking zijns Zeens tot: onze regtvaardiging , is dan zevenmaal voor- bijgegaan’, ‘zonder dat ik dien openlijk met u vieren mogt; thans mogt ik opgaan, om zijne goedheid jes

C*) Deze is ‘de laatfte Leerrede , door den wijzen er goeden’ DE E ONING , wiens nagedachtenis allen fteeds dierbaar zal blijven die den waardigen Man gekend, wel gekend heba. ben, uitgefproken, in de korte tusfchedpoas van fchijnbaar herftel uit eene zware krankte , welke, zich daarna van nieuws, verheffende, hem, ‘nog in den bloei des levens, weldra ten grave fleepte. Derzelver mededeeling in dit Tijdfchrift, dat in hem een even iijverig als bekwaam medewerker verloor , zal ongetwijfeld zijner Gemeente en bijzondere vrienden niet alleen, maar allen Christenen van elk Kerkgenootfchap wel- kom, hartelijk welkom zijn. De Redacteur vraagt geene ver- fchooning aan den Lezer, dat hij deze flemmé des graft, hem heilig, gelijk de vertrouwelijkfte vriendfchap van dien, die haar deëd hooren, hem. heilig zal blijven zoo lang hij leeft, onverkort liet foreken tot allen, wien zijn: Pijd{chrift in han. den valt; waarom hij ook de Vooraffpraak, het Gebed, alsmede de aanwijzing der Gezangen , te lezen geeft.

MENGELW. 1828, NO, 2. -

54 DE ZIEKTE VAN DEN CHRISTEN

gens mij te prijzen, die mij tot hulp en heil en troost geweest is, en mijne Evangelie-prediking te hervatten. Och , dat men op deze eerftelingen een’ rijken oogst van voorfpoed zag !

‘Het is’ mij, -in:den ‘tégenfpoël ‘geen “vreenideling., .ge- makkelijk gevallen, in mijn lot te berusten. Ik wist, van wien het kwams ik-kende de oogmerken, die God, in

hetzelve, met mij had, en ja, dit moet, tot roem

zijner genade , maar openlijk , uit het volle hart, gezegd zijn die oogmerken werden in mij bereikt. Ik wist, dat mijne verwijdering van deze plaats, ‘er van ander ambtsliedrijf ook met de belangen: van mijne: gemgente en van fommigen in het,bijzófider, in verband ftond,

en heb niet nagelaten te bidden, dat met elk Gods Va- derdoel berdikt! wierd’ ‘Op der Bevijden grond der een= zaamheid , niet hier , behoort het dankaltaar en dankoffeg voor hétgeië God “mij, bij het lithe des onbefmerte Evangelies , te“Zien gaf “in het gebied des doods , în. det geopenden hemel, wanneer het mij-door- -ligchamelijk tij. den bange was. P/alm XCIV: 19 heb ik , federt lange ; goed verftaan. De ondervinding heeft dien tekst nu we der met nieuwe ophelderingen verrijkt. Veel ondange- naams werd buiten mijne woning gehouden en veel goeds, o hoe veel goeds! bejegende mij hier van de achting de „dankbaarheid ; de bezorgdheid, de deelne ming, de vriendfchap , de broederliefde , en de tee- derfte verkleefdheid van gemeenteleden, voor welke ik God danke. Ambtsbroeders maakten mij , niet alleen door werk van mij waar te nemen , maar door de gezindheid , waarmede zij dat gedaan hebben,en die ge in hunne voor- bidding hebt opgemerkt; anderen, niet naar dezen of een’ anderen leerftoel voor mij behoevende te gaans, maak - ten , door onderfcheidene bewijzen van hunne belangttel- Jing in mijn tot, hetzelve aangenaam „en als gouden klei- nooden bewaar ik van fommigen hunner de Christelijke troostbrieven en vrieadfchaps hartetaal. En „al ware het maar door den. éénen vriend, die, zonder tot mijne orde of kerkgenootfchap te behooren, als mijne ziele is , de

BENE VERHEERLIJKING VAN GOD EN ZIJNEN ZOON. 85

eenige, die elders van mijn: jongffe lijden wist, “wiens Christenhart en broederhert gedurig ontmoette , en die zich, op dit tijdftip, in den geest, met mij vereenigt tot dankzegging, wat verligting mijns leeds! Nog meèr: mijn ligchamelijk lijden hinderde de werkzaamhe- den van mijnen geest niet „en lie® mij tusfchenpoozen ge- noeg , om tot eigene oefening en ten nutte van anderen, ook van u, bezig te zijn, die ik, heden vóór vier we- ken, fchoon afwezig , nog zelf ftichten mogt. Nog ver kwikt mij uw welgevallen , daarin genomen , en ík draa roem op uw toen gegeven voorbeeld. _ ee En nu heb ik mijnen wensch; en, hoe veel dan not aan mijne herftelling ontbreke, de hope is toch niet te- leurgefteld., dat ‘ik op het Kersfeest uwe voorganger zijn zoude. Ik mis wel d en genen „door £iëkte-of zwak- heid belet om hier te zijn; dezen'en genen, gedurende mijne ziekte weggenomen doof den doed en daaronder eéne “achtingwaardige , bejaarde zuster der gemeente , welke mijn Evangeliedienst nuttig was „en ík mis hen met droc= fenis ; maar ik zie toch zoo velen weder bij de hervat- ting mijns werks , onder die velen …— o God! wat feest. vreugde ! mijnen eerstgeboren’, mijnen eenigen zoon. Wij mogen wel uitroepen , hetgeen ik ten tekst woor den Dankdag bearbefdde , tóen mij het geweld der ziekte hee werk belette: …„ Wie onderfcheidt ons? Én wat hebben wij, dat we niet, ontvangen hebben ?°° En nu van mijzelven geen woord meer, den de betui- ging der gezindheid voor ‘u , waarmede ik mijn werk her- vatte! Zij is die eens Leeraers, die van den grafkuil te rugkeert en den regterftocl gezien heeft, voor welken hij verantwoorden moet. Zij is dus de gezindheid der liefde tot u allen, tot de beste belangen uwer zielen, ‚Aan welke ik mij, bij vernieuwing toewijde,en met wel- ke ik nu uw voorganger ben in het |

Gebed.

Zijt geprezen, o God! van onzer aller hart geprezen , voor alle de befchikkingen. van uwen Vaderernst, uwe E 2

56 DE -ZIEKTE VAN DEN CHRISTEN

Vaderliefde over ons! Zaagt, Gij: maar’ zoo in ons twe kinderen, als wij in U eenen „Vader zien! Doch, de beste onzer De zich te beklagen en te fchamen. Dat willen wij gok 5 en, vrijmoedig door. het Evangelie voor zondaren, waaröp wij roemen , fmeeken wij : Och } -galt Gij ons , op onze opregte veroetmoediging, vergeven al dat herkeerde dat Gij aan ons ziet, bij. onze genietingen s bij onze ondervindingen, bij onze verrigtingen 2” Wij hooren , geloovig | hooren wij uwe toefpraak reeds } uit het „Evangelie , in onze harten : Mijne kinderen! zijt welge- moed ; uwe zonden zjn u vergeven.” Zoe hebt Gij dan 4 Q Vader! welbehagen aan de vreugde en de dankbaarheid

„waarmede wij, met onzeu Leeraar, U op dit oagenblik ontmoeten } Wato zullen. wij U vargelden ; wij , uwe afhan: kelijke en “Awakke), kinderen? Wij zullen U liefheb- ben; met ee ogen:opg en open hart voor uw: oog wan delen; uw ‚wij, zal onze hoogfte wet, uwe ‚gunst ons „hoogtte goed Zijm; wij zullen napr uwe wenken; „ziens paar uwe wobrden hooren; door uwe hand zullen we ons làten leiden, opdat wij onze aârdfche en onze- eeu= wige beftemming bereiken ; gewillig zullen we ons, door

de beproevingen des lijdens, laten heiligen > CN ONS VEL . trouwen zal-op U blijven ftaah, dat de beste uitkomst tan U-wacht. Daartoe zullen we uwen Heiliger? Gaast

Jaten werken sn, onze harten. Dit, o Vader! zal onze dankbaarheid zijn. Zegen ons lot; en onze .voor- en’ te- genfpoed , pnze gezondheid en ziekte, ons leven en ftere ven zij tot uwe heerlijkheid!

Uwe oogen zijn aan alle glaatfen Erbarm, bam U, Gad! over zon vele lijdenden ! Matig uwe bezoekingen ! „Heilig. ze! Troost, en help, en fterk! Behoed, ver -

meerser, belnon het geloof des bedrukten , des bekom-

merden , des kranken , des ftervenden Christens; het ge- loof, cat op het eeuwig Evangelie rust, op den hemel” flaart, en juicht: God is liefde!” .…

Daar ga geen dag onzes levens meer verloren ! Deze laaifte week des jaars ea niet voorbij , zonder rijke winst

voor den hem.!, opdat de laatfte avond des zoo belang-

Pal

NE 4 EENZ VERHBERLIJKING VAN GOD BN-.ZIJNEM ZOON. 57

rijken jaars one hier in U getroost-en vereenigd zie! pe: onze Leeraars getrouw in het allerhgiligst werk, nog voor hunne rekening ligt; maak hen voorfpoe- dig* Sterk, vaar ligchaam geest. en hart, onzen voor- ganger » Gezen morgen! Zijne dânkbaarheid , zijh gebed, zijne hope-is aan U bekend, God zijner zaligheid! Zijn. leven zij aan U gewijd , zijn dood verheerlijke U; ook ons leven, onze dooc! Wij ftellen allen ons lot in uwe - hgad: wij bidden voer onze. vrienden , -voór: onze wel- doeners , voor allen, Gij hoort naar ons, Gij zult ons alles geven, wat wij tot ons heil behoeven. Zijn wij uwe kinderen-niet, die U liefhehben, en Jezus CHRISTUS gelooven en navolgen willen? En hebber. wij uw woord niet , dat ons alle dingen ten goede zullen. medewerken ? Amen x |

Tusfchenzang , vsaLMm LVI: 5. 6, Tekst, JOAN. Xl: 4. |

Deze krankheid is niet sot den dood, maar bot heer- lijkheid Gods, opdas. de Zoon kad door dezelve verheer lj ijkt worde,

Zoo Gorak onze Jezus, toen Hij, uit ‘Bethanië, de tijding kreeg,cat L AZAR US krank was, MARIA’S en MARTHA's broeder, die Hem zoo lief en waard was, zoo als men dat ziet uit vs. 3, 5 IIs 36, Zijne meening met dit gezegde, zijne wijsheid , nederigheid , grootheid in.hetzelve , wil ik u doen opmerken.

Hij meende er dit mede: De dood is het oogmerk de- zer ziekte niet; zij zal blijder. gevolgen heben. De heers lijkheid Gods zal geopenbaard worden ij de:verheerlijking zijns Zoons. Daartee is deze krankheidsdan LA ZARUS toegefchikt. Dat gevolg, cat einde zal zij irdbben. De man , die de boodíchap bragt, de teëdlingen- van JEZUS moesten echter. deze-woorden;opvatten al&: cene verzeke= zing , dat LAZAR US aan deze, ziekte. niet zoude fter- ven ;. maar duister moest hun het oognterk en de zin ‘van dat bijvoegfel vgorkomen.

58 DE ZIEKTE VAN DEN CHRISTEN

Doch , waartoe zoo raadfelachtig geantwoord?. Zeker had de boodáchapper, en hadden de leerlingen gewachtg dat Hij zoude gezegd hebben: '„ Ik zal komen, en hem genezen 5” of 4 althans de laatíten , dat Hij zijnen vriend, fchoon afwezig, zoude herfteld hebben door zijne won- derkracht.. Da. zusters zullen zich daar ook mede gevleid hebben, en, toen zij konden berekenen , dat Jrz us de tijding had van haars broeders gevaar, geftadig gunftige verandering Dij den, zieke hebben willen befpeuren. “In- tusfchen , JEZUS wist, dat LAZAR US zoude fterven. Dit zeide Hij echter niet, ook om zijne leerlingen niet te ‘bedroeven , maar zeker ter beproeving van zijner vrien- dinnen geloof, Het is te denken , dat de zieke overleden was, toen de bode tetugkeerde ; en: ge kunt befeffen , hoe zijne zusters in hare droefenis en bij zulk eene teleurftel- ling te moede waren, En nu vernemen ze het antwoord van JEZUS, die wegbleef, en van geen bezoek zelfs gefproken had. Hoe vaak zullen zij dat: ;, deze ziekte is niet tot den dood „” herhaald hebben , en er zich mede verbijsterd ! Maar ook, hoe vaak zal MARTHA dat merkwaardig bijvoegfel hebben. uitgefproken, en MARIA dat (til hebben bepeinsd! Hij, die haar geloof beproefde had daarmede ook voor deszelfs fteunfel gezorgd. Het was toch een-lichtftraal in den nacht , eén een: vast rust- punt. Hij en ze kenden Hem zoo Hij had dan toch eene goede uitkomst ook -voorfpeld. Dat dit de bedoeling der wijsheid van Jezus was, de hope zijner vriendim- gen in de zware beproeving levend te houden , en op eene goede uitkomst te vestigen, blijkt niet alleen uit zijn ge zegde tot MARTHA, VS. 40 , maar ook, dunkt mij, uit haar gezegde bij de eerfte ontmoeting, vs. aa.

" Niet minder dan zijne wijsheid merken wij zijne nede- righeid ope-— Mij laat niets blijken van zijne kennis der omftandigheden te Bethanië, noch van zijn oogmerk. Daar zwijgt Hij zelfs ver, vs. 7, toen Hij zijn reisplan aankondigt, Dat verbloerpt Hij nog, vs. 11, toen zij, door hunne swarigheden, Flem wel noodzaakten , om ecníge reden voo® zijne ruis te geven zen daar zoude Hij

bi hd

EENE VERHEERLIJKING VAN GOD EN ZIJNEN ZOON. 59

het bij gelaten hebben, had Hij dit flechts kunnen en mogen doen, toen zij hem eigenlijk verftonden; maar nu moest er, wilde Hij aan die goede meníchen een’ te zwaren fchok befparen, eindelijk het hooge woord uit , vs. 14. Wat beminnelijke nederigheid ! en die ftaat daar zoo maar als in het voorbijgaan aangetoond, neen, niet aangetoond; maar zij blijkt den opmerkzamen lezer in een verhaal, waarin der leerlingen gedrag als de eenige toevallige aanleiding voorkomt tot de ontdekking van jr- z us’ alwetende kennis. Hoort, men mag zeggen wat men wil, en lezen wat men wil; maar zulke verhalen zijn nergens ! |

Eerbiedigen wij, eindelijk, de grootheid van onzen Verlosfer, in zijn antwoord, Gelooft het vrij, het heeft aan zijn menfchelijk hart wat gekost, zoo te. hande- len ; de hand ter redding. terug te houden, zijn’ vriend te laten fterven , de droefheid der Hem zoo dierbaren ten hoogften top te laten {tiijgen, en twee bange dagen te toeven , eer Hij verblijdde ! Maar , Hij was ook de Zoon van dien God , die althans zijne lieffte kinderen zoo dik- wijls laat wachten, en door hunne oefening in lijdzaam= heid hen tot hoogere zaligheid en vreugde opleidt; wiens weg zoo vaak met hunne keuze en wenfchen, ja met hunne kennis van zijne volmaaktheden ftrijdt ; maar die, bij de uitkomst, eindeloos meer verheerlijkt wordt, dan’ bij de oogenblikkelijke vervulling hunner begeerte moge- lijk is. Hij was, Hij betoont zich in zijn antwoord te zijn, de Zoon van dien Vader, die nooit zijne kinderen bedroeft en hun troost ontbreken laat. Dat de uit- komst , welke dan ook , Hem zal verheerlijken ; aan dit ge- loof kunnen en moeten zij zich’ vasthouden, en is dat ook niet genoeg? Hoe grout is onze Verlosfer 4 Lazarus wordt niet herfteld: hij fterft; raar de CHRISTUS wekt Kem op uit den doodflaap. Hoe veel meer werd nu God verheerlijkt! Daarenboven, nu ge» loofden velen in Hem; maar, gelijk: de ingenomenheid des volks -met den Profeet, zoo werd ook de haat zijner vijanden ten top gevoerd; het: befluit der hele

…-

\

6o pr ZIEKTE VÁN DEN CHRISTEN

Febe flaatkunde van CAJAPHAS,-de Aozanma’s en de kruist hem’s voorbereid 5 en Hij, die door zijnen dood ons met God kwam verzoenen „, Hij wist, wanneer. zijne are gekomen was, en regelde den. gang zijns lots.” Hoe wijd en hoe heerlijk is de zin zijns antwoords'al: „De- ze krankheid ís niet ter dood, maar ter-heerlijkheid Gods,, opdat ‘de Zoon van God door dezelve verheerlijkt worde”!

Dat antwoord make vrij ons geloovend hArt toepasfelijk

op alle cHRISTUS-vrienden: Hunne ziekte, welke ‘ook hare uitkomst zij, flrekt daartoe, dat God , dat Gods Zoon verheerlijkt wordé.

Ik fpreek van zulken, die onzen Heer rz us lief- hebben, en :dat met Hn gedrag, ook in hunne ziekte,

bewijzen, zoo vel dat, dit fpreekt van zelve, de aard dier ziekte toelaat „Van LAZARUS weten wij niets en veel , wat Zijn beftaan betreft. Er is geen woord , geene daad van hem opgeteekeúd ; maar hoe veel behelst, het- geen we vS. 3, 5, II, 36 gelezen hebben ! Dat zouden wij niet gelezen hebben, zoo wij niet gelogven megten , dat zijn hart onzen Verlosfer vereerde , zijn wandel Hem tot vreugde ftrekte, en hij in zijne krankheid ook Gode behagelijk gezind ware. Hij was waarfchijnlijk een ftil En ingetogen man, zonder ophef, van vele innerlijke waarde; denkelijk zoo een tweede JOANNES, rijk in de grootíte Ghristendengd , liefde. -… Volgen wij hem hierin na, dan weten wij, hoe we ons gedragen zullen, als Gods hand ons bezoekt met krankheid; en, Broeders en Zusters! hoore dit élk tot zijne voorbereiding voor den dag der ziekte, en ter toet- fing zijns gedrags, in dezelve te voren betoond !

Wij onderwerpen «ons aan de befohikking des Aller- hoogften , en, al of niet zijne bijzondere oogmerken: ken- nende, zegt ons hart: Niet mijn wil, de: uwe’ge= Schiede, o Vader!”. Wij kunnen dat gemakkelijker dan LAZARUS; want die kende, op zijn giekbed „het hem zoo nabij zijnde Gethfemane en Golgotha niet zoo als wij het kennen. Onze onderwerping ‘is de vrucht onzes geloofs, dat God wel cene uitkomst tot zijne heerlijkheid

EENE VERHBEEKLIJKING?VAN GOD-EN'ZijNEN ZOON. 6Y

voor ons ‘moet bereiden , dië -ons- “als: zijne kiticeren' esi medeërfpónauten van CHa-rsT'us8 erkent3 onzes ge loofs, dat we eenen Heilanë hebber, ‘wie ‘met hee lijier zijner „broeders ‘en: zusters medelijden: oefent, en ‘cie alle magt heeft ontvangen, om. 2âtig- niaken , die ‘door Hem tot God gaar. . Onze. lijdzaamheid- weêrhouct niet flethts onze ontevredenheid en klagt, maur.ook zij.:beperkt en heiligt onze gebeden en wenfshen „-en., In plaaté van veel ‚te vragen verwachten wij'liever álles goeds, vari onzen God. Zos nederliggende , zien.wij niet alleen ligchamer lijk van zelve, maar naar den geest:en gaarne .omHoog

op. Het huis is bereid, het bart is gereed , en*wût es

nog te doen Ís van Hetgeen tot onze, aardíche beftemming

behoort, wordt , naar ons vermogen, in orde’ gebragt ,

opdat wij, als God ons roept van hier, eerst zeggen kunnen :. Mes ús: volbragt /°° eere wij onzen geest. mk ‘zijne händen aänbevelen. Onze geest:verkeert, in. ftilte',

met zijnen oorfprong , en ons verlangen gefpeend aan het

‘vergankelijke, (trekt zich uit tot de. dingen, die men -niet.ziets en God weet het, dat wij niet ‘herfteld zullen terugkeeren tot aardíche pligten en. betrekking , zonder aanwinst voor de hemelsgezindheid onzer natuur, zonder „meerdere getrouwheid aan onze beftemming.. Met deze gelofte , niet der vreeze maar der liefde , ligt hij neder:, van wien men tot JE Zus zeggen kan s „De van U ge liefde is krank !°*— Het is niet alleen de lijdzaamheid , ook

de dankbaarheid maakt zijne legerftede gemakkelijk. De trouwe, wijze, en door een’ Christelijken zin veredelde

arts is hem dierbaar, als een echt navolger zijns Mees- ters die het ganfche land doorging , goeddoende aan àl- len en wien zoo vele kranken-en droeven zegenden… De zorg ‚die hem oppast ;de deelneming, die hens verkwikt:, het bezoek, (niet de bezoeking) dat hem verblijdt, de godsvrucht, di voor hem bidt, zijn hem: Engelen , ‘dèe hem dienen, om zijns Heeren wil, die ‘weet , dat zijn geliefde krank is. Op alles opmerkzaam, dato hem:vaa ‘zoo velen onderfcheidt, dankt bij. voor de minfte lcedver- zachfing voor elke lafenis ,. aan Hem gedachtig , wiens

had

\ 62 DE ZIEKTE VAN DEN CHRISTEN

laatfte lafenis aen een, kruis zure wijn , zon bitter als alfem, was. De geliefde van yrzus draagt, in eigen lijden, zijnen medemenfchen een hart vol liefde toe: zachtmoedig jegens hen, die hem dienen, gevoelig woor het kleinfte liefdebetoon , dankbaar aan zijne weldoeners , tegderhartig jegens zijne vrienden, vergevensgezind jegens zijne vijanden, verzoenlijk jegens hen, die billijk over hem te klagen hebben, biddende voor allen , bijzonder voor hen, die in de naaste betrekking tot hem ftaan 3

zoo lijdt hij, en ye zus heeft hem lief. Waar\hij kan,

ês hij nog nuttig; en zijne liefderijke waarfchuwingen , ernftige opwekkingen en hartelijke vertroostin getui- gen, dat de liefde, in de fchool van yr zus geleerd, niet fterft.

. Van deze krankheid kan men zeggen , „'zij is tot heer- lijkheid Gods!” Ik heb daarvan reeds het een en an- der opgenoemd , en heb te uwer overtuiging weinig meer van noode te zeggen. Hierin „°° zeide jm zus , wordt mijn Vader verheerlijkt, dat gij vele vruchten draagt” Hoe ftrekken dan de , in den tegenfpoed wasfende , gezind- ‘heden des Christens jegens God en zijne medemen{chen Gode ter eerc! Het is de kracht des Allerhoagtten , het fs de rijkdom der genade Gods, die hier zigtbaar , luis- terrijk blinkt. Het voorbeeld, in den tegenfpoed , ‘bij het dreigen des gevaars gegeven, niet van eenen doar ongeloof , ligtzinnigheid , roekeloosheid trotschheid , ge- yoellaosheid ontedelden, maar door eenen Godvreezen- ‚den, ernftigen , ootmoedigen , liefderijken , edelen mensch , js meer dan iets anders in ftaat ter befchaming, ter be- „keering , ter opwekking, ter heiliging, ter vertroosting van anderen; De woorden, die het verlicht geloof, de vreugde in God, de hemelsgezindheid , de menfchenlief- de, het geduld, in één woord, die het hart van den Christen fpreekt in pijn en fmart en nood, hebben in- gang en gezagen wie kan ze hooren , van gade af kroost , van vriend of maag, van armen en fchamelen , zonder „God te verheerlijken, en het Evangelie zijns Zoons te veracfen, en te wenfchen; Leer mij, o God! ‘hier

BENE VERHEERLIJKING VAN.GAD EN ZIJNEN ZOON. 63

{treven naar dat-echt Christelijk leven dat zulk een eïmd verwerft !°°’? Maar, ik moet meer zeggen. Voor welke weldaden de wijze Christen , ‘die zich door dien verhe= ven lijder der oudheid niet befchamen laat, die tot zijne vrouw zeide: Zouden wij het goede van God ontvan- gen, en het kwade niet ontvangen?” voor welke vòor- regten hij ook dankt in zijne ziekte , God wordt het al lermeest verheerlijkt, en de genade onzes Heeren , door zijne loutering in de beproeving „door de ontwikkeling: in het lijden van zijne vatbaarheid voor hoogere deugd, en voor de zaligheid en heerlijkheid der uitgelezenen onder de navolgers van Hem, die, het zwaarfte kruis gedragen hebbende , gezeten is aan de regterhand Gods in den hoog- ften hemel. . Het is vooral in ziekte, alsof de Hemelfche Vader zijn kind ter zijde roept, om het in ftilte en af- zonderlijk iets belangrijks te leeren; en het vindt niet zele den ftof, om -zijne goedheid op te merken , die het juist zóó terughiëld van een ongezien zedelijk gevaar , of gé-: nas van eene verkeerdheid, die ligtelijk tot eene hebbe- lijkheid had kunnen worden , of behoedde ván verdriet of leed , waarin het zich anders , niet zonder fchade, zoude hebben ingewikkeld gezien. Het is vooral in ziekte, dat zich de Godvreezende ‘als een kind der Voorzienigheid gevoelen mag , die zich bijzonder fet hem bemoeit. Hier is het eene, juist toen zoo welkome, ontdekking of ont- moeting; daar eene verrasfing , die zel het lijden ver. geten doet; nu eene kleinigheid , of een zamentreffen van toevallige omftandigheden , die eene noodige verzoeting of aangename vergoeding aanbrengt; dan eene verpoozing des leeds; of een hart en ziel verkwikkend genot, dat kracht vergaderán doet ‘tot nieuwe proeven aan God en CHRISTUS; en wat kan ik niet al noemen, dat nooit meer, dan in tegenfpoed, het hart des Christens , die. niet gelooft, dat er een haar ‘van zijn hoofd valt zonder den wil zijns Vaders, opwekt , om God en den Heiland door: wien. Hij alle dingen’ beftuurt, te verheerlijken? Waarborgen, onderpanden zijn. hemt:déze are | voor de beste uiekomst zijns lats,

\ Ó4 DR ZIEKTE VAN DEN CHRISTEN

En ou hog iets ! Geeft Zèlfs de bedwelming, of: vers’ doöving van het leedgewoel, uit welke:.de:kranke.crt-

waakt. (toffe , om zijnen ‚God te verheerlijken die het-met _herkwade maakt, dat. Het niet te zeer Ímarte; Îs ce: flap, niet alleen. om deszelfs invloed op. het ligchaam > maar. ook-om de fterking en verkwikking van: cen geest eepe- weldaad, voor welke de vriend van God Hem “cank- baar prijst, gie waakte, en zorgde , en hem een nieuw levensgerot bereidde; gedijt zelfs die flaap, zoo als in onzen Avondzang gebeden-wordt, Gods ngam tot eere van wege de werkzaamheid in denzelven, waarvan Ge geest zich. zonder fchaamte bewust is, (om daarvan niets. meer te zeggen) wat is dat , dat in de pijn en benaauwd= heid: dikwijls juichen doet, en pfalmen zingen in den nacht? Vanwaar die ‘opgeheven moed en geestverrukking , die niet alleen het beklag des medelijdens (tilt, maar triomf {’* roept, en-troost: ween niet over mij * RES en welbehagen vindt in de beproeving, al ware ’t nog: meer? o, Verheerlijkt God en zijnen Zoon! Dat was de. kracht van het Evangelie des eeuwigen levens! Dat is de verborgene vertroosting des Heiligen Geestes! Het: was mij,’ zoude de lijdende u zeggen ; maar. hij zwijgt: hier liever, het was mij, alsof de doad reeds mijne. eogen gefloten had, en ik alzoo aanfchoywer was van het, tot zoo lang, onzigtbare! Ik heb den hemel geopend gn „en de vergelding der lijdzaamheid Maon,

Tweede Tusfthenzant, > GEZANG XLI 3-4 5

De ziekte des genen, diem: je zy in liefheeft zoo. als: Hij LAZaRUs liefhad , ftyske--tot, heerlijkheid Gods en, zijns.Zoons , ‘welke ook de;uitkomst zij. Is zij niet tat den dood, en herftelling tot vorigen welitgnd, haar ge- volg; het zij zoo, dat er van des-tjen.door JEZUS beweldadigden, één flechts dankbaar terugkeerde , de van,

Hem geliefde deugdzame: kan niet ondankbaar. zijn. : Her. …__fteld naar het ligchaam, gevoelt zich-eok zijn hert wers

BENE VERHEERLIJKINO VAN-GODCEN. ZIJNEN ZOON, Ö8

beterds Als een gedenkteeken der slmagt vann Gol, maar « ook alseen. Wosbeeld zijner. genade „die in CnrIsTUS Jezus is, gn.als'een tempel des Heiligen Geestes, id hij opgerigt, ders Jikamet tet. vreugde „der maatfchappijd er der gemeepte: zijns, Fheilamds tot fierwad,.en ton zegen: der

betrekkingest aai welke hij verbonden is. In het eenzas -

me en met-- zijne -dierbaren:. dankt: hij-Hem , die ii des nood gijn Redder is geweest: hij draagt echter ZObge's zeis O0, laat ons cÀt ‘opmeskter! dat zijnd noch hunne deake baacheid ftrijde met die-bewijzen van onderwerping aan kiagen , wasrvan Zijue ziekte getuigenis gaf. Pe wórdi voor zijne hertelling. zriet :getlastiee , alsof’, : bij. daargeren; ‚daur des lijdens ‚of. wanneer hetzefve geëindikd- wate: fa den dood ‚de: liofde-wan God mimdér: oude geweest zijf,’ Zijn wij ulken; tnitn zijn we Wet gien, Wat.sijs , was worden we- dan? die door yez ve henind worde. als zijne sopsegres deden: ‘dan kutien wij, werdost vi ziee ef ander! lijdeer; sin de:gezindhiëden onzer Mirud en Mm opze cedenspuze dankbaarheid beltaan laten: oe Jezen in ‘het Eyangelie van ma T:TnRuS, H: Villsr 15s datJRzus: de. fchoSnmoeder van: PE TRU Ss vond ge bedde liggende aan de.kaorts, én -Hij raakte ‘hare. band aan, eu de koaoyts verliet haar, en zij fbond.op et diende Hem en zijne léerlingen. Ziet-daar de dankaegg ing aan God en cifars Tus! Hoort gij het wel; ò Zus terst-cie, toen God u:uit zorge en gevaar. de hoogfte moeder-blijtfchap bereid had; hoort'gij het wel; alte; die ooit ‚- uit krankheid:-aan uwer wedertegeven der gemeente verzocht, dat zij eene dinkzegging wara == waarom is ‘dat niet altijd set le doen goude, dese is de eenige Gode en curIS TUS ‘welbehragolijke danke zegging „: doen: welke God en zijn. groote Zoon verkeer lijkt worden „aan welke men dea: Christen hetlerts wij moeten opfinan zoodra wij mogen san “begeved:ots. mieo tot ledige befpiegelisigen of uiterlijke pligeplèghigen odan aan het werk „dat huisgezin of ‘maatfchappij of: Chris: telijke gemeente:van, Ons vordert. - Als die moeder vei

hd

‚66 . DE ZXEKTE. VAN DEN CHRISTEN

PETRUS, moeten. we ,-zondèr verwijl , CHRISTUS dienen , dat is God, die zich in Hem openbaart.en door Hem werkt. En wat is dat nu? Het is, uit liefde tot God en den Heiland , en wit menfchenliefde , zij diende Hem en zijn gezelfchap de pligten. vervullen, die on- ze fand en betrekking: ons opleggen. Deze is de godza- ipheid „deze de ware vroomheid , deze de voorbereiding voor. den. hemel, deze de zuivere en onbevlekte Gods- diënst , die. voor God, onzen Vader, geldt. :

_Dàn ‘Krekt de ziekte tot heerlijkheid Gods en zijns Zoons wanneer herftelde met meerderen ootmoed , liefde: en ijver, met.meerdere bedachtzaamheid en ge- tzouwkeid naas:Gads' wil en:ten nutte van ‘anderen , dek tijd befterdt ‚ndr oaît te voren 3: hét' gevöël-aijner- fterfe- lijkheid-en: onGerfelijkheid zijne hemelsgezindheid zijne seléverdoochening - blijke door het : lijden = te: ‘Kijn bevor- desd::.hij is wijzer, edeler, nuttiger geworden. Dage- lijks ontwaakt hij metde wing: Wat wilt: gij, Heer dat ìk doen: zal?” en san het antwoord’, dat hent God in zijn. woord, in het’geweten, en én het lot des ‘dank- baren geeft , ‘bewijst zijn ganfche gedrag gehoorzaamheid. Hij herroept zich ‘bij elke aanfeidende gelegenheid, fom- tijds nlegág , opzettelijk. en op bepaalde tijden, het-afgee . wende gevaar , den opgeheven kommer , de ondervondene gebedsverhooring , de wedergekeerde vreugde En tot heer- lijkheid van God en zijnen Zoon heeft zijne ziekte ge- diend. Zorgende, dat zijne laatfte dagen de heiligfte en nutigfte zijn, wijdt hij zijn ganfche leven aan God en den Verlosfer toe volmaakt zich dagelijks door oefening des verftands, veredeling des harten werkzaamheid voor anderen , eh -zijn Jaatfte adem is, gelijk zijn voor- beeld. was , verhèerlijkiag van God en den Heiland , aan- prijslag:der vriendfehap met den Zoon van God: '

‚Ééns eindigt onze:ziekte , zoo het Gode behaagt ons een ziekbed te geven ; ééns eindigt ons aardfche leven , gelijk reeds dat van zoo velen, in den dood. Zoude ik mij dat einde‘van zoo menig nuttig leven niet herinne-. ren op dezen dag, en met de gemeente, voor welke ik

“an

RENE VERBRERLIJKING VAN GOD RN ZIJNEN ZOON. 67

gefpaard werd; ‘heden, huik tot mijn openbaar werk mag wederkeeren , de gedachtenis niet vieren des doods eens voorgangers , die hier eenmaal zoo nuttig was? Thans elf jaren geleden werd die'dood van dezen leerftoel voor het eerfte bekend gemaakt, die ’s daags te voren , zoo onverlroeds „den edelen menin zijne nutte werkzaamheid elders wegnam. Ách! dat zich met die herinnering ook de rouw verecïigen moet over den ònlangs ontflapen zoon , die“ herin “den. dienst des- Evangclies navolgde , en ook zao- opyerhoeds werd-afgefmaden:!« . . …- Boch , bedwing U ‚mijn -harte., en fpare. ik de van hen „die, zo, veel in. eik. verloren.l—r Wat zullen wij.na daarvan zeggen , Broeders en--Zusters-J als femand , wien Jezus liefhad, fterft? Gedenken wij aan »r AFTHA at MA eas. DR dood haard: hreieiders ftrekte imunêrs tot heerlijkheid van God en zijnen Zaon en: die dood: vean het einde zijns lots niet. Uw-gelicfde zal weder. opw Maan,’ zeide Jz us, en.Hlij wekte heni op, ‘Zui: gij Zeggen: Ik weet, dat hij--zal opftaan ten laastten. da- ge,” ik laet u het antwoord van Jezus hoorns” „Eke ben de opftanding en het leven. Die in mij gelooft, ma} leven, al ware hij ook geftarven, en een ieder, die. in mij gelooft zel: niet fterven: in ‘eenwigheid. -Giooft: gij dar?” Zoo heft dan uwe:hoofden op, eu treurt niek als Zij „die geene hope hebben! „Weet gij, wanneer uw ontflapene. rijp is Voor. de gehéole herftelling zijner na» tuur? Of zouden wij de wederkeering, voor eene wijle tijds, van LAZARUS tot zijne zusters de grootfte wels daad achten, door je zus met zijne opwekking bedoeld en wenfchen onze zaligen herwaarts terug? Dit. ward althans geene liefde tot hen. Zij hebben het eindélaos beter. Hun fterven was gewin, en God en yEzus werden er door verheerlijkt. ‘De nagedachtenis huus voor- beelds , de , meer nog dan in hun:nederig leven, na hun verfcheiden ons geblekene Bewijzen hunner gadsvrutht, de zorge Gods , voor huúnne achtergelatenen betoond , de vruchten , die moeten en kunnen ontwikkeld worden door de beproeving van. hew, die door hun fterven be- droefd zijn, dit alles, en hoe vele ondervindingen

hd “a

NG

8: …. DE ZIEKTE VAN DEN CURISTEN ; ENZ,”

iet;; nace zij de ‘oogen flotent het. en Hjkhdid Gods en van.zijnen:Zoon: - ……Bidèders en’ Zusters! heiligen: en. troosten: wij ons! Zóór: geleefd, gewerkt, geleden :en: dat. ook út het einde onzes. lots zij! . Amen. vO en _ Nözang, cezako' EXVr: hl 5: 6

2e

el Je hi . » «tb . : Ô

je ‚Mkerano onnie pn neen

“RKACHT WAN net 'VENIJN DER KATELSLANGE.

en end Memorie ; tigezonden” bij de Koritnkugke Soctereft an Edinburg, woor n Heer AUDUBON, een Amerd- | Ee koanseh Narurkundige.) et

Nr Jie wedt 6 deed ùg ; fl je ‘mistchien; eindeloos beliónde het venijn der; Ratolflang: deszelfs. doodelijke eigenfëbap 4: gelijk de: walgende daadzaak welker volkomene'echtheid door. zu- (hendieke getuigenisftn is gewaarborgd; kan bewijzéns . : =lins: cen;: Gistrikt. iii het ‘hart: van Penfyivanië, werdreen: gächter saterwijl hij Zijne velden: doorkrüiste ;- Náli tijde van den dagst, dopr zijne-taars heen , in het been gebe

- fen :doar eene ‘Ratelflang , zonder “dat hij zulks: had opge-

=n

inertie. Slet indrukfel van den tand’ was zoe Gaauw dat: de mam , wanende dat hem:een daren had geprikt „er geen. acht: op: floeg. Maar, in zijne woning terugkeerende , smaakten „gewéldige ‘nraagpijnen en ftuipachtige brakingen binen weinige uren een jammerlijk. einde aan .zijn le- ven, Een jaar na dit voorval trok zijn audfte zoon ed Vaders ladrzen aan, ten einde zich naar eene naburige. kerk te begeven, en hield dit Ichoeifel aan tot des avonds. Bij het uittrekken dacht hem eene ligte kwetfing

eene; keen ‘te voelen; hij wreef die. plaats herhaalde malen smet zijne haùd , terwijl híj er met zijne vrouw over praat- te, afs‚iets, waarvan hij de oorzaak niet konde gisfen…. Zich:ter.ruste begeven hebbende, deden. geweldige pij- sien, hem, na: verloop: van eenige uren, ontwaken ; alle zijhe ledematen werden koud; herhaalde bezwij= mingen volgden elkander fpoedig, en de aond overviel. ‘hem ; eer men eenige hulp konde erlangen. Deze

. ( KRACHT VAN HET VERIJN DER,RATELSLANGS. 69

belde voorvallen , ander dezelfde omftandigheden , wekten wel bevreemding , maar deden nog geen licht opgaan over derzelver noodloitige oorzaak, Eindelijk helderde een nieuw onheil het tot dusverre onverklaarbare geheim op. Eenigen tijd daarna, namelijk , verkocht de weduwe het lijfstocbehooren ‘van haren man. Een der broeders van den overledene , niet willende , dat de laarzen , door zijnen vader en broeder gedragen , in vreemde handen overgingen kocht dezelve. Na verloop van (zoo mijn geheugen mij niet be- driege) volle twee jaren paste hij het vaderlijk fchocifel eens aan. Bij het uittrekken voelde hij desgelijks. een krab- ben aan het been „, en de weduwe , daarbij tegenwoordig herinnerde zich-nu , dat haar man, ten dage zijns ovar- lijdens, hetzelfde had andervonden. Deze ontdekking belette echter den onbedachten jongman niet, gerust naar bed te gaan , ondanks de beden en den angst der zijnen ; maar dezelfde Ímarten kwamen , en.cindigden even als de bei- ‚de vorige keeren, in den dood des lijders. Met geval maakte gerucht. Een Geneesheer, deswege onderrigt begaf ‘zich naar dat oord, won verdere narigten in on= dervroeg de vrienden en familie der drie flagtoffers , cn de heillcoze laarzen werden hem vertoond, Dezelye met de uiterfte oplettendheid onderzgekende , vond hij in eene derzelven de punt eens tands van de Ratelflang , in het leder gedreven; zij ftak even naar -binnen uit, en was natuurlijk tot duslange niet opgemerkt. Ten cigde zich te vergewisfen, of eene fchijabaar zoo geringe oorzaak de ware bron des kwaads ware, nam hij zeer voorzigtig den tand weg, en prikte er deg {nuit van een’ hond- me. de 5 het beest ftierf , onder dede verfchijnfelen.

Men weet, dat de Ratelflang hare giftanden kan in- trekken even als de kat hare klaauwen; eene cigenfchap , haar. gemeen met alle venijnige flangen „en zelfs met eeni- ge foorten van visfclten. Dit geduchte wapen is enkel verdedigend ; maar het dier bepaalt zich geenszins tot het bijten van zijnen vijand3 met open muil en uitgeltrekte tanden befpringt het, met de fnelheid van een’ pijl, hem met meer dan wee derden van zijn Hgchaam , en treft tem

MENGELW. 128, NO. 2, F ien

70 KRACHT VAN HET VENIJN DER RATELSLANGE.

zelfden tijde, dat het zijn moordend vocht in bet vleescht fpuit. De O/agen hebben mij verzekerd , dat de flag eener groote ‘flang een’ man ter aarde werpt. De beet dezer dieren dringt zeer diep door, en hunne tanden worden noch door de kleeren , noch zelfs door dik leder geftuit. De wonde is doodelijk , wanneer het geneesmiddel een oogenblik wordt verfchoven. De inboorlingen kennen-er ‘flechts één, en dit is zeer pijnlijk: het gebeten deel af= of uitfnijden, en de wond uitbranden; maar een oogen= blik verwijls , en het is te laat, Het fchijnt , dat de hoec= veelheid des ingebragten venijns is af te meten naar de diepte der wonde, en bij gevolg naar de kracht van het dier en den trap zijner woede. Men heeft beweerd , dat der flangen vleesch het beste tegengif zou zijns doch „men heeft finds lang deze meening opgegeven, nadat men getuige is geweest van het verfchrikkelijk lijden en den haastigen doed dier Ratelflangen, welke men: dwong zichzelve te bijten met hare eigene tanden. Derzelver ves nijn kan vrij ver worden uitgeworpen. Een dier kruipen- de fchepfelen, in eene ijzeren kooi opgefloten , en getergd bect met zoo veel gewelds in de traliën, terwijl het dent muil opende en zijne fchrikwekkende tanden liet zien dat de droppels, uit de punt derzelven gefpoten, op den

afftand van verfcheidene voeten , zeer digt bij mij neders

vielen.’

Het boven verhaalde voorval doet vermoeden , dat de Amerikaanfche wilden de zaak niet geheel overdrijven wanneer zij verzekeren, dat de pijlen, gedoopt in het venijn der Ratelflange ; ‘gedurende eeuwen een’ onvermij= delijken dood aanbrengen.

DE OMSTREKEN VAN ARNREM EN NIJMEGEN. 71

DE OMSTREKEN VAN ARNHEM EN NIJMEGEN. Door

W.H. WARNSINCK, BZ.

B acwane mannen en geoefende pennen hebben ons het fchoon van Gelderland en de emftreken van „Arnhem en Nijmegen befchreven. Leest men die befchrijvingen , zon- der de genoemde oorden te bezoeken, dan rijst welligt bij fommigen gereedelijk de verdenking , dat de bedoelde fchrijvers hier of daar de door hen hooggeroemde ftre- ken met een poëtisch vergrootglas zullen befchouwd hebben, en men js gereed, het een en ander van hunne berigten , als overdreven, af te tarren ; maar, begeeft men zich op weg, bezoekt nien de door hen gefchetfte oorden , ol hoe plat- prozaïsch wordt dan de meest-dich- terlijke befchrijving! Men heeft geen oog, om dezelve te lezen , en legt ze nevens zich neder , om des te meer se genieten. |

Gelukkig zij, die reizen kunnen; gelukkig zij, die rei- zen willen; maar gelukkiger zij, die dit kunnen en wil- len ‚en er tevens bij genieten. Ik had Braband door= kruist , en het natuurfchoon aan de boorden der Schelde ' der Samôre en Maas bewonderd: en echter fchonken Isfel-, Rijn- en. Waal-ftroom, ook bij vergelijking mij de reinfte genoegens; genoegens, boven alle befchrij= ving verheven. Ja, ons Vaderland is fchoon! Dat de Duitfcher en Zwitfer op zijne bergen en gletfchers roe- me, en ons uittarte, om de wedergade der Nas/aufche. bosfchen en der. watervallen van Schafbaufen te leveren 5 met eene krachtige ftem mogen de valleijen van Arnhem aan de bergen van kin toeroepen: Ook wij zijn fchoon.”

Ik wil niets befchrijven; om de zeer eenvoudige en voor alles voldoende reden, dat ik niet befchrijven kan, wat boven alle befchrijving verheven is4 maar ik mag

F 2

hes

za DE OMSTREKEN

toch aan Duitschland en Zwitferland wel toeroepen: » Vergunt aan mijn Vaderland, aan mijne vaderlandfche bergen, dalen , bosfchen , beken en ftroomen , cen plaats- je in het gebied van het fehoone:; ten ware gij alleen het verhevene , ten koste van het fchoone, mogt willen ver- heffen !°° 4

De Kunst heeft, vooral in de ffreken van Arnhem, vel gedaan ; en dikwerf riep ik , met een\ weinig beken-

den Dichter, uit: ì

Verrukking grijpt ons aan, waar wij aanfchouwend treden ; llier bood Natuur de Kunst, de Kunst Natuur de hand; % Is all’ betoovrend fchoon, Hier, broeders! is het Eden

Van ’t heerlijk Gelderland !

Maaf , wat zou de Kunst hier hebben kunnen verrigten , indien de Natuur haar de grondftoffen tat cenc heerlijke fchepping niet overal in de .ruimfte mate.gefchanken- had ? Die trotfche bergkruinen, die nederige dalen, die rui= fchende beken die fchaduwrijke-basfchen , die uitgeftrek- te vergezigten zijn werken der. Natuur. Die weg naar “gindfche hoogte, dat afhellend pad naar dit eenzame dal, deze waterleiding , die zich eindelijk, met ecn’ aanmerke= lijken val, in de diepte ftort, deze groepen. van dennen olmen en eiken, magen u de hand der Kunst doen her- kennen; wat zou die ‘hand, zonder de Natuur en hàâre wonderen , geweest zijn ?

Hoe menig genoegelijk uur bragt ik, aan de hand der liefde en der vriendíchafy, in de often van Arnhem door! Iloe onwillekeurig riep ik dikwerf , met den zoo aanftonds aangchaalden Dichter, uit :

Van dit gebergt’ gezien, hoe grootsch valt daar het water, Door ’t licht der zon beftraald, met murmelend gektots ? Ziet, broeders! in dien glans, en hoort, in dat geklater , De liefde en grootheid Gods! _

Hier, bij de ftille cel des pelgrims neêrgezeten, Of, bij dien waterval, die ftroomen nedergiet, Zou °k ger en rang en fchat, ja al wat is vergeten; Alleen Gods liefde niets

N VAN ARNMEM EN NIJMEGEN. 73

Nu en dan en door-dezen en genen werd mij de opmer: ‘king gemaakt: Hier, dunkt ons, moeten aan ecn’ Dichter de toonen áls van zelve ontvloeijen £°* Maar. dan was mijn ernítig antwoord altijd: …„ Hij, die wagen durft. dic fchoon te bezingen, verdient den naam van Dichter nict: de ware Dichter kan hier flechts aanfchou-: wen gevoelen , zwijgen, nederknielen , en dricwerf gee tukkig voor hem, wanneer hij, in ftede van zingen ; aanbidden kan

Nimmer zal ìk, ondek meer andere ‘heerlijke vergezig-

ten, die van den dusgenoemden: Osfenberg , op Beëkhuie zen, cn van Rhederoord vergeten; nimmer de aanblik van het romaneske Kamerdal , op het eerstgenoemde land- goed , uit mijn geheugen worden uitgewischt. Wic hier om zich henen blikt, en dan niet gevoelt, dat de Elemel hem: nader’ komt, zal het nergens: ook niet op de top- pen der Alpen, gevoelen ! De Natuur is dpod voor hen.

Het is zoo, niet altijd heeft de hand der Kunst , in de: omftreken van -Arnhem, de werken der Natuur vere fraaid, en hier en daar hebben hoogmoed: en trots fchat- ten ‘verfpild aan het daarftellen eener kinderachtige pracht- verroobing. Maar hoe gemakkelijk valt het, indien men flechts wil, ‘de oogen van dit flikkerend klatergoud af te trekken, en den bli te. vestigen op dat eenig en duur- zaam fchoon , hetwelk altijd f&hoon blijft ; mogen ook de menfchen veranderen , de’ fmaken verwiSfelen de geflach- ten wegkwijnen , en de eeuwen verouden! Eenmaal ftor- ten die prachtige gebouwen , die kostbare waterwerken en grotten in puin; maar nog in ver verwijderde eeuwen ‘zullen de Osfenberg en het Kamerdal in iedere wordende lente met nieuwe fchoonheden praleun, en oog en hart treffen roeren , verteederen en verrukken.

Minder, dan in Arnhems bekoorlijken omtrek, heeft de Kunst haar gebied in de verrukkende omftreken van

Nijmegen uitgebreid, em die heerlijke oorden’ fchijnén hierbij meer gewonnen dan verloren te hebben. ° Gaarite laat ik. aan de. bewoners der beide genoemde fteden de vrijheid, on, des ‘noods, het regt, zich om ftrijd te

74 ___ ÍpB OMSTREKEN

verheffen op de heerlijke tooneelen , die belder vesten ome ringen; ik begeer aan geen van beide den voorrang te

{chenken , en de lagchende boorden van JJs/el en Rijn zijn voor mijn hart even dierbaar , als die van den fnel- vlietenden Waal-ftroom. Maar niemand zeker zal onte ‘kennen , dat het eigendommelijk natuurfchoon in de ftre= ken van Nijmegen meer onveranderd is behouden geble- ven. Hier toch ontdekken wij geenszins die trotfche kasteelen , die prachtige landhuizen , die kunftige en koste bare grot- en waterwerken, waarop de omtrek van Arn- hem ons oog vertoeven doet: neen, alles is hier meer in het eenvoudig gewaad der Natuur getooid; en, ver- fchijnt zij (oms ongehavend en woest voor onze blikken , bok bij dat woeste en ongehavende roepen wij onwille- keurig uits Wat is dat fchoon [°’

Ook hier kan en mag ik niets befchrijven ; maar hem prijs ik gelukkig die de bergen van Udbergen en de vallei- jen van Beek bezoeken mogt ;en wat ik eenmaal ,op eene wandeling van Berg en Daal naar den zoogenaamden Dui- welsberg , en terug langs het Filozofenpad , genoot, kan ik onder geene woorden brengen. Bij die groote , heer- lijke , majestueuze werken der fchepping , bij dat verba- zende en onbegrensde, gevoelt de fterveling zich te klein en te nietig, om dat grootfche , verhevene en fchoone, met ftamelende klanken, te willen of te kunnen ver- heffen.

Zonderling is de werking der fchoone Natuur op het gemoed van den gevoeligen mensch. Naauwelijks rust onze blik op hare veelvuldige en eigendommelijkefchoon- heden, of ons genoegen ‚gaat in bewondering , onze be- „wondering in hooge verrukking over. Wij aanfchouwen , gevoelen , bewonderen door hooge geestdrift bezield 5 maar indien, bij het. {maken van elk ander genoegen de gewaarwordingen des harten zich doorgaans in een’ vloed van woorden ontlasten; hier, bij de befchouwing van ‘Gods heerlijke werken, kan het ontwaakt gevocl alleen

„door blikken en tranen zich kenbaar maken , en een vecl- zeggend zwijgen, wordt onze meestwelfprekende taal. In-

VAN ARNHEM EN NIJMEGEN, 75

tusfchen fchijnt mij de verklaring van dit zonderling ver- fchijnfel niet moeijelijk te zijn. Onze ziel ontwaart , in zulke fchoone, plegtige en heilige oogenblikken onzes levens , bij de befchouwing van Gods gadelooze werken , een opgewekt en rein gevoel voor het bovenaardíche en hemelfche; het ftoffelijke verbindt zich, fchier onwille- keurig , aan het onftoffelijke , het zardfche aan het hemel. Sche, het zinnelijk fchoon aan zedelijke fchoonheid, het wereunkelijke aan het eeuwige, de fchepping aan den Schepper! Nu gevoelen wij ons als eenn druppel aan den emmer ; een flofje aan de weegfchaal , en kunnen flechts ftamelen : God ís groot , en wij begrijpen Hem niet !

Van zulke gewaarwordingen , gedachten: en gevoelens werd ik dikwerf doordrongen, bij het doofwandelen der heerlijke ftreken van Ubbergen en Beek. Wij vinden hier minder prachtvertoon der menfchelijke Kunst; maar des te meer Natuur, in hare gadeloos eenvoudige fchoon- heid. Niet zelden worden wij verräst door partijen die onwillekeurig , het gevoel voor het verhevene in ons bir- nenfte opwekken; en wij herhâlen de woorden van den reeds aangehaalden Dichter:

Och! mogt ik, (tif te vreê, toch dikwerf hier. gaan dwalen, Gelijk dit beekje vloeit, zoo effen, kalm en glad ! ’k Verruilde mijn geluk , deez’ bosfchen , bergen , dalen, Voor eer noch Vorftenfchat.

De omftreken van Arnhem en Nijmegen kunnen alzoo veilig met elkander om den prijs der fchoonheid wedijve- ren. Bij onderlinge vergelijking ontdekken wij, hier zoo

wel als daar, geheel eigene voortreffelijkheden „en wijzen wij, beurtelings, de kroon aan J/s/el en Waal -ftroom. toe. Hier toeft ons het fchoone en bevallige, daar het ftoute en treffende; hier bekoort ons het welgeordende , offchoon geenszins door ftijfheid ontfierde , daar verrukt ons eene fchijnbare wanorde, doch die zich , in betrek king tot het geheel, in de fchoonfte harmonie oplost ; hier verrast ons het meer ‘gewone in aanfchouwen en ervaren, daar weder worden wij door het Romantifche

°

76 DE OMSTREKEN

van het oord” diep getroffens hier, eindelijk, fpreeke de Natuur tot ons in verheven proza, daar wordt elke klank de welluidendfte poëzij. Wie zal hier, bij uitflui- ting, verkiezen? wie verwerpen? Beide, bekoorlijke ftrc- ken van Arnhem en Nijmegen! beide verdient gij de kroon, die gij draagt.

Wel hem, die, ín zoet gevoel verloren Langs de toppen van uw bergen dwaalt, En den dag aan de oosterkimm’ ziet gloren, Die ’t verfchiet met gouden glans omftraalt $ Zalig hij, die, in uw fchoone ftreken , Onder ’t lommer van. uw wouden zit! Zalig, die, bij ’e ruifchen van uw beken, Hxm, Die Is , gebij voelt en aanbide!

Wel hem, die, wanneer, aan ’s hemels zalen, Cinthia met ftillen luister gloort,

In het plegtig donker van uw dalen, ° ’t Rollend lied: van Filomele hoort $

Zalig, die, bij *t fuizen der abeelen, Zacht bewogen door den avondwind ,

Zich de borst door rein genot voelt ftreelen”, Zich , als kind van God, gelukkig vindt!

Wel hem, die , bij ’t hecte middaggloeijen , Moë gedwaald , vernieuwde kracht behoeft ; Daar , waar wellen daar, waar beken vloeijen, Äan haar groene klaverboarden taeft ! Zalig, wien * genot, hem hier gegeven, a ’t Ligchaam fterkt en ook den geest verkwikt 5 Die dan, vrij van wroeging, op dit leven , Rustig op de donk’re toekomst blikt

Wet hem, die, bij ’t ongeftoord genieten ;,

‘t Oog: door ’t fchoon der fchoontte ftreken weids;

Dwalen laat, bij ’t wisf’len der verfchieten, Langs onmeetb’re kimmen uitgebreid |

Zalig hij , die dan zijn’ ftand en waarde, Zin beftemming en zijn grootheid voelt ;

Hooger blikt, dan de omkreits van deze aarde, En op t eeuwige , onbegrensde doelt!

VAN ARNHEM EN NIJMEGEN. 77

we

‘k Heb dien wellust onvermengd genoten, Rein eu zalig, in de ziel verrukts Maar de vreugd , die mij is'toegevloten, BEN Wordt door klank noch toonval uitgedrukt, Gelderland! ik kon de weelde fimaken , Die gij nrild en rijk en gaadloos biedts Nog voel ik voor u mijn’ boezem blaken; - Maar u waardig zingen, kan ik niet!

IETS OVER DE LEVENSVERZEKERINGEN,

Door P |

Jr. Mr F,E. BERG VAN MIÉDELBURGH,

“Advocaat te dAmfterdama,

D. wetenfchap der verzekeringen fchijnt onder de uitvin- Yingen van latéren tijd te behooren, en aan de ouden ten eenemale‘enbekend geweest te zijn.

Eenige geleerden hebben wel gemeend, in de fchriften van LIVIUS, SURETONIUS En CICERO, en in zekere plaats van ULPIANUS, de fporen ván contracten van verzekering te ontdekken; doch zij hebben misfchien meer uit ecne te ‘ver gedrevene tiefde voor de oudheid, dan wel op grond eener gezonde uitfegkunde, dat gevoelen omhelsd, Het be: ginfel,: waarop die contracten fteunen, moge aan de ouden niet geheel vreemd geweest zijn, de gefchiedenis levert geene de minfte bewijzen voor de ftelling, dat zij dergelijke con- tracten zelve zouden gekend en aangewend hebben, Daaren- boven bereikten ook de fcheepvaart en handel der Phent.

ciërs, Carthagers, Grieken of Romeinen nimmer zoodanige,

uitgebreidheid, en waren die althans niet van dien aard of aan zoo groote gevaren blootgefteld , dat zij verwaarborging tegen mogelijke verliezen ‘onmisbaar behoefden,

.De eerfte contracten van verzekering Zijn nogtans aller- waarfchijnlijkst tegen zeegevaar sangegaan, en worden vrij Ugemeen geacht, omftreeks de XII of XIlIde eeuw, hunnen oorfprong te bebben ontleend aan Zsalië. Mr, C. BACKER (Disfertatio de periculo quod asfecuratoris est ‚-Groning. 1821) heeft beweerd, dat de eere dezer uitvinding aan ous vader-. Jaud behoort te worden toegekend, .

Ed

„8 | IETS

Nadat de leer der kansrekeningen, waarvan die der verze keringen een uitvloeifel ís, zich meer en meer ontwikkeld „bad, em door de ondervinding fteeds op volmaakter grondfla. À gen was gevestigd, is men begonnen dezelve toe te pasfen op alle voorwerpen en gebeurtenisfen , waarop de onbeften- digheid der fortuin haren invloed ten nadeele van °s menfchen welvaart konde uitoefenen, Eindelijk hebben zich de verze- keringen niet meer bij uicfluiting tot den hendel en het be houd van eigendommen en bezittingen bepaald; maar zelfs het menfchelijke leven heeft de aandacht der verzekeraars tot zich getrokken, De wisfelvalligheid der welvaart van huis- gezinnen, wier beftaan van het leven van denen enkelen mensch afhankelijk was, bragt natuurlijk op de gedachte, om eenigen ‘waarborg te zoeken tegen den flag, welke dezel= ve vroeg of laat treffen moests en zie daar de waarfchijnlijke oorfprong van verzekeringen op het menfchelijke leven, als een middel, door hetwelk eene zekere geldelijke fchadeloos- ftelling , zoo veel mogelijk tegen armoede of verval waarbor- gende, verzekerd werd aan hen, die, door het verlies van eenen echtgenoot, vader of teun, zich daarmede te voren onvermijdelijk bedreigd zagen,

Eene levensverzekering, of eene verzekering op het leven van een’ mensch, is eeu contract, waarbij de verzekeraar, voor eene zekere fomme gelds, geëvenredigd aan de jaren , de gezondheid, het bedrijf en andere omftandighedeu van den perfoon, wiens leven het onderwerp der verzekering uit. maakt, en te voldoen in &éns of bij jaarlijkfche termijnen , zich verbindt, om , na deszelfs dood, san den perfoon, ven wiens voordeele de polis is gefteld, of diens regtverkrijgene den, te betalen eene zekere fomme gelds in ééns, of eene daaraan geëvenredigde rente,

Het volgt uit den aard der zaak, dat deze fom of rente, hoezeer met den inleg, in ééns of bij termijnen betaald, in zekere verhouding ftaande en daarop berekend, dezelve eche ter, op zichzelve genomen, verre te boven gaat.

De eigenlijke levensverzekeringen kunnen op velerhande en . zeer onderfcheidene wijzen gefchieden ,- doch fchijnen hoofd- zakelijk verdeeld te moeten worden in die, welke worden aangegaan voor het geheele leven, en in de zoodanige , waar- bij een bepaald tijdftip wordt vastgefteld,

In het eerfte geval wordt de bepaalde fom of rente aan de regtbebbenden uitbetaald, ma den dood van den verzekerden

OVER DE EEVBNEVERSEKERINGEN. 79

wanneer die ook moge voorvallen. Bij de laatstgemelde ver. zekering daarentegen, komt men avereen dat die fom of rente alleen dàn zal warden voldaan , wanneer de verzekerde perfoon vóór zeker vastgefteld tijdftip, of binnen zeker be- paald geral jaren, fterft. Overleeft hij dat tijd{tip, alsdan is de verzekeraar van zijne verpligting bevrijd , en hij behoud den betaalden inleg, of de reeds ontvangene premiën, voor zich, .

Beide deze verzekeringen kunnen gefchieden op het Bf van een’ derden, zonder dat zulks eenige verandering vere oorzake in den aard of de voorwaarde van het contract Sommige verzekeringsmaatfchappijën gaan echter eene zoo= danige overeenkomst niet aan, ten zij de perfoon , welke de. verzekering neemt, uitdrukkelijk bewijze, dat hij bij het le= ven, hetwelk hij verlangt te doen, verzekeren, een belang heeft , eenigermate geëvenredigd aan de verzekerde fom,

Men kan almede op twee of meer levens te zamen eene verzekering nemen, Zoo kunnen b, v. twee echtgenooten of vrienden op hunne vereenigde levens eene kapitale fom of eene rente doen verzekeren, ten voordecle van den langste Jtevenden van hen beiden,

Tot de levensverzekeringen behooren indirect ook de uit. geftelde lijfrenten, Dit is eene foort van contracten waa: bij eene zekere fom of rente wordt verzekerd tegen een bepaald tijdítip,. Komt de verzekerde perfoon vóór hetzelve te over= lijden , alsdan is de verzekeraar, met behoud der hem reeds verftrekte gelden, van de uitbetaling der bedongene (om of rente ontflagen, Ook dit contract kan op bet hoofd van dere den genomen, en op verlerhande wijzen toegepast worden, Zoo ken men b, v. aan kinderen, tegen den tijd dat zij de maatfchappij zuilen intreden, eene zekere fomme gelds ver. zekeren, om hun sisdan te dienen tot het verkrijgen van een beftaan ;zoo kunnen weinig bemiddelde ouders aan hunne doch- ters tegen den tijd harer huwbaarheid., een zeker uitzet ver- fchaffen, |

Wanneer men overweegt, dat weldadigheid en overleg ka- raktertrekken zijn, welke onze natie fteeds op de edelfte wij. ze kenfchetften ; wanneer men bedenkt, hoe fpoedig fteeds de fpagrzaamheid onzer landgenooten tot eene liefdadige

weelde overfloeg, als het er op aankwam om wêl te doen; Wanneer men, eindelijk , het aantal van liefdadige inrigtingen Eadellast, welke van oudsher onder ons gevonden werden,

go ° IETS

het zh ter nuttige opleiding van weezen; of tot verzorging van den behoeftigen ouderdom, alsdan gal men wel niet “Kunnen betwijfelen, of maatfchappijen van levensverzekering zijn inrigtingen, voor onzen landaard bij uicftek gefchikt.

De verklaring, welke wij zoo even van-de levensverzeke- “ringen gegeven hebben, kan daarenboven ten bewijze die- nen, dat derzelver doel nuttig en heilzaam , derzetver ftrek- ‚king prijzenswaardig en zedelijk is, Terwijl gewone lijfrenten en zoogenaamde tontinen, hoezeer dan in fommige gevallen ‘nuttig meestal en hoofdzakelijk eigen belang ten doet Jreb- ben, en maar al te dikwerf het uitvloeifel zijn van een Jae kenswaardig zelfbejag,: worden levensverzekeringen, daaren- tegen, meestal aangegaan uit zorg voor hct aanhoudende welzijn van anderen. Zelfs zijn zij voor de meeste men- {chen flechts verkrijgbaar door opofferingen, van welke deze zelve nimmer de vruchten fmaken,

Die alles tot zichzelven terugbrengen en eigen genot tot het hoofddoel hunner handelingen hebben gefteld, zullen dis Ih deze inrigtingen wel niet veel heils zien; maar een zorg- vuldig echtgenoot en teeder vader, die zijn Iruisgezin door eigen arbeid en verdienften onderhoudt, en vreest, dat eeh ontijdige docd of andere omftandigheden hem zullen beletten, _ hetzelve genoegzame middelen van beftaân sia te laten, deze zal zich gewis gaame eenige opofferingen getroosten ,ter ver- krijging van eenen waarborg , dat zij, die hem lief zijn, ook na zijn affterven, woor armoede en verval zullen bewaard worden, De ‘zoodanigen zullen jaarlijks gaarne een gedeelte “van hunne verdientten afzonderen , om , het zij de Voorzienig. hefd hun een lang leven verranne hee zij dezelve hen vroeg- tijdig van naauwe betrekkingen affcheide, aan dezen het be- ‘zit te verzekeren van eene fomme gelds, welke.zij misfchien op geene andere wijze,’ met zekerheid, in tijds zulten kun- nen ópleggen.

{let ligt-dan in den aard dezer inrigtingen, dat zij bij uit- nemendheid dienftig zijn voor de zoodanigen, welke tot den middelftand der maatfchappij behooren, wier grootfte bezit- tingen in eigene nijverhéid en aanhoudende werkzaamheid be- ‘ftaan; voor hen, wier inkomen van hun leven afhankelijk, en meestal niet groot genoeg is, om, bif de wisfelvalligheid van hetzelve , eene andere wijze van verzorging hunner nablijven- den toe tc laten. “Hier mogen wij ook de geestelijkheid noe- men; hen, die in krijgsdienst zijns ftedelike of lands - aub

mn gn

OVER: DE LEVENSYBRZEEERINGEN. $

teaaren , @n zoo vele anderen, voor wier wedirwen of- kände.- ren wel reeds eenigermate, door het inhouden van een-ge- _ deelte hunner bezoldiging, of langs andere wegen, gezorgd. wordt, doch meestal niet in die mate, dat het nagelaten. huisgezin, immers wanneer het maar eenigzins uitgebreid is daardoor alleen, naar den ftand, welken het in de maatfchap- pij bekleed: , kaa blijven voortleven, Vooral, echter, moet men hier aan het groot getal denken van. diegenen , welke , zonder het bezit van kapitalen, van den-handel hun beftaan _ erlangen, en aan eene menigte lieden, die door de uitoefen ning van eenig ambacht hun gezin verzorgen: want de zoo. danigen misfen. voor hunne pnablijvenden zelfs den geringen fteun, waarvan wij zoo even gewaagden. Levensverzekerin= gen zijn ook voor hem nuttig, die met de zijnen van een vruchtgebruik beffaat, hetwelk bij zijn’ dood ophoudt, of voor iemand, welke genot. heeft van, eens lijfrende op et: . keven van- een ander; Zij kunata: deo eerlijken. fehyldendsr: dienen, die wabkbopt’,: zekére éohuid:, door.-zijne ‘fpaarzuuni-: heid, bij zijn leven: doit geheel -te kunpen aflosfen” En mieer: voorbeelden. zullen wij hier wel-niet bebocvenbij te voegen: Na heg gezegde zullen zoo vele (tanden -en omftandigbeden als buiten de ‘opgénoemde beftaan, hier Hgtelijk hunne plaats vinden, en de verfchijlende foorten van levensverzee. kering op hunne gogden weten -tocte pasfen,

Natuorlijk zal voor hen, met wier belangen de onderwee-. pelijke iarigtingen Rrooken, en juist daarom, de eerfte ben: denking. zijn, of de beginfelen en berekeningen, waarop de- theorie der levensverzekeringen gegrondvest is, met de mooe- - dige juistheid bepaald zijn, en of de kansrekening, óp hét. menfchelijke leven toegepast,reeds tot genoegzame vokmaakt-. heid is gebragt, om den verzekerden een’ volledigen. vasrborg. ap te leveren vaor de doelmatigheid.en zekerheid ger con tracten zelve, en voor de innerlijke deugdelijkheid der insrige üngen, welke daartoe de gelegenheid aanbieden, Deze toch zijn in de eerfte plaats afhankelijk van de juistheid der theo=- - ze, welke zij tot grond(lag hunner aanne hebben: aangenomen.

De pogingen,.zoo het fchijat , se „allereerst en en van Hollandfche geleerden, opgevolgd daor die van vele audere in Engeland, Frankrijk, Zweden en Duitschland, en de on- dervinding , verkregen door het toepasfen hunner waarnemin-

‚gen en theoriën bij de ver{chillende inngtingen van leveusver. ©

6a EE i

zekering, reeds federt den jare 1706, vooral In Engeland , beftaande , mogen, op gezag van deskundigen, met grond doen verzekeren , dat de wetenfchap in dit vak eene genoeg- game hoogte heeft bereikt, om daarop, met vertrouwen, fpeculatiën In werking te brengen.

- Door de aanhoudende waarnemingen , gedden en aangewend op verfchillende plaatfen, en gekuischt door eene langdurige ondervinding, beftaat. thans geenszins zoo veel zwarigheid meer , als men @er te voren in vond, om, naar goede gronden van waarfchijnlijkheid, den vermoedelijken aanftaanden duur des menfchelijken levens, voor iedere ‘kanne en op ieder tijd flip van hetzelve,:te bepalen, en diensvolgens te berekenen, welke fomme eelde: in ééns of, het leven gedurende, bij jaarlijkfche termijhen betaald wordende , gelijk ftaat met de fom, welke men Op zijn eïgen leven, of dat van een ander, verlangt te verzekeren, Onderfcheidene geleerden, namelijk , hebben, gedurende een zeker aantal jaren, en op bepaalde plaatfen of districten van meerdere of mindere uitgeftreke- Jeeid:, onderzoek gedaan naar het getal en de kunne derge- sen,‚-welke aldaar, op de verfchitlende tijdperken des men= fchelijken levens, jaarlijks kwamen te overlijden, De verge lijking der tabellen , waarin zij den uitflag hunner nafporin= gen hebben opgeteekend, heeft ftellig bewezen, dat on-' zekerheid van den duur des levens, waar, voor zoo: veel ie. deren mensch afzonderlijk aangaat, geenszins plaats heeft omtrent eene zamengenomene menigte, Men heeft daaruit de overtuiging verkregen , niet alleen dat de fterfte , over zekere - aanmerkelijke bevolking, altijd nagenoeg dezelfde grootte be. reikt en jaarlijks flechts een gering onderfcheid oplevert , maar ook dae het getal desgenen , welke. b, v‚ op. de hoofdtijdperken’ des menfchelijken levens, ja op al de verfchillende jaren van ketzelve ; overlijden , zich, in het groot genomen , fteeds ge- lijk blijft „en dat het verfchil zelden meer dan een zeer gering onderdeel bedraagt, En ook dit verfchil vermindert fteeds , maar mate men de fchaal zijner waatnemingen uitbreidt. Wan- neer men , eindelijk ,-van eene zekere bevolking daarenboven ook die ftanden en levensjaren afzondert, welke. het meeste aan de wisfelvalligheid en onzekerheid des levens zijn bloot- gefteld, alsdan maakt het onderfcheid in het getal der fter. venden Zelfs geen noemenswaardig gedeelte meer: uit,

Niettegenftaande de waarheid dezer opmerking, moeten echter de waarnemingen over de fterfte, bij iedere natic af-

aen

OVER DE LEVENSVERRZEKERINGEN,. 83

zonderljk , naar gelauge van de luchtftreek , leefwijze , het bedrijf der inwoners, en wat al verder op den levensduur eenigen invloed uitoefent, op eene even groote bevolking gedaan, noodwendig eene verfchitlende uitkomst opleveren,

zoo wel ín het getal der ftervenden, als omtrent de kunne

waarvan , en den leeftijd , waarop , bij ieder volk, het groote fte of geringfte getal menfchen overlijdt, Hieruit volgt, dat de berekeningen der maatfchappijen van levensverzekering het naauwkeurigst en billijkst zullen zijn, indien zij tot grondflag hebben fterftafels, opgemaakt over het land zelf, waarin die inrigtingen gevestigd zijn, en waaruit dus- de grootfte deelneming voortkomen moet, Offchoon het au eene geer moeijelijke zaak moge zijn, dergelijke naauwkeurige fterfe tafels op te meken of te bekomen, zoo fchijnt die zwarige heid evenwel voor onze landgenooten minder, dan: voor eenie ge andere natie, te beftsan, Het ís althans uitgemaakt, dat de maatfchappijen van levensverzekering in geen land betere gelegenheid hebben gehad, dan in het onze , om hare bere. keningen op vaste en hechte grondflagen , dat is, op juiste en naauwkeurige fterftafelen, te vestigen, In-Molland toch is niet alleen de meeste, maar ook de meest aanhoudende zorg daaraan toegewijd, en ons vaderland fchijnt, zelfg met toee ftemming ‘der Engelfchen, de eere toe te komen van het eerfte wetenfchappelijke onderzoek naar de ware beginfelen en berekeningen, waarop levensverzekeringen behooren Worden gevestigd, : Nadat de-geleerde JAN HUDDEN daarisk zelfs vroeger met vrucht was voorgegaan , verfcheen reeds im den jare 1671 een werk van den beroemden Raadpenfionsris DE WITT, over de waardif van Lijfrenten in proportie van Losrenten, Vooral maakten zich, een* geruimen tijd nadere hand, NICOLAAS STRUYCK EN WILLEM KERSSEBOOM zeer verdienftelijk ,de eerfte door het uitgeven van zijne Uite rekening van de Lijfrenten en Gisfingen over den flaat van hes menfthelijke geflacht , beide in 1740 „en zijne Nadere Ontdeka kingen dienaangaande in 1753; de laatfte door zijne Proevers van Polltique Rekenkunde, uitgegeven te ’sGravenhage , 1748, Terwijl verdere dergelijke nafporingen alhier niet werden nagelaten , bekwam men ook gelegenheid, om zich de vrucht van het onderzoek, door vreemden in andere landen aange. wend, ten nutte te maken. Zoo zijn b. v. de fterftafels , in Engeland over de bewoners van Carlisle en Northampton op- gemaakt, vooral de laatfte, in Europa (inds lang met lof be-

Ba BS

kend; zoo heeft over Frankrijks bevolking de geleerde p 5 VILLARD, volgens het oordeel van deskundigen, uitmun- tende tafels medegedeeldy en ook die van WARGENTIN, in 1776 te Stokholmm gedrukt , omvatten de geheele bevolking van Zweden, en worden door bevoegde beoordeelaars zeer geprezen,

Omtrent den taat der bevolking en deszelfs verfchillende wijzigingen, in Nederland zelf, hebben de laatfte jaren in- zonderheid nieuwe en belangrijke narigten bekend doen wor- gen. De Heer A. QUETELET, welke reeds vroeger zijnen arbeid in dat vak van cijd.tot tijd had algemeen gemaakt , heeft dészelfs uitkomften, met vele nieuwe aanmerkingen verrijkt, in het jaar 1827 uitgegeven te Brusf/el, onder den

"titel van: Recherches fur la population , les naisfances ‚les décès

etc. dans le Royaume des. Pays- bas, ook te vinden in de Mé- suoires de: Académie. Royale de Bruxelles, tame VI, Bven- zeer zullen: obk de- werkzaamheden van de Comumisfie tat de Statistiek , op „last van Zs M, den Koning te Bras/el geves- tigd, en voor de MVederland/che maatfchappijen van levens- vertekefing van het uiterfte gewigt, tot volmaking van dere zelver berekeningen vitnemend dienstbaar kunnen gemaakt worden, Derzelver aanvankelijke officiële opgaven van den ftaat der bevolking vam ons land, en van dgarop gebouwde waarnemingen , zagen onlangs ve Brusfel het licht , onder den titel van.Satistigue Nationale, uitgegeven door en met aan. merkingen van, EDOUARD SMITS, nie der gemelde Comwisfie, S . De zwarigheid, met welke de eerfte oprigters van maat{chap= pijen van levensverzekering.te kampen hadden, om op goe- de gronden den vermoedelijken duur en de kanfen van het snenfchelijke leven te bepalen, kan. men alzoo, hoefecr ook daarin. veel ter volmeking overig zijn moge, ten fterkíte ver- aninderd achten, Wat de wetenfchap aangaat, om van de genmaal aangenomene en vooronderftelde Jeagte van het le- ven de juiste regelen af te leiden, volgeus welke de onder- fcheidene levensverzekeringen , met billijkheid voor den ver. zekerden en zonder roekeloosheid van den verzekeraar, be- hooren te gefchieden, men houdt het er voor ,dat deze thans een’ grooten graad van volmaaktheid heeft bereikt, Te dezen opzigte hebben zich vooral de Eugelfche geleerden zeer vere dienftelijk gemaakt,

Voor de zoodanigen, wejke geene mathematifche kundig»

OVER DE LEYENSVERZEKERINGEN. 83

heden bezitten „heeft ds Heer j, B. JUvIGNY,in en werk- je, getiteld: Coup d'eil fur les Asfurances fur la vie des hom- mes , quatr. Edit. , Paris 1825,de uitkomften van de toepas-

fing dier. wetenfchap op de fterftafelen , oùzes inziens , met

Ld

zeer weinige woorden zeer. duidelijk uitgedrukt. Het graud- beginfel is, zegt kij, dat al de verzekerden van dezelfde jaren betalen alsof zij allen zekeren bepaalden gemiddelden. ouderdom zouden bereiken, Alsdan verliest de maatfchappij , wel is waar, bij de uitgeftelde lijfrenten, op al de verze= kerden, wier leven zich verder dan dit gemiddeld tijdftip uit=: ftrekt3 maar van den anderen kant wordt zij voor dit verlies fchadeloos gefteld door den ontijdigen dood van al de verze-

kerden, welke dat tijdftip ‚niet bereiken, en daardoor hunnen;

inzet en deszelfs opeengeftapelde intresfen ten voordeele der. gablijvenden overlaten, : Bij de eigenlijk gezegde en gewone levensverzekeringen daarentegen verliest de maatfchappij, van den eenen kant, door den vroegen dood van die verzekerden, welke komen. te overlijden vóór den gemiddelden levenstijd, die aan de be rekening der verzekering heeft ten grondflag verftrekt; doch , vanden anderen kant, wordt zij fchadeloos gefteld door den. langeren levensloop van hen , welke dat tiijdftip overleven omdat deze haar diensvolgens , gedurende een grooter gantal jaren, premiën betalen, of omdat de kapitalen, welke zij in ééns hebben geftort, des te langer te baren voordeele uit inrresfén aangroeijen, Men kan dus met ale vertrouwen vaste: ellen , dat, in eene goed ingerigte maatfchappij van levens, verzekering de verliezen „. voortfpruicende uit den dood van: hem , welke ontijdig fterven, worden vergoed door de voor deelen , aangebragt door diegenen,. „welke den inn termijn overleven, en omgekeerd, u _ Uit het zoo éven: gezegde kan men mede opmaken, waars aan het dikwijls vrij aaamerkelijke. verfchil is toe te fchrij=_ ven „hetwelk beftaat in de prijzen of prerbiën ,waárvoor fom+ mige verzekeringsmaat{chappijen haren waarborg: aanbieden. Het ontfpruit, -uamelijk, uit het verfchit vande fterftafeis van.den duur eu -van de kanfen des menfchelijken levens: welke zij ij tot grondflag harer berekeningen. aannemen , en: uit de nee. of mindese juistheid en nn dier. ae flagen en berekeningen zelve, leder ziet ligtelijk. in, „welke. ontdien kundiehelen en goede trouw onder deze twee opzigten aan de bepaling. der. MENGELW, t8ab, NO: 3%. G

as mT:

potmiën-kunmen toebrengen ; en bieruie volgt mede, dat woor ben ; welke zich, ten beste hunner nablijvendernr,- de opoffe . ring laten welgevallen, waarmede de levensverzekeringen , immers altijd eenigermate, vergezeld gaan, de meest. goed- koope maatfchappijen, en die, welke het gemakkelijkst con-: tacten aangaan, geenszins altijd de aanbevelingwaardigfte zijd. Het voorbeeld van Engeland kan dit leeren, Gelijk in zao,yele andere ondernemingen, ie aldaar ook in die ter le-

vensverzekering, gedurende de laatfte jaren, eer zoodanige naijver en wedftrijd ontftaan, dat men bij vele derzelven: voor zeer geringe premiën aanmerkelijke kapitalen op zijn le- ven konde doen verzekeren , terwijl ten opzigte van den per- {bon eu de omftandigheden des verzekerden de meestmogelijke oogluiking plaats vond. Doch welk is het gevolg geweest van deze ftrafbare pogingen om zich zaken te verfchaffen ? Dat men zich in den beginne wel in het bezit eener ruime kas heeft bevonden; maar dat na eenig tijdsverloop ,- biij het’ voenemen der rentetrekkers en het opeifchen der verzekerde hoofdfommen, de middelen dier vereenigingen dermate zijn: viegepuc geworden , dat zij, weinige jaren na hare oprigting, kare werkzaamheden hebben moeten ftaken, Zoo moesten dan de. verzekerden, gebeel. of gedeeltelijk, niet alleen zichzel. ven -verftoken zien van de vruchten hunner jaarlijkfche ont- beringen ; maar ook ten opzigte van hen ,voor welke zij zich dezelve hadden getroost, hebben zij hun doel niet mogen be- reiken, Teregt werd dus in de Edinburgh Review , March 1837 , aangemerkt, dat eene volmaakte zekerheid de onmis- bare voorwaarde van dergelijke ovèreenkomften zijn moet, omdat de contracten, welke men met maatfchappijen van Je- - vensverzekering aangaat, niet alleen voor een jaar of tot een bepaald tiijdftip , maar ook en meestal voor eèn’ onbepaalden’ tijd worden getroffen; omdat verfcheidene van dezelve mis-

Schiet eerst over eene halve eeuw, en ‘teh voordeele eéris: anderen geflachts, behoéven te worden opgevolgd. Men: zat desrom voorzigtig handelen ,door, bij het nemen eener févens. verzekering , meer te zien op de foliditeie der maatfchappij , met welke men het contract fluit , dan op eenig verfchil in de: premie, meestal op zichzelve van weinig aanbelang, en dikwijls van den grootften invloed op den goeden uicflag on-' zer bedoelingen,

Men vindt thans maatfchappijen van levensverzekering in

Petersburg, Berlijn, Hamburg, Elberfeld, Frankrijk, Deneve

En

OVER DR LEVENS VERZEERRINGEN. 67

warkeir’, en vóoral In ‘Engeland. Zelfs “zijn er‘ éenige opge- fet in’ de Vereenigde Staten van Moord - Amerika. In Zfalië en Zwitferland fchijnen de daartoe aangewende pogingen niet metden gewenschten uitflag bekroond te zijn. _

In Engeland, hetwelk tusfchen de 4o En so inrigtingen van dien aard bezit, rangfchike men dezelve in drie foorten, De maatfchappijen, toebekoorende gaan aandeelhouders, tus= fchen welke de winften worden gedeeld, (Proprietary Come panies.) Die van onderlinge levensverzekering, waarin de vers: zekerden, bij onderlingen waarborg , zelve de voordeelen ge: nieten, De gemengde maatfchappijen, mede op- een door aandeelhouders bijeengebragt fonds geves tigd, doch welke ook een zeker gedeelte der winften aan de verzekerden uit- keeren.

Daar ín: het vroeger genoemde Engelfche maandwerk eene vrij uitvoerige opgave en beoordeeling van den aard, verdienften en de voordeelen dezer verfchiliende inrigtingen ge- vonden wordt, en de maatfchappijen , welke zich in ons land’ vitfloitend of hoofdzakelijk met levensverzekeringen bezig hou-. den, alle tot de eerfte foort behooren „zullen wij ons hier’ van eene nadere befchouwing derzeiven ontbouden. : ‚Wij ont- vêinzen echter geenszins, dat wij: aan: de maatfchappijen, toebehoorende san hoùders van op naam geftelde aandeelen„ de voorkeor geven, dewijl zij den verzekerden een’ ftelligen! waarborg aanbieden, welken de maatfchappijen van onderlinge’ verzekering ten eenemale miísfen, en boven de gemengde uit-' sunteg door eene veel eenvoudiger. inrigting en administratie: Maatfchappijen van onderlingen waarborg toch ftaan er fteeds’ aan bloot, dat de deelnemers, bij eere, uit der aard der zaak, fteeds toenemende vermeerdering van uitkeeringen en: daaruit vóortvloeijende verhooging der bijdragen, zich; door: kec tefughouden daarvan, aan het deelgenootfchap onttrek- Ken, áls wanneer de maatfchappij tegenover hare verbindte- zisfen blijft, alleen gefchrsagd door haar wisfelvailig en be- Krompen fonds, In de gemengde maatfchappijen wordt het aandeel Îu de winften, aan de verzekerden toegeftsan, na-' tuurlijkerwijze door henzelven verftrekt en gedragen; en dus: ware het veel eenvoudiger ‚de premiën zoo veel lager te let lén. Daarenboven ziju echter die bijdragen meestal niet hoo- ger dan die van eenvoudige eigenaarsmasatfchappijen, en men soer dus vreezen voor den nadeeligen invlaed,- welken deze’ Voorwaarde kan uitoefenen op de folidicoje van: her fonds.

. Ga

88. NE: > mTs

Eene korte. opgave der Nederkand/the maatfchappijen welke zich uitluitend of ten deele op het aangaan van levensverzekeringen toeleggen , befluite deze fchets,

De Hollandfche Societeit van Levensverzekeringen was de eerfte inftelling van dien aard hier te lande. Zij werd in den jare 1807 te Amflerdam opgerigt door ANTONI HARTSEN, GORNZE,, en wordt thans door. deszelfs broeder -jacos BARTSEN, als Directeur, en de Heeren j. FOCK, w‚ WIL, LINK, JUN*., Mr, J. TEYSSETEN k-He LUDEN „Als Com- misfarisfen , beftuurd, De werkzaamheden dezer maatfclappij , welke mede hoofdfommen.op lijfrenten aanneemt , worden ge-.

waarborgd door: een kapitaal van een millioen ‘guldens, en. Grekken zich uit tot.het luiten van contracten, op levens- kanfen gegrond, van welken aard die ook zijn mogen. Men, kan bij dezelve toe f.ssooo op, één hoofd doen verzekeren; _€n tot aanbeveling ‘harer berekeningen. mag gezegd worden dat zij san het: onderzoek en oordeel van onzen onvergete-, lijken vAN sWINDEN Onderworpen en met diens overleg, gewijzigd zijn, eer meu dezelve onder de-oogen van het al. gemeen heeft gebragt,

Korten tijd na de vestiging van deze inftelling, en wel op. 25 Februarij 1808, werd, onder. het beftuur van de Heeren, HENDRIK CROBSE,EDZN, En TEEODORUS ZUYDER-, Horr,.mede te Anmflerdam,, opgerigt de Hoilandfche Brand-, en Levensverzekering - Societeit, waarin. thans de Heeren. s LABOUCHÈRE, Je Je VALCKENIER VAN DE POLL CU Je- HODSHON Commisfarisfen zijn, Deze Societeit, welke zich. vooral op brand -asfurantie {cheen te willen toeleggen, werd - mede ‚op „een.kapitaal. van een millioen, guldens, ingerigt , en, gaf daarenboven berigten uit, welke met die van de eerstge- noemde maatfchappij, zoo wel wat den inhoud aangaat, els, in druk en uiterlijken vorm, de volmaaktfte. overeenkomst op=: leverden. Men heeft ons gezegd, dat zij echter, hare bin- nenlandfche-vvrzekeringen bij f sooo op één hoofd bepalene. de , dezelve niet uitftreke. tot perfonen, welke zich naar Oast=- of Wast- - Indië begeven; terwijl, eindelijk, het aannemen van. hoofdfommen _ tot uitkeering van lijfrenten niet onder. ‘den, kring harer bemoeïjlngen valt. 8

‚Gedurende. een? geruimen tijd bleven. deze twee Inrigëngen.- zonder mededingfters, toen in den jarg. 1823 Klhier eene der. de. werd aangekondigd, onder den titel van, Nederlandfche di, gemeene Levensverzekering - Corpagpie,… DEES, ‚Oprigters,

df En 2e: N

mm

OVER DE LECENSVERZERERINSEN:”- : 89

èn Directeuren zijn de Heeren HERMANUS MEIJER -CLU- WEN ED PIERRE GUY DB CORAL, en Commisfarisfen de Heeren Mr. p, A, BRUGMANS ED j. PORTIELJE. Het fonds ken, volgens het plan de oprigting, uiterlijk “óp f soo,ooo gebragt worden, doch fchijnt met eene mindere fom gevestigd te zijn. Zij lait mede contricten voor zeerei zen, en verzekert, volgens háre berigted alle tevenskaha fen 5' doch, zoo wij vernemen , althans: niet hooger dan Societeit van de Heeren CRSRSE EN ZUYDERHOFF. Zij neemt hoofdfommen aan , oi dadelijk Ijfténten te betalen. De Compagnie P'Aofurarices gdnérales fur ha vie, ks fomh dotasx:er kes Jurvivances, in 1834 ve Brusfer opgerigt, ver: féhilt: haar bêffuur eédigermate van de voorgetande inrigtin. ‚Ben. Hetzelve beftaat, namelijk „uit een” Agent gdnéral, den Heer jy. A, COGHEN, en tenen Raad van Administravie, zas mengefteld uit acht leden, wier namen en asmdeel ‘in: het bet ftuur in de berigten ‘en fiataten van die maatfchappij' worden opgegeven. ‘Het kepimal ken gebragt worden op eén milfioen guldens; doch de mastfchappij is :aanvankelijk ingerigt ap f 6ov,ooo (*). De werkzaamheden omvatten. alie foorten van levensverzekeringen , en deze zullen, volgens de'ftaturen ; mogen gebragt worden tot. f'so,ooo op één Gerflijf, Wij bes twijfelen echter, of zij vooralsnog zoo hooge. fommeu zoude

| aarnemen.

De’ Mastfchappij van opklimmende Jaarresten of Tontine,

enz, Ín den jare 1327 te Rotterdam gevestigd , en onder toes set van de Heeren Mr°, van DER DUYN VAN MAAGe DAM, COLLOT D'BSCOMRE VAN BEENENOORD En Be CHON VAN JSSELMONDE, beftuard wordende door de Heeren NOEEMAN ER VAN DER LOOT, als Directeuren heeft mede eene harer afdeelingén aan levensverzekering ges’ . wijd, ‘doch op den voer van onderlingen waarborg en veel

(*) In de onlangs hier ter ftede witgegevene herigten de. zer maatfchappij wordt gezegd, dat dit kapitaal zelfs dat der maatfchappij , te Amfierdam gevestigd , en hetwelk maarvan f 5oo,ooo is, overtreft, Welke van de bier beftaande maat- fchappijen daarmede bedoeld wordt, blijke niets doch zeker is het, dat Äit gezegde op die van de’ Heeren mARTS EN en CROESE En ZUYDERHOFF niet toepasfelijk zijn kan, daar deze beide een’ werkelijken waarborg van een millioen gul- dens opleveren, hoezeer daarin, voor de laatstgenoemde, ook door de he a brand gedeeld waak,

%

DN

25 IETS OVER DE LEVENSVERZEKERINGEN. é

meer beperkt dan- da zovengsnoemde maatfchappijen , gelijk gie here ftatuten blijkt. „/

- Eindelijk is onlangs tq Brus/el eene dergelfjke. vereeniging

aangekondigd, onder den naam van Société de Pljnion Belge st Etrangère , waarborgende brandfchade. aan roerende en on- roerende goederen, hebbende eene fpaarkas (caisf/e d'épargne et d'accumulation) en zich mede met levensverzekeringen be- zigende, Het kapitaal dezer maatíchappij zal, volgens -de berigten , moeten beftaan uit niet minder dan vijftien millioen guldens, waarop. voorloopig door de deelnemers of sctiehou- ders één millioen honderd vijf-en-twintig duizend guldens aal smoeten worden geftort. De Directie, beftsande uit Com- „misfarisfen , Administrsteurs, Auditeurs , enz. heeft tot pere nanenten Administrateurs den Heer zp UARDUS MARY. Aan de verzekerden een aandeel in’ de winften toekennende van ten minfte ao pCt, fchijnt zij tot de gemengde maatfchap- pijen te behooren, en althans -f 10,000 op één hoofd te zul- len verzekeren, hoezeer in de berigten geen maximum words - epgegeven.: Wij weten niet, in hoeverre deze maatfchappij reeds een gevestigd beftaan heeft verkregen; doch de voor. treffelijkheid harer iorigting.en de aanmerkelijke voordeelen, welke zij zál opleveren, worden door haarzelve zoo wegfle- pend.afgefchilderd, dat wij daaromtrent liefst verwijzen naar hare berigten, waarvan de lectuur inderdaad vermakelijk is, Om den aard der opgenoemde maatfchappijen naauwkeuri- ger te doen kennen, hebben wij bij derzelver vermelding da boogfte boofdlommen opgegeven, welke zij gezegd worden op één hoofd te verzekeren, Deze en dergelijke bepalingen - zijn echter meer huishoudelijk, en worden in de berigten meestal niet gevonden 3 zoodat daaromtrent zeer mogelijk vere anderinges , wijzigingen of uitzonderingen kunnen plaats hebs beu, welke ons onbekend zijn, Men zal dan ook, ter vere krijging van dergelijke opgaven, zich het best tot die maat- fchappijen zelve wenden,

Ad

FRAGMENT UIT DE INLEIDING TOT DE NOG ÓNUITGEGEVENB REIEE IN AMERIKA VAN DEN HEERE DE CHATEAUDRIAND,

Govoms us ontdekte Amerika in den nacht van 11 op 13 October 1492: Kapitein fRANKLIN heeft de ontdekking van het nieuwe wêrelddeel tet volkomeubeid gebragt op dea

. 8 / FRAGMENT UIT EENE RCG ONUITGECEVENE REIZE IN AMERIKA. ÔT

_18-- Augustus 1826. Hoe vele geflachten zijg er vóorbijge- gaau, hoe vele omwentelingen daargefteld , hoe vele veraude- ringen voorgevallen onder de volken, in dit verloop van drie” honderd. dieen Oers jaren, negen maanden en vier-en-twin- zig dagen !

De wereld gelijkt niet meer naar die van coLumBus, Op die onbekende zeeën, boven welke mèn eene awarte heud, de hand des Satans (*), zich zag verheffen, die de fchepen gedürende den nacht aangreep en in de diepten des afgronds ‚fleepte ; in deze zuidpoolgewesten, verblijf der duisternisfe, ‘van den fchrik en der fabelen; in de woedende wateren van ‘kaap Hoorn en de Stormkaap , ‘waar de loodfen verbleekten s in dezen dubbelen Oceaan, die zijne dubbele ftranden teis- tert; in deze Zeeftreken, eertijds zoo geducht, varen charis postíchepen, regelmatig, in het belang der letteren en dar reizigers. Men noodigt elkander op het middagmaal uit eene bloeijende flad in Amerika in eene bloeijende ftad In Europa, ‘en komt er op het bepaalde uur. In plaats van die onbebote wene , morfige , verpeste , vochtige fchepen, wear men enkel van pekelvleesch leefde en de fcheurbuik ons verteerde, bie- ‚den Gerlijke vaartuigen den fchepelingen vertrekken , met ma- honijhout befchoten, opgeluisterd doof tapijten, fpiegels, bloemen , boekerijen, muzijkinftramenten, en alle de genie. tiogen der goede fier. Eene reis, die. verfcheidene jaren van nafporing vordert onder de meestverfchillende breedren, kost geen’ enkelen matroos het leven,

De ftormen? Men lacht er mede, De afitanden? Zj zijn verdwenen, Een walvischvaarder zeilt naar de zuidpool ; is de vangst niet goed , hij wendt den fteven naar de noord- pool : om een’ visch te vangen, kruist hij twee malen de keerkringen , doorloopt twee malen eene, middellijn der aarde, en raakt binnen eenige maanden de twee einden van het heet. al, Aan de deuren der herbergen van Londen vindt men de aankondiging van het vertrek der paketboot van van Diemense land, met alle mogelijke gerijfelijkheden voor de reizigers naar de Tegenvoeters voorzien, aangeplakt naast die van het vertrek der paketboot van Douvres op Calais, Men heeft Zake wegwijzers, Gidfen, Handboeken, ten dienfte van hen, die voornemens zijn, een’ pleiziertogt rondom de wereld te doen, Deze togt duurt negen à tien maanden, fomwijlen korter: men vertrekt in den winter,wanneer men uit de Opera komts

-_(*) Zie de oude kaarten en de Arabifche zeereizigers,

/

Cs fRACRENT

men doet de Kangrifche eilanden, Rio Janetro, de Philipe “pijnen, China, de Indiën, Kaap de goede Hoop aan, en Îs weêr te huis vóór hêt openen der jagt.

‚… De ftoomfehepen kennen geene tegenwinden meer op den Oceaans het zijn Kidsken, of drijvende paleizen van twee en ‘drie verdiepingen van derzelvér hooge galerijen bewondert ‚men de fchoonfté natuurtooneelen in de bosfchen der nieuwe „wereld. Gemakkelijke wegen loopen over den top der ber- gen , banen ‘den. toegang tot voormaals ontocgankelijke woes- tenijen: veertigduiténd reizigers verzamelen zich, tot een

tpleiziestogtje , aan den waterval van de Niggard. Langsijze- .

ren wegen glijden, ats ’t ware, de logge vrachtwagens met vlugge vaart; en, zoo het Prankrijk, Duitschland en Rusland ‘behaagde, eene telegraphifche lijn daar te ftellen tot aan den ‘muur van China, zouden wif kunnen fchrijven aan een’ Chf- wefchen vriend, en binnen 9 of ro uren diens antwoord ver- nemen. Een man ‚die zijne pelgrimsreis op zijn 18de jaar be- gon en op zijn ‘bofte jaar eindigde, flechts vier uren daags ‘afleggende , zou in dat tijdsbeftek nagenoeg zeven „malen on- ‚ze kleine planeet zijn rondgekuijerd. Het genie van den mensch is inderdaad te groot voor zijne beperkte woning : men „moet daaruit befluiten tot zijne beftemming voor hoogere ge- westen,

Is bet eene weldaad, dat de gemeenfchap der menfcheh Onderling zoo gemakkelijk is gemaakt? Zouden de volken niet beter hun karakter bewaren , bijaldien zij elkander niet kenden, en daardoor eene godsdienftige gehechtheld be- “waarden aan de gewoonten en overleveringen hunner vade. zen? Ik heb in mijne jeugd oude Bretonnen hooren morren tegen de wegen, welke men voor hen door hunne bosfchen ‚wilde banen, ‘offchoon die wegen de waardij hunner aan de. zelve grenzende bezittingen moesten verhoogen,

Ik weet, dat men dit ftelfel met treffende uitroepingen kan onderfteunen; de goede oude tijd heeft ongetwijfeld zijne verdienfte ; maar men behoort te bedenken , dat een ftaatkun— dige toeftand er niet te beter om is, wijl dezelve bouwvallig en verfleten is ; of men moet desgelijks ftaande houden, dat het Despotismus van China en Indië, alwaar federt driedut- Zend jaren niets veranderd Is, het volmaaktfte is, ín de gan= fche wereld te vinden. Ik voor mij, evenwel, kan niet zien welk geluk er gelegen zij, in zich, gedurende een veertig tal eeuwen, op te fluiten en af te zonderen met kind(che volkern en fuffende dwingelanden !

OrT KÈNE NOG ORUITGEGENENE HEIZE IN AMERIMA. 93

De zucht voor en de bewondering van het fijfaas is het gevolg van eene averegtíche ae van daadzaken en van de meufchelijke natuur. Van dasdzaken, dewijl’ men vooronderftelt, dat de oude zeden: zuiverder waren, dan de hedendaagfche zijn; eene volftrekte dwaling: van de mene Schelijke newuur, dewijl meu niet wit inzien, dat.des men. Schen geest‘ volmaakbaar is - -

De Gouvermementen, die de vlugt van het genie belemme. ren, flachten de vogelvangers, die. den adelaar de vlesken knotten, om hem in zijne vaart te fuiren, En a Inderdaad, de razernij der vaorvordeelen kan: alleen: zich kanten tegen dem voortgang der: befchaving, men befchoewt de volken met hetzelfde oog, waarmede men hen eertijds Zag ; afgezonderd, en in derzetwer beftemming niets gemeen hebbende met elkander. Maar, waunéer-men het menfchetijk geflacht .befchouwt als een groet ‘huisgezin, naar. hetzelfde doel flrevendes. wanneer metr het bekrompen denkbeeld: vaars wel zegt, dat slles hier- beneden derwijze Îs ingerigt , dat een klein gewest, een- klein ;kouingrijk voor altijd bij derzelver onwetendheid, armoede em ftâatkundige inrigtingen, zoo als die door barbaarschheid, Éijd en toeval zijn daargefteld , moet gebandhaafd worden, alsdan zal die ontwikkeling der nijverheid, der wetenfchappen én kunften, in haren wae ren aard, en als eene wettige en natuurlijke zaak , zich aan ons vertoonen; en men :zal die algemeene aandrift erkennen , als zijnde die der groote maatfthappij welke, here bijzon.

dere gefchiedenis -gödindigd hebbende, bare „algemeene ie fchiedenis begint,

!

. EIGENHANDIGE BRIEP VAN DEN ONLANGS OVERLEDEN’ -VER=. 7 MAARDEN COMPONIST LUDWIG VAN BEETHOVEN, ONDER ZIJNE NAGELATENE PAPIEREN GEVONDEN (°) -

kr

“(*) De naam van BEETHOVEN heeft finds lag eene Europefche vermaardheid verworven,. Wij meenden dasrom onzen flechts eenigzins muzijkkuadigen Lezeren dienst te doen mer de mededeeling van dezen Brief , in den j jare 18034 dens eene gevaarlijke krankte , gefchreven aan zijne Broe- ders, en , terwijl zelve ons een’ blik doet flaan in de ziel des armen mans, tevens allezins berekend ter juiste beoordeeling én regte waardering zijner onfterfelfjke Compoficiën. Redacr;

«&

\ 4 | BRIEF nn 8 „… if * .

}

> Voor wine Broeders KARL en °° (OO: PELCHOVEN, In

01 Gs menfchen , die mij voor ‘vijandig , norsch of men- fcheubatend houdt of verklaeft , hoezeer verongelijkt ge mij!

ij kent de geheime oorzaak niet van datgene, wat & dië toefshijdt, Mijn hart en zin waren van jongs af san geo: pend voor het zacht gevoeh der. welwillendheîd, Tot het werrigten’ van groote daden voelde ik mij fteeds geneigd. Maar bedenkt, dat finds zes jaren een heflleoze toeftand mijn deel is, Door onverftandige Geneesheêsen verergerd , van jaar petjaer in de koop van beterfchap te teur gefteld, en ten Jaatfie- tot «de voorlkeiling:ceser sanhoudende kwaal, welkok genezing: veelligt jaren: dan sanbouden of misfthien onmoge- hike: ie, geïwongen; “mét eèn vurig tempérament geboren, ster geneigd toe gezellige vermaken, moest ik reeds vroeg aj afzonderen, eenzaam ‘mijn leven flijten, Wilde ik fom- mijlen mij op eens over dit alles heenzetten, o hoe hard merd-ik elsdan door verdubbelde treurige ondervinding van mijn gebrekkig gehoor teruggeftootens en toch was het mij piet mogelijk, tot de menfchen te zeggen: Spreekc-lui- der, fchreeuwt ; want ik ben. doof.” Ach | hee: ware het ook. mogelijk , ‘de zwakheid van een zintuig kenbaar te tna- ken, dat bij mij volkonrener den bij anderen behoorde te zijn; een zintuig, dat ik eens in de hoogfte volkomenheid bezat, in eene volkomenheld, zo0 als maat weinigen in mijn vak hetzelve bezitten of bezeten heben? of Dat kan ilk giet, Daarom vergeeft, dat ge mij dádf"terug zaagt wijken ; waar ik mij zoo gaarne in uw midden had bevonden! Dub- bel wee doet mij mijn ongeluk , dewijl ik daardoor miskend worde. Voor mij beflaat geene ontfpanning in gezelfchap van menfchen, geen belangrijk onderhoud; toch wederzijd- fche. uitgieting des harten. Bijkans geheel verlaten, mag ik mij, alleen voor zoo verre dringende ‚noodzakelijkheid zulks vordert , met het gezellig verkeer inlaten, Als een verban- fiene moet ik leven, Ga ik naar een gezelf{chap , zoo be- vangt mij eene benaauwde angstvalligbeid, dat men mijnen toeftähd zal opmerken, Zoo was het dan ook gedurende dit half jaar, dat Ik buiten fleet, Door een’ verftandigen Arts

Ee De voornaam des nog levende Broeders (KARL ftierf vóór onzen LuD wig) is door den Uitgever der lig. Mufik. Zeitung, waaruit wij dit (tuk ontleenden, achterwegg gelaten,

id

VAN LUDWÍG VAN BEETHOVEN. 95

vermaand, mijn gehoor zoo veel mogelijk te fparen., kwem hij inderdaad mijne tegenwoordige natuurlijke geffeldhedd voor; hoewel ik , door vurig verlangen "naar gezelligheid -weg- gelleept, mij meermalen Het yerleiden. Dopch welk eene verdemoediging , wanneer iemeud naast, mij ftond, en in de verte eene fluit hoorde, en. ik wiets hoorde, of iemand daa

herder hoorde zingen, en ik sniefs hoorde l Zuike voorvsilen

bragten mij. vabij de vertwijfeling ; en weinig ontbrak er aan, of ik zelf bad een einde gemieakt aan mijn beftaan, Zij al, leen , de Kunst, hield mij terug3 en bet fcheep mij -onmogì- lijk, de wereld te verlaten, vóór ik dat alles hadde voort- gebragt, waartoe ik mij gerbepen voelde; en zoo verdroeg ik dit ellendig leven, waarlijk ellendig > met een zoo prikkelbaar ligchaam, dat eene eenigzins fchielijke verande. - ting mij uit den besten toeftand in den flechtften kan vez. plaatfen. Geduld, dus heet zij3 haar moet ik thans tot gd- zellinne kiezen, Wel nw, ik bezit het; duurzaam, hoop ik:s zal mijn befluie zijn, het uit te harden, tot dat bet der on- verbiddelijke Schikgodinnen behaagt, den draad te verbrêken. Mogelijk betert het, mogelijk niet; ik ben bereid. Reeds op mijn 28fte levensjaar gedwongen Filozoof te worden, valt niet gemakkelijk, valt den kunftenaar zwaarder dan iemand anders, Godheid! Gij leest in mijn. binnenge; Gij kent hets Gij weet, dat menfchenliefde en neiging tot weldoen dáarin wonen. Menfchen ! wanneer gij,dit eenmaal leest, zoo denkt , dat gij mij onsegt hebt aangedaan; en de ongelukkige vertrooste zich, een van zijns gelijken te vinden, die, in ípijt van atle-kbinderpalen ‘der Natuur, nog alles heeft ge- daan, wat in, gijn vermogen .ftond , am in de rij van waar- dige kunftenagrs en menfchen te worden opgenomen. Gij, mijne Broeders KARL en ***, wanneer ik dood ben en Profesfor scuMID nog leeft, zoo verzoek hem uit mijnen eam , dat hij mijne krankheid befchrijve, en dit gefchrift aan mijne ziektegefchiedenis toevoege,. opdat gen.minfte na mii. hen dood de wereld zoo veel mogelijk met mij verzoend worde, Tevens verklaar ik u beiden.mits dezen tot erfgce Damen van mijn gering vermogen (zoo het dien naam mag degen), Deelt het eerlijk, en verdraagt en helpt elkander, Wat ge mij moogt misdaan hebben, dat , weet gij, is u reeds lang vergeven. U, Broeder KARL, dank ik nog ‘in 't bijzonder voor uwe, “in den laatften tijd, mij betoonde ver- kleefdheid, Mijn wensch is, dat ulieden cen beter, zorg-

86 BRIEF VAN LUDWIG VAN BRETHOVEN.

“vrijer leven, dan mij, ten-deel valle. Leidt uwe kinderen op tot deugd; zij alleen kan gelukkig maken , geld niet (ik fpreek uit ondervinding) ; zij was het, die mij ook in ellende ‘heeft opgebeurd ; aan haar, benevens mijne kunst, heb ik ‘het te danken, dat ik: door geenen zelfmoord mijn leven veindigde, Vaartwel en bemint elkander! Alle mijne vrienden ‘dauk ík , inzonderheid Vorst LiCuNnowsKy en Profesfor , SCHNID, De Inftromenzen van Vorst Lr. verlang dk, dat vooral bij.éénen uwer mogen bewaard blijven; doch er Oncfta deswege geen twist onder u, en wanneer zij u tat iees noodwendigers kunnen dienen, .zoo:verkoopt ze, Hoe blijde zal ik-zijn, bijaldien ik ulieden dok nog in het graf van ‘dienst mogt zijn geweest ! % Is-dan gedaan. Met vreugd ge ik den dood te gemoet. * Overvalt hij mij gcheer, vóór dat ik nog gelegenheid heb gehad, alle raijne kuüscbekwaam- heden te ontwikkelen, zoo komt hij mij ,. ondanks uetjn hard ‚noodiet, nog te vroeg, en: ík zou.bhem wel puder wenfchen. „Maar ook dan ben ik:eevevden. - Vertost hij m} niet van eeu?” eindeloos lijdenden. toeftand? Kome hij dan, wanneer hij wil, Ht ga hem moedig tegen, Vaâûrtwel, en vergeet mij in den dood niet gekieelz dat heb ik aan u verdiend,

dewijl ik in mijn feven vaak aan u heb Bee, om u ge- lukkig te maken zoo het zijn mogte

…_ Heiligenftadt, Ee:

‘den 6 Oct, 1802. R “LuDwre VAN BEETHOVEN. F3 CE. SJ)

Voor mijne Broeders z KARE én **®, onp- 24 Mijke dood

‘Ze lezen. . ro Oct. 1802.

Zoo neem ik dan rn van ulieden en wel treurig. Ja,.de zoete hoop, welke ik hier medebragt, om ten minfte tot. zekere mate herfteld te worden, zij heeft mj thans ge- heel verlaten. Gelijk de herfstbladeren afvallen en verwelkt ‚zijn, zoo ís ook zij voor mij dor geworden, Zoo als ik herwaarts kwam, ga ik heen, Zelfs de hooge moed, die mij vaak in de fchoone zomerdagen bezielde , hij fs verdwe. nen. o, Voorzienigheid! Laat eenmaal een reine vreugde- dag voor mij lichten == te lang reeds is de Innige weêrgalm der ware vreugde mij vreemd ach} wanneer, wanneer, o Godheid! zal ik in den tempel der Natuur en der menfchen baar weêr gevocleni Nimmer? Neen! 0, Het is te hard! |

E t

Y

IETS, OVER DR. FRANCIA , DEN TEOENWOORDIGEN BREERR= . SCHER VAN PARAGUAY.

D. RENGGER En de Heer LoONGCHAMTKkwamenia181g, op eenen togt, ten behoeve der natuurkundige wetenfchap- pen ondernomen, aan de Ja Pjata, en begaven zich verder naar de provincie. Paraguay ; doch naauwelijks waren zij al- _ daar aangekomen, of Dr, FRANCIA {need hun den terug- togt af, en dwong hen, tot den jare 1835, in zijn gebied te verblijven, De erkenning der Zwid- dAmerikaanfche Republie- ken, en ook van Paraguay, door de Engelfchen, welke den: kleinen Despoot (reelde , gaf alstoen-aanleiding tot het o Qag der Engelfche en eenige andere vreemdelingen; wél (ke gunst dan ook ouzen reizigers in °t eind te beurte vjél. Daar, entegen, wijl,de Koning van Frankrijk Paraguay nog: niet heeft „erkend boude hij de Fran/chen, en onder dezen den vermaarden BONPLAND, deu reisgenoot van RUMBOLDT) tot heden in. bewaring ; hoewel deze chsns, oa zijne trouwe- looze gevangenneming en mishandeling, in zoo. verre zijne vrijheid geniet, :dat hij, op. een -klein-landgoed , zijn’ eigen akker bebouwen „en met handenarbeid voor zijn, der weten- chappen zeo dierbear, beftaan. zorgen mag. Alle aanzoes: ken, ten behoeye van dezen natuurkundige gedaan , zijn tot: dasverre vruchteloos geweest: hoe meer gewigts mer aan diens. perfoon hecht, des te hardnekkiger ‘was de weigering van den. Dictator, ten eigde in. het aanfchijn van Esropa met Zuna: magt en onafhankelijkheid te pralén. . Ee Dr. FRANCIA is de zoon Van ten” gebaren Macken: (waarop. bij trossch is) en eene Kreáolfche,_ Hij ftudeerde: tot Advocast , en verhief zich, daor- zijne fchranderheiden bekwame pen, -weldra boven alle-zijng landgenooten.. Taen. de Zuid- Amerikaanfche provinciën, en ook Paraguay, her. jak des moederlands afwierpen-, tead ‚hij eerst als Gebeimfchrije. ver der nieuwe repgblikeinfche ‘Regesiùg. van Pargyuay ops: En droeg, in. dezen ondergefchikten post, alreeds. het zijne: krachtdadig bij, dat deze provincie zich van de overige af-. fcheidde , en zelfs. met de wapenen hare, onaf hanketijkheid ,, gelijk vroeger tegen de Spanjaarden, zoo ook, nutegen ue- sos - Ayres, handhaafde. Zijper, eerzucht .ftreefde naar de op-… perheerfchappij en zijve meerderheid in- verftand , zijn vast. karakter boezemden. ‘zijnep minder begpafde landslieden. zulk,

98 IÊT8&, OVER DR, PRANCIA,

ELN ONMZEE in, dat hij, met geringe moeite , binnen korten tid, tot eene magt geraakte „die zelfs. in Asië niet tirannie- ker zijn kan, NaproLEaN-.was zijn Model. In 1813 wierp bij bet oude Beftuur omverre, en deed het door eene nieuwe Couful-regering vervangen, Als Eerfte Confùl deed hij, in 3814, zijne Collega's afdanken , en zich als onbépaald Dic- tator, voor. drie jaren, verkiezen, Deze ten einde zijnde, kad hij door geweld en-list, zijne heerfchappij alreeds der- wijze gevestigd, dat hem niemand tegenftand durfde bieden toen hij zich tot levenslangen Dictator liet verheffen, Sinds dien tijd, nu, is hij de slvermogende beheerfcher zijns va- derlands , dat zoo groot is als Frankrijk, maar flechts onge- veer a00,00o zielen telt, Hij heeft zijn gebied van binnen, zoo wel als naar buiten, door zeer krachtige maatregelen bevestigd, die, wel is waar, niet zelden allerwreedeardigst waren , maar tevens getuigenis droegen van veel fchrander- heid en moed, Naardien hij van inwendigen partijgang niets te duchten heeft, zoo lang zich deze door vreemde hulp niet ken werftesken, heeft hij zijn land geheel afgefloten van alie gemeenfchap. van buiten, en Ìs án deze Vastelands-afzonde- ring gelukkiger geweest dan NAPOLGON: 'De Natuur zelve kwam hem daarin te hulp, daar de vruchtbare bodem dee lands deszelfs bewoneren alles verfchaft, wat zif behoeven en hun alle vreemde voortbrengfeten en handel fchier ontbeers lijk maakt; terwijl deszelfs aardrijkskundige ligging bovendien derwijze gefteld is, dat het, zonder groote infpanning, van aile zijden kan worden afgefloten. Ten Westen en Zuiden wordt het door de Parana begrensd, die, met flerke wachte posten bezet, aan elk den uit- en ingang belet. Ter andere zijde wordt bet beveiligd door den grooten firoom Paraguay , en aan genen kant door onmetelijke wildernisfen vol barbaar- fche ftammen Indianen , die geenen vlugteling doorlaten. . Op- deze wijze kon’ Dr. PRANCEA eene algeheele aflluiting ven _ Paragaay bewerkftelligen. Ook heeft hij alle aanvallen ven buiten gelukkig afgeflagan. De Indianen in het Westen heeft hij door zeer gepaste en krachtige maatregelèn beftendig in toom gehouden; van het Zuiden: heeft Buenos - Ayres, na-de ééns mislokte proef , het niet weder gewdagd , Paraguay aan te tasten; en de woeste benden,die,aan de westelijke gren.

zen, ‘in het bekende oostelijke Banda fchrik en verderf ver-:

fpreidden, hebben zich, zonder Paraguay te benadeelen, al- tijd: zelve vernield, Haar eerfte aanvogrder, ARTIGA 8, MOCSt;

v

K

DEN TEGENWOORDIGEN BEURERSCHER VAN PARAGUAY. 'D9

als vlugteling, bij. Dr, PRANCTA eene‘ fchuïlplaats zoeken , en zijn opvolger, RoMikEz, Eene vijandige houding aanne- mende," vond’ wéldrg zijnen dòod, Aldus ‘naar buiten-be- veilied , heeft FRANCrA ook van binden zijne heerfchappij op bet zekerst bevestigd, Even,als NAPOLBON, heeft bij van den eenen kant de Ruoyalisten „-de. oude Spanjaarden ,— van den anderen de Repnblikeinen’, de” Kreofen, ten onder gebragt „"huinre opperhoofden eer dood veroordeeld, eri’ het vermogen der rijkften verbeurdverklaard, Met- den Bisfchop des lands en de Geestelijkheid heeft hij eveneens omgafpron- gen, els NAPOLEON met Rome, De plaats van alle de du- de ambrenaren wordt door hemzelven en zijne medehelpers bezet, met welke, en met behulp zijner foldaten, hij zijn” wil en welbehagen onbegrensd uitoefent, Hoe barbaarsch hj, echter, met kerker, liijfftraffen, verbeurdverklaring en ter- doodbrenging zij te werk gegaan, veel goeds heeft hij, van den anderen kant, aan land en volk bewezen; hebbende door zijne Kandelwijze omtrent de Geestelijkheid het oudt bij- geloof krachtdadig gefnuikt, door nieuwaangelegde vestingen en krijgskundige maatregelen de veiligheid van buiten verfe- kerd , door nieuwe reiswegen en andere inrigtingen het àl- gemeene welzijn bevorderd, en, bij de affnijding. van alie gemeenfchap met andere volken, door het verdubbelen-der inlandfche nijverheid het volk werkzamer en het land rijker gemaakt, |

PHIL É MON, OF DE DRIE WENSCHEN, r (Bene dichtmatige Ferseliing.)

L de eeuw, toen de Vader der Goden (*) op aard’ í Nog 't menschdom bezocht aan den huislijken haard, Beftond er een man, van de wereld vergeten, Blijmoedig en.gul, en Phitémon geheeten.

Hij woonde , vernoegd, in de fchoonfte landouw, Beploegde zijn’ akker en oogstte zijn’ bouw,

En zag, hoe zijn ijijver zijn fchatten vermêerde, Offchoon hij den Mammon niet.angftig vereerde, .

C°) Het oorfpronketijkef noemt hier en ‘vervolgens Juus en zijne Apostee Sen. De hiefche Lezer zal den Inzender gewisfelijk daskweten voor de’ in dezen genomene esitheids offcheon dan ook ginds enmchders hey malve dâare door eenigaing moge vermizderd zíjn.

Hij reikte den annen blijmoedig de hand, Voorzag hen van voedfel en dekfel en brand,

En dan eerst, dan fmâakte zijn wijn bem ter degen, _, Wanneer hij zijn’ gasten de glazen zag legen.

De wildvreemde pelgrim, vermoeid en’ verdwaald, . Werd hartig te zijnent verkwikt en onthaald ; .… Hoe laat ook, boe yeel ook; hij huisde die kwamen , | ‚En vroeg nooft nieuwsgierig bun zaken en namen, - |

„Eens, toen hij nog buiten in ’t maanlichtje zat,

‚En blif met de zijner zijn: avondbroed at, __… Verfcheea weêrsgen vreemde, die fchuilplaats kwam vergen , En bad, voor dien nacht, in den flal-hem te. bergen. In huis!” riep. Philémon,.en bragt hem er heen. _

» Ik bad,’ fprak de vreemde , voor mij niet alleen; /___“ Nog twaalf van mijn vrienden, die ganftonds genaken, 6 » Verzoeken voor hen ook een plaatsje te maken,”’— \ ss Laat komen, laat komen! hoe veel ook, wat nood? . » Ik heb,” riep Philémon , nog plaats en nóg brood, mw » Gij zult mij niet, broeder! hoe veel u verzellen | Met fcheelziende blikken mijn gasten zien tellen,” Ì En fpoedig genaakten reeds de andren van ver, ‚Een hunner blonk nie als een fchittrende fter, . Die, voller en fchooner dan allen, die pralen,- _ ‘De lichten gondom zich verdooft door haar ftralen,

?

‚En zonder te vragen, waar heen, of van waar, _ Begroette Philémon de talrijke fchaar, Bood ieder aan tafel ker liefst, dat. hem lustte, En let hen gemaklijk tot ‘s ochtends ter, ruste.

En toen men de zòn. weêr ten hemel zag ftaan,

Sprak de eerfte der vreemden Philémon weêr aan:

» Wij aijn onbekend. in uw woning’ verfchenen;, * Mar gean: onbekend nu, o brave! niet henens

» Vereeuwig, en grisfel met fchrift van uw hand, In letters van.goud, ons bezoek aan den wand ; »„ Verhanl en herzeg het áan grijzen en knapen:

» Hij, Jupieer, heeft in uw woning geffapen 1“ Philémos verfchrikte, ‘ef verweet zich met” vrées, Dar hij hem geen hulde naar waârde bewees,

, - ‚Mijn Heer „”” zegt de bode, bagegrt ‚u te loonen, …e En Vraagt u, wat gunst gij het liefst y zaagt toonen,

«

enttfnor, Vat

/

Speeek op nu , opregt en rondborftig en vr af Wat wilt ger wat wenscht ge? Vertrouw het aan mij, Geen gunst kunt ge.vragen, geen wonder zelfs denken, » Dat boven zijn’ wil en zijn magt ie te Schenken,” —n

Nu ja „” zet Phflémon , dewijl ge °t vraa » Ik wed door een wenschje drie ver en, laagd. s, Welras trekt de Dood mij naar ’c graf bij de haren , En, vriendlief! graag leefde ik nog vijfhonderd jarene.

Dan heb ík een’ vruchtboom (geen fchooner In % road) ; n Die moest blijven leven zoo (ers ik beftond, - k En wie hem beklom , buiten mij, van zijn leven, Die moest er betooverd aan vast blijven kleven,

Dan heb ik:een’ armftoel (gij ziet hem daar fliaan)s - 4 » Daâr wensch ík: een heimlijke veer of wat san, » Die hem, wie zich daarop mogt leunen of zetten ,

‚‚‚ Het opftaan en heengaan krachtdadig belewen,”

De bode fehoof langzaam den ftoel wat op zij, Als waar’ hij reeds bang voor gevaar zoo nabú, Philémon! mijn vriend! in wat zeldzame grillen

Zoo riep hij, beftaan al uw wenfehen en ‘willen?

Uw pad loopt langs bloemen , gebakend en regt;

oef ’k Begrijp dus, waarom ge rte ”x leven zoo hecht s «5, Maar neen, van die ftrikkeft aan boomen en ftoelen

» Kan ik het vermaak en het nut niet gevoelen,”

’t Is toch „” zet Phijémon, zo gek nfet bedacht, Geen boom is zoo welfg, geen peer is zoo zacht; ' » Maar, fehoon ik een jaar met geduld zit te toeven,

Ik mag op zijn best er van plukken en proeven.

Of Moepzieke guiten zijn ’s nachts aan den roof, » Ik: kan, wat ik poog , hen betrappen noch vangen 5 Dus moest det geboefte aan den boom blijven hangen.

Naauw fchiterén de vrochten in *t najaar aan ’t loof, ,

Wat aangaat den ftoel…., nu, dat meen fk toch well:

» Ik heb daar een’ buurman, een bestig gezel; _

Hij komt ’s winters avonds mijn’ disch wel eens deelen

En met mijj bij vuur zitten praten en fpelen, /

Na ben Ik fn ’é dobblen voorzeker een Keld; En, fchoon wij niet husfchen om handenvol geld,

Zoo wordt toch mijr vriend op hét lot wel ‘eens giftig, En loopt dan mijn-deur: uit, verdrietig en. driftig.

MENGELW, 1828, NO, 2. EI

zn | zunduor

Dan vate mij; de tijd Toms -zoa- en 290 tráag:; ° e Dus had ík dien. foei met die: wikken Zoo graag, . e'»p Om, als mij mijn gasten baloorig ontfpringen, Hen weêr tot bedaren en zitten te dwingen,’

"_Nog-fchudde de, bode bedenklijk het hoofd. A °k Had. waserlijk- van u toch ietg-wijzers geloofd; Eer moest gij , in. plaats van die lafmige (treken , Een’ ftoel vgor uzelven hier bóven befpreken.” :: « Dus: epig verllet hij- Philémon met fpoed; « ‘Maar ras weêr verfcheen, hij, zachtrinnig en -gocd, Wel nu dan, Philémon t wees blij en gevreden ; __» Mija Heer,’ zegt de bode, bewiligt uw beden.

5 Nos vfhonderd jaar leeft gij vrolijk en frisch;

» Uw boom blijft in wezen , zoo fchoan als hij is 5

je En hij en uw ftoel zullen vatten en. houên , '„ Wie oois, buigen u, es bet lijf op betrouwen,” —:

ER

B nn ir se

„O0, heerlijk #°° zoo sep hij, en {prong op en neêr; Maar °k geef, als ik wil, hun de vrijheid toch weër 2” Wel zeker|” zet de ander; „gij hebt maar te fpreken, En banden en (lrikken gaan open en breken,”

Erkentlijk wilde #lings Philémou nu voorts Eed ‘Maar: Blijft” fprak de bode ; » Van loffpraak geen woord : » Mijn Meester begeert niet, wat gunst bij moog’ toonen , »„ Dat menschlijke lof hem zal danken en loonen,” -

Nu kwamen ook de audren ? den ftgf in de hand, . Om verder te trekken doof “t vruchtbare land5 END, Zij dankten Philémou voor gastvzij. outhalen Eu cogen, verkwikt, weêr langs heuvels en dalen,

Ad

Philémon zag. Fostig , in ftoorloos. genot, Het tuimlen der baren van tijd en van lot5

Reeds zevenmaal zag hij het menschdom verdwijnen, En zevenmaal reeds weér een ander. verfchijnen,

Zoo’ vloden de jaren -en eeuwen daarheen, - de » Zie ° riep hij en fprong dan, hoe vlug nog ter beerrt „‚ Ik zal tot aan ’t einde der wereld wel leven: De Dood heeft mij vast uit zijn bogkje gewreven.”

Vernoegd en verblijd in dien lagchenden- droom, . Bezoekt hij..weêr vrolijk zijn’ dierbaren boom, * En, juist nu van zins om een peertje te {chillen ‘Begint hij, op eenmaal, onwiliens te trillen,

id

PHILÉMONe ii 803

Hij ziet om zich heen, en gaar fraát:hij „, de Dood! Die vriendlijk , als broeder „de: knokkels : hem bood; « - Philémon ftoud bleek. en met roerlooze blikken ,

Zoo deed- het geraamte en zijn zeis hem verfchrikken, »

Ei zie,” fprak vriend Hein, kom ik nòg ul te vooeg 9. » Mij dacht gij hadt nu toch van ’t leven genoeg,

Mâar, fchoon overlast en beftapeld. met jaren, «_ „Nag hebt gij geen’ trek in mijn fchuitje te varen,”

- tÍs. waar,” zet Phikkmon, herfteld van zijn’ fchrik 5 ,

te ®

„Doch , daar toch.geen ftervling zoo oud. wordt, als ik, Welaan dan, ’t ís bitlijk, ik reis met-u mede; Mar gun mij voorf nog, ik fmeek het, één bede. „…

Ei, plok miij, mijn beste ! tot laafig in ’t' graf, 5

Een paar zaèhee peertjes van- dezen boom: af !

Ik oude , zoo ftijf en zoa.ftram van gewrichten, > : . » Kan waarlijk dit zelf reeds niet langer verriggen,”

De Dood, snders norsch' en waerbarftig en boos, : 7 Was üu eens gefchikt en beleefd voor een poos. Hij klom, met zijn ratelend rif, in de ewijgen, - …. En plukte twee peren, zao (appig als: vijgen.

Maar toen. hij tèrug won en weêr nâss den, grund, «°°

Toen gag hij bedroefd en. bedwelmd in het raad 3 Dee kon .hij de fchenkelg niet keeren of wenden, : oo floten de takken hem: vast om de lenden, - Bk

» Zie, dwingland!”* 200 juichte Philémon met fpat » Nu zijt gij verwonnen, nu zit gij in t kot! » 'k Wil aogtans, verrader! u redden en‚fparen;. -

Maar eerst moet gij bier mij on(terflijk verklaren”.

Neen!” bruide de. Dood'in zijn woede, neen! neen » Ik breek wel mij zelf door den tooverftrik heen. f. * » Rampzaalge, zao bang voor uw beuzelend leven}

Ik wil u geen' dag en.geen uur langer geven.”

Philémon, gerust en wel wis van zijn zaak; * ' Belackte het fnoeven der klapprende kaak ;

Hij trok met het wapen des vijands naar binnen, - Wel zeker wie‘hunner den tweeftrijd. zou winnen,

Intusfchen wend nacht en ’t geraamte „in;zijn grams Sloeg knokkels ea. (obeukels zich kreupel en Jam, pj En Goorde den flaap der verfchrikte gemeente

Doòr *t molengeklepper van ’t ramlend, gebeente. ij

U a

A &-

tas - OUILÉMONG

Die Goden der aarde doet molmen sot ftof ; Daar zat hij , in ketens van ftruiken geflagen, Onmagtig te woelen, en bitter te kiagen,

Des ochtends ul vroeg riep zijn luidkeels t Philémon weêr tot zich, reeds drok aan ‘t ontbijt, Welnu dan,” zet deze, wat is het? last hooren |

» Belooft gij mij voortaan dan nooit meer te ftoren f°°

» Maak lós,” riep de Dood, „en ik geef nog-één jaar.” ‚_» Weg, vrek 1” Philémons het lijkt er niet naars

» Gij zult gr ee even voor eeuwig beloven,

Of blijft, ik bezweer het, voor eeuwig daar boven,”

Hij trok zich de fiaapmues weêr diep ower,'t ooft, En wandelde neuriënd zijn laantjes eens door 5

En hd pr lang klonk, al luider en (terker ,

Het misbaar in den groenenden kerker,

Intusfchen otitfitep er geen ftervling op aard’, Dat's vreemd,” zet Vorst Pluto ; „dat ’s raar , bij mijn baard Geen si verfchijnt. Is de Dood dan geftorven ?

» ben ik, och armel voor eeuwig bedorven.”

Maar eindlijk, na drie dagen jammer en hoon,

zonk nu toch de trotschaard een’ vriendlijker toon, En fchreeuwde, als Philémon volftrekt nog wou leven, Hem vijfhonderd jaar voor zijn vrijheid te geven. . » Ny, topt” rep Philémons fk woeker niet, heen; - » Maar, vriend , ik vertrouw je op het woord niet aliean » Gij moet mij, aleer ík mij veilig wil reeknen, „Ons vredesverdrag hier befchrijven en teeknen,”®

Rij reikte certtond hem een grift en een blad.

De Dood nam die beide , bezon zich eerst wat, En fthreef, van natuur niet bijzonder omflagdig , ’“t Verbond en den losprijs kortbondig en-krachtig.

En toen bij 't gefchrift nu geteekend hem gaf, Sprak sanftonds Philémon: Gevangne, kom af {°°

De twijgen beweegden , de takken verbogen,

En ’t vlugtend fcherminkel was weg uiet zijne oogen,

Van harte verjongd en om "t uicftef verheugd , Befteedde Philémon den cijd weêr in vreugd,

En, reeds weêr aan ’t eind zijner loopbaan gekomen, Was nog ‘hem de trek niet tot leven benomen.

PELLÁMON, à

Na liep .bij mpe-huivring. den vrijbrief eens door, …- - En las) daar zijn vonnis, de hoalaf. aich voors at 5 En kon hu geen middel, geen dist meer verzinnen, Om nog. weêr zijn’ levensdraad langer te fpinnen.,

Reeds planderde ’t najaar het laatst, dat hem bleef, - De bloemen des velds en de lommer der dreef, En telkeris reeds dacht hij, bij ricflen vaa ’t dopvers » Daar.is hij, de dwinglandt. q weg mij! ° is over,”

Doch lang reeds was de oogst-iu zijn. fchuren ‘gehaald , -

Maar nog bleef zijn fchuld aan nacuur onbetaalds

Reeds raasde de winter, vergramd, op zijn daken,

Maar nesgens nog zag hij ’t geraamte genaken, Ee \

Op eens toch (’t was juist op Driekouingendag)-— - « Herinnert de Dood zich het wettig verdrag, 7 En ijlings daar dringt hij, op fcharlende koten ,

In ’% huis van Pbilémon, door grendels en, floten,

Hoe komt gij zoo laat toch?” riep deze hem toe:

Ik ben reeds finds jaren het leven zoo moê; - À » 'k Heb lang reeds naar u door mijn venfter gekeken » En dacht: is die tijd dan nu nog niet verftreken?

Welaan dan, wees welkom ! geen langer gefchit 5 ’k Verzegel nog ras maar mijn’ uiterften wils

s Ontdooi u de koude. gewrichten intusfchen;

» Ga zitten 3 daar hebt gij een’ (toek met een kusten.”

Heer klapperbeen buigt zich beleefd voor die eer‚: : En zet zich aan 't vuur op den touverftoel neêr ss. :. Maar eensklaps daar voelt hij,-door {prongen en nepên . * Van veren en klemmen, zijp.klaauwen gegrepen.

s Hal flaaf van de werelds" zoo riep hij verfchtikt,

Ik ben door ùw loosheid dan nogmadls verftrikt;*

» Maar, fchoon ik ook duizend jaar lang hier zou blijvèn,.

Ik zei u op nieuw toch geen’ vrijbrief weêr {chrijven 1°°

Hij Kieuw met zijn zeisfen vervaarlijk in °t rond; - - Philémon greep fpaanders en hout van den grond,

En wierp die van verre 't geraamte om de fchonken , En zwavel en pek in de fpattende vonken.

» Houd op!” riep:de Dood ; ben je razend? fchei uit! » Gij brandt me, gij blakert: me , fatanfche guic !

Ter hulp! ik verteer; laat mij las, laat mij loopens

» Zeg op, voor hoeveel ik mijn vrijheid kan koopen,” «—

Nu ja „°’ zet Philémon, gij weet onzen prijs3 * » Zie, daar is een blaadje ; fchrijf ras een bewijs: » Gij laat mij uog vijfhonderd jaren ín ’t leven,

En aanftonds is u weer de vrijheid gegeven,”

ts

4

id

ib PRILÉMON.

Gedrongen door ’t vuur, én at meer in den brand, - Stelt iijkúgs de Dood hem den vrijbrief ter land,’ Springt op, reeds, gezengd eén gevlekt aan de'fcheêfen,

En was, zonder affcheid of groet, weêr verdwenen,

Maar, nu weêr aan ’t einde der vijfhonderd jaar, _ \ Begeeft zich de Dood niet op nieuw iu gevaars «_ Hij waagde zijn rif‘bij Philémon niet weder, * Maar fehoot met een“ pijt uit de verte hem neder.

ss Vaarwel riep de grijsaard, in 't hafte doorboord » Vaarwel, fchoone wereld, ds og mij bekoort ! » Gij waart mij een lusthof vaf vreugd en vermaken; » Nu ge ik, en zie, wat'ik- boven zal fmaken,”

Zijn wandel op aarde was déugdzaam en goeds’ Dat fteunde bij ’t fterven zoo krachtig zijk’ moêd;

Ook wist hij, hoe vreemd en hoe ver hij belendde, Dat Jupiter, of zijn portier, toch hem kende; «- :- *-

Intusfthen klapwiekend en drijvend omhoog ,

Daar valt hem befeden een vuurpoel in 't oog; Daar ziet ‘hij den Styx, en: hét Hof van ‘den Koning, En Plato, hemzelw’ , op de ftoep van zijn woning.

Philémom, nieuwsgierig en luîmig van aard, * "7 Daak neér in de diept met pijlfrelle vaart ,

En wil nu'ter loops van nabij toch eens kijken, Hoe Pluto al woont en regeert in ziju'rijken. © >

Hij naakt al en gluurt al eh loert al M*t rond,

» Heria fchreeuwt Vorst Pluto ; naarbìnnen , gj hond!” „» ‘Neen, vader,” zet de ander, een weinig aan ’t beven; Ik moet wedr’ rniaaf boven; ik kijk maár eens even.”

Op .*t dondren des Meestèrs verfchenen mfiéteen Eid De burgers van d’ afgrond gepakt om kem heen, e En kreten wanhopig, en {nikten en fehreiden: >: -

» Och, mogten wij, zalige Geest! u geleiden !°’

Daar waren eronder zoo f&hoon en zoo jong; © Dat heimlijk, uit deernis, een traan hem ontfprong En ftraks kwam de lust en de list bij hem boven, Om Pluto een paar van'zijn zieltjes te onéseoven, ‘Hij wist, hoe hij eertijds bij wrierd en gézel * Bekend was als knap en gelukkig in ’t fpél,' - » Kom „”’ dacht hij, wast toef ik 3 terftond maar beginnen; - Laat zien, wat wij kunuen; die wagen ‚die winnen. _

‘» Heer!" {prak hij den Koning der duisternis âân,

’t Is waar, ik was willens naar boven te gaan;

s, Doch , daar het bier vol is van lustige knapen, Mij dunkt ik kan ‘voortaan hier ook toch, wel flapcn.

\ <

\ bd ë 3

ATEA: :

» Wat zegt gij®-ik dobbelt om ziel en: om lijf; °

…» Verlies ík, welnu. dan, gij hebt mij, ik bljfs «

», Alleén als ik win, dat wij juise niet gelooven,

p Dan neem ik een zieltje van u. meê naar: boven.”

» Komaan,” zef Vorst Platos wat waag ik er meê? „‚ ’k Ber ruin toch voorzien van jaenhagel en vee,

» Zoekefteenent?’ zoo riep hij mee feheden en vloeken , En zonder verwijl ging een dobblaar ze zoeken, -

Zij wierpen; en Pinto verloor. keer o EEE Twaalf zielen verloor hij ; toen dorst hij niet meer, Weg, fchelm?! riep hij vit, „pak u weg uiet mijn (laten! » Gij zoekt mij alleen in den afgrond te laten,”

id Md - Philémon: ontvoerde, naar k&us en naar lust, Twaalf vriendlijke: zielén aan:de aaklige kust, - Zag fterren en zonnen zich wentlen en weemten ,’ En fteeg met hem op naar de poorten der Heemlen.

Wees welkom dus klonk het 5 zijt ge eindlijk dan daar ? n Wij wichten u reeds in het dufzondfte jaar, * » Treed, hinnen en kom nu, na flooven en zwerven,

Voor eeuwig het loon „der gastvrijheid beërven,”

Wel mijner\’,zao roept bij , en-reikhalst er heen, » Maar , heilige wachter, ik kom niet alleen;

» Nog twaalf van mijm vrfenden , die aanftonds genaken, ‚…» Verzoeken voor.hen ook een plaatsje te makeg.”.—, » Dat zat ik,” fprak de anders ik geef a mijn woord, *

» Treede binnen; uw v rak ontflait. hanede peort, „' Die vreemden op aarde zijn deur heeft ontfloten

» Wordt hier met zijn ‘gascen niet bakten geftoorent, Naar het Aoogduitsch. ed Denn AAN EENE VRUCHTBARE MOEDER. « . GN i D.. legt, o Moeder! in ow’ arm

Gads liefde.op nieuw een wichtje neder:

Gij droegt het onder *t hart, zoo warms, En baardet voor den Hemel weder. -

Geluk 1. de vruchten van uw’. fchoot | Zijn niet voor de aarde alleen gegeven, ts, Ter prooij” ftrekke eens de Fel den doodey - Het edelfte is voor beter leven, Tes

Dier pb welk Verféltet ‚o Vrouwt::. .

Is daar de zaligheid: befchoren: - de Want, zoo ze aan één ontvallen zoy , e

Gewis werd niet uit u geboren, «- …… *

id

ad ad . 8 . Pada \

tof, AAN EENE VROCTDARE MOEDEE, Geéeti Hemel kón voor u beftaar , o Moeder! moest één kind dien dervens :

‚De toekomst grijnsde zwart u aans ‘%-Waze. eeuwig: lijden ; eindloos fterven,

‚…e Voel dit Vrouw! wanneer ge baart, Dat wichtje moge.pok ftruiklen, dwalen

“De kiem der dengd blijft toch bewaard

En eenmaal zal zij zegepralen, : Re

e Algoede waakt voor elke ziel, |

‚. Bij ’t:boeijen van der driften ftosmen ; E En door den druk, hoe diep ze ook viel ,

rt __ „Moet ze eenmaal zich'tot Seraf vormen, -- -

Ja, juich den, ais ge op nieuw een wicht,

Een roosje uit uwe borst moogt vaeden: Zij, die den 1 der fterren rigt, a

De Gape Liefde, zal het hoeden, - ‘En dan, als we elken zonneglaus

“Bij aller Bron eens zien verbleeken Draagt zij gewis den fchoonften. Krans,

Die ’t meest van ’s heertijkst ooft mogt kweeken, | ‚He VAN LOGHEM,

. . «

«DE INSCHEPING DER ATHENERS. (*) II

Zi ons gunftig , vrije baren , waar het veljheidskroost op bouwe! Hebt ge u offers uitverkoren, taat het laven zijt en NM Niet des woekraarsDemou voert onsnaardeesplankenwoningheeng,, Niet om menschenroof te plegen, fchepen wijonsín,oneen | * Zeilen „handen , zielen zingen;zijn gerigt naar vrijheids (trand …— Wèl ons, treft de kreet onze ooren: Landt dervrijeGrieken land” Wat ons drukte , wat ons prangde , hebben wij vaarwel gezegd, Noch aan fteden, noch aan burgen die we ontweken,meer gehecht; Voorwaarts flârên onze blikken In den wijden oceaan, En hij biedt de vlag der vrijheid zijnen groet al bruifend aan. Zijt ons gunftig ; vrije bärên , waar het vrijkieïdskroost op bouwe ! Noem’dekoopmansgeestutrouwloos,fiddrendyoorziju nietig goud. Hellas kent van’ vroegèr dagen uwe onwankelbare ttouw, Toen Atheen, de burg der vrijheid”, zonk in flavergijen rouw , Toen zijn flerke wallen zwichtten voor geweld , verraad en mijn , Toen, toen wilder gif der vrijheids laacfte fteun en toevlugt zijn ; En een nienw Atheen van planken hief zich op uw’ rug omhoog , Dat, door ù geleid , ten {rijde —dat door u' ter zege vloog, Zijt ons gunttig'’, vrije- baren! ftaat ook ’t late nakroost bij ! % Wil der vadren tijd herteuwen „ftrijden , fterven zoo ats zij. Ziet, Arheen, de burg der yrijheid , is in der Barbaren hand ! Ziet, hóe fpiegelt in uw vloeden zich zijn roode tempelbrand ! Neemt onsin, gij plankenwonipg! blaast, gij winden, vríj en frisch! Vultu, zeilen $ fchuimt „gij baren | koers gezst pagr Sajamis ! Naar WILHELM MÜLLER, Je We IJNTEM Ae (*) Nadat Ashene door de Turken weder was overweldigd.

kh u’ t

MENGELWERK,

AS 4 je) Dd

oven Een en VERLICHTEN OG, BESCHAVING EN VEREDELING. Door. | et Ee 8. B, WIELING, | Leeraar bij de OOMEN Gamanse ze Zaandam. :

Ï. Taser tijdperk brengt jets: bijzonders mede, eh heef?’ alzoo een eigen karakter, dat het doen en drijven der! menfchen kenmerkt. Daar zijn zekere gelièfkoosde of ge= hete woorden en uitdrukkingen, die dagelijks van mond tot «mond gaan, maar vroeger of later niet alzoo meet gehoord worden. Duizenden en tenduizenden fprekert ria ‘wat zij andèren hooten voorzeggen; maar zij flaan. dikwerf te weinig acht-op: de eigenlijke beteekenis dier gezegden. Het half verftaan van uitdrukkingen , dië oor« {pronkelijk een” goeden zin hebben , „geeft aanleiding toé wanbegrippen. Zoo worden er (trijdige meeningen vers Ipreid, en eerzucht fpoort hòogmoedige menfchen aan tot twisten , die ligt eene nadeelige ftrekkting kunnen nemen,

Tot die woorden , welke veel gebruikt „" maar niet al* tjd ih eenerlei Zin genomen worden, ja weleens zekere ‘verwarring van begrippen {chijnen aan te duiden, behooe Ten ook: verlichting en befchaving.

Maar wat is dan-eigenlijk verlichting , en hoedduie zijd here: uitwerkfelen ? Ieder bijna fpreekt daarvan. Men zo dus mogen vooronderftellen , dat de zaak duidelijk en be= kend genoeg ware; dit echter fchijht geenszins het geval

" £*) Uitgefproken, in Mei 1827 , in- het» Departemênt Zaan daw der Maatfchappij TOT NUT VAN ’T ALGEMEEN; a MENGELW. 1828; NO. 3. Ì

310 OVER VERLICHTING ,

te zijn. Immers zoo ijverig fowimigen voor verlichting zich verklaren , zoe geweldig betoonen zich anderen te- gen dezelve. Het werelddeel , dat wij bewonen, wordt boven andere verlicht genoemd; en ik geloof, dat het- zelve billijke aanfpraak op deze benaming heeft; doch hoe groot is intusfchen het verfchil van meeningen , zelfs in oorden , waar mên op verlichting roemt | Geheel Europa. heeft zich verdeeld in twee groote partijen. Van de boor- den, des Taags tot aan Aonflantinopel en van Napels tot in het Noorden is er cen hevige ftrijd der begrippen. Waar gij het oog wendt, overal ziet gij cene vreesfelijke fpanning. Wat beweegt de menfchen tot dit rusteloos woelen.?' en: Waarom neemt de aanfchouwer een 200 lee vendig deel dan de bedrijven op het groote tooneel-der wegeld? De oude frijd tusfchen licht en duisternis werdt thans. weder. met nieuwe infpanning van krachten. gafkre- ‚den 3 terwijl eenigen verlichting als de. wenfchelijktbe zaak. aanmerken , anderen, dezelve als hoogst verderfelijk be {chouwen. Men kan overdrijven aan beide kanten , en overdrijving is altijd gevaarlijk , dikwerf padeclig. - ‚Vreemd intusfchen moge het fchijen, dat de nuttige heid van verkichting in twijfel getrokken kan worden. De duisternis brengt eene treurige fomberheid mede „en is hinderlijk aan de meeste werkzaamheden des levens. Het licht, in de natuurlijke wereld „mag men onontbeerlijk noemen. Wat toch is een donkeze nacht, waarin geene maan fchijnt en geene fterren gezien worden? ‘Wordt het. pad voor uwen voet door kunstächt niet kennelijk gemaakt, zoo. dwaalt gij ligt af, en verkeert in gevaar des levens, ‚ks er ftruikelblok of diepte des afgronds te vermijden, gij kunt die geenszins onderfcheiden. Roof- dieren en ‚meníchen, die boosheid in den zin hebben , maken van de duisternis des nachts gebruik , om onge- merkt fond te fluipen en hun doel te bereiken, Doch al js er ook geenerlei gevaar, welk genoegen biedt u de volflagene donkerheid? Het edelfte en onontbeerlijkfte zintuig kan u gednen dienst doen. Zonder het licht is Gods fchebne fchepping grootendeels voor u verlor . .

BRSCHAVING EN VEREDELING. rit

De verbazende uitgebreidheid des hieelals vertoont zich niet aan uw oog. Gij kunt geenszins de duizenden we- räldbollen aanfchouwen, die wentelende door het onmes telijk ruim der hemelen rollen, en aan den opmerkzamen de grootheid des Scheppers verkondigen. En op aarde zelve , wat Zouden wij, zonder het licht , weten van de fehoonheden der natuur, die dagelijks ons omringen ? Wie kan ongevoelig blijven bij het aanfchouw en van den liefe.

Hijken morgenftond? Telkens met verrukking ftaar ik op

die aangename mengeling van kleùren aan de lucht in het oosten bij de uchtendfchemering. Vogels begroeten als om ftrijd den naderenden dageraad, De voorwerpen op derde worden meer en} meer. zigtbaar en zijn fteeds duis delijker te onderfcheiden. Ik verbeeld mij, getuige te Eijn van de wording der dingen. Ja, het is alsof eene nieuwe fchepping zich:ontwikkelt voor mijn oogs en wijsheid en liefde en grootheid des Makers ftaan overal in levend fchrift te lèzen,

Gelijk men het daglicht voor onontbeerlijk in de nas tuurlijke wereld mag houden , zoo heeft de mensch in zijne zedêlijke betrekking ook-/icht voor den geest noodig ,- oth in hoogeren zin te leven én zijnen aanleg voor vol« making behoorlijk te ontwikkelen. Onwetendheid gelijkt aan de duisternis van den- nacht , en ftelt bloot aan alter- lei dwaling en verkeerdheid. Waar licht ontbreekt, zul fen plant en dier kwijnen. Beroof den iech ‘van 8e gelegenheid, om in verlichting des verftands te deee Ten ; wat zal er van hem worden’ ? Zonder eene zekere nete van kennis zoude hij niet eens in ftaat zijn, om te voorzien In de ecrfte behioeften des levens. Hem ont- breekt die ingefchapene natuurdrift, wadrdoor het dier veilig wordt geleid tot het doel van zijn aanwezen. Als fchepfelen van hoogeren rang hebben wij het vermogen dêr rede ontvangen, en moeten velerlei kundigheden aan- leeren, om in verfchiltende betrekkingen te worden , wat wij behooren te zijn, Is onderhoud van dierlijk teven niet het eenige of hoogfte doel van des menfchen beftaan op aárde , zoo heeft hij. naar vermeerdering van kennis te

Is.

kend

zie OVER: VERLICHTING, « °°

Streven. Moge dezelfde mate van uitgebreide wetenfehegr _ ook al niet verkrijgbaar of noodzakelijk voor ieder zijn ik houd het evenwel voor een groot ongeluk , dat iemand: geheel onkurdig is of wanbegrippen heeft aangaande za, ken ‚die op. zijn genoegen, op zijne tevredenheid, op zijn welzijn naar ligchaam en.‚geëst betrekking hebben. Ja „M. H. ! verlichting des verftands is altijd wenfchelijk en brengt geenszins die ‘gevaren of nadeelen:mede , waar- voor de tegenftanders fchijnen te vreezen. Hoe toch zoude het kwaad kunnen zijn , dat "wij de dingen in het licht be= fchouwen „en dus naar waarheid over dezelve oordeelen ? Wapneer men ernftig het goede wil, heeft. de duisternis, noch voordeelen , noch aangenaamheden. Licht, daaren= tegens is op velerlei wijze nuttig „zoo in de zedelijke als in de natuurlijke wereld. Door middel van hetzelve. kan men zien, wat eris, en Aoedanig het is.

Maar, hebben er evenwel geene wanbegrippen en ver= keerdheden plaats bij de gehen , die zeggen , dat zij belang ftellen in verlichting? Geenszins wil ik dit ontkennen , doch. meen te mogen beweren, dat verlichting nog niet zoo Sgroot en algemeen is , als dezelve behoorde te zijn. ‚Wat voorts het kwade aangaat, dat, in weerwil van ver= _ meerderde kundigheden,, tot nu toe blijft voortduren, . men zoude zich zeer bedriegen, als men wilde verwach= ten dat verlichting terftond alle verkeerdheid moest doen ophouden. Neen, dezelve ftelt ons flechts in de moge- lijkheid, om te zien en op te merken , wat goed, wat . betamelijk of onbetamelijk is. Zoude iemand de nuttig- heid van het daglicht in twijfel kunnen trekken , omdat er zijn, die daarvan geen gebruik of ook wel misbruik maken? Is het liefelijk fchijnfel der zon minder heilzaam voor de aarde, dewijl er menfchen leven, die, de duis- ternis van den nacht beminnende , de fchoone morgenuren in vadzigen flaap doorbrengen, en, uit gewoonte of traagheid , het beste gedeelte van den dag nuttelons voor- bijgaan laten? Dat zoude ik niet denken. Al fluit gij uw flaapvertrek voor het indringen van de verkwikkende ftralen der heldere morgenzon,fzij fchijnt evenwel, en

_ BESCHAVING EN VEREDBLING. 213

wervrolijkt de ganfche natuur. De dauwdroppel fchittert als tene heldere parel op het frisíche groen der planten. Rustig en vergenoegd graast het vee in de weide. Geu- rige uitwafemingen vervullen de lucht. De vogel'roept, kweelt, fluit of zingt vrolijk zijn loflied tot verheerlijking des Scheppers zen voor den mensch , die in hoogere ver- lichting near den geest mag deelen , is het een feestelijk uur van ftille verwondering en eerbiedige aanbidding. Gelijk in de natuur, zoo is ook in de zedelijke wereld het licht wel.altijd goed en nuttig ; doch men ‘maakt foms geen gebruik van hetzelve, en menfchen, die gaarné in het donkere leven , of , misfchien om zekere redenen , liefst inde fchemering wandelen ; fchijnen de noodzakelijkheid van helder fchijnend licht minder te gevoelen. Ik beé-

fchouw verlichting als iets goeds; maar-“op zichzelve

maakt zij de menfchen nog niet gelukkig, daar het weten zonder het doen weinig zal baten.

- Doch, T.! de belangrijkheid der ftof' zoude mij te lang -

“miisfchien bij één punt kunnen doen ophouden. Ik wilde in de tweede plaats preken over defchaving.

‚II, Wat is eigenlijk be/chgving ? Dit woord, gelijk zoo vele andere, in de oorfpronkelijke beteekenis weinig meer gebezigd, werd van uitwendige voorwerpen overgebragt op de zedelijke hoedanigheden van den mensch. De fchaaf is een zeer nuttig werktuig. Het hout, dat wij noadig hebben tot onze woningen tot huisraad en gereedfchap= pen, wordt door de natuur voortgebragt, in zeer grooe ten overvloed ; maar het is flechts ruwe bouwftof , die de bewerking eener bekwame hand noodig heeft, om tot het bedoelde nut te kunnen dienen, -Wat nu gebeurt er bij het /ehaven?. De oneffenheden worden weggenomen, Men maakt de oppervlakte glad. Men bevordert zekere overeenkomst en evenredigheid, Vraagt iemand naar de nuttigheid van het (chaven, o ! deze is groot en niet in

twijfel te trekken. Zonder bewerking zouden wij weinig

of geen gebruik van het ruwe hout ‘hebben. Met de Schaaf. neemt men oneffenheden der oppervlakte weg die woor het oog minder behagelijk „en. bij aanraking voor de

N

1 Id kde VERLICHTING , 9

hand onaangeraam of welligt kwetfend zijn zonden. Hier wordt alzoo het nuttige vereenigd met het fchoone; tere wijl men door befchaving het ruwe voortbrengfel der nae tuur meer bruikbaar maakt. De hoedanigheid van het hout blijft echter dezelfde, het zij de werkman veel of weinig of geheel niet fchaaft. Het glad maken der op» pervlakte vermeerdert de, deugdzaamheid der ftof niet, en geeft geene innerlijke kracht waar die ontbreekt. Daare door kan men echter den nadeeligen invloed van buiten eenigermate weren , of verminderen althans. Zijn de ru= we oneffenheden weggenomen , lucht en vochtigheid, die bederf aanbrengen, zullen’ minder indringen. Ook glijdt nlles ligter en gemakkelijker henen over eene gladde op= pervlakte, Onmiskenbaar is derhalve de nuttigheid van het befchaven, Doch men zoude ook zoo veel kunnen wegichaven , dat er ten laatfte flechts weinig overblijft , en de noodige kracht verloren -gaat.

. Pasfen wij dit nu toe op het menfchelijk leven , zoo blijkt ons, wat in een’ overdragtelijken zin befchaving is, en welke waarde dezelve heeft. De voortreffelijkheid ven den mensch werd dikwijls hoog geroemd; en wij moeten dezelve erkennen, als wij zien op aanleg voor volmaking, Hij brengt fluimerende vermogens, die op ‚ontwikkeling wachten, met zich ter wereld, Door op- voeding en onderwijs moet hij tot het doel van zijne bee {lemming geraken, Neigingen, * begeerten riften , die met zelfbehôud in verband ftaan , zijn het werk der nae tuur, Wat wordt er van den mensch wanneer geêné bekwame hand te zijner vorming werkzaam is? Hij heeft ‘en behoudt zekere ruwheid, die hem minder bruikbaar voor de zamenleving maakt. Hem ontbreekt de géfchikte heid, om naar omftandigheden zich te voegen en met gijne medemenfchen behoorlijk om te-gaan. Waar hij in ganraking komt, ontftaan ligt otaangename botfingen. Dus veroorzaakt hij aan anderen òngehoegen eén onder. vindt zelf verdriet, of is ten ntinfte’ verftoken van vele aangenaamheden: des : levens. Befchaving ; derhalve, is tr noodig, ont het ruwe wég te nemen, dat de michtch

BESCHAVING EN VEREDELING. ° 115

doara heeft , die gewoon is, lust en begeerte te val gen, naàr, de aandoeningen van het oogenblik te hande- len, geheel naar eigen zin, luim of grillige verkiezing zich te gedragen, en weinig acht te geven, wat aan anr deren kan behagen of mishagen.

Men fpreekt van befzhaafde en onbefchaafde menfchen , ftanden en volken, Zouden deze uitdrukkingen ook mis- fchien al te onbepaald gebezigd worden en wel geheel vrij zijn van verwarring der begrippen ? Waar men{chen in maatfchappij leven , wordt door opvoeding. en onderwijs À altijd eenige befchaving medegedeeld, hoe onbeduidend die dan ook zijn moge. Maar he/chaving is. eene betrekr kelijke zaak, en kan grootelijks verfchüllen in aard , mate en uitgebreidheid, Van de eerfte ruwheid der natuur. tof aan de uiterfte verfijning der kunst zijn zeer vele ver- fcheidenheden. Wat bij den eenen voor befchaafdheid wordt gehouden, zal bij anderen voor een teeken van gebrek aan befchaving gelden. Komt gij in zekere krin- gen „en bewijst gij naar oud - vaderlandfche. wijze de bure gerlijke beleefdheid, men zal misfchien u met bevreeme ding aanzien, terwijl zeker medelijden ftilzwijgend fchijnt te zeggen: Die mensch weet den toon der fijnere ba, fchaafdheid nog niet. Maar zet u neder aan den een- voudigen disch in geringeren ftand , en verzuim hier, bij het begin en einde des maaltijds, den: gewonen wensch te uiten, men zal deze nalatigheid geenszins voor een bewijs van fijne befchaving houden. Zoo zeer kan het oordeel der menfchen. verfchillen over befchaafdheid en- onbefchaafdheid. Is er dan geen vaste maatftaf , waarop wij ons in dezen mogen verlaten ? Dit zal afhangen van de beteekenis, waarin wij het woord befchaving nemen, Daar is eene uitwendige welvocgelijkheid, die op ftilz wij gende overeenkomst berust, en alzoo grootendeels van gewoonte afhangt. Van zekere aangenomene begrippen en gebruiken, van heerfchende meeningen in dezen af te wijken , wordt voor onbefchaafdheid gehouden. Doch men kan ook van be/chaving Ípreken in eenen meer zede- ijken zin. Deze heeft hoogere waarde » vereischt zekese

1r6 "OVER VERLICHTING,

mate van kundigheden , kan zonder liefderijke gezindheid ‘van een welwillend harte niet beftaan , maakt het breideler der driften noodzakelijk , doet overwinning op de eïgen- Hefde behalen ,. verbant grillige luimen , en bevordert in den omgang die bevallige deftigheid , die blijde ftemming ; die opgeruimde vergenoegdheid, die bekoorlijke zachte moedigheid , zonder welke de gezellige verkeering geen duurzaam, waar genoa kan opleveren.

| Befchaving, M. H.! zoo wij het woord in de ver- hevenfte beteekenis nemen, is derhalve geenszins aan rang of ftand verbonden, In elken kring kan de mensch befchaafd of ook onbefchaafd zijn. Maar hetgene men gewoonlijk be/chaving noemt ,is iets uitwendigs „en ftaat met kennis of zedelijkheid weinig in verband, Niet ie- der, die zich tot den de/thaafden (tand rekent, munt derhalve uit in ware befchaafdheid. Daar is ook Or Jchaving in het menfchelijk leven ; eene gevaarlijke verfij= ning, die eindelijk alle kracht en degelijkheid zoude be= nemen. Gij kunt het hout zoo dun wegfchaven , dát er niet meer overblijft, om tot uw oogmerk te dienen. Men moet wel onder het oog houden , dat de fchaaf gee- ne fterkte aanbrengt, maar alleen de oppervlakte glad maakt. Befchaving , die het uiterlijk voorkomen van den mensch aangenamer en bevalliger doet worden, heeft als lezins waarde, doch is niet hoog te fchatten, wanneer geene loffelijke hoedanigheden van verftand en hart daar- mede gepaard gaan.

Dikwijls fchijnt men iemands befchaafdheid te willen afmeten naar zijnen ftand en kring van verkeering. Maar deze maatftaf is zeer bedriegelijk, Geeft acht op ftille deugd; gij zult fams befchaying vinden , waar gij ze nict ‘vermoedt. Daarentegen heerscht er bij zekre lieden , die gaarne zichzelven bij uirfluiting befchaafd noemen, wel. eens verregaande onbéfchaafdheid, in zekere opzigten. Men ontmoet foms menfchen van hoogeren ftand , die er _eene eer in fchijnen te flellen, dat zij door ruwe taal en woeste manieren zich onderfcheiden en doen opmerken. | Zullen wij de zoodanigen voor ae houden , umdat

\

BESCHAVING EN VEREDELING. 17

gij tot den zoogenaamden befchaafden ftand behooren ? Eere doen zij dezen ftand zekerlijk niet aan. _ Befchaving, die alleen in uiterlijkheden beftaat’, heeft geringe waarde, en kan nadeelig zelfs wórden , wanneer: men te veel op die fpiegelgladde oppervlakte tuurt en ‚weinig acht geeft op wezenlijker eigenfchappen. Al ishet ùitwendige volkomert fraai en effen, wat baat dit, wan- neer inwendige deugdelijkheid òntbreekt ? Naar het oor= deel van foimmigen moge hij of zij befchaafd: heeten , die zekeren toon in de gefprekken weet na te volgen, en in houding erf gebaren, in gang en klecding zekere vormen in acht te nemen; men late zich niet misl&iden door bes driegelijke vertooning : ware befchaafdheid moet gepaard gaan met loffelijke hoedanigheden ván verftand en hart. Verlichting en befchaving zijn alleen te waarderen , naat mate dezelve in verband ftaan met veredeling. En hier- over wilde ik in de derde plaats nog fpreken. ‘HI. Wat veredeling is, zal wel niet moetjelijk te: be. grijpen zijn, als men acht geeft op zedelijke hoedanighe« den. Van menfchen fprekende noemen wij die genen edel , welke door deugdzame gezindheid en voortreffelijke handelwijze zich onderfcheiden van velen hunner natuur- genooten. „Adel der ziel is daarom geheel iets anders ; dan adeldom in een* ftaatkundigen zin. Deze wordt doof ° ftoute wapenfeiten, door vorftengunst, door geld; of ook, even als het geld, bij erfenis door geboorte ver- kregen. ‘Doch, al verbindt men zekere burgerlijke voor. regten en onderfcheidingen met dezelve, tiet jeder evens wel ‚die den naam van edelman draagt, is een edelman, wanneer het op zedelijkheid aankomt; en zedelijkheid moet immers de grond zijn van ware en duurzame achting. _… Veredeling als noodzakelijk befchouwende , onderftcl ik bij den mensch vatbaarheid woor zedelijke volmaking ; maar tevens onvolkomenheid in meerdere of mindere ma- te. Verheven moge zijn aanleg wezen, dierlijk is het bee gin van ‘zijn beftaan op aarde. De mensch heeft neigin= gen en begeerten, eer hij derzelver betamelijkheid of on- ‘betamelijkheid kàn beoordeelen, Befefvan : zedelijkheid

Ii8 ‚OVER VERLICHTING, .

komt later, en ontwikkelt zich langzaam. Dan - zijn ge- woonlijk reeds deze en gene kwade hebbelijkheden ge vestigd. Opmerking, nadenken, onderwijs kunnen veel nut aanbrengen. Een verward of donker gevoel maakt allengs meer en meer plaatfe voor helderheid van begrip= ‘pen. Daar gaat licht op voor den geest. Vele dingen beginnen zich anders te vertoonen. Men leert vragen, waarom of waartoe iets is of zijn moet. Zoo ontftaat verftandelijke verlichting 200 neemt dezelve toe, en ftelt ons in de gelegenheid , om beter naar behooren te oordeelen over onszelven en over alles, wat tot ons be= trekking heeft.

Maar deze verlichting des verftands is nog geene ver- edeling des ‘harten, Iemand kan in velerlei wetenfchap vorderingen gemaakt; hebben, en nogtans in zedelijkheid verre ten achtere. zijn bij ‘anderen, die minder uitge- breide kennis bezitten. Dit verfchijnfel is niet vreemd in de wereld, en zeker eene der oorzaken , waarom fommi- gen met zoo veel bedenkelijkheid van verlichting {pre- ken , en anderen dezelve als nadeelig of verderfelijk zelfs aangemerkt willen hebben, Maar ieder , die opregt ge- noeg is, om onpartijdig te fpreken zal moeten erkennen , dat het altijd beter is, te zien,dan niet te kunnen zien, wat er wordt vereischt , en -wat er ‘werkelijk plaatfe vindt. Wie zoude ooit gebrek aan kennis verkieslijk houden bo- ven eene ruime mate van kundigheden? Onwetendbeid is gewoonlijk eene oorzaak van dwaling. Die den regten weg weet, ja, die kan ook van denzelven afwijken. Dit gebeurt dàn vooral, wanneer iemand op eenigen afftand een begeerlijk voorwerp meent te ontdekken , en, zonder acht te geven, waar hij zijne fchreden rigt, een bijpad inflaat , om' tot het doel van zijn verlangen te geraken. Had hij echter alles behoorlijk in het licht befchouwd, hij zoude opgemerkt hebben, dat hij. gevaar en verderf te gemoet fnelde,

_ Het licht, waardoor aanfchouwelijk. wordt, fetgene voor uwen voet is, kan wel niet nadeelig zijn; doch fluit gj uwe oogen voor het Schijnfòl der zon, of weudt

J

_ BESCHAVING EN VEREDELING. zig

gij uw eedt naar elders , gij zelf zijt in dit geval te ba- fchuldigen het licht blijft goed en nuttig.

Zoodanig is ook de betrekking tusfchen, verlichting des verftands en veredeling des. harten. Zal iemand zich ver- beteren , hij moet eerst zijne gebreken kennen. Wetende, wat er ontbreekt aan zijne zedelijke vorming, wordt hij echter nog geenszins door onwillekeurige aandrift der nae tuur tot het goede bepaald. Neen, hij moet acht geven , opmerken, nadenken. Zoo vindt hij drangredenen , die veelverniogende kraeht hebben ter beveiliging voor ver keerdheden. Het onderfeheid ‘tusfchen. zedelijk gaed en kwaad vertoont zich dan fteeds helderder voor zijnen geest. Hij ziet de beminnelijkbeid van het eene, en de hatelijkheid van het andere. Hij kan niet nalaten, belang in de deugd te ftellen. Hij gevoelt zich tevens opge- wekt , om , naar eigene overtuiging, volgens de eeuwige en onveranderlijke wet der zedelijkheid te handelen. Doch ondervinding leert hem bezwaren en gevaren kennen, die het vervullen van pligt foms moeijelijk maken. De aan- doenlijkheid zijner zinnelijke natuur is groot. Betrekkin- gen en omftandigheden des levens hebben veelvermogen- den invloed, Al wil de mensch dan ook ernftiglijk het goede , hij bezwijkt ligt voor verzoekingen , en blijft niet altijd volkomen getrouw aan de beginfelen van zedelijk- heid. Maar ziet hij op het eigenlijk doel des levens , en verlangt hij aan zijne beftemming te beantwoorden , zoo zal hij pogingen ten goede telkens hervatten, en door aanhoudend ftreven allengskens vorderen in zedelijke vols making, gelijk het kind door vallen en opftaan moet lee- ven ; met vasteren tred te wandelen. Hij bekomt- van tijd tot tijd alzoo meer fterkte in goede beginfelen. Hij oe- fent zich , om over neigingen begeerten sen driften heer. fchappij te verkrijgen. Hij zoekt de dingen fteeds in het „rare licht te befchouwen, en hoe meer hij alles van na- bij beziet, des te beter leert hij zich verheffen boven den verleidenden invloed van fchijn en veranderlijke omftan- digheden. Zoo wordt de zedelijke aanleg van den mensch ontwikkeld. Daar komt meer en meer liefelijke overeen

r2o Cet OVER VERLICHTING ,

ftemming in zijn geheele beftaan. Onvermoëid pogen heeft veredeling ten gevolzc sen ín voortreffelijkheid boven na- ‘tuurgenooten munt Az het meeste uit , die het voordee- Tigst zich onderfchcidt door zuivere zedelijkheid en ‘het verfte vordert in eigene volmaking.

Verlichting des verftands- moge dan niet altijd veredeling ‘des harten ten gevolge hebben, als hulpiniddel ftaat de eene toch in naauw verband tot de andere, Kan ook edele gezindheid bij eene geringere mate van kennis plaatfe vin- ‚den, vermeerdering van kuntigheden, met goeden wil gepaard, zal geen nadeel doen, maar wel. aanfporingen ‘tot deugd te meer opleveren. Alwie derhalve op verlich ‘ting roem wilde dragen en in veredeling geen belang ftel- ‘Jen , die zoude of eigene onkunde, of dwaasheid , of-ten “bedorven hart’ verradR en: de goede zaak meer bena-- ‘deelen, dan bevorderen.

Gelijk verlichting hulpmiddel tot veredeling zijn moet, zoo meen ik ware befchaving als gevolg te mogen aanmerken. Niet altijd, echter is dit kennelijk gan “het uitwendig voorkomen der menfchen. Gij zoudt ‘u zeer bedriegen, wârcneer gij de gefteldheid des hatten ‘wildet beoordeelen naar datgene, wat men gewoonlijk-se- fchaafdheid noemt in de wereld. De Atheners, weleer ‘zoo beroemd om de fijnere befchaving hunner zeden, wa- ren vergaderd , om fchouwfpelen te zien. Een oud man, een hunner medeburgers, kwam in hun midden en-kon ‘geene zitplaats meer vinden. Men lict den grijsaard ecn” geruimen tijd zoeken, of hij nog ergens zoude kunien ‘zitten. Geen ‘befchâafd Athener bewees den ouderdom eere. Eindelijk naderde hij ter plaatfe, waar juist Spar- tanen gezeten waren; De vreemdelingen hadden den naam ‘dat zij in befchaafdheid verre ten achtere waren bij hun- ‘ne naburen. Doch oordeelt over beider handelwijze, De ‘Spartanen, eerbied voor den ouderdom betoonende ‘taan terftoni op, en bieden den ouden man eene zit- ‘plaats aan. De Atheners befchouwen de daad met ver- wondering, geven door handgeklap Jrunne goedkeuring “te kennen, en bewijzen, dat zij het. zedelijk goede wewn

_BESCHAVING EN. VERBDELING. «Zr

te onderfcheiden. Wie legde hier edele.gezindheid aan den dag? wie. gaf blijk van ware befchaving ? ° Verfchijnfelen van dezen aard zoude men welligt ook heden ten dage nog kunnen opmerken, Uitwendige be- fchaving hangt, grootendeels af van opvoeding , gewoons te , en -verkeezing met menfchen.- Bewoners "van--grooe te fteden hebhen in dit opzigt veel vooruit boven dorpe- lingen en over het veld verfpreide landlieden, Maar is de zedelijkheid ook deswege zoo veel te grooter? Dit volgt niet altijd en niet noodzakelijk. Onder eene ruwe opper ylakte kan iets goeds , iets voortreffelijks verborgen zijne Een mensch van -onbefchaafd voorkomen heeft. ams: een edel harte; terwijl een ander, die op verlichting of bes Íchaving roemt, niet handelt ‚naar offelijke beginfelen. Dit geval vindt ligtelijk. plaatfe, wanneer men te veel waarde hecht aan uiterlijkheden en-zich toelegt op overs drevene verfijning, die nadeelig,; wardt voor, zuiverheid van beginfelen, Om zoodanig kwaad te vermijden , vorm= de een dweepend wijsgeer, je. Jc:RO US SB AU , eeN hers fenfchimmig, ftelfel, van opvoeding, dat onuitvoerbaar is, en ook grootelijks zijne nadeclenk zou hebben, zoo’ ies mand.het in werking wilde brengen, Befchaving is gcenss . zins te verachtens doch,dezelve moet gepaard gaan met veredelde gezindheid, en gevolg zijn van zedelijke beginfelen. Braafheid van: kgrakter moge plaats kun- nen hebben, ook wanmeer het uiterlijk voorkomen van den .mensch ongunftig is, het goede, vereenigd met bee valligheid., zal des te meer behagen in het algemeen. Ver- fijning zonder degelijkheid moet voor nutteloos, ja ook voor nadeelig gehouden worden. Men meent iets te heb= ben, en grijpt naar bedriegelijken fchijn. Veredeling zij en blijve {teeds hoofdzaak. Men befchouwé verlichting en befchaving. altijd in verband. met zedelijkheid. Daar is eene onderlinge betrekking tusfchen, dezelven. De eene helpt en bevordert de andere, Niemand fcheide.dan , hct= gene gepaard moet gaan. Het licht der waarheid. beftrale ons allen. Lust ten goede vervulle ieders harte „en drijve r &edurig aan, om pogingen te doen ter bereiking, van het

- 2 OVER VERLICHTING , BESCHAVING EN VEREDELING,

verheven doel des levens. En zoo worde veredelde gee zindheid meer en meer kennelijk aan ware befchaving en aangename zeden,

NEELKUNDIGE WAARNEMING , OMTRENT EENE DARMe ZAKBREUE. Door co. w. TOPS, Hepl= en Vroed= meester te Breda,

DD... 28 Julij 1827 werd ik door den Heer sc HRe pri, Heelmeester te Baal - „Hertog verzocht , ’s ande- endaags met zijn Ed. mij te laten vinden inhet dorp Chaam , ten einde daar te confulteren over den perfoon;, genaamd KOORNMANS, Ik bevond den lijder een man te zijd van ointrent 6o jaren, van een zenuw - galachtig temperament. Sedert t4 dagen hadden de ontlastingen van feces opgehouden. Gedurende dien tijd was hij doór den Heelmeester van Chaam, den Heer DRSMARETS, behandeld ; watme pappen waren op de breuk aangelegd 3 ‘elystata had men geáppliceerd; men had beproefd, de ° deelen door #sxis binnen te brengen. De lijder was in een” (laat van verregaande verzwakking; de pols klein , samengetrokken en ínel; de oogen ftonden flaauws er beftond factes Hippocrätiva (zamenttckking der aange- . zigtsfpieren.) De buik was opgezet en gefpannen, en geer pijnlijk op de betastings de breuk. zelve zeer gefpan- nen , zonder echter in dien graad pijnlijk te zijn; cen krampachtige hik en galbrakinger hadden reeds. plaats. Ik deed eenìge pogingen tot de terugbrenging , zónder hier- In te lagen , en oordeelde , dat deze verfchijnfelen moes- ten worden toegefchreven aan de ophooping' der drekftof- Een, te meer, daar het mij voorkwam , dat de liesring . in ftaat van verwijding was, en deze dus geene meche- nifche beklemming dearftelde, maar er plaatfelijke aan- Broeijingen des darms met de omliggende deelen konden plaats hebben. Daar de inbrenging der breuk onmogelijk was, de opgegevene toevallen een dringend gevaar aan- duidden „en ik overtuigd was , dat zeer fpoedig de ont

‘HEZLKUNDICE WAARNEMING. «© fag

fteking van het buikvlies en darmkanaal konde plaats grijpen, en dus alle draling fchadelijk was; zoo befloot ik , de deelen bloot te leggen, om langs dien weg de oorzaak der toevallen op te fporén, en, indien het kon , dezelve weg te ruimen, Yk maakte dus eene infaijding in de be- kleedfelen , welke de breuk bedekten ,en deed ze van een? duim boven den: annulus (buikring) tot het middendeel - van het /crotum, in eene fchuinífche rigting, van den buiten- naar den binnenkant der bteuk, Ik maakte voore zigtig de huid van de onderliggende deelen los ; de breuk Zak was geheel met dezelve vereenigd; bij het opene van dezen ontlastte zich geen waterachtig vocht; de darm nu blootliggernde vertoonde zich deze zonder metkelijke ontftek ing maar was door een’ celwijswevigen band,

welke er dwars over lag, in eêne foort van plaatfelijke beklemming; de breuk fcheen hierdoor in een boven- erf onderdeel verdeeld te worden. Deze celachtige band werd door mij met omzigtigheid weggenomen , hopende ik hierdoor de oorzaak der toevallen te doen ophonden , te meer , daar eene merkelijke ontfpanning der breukdeélen et hét gevolg van was; andere cetachtige banden, welke eene onderlinge aaneengroeiijthg des darms en des breuk- zaks bewerkt hadded, werden door mij weggenomen. De aangroeijfhe in den omttek van den annzu/us was zoO ferk, dat de tusfchenbrenging eener gegroefde fonde niet bewerkfkelligd kan worden ; trouwens de opfnijding van dien peesring befchouwden wij als onnoodig , daat dezel- ve geene beklemming daarftelde , en de aangroeïjfngen en het volumen der breuk alle terùgbrenging zóuden belet hebben; ook ‘waten darmen, ín de buikholte bevat , zoo fterk gefpannen, dat men uitwendig den boog des karteldarms ín zijnen omvang kon zien liggen; de buik- holte zou derhalve geene plaats vergund hebben aan dat gedeelte van het datmkanaal, dat reeds federt lang zich : ‘daar buiten bevonden had. Welligt had ik , alvorens tot deze operatie over te gaan, nog het aanwenden der ijs- ‘koude bevochtigingen op de breuk beproefd, er eene @nthouding van alle: vaste fpijzén, ‘alsmede Jaxantia,

Ia __HEBLKUNDIGE WAARNEMING,

voorgefchreven , welke behandeling in die gevallen, waar, de ophooping der drekftoffen als oorzaak der toevallen wordt befchouwd , meermalen door Heelkundigen wordt. aangeraden ; doch daar onze. lijder zeer, zwak was , en al- les aanduidde, dat men. met grond moest vreezen , dat zich fpoedig ontfteking en verfterving. kon opdoen, zoo was het plaatfelijk onderzoek der deelen. hoogst noodza- kelijk, Mij nu van de onmogelijkheid der inbrenging vere. zekerd hebbende, trachtte ik door de volgende ‘behande= ling de ontlästine. der drekftoffen te bevorderen, Ik vere zocht den Heelmcester van Chaam den lijder viermaal %s daags een clysma te appliceren, zamengefteld uit acht oncen “aftrekfel van Roomfche chamomillen, een half once Engelsch zout, een once lijnolie; den. onderbuik liet ik bevochtigen met eene oplosfing van ammoniak - zout in water, om den motws peristalticus (wormswijze bewe ging van het darmkanaal) op te wekken; dea omtrek der breuk liet ik met een afkookfel van heemstwortel nat houden, Na aangelegd verband, nam ik affcheid van den lijder , hem hoop op herftel inboezemende.

Den ao Julij ontving ík van mijn’ Collega s C HR ö- DER de tijding, dat onze lijder wèl gerust, en dat hij ecnige bpuillon had gebruikt , welke niet door braking was uitgeworpen; dat na het vierde lavement eenige drek- ftoffen zich ontlast hadden, en de krachten des lijders zich fchenen te herftellen:. dit een en ander werd door Ons als goede voorteekens opgenomen.

Dan, den agften werd ik wederom in confult gevraagd , en vond den lijder, wat de krachten belangt, als vóór de operatie , doch den pols fneller, den buik in den hoog- {len graad van fpanning en harder op het gevoel, den doortogt der feces nog geftremds de beterfchap was dus flechts momentancel geweest. De Heeren SCHRÖDER en DESMARETS (temden mij toe, dat de lijder zich in het allerdringendst gevaar bevond. Ik oordeelde , dat de vorige plaats gehad hebbende ontlasting door dat ge- deelte van het darmkanaal, dat zich onder de breuk be- vond , was opgeleverd ; de doorloop der feces ‚mocst her-

‘OMTRENT EENE DARM - ZAKBREUK. E25

feld worden; hiertoe was de eenige ons overgebievéne, weg het daarftellen van eene drekfistel in de breuk zelve; dit konde ik te veiliger onderhemen daar de darm met de zaadftreng en onderliggende deelen door aangroeijing: was vereenigd „en de terugtrekking des darms inde buik= holte zoo wel „als de uitftorting van feces in-de holligheid hierdoor belet werd. Na dit een cn ander overwogen te hebben , maakte ik eene infnijding in de lengte des därms van een’ halven duin lengte , hopende , dat hierdoor de ont- lasting der drekftoffen zou plaats hebben , en alzoo den lijder uit zijn’ gevaarvollen toeftand te redden; doch mijne verwachting werd hier door een buitengewoon verfchijnfel te leur gefteld , doordien de geopende darm-geheel was ont» aard; deszelfs rokken waren vleezig geworden; deszelfs

‘holligheid was bijna geheel vernietigd, zoodat zich noch

drekftoffen noch gazdeelen ontlastten. Ik beproefde, om. langs de gemaakte opening , met eene fonde, tot een ge- zond gedeelte des darms dat drekftoffen bevatte „- door te dringen, en deze ftoffen eenen uitgang te bezorgen 5 dan , door de vernaauwing des darms werd ik: hierin be. let. Ik moest dus vreezen , den lijder te zullen verlie- zen. Immers, daar ik jong Praktizijn was, konde ik, om des hagchêlijken uitflags wille , hier geenszins het voetfpoor van den Fran/chen : Heelkundige 1 r- TRE volgen, die, in een bijna dergelijk geval, in de buikfpieren zelve eene infnijding maakte, de.codon. open- de, deze in de gemaakte wonde vasthechtte, en dlado eene anus artificialis daarftelde. Ik meende dus, mijne werkdadige hulp hiertoe te moeten bepalen. Ik vul- de de gemaakte opening des darms met, zacht plukíel op., verzocht de bijzijnde Heelmeesters „deze, apen te. hoy- den , van wege de zich’ (teeds in den ondérbujk bewinden- de luchtftoffen , welke zich trachtten in: evenwigt te {tel- len met de buitenlucht; de aandrang. hiervan kon. de feces naar de opening theluwen en zoo ontlasting. bevorderen, Om tot dit doel mede te werken, fchreef ik een zacht laxeermiddel voor, beftaande uit de rats tamarindor,

en de /ulphas foda, als ook‘ het toedienen van. aen

MENGELW. 1528. NO. 3. K

j | t2ó HEELKUNDIGE WAARNEMING ,

de ‘lavementer. Hoezeer mij deze behandeling voore kwam geheel naar de regelen der kunst ingerigt te zijn , vreesde ik echter mijnen lijder te zullen verliezen , indien giet de ‘natuur hare wondervolle krachten op de eene of andere wijze gebruikte. Immers plaatfelijke verfterving kon zich opdoen, even als bij een’ Fufelier van het 36 Bat. N. M. , welken ik in 1816 dagelijks verbond , onder op- zigt van den Heer DE MerEts, Chirurgijn Majoor in het Militaire Hospitaal te Breda. Gemelde Fufelier had niet in tijds kunne geopereerd worden; de verfterving nam, over eene aanmerkelijke uitgeftrektheid, hand over hand toe; drekftoffen en wormen ontlastten zich dagelijks door de wonde, en , buiten verwachting van den grooten BRUGMANS zelven , floot deze wonde langzamerhand en herftelde zich de loop der drekftoffen langs den na- tuurlijken weg. Vier jaren daarna zag ik dezen man te Brusfel: geheel herfteld, zonder eenige hindernis over= gehouden te hebben. Doch; dear in het onderhavig ge- val de darm geheel gefloten was, moest er een andere weg door de natuur ingeflagen worden; eh: mijn plan was, indien ik den lijder verloor, het lijk te onderzoe- ‘ken , en tezien, welke hann zich in den onder- buik opdeden. „,

Den 98 Julij ontving ik, tot mijn groot genoegen , de tijding , dat onze patiënt ontlasting langs den natuurlij- ken. weg had gehad van'zeer verharde drekftoffen; dat ‘de buik thans minder pijnlijk en gefpannen was; dat de ‘galbrakingen ophielden, en er dus veel hoop op herftel was. De lijder werd echter zeer door opzetting van win- den gekweld, en hiertegen was een geneesmiddel voor- gefchreven; de wonde droeg fterk 3 de lijder bleef nog al- “tijd zwak; hierom werden hem goede bouillons en wijn toegediend , welke tot zijn herftel allernoodzakelijkst waren.

Eindelijk, den 16- Augustus 1827, zag ik voor het Jeatst den lijder. De wonde was bijna gefloten; de door togt der drekftoffen herfteld; door de verettering en de „werking der opflurpende vaten waren de breukdeelen meer dan drie vierde in volwmen verminderd, en de lijder aal wederom in {taat zijn, zijn gewoon werk te verrigten,

OMTRENT EENE DARM = ZAKBREUK. 127

. Over de vraag: hoe. heeft -de-natuur de ‘gemeenfchap herfteld tusíchen het bovendeel des darmkanaals en dat ge- deelte, hetwelk zich onder de breuk bevond daar toch dat gedeelte, hetwelk in de breukdeelen was bevat hier- voor verloren was? kan men tbeoretifche gisfingen ma- ken; doch dezelve kan niet dan na het overlijden van den man ftellig uitgemaakt worden.

_ DE VEREENIGDE STATEN VAN NOORD «AMERIKA. Door den Burggraaf DE CHATEAUBRIAND.

D. Vereenigde Staten bieden den opmerker een hoogst belangrijk fchouwtooneel. Onder het genot van burget= lijke en godsdienftige vrijheid neemt de} bevolking}zeer fterk: toe. De vorderingen in kunften en wetenfchappen worden ffeeds grooter. Ongelukkigen , die het land hun- ner geboorte verlieten , om armoede of onderdrukking te ontwijken , vonden in Amerika een veilig verblijf , en bragten derwaarts herinneringen over uit het wereld- deel , van waar zij verhuisden. Namen van plaatfen , die weleer in Europa beroemd waren, of het nog zijn , were den aldaar gegeven aan oorden, fteden of dorpen , waar de nieuwe bewoners zich vestigden, Zoo wilde men in levendig aandenken houden, wat belangrijk was in de Gefchiedenis, of dierbaar,-uit hoofde van vroegere be- trekkingen. Men vond gaarne: iets weder, waarbij men dingen van vorige dagen zich kon herinneren.

Doch er is in de Vereenigde Staten bijna geen gewest, hetwelk niet eene ftad , een dorp of gehucht heeft, waar- door de naam van WASHING TON wordt vereeuwigd. Welk eene treffende eenftemmigheid eens dankbaren’volks in het, betoonen van hulde aan verdienften !

. De: rivier de Ohio befproeit thans vier ftaten , Ken-

tucky Ohio, Indiana en Illinois. Dertig afgevaardig-

den worden door deze gewesten ter algemeene vergade-

zing gezonden. Virginië en Tenesfee (trekken zich op

tweg punten tot aan de Ohio uit, aan welker oevers. Ke

_

za8 "DE VEREENICDK STATEN

men hondérd een - en -negentig graaffchappen en tweehórte derd-en-acht fteden telt. Thans wordt een kanaal ge-

ven, dat in drie jaren: voltooid moet zijn , en den ftroom zelfs voor groote. fchepen bevgarbaar zal maken tot aan Pittsburg , hetgeen tot nu toe, wegens watervallen , niët mogelijk was.

Drieëndertig groote wegen loopen er van Washington , de hoofdftad gelijk eertijds de Romein/che wegen van Rome en voeren, langs veelvuldige zijtakken , naar alle punten in de Vereenigde Staten. ‘Dezelve hebben , te zamen ge= nomen, eene lengte van vijfentwintigduizend zeven- hondèrd zeven-en-veertig mijlen. Deze wegen gaan. door Mtreken, die vóór korten tijd nog woest waren , doch thans bebouwd ‘en bewoond zijn, Op de meeste vindt men ‘rijdende posten. Geregelde' postwagens brengen u, voor een“ bepaalden prijs , van de eene plaats naar de an- dere. Men begeeft zich thans op zoodanig rijtuig naat de Ohfo, of naar den waterval. van de Niagará, wer= waarts men, flechts weinige jaren geleden, zich moest laten geleiden door een’ Andiaanfchen gìds of tolk. Zij-. wegen hebben gemeenfchap met de hoofdwegen, en bie= den insgelijks goede gelegenheid-aan tot gefchikte vervoe= ring. De middelen hiertoe zijn meestal tweederlei ; want daar overal meren en rivieren gevonden worden , kan: men ook te water reizen, hetzij dan met roeifchuiten en aci. fchepen , of met ftoombooten.

Stoombooten varen er geregeld ván Bosjon en Nieuwe York op Nieuw- Orleans. Ook zijn er aangelegd op Kanada , de meren Ontario, Brie , Michigan en Cham- plain ; wateren , waarop mèn, vóór dertig Jaren), en welijks eenige banlwe van wilden zag.

De ftoombooten dienen in de Vereenigde Staten niet alleen ten nutte van den koophandel en tot gemak der reizigers 3 men gebruikt ze ook tot verdediging des lands « eenige vaartuigen van deze foort zeer groot van bouw 5 ean den mond der tivieren geplaatst, voorzien met ka- nonnen en kokend water , gelijken naar hedendaagfche ves tingen en tevens naar kasteelen der middeleeuwen. Ì

Bij de hoofdwegen, ter tengte van vijfentwintigduizend

‘VAN NOORD = AMERIKA: lap

zevenhonderd zeven-en-véertig mijlen, moet.men nog voegen eene uitgeftrektheid van vierhonderd - en - negen- tien gewestelijke wegen en die van achtenvijftigduizend eenkonderd zeven -en -dertig mijlen vaarwater, dat vooral door de menigte kanalen wordt vermeerderd. ‘Het kanaal van Middlefex vereenigt de haven van Boston met de ri= vier Merrimack. Het kanaal Champlain bewerkt de gemeenfchap van dit-meer met de wateren van Kanada. Het kanaal Zrie, of dat van Nieuw -Tork, verbindt bet meer Brie met den Atlantifchen Oceaan. De kanalen Sautee, Chefapeake en Albemarle behooren tot de flaten’ Carôlina en Virginië. Daar breede riviee gen, in verfchillende rigtingen ftroomende, en in de mie- zen of zeeën uitloopende, ter plaatfe, waar zij ontfprin-. gen, niet ver van elkander verwijderd zijn, is derzelver onderlinge vereeniging zeer wel tot ftand te brengen, Reeds kan men langs vijf verfchillende wegen zich naar gen Stilen Oceagn begeven; één derzelven loopt door: u gesinik grondgebied,

Eene wet van het Congres , in 18a5, beveelt het daar=, ellen. van een’ militairen post aan de Orego. De Ame rikanen, die eene vastigheid aan de Columbia hebben, dringen alzoo door tot aan de Zuidzee , tusfchen Engelsch , Rasfisch en Spaansch Amerika, door eenen aardgordel van nagenoeg zes graden breedte.

Eene natuurlijke beperking, echter, zal het uit- breiden „der, wolkplantingen vooreerst beletten. „De bos- fchen worden, ten westen en noorden van de Misfouri : vervangen door onmetelijke vlakten , of Aeppen', die geen’ enkelen boom hebben en geheel woest liggen. Hier fchijnt

de ontginning te moeten ophouden , offchogn er gras in overvloed groeit. Dit. groene Arabië moet den valkplan- zelingen tot doortogt dienen, om aan de rotsachtige ber- gen en in Nieuw-Mexico te komen. Hetzelve zal de Vereenigde Staten der dtlantifche zee {cheiden van de Vereenigde Staten der Zuidzee, gelijk in de oude wek reld gok woestijnen de vruchtbare landen van elkander feheiden, ‘Een: Amerikaam heeft den voorflag.gedaan , om voor zijne rekening cenen grooten weg met ijzeren,

Ed DR VEREENIGUE STATEN

fporen aan te leggen, van St. Loufs aan de Misfifippt tot aan den mond van de Columbia, op voorwaarde , dat men hem , langs de geheele uitgeftrektheid van dezen weg den grond aan beïde oevers, ter breedte van tien mijlen , daarvoor zoude afftaan 3 doch het plan tot eene zoo reus- achtige onderneming is niet aangenomen.

Ten jare 1789 waren er flechts vijf-en-zeventig posthuis zen in de Vereenigde Staten ; thans beloopt het getal bo ven de ‘vijfduizend, Van 1790 tot 1794 werden dezelve vän vijf-cn-zeventig tot op vierhonderd drie-en-vijftig ver= meerderd ; in 18oo beliep het aantal negenhonderd-en-drie 5 in 1805, vijfdenhonderd acht-en-vijftig ; în 18ro, twee= duizend driehonderd; in 1815, drieduizend; in 18157 drieduizend vierhonderd negen-enevijftig 5 in 1820 vierdui= zend-en-dertig 3 in 1825 , omtrent vijfduizend vijfhonderd.

Brieven en andere papieren van aanbelang worden ver- zonden met brievenposten, die in één etmaal ongeveer honderdvijftig (Eng.) mijlen afleggen. Voor plaatfen , niet aan den grooten weg gelegen, zijn postboden te paard en te voet. Eene groote linie van posterijen ftrekt zich uit van Aufon, in den ftaat van Maine, over Wasa hington, tot aan Nashville, in den flaat van Tenes fee; een afftand van veertienhonderd acht-en-veertig mìj- len. Een dergelijke loopt er van Highgate, in den ftaat van Vermont, tot aan St. Maria, in Georgië; een afftand van dertienhonderd negen-en-zestig mijlen, EN herbergen zijn goed en zindelijk ja eenige zelfs treffelijk.

In de {taten van de Ohio en van Indiana , op gen grondgebied van Michigan , Misfouri en der Arkan/äs ; in de flaten van Zowifiana , Misfifippi en Alabama , zijn kantoren gevestigd, die van landswege grond verkoopen. Men meent, dat er nog wel meer dan honderdvijftig mil lioenen morgen lands , voor bebouwing gefchikt, woest Hg- ger zonder den grond der uitgeftrekte bosfchen mede te rekenen. Men fchat dezelve op ongeveer een milliard en vijfhonderd millioenen dollars , en dus elken akker , door- eengeflagen , op ro dollars; inderdaad cene zeor gema- tirde berekening.

WAN NOORD - AMERIKA. Est

Er zijn in'de Noordelijke ftaten vijfentwintig militaire. posten , en tweeëntwintig in de Zuidelijke,

In 179o bedroeg de bevolking der Vereenigde Staten drie millioen negenhonderd negen-en-twintigduizend ine woners; in 18oo was het getal vijf millioen driehonderd- en- vijfduizend; in 18ro, zeven millioen tweehonderd negen-en-dertigduizend; in 1820 , negen millioen zeshan- derd-en-negenduizend. Bij deze bevolking moet men een, millioen vijfhanderd een-en-dertigduizend (laven rekenen(*). Dus is de bevolking der Vereenigde Staten, van 179o.tot 1820 elk tiental jaren vijfsen-dertig perfanen op de hon= derd toegenomen. Reeds zijn er zes van detien jaren verloopen , die met 1830 moeten eindigen, op welk tijd= ftip het aantal der bewoners waarfchijnlijk tusfchen de. twaalf en dertien millioenen zal bedragen. Zoo nu de, bevolking id dezelfde evenredigheid fteeds blijft vermeera deren , zal men in 1855 meer dan vijf-en-twintig millioes nen zielen, en in 1880 reeds over de vijftig. tellen, . In 18er werd uit de Vereenigde Staten aan inlandícha en vreemde voortbrengfelen uitgevoerd voor eene fom van 64,974,382 dollars ; ten zelfden jare beliepen de in= komften van den lande 14,264,ooo dollars, en de onte

vangst overtrof de uitgaven 3,334,826 dollars. Te dien _ tijde was de openbare fchuld verminderd tot op Kanin dollars,

Het leger is foms op honderdduizend man gebragt gen worden. Elf liniefchepen , negen fregatten , vijftig oors logsíchepen van verfchillende grootte maken. de zeemagg der Vereenigde Staten uit.

In het burgerlijke en godsdienftige heerscht er volkoe

mene vrijheid. Ieder burger is gehouden , tot eenig Chrise telijk kerkgenootfchap te behooren. Geen eerdienst wordt oyerigens boven andere bevoorregt. Ieder kan zijna eigene overtuiging in het doen van, belijdenis volgen. De

_€*) Bij deze opgaven hebben wij de honderd - en -zo0- veel, als bij zulke getallen luttel afdoende, fehoon zíj de

rraauwkeurigheid dier opgaven fchijpen te bevearigsn, wegge 8

laten, Jerr,

…. MR an Rh Ld

mT OK

332 DE VEREENIGDE STATEN Katholijken breiden zich zeer uit in de ffaten van ne Westen. ,

‘Al ware het ook, dat de van flaatswege openbaar ge- maakte opgaven in de Vereenigde Staten vergroot zijn ge» worden: door-.den volkshoogmoed, daar- zou evenwel in: de geheele gefteldheid der dingen goed en voordeel ge- noeg overblijven, dat allezins onze. hin vere: diende.

„Om dit verwonderlijk tafereel te voltooijen , moet men zieh fteden voorftellen, als Boston , Nieuw Tork, Phj= adelphia Baltimore , Savannah, Nieuw 8 Orleans des nachts fraai verlicht, vol paarden en rijtuigen , en alle de genietingen der. weelde aanbiedende , welke door duizenden fchepen in derzelver havens aangebragt worden. Men denke bovendien aan die meren van Kanèda, vóór wei- nìge jaren nog zoo: eeùzaam, en thans bedekt met fre- getten, korvetten, kotters, kleinere fchepen en ftoom» booten, die benevens de praauwen en booten der Zndí- &nen , in menigte daar elkander -kruifen , gelijk de zware fchepen en galcijen in de wateren van den Bosphorus te midden der pinken , floepen* en andere roeivaartuigen. Tem- pels en huizen , verfraaid'door pilaren van Griek/che bouw. òrde „verheffen zich aan de- boorden van die rivieren waar: onlangs nog bosífchen het eenige fieraad der ‘wildernis uit- maakten. Bovendien zijn er openbare leerfcholen opge= rigt en belangrijke inftellingen ter bevordering van de wee tenfchappen gemaakt in plaatfen , waar voorheen. woeste onkunde heerschte. Nuttige kennis wordt er meer en meer verfpreid. Menfchen van allerlei godsdienstbelijde- mis en van de ftrijdigfte gevoelens leven in vrede met el- kander; en werken gemeenfchappelijk, ter ontwikkeling des verftands en ter verbetering des menfchelijken gee flachts. Zoodanig zijn de wonderen der vrijheid !

De kostelijkfte Schat, welken her vierde werelddeel in zijnen boezem bevat, is de Vrijheid. Deze mijn heeft on» metelijke rijkdommen 3 ieder volk kan er} uit delven. ‚De

| vertegenwoordigende, volksregering in de Vereenigde Sta-

ten is cen der belangrijkfte, ftaatkundige verfichijnfzlen jn

VAN NOORD « AMERIKA. ‘59

de ‘wereld. Van tweederlei ‘aard kan de burgerlijke vrijs heid zijn. De eene behoort aan de kindschheid der vol. ken 5 zij is eene dochter der zeden en der dapperheid: zoodanig was de vrijheid der vroegfte Grieken en Ro= meinen, gelijk. ook die der wilden van Amerika. De andere wordt tijdens den ouderdom der volken geboren , en is de dochter van verlichting en rede. În de Vereenig- de Staten wordt thans deze vrijheid gevonden , welke de vrijbeid van den Andiaan vervangt. Gelukkig land , waar Men, in den loop van nog geene drie eeuwen , van de eene tot de andere als van zelve is overgegaan! Niet langer dan acht jaren duurde de worfteling,

Eindelijk: de bevolking der Vereenigde Staten beflaat nog geen achttiende gedeelte van derzelver grondgebied, De Amerikanen wonen nog, als -t ware, in eenzaam. heid. Nog langen tijd zullen hunne wildernisfen hunne zeden , en zal hunne verlichting hunne vrijheid zijn.

IETS , BETREFFENDE DE NEDERLANDSCHE ZERREIZIGERS 4 WILLEM BARENTZ EN CORNELIS MATELIEFP , DEN JONGEN, en

He Ís bij de lezing der nu uitgekomene belangrijke, door het Utrechtsch Genootfchap bekroonde, Verhandeling vân de Heeren R‚G. BENNET en J., VAN WIE, KR. 3., over de Nee derlandfche ontdekkingen in Amerika, Auffralië enz,, dat mij de volgende opmerkingen voorkwamen, die wel van geen het nainfte gewigt zijn voor de daarbij behandelde ftof , maar echter welligt nog waardig, om door dit letterkúndig tijd. fchrifk te worden medegedeeld, «De eene betreft den genoeg bekenden WILLEM BARENTZ, bij den eerften reistogt naar het Noorden, in 1594, Kommandenr op het fchip de Mer- curius van Amflerdam, bij den tweeden, In 1595, Schipper op het fchip de Windhond, mede van Amfterdam, en, na het uicftaan van de grootíte toeïjetijkheden en gevaren , op de terugreis joverleden,- Het is vreemd, dat men (immers zog “veel mij ‚bekend is) geeh belang fchijnt gefteld te hebben in de plaats, waar die man, zoo zeer door tijdgenooten en na- - komelingfchap , naar gverdienften geroemd, van .daan was s

_

bed de

Ip geen men anders wel: omtrent zoodanig iemand gewoon is

op te merken, In de voorzeide Verhandeling is daarvan nieg opzettelijk gemeld; in het Kart Verhaal van d’ eerfte Schipe vaert, getogen uyt het Journgel van GERRIT DE VEER, leest men: „Op ’%t fchip van Amfterdam ís ftuurman ge- » WEEst WILLEM BARENTZ van der Schellingh, borger s derzelver ftadt , bij hem ‘hebbende een Schellinger visfchers- 5 jachts* en in de voorgemelde Verhandeling, gelijk mede bevacens in die van Profesfor moLrL, over eenige vroegere zeetogten der Nederlanders, wordthij WILLEM BARENTZ van Zer sSchelling’’ genoemd, Men zou mitsdien daaruit opma. ken, dat hij, {choon naderhand burgerder (tad Amflerdam , geboren was op het eiland Jer Schelling ; doch zulks wordt wederfproken door hét getuigenis van JACOBUS REVIUS (in Daventria illustrata, pag. 537); hetgeen door ’s mans gezag alléén geloof zou verdienen, maar ook wordt onder- fteund door de betrekking, die hij te kennen geeft op hem gehad te hebben. Bernardus Heyingins Daventrienfis avun- » eukis meus,” (zegt hij) qui, cum prima Hollandorum » clasfe Indias orientales petierat , in reditu navi, cui a Mau- » 7itio nomen erat, praefectus, fubitanea morte obiit” voorts in aijnen lof uitweidende; zoo vindt men dan ook in de Korte Chronyke der fladt Deventer, door A, MOONEN, (1714) bl. 140: Anno 1595. 26 Julij is Barent Heink » van Deventer, Kapitein op het fchip Mauritius , die met de eerfte fchepen uit Hollant naer Oostindië was gevae- p ren, in de herwaertskomfte overleden,” Hoe zeer uu

‚beiden zich in den naam van het fchip vergisfen , en -herg

niet WILLEM BARENTZ noemen, fchijnt het toch buiden bedenking, dat zij geenen anderen bedoeld hebben, en hij zoude dus niet van Zer Schelling , maar van Deventer afkom- fig. zijns en dat die ftad te dier tijd een zoo bekwaam en moedig zeeman heeft voortgebragt, zal niet bevreemden, wanneer. men mag gelooven, 't geen in de Befchrijving van Deventer , door Go. SYLVANUS, achter vporzeide Chronyke geplaatst, (bl. 18) op of omtrent het jaar 1580 verljaald wordt, dat het voornaam bedrijf van de burgers van Deven- ger was de koophandel, dien zij wijd en zijd, in allerhande waren , ook naar Bergen en verder in Noorwegen , voortzetr

teden, - D

De andere opmerking betreft CORUEBELIS MATELIEF, den Jongen. Ook hij is genoeg bekend, In de meergenoemde

_

\ ,

BETREFFENDE TWEE NEDERLANDSCHE ZEERKIZIGERS. 535

Verhandeling wordt hij, bl. 167, en in die van Profesfor MOLL, bl, 118, met lof vermeld, Hij voer in 1605 uit naar de Oostindiën met eene ‘vloot van elf fchepen, waaronder een genaamd Erasmus, duidelijk genoeg de betrekking op Rotterdam aanduidende, Het verhaal zijner reize vindt men uitvoerig fd het werk: Begin en voortgang der Oostindifche Compagnie, 1646, ade Deel, No, 135 en bijzonder van zijne onderhandelingen op de reede van Malacca met den Koning van Johor in 1606, bl, rg en volg., en daaruit overgenomen in ket Vadtrlandsch Woordenboek, In Holland in 1608 terug- gekomen, bad hij onder anderen medegebragt een Arabisch handfchrift, Er is te Rotterdam eene kleirte, bijna vergetene verzameling van oude boeken, die in eene kamer ‘aan de groote of St, Laurens kerkt bewaard wordt, van ‘welke in 1814 een Catalogus in druk is uitgegeven. Aan deze zooe genaamde Jikrarie Schonk MATeLIgF dat medegebragte handfchrift, hetwelk op den Catalogus , onder de manu/iripta No. 3, pag. 24, dus vermeld wordt: Coranus Arabice » quem nautarcha Matelief Junior huc attullt 1600” (1608) » defunt multa” Vóór in hegzelve leest men, met de hand gefchreven, aldus: Anno 1606, is defen Alcoran den » 20 Julij vaor Malacca den heer Admirael Matelief de Jons ghe van den Bisfchop van Johor op fijn ernftich aenhguden gefchonken, waermede hij, met victorie ende goede gefont- heyt wederom door des Heeren genade thuys gekomen fijn» de, deze librarie van Rotterdam vereert heeft’ Over de waarde of" ontwaarde van dat gedeelte van een Arabisch hand- fchrift van den Koran zou best een der Hoogleeraren in de Oosterfche talen kunnen oordeelen, tot wier kennis hetzelve misfchien nog niet gekomen is, daar gemelde /ibrarie den. kelijk zelden wordt bezocht en bij weinigen bekend is, Volgens de Befchrijving van Rotterdam uit de handfchrifter Van Je KORTEBRAND (bl. roo) is de Admiraal CORNELIS: MATELIEF, de Jonge, in de Sr. Laurens- of groote kerk begraven,

W.C. A,

ad DB:JONGSTE UREN EN LAATSTE GEWAARWORGINGEN-

ps JONGSTE UREN EN LAATSTE GEWAARWORDINGEN VAN EEN” TER DOOD VEROORDEELDEN.

(Een echt Verhaal)

®

an ùag wel het verhaal geacht worden , dat wij hier onzen lezeren willen mededeelen , als behélzende de

gewaarwordingen, tot „het einde toe, eens Engelschmans Om.

begane {chriftvervalfching tot den ffrop verwezef”, en, na de werkelijke voltrekking van het vonnis, in het oogenbijk, dat men gereed ftond het vermeende lijk aan de ontleedkunde te onderwerpen, weder bijgekomen ; waarna men hem de gele genheid. „verfchafte, om zich naar Amerika în te fchepen,

Een Amerikaansch dagblad deelt het eigenhandig verhaal me- -

de, welks voornamen inhoud wij zullen overnemen; terwijl wij vertrouwen , dat de bewustheid der gelukkige uitkomst zijns lots den gewoeligen lezer, gelijk onszelven , bij voorraad zal fchadeloos ftellen voor het akelige , hetwelk dit in zijne foort eenig geval natuurlijk met zich brengt. à „De lijder vermeldt vooraf de bijzonderheden zijner gevan-

genneming,_ zijne gevangenis zelve in Newgate, het vonnis, gver hem in de Asffes van Old Bailey, in 1826, geveld; en hier begint de ontwikkeling van alwat hij ondervond, van zijne veroordeeling tot zijne teregtftelling. De Eabemize ver. gooving van alle zedelijke denkbeelden; de zinnelijke gewaar- Wordingen, in kracht en helderheid toenemende , paar gelange de zielsvermogens afnamen; het fchier volftrekte onvermogen, om zich tot godsdienftige gedachten te verheffen „— ziet daar wat ons inzonderheid trof ‚in dic verhaal, Nadat de ge- vangene zijn jongíte onderkoud met BLIZABETH CLARE, een meisje, aan hecwelk hij zeer verkleefd was, heeft gefchil- derd, gaat hij, wien wij van nu af zelf zullen laten fpreken, zonder iets in den ftijl of in’ de, bewoordingen te veranderen, dus voort:

» Het was 4 ure in den namiddag, toen eLizaBerTn mij werliet sen„toen zij weg was „fcheen het mij toe, dat al, wat ik op deze wereld nog te doen had, was verrigt. Ik zou ge- wenscht hebben, toen daar ter plaatfe en in het eigenfte uur te flerven; ik had de laacfte daad mijns levens, en de bitter- fte van alle, volbragt. Maar, naar gelange de avond viel, werd mijn. kerker kouder en vochtiger; en het was een fom- bere en mistige avond; en ik had vuur ooch licht, hoewel

VAN EEN’ TER DOPD VEROORDEELDEN. - 197:

fet in Januarij was, noch dekfel genoeg, om mij te yerware men; en mijne geestkracht verzwäkte trapswijze ;en mijn hart bezweek onder de ellende en naarheid van alwat mij omring- de; en van lieverlede (want hetgene ik chans fthrijf moet ftrikte waarheid zijn) begon de gedachte aan ELIZABETH, en wat er van haar zou worden, plasts te maken voor het gevoel van mijnen eigen’ toeftand, Ik weet niet, hoe het bijkwam; maar het was nu eerst, dat mijn geest volkomen het vonnis bevatte, dat ik binnen weinige ure ftond te on«= dergaan; en, toen ik daarop doordacht, greep mij een ont- zettende fchrik aan , alsof mijn doodvonnis mij werd voor: gelezen, en alsof ik tot duslange niet werkelijk en ftellíg had geweten, dat ík fterven moest, Ro Sinds 24 uren had ik niets gegeten, Er was fpijze voor- „handen, welke een medelijdend man, die mij bezocht had , mij van zijne eigene tafel had toegefchikt ; maar lk kon er hiet van proeven, en, als ik dezelve befchouwde, maakten zonderlinge gedachten zich meester van mijn denkvermogen, De fpijze was uitgezocht, en dus geenszins zoo als gevange- nen die erlangen 5 en° zij was mij gezonden, omdat ik des anderen daags fterven moest! En ik dacht aan de beesten des velds, aan de vogelen des hemels, die men mest voot de flagtbank, Ik gevoel, dat mijne gedachten niet zooda- nig waren, als dezelve in zulke ‘oogenblikken behoorden te zijn; ik geloof , dat mijn hoofd rondliep, Eene foort van dof gegons, gelijk aan dat der bijen, fuisde aan mijne: ooren, waarvan ik mij niet konde ont{laan 5; en, hoewel het ftikdonker was, vlogen af en aan lichtvonken voor mijne eogen „en ik kon mij niets meer te binnenbrengen, Ik beproef- de mijne gebeden op te zeggen; maar ík kon mij niets anders dan dit of dat woord herinneren, en het kwam mij voor, dat die woorden zoo vele Godslasteringen waren, die ik uitfloeg, Ik weet niet, wat ik fprak; ik kan mijzelven geene re- kenfchap geven van hetgene ik toen zeide. Maar eensklaps dacht mij, dat at die fchrík ijdet en noodeloos was, en dat Ik daar ter plaatfe niet behoefde te blijven, om er den dood af te wachten, En ík fprong in eens op, vloog naar het tra- Hevenfter van mijn hok,en klemde mij aan hetzelve vast met zulk eene kracht, dat ik ze krom boog; want Ik gevoelde In mij leeuwenkracht. Vervolgens beproefde ik met mijne han den ieder deel van het flot mijner kerkerdeur, en zette mijn’ Schouder tegen de deur zelve, hoewel ik wist, dat zij met

/ |

\

“333 DE JONGSTE UREN EN LAATSTE GEWAARWORDINGEN

ijzer belagen, en zwaarder was, dan die eener kerk; ‚en ik tastte langs de muren, en tot in de fchuilhoeken van, mijn kot, hoewel ik zeer wel wist, zoo ik bij mijne zinnen was geweest, dat alles hechte fteen was, drie voet dik, en dat , zelfs zoo ik door eene fpleet konde dringen , kleiner dan het oog eener naald , ik geen de minfte kans had van behoud, Te midden van alle deze worftelingen werd ik aangetast van eene magteloosheid „alsof ik opium had ingenomen, en ik had naau- welijks krachts genoeg, om, al waggelend, de plek te be reiken ,waar mijn leger ftond, Ik viel er op neder, en ik denk , _ dat ik eene flaauwte kreeg. Maar dit duurde niet lang; want mijn hoofd draaide , en mijn verblijf fcheen mij toe , mede te drazijen, En ik droomde, tusfchen waken en flapen , dat het middernacht was, €en dat ELIZABETH tetugkwam, ge- lijk zij mij beloofd had, maar dat men weigerde, haar toe te laten, Het fcheen mij toe , dat er eene digte fneeuw viel, en de ftraten daarmede geheel, als met een wit laken, bedekt waren; Een ik zag haar dood in de {neeuw liggen, te midden der duisternisfe, aan de poort des kerkers. Toen ik tot mij zelven kwam’, worftelde ik, en hijgde naar adem, .Na ver loop van eenige minuten hoorde ik de klok der kerk zo ure laan , en ontwaarde, dat ik gedroomd had,

_ De aalmoezenier der gevangenis trad binnen , zonder dat jk om hem had gezonden. Hij vermaande mij plegtig, niet meer te denken aan de zorgen en moeiten dezer wereld, maar mijne gedachten te wenden naar de toekomende, en te trach- ten mijne ziel met den Hemel te verzoenen, in de hope , dat mijne zonden, fchoon groot, mij zouden worden verge- ven, Índien ze mij opregt berouwden. Toen hij was heen- gegaan, vond ik mij, voor eenige oogenblikken, eenigzins bemoedigd. Ik rigtte mij wederom op in mijn bed, en deed mijn uiterfte best, om mij met mijzelven bezig te houden, en mij te bereiden voor mijn naderend lot. Ik bragt mij voor den, geest, dat ik, in allen gevalle, flechts weinige uren meer te leven had; dat er_geene hoop voor mij beftond in dit leven; dat het voor 't minst betaamde, op eene waar dige en mannelijke wijze te fterven, Vervolgens trachtte ile mij te herinneren alwat ik had hooren zeggen over de ftref van het hangen; dat het flechts een lijden was van een oogen- blik; dat het weinig of geen finart veroorzaakte; dat het het levensbeginfel oogenblikkelijk vernietigde; en daarop ging ik over tot wel twintig andere vreemde denkbeelden, Allengs-

'

VAN EEN’ TER DOOD VEROORDEELDEN. rap

kens begon mijn hoofd weder in. de war te geraken, en ante dermaal om te dolen, Ik bragt mijne handen aan mijne:keel„ en ueep die flerk, om de gewaarwording van het wurgen te beproeven, Vervolgens betastte ik mijne armen, op de plaate fen, waar het touw dezelve moest binden; ik voelde hee omflaan en het leggen van elken knoop, tot dat het wel ftijf was toegehaald; ik voelde mij ook de handen vastbinden s maar, wat mij het meeste afgrijzen vefwekte, was-de voora ftelling, dat de witte muts over mijne oogen en mijn aânge- zigt werd getrokken, Zoo: ik die konde ontgaan, dacht mij al het overige niet zoo verfchrikkelijk ! Te midden dezer voorftellingen vermeesterde eene algemeene verdooving van lieverlede mijne ledematen, De bedwelming, welke ik onder ging, werd gevolgd van eene zware gevoelloosheid , welke ket lijden, door mijne denkbeelden verwekt, verminderde, hoewel ik nog voortging te denken. De kerkklok floeg.mid= dernacht. Ik had befef van den klank ; maar dezelve kwam verward tot mij, als door verfcheidene geflotene deuren ,:of . van een’ grooten afftand, Van tijd tot tijd zag ik de vaora werpen, welke in mijne ziel ronddwaalden, al minder en mine der duidelijk , voorts (lechts ten deele, tot dat zij geheelenat verdwenen, Ik fliep in.

» Ik fliep in! en ik liep door, tot .………. cen uor vóór de teregtftelling | Het was 7 ure in den morgen, wanneer een ag op de deur van mijn hok mij wekte, Ek hoorde het gea vacht, als in een’ droom, eenige fekonden vóór dat ik vol. komen wakker werd; en mijne eerfte gewaarwording was die der gemelijkheid van een’ zwaar vermoeiden, wien men ovef. haast wekt. Ik was moede, en ik wilde nog meer flapet, Bene minuut later werden de buicengrendels mijner gevans genis weggefthaven; een portier tred binnen , met eene kleine lamp „gevolgd vad den cipier en den aalmoezenier, Ik ligtte het hoofd ap; eene rilling, even als een elektrieke fchok of als eene dompeling in cen ijsbad, doorvloog mijn gaufche ligcheam. Een oogwenk was genoeg. De fladp was verdre- ven, even of ik niet geflapen had, en nooit meer flapen zout Ik gevoelde mijnen teeftand, R***," zeide de cipier tot ij, met eene zachte, maar vaste (tem, het is tijd, dae gij opftaet.”” De. aalmoezenier: vroeg mij, hoe ik den nache gefleten hed, en wmoodigde mij, zich met hem te vereenigen in den gebede, Ik rigtte mij op, en bleef zitten op den rand van mijne legerftede, Mijne tanden klapperden, en mijne

E40 DE JONGSTE UREN EN LAATSTE GEWAARWORDINGEN

katën floegen, onwliliekenrig, tegen elkander, Het was nog’ hiet. volkomen dag; en, daar de deur van mijn hok open-' bleef, kon ik van daar op de kleine beftrate binnenplaats: slen: de lucht was dik en fomber, en het regende zacht , Maar aanhoudend. Het is ruit half 8, R***,‚” zeide de Cipier, Ik verzamelde mijne krachten, om te verzoeken, dat men mij tot het faatfte oogenblik wilde alleen laten, Ik: had nog 30 minuten te leven, - Ík poogde nog iets te zeggen of te vragen, toen de ci- pier keenging; maar ik kon de woorden niet uitfpreken 5 mijne tong kleefde aan het gehemelte: ik was: het fpraakver mogen kwijt; ik deed twee geweldige pogingen, maar ver= geefs 3 ik kon niets uitbrengen, Toen zij vertrokken waren, bleef ik ter zelfde plaatfe op mijn bed zitten, Ik was ver- fijfd van koude, waarfchijnlijk door den flaap , en door de ontwende buitenlucht, welke in mijnen kerker was gedron- gen; en ik wikkelde tij, om zoo te fpreken, ín mijzelven om warm te worden, de armen over mijne borst geflagen met hangend hoofd, en bevende door alle leden, Mijn lig ehaam fcheen mij van eene ondragelijke zwaarte- te zijn welke ik buiten ftaac was op te heffen of te bewegen. De dag brak meer en meer door, fchoon dof en geelachtig , er het licht drong trapswijze in mijn hok, mij de vochtige mu- ten en den zwarten fteenen vloer wertoonende sen (hoe vreemd zulks zijn moge) ik kon niet nalaten , deze nietsbeduidende dingen op te merken ‚*hoewel de dood mij elk oogenblik ver beidde, Ìk floeg de tamp gade, welke de portier op den gtond had nedergezet, en die flaauw brandde, mec eene lange pit, gedrukt en bijkans verftikt door de koude en ongezonde tucht; en ik dacht daarbij, (in diet oogenblik!) dat zij fe- dert den vorigen avond niet was opgehaald. En ik bekeek het kale en beijijzelde behang van. het ijzeren veldbed, op. hetwelk ik gezeten was; en de geweldig groote koppen der fpijkers, waarmede de deur van mijn hok was beflagen;.en de woorden, op de wanden gefchreven door andere gevangenen, Ik voelde mij den pols3 hij was zoo zwak, dat ik de flagen . maauwelijks tellen kón, Het was mij niet mogelijk, in fpijt van alle mijne pogingen, het zoo ver te brengen ‚om het gevoel op te wekken, dat ik ging Aerven, Te midden van dien zelfftrijd hoorde jk de kapelklok aanvangen te flaan; eu %k dacht: Heert heb medelijden met mij, ongelukkige 1’ Dat kon toch nog gten kwartier vóór 8 ure zijn, ....! Het uurwerk floeg kwartier vóór 8 ure..... voorflag..‚.. 8 uret

VAN REN’ TER DOGD VEROORDRELDEN, EMK

‚Zij waren in mijven ‘kerker, vóór dat ik hen gewaar „Werd. Zij, vonden mij ter zelfde plaacfe, in dezelfde noe: é ‘ding zoo als zij mij verlaten hadden, N

‚n Hetgeen mij ou nog te vermelden overblijft , is niet veel: mijne herinneringen zijn zeer klaar, tot aan dit oogenblik: toe; maar op verre na zoo klaar, niet, omtrent hetgene chans: volgt, Ik zal echter niets verhalen, dan hetgene ìk zeer wel, weet, Ik herinner mij zeer goed, dat ik mijnen kerker vere: liet, om naar de groote zaal te gaan, Twee mannen, klein; en gerimpeld, in het zwart gekleed, onderfteunden mij. Ik: weet, dar ik poogde op te flaan, toen ik den cipier met kn mannen zag inkomen; maar dat ik zulks niét vermogt.

„In de groote zaal bevonden zich alreeds de twee oaeen Inkkigen, die met mij hun vonnis moesten ondergaan. Are, men eu handen waren hun op den rug vastgebonden, en zij- lagen, op eene bank, wachtende tot dat ik gereed zou zijn,:

en magere grijsaard, „met witte en weinige haren, las over=; luid voor een van hen; bij kwam naar mij toe, en zeide iets, tot mij... dat wij elkander moesten outielzen u Beinn: iks, want ik verftond het niet regt. !

De moeijelijktte zaak voor mij was thans it, mij op de, been houden, Ik had gedacht, dat dit oogenblikken :van razernij en vertwijfeling zouden zijn, en ik oudervond niets. dergelijks , maar. alleen eene zwakte , alsof-het hart mij ont-, zonk, en alsof de grond zelf, waarop ik ftond, onder mij: wegzakte, Ik kon niet dan een teeken geven aan den grijs-. aard niet het witte haar van mij met rust te laten: er kwam: iemand tusfchenbeiden, die hem wegzond, Thans had men gedaan met mij armen en handen ta binden, Ik hoorde ie mand , half luid, tot de aalmoezenier zeggen, dat alles ges, reed was! Zoo als wij de ‘zaal verlieten, bragt een der in: het zwart gekleede mannen een glas waters aan ne lips pen; maar ik kon niet (likken,

B Wij begonnen nu den togt door de lange gewelfde gang gen, die uit de groote zaal naar bet fchavot leiden, Ik zag de lampen, die nog. brandden, daar het daglicht hier nooit doordringt; ik hoorde het haastig klokluiden, en de zwsere ftem van den aalmoezenier, lezende , terwijl hij voor ons uit ‚Sing : „Ik ben de opftanding en het léven , zegt de Hee » ‘wie in mij gelooft, Zal leven, al ware hij ook geftorven.” En: Als de wormen mijne huid zullen doorknaagd hebben, ‚zal ik uit mdn vleesch God aanfchouwen’_

MENGELW, 1828. NO, 3.

TARL DE JONGSTE 'ORER EN LAATSTE GEWAARWORDINGEN

Rien wai: de ijkdienst „de gebeden voor zuíker, de tn

het: -graf:-lhggên onbewegelijk , ‘dood, opgezegd voor ons die nog ons beweegden en:leefden ! Nog eenmfal gevoelde’ ik} -dar-ik leefde cen dit was het laatfté oogenblik van’ vol- koöidrene zelfbewustheid ,-dat ík hed, Ik voelde den fchielij- kerr overparg uit dêze: onderaardfche, door lampen verlichte’, eh Mm die: falzoën warnte';benaauwdé gangen naar de ópene ftel-” Jaadje de :tráppen vin. het fchavot; en ik zag de ontzetten’ de. volkstetigte , die de ganfche ffraat-beneden mij als in het’ zWart. keurde, de venfters der huizen èn winkels aan de ovet-' zijde: bpgepropt-met danfchouwers, tot de vierde verdieping. Ik zag de gemelde kerk in de verte, midden door den gelen: nevels -en ‘hoorde het luiden van hare klok, Ik: hertnner mij derf. bewolkten hemel, den nevelachtigen morgenftond, de vochtigheid van het fchavot, ‘den ontzaggelijken zwarten klomp’ van gebouwen, den kerker zelf ‚die zich: ter zijde ver- hief, en: zijne fchaduw op ons fcheen te werpen, de frisfche cn koude koelte, die, toen ik buiten:kwam, op wijn gelaat fpeeide. Ik zie nog: heden alless het ijselijk: verfchiet ftaat nog in zijn geheel voor mij: hèt fchavot, de regen, de ge daame der volktsnenigte , het volk , klimmende op de daken, de. rook dêr fehoerfteenen, die langzaam om dezelve heen Lweefde, de karren, vol vrouwen, op het pleif der herberg daar tegenover, het zacht en dof gemompel, uit den verza- stelden hoop: opgaande, toen wij verfchenen. Nimmer zag ik zoo vele voorwerpen te gelijk, zoo klaar en duidelijk , dan pi dien ééhen oogopflag; maar het was van korten duur,

s $ Te rekenen van dien oogopflag , van dat oogenblik , was alwat thans volgde niéts voor mij, De gebeden van den aal. moezenier,. het: vasthechten van den noodlottigen (rik, de tuuts, ‘die mij zoo veel angst had gekost, in kort, mijne eerdgtftelling. ei ín dood, hebben geenerlei herinnering bij mij achtergelaten; en, zoo ik niet zeker ware , dat dit ailes was gebeurd, zou ik er geen het minfte gevoel van hebber, Ik heb federt ín de Couranten de bijzonderheden gelezen van iijn gedrag- óp het fchavot. Men zegt daar, dat ik mij man- hetijk-eh kloekmoedig heb gedragen 3 dat ík zonder veeldoods. - aïglten fcheen te ftetven ;dat ik geene tegenweer heb geboden, Welke moeite îk gédaan heb, om mij eene enkele dezer om- frandighedén binnen te brengen, het heeft mij niet willen gelukken: Álle mijne herinneringen nemen een einde met hét gezigt van het Îchavot en de ftreac, ‘Hetgene, voor mij, on-

'VAN BEEN ‘TER DOOp VEROORDEELDEN A48

intddeflijk fchijne te volgen , ís mijn ontwaken uit een” diepen flaap. IK bevotid. mij ih eene kamer, op een bed, waarte- vens een man ftond, die,’ toen ik de oogen opende mij op= letrenid aanzag. Rêeds had ‘ik alle mijne vefmogens herno. ien , vóór “ik nog aaneengefchakeld kon fpreken. Ik meende, dat ik kwijtfchelding van 'ftraf had verworven, dat men mij van hêt fchavot had weggedrageh, en dat ik în eene flaauwte . waâs gevallen, Toen ik de waarheid der ‘zake vernam, dacht mij tene donkere voorftelling, als van een’ droom , te ontwas ren, dat ik mij op eene vreemde plaats ‘had bevonden, naakt bitgeïtrekt, en eeh aantal zich bewegende gedaanten rondord mij ;, maar dit derikbeeid vertoonde zich volftrekt niet aan mij- nen geest, dan nadát men mij had kenbaar gemaakt, wat er met mij was gebeurd, en waarvan het mij niet” ‘vrijftaat meet

te zeggen. l

a a

DE |

“'\VERSLAG'VAN HET WEDERVAREN EENS SCHIPS, ‚BESTEMD, OM, IN DEN GROOTEN WATERVAL DÊR NIAGARA; TEN SCHOUWSPEL TE VERSTREKKEN...

O:; Zaturdag, den 8 September Il, ten drie ure in den namiddag, werd de groote en fterkgebouwde fchooner, M4- chigan, van 136 tonnen, te Buffalo aan den ftroom en den val der Niagara prijs gegeven, Een aantal gegoede bewo= - ness der bejde oevers van dezelve hadden zich vereenigd tor aankoop van dit fchip, om het (waarlijk zeldzaam en gril- lg) geuoegen te finaken, van zich en hunnen vrienden een fchouwfpel. te verfchaffen, ‘welks luister en grootheid be- zwaarlijk door eenige verbigding van kunst en natuur in eenig ander werelddeel zou kunnen worden geëvenaard. Al- le de venfters en andere openingen van de Michigan werden zorgvuldig gefloten tegen het indringen dés waters, Men was van gevoelen, dat, wanneer het chip behouden door den maalftroom geraakte, en onbefchadigd het begin van den val bij het zoogenaamde hoefijzer bereikte, het den toodregten {prong van z16o voet, zonder te. verbrijzelen, zou kunnen wederflaan , daar de kom, in welke het dan nederftortte., 3:À_6co vaet-diepse heeft, en deszeifs vlottende kracht het genoeg zou opheffen, om niet op de rotfen in dien afgrond te verplatêren. Door booten’ werd het fehip op fleeptouw gethomen, en mabij den eerften maalftroom gebragt, om het- L 2

E44, VERSLAG VAN HET WEDERVAREN BENE SCHIPS.

zelve de gefchiktfte rigting te geven. Op het verdek -weev den onderfcheidene fterkgefpierde dieren, als twee beeren, een. buffel, een hond, een paar katten enz,, geplaatst, De

herbergen in de nabijheid van den waterval waren zoo vol- .

ë epropt , dat fchier overal een_duim gronds, om zoo te fpre- en, eene bekwame flaapplaats werd geacht, Ongeveer ten twee ure vernam men het geroep: Hec komt | bet komt!’ en, na verloop van nog een half uur , bereikte het fchip in- derdaad de eerfte draaikolk. Het helde zeer fterk , viel op zijde, en verloor mast en engen, waarna het zich weêr oprigtte. Door het verlies. van den mast bekwam het van nieuws zijn evenwigt, en werd zijwaarts af naar den twee- den, maalftroom heengedreven, waar het ftootte en eene mie nuut Jang vastzat; terwijl het fcheen, alsof de elementert hunne laatíte en geweldigfte krachten infpanden , om het ovèr denzelven heen te voeren, Het lag nu geheel op zijde, werd met water gevuld, rigtte zich evenwel weder op, en dreef verder. De beeren verlieten thans het fchip, en zwam- meà naar den oever, waar men hen opving, naar de herberg bragt, en voor vijf dollars het (tuk verkócht, Ook de buffel fprong in den ftroom; maar, zich naar den waterval wenden- de, werd hij door denzelven in den afgrond geflingerd „en door eeh op zijnen rug nederftòrtend ftuk hoúts gedood, Wat van de overige dieren geworden zij, is niet bekend, Nadat het fchip de tweede ‘draaikolk was doorgekomen werd het geheel van achteren naar vofen omgeworpen, in welken toe- ftand het met den waterval nederftorttê , ongeveer op de helft van zijhe vaarf de kiel verbrijzeld werd, binnen weinige fckonden geheel verpletterd was, Men berekent, dat om en bij ‘de so,ood aanfchouwers bij dit ontzettend toanect tegens woordig waren,

ì

DE GODSDIENST DER ZOOGENAAMDE BESCHAAFDE WERELD , EEN MENGSEL VAN HEIDENDOM , MOHAMEDISMUS EN° | VALSCHE WIJSGEERTE. (*)

a C Utt het Hoogduitsch. ) L. (taten , hoedanige de Duitfthe zijn, waar men dee

(*) Zonder ons land met Daitschland te willen gelijkttel= len , of zelfs ailes berispelijk te vinden, wat de (chrijver van

hd

Ed

DE GODSDIENST DER ZÓÓGENAAMDE BESCHAAFDE WERELD. 1ás /

âls den grondflag der wetenfchappen befchouwt , moest,

men denken, het licht dezer wijsheid, zoo niet tot de ge gere ftanden, althans tot alle zoogenaamde befchaafde krin gen lang Zijn doorgedrongen. Bij Christelijke volken , hoeu danige de Duitfche zijn, federt omtrent dufzend’ ren be keerd , federt de hervorming tot ‘een’ hoogeren trap van Evans geliekennis verheven, bij zoodanige- vólken moest; zot nen ‘meenen, de Godsdienst van yezus, zoo niét in alte harten , ten minfte op het verftand van alle zoogenaamde be. chaafde lieden werkzaam geworden, altbans zóo veel hebber te. weeg gebragt „'dat er onder her geen fpoor meer beftond van bijgeloof, noeh. zoodanig ongeloof, als zelfs gan Gods voorzienigheid en liefde twijfelt. Verre vandaar! De Gods. dienst der befchasfden (der Heden naar de wereld) is veel. ‘eer, in dit e7fte jaar der negentiende eeuw ma curRisTus?* geboorte, nog immer een bont mèngfel van Heidendom , Mo« bamedismus en valfche Wijsgeerte, waarmede de dunne grond van het godsdienftig onderwijs vóór de belijdenis overe. ken is,

Hooren wij eerst, wie en wat hun Bai zij. Zijn naait is Hemel. Dat weet de Hemel; de Heinel heeft het anderd gewild ; de « Hemel heeft mij een goed man befchorer; wij wenfchen hem den'zegen des Hemels ; heden ontnam mij de Hemel mijne lieve vrouw.” Slechts onder deze firma maf het Hoogfte Wezen in fatfoenlijk en welopgevoed gezelfdhaps worden gedacht. De uitdrukking Joorsienigkeid is na deze de gangbaarfte, doch riekt teeds naar bigotterij ; geestelijken alleen kunnen dezelve, zonder verwijt van fijnheid, veel bes zigen. Gop-te zeggen, îs flechts voor het misbruik geoors loofd, als eens eene naald op den grand valt, een glas ge= broken wordt, of men elkander een’ trek fpeelts doch im vollen ernst van òop te fpreken, gaat althans voor een ver- grijp tegen den goeden toon, zoo niet voor. eene sbfurditeit;

die Aukje zoo luide wraakt, b, v, het noemen van Me sel en Voorzienigheid, als eene foort van verzachting , om: den heiligen naam van cop door zekere gemeenzaamheid niet te onteeren , houden wij het toch daarvoor, dat hee veel waars, veel gewigtgs, veel leerzaams en voor niet, weinigen waarfchuwends bevat, en op e@ne geestige, ins. grukmakende, zoo wel en onderhoudende wijze voordraagt i Verte

6 | DE GODSDIENST.

Eeu deel van het gezelfchap keert zich in den bee tot den man, die zich daaraan fchuldig maakt, doch wendt zich fpoedig met een fpottend of beklageud lachje weér af; waut bec is klaar, dat of huichelarij of onnoozelheid de grond is, Slechts in één geval bezondigt men zich, door gebruik van het woord edp, niet tegen de befchaafde. zeden; wannees men, namelijk, met een’ geestelijke fpreekt,; Het is over. eenkomftig de beleefdheid, met. een” buiteuman over den landbouw, met een’ koopman over den handel, met een’ regtsgeleerde. van pleidooijen te fpreken; daarom mag: men gok met. een’ geestelijke van GOD {preken „en zelfs CERIG Tus: noemen, hetgeen. anders dol zou zijn. ;

. Dat de Godheid ‘dee, befchaafde lieden: Heme/ heet, heeft een”. dieper’ zin, _-Zij- heeft inderdaad . geen” anderen zetel en fchouwplaats harer werken , dan den:luchtkring, Het-fs mes gelijk, dat zij ook zon, maan en fterren gemaakt. hebbe maer man hooet daarvan niet, zelfs uiet:wanneer er iets. buis tengewogus aan den hemel plaatsheeft. Eene komeet, eene eklips wordt waargenomen en beoordeeld, zonder dae: meg gan een’ Schepper denkt. Maar in.;hec weder. wordt. eqne Godheid opgemerkt: zij veroorzaakt :yrjezen. en dauwen „:re3 gep en zonnefchijn „, „overftrgoming; en :fterm. „De , Hemel heeft onze reis tot water gemaakt, „De. laadman. vergaart den zegen des Henrels in zijne fchuren, „De- Hemel was ons-gnn+ tig. wij hadden goeden wind en:eene Melle vaart. Da Hey sel haalde ‘ans eene Breep door de. rekening; de rivier: waa kuicen hare oevers getreden en vol ijs.” .In eenige gevallen van deze foort veroorlooft men zich zelfs .onzen lieven „Heer te zeggen, zonder daarmede nogtáns iets-.meer, dan ‚den 5u« piTER der Heidenen, den Gon K98 Heer) der luchten ; ‚aan te duiden; 4

. Bij den. aanmerkelijken afltand ; des hemels van de. aarde. $ gelooft niemand , datde Gadheid. zich op jers anders -be- kcmmert, dan de meer geweldige bewegingen in de vatuur en het meest algemeene 'in- de menfchenwèêreld,; ‘Border, aardbevingen, orkarren behooren tot haar gebied 3 .dooh ‘op Ket bijzondere leven.der menfchen kent/men haar geenen im- vloed toe, Wat zich hier fcheidt:‘of vereenigt, verheft of daalt, in elkander wart of ontwikkelt, wat tot welzijn ban het geheel of iemand in het bijzonder: gewerkt of tegénge= arbeid wordt, daarvan mag zij wel. het noodige weten, maas beeft er voltrekt geen deel aan. Gepeest iemand van eene

\ RK DER ZOOGENAAMDE DESCIIAAFDE WERELD. 847

&ware. kmankheid, zoo noemt hij:zijnen asts els:den eenigen helper, en zegt; Dien heb ik mijn leven te danken, Stich jemayd eene algemeeu nuttige iomgting, zoo houdt men dezelve vaor het werke zijner wijsheid-en. uiagt ;, en mie Jake zij „daarpa, zoo worde zulks aan zijne. 'anvoorzigtigbeidef de- boosheid zijner. vijanden ssoegelthraven,’ Aan edt hooger heltour. senkt mea nies En 14

In eene zonderlinge, vermenging. hiermede vertoont zich het wij Algemeen: verbreide geloof-aan gene duwederroepelijke bepaling der menfchelijke lotgevallen door een Blind noodlatp Voor gen krijgsmanaftand,, namelijk, ‘hondt men hetzelve. pn= optheerlijk; deze kom niet dapper vechten , was hij hiet ovart- pige, dat geen kogel treffen kan, dan de woor ieder gedoe tene, en.dat deze. met geen wapen af te keeren is. Niet dwazer js de Janstfaar, die zich zptider genige voorzorg; met, blinde woede, den vijand tegenwerpts niet onnaazeikt de Tysk/che knaap, die zich gerust op, bht.jeger zijns ash de ‚pest kranken vaders netleslegt. ©. rens enie

Volgens het boven gefteide kan dok de vradg: ziiet dee pas komen, of a.o® jets van: den mensch: vordert , er of deze te bedenken, heeft „wat Genen welbehggelijk zou kun» nen :zijn. Bij de epvoediag wacht men, er:zich wel voûr, : op.-GoDSs gebod, te- wijzen.. Wat moeten Ze smeufchen. wel (zeggen, als gij zoo loopt?” zegt: meh aan-_den. morfigen knaàps, —:» wat zonden de Jieden denken „:als;ik,u vandadg reeds weêr dgarheen liet:gaan?" aan hetdanagrage meisje Het oordeel der menfchen;, njet Go ps heilige: wil, (laat bo- venaan, onder de ‘drijfveren tot het goede en onder de wagn- fchuwingen tegen-.het kwade, Wie is derhalve goed? Die, meg eene gladde ‘oppesviakkigheid, anderen’ weet voorbij te ftre= ven, zonder iemand te kwetfen, Welke is de hoogfte raem;, ten ganzien:van zedelijke goedheid? Hij doer geen kind kwaad; nooit hoort men een boos woord. van hem ;.dien wil, de ik wel eens zien, wien hij ten vijand heeft” Wie daan £ntegen is flecht? Slechts hij, die fteelt, valsch peelt, af gpenlijk bedriegt, Ln wat jongeling ie nog reip?, Die- vrij ger bleven is van onnátuurlijgen. wellust. Dat reeds de lust zone dig is dat zelfs door blikken overfpel kgn bedreven worden, daaraan denkt niemand. Zelfs ontuchtige bedrijven worden echts als kleine mispasfen aangezien; eene geftrengere ba- oordeeling grijpt dàn alleen plagts,wanneer de eensch wel, Voegelijkheid gekwetst wordt. en '

ta ge _DE GODSDIENST

"Het valt intusfohen niet te loochenen, dst menigeenen nog een indruk van het eerfte onderwijs is bijgebleven, die hem ‘zegt, dat cop een deugdzaam leven verlangt. . Men vere zwijgt dit dan ook niet, maar voegt er, op goed Mobame. ‘daansch , bij: Wij hebben eenen betmhartigen Gop..Ik doe ‘pijn’ pligt, en ben met mijzelven tevreden. Zondaren zijn wij allen, en niemand is zoodanig als hij behoorde. Maar sop kan en zal ook van den zwakken mensch geene volko- mene dengd veslangen, en vergeeft, wat wij in overijling bes gaan.” - Den met Zoo menfchelijke bekrompenheid gedachten cop daat zich namturlijk geen vertrouwen. fehenken. Gij wilt de reis ter zee, naar eene verafgelegene ftad, san de landreize Noortrekken; men herinnert u de gevaren derzelve, en gij beroept u op den bijftand van Gon, op wien gij vertrouwt. Nu vraagt men u met een’ medelijdenden glimlach, „of Gon daa uwentwege- de Gormen zal bezweren, die in zijn werelds plan liggen opgefloten ?* Het wordt avond „eer gij van eenert Seven vriend im zijn huis fcheiden kent; gij hebt nog een” ‘uren langen, eenzamen weg „voor u, door de maan flechts fiaauw verlicht. Evenwel wilt gij voort, en zegt vol vroe lijk vertrouwen: „Gop Zal met mij zijn,” Dit is toë daar aan toe,” antwoordt men u5 maar het is toch we- genlijke vermetelheid, te gelooven, det Gop om w wonderen doen en den arm des booswichts verlammen zal, die op u doert,”” Het fchrikkelijkfte vertoont: zich dit gebrek aan vertrouwen in nood en lijden, Ik wil eene weduwe troos- ten , die geene mogelijkheid tot onderhoud en verzorging ha rer kinderen ziet; ik noem haar, daar bloedverwanten en vrienden bijftand weigeren,'Gop, als den Vader van wedu, wen en weezen,en dat men nooit het zaad der opregten gee brek zag lijden. Ta, dat is waar,” antwoordt mij de be drukte ; maâr dat is ook het eenige,” Elke andere troost zou haar derhalve meer welkom zijn, en die uit con is flechts eene armelijke noodhulp. Doch eene andere wijst ook dezen troost af, en verkfaart rondelijk, in de aankondie ging des doods van haren man: Froost verlang ik niet” Eene derde verfchoont zich van het bezoek harer vrome vrien- din, om geene bijbelfprevken van baar te hooren, die haar tegenftaan. Eener vierde wordt gezeid, dat haar ongeluk door cop toegezonden werd, en zij antwoordt: Dat is on- mogelijk; zulk ecne Bs ben ik niet, dat ik verdiend

> vn

7 5 DER -ZOOGENAXMDE. SRSCHÄAFDE WERELD, 149:

sou hebben, ‚zóé6 door. Hei: geftraft ce worden,” „: Nije treft alles,’ roept. eene’ vijfde in “hére woeste anke ùle 5 : „ik kan niet gelooven, dat er een cop in den: Hemel ies Hij kon mij zoo uiet nederflaan.” —. Vergeeflijk fchijnt , hiere mede vergeleken „nog de lafheid van velen,die ‚na het fterf= uur des nabeftaanden , het treurhùis uitvliegen riet we" derkeeren , vóór de ‘doode begmven ie. : Zij wetgeren: wel de anfenij der fimart, weiker heelkracht zij even zoo weinig erkennen als kunné wonden ; L aar zij bezondigen eh vols. niet tegen GOD. «etn - Zal, eindelijk, een cop; ee de hiee berhievene aans {praak ap. veseering. kunnen maken? Hoe zóu der faoge-s lijk zijn? De kerk, houdt men zich inwendig avestaiyd:, is: eene iorigting Van den flast „ter beteugeling van:den tùwers boops de befchaafde kan zich. san bare bijeenkoinften outs wekken. Wij gaau niet núar de kerk „” heet het hier ops fpottenden toons wij werken ín -Mfiee”* Wat inj vans den kanfel gezegd wordt, weet ‘Ik al hing,” zegt:een ans der, —, De predikant wordt er voor: betaald „* leet: een derde

zich koorens hij: moet wet wat zemenflanfen ; ‘al houdov

hij er ook- niet van. Ja,-als die heeren er nog: zelve: paar deden, èn’ geloofden , wat zij leeren ? Maar wij :weteiw

denmers, hoe het daarmede gást.” De kerklucht wordt.

daarom voor de gevaarlijktte ‘gehouden, en door ziekelijke

perfonen het eerst vermijd en:het laatst weér bezocht, nadar

de genezing reeds lang gevolgd is, De däme, die aan hoest ef borstkwaa! tijdt, verzuimt des morgens de Godsdienst, en bezoekt in den vochtigen avondnevel het kransje, den fchouw- burg of het concert. Waarom zou zij dien dag niet in den Schouwburg gean? Zij kan er meer leeren eu meer goede voornemens opvatten, dan bij menige predikatie,. Er zin immiers zoo vele goede, ja godsdienttige fhákken , in ‘welke werkelijk gebeden wordt ,waar mende deugd in den fekoontterr glans aanfchouwt en tot tranèn geroerd wordt, Men komt daarom dikwijls vee beter uit ‘der Schouwburg, dan uit de kerk.”

Diensvolgens is van hem of haar, die geregeld ter kate gast , niet veel goeds te denken. Zalks is openbare huiches tarijs want voorheen deelden zij in alle vermakelijkheden , en pu vertoonen zij heiligen” Wilt gij întusfchen nu en dan de Godsdienst bijwonen , dat valt nietin het oog. De vriend , die uop den weg uit de kerk ontmoet, roept à dan. toer

. NN

ISA: DE GODEDENIT DEB-KOOGENAAMDE BESCHAANDS WERELD,

swildit. eid. vandseg;vooom geweest? Alsof zulks Gaohte eene: zeldaaom…veorvallende iiesiani van en: ‚gewonen, levens. SIRE Magt.zijn. tee io 44 1. he ; Ei Gi vra err flas perma) De

: Oss em de . Js Ll ( . «

x: 1. EDELE: jaar den EEEN DEUR WAARDEN U PRANERIK: re ee 5

Kes den vand. gener:rijke Dame , bekroop: hare erfge er die, ook zelfs buiten de aanziénlijke. erfenis, onder de: :welgeftelde. hetlen:.belfootden, de kus, om: seren doöd- armew: marskramer „! die eenkielu huisje vande overledene; feitert vale: jaren, ‘hewdoedes, zot. bereling. vans viés jaren acti teefiaâtige: -huurpeodingen. dan:te fpeëken; Alte vervóigingen zan.nvegt het onvermogen van:den eezlijken maar. arwen zgan wruchteloos’ gebleven: zijnde ‚kreeg: nu de deuiwgarder dem harde last om de metbeltjes. em de- geringe. keamerben , est alwvat.bij den opgelakkigtn se vinden veas;, in-heflag te nes men: De. deurwuarder.begsaft aich ; vergenelsb:gantwee ge» utigern „op zekeren morgen, naar de :woping vanden huurz nligtige: Maèr, getraffen deior dr: verregaande ermaede £n ellende, die: zijn:oog: dáár ganfehouitwt ; is: bij buiten tear, het: wreede bevel, das-hem gegeven is; te volbrengen. Hij:keert terng 4 begeeft zich naar den prakeizijn yuan; de onmeêdoagende erfgen namen,.#R zegt, dat het bem. onmogelijk „is.voest te gRany Met is hem nasr'waarheid opgehangen: tafemel noch de. befchrijvittg: van des-ongelmkkigen pesfoonlijken soeftand das de. vronw. vóór. een--pmar-.dagen. bevallen ás:dar.nog wier kiefne: kinderen vant. banger: Gehreijen „det. .de man: als verd Hemd ven. droefheid pederzit,‚en nach zijnen kindexen brood gever,toch hem denewaardenkan snrwoorden, rvniets is in aar den. praktizijn te bewegen „om het bevel.in se trekken, ze}6s voor eerige oogenblikken „op te {chorten, ‚wanneer de deure wasrder zich. aanbiedt, pm. zelf het bart der erven. te gaan

Vermurwen, Nu” mept de: deurwaarder eindelijk met vers

ontwaardiging uit, dan heb ik geen moed, om mij ander p‚ Makl naár dat verblijf der 'eljende te hagenens „Er-gehenre „wat er wil, ik weiger:zan zulk gen wreed bevel gehoor. te ‚geven. Liever deed ik oogenblikkelijk afftand.- var „mijn beroep , ‘hoezeer ik er mer: vrouw en Rinderem. vam, beftaan moet.” Deze uitroep: werd gelukkig gehoord doot iemand , die ziek soevallig in. een nevenvertrek bevond, eu welke,

EDELE TREK VAN EENEN- DEVRWAARDER IN FRANKRIJK. JS}

bewogen--door het medelijden-van-den-deurwaarder, uiet ma- laten kon, de kamer, waar, dit tooneel, plaats vond, binnen te ftuiven, met de vraag op de lippen : En Hoe veel de fc van ‘dat rampzalig gezin bedroeg” Hij is 460

» fchuldig „” antwoorde hem de deurwaarder, „doch kan en ‚» ftuiver betalen” Nog eehige-weinige vragen worden : donk den menféhenvriend aan den cdéten ‘deurwaarder gedaan san bet einde van dit onderhoud ie: Wacht flechts een: oogette » blik; fk neem de voldoening van de geheele fchuid en:van » al de kasten -op mij.” Hij hiekd woord, én voldeed défchutdk doch de-deurwaarder ‘weigerde; ‘iete meër- dan ‘wijfie verfchot.

hz aan te nemen, 5 hd s \ Nt L] rhet . Ne «® EN “mn 4 À } . À N se N " . : 1\ N E auk

RG e ë N pi î ee « °, Tar U

TO “OUD ER naos, : Rn a

Oms las men. in ‚de zicuwegapiksen een ‘berigs van.mon men, die op de: {neeuw in Raskmnd waren waargenomen EN srin een warm vertrek gebapeis:Kpaedigfierven. . Hes zou niet wel mogelijk zijn, uit de hoogsu. onvoliesige; befchrij- ving, die men er van gaf „met eenige zekerheid te bepalen, got welke des bekende diesfoortgn. deze, diertjes te brengen waren; „bet fahijnt -eohspr -miet-anmogelijk, dat het, maskers of. onvolkomene. InGekten ;waren-,: misfchien van, „keverp Dock, bor dit-oak zij, als „eens. bijduge.totide bekende-uit, Sprank., det ar-niete aieuws onder.de:gen is, moge, nit velg andere berigten,die: men.zonder; moeite, zon kungpn opzames ien de, volgende plaats, van ARISTOTELES. ienen die wij. eenvgudig . verzaken willen; een: en: ander „daarin vervat, yoes rekening van den beroemden,, Wijsgeer. en. Vader der Dierkunde. geheel;en van. hage, overlggende; Er ontftaag gok. diecen uithatgeen het mins voor zotting vatbaar {chijnt goo ontftsan er-wòrmen uit oude fneeuw , en zij zijn daarym rood en‚barig, omdat oude {neeuw ook rood is, Maar. jn de foeeuuw in Mediën zijn zij. wit en. groot. Zij zijn allen traag, Op het eiland Oyprys, waar men den. Lapis chalcites (*) vele dagen achtereen: brandt , ondftaan aldaar: in het vuur, diertjes , wat kloeker.dan groote vliegen, die door het vuur „wandelen en vliegen. Zij fterven echter, als.men ze uit het vuur neemt, eveneens als de eerften, wanneer men ze byiten de fheeuw plaatst” ArisTort, Hist. dnim. V, 19 EEn ( D. i, het natuurlijk ijzervitriool de zogenoemde Atramentflein der Duitfchers. de

bh es} ‘DE ZANGERES HENRIËTTE sons : Tea ee ee

a

‘DR ZANGERES. HENRIËTTE SONTAG TE FRÂNgrórr.

el HENRIËTTE SONTAG, voorleden 4gar ; te- Winar, op zekeren dvond, deor cörHE was onthagld, geworden, Jas meu in: de Courant: „De Koning «der . Dichters heeft ve het Wonderkind gelaafd met fpijs en draak.” Ook te Brant fors. heeft men ‘zich dermate uicgeput in haren. lof, dac. men geruatelijk: een’ prijs vaa honderd dukaten. konde uisloven voor dem „. die een op haar nog-niet verbruikt bijvoegelijk weogrd Bitvond, Men heeft baar, onder anderen, genoemd: de Of- noersbare , de Hemelfche, de Hooggeprezene , de Onvergelijke- lijke, de Hooggevierde, de Hemelfche Jonkvrouwe, de zachte Parel, de jonkvrouwelijke Zangeres, het geliefde Meisje, de fêhoone Maagd, de Heldin des Gezangs, het Godenkind, de dierbare Zangnimf de Parel der Opera, enz. Het lust ons, te húrer eere , de dronkerfchap , welke ‘zij Frankfort vel- wekte, te vermelden ; immers een. zoo algemeene roes , hij moge ‘ook de drinkers niet err, hi in ante gevatie tor lof ‘van den wijnt: : Met: eene ' geringe ravenndenen ee ue uiteen SONTAG met CESAR uitroepen: Ik kwa 5 fen : zag ê » ik overwon P* De overwinning ging voor haar uit, ‘en haat ftrijd was flechts een fpet, tot viering der zegeptaal. De eerfte, belangrijke hulde werd haar bewezen door het as delingsblad dat herd aamkomst in deze bewoordingen aankon digde: Jonkvrouwe soNrTAG , Koninklijk Pruif/che Ka n merzangetesfe , mef Gevolg en Onderkoorigen (Dienérfrhafs ys” terwijl omtrent Vorftelijke ‘perfoneh dlleen’ nog het wooed Bobg bij Gevolg wordt gevoegd, waardoor mfiëti haar totaán trappen aes troons verhief, en, zonder zieh aan de misdaad van gekwetfte Majesteit fchuldig te maken, wel níet verder konde gaan. Aan deze eerffe hulde fluit zieh gevoegelijk laatfle, welke haar te Frankforr wedervoer; daar de waard der herberg, welke ‘zij veertien dagen lang bewoonde, haar vertrek geen’ penning wilde- aannemen, en hierdoot »„ den ouden: Roomfchen Keizer’’ (het uithangbord) verjonga de, en ‘veredelde tot een Prytaneuim , waar vermaarde Duin fchers-în naam des vaderlands geherbergd en onthaald wors den. -Tusfchen deze beide huldigingen breidden zich alle de overige , in ontelbaren getale, uit, Zij verfcheea op eenen tijd , dat het veel bezwaarlijker viel,de algemeene opmerkzaamheid te vestigen „dan teverdienen;te weten,toen de tijding van den

TE FRANKFORP 33

-meellag bij Navarino in het Joden- en Efekten- rijke Zrenke fort aankwam. De woëste Turkfeke muzijk zelfs kou den zoeten nachtegaalstoon niet verdooven, en maakte met de- zen al een zeer wonderlijk kontrast.. De Su@an en de sone “TAG, CODRINGTON EU OTHELLO, de Divan en de Bare Bier, dit alles werd dooreengemengd, Den Jaden zelfs overe viel eene ligte, duizeling ; en wanneer zij ter Beurze over achtten en kwarten handelden wist men foms niet, of zij “maten of percenten meenden, De prijs der- Gehouwburgsplaat- fen werd verdubbeld; en echser Aroomden de aqnfChouwers in groote fcharen:derwaerts, zelfs heel uit Keulen en Hanoe ver! Het was gelijk ten tijdg der Olsenpifche Spelen, Een Engelschman die geene plagts, meer in de loges kon bekomen m wilde, in zijne kunstwogde den gaufchea-bak voor zich ale leen befprekeu. -Een jongeling kwam, heel. van : Wisbaden , acht uren ver, te voet, kreeg: met. qngeloofelijke moeite eene ftaapplaats, werd Baauw ‚vóór dat de. gordijn was op- gehaald, en, wijl er geene.ruimte bverfchoat om in onmagt te vallen, overeindftaande en fchier levenloos van hand tot hand ter ‘deure uitgefchoven kwam, niet got zichzelven dan nadat het fcherm geva}len was, en keerdé;, des anderen mor- gens vroeg, te voet terug, van waár hij. gekomen was. Een ander bekoght werkelijk zijne kunstdrift met den_dood; tere wijl velén voor dezelve met ziekte en kwetfuren boeteden, De nieuwsbladen waren als doorzaaid met aankondigingen wan vermiste colliers, ringen, braceletten, Chaw]s en andere frasijigheden , welke‘ vrouwen, in gedrang kunnén verliezen, Men zag in den fehouwburg epne algemeene oogenrusting der gan- fche weerbare manfchap van Frankfory; en de vele hònder- den, in den glans der Rroonlùsters fchitterende tooneelkijkers , alle op ééne zwakke maagd gêrigt, Ièverden eege geduchte krijgshaftige" vertooning op. Doch wet nooie werd: eenige ar- tillerij flechter, bediend: «de ‘vijand. werd in het geheel niet, maar allee de aarvallers zelve werden gewond! De fchouwburg werd twee: uten vroeger dan gewoònlijk open- gezet, en reeds lag te: voren was het groote voorpiein met menfchen bedekt, ‘Men Zou gezegd “hebben, dat den eerst intredenden geladrsden voet Ge pêar ne fporen was

toegedacht | De

die hili en hat Kiem ). ú

Ron na ‘HET; HEIMWEE.

ie ne per Mee Zhche- De OER ee en IIe nt es Naelr:beter hefis- a edo blik u \, Erf weiden biecht

eso oNiaitriGeloei der gure noorderviagen ,

UE 5) te DeF baréw wilden woest gebr

=iass GHet dommelen der donderflagen - Ee atd hes broze kuis

ee Met kruis. -

Ee Ee Wel bergt een zwan

En | Op zee' adr ‘Pluim, GR ' Wanneer: &e orkaan *” {Haaf rtse vérftoorde, In fttfle wvâtren 5 °

- 2 zoekt der baijen ‘plegen rpim , î ‘En, fchoon van ver de donders klatren , ‚Zj ebt er fil die pluim, NE: In‘ Schuin, ee, Eene andre kust, | Eén hooger frand Belooft de rust ,

A8 ens Eus

_ De vrede ontvlugt het lage ‘land, ‚En % hefl werd, door der zielen Roig, - Sléchts boven ferrenfiand -

Geplant.

Kd ed

.

ii an E kh, de ijdele aard’ no

Is leed noch last Noch. zorgen waard.

ze De wijsheid, warrende in haar boeijen gee

Van dorst naar hooger afgevast, _ ‚Ziet, weenende, alle wangen glocijen Terwijl : ze ìn blinde tast

B at ze En Paste Bas fine det . Kom, duistre nacht att en Van agrk an graf}

Uw zwarte vacht Worde als een dag vol zonneftralen, Den mdeden .zijt-ge een {teun en ftaf, Die , zwervende in de diepe dalen, Verachten , wat hee kaf Hun gaf.

Na” t breken van mijne aardíche wóning 5 ik

hd.

hr bien. " Mb

De rede faalt"? +7-nt 0 Aan: ’s'emets' wées De vrijheid-dwaalt E En de sorifchuld „in de: lust werzorilien 0 Vêrliest: har feliewdt Hefmeey “- "i Be: fchaaïhte ftrandt op‘tip of: lonkér,” Ea finoort ia warrend ls oi Bn fet.

It De rozentijd , Een flikkerlämp, —— Nervliegt, benijd. dae GE àan haar zilvren kroon” gegrepen; ki Of zwichtende in der driften kamp , Die lijf en ziel ten afgrond pe, a 7 ONE Ren OP ERE REE En: mens on eten Jg Her feboon. vergtas., EE : Gelijk een mist. SE de Voot dageraad, ' én. aande: ‚fchude den grónd. der beren Slechts. Hij is! vast dien niemdnd gîsets : ol | Die, fpelend met den lead vaa deeg, an as Rn is voor de torist ee ee A O8 in. 8 KN Ne Ct E | edn je wie. ‘hier weent. le an ‚… Bij God Js rust EE Ex eten! ge Bij Hem alleen | a . s

Zijn fchild is vreugde en vred zijn RE Als, borlende ‘aan dees lage.kust,… ……-…: Het bloed waakt, en de; len, lagen, hen Wier moed een monfter Gast s De. hid

oe Ld LA Ji ee

‚De leeplaár wike TN

Wanneer een en he een

De abeelen Arijkr, Br

Of de ijzigë"aAm der dataarsbutje” HE Zija fpel heeft met ‚hun! Zomervorm, .

Dan zóekt de zwaluw ’t zoele Zuijen ,

En fpijze in edler worm -

En vorm.

as6 HRT HEINWSE. o Liefliijk oord _ ‚- „«Vau rust ex licht, Ontfluit uw poort En ingang tot den ftillen tempel, Es Tot rust en lust omhoog gefticht $ De moedé houdt, aan zijnen drempel Op u zijn zwak gezigt k Gerigt.

1827. G. GRAVÉ, JZ.

e

ú ALEXANDER YPSILANTI OP MONGATSCH.,

<

. Pp . id t , Xx,

Y panna kwijnde op Mongatsch’ hoogen. toren in zijn boeis De uitgefleten venftertralies trilden van het ftormgeloei ; Zwarte wolkgevaarten, vlogen „doofden maan- en fterrenfchijn— EndeGriekfcheVorst riepzachtend: „Ach,mogt Ikin vrijheid zijn’” Naar de zuider kimme ftareud , krakend naar”: geliefde (trand :

Mogt uwe aard’ mijn ftof bedekken , o mijndferbaar vaderland (°° En hij opende Kec venfter, blikte in:’t woeste laüd rondom ; Kraaijen zweefden in de diepte, adelaars de rotfen om, „Brengtdangeenvan u mijkondfohap,”dusverzuchteehij, „vandaar, Uit het land van mijne vadren?°” en het ooglid werd hem zwaar- Zwaar:van matheid? o£van tranen? en zijn hoafd zonk opde hand, Zielzijn aanfchijn wordt zoohelder… Droomthijvanhetvaderland?= Zoo dan zat hij „en op eenmaal{tond een edel Held voor hem, Zag hem aan met welbehagen , fprak met reine geesteriftem :

» Alexander Ypfilanti !. heil zij u !: hervat den moed!

In die engten , u zoo dierbaar om het plengen van mijn bloed , » Waar driehonderd Sparters’ asfche in één graf verzameld wierd, Hebben vrije Grieken-heden: op den Turk gezegevierd. „’k Ben de Hemelboó dier zege, eindpaal van de flavernij, 9 Alexander Ypfilantt-t- Hellas’ heilig land wordt vrij!”

’*t Oog nog nat van vreugdetranen , rijst de Vorst, en, opdat pas Aan zichzelven weêr hergeVven , roept hij uit: Leonidas !”’ Hoorfhetruischt...Eenkoningsáadláarkla pwiektbovenhem,envliegt Uit zijn cel , daar hij de vlerken in den zilvren maan{chijn wiegt,

Naar wiu LM

MÜLLER, Je We INTEMA B e .

Kd

MENGELWERK.

d VOORLEBZING;

| OVER En à | DEN SMA A Ks Door

‘H. VAN LOGHE M$ \ .

E. heerscht ín alles , wat de natuur. ons vertoont , eens

Schikking en orde, voor ieder voorwerp berekend, en in overeenftemming met het geheel. Elk:voortbrengfel is op eene juiste fchaal afgemeten en in het voordeeligst icht ‘geplaatst , het zij op zichzelve, of in verband met ane dere gewrochten befchouwd. Het te doffe en te fchittes rende, hiet te flaauwe of verblindende, het te groote of te kleine , het onvolkomene of overladene treft men bij haar niet aan: alles is eenvoudig {choon , verheven , fpreekt tot het gevoel , en laat-bij den opmerker eenen altijd ftree- Jenden indruk na, Het navolgen van dat heerlijk voors beeld der natuur dóor ‚den mensch; het in acht nemen der. regelen , van welke zij nimmer: afwijkt, van die

zachte overgangen , welke wij bij haar aantreffen; van

dat. frisfche , levendige, deftige en grootíche, waardoor zij vervrolijke ftreelkk roert , eerbied en ontzag inboê. ‘zemt noemt men fimaak. Al datgene , wat zijnen ftempel mier draagt, kan nimmer behagen; arbeid en kleuren wore

den , zonder zijne leiding, verfpild: maar met dezen, . alles veredelenden fmaak. draagt elk gewrocht den gordel :

der bevalligheden. Aan het befchouwen van dien Genius -der. groote meesters, in welk vak van kunst of weten- fchap het dan ook zijn moge, van dat fijne gevoel, dat

ook de voortreffelijke mannen , in den zedelijken zin, vormt wilde jk nu met u, mijne geEerde lezers | eenige oogen-’

blikken wijden ; ‘overtuigd , dat; mogt het mij gelukken DS MENGELW. 1828, NO. 4. M

158 ____ __ _ VOORLEZING, _

emme pe

dien-flechts cenigermate gelijkend tc Cehetfen » gij mij gear re volgen zult.

‚L.De echte finaak is de zin van en. het gevoel voor het fchoone, Ja, dat fchoone, groote, edele, doelmatige en in alles overeenftemmènde in de nátuur te bewonderen en na te volgen, is fmaak.. Die bewondering getuigt, dat wij al dat voortreffelijke uit het regte oogpunt leeren be- fchouwen en gewoel voor hetzelvë. heblsên. Die ‘fmaak is veel minder de indruk van eenen oogenblik , de gewaar wording, door een treffend en onverwacht tooneel ver- oorzaakt , dan wel de vrucht der kennis, welke, het ge- heel , de deelen , de orde en den zamenhang omvattenden die verrukking. verwekt, Dat gevoel voor het fchoouc, in het dagelijksch Jeven overgebragt, ie de echte minate ftaf , naar welken wij alles beoordeelen, de fchaal, wesre ap wij de waarde der gefprekken „bedrijven inrigtingen , en. wat ‘dies meer: Zij wepen moeten, en beflisfen , of deze. den (tenipe] der natuur dragen; dapoiís-, of de mid» ‘Helen ‘met het'oogmerk overeenftemmen, en het ldatfte edel, goed of autig zij. Voar. de. kranften , eene, navolging dier natuur, mag de Íinaak datgene :geacht worden zijn, wat het oordeel voor de wetenfchappch is. De waar heid, op te fpoten. on :kennis te vergaderen, is het dost der laatfte; het goede en fchoône voort.te brengen, det der eeríte, . De-fmaek.is. meerder of minder .kiesch, nete mate. hij het voortteffelijke ‘en middelmatige juister weet te onderfcheiden , en; bij het beoordeelen van het werk xan anderen of het. fcheppen van eigen, toetst, en zich fhoudtaan de regelen der natuur,. Zijn gebied is dat dier Jagehende ‘maeder, en noch het groote noch het kleibe liggen buiten hetzelve. Bij den fsbaakvollen kunftenaar inden: wij, gelijk bij haar, verfcheidenheid en eenheid daor eenen onverbrekelijken band vereenigd ; de bevallig- heid eene. vracht: der gemakkelijke daarftelling ; de cen vnud', welke-de majesteit van het-fchoone is. Smaak, in één. woord, is derhalve de juiste gewaarwording en de gepaste uitdrukking: van: hetzelve. « .

IL. Ja, de (maak, of het gebrek aan denzelven, ver-

OVER DEN SMAAK. 8 | 169

toont zich in het. dagelijksch leven. Van. denzelven ger tuigt het net en betamelijk kleed : bij de. havelgozen eq flordigen woont deze niet; eenvoud verkondigt dien 8 bonte zwier is een bewijs tegen deszelfs aanwezen.

ongekunfteld en innemend voorkomen draagt. zijnen, eme

pel: het gezochte verraadt den wanfmaak ; ‘geregeldheij |

doet dien in hare trekken herkennen 4 ‚den ‘ordelgaze is hij vreemd; de-toon, gebaren en gefprekken, ‚zeggen ons , wie a/ Ben niet het fchoone huldigt, en de kieschheid is zijn gewrocht: :‚ van het ruwe heeft hij eenen af keer, De kringen, in welke wij verkeeren , zijn. de kenmerken van onzen meerderen of minderen {maak ; de vermaken , welke wij najagen die der mate van het fijn gevoel, dat van hem onaficheidelijk is; het genot, hetwelk wij ons veroorloven, is de fteen, An welken wij dengelven t toete fen kunnen. Zij 5 derhalve, die aan den tboi, de: bevak ligheid opofferen 3 de beminnelijke eenvoud onder den Ed Jast van het overtollige doen- verftikken 3 de natuur feh

den „om zich aan het ;gekunftelde te verflayen.; orde ne

Tegel ‘kennen en door grillen worden, geleid ; die wap neh, zich door het gemaakte, en gezochte aan te bevge len; wier gefprekken onbefchaafd , wier gebaren. onkdesch zijn 5 wier gezelfchappen uit wezens beffaan , die. het Be „voel voor het fchoone en edele hebben verigren; 5 wier

uitfpanningen den redelijken mensch niet. voegen; wier

genot dat der dieren is: deze allen bezitten.geenen fmagk. Even: min woont bij hen, die in de- pracht den, luister van hun leven zoeken ; den rang bejagen„.pm te Íchig- teren; wanen, zich door een bezig: leven, te. zullpn ont. eeren ; den lofredengar fiefkozen 3 den vleijer met hun goud betalen, enden nederigen, werkzgmen burger ver beneden ‘zich achten: de fmaak die het ;zigtbare , noch het fijn gevoel, dat het zeelijk Schoone weet te, waar geren. . Bij het laatstgenoemde „moeten wij nog eenige oogen blikken (lilftaan. ‘In de-natuur is niets overfpannen noch overladen, alles aan regelen verbonden, en de orde on« veranderlijk. Het gezinge en het groppp werken mede, om M 3

. „e

26ò VOORLEZING ;

he doel te bereiken. en tot inftandhouding van het gehe; $ fraar verfpilling van krachten wordt er nimmer gevon- den. Dat doel ishet geluk der onderfcheidene wezens , Welke. zij bevat ; vooral dat van den redelijken miensch, wich “veredèting zij bevordert, opdat met deze de mate van hetzelve voor hem moge toenemen. Het i is derhalve gevoel voor het. fchoone , goede en voortreffelijke , wan- néer ‘men hare: leiding volgt, en aan de infpraak van het hart gehoor geeft maar bewijs van bedorvenheid en wan- Íinaak, trapt men hare wetten met voeten. Dat gevoel ‘woont voorzeker niet bij hem, die der onfchuld ftrikken Ípant want zoo vernielt hij het heerlijkst bloempje dat zij immer voortbragt 5 bij heeft hetzelve verloren , die in den ‘arm, van der: wellust zinkt, het zinnelijk genot in ‘dien ‘van fchandelijke wezens zoekt, en niet langer vat- ‘baar is voor den ‘indruk , ‘welken ‘de zedige, kiefche en‘dus eerbiedwaardige vrouw op het onbedorven hart fikt; hij kent het nict langer, dat fchoone en gere- gelde, de man, een flaaf zijner lusten geworden , die, „an godsdienst en deugd afgeweken, het ligchaam ver- “Woest en den geest in nevelen hults hij bezit geénen Hmraak , die, welke loopbaan ook ingetreden , een ‘doel zòekt te bereiken, dat door ‘zijn hart wordt gewraakt ; den rijkdom door fchandelijke middelen najaagt ;-om de gewaande eer bedelt ; voor den magtigen in het ftof kruipt, en: Zich zijner laagheid niet fchaamt; noch hij, einde- HJk, om: niet alles op te noemen , die, waar de natuur “hiet geluk ‘van elk fchepfel bevordert, dat geluk verwoest; over: bergen’ var lijken en het puin: van bloeijende fteden zijnen Satanstfooón ‘beklimt , en zich met eenen helfchen “ich in de “tranen der volken verlustigt. Die ellendelin- ‘gen! «. Het fchoone- is voor ‘hen niet fchoon ; het edele, ‘het: voortrëffelijke, de uitvlocifelen van den weldadigen geest der hooge. Godheid, hebben voor hen niets ver- ‘rukkelijks ; de liefde, de adem der natuur, die alles be- zielt, en de band der geheele fchepping is, zouden zij, “ware het: hun mogelijk , van de aarde verbannen. Maar “gij: bezit fmaak , eerbiedwaardige wezens! die u naar het

OVER-- DEN- SASAAK. 261

voorbeeld. dier natuur vormt ; gelijk.zij, door uwe orde), door uwe werken, door. uwe zegeningen, den-verhever nen Maker huldigt 5; werkzaam en.:vlijtig aan hare wet ten gehoorzaamt; matig, uwe.krachten. befpaart, am -die geheel aan het goede te wijden 3: het edele , het, nutn tige bevordert ; geftadig aafí. uwe veredeling arbeidt; vapy teloos tracht in -hare fchatkameren door: te. dringen, om meerdere ftof tot- bewondering op te fporens u. me onverpoosden ijver aan het geluk van. anderen. wijdt 3,daês gene najaagt, wat u het ingefchapen gevoel als fchoon “doet kennen, met geheel uw hart den besten Vader. very eert , en getrouwe „gemoedelijke Christenen zijt. Jayde Christen, het voorbeeld van orde, werkzaamheid dersgd liefde en godsvrucht , draagt in alle'zijne daden den: flean» pel van den echten , kiefchen , zedelijken fmgak. ae

Er zijn nog een aal kleine trekken aan welke 8 den man van {maak herkent; te. weten aan. die welle-. vendheid , welke, daar zij ongezocht en natuurlijk iS inneemt en de harten wint; aan die vereering der. vern ‘dienften, welke den grooten man ftreelt, zonder in den vorm eener loffpraak gegoten te-worden; aan het: ves- oordeelen van gebreken.en dwaasheden op.eene wijzg.5 die‘ doel treft, zonder bitter te zijn en te belecdigen,s aan het raden en.op het regte fpoor brengen van, ver. dwaalden, zonder hen te zeer te vernederen en der vale hoop prijs. te. geven; aan het verfpreiden van licht en kennis , met vermijding van alles,-wat aanleiding zoude. kunnén geven tot het vermoeden, dat bij zich als de zon befchouwt, van welke dat licht moet uitgaan 5 aan de verfchooning van het al te teedere, welks wonden maar zelden genezen worden; agn het weldoen : waarbij de ftreelende yrucht lokts en de weldadige ftam inde fchar . duw verborgen blijft ; eindelijk, en wel vooral , aan het fijn gevoel, dat hem, bij zijne ‘onderfcheidene betrekläns gen tot de vrouwen „.kenfchetst.: Waar de man zonder Sinaak , om zijne ellendige pligtplegingen ; wordt Uitge- Jagchen , vermag de ongekuaftelde wellevendheid van der zen älles; waar de verdienftelijke. van den. lof des laken

Én VOORLBZING ,

wieijdts- walgt, is zijne goedkeufirig vóor hem een vers Kwikkelijke geur; waar de fcherpe hekelaar grieft en ‘verd bietért, opent het ‘hart zich voór zijne lesfen ; waar de Örtwerftandig ige: hervormer den nacht'in de hand wêrkt zeëgönt iëder zijne: fhlikél , die zich als éen nederig lampje véttooht; ‘waar niemand het ooft wil aannemen, dat de wianwijze uitrent’, : oftvangt het ieder met eert dankbaar gevoll uit Zijtie “weldadige hand; waar , eindelijk , bij het vitideténn väri den voor haren omgang onberekenden , fheapd eh vrouw den {luijer digefchuïven , openen zij vodr hem het hart. Ja, dit vermag: de zedelijke fmaak , ver trouive gezellin de immer volprezene kieschheid is, ‘EN, DE fintak van deh beoefenaar der kunften vertoont sin: ii het natuurlijke , gemakkelijke ; doeltreffende kie fche en bevallige; de wanfmaak, in het gezochte, pe. keifftelde ; verladene, bonte, bverdievene en wellusti= ge. In de eerfte plaats-het natuurlijke ; dat is , haar gez wad, hare kleuren en tinten, ‘hare- afwisfeling , g> zachte overgangen , hare bevalligheid 3 het landfchap , Ben dos ‘geftoken ; welken zij draagt; het beekje, ss ëRg men het kronkelt; -de zacht bewogene blaadjes , als heerde men de windjes fuizen; het beeld, met de trek- ken, den mensch eigen3 het oog, dat fpreekt 3 de Fip+ pen, welke zich fchijnen te bewegen; de ernst van den mans het teedere der moeder, met den zuigeling aan hare borst; het lenteblosje, dat zich òp zijne bolle koontjes ontwikkelt; de taal der driften in de blikkèn en gebaren , goodat wij ons haten ftorm vertegenwoordigen; het ge* woel der wereld, als bevonden wij ons te midden van hetzelve ; de tranen, als zagen wij dezen vloeijen; . Wanhoop , als wrong zij zich voor onze oogen: het gemakkelijke ; alles zoo eenvoudig, dat wij ons verbeel= den in de fchoone dreven te wandelen, de kunstverf erk Het penféel niet bemerken, en wanen, dat de natuur zelvé de tooveres- van het heerlijk gewrecht was het doe sreffende , dat onze oogen han het tafereel of de beetdern des ‘knftonaare boeit; het landfchap ; dat oris Gantacht eh tot veolijkhéid : geer; die zbden;- wäntop wij zoo gairnè

OVER. DEN SMAAK. 163

ens - zouden. nodervlijen;. die fehaduw, wier koelte wij {hier gelooven in. onze aderen te veelgn 5 dat locijen van den ftorm waarbij ons hart fiddert; die blikfem„ welken. wij angftig naftaren, of hij ook de lage hut of de toren- fpita.tscilen mogt; dat medelijden met de ongelukkige, | moeder , het verlaten weesje en de krimpende armoede; hetwelk hij verwekt.;,die held, om. wiens kruin wij 400 gaarne den lauwer vlechten , met welken wij den martek deed vrijwillig zouden ondergaan: het Kig/ches. dat ons het beeld der natuur vertoont, zonder haren zedigen. floijer op te ligten; het vijgeblad der fchagmte niet aan» reakt ; ons-de lieve maagd als het beeld der oníchuld. voorp. fkelt , en de. bronnen van het leven bij de eerbiedwaardige stoeder met het hullend weefTel bedekt : de bevatligheid., gindelijk , eene vrucht van dit alles, '-die ons-aantrekt,

zander uit te noedigens; welke bloemen heeft die wij antr dekken, zonder dat deze: ons aangeboden, worden die trekken bezit, waarop wij verlieven ; in éép woord dat. $qhoon , dat voortreffelijk dat bezield tafereel a VAR hetwelk wij niet{chciden kunnen: dit, Schilders , beeld. houwers „-toonkunftepaars , redenaars dichters, navol- gers dor heerlijke natuur! is de echte maak; is het be- vrije, dat het fijn en alles doortintelend ‚gevoel u bee zielt; dit geeft aan uwe flukken , aan uwe toonen, aan „uwe lesfen eene waarde, welke onveranderlijk blijft; ‚dit verzekert aan uwe werken de onftesfelijkheid.,

Maar nimmer zal zij het deel zijn van u „dic, door dat gevoel niet geleid, van die natuur afwijkt; flechts bet gekunftelde voortbrengt; den reus naast dwergen; plaatst ;. de eepvoudige en. betooverende fchakering van licht en Schaduw niet kent; s met eene kwistige hand tooit ; de tingen , die zachte overgangen van kleur tot kleur , weg- neemt, en het bonte. daarftelt. Uw wanfiaak verraadt aich. in het begld dier Venus, welke nief langer de Aé- acifche is; in dat van Hebe, in, welke wij den morgen- -hans.der jeugd. niet vinden ; en te vergeefs zoekt het oûg naar die. bedekking ,. welke der maagden vrouw: vergün- Ren, tot ‚uw gewo te en) ‚De toonen v3n uwe

8 8 Pi HE hj id Ee , . : i

164 VOORLEZING ;

luit dringen niet tot in het hart; uwe gezangen zijn ‘de vruchten van het hollen der verbeelding , en die van stir arbeid de geeuwende verveling.

IV. De echte {maak heeft zelfs bloemen voor des meest afgerrokkene wetenfchappen ; maakt derzelver beoeferting aangenamer en minder moeijelijk.

De zucht naar kennis moge zich ‘tot den ether verhef- fen ; het reuzengevaarte of eenen worm ontleden ; de ftoffen fcheiden , of zich met den ftoffeloozen geest bezig hou- den; het gewrocht of den oneindigen Schepper in zijte werken befchouwen , alomme ‘vindt'de fmaak bij die kennis bloemen te garen en anderen aan te bieden; ' Ruw mogen de ertfen zijns hij wijst ons op den glans en den gloed, dier zij verfpreiden kunnen: verbazend zij de weg langs de onafmetelijke fterrebanen 5 zijne befchrijvirig doet elke nevelvlek in den yers verwijderden melkweg voor ons: fchitteren': flechts voor het gewapend oog zij het wriëmelend infekt zigtbaar; hij wijst ons op het fijne ‘weeffel , de ligte zijden vlerkjes en zijn levensgenot uit de fchatkameren der natuur: log, bij deszelfs aanblik ,

‘de ontzettende elefant; hij onthaalt ons op dat vernuft , ‘hetwelk den menfchelijken geest fchijnt te naderen : inge- “wikkeld de zamenftelling van ons ligchaam; hij verrukt ‘door het treffende der befchrijving , ook van het enaan- ‘glenlijkst deel; duister de werking der ziel; hare voor- treffelijkheid , haren aanleg, hare beftemming plaatst zijne bezielde veder in het heerlijkst licht: onbereikbaar voor - “onze bevatting, ondoordringelijk in deszelfs wezen, on» eindig in deszelfs beftaan de Vader van het heelal; zoo vurig fchetst hij ons de grootheid en de liefde van den Algoeden , dat het gevoel in onze aderen gloeit , ons hart ‘van dankbaarheid klopt, en wij in ftille aanbidding wêg- zinken, Wie bewandelt niet met verrukking , aan de hand ‘van BUPPON, het onmetelijk rijk der natuur; met “LOCKEENLEIBNITZ, paden van den menfche. lijken geest; met ROBERTSON en MULLER, het puin van vroegere eeuwen? Ja, de echte fmaak ‘deet ook “den lust voor de beeferting der; wetenfchappen ontvlam- men en maakt het gros meet gefchike voor haar begrip.

_ OVER DEN'SMA&E. ús

V. De wanfmaak is befmertelijk ‘voor s— de wäre ‘finaak heeft eenen weldadigen invloed-op de maatíchappij. - : Wie toch zal den verderfelijke invloed van het zede en ordelooze, van het losfe, verwijfde, de liefdertot pracht en zwier, en micer andeze ziekten der-zamenlge ving, ontkennen? De jongeling, die den fmaak 'voor het goede en edele heeft verloren , vernielt, op eene jatn- merlijke wijze, de bloefems , welke der vriend der deugd eerbied inboezemen; hij vergaapt ‘zich aaa ket zoo duàt gekocht genot, en wordt een zwelger; in den roes der vermaken ontwent. hij zich aan de bezigheden én wek. haast verwoest hij, tot de laagte van eenen fchandelijkén. _ Tediglooper gezonken, eigen geluk en dat van anderch, Immers dat fladderen als de vlinders behaagt de losfe kras pen 5 het voorbeeld fleept mede; het blotmenfchehdén wordt een tijdverdrijf, het moorden van den tijd eene 'gex ‘woonte ; het verdooven ván den geest door den roes ‘eene behoefte. De wanfmaak brengt de moeder eens huis- gezins tot ‘den kostbaren- zwier; de nette’ en bekoorlijke ‘eenvoud gaat in de bonte pracht over 3 verfpilting efseht ‘met elkerr dag, meer offers: en wie durft het viagen, of zij ook: navolgeresfen vindt! . De middelftand zwelt ‘het lokaàs in, dat denzelven door hoogeren gebödeh “wordt; de tool en de weelde knagen de welvaart tot ‘aan ‘het gebeente af, en de arme huisvrouw verkoopt ‘haar broôd , om'te- kunnen fchitterén.. De losheid in de-grand- beginfelen vän den godsdienst is, maar al te dikwerf, ‘de rampzalige vrucht van den heerfchenden toón:, en vreet ‘als de kanker in; terwijl datgede welhaast ophoudt eene “fchande te zijn, waarvan de onbedorvene natuur eenen ‘affchuw heeft. Maar het zedelijk en betamelijk gedrag 3 ‘de geftadige huldiging van ‘het fchoone ; edele.en voor- treffelijke; de orde, welke bij álld handelingën voorzit ; “de matigheid, die het genot regelt ; de werkzaamheid, “welke hetzelve-doet geboren worden ; de eenvoudige neg- “heid, welke ván alles afftraalt 5 de kieschheid „die: den duister verhoogt , zijn zoo vele eaibeelden s die voor de “zamienleving niet’ verloren ene De: ZOER tot “naveh

s mesa dis e PEER

EN

168 1 « VOORLBZING,

ging is algemeen 3 de-deùgden en ondergden worden door de verkeering voortgeplant , en ook het geheel oogst de vruchten in van het. zaad , door: énkelen' geftrooid. Op de kunften oefenen die fmaak of -wanfinaak eenen gelijken invloed uit.. Het aanfchouwen ‘en het hooren van het fchoone ftemt op den duur ons gevoel voor het» zelve; dat van het afzigrelijke en krasfende bederft oog én oor Bezoekt de woningen van den, zoogenaamden enen man, die maar zelden toegang tot den tempel der bevalligheden heeft; hoe grievend:svordt daar dat gee voel niet beleedigd ! Een wanftaltige heilige; eene afbeel» ding, waárvoor de kladfchilder zijn’ verfkwast te goed’ zoude achten; de heêerlijke gefchiedenis yan-den verlo« zen zoon, door de hand eens broddelaars misvormd, vindt gij aan den muur3 de voortreffelijke prenten van Swilekkerland , of Jan de wasfcher, zijn jn der kinderen handen; de fraaije, kiefche liederen. heeft men van de zêdipe : “zangers geleerd ; ‚de kunften, welke: men er na- bootst ‚zijn de walgelijke tooneelen van den hansworst of de ronzebons. Waarom ? Omdat men den {maak.naar geene meer fehoote voorbeelden heeft kunnen vormen. Verder s wergenaegt men zich in de kieine fteden niet met fchouw- fpelen , even aanftootelijk voor de zeden als pijnlijk voor het kiesch gevoel, omdat de groote menigte nimmer an- dere heeft gezien ? Hoe ver, met loffelijke uitzondering van enkelen, is onze natie, ten aanzien der toonkunst; ‚bij andere volken niet-ten-achtere, omdat het haar aan: voortreffelijke meesters , aan eenen leidenden fmaak voor dezelve, welken wij hij dezen aantreffen „over het alge- meen ontbreekt! Was niet de laagte , tot welke de dichte kunst in het midden’ der achttiende eeuw van lieverlede zouk , het gewrocht: van:die {makclooze afmeters van de ‘cmmaat en flaven van het rijm, welke het vuur uitblusch- ten, eu:de zangen koud als ijs deden worden? En heb. ben wij.de hoogte, welke zij later beklommen heeft, ‘niet aan. mannen als de onvergelijkelijke FEITH, BE I= 'L AMY én hunne waardige. kunstgenooten, aan de Íchit- terende -meesterftukkten welke zij leverden, en die de woorbeelden voor anderen waren te danken ? |

OVER: DEN. SMAAK. 16}:

Ja , Îezers! önk van geene levenden te gewagen: voor de lier, mannen als VONDEL, SCHILLER, MILe. TON: EN RACINES voor de bezielende toonkunst, HAYDNS EN MOZAR TS; voor. het penfeel „de RU Be: BENS, REMBRANDS EN CORREGGIO'S; VOO den beitel, eenen CANO VA; voor de welfprekendheid LUBLINKS el KANTELAARS: dan, ja dan gaat: de fmaak allengskens voort als het licht; dan leert het: bog het echte fchoone waarderen; dan huldigt het hart door het gevoel, die on(chatbáre toetsfteen , geleid , het: edele en voortreffelijke ; dan zegevieren allengs het een»: voudige , het. ongezochte , het bevallige. /

o, Dat wij, voor zoo verre dit van ons afhangt , tot: de bevordering van dien fmiaak medewerken! In ons da- gelijksch leven, in onze huisgezinnen:, in onze openbare betrekkingen ftaat het iu onze magt, voorbeelden van den zedelijken fimaak te gevens en-hun voorzeker die door de Voorzienigheid met fchitterende talenten befchonken werden, zal het eene Rreelende- gewaarwording zijn ; wanneer de maatfchappij aaa hunne meesterftukken de

verf preiding en veredeling van den kunstfimaak te on heeft.

CANNING.

Grzoner CANNING, de màn , ‘die federt 1822 de afgemeene opmerkzaamheid trok ‚op wien de verdrukten hoopten, en welken de verdrukkers vreesden, is niet meert In de armen der overwinning , gelijk een der tijde genooten zich uitdrukt, ftierf hij, betreurd door ieders een; en hooger te ftijgen , ware hem niet mogelijk ger weest , al. had hij nog dertig jaren geleefd. Hij liet den roem na dat al het goede , hetwelk (edert sden dood van LONDONDERRY (Lord CAS TLEREAGH) uit het Britfche kabinet voortgekomen is , zijn werk is.3 en-men geloofde, dar hij, zoo hem een langer leven ware: ten ‚deel ‘gevallen, nog veel geootese dingen uitgevoerd zaak

nn 4

168 GAIN:

hebben. Hij, de zoon van een’ arm’ landverhuizer uit derband , (van goeden huize en befchaafde opvoeding even=

wel) werd te Londen in den fchoot der behoeftigheid gen

boren. Vroeg verloor hij zijnen vader ;-en terwijl. zijne moeder: uit nood het tooneel moest betreden „-en nader-

hand zelfs eenen tooneelfpeler , met name HUME , huw-

de, trok een bloedverwant van- vaders zijde zich zijner

aan, en liet hem in het beroemde Seminarie te Eton

Qpvoeden. Reeds op deze fchool. onderfcheidde zich de jongeling door den rijkdom van zijnen geest”, door de dich- terlijke verheffing van zijne verbeeldingskracht , door be- valligheid in het fpreken en in den omgang. Door deze

laatfte hoedanigheid vooral trok hij allen, wier gemoe-

deren op gelijke wijze geftemd waren, als met toover- kracht tot zich , en verwierf zich , onder zijne ftaatkun- dige tegenftanders zelfs, de warmfte vrienden. In een tijdfchrift, #he Microcosm getiteld, waartoe hij aldaar het plan ontwierp, en dat hij met behulp van eenigen zijner. medeleerlingen uitgaf , windt men de eeríte voort brengfelen van zijnen geest; en eene menigte andere af»

_„gonderlijke opftellen , gedichten , liederen fatyren enz.

die federg uit zijne pen vloeiden en grootendeels in den ten tijde, der Fran/che omwemteling verfchenen , dntí- Jacobin geplaatst ‘werden , ftrekken , benevens zijne re- devoeringen , ten bewijze, dat deze buitengewone man indien hij zich bij uicfluiting op de letterkunde had toe= gelegd, hierin even zoo goed als. in de {taatkundige loop= baan, opgang gemaakt.zZou hebben. Hij ftudeerde te

Oxford, en wilde zich aan de regtsgeleerdheid tqewij-

den; doch wILLIAM PITT, den aanleg des jonge- Hings opmerkende, trok hem in zijne ftaatkundige betrek kingen. Ten jare 1793 trad hij:in het Parlement , enden

.gr vaú Louwmaand des volgenden jaars hield hij:zijne

eerfte redevoering, die wel nog niet deed blijken, wat ° hij eénmaal worden zoude „maar toch mannen, alsr.1 Ta, FOX, BURKE €N. SHERIDAN, ín: hunne verwaehe Sinigen- omtrent hem geenszins teleurftelde. Lieden welke hem . destijds …kenden , „hebben beweerd ; dat. hij, naat de

ï

CANNING. | 169 knìge overtuiging van zijn hart „een warm vriend der bur- gerlijke vrijheid was; maar, door de bij de omwenteling gepleegde ‘gruwelen afgefch rike voorts door het voor beeld en aanzien van PITT EN BURKE medègefleept , en bijzonder door zijne behoefte, om aan de toen heer- Tchende partij zich aan te fluiten, gedrongen, een tegen- ftander van dezelve is geworden, in zoo verre deze partij het voor noodig hield, zich vijandig daartegen’ te gedra gen. Hij bleef ftceds een aanhanger van P1TT en diens ‘ftelfel; en, wat ook deze groote man tn zijne navol- gers , in het doorzetten van hun:plan , tegen het regt der “volken of tegen de vrijheden van hun land en van bijzon- dere perfonen ondernemen mogten, zij vonden in c A N- "NING eenen ijverigen , welfprekenden verdediger. Hem Strekt echter tot eere, dat hij geènszins, gelijk de an- “dere navolgers van pP1TT, uit overhelling tot heersch- ‘zucht een tegenftander van vrijheid was, maar omdat hij , gelijk zijn meester zelf , de uitfpattingen derzelve meer de te moeten keeren, en , waar hij’ de neiging van zijn “haft kon volgen , fteeds de partij der onderdrukte mènsch- heid koos. Zoo fprak hij b. v. altijd tegen den flaven- handel , tegen de onderdrukking van Zerland,en voor de emancipatie der Katholijken. In 1797 verkreeg hij, als ‘Secretaris van het: Ministerie van Financiën , zijnen eer= ‘ften post, dien hij tot 1803 behield, ‘toen'p 11 f het Ministerie verliet. Intusfchen had hij ten jare 1799 eene dochter van den Generaal sco TT gehuwd wel- ker zuster de gemalin des Hertogs van PORTLAND werd. Hierdoor verkreeg hij middelen en betrekkingen 5 die hem: meer invloeds in het land verfchaften dan zijne welfprekendheid ooit zou hebben kúnnen doen.

In 1804 trad CANNING Op nieuw, met PITT, “als Secretaris bij de Marine, in dienst van den Staat, en bleef daarin tot diens dood „terr jare 1806, In 1807 aar- vaardde hij den post van Secretaris van buitentandíche za- _ ken , onder zijnen zwager , den Hertog vanPORTLAND; in welke betrekking hij eene redevoering ,„ die gerucht "maakte, heeft gehouden ; tot verdediging van--het befchiee

ld CANNING:

\

ten van Koppenhagen en het in bezit nemen der Deenfthe wad In 1813 noodzaakte hem eene bijtende fatyre te- gen zijnen ambtgenoot, Lord cas LEREAGH, tot een tweegevecht met dengelven, LordCASTLEREAGH daagde hem uit, en de beide Staatsdienaars fchoten op elkander „den or van Ferfstmaand , op de heide van Pute zej. C ANNING werd bij het ‘errfte losbranden door den kogel gewond aan het been , doch liet het geenszins bemerken ,.en was gereed, om de tweede pistool te ne- men, toen de Secondanten het bloed zagen en eene ver zoening bewerkten. Dit voorval, dat groot opzien baar- de, noodzaakte beiden, hunne posten neder te leggen. Dach cAsT LEREAGH kwam fpoedig weder in het Ministerie; EN CANNING werd, bij den hoogen dunk des volks , fchadeloos gefteld door ‘het aannemen van een poodelpós „gezantíchap naar Zisfobon, hetgene den Staat „agpo ponden ft. heeft gekopt. Reeds vroeger, in 1812, was hij» tegen den. Heer BRO-UGHAM, tot lid van het “Parlemerit verkoren. „door de ftad Liverpool ; eene eere, die hij, ten gevolge van gemelde zending, bij de vol gende keuze weder verloor. Ten jare 1848 nam hij den ‚post yan Voorzitter des Beftuurs van de Oastindifthe ‚zaken-op zich; gen’, ppst , die hem gelegenheid gaf, om met zijne bekwaamheden ‚nut te doen, en menigen wille- ‘keurige flap van-de beftuurders der Compagnie te ver- hinderen. ‚Maar de bieterhpid en fijne fpotternij, waar- ‘mede hij destijds van de toenmalige hervormers plagt te fpreken., en de welfprekendheid , met welke hij. de gewel- | dige maatregelen der ambtenaren van Manchester en de „invoering „der beruchte -zes. Akten verdedigde, haalde ‘hem den haat van,de vrijheidsvrienden in den lande op den hals, offchoon de. aanzienlijken hem er geenen dank ‚voor geweten hebben. Zijne geestverheffing was voor ‚de meesten te hoog. Zijn licht verdankerde den: glans ‚van den adel zijner. hooggeborene ambtgenootan.… « Voor tenen man, wiens geboerte in geringe -omftandigheden geene aanfpraak op groote eer kon geven, was hij a Be apnmatigend, vagr eenen (laatsdienaar te diche

CANNING. * |

eerlijk en. geestig, in zijne zucht voor de vrifheid der Katholijken ‘te ernftig, en over het algemeen. te- Wbes raal, om ‘ten volle hunne goedkeuring of hem fche vertrouwen te kunnen erlangen. Zelfs de Koning’, zegt men, sou hem nooit bijzonder genegeri fijn Be weest; en hj verloor des Vorften vertrouwen geheel; toen hij weigerde, aan de befchuldiging der Konîngie deel ‘te nemen, en niet alleen door zijne vrijwillige verwijderiag uit het Ministerie maar ook door eerie krach tige redevoering. in het Lagerhuis zijne afkeuring van-dië enregtvaardige daad san den dag legde. Hij ging wel niet tot de tegenpartij over, welke hem destijds-, toen de volksmenigte zoo ‘zeer in beweging was; vergdöd kótr: hebben; mraar de vermelde Bap atleen was reede genoeg , om hem bijde meesten bemind te maken, en GEORGE CANNING», den medewerker van de Pr-T*Ts; van PERCEVALS EN CASTEEREAOHS ,- im hürine ‘ond vang tegen de nieuwere ‘ftäatkundige verbererin. dan ARNING den volksvriend te verandereri, of ill et algemeen daarop voor te bereiden, om hem later als zobdenieg te erkennen. De Regering, aan welke bij misfchien eenmaal ‘in den weg zou kunnen zijn , wensh4 te hem intusfchen op eene eervolle wijze te verwijterdei en liet hem sot Gouverneur Generaal van Andi benves smen.. Reeds had hij Van zijne vrienden te Liverpool door welke hij als lid van het Parlement verkosen was s aficheid genomen , reeds meende men’ zijne welfpreken. _ de ftem voor de laatfte maal in het Lagerhuis gehoord te hebben, als plotfeling, door den dood van Lord r ores DONDERRY, de post van Eerften Staatsdienaar kwanf openvallen. Teeftond waren aller oogen op hem geves: tigd, on .CANNING, welken men voor àltijd. uit dert Raad des Konings verwijderd dacht te habben werd ‘Mia nister van buitentandíche:zaken , in naam onder Lord z re NERPOOE, maar inderdaad, zoo als zijne vijanden zäfs met bieterheid erkennen, hoofd van het Ministerie. -Dit gebeurde den 17 van Herfstmaand 1822. Welke omkeeting door. deze verwisfeling in dien -hoogen post werd woorte

Pd

gebragt in Engeland ‚in Europa, en Amerika , is te-be-

kend, om het hier te herhalen: genoeg , het menschdoim 4 dat door een verkeerd ftelfel van ftaatkunde met kluisters ‘werd bedreigd, begon op nieuw adem te halen ; en zon= der den ‘algemeenen vrede te ftoren, of een enkel fchot - te doen, belette Engeland het fchenden van de regten der volken, en befchermde de zwakken. tegen de (terke« zen. Meest in het, dag loopende waren echter de veran. deringen binnenslands : oproerige tijdfchriften verdwenen ; onftuimige volksvergaderingen hielden op; het volk, dat in de beftuurders alleen vijanden meende te zien, er- kende in hen nu zijne befchermers: want van dezelven kwamen thans alle verbeteringen ; vermindering van be= lastingen, uitbreiding van den handel door affchaffing of wijziging van--verbodswetten , verbetering van oude en nadeelige bepalingen omtrent de lijfftraffen , als ook îne- nige heilzame hervorming in andere zaken, deden ten miníte den goeden wil blijken, En, was nog niet alles zoo= danig, als men het wel zou wenfchen , men fchreef dit gaarne aan den invloed der Zory's toe, welke den. Heer CANNING en zijne jongere ambtgenooten niet zoo vrij wilden laten handelen, als die zelve verlangden. Kort- om, men ademde Vrijer, en zag gelukkiger dagen te gee moet. Onder deze omftandigheden gebeurde in het Brit= {che Maatsbeftuur die veranderiffg, welke CANNING aan deszelfs hoofd ftelde, en de zoo. lang .uitgeflotene Whigs tot gijr= ambtgenooten en helpers maakte; eene omwenteling, welke niet alleen door Engeland, maar door de ganíche befchaafde wereld, als eene zegepraal van den geest des tijds over verjaarde vooroordeelen , van bekwaamheid over geboorte, van gezond menfchenver= ftand over fleurfche gehechtheid aan beftaande vormen en oude gebruiken, met luide toejuiching werd vernomen.

. De vijanden van CANNING beweerden , dat invloëd van vrouwen het meeste tot zijne benoèming bijgedragen , en hij door list zijne oude ambtgenooten uit het veld vere dreyen heeft. Of dit al dan niet zoo geweest zij, waag ik, bij zoo gebrekkige befcheiden , als wij tot nu toe-over

de zaak bezitten , geenszins te beflisfen. Doch in allen gevalle hebben de Koning en de gewezene Ministers voor het compliment , dat hun met deze befchuldiging gemuakt wordt, niet te bedanken. Ook is het der wereld niet ‚vergund geworden, door ondervinding zich te overtui= gen of deze buitengewone man zoo bekwaam warë’, om de eerfte rol in het Britfche kabinet te fpelen, als hij de tweede-met roem gefpeeld had; of het werkélijk het oude Ministerie was, dat zijne hoogere plannen in den weg: ftond, dan misfchien enkel de drang der omftandig- heden, gelijk meer waarfchijnlijk is; en eindelijk , of hij inderdaad die verhevene zedelijke kracht bezat , welke ver= eischt werd, om over de zoo geduchte zamenfpanning der aanzienlijken te zegepralen, die zich tegen zijn beftuur -kantten , deels uit haat wegens: vroegere beleedigingen:, deels uit nfjd om zijne voortreffelijke bekwaamheden en om zijn groot geluk, deels uit hoogmoed, daar zij ‘zich door een’ man uit het midden des volks zagen beheer- fchen , doch voornamelijk uit blijkbare vrees , dat hij zich zou Enten vervoeren tot al te groote nieuwigheden , wel ke de voorresten van hunnen ftand konden verminderen of dat hij zijn aanzien zou gebruiken, om de zaak der - ‘Katholijken, in lerland te bevorderen ; en misfchien nog wel het meest hierom dat velen het vertrouwen op hem ontbrak , hetwelk de ‘Engelfthe adel moet hebben , om zich aan eenen flaatsdienaar aan te fluiten , dewijl de meeste leden het gáarne gemakkelijk opnemen en liefst hurtnèn voorgangef blindelings volgen. Men had zijnen dood ‘niet zoo fpoedig verwacht, offchoon zijne krank- ‘heid bekend was, en duidelijk bleek , dat het’alleen zijn „werkzame geest was ‚die het zwakke “ligclfaam nog ftaan- de hield. Naauwelijks. had men zijn overlijden vernomen , of alle die vijandfchappen waren bedaard, en alle par= ‘tijen vereenigden zich tot den lof eens mans, in wien zoodanige rijkdom van gaven des geestes en des harten werd gevonden , en wiens perfoonlijke eigenfchappen met «__zoo veel uiterlijken glans gepaard gingen, als men zel- den vereenigd ziet. Ware hem eene hooge geboorte en MENGELW. 1828. NO. 4.

Dd

17Â CANNING:

‚im zijne jeugd een onafhankelijk beftaan ten deel gevallen zoodat hij altijd onbedwongen zijnen. eigen’ weg had kun- -zten bewandelen , misfchien zou hij zijns gelijken niet ge-

. had hebben. Maar ook nu zal zijn naam fteeds in aandenken blijven; want Engéland heeft althans zijns gelijken niet !

‘Op den 18 van Oogstmaand 1827 werd de beroemde „man begraven in de abdij van Westminfter. Het gebeente Van GEORGE CANNING rust naast dat van PITT en Fox. De begrafenis was ‘hoogst eenvoudig als die van

. -een bijzonder perfoon. Behalve de Hertogen van ct A- KENCE en SUSSEXxen de Ministers van Staat , verge- zelden alleen de bloedverwanten en: naaste. vrienden des geftorvenen de lijkftaatfie. Maar duizenden verdrongen zich

op ftraat en in de kerk „om te zien; en, mag men van het uiterlijke tot het inwendige befluiten , zoo waren er wei nigen tegenwoordig die het geleden verlies niet diep ge- voelden. -

n & 4 BRIEF VAN CAROLUS NIËLLIUS AAN JEAN AUGUSTIJN, BETREF= FENDE DE SYNODE T8 DORDRECHT IN 1618 EN 1619,

E. is geen betreurenswaardiger verfchijnfel in de gefchiede. nis der Christenkerk dan de vervolgingen, welke belijders van’ de leer des yredes tegen elkander in het werk ftelden, Evenwel moet men zeggen , dat bijkans alte partijen de magt, die zij verwierven, misbruikten om hare tegenftanders te on- derdrukken, en dat de zwakken eerder door onvermogen dan ‚goeden wil weérhouden werden om elkander kwaad te doen. De geest van ’t meesterfchap was tonder, dat voor ieders voeten lag: ééne vonk flechts , en het ontbrandde! Gelukkig : behooren de bewijzen dier waarheid , met uitzondering op éen ‘enkel punt, tegenwoordig tot de gefchiedenis; en als fcheeps-. lieden, die aan den ftorm ontkomen zijn, kunnen wij thans op ons grootfte gemak met elkander fpreken over de winden, die de hulk van Jezus Christus in het midden der opgeruide golven geflingerd hebben, De menfchelijke driften hebben zich nedergelegd onder die hand, die liefde en vrede gebieds. Verdraagzaamheid is op aller lippen, en, indien zij niet ont- aardt in onverfchilligheid , zal ook baar naam, als eene ber-

*

"BRIEF VAN CAROLUS NIËLLIUS AAN JEAN AUGUSTIJN. 178

innering van aanmatigingen die door het Christelijk gevoel - gewreakt wordeh, plaats maken voor die van vrijheid en liefde, Tefnand verdragen , ís. in den waren zin des woords, iemand dulden, wien men des verkiezende. vrijheid heeft te weren of te dwingen. Verdraagzaamheid onderftelt alzoo het regt om .te veroordeelen en te-vervolgen, en ís dus niets meer dan de (cheede, waarin men het zwaard der vervolging opfteekt:-de fcheede, die het wapen in zich bewaart voor het gebruik en er fteeds den vorm van toont, terwijl zij de fcherpte der punt bedekt houdt, Het is dit wapen, geloof "ik, dat alle Protestanten , volgens den geest van Christendom en vrijheid, voor eeuwig wegwerpen en afzweren zullen,

Deze woorden zijn genoeg om bewijs te geven van de zuiverheid der oogmerken, met welke ik den volgenden brief mededeele, Ik zou meer gezegd hebben; maar het oogpunt , waaruic twee beroemde Leeraren der Hervormde Kerk nog onlangs de kerkelijke gefchillen in de Nederlanden befchouwd _ hebben, ontflaat mij van alle verdere redenen ter ontfchuldie ging. Slechts een enkel woord tes inliding wil ik nog vooraf laten gaan.

De brief betreft de Synode te Dordrecht in 1618 en 1619, Het is onnoodig den aanleg en voortgang eener Kerkverga- dering, die in een’ vloed van fchriften door beide partijen verhaald is, hier in het breede ‘te ontvouwen, Voor hen, die weinig van dit alles weten, wil ik alleen aanftippen, dat ín de Hervormde Kerk der Nederlanden reeds vroeg en vrij ale gemeen ftredge gevoelens omtrent de Predestinatie gedreven werden, met welke zich een groot aantal leeken en bekwame Kerkleeraars niet konden vereenigen, Tegen dat leerftuk le- verden zij dus in Februarij 16ro eene remonftrantie in , vervat in 5 Artikelèn, die naderhand een oneindig gerucht maakten, en aan de opftellers den naam van Remonftranten bezorgden, Ter bijlegging dezer twisten werd in het voorjaar van 161x eene zamenkomst in den Haag gehouden , naderhand de Haagfche Conferentie genoemd ,waarin de bekwaamfte Kerkleeraren van beide kanten hunne zaak voor Gecommitteerden uit de Staten van Holland bepleitten, doch zonder tot de gewenschte vere effeniug des gefchils te komen. Na dezen groeide de verwije dering: in 1615 begonnen Remonftranten en Contraremon- ftranten zelfs afzonderlijke vergaderingen te houden. Dit duur de tot in 1618, wanneer Prins MAURITS bij de Algemeene Stacen het houden eener Nationale Synôde te Dordrecht wise

N a -

…*

edn

176 BRIEF VAN CAROLUS NLLIUS

door te drijven, in de hoop dat de Remonftranten , waaron- der hij de voornaamfte tegenftanders der vermeerdering van zijn gezag telde aldaar veroordeeld zouden worden, Dit ge- tukte,

Behalve de inlandíche Godgeleerden van beide partijen, had men ook uit de meeste Protestantfche gewesten buitene landfche Theologanten op de Synode geroepen, ten einde aan de punten des geloofs , die daar vastgefteld werden , het aanzien van uoitfpraken der ganfche Christenheid te geven, Zoo kwamen dan ‘de partijen met gelijk regt op de Sy- node, om door gemeenfchappelijke beraadflaging tot overe tuiging der dwalenden en alzoo tot eenheid des geloofs te komen, Doch vóór dat men nog tot den twist genaderd wat, wierp de tegenpartij der Remonftranten zich als hun regter op, en werden zij in de 57fte zitting, den 14 Januarij 1619, uit de Synode gezet, Van dat oogenblik verfchenen de Remonftranten daar niet meer als ftemhebbende, maar als befchuldigden en geddagden,en yan dat oogenblik begint ook het verhaal in den volgenden brief,

‚De brief is zonder naamteekening ; ; maar eene andere hand heeft er op aangeftipt , dat bij door CAROLUS NIËLLrus dan JEAN AUGUSTIJN gefchreven is. Wie AuGustijN Was, heb ik niet kurnen ontdekken; in Allen gevalle een Franfche Remonftrant, wien men belangrijk genoeg rekende, om zich van zijn’ perfoon meester te maken, Nriërrrusis des te beter bekend, Hij was Predikant der Wallonfche Ge- meente te Utrecht, en behoorde onder de Remonftranten, die op de Synode te Dordrecht geroepen waren. Zijn brief 'be- vat, zoo verre ik weet, weinig bijzonders, dat niet van el- ders bekend is, Doch daar die brief van een'gRemonftrant aan een’ Remonftrant en in de grootfte haast gefchreven is , kan men hier met geen regt eenige verdraaijing der waar- heid vermoeden, en de bijzonderheden, hier vermeld, kun- nen dus ftrekken ter bevestiging van gelijkluidende verhalen, Bewijzen van dien aard vorderen de aanhaling van het oor- fpronkelijke ftuk, en ik mogt den eigenen brief van Nrër in *t Fransch niet achterwege laten; maar ook mogt ik niet on- verftaanbaar zijn voor lezers, die geen Fransch kennen. Ik heb mij uit dien hoofde de miskende en ondankbare moeite der vercaling getroost, welke de lezer achter het oorfpron- kelijke geplaatst vinde,

Dd

AAN JEAN AUGUSTIJN. 177 Monfieur et treshonnoré frere.

Ayant entendu que ce prefent porteut ‘altoit vers vous, je n’ay peu faillir de Paccompagner de ce mot, escrit en extre- me haste, pour vous fignifier, que vivez plus que jamais en noz prieres, et en la conftante affection, non feulement de nous „qui vous fommes particulierement obligez, mais de tous les amateurs de verité, qui font espars par le pays.

Les procedures exorbitamment iniques,' qu'on a tenues contre nous en ce‚Synode, ont fort animé nos gens, et mes- mes rendent la caufe des adverfaires fuspecte, enwers plu- fieurs, qui leur estoient affectionnez. Depuis qu'on nous a indigniment chasfé de l'asiemblée, les peres ont comméncé de befoigner a huis fermez, et fi fecretement, que lés hüis- fiers a chaque fois ont en charge de ‘faire recerche par taus Ies coins, pour voir fi quelqu’un n°y feroit point caché, pour entendre Íeurs fecrets, C'est chofe certaine qú'il y a eu entr'eux des aspres debats, mais jusqu'à prefent nous n'’en avons peu favoir les particularitez, Seulement nous fcavons que ceux d'icy voudroyent bien estre quittes. des estrangers : et ceux la Au contraire ‘fe plaignent extremement , qu’on abufë de leur prefence, pour authorifer des actions, desquelles ils ne fcavront rendre conte ni a Dieu, ni a leur confcience , nia la Chrestienté, Monfr Martinius m'en a parlé avec lar- mes, et m'a dit que luy et plufieurs autres voudroyent pour quelque chofe de bien n'avoir jamais mis Ie pied en ce pays: qu’ils remarquent en ces affaires aliguid Divinum, aliquid humanum, aliquid Diabolicum, Cependant je ne voy point qu’ils ayent le courage et la refolution qui feroit requife pour brider et retenir la perverfe impetuofité du plus grand nombre,

Tout ce qui fe faict en publicq, c'est que tous les 4 ou s jours, quelqu’un des Theologiens prononce une harangue tendante a refuter les raifons ou pasfages alleguez parles nos- tres en la conference, Cela dure environ une heure. Nous en avons estê ouir quelques unes, nous fourrant deux ou trois des nostres parmi les auditeurs. Et en nostre defenf® du premier article avons refuté, tout ce qu’ils avoyent alle- gué contre nous de plus fpecieux. Les derniers qui ont per- oré, ont esté 3 Allemans et un Suisfe, (i miferablement et puerilement que vous eusfiez esté estonnez de les ouir, Ils lifent de leur papier toùt ce qu’ils prononcent, et encon ont ils quelque fois de la peine a biea lire leur propre es-

teg

178 BRIEF VAN CAROLUS NIËLLIUS

criture, Mais le pis est, qu’ils ne difent rien, que ce qui fe trouve én explicationibus Urfini et Parei, C'est Vextremité de toute leur fagesfe. Et cela encor fe loue et prife par le prefident du Synode comme quelque chofe de bien exquis.

On a defia presques achévé le 4triesme article. Sur lequel un Suisfe, ayant commencé fon gwamguam avec beaucoup de parade, ne nous propofe autre chófe pour responfe a tous pasfages, que la distinction entre la vocation externe et in- terieure, Qua ceste la on peust refister, et les reprouvez y refistent necesfairement, mais point a ceste cij. Apres avoir applicqué ce notable emplastre a toutes playes, qu'on faict a leur Enthufiastique Manicheisme, il fist un aspre et horri- ble conclufion, difant que ceste opinton de la grace refisti- ble renverfe tout le fondement de religion et de f'asfurance du Chrestien, Pourtant qu’il falloit dire avecques David: Deus rupes, Deus turris mea etc, Et cum Apostolo: quid feparabit nos a dilectione Dei etc, Rom. 8. Voila toute la fagesfe de ce bon docteur, qu’il a faltu aller querir de fl loin, Et la desfus fe donnera la fentence fur le gtriesme arti- cle. Et cependant qu’on befoigne en telle maniere, et qu'on prepare nostre fentence, on.nous commande de bailler a mes-, fieurs les Deleguez des Estats Generaux nos escrits conte— pans tout ce qu’avons a dire pour nostre defenfe fur les 5 articles, Mais on nous limite le temps fi court, qn’il est Im- posfible de fatisfaire a ce que requiert le merite de la caufe‚ On a voulu premi ecmenk, qu’eusfions a livrer en dedans r4 jours tout ce qu’avions a dire, Nous avons faîct tout ce qw’avons peu felon qu’entendrez’ plus amplement par le pore teur et par les lettres des autres freres,

Durant que je fuis icy , PEglife fchismatique de nostre lan- gue a Utrecht a obtenu de la Clasfe Wallonne asfemblée a Leyde, que l'Agache, qui jusqu'a prefent leur a prefché' comme extrsordinaire, leur foit accordé a plein et confirmé au ministere, ce qui fe fera dimanche prochain, C'est a dire 8 moy, que je m'en aille, Car il ne faut point penfer qu’on veuille la avoir deux ministres pour une poignée gens, et la pluspart pauvres, Ausû voila defia ma fentence don- née et executée fans qu’on m'ait encor parlé de rien, De me part, je ne fuis point marri d'estre feparé de ces gens, les procedures desquels ne font pas moins contraircs a toute

. justice, equité et ‚{ntegrit& Chrestienne , que leur opinion

8 Ia nature de Dieu.et de coute religion, Et je prevoy dee

Pad

AAN JEAN AUGUSTIN. 179

fia, fi le bon Dieu n’y met remede „qu’ils attireront des hor- ribles et tristes confufions. fur le pays, et expoferont la religion reformée en opprobre et execration a tout le monde, Comme toute equité, humanité-et integrité est ban- nie de lasfemblée Ecclefiastique, ausfi femble il, qué la gravité et benignité n’a non plus de lieu entre mesfieurs les Politiques. Lorsque nous fusmes prefenter la premiere partie de noz eserits, autant qu’avions peu achever en 154 jours , on fe facha qu’apportions un tel volume fi grand , et cepefì- dant on nous tanra tres aigrement que n'avions point achevé tout le reste, Nous remonftrames qu'il nous avoit esté im posfible de faire davantage, et que ne pouvions respondre pleinement a toutes exceptipns de noz adverfaires et t estro briefs. On nous replicqua que n'avions que faire de refuter Topinion de noz adverfaires, mais feulement de defendre Ia nostre. Nous respondions estre imposfible de faire l'un fans Tautre, Un autre nous cria, qu'on ne demandoit qu’une fimpte propoficion de nostre'fentiment, Cela, dismes nous, est defia faict pasfé longtemps. Mesfieurs donc ne veulent ils pas, que nous nous defendions , et que nous combattions Yopinion contraire ? Nous ne vous empefchons point cela, dirent ils. Quoy donc, quest ce qu’on veut de nous? On pe veut point avoir le nom qu'on nous empefche de nous” defendre , et cependant on fe fache , que nous difions ce qui est necesfaire pour respondre au principal contenp de tant de livres par lesquelsvon charge nostre doctrine. Monft. Bredee rode crioit d'une, Esfens du pays de Gueldre d'autre, En _fomme un brouillis confus de diverfes voix, qui ne faccor- doyent enfemble, ni ne P'enteridoyent l'un l'autre, tellement qu’il nous fut imposfible de tirer de tant de crieries un advis certain. Seulement qu'on nous bailloit encor de grace 8 jours, pour dire fur les 4 autres articles tout ce! que pourrions, Nous (ommes refolus, non obftant toutes ces tanceries et me- naces de nous haster avec raifon, et de pourfuivre par ordre nostre defenfe ausfi avant que pourrous, Quand ils ne voudront plus avoir de nos escrits, qu’ils les laisfent la, Nous ne lairrons point pourtant en privé de pasfer outre, Nostre labeur pourra fervir cy apres a d'autres, Mais ce que je deplore en mon coeur,‚.est le miferable gouvernement du pays, Ceux qui crient le plus haut le gagnent fur les autres, On penfe tout effectuer par violence, Les plus excellens perfonnages font expofez a l'opprobre et calamité de la pri- (on, On a sdjousté aux 3 grands perfonnages nostre St de

_

380 DRE VAN CAROLUS NIËLLIUS

Moersbergue aw on a:esté querir avec 4 cornettes de cheval du pays de Munfter. Vous fcavez que c'est la perle de nostre noblesfe, voire de toute la chambre des Estats de gostre Province, Le voila tristement encoffré en un ca- chot. On est extremement irrité contre lui, et le bruict court, qu’on le mettra fur ‘la torture, O Dieu! a quelles calamitez font fubjects les plus excellens perfonnages du monde. Festime que fon principal crime fera, qu'il a eseé vers la Haye par l'advis de feu Ledenberg , pour’ faire que les Estats de Hollande deputasfent quelques uns pour en- courrager noz magistrats a fe roidir contre la demande de fon Exe®. Maintenant on fe vangera fur luy fbus ombre de des- couvrir des trahifons imaginées pour Poppresfion des meilleurs Patriots. Je ne fcay encor que 'penfer , quelle fin ces extre-

preudront. Le bruict court partout que Monft l'Ad- vocat et ce dernier pris laisferont leur teste fur vn efchaf- faut. O Religion! O Esprit nullement de Christ qui fe cou- vre du pretexte de puretét Or Monfr et treshonnoré frere, nous fommes tous a bon droict en. peine pour vous, On veille de toutes parts pour vous attrapper. Et fe dit que fept foldats auroyent faict offre qu'ils vous livreront vif qu mort es mains de ceux qui vous haisfent extremement (ans caufe‚ Je vous fupplie prendre de pres garde a vous mesmes: vous tenir en la ville ou vous estes fans fortir des portes, Ausíi bien cest estat ne pourra guerres durer ainfi qu’il est a pree fent. Prefervez vous tant que vous pouvez fi par adventure le bon Dieu fe voulloit encor fervir de vous à quelque plus grand bien. Les. plus clairvoyans d'entre les Seigneurs font eux mesmes bien fort en peine, .L’Anglois descouvre fes desfeins qu’il a de fe prevaloir de noz confufions, comme je penfe qu’aurez veu la brusque et tres discourtoife propo= fitton de fon Ambasfadeur. Pour contenter le peuple on a faict courrir‘le bruict que fa Majesté defiste de fes principales demandes, Mais nous entendons de bonne part le contraire. Touttes foîs nous ne regardons point a tout cela, mais fim- plement a Dieu ‚qui nous peut fauver'de tous inconveniens et a la bonté de nastre caufe‚ qui nous donne advantage en \toutes fortes,.et pour laquelle maintenir nous fommes pres- tes moyennant la grace de Dieu de fouffrir tout ce que le Seigneur permettra aux hommes de nous faire, Nous luy avons confacré corps et ame, et esperons, qu'il nous fera la grace de pourfuivre courrageufement le coufs de nostre mi- nistere, ausfi bien au milieu des difficultez qui nous mena-

AAN JEAN AUGUSTIJN. 18

cent, qu’avons faict auparavant-en-prosperité. Ausíi voyous nous, qu’au milieu de ces adverfitez nos Eglifes accroisfent en nombre et en zele, La verité fera plus chere et precienfe, lors qu'il fa faudre maintenir avec dommage et peril, Il est vray que plufieurs aous abandounneront: mais les plus. gens de bien demeureront des nostres, Et ares qu'il nous advien- droit d'estre abandonnez de tous fi ne faut il pas abandonner portant celuy qui a par devers foy les paroles de vie eter-

nelle, Je le prie de tout mon coeur, qu'il restaure au milieu *

de la Chrestienté la verité falutaire , nous face tous loftromens de {a grace , et vous maintienne,

Moneur et treshonnoré frere ,

en longue vie et prosperité, vous sieren des embucret des hommes fanguinaires, et vous fortifiant en corps et ed esprit pour le bien de fon Eglife,

En tres extreme haste de Dordrecht ce 15 Febvrier 1619.’

Vre treshumble et affectionné ferviteur que connoisfez. - Lecta Vulcano trade nda.

Mijn Heer en-zeer geëerde Broeder !

Gehoord hebbende, dat bren dezes naar u toeging, konde ik niee afzijn ‘hem dit leende mede te geven, get fchreven in de grootfte haast, om u te betuigen, dat meer dan ooit in onze gebeden leeft 5 leeft in de onwrikbare e genegenheid niet alleen van ons, die u bijzondere verpligtin- gen hebben, maar van alle liefhebbers der waarheid , zoe- verre die door den lande verfpreid zijn.

De fchreeuwende onbillijkheid, met welke men ons op deze Synode behandelt, heeft onze aanhangers geweldig ver» bieterd, en de zaak onzer tegenftanders zelfs bij hunne vrien- den verdacht gemaakt. Nadat men ons zoe hondsch uit de Synode gedreven heeft, zijn de vaderen begonnen met ge- flotene deuren te onderhandelen, en zoo bedekt, “dat de deurwaarders telkenreize last kregen alle hoeken te door. fhuffelen , of er iemand chool, om hunne geheimen af te luisteren, Zeker is 't, dat er raauwelijk onder hen pge- twist is; doch de bijzonderheden konden wij vooralsnog wiet te weten komen. Alleen is ons bekend, dat de inlandíche

«

183 BRIEF VAN CAROLUS NIELLIUS

Theologanten wel van de buitenlandfche wenschten ontfla= gen te zijn; terwijl deze zich op hunne beurt beklagen , dat . men hunne tegenwoordigheid miëbruikt, om daden te wetti- gen, welke zij noch voor God, noch voor hun geweten, och voor de Christenwereld verantwoorden kunnen. Mijn- heer (*) Martinius (prak er mij van met tranen in de oogen, en zeide, dat vele anderen met hem om een fraai ding wil- * den, dat zij nooit een voet in dit land gezet hadden, als zien- de ín dezen ganfchen handel (+) iets van God, iets van de menofchen, en ook iets van den Duivel. Evenwel vrees ik, dat hun de noodige moed en beradenheid mangeit, om de boosaardige onftuimigheid der meerderheid perk te zetten, Wat ze in ’t openbaar verhandelen, bepaalt zich tot re- devoeringen, welke fommigen der Theologanten om de 4 of $ dagen houden, ter wederlegging der redenen, door de on zen in de conferentie aangevoerd, Dit duurt zoo wat een uur, Door ‘middel van twee of drie van ons, die zich on- der de toehoorders fteken, hebben wij er eenigen van gest: hoord; en wat daarin den fraaiften glimp van. waarheid had’, is door ons in de verdediging van ons eerfte Artikel weder- legd. De laatften, die gefproken hebben, waren ({) drie Duitfchers en één Zwitfer; maar zoo rampzalig en kinder achtig, dat gij-er verbaasd van zoudt geftaan hebben. Al-

(*) MaArruiÁs MA RTINIUS, Rector der Illustre School te Bremen. Hij werd gehouden voor den billijkften der bui- tenlandfche Theologanten, maar daarom ook zoo fel door GOMARUS en anderen gefcholden, dat hij, volgens „het - " verhaal van den Schotíchen Theologant BALCAN UAL op . ’% punt ftond om de Synode te verlaten,

(+) Hetzelfde moet hij aan den zoon van poppius ge- zegd hebbén. BaRanpr, Mist. der Ref. III. 436.

(4) De drie Duitfchers, zoo ik meen, waren nENaricus ALTING, Profesfor te Heidelberg, wegens de Paltz; ce- ORGIUS CRUCIGER, Profesfor te Marpurg , en PAULUS STEINIUS, Hofprediker te Kasfel, beiden wegens Hesfen, De Zwitfer was SEBASTIANUS BECKIUS, Profesfor te Bazel. De laatfte begon met te zeggen, dat hij naar de wijze der Atheners zonder voorrede dadelijk ter zake zoude treden, en tot bewijs haalde hij dadelijk uit met eene vrij lange voorrede, Hierop ziet dat deftige guamguans, ftraks door NrëLLIius te melden.

nn

AAN JEAN AUGUSTIJN. 183,

les, wat ze zeggen, lezen ze voor uit hun opftel, en nog’. hebben ze fomtijds moeite om hun eigen fchrift te lezen. Doch ’t ergfte is nog, dat ze niets zeggen, hetwelk niet in de Explicationes Urfini e+ Parai ftaat. Hunne ganfche wijsheid: begint en eindigt daarin ! En dac wordt door den Voorzitter der Synode nog als vrij wat bijzonders geroemd en geprezen.

Met het 4de Artikel is men bijkans ten einde, Een Zwite: fer, nadat hij zijn guamguam met groote praal had aangehee ven , beantwoordde alle onze plaatfen met de ééne ‘ander-. - fcheiding tusfchen uit- en inwendige roeping, en dat de uic- wendige wederftandelijk is (gelijk de verworpenen die nood- zakelijk wederftaan) maar de inwendige niet. Nadat hij deze. heerlijke pleister had gelegd.op al de wonden, die hun dweep ‘ziek (*) Manicheisme zijn toegebragt, maakte hij eene raau- we en iijzingwekkende gevolgtrekking, zeggende dat het ge-

‘voelen der wederftandelijke genade de grondvesten van den Godsdienst en de zekerheid des Christens ’t onderfte boven keert ; dat men evenwel met David moest zeggen: God is mijn rotsfteen, God is mijn hoog vertrek,” etc, En met den: Apostel: Wat zal ons fcheiden van de liefde Gods,” etc, Rom. 8. Zie daar al de wijsheid van dien goeden Doctor, dien men zoo ver moest komen halen! En daarop zal vonnis vallen wegens het (}) gde Artikel! Terwijl men in dezer voege beraadflaagt en den weg tot onze veroordeeling baant, gelasten ons de Heeren Gecommitteerden der Staten Generaal , om ín gefchrifte alles bij hen in te leveren, wat wij ter onzer verdediging over de 5 Artikelen te zeggen heb- ben; maar de tijd, dien zij bepalen, is zoo kort, dat wij aan 't gefchil onmogelijk zijn eisch kunnen geven, Eerst wilde men, dat wij alles, wat wij te zeggen hadden, bin nen 14 dagen inbragten. Al wat in onze magt was, heb- ben wij gedaan ; 5 gelijk brenger dezes en de brieven der an- dere broeders u breeder berigten zullen,

‘Ferwijl ik hierben, heeft het (}) fcheurziek gedeelte der Wal

ve, >) De leer van twee beginfelen, één goed en één kwaad, in hetzelfde Goddelijk wezen,

(F) In het 4de Artikel hadden de Remonftranten ver” klaard, dat tot bet geloof en de volharding in dien de genade Gods noodzakelijk, maar „wat de maniere van de- kern derfelve genade aenging, dat die niet onwederftan-

delijk was.”

(4) Deze uitdrukking is zeer juist. Niet de Remonftran-

ten, gelijk men meest denkt, hebben zich van de Contra- remonftranten , maar de EOnarEmonfkra neen zich van de RKe- moanftranteg afgefcheurd,

« a

$

384 BRIEF VAN CAROLUS NIËLLIUS

lonfche Gemeente te Utrecht van onze Clasfis te Leiden verworven dat Agache, tot dus verre buicengewoon pre- diker, hun als gewoon kerkleeraar toegeftaan is, en aanftean- den Zondag in den dienst bevestigd wordt, Dat is even of men mij zeide; Gij kunt vertrekken,” Want niemand moet denken, dat men om een hándvol menfchen, en ‘die meest an, twee kerkleeraars zal houden. Mijn vonnis is dus ge- veld eu ten uitvoer gebragt vóór dat mij nog van iets ge- fproken is, Wat mij betreft, 'c fpijt mij niet, dat ik ge- fcheiden. word van lieden, wier handelwijze evenzeer ftrijdt met alle regt, billijkherd en Christelijke opregtheid, als hunne gevoelens mêt de natuur van God en allen Godsdienst, Ook voorzie ik reeds, dat zij, zonder Gods genadige afwending , de ijsfetijktte beroerten over het land zullen brengen , en den Hervormden Godsdienst bij de. ganfche wereld ten fchand- vlek, ja ‘tot een verfoeifel (*) ‘maken zullen, Gelijk alle

(*) Deze brief is van den rs Februarij, en in den. loop van Januarij voorgaande werd er een pasquil aan de deur des Syrodale vergaderplaats geplakt, dat getuigt van het afgrij= zen, betwelk de ftellingen der Dordíche vaders in fommi

gen verwekten: |

‚» Triumphe van den Gereformeerden Duivel onder fyne Synode, vergadert tot Dordrecht,

Toen în Hollandt tot Dort de Synode was begonnen ,

Vuurde de Duivel voor de Hel met piktonnen :

Want al heeft hy alom veel vrienden en knapen woonen ,

Nochtans en kreeg hy nooit by één alfulke perfoonen ,

» En nergens op aerde vergaderde alfulken Raedt,

Om te bewijfen, dat Godt is oorfaek van alle quaedt;

Of dat hy den mensch ondoenlyke dingen gebiedt ,

Of eeuwelyk verdoemt de geftorvene fielen om niet.

Want al is ’t, dat de Duivel wel weet door reden,

» Dat dit geheel ftrydt tegen alle Goddelyke feden,

» Nochtans is hy bly, dat foo veel kloeke mannen

Leeren Godt te wefen een Prinfe der T'yrannen,

En dat Godt van eeuwigheit den vrijen wil heeft gebonden ,

Willende als vriendt kiefen d'een, en d'anderen verwerpen als konden 5

En hoopt door dees’ leer te krygen met groote hoopen

De geenen, die meinen ’t quaed niet te konnen ontloopen.

7 AAN JEAN AUGUSTIJN.. 185

îlijkheid., mrenfchelijkheid en opregtheid nit het midden der erkelijken verbannen is, zoo fchijnt ook alle waardigheid en goedertierenheid de Heeren Politijken verlaten te hebbem Toen wij de eerfte reis dâtgene onzer verdediging inleverden , wat wij in 14 dagen hadden kunnen afwerken, was men gebelgd dat wij met zulk een dik boek voor den dag kwamen, en te” gelijk ftreek men ons vinnig doot dat wij niet alles hadden afgedaan, Wij vertoonden de onmogelijkheid zoo wel om meer te doen, als om op alle witvlugten onzer vijanden vals ledig te antwoorden-.en te: gelijk kort.te zijn, Men wierp ons tegen, dat wij met de weêrlogzing der gevoelens van partij niets: te maken hadden,- maar alleen met de verdeda ging van onze eigene. Wij antwoordden ’t onmogelijk ve zijn om ’t een zonder * ander te doen, Een anderriep ofis toe dat eene eenvoudige. voorftelling van-ons gerbelen de eisch was, zender wijders, Dit is, zeiden wij, voorlang reeds ges $chied, De Heeren willen dus niet, dat wij ons verdedigen en het gevoelen onzer tegenftanders wederleggen? ‘Dat bes , Jetten wij u niet, was ’e antwoord, - Hoe nu dán, ‘wat :wif . men van ons? Men wil den naam niet hebben, dat teh ont belet ons te verdedigen , en evenwel ís men. gebetgd;, dat wij op den hoofdinkoud van zoo veel boeken, waarfn otite leet bedigt wordt, het noodige ten antwoord ‘zeggen. Hier ep ‚ons de (*) Heer van Brederode dit toe, daar Esfens ‘weêr wat anders. In ’t kort, t'was een verward’ getier van- allérs lei ftemmen, die dwars uit elkander liepen en de eene de an- dere niet verftanden, zulks * onmogelijk: was uit al dat ge-

» Dies bedankt hy Calvyn voor dit nieuw kamerfpel ; : B , En d’ anderen (al hij bedanken , als. (ij komen in de Hel’ » E

Deze regelen had BRANDT opgenomen in het 3de deel zijner Historie der” Reformatie, bl, 4195; doch de toenmalige Regering duldde niet, dat ze door den druk bekend werden, - Naderhand heéft men dat blad toch gedrukt naar de kopij van den fchrijver , en in fommige exemplaren, waaronder ook het mijne, op nieuw ingefchoven.' Zóo wel om deze têden als om een denkbeeld‘te geven, hoe men bitterheid met bit- zerheid betaalde, Ben ik deze’ regelen hier niet willen ach- terhouden,.

(*) WALRAVUS DE BREDERODE uit Holland en West- vriesland en HENRICUS VAN ESSEN uit Gelderland, beí- den van wege de Staten Generaal tor de Synode gelastigd,

166 BRIEF VAN CAROLUS MAËLLIUS

fchreeuw iets zekers op te maken.. Dit alleen begrepen wij dat ons uit genade nog 8 dagen: gegund werden , om over

de 4 verdere Artikelen alles, wat wij konden, te zeggen.

Hoezeer doorgeftreken en bedreigd, hebben wij befloten ons voorzigtig te haasten, en onze verdediging, zoo veel wij kun- “nen, geregeld voort te zetten. Willen zij ons gefchrijf niet meer inzien, zij laten dan taan: wij zullen echter in ftil- _ te onzen gang gaan, Onze arbeid kan den nakomeling nut- tig zijn, Wat ik echter in nijn hart befchrei, is de rampzalige regering van dic land, Die hier ’t hoogfte (chreeuwt , wint het. Alles.denkt men met geweld te drijven. De uitmuntendfte saeafchen ftaan bloot voor de fchande en ellende des kerkers. Bij. de drie groote perfonaadjen heeft men nu gevoegd onzen Heer van (*) Moersbergen, die door vier cornetten ruiterij in 'e laad van Munfter is opgeligt. Hij is de parel, gelijk gij. weet, van onzen adel, ja van het ganfche ligchaam der Staten onzer provincie, Daar zit hij nu opgefloten in een treusig kerkerhol! «De verbittering tegen hem is ten top, en % gerucht wil , dst men hem op de pijnbank leggen zat, O God! wat rampzaligheden hangen den uitmuntendften fterve. Jing niet over ’t hoofdì Zijn hoofdmisdrijf zal, mijns sch. tens , wezen, dat hij op aanraden van wijlen Ledenberg naar den Haag geweest is, om den Staten van Holland op eene bezending aan te ftaan, die onze Magistraat aanmoedigde om zich tegen (+) den gisch van zijne Excellentie te kan=

(*) ADOLF VAN DE WAAL, Heer van Moersbergen. Daar het fchavot, waarop OLDENBARNE?FELD het hoofd

liet, tien dagen na den moord ftaan bleef, dacht men, dat.

het dezen Heer gelden zou. Door medelijfen met zijne vrouw en den raad zijner vrienden verleid , verlaagde hij zich om verg!ffenis tewerzoeken voor misdrijven, waar hij niet fchul- dig aan was. Deze kleinmoedigheid wordt eenigzins vergeef. ‘lijk, indien ’t waar is, wat Niër hier zegt, dat men hem de pijnbank voorgehouden heeft; en dat het waar is, daar twijfel ik niet eens aan, omdat ook.LEDENBERG En DB GROOT met de pijnbank gedreigd zijn.

C}) Prins MAuRiTs eischte de afdanking der Waardgelders welke de Magistraat van Utrecht had aangenomen, om zich tegen een oproerig gemeen en eene nog oproeriger geestelijk. heid, die beide op de hand zijner Excellentie waren, te handhaven,

/

amd

AAN JEAN AUGUSTIN. 187

__ven.'Nu zal de wfaak zich aan hem koelen, onder voorwende fel van verraderlijke aanflagen te ontdekken , die ter verdrnke king der beste patriotten verzounen zijn, Ik weet niet waar % met die hevigheid nog heen moet. Overal loopt het ges zucht , dat Mijnheer de Advocaar en de laatst gevangene hun ‘hoofd op het fchavot laten zullen, .O Godsdienst! O Geest. vervreemd van Christus , die u kleedt met den mantel der kelligheid! Maar, Mijn Heef en zeer geëerde Broeder, wij- allen zijn det grond bekommerd over u.: Men loert van alle kanten om u te vangen. Zelfs zeggen ze, dat zeven folda- ten zich hebben aangeboden om u dood of lgvend in de hane den. van hen te levêren, die u bitter, maar zonder: reden , haten. Mag ik u bidden, wees op uwe hoede, «Houd:u in de ftad waar gij zijt, en zet geen voet buiten de poort. Ook kunnen de zaken, zoo als ge. nu ftaen, niet lang blijven, Pas op uzelven zoo veel gij kunt, of God. zich mogelijk van u nog voor een nuttiger einde bedienen wilde, Ook de voorn gienigite onder de Heeren toonen zich grootelijks . bekom- merd, De Engelschman verraadt zijn oogmerk, om zich onze beroerten ten nutte’ te maken; het barfche en hoogst onbe= leefde voorftel van zijnen Gezant hebt gij, denk ik , verno= men. Om het volk te fusfen heeft men het gerucht ver. Spreid, dat de Koning van zijne ergfte eifchen afziet, Maar wij vernemen van goeder hand het tegendeel, Daar evenwel lecten wij niet op; maar op God, die ons voor alle onge. mak kan bevrijden, en opy de zuiverheid onzer zaak, die ons aan alle kanten de overhand geeft , en om welke te handha ven wij bereid ftaan alles met Gods hulp te lijden, wat Hij de menfchen zal toelaten ons aan te doen, Wij hebben Hem ligchaam en ziel toegewijd, en hopen van zijne genade kracht, om den loop van onzen dienst in het midden der zwarigheden, die ons dreigen, even moedig te vervolgen, als woordezen in den voorfpoed. Ook zien wij onze kerken, ten ‘fpijt dier tegenfpoeden, in getal en ijver aanwinnen, De waarheid zal te meer dierbaar worden, nu men haar met ge- vaar en fchade zal moeten handhaven, Velen, het is waar, zullen ons verlaten; maar de welgezindften zullen de onze blijven. En al zagen wij ons ook van allen verlaten daar- om betaamt het echter niet Hem te verlaten, die de woor. den des eeuwigen levens heeft, Ik bid Hem van ganfcher harte, dat Hij zijne zaligmakende waarheid in het midden der

y

188 BRIEF VAN CAROLUS NIËLLIUS- AAN JEAN AUGUSTIJN.

Christenheid: herftelle; dat Hij ons allen tot werktuigen zij- nes genade make, en u, -

\ KJ

vn Heer en zeer geëerde Broeder ,

lang leven en voorfpped fcheuke, bewarende u”voor de: hin gerlsgen van de manen des bloeds, en verfterkende u naar giel ex Hgchaam; tot welwezen zijner Kerk.

‘In vliegende ' haast van- Dordrecht, den 15 Februarij ers “Uw ondérdanige en genegene Dienaar, wieu"gij kent,

Na de lezing aan Vulkaan te offeren,

De verzameling, waartoe: de bovenftaande brief behoort s twof ik-otlangs aan bij een’ mijner vrienden hiër ter ftede; bij sent vlugtige iezage kwam zij mij zeer belangrök voor, als bevattende. eene menigte brieven van EPIsSCOPIUS, HO= GERBBETS, DE GROOT, CAMPHUYSEN en andere ver- volgde. Remonfiranten. Wij bieden den lezer dus dezen brief flechts aan als eene. proeve van grooter voorraad , en noodie gen hem op de lezing van eenige volgende, zoo deze de eer nen hebber van zijne ‘goedkeuring weg te-dragen. Vaarwel t

" HALBERTSM A. Dea, den ro Februari

DE GODSDIENST DER ZOOGENAAMDE BESCHAAFDE WERELD ; EEN MENGSEL VAN HEIDENDOM MOHAMEDISMUS EN VALSCHE WIJSGEERTE.

_… _ (Wervolg en fot van bl, 150.)

Zien aan het bepaalde voorfchrift ‘der kerkelijke inftellingen te onderwerpen, vorderen de ftaatswetten. De kinderen moe- ten gedoopt worden ; en dit geeft bovendien eene gewenschte áanleiding, om zijne naaste betrekkingen en vrienden, tot gezellig genot, bij zich te vereeriigen , en anderen een com- pliment te maken. Wij waren regt vrolijk bij den doop „” heet het dan bij eene volgende ontmoeting. De kinderen moeten ook aangenomen worden ; dit is eene gewigtige han- deling ; het is de intrede in his leven, in de wereld, De zoon kan voortaan deel hebben aan het gezelfchap der man- nen, en, zonder de welvoëgelijkheid te kwetfen, de kaar- teg opnemen, wanneer ‚vader van het fpel moet opftaan ; en de dochter is van dat oogenblik aan rijp , om zich bij de be- zoeken te voegen, die Mama geeft en neemt; ook verkrijgt

DEB GODSDIENST DER ZOOGENAAMDE BESCHAAFDE WERELD. F89

zij nu ligt wel eene bijzondere kamer om ‘eigene bezoeken te ontvangen, Papa en Mama hebben , na lange verwijde- riog van het altaar ,.zich toch voor deze: keer met de kinde- ren dadr bevonden, De predikant heeft aan. elk kind eene afzonderlijke: sanfpraak. gehouden, en ‘hetzelve de belangrijk» heid der zaak op het hart gebonden. Onze: dochter,” vers telt Mama, herinnerde hij haar’ naam. KuNIGUNDA, riep: hij uit, welk een zielverheffende. naam s Hij beduidt: de Koninklijke, Dat nooit.de hooge geest uit hare zielwijke;,

gie baar gedacht. zoo eigen is! Onzen zoon bragt hij zijns

grootvaders verdienften bij den ftaat-in-gedachten,: Word hem gelijk, fprak ‘hij; ftel zijn edet beeld amw: ganfche leven

voor het oog van uwen geest! Het was.een feest, eenig in

zijne foort;, nooit ben ik zoo gefticht geweest.” In ginde íche huis is onlangs. eene dochter gehuwd, Dominé heeft zich. zeer wèl gehouden; hij nam geenen trouwtekst uit der Bijbel ten grondfiag „maar. roemde de deugden der verloafderi dn hunne ouders , herinnerde hun zer loups de pligten hunner riieuwe betrekking, en beloofde hun de gelukkigíte. toekomst. Eend fijne tante was zoo dwaas, hem aan tafel daarover te ondere houden ,‘en Het zich maar niet tevreden ftellen; doch hij wees hear eindelijk kort af met de woorden: Wij zijn ‘niet hier , om van erge: dingen te preken, maat om bij eten: en drin. keen vrolijk te zijn’! …— Daar is een vader: geftorven ; het ges weten wordt wakker bij den zoon ,die hem veel verdriets vere oorzaakt en zijn’ dood befppedigd heeft, : Hij gaat bij een” vriend des overledenen , en treedt met de wanhopige woot. den in de kamer: „Mag cen vadermhoondér week: bij u ko- amênf”…— „Ik bid. u, welke griltent”? is ‘het ‘antwoorde 9, Zet. dat uit uw hoofd, en drink een glds: wijn miet mij!'n Het gefprek in bet trèurkruis verzekert. óns, dat.mén. een deugdzaam man zal ter. aarde .beftellen, ' „-Wie-hem kende „% heet het’, heeft hei’ dok geëerd en befnind en: Zal ‘heit mêt óns beweenen.?’ Het is ovetal maat ééne ftem tot zijnèn lof; en: wie aat zijne volkomenheid wilde. twijfelen zou voor een’ lastèraar: gehouden worden: Ook de predikant zal aan het graf geene andere taal voeren; doch mogt hij het wagen, bet zondige leven des afgeftorvenen met fleches-zach- re woorden te gedenken, zoo Wardt bij gefingad;, en het wet,

boek doorfhuffeld, of men hem niet voor het- geregt zou kon,

nen betrekken, ,., , Bij zoodanige. vervrcemdirig van het, Chirstendo wil- men MENGELW, 1828. No, 4. Ie of

10 DE GODSDIENST

echter geenszins het voorrègt opgeven van een Christen te zijn, in tegenftelling met den Jood, dien men. billijkerwijze anbert te mogen Verachten, Vraagt men, waarin het Chris. sendotn beftrat, zoù hoort men flechts van Aes geloof tn God @h aan de onfierfelijkheid der ziel. Niets weet men noch wil men weten van de grondieeringen des Evaugeltes; de Godheid van CunrrisTus (*), de verzoening door zijnen deóod , de tegtvaardigmaking door het geloof, de heiliging van hart en leven door cops geest, en het lsatfte oordeel, Naauwelijks laten zich nog eenige zwakke herinneringen uit het jeugdig onderwijs vernemen; en deze dienen, even als de bijbelpiaatfen, welke men federt ‘nog in het geheugen heeft, gewoonlijk tot fpottende agnmerkingen, Aan een dwendig. geloof aan de ontterfelijkheid der ziele ontbreekt het den meesten volftrekt; want wie dezeive ook aanneemt, ftaat haár toch geenen invloed op hart en leven toe, Men houdt sich of in het geheel niet op met de. gedachte aan de eeu wigheid , of oppert nuttelooze vragen, welker beantwoording het Christendom ous wijsfelijk onthouden heeft ; b.v. of de ziel der afgeftorvenen welligt op eene (ter zal komen? of de ver- bazende menigte der verrezenen, op eene wereldkloot als ope sarde, wel plaats zal kunnen vinden? Doch zijn ie- ven , am der onfterfelijkheids wille, te. reinigen en te heiligen , valt ndemend in; want de gedachte aan dood en graf: (taat ns /etaniael tegen, én wie zich tot het leven na den dood wilde voorbereiden, moest die gedechse vasthouden en koes- tezen, - zt

‚De manmen laten het intusfchen meestal san zijne plasts, of de ziel zal voortduren. Beftaat er nog een ander le: vett, het is goed; beftaat het niet, zoo kwel ik mij daardver geenszins” Dus hoort men hen fpreken, en ziet er uit , dat %elfb de mogelijkheid van eenbeftasn na den dood niet ern- ftig bedacht, noch voor hen verfchrikkelijk gevonden wordt , wien zingenat het eenige er hoogfte goed Îs, Hier fchuilt den ook de beûn der immer dich vermenigvuktigende zelfmoordeh $ want dlechts hij :(}) kan zich dooden, die ziet gelooft over _(*) Menigeën hoort ligt wonder op, dat men onze Deiefche naburen, bijna op eens, weêr zoo regtzinnig Is ge- Wótden! Wij voor ons zijn tevréden, als men het Chrísten- dom In zijn geheel maar nederig ent hartelijk dathneemt, zon- der met iemand over het juist begrip van fommige hooge of diepe teerftakken te wilten twisten. Wert,

(4) Dit is zeker te {tout en te algemeen beweerd. Jer.

NN

DER ZOOGENAAMDE BESCHAAFDE WERELD, 191

het graf te zulen voortleven, en dus geetie rekenfchap vreest. Doch onder vele zogenaamd befchaafde Heden wordt het ‘voor verffandig gehouden, wanneer eet Zieke, die nog mâanden, weken, dagen op eenen zekeren dood zou te wach- ‘tert- hebben, òf wanneereen beleedigde , die geenë bloedige “wraak kan nemen; zich „den kogel door den kop jaagt.” Doét het een huisvader, wiehs zaken door eigene fchutd in de wir ‘geraakt bijn , zoo wordt het afthans doot velen niet onverftan= ‘dig gevonden, dat hij zich gen langèêre zorgen onttrokkén ‘heeft. Het ongeloof aah de voortduting der iel ie enen gewis zeer wijd verbreid, "Het vrouwelijk geflächt fteit een levendiger belang in de zaak; de: hoeders willen hare afgeftorvene kinderen, de dochters hare ouders en bloedverwanten weiderzien; daarous gelooven zij In onfterfelijkheid. Het is hierbij echter ook maar ‘omm dit wederzien te doen ;beftond dat tiet „zoo wenschte men vok de onfterfelijkheid niet, en miste gaurie, wat de Schrift belooft, namelijk het helderder inzien van de wonderbare we- gen en rasdsbefluiten der Voorzienigheid, het aanfchouwen van GOD En Jezus CurisTus, en de verkeering met de Voltnaakte regtvaardigen en de menigte veles duizend Enge- Set. In vele doodsberigten luidt het: Slechts het ge» foof gan een toekomttig wederzien kan ans troosten” Dus niet het geloof aan oop svaderliefde in cua1srus, en zijne Öneindige wijsheid; niet yons gedachte: De Heer heeft go- géven, de Heer heeft genomen, de naam des Heeren zij ge- Ioofd s Bij geëtie andere gelegenheid wordt het geloof san de onfterfelijkheld der ziel, als een vertoest fchitd uit eene dude wapenkamer, voor den dag gehasid, dan bij fterfge- Viltèn, en van geene onfterfelijkheid wotde ooit melding ge- livakt, dan eene zalige. Hij heeft het wél,” zegt maen, fohder onderfcheid, van elken doode ván- goeden huize eq opvoeding ; 5 maar wij lijden de fmart, Hij is niet té: bekie. gen, maar wij" Wie daarbij flechts even wilde te: kenhen geven, dat wij ovèr zaligheid of rampzaligheid der. efgeftors Vetten: geen volkomen oordeel vellen kunnen, en-det benen twijfel velen eerien treutigen toeftand tegengean, die zou nide Weinig aanftoot geven, Ook den bezwokenen in een tweet Bevecht, die: met een onverzoenlijk ‘Kart'ntar de karpplanes ormde, en liever met de verijdelde hoop op wrat fterveet:; dan de troost zijnér eenig achtergelarene tmoedet wilde Vlijt vén, heeft meu, bif Zijne begrafenis, Hoótén' tig -prijdem O 2

‘192 DE GODSDIENST

» Kan dop :anders- dan hem gelukkig maken? Het jonge rsgensch was immers alleen niet, beftand, tegen het heerfchen- ‚de vooroordeel der. noodzakelijkheid van het tweegevecht 5 .bij- moest zich daarnaar. {chikken, wilde hij niet door alle «zijne bekenden.en makkers veracht. worden; hij moest zijn le- ven, of anders „de rust. zijner ziel, op het.fpel zetten, Dat sgel cop toch niet wit het oog verliezen.’

Daar dit mengelmoes van halve meeningen en volflagene ‘dwalingen met het Christendom geheel niets te doen heeft zoo is het natuurlijk boven het verfchil der bijzondere gods- dienftige gezindten verheven, Men befchouwt elk derzelven «gls: eene: foort van Kaste, tot welke men door geboorte bee hoort , maar ftelt hier. geene waarde in , en plaatst geene van ‘haar lager, dan -de,ftaatswetten die plaatfen. =… » Wij-gelaaven ellen: aan eenen en denzelfden cop,’ dus verdaart zich de mindere klgsfe der zoogenaamde befchaafde lieden. …„ Het is flechts noodig, dat men zijner gezindte ge- trouw blijve,’ zegt.de hoogere 5 het verfchil der leere doet tot de -záak nièt, en daarover te fpreken, is de zaak der geestelijken. Wie Jyd is,-bliijjve Jood; wie Katholiek Hijve Kachoiiek, -Gefteld ook, dat men de meeningen eener andere: partij beger : keorde zoo is. het toch der moeite niet swabrdig over te-gaen.” Eene in dezen zin verlichte Protes- tatin: buigt -zich , inneene Katholieke kerk , zonder bedenken, voor het. Hoogwasrdige , om geen opzien te maken ;en de aan haar gelijke reizigfter--betuigt, niet te kugnen begrijpen waarom de :Evangelifchen te Rome geweigerd hebben tê& kuie- ten, wanneer de Pgus den zegen, uitdeelt. …z Vragen ;wij :eindelijk naar bet gebouw der zedelijke gronde Kellingen , op. den valfchen grond dezer Godsdienst der zoo- genaamde befchgafden ‘opgetrokken, ,:zoo vertoont zich een treurig wargacen van. Onchriscelijke, GEnkDEeldEn en Heidensch bijgeloof; « ::

ncÂls"hoogfte Jevensdoel wordt, „300 ‘iet altijd genoemd , tech. algemeen. gevolgd, een betamelijk, genot van zinnelijke genoegens, inzonderheid, der. gezellige. vermakelijkheden. Dat sis .:beftendige .rigting. der ziel daarop. voor. het inwendige lee ven, verderfalijk…is komt „niet in aanmerking. Wat die gem noegens. (oren, kan, moet . verwijderd. worden, ‘al Zou men gaardoor ook heilige. pligten „uit het oog verliezen, De nood- leugen gaat daarom voor geoorloofd en. ‘onvermijdelijk door, wanneer men op, die wijze zich, cn anderen iets onaange-

DER ZOOGENAAMDE BESCHAAFDE. WERELD. 193

naams, hoe gering het ook zij, befpáren kan, Men houdt ziet flechts, door onwaarheden, de krankheid- of den dood. van geliefde perfonen. verborgen, maar ‚rede zich alzoo ook, uit elke onbeduidende verlegenheid. Het fchijbt een middel dat men zonder bedenking bezigen kan, om pnaangenaamhes, den ze vermijden, en te zorgen , datgeen onvoorzigtig, ges drag kwalijk opgenomen. worde,. Desgelijks ontziet men zich, dikwijls niet, beroepspligt uit.het oog: :te verliezen, en bij openbaar bedrog te zwijgen, wanneer men anders gevaar zou, loopen, een° man van gewigt te verbitterea. „Eer ik mij dien ten vijand maak,” heet het, laat ik alles loopen, zog als het. wil” Zeer bevredigend’ is, in zplke.gevallen, de, grondftelling: een ieder is zichzelven,de naaste,” Zoodrar derhalve de eigenbaact, of die herfenfchim gder- eere mede in het fpel komt, welke zich ieder op zijne.wijze gevormd heeft, vergeeft men zichzelven en anderen. Dit voorn » deel kan bij medenemen „merkt meg dzn-aan, in bereke king tot eenen ambtenaar, die zich langs wegen te verrijken weet, welke de ftaatswet niet ftuiten ‘kans daarover kan niemand hem iets zeggen.” . Op. gelijke. gronden: houdt men, het ook niet voor fchandetijk, dat meu: zijn gegeven woord breke, wanneer men het buiten zijne fchade niet houden kan, De bruid van den zoon wordt, ' zonder vele bedenke- tijkheid, door den vader des bruidegoms aan hare ouders te- ruggezonden , zoo de baardelooze jongeling haar zat gewor- den is; want zijn levensgeluk mag niet op het fpel gezer worden, wegens eene în jeugdige onbedachezaumheid gedane belofte,” Tot redding ‘van de eer eener dochter. wondt de voorflag gedaan , dat.zij zich heden met haren ondeugenden verleider trouwen late, en na acht dagen weêr doe fcheiden, Het huwelijk is, in het oog van velen , al haast niet meer, dan een akkoord op levering , waarbij men bedongen heeft om terug; te mogen treden, zoo de geleverde waar de proef piet houdt. Het is daarom vergeefs, dat gij den minnaar voor de verbindtenis met een ligtzinnig , bedorven meisje wilt waar, fchuwen. Ik zal het beproeven,” antwoordt hij u; gaat. het niet, dan kan ik mij immers van haar fcheiden laten : de: kosten maken niet uit,”

. Zom bij zoo bandeloos ongeloof inderdaad. ‚ook nog bijge” loof plaats vinden ? Hetzelve vindt niet alleen zijne plaats, maar handhaaft die ook , met gelijke kracht onder de zoo- genaamde befchaafde wereld, als onder de laagfte volkskjas-

194 DE GODSDIENST DER ZOOGENAAMDE BRSCHAAFDE WERELD,

fe. Nog immer worden er kaarten gelegd, of uit de koffij voorfpeld, en kogels ‘gegoten. De knaap, bij wien de arts niet fpoedig genoeg de koorts verdrijven wil, moet met zijne: eppasfter, ta den vroegen morgen, op eene brug rijden, en eén briefje, met geheimzinnige figuur befchreven, in ‘het wan ter-werpen. De bediende, die zich met eene bijl in de hand gehouwen heeft, moet, op raad ven zijnen volkomen onge Joovigen heer, in wiens oogen de wonderen van CHRISTUS: oudewijfsfabelen zijn, het fchadelfjke ijzer door zijn eigen. vuilnis halen, en dit drie dagen lang verzwijgen, om de {onde te doen heelen. Zijn dertien perfonen aan een* meale tjd. bijeen, en wordt deze bedenkelijke omftandigheid eerst laat opgemerkt, zoo wordt in haast een veertiende ergens van- daan gehaald, en het eten begint niet , vóór deze gekamen Ìs, Een mân,in wiens oogen mozss een bedrieger, CHR IT rus een zelfbedrogene is, wil een fraai huis nier kaopeu, om- dat binnen deszelfs muren, in vier jaren , vier menfchen zich vermoord hebben,

‘En dezen geest is de Godsdienst der zoogenaamde befchaaf- de lieden, Is zij u een gruwel, zoo bidt van nu san nog inniger den ooit: Heer, uw koningrijk kome! (*)

(*) De Redacteur. voelt, gelijk de geëerde Vertaler, zich. gedrongen, den Lezeren van dit vertagide ftukje, hetwelk vooral met den gerst .dér onderfcheiding dient. gelezen te worden, te doen opmerken, dat hij wel verre is van al bet, daarin geftelde of beweerde te beamen, of, onbepaald, op ons Vaderland toe te pasfen, Ook hier gelde wel degelijk het: Beproeft alle dingen , en behoudt het goede,

DE ZAMGERES HANAU, SONTAG TE FRANKFORT, (Pervolg en flot vas bl, 153.)

El enatsre SONTAG Zong ; en allen verklaarden een- parig, kunne hoogstgefpannene verwachting overtroffen zien, en tevens de uitfpraak van CATALANI? » Zij-is » Éénig in haar vak (genre); maar haar vak ís Klein," voor laster , uit jaloezij geboren. Men zag grijsaards weenen, Ik elf (de verhaler, Dr, BÖR Ne) was geheel ‘weg. ‚……… Én zoo men veelligt meent, dat ook mij te dezen iets menfohe- lijks bejegend zij, dan voel ik mij niet Gerk genoeg, om mir

_

DE ZANGERÈS HENRIËTTE SONTAG TS FRANKFORT. 198

zelven alleen aan een befpottend medelijden prijs te ge- ven, maar wil ik mij verfchanfen achter de getuigenisfen der- genen, die, zoo hier als elders, over HENRIETTE gefchre- ven, gezongen en geiijld hebben. Aldus verbonden , kug- nen wij de fpotters zelve befpotten !

Ik daizel! Dronken Duftfchers heb Ik gezien, niet bevan- gen door wijn, maar door zuivere geestverrukking! De Tijd is zwanger, de Eeuw ffaat vader te worden, en groote din- gen zullen gebeuren !,,, Wat ís er niet al gedicht en gefa-

beld! Een landftorr werd er befchreven op den Olimp. Zelfs.

vrouwen, kinderen, grsaards, en Veteranen in het gebied

der Fabelkande, grepen naar de wapenen. Kritifche {uffefs .

hebben der Zangeresft liefdesverklaringen gedaan, én in het donker fchuilende Recenfenten derzelwer voorbeeld gevolgd, Wigtige Philologen tbben ligte gedichten gemaakt, en beu- zelende ANAKREONS met het fchoone meisje van dood en onfterfelijkheid gefproken, van den jammer des aarde en de . zaligheid des Hemels, en haar gebeden, hare onfchuld te bewaren, Een fentimentele ziener zong :

Lievling! kom, fla mij den fluijer apen ! » Kom, ontraadfel mijnen hoogen zin 4

Maar ach! de lieveling is naar Parijs geguan, en heeft den hoogen zin des gefluijerden niet ohtraadfeld,

„Eene Geestenflen, aon. HENRIËTTE sONTAG deed zich hooren 3 maar de Geest (cheen zeer volbtoedig : Kij fprak , on? der anderen ook van galvanifche verrukking. Een ftetrekijl ker vergeleek haar den: melkweg , die san:het oog des » gelukkigen beelen” fteeds nieuwe werelden ontdekt,” Een ander zeide: „er beftonden geene meeningen, geene tweet

» fpalt meer; de palm der tevredenheid verrakte aile gemoer

deren ;-alletweedragt was verdwenen.” (Ach, waarom zendt mien haar niet gaar Konflentinopel, om den Divan te vere murwent) In onze Duitfche Novemberdagen werd de Zangee res van Hesperifche luchtjes” omgoocheld, Een ander ver- klaarde : dar hij met fierheid eens zijnen kleinzonen zoú ml vermelden. Ook ik leefde in de groote Een \” Een dich. ter zoug profetisch en epregt :

Mij verlaat , bij uwen aanblik , Aêm, beweging , geest en leven! *’ Een «ander: 7 Een enkel woord deed zij mij hooren, Een zilverblik Aleghts ving ik op;

ki

196 DE: ZANGERES' HENRIËTTESONTAG

En #àlig zal ik lang nog leven | » Van dezen Dik en van dh woord 1°° '

CWanneer deze nuchtere poëet zoo matig voortleeft, kan hi deni hoogen ouderdom van CORNAROS- bereiken!) Een an- . der wenschte zich ARGUs-oogen, om al de bekoor-

» lijkheid der beminnelijke .verfchijning in te zuigen” Een prazaïst kreeg zeer fchilderachtige en natuurkundige Gedach- tenvlokken , zinfpelende op den winter, die water in fneeuw ‚verandert. „Een. dichter wederom riep uit: „o, Zachte pa- rel in dep ftraál eens geyoelvollen blike! gij tolt-over de n. jeugdige wangen, opdat. een Seraf, meer dan zon, de » Ziel aller “deugdzamen befcherme!’” Een grijze poëet zong,

uit eigene ervaring : „In de oude beenen dringt weër merg En het welkome flot eener fonnet luidt als volgt:

“> Zoó klonk veelligt de harmonie der (pheren ie » Op Veerften Zondag na hét woord: „Het zijl” .

» Om dEeuwigen te prijzen, te vereeren,

Qm ons diens Zondags klanken te doen hooren, Werd SON TAG aan deze ‘aarde thans. verleend, ‚_ En Goren ons, om de éénige te hooren!” t i (Zoo heeft pn de menschheid eerst în een**zesdoizendjarigen ouderdom ooren. gekregen! De Sounettist' heeft gelijk: reeds zesduizend jaar fprak de Gefchtedenis s'en wij noame haar niet!)

„Doch niet.alleen de menfchen aan Maínen Rhijn , maat ook de ‘zoogenaamde. levenlooze Natuur werd door nENrRIËTTS SONTAG bezjeld, verblijd en bedroefd, Immers wij lazen : De Natpur. heeft de intrede van soNTaa te Frankfors » door eeu -bijzonder teeken gevierd: want in het oogenblik, dat zij binnèn, onze muren verfcheert, werd een lichtend luchtverfchijnfel aan den horizon zigtbaar, hetwelk in een’ flag, als van een ftuk gefchut, eindigde.” (Een ongeloo- . vige GIBBON, die ans evenwel onze zaligheid niet zal ont-

rooven , heeft daarentegen beweerd, dat deze vuurkogel eerst dertig uren later dan de Zangeres verfchenen is.) Nog lazen wij: Naauwelijks had de Heldin des Gezangs le muren el verlaten, of zelfs de Hemel begon te weenen.” (Dit laat- fte wonder dürf ik bezweren: ik zelf heb gezien, dat het be.

‚gon te regenen, onmiddellijk nadat de Heldin des Gezangs de poort achter den rug had.)

N

‘TE FRANRFOKT. ' ' 197

Men moet onzen met fneeuw omftovene zangers het regt doen ván te verklaren , dat zij, án--hunne luchtin- tochtdoor- en-luchtover-zwevende sONTAGS-liederen, zich van alle aardfche ‘keteneu..hebben weten te ontdoen, en zich aan geene regelen van het aardfche ftof hebben gebonden: .

Want in Dithyramben moet alles, wat fchittren zat, Luchtaardig zijn, en donker, en zwarglinfterend, En vleugefvlugtrijk. -

Om een lief ding, evenwel, wenschte. ik, dat zij, in ftede van Zondag, Vrijdag heette : wat’ dan ‘haddén ook wij, Duitfchers , eens de Vrijheid durven bezingen!.,,,… Doch ik’ moet eindigen, eer mij ligt iemand”toeroept:

Zij zijn niet allen vrij, die mét hun ketens {potten Í

HENRIËTTE éQ NTA (dit getuigen allen „die haar kannen) heeft alle deze watérzuchtige en teringzieke pluimftrijkerijen met de beminnelijkfte befcheidenheid opgenomen , en hare goed hartigheid heeft er zelfs niet eens om gelagchen, Mogt zijdeze- onfchuld des harten ook te Paris bewaren! En zoo de meer. gekruide vleijerijen van den Fran/chen kok: harer gezoudheid. mogten nadeelig zijn, zoo keere zij fpoedig naar Frankfort, terug, waas de hongerkuut des Tooneelbeftuurs dezelve ze- ker weldra weér zal berftellen, Zij heeft dit reeds ondervon— den, Gewoon, overal , als een juweeltje, met zachte watten te worden omwikkeld, moet de grove, paklinnen bejegening. van een fchagcherend Tooneelbeftuur baar uiterst hard geval- len zijn. Toen zij vroeger hier optrad, ontving zij, bij ver-, dubbelden toegangsprijs , de helft der antvangst. Thans fchreef zij uit Berlijn, dat zij op dezelfde voorwaarden wilde over- kowen; doch men antwoordde haar, dat dit niet zijn konde, wijl het publiek over die prijsverdubbeling geweldig had ge- mord, en bood haar voor elken fpeelavond so Lowisd’or aan, Zij aanvaardde zulks, Maar, toen zij kwam, verdubbelde men evenwel den fchouwburgsprijs, en hield zich tevens aan het gemaakte verdrag. Nog erger! Als eene Berlijnfche, die baren Koning (FREDERIK) vereerde, had zij het ongeluk gehad te fchrijven: Ik ben tevreden met de aangebodene 5o Friedrichsd or.” En van deze blijkbare fchrijffout , veelligt uit een loffelijk Patriotismus voortgefproten, had men de haagheid gebruik te maken: men betaalde haar werkelijk in Friedrichsdor ; en het beftuur van den fchouwburg , dien ba. re vier fpeelavonden sooo guldens zuivere winst hadden aan- gebragt, won hierbij nog a à 3oo guldens meer?!

38 OVER KLSINË. ZONDEN

1 OVER KLEINE ZONDEN VAN OROOTE MANNEN

- e

Dat veniam corvis.

Aan den Heere Redacteur der Vaderlandfche Let- _ deroofeningen.

Brusfel, 30 Dec. 1827. Mijn Heer! a {

L ‘de vooronderftelling , dat niemand der lezers van uw tijde Schrift onbewust is van het beftaan der openbare lesfen , fa- dert Maart Il, te Brusfel door een tiental kundige Leeraars gegeven wordende, onder de benaming van Mufde des Sciences es des Lettres, houd ik het voor overbodig , over deze inftel- Áng in het algemeen” uit te weiden, Ik zal dus maar, zon- der verdere vooraffpraäk, overgaan tot de lesfen van den Heer LAUTS, Leeraar der Nederlandfche taal aan het Athe- reum, die aldaar, in onze faal, meer bepaald handelt over onze detterkunde , om. een brokftak uiet eene dier lesfen hier mede te deelen, Hetwelk mij belangrijk genoeg toefcheen , om eene plaats in uw maandwerk beflaan. Nadat, mamelijk, gemelde Heer, gedorende eenige weken , dd toehoorders onderliomden: had over onze letterkunde in - het algemeen, vaù. welke hij hut een beknópt en zakélijk overzigt gaf, trad hi achtereenvolgend ig bijzonderheden van enkéte ftukken’, en wel voormamelijk aangaande het Lièr- dicht. Weldra kwam hij: op het onderwerp der dichterlijke pavolgingen ; en bij deze gelegenheid werd mijne aandacht gevestigd op het bedoelde brokftuk, omdat er van daadza= ken gewaagd wordt, betreffende eenen man, van groote ver- dienften wel is waar, maar van nog grootere verwaand- heid, die, vooral in de laacfte tijden, aan niemand buiten hemzelven een grein kunde heeft willen toeftaan, en aan het boofd der zijnen tegen verlichting en verdraagzaamheid te velde is-getrokken. Het is niet goed, dunkt mij, dat zulk etn man, die niet moede wordt van zichzeiven wierook toe te zwaaijen, van het tooneel aftrede, (zoo als hij federt vele jaren voorgeeft ieder oogenblik te zulten doen) zonder van tijd tot tijd een woordje waarheid, ook aan deze zijde van het graf, te vernemen, Zulks heeft daarenboven het _ Rut, zijne tijd. en landgeuooten voor overdrevene vergo-

BAN GROOTE MANNEN, 108

ding te behoeden, en de waarheld te. bevestigen, dat gropte verdienftan noch, veor kleine zonden vrijwaren, noch de zelve verontfchuldigan,

Ik zal ven uy: af den Heer Laurs in zijne les late Spreken.

<t

—— Ja, ook wij, helaas! hebben Dichters „die foms een geheel gedicht , het zij dan gl of niet van langen adem, aan het algemeen, als een oorfpronkelijk gedicht opdisfchen, ter- wijl het flechts eene dichterlijke vertaling is. Zelfs vrees ik, dar wij daarvan voorbeelden bij een’ onzer grootfte Dich- ters vinden zullen. Doch, wanneer er iets is, dat vérdietit gegispt te worden, dan acht ik het beter, zulks bij voot: keur in onze grootfte Dichters te doen, als een meer tref, fend voorbeeld opleverende, en beter gefchikt, om aan jonge Dichters tat waarfchuwing te ftrekken.

De. Hegr BILDERDIUK, wiens buitengewone verdjenfterì, als Dichter en als Geleerde, algemeen erkend zijn, heeft, vooral federt de laatfte twintig jaren, de gewoonte die waar- fchijalijk uit; ongefteldheid voortkomt, van zichzelven ruime fchoots lof toe te awaaijen, En, tevens over de verdienften van anderen zich met partijdige bitterheid uit te drukken, In de voarzede van zijne. Mengelpoëzij, voor het eerst in 1799 gedorende zijne uitlandigbeid verfchenen, vindt men vag beiden reeds zigtbare blijken, Wijl hij in dien bunêel ver- fchillende .navolgingen levers, {preekt hij in bet breede over die, welke aldaar voorkomen, „en doet te dier gelegenheid, voorzeker niet te onpas, ecuen uitval tegen diëhterlijke mar volgingen, waarbij de naam van den oorfpronkelijken Dich= ter verzwegen wordt. Hij zegt onder anderen (*): De Heer van Landhorst” (eene Romance, in den búnde voorkomende) is uit het overoud Engelsch ftuk , The Child

» of Elle genaamd; waar van BURGER in zijne Hoogduiciche p Gedichten (met onderdrukking ván den naam van oor.

» Ípronklijk) een vertaling gegeven heeft. Zoo doen’ tegeüi- » woordig (NB. de voorrede is geteekend Brunswijk , Oogste wasnd, 1798) „de Duicfchers meer, en maken met drok » uit Engelfchen en Italianen over te nemen, zich-Zely een’ » Haam. De hoeveelfte bij ‘ons weet, dat bij voorbeeld de »» Hoogduicfche Elfride uit het Engels van MASON, of

C°) Mr, w. BILDERDIJK, Mengelpaëzij , I, voorrede bl, VL | 2 BEP 3 Ep 9

LN ee) OVER KLEINE ZONDEN

» ‘het Bljfpel Zhe es jemand erfahrt, het Curtofo accidente » Vall 'GOLDONI iS? ent, enz, enz, Trouwens bij ons be: » gint men die kunstgreep ook al in hét werk te fteller, en » men gaat vefligst bij de” Engelfchen: tet markt, als wier

Letterkunde in Holland wel het minst bekend is,” Tot zoo verre de Heer BILDER DIJK, van wien men dus zou moeten geloove, dat kij een’ en afkeer heeft Van het verzwijgen dér namen van de oorfpronkelijke Dich. ters, en dat Af voorzeker zich niet fchuldig maken zál aan iets, waartegen hij zelf uitvaart. Zou men zich derhalvè wel kunnen verbeelden ,dat B ILDER DIJK zelf van die kunste greep beeft gebruik gemaakt ? Het is nogtans zoo, en wel ih denzelfden bundel, welks voorrede een zoo ‘egtmatig onge noegen tegen dergelijke onkiefche handelwijze aan den dag legt. BriúperpyK heeft zelf begrepen, veiligst bij ‘de Engelfchen ter markt” te kunnen gaan; want uit het En- gelsch is het, dat hij zijne verzwegene navolgingen ontleend ‘eeft. Het eerfte ftuk van dien aard , dat ik in de Méngeki poëzij (ll. rar) vind, Ìs eene uitgebreide Romance of vert- telling, onder den tieel: Urzijn en Valentijn. 'Dit'is het be: kende fjrooktje, waarvan’ wij in het Nederlandsch nog een oud volkslied hebben,dat ik ín mijne vroege: jeugd meermaler geboord heb, zeer zeker getrokken uit het verhaal of den roman , aanvankelijk in de dengue d'oil opgefteld, ‘Aan dien zelfden oud -Franfchen román heeft ook eene Engelfche Ro- sance harex oorfprong te danken, die, welligt reeds in de 24de eeuw gedicht, hetzelfde ongelak gehad heêft, dat véle dichtftukken van dien en vroegeren tijd heeft getroffen , van namelijk ln opvolgende eeuwen in handen te vallen der zul- ken, die meenden en taal en versmaat ndar hunnen eigen’ _ deeftijd te moeten veranderen. Die Romance of Baltade, zoe als de Engelfchen dergelijke voortbrengfelen. bij voorkeur noe- “men, bezit ík, zonder naam van dickter of tijd van vervaar- diging, in ecne taal , die mij doet vermoeden , dat ze tot het Einde der 17de eeuw moet gebragt worden. Die zelfde voorts brengfël nu is door den Heer BILDERDIJK zo0 getrouw nac gevolgd, dat daaraan de naam van dichrerlijke - vertaling moet gegeven worden. Ziet hier, ten bewijze, de twee: eem fte en de twee laatfte ‘coupletten van den eerften zang: " When Flora ‘gins to deck the fields

With colours fresh and fine,

Then holy clerkes their mattins fing - . To good faint Valentine,

VAN GROOTE MANNEN. -2ar

The king of France that morning fair

He would a hunting ride: | To Artois forest prancing forth

In all his princely pride.

Wiek hosf of blood and losf of firength The. favage tamer Hrew:

And to Sir Valentine became A fervant try’d and true.

And ‘caufe with beares he erst was bred, Pin Erps his name; h unto id times ike The Mufes Shall proclame,

Als Floraas hand den bof fchakeert Met krokus en jasmijn,

Dan vieft men in het hooge Ghoor Den dag van Valencijn.

De Vorst der Franken reed dien dsg Ter voege morgenjacht Í En rende ’t woud van Rennes in Met vorftelijke pracht,

Des Wilden bloed- en krachtwerlies Verzachtte zijnen aart ;

En Sladlijk wierd hem bd Hij, zijn’ verwinnkar: waard.

Zijn boschverblijf in t beerennest ‘__Beftemde hem een’ naam, Die fteeds roemruchrig klinken zal ‘Door ’t zilver van de Faam,

Na den eerflen zang zijn door BILDERDUK bies en daar eenige geringe. veranderingen ‘gemaakt.

Die zelfde „kunstgreep „om sir De RI K's eigene uitdruk king te bezigen „vind ik nog eens. in ‘hetzelfde IIdé deel der Mengelpoëzij , bl, 192, ten aanzien van de Romance, Mare Sarethaas Geest, Diet ftuk is eene navolging van de Marga- rer’s Ghost, dóór DAVID MALLET, in het begin der 18de eeuw, in hèt Engelsch gedicht, waattoe het denkbeeld ge- leverd heeft eene zeer oude Romance, die ten. tijde bn FLETCHER nog vrij slgemeen bekend was, Ook van, hée Engelsch van. MALLET‘en het Nederduitsch wan Br. LDE Rs DyxK wil ik, ter ftsving , de beide eerfte en Tagttte couplet: ten bijbrengen: á

Kon OVER KLEINE ZONDEN VAN GROOTE: MANNEN,

7 was at the flent folemn hour,

When night and mornin dd 5

Anglided Margaret's grinhs ost And flood at VP 3lham's fees.

Her face was like an Agri) morn, Clad in 4 wistry cloud :

And clay - cold was her lily hand That held her fable fhrowd.

cHe Jryed Jim to dhe fatal place, Where Margaret's body lay ; And firetclêd Rim on the grasf-green turf, That wrap? her breathiesf clay:

And: thrice he call d on Margaref's name, And thrice he wept full fore:

Then lald his cheek to her cold grave, And word fpaké never imóre.

Het was in flfl, ontzachtijk, uur Als nacht en uchitend famenpaten, Dat Margsreeths vergrimde geest Door Willems Nlaapverttek kwam dwatfen.

_Daar hield zij voor. zijn nachtkoets ftand , Met ftar op hem gevestigde oogen ,

Waar pit een Lentemorgen Scheen , Met Winterwolken overtoogen. en

Hij fleept zich ndar de. doodfche plaats, Die Margarethes lijk. bedekte ; N _ Waar hij „ín diepen, flomnteh touw , Zich op de: zoden ttederftrekte,

Ber EH toept ff ätiewerf aart Marprèeth , En driewerf blijfe Nij Hokkead ftéeket.

zer, ro" Hij drukt zijn wang in ’t vochte gias ,

z… « «:, B.de adem is zijn borst ontweken,

cot DE-MAARSCHALK, SOULT WELEER GEDOODVRRWD TOT . sn EONING VAN. PORTUGAler Eee nieuwelings’ ia Zonden úïtgekomenë History of the Peninfular Wat (Vol, ÏI) vérmëldt, dat sourr, eenimaal wer- kelijk het ontwerp heeft gevormd, om Konig vän Portu- gal te worden. Er befoúd zelfs ‘atdaat eéne partij, welke

: DR MAARSCRALK SOOLT, dos

hetzelve begunftigde, en een Adres aan het Volk ontwierp, waarin alle de voordeelen werden aangeprezen, van deze keus te wachten. De Bebeerfcher van Frankrijk,” dus doot ketzelve, zal sân ons verzoek een gunftig oor leenen, Hij zal zich verblijden, wanneer wij het verlangen betuia » gen, een’ zijver dapperen tot Koning te hebben , die, hem » gavolgende, te overwinnen, maar tevens te vergeven weet.” SouLr zelf ontving de met deze zending afgevaardigden als zoodanig, en had reeds zijne Proclamatiën gereed. Maar NAPOLEON, diè er de vonk van în den neus gekregen had, maakte eene ftreep door de rekening. Hij ontbood een’ der eerfte Officierea van diens Staf naar Paris, Toen deze bij het Jever verfchten, nam hem de Keizer ter zijde. Wanneer gij weêr Proclamaties opftelt °° zeide hij, »„ zoo ziet wel toe! Nog ééne fchrede, en ik had u allen » laten doodíchieten, Mijn Rijk is nog niet groot gehoeg , dat ik mijne Generaals tot Vorften kan verheffen,” Hoer zeer intusfchen sourLT zich, tot dat einde, in de gunst des volks zocht in te dringen, bewijst de eerbied, dien hij gan het wonderdoend krucifik van Mosfo Senher de Beucas bd- toonde. Bawc4e is eene kleine Îtad san de kust, twee uret van Oporto gelegen, en In het bezit van een alond krucifix ,

dat, naár luid der overlevering , doot ntcobEmuvs werd vervaardigd, en uit zee’ was komen aanfpoelen, Het miste éénen ari, Vruchteloos beijverden zich alle kun(tenaars, out tr eenen dhderen voor in plaats te fteliens niet één wilde aan het geheel pasfen, Op zekeren dag verzamelde tene vrouw droog zeegras aan het ftrand, en vond een” houtén arm, dien zij, wanende dat dezelve aan een. wereldseh beeld behoord had, met eenig ftruikgewas aan het vuur leide, Maar ant pong er uit, en de buren fchoten , op het befchreeuw der vrouwe, coo. De Priesters gisten, wat hier plaats greep, en droegen den afm in procesfie naar de kerk, waar het beeld ftond, en ziet f oogenblikkelijk waren beeld en arm ééd, Sinds dien tijd beboort dit krucifix tot de ves. maardfte In Portugal. Wit- tlld oorden trekt. mét fn bedò. vaart derwaärts.: Dé: Maarfchálk sour tT was {tm gehoed, om dezen Afgod des volks huldigen. Hij bezocht mêt »„ Zijnen genfchem Staf de kerk, wierp zich voor het altaar op de knie, en betoonde aan dit beeld a! die achting en » Eerbied,” dus Schreef het Portugefthe Bagblád. van ‘Oporro, welke de Religie van allen vordert, die met den waren » geest dès Chriscendoms bezield zijn’ Hij vernam met

204 DE. MAARSCHALK SOULT -

‚diepe Gimart,” dat al. het zilverwerk en de kostbaarheden der kerke ontroofd waren, en beloofde aan Mos/o Senkor twee groote zilveren luisters,“het fonds tot eene altijd brandende lamp, en aan den Pastdor en Kapellaan. eén verdubbeld inko- men. Een daartoe: bijzonder ftrekkend decreet is intusfchen flechts decreet gelijk de Maarfchalk Maarfchalk gebleven,

L Ad

DE STERVENDE KARDINAAL, -

Le Fie Kardinaal , Jezuit in 't harte, “1” Lag in de folterendfte fmarte, Reeds klopt de Dood aan zijne deur. . ‚sy Acht” zegt hij tot die hem omringen, __» Voorwaar, ’k lijd Helfche folteringen 41°’ Deelnemend vraagt bem de Arts: Hoe! nu reeds, Monfeigneur?’?

__DEBANNELING UIT ITHAKA, an

Briecen !fchrapt van uwe lijsten mijnen naam gerusttijk uit 5 Sluit mij vrij uit uw befcherming 3 ’k laat mijn woning u ten buit s - ’k Wil mijzelv’ voortaan befchermen;’khebGods hemel tot miju daks ’kVolg met vreugd de ftem derVrijheid,die mij troostin’thartefprak. ’kHeb,ik zelf, op hare krijgsrol C'kdeed zulks mèt mijn eigen bloed) Mijnen raam reeds ingefchreven,en een zwaard ís al mijn goed, Briwen t magtige befchernhers ! vraagt ge mij naar haarfoldij ? Heait ge uw fchauders op:, bij ’t wijzen op uw goud , met medelij’? Ach ! bet is wel zoo, de Vrijheid is op aarde eene arme vrauw , Naauw in (taat , haar uitgemergeld lijfte dekken voorde kou’; Lid- in plaats van eere-teekens heeft zij op haar borst vergaard 5 Dwingelanden hebben, fchendig haar zelfs vogelvrij verklaard, Zoo , zoo kwam ze , uit verren lande wreed gebanrien, in dit oord , Es zonk , afgemat van ’t zwerven , nederaan llisfas boord. Daar , daar vonden wij haar liggen ; wij herkenden ze in haar’druk En wij zagen onze ketens, en wij voelden toen ons juk, ‘Straks oftwaakte ze uit haar’doodflaap, enverhiefzichnaaromhoog, En ftondop Minerva’s tempel ; alseen Feniks , voor ons oog.

0 „Hoe fier wees ze op haar wondeh ! En baar blikken.…. ja , gewis Zochten zij, met (tillen weedom , Marathon en Salamis !

Toen verbraken we onze kluisters ; met haar, alle flavernij. „Zijt, fprak zij, „derVrijheid waardig, en gij zijt voor eeuwig vrijs ‘Vrij, als „In Thesfalie’s pasfen , Sparta’s uitverkoren fchaar 5 ‘pVr, gelijk de vorst der wouden; vrij , ja vrij als de adelaar

Naar WILHELM MÜLLER. . «© Je We INTE MA.

é

Le .. Ò ï Ad

MENGELWERK.

VOORLEZING,

OVER DE Ed

AMBITIE

Door

B. VAN WILLES, ' Predikant te Lekkerkerk en Zuidbroek. |

Wa wij met eenige opmerkzaantheid onder de menfchen verkeerd: hebben , dan hebben wij zekerlijk ook gezien , dat alwat mensch heet zijne eigene eer bezit, en dezelve op alle mogelijke wijzen vleit en" troetelt.

De eer is de lieveling der rijken en aanzienlijken; de troost en laat{te toevlugt der armen èn minvermogenden ; 3 terwijl zij, dië het weinigje eer , dat zij ooit hebben be- zeten, al lang hebben verpand , nog zweren bij hun woord van eer, ‘en alzoo ten minfte in fchijn willen be- ‘hooren tot die menfchen , die zonder eer noch lèven , noch handelen kunnen.

Deze algemeene begeerte naar eer wordt niet wéinig gevoed door gewoonte en eigenliefde , welke alles , wat

(*) Het veelvuldig en meestal verkeerd gebruik van. die vreemde woord deed mij befluiten , over de Ambitie eene voorle- “zing te doen. Etuige en daaronder ook zeer fobere aanmerkine gen fpoorden mij aan, deze lezing, door middel van dit ge- acht Tijdfchrift, meer algemeen bekend te maken, Indien ik eenigen, die van de Ambitie geene flaven zijn willen, tot ware en altijd geldende eer opwek , en affchrik van de Am- bitie, welke, als een ellendig furrogaat, in Frankrijk mis- fchien veelal Voor eer gelde, dan acht ik mijn doel bereikt te hebben. De Lezer beproeve hier alles, en behoude het goede ! d

MENGELW. 1828. NO. 5. P

go6 | _VOORLEZING Ne -

van ‘haar afkomftig is, af haar bijzonder toebehoort, in- nig; en zelfs witluivend liefheeft.

Daarom is dan ook aan geene de minfte tegenfpraaË:

oridethevig het fpreekwoord: Zeder meent , dat zijn uil een valk is. Dit fpreekwoord wil ik niet aanranden , om- dat ook mij de rust en de vrede der menfchen dierbaar is. Daarenboven beleven wij thans tijden, waarin niet zoo duidelijk, als te voren, wordt geleerd , dat een uil flechts uil ís en uil blijft, die tot het werk van cenen valk onmogelijk kan worden afgerigt. Toen men met valken nog op de jagt ging, kon men ‚de uilen of valkenniet altijd"op de hand houden, om de- zelve met genoegen flechts te aanfchouwen, Menig ja- ger, die zijn’ uil voor een’ valk had aangezien zag toen , bij het aangaan der jagt, tot zijne {mart en fchaanì- te, dat zijn vogel bij dag niet wilde: vliegen, en dat hij deg avonds flechts ratten en muizen en dergelijk wild kon magtig worden, Toen was en heette een uit uil , een valk Walk. Maar, bij de affchaffing van deze jagt , heet nu een uil fomtijds, of liever doorgaans, valk. De gelêgen= heid ontbreekt, om. de meening der menfchen., aangaan de hunnen vogel , te toetfen. Dese is wel voomamelijk de reden ; dat, federt dien tijd, de valken zijn weggevlo- gen ef in de vrije lucht rondzwerven, en dat er nu meestal uilen. worden aangekweekt. Een uil kan men ‘ge makkelijker bekomen. Het ftomme dier-is met den val- kennaam. tevagden ; door het daglicht verblind, blijft het mak en tam zitten op de hand van den gewaanden valkc. riër. Slechts în ket duistere beoefent het als uil de jagt; maar daardoor is er geen gevaar, dat de valkennaam voor uiten zal verlorch gaan.

„Hartelijk verheug ik mij, ook om der uilen wil, dat niemand hun de eer betwisten kan van valk te heeten: Ik zeg uitdrukkelijk heeten ; want naam cn daad, welke altijd bijeen moesten wonen, zijn, .federt een’ geruimen tijd , nu en dan elkanders tegenvoeters geworden.

Deze meening der menfchen , welke hen ten minfte met zichzelven !tevreden maakt, zou ik hier niet in het fpcl

OVER “DE: AMBITIE. En

hebben gebragt, indien. er. nfet goo vele Aap /owap= Acht - gij « mooije « jongen !- fpelers : imde wereld waren, "die: eene zoo verreguande driestheid::-bezitten „dat: zij de apeh en derzelver. jongen ‘zelfs boven::Erigelen zouden ‘verkcffen , indien de apen flechts genoegzaam aap’ hleven, om bij deze vleitaal hunne geheele aapheid ‘te vergeten. » Onder deze Aap /-wate hebt - gij - mooie jongen! - fpelers is de gevaarlijkfte van aïlen de Aumbisie. Zij is te gevaarlijker, naarmate zij de kunst fneer meesterlijk wet- ftaat, om zich als de Zer voor'te doen, van welkde zij- Íntusfchen zoo veel flechts bezit, als valfêhe munt van

het echte geld, _— den bedriegelijk nr ee pel (*). _ Ik heb Hoorgedomen’; over de Ambitie’ het: cen en an- der voor. te dragen, Men vergeve- mij, dat ik: van: dêge Dame niets tot lof kan zeggen. Het is gelukkig voor os wilen , dat zij in ons lend niet thuis is. . a © “Eerst zal ik mij bezig hòuden met de Ambieie in derzelver afkomst > lotgevallen , karakter en gewoûn gt- zelfchap.

II. Ten tweede gal ilk eenige leefregela opgeven, mét en: van dann de Anbhtie niet kan benadesten,

‚_L Indien oùdheid van geflacht en’ vroege herkorfist tes getuigen ‘kan ten voordeele van hooge “ef adellijke gi- boorte, dan zijn de kwartieren der 'Ainbitie zoo ontel- baar, dat het grootfte wapenfchild het duizendfte gedeel.

_£*) Het Franfche Ambitlon luide, volgens ‘hee Woorden. boek, Eerzucht. Doch, wat zegt dit tegen ons gevoelen ? ‘Worde valfche munt dan echt geld, omdat een walfche mug- ter her voor echt geld uitgeeft, en de onkundige het zich in de handen laat floppen? De Franíche Asfignaten , waarmede de Carmagnolen. hunnen broeders het geld uit den zak haal- den. was en bleef, in Baraaffche handen, papier. Indien “men eens een zakelijk’ Woordenboekevan de Franfche taal fchreef ‚het Franfche Ambitfon en Honneur zou miet naasthet Nederlandfche Eer een plaatsje verdienen, Het karakter van el hen moest men a bi de woorden ook vertsjen,

_ Pa,

aof * VOORLEZING 3 :

te. van dezelve onmogelijk kan bevatten. Noch de lroog- „edellijke VAN TEISTERBAND, nOCh TEISTER- KOORD (*) , hoezeer dit adellijk ftamhuis van alle aard- fche ftamhuizen het geflacht der. Ambitie het digtfte na, „dert; kan met haar in oudheid of hooge geboorte wor Bens „gelijk. gefteld.

Lang vóórdat er op aarde eenige Adel beftond, (want de Adel is eerst in de wereld gekomen „lang nadatADAM, het oudfte van alle menfchelijke ftamhuizen , den echten ‘adeldom der geheele meníchelijke, natuur vernietigd had) was de Ambitie reeds in wezen. Zij had zich toen reeds smet eenig’ gevolg aan den Duivel opgedrongen zoo als u allen bekend is, Hare geboorte ligt geheelenal in het „Buister.. Doch juist die bewijst hare adellijke afkomst. Want, bij gebrek aan iets beters, geldt. pad perkemcht | hier wel het'meest, Door verbindtenis met den Duivel ftoutwioedig gewor

den, én doof hem: geleid, beproefde de Ambiste onge -lukkig hare verderfelijke kunst aan de eerfte menfchen. Deze hadden geen kwaad vermoeden, en werden misleid. Door kaar gevleid, wilden zij door ondeugd tot groote hefd opklimmen, maar vielen-nu van die hoogte, welke zij door deugd hadden kunnen behouden. Deeerfte moord met welken deze garde werd bezoedeld, was het werk . der Ambitie, Kain wilde beter en voortrcffelijker fihije nen, dan bij was, Zijn broeder ABEr/weid daarom door hem vermoord, Nu heerschte de Ambitie onbepaald over de menfchen , tot dat geheel dit trotfche menfchen- geflachit wetd: verdelgd. Hare laven. verdronken allen 5 “maar , ongelukkig , wist zij.zelve aan dit gevaar te onte Ínappen. Van- die ramp, wist men, was de Ambitie de . voorname. oorzaák en , daar zij zelve dit noch konde:noch ‘durfde ontkennen, heeft zij , van: dien tijd af , zich van “maskers bediend, welke zij nu en dan flechts aflegt , om Jucht te fcheppen. . Waar zij dit echter veilig doen kan E vertoont zij zich. het liefst zonder la zoo als wij Oraks zien zullen.

(*) Het tegenwoordig apokrsf-beftgan dezer huizen. zul- ‚len wij nu maar, om des vredes wille, niet betwijfelen.

‚OVER DE AMBITIE. 0)

Naderhand , onder vreemde fvolken en Barbaren ;- niet altijd met lof en gunftig bekend, zwierf zij alom, waar men haar flechts niet haatte. Doch waar zij oök héeft vertoefd „daar heeft zij gevleid en bedrogen. De vers woeste Bieden , door ‘haar toedoen moorddadig’ ontvolkt wijzen nog hadt voormalig verblijf aan. Indien zij ià. die tijden ook flechts in fchijn eenig goed verrigt: had , zou zij, bij.haar zwijgen hierover, geheel hebben opgehoùe den Ambitie te zijn. Zij zou dan toch 'zekerlijk eigené effchoon dan ook gewaande , deugd uitgetrompet en «de taak niet overgelaten hebben aan nachtuilen, om; in woeste eenzaamheid haar voormalig verblijf luid en. akelig aan te kóndigen.

- Na eenigen ud zwervens , brak eindelijk voor db dis. bitie de gouden eeuw. aan.. In Zialië had- zich een rót van roovers verbonden, om in het groot datgene ftraffe- Joos door te zetten , wat de wetten des lands hun verbo- den in het-klein te beproeven. De.Ambitie was den Roe: sscinen eene welkome gast, en , in de uitvoering van al-' derlei grawelen , de misdadigfte ‘deelgenoot, Stout op den. Daam, dat eche wolvin hun het leven gefchonker: bad, waren ROMULUSER REMUS de aanvoerders van een” hoop bandieten. Zij bouwden Roms, en alwat misda- dig , oproerig , goddeloos en verfchrikkelijk wàs , namen zij, als huns gelijken , binnen hunne vreesfelijke müren gulhartig op. Was het wonder, dat de Ambitie, die zich hier, zonder masker, vrij en onbelemmerd kon be- wegen , zich aan deze roovers even gewillig overgaf , als zij bereidvaardig door dezen ín hun komplot werd opge- nomen? Spoedig gaf zij ook bewijzen van hare tegen- woordigheid en werk#agmheid aldaar, Remus, dien de «Ambitie niet altijd demoedig geknield zag aan hare voee. ten , viel , op haren raad , door de hand van zijnen broea- der romULUS, die door de Ambitie zoo lang gekweld en vervolgd werd, tôt dat hij, fchoon befpat met het bloed zijns broeders, de eerfte werd =— maar onder rbó- vers. Na dieneerften en beflisfenden ftap , viel het aan de vreemde Dame niet moeijelijk , te Rome. genaturali-

ro VOORLEZING ,

zeerd te worden. Vai dien tijd draagt zij bok den La- tijnfchen naam. Ambitto, Ambitie (*).

De eigenlijke ‘betdekenis van dien naam get zekerlijk aan: denzelven geen eerlijk of behagelijk voorkomen. In onze minder Romein/che of Fran/che, en daarom meer eerlijke taal , Vinden wij de juiste beteekenis „in één woord « niet. . Ten naastenbij zduden wij het kunnen vertalen = . Naambejag, Roemdejar. (Berbejaa zekerlijk niet; want eer , die wezenlijk dien-naam verdient , bejaagt men niet.) En hoewel elk befdg winbtbejag enander vuil bejag, al» tijd oneerlijk bijft, zoo overtreft het woord Ambirië al het: otvieerlijke, dat wij, in, onze, door roovers miet ge» fatfoeneerde , taal, in ftaat zijn uit te drukken. Mass. zelfs döze hatelijke naam wérd door de -Ambigie als adel- lijk befchouwd. . In..Rome werd zij eerst âls eene deugd verberd , naderhând als eêne Godin gehuldigd. Dit is cok geen wonders want, waar rooven de fpil is ; waarom al les. draait „daar. keert zieh ook de zedelijke orde geinak. kelijk vm ; daar hangt deugd en ondeugd iouter van denks beelderr afs daat is woeste rooverswrtedkheid eerst dápa perheid , naderhand deugd ; en voor dagperheid ‘en deugd gebruike men dan ligtelijk Hetzelfde woord CH).

Wat van zulk een rooversvolk , door de Ambitie voort: ian, te vreezen is, kon men reeds voorshands be=

©) De Franfchen hebben, met den naam, ook de zaak van. de Zetijsen le Gelijk deze rondliepen (am- bibant), zoo loopen bij de eerften de circulaïren ; met het- zelfde doel, om hun, díe men vreest, het voetje te ligten. Het is misfchien waar „, dat het beftour in Frankrijk minder geld kost, dan wel elders, Doch op het woord der Ambitie geloof ik het toch niet, Dan &l ware dit zoo, dan mag de Franschman naar franken zijn geluk afmeten. Bij ons is oog een oud, maar niet verouderd fpreekwoord: de Prijkeid is voor geen goud te koop. Om klanten te winnen, moet men, den winkelprijs wel afllaan, Doch alle waar ís ook naar zijn geld. En goedkoop ús fomtijds duurkoop, Zoo beantwoor- den Nederlanders het lomp gezwets fan vreemde Jezwiten. Zie Staatscourdne van den 17 Nov. 1827,

"Ct) Lat. vireus,

- _ OVER DE AMBITIE. RSI

palen , imdien oris: niet deze moeite ware uitgewonsén door de Gefchiedenis , welke al de rooverftukken van de- ze zich àlzoo hoemende, Heeren der Wereld (*) , ‘gt- trokw, maar zekerlijk niet vorgroot, te onzer Rams gebrágt heefd.

Het. lust mij niet, àl had ik daartbe- ook den tijd, al deze roemrijke daden aan te flippen. Genoeg:.is. opte nrer= ken, dit de Ambisje. in dat alles. rijkelijk. de hand heeft gehad, en det zi Rome beltendig.tot har verblijf heeft verkozen. Nu en’ den doêt zij wel uioftappens- maar overal, waar zij verfchijnt , toont zij nu. de vonhandig- heid som den zwarten en langer:looden {chepeoet te zwaal- jen „daar hier en daar eenigen onder. deuzelven verpletttid worden, Hare voormalige grootheid duldt: nief, diën £chepter:au in-té-korten, en zij vergeet, dat hare krach- ten thans te weinig zijn „om ‘dien zwaren (chepter over alle wolken lang in de handen te kunnen houden: gelukkige dagen van GREGORIUG den. Zevenden zijn voorbij. De volken liggen. niet meer in het ftof. Om hen te be- heerfchen, moet men den fchepter te hoog beuren. Dat gaat ‘hiet, als men met det voet in. het graf zit. ‚… Zif geeft nog de hoop niet op, dat haar haan wederom zal koning kraaifen; maar. Gerst moet dan -ook:ailes cot het. oude worden teruggebragt. …Men moet plles “weder verleeren en vergeten, wat men heeft aangeleerd. De ftok , die te voren het hoogstnoodige infloeg;, moet eerst het vele overbodige en uitflaan. De Ambitie is dus’ mear uit flaatleunde dan wel uit overtuiging antiliberaal. Zij houdt: dan nu ook ieder, die op eigene beenen begeert te

ftaan , voor ‘een° Carbonari of Vrijmetfelaar. Hareijverig-

fte dienaars, ten min(te in ons Nederland , zijn beklage- lijke: zwakkelingen, wier magen geene aardáppelen wier oogen of neus geene foep kunnen verdragen, en wier zee nuwen zoo ligt worden aangedaan , dat zij, enkel op het zien der koepokinenting , in eene hevige flaauwte vallen,

‚(°) Terrarum Domini, Een naam, bijna van gelijke gehal- | te als de groote Natie, in den hond onzer nabyren , en hier- in oud-naäpess der Romeinen.

‘gaa’ VOORLEZING

Deze hare voorftanders., die mrieestal behooren tot het on- dekleêrenkoopers gild, zullen weinig uitregten, dan bij men- -fchen, die voor rieuwé kleederen noch geld noch ver- ftand hebben. : Deze zwakkelingen , die hier och Moa- rianen wasíchen , zouden hunnen tijd beter kunnen befte- ‘den, indien nog het oude Antisysa evén zeer bezocht werd; als.np.de beroemdfte haden , ter herftelling der ge- “zondheid, De reis naar Anticyra is van.oude dagteeke= ning , en daarom kumnen zij bok weinig voor zichzelven

„daartegen inbrengen. Dat zij niezen / Profciat! Deze zijn nagerioeg de lotgevallen gewoest van de. dys- bitie. Haar karakter laat zich hieruit ligtelijk opmaken. ‘Hoofd nach hart zit haar op de regte. plaats. Tusfcheg, deze , beide. heeft zich iets in de borst geplaatst; en dat jets heet wind, Wind en winderigheid is in den mensch nog meer: veranderlijk en minder beftendig dan aan den hemel. Dit maakt juist de Ambitie tot het wispelturig: fte van alle (chepfelen. Zij zoekt niet groot, maar de groosfte te wezen; of nog juister, zij zoekt voor de grooifte gehouden te worden. Dit laatfte zoekt zij voor- al door anderen te verkleinen. Zij zou, indien zij kon. en mogt „-even als te voren de-roover PROCRUSTES, de beenen affnijden van ieder, die het ongeluk had , haar eenige ftrepen boven.het hoofd te zijn gewasfen. k, gaarne zou, zij het ééne oog willen misfen, indien maar de oogen “van alle anderen op eens voor eeuwig werden toegedaan, In het land der blinden is éénoog koning. Dit fpreekwoord heeft zij, niet enkel uit {potternij , gedurig in den mond. In de keus der middelen tot haar doel is zij even kiesch, als de Jezwiten tot het hunne. Kan zij met den beroemden ACHILLES, door vaardigen gang en fnelheid van loop, niet zweven op de tong der late nakomelingfchap-, dan zou zij zichzelvé verminken , om even mismaakt te zijn als THERSI-TES, indien flechts een Dichter als HOMERUS haren naam vereeuwigde, Kortom , gelijk in haar woordeeel /cAijn boven zijn geldt, ‚zoo zoekt men bij haar altijd vergeefs naar ecnige dege- _Wjkheid. Wat men dan ook ‘bij de Ambitie zoekt, men

OVER DE AMBITIE. E &t3

winde aan en” bi en #ôndom Haar ; han Ee, frabje uitgezonderd, niets dan’ a windì

Het gezelfchap: der „Ambirte is.des alles, ‘behalve aan- genaam. Evenwel geloof ik, dat ook gij begeerig zit, eenigen dier dwazen te leeren ‘kennen, ‘voor wie haar ges zelfchap . orimisbaar is geweest: “Van de thans levénden zal ik uiet fpvekens die bêhòoren , met uitzondering vart een en ander dwaashoofd, in) Nederlarsd niet thuis. Lies ver zal ik fpreken'van de doâden , over: welke -dé Zinbta zie zelve fchamper de Kchoudets cbtrekt. ‘De dooden hut “digen haar ook niet meer. Vòor de levenden trekt zij alleen partij; niet. omdat zij: beter-van gehalte zijn , máar ourdat zij nog: het gehruik. hunner. longer hebben , om de werfletene waar der Ambiide , voor cen fpotfprijs (®), ui te venten. Deze zullen wij aten Colrreeuwer, 200 lang zij kunden. Wij willen géene Moorianen westhen , en: ons de -fmbitie daarenboven nog op den hals haten. Haar karakter {telt haar tot alles in ftaat, Daarom hier zelfs geen woord over de levende flaven der Ambitie. -

Tot 'de flaven: der Ambitte ; die: voor haar door den dood onbruikbaar zijn geworden behooren ‘de AE a 8

' ALEXANDER de Groote, die ‘bedroeft was over den roem van zijnen vader PHILIPP\ Ss, en die zijn: Jand gaame voor eenigen tijd in andere handen zag , om= dat hem de Ambitie influisterde , dat het roemrijker was , rijken te winnen, dan te erven. Uit Ambitie deed hij

den wijsgeer DIOGENES het grootfte aanbod , wat een Koning doen kan, aanbod van gunst, en verklaarde hij: een DIOGENES te willen zijn , indien hij geen Ar gr X- ANDER ware, Alleen omdat DIOGENES hem toen flechts vroeg , dat hij een weinigje uit de zon zou gaan,’

DIOGENES zelf, die uit Ambitie naar -menfchen zocht , met de lantaren , òp den vollen middag , en die in de ‘ton een Aondsch leven boven betamelijk - gens van het menfchelijke ftelde,

(*) Zie de at boven aangehaalde

234 VOORLBZINO s °

Jur US. CREBAR, die liever Koning op de {neeuwr der Alpen , dan tweede Gon/ul te-Rome wilde zijn;

(GAMBYZESs de,-:-OW te tooven , dat hij ook in dronkenfchap goed. fchieten kon, mikte op En hart van een” knaap , en het doorbgdorde, *

PREXASPRS,' wiens zoon deor. dicfchot dood ter aarde. viel, .en die, om bij.deh thoordehaar: zijns zoorzs de: eerfte,. plaats, te blijver bekleeden , op des wenk der Ambitie: vergat vader te Zijn toen hij déze tape ‘vleitaal deed hooren: Magbigfte. Koning Bpa naaawvkeurig én zadst geloof dk , don. zelfs igee. God weet dael te.treffen 4

HEROST.RATUAsdiegdoor de pracht vn den tente pel ‚der, Gadin prana. te Efsze gehoelenal bedwelmd, en „geene kâns ziende,een dergelijk teesterfknk der ‘kunst eenigzing na te, maken; zijnen oaatn verediwigde: Gen dien Tempel án.bravid se fleken.

NERO's" die, wangunftig: over: derr.roerb van lie on frerfelijken. HOME RAS1)::bit- loutere lmbisie vertoonen wilde , wat, deze bezongen. had den brand van Zreje » en die daarom een gróot gedeelte mie hoofdfied Rane in de asch liet legger. .

De Atheniënfer THRASYLLUS, die, door de dan bitie. krankzinnig geworden, of in ‘krankainnigheid daor de: Ambitie beheerscht, dagelijks sde Pireëi/che haver van Athens bezocht, om de fchepen te: zien in-en uit loopen-s met onuitfprekelijke, vreugde de haven met al de fchepen:, als zijn wettig eigendom befchauwende.

Hier kon. ik nog eene geheele lijst ophangen van de-. zulken., die zich in het gezelfchap der Jmbitia hebben opgehouden. Doch van díe alien „ziet gij, zijn zij ze- kerlijk de gelukkigfte, ten rninfte de onfchuldigfte. diena- ren der Ainbitie geweest, die, gelijk THRASYELUS, hun geheel verftand „en niet, gelijk al de overigen; id zelve flechts gedeeltelijk verloren hadden.

Uit al het, gezegde kan men nu opmakên , dat de pn bitie nooit een belangrijk, ja zelfs niet eens een drage- lijk gezelfchap kan opleveren. ds

Ld

f

- _ OVER DE AMDITIE. 218

IE. Dat wij dus deze vreemde Dare: op’ eenigen afftand moeten hauden , is miet noedig uitvoerig betoogd-te wore den. Hoe wij dit, zonder de welvorgelijkheid in eenig . “opzigt te kweren zallen kene. doen, zal ik aa hit zoo--kort mogelijk 5 aanwijzen. «: «: Slechts eenige ‘leefragels wil ik ben 9 met nachte pewing van welke de sAmbitië. otze woning: goedfchiks en in de bestatogelfjke: Juim voerbijftept. En „ncer hb- bem_wij:toch ‚niet moodig. : =: zi zn zn Soon c3 1e Treed de Ambitie nooit op de teenen. REN _ Die eenige wellevendheid heeft „zat de-billijkhoid van dezers leefre= gel. gaaf erkennen: „Ep .toch.zijn er welk die opvoeding genoten - hebben „ens zonder het. te-weten, anderen op de teonen trappen ‚indien namelijk de, zoedpnigen, ligger zakt zijn. ‚De Ambitie is gekerlijk het gtst, vanr allen gereakt , of :omdat zij zoo teêrgevaelig is, of :liever omg dat here, levensmanier zoo. veel gelegenheid daartoe gegft, Daarom hecft men jaist, nog sl;eenige qmgigtigheid nap= dig, om, niets al is dit dan ook sonder-erg of list de Ambitie te na te komen. Het karakter,van de dmbitia is ook van dien aard , dat ieder, wie haar willens. of zont der opzet, ja zelfs in fchijn ;beleedigt,nluijd hat ergfte moet vreezen. Verminder nooit. haren. aashang. Zorg flechts, dat die niet vermeerdere. Dan. blijft er- eeng flaauyse hoop. ‘overig , dat het anders, nutteloos -geflacht , dat haar dient, ten minfte,op eenige weinigen na, {pooe dig zal uitfterven. Het zijn ledige hoofden en, nog ledi- gef. hatten, die, door geene degelijkheid opgehouden 4 fhdl als de wind, de winderige «Ambitie overal volgen. Hoe nader bij haar, hoe minder verdienfben. Het loont ook de moeite niet, deze dwaashoofden. san eene dienst te onttrekken, in welke zij alleen eenige figuur kunnen maken. Laat aan de Ambitie deze voor elk ander werk ongefchikte wezens over. Zorg flechts, dat het opgroci- jende geflacht nooit de fpeelbal worde van haren allerver- derfelijkften windhandel. Op kinderep hecht de Ambitie nog zoo vast niet, of zij moeten reeds vele jaren achter den rug hebben. Want groote en oude kinderen , als zij

236 WOORLEZING

maar met ‘eenig blinkend fpeelgoed zich taten paaïfen:, houdt zij voor altijd ín hare dienst. Kleine kinderen zoekt: zij niet op. Volwasfene kinderen zijn voor hare bedoelingen ook beter gefchike. Stuie dis uwe deur voor de Ambitie. Open dezelve voor de wart Zer, en voor naijver zonder nijd; Hoe nederigér gij uw: huïsje zelve bouwt , hoe minder de-Ambitis u opmerkt en aanklampt.

Deze is de eenige. weg , om aan de AmBitfe :afbreuk te doen, zonder dat men haar gevoelig op: de tecnen | uapt. -

‚a. Volg, dede i ie de Eweede leefregel ; vols de Ambitie rooit op de Milen Ontkennen wil-ik wel niet, dat de Ambitie ooit eenig goed heeft verrigt.- Maar dit be- wijst geenszins, dat Ambitie daarom eenîge dengdelijk- heid bezit.” Omdát een gierigaard in dronkenfchap forte tijds mid is, ook jegens armen en-ongelukkigen; wordt dan daardoor de dronkenfchap eene deugd? Er is ook niets zoo kwaad in de wereld , of het kan nog wel tot fets-goeds dienen. Zoo als ik wel gelezen heb , wordt ook het rattenkruid: Zelfs als geneesmiddel gebruikt3-maar wie . ís-nu-zoo dwads, om te beweren , dat iëder even veilig , als wah broodfuiker, zich van hetzelve bedienen kan? Ambitie is ewén:zéer vergif; maar het werkt langzaam en vermoordt eindelijk. alle zedelijkheid. Die gêwoon is, ‘veel en alles uit Ambitie te doen ENEN eindelijk niets meer uit befef van pligt.

“__= Ontkennen wil ik volftrekt niet , dat de Ambitie fom-

tijds iets goeds doet; Dit deed ook op zijne wijze die roover , die den fchuldeifcher het geld afnam, dat hij - eerst den.armen man gegeven had, om zijne fchuld af te doen. Juist omdat de Ambitie fomtijds hoewel niet dikwerf , iets goeds doet, is-het meer noodig tegen haar gezelfchap te waarfehuwen , dan wanneer zij altijd kwaad deed. Zij fchijnt zelfs, om hare volgelingen te beter te kunnen blinddoeken , in hare achterhoede eenigzins dege» lijke menfchen geplaatst te hebben , even als een valfche

nter ook eenig goed geld uitgeeft om dus het valíche. ‚des te beter den onkundigen en onbedachtzamen in de

OVER DE AMBITIE. __ _ày hand te kunnen ftoppen. De Ambitic-zelve blijft toch met haren naasten aanhang, even als nagemsakt geld, walfche en bij onoplettenden alleen gangbare munt. En voor bedrog en misleiding behoort toch ieder mensch ; die nooit vergeet, waartoe hij oogen en ooren en verftand heeft ontvangen , een weinigje op zijne hoede te zijn. ‚…Is iemand zoo ongelukkig, dat'hij even min, als de Turk zonder opium , leven kan zonder de Ambitie hem vooral raad ik, haar siet op de hieken te volgen. Hij volge haar, maar op verren afftand. In de achterhoede der Ambitie vindt men nog zulk gezelfchap ,-van hete welk het geene {chande is, fomtijds naar verdienfte ge= prezen te worden, Laat intusfchen dien lof niet voor u uit; door anderen uittrompetten, Hoe verder die lof u dan vooruitgaat, hoe minder dezelve beteekent. Stel u gooit dien lof als hoofddoel voor; dan toch zijt gij flechts ééne fchrede verwijderd van die lage flaven der Ambitie ; bij wie de deugd zonder roem eene waterbel , maar dwa- ze glorie de Godheid is , voor welke zelfs Godsdienst en zedelijkheid zich moeten. buigen. Houd u aan deze fpreuk z Liever deugd zonder lof , dan lof zonder deugd. Alwie deze fpseuk dagelijks zich herinnert, en op al zijne daden toepast , heeft weinig van de Ambitie te vreezen ; zij zal hem fpoedig de hielen laten zien ,en hem buiten ftast ftellen , haar tot zijn verderf in te halen, _

gs Maak, bij hesgeen gij verrigt, nooit meer go= druisch, dan volfireht noodig is. Deze leefregel is niet minder belangrijk , dan twee voorgaanden. Het groote gedruisch, dat men te dikwerf hoort, wekt het medelijden op, en vindt geene blijvende bewondering. De ledige vaten klinken het meest. De flechtíte waar wordt _ uit eigenbaat het meest en luidruchtigst geprezen. De kwakzalver behoeft voor zijne waar het geluid zijner trom- pet. Zonder dat ftaat hij alleen en blijft hij een vergen ten man, zonder den minften toeloop. Het fcheren der varkens geeft veel gefchreeuw , maar weinig wol. Men verdient niets door geraas; maar men loopt gevaar, zelfs hetgeen mei heeft , te verliezen. Veel opzien baart nijd.

N

Î

a18 TVOORLEZING ,

Goed werk wint niets door geraas. Slecht werk roest: bi harder gefchieeu® j-nréerderé bedillers bijeen met fcher= be oogen en nog: fdhêeper dordeelvellingen. Zijn de ooren eens aan al det gedruisch gewoon, dan befèhouwt men fpoedig: dl dat gerdâs als het non plus ultra van roem:s en de Ambitie heemt-dan al ligt het- wezenlijke weg , dat in flilte en in het verborgen het beste gedijt. Deh dwa= gen, die zich alléen: met het geluid. hunner eigene bellen onophoudelijk vermaken , moet ‘niemand van gezonde hef fenen dit hun ëllendig imi, en klinkend fpeelgoed ooit willen benijden.

"De ftillen in der lande zijn voor zichzelven altijd de - gelukkigfte ftervelingen geweest. Zij waren fteeds voor ‘de Máatfchappij de hechtfte zuiten,en zullen dit wel fan- ger blijven. Al loopen er eenige ‘gekken los, díe alles’ beter willen weten, en niets goedkeuren , wat niet door hunne handen gaat; zoo ‘lang zij flechts bedillen , niet regeren „en niets’naar hunne hand kunnen: of mogen zet- ten, dan mogen zij vrij brand roepen. Er is geen gevaaf te vreezen. Trek flechté de aandacht niet der Ambitie. Zij zoekt alleen klatergoud , geenszins hetechte „dat proèf houdt. Zoek in uw binrienfte rust en goedkeuting. Laat wrijélijk de flaven der Ambitie u voorbijgaan. Zij loopen u-dan ook niet-'tegen het lijf, maar klimmen , zonder uwe fchade, het dak op, om daar, als vergulde weêr- Bn) te ‘draáijen:

Het fondament is van een gebouw: het bélangrijkfte ges gede Hoe mirder in het gezigt, hoe hechter er ftert kof. Gemakkelijk draagt het dan ook, zonder iets daar van te gevoelen , alle weêrhanen en verdere draaijers.

: De lof nu van we@rhanef en draaijers op ftraatis even wiinigbeteekenend , als de gedaanten der Faam op fchoor- fteenen.- Beide hebben met elkander vele gelijkheid. Het gtootfte onderfcheid , dat tusfchen beide beftaat, is dat de laatften gekken heeten en de eerften ‘het ook zijn.

| 4. Neem nooit de verdediging eener: zaak op u, in welke. de Ambitie ís betrokken. Er zijn perfonen en gaken die- men niet: verdedigen kan , of mcn-ftelt ziche

\

OvER DB AMBIME, 216

gmelven’ten. toon, in het oog van hen, die, wanheer zij hooren , ook de. oogen niet luitert. Alwie, bij uitflui- ting, of zelfs bij voorkeur, gaarne pleitbezorger is van kwade zaken, loopt: zeer ligt gevaar, zulke zaken niet enkel door zijn verftand , maar ook met zijn hart te ont= Schuldigen en te: verdedigen. Indien men’ zulkert flechts één oogenblik danhoort, dan bemerkt men állerduidelijkst , dat hun mond, uit de volheid des härten , meestal over vloeit. Pasfen wij, gelijk het behoore,-dit toë óp verdedigers der Ambitie. Men heeft veel vernuft en ken» nis noodig , om haar eenigzins , laat flaan: goed; te ver- dedigen. Verdedigers , die haar hunries ondanks ten toon Aplien , als gevaarlijk en verkeerd , door hunne Tinkfche geleerdheid , zijn niet gevaarlijks. terwijl zij ook zichzel ven openbaren als flaven der Ambitie, die weinig noo- dig hebben, om hunne naaktheid te bedekken, Wiè' de koorts als iets-wenfchelijks verdedigt, toont, dat hij zeff koortfig is. De koorts nu en de Ambitie (taan in dit Re met elkander: gelijk. _ Maar wie de .…Amdisie tot eene deugd verheffen , en, zonder de. minfte uitzondering , aanprijzen wil, zal daard nict flagen , vóórdat hij\de zedelijkheid in zijn eigert hart enigzins: heeft gekwetst. Wic toch den roem der men= fchen noodig: Kceft, om-jcts goeds uit te regten , toont dat de hoogere goedkeuring van: God weinig invloed op kem heeft. titgtaefend. Want wie zal krukken ge- bruiken , dan die-anderd niet foôpen wil of kan? Alwie de Ambitie opzettelijk zoekt te verdedigen , wordt ein- delijk haar groótfte lofredenaar en ohderdanigfte aaf. ‘Het goed dat--men.doet-, volbrengt men op ftraat , en me laat het na in huis. Stille deugd, in het oog van God zoo aangenaam „wordt befcliouwd , als van geringe waar- de , omdat zij niet ver genoeg klinkt. En door het geà ruisch , dat oppervlakkige regters maken, bij hun oor» deel over. fchijnbaar: goed en kwaad, vergeet de man , die door de Ambitie - koorts is aangetast „dat hij zelf eerst de trompet heeft geblazen 3 en nu overtuigt hij zich , bij zijne Rietigheid „dat hij iets , dàt hij veel beteekent, omdat er van

ad

nao VOORLEZING, -

zijne armzalige deugd zeo veel ophefs-:gemaakt wordte Dat deze fehreeuwers alleen dwazen zijn , door hem op»

‚geruid, zoekt hij, met alle kracht, voor zichzelven

maar gieer nog voor anderen , te verbergen. Eindelijk gee looft hij het zelf, dat hij gezond is, op de herhaalde

_ verzekering der opgeruide menigte; en alwie hem, na het

voelen van den pols, zelfs hedektelijk zegt ‚dat hij koort= fig is, dien verklaart bij , juist daarom , den oorlog. Met zijne ziekte ingenomen, begeert hij geenen, ten minfte geenen. kundigen geneesmeester.

Die zich aan een’ ander’ {piegekt , fpiegelt zich zadht. Neem dus nooit de verdediging eener zaak op u, in welke de Ambitie ís betrokken. Dwazen , die anders niet te doen hebben, zijn er genoeg. Zij is dus om u niet verlegen.

Se Wees op uwe hoede tegen hens die ,ontjdig e en one Bevoegd, meestal in het openbaar , op de Ambitie fa len, Er is eene foort van menfchen , ook in ons JVe- derland, die tegen de Ambitie fraaije verzen maken. Te gen deze meníchen kan men niet genoeg op zijne hoede wezen. Zij zijn hare imeest gewillige laven. Ook de Ambitie Spreekt anders en doet anders, Zedelijkheid en Godsdienst is, in haren mond, een liefelijk , maar voor ftuurlieden juist daardoor meer gevaarlijk Sirenengezang , vooral in den nacht. Flaar reguest aan de menschheid , om octrooë voor hare verderfelijke uitvindingen, is met deze, door haar niet opregt gemeende, woorden opge

‚vuld. Hieruit verklaart het zich gemakkelijk , dat men

fraai fpreken kan tegen de Ambitie , en in eenen oorlog tegen aardappelen beenderfoep en de koepokinenting haar flaafs dienen,

Voor de Ambitie en de voormalige Franfche Policie zijn altijd de meest gefchikte dienaars geweest de Kame- Jeons , die -fpoedig clke kleur aannemen. Daardoor zijn de ingewijde Jezuiten , naar beider keus, de beste fchep- fels ter wereld, Doch ook in elk gild heeft men brekc- beegen. En bij de Jezwisen van allerlei geloof bevinden zich deze wel het meest. Vandaar hunne werfchen om

OVER-DE AMBITIB. aat.

den lieven nacht, en hunne begeerte, om allerlei licht uis te dooven, met behoud ‘evenwel van hun, eigen dievene.

lantarentje. Zij vreezen het licht, van wege hunne fi» -

guur; want deze kan zoo min, als hunne daden , eenig licht verdragen. Tegen deze foort van menfchen is veel

raad , maar weinig baat. Zij gaan nooit regtftreeks opbun -

doel af; maar hunne daden nemen , even als hunne bries ven altijd eenen omweg, om niet achterhaald te wor- den; b. v. van ’s Gravenhage over Utrecht , naar Am- Perdam. Laat hen loopen en fchrijven en op het papier’ härtbrekend zuchten. Onder vier oogen zijn zij wel, an« ders. Tegen hen heb ik een enkel fpreekwoord; dit wil ik u herinneren, als probatum tegen hunne fchijnbaar. ongeneeslijke iijlhoofdigheid; AJs de vos de pasfie preekt « NE past dan op uwe ganzen / Ook bij hen heeft al» les zijn daarom, 6. Ik fluit met de bloote opgave van mijnen jaatften -jeefregel : Doe veel voor, maar niets om menfchen, ies aes voor en om God.

CAPO D'ISTRIA.

E CAPO b*sTRIA heeft den post van. Prefident |

der Grichfche Regering aangenomen. Men Verwacht hem in Parijs, waar hij eenigen tijd zal vertoeven , alvorens zich ‘naar zijn ongelukkig vaderland te begeven (*). Aan

…(*) De waardige man, ‘die, blijkbaar met voorkennis en ender ;goedkeuring der drie groote Mogendheden, eene zee? moeijelijke taak op zich neemt, heeft, na zijn vertrek vau Parijs, uog geruimen tijd op Maltha moeten doorbrengen. Van dit:eiland is hij den 14 van Louwmaand dezes jaars aan beord van het Engekch liniefchip Warfpise vertrokken, en den 18den te Napoli di Romania aangekomen, alwaar hij voor- berst den zetel der Griekfche Regering fchijnt te willen vesti- gen. ‘Pevens wordt gemeld, ‘dat GRIVvA, die reeds lang de vesting Pafiamides bezet hield en de bevelen der Overheid hiet geboorzaamde, terftond het wettig gezag van den Pre- fident heeft erkend, Mogten allé legêrhoofden dit voorbeeld

MENGELW. 1828; NO. '5. Q

anar GADO D'ESTRIA,

Retzelve wil hij zijne overige levensjaren en krachten wij” dén, Reeds vtoeger , toen hij in dienst eener vreemde Mogendheid. ftond , was hij de man, wien Griekenlânds

belanger ter- tarte’ ‘gingen. Een blik op zijnen: vorigen

Jevensloóp zal voldoende zijn, om’ zoo wel het vertrou= wen. zijner landgenooten, als de verwachting der velandee vts dit onderdrukt volk te regtvaardigen. :

“OaAro D'ISTRIA bevond zich, uit hoofde ‘zijner geboorteplaats , in zoodanige omftandigtreden , dat hij: niet Betrokken werd in de partijfchappen s' die Europa in on- ze“ dagen gefchokt hebben. Van een geflacht afftammen- de, dat federt de dertiende eenw ín aânzien: was op: de Fonifche eilanden , werd hij te Corfu’, ten jare 1776 , wet van ouden adel, maat in ecn aan vreemdelingen onder- wòórpen land geboren. De Venttianen , destijds beheer fchers van dit eiland, mistrouwden elken onderdaan ; dte éénigermate zich òriderfcheidde. Afkomst , rijkdorr en bekwaamheid. verwekten argwaan. De jonge CAFPO D’1 s- TRIA, die op de hoogefchool te Padua blijken van ons gemeenen aanleg had gegeven, werd door zijnen vader voorgelteld aan een’ der voornaamfte ambtenaren van het Gemeenebest, die, verbaasd over de fchranderheid des jongelings , zich niet wederhouden kon uit te roepen : Pee» ea ch°el fia Greco! (*) „Jammer, dat hij cen Griek is ®* Dit woord maakte diepenindrukop cAPO D'ISTRIA, ki zeide hem, wat de voorD OEE der gdboorte * ver-. hogen:

Venetië viel, De Grieken hadden geene reden ;-om dat Gemeenebest î in gunftig aandenken te houden „of deszelfs ondergang te betreuren. Door de Venetianen waren zeven eilanden en eenige plaatfen langs de kust, die hun federt éeuwen toebehoorden , op eene onwaardige wijze erop geworden. In derzelver plaats kwamen de Fran/chen , volgen; en bijzondere bedoelingen aan-het algemeene gade ‘opofferen f CAPO D'ISTRIA, aan het hoofd van een wela gevestigd Beftuur, bevordere alzoo eendragt , en brenge, Ons

‚der Gods zegen, het zijne toe tot verligting der ARES kin

gen deerlijk geteisterd volk! Zerf. É ) Volgens het Franfche bandfchrift,

_

CAPO D'ISTRIA: 823

2998. De jonge cAPO-D’isTRIA vondser hen , toen hij uit Joalië op Corfu terugkeerde. Zij hadden zijnen vader: gevangen genomen. Dewijl deze destijds als vijand &dr niëéningen vân de zoogenaamde vofksgezinde partij bekend’ ftond, werd. hij ín verzekerde bewaring gehou-

dem, -:De jonge Graaf was zoo gelukkig, dat ‘hij zijne

lostating mogt bewerken.

De met de Turken verbondene Rusfen verdrèven , “iel

Spnokkelatdand 1499 ‚de Franfchen uit de zeven eilanden, er de bewoners begonnen de hoop te koesteren , dat zij onder een eigen beftuur zouden komen. De vader van der Graaf cAPO D'IST RIA ftond aan het hoofd der afge= vaardigden , welke naar’ Konflantinopel gezonden werden ; deel te nemen aan de onderhandelingen, welke het Verdrag van den‘ 26 van Lentemand 18oo ten „gevolge had den, waarbij de, aan de Porte fchatpligtige Republiek der zeven eilanden, onder befcherming van Rusland en Engeland , opgerigt ‘werd. Aan den zoon droeg men de regeling der openbare aangelegenheden van Cefalonia, Dohaka en Saktá Maura op. Dit was de aanvang zijner faitiamdige loopbaan.

“Zeven. jaren Jang, van #8oo tot 1867, was CAP P'rsrrRra medelid der Regering ven het Gemeenebest der: zevefi eilanden. Hij had den ouderdom van vierene Ewiritig jaren bereikt, toen hij in dienst van den’ lande grad. - Twee jaten ‘later bénoemde men hem tot Secretaris van’ Staat, eerst voor de binnenlandfche zaken , vervolgens voor buitenlandfche wangelegenhedei’, ‚zeemagt en koop= handel. Zijn vaderfaúd ‘heeft aan hem de oprigting van fcheten- ter vorming van onderwijzers der jeugd gelijk ook aanmoediging tot het beoefenen der Griekfche taal te dânken. In' zijn ‘dertigfte jaar werd hij aangefteld bij het leger. De zeven eilanden waren al dien ‘tijd vijandig be- handeld geworden door ALI -Pacha , die, onderfteund door de Franfchen, de fteden Burrinto Vonizza en Prevefa bemagtigd had, en in 1807 Santa Maura bee dreigde. Caro D'ISTRIA werd, als buitengewoon gevolmagtigde der Regering, naar de grenzen gezonden.

Q DN

nn nn nnn en EE ER

aaf ___ .CAPO'D'ISTRIA.

Men ftelde de':krijgsmagt der zeven eilanden onder zijne _

bevelen , en gaf hem ook last, om vrijwilligers uit Epés rüs , Albanië en Morea , welké in dienst van bevrieùde hoven geweest waren order zijne vanen te fcharen. Ja deze fchool leerden KOLOKOTRONI, BOZZARIS EN KARAÏSKAKI de krijgskunst, en knoopten tevens met den Graaf verbindtenisfen aan, die Veron hus vaderland. nuttig zouden worden. Het lot-der zeven eilanden hing niet van hunne

gen. af , maar werd bij Eylau en Friedland bellist. De yrede van 7idfit onderwierp dezelve aan Frankrijks heer= fhappi). Caro D'ISTRIA trad nu in het ambtelodö Jeven. terug, en begaf zich naar zijne landgoederen op Corfu , dewijl zijn: vaderland de onafhenkelijkheid werko= ren had. Nagtans. wanhoopte hij nief aan de redding van Griekenland, offchoon het, vaneengefcheurd en onder. drukt, aan vreemde overheerfching was onderworpen. Hij diende. noch de Fran/chen, meesters van het eiland, waarop. hij geboren was, npch de Zurken , welke de: ove nge deelen van Griekenland teisterden. Hij gevoelde , dat hij geestvermogens en bekwaamheden bezat, die hij fpa= wen en verder. ontwikkelen wilde, om- ze eenmaal aan de bevrijding zijner landgenooten te wijden. Nog ééne Ma- gendheid fcheen Griekenland nuttig te kunnen worden. Rusland , waarmede hij in betrekking was. geraakt , toen hij: zijn vaderland tegen BUONAPART & verdedigde. Als enderdaan had hij in zijn land jegens niemand pligten. laa=

ger te vervullen daar er geene Griek/che Regering mees -

beltond, De. Rus/s/che ftaatsdienaren boden hem , in 1808,

eenen post bijhet. Ministegie van PU ENROADRE zaken.

aan, welken hij- aannam,

Van 1809. tot 18aa diende CAPO DIS TRIA Ruse land getrouw en op eene eervolle wijze ; doch liet in- tusfchen niet na, op het heil van Griekenland bedacht te zijn. In 1802 legde hij met eere zijnen hoogen past

peder, toën de hoedanigheden van Rusfisch ftaatsdienaar

en Gricksch burger niet langer vereenigbaar waren, Tere wijl hij in Rus4/chan dienst ftond , was hij de eerfte drie

„CAPO. D:ISTRIA. aes

jaren ; van 18o09:tot 1811, in het Ministerie vari. buiten-: Jandíche zaken te Petersburg , in -1813 bij het Ruse fisch gezantfchap te Weenen, van 1813 tot 1815 eerfte ambtenaar: der diplomatifche: Kanfelarij. in het Rus/sch: koofdkwartier , van 1816 tot 1823 Stastsfecretaris voor de buitenlandfche. zàken in het kabinet van. Keizer ALE xe KNDER.

Door het vertrouwen en de genegenheid des. Keizers geroepen om aan alle ‘onderhandelingen in dien ongeluk- kigen tijd deel te nemen, kan hij het tegenwoordig. fte fel: van evenwigt in Europa eenigermate als. zijn werk aan* merken ; ‘doeh bijzonder komt hem. de: roem. toe , de eeni- ge Republiek die nog in Europa beftaat begunftigd; enderiteund en bevestigd te‘hebben.. In Slagtmaand. van 2873 bewoog hij de Zwitfers, om wet de verbondene \ Mogendheden tegen NA.POLEON- gemeene zaak te mar ken. Sedert werd hij de verdediger van Zwitferland op de Congresfen te Weenen, Parijs en Aken. Hij deed moeite , om de partijen te. verzoenen, tegenkantingen en botfingen te beletten, en-de regten der tweeëntwintig kantons in het nieuwe verbond , dat thans dèrzelver ge- luk. uitmaakt, te befchermen. De’ kantons Geneve en : Waadland zullen nooit vergeten, wat Zij aan hem ver- £chuldigd zijn. Hij is burger van beide deze vrije Staten. Gebruikte intusfchen Graaf cAPa D'1STRIA den „grooten invloed, welken hij door zijne bekwaambieden had verkregen, ten voordeele der Zwit/ers „wier landgenoat ‚hij door eigene keuze was geworden, nag meer moest het ‘\chem ter harte gaan , zijne dienften te betoonen aan Gría- „kenland , waarvoor hij van zijne. kindschheid af eene har- telijke genegenheid gevoelde, Zijne weldaden konden voor- eerst flechts een zeer klein gedeelte van dat ongelukkig land eenig nut aanbrengen ; maar hij wilde ten minfte eene “betere toekomst voorbereiden. In naam der verbondene’ “Vorften , gaf hij aan de zeven eilanden weder den naam van Republiek, en legde den grondflag voor eene vrijere ftaats- inrigting. Daar het niet in zijne magt was, den Grieken „inderdaad de onaf hankelijkheid. te fchenken 2po wilde hij,

/

\u

han dd

226 CAPO D'ISTRIA.

dat Zij althans aan den meest vrijen Staat: in Zaropa zowi den toebéhooren gan. eenén Staat, welke de groöcftef: vorderingen in alle zedelijke en maatfchappelijke wetesa, Schappen gemaakt had „en aan de Grieken de nuttigfte less fen kon geven. Hij ftelde de zeven eilanden onder de. bei fcherming van Engeland, alhoewel hij zelf in geene bed trekking met de Engel/chen ftond , en zich geene guns van dezelven konde beloven.

Toen cAPO D°'18TRIA met den: „jare 1809 in. Russ

Jands dienst trad , was dít kabinet Ziberale beginfelen toes

gedaan ; en deze beginfelen , die den regtfchapen man bei lang in de vorderingen der.ganfche menschheid doen ftele len , zijn een Vaderland voor hem, die geen ander heeft, Zelf getrouw aan deze beginfclen, gevoelde cAPO D'ISTRIA, dat niet zijne verhooging, maar’ het heil der menfchelijke maatíchappij het doel zijner loopbaan was, In 1822 werd het Rusfifche hof tot het Oostenrijksch ftelfel overgehaald een ftelfel , dat men ook op de aárta gelegeïheden van de Levant err van Griekenland toepas. te. De Graaf legde-zijnen post neder , en begaf zich sanar Geneve. Hij leefde daar zeer afgezonderd , en ftelde zich eene ftrenge fpaarzaamheid ten pligt , met het edele ooge merk, om, bij een niet aanzienlijk vermogen, zich de middelen te verfchaffen, om Griekenlands verfchrikkelijk lijden te verzachten. ‘Sedert zijn verblijf aldaar verleende

_ hij aan alle Griekf/ohe vlugtelingen bijftand ,en gaf tot al-

de voor de Grieken gedane geldverzamelingen zoo milde bijdragen , dat men .naauwelijks kon begrijpen , hoe hij. in ftaat ware, zoodanige uitgaven goed te maken , ‘daar hij

_ ten zelfden tijde jonge Grieken bij den Heer VAN FEr=.

LENBERG op Hofwijl, als ook te Jena, Geringe en Padua , liet opvoeden (*).

(*) Sedert ,eeriigen tijd worden ook door anderen loffelijke “pogingen aangewend, om jonge Grieken tot bekwame man- ‘nen te vormen. Eené fchool, te dien einde in het kanton Bazel opgerigt, fchijnt vooral aan het edele doel te beant- woorden, De kweekelingen leeren aldaar het nuttige en nood- ‚zakelijke, Alle weelde wordt er geweerd, Zij bekomen klee-

CAPO D'ISTRIA, 27

r- Bedringende nood zijner onde landgenooten heeft hem ait zijne wijkplaats opgeroepen. Andermaal betreedt kij ‚ans de door hem verlatene loopbaan „om allen invloed, ‘dien hij nog bezit, te hunnen beste aan wenden. ‘De ‘dankbare Grieken hebben hunne belangen en hut nj E zijne handen gefteld, Zij vestigeì ‘hunne ‘hoop Fi „wijsheid en gematigdheid; welke hem de gepegephd Vorften, tat welke hij naderde, der ftaatsdienaren , is welke hij onderhandelen moest „en der. volken „voor wier geluk hij fleeds werkzaam was, verworven hebben. en

ENEN, fi ne: ent: nr SN ZT OVER" DE NAAMSREDEN, OF DEN NAAMSOORSPRONG , VAN | DRENTHE bn Oe

ede Door | von eee Mre'e. GRATAMA, EE Regter ter Infiructie. bij de Regtbank te Asfen. (*) .

ad

D. naamsreden of oorfprong va van den naam van landen, ge-

ding en voedfel, gelijk in hoo vaderland, voor zoo vérfe ‘tuchtgeftel en omftandigheden dit toelaten, Zij worden ge- “hard tegen de veranderingen des weders, en houden zich di- gelijks met ligchaamsoefeningen bezig, ten eÎnde fterk en ‘vaardig te worden, Men maakt er minder werk van onder- ‘wijs fn fchoone Kunfien, dan van’ het leeren der oude én ‘nieuwe talen, wis- en werktuigkunde enz. Dus tracht mén deze jongelingen bekwaam te maken, oin eenmaal tot de herftelling van hun vaderland te kunnen" medewerken. De Jonge Grieken, 'die te Munchen onder‘de bijzondere befcher- ‘ming des Kquings opgevoed worden , maken, volgens de be- dgten , grootendeels ongemeene vorderingen. Offchoon met bij fommigen hunner zeer krijgshaftige neigingen befpeurt,

wordt echter gemeld, dat zij over het afgemeen zachtaardig en van opene iúborst zijn, Voorál moeteu zich onder he

Onderfcheiden DEMETRIUS BOZZARIS, uit Sufi, in Epi- fs, ECN ALEXANDER RIZO, van Konflantiiopel. A:

Gemen

_ €*) Voorgelezen in eene vergadering van het Departeméet ‘Afen der Maatíchappij TOT NUT VAN °T ALGEMEEN, |

a

068 OVER DE NAAMSRÈDEN

westen; Îteden of dorpén ligt dikwerf zeer in het duìstefd en (Îs hoogst onzeker, De geleerden, vooral in vroegere tijde, sbebben zich meermalen onbegrijpetijk veel moeite gegeven , ‚om in deze duisternis licht te.verfpreiden; zij hebben foms ‚hieraan, ‘zonder veel nuf.en doel, een aantal bladzijden toe- gewijd, en daarmede meer geleerdheid dan pn fmaak ten “bon gefpreid. Eenigen hebben hèt uiterften gedreven, en zijn tot volflagene belagcirelijkheden gekomen, Ten voorbeef- de kan ‘ftrekken de naam van de eigen (tad, die wij bewó- “nen. Er-is een geleerde, die fchijnt te durven fteilen , dát Asfen. genoemd is naar eenen kleinzoon van JaPaRT , Zoon ‚van NoAcn! Hoezeer ik het onderzoek naar het ont{taan der Hammen van landen , fteden of dorpen geenszins wil rangfchik- ken „onder de belangrijkfte werkzaamheden van den menfche- lijken geest, wil ik evenwel gelooven , dat fomtijds zoodanig onderzoek ook nuttigheid kan hebben. Immers niet zelden zal de naam van een land, gewest of ftad aanleiding kunnen geven tot opheldering van twijfeling of zwarigheid ten aan- zien van gefchiedkundige daadzaken, df tot het uit den weg ‚ruimen van aardrijkskundige ongekerheden.

Reeds ‘lang geleden, toen ik meer tijd voor ftudie had dan thans, hield ik mij onledig met het lezen der gefchiedenis van ‘he gelukkig en achtingwaardig Drenthe, Hetgeen gezegd werd nopens den naamsoorfprong: van. dat gewest trok bij- “zonder mijne aahdacht; ik gevoelde zwarigheid, en san mij- nen geest deed zich een denkbeeld op , hetwelk bij naden. ken niet onaannemelijk voorkwam en zoodanig fteeds is ‘blijven toefchijnen. „Thans eene fpreekbeurt moetende ver- Nnllen, ís het mij niet ongepast voorgekomen Ul, het be- doelde denkbeeld mede te deelen, te ontwikkelen, en voor te ftelleu, wat ten betooge van deszelfs deugdelijkheid kan

“__worden bijgebragt.

_ Ten aanzien van den naamsoorfprong van Drenthe hebben beftaan, zoo verre ik heb kunnen nagaan , vier verfchillende gevoelens.

Eenige geleerden hebben gemeend, dat de DrentAen het- ‘zelfde volk waren als die, welke bij de oude fchrijvers voor- ‚komen pnder den naam van Zencteren. Dit gevoelen is reeds lang ‚zoo het fchijnt te regt, als ongegrond verworpen , „ver- mics blijkt, dat die Zencteren aan den Rhijn woonden, op eene plaats, ver verwijderd van het tegenwoordige Drenthe. De Drentfche oudheidkundige , Doctor PrcARDT, Een: dier

°C VAN DEENEUE. °° | 229

weinigen, wélke alieen en opzettelijk "over Drenthe gêfchre- ‚ven hebben, meent de zwarigheid, die hier uit het verfchil der woonplaats vun'de Zencseren en de ligging van Dren- she: ontftaat, te kunmen ‘oplosfen; doch wanneer men zijne wijze van redeneren eandachtig naguat, loopt het fpoedig in het oog, dat dezelve zeer gezocht en zijne poging te ten eene mate vruchteloos is, *

Eent tweede meening ís, dat Drek deszelfs naam heeft Ontvangen vac de Noormannen, die, Bier te lande Komiende , dit gewest hebben genoemd gaar-hùn:Dronth of ‘Drorithess, nu Drontheim ; wordende bij. die gevoelen vooronderfteld éehie verandering, ‘dor diäsverloop ; van *Dronth In Drenth, De reeds genoemde oudheidkenmer PICARDT, Île deze naantsù ‘afleiding : te gelijk”. met de zoo even’ vermelde fchfjnt voor te ftaan en daaraan zelfs de voörkeur te geven, noemt haer evident en klaar; en evenwel is dezelve ook algemeéri, en , ‘zeker niet te onregte, voor ongegrond gehouden.— De overt eenkomst evenwel, om dit’in het voorbijgaan aan te mep ‘ken, van vele nemen van plaatfén hier ée lande en ín Noor- wegen , zoo als die door den Heer prcARDT wordt opgege ven, verdient gewis opmerking, immers wannéer de dead- zaak waar ís, en de heilige ijver van Dr. prcamDT in het doorfnuffelen en perfcruteren der vergeten antiquiteiten , 200 ‘hij het noemt, hier ter aanvulling niet iéts heeft bijgevoegd, zoo als men zegt meermalen bij henn het geval hiding te zijn.

Het derde gevoelen dw, dat Drenthe ìn zekere betrekking heeft geftaan tot het gaburige Twenthe en nog een ander ge- west , en vandaar, als het derde van die drie, Drenthe is ge- noemd, vaar het woord dref of drie, Het zoude dan name- tijk zijn het derde gedeelte van het Bisdom Utrecht, of van het Bovenfiicht of Sticht over den IJsfel; terwijl Zalland het eerfte, en Twenthe het tweede zoude geweest zijn. Dit was onder anderen het gevoelen van den beroemden ur nzo ‘ALTING. Dan, ook deze meening heeft geen beter lot ge- ad dan de andere, tot nog toe opgegeven. Men heeft san- getoond, dat Drenthe reeds dezen naam bad, vóór en aleer de bedoelde betrekking is komen te beftaen , en dat het dan Ook in allen gevallé in. die betrekking niet het derde , maar het vierde land was, zijnde hect land van Vollenhove het der- de. Het is eene gefchiedkundige zekerheid , dat Drenthe on- ‘der het beheer ter Bisfchoppen. van. Urvscht is gekomed in

4

a5o OVER DE: NAAMSREDEN

de elfde teuws en reds in: de. negende ‚-zelfp reeds in de achtkeseeuw. vindt men den naam van Drenchevermeld., zoor danig, det ook dit gevoelen geen fteek, kan:houden. - Het vierde gevoelen {chrijft den pesm:-vap: Drenthe mede

pqe. ann de bemekking,-die tusfchen hatzelve en 7 wogthe;zour de, belien. rhebbens zaedss. Arenthe het derde, Twenthe het tweede , en niet Zalland , zoo als ALT ing: es anderen hebr | hen beweerd; maar Sen. gedeefze, van Afwaftenhand. her. eertte

jead zoude: geweest :zijn, Het £chijntook, ak aewazigheid ze

hebbea,: ide eesfte vande .drie bedoeldg-landftraken aan; te. amljzen. De:geleerde.en paanwkeurige Gehtijvars van den Agen evprdisen. fiaat van Drenthe echter, meenen die. sanwijzing ser-kunnen: doen, Na, aangetoond te. hebben „det men verp keerdelijk. voor het: e gewest gehouden. heeft dat gedeelte an de provincie Overijyel, hetwelk Zalland genaamd words, beweren zij, dat een- gedeelte van Munfterland daarvoor moek worden. aangezien; zij zeggen hiervaa dit:. Men moet der- a-balve,.in plaats van Zaljand, aan pene andere landftreek her denken, en wel bepaaldelijk, naar het ons vaarkomt » aan dat gedeelte van het tegenwoordig, Munsterland , „welk zy aast aan Twenthe grenst 3 en dan kan men zeer gevoege- w lijk de namen van Twenthe en Drenthe afleiden van derzel-. ver ligging langs. de derde zoogenaamde vrije landftraat der aloude Friezen , welke zich uicftrekte van Keulen tot Sta- ie. YOren , en langs welke deze twee landfchappen eene zekere betrekking tot het naaste gedeelte van Munfierland fchij- ps: nen gehad ce hebben , het zij dan als land{chappen van het waloude Vriesland , zoo als het vóór de tijden van k aREK DEN GROOTEN beflond, het zij uit hoofde van een vas- baud; ‘door -den- Keizer allereerst tusfchen dezelve gelegd,, WEN Wadrtoe jn het bijzonder eenige aanleiding kan gegeven \v hebben het geescelijk-gebied van den Bisfchap van Mus- op Wer en het kerkbeftuur, dat de Abt van Merde, eene aly- dij in het tegenwoordig graafichap Mark, aande rivier de Roer ‚un het invoeren van het Christendom , over Drenthe ij “<a. de. naburige landftreken geoefend heeft; alzoo deze; zjcRijn. kerkbezoek noordwearts voortzettende, eerst een ga- wi deelte van- Mwnflerland, voorts Twenthe, en in de derde

plaats Drenthe op zijnen weg ontmoette , hetwelk eene. ge- » noegzame reden ter benoeming dezer landfchappen kan ge- B, weest zijn.”

. Dice gevpelen. van de. Schrijvers. van den. tegeowaordigen. fust

«

VAN DRENTHE, kad

van Drenthe fchijnt thans algemeen -vamgenomen te zijd erp voor gegrond te worden. gehoudert. Gewie is hetzelve cok niet aan zuike in het oog loopende en: dadelijk zich .uaubdies dende zwarigheden onderhevig alsde vroeger gemelde, Mom zat evenwel, geloef\ik, géreedelijk moeten erkennen ‚dat wter alteen bloote gtofing hier de eenige gedag: is {"Whaar- wok dut deze gisfing, als zoodanig ,: zelfs veer. bedenkelijke: heeft; Emmers , is heb ziet vreemd , dat: cen: geheel en zeór-hieeftrikd gewest zijnen naam alleen daarvan ontving en behieid.sbst: deit kerkelijk. ambtermar in'-zijne ‘kerkbezooken: hetzelverin de dér- de plaats wandeed, nu cweeendéren doureisd. re. hebven 2 Is die niet te meer wonderlijk , ‘daar het gewest, dat daw: hee eerst: door. den Abt bezocht werd, miet voert den hawin--vià het eerftë ft. Is het voorts: ook: nlet opmerkelijk , due :de Abt. deze landftreken, zoo alt: vermeld ‘behoemende, van: -da Banrdtaal webdroik stitakte, en niet van bet ide: geesvalijke heid ín die tijder algemeen gebezigde Latias - De

Meer cwijfelimigen soude aren hier kuanen voordragen 5 dens ket zal meer afdoen, wanneer veij kunnen aatoonen , dat Ziwenthe deszetfs naam niet danken beeft aan de bedoeldd betrekking met Drenthe en nog een ‘ander gewest , maar. ven elders; en kunnen wij dit bewijzen, dán zeker blijkt ten duidelijkfie, dat de neamsafieiding ven Drenthe Un Tiwenshe uit onderlinge :betwekking, zoo wel ttn opzigte Vim het. cène als van de andere, geheel zonder grond is,- Laat óns dert eens nagaan, wat hiervan zíj; -

De-fchtijvers , welke meer In’ hét algemeen de aardrijdek oet. de en ge tettedenis van ‘het ode Weder-Duitschland hebben behandeld, zoo wel als zij, welke zidh meer-bijzonder heb. den beprakd bij de gêfchiëdenis en befehrijving van Oversjsfeh, Twenthe of Bentheim, zijn het grootendeëts, misfchien alles; onderling eens, dat het tegenwoordige Twenthe en-het graaft fchap Benthelm het gewest is, waar voorheen, vet: tijde def Ronielnen , de Tubanten hunnen zetel hadden. Veor-bedeijd voert men onder anderen zaan, dat-op het zoo oude flet ‘Bensheis gevonden is deze inferiptie :' Ec Drufiis Jur del Twbantibus (hier heeft DrRUSUs-de wet gefteld aan de Zw Banten), en wéte dit opfchrift boven alle bedenking vefheven} daft zeker konde er geen twijfel beftaan; doch latere fchrij vers meenen grond te hebben , om te ftelten , dat die inferips- tie van lateren tijd is; blijvende het evenwel twegeftemd, «Bar het waacfchijnlijk is,-det-de oudfte gedeelten van hee flot

me

3% | OVER; DE NAAMSREDEN :

overblijffelen ‘zijn van een kasteel , door pmRusus gebouwde Een ander en beter bewijs, dan het twijfelachtige: apfchrift , windt. men in de gelijkheid van: de namen: Zmdaaten Tu bantia, en Bentheim en Twenthe, In deze klanken ie zoo veel gelijks, dat ze voor dezelfde kunnen: gehouden worden: Tubaustiae kan eerst outsard zijn iu Twastie, en vervolgens in. Tuentia, hetwelk hetzelfde. is als Twestia, Bentheim ie vrij duidelijk Tnhensenheim , het heem, men ad daad 3 ER Esbenten..

Hier. ken. van toepasing worden each eene eenmerklng Van. ONZEN PICARDT, welke zeker meer gegrond is, den weivoegelijk voorgedragen. In zijne Cronyt der. landschap Drenthe. zegt. hijs. Deze -ongelijkheid hebben veroorzaakt.

„de Romeinen, die de namen van onze Janden „dorpen em_

pe mesfchen nimmer alzoo fpraken of fchreven als behoar- drs zeaar lagen altijd-te kromtongen en. wilden ze buigen » op haar Latijnfehe: fprske, waardoor. veel hierlandfche » "Woorden. wonderlijk zijn verbasterd. en‚gersbraakt”” Vol. gens deze aanmerking zonde bet wear kunhen zije , det het hier bedoelde volk eigenlijk den:nasm had gedeagen van Zwam pen „en niet van Tubanten, Dan, het is vrij ouverfebillig of’ deze naamsverbastering later heeft: plaats gehad „dan of de Remeinen reeds daärvan oorzaak zijn geweest, Het is genoeg. dat het, om redenen als voorgedragen, en nasr. het oordee} yan onderfcheidene geachte fchrijvers, zoo. niet uitge maakt zeker, ten minfte hoogstwaerfchijnlijk is ,-dat Twentig is het onde Tubantia, en dat dit gewest nog den alouden maam draagt, hoezeer ‘door tijdsverloop eenigzins veranderd, Eu ie dit het geval; is het, dat Twenthe (hetgeen dan bij gevolgtrekking waar zoude moeten zijn) deszelfs zaam niet ge danken heeft aan de onderlinge betrekking, welke er. tujs- fchen hetzelve en Drenthe. met nog een ander gewest beftaan heeft, maar vaa elders, welke grond blijft er dan ayer, om

deu gaam van Drenthe van die zelfde betrekking af te let:

den, en te (tellen; dat Drenthe Drenthe, even als Twenthe Twenthe. genoemd is, omdat zekere Abt, bij gelegenheid van zijne ketkbezoeken, in het eene in de tweede en in het an: dere in de derde plaats kwam? Zeker, hiervoor blijft geen de miofte grond over, Ik houd het daarom daarvoor , dat de naamsr afleiding van Drenthe, gelijk die door de fchrijvers van des tegenwoordigen flaat van, Drenthe niet alleen als de beste :, maar ook als volkomen, gegrond is voorgedragen, en zoo.als

5 VAN DRENTHE, 23% sk

dezelte' thähs sian. voor. de eenige ware fehtfar: gehous der ve worden, ook al bedenkelijk en twijfelachtig: ie, event als de andere, die wij in de eerfte’, tweede en derde plans hebben opgegeven.

-.Dear- het dan tot nog toe niets minder dàn uitgemaakte fchijve te-zijn, van waer het-land, dat wij bewonen, en hetwelk zeker, om meer:dan ééne zeden, reeds nu zeer. be langrijk -is , maar vermoedelijk eenmául dog veel belang. rijker worden zal, ziten: naanr. ontleent, vermits de faamsoorfprong van Drente nog feeds Fn her duistere fchijne te liggen, zij het mij veroorloofd, een nieuw gevoelen voor ‚te: degen , en Rain te wijzen , hoe en van waar de naam: vans Drenthe mogelijk oticftaan zel zijns eet gevoelen , hetwelk wanneer het gegrond is, tevens licht verfpreidt ten. sauzien van de oude gefchiedenis en:.betrekkingen van dat: gewest, Vooraf echter zutien wij een’ wietip ‘ter zijde moesen doen , en ik zal Uwl.- aandecht eene wijle tijds moeten bepslen: bij het oude :Priesland, en de ebinnadd die tus{hen ie hin Drenthe beftaan: heeft “1 Drenshe heeft eertijds edn gedeelte bitgemaakt van: bet. « on. de, beroemde Vriesland, Deze Stelling zullen wij. gereedeà dijk toeftemmen, wanneer wij ons dat land , hetwelk var cijd got. did, niët: slieen in zijne inwendige: gedaante en, geftelds heid, maer :óok in grenzen en uitgeftrektheid / groote veráus dering ondergaan heeft, voorftelten , zoo als het waseen: tijs de van deszelfs groorften omvang , ten tijde , toen ‘het. con zuidwesten door de Schelde en ten: noordoosten door de Ziâs begrefsd werd ,— ters tijde , bij voorbeeld, van RAKEN DEN GROOTEN (in de-athtfte eeuw) „die ; de: Vriezen onder zijne gehoorzaambeid gebragt hebbende, frya ‘tot gremsen aanwe; ten. westen de. Sahelde , ten oosten de Wezer ‚of inde veer dende. eeuw; ten tijde toen. Fitesland verdeeld: was in“zeven : zeelenden… 1 deze: groote uitgeftrekehetd moet noudsakes Hjk Drenthe-mede hebben bevat; trouwems” het ‘feat oek: nies deakkelijk gefelweven: achter de weten vett den Opfaibooin , die oude Hriefchd: grondwet, waer gezegd worde, dae hee vierde zoelind, bêhalve eenige-andere daar genoemde

ten , gebeel Drenthe bevatee , zoo áls ons’ dit-door sc blie

MUB ie medegedeeld, « kn - Hoezeer: minder duidelijk fchijnt evenwel ge RAFhE reder Drestbe tat Wriëskand in vorige tijden behoorde’, ‘niet mider waar te zijn , wanneer wij Wréesland nemen in een* meer be perkten zin, en wij ons dat land voor den geest brengen ,

24 OVER :DR NAAMAREDEN

zoe als-de oude aardrijkskunde en de gefdhiedenis- ons kere zelve aanwijzen, in nog veel vroeger gijden dan die, van, welke wij-gewaagden, :— Ten tijde der Romeinen; tot welke zich de gefchiedfchrijver TACITUS, die ons, de eerfte berig= eolr zanmes voorvaderen. mededeek ,: bepaalt, : woonden: de Wrie- sen „inhet BeWest,. hetwelk „eusfahen hes-dand. der. Basarter sen. „den: ;Ocesan de, Kems on het land der Brueseren gele; gen:'wass. terwijl het lapd ren onsten vanda Eems tot aan de Eióa. bezet wes door de Cauchen. Vervolgens, misfqbien wel ter.zalte van de. oorlogen tegen de Romeinen, Schijnen de Ceuthen zich met de Vrieaen vereenigd te hebben.. Ima mers: de landftreek tusfchen ‘de: Eems en de Bite, en nog ‚gene freek over deze ‚laatstgenoemde riviera onder. Vries kend, ten.sninfte onder de glgemespe bensming van Vriesland begrepen: geworden, en heeft, mede uitgemaakz de bekende zeven zeelanden, Dese grate niegeftrektheid ie later weder beperkt, en Vriesland is, als. hes ware, in. deszelfs „oude geenzen tot over dea Eems ternggetteden, of liever de saam van Vriesland heeft zich weder bepaald, bij hee eigenlijk: leud der Fritzens , die vervolgens bnderfoheiden. zijn geworden in Overes en Wiastrriezen , waarvan deze ten' westen en-gene zen basten: valt de-Flie woonden, De: verwisfoling. vanden naam van Mestvriezen met dien van. Moordhollonders: ie vn ‘Ietera cijdenr,; Dat ny Drenthe sor Vriesland behoorde in de opgege= zene. troegere tijden, pf tot -het eigenlijk Friesland, geno men. in een’. beperkten zin, js hetgeen nu verder. doer ons toet worden aangetoond ;. en wanneer. wij vervolgens. Sries dend noemen, of daasvan (preken, den--bedoelen wij ber-in diem. meer. beperkten’ zin , namelijk de landftreek zen westen var de Zwms gelegen, en meer bijzonderlijk tùéfchen ‘de Fiie ende Zeus, of de Qostwriezen van de latere tijden; en deu moesen: wij ons dat land uiet vaaeftelien, zoo. els hee zich ches ‚waardeert , zoa bevolkt: en zoo bewoonbsat„ maar wij moeten. ons hetmelve. voor den. geest brengen , zoo als ‘het ge= ftald..waa viór,, on in:de eerfte tijden ns dat de-woede van den grooten Ooesen, in het meer Fevo geftort, de Zuiderzee beeft -daargefteld, te, weten laag en onbedijkt , blootgefteld aan, dagelijkfche. overftroomingen, woor zoo ver de lagere ftreken betreft, Wij moeten ons hier het onderfcheid toa Shen vroegere en latere tijden verbeelden; zoo: als:n vp r- MER s het-van geheel ‘ons: vaderland Der, in «den Reen - zag dad zijne ectie Natie,

ee c SN î Ee 5

id Oet Pens cn EE en gr Te Te

gee VAN BRENPEE- 7 sys:

Dur din te beeoogen, det Drenshe in. vroegere tijden tot: Srtesland behoorde, moeten wij in de eerfte plasts de :op=: merking maken; dat Vrieskand en de Vriezen altijd can aans” zienlijk land en volk geweest gijn. Dat gewest huid: zeker! eene aanmerkelijke. viegeftrektheid en eene beduidende: bevol: king. Dis fchijae zeer duidelijk uit de oudfte gefchiedents ce blijken. Maar, letten wij op den aard van het land, woo. als hect voorhedn was. Dat land ishmess, hetwelk nu de:-pro/ vinciën Friesland en Groningen uitmaakt, was grootendeels: laag , en- in den winter én bij alle hooge vloeden onder:swâst ter en onbewootibaar; het was gedeeltelijk , zomer eù: wins: ter door, onder de zed bedeke. Het hooge en zandige: ge) deelte van het tégenwoordig. Priesland, zelfs vereenigd met: het hoogfte deel van het aangrenzend Groningerland ,: di oprden, welke nu de. Priefche en Growinger wóuden Wwotdea! genoemd, waren’ hiet toereikende tot zetel van eén-gekeel,! aAnzienlijk volk; em, wanneer Zichhiertoe de grenzen: wan’. Kriesland hadden bepaald, zoude het ‚niet zoo opmerkelijk: zijn ìn de gefchiedenis , als. hetis, Het moet dus noodzaken lijk grooter zijn geweest en gevolgelijk heeft het naast aan=. grenzende hooge, veilige Orenthe ten gedeelte daarvan ‘uite’ gemaakt. Fa, vermoedelijk was dit oord wel in vroegere: tij den de voorname zetel:der Vriezen ; want toch Drenthe is iet: de oude gefchiedenis als een afzonderlijk land niet bekend en-men meent te künnen augaart , dat -hes-woorheeu. veel ‘mier bevolkt was, dan chans,. Wat is na watuarlijker,-dan det de’ inwoners van: hetzelve nadat «de. meer vruchtbare: odedtar doot ‘eenige bedijkingen:. ed het bedwang der waterön meet’ veilig waren geworden; zieh daar boofdzekelijk hebben: pest westigd en zamengedrongen, en det:de naam van het gebeu later. de naam is geworden van het bestt en meest bevorkte ge) deelde ? Ook is het: opmerkelijk, det het tegenwoordig -PBids. land van Drenthe door de natupr zelve nièt zoo duidelijk el? fteilig ie afgefcheiden, als Drenthe: van die landen, welke. het.ten zuiden en zuidoosten begrenzen „afgezonderd: is, ‘Bie: is, herhalen wij , opmerkelijk ;.vránt in vroegere tijden vooraV werden de ouderfcheidene volkew en.velksftammen veeist vans! elkander gefcheiden door de: natuurlijke gefteidheid ven hiet land, als door bergketenen, rivieren en dérgelijke, Men. Rete: _ We-:zich voor, dat: Drenthe , - doori:het- opdroogen-der onovae-: ziealijke moerasfen:, eérst federt de laatfte jaren van den gùidi

en zuidoostkant opgehouden heeft cen …eegemale ontoegan-.

v

296. OVER DE NAANSREDEN VAN DRENTHE.

kelijk te zijn, met uitzondering ‘alleen van die: fmalje zend. hoogte „, waarop Koevorden gelegen is, Tusfchen Drenthe en het tegenwoordig Vriesland liggen ook wel nitgeftrekte vee: nen, dan deze zijn hier en daar door aanmerkelijk breede: zandkoogten afgebroken, en (teilen op verfchiliende plaacfen- de noodige getegenheid tot gemeenfchap gereedelijk daar. Drenthe is derhalve door -de natuur zelve meer afgefcheiden vaa het tegenwoordig. Overdsfel , voorheen het land der Bruce: geren, dan van Vriesland, Verder moeten wij hier gewag maken van de gelijkheid in hoofdtrekken van het volkskarak- ter, welke men nog tusfchen de Vriezen. en Drenthen meent te kunnen befpeuren, Men denke hier san beider gehecht=: heid aan het oude en stellige.afkeerigheid van alwat nieuw » en vreemd is, aan beider ernftig , mannelijk en zelfs eeniger- mate ftroef karakter, aan beider grooten: weérzin tegen alwat : Ipidruchtig , ligtzinnig en wuft is, Een der beroemdfte Fran fehe Schrijvers zegt van de: Nederlanders in het algemeen, dat

het goede. onderdanen , maar. flechte flaven zijn ;dit is bijzon=. „der waar van de Friezen, maar het is ook waar van de Dren=

&hen. Daarenboven beweert men,.dat tusfchen de over oude - Drentfche en Vriefche wetten, Inftellingen, gebruiken An zeden veel overeentemmìng gevonden wordt; en, wan:

_ meef: men ons het verfchil in taal zonde willen tegenwer--

pen, dient- men te bedenken, dat dit te veel en dus niets zoude bewijzen, daar toch. het verfchil in taal tusfchen de

Groningers en Vriezen nog grooter ís, Bij. de aangevoerde

bewijzen vermeenen wij nog een te kunnen voegen, het- welk , naar ons inzien, zeer veel beteekent, Het is de be-

naming van de noordelijke poort van het zoo’ oude Koevor-

den. - Waarom heet deze poost de-Priefche poort; verwijl de

tegenoverltaande de Bearhemer poort genoemd wordt?, Zeker

am geene sndere reden, dan omdat men deze naar Bentheiss 6n.gene naar Vrieshand uitging. Dat een der groote rien

Jehe. wegen of laudftraten zich , volgens eenigen vaa Keulen,

maar volgens anderen. van Asevorden tot Staveren uitftrekte, willeu- wij als geen bewijs.doen gelden; maar wij zullen nu

korcelljk nog aantoont, dat niet alleen gefthiedkundige ded.

zaken , maar ook de uitfpraken van achtingwaardige gefchied.. fchrijvers en aardrijkskundigen in het voordeel van onze ftel.

ling. pleiten, hoezeer de meesten zieh over. dit punt niet ftellig verklaren, Es

.s CHet.vervalg en flot hierna.) .

UITTREKSEL UIT BEN’ BRIEF BENÉR DAME VAN BATAVIA, 937

UITTREKSEL UIT EEN’ PARTICULIEREN BRIEF EENER DAME « HAN BATAVIA VAN MEI 187, RS Ke

Ore reis is\ Einde het minfte ae eben wij hebben volftrekt geen ftorm gehad, Tusfchenbeidén hing het

fchip wel eens zoo, dat wij aan elkander gebonden moesten

zitten; doch dit werd door de fchepelingen , fpotterderwijze ,

een pasfagiersftorm genoemd. : Het merkwaardigst van onzen togt was het aandoen van twee eilanden , waaromtrent {k d een en ander zal verhalen,

Het eerfte figt san deze zijde van de Ras ;en heet Ariston d' Acunha. Het is eer zeef groote berg,wiens kruin altijd met {meeuw is bedekt en zelden beklommen wordt, Wij kwamen er ‘smofgens den 54 November 1826 aan, en zagen eerst niets dan eene groote ‘zwarte wolk; welke langzamerhand verdween, en boven welke de piek majestueus uicftak, Kapitein. hield het voor- onbewoond ; doch dit bleek fpbedig anders’, toen wij eene floep. met de Engelfche vlag zagen na- deren, met zes gewezen, Engelfche militairen bemand, Zi bragten verfche’ koemelk mede, welke ons de thee en koffij niet weinig verlekkerde,en verhaalden ons ,dat dic eiland acht- vien bewoners had, beftaande uit 8 mannen, 2 vrouwen en 8 kinderen,

Eenige pasfùgiers gingen aan wal; terwijl de watervater gevuld werden; wordende er twee watervallen gevonden vat heerlijk zoet water. De vrouwen aan boord zochten alles bij elkander, wat zij maar dachten , dat die vrouwen en kindes ren eenigzins dieaftig kon wezen, De teruggekomene paöfa: giers vertelden ons, dat op dit eiland vijf woonhuizen, nege grootere em kleinere loodfen, als ook éene traankoke=

rij, (mederij , veeftallen en bergplaats voor veldvruthten hade

den gezien. Er waren acht akkers land met tarwe, gerst eh erwten bezaaid, en wel voor honderd inworers aardappelen , waarvan wij gegeten hebben ; zij fmaakten ons goed, doch nièt zoo lekker als de HoHahdfche, maar zeker twee- à drie-

maal zoo groot, ‘Daarenboven was er zoo veel wefland , dat.

zij zoo fchapen , 15 ftuks vee, waaronder twee melkkoeijen en 40. varkens, onderhielden; ook waren hun van de Kaap twee paarden „aangevoerd. Zij maken mede veel wérks van de visfcheertj , en hebhen- vijf booten, opperfte dezer volk. planting was er reedstien: jaren geweest, en hoopte dâar zijà _ MENGELW. 1828, NO. 5.

288 ‚” TUPIFREKSEL: bre REN) SRIEË

IEven te eindigen. Hij was een Engelschman , voormalig Mae _riniec op het Blokkade eskader van Sy, Melens, en werd door allen vader geheeten, Tegen het grootfte woonhuis groeide een wijnftok en appel-en perenboomen. Wilde beesten zijn er volftrekt niet, en het is er. bijkans. gooig flecht wader. Die goede menfchen waren zoo. dankbaar voor al. hetgeen zij kregen dat zij betuigden ons fchip niet ligt te zullen. verge ten, en ons 'wederkeerig een geflagt varken, melk an. “aarde $ppelen. ten gefchenke. gaven. Onze pasfagiers hadden. zich

onderwijl den tijd ten nuue. gemaakt om. 1e ed bragten bijkans drie ankers wijnmandea vol. visch, mede, fraai, van kleur, en waarvan. de kreeft mij het beate Daai,

’s Middags ten s ure gingen wij weder, onder zeil , pasfàern den de Kaap, en zeilden zoo woort tot den. 11. December, toen, wij het eiland S, Paul aandeden, Ook dit. heeft het voorkomen van een’ hoogen berg, en ie geheel woest en one bewoond, doch bijzonder fraai, De bergen zijn in een’ hahe ‘ven. cirkel, in welken eene kom is , door twee punten groor te. keifteenen van de groote zee afgefcheiden, alsof het door kunst gemaakt ware, ’s Morgens gingen eenige paafagiers aan wal, en smiddags volgde. de Kaplseln. met de Dames, Some migen beklommen, den berg , ’t geên mij te vermoeijend was, zoodat ik bij een paar vervallen hutten bleef zitten , welke daar waren opgeflagen door menfchen, die op de zeehonden. vangst waren geweest, Wild gedierte befpeurde men er niet, dan wilde zwijnen; deze waren vrij talrijk , en liepen ftrijkelings langs mij hegen. Wij vingen er levende vogels, aeseusnen genaamd, waarvan wij er nag twee levend te Batavia heb. ben gebragt. Er is ook veel visch; en, wat het merkwaar. digfte. is, geen tien voetfigppen van de plaass der vischvangse ont{pringt eene bron van kokend water, waarin. wij twee et. jeren gaar kookten, en de fteenen zagen opbarrelen, tusfchen welke het water ontfprong.. Eerst ’s avonds laat kwamen wij wegr aan boord, en zeilden den 5 Janwerij 1827, zonder were dere belangrijke ontmoeting, de flraat Sunda in. Het is niet te befchrijven, hoe verrukkelijk fchoon het is, wanneer men zoo lang flechts lucht en utater beeft gezien ge kusten van Java langs te zeilen, Het is, of-men. sloemaal aan aangelegde tuinen vaart. Den 7den kwamen wij: op de

e, en ftapten dien zelfden dag aan wal,

De ftad levert een treurig gezigt op. Zij is, zeer. aant

jen en alleen door Jalanders en: Chinezen bewoond; wans

,

UT TET SEENER DAME VAN BAPÂVIA, 9

«te Euripedrs, die ef hunne winkels hebben, gaatt tegen den “middag- rear: hunne huizen buiten-de Aad; zoodat mes zegù ‘gen zou, dat er de werfthrikkelijkfte armoede hèefschte, Dek te Beter bevalt de reeks fraaije huizen buiten de Mad. Wij Belwonen een huis, de wel-iets-van eene-ketk Beeft, doch avkaritt flechts ewee kamers zijn, Mee Beffaac, Zoo als de-meesì - ®é Amizen-athier, uit galêrjen met fteenen' vloeren en groöte deuren, die men alte openzet, Wij zittn ook altijd in die gelèrijen, De kamers zijn tegenover elkander,'en Zoo oft® zággetijk- groot, dat alte “nreubelen er als'in verzinken, De keuken ís bezijden het huis, ett voor eene Holland/the vrouw eene regte ergernis; dezelve gelijkt eer naar een roolthoks Men merkt Mtier- weinig? onderfcheid- in de Masfkn van ‘men. fchen; alles gaat met élkander om, fchoon gedwongen en aut. Re ke ° Eens in de maand geven eenige liefhebbers eere: tooneel vertooning, ‘die men voor fs. voor een’: Heer en f3. voot een Dame, ter beftrijding der onkosten, kan bijwonen, mits mien zich voor drie maanden verbinde, Ik voor wij vind” het &ùlks niet waardig. De vrouwenròllen worden ‘door laffe jon- Ens vervuld, [ bind ee ik dt De Chinezen geven ook tooheelvertooningetr, als.het Kchté maan is. Ik heb er eenige gezien; maar, dewijl ik de taat niet verfta, was het voor mij het laffte gebarenípel, dat men zien kans alles gaat zingende, maar met zoo’n akelig gekerm of ze verfchrikkelijk gepijnigd worden, en zoo is at hunne mûzijk. Alle maanden is er bal, doch bijzonder duur, Het bevalt mij hier niet, Men verteert een {chat van geld in armoede, Men moet eene reeks van bedienden heb. ben voor/het werk van een dagmeisje of oppasfer jn Holland. Doch genóeg hiervan, Ten flotte wil ik-nog eêne groote parij Jeefchrijven ;- die: dk bijwaonds ep- eene. Chim/dbe he- grafenis, waarvaa ik 'ooggetuige was. A Iqet feest werd gegeven door een” rijken Jood op zijn’ zaften verjaardag. Hij bad over de ‘300 menfchen genoodigd, en er zijn er ower de goa. gewegst (een ftaaltje van Oosterfche gast- wiijheid). Ten half 7:gingen wij er. been, en werden, door, Ceremaniemeesters-binnengeleld.-Asles , wat kostbaar en tekked was, werd rondgediend, Ten-7 ure gingen wij degfen. “HAS huis, eh de oprijlaan waren fchitterend verlicht, en tusfchen 9 en ro ure ftak-men fchoone vuurwerken af, Ten 12 ure zaten wij aan; er was voor 375 menfchen aangeregt, ZOO- R 2

Fe 4

AAO UITTREKSEL UIT EEN’ BRIEP-EENER DAME VAN BATAVIA,

dat er nog plaats te kort kwam. Alwat er werd opgedische was het uitgezochtfte, dat er te krijgen was, Alle de fcho= tels waren masfief zilver, fauskommen en dergelijke: masfief goud. Ik.durf niet zeggen, op hoe veel duizenden de tafel alleen “werd begroot. Na het.eten werd er weder goe danst, ‘en eerst ’s morgens ten half 6 gingen wij naar huis. De ganíche groote wereld van Batavia was er verzameld; en die zelfde: gastheer, welke nu die luisterrijke partij -gaf , had aa jaren. te voren, voor hetzelfde huis, als gemeen foldaat op fchildwacht geftaan, en, wegens een klein pligtverzuim, al daar een pak flagen gehad. Of hier ook geld te verdienen is geweest !

Nu komen we aan de Chinefche begrafenis. De men was al over % jaar dood, eer hij begraven werd; en dit ging met zoo veel poppenfpel vêrzeld, dat de onkosten op f 18,000 gefchat werden, - Alleen in zijne kist had hij vier paarlen van f 6oo het ftuk, Ik kan niet alles befchrijven: alle zijne be- dienden, levensgroot in was geboetfeerd en aangekleed, en eene menigte poppen, en huisjes, en prullen zonder bedui- denis, maar op het kostbaarst gemaakt ; worden mede naar ’t - graf genomen en dan verbrand, alleen tot bewijs van den Boon haan des beni

Padd

_

VERGELUJKENDE WIJSGEERIGE HÄFEL VAN neT „STELSEL DER ons BOETSTRAF EN DAÍ DER DOODSTRAF, : t re

(Volgens den Heere Lucas.)

En Boeefraf. Ee ie Doodtraf. —_r. ‘Aalt verlaagt noch over- ‘“te Zij verlaagt of overfbant fpant den Eelde et EE dige. 8 fp

d, Zij. maakt den-man niet - gs. Zij verwekt afkeer , om

bulk, ‚die haar gitfpreekt, ze uit te fpreken.” . Zj fchenkt vereerende 3. Zij fchept ‘het onteerend We kmamlieden en ftreelende beroep van beúl, en bereidt edi dae aan hen, der overheid mberonw, ja hare: voltrekking za- roes nei Te Á & Fe evordert regtvaar. 4. Zij wettigt moord,

aigheid en juistheid td 4 a dn Ba pasfing der wet.

VERGELIJKENDE WIJSGEERIGE TAFEL.

_ Boetfiraf.

s. Zij ís voor trap en wij- meng vachaar.

6. Zij onderdrukt ten fterk- fte de br

Dn Ha maakt - deurzamen-

8. zij laat berftelfing toe. 9e a verbetert,

Io, Zij fticht nut,

is regtmatig 3. dat n, vatbaar, omt ‚met ‚eene gelijkmatige voedeeling op elke foort van’ mènfchen te worden de

‚1. Zij wil.

12, zij ftrekt het - publiek, ten waarfchuwenden Obee:

- 13e Zij heeft alte onze zes delijke denkbeelden voor zichs

Ig. Zij erkent de opptraagr Ger wet,

18. Zi: neemt aan en eer en ik ee ene, er appelijke en sdien uitfpraken. i id

16. Zij is bekwaam ‚om den verbardften’ misdadiger te qn-

17. Zij vernietigt de mis-. daad,

18; Zij wekt wroeging:en berouw:

19. laat den mensch de koop, Ci

de.

at ° Doodftraf. |

‚5. Zij is dezelfde voor al-. le hoofdmisdrijven; zij biedt-

den misdadiger dikwijls gee-

uerlei beweegreden aan, om zich van nog zwaardere be- leediging ce onthouden, eù-

fpoort hem zelfs fomwijlen

aaroe ‘aan, *

6. Zij plant frafieloosheid: voort.

7. Zij verwekt geene vree. ze, zoo lang zij kans aanbiedt van ontwijking.

8. Zij is onherfielbaar.

9. Zij vernietigt den fchul- dige, in-ftede van hi te ver- beteren, »

io, Zij kan niet ted outté beköerd worden. -

il, Zij treft den jongeling even als den grijsaard; den onverfaagden booswicht, wien: zij geene verfchrikking baart B

“… even als den. lafhartige: die

haar ontwijkbaar acht,

13. Hare. openbaarheid “ie gevaarlijk en'meer gefchikt ein. neiging daa om afkeer van moord in te boezemen,

13, Zij verwijdert zich van alle onze zedelijke denkbeel- den.

14. Zij miskent dee: daar zij eene magt boven haar plastst.

15. Zij- verwerpt en keert dezelve onderstboven. .

.

16, zij vinde deciee mie.

de die haar regtvâar-,

en, en felt alzoo,

ej elke teregttelling , de ma

jesteit der-’weteen: bloot aan verguizing.

17. Zij varnieëlgt alleen den misdadiger,

18, Zij: blusche ‚die ui,

19. Zij ontrukt hem die voer altijd.

a4s.

Bosedraf.

mo. Zij handhaaft den pligt: bij deszelfs onfchendbuarheid,

al. Zij bewaart het regt bij deszelfs onvernietigbaarheid,

aa. Zij verkondigt de ge- lijkheid van het-regt.

woortlelijkheidl aan van ons lot,

84. Zij boezemt gerbied ‘in.

voor het leven van mensch, De 35. Zij verzacht de zeden. 26, Zij Richt ben heilzaam voorbeeld, deor de verbete-. ring, welke zij bewerkt. ‚27. Zij voorkomt, «op eene zedelijke wijze, de herhaling van misdrijf, zoo wel van: den kant des fchujdigen., als van dien der medepligtigen. 28, Zij heeft niets overdrij= vends,

ven, de. folteringen

ò eN

. t 4 hi J 29. Zij behoudt, zop vee} gechts. magelijk is „de .mid- delen, om :den..weg der ge. regtigheid te verlichten, en de misdaad tot in hare laatfte Werfchanfingen ‘te: vervolgen. De ern is btn een arborg tegen winge. Tand en de. bloeddorftige, uite gporigheden der omwestelin. gen, a 8 d

OEE 0 ER Bofarts.. De boecftraf is „als % ware,

eène Voorzienigheid, welke den mensch wederen tnet zije ‘mensch

VRRGELIJKENDE WIJSGEERIGE TAPEL.

Bo, Zij maske :de misdaan cer een’ tweeden God, die ond: ontflaat van de verpligting, door den eerften opgelegd.

ar. Zij behoudt aan zich het uicfiuitend voorregt van deszelfs verkrachting.

aa. Zij matigt zich , omtrent het aanwezen van den.mettsch, het regt aan van Dien, diet ons hetzelve heeft gefchon-

ee! 4 ken. ì 23. Zij neemt. de verant-

23. Zij loochent dezelve, 24. Zij vernielt dien, 25, Zij maakt die woest. Bó: Zij fs- beéfimekelijk , doer ket voorbeeld van deur moord, dien zi pleegt. . 27. Zij voorkomt: die. enkel. op eene (toffelijke wijze, eu. gevolgelijk alleen van den kant ‘des fchuldigen. En

en 95 |

28, Zij is overdrijvend, dee wijl het grootfte deel van hee lijden ‘des ten dood vêtweze- ‚- Wweike de teregtftelling voorafgaan, voor ‘het verleren gaat, en PTR

29. Zij verftopt de bron der blijkbsarheád, niet zelden oumisbaar ter befchefming ded onfchuid. zoo ‘wel, ats ter ontdekking van nieuwb mnis4

90..Zij houdt : hes. zwaard boven onze hoofden. opgehes ven , hetwelk ons voorgellacht wegmaaide,

Bets, |...

8 .

_De doodftraf ís ihre van den mensch te

. Zij t den

DER BOETSTRAE-EN DER DOODSTRAF. -

Boeeftraf. nen Schepper, met zijne na- tuurgerjooten met zichzelven verzoent, door aan hein den äjd, de mogelijkheid , de be- tuugftelling te laten, om be- ter te worden,

248 Doedftraf,

menéch als eene dierlijke magt., welke zij vernietigt door e@ne fterkèrè magt , zonder hem of den tijd, of de mogelijkheid of de betangftelling te lace’, om beter te worden. -

__ Nog ééne bewijsreden ontbrak er tegen de Doodftraf ; te weten, derzelver verdediging: deze heeft onlangs de Hear Asser geleverd, in zijne Apologie de la Peine de Mors,

GEHEIME OORZAAK VAN HET WELSLAGEN DER MOLLAND- SCHE OMWENTELING VAN 1787, 2%

(Uit de Mémoires de sÉGUR.)

H. is bekend, dat de Prwlfen in 1787 Waarfchijnlijk niet ouden doorgedtongén zijn naar het bart van Holland , Indief het Pranfche Hof, volgens zijne beloften, een legercòrps bij Givet had geplaatst. De Hertog van BRUNSWIJK zelf zeide naderhand, dat de Koning vân Pruisfen een’ oorlog mêt Frankrijk, en daardoor ook waarfchijnlijk met Ooosten- rijk, vreesde, en dat, wanneer er te Givet een leger ge- weest was, hij til zou hebben blijven liggen; maar, toen twee’ Officieren van zijnen ftaf aldaar niet een enkel vaandel ‘en geene enkele tent vonden, had hij zijnen togt verhaast en Holland bezet, ; Ih.

Wat was ou de oorzaak dier werkeloosheid , dië den srjetten: van dien tijd eegst onmogelijk, en , toen zij die-ws- derhand ervoeren, onverklaarbaar voorkwam ?. Eene zeet geringe reden: tene praatparstj. Een nieuwe Franfche. Mie nister van Finantiën, de Aastsbisfchop. van :Zontoufe, Zag met leedwezen, dat «de Koning, op den raad der Miniscérb van Oorlog en Marire, de Heeren DE sÉ£GUR En DR CA s- TRIES, befloten had,de Staten van Holland (bij s £ Gu R ver. keerdelijk Staten Gewerms/ genbemd) tegen den Seadhouder bij te ftaan, Hij vreesde, dat de reeds zeer groote hood der ‘geldmiddelen, die twee jaeren later ‘de Omwênteling. voort. bragt, door dien oortog nog verdubbeld zou worden , en het Rijk dezen fehak niet zou doorftaan. Tot dat einde bedien- de hij zich van een zonderling no Een der Ministers ; de deugdzame maArESsHERBES, Was door den Koning (dien hij ook in zijn laatfte regtsgeding bijgeftaan heeft) bijzonder

)

4 GEHEME OORZAAK DER OMWENTELING VAN 1787.

geacht; doch hij hed het zwak, van, wanneer hij eenmaat . „aan den praat was gebragt, moeifelijk te kunnen eindigen ; s hij wist ook zeer goed te fpreken , en men hoorde hem gaarne. Nu wist de’ Aartsbisfchop, zoo dikwijls de Ministers van Oorlog en Marine den Konisg het bevel tot verzameling van “het leger bij Givet en de aanwijzing der daartoe noodige _ foudfen ter onderteekening bragten, in den Raad der Minis- ters , met veel beleid, eene vraag’ aân MALEBSMHERBES NO- ‘pens vroegere gebeurtenisfen van dien aard op te werpen , waarin deze bij uicftek bedreven was. Dan begon hij ter- ftond te vertellen, Vergeefs wilden de beide Ministers hem ftoren: de Koning bleef met aandacht luisteren; de tijd ver- liep, en de zitting werd uitgefteld, Zoo ging het vier zit- tingen, dat is veertien dagen, lang. Dic was juist het beflis- fende tijdftip, Van dat uicftel magkteBrRuNswijk gebruik. De Aartsbis{chop ftond zeer vreemd op te zien, toen hij hoorda, "dat de Pruifen reeds te-Utrecht, Gorinchem en in den Haag waren, en voor Amfterdam ftontlen; terwijl de Stadhouder door Hollands Staten was ESMMEBSLOEREn; Toen was het na- tuurlijk te laat,

SCHERPE TREKKEN VAN DEN DAG, TEN BEWIJZE VAN DEN - VOLESGEEST DER FRANSCHEN IN HET STAATKUNDIGE.

(Uit Fran/che Dagbladen.)

Lis wij tat den-Heer Dre vrLLÈre zeggen, hetgeen de Kardinaal pusBo1is zijnen ontrouwen Intendant op een’ Nieuw- jaarsdag toevoegde: U fchenk ik alles, wat ge mij in het » Afgeloapen jaar untítolen hebt!’ is hij wèl af, . Men moest hem veroordeelen, om zelf naar zijn geboorte- Jand het geid te dragen, dat hij ons ontvreemd heeft, . Hoe hebben zij toch kunnen valfes P Zij waren reeds zoo daag | Voortaan zullen zij van hunne renten leven , of van de,onzel «

Wat hem thans kwelt, îs, verpligt te zijn , voortaan self bet geld zich te verfchaffen, dat hij verteert.

Hij zegt, dat hij een arme Duivel is, Duivel, AR maâr arm... |

Men zegt van zekere Excellentie, dat ie nooit vuur gezien

SCHERPE TREKKEN VÁN DER DAG. 5 eas

heeft, Hij is dan zeker nooit in zijne keuken geweest?

‘In'ftede van: zijne. Medeburgers moge hij voortaan den Tijd dooden.

Men: noemt hem cfairvoyant, : ‚Wet dan, BaAE hem eens. in zijn Geweten zien !

Men maet toch wel voldaan zijá over mijs waùt men os beeft mij bedankt!’ zegt de Heer Dz v. :

Men. fchat het vermogen van den Heer DE viLzÈLE op

a,millioenen ; juist een franc per hoofd, die hij ons ontftal,

Men heeft tot Monfeigneur D'HERMOPOLIS (FRAYSSI- Nous) gezegd: Jre, misfa ent” en Frankrijk heeft gent woord: Deo gratias,

De Heer RAVvEZ ging dee ‘dagen eene fohool van weder keerig onderwijs bezoeken , ten einde zich te populartferen, Op het oogenblik, dat hij ‘dezêlve binnentrad , begon een aardig jongsken te conjugeren :- Ik: zit voor, eh ‘zit*voor enz. De Heer R‚ vertrok , nb zoo tamelijk voldaan. :

De Heer R., zoo gewoón in eene fasteuil te zitten, vinde thans zijne bank wat Aard,

Men is verpligt geweest, ‘de fauteuil des Voorzirters van de Kamer der Afgevaardigden te veranderen, Zij helde der- mate naar ‘de linkerzijde over, dat hét onmogelijk geoordeeld werd, voor iemand, die befloten had een juist evenwigt 1e bewaren , zich daarop neder te zetten,

Men heeft berekend , dat den Maarfchalk LA AE tende zijne veldtogten Vijftien paarden onder hem gedood ‘zijn, De Heer Burggraaf nr aux, Minister van Oórtog heeft, gedurende zijne ganfche miliraire loopbaan, twintig

denningfloelen onder zich verfleren,

Men zegt, dat hij verlof verzocht en verkregen heeft, our zijne draaiende fauteuil naar de Kamer te doen overbren- gen; zoodat men niet meer zal kunnen zeggen: de Heer DE C. is op de bank der Ministers, maar“wel; de Heer DE Ge is in zijn’ leuningftoel gezeren,

Een goed Minister mag men eeren, Zij flachten de meloenen, vrindt Wel vijftig moet men foms proberen,

_ Vóór dat men één’, die goed is, vindt,

6 _ GEORGE CANNINGe

Kd

gr GEORGE CANNING. Fer bhijder totkousst fakht ket dropènid. mwerschdom: aan } In elke wereldítreek boort reeds het jeugdig: gesn

Per wijheid eu des heils ‘daor. fehol en aandkórst kenen, En ’t malsch en mollig groen, door heniëlfiren! Befvhenen, , _ Beke, Keerlijk als cen kleed gefpreid voor Veeftenvoet,

Dieze ward’ , Zôo lang doorweekt van oanch en.ven bloed: ; Yooruitzigt vol van hoop wat fpelt gij vjken zegen! Zoo flechts geen wolkbreuk van den krijg, geen hegelregen . Der dwiagJandij , geen blaek ‘der dweepsucht halm ea plaat Ter neêr kletfe of verfchroeiijje op *% albelovend lead, De menschheid juicht en beeft ! —Wien zendt zij op teaVader,

t‚hij mec haar bef zijn” eeuwgen zetel vader’, 5 En, tolk ven heel deze aard’ , met onwedrffaanbren gtoed , Hem. rijping Mmeek’ voor ’t zaad, dat zoo veel hopen doet ?

Daar heft zich CANNING op. Nog naauw ten top geftegeri Der magt, van waar hij de aard’ beftraalt met licht en zegen Daalt hij gelaten neêr in ’s grafkuils duistren ‘nacht, Één kreet des jammers klonk alomme, Traan èn klagt Öntvloot aan ”t menschdom , dat hem mindé, Maar op vlerken Dier Englen , die reeds ‘hier în *s aardrijks nevelperkén . Hem leidden, de Englen var het Regt en van het Licht, Klief zich zijn geest tot Got, k -_…… Hij valt op % adngezigt” . En fpreekt: Uw heilig werk, o Heèr! is aangevangen: De toorts, door t dwalend volk bij huïlènde oproerzangen’- „Als razend rondgezwaaid , door roof en moórd ‘ontwijd m Ik greep haar in mijn vuist, en fpreidde wijd en zijd Haar’ftraal.—Toenriëp de dwaas:,,Haarvlam zalt al verniefen”t » =—% Was weêrgläns flechts van ’t licht, waarvoor de the TR cen ed (*) De aanleiding tot dit ftuk en verfcheidene denkbeel- den ín hetzelve zijn ontleend úit een gedicht in rijmelooze "jamben, getiteld: Jifion, am Jakresfchlufs 1827, von G, SCHWAB, in het Morgenblatt voor 1828, No. 1, -De vorm is echter veranderd, ‘denkbeelden’ zijn gewijzigd en ingevoegd , en het laatíte gedeelte is geheel oorfpronkelijk, Deze aan- merking fcheen noodzakelijk ten einde ieder zijn eigendom behoude, A. Be

GEORGE CANNING. , 47.

zi lichtte, en. n. bij haar’ fchijn ging ik als zaaijer uit,

„En wierp de korrels neêr, waar eens een oogst uit fpmiit : Van vrijheid en geluk voor ieder volk der aarde, -

5 0, vrij vioeit dan de fchat, dien zich.de nabuur gaarde

Tot ’t volk, dat dien ontbeert en andre fchattén „biede s : Vrij zweeft dan woord en fchrifc. door aller rijksgebied oe „' Vrij gloeit in ieders borst ’t ‘getoof. dan van zijn vaadrgn;s - Vrij vliet de flroom des bloeds door Vorst. en burger-gadreng

Vrij buigt zich onderdaan en Kouing voor de Wet,

_„ En voor de Wet alleen | Geen (lagboom is gezet,

Geen: kluister knelt-er meer ‚van Nieuw Columbie’s flroomen

Tot waar de Eurotas vloeit langs bloedbevochte zoomen.

» Die toor, waarbij. ik zaaide, ik heb Be miet geroofde ä »„ Gij weet het, Heere! Gij! Daar lag zij, uitgedoofd, 5 Door Votftenvrees vertrapt. —- Gij wildet ’c niet, :Algoedé 1 s Daar riep mijn Koning mij, op Uw bevél, dk:fpogdde, „En: blias heur vonkje in gloed ten licht der duistrende aard? Ja zelfs de Heeefchers hoe door ’t eproetfpaok vervaard , » Zij vagen ze in mijn band met ftil vertrouwen -gioeijen: Een prank drong in buu borst‚—ende ijskorst moest verviaeijen, » Die ’c Vorftenhart ommtoag; de Vrijheid kreeg: haar regt,

De drieknoop werd gewsocht en Hellas pleit beflecht 1

En thans, nu’k, de aarde outrukt, mij in Uw ticht meg badeis, „:Smeek ik U nog, o-God! drak. 't zogel op mijn ;daden ; Aak Last niet mijn werk, verganu , dat: *%: aanving op:Uw woordt Spruitë uit % ontkiemend groen een rijke graanoogst ‘voort! Wat ieder Vorst gedoogt, wat aile volken vragen, » Waarvoor ’k mijn leven gaf, laat, sral de Vrijheid dagen” |

De-Godhetd wenkt ; een Engel Eet en zijn band Beroert den esligen ; daar zijgt kij, overmând, Ter neder ie den flaap des hemels die geen droómen 2 Âls aks op aarde, kent, _—

Gods tidttip wr was pd Di wekt een donderflag, waar de Engel van verbleekt , Den zaalgen, Hij vliegt op , halffluimrend nog, en fpreekt: ss Ik hoor ons fcheepsmetaal; Oud England dondert weder,” i Geheel ontwaakt, werpt hij den blik op aarde neder, Ziet Navariro's bogt, der Turken vloot in gloed , En Christendom ontlast van Hellas vloek en bloed f

245 ___\Y__ GEORGE CANNING..

De jubelkreet der aard’, ten hemel opgevaren, -'

Klinkt: heerlijk in zijn oor; en met der Englen fcharen

Huwt hij zijn geestenftem aan ’t lied der Christenheid,

De tofzang eindigde; hij zweeg : zijn oogblik weide Langs % helvertichte vlak der aarde, diep beneden,

Hij fclrouwt zijn zaaifel aan ; *t heeft ftorm noch vorst geleden „En fchiet in airen reeds, Hij wende den blik naar ’t Noord, Niar ’t vreeslijk reuzenland, waar, op één enkel woord

Des Czaars , miljoenen ’t-zwaard in ftrijdbre vuisten zwaaijen 5. Maar Vredes belfemlucht en Vrijheids geuren wanijen

Het tégen uit de ftad waarlangs de Newa vliet,

Eu de ‘Ade menfchenregt aan Lijflands flaven biedt.

fchouwt het eiland aan, door hem ten rang verheven Van vrijhetdbrengfter voor heel de aarde; kracht eu leven; Daorgloeit het als.voorheen., en aan het ftaatsroer ziet

Aij nog zijne eigen fchim,'die koers en gang gebiedt,

De flwurman, werktuig flechts volgt blindelings zijn wenken, Eu Canning zwelgt in de eer, de ‘hoogfte op aard’ te denken, Dat , wie hem levend (chond , hem navolgt na zijn’ dood, . Hij: rukt zijn blikken los, en wendt ze op Frankrijk, Groot . En fier neemt daar het volk -het boek der Wet in handen; - Drijft met het zwaard des woords een (chaar van mrien Des Konings raadzaal uit; verjaagt het flangenbroed Vaa Dweepzucht, Adelerots en:dollen Euvelmoed,

Die. ’t rijk , maar rampvol land:weêr met.huw gif befinecten , Niet door ‘des Oproers. (tarn d maar ’t tooverwoond der Wetten; Eu helter blinkt de kroauzop 's grijzen Konings hoofd , Beftraald door °t vrijheidslicht, dat de oude veete door.

Hij ziet het, en genot van ’s Hemels zaligheden

Wordt in zijn barst verhoogd daor ‘t ftaren naar beneden. Geheel Euroop is één, vol licht en glans en gloed, e Gelijk bij 't droomde op aard’, Stechts waar Atlantis vloed * Haar westergrens befpoelt, is ’t duister: donkse wolken

Van tweedragt en van twist omneevlen Spanjes volken ;

Maar door. dien duistren nacht blinkt ook de fter der hoop. Nog eens werpt bij den blik op ’t vasthereead Euroop.

Wat heerlijk Godsgezigt! Een Engel zweeft er over

Met kruis en palmtwijg ,’t hoofd omkranst met Èdens loover, De lichtzon op de borst, Hij is het, Rafaël,

Der Chfistnen Genius: des Eeuwgen magtbevel Verkondigt hij aan de aarde, en Aarts, volken, allen

GEORGE, CANNING. - MR.

Gehoorzamen die ftem; en honderdduizendtallen _

Van, Christnen, één in doel, wat ook hun volksvlag zij, Zij ftroomen, zaamgefchaard, naar Hellas woestepij,

Zoo lang een Paradijs, Daar vliên des Islams benden; Het erf van Konftantija fchude ’t ale van de lendens Byzance ontfluit haar poort; de fchandmaan ftort ter neér, En de omkreits van Euroop bevat geen Turken meer!

Een duizling van genot omhult des zaalgen oogen;

Half zwijmend zinkt hij neêr , en, voor Gods troon gebogen, Uit hij geen woord van dank; Gad nam zijn offer aan, Want meer dan dn fprak uit zijn’ vreugdetragu.

gn » e

28 Keb 1826, A. BOXMAN,.

Kms a

Kd

EEN DING IS NOODIG.

Een ding is noodig , was de leer, Door Jezus Christus, onzen. Heer , Verkondigd in Bethanie’s oorden ; Die wenk aan ’t edelst zusterpaar

* Blijft eeuwig onveranderbaar, © Ja, voor geheel ‘de Christenfchaar, Een gouden fpreuk in weinig woorden,

Eens trad de Heer, met Priendenzin, | Des opgewekten woning in, : Waar zijne twee discipelinnen, Met al ° haar eigen liefdevuur, ze Haar Heer, in dit hun heilig uur, > 8 Betoonen , hoe zij, op den duur,

Hem, als: om ftrijd, op ' teêrst benifnnen,

“En de een , ‘geheel door drift beheerd; - wil Hem, wien zij zoo.hoog vereest „Door 'c mildse €en ruimst. onthaal bekoren ; Daar de andre, teederlijk bezield,

‚: Het voor hèt bese en: záligst bied’, Naast haren Heiland:. rte se ‚De waarheid uit zun mond ze hooren,

« sy te

En als nu Martha ziek beklaagt , nt Ë En, op haar zuster wijzeud , vrgagt::

/

EEN DING 1$ NOODIG,

Heer! mag zij mij ter hufpe komen ? : Is *t: Vrouw! gij zorgt voor de- ebr te veel ; Maria koos het beste: deel ;

t Vervult haar: eenig en geheel ee En wordt van kaar niet weggenomen,

. . Hoar., Christen !: hoor, wat Jézus zegts Wie zich te zeer aan de aarde hecht,

‘Is dwaas; zijn zorg is overbodig ;

De dienst van God , dat beter goed ,

% Welk: koop, getoof en liefde voedt, En ons ten: Hemel rijpen: doet,

ls, Christen, u vóór alles noodig,

_Gij rijke, die daar zorgloos. leeft

En voor geen dood of toekomst beeft , Eens moet gij rang en.fchatten. derven, Neem, lees het dierbaar Bijbelblad ,

En zoek daar geen uw heil bevat, En gaar u 200 een’: rijken fchat ,

Ten toost in levèn- er id fterven.

Of zal de waceid, meet haar EN Haar, ief en: leed, haar zuur en zoet. U op uw daodhed: niste gewent. « © Als ’t eene noodige u ontbreekt , Watrvan de Heer tot Martha fpreekt, Wel, op dant God om hulp gefmeekt, En ziel en-zin omhoog: geheven 1’

Gij arme „die daar zucht en. klaagt, Ee Als u de: nijpende armoé knaagt, : :

…:Sthep moes „: wat droevig lot: u deze s:

Is ‘et weinig, °t geen ge op aard’ geniet , pe Heer, die in 'e verborgen ziet, Vergeet zijn" armen broeder niet,

zB flechts-uw hart Cot Hem zich keere.

Gij jonsting, fteuno ge op. jeugd: en kacht, Om en bugeftoord: en‘ onbedacht…,

Den teugel aan: uw’ lust te geven ? Waardeer, en doe uzelven vroeg De vraag: Had ik aan de aard’ genoeg, Wauneer men tij ten grave droeg? - Of Cchuwt de dood het jeugdig leven? -

EEN DING 1$ NOODIG, * ber

Voor hem, wien ramp ‘en ‘tegénfpoed

Op 5 levens weg vaak treuren doet, :

Is * immer Ktagen overbodig 3

Beproeving fa ons wereldsch lot , Vormt , leidt ons tot het waar gegot En Der keuze van den dienst van G

En roept ons toe: Een ding is noodig.

Zoo. zij Miarn’s eedie keus Ons. aller doef en: zin en teus, Ja“e Christeus rust en room, en cere.t oe Wane ziet: Pat wast en. eeuwig goed:, Dat hier ons hart voor zonde hoede à ie Eu ons ten, Hemel rijpen doet, Dat is u moodig, prak de Heero,

“Rotterdam , 1828, Ce Be SCHUL LE Re

DE. TURKSCHE REGESOBRENING. à (Volgens Lord jo. BN RUB SB Lo)

Pionderingen te aller ure, de dopd alle. gelegenheden « befportelijk bijgelpof , woedende dweeperij , domme hardaeks kigheid, wreedheid tegen zwakken, laagheid. jegens magt en fang , onwetendheid, wederfpannigheid, verwaandheid , bang baarschheid ; fpoedige verheffing , door geenerlel. dienstbetoon of perfoonlijke verdienfte geregtvaardigd; platfelinge. val, zonder eenige andere oorzaak, dan grilligheid of ongegronde afkeerigheid ;, fchuitenvoerders fruitkramers paardenkoopers benoemd tot Ministers, ja. Pialérs al de woede der bars baarschheid., alle de gebreken. der befchaving: ziet daar-de Turken, ziet daar Turkje! _ ’“ Is eene moeijelijke zaak regt te fpreken,” zeide een

Cad tot een’ zijner ambtgenooten „».Wanneer de eene partij » tijk, de andere arm is” ‚Ik voor mij,” hernam. deze ; n. vind hier geêne, moeijelijkheid hoegehaamd , want ik bellis

alsdar altijd eenvoudig ten voordgele van den rijke ; maar wag

» mij bezwaar vergorzaakt , zijn, de gefchijten tusfchen, ie ken en rijken, dewijl ik alsdan niet, weet, welke zijde. ik

kiezen zal.”

ze het burgerlijk regt uiterst ‘gebtekkig bij de Turken , het

ik: | DE TURKSCHE) REGTSOEFENING.

lijfttraffelijk regt is uog.meer ten achtere, De magt over le= ven en dood, die laatfte en verfchrikkefijke toevlugt der za- menleving Gehijne bij hen toevertrouwd aan aller. handen, in alle plaatfen, zonder verwijl, zonder genade , onbeperkt.

Ziet hier eenige voorbeelden, De groote HASSAN- Pacha had aan alle de Kapiteinen zijner vloot last gegeven, over de kalfatering hunner fchepen perfoonlijk tookigt te houden, Hij

vond een’ derzelven afwezig, als hebbende zich huiswaarts begeven, op flechts eenige hondetd fchreden van het te herftellen vaartuig. „Terftond liet zich de Pacha een musket ter hand ftellen, en, toen de fchuldige zijne bevelen kwam vragen , fchopt hij hem, zonder een woe te fpreken, over- hoop.

Het hoofd der Policie te Konftantinopet en Ín de overige groote fteden doet zijne roude dag en nacht, en.legt op ftaanden voet de vonnisfen ten uitvoer, welke hij velt, Wan-_ neer een bakker-broed onder het gewigt verkoopt, wordt hij terftond voor zijne deur opgehangen; wanneer iemand te midden van eene optoerige zamenfcholing wordt gevat, ont- hoofdt men hem. oogenblikkelijk, Men bekreunt er zich nìet aan, of, de knecht in ftede van den bakker gehangen, of de voorbijganger ‘in ftéde ‘van den oproermaker outhoofd wagde; genoeg, zoo flechts de fchnldigen Gdderen, al is hect ook ten - koste van het leven des onfchuldigen , zoo ftechts de mis- daad wordt geftraft , àl ontfnapt ook de. misdadiger.

Grilligheid en witiekeur zitten voor bij ftrafoefeningen van Ben: tweeden rang. Indien de Regter het misdrijf niet dood fchuidig oordeelt, doet hij ‘de overtreder de Bastonnade ({tok- flagen)) ondergaan , en zet zich bedaärdelijk neder, onder ‘het ‘rooken van zijne pijp, ‘tót dat de ftraf hem voldoende fchijnts wanneer zijn mond zich éindelijk verwaardigt , het troost Woord : en ‚Genoeg " uit te fprelten.

…. Dikwijls ook heeft de" geftréngheid en fpoed der. Turkfche regtspleging ten doel, de ziel des vreemdelings te vervullen met een fchrikwekkend ontzag; Een Rusfisch Afgezant beklaagde zich’ bij den Vizier over eene beleediging , perfonen, zijner befcherminge aanbevoólèn „Aafigedaar. De Vizier maakte met de hand eene ‘horizestale beweging ; zijne dienaars vertrok ken , ‘en ‘vóór het eïndigen' des mondgefpreks rolden zeven ‚‘menfchenhoofden voor de voete des Gezants!'— Bij eenè ‘dere: gelegenheid leerde een Engelsch Ambasfadeur desge.. lijks het noodlottig vermogen kennen van bet horizontale ge

DE TUKKSCHB REGTSOEPZIINGS a

\ f birae, ‚Ns een ooulpkind. breetprakig buderhond, zag hij , bij het heengaan, verfcheidene pas die koppen op Heek Ure Ifgwerk van het paleis. …*

: De Chrfstenon ftaan beftendij bloot vaar: dudzenderlel kele. Ningen. Dikwijls umakt zich een Myselman- meester van. hun: Truís of van hunget eigendom , ‘sonder. dat hun. hope över-. bijft Oms : eenige :Mhevérgoeding ortngen. Wanneer ‘een: Turk eenen Chriësen” doodt, al is hee Ineeus bloote opwet-. ling van Kweadaarligheid, worde de wet, die-den fotruldige:

veroordeelt , niet veù uitvoer gebragt en. bij ie’ zijner fraffer

toosheid- zeker ; têrwijl, daarentegen , de ‘gerfagtte belediging, door een’ Christ echèn Munelman- mean n op de ge flfengfte wijze wordt. geftraft,

:De ledematen en Hetfs hèt leven der Gritten. ha ter. ge: made van hunrië dwingelatden : bij den minen danval van ge- tergde driftvervoëring worden zij verdsinkt en gêdood miet- minderen omflag, dan:een Engélsch Rêgter in in het ops leggen van de Figtfte Rraf, ' : Ae

Desdanig: zijn de fniskandelingen, die, lasgen tijd ‘ver- duurd, eert veeljarig: wraskkgerdel hebben opgehoopt, en ge- fehrevén zijn: in het gedenkboek wan-een ten laatfte cot vere. cwijfeling gebrage volk, om eindelijk te worden vereffend met. cene geftrengheld, welke het êvanwigt. moet herftellent - ….

- -ENGELSCHE- ZËNDELINGSGHAR —- -.. …—-

V oigeni de uit purranv’s niewwfte Reis rondom de Wes reld alreeds bekend gewordene narigten, is Otaheite geheek tof hee CHristendór Dêkeérd ; maar de ‘Engelfdhe Zendelingen: hedbên zich geenszins bepasid tot hét uitroesen:van de boo.

ze ‘geheigdheden ‘der ‘Elfanderen, als b. v. die tot dronken”

fctiap , dieverij, omtúcht enz, , maar hun ook de on kuidig= fte vefinaken , als ket: darifde en ‘de muzijk, geftrengelijk vér:’ boden, en: fchijneg aldaar eerie Priesterteerfchappij- ‘wiltér” vistigen.” Ook de Engelfche Zendetingen. onder de’ Moptentot-:

Zen en Kafers ‘gaan’, naar het fchijnt van dezelfde fonibere

grondfteiltigen’ nie, ‘en: trachten-dezen arme, buitendien gei noeg, ‘verdrukte, menfchen het weintgje: dpgeruimdheid , dat: hut ‘nog rest , geheel te ontnemen, Dat: ís niet de geest des Christendoms ,’ en’ op dusdanige wijze aat, op den duur,

bij de ‘Heidenen’ geene gtoote gehechtheid” aan de leer des

MÉNGELW; 1828, NO, 5. - 8 -

_—

ssá ___ ENGRLÄCHR ZENDELINGSCHAP:

Verlosfers warden. hhaha Mogen de. tanend die toeh ter harte nemen! :…:

Op de Sandwicheilanden verdelgen zij hens Äer bewiliging: der ‘iiwohers zelve, de awerblijffels des Heidendoms gelijk woefmaals de H.Bantraerus die onzer. voordaderen.. Zoo; nam Kapitein BYRON, :wprieden jaer, nit-een Moral eenie ge Afgodsbeelden weg, waarin de Priester zelf hem behulpe . zaarw was.. Diens vader had. dezelfde. waardigheid. bekleed, teen cook daar landdes. en hij verhaalde…den. Engelfchen eene Anekdote welke bewijst, hoe niet gelden de helderfte verfisadigfte zin met de ondoelmatigfte ;plegtigheden zich pa- . fen laat. …„ Op zekeren morgen „’’ dus (prak, bij, had mijn

vader aan den grooten Geest hier het. gewone. offer , uit. visch. _ beftaande, gebragt. .… Vergeefs had jk aan den osver getracht iets, te vangen, et „…deor den, honger gedreven, kreeg ik: tek: in bet Godenmaal, Eerst hield ik. de hand voor de oogen. van: ber beeld, en, het-zag niet; ik.{lak. hes den vinger in den mond, en het beet niet; en nu hing ik mijne mat over: __hetzelve, en at. : Mijn, vader beftrafte mij. deswege zeer ern- fig, Vader, zeide ik ik. fprek sat-hem „en hij gatwgordde, nietz jk:ftak hem mijnen vinger. in. den woad, en hij voelde: miets kij heeft oogen , en 2ng «och miet : deerom. lachte. ik, en st. Gij hebt. evenwel zeer flechr gedaan, riep mijn vader. uits dit Aous ziet en hoort niet, maar de Geest daar boven aanfchouwt aile onze daden,” Nos

5

POMPE L. E ee es

Bi. de jonge opdelvingen van Pompeii (1826) vong men, io, eenen winkel, vlak.voor het Tepidarium van de haden voor: het, mannelijk, geflacht welker. ingang , gelijk die van alle de overige , op de :ftraat. uiekome twee elkander naauw: omiysttende menfchengeraamten, in wier ledematen men per- fouen van verfohillende fekfe onderfcheidde ; terwijl uit het valledig en zuiver. gebit was af te-nemen , dat beiden ‘jonge. lieden waren geweest. Dic rampzalig Pompejisch paar » dat, in. dien winkel vlugue, ftierf als het flagtoffer der ontzeften- de uitbarfling van den Kefuvigs ten jare 79, het zij door den aschregen verftikt, ‚het zij onder de puinhoopen van het in- ftartende huis begraven, Het gezigt dezer beide, elkander vast omklemmende geraamten getuigde fprekend en roerend aan allen, die bij de opdelving tegenwoordig waren, dat de

RSE A "SOMPEN. | | 235

wreesfdijke gebeutvenis, welke hen. in deurbloei des tevens deed omkomen, niet vermogend vas did. eene liefde. te doven, flerker can de eo d

NE aqvtuns TE PARIJS.

Adie befide bezoidigde soejuichers en uitfluicers heeft harem zetel gevestigd ín den bak der Pargjfche fchouwburgen , en derzelver luidruchtige goed. en doordringende afkeuring, wel- ke niemand meer snisleidt ren federeen afkeurt, wordt intus- fchen algemeen gebezigd, Voorheen twistte, ja vocht zij on- der elkander, in een bekend kofijhuis , ter onderfteuning ot onderdrukking. van, eenen Auteur, Acteur Actrice , enz. ‘of eenig ‘ftuk, “Welhaast ' pam zij een ander ftel{el te baat en befliste met dobbelfteenen den val of den opgang van hetzel- ve, Men hesinnprt zich, dat san Cen’ worp van zes Dpo- ‘RAT den opgang van zijn’ Regulus verfchuldigd was, Het îs eene organifatie van beweegbare krachten, welker gehuurde toejuichingen voor vele Tooneelfchrijvers en Tooneelfpelers , enz. even noodwendig zijn, als de kroon in het midden der, zaal voor het Publiek! Een chef dezer bende (want zij heeft: hare eigene, volkomene Anrigting) beroemde’ zich, onbe- {ehaamd , dat hij de gefchenken voor zichzelven tarifswijze had bepaald; als. b, v. voor: het op de been helpen van een Treurfpel, dóor kenners uitgefloten, eene zilveren foepterrine ; voor een tot drie maten herhaaid falvo van toejuiching ‘van een? Zanger, die valsch zingt, eene pendule van albast,enz, enz. Dit is geëne vinding, maar berust op eene daadzask, Alleen jonge en mooije debutanten van bet vrouwelijk geflacht weten zich: fomwijten ftaande te hauden, zonder tot deze

vuige bende. haré toëvlugt te nemen, Eenigen dier zoogenaam-

de chefs hebben, door dit ellendig guichelfpel, een aanzien- lijk Rems Verworven, Zoò zijn de rde

" SE

DE oorpritinoia ‘BijcEBRAGTE SCHRIFTUURPLAATS. - ene ware Apekdte)

Ee, Candidaac: voor de gewijden dienst, waardig kwee. keling van eene onzer Hoogefcholen , en thans reeds geacht

Leêraar, predikte ,'in 1825, in ‘zekere dorpgemeente , en trad e

had

356 DE OORDEELKUNDIG BIJGRBRAGTE SCHRIFTUURPLAATS,

zijne leerrêde. voer zich liggen. In. die gemeente. wacen eenige. leden , die: ecne foort van pefening onder elkander. hielden: Van dat gezelfchap ontving de Candidaat, kos daarna , eenen. brief, waarin men zijn leedwezen betuigde, dat een man, die’ zulke goede ‘gronden gelegd had, van de leer des Evan.

gelies afweek, Vaor dit gevoelen gaf sen dezen grond, dat er wel gefchreven ftond: Gaat henen @ en hdd we

ken, maar niet: leést voor atie volken, : ken Nv É « . 7 . ' 1e À 1e

HET VEND mer oon, Kh XII. pende se Me ' zt

Cres Eh err | reren Keizer wil, óp êie wereldrond, De regrerhand ons reïken, ‘tot een pewensèhit Verbond. - Wet naderden hun legers 'deri:: Prach, op hoog bever; Wel kruisten hunne een et onzen: Archipels. - - Wel zagen zij de golven als gloeijen van.ons bloed; Wel hogrden ze onzen good eet , aanfchouwden ze. onzen mogd : Maat, Kouder danket Water, ‘dat hunne ‘bodeins draagt 5 Maar, harder dan de rousklig ;, die de ijzren: kiel doorknaagt Zija zij voorbijgeftevend”, then: Chios’ Brumelbeand De woeste zeegedrogten Len in 's diepfte zsud, Waar zij het maal verteerden , het bloed Paaschmaal , ach! Van "t malfche vleesch des zuiglings ; 5 zij , fchoten Voor den dag Uit hel verlichte baren, en om hen , gin näs en’ weer ; Daar dreven verfche lijkefsy dië lokten: hest niet meer! Zijzijk voorbijgeftevend. Dat zag de Heer van 'e. (tof, lb zond Hij: zijnen blikfbe yan- uit het. st Femelbof.

Wien desigede handder wrake 2? Wien treft zij, zop geduche Pis De trotfche vloptdes modrders vfiegt op , meteen gerucht , Dat, önderend , de bergen” weêrgalmen’ in het rond, De tee ruúiet, fchokkerd breifen, zan de aard” hwet” fehätk verlkoride,. Ren Het vari vlemmend fulfes :fmskt: Grieken's dwingeland:- Ven zijne donzen- peluw ter. neder aan.het flaegd, 5 Grand „dat niet kon zwelgen al ’t bloed „dachij vergaot, «

, ín Zijn laattfe ftuipen, geen drooge plek hém bood 1 . Zoo fteveric' dant vrij ienên, en looft, met ons, detr Meer En wat uwe oogen zagen , ' vermeldt dat heinde en veer,

En zegt aan uwe Meesters, ja zegt aan 't wereldrond :

God Heeft-met Hellas’ zonen gefloten eéft- Verbond;

Het rein Verbond der liefde , voor leven en voor dood: Vergeefs door Hel eu weed. beftvskt mep goud en lood 3 En dat Verbond , flechts heilfg , waar m’ ooit dien naam aan gaf Zal met óns; zegepralend, vangen ait: en VTE

Naar WILHELM MÜLLER, E w. UNTEMA :

se le

MENGELWERK.

DE OORZAKEN VAN- DEN HAAT EN DE VERVOLGINGs a JEZUS CHRISTUS VAN DE JODEN WEDERVAREN. *

Joan. XV: 25. Zij hebben mij, zonder oorzaak , gehaat.

\ ij hebben voorheen beweerd, en, zoo wij meenen, voldoende bewezen (*), dat, wie hij zijn moge, die on- derneemt , om eene verblinde en zedelooze natie te verlichten en te verbeteren, een ongunftig tevenslot niet ontgaan kan,endatditdusin jgmzus CHRISTUS niets vreemds noch onnatuurlijks geweest is, Ondertusíchen was er toch, ten zijnen aanzien, Veel, hetwelk den oppervlake kigen befchouwer mogt doen verwachten, dat hij eene uitzondering op den algemeenen regel maken zou. Imes mers, waren het de Joden niet, aan welken hij predike te? Hadden dezen de voorzeggingen ‘hunner Profeten , ‘wegens den MESStAS, niet? Geloofden zij níet: vasten lijk, dat die voorzeggingen hare vervulling zouden er- langen? Was bunne verwachting, in yrzus tijd, niet algemeen , dat die Mesetras eerlang verfchijnen zou, en verlangden zij miet vurig, dat hij zich fpoedig open- baren mogt? Wijders: trad yr zus niet onder hen op met die gewisfe kenteekenen , waaraan men hem, vol- ‘gens de oude Godfpraken, als MESSIAS, Onderfchef. den moest? Verkondigde hij onder hen niet drie jaren lang die Goddelijke leer, en deed hij niet, zonder tal, die wel. dadige wonderwerken, welke de Profeten den MESSIAS ‘hadden toegefchreven’ ? Eindelijk : geloofden niet dui. zenden, die zijne leer bewonderden en zich over zijne werken ‘verbaasden, dat hij het waarlijk was, die komen zou? Waren niet -duizenden aan hem verpligt voor de genezing van hunne ligchadelijke ziekten en gebreken?

(*) In het Mengelwerk van No. KV, VI én XIV dezer Letteroefeningen voor 1827, MENGELW. 1828. wo. 6. r

DE. ere

959 OVER DEN HAAT EN DE VERVOLGING TEGEN JEZUS

Verklaarden zich deze allen niet vóór hem, en, juichten zij hem niet openlijk toe: Ho/gnna ! gezegend ia hij ‚die komt in den naam des Heeren ? Vanwaar kwam het dan , dat eene magtige partij onder de natie, voornamelijk van Sadduceën en Farizeeuwen , zich, van den beginne af aan, van hem:zoo afkecrig toonde, hem allengs be= gon te haten, ftraks te vervolgen, en het eindelijk zoo verre brägt, dat hij, op de geweldigfte wijze , het leven lief? Ons lust, dit thans te onderzoeken , en er de redenen van in het licht te ftellen3 opdat de waarheid blijke van het zeggen, hetwelk hij weleer uit DA vip ’s

Pfalmen overnam, en op zichzelven toepaste ; Zij heb» ben mij, zonder oorzaak, gehaat; dat is, (gelijk de

Dichter zelf het verklaarde) zij zijn mij, om valfche, of onregtvaardige » oorzaak , vijandig geweest (*). De redenen nu, waarom Jezus door velen gehaat en vervolgd is geworden waren menigerlei, en wij zullen ze, ordeshalve , ondef eenige hoofddeelen brengen,en de eene na de andere in overweging nemen.

(I.) De eerfle en zeker algemeene aanleiding tot voor ingenomenheid, en vervolgens tot afkeer en haat tegen den Heiland, was gewis oorfpronkelijk uit zijne geringe uitwendige omftaridigheden. Een grootsch denkbeeld had men zich van den toekomftigen MESSIAS gemaakt. Als afftammeling van p Avro, zou hij (dacht men) zich in uitftekenden luister vertoonen, en tijdelijk Verlosfer van alle hunne vijanden en onderdrukkers zijn. Geen ge- weldenaar zou tegen hem beftaan, Elk, die zich tegen hem verzetten wilde, zou verplet worden. Hij zou zich niet alleen van het rijk vanrsRrAër meester maken zich op deszelfs troon zetten „en op denzelven van meer heer- lijkheid, dan sAL oMo weleer, omgeven zijn ; maar bij zou alle andere‘ troonen omverwerpen, en alleenheerfcher der ganfche aarde worden. Onder rs RrAËët zou hij wo- nen: dat volk alleen zou hij vrij en hoogst gelukkig ma- ken; de overigen zouden afhankelijk en onderworpen

" (*) Zie Pf. XXXV: 19. LXIX: s, en gedenk, dat de

bundel der Pfalmen in de wer, of het wernoek, der Joden begrepen was,

DOOR DE JODEN. 259

fijn, en zijns Koningrijks zou geen einde wezen. Wele ke verwachtingen! Welk een contrast met hetgeen men in JEZUS zag, en zich van hem moest voorftellen! _ Afflammeling van pAviD, ja, dat was hij ; maar dit was onbekend ; bekend: dáarentegen, dat hij in lagen ftand was geboren en opgevoed } en tot op den aanvang zijner prediking geleefd had. Zelfs daarna had hij uitwendig ses daante noch heerlijkheid, en bezat niets, waarop hij het hoofd kon nederleggen. In gering gewaad wandelde hij. om, omftuwd van menfchen, even ortaanzienlijk als - hij zelf. Dat hij ooit zow kunnen worden of teweeg. brengen, wat men van den MessraAs verwachtte, had geen fchijn van mogelijkheid , en ‘hij zelf fcheen daarnaar miet te willen trachten, dewijl hij onderworpenheid aan den Keizer leerde, wiens overheerfching men haatte en vervloekte, Kan het nu verwondering baren, dat men zoo bevooroordeeld als mên was, in weerwil van het» geen men, voor het overige, in hem goeds en groots danfchouwde , echter in hem den MRSsSsrtAS niet herken. nen kon? Het is waar; hij gaf er zich ook niet aan ftonds openlijk voor uit; maar dat hij er voor gehouden wilde worden, was toch blijkbaar genoeg: en daaraan éte - gerde men zich. Zulk een’ merssras kon men hiet aannenien. Hij kon het onmogelijk zijn. Zoo hij, in weerwil van zijnen vromen fchijn, geen bedrieger was, dan was hij een dweeper „die geen gehoor verdiende , en emdat hij het dom gemeen verleidde en in beweging bragt , moest men maatregelen tegen trem nemen, en eeti-einde aan zijne prediking maken.

Het is duidelijk, dat zulk een oordeel eeniglijk zijnen grond had in het algemeen aangenomen gevoelen wegens ‚, dee mrssras uiterlijk aanzien en vijdelijke heerfchap= pij. En waarop fleunde dit? Het, was ontleend uit fommige,der oude Godfpraken, welke zich, wegens den beloofden Goddelijken heilgezant en zijn toekomftig rijk , met alle de ffoutheid en verhevenheid, aan de Oosterfche orakelfpraak eigen, en van aardíche. grootheid ontleend , hadden úitgedrukt. Maar er warert, hihi hem, niet

T 2

RE in ee det ce sn” “nt end , pmke en ê elf e

260 OVER DEN HAAT EN DE VERVOLGING TEGEN JEZUS

vriindere andere en duidelijke voorzeggingen welke hem aankondigden, als een man, zonder uiterlijk aanzien, die veracht en vervolgd, en zelfs, als een booswicht, van de aarde uitgeroeid zou worden. Waarom nu deze laatfte aankondigingen volftrekt voorbijgezien er geener- lei toepasfing op JE Z Us van gemaakt, en ‘zich eeniglijk

aan de anderen, wier zin en bedoeling zoo twijfelachtig

waren, gehecht? Wat was dit anders, dan een gevolg van de zinnelijkheid der natie, die enkel hangen bleef

gan hetgeen zij meest verlangde, en den Heiland vers wierp „omdat hij aan hunne eenzijdige verwac DSen niet beantwoordde ?

Vraagt gij, of het, denkbeeld van eenen van alle ui- terlijk aanzien beroofden en lijdenden, messrAs niet, în zichzelf, aanftootelijk was voor de rede ? Wij ant- woorden neen, en hebben het tegendeel voorheen bewe zen (*), Uiterlijk aanzien is, bij cop, niets. Alleen zedelijke volkomenheid, inwendige reinheid van hart, en gederige deugd en godsvrucht zijn, bij Hem , van: zenlijke waarde. Men moet het echter erkennen ; indien het ín zichzelf onverfchiliig ware , zou men mogen vere wachten, dat de HOOGSTE WIJSHEID, om aan de zwak- heid en de vooroordeelen der menfchen te gemoet te kos men , Hare gezanten liever met uiterlijke eere en aanzien -

zou bekleeden’, dan hen in den ftand van geringheid en

behoefte plaatfen. Maar was dit, ten aanzien van JE- ZUS CHRISTUS, waarlijk onverfehillig ? Onderfteld , hij was met luister in de wereld verfchenen , wat zou daarvan het gevolg geweest zijn? Hij Zou dan welligt een tijdelijk. Koningrijk hebben kunnen vestigens Maar de verlichting en verbetering des menschdoms waren de hoofdbedoelingen zijner zendinge, en wat zou daarvan ge- worden zijn? Verbeeldt u hem ten troon van 1S- RAËr verheven, en met de achtbaarheid der Majesteit omhangen 3 maar (behalve dat het daartoe niet zou heb- ben kunnen komen, dan langs den weg van krijg en bé- roerte , welke gewis nooit de weg is tot bevordering van ‚(*) Lerreroeff, als boven, No. IV, Mengelw, bl. 153, 154

DOOR DE JODEN. a6t

der meníchen verffandeljke en zedelijke befchaving) zegt- mij, hoe hij dan vooral toegankelijk geweest zou zijn voor dat nederig deel des menschdoms hetwelk , in alle eeuwen, het beste was, en, gelijk het altoos de oplet- _tendheid en zorgen des HEMELSCHEN VADERS meest ver- diende, zoo ook het meeste voordeel met zijne lesfen en vermadingen doen kon? Zegt mij, hoe hij dan, met el- gene ftem, de leer der hoogfte wijsheid en rêinheid zal verkondigen „En, als GODDELIJK LEERAAR, den post, hem, vóór allen anderen , aanbevolen , vervullen zal f Zegt mij eindelijk , en vooral, hoe hij, zonder ‘in den ftand van nederigheid en geringheid geplaatst te zijn , aan: meníchen van allen {taat en rang, het volmaakte yoor- Beeld zal geven van vlekkeloos en weldadig gedrag en wandel , in de moeijelijkfte omftandigheden des levens ? . Dit ware onmogelijk geweest, zoo hij in den hoogften ftand der aardfche grootheid verkeerd had, En is dan de met den glans der fchitterendfte deugd en godsvrucht , de’ met den luister des Hemels zelven omringde yezus,de Leeraar der Goddelijke wijsheid, wiens werken toonden n dat ook de Goddelijke kracht in hem was, =— is hij dan; . zonder dat uiterlijk aanzien te behoeven, hetwelk, in het oog des Allerhoogften, geene: waarde heeft , geen voorwerp , waardig, om voor een Goddelijk zendeling: erkend te worden? Kan men zijne verwefping, op: grond zijner ontbering van dat in sichzelf nietig aan- zien, regtvaardigen, daar zich, voor het overige , alle mogelijke kenmerken eens Goddelijken gezants in hem vereenigen ? Indien neen, zoo hadden dan de Jodén, in dit opzigt, geene regtvaardige reden , om hem hunnen afkeer en hunne verachting te laten blijken,

(II) Zij hadden die, ten anderen, even min , voor zoo ver die bij hen ontftonden uit den afkeer, dieù de- Goddelijke Leeraar zelf fteeds toonde van de diep ver- dorvene. en fchs ijjmheilige Overften en Leiders der natie, de Sadduceên en Fariszeeuwen, dig’, vóór en boven alle anderen , tegen hem gekant waren. Dat een man, zon- der eenig uitwendig aanzien, zoo als yrzus, aan deze-

»

962 OVER DENIAAT EN DE VBRVOLGING TEGEN JEZUS

trotschaards en cergicrigen , die met verachting op, hem, nederazagen die zich allezins enberispelgk poogden ‘te doen voorkomen „an aan allen openbaar ontzag en eerbied inboezemden , wederkeerig niet alleen geene de minfte achting bewees, maar hen integendeel, bij alle gelegen= heden , als Awichelgars ten toon ftelde, dit was hun even, onverdragelijk , als het wederom ftreed met alles , wat zij van den aard/chen MESSIAS hynner verbeelding ver= wacht hadden. Het is ontwijfelbaar , dat zij waanden in het Koningrijk van dezen Vorst, de serfien , zijne yeienden , zijne vertrouwden, zijne raadslieden en be= gunfligden te moeten zijn, zij, die de eerflen in het gemeenebest, en op den floel van MOSER ZEZELEN Wan ren , die, gelijk zij voorgaven, de voorvaderlijke zes den en inftellingen en den Godsdienst handhaafden. Jezusg trad in de moeijelijke loopbaan, zijner openba re bediening , zonder dat zij ’t wisten „deed niet den min ften flap , om hen te naderen en liet ie weeen blijken dat hij de valschheid hunner harten doorgrondde , et hun. ne flechtheid verfoeide. Waar de gelegenheid zich flechts, aanbood , bediende hij er zieh van , om hunne/thijndeugd hunpe verwaandheid en hunne onkunde te gispen. Waar

ij

hij met hen in moeite kwam , zeide hij hun, in ’t aan=

gezigt, dat zij geveinsden waren, die cop genaakten met den mond, en eerden met de Bippen, terwijl hun, hars verre van Hem was; dat zij van buiten regtvaar= dig Jchenen , maar van binnen vol waren van ongerege tigheid en boosheid dat zij blinde leidslieden waren van blinden, die, daar. zij zelve niet ingingen in GoDS Koningrijk , oek anderen den ingang in hetzelve verkhina derden. Hij verweet hun, dat zij cops. geboden krach seloos maakten door hunne inzettingen ; dat zij aan an- deren basten oplegden, zwaar om te dragen, maar die zij zelve met den vinger niet aanroerden; dat zij zìch bij Mleinigheden ophielden, maar Aet zwaarst der weta de regtvaardigheid , de barmhartigheid en de goede trouw zalieten; dat zij see en land omreisden , om cenen Jon dengenaot (eenen bekeerling tot hunnen Godsdienst) #6

ik : DOOR DE-JODEN. «© 26}

smaken ; maar hem „als hij het gewordenwds ; tok cenkind. der helle maakten, sweemalen meer , dan Zij zelve was, son (*). Doch waartoe zouden wij meerdere verwijteù. en beftrafüngen „die zij van den Heiland hooren moesten opeenftapelen ? Zij zijn overvloedig bekend, en mèr bow feft levendig , hoe zij dit hoogmoedig en fehijnheilig gee fpuis- verbitteren moesten, daar, door dezelven , hunne: achting en invloed gekrenkt werd bij het volk , hetwelk #- tot hunne fpijt, een gunftig oor aan JEZUS leende. Men bedenke hierbij, hoe het hunne verontwaardiging: moest doen groeijen, dat de Heiland verklaarde , dat Afes, swand in hes Hemelsch Koningrijk zou ingaan, dic nie}, rsgtvaardiger , of deugdzamer en braver, was, dáis. zij (}), en dat Aoeren-en jollénaars; die, hoe verache: telijk en flecht zij mogten zijn, toch nog hoop op vera betering gaven, en,‚ in den grond, minder affchuwelijk. waren dan zij, hun in hetzelve vdór zouden gaan (4 )s: Eindelijk herinnere men zich hunne gedurige teleurftele ling en befchaming , zoo dikwijls als zij het bepreefden / om hem , door hunne listige vragen, te verftrikken. en in moeite ts wikkelen, Hunne boosaardige bedoelingen daar mede waren, hem ín verlegenheid te’ brergen, van gunst des volks te betooven , of gelegenheid te vinden, om hem als gevaarlijk, en een floker van oproer; uit te krijten, en, op dien grond , zijn bederf te berokker nen. Maar altijd gaan zij, door zijne antwoorden vert ftomd, met befchaamdheid heen, en loopt hun toeleg , tot vermindering van hun eigen gezag en invloed bij hed volk, af, Hoe moest dit hunne kwagdaardigheid vermeetd deren, aan hunnen haat voedfel verfchaffen $ Maar was jr zus nu, in dit opzigt, geheel aen pelijk? Het heeft niet aan zulken ontbroken, die dit oft- kend hebben. Doch men hoore zijne regtvaardiging. Wie wasen toch deze meníchen? Stonden zij met de daad niet aan alle die hatelijke ondeugden fchuldig, waar- over de Heiland hen beftrafte?- Waren zij die #rotschs.

C*) Zie marTu. XV en XXIII. CH) Marru, V: 20. (4) Marrn. XXI: 31.

264 OVER DEN HAAT-EN DE VERVOLGING TEGEN JEZUS

&ards, die onkundigen, die waanwijzen, die onbarm=" hartigen, die onregtvaardigen, met één woord, die Jchaamtelooze en kwaadaardige fchijnheiligen niet, wel ke de verbreiding van het rijk van waarheid en deugd __het rijk van God moedwillig tegenftonden? Verdienden zij, als.zoodanig , de billijkfte verontwadrdiging var den geftrengften Leeraar van reinheid en geregtigheid niet 2 Kon „of mogt, jr 2us „als waarachtig Godsgezeant , HEN fparen, die zich niet ontzagen hem te fchelden voor een” vraat en wijnzuiper , een’ Samaritaan, die den Duivel had , en die , in zijne bovennatuurlijke verrigtingen , door den Overften der Dutvelen geholpen werd (*)? Poogden zij hierdoor niet, HEM alle geloof en allen invloed te be-- nemen bij hen „wier verlichting en verbetering het hoofd doel zijner zending was ? Moest hij niet nutteloos arbei den, 200 lang zij Aun gezag en Aunnan invloed behiel- den? En was hij daarom niet verpligt , niet genoodzaakt em die, naar zijn uiterst vermogen, te ondermijnen , te verzwakken , te vernietigen ? Was zijne taal /cherp tegen hen, zij was naar den aard der zaken afgemeten , en ge- past naar hunne verdienften. Hoe lange zal men van den onfchuldig gelasterden vorderen , dat hij huichelende booswichten ,die echte kinderen der “belle toonen te zijn , en. hem fehelden en vloeken, niet op den toon van ge- voel, van ernst en van verontwaardiging zal Een fpreken %

Maar, zoo doende, (heeft men, gezegd) maakte hi de banden der maatfchappij los, door die van ’s volks eér- bied en achting voor zijne aanzienlijken en leeraren te verbreken , het gezag van dezen te verzwakken, en al- zoo de, voor de rust der zamenleving noodzakelijke, onderwerping te krenken. Ziet hier_de volftrekte nie- zigheid dezer kwaadaardige tegenwerping! Behalve dat zij, door de uitkomst , volkomen is tegengefpssken , het epperbewind van zaken was in handen van den Stedehou-, der des Romeinfchen Keizers, aan wien JEZUS uit-

(*) Marru. XK 19. Joan. Vil: 48. Matra. XII: 24. Luc, Xk 15.

«

DOOR DE JODEN. 265

drukkelijk leerde te gehoorzamien. Het burgerlijk beftuur was, onder hem, in de eerfte plaats, aan. Sadduceeuwen

aanbevolen. De Fariscén kwameh niet, dan in een’

lageren rang, in aanmerking sen de Sadduceën waren eit deloos minder, dan de Farizeeuwen, de voorwerpen van: TEZUS beftraffing. Daarenboven : leerde hij niet, zelfs ten aanzien van deze fchijnheiligen: Hetgeen zij u zeg: gen das gij- houden zult , houdt dat „en doet het ; maar: doet niet naar hurme werken (*)? Vorderde hij niet de: betrachting van reine en algemeene deugd en godsvruche: van alle menfchen? Vervuide hij niet zelf alle geregtig= heid (4), en voegde hij zich niet naar alle burgerlijke en’ godsdienftige inftellingen, om , doór zijn voorbeeld, ‘geen: aanftoot te geven? Met welk gevaar kon dan; van zijnen’ kant, de rust der zamenleving gedreigd worden, omdat’

hij de fchijndeugd ontmaskerde en de kwaadaardigheid gispte? Is er ooit eenige onrust door of vóór hem -onf- ftaan? Is niet alle ‘oproerige beweging tegen hem doór

zijne fnoode vijanden verwekt geworden ? Voorwaar

nooit kon men hem onregtvaardiger , dan in dit opzigt,

befchuldigen en lasteren , nooit de gorseak yan hùat

tegen hem minder verdedigen !

CIL.) Onder ons derde hoofddeel zullen wij alles bren- gen, wat verder „als oorzaak van dien haat , befchouwd kan worden , uit sanmerking van de ftrijdigheid- vân ’s Heid Tands leer met der Joden vooroordeelen , geveinsdheid en . verdorvenheid. Laat ons eerst van hanne wanbegrip pen , daarna van frunne ondeugden fpreken.

Wat de eerflen betreft: wij willen flechts van drie voornamen gewagen , namelijk van die omtrent de vo/ko- menheid van MOZES wet , —de duurzaamheid der bijs zondere Godsregering over ISRAËL, en de verplig= ting tot het onderhouden der Mozaifche plegtigheden.

Op den voorgrond fta hier weder, hetgeen wij alme- de, in eene vroegere Verhandeling, hebben aangemerkt dat de" Openbaring van MOZES geene andere, dan dev zrekkelijke volmaaktheid had; dat is, dat. zij naar de

(*) Mar4 u. XXIII: 3e (+) Martru, II: 15.

| Tr 2666, OVER DEN HAAT, BN DE VERVOLGING TEGEN JEZUS

vatbaarheid ‘en. behoeften der genen , aan welken. ‘zij welt, eer gegeven werd, berekend, en flechte. voarbeseidend; tot. eene; a was. —& Zij bedoelde oorfpronkelijk- de bewaring en verbreiding der erkentenis wan hetbeffaar: en de oppermagt van flechts één’ dtuigen Ged, welke. overal elders, dan bij de Zsraëlicten , genoegzaam verlo=; TeB was. Hiertoe was de aftendering van dezen van de rest der wereld noodig , opdat zij niet mede door de af= goderij mogten worden weggelleept. Zij vorderde zin snalijke inftellingen voor een sénnelijk volk, hetgeen zich: tot de vereering van den Vader der geesten , in geest en, waarheid, niet verheffen kon.- Vanhier hare plegsighen …_den.— Zij eischte een bijzender befluur en toezigt der, Godheid over dit volk, opdat het, onder hare leiding en, onderwijs, allengs tot, hoogere: begrippen gebragt mogt worden , en zijne godsdienitige kundigheden aan anderen; mogt mededeelen , tot dat in dagen van algemegner ver. lichting , eene volmaaktere, en voor alle meníchen gee Schikte , Openbaring verkondigd zau kunnen worden. Het fprak dus van zelf, dat ééns de Mozai/she inrig- ting veranderd moest worden,en dat Gods plegtige ver= eering zoo wel, als zijn bsfszonder toezigt over ISRAËL moest ophouden.

Niets begreep hiervan het diep ‘onkundig het op 3 E- srova’s bijzondere gunst hoovaardig, en de rest van het menschdom verachtend, Jood/che volk van jezus- dagen; niets kwam hiervan. in de,gedachten-van deszelfs, even onkundige Grooten en zoogenoemte Wetgeleerden op. De Wet was, naar hun oordeel volftrekt volmaakt onveranderlijk , en tot eene eeuwige duurzaamheid hen ftemd, Gods bijzonder Koningrijk over is RrAËr zou allen tijd verduren, Wel zouden, onder den MESSIAS, alle geflachten der aarde daaraan onderworpen worden 5 doch nooit zouden anderen , dan alleen de nakomelingen van Vader ABRAHAM, daarvan eigenlijke leden zijns, en de plegtige dienst , waarmede zij God als hunnen Ao sing vereerden, en waarvan zij veel.meer werks maak ten, dan van de zedelijke wet, moest nimmer, in eenig

DOOR DE JODENs: . …;-. _ 653

wrezeljk punt, veranderd ,- voel min. afuefchafs WOR den. In gevolge van dit alles „, was hunne, vaste vers wachting dat de MrsSSIAS, die komen moest , B Gods plaats te bekleeden, het vervallen rijk vanrsmAën

herftellen , het, voor altoos, onwankelbaar bevestigen en beftendig maken, en aan de Wet en den Godsdibnss eene onverwrikbare vastheid 5 en, voor eeuwig, Kracht en klem geven zou.

Hoe verre nu was de Heiland van’ die alles verwijderd Hoe vreemd waren zijn gedrag en handelingen vande.vole doening aan zulke verwachtingen! Hoe natuurlijk moest hij dus daardoor een vaarwerp van afkeer em haat van duizenden dezer bevooroordeelden zijn !

. Het kon hem niet baten , dat hij hun verklaarde , pe de Wat. niet te willen ontbinden maar vervullen , dat js volr maken (*).. Zij hielden. ze: voor volmaakt, Zijne verkla» ring hield (begrepen zij) im, dat hij ze veranderen wilr de; en dit was, in hunne oogen, Aeiligfchennis , en niet te dulden. Te durven zeggen, gelijk, Aij dead dat- ms Zes hun, wan wege de hardigheid hunner harten, dat is om hunne. zinnelijkheid en dierlijkheid, om hunne-voor- oordeelen en kwade hebbelijkheden , om hunne onkunde, oavatbaarheid: en ongefchiktheid, om, ín zijnen Bjd, volmaakter wet te ontvangen „eenige dingen had tooger laten , welke én zichzelf onwebvaegelijk waren CP) 5 dit was den grooten Wetgever der natie berispen 4 en wije zer zijn, dan cop zelf ,uit wiens naam hij had gefproe ken. Te durven zeggen: Gaj hebt gehoard , dat van de Ouden gezegd is: maar \k zeg u (}), dit was zich boven alle-wetverklaarders verheffen , en zichzetwen. alleen alle gezag aanmatigen. Te durven dreigen, dat, Gods Koningrijk. van hen genomen, en aan anderen gegeven _ zou worden ($) , dit was liegen tegen Gods uitdruk» kelijke beloften, die hen van deszelfs altoosdurende ge vestigdheid onder hen verzekerden. Eindelijk, de rust van den Sabbath te fchenden , door, op denzelven , won=

C*) Marru. V: 17. (FT) MATTE. XIX: 8. i CG) Marru, V. (5) Marr. XXI: 43.

d

| \ 868 OVER DEN HAAT EN DE VERVOLGING TEGEN J8ZU$

derdadige genezingen te doen En zijnen discip&len toe te-laten „, om daarop aren te plukken en te eten{*) , dit was onmiddellijk de wet overtreden, en de plegtige inftellingen verachten; en dit waren al te zamen’ bewij- zen, dat jezus niet de MrssrAs, maar een bedrie- Zer was, die den dood verdiende, ' Over de meesten dezer befchuldigingen kan elk lezer _ reeds naar waarde oordeelen. Belemmert iemand de vrij- heid, welke hij zich, omtrent de plegtige inzettingen, weroorloofde , dewijl hij derzelver affchaffing niet opzet- telijk aankondigde en: zij eerst dang daarna moest vol- gen, en het dus welvoegelijk was, dat derzelver inftand- houding alsnog gehandhaafd werd; hij gedenke, dat wel- doen aan geen tijd gebonden, en , op elken dag , voorfchrift wan de wet der nature is „en dat dit zoo ver af was van, Bf de Joden selfs, op den „Sabbath voor ongeoorloofd gehouden te worden , dat zij hee, ook omtrent hun veo, niet verzwtimden (+). Daarenboven ‘verwaarloosde jE- zus niet alleen , in Aes algemeen,de plegtigheden niet maar hij onderhield ze integendeel zoo (tipt als iemand, en hj vorderde dat ook wan zijne leerlingen ; maar, in gé- swvigtige gevallen, waarin de gelegenheid eenige afwijking eischte, toonde hij geen’ Bijgeloovigen eerbied voor het- geen, ín zich self, geene wezenlijke ‘waarde had, en deed zien, dar hij de vrijheid kende, welke de wet zelf, ïn haren waren aard en geest befchouwd „ten allen tij- de , aan alle hare waarnemers gelaten had, en hij liet zij- nen discipelen toe, zich daarvan: te bedienen ; en het was er zoo ver af, dat dit algemeen misdadig geacht werd, dat de huichelaars zelve, die het hem tot misdaad reken- den, het in Koning DA vip ontfchuldigden (4). _ Vraagt men, of de vooroordeelen der Joden, wégens "de duurzaamheid van het onder hen gevestigd Koning- ‘wijk, niet verfchoonlijk waren, uit aanmerking van de -duisterheid en fehijnftrijdigheid hunner oude Godfpra-

C°) Marru. Xl: 18. Marc. II, II Luc. VI, XIII, XIV. Tòan. V‚ VII, IX:

0, Luê XII: . s, 16. XIV:5. (1)-Marru X1I:4 enz.

Ld

Hi

DOOR DB JÓDEN. | 269

ken; wij antwoorden seen. Juist die duisterheid en /thijn= Arijdigheid hadden hen moeten weêrhouden, om, zoo zij ze. niet wisten overeen te brengen een flellig bepaald en eenzijdig gevoelen hetwelk wel met dezen ftrookte, maar met genen in lijnregten ftrijd ftond , deswege aan te nemen. Zij hadden een open oor behooren te hebben voor hem, die hun de beftaanbaarhéid van allen met elkander, toonen kon. Zij moesten zich hebben laten overreden „- dat het Koningrijk, waarvan hunne Profeten, met.zoo, vele, verheffing,‘ gefproken hadden, niet dat van as= RAËL „maar het Rijk van MESSIAS was, miet een gardsch, maar een geestelijk, niet dat zich bepaalde

tot het eng Judaca, maar dat zich uit zou breiden ovee -

de ganfbhe aarde. Zij hadden moeten leeren, dát de voor. zeggingen, welke van des Messias geringheid, vera nedering lijden en dood Ípraken, voorfpelden welke zijn ftaat op aarde, en zijne lotgevallen, in zijn tijdelijk leven , zijn zouden ,en dat de anderen , in grootfche Jeen fpreuken, de eerlijkheid fchet{ten, waartoe hij , na het eindigen van zijnen ftrijd , opgenomen en verheven zou worden.

Wat de volmaaktheid en onveranderbaarheid der wet belangt , hieromtrent was, het vooroordeel gewis nog mins der verfchoonlijk. Duidelijk toch was voorfpeld (*), dat God, in de dagen van den mrsSSrasS, éen ander. en nieuw verbond met ISRAËL zou maken hetwelk veel verfchillen zou van dat, hetwelk hij weleer met Aunne vaderen gemaakt had, dat hij alsdan zijne wet în hus binnenfte geven en în hun hart fchrijven zau, cnz.

Ten aanzien , eindelijk „der plegtigheden : alomme leere den de Profeten ; dat God barmhartigheid wilde , bovag oferande (}) ; dat gehoorzaarisheid, liefde, en een oate

moedig wandelen met God , Hem verre boven uitwendige

plegtigheid behaagden (J), en dat een gebroken geest. en verflagen hart het beste offer was welk een zondig mensch Hem kon opdragen ($). Aan noodige onderrigtingen

(*) Janem. XXXI: 3134. (4) Hos. VI: 6. Marea,

TX: 13. (4) Micu, VIe 68, (S) Pf, LL 18, 19.

%

er

Li

8%0 OVER DEN HAAT EN DE VERVOLGING TEGEN JEZUS

heeft het derhalve den Joden niet ontbroken, om zich van Gods bedeelingen over hen een regt denkbeeld te vore men. Hunre voorgordeelen deswege waren niet onfchule dig, en voor hunnen haat tegen yEzUS, daaruit oor fpronkelijk , is dus geene verdediging te maken.

En wat zullen wij nu, ten anderen, van dien haat zeggen , voor zoo veel hij fproot uit de flrijdigheid van * Heilands leer met hunne vyerdorvene zeden P Voor- waar „om denzelven te ontfthuldigen , is ook niet het ges ringst voorwendfel te bedenken. Inderdaad , zulk eene deer, die op het beäwang en beftuur van Aartstogten en driften ten fterkfte aandrong, en de grootfte reinheid en zuiverheid van hart en wandel afvorderde , moest wel Aa« gelijk zijn in het oog van hen, die op het pad des le= vens , naar Just en zinnelijkheid , onbekommerd voorte holden, en zich met allerlei onreinheden bezoedelden, Dit was even natuurlijk , als dat diezelfde leer hoogste dangenaam en welgevallig was aan alle welgezinde eu deugdlievegde harten, Wie der deugd zelve vijandig Ís , moet de leer der deugd en hare leeraren even natuur» tijk haten omdat zij er hun fchandelijk gedrag door hoo= ren veroordeelen , en er zich de zekere toekomftige ftraf

des Hemels over hooren aankondigen, als vrienden der

deugd ze moeten Jiefhebben en eerbiedigen , omdat zij het zegel der Goddelijke goedkeuring op hunnen wandef hooren drukken, en zich van eene heerlijke vergelding in den toekomftigen dag , hooren verzekeren. Afkeer van *s Heilands leer was dus, in het krom en verdraaid en tevens onverbeterlijk geflacht van °s Hetlands tijd , niets

‘vreemds , maar daarom niet mindêronvergeeflijk. Zoo

ftechts de minfte beginfelen van godsvrucht en braafheid in hen gehuisvest hadden, zouden zij erkend. hebben , dat een waar Godsgezant onvermijdelijk een geftreng beftraf=

fer van zedeloosheid en ongodsdienftigheid , en een ijve-

rig: prediker van reinhetd en gercgtigheid zijn moest; en

_ de bedenking aou hen yrzus hebben moeten doen

Roogachten en ceren, in plaats van haten en vervolgen. Maar ‘zij waren daartoé te flecht en te kwaadaardig, en ,

«

ge _- __ DOOR DE JODEN. __&f

feeds met afkeer en nijd tegen hem ingenomen , was hun hart voor zijne leer verftokt en ten eenemaal gefloten , en, in plaats van hen te lenigen , ftrekte zij alleen , om hen te meer te ontfteken en te verbitteren.

. Eindelijk , van wat kant men het befchouwe men bee Vindt, dat de boosheid hunner harten even veel deel în Kunnen haat tegen JR Zus gehad heeft, als de bevoors @ordeeldheid van hunne verftanden; en dit ftelt chs de onredelijkheid van hunnen haat , en des Heilands on/chuld , âllerhelderst voor oogen. —: Het vasthouden aan de Wet Yan MOZES fproot geenszins uit enkel misverftand, Mise . fchien geloofden zij , of velen hunner, (wij fpreken voors namelijk van de Sadduceën en Farizeeuwen) zelfs de Gods delijkheid van Mozes zending niet ; maar zij hadden be= dang bij het handhaven der zaken op den ouden voet. Bij eene verandering, welke door yrzus te weeg ge= bragt mogt worden, konden zij niet anders dan ver/ieù zen. Het volk moest onkundig en Blind gehouden wor- den: dit was hun ftokregel , waarvoor alles moest wijs ken. —'De onderhouding der plegtigheden , waaromtrent zij zich zoo naauwgezet toonden , ging hun om geene an- dere reden ter herte, dan omdat zij ze het bekwaamst en gemakkelijkst middel vonden, om zich den /chijn en def roem van ongemeene geftrengheid en godsvrucht te. vere werven „enkel om ‚met dien mantel der ‘geveinsdheid ont= hangen, allé zedelijke deugd ongeftraft te kunnen ver= waarloozen, en düs, gelijk yrzus hun ‘verweet , Aes zwaarst der wet te kunnen nalaten (*). OO IV.) Vrees , eindelijk , was het laatfte, waardoor hun haat tegen hem tot dat doodelijk u iterfte gedreven werd , dat zij het ftelligst befluit gamen, om hem, het kostte wat het wilde , van kant te helpen. Zijne tallooze wone derwerken verfchaften hem een’ ongeloofelijken bijval en toeloop. De geheele wereld gaat hem na, zeiden sij zel ve (f). Dit verwekte hun de uiterfte bekommering. Slecht vermoeden van hem hebbende, omdat zij zelve fecht waren , begonnen zij te denken , dat hij welligt

(*) Marru, XXIII: 14, 23. CH Joan. XII: 19.

ec

K

\ «

27A OVER DEN HAAT EN DE VERVOLGING TEGEN JEZUS

oogmerk had, om Zich waarlijk openlijk voor mm Ss ras

te verklaren , en door het volk te laten werhcffen , zoo.ras hij zich {terk genoeg zou oordeelen , om zich te handhae ,

ven. En wat moest daarvan het gevolg zijn ? Tusíchene komst van het Romeinsch krijgsvolk , hetwelk Judaea ,

vooral. Jeruzalem , bezette, en moord en flagting van

duizenden van opftandelingen. De uitkomst dezer wore fteling. mogt onzeker zijn; maar, hoe zij ook viel, voor Sadduceên en Farizeeuwen ZOU zij onvermijdelijk , altijd verderfelijk wezen, Gelteld, dat de Romeinen meesters bleven 3 het oprger zou dan allergeftrengst , niet alleen aan het volk, maar ook aan hen, als deszelfs Oyerhe= den, omdat zij het niet in teugel gehouden hadden , ge= wroken worden, Mogt ‘integendeel jezus zanhang de

overhand behouden , en hij zich , als Koning vestigen >

wat ftond hun van hem te wichten , wien ze Zoo aan=

houdend haat en verachting hadden laten blijken, em

wiens afkeer zij zoo dikwijls en nadrukkelijk hadden on dervonden, en zich bewust waren, door hunne kwaad aardigheid, verdiend te hebben? De kans mogt zich

keeren zoo zij wilde, voor hen was geen heil te hopen5 -

en het was dus veiligst, het uiterfte niet af te wachten , en in hun zelfbehoud te voorzien.

’_ Dat de Sadductfthe: Overpriesters en de Fartzecijs wen er alzoo over dachten , zien wij uit het verhaal van Evangelist JOANNES *). Jezus aanhang was®door de opwekking van LAZARUS- ongeloofelijk verfterkt, en men vond zich deswege in de grootfte verlegenheid. Wat zullen wij doen? vroeg men in den vollen Raad. Deze ‘mensch doet vele teekenen , (zeide men.) Indien wif hem alzoo laten geworden , zij zullen allen in hem ge- Jooven , en de Romeinen zullen komen, en wegnemen beide onze plaatfe en het volk, De looze en (noode CAJAPHAS diende hierover van zijnen raad. Gijlies den (dreef hij zijnen medebroederen fchamper toe) vere faat niets. Overlegt gij niet, dat het ons nut fs, dat

„ben mensch flerve voor het volk , en het geheele volk niet

C°) Joan, Xl.

Sn

\

DOOR DE JODEN. 273

verloren ga? Laat. jezus zijn, (wilde hij zeg-

gen) wie hij wil; onze zekerheid eischt, dat wij ons van hem ontdoen, en ons uit gevaar en vreeze redden, „De, meerderheid van het Sanhedrin ftemde hem toe: zij beraadflaagde terftond , hoe men jRZUS dooden zou ; e en , na dien tijd, rustte zij niet, voordat hij het flagtoffer hunner woede geworden was.

Ziet daar dan, in hunne\gezegde vrees ; die geenen grond had, dan in hun vooroordeel, de eindelijke drang- reden tot À Heilands moord , die, gelijk hij hun, bij her- haling , had aangekondigd , allergeftrengst gewroken werd. Zij moesten vervolgens de wegneming van hunne plaats en volk , door dezelfde Romeinen, welke zij zoo zeer ge= „vreesd hadden ondervinden. jeske werd verwoest 5 hun burgerftaat werd vernietigd ; s hun volk verloor zijn afgezonderd beftaan , en werd verftrooid over de geheele aarde. | ADR, STOLKER.

TS OVER VOEDSEL EN VOEDING.

M en gelooft, in het algemeen , dat geconcentreerd voede fel, als b. v. bouillon, dierlijke en plantaardige geleijen enz., zeer voedzaam is. Maar Dr. MAGENDIE en anderen hebben waargenomen , dat perfonen , die zich aan dusdanige proef onderwierpen, fpoedig hunne lijvigheid en krachten verlorens dat een hond, wien men niets anders gaf dan fterke bouillon, fchielijk verinagerde en weldra ftierf ; en zij verzekeren, dat zulks op den fterk- ften mensch even zoo zou werken; dat een hond, met keurig wittebrood alleen gevoed, hetgeen geacht wordt als de meest voedende {pijze , niet langer dan veer- tien dagen in leven blijft; dat een konijn, aan het- zelfde diëet onderworpen, binnen -tien of twaalf dagen

fterft, met alle kenteekenen van den hongerdood; dat een ezel, met in water gekookte rijst gevoêrd, den vijf-

tiepden dag niet overleeft ; dat honden, uïtfluitend met MENGELW. 1828. No. 6. vj

PA

. 274 IETS OVER VOEDSEL EN VOEDING.

faiker gevoed, welke desgelijks voor zeer voedzaam wordt gehouden , na verloop van eenige dagen omkwamen. Zoo- dat eene verfcheidenheid van {pijze en een zekêr volumen boodwendig fchijnen ter voeding. Men hebbe zich al- zoo, volgens hunne bewering, wel zorgvuldig te wach- ten, van aan kranke, zoo wel als aan gezönde perfonen niet dan eene of «twee foorten van geconcentreerd woedfel vergunmnerrs daar hetzelve , ook in den ftaat der gezond- heid, in de maag gist, in ftede van verteerd te worden , èn gevolgetijk ret voedt: waaruit volgt, dat hetzelve al- tijd met eenige andere zelfftandigheid , vooral met brood ,

moet worden toegediend. Dr. MAGENDIE verhaalt, ten bewijze van het aanbelang van het yolumen des voed- fels , de navolgende opmerkelijke Anekdote: Tegenwin- den ‘hadden een koopvaardijfchip ‘zeer verre uit zijnen koers gedreven. Met fchrik ontwaarde de Kapitein, dat hem

levensmiddelen ontbraken ,om de rels te volbrengen ; zoos.

dat hem weldra niet dan meel, en wel in eene geheel on-

toereikende hoeveelheid, overfchoot. Op ftaanden voet,

echter , vond hij er iets op uit. Hij liet eenige planken zagen ,en,‚nadat hij het zaagfel had gezeefd , vermengde hij

zulks met het meel. Dit meel , ‘aldus gemengd, werd da-

gelijks tot grof brood gekneed, hetwelk de equipagie, gedurende het overige van den togt, voor den akeligen hóngerdood behoedde ; hoewel houtzaagfel voorzeker gee- herlei voedentie deelen bevat,

« e - * 8 | IETS OVER DEN STEEK DER TARANTULA.'

D e fteek der Turantula veroorzaakt eene verdooving

of bedwelming', die heillooze gevolgen kan naar zich fle- pen, indien de Geneesheer geene zorg draagt den flaper te wekken, en hem in beweging te houden ,.door heh te kwellen en aan het danfen te helpen. Deze gedwongen , buitenfporige dans brengt den patiënt in het zweet. Ver- langt hij naar rust, men flaat daar geen acht op ; de mu- zijk gaat haren gang, en wel op eene telkens al fnellere

IETS OVER DEN STEEK DER TARANTULA. 275 -

maats tegen wil en dank moet de lijder van voren af aan begirmen. Eindelijk máakt men zich van hèm meester, bedekt ‘hem met Hanel, en legt hem în een warmgemaakt arg waar hij, uitgeput van vermoeidheid , terftond in

° diepen flaap valt. In het Koningrijk Napels, en - izriderheid te Brindes en Tarente, is het van oudslier gebruikelijk , dat elke nabeffaande van zulk een’ ingefli pen patiënt het een of ander gefchenk op zijne fpondè neterlegt. En vanhier , dat het niet onwaarfchijnlijk is > dat het Terantulismus niet zelden eene voorgewende ziekte 4e. Immers het is zeldzaam in deze beide fteden , dat een meisje of jonge vrouw niet ten.minfte eenmaal van de Tarantula geftoken wordt.

N

OVER DE NAAMSREDEN, OP DEN NAAMSOORSPRONG , VAN : _ DRENTHE.

_ (Wervolg en fot van Bl. 236.)

V aigers hetgeen de oudheidkundige wasTEnDoOR PP fchijnt te hebben aangetoond, en ons niet lang geleden is herinnerd door ons geacht medelid Nassau, in zijne oude Aardrijks- kunde , (bl. 373, 2de druk) fpreekt TaCITUS van de Usne- bedden , deze even oude als onverklaarbare gedenkteekenen , als gelegen in het land der Vriezen, In het tegenwoordig Vriesland, echter, worden die niet gevonden, wel in Dren= shez en dus zouden , naarde opgegevene verklaring , de bedoel- de teekenen der. oudheid getuigen, dat Drenthe Vriesland is geweest, immers daartoe heeft behoord, In een zeer oud ftuk , zijnde een brief uit de abdij Werde, behoorende tot het bisdom Munfler, onder anderen aangehaald bij AL,TING, (Not. II, 117) komt voor, dat de iu Drenthe gelegene dor- pen Dalen , Loon, Arnalo, (Taarbe) en Glemmene Glimmen) Sen diene van den Abt en van zijnen Advocaat, als zij ten beftemden tijde in Vriesland komen, zullen geven zeker geld Dus werd Drenthe toen gerekend tot Vriesland te behooren. ‘Een oud fchrijver zegt van het hier gemelde Zoon: Het »„ Ís, maar alten fchijn, een dorpje van Vriesland ,’t welk bij » Rolde ligt, en nog tegenwoordig Leon genoemd wordt.” Usso ammius zegt (bl. eo): Drenthe is gedurende Va

26 VOVER DE NAAMSREDEN

vele eeuwen onderdanig geweest aan de Bisfchoppen van Utrecht. Door deze onderdanigheid, echter, héeft het zich niet alleen van den ftaat der Vriezen afgefcheiden , maar is ook door taal, kleeding, zeden en inftellingen reeds lang van de Vriezen verfchillend geworden, Evenwel zijn bij ‚n: hen nog duidelijke fporen over. van hunnen oorfprong en >: oude verwantíchap ; bij voorbeeld hunné groote vrijheid en » ongehoudenheid tot het dragen van lasten, Vele hunner pe inftellingen bewijzen ook nog hunnen Priefchen oorfprong 5 » als daar zijn het regt van jagen, vis{chen en vogelvangen toegekend aan ieder, die grondeigendom heeft, en meer » dergelijke.” Onze Drenrfche gefchiedfchrijver en oudheid. kundige PpicaRDT, die, volgens het getuigenis van bevoeg= e regters, onder veel leugenachtigs en wonderlijks, veel waars en opmerkenswaardigs , met veel geleerdheid, heeft te boek gefteld, fchrijft, dat Drenth het eerfte en oudfte „landfchap is, dat onder Vrieskand behoord heeft,” en dat de Drenthen zijn regte en rLecitime Vriezen ;”’ er bijvoe- gende: „Die van Groningen en de Ommelanden zijn ook reg- „te Vriezen , en evenwel wordt bun land geen Vriesland ge- „.noemd’”’ SMIDS, in zijne Schatkamer der ‘Nederland- fche Oudheden, zegt: Men mag met regt gelooven, dat Drenthe het middelpunt van het oude Friesland is geweest, „en dat alle ’t geene de aaloude fchrijven, niet bij de hee » dendaagfche Friefen, maar bij de Drenthers is voorgeval- ten”’ De Heeren vaN LIER en TONCKENS, fchrij- vers van den tegenwoordigen flaat van Drenthe , en die moge- Tijk het best van allen over de gefchiedenis en oudheden: van dat gewest hebben gefchreven, getuigen dit: Van de » Vroegfte gefchiedenis der inwoneren van dit landfehap valt p hier weinig te zeggen. Daar zij van ouds onder de Prie- » zen gehoord hebben, mogen zij met regt gerekend .wor- * s den mede deel aân derzelver daden te hebben” En ver- volgens nog: „Ik vind gene redenen genoeg, om uit on- „zen PICARDT, op het jaar 628, over te nemen, dat »„ Drenthe ‚na de overwinning , dogr den Frankifchen Koning » CLOTARIUS II en deszelfs zoon DAGOBERT Ì op de Saxers en Friezen behaald, van het overige Friesland af- gefcheurd, en aan bet rijk der Franken zoude gehecht zijn geworden. Ik vermoed derhalve liever , dat het daaronder gebleven zij, en dus ook, ín de volgende tijden, in hete zelfde lot met de Friezen hebbe moeten deelen,”

EKE EE EEH

NS VAN DRENTIE. az?

‚En hiermede vertrouwen wii de gegrohdheid onzer ftelling genoegzaam te hebben aangetoond, en houden het dús voor uitgemaakt, dat de Drenthers oorfpronkelijk Vriezen zijn, en dat Drenthe in oude tijden een gedeelte heeft uitgemaakt van het beroemde, van het eigenlijke Vriesland, Dit nu zoo zijnde’, is het niet onnatuurlijk, maar zelfs vooraf te vermoeden , dat dat gewest, dat gedeelte van ríeskand, eenen naam droeg, waardoor de betrekking, om mij. zoo eens uit te drukken , aan- geduid werd, waarin herzelve ftond cot de andere gedeelten ; eenen naam, Zinfpelende op, of ontleend van deszelfs ge. fteldheid of ligging, in betrekking befchouwd. tot de andere gedeelten’ van het geheel. In detgelijke betrekkelijke tgging of gefteldheid is voch al doorgaans, ten minfte dikwijls, de - maäúsreden van ds ofderdeelen van landen te vinden. Door

eene menigte voorbeelden zouden ‘wij dit kannen aantoonen; wij zullen ons bepalen bij het gewest, dat ons bezig houde, Het tegenwoordige Vriesland is verdeeld in drie hoofddeelen , Oostergoo, Westergoo en Zevenwolden. Oostergoo, bevattende bet lagere vlakke gedeelte ten oosten 3 Westergoo, inhoudende de vlakke lagere velden ten westen, en Zevenwoldes , zijnde de woudftreek , welke, in vroegere tijden, misfchien juist ze- ven bosfchen of wouden bevatte, Groningen, oudtijds Groe- ningen, ook een gedeelte van Priesland, en wel dat deel, ‘hetwelk bijzonder vele en deugdzame groêne ingen of wei- den inhield; alle namen, van de betrekkelijke ligging of bije zondere gefteldheid ontiêend, Ook de voormalige verdeeling van ons Drenthe kan hier ten voorbeelde diënen, Het ding- fpil Zuidenveld ontleende zijrien naam van deszêlfs zuidelijke, €en dat van Noordenveld van deszelfs noordelijke ligging. Oos- termoer werd zoo genoemd, omdat daarin. de oostelijke groote moérasfen of moeren gelegen waren, De overige drie ding. pillen ontleenden hunnen naam van de voornaamfte plaat{en, daarin aanwezig, Dit denkbeeld dan, dat namelijk in de be- tekkelijke ligging of in de bijzondere gefteldheid der gewes- tea de oorfprong hunner namen bij voorkeur te zoeken is, op dén voorgrond gefteld, zullen wij nu eindelijk overgaan tot „het hoofdanderwerp van ons betoog; en wij vleijen ons, dat men ven achteren. zal inzien, dat de aard van het onder. ‚werp de aangewende Breedvoerige voörbereiding noodzakelijk ‘maakte, Wij leiden dan den nram van Drenthe af op deze wijze : Drenthe , tot Vriesland behoorende, was daarvan het zuid. en

{

278 OVER: DE NAAMSREDEN

zuidoostelijkfte. gedeelte, Het grensde aan de ontoegankelijke moerasfen, aen die zijde gelegen, Hiet,; waar Drenthe is, was, dan dien kant, het einde vár Vriesfand, De inwoners van dat gedeelte woenden aan het eitide, De Drenthers zijn Vriezen; wonende aan de grenzen, aan het ende’, ter ende van Vriesland; ket waren Jer Endters. De neam van Zer Endters is vervolgens in Drenthers ovtaards iets, hetgeen noodzakelijk moest plaats hebben , om de meer gemakkelijke ulcfpraak 5 en daar de inwoners dezer grensgewesten genoemd werden Zer Endters, Drenthers , kreeg het hel zelve en eam van Freske of ‘Drenthe,

Ziet daar, M. H, , het denkbéeld , dae ik UI, wilde mais deelen , den bedoelden nieuw voorgeftelden riaamsoorfprong var onze provincie, Het is gisfing ja bloot vermoeden, Maar was het iets anders, hetgeen men tot nog toe dienaangaande heeft voorgefteld? Js het zelfs, nea acht geflagen te hebben op hetgeen ik heb laten voorafgaan, wiee duidelijk, dat de naamsoorfprong of naamsteder van Drenthe, zoo als ik die voorftelle veel eenvoudiger, veel natuurlijker en aan veel mindere zwarigheden onderworpen is, den elle die, welke mèn voordezen sun de hand gegeven heeft? Ik verbeelde mij , dat dit gereedelijk: zal worden toegeftemd, vooral wan- neer men nog zal hebbèn aangehoord eene en andere zan- merking, (welke ik, tot ftaving van mijn vermoeden hier nog wenschte bij te voegen.

Het komt mij voor, dat onze voorvaders în het algemeen ; masr bijzonderlijk de: oude Vriezen , gewoon waren het woord ehde te gebruiken daar, waar wij thans liever het woord gens zouden bezigen, In de tegenwoórdige provincie Priestand is meer daa één dorp, dragende den naam van Opgnde „als daar zijn Opênde in Srmallingerland en Opènde in acht karfpelen , of Harkema-opênde; en die namen hebben deze dorpen ze- ker daarvan ontleend, dat Sj aan de grenzen of het einde van de Grietenij, of van zekere ftreek of gewest, gelegen zijn. Pp de westelijke grenzen van de provincie Greninges ligt ook een dorp, Opönde genaamd3z en zonde ons Dalen, bij Koevorden gelegen , niet eigenlijk zijn Daelènde, het dorp, gelegen aan het dal of de laagte, die de zandhoogte om- zoomt, even als Wowssende in Vriesland? Ook wordt ende dikwijls gebruikt voor gedeelte; bij voorbeeld, men zegt mog heden ten dage Stelängwerf oostende, dat is dat gedeelte van Stellingwerf , hetwelk eten oosten gelegen is; zoo ook Stel

| ® VAN DRENTME, - 279

dingweef westende , of dat. gedeelte, heewelk tan westen ligt. Het woatelijks gedeelte. van het oaburige:derp. Gieten wacds genoemd het westende, en ditzelfde heeft in. meer andere dor pen van Drenthe plaats, Te Gasfdlte wordt dat :gedeelse. nea bes derp.- bet: Jetdendnde genoemd , beewslk het kleinfte gedeelte uitmaakt, of waar; volgens andesen , de. Juskeboeren , af keu denboeren , en: arbeiders wonen. Volgens. deze oanmerking is er dae nieta onwaasfchijnlijke, niets gezochte in, wanneer men vermoedt, dat. eertijds de zuid- en zuidgastelijke grens-- Zen: van Vriesland, of het zuid- en zuidoostelijke gedeelte van betzelve, gewest, van die betrekkelijke ligging zijnen naam ondeenende het zuide en zuidoogtelijke ende ,. of bij nimnemendheid: het ende genoemd werd, Te: minder fchijnt dit vreemd ,. omdat-Iriesland , zoo als wij het hans bedoelen, overigens meest daor de zee of slvieren begrensd wordt. Beste tweede opmerking is, dat onze vobranders zeer ger woeu waren het woordje ter te gebruiken, wanneer zij be, doelden te zeggen aan of bij „voornamelijk wanneer van plaat, fen de rede was, Ter Heide, zeide men, bij voorbeeld ; bij of aan de heide, Vandaar op zoo vele plaatfen een huis zer Heide. - Zoo ook zeide men Zer A; dat is , bij de A, Van- daar heet nog eene. kerk te Groningen Ter 4 kerk, Ter Hors se zeide men ook, hetgeen beteekent bij den hoek, en der gelijke meer. Menigvuidige plaatfen en doren zullen op deze wijze hunnen naam gekregen hebben, u!s.daar. zijn Jes Horne, Ter Band , Ter Kapple, Ter Naard, Tex Idjerd, Ter Oele, Ter Zool ‚Ter Wispelsalte dorpen in de: pravincie Wries- dand, In de provincia Greninges vindt men Zer Munten , Ter Aaarsch , Ter Wupping , Ter. Borg , Ter Waklage , Ter Wäsch; Ker Blaar en Ter Apel, In de provincie Drenthe héeft meu Jer MAardt, Ter Horst en Ter Heil, eigenlijk Ter Heile. En hiet alleen bepaalt zich dit vot de genoemde provinciën, het. welke tot (taving van hetgeen wij beweren genoeg zoude zijn 3 maar elders in ons vaderland. vindt ‘men hetzelfde gebruik. ge. maakt van. het woordje zer, bij voorbeeld Zer Schelling, het bekemde eiland, Ter Heide , een dorp in Zaidhwolland, alsmede in de baronij van Breda:, Ter „HoffBede, eene buut. in het land van Kadfand, Ter DNauze., eene flad- in het vaagmalige Saastse vlaanderen , Ter Veuren, in Braband , Ter. Gean, in Holland , Hor Veere, Ter Goes, Ter Tholen, in Zeedand , eu meer an- deren.

In de derde plaais. wilde ik zog sanmerkeg , det bet ge-

abo OVER DE NAAMSREDEN

west, hetwelk: wij: bewonen, in vroegere tijden Trenshe of Threnste fchijnt genoemd geweekt te zijn , en dat de naam vaf Drenthe vermoedelijk van latere degen is, Er zijn twee gift. brieven voorbánden van Keizer HENDRIK DEN III, van het jaar ro4o , van denzelfden dag, en wel vari: den re Ju- ° nij, bij een’ van welke eenige goederen , in’ Drenshe gele- gen, als Ophelee , Withedte en Pithelo-, (ons tegenwoordig na- burig Pele) welke aan'eeden vLrro en zijnen broeder had den behoord , worden gefchonken aan den Bisfchop se R'N 0 L- DUs of BERNULPHUS van Ufrechs; terwijl bij den ande ren ook aan de kerk van Utrecht wordt gegeven zoodanig fot, als de Keizer had in het dorp of het vlek Gronisgen ; en in beide deze brieven worden deze goederen gezegd gele: gen te Zijn ín comiratu Trente, in het graaffchap- Trente, HepBa, in sijne Gofchiedenis der Bisfchoppen van Utrecht ; die ons de- beide. gemelde brieven ook heeft medegedeeld , voert insgelijks. aan een regale praeceptum van Keizer orT Oo, van het jaar 944, betrekkelijk de jagt-in Drenthe , waar het genoemd wordt pagus Trente; welk regale praeceptum bij een dergelijk “fok is bevestigd en gehandhaafd in het jaar 1oo6; waar Drenthe ook weder genoemd wordt pagus Thrente, Ook dit ftuk is bij Hema voorhanden, alwaar mede nog voorkö- men twee giftbrieven van het jaar 1roe4.en roas , bij welké beide Drenthe comitatas Trente genoemd wordt; terwijl in een daur voorkomend Ga van het jaar vogs ditzelfde mede ee geval is,

‚Wanneer het nw waar is, dat de Drenthers woonden zine Suid: en zuidoostelijke grenzen van Vriesland; wanneer het waar‘ is, dat deze grenzen of: dit gedeelte van Vriesland als het: zuid- en zuidoostelijk. esse , of. bij uitnemendheid Aes. ende, befchoùwd kon wordén , en zoo genoemd werd, im- mers kon worden; wanneer het waar is, dat bet wonen bij deze grenzen, of in dat gedeelte ,naar het gebruik van vroe- gere.tijden, gezegd werd het wontn ter ende ; wanneer het waar is,dat de naam van Drenthe eerst geweest is Trente ,— wat is er dan tegen, om met grond te kunnen beweren, dat de Drenthers eigenlijk zijn Jer Endters, en dat zij hunnen naam hebben gekregen daarvan ,dat zij woonden aaa ee zen, ter ende van Wriesland ?

- Maar, van welken ouderdom is dan die naam? zal men mogelijk nu vragen, Het is niet wel mogelijk op te fporen, om welkeu cijd ongeveer de inwoners van dit gewest den uf-

VAN. DRENTEE. St

pondertijken maa; dien zij dragen ontvangen bebhen. Men kan wel weten, wanneer zij het eerst in de gefchiedenis on-. der dien naam voorkomen, en sis. fchijnt ‚\koe als: wij reeds ‘hebben: gezegd; hét geval:geweest: te zijn. in de achtte eeuw; maar het doet eok , onzes-ingiens, niet veel ter zake. Men moet zich vaorftellen„ dag de- Wrigzen, even als zoo vele andere volken, eerst, en gedurende eenen langen tijd , een zwervend of: liever een heen en weder trekkend volk kebben uitgemaakt, Dit is van velen waar, maar in. dezen van de Jriezen te meer waarfchijnlijk, daar de aard van bun land in de eerfte tijden daartoe bijzondere aanleiding gaf. Immers in de lagere ftreken konden zij des winters niet ver- keeren, om de vloeden; en het is opmerkelijk, dat. men in, de Grieten Oossftellingwerf ,- bijzonder te Oldeberkgop , bij overlevering vertelt ‚dat in overoude tijden dat gewest flechts, des wiaters bewoond was; dat in die tijden de bewoners te. gen den: zomer met hunne kudden de lagere, maar meer vrachtbare , noordelijker fireken bezetteden, en tegen den winter, wanneer de vloeden opkwamen, zich met hun vee maar dezen hboogeren en meer vasten bodem teruguwokken, _ Even zoo zullen waarfchijnlijk de ingezetenen van dit ge- west, ten minfte die van het noordelijk gedeelte, in die aude, tijden, den zomer op de Groninger klei- en moerlanden heb, ben doorgebragte De bevolking, en de befchaying in zeden:, gebruiken en inftellingen, vervolgens toenemende, heeft men eerst eene vaste verblijfplaats, en al {poedig daarna gefchei- den.eigendom begonnen te krijgen; en, gelijk eerst enkele huisgezinnen bij elkander bleven, zoo hebben ‚zich vervol- gens geheele: familiën en tammen bij elkander gevoegd, na van het zwervend of heen en weder trekkend leven afgezien, en zich op zekere plaatfen voor vast gevestigd te hebben ; en. zulks, misfchien,, nadat, door eenige bedijking, het ge-. . vaar der gewone vloeden op fommige plaatfen was afgekeerd, Deze omftaadigheden hebben zeker het ontítaan der namen van, de verfehillemde gedeelten van Vriesland voorafgegaan; en het zal eoesst aa deze tijden zijn,dat een gedeelte van Vries- lend den naam van de wouden heeft gekregen ; ] dat twee an- dere gedeelten Oastergoo en Westergoo zijn. genoemd ; dat de Vriezen , verkgerende of zich vestigende op de hoogten ten noordoosten, bij, langs of op de groene ingeu ef weiden, den- naam hebben bekomen van Groeningers;.en voorts dat die, welke deze oorden bij de grenzen. of aan het ende van

haet

s8n OVER SDE NAAM SRBDEN

het fand: in bezic. hield, Ter Enders, oÊ: ee genoemd.

Men zal hebben opgemerke, dar wij, in ons ; betoog over de wezenlijke uitgebreidhretd: van het:onde, eigentijke Fries Fond, en hetgeen wij verder hebbew- bijgebragt tot: flaving Van de gegrondheik van den: voorgeftelden ‘naamsoorfprong van Dren:he, in: de Gooronderfielling :bebben gefjproken, dat het zeker is, dat Groningerland , het tegenwoordig gebied van

‘de provincie Gróningen, in oude tijden, tot S'ríesland be-

hoorde , namelijk tot het eigenlijke Vriesland , of Vriesland in een’ meer beperkten zin, Het lag buiten onzen weg, de waèrheid daarvan aan te toonen, en odk zel niemand het lig- velijk fn twijfel trekken; het is ten minfte algemeen toege- fleind, en aan nog veel minder. tegenfpraak onderhevig, dam de felting dat Drenthe een gedeelte van Prièsland , van hee

eigenlijk Witesland, heeft uitgemaakt. Wij konden das met

grofd van die vodronderftelling gebruik maken , en bekboeven daarvan , áls % waáre tot verontfchutdiging , niet meer te zeg ger. Maar, om de overtuiging geheel daar te fielen, dat Priesland, Groningen en Drenthe , in overoude tijden, één geheel hebben uitgemaakt, zat het niet ongepast zijn nog ééne aanmerking te maken; deze namelijk , dac het zeker en tit de gefchiedenis blijkbaar is , dat een gedeelte van de te- genwoordige provincie Groningen tot Drenthe heeft behoord, Dat gedeelte van die provincie , hetwelk later het Goregt is genoemd, heette in vorige tijden Drenstherwolde, of Dren- fherwalde. Hetzelve heeft gedurende eenigen tijd een afzon- derlijk landfchap uitgemaakt; maar vroeger was heteen deel van Drenthe, zoo als reeds uit den naam Ichijt te blijken. In die Drentherwolde , later het, Goregt, ligt ook de fted Groningen; en vandaar Ìs het ook'niet zoo vreemd, als het velên toefchijnt, dat Groningen, toen het zich nag tok een dorp of vlek bepaatde, gelegen was: it Drenthe, zoo als trouwens duidelijk blijkt ult den reeds door ons sangehaalden giftbrief van Keizer aENDRIK DEN III van het jaar 2040. Bij dezen, zoo zeer door de gelgerden: beftreden’ en betwis- ten brief, wordt toch duidelijk gezegd, dat het kasteel ef

landgoed’, hetwelk de Keizer bezat in het dorp Groningen ,

gelegen in het graaffchap Drenthe, gefchonken worde aan de

kerk van Utrecht, "Ed Iriermede vermeen ik de taak te hebben afgewerkt , wel. ke ik mij had opgelegd. Is toclht de neamereden of naams-

/

VAN DRENTHE. | 83

aorfpeong van Drewe zoa als ik; die. waorftelle , waar en gegrond; den levert dezelve den nieuw bewijs op daarvoor, det Vriese dend, Groningew. ot Drenthe ééd gehdel hebben uitgemaakt en dat wij allen Jrtesen zijn 3 den bewijst dezelve mede vase de aeanzienliijjkheid van de afkomst des Dremthers; dan. ie ook deardoor buiten uilen.twijfel gefield, dat de. drie provin. ciën, Jriesland , Groningen en Drenthe, befchouwd moeten worden als drie. gezusters , door naauwe banden, door banden van bloedverwantfchap als ’e ware, vereenigd, en.dat zij Ma bijzonders betrekking tot elkander ftaan 3. dan is bet ook. nog meer duidelijk welke aanfpraak de: DrentAers op gelijke reg ten en beftherming hebben, en dât het hun niet als cene zoo bijzondere ‘en onverpligte weldaad moet worden toege. sekend, dat hun:eindelijk, bij-de cdgónwoordige Grondwet ; het genoten het bezit van gelijke regten en voordeelen ís toegekend, ‘âls aan de ovetige provimciën ; dan is het blijk baar, hoe gepast het is, dat het weldadig asigemeen. beftoer;, waaronder wij ‘het geluk hebben"te leveu, er fteeds meer ea ‘meer op uit zij, om het san verdrakking en vernedering zoe Heer blootgeftelde-- Drenthe te helpen, te ‘verheffen, en de ontwikkeling , waarvoor het vatbaar is ;'te bevorderen,

BRT STATEN -BILAND' IN DE BAAL VAN NEW - YORK. Door

G. B. BOSCH, sk Predikant bly de Protestantfche Gemeente te Curagao.

He land, dat federt eene halve eeuw zulk eenen: geduch- ‘ten fchok gaf aan de lange en diepe mst, de ftaatkunde eh den handel van Europa; dat door deszelfs welvaart , vrede ‘en geluk aan de wereld voor altijd toont, dat vrijheid dér “volken geene herfenfchim ís, en bij voortduring het gastvrije toevlugtsoord blijft voor allen, die ia Europa gebrek san “brood hebben; of om ftaatkundige gevoelens vervolgd wor- den; dat land, ‘dat zich op het nieuwe halfrond langs den ‘Aclantifchen Oceaan van à4 tot Se graden Noorderbreedze uitftreket, het vaderland van was HINGTON bedoel ik, fond mij aïtijd. voor den geest, als er van een land gefjpro- “ken werd, dat Waardig: was gekend en gezien te wasden.

\

284 | HET STATEN.- EILAND

Toen daarom ens de Doctor, bij een confult over mijne: staag, welke door een: tienjarig verblijf in de vefzengde he. nwslftreek in hare werking begon te verflappen, mij beval voor eenigen tijd een kamder gewest op te zoeken, befloor ik.„:die recept in de Vereenigde Staten van MWoord-Amerika laten ‘gereedmaken, en vertrok, in de thaand Junij. 1825’, met de. Amerikaanfche brik Fanny, uit de haven van Cwrapao.

‚…Na eene reis van 22 dagen zagen wij land, hetwelk MNew-

Jerfey was, en nog denzelfden avond bevonden wij ons voor de "baai van New- Tork... Hier kregen wij een’: loods aan board, die, nadat bij.op het dek het noodige verrigt had , ons een bezoek in de kgjuit:kwam geven. Het was den hedle Gentleman , gekleed naar den hedendaagschen (maak ; hij ver.

melkomde on$ zeer beleefd, en gaf ons de newspapers van dan dag, of wij foms begeerig waren iets te ‘weten, van. hete geen er, die aa dagen, buiten ons vaartuig ‚te New-Tork ,

en op eenige andere’.plaatfen in Ut wereld, gebeprd was. Wij

bedankten den vriendelijken. loods voor zijne attentie, en drenken een grag (water en: rum) met hem;-eu-deze man vroeg ,.voor zijn vriendelijk gezigt en besgegene dienst met de nieuwspapieren , ons niet eens een fooitje; liet zelfs niet

blijken, dat zoo iets hem aangenaam wezen zou, Ik her innerde mij nog aan dezen loods, toen ik twee jaren later bij Tezel/ kwam: aldaar. verfcheen ook een-leods aan boord met een ouderwetsch gezigt en kleeding, die boe noch ba tegen mij fprak; maar weitige uren daqrna, toen het vaar tuig voor de fluis kwam, begon hij te bedelen: eerst bij den Kapitein, om wat gezouten vleesch en (pek en wat brood, betwelk hij ook kreegs daarna hoorde ik zijne klaagftem in

de hut van den Stuurman, om wat erwten en gort; eindelijk

kwam hij ook bij mij, am een fooitje, Ek Mond lang in bee raad , of ik zulks wel doen zou; maar toen hij fprak van ne-

ringlooze tijden , vrouw en kinderen enz., gaf ik hem eene

„kleinigheid, uit hec beginfel van menschliegendheid, Zoo

deze moeijelijke en gevaarvolle broodwinning niet naar behoa- een bezoldigd wordt, moest, dunkt mij, hierin. voorziening „gefclieden ; maar bet gedrag der loodslieden moest fatfoenlij- ker-wezen. Het is in vele landen even zoo gefteld „”. zegt wen ; doch den behoorde zulks nog in Nederkand zoo niet te -Zijn, waar men „onder den invloed vanden verlichten en werk - -@amen geest-onzes Konings, zulke calrijke verbeteringgn,

„„avereenkomftig den tijd, gpmaake heeft; want den vreemde-

IN DE BAAI VAN NEW - YORK. 285

Hing behoorde geene aanfèiding gegeven te wonen om: be. vooroordeeld te zijn tegen Nederland, Fee vóór hij zijnen voet op dien grond gezet: heeft,

De zon was naauwelijks uit de kimmen, of wij bevonden ons op het dek, ‘om het voor ‘ons liggend land te befchou- wen, en onzen oogen een genot te vergunnen, waarvan zij zoo lang verftoken geweest wargn. Den wind tegen heb _ bende, taveerden wij op, langs den noordoostelijken oever van New-Jerfey; daarna kwamen wij onder Staten -eilond , en voeren een gedeelte van Zong-island voorbij. Maar, waar op wij onze oogen ook vestigden, wij: zagen overal de fchoon= fte tafereeleri. van natuur en kunst, welke men ergens aans Schouwen kèn. Op de groene heuvelen. van het ons omrin=- gende land vertoonden zich welige akkers van onderfcheidtne graanfoorten, weilanden, waarin cafrijke kudder ‘hoprnvee graasden , of uitgefirekte moesvelden. Nu eens bewonderden wij de fchoone ligging der buitenhuizen, met detzelver tuin nen en boschjes; dan weder lachten:ons boerderijen’ aan, welke, door derzelver nieuwe-en fmaakvolle gebouwen, meestat met populierboomen omfchaduwd , geheel verfchilden’ van die, welke ik ín Europa gezien had. Zelfs in de hut van een’ arbeider of visfcher zagen wij een net gebouwd en :zin. delijk opgefchitderd. plankenhuisje,-met een’ kleinen tuin ome ringd, Alles droeg de kenmerken, dat hier de gaven des Hee mels door werkzame menfchen naar beboortn. gefchat werden; - Met verwondering- gaapten mijne twee Columbiaanfche me= depaslagiers , die zoo geheel nuchteren van-huis kwemen:en met Gods hulp naar- Zonden moesten , dit slles aan ;-want- zij zagen, voor het eerst-in hun leven, een vlijtig en geregeld bebouwd lend, De Kapitein, die hunne verwonderiog merk» te, zeide, op: het land wijzende: Dat is au Columbia van

het Noorden!” Waarlijk een veelbeteekenend gezegde , meer uitdrukkende, dan de man,die het fprak , mis{chien zelf wiste De Vereenigde Staten van Noord - Amerika en Republiek Columbia zijn beide gedeelten der nieuwe Wereld , door cor um- Bus optdekt, en verdienen beide, met gelijk regt, naar den naam van dezen genoemd te worden ;. beide hebben een’ vruchtbaren grond, worden door de Arantifche Zee befpoeld , en zijn met rivieren en (troomen doorfneden; beide werden door Europeërs bevolkt, het laatfte zelfs meer dan eene. halve eeuw vroeger dan hot eerfte, Maar welk een onderfcheid tus- fchen Colurisbia van hee Noorden en Columbia van het Zuie

«

285 HET STATEN - EILAND

den !--Om flechts van het nicwendig voorkomen des lands ce fpreken; Het eerfte is, waar hèt bewoond wordt, een uitge. {trekte lusthof , een onafzienbare tuin; het andere bijns ‚Gere groote wildernis: Het eerfte vertoont, bij iederen blik, welken meu er op fiat, een nieuw voorwerp van de kunst de: vlijt en den goeden fmaak van deszelfs bewoners; het andere doet flechts de ontzettende groeikracht der keerkrings- landen bewonderen, In het eerfte doet men den grond voort- ‚brengen, wat tot veraangenaming en verkwikking des levens diemen kan; in het andere leeft men, als de apen, van bananen , welke zichzelve voortgeplant hebben. Op hét eer- fte merkt men aan het uitwendig voorkomen der bebouwde velden, aan welvarende dorpen aan de fiertijke en wel euderhoudene huizen, dat er rust, tevredenheid en veilig- heid heeifchen ; terwijl men aan de vervallene hutten ,de vere Jatene woningen , de verwoeste tuinen , op het-andere, ziet , dst hier het verblijf van ourust, twist en vervolging is, Komt men: in eene haven van het eerfte, men ís weldrg van alle kanten omringd van fchepen, (toambooten en Schuiten, en befpeurt overal leven en beweging; maar in eene van het laatfte „, ook in de drukte derzelven, ziet men eenige weinige vaartuigen , die werkeloos op eene lading liggen te wachten, meest met vreemde vlaggen, tusfchen welke eene enkele na= tionale waait, maar. gehefchen aan boord van een’ kaper, Ziet daar Columbia van het Noorden en Cofumbia van het Zuiden, zoo als dezelve zich uitwendig vertoonen, en waar- aan uren herinnerd wordt, als men ééns in de Republiek van diers waum geweest is, en daarna voor de baai van MVew-York komt! Ziet daar, reeds bij den eerften oogopflag , het ondere fcheid tusfchen een noordelijk en een 'zuidelijk land; tusfchert de nakomelingen van Engelfthen ‚Nederlanders en Deitfchers, en die van Spanjdarden en Afrikanen! Ziet daar bovenal de uitwerking van verfchillende godsdienst, zeden en wetten ! Terwijl mijne medepasfagiers zich met mij verwönderden over het fchoone land, rezen er nog andere gewaarwordingen fn mij op, welke hun em zoo vele duizenden, die de baal van New-York binnenkomen, onbekend zijn. Ik-dacht, us» melijk, als Nederlander, aan mijne voorvaderen, die twee eeuwen geleden zich ín deze mij thans omringende landen nederzetteden, en wier-nakomelingen nog New-Jerfey, Sta * ten -elland en Long - island bewonen , als ook de ftad News Vork en de omftreken der Hudfon-rivter, tot gan de watervale - len van CoAves, |

EN DE BAAL VAN NEWSYORK. 287

Het waren. Nederlanders, die, terwijl zij een’: wereldhan- “del dreven , onbekende landen opfpoorden; in Oost en West koloniën ftichteden; door de hand der Voortienigheid geleid, dit meèr noordelijk gedeelte .der aarde tot hunne woonplasts uitkozed, en „om- hunne wijsheid. en doorzigt in die keuze,de Ahulde van hét nageflacht verdienen omdat deze omtrek voor den landbouw, den handel.en de zeevaart zao allervoortreffe- lijkst gelegen is, als men zulks ergens vinden kan, Het wa- ren Nederlanders ‚die hier de: uitgeftrekte pijnbosfchen , welke den ganfchen bodem bedekten, nedervelden en in bouw- eu weilanden herfchiepen , (gelijk zulks chans nog in de-binneg- landen plaats heeft) en de beginfelen legden dier fteden , ves- ten en dorpen, welke chans daar als toonbeelden haan, wat wonderen menfchen in een vrij land verrigten kunnen, Het “waren Nederlanders, die’ hier, hoewel klein in getale, een’ uitwendigen vijand beftrijden, en hun leven, huis en akkers tegen de adnvallen der ftroopende Indiaanfohe oee vete digen moesten (*), :

- Mijn reeds opgewonden gemoed werd. met nieuwe wands ningen vervuld, toen ik , langs Long - island varende , de hut- ‘zen zag van Nieuw - Utrecht , hetwelk op de Z, 'w. ‘kast van dat eiland ligt. Mijne vaderfted ‚het oude Utrech, kwam mij voor den geest, waarvan -ik door zulk een’ afftand ge- -fcheiden was, hetwelk ik în geen tién jaren gezien had, en toenmaals geloofde waarfchijnlijk nooit weder te zullen zien. Ik pam -toen ftellig voor, dit eiland te doorreizen , hetwelk voor een der allervruchtbaarfte gedeelten der Vereenigde Sta- ten gehouden wordt, en op welks dorpen men de oude Hol- land/che naarftigheid en zindelijkheid ontmoet, om niee flechts, gelijk aan de Moord - stvter , de afltammelingen mijner tand ‘genooten , maar waarfchijnlijk die mijner ftadgenooten ; Utrech tenaren, aan te treffens doeh, toen ik van mijne reis bin nenslands terugkwam, viel het ongeftadige herfstweder van ‘een noordelfjk land in, en verhinderde mij, meerdere plaatfen “op Long - island, dan Brooklyn, een ‘fltadje regt over New- Tork , te bezoeken, en vóór den winter wilde ik weder naar mijn altijddurend zomerverblijf In de Westindiën terugkeeren,

(”) Te Kingston zijnde, (oudtijds E/opus geheeten, een ftadje nabij de Hudfon-rivier, 31” uren boven New - York) verhaalde mij een landman , met name TEN BROEK, dat ‘het huis, waarin wij ons bevonden, nog aan zijnen grootva- der gediend had tot eene vesting tegen de Indianen.

e

288 H&T STATEN = EILAND

Nog in dèn. voormiddag lieten wij het anker vallen voor het Staten -etland, bij het dorp Richmond. Er kwam een Doctor aan boord, om te zien, of wij de gele koorts ook mede uit de Westindiën gebragt hadden, Hieromrrent gerust gefteld zijnde, zhf hij ons evenwel, ten overvloede, tweemaal 24 uren om.quarantaine te houden, met vergunning, echter , om op. het eiland gan wal te gaan. Dit laatfte lieten wij ons geen. tweemalen zeggen: wij flapten dadelijk in de boot, En, „… daar ftonden wij, God. dank! op het lieve land, met een gevoel, waarvan het vischje zeker iets ondervindt , als het van het drooge weder in‚het voor hem beftemde element, het water, komt.

Wij gingen terftond regt op. een weligerigt Hote) af, al- waar wij een Areakfgst. (ontbijt) beftelden voor een’ honge- ‘rigen Kapitein en vier hongerige pasfagiers: want, behalve mijne twee Columbiaanfche medereizigers, was ook nog een Curagaosch Heer in ons gezelfchap. « Doch hoewel hier, ge- lijk op een Engelsch en ook op een Westindisch ontbije , ‚vleesch , visch en andere zaken waren , zoo aten wij allen, ‚de Kapitein echter uitgezonderd, niets dan brood en boter. ‚Ik kan mij niet herinneren, dat broad en boter mij ooit zoo lekker gefmaakt hebben, en dat ik aoît zoo veel van hetzel- ve op eenmaal gegeten heb, als toen; pu was hetzelve ook zeer koel en versch,en inderdaad van zulk eene goede foort , ‚als het ergens ter wereld wezen kan 3 daarenboven haddén wij aan boord van dezen kost gegeten, welke al twee zee- reizen gemaakt bad, en men weet, dat deze op boter en ‚brood eene tegenovergeftelde uitwerking hebben als op de madera , wijn en rum,

Na door djt brood- en boter - ontbijt verkwikt en. verfterkt ‚te zijn, ging ik met bedaardheid eens opnemen, wat mij hier „omringde, en zag waarlijk eene der fchoonfte fchilderijen, „welke deze aarde oplevert, _

Váór mij, aan de andere zijde der baai, welke, naar mijne gisfing, hier bijna een uur breed is, ligt het srüchitthaar Long- ésland, met veelkleurige maïs- en koornvelden, afgewisfeld ‚door weilanden en moestuinen, en als bezaaid met {maakvol- Ie boerenwoningen en lusthuizen. De eene heuvel fteekt hier bovèn den anderen uit, als wilden dezelve doen zien, dat hier’ geen duim gronds onbebouwd ligt, Aan mijne regter= zijde ‘loopt Staten - ‘eiland, als met een groen kleed overe trokken, ‚waarin eenc kunftige hand verfchillende vóorwerpen

\

,

IN DB BAAL VAN NBW - YORK. 289

geweven heeft, boogswijze naar eene engte in de baai, al waar op eene hoogte een fterk fort gebouwd is, op welks bovenfte gedeelte eene feinmachine is geplaatst, welke door hare aanhoudende werking wel het perpetuum mobile gelijkt. Aan de andere zijde dier engte komt, op eenigen afftand van het land, een rond kasteel uic bet water oprijzen , voorzien van verfcheidene lagen gefchut, en genaamd naar den wel- doener van Amerika, LAFAYETTÈ. Tusfchen deze eng- te ziet men in de Arlantifche Zee; doch op een’ afltand van 5 of 6 uren gaat de oostkust van JVew -Jerfey hier weder. voerbij, en geeft niet flechts voor het oog , dat zich anders ia «de uitgeftrektheid der zee verliezen zou, een aangenaam rustpunt, maar fchijat daar, als een vast bolwerk, de verze-

kering te geven, dat de Oceaan geen vet op dit welvarend 5:

land heeft, Aan mijne linkerhand , ín eene. noordoostelijke, rigting, doen zich, op een’ afftand ven omtrent 4 uren , tus- fchen een mastbosch van {cheppn,: de hooge huizen en to. rens eener wereldftad zien. Het Îs iVew-York , eertijds Nieuw. Amfierdam geheeten, welke naam haar reeds, vóór anderhalve. eeuw ontnamen is, maar dien zij thaps „om hare welvaart en wiegeftrekeen haùdel, op nieuw dragen kau, Meer noord waarts vertoonen zich de ‚hdnge en Blaauwachüge bergen , welke aan de oevers ftaan der [oord - rivier , die men, aan het eine de der baai, langs: Mew --York ziet (troomen. Naderbij’ aan mijne ‘linkerzijde ligt, -op eene fchilderachtige wijze, wedet een gedeelte van Vew -Jerfpy , met de dorpen Paulshook en Hoboken , hetwelk, door een breed water van Ssaten = eiland gefcheiden , achter betzelve rondloopt, en van hier den wets telijken oever det Moord rivier uitmaakt.

‚Ziet daar de flaauwe omtrekken. van. bet Panorama dee baai van New-York, hetwelk van Sraten-eiland in al deszelfs bekoorlijkheden te zien is, in eene zomermaand , ‘wanneer , bij kalm weder, de dampkring van 40 graden: Noordere breedte alle voorwerpen in eene zachte azuurkleur hult!

Dit belangrijk gezigt wordt verlevendigd en vervrolijkt door de onophoudelijke beweging der vaartuigen van alierlei groot- te en gedsante. Talrijke fchepen komen, dikwijls, als da wind eerst tegen geweest is, tot geheele eskaders aangen groeid, van alle hoeken der aarde deze baal binnenzeen, Aan alle kanten ziet men den rook der (koombooten oprijzen, welke in onderfcheidene rigtingen dezen omtrek doorkruifen 3

en waarvan formmige (/afery-barges) dis drijvende paleizen MENGELW, 1828. NO, 6. Xx

gd HET STATEN -EILAND

van tweê à drie verdiepingen het water verfieren. Een ges

durig gewemet van visfchersfchuiten en loodsbooten (p#lofs-

boats) wisfelt de meer ftatige vaart van grootere fehepen af. « Be loodsbooten inzonderheid fchijnen hier te willen aantoo-

den, dat zij'den overgang uitmaken van ftoom- tot zeilwaar-

tuigen, door groote fchepen in hêt rond te varen, - bij’ eene

kleine koelte nog eén’ fnellen voortgang te behouden, en ‘te-

gên wind en ftroom ap-te loopen, Niet het minfte getal gier

Vaartuigen, welke deze baai'doorklieven, zijn de barken eu

fchooners, die van de naburige zeekusten en uit omliggende

kleine waters komen met onderfcheidene voortbrengfelen des

lands, niet ffechts om de inwoners der ftad New - Tork , die in weinige jaren tot een’ getal van 170,000 opgeklommen

Zijn, van het noodige te voorzien, maar meer nog om aan

de grobtere fchepen ladingen te geven tot uitvoer,

“Men kan geene betere plaats uitgedscht hebben, om den vreemdeling quarantaine te doen houden; dan Syaten - eiland: want het geeft een zeer gunftig denkbecld van de: Vereenigde Staten; en dewijl de eerfte indruk, welken wij, bij de aan- komst, van ‘een land ontvangen, zoo veel afdoet, om ons voor hetzelve.te winnen of afkeer In te boezemen, zoo heeft het zeker invloed gehad op alfes wat ik, daarns ge zien heb. En

Dit eilând, waaraan men de gunst Baren heeft , om: het deszelfs oorfpronkelijken Mullandfchen naam te taten behaua den; is 7 uren lang en 3 uren breed, en geheel bergachtig, waardoor het afwisfelende gezigten oplevert, Het maakt een eigen distrikt (country) uit met omtrent zooo Înwoners, ea behoort tot de provincie (ate) New-York. Ik liet mij den volgenden dag met mijne medereizigers in een’ wagon het grootfte gedeelke van het eiland rondrijden, en zag menig fchoon landelijk tafereel. Het beftaat meest uit kleine eui- nen met hooilanden en mafsvelden, welke echter in de nabije heid, door de’ droogte’, erf niet zeer gûnftig uitgagen ; nu en dan ‘deed zich een welgelegen landhuis: pp, voornamelijk aan de waterzijde, sagt over New - Jerfey. De bewoners van $14- ten -eiland zijn-, voor het gtootfte gedeelte, afftammelingen der Nederlanderd; maar dat er nog in vele huisgezinnen Ao baudsch gefproken wordt, wist ik toen niet; zulks vernam ik eerst naderband van twee bewoners dezes eilands , vader €n ZOON, BOSKEREKRN genaamd, welke ik ergens elders onte moetede , en die beiden redelijk wel onze taal fpraken,

Fe

IN TR’ BAAT VAN NRW - YORK, sot

„Het: dorp Richmond, hetwelk aan de baai ligt;en de boofd- plaats van het distrikt is „neemt zeer toe in. welvaart, omdat Mier de quarantaineptaats îs. der vaartuigen , welke uit de Wesrindien of het zoiden van Amerika komen, Verfcheidene rúime ‘herbergen dragen, door derzelver goede bouworde en bevallige ligging ,‘veel:bij , om dit dorp:te verfraaijen,. Dêr zelve worden in den, zomertijd zeer druk bezocht; zoowel door de genen, die verpligt zijn er te wezen wegens de qua» rdûtalne , als door hen, die zuiks wrijwillig doen, om, uit benaduwde flad, hier.een buitenluchtje te fcheppen ; wets ke faatften vooral tegen den avond in menigte doos eens geregelde ftoombootvaart, alhier worden aangebragt. Onder ge gebouwen zijn er twee welke de opmerkzaamheid tat zich trekken: het eere is het groote landshospitaal voor de Marine, hetwelk op een' klefnen afftand van het dorp, ash de waterzijde, ftaat; het andere de tieuwe en fimaakvolle kerk der Nederdutsfche Hervormde gemeente ,-in welke mea des zondags, in de Engelfche taal , over den Hetdelbergfcheg Catechtsmus preekt, de.Formulieren van Eenigheid leest naar den finaak van des Schrijver ven het „Adres aan alle mijne Hervormde Geloofsgenooten, en in welke eene afwijking van de gevoelens onzer at hd daten met exeómmunieatie ges ftraft worde: (*). - ) t“ Hoewel Richmond echts een ds js, Gai men er echten eene’ welvoorziene maske, „Wij, wij pasfagiers namelijk , gins gen et met den Kapitein kenen, die versch vleesch voor zij» ne equipagie moest koopen, en bij die gelegenheid weder ia het breede uitweidde over den lof van Columbia van heg Woorden. Kijk hier!’ zeide hij, welke groote oesters { » dat zijn Amerfkaanfche, en die kosten maar een bagatel,’ Dat heet ík osfenvleesch! Waar in: de wereld vindt meg „dat beter, en voor diem prijst” Hebt gij aait mopijer fpek:gezien, den dit? Gij-zoudt hier een half varken kuur » Ben::koopen vóor en ni waarmede men ergens elders he geen ham ‘keu kheden f aient

"_*) Die begiafel, zoo geheel a den geest. der Reem

kerk, heeft dan ook. navuurlijk ten gevolge, dat men. tot ni,

terften overflaat, en ‘het gerat der Univerfalisten en Ratiasa-

fissen in Noord - Amerika gedurig grooter wards , zoo als: ik

reeds: aanmerlise hi ne tweede cede: Aen: sijn. „Aalmas-

beisje; Ort gd tie Det x 2

592 RET STATEN -RILAND

Des avonds was. ik geeuige :van een’ zonderlingen twist, welke mij, zoo daar nog iets aan ontbrak, geheel zom over- tuigd hebben, dat ik in Noord - Amerika was. Bij eene'lange en: àangename fchemering , welke men niet in de Westindiën , maar wel in een Noordelijk land heeft, zat ik onder de gale- rj of. zonnêtent van het Fotel. met onzen Kapitein, een Kroot en robust man, ‚die.ons verhaalde , dat wij morgen zij- ne vrouw en dochter.zien zouden , toen er een dito man als onze Kapitein, maar met een nog rooder- gezigt en iets ou— der van jaren, bij ons kwaut zitten, en zich in een gefprek met onzen: Kapitein, die,‘ zoo .als-:het fcheen, een vriend van heur was, inliet, Van.koetjes-en kalfjes kwam het op den: tegenwoordigen .bloeijenden (taat van Moord - Amerika. Nu beweerde elk, dat zijne. provincie het meest had bijge- dragen tot-dé omafkantkelijkheid en welvaart van hét geheele Jand. Zij werden alt fpoedig te driftig om te blijven zicten; het: gold het Vaderland; zij ftonden op, en floegen met hune ue flevige. vuisten op de teuning der galerij, omdat de een den anderen geen gelijk wilde geven, Het gefprek werd in- tusfchen belangrijk : met. toenemende drift„en onder het hoog- sood worden. hunner eangezigten, hielden zij beiden de eer hunner provincie op. Onze Kapitein. fprak van de verdienften en. heldendaden der New - Yorkers; terwijl de ander den lok der Nieuw-Eggelanders (inwoners van den ftaat Masfachufett) bemelhoog verhief, en beweerde, dat de bedrijven van de- zen „zoo wel ir den revolutieöorlog „als iu den laatften ftrijd tegen Engeland, zonder voorbeeld waren, Reeds bij den aane väng van den twist had zich een magere klerk van her Cus- vomhoufe in het gefprek, willen mengen ;. doch zijne zwakke

$ftem werd niet eens opgemerkt; hij ftond ongeduldig. te wach-

ten op Eene gefchikte gelegenheid om er tusfchen te kamen; eindelijk kwam er e@n, oogenblik, waarin de ftrijdenden. zich bedenken moesten; hiervan maakte. de magere, klerk terftond gebruik, om te zeggen, hoe het mer de zaak gelegen. was, hetwelk hem zoo goed afging, dat ‘de twistenden hem aanza- gen en een weinig bedaarder werden, Hij verhaalde hun daar- op, hoe eens de ftaat van New Tork de Republiek uit de grootfte verlegenheid geholpen en eene aanzienlijke: fomme -geìds gegeven bad; en dit was geen praatje, neen! hij noem- de dag en datum, man en paard, daalders en. centen, Tegen zuike.daadzaken, en met zao veel nasuwkeurigheids voorge- fteld, konden de partijen niets inbrengen; zij zwegen beiden

IN D3-BAAI VAN NEW < YORK. 293

Ait, terwijl hunne sangezigten merkelijk begónnen op te biee. ken. De vreemde man, die ook te dik was om lang kwaad te blijven, zeide een aardigheidje, dat ik niet verftond en ging lagchende heen, Ten hoogfte verblijd ‘over den vredi. gen afloop van dit voorval, zeide ik tot mijn’ Kapitein, dac dic een warm gefprek geweest was, maar, tot mijne blijd-, £chap ; was geëindigd zoo als het behoorde, Ja,” ante woordde hij, die Kapitein n.,. is een beste kerel; een der » dapperften uiet geheel Amerika ‚maar verfchrikkelijk eigen se Zinuig: het is die zelfde Kapitein.n, uit Boston, van wien - » gij wel zult gehoord hebben „dat kij, in den laatften oor- » log, met zijne gewapende fchooner, in fpijt van de gan- » fche-kanaalvloot, voor. de Engelfche havens kwam En pa- » pieren aan laad zond, waarin hij verklaarde ,- Engelands » Schotland en derland in ftaat van blokkade te ftellen.””

Twee zaken ondervond ik op den eerften dag van mijn verblijf op Stasen-eiland, van welke de eene mij voors, de andere tegen de Amerikanen innam. Ik had op die plaats, Waar, zoo als men weet, tot de Keizer ven Rusland toe, varpligt is zelf te gaan, mijn’ groenen bril en goud uurwerk laten Jiggen , en, toen ik , een uur daarna , mijpe achteloosheid gewaar werd, vond ik dezelve niet meer ; ik hield zereeds voor verloren , denkende aan de vele vreemdelingen; die in de her- berg waren , toen de kok van het huis, die het verlorene ge- vonden had, hetzelve mij, ùie eigene beweging, ter ‘hand ftelde, Des nachts werd een mijner Golwmbiaanfche mede- reizigers ziek, ik geloof haast aan de gevolgen van dat-bo- ter- en brood - ontbijt van des morgens. Wij deden alle moet. te, om een’ der bedienden te bewegen op te ftuan, licht op te fteken en thee te zetten; eerst een nur-daarna vesrigtte een hunner, doch al brommende, dit werk. Jk moet eveuwel tot verfchooning dezer menfchen inbrengen,:dat zij. den ganfchen langen dag druk bezig zijn ; dat de pasfagiers nooit langer dan twee dagen hier blijven, en dat de hoop op fooi- tjes hier niet beftaat, Op de verdere reis door-dit tand, voor. ‚al als ik alleen ronddwaalde, kwam mij dit voorval. dikwijls in de gedachte, en was eene redén te: meer, om mij af te fchrikken van ziek te worden,

Volgens de belofte van den Kapitein, zagen.wij den ik ‚genden. dag zijne vrouw en dochter, Hij haalde dezelve op zijn zondags gekleed, aan de ftoomboot af, en ftapte met shaar gearmd ons voorbijp zonder ops te groeten. of- zelfs aan

194 7 NET STATEN <BILAND * i

ee zien, omt te'toonen, dat hij iemand was, dië van mranied ten wist. Wij maakten lange gezigten tegen elkander op het gien van:zoo veel deftigheids , en befloten dadelijk onze op« wachting bij de aangekomenen te gaan maker, Ik trok aan het hoofd mijner medepasfagiers op, omt dezelve te compli- menteren, - -zag nu eén paar Dames, die meer naar de viotw en dochter van den Gouverneur des ftaats, dan die van ‘een?’ fchipper geleken ; hare zwarte zijden kleedjes wa- remt. gemaakt naar de-mode met lange Hven, waaraan het Eorchet den behootlijkeh: form gegeven: had; over de fchouders hing een gouden keting; wagraan een dito ‘korologie gehecht

„Was; op den fierlijken hoed wapperde, ook bij fil weder,

verfcheidene veren, en, opdat de zor de fijne tine van- het akrigezigt niet befchadigen zou, was ér aan den hoed een gordijntje of vòile vastgemaakt, en zoò voort, het eene con- forà het andere, Zij waren, gelijk alle Amerikaänfche Da- lies, zeer vriendelijk en fpradkzaam ; wij konden geen A zeg- geú, of zj zeiden B. Terwijl sij haté réticalet openden en het ‘borduurwerk: voor ded dag haalden „‘{praken zij overde zeereis éú dvêr de buitengewoné hitte, welke er in de ftad Neip. Tork heerschte, waar de thermometer van PAHREN- HEIT tot 98B,'fa tot too graden rees, en dagelijks eenise rienfehen’ op de ftraat door de hiete ‘plotfeling dood nedervie-

| fen.” Ik kelde, dat ook: ik de. hitte hier ondragelijk vend’, en

dat men in de JWestindiën zoo. veel hirider van de warthte niet Keeft 3 hetgeen dan ook waar ís ,-oïdat men daar körtere dagen en meerdere beweging in de lucht heeft, em ook ome dát ‘het ligchaam in eén' ftaat van fmeerdere uicwafeming:is, éh Huizen, kiéederen,. leefwijs enz. meer daarnaar ingerigt gijn, Bij die gelegenheid vernam ik ook, dat moeder &n Bochter leden vân de Engelfche Presbyteriganfche kerk waten,. fndar dat de.tader tot álle kerken behoorde, hetgeén mij voorkwam toeh bèter te wezen, dan tot niet ééne,

Na dit bezoek: warett wij allen even zeer verwonderd, niet over: de befchaafdheid en goede menieren dezer menfchen , Cwanc zulks verfiert élken ftand, ook den geringften) imaar over de groote klsederpracht, welke deze: Dames vertoonde. Ìk verwotiderde mij echter hietower minder , toen ik eenige nhaánden in DVoord- rfmerika geweest was , en overal , ofider Wile. flanden, eene groote kleederpracht' ontdekte, Zelfs: dp ktetue dotpén, waar de bóerefdiehstmeid , na de koeijèn:ge- molken te hebben, in een’ zwart gijdenr japotì naar de Rérk

IN DE. BAAL-VAN NEW - YORK. 398

gaat, Ek was toen, bij nadenken, om-vele redenen verpligt, zulks te prijzen en aan te merken als iets „, dat de welvaart des lands zeer beverdert. Dit zullen misfchien vele Lezers yreemd Vinden , vooral zij, die het met ontevredenheid ook aan, eene nieuwe kleederdragt bemerken dat een ander ge- flácht hen terugdringt „en gelooven, dat Nederland in gevaar is, nu de vrouwen uit den burgerftand «de zoo onbevallige neepjesmut{en afzetten, Doch men moet-niet vergeten, dat ik hier fpreek van Moord - Amerika, alwâar: men. met han- denarbeid veel gelds verdient, driemaal zoo veel als in IVe- derland, en waar de voortbrengfelen des lands goedkooper zijn dan ergens in de wereld, Wanneer er nu geene andere behoefte was, dan aan de eerfte noodwendigheden des le- vens, zoo was het natuurlijk gevolg dit, dat er minder are peidzaamheid en meerdere ledigheid en zucht naar gemak be- ftasn zou, of dat de meerdere winst verteerd wierd op eene wijze welke voor de zedelijkheid oneindig nadeeliger zou Zijn. Maar, men moest oppotten, rijk zoeken te worden, af het geld tot nuttige einden befteden.” Als het met vrome wenfchen te doen, wgre,zou men meer kunnen zeggen ; maar , al werkte dit middel even fterk en even fchuldeloos, de ge- tinge volksklasfe mist doorgaans het noodige overleg en door, Zigt daartoe; zij zoekt, even als anderen, zonder er opzet- telijk aan te denken, de ingeplante neiging , van het leven naar zijnen {maak te genieten , op te volgen; en een vrucht- baar en uitgeftrekt land verbant alle begongeheld. En vrees voor het toekomende,

De mensch, ín zulke orftandigheden nie heeft ane dere beboeften , dan die der noodzakelijkheid, Andere verlan- gens , dan die, welke hij gemakkelijk: bevredigen kan , moe- ken bem befturen, zullen de prikkels fterk geaoeg zijn, ow hem op te wekken en in te fpannen,en aan zipl en ligchaam Just en kracht te geven, om te arbêiden en, te. verbeteren,

Onder deze drijfveren tot werkzaamheid aw: behoort de gucht om zich goed en fierlijk te kleeden, Het vleit de ei- gentiefde van den mensch; het maakt hem gangenamer in het oog van het andere geflacht; het opent hem den weg tot gezelligen omgaug en andere hoogere behoeften, en biedt hem onderfcheidene genoegens en gerijfelijkheden aan, welke bij, eens kennende, zoekt te behouden, er met ge- willigheid voor arbeidt, en er zijne werkzaamheden voor ver. dubbek , saar mate derzeiver bezit hem moéijelijker wordt,

Ee ed

366 HET STATEN - RILAND

Het ware daarom te wenfchen , dat men deze drijfveer tor arbeidzaamheid en infpanning meer algemeen in de wereld kon aan den gang brengen, en dat men in landen, waar de weinige behoeften aanleiding tot traagheid en onverfchillig, heid geven, in den geest handeide eener publicatie van de regering: der (tad Port - au Prince , op St. Domingo, waarbij bepaald werd, dat elk , die binnen de ftad kwam, fchoenen aan zijne voeten moest hebben, ten einde het volk te nood. zaken, ten minfte zoo veel te werken, dat het fchoenen konde koopen,

Het ware te wenfchen, dat meh dezen prikkel kon laten werken in Columbia en in ‘andere deelen der nieuwe Wereld ; zij zouden eene halve eeuw vroeger bebouwd, befchaafd en bloeijend wezen, Nu weet de vrije bewoner dezer heerlijke landen niet, waarvoor hij arbeiden zal: de bananen geven hem, zonder eenige moeite, eene overvloedige en fmakelijke fpijze;de altijd groene boom biedt hem genoegzame fchaduw aans zijne hat beveiligt hem voor den regen ende gure nacht- lucht, Dan zou hij den dankbaren grond bebouwen en des. zelfs voortbrengfélen ter- markt zenden, Nu bieden ijverige Europeërs de vruchten hunner kunst en vlijt den bewoneren dier landen te vergeefs aan; deze hebben dezelve niet noo- dig , of althans zij hechten er niet zoo veel waarde aan, dat zij er voor arbeiden zouden, Dan zoude er eene bron ven welvaart geópend worden voor de fabrijken ín Europa , en handel en.zeevaart zouden eene levendigheid verkrijgen , gelijk aan die van Moord - Amerika, Nu vinden vreemdelingen alsnog een ongunftig toevlugtsoord in landen, waar men hunne hulp niet behoeft , waar de Egropeërs ‚die aan meerdere behoeften gewoon zijn, niët gelijk de inboorlingen Kunnen leven, en waar zij geene orde, geene veiligheid, geene handhaving der wetten ontdekken, niets geregeld vinden, om de vruchten van hunnen arbeid te flijten, en wederkeerig zich van -het noodige te voorzien, Dan zou de overvloed van Europa's äve- rige bevolking met bliijdfchap ontvangen worden, en eene werkplaáts Vinden in de altijddurende Lente op den rug der Andes, zoo de Zomer, welke aan den voet van dat gebergte heerscht, den arbeid te zeer bezwaarde.

Doch dit is tot daaraan toe. Al dit gunftige, echter, zal zich verwezenlijken nog vóór deze eeuw ten einde is; eu deze hoop is het eenigfte voordeel, hetwelk de omwenteling in Zuid. Amerika voor het tegenwoordige, zoo wel aan dit

j IN DE BAAT VAN NEW-YORE, agr: groot gedeelte der wereld Kee, als aan-Esropa , gefchonken” heeft.

Op den.derdendag van ons verblijf op het en eiland kwam de Doctor, zag ons fcherp in het gezigt , zoo- als de Heeren van de kunst altijd gewoon aijn een mensch’ aan te kijken, en bemerkte wet, dat wij de gete. koorts , waarmede men, gelijk deskundigen weten, geene zes. weken. lang over de ffraat kan loopen, niet onder de leden hadden Hij ontfloeg obs tden vande qussansaine , en gaf ons verlof om te gaan, waarheen wij wilden. E :

DICHTREGELEN , UITGESPROKEN IN HET DEPARTEMENT WOR- MERVEER DER MAATSCHAPPIJ: T@T NUT VAN °T ALGEMEEN , _BIJ GELEGENHEID DER 43STE VERJARING DIER MÄAT-

SCHAPPIJ , DEC, 1827, DOOR A. HOEXUM VAN DIJK.

Hee vol ís mij ’t gemoed |

Hoe) jaagt mij’t vuur door * hart!hoe fchokt mij” bruifend bloedt

Wat gloed doorftroomt mij de ad’ren!t _

Wat heilige aandrift fpoort mijn fchreén,

En doet, vermetel , mij het fpreekgeftoelte nad'ren En zweept me als voor zich heen },.…

Maar, ach mijn- zielloos -lied RE . Sieept kruipend langs den grond , en volgt. den vrare, Eu last. zijn vlerken dalen ! Vergeefs de vlugt beproefd, Bij ’t weig'rig (peeltuig en de -ontftemde fnaar getoetd; Vergeefs de verw gezocht, om ’t voorwerp ae te malen !

Maar veen! waar liefde woont,

Waar, één van ziel en zin, het. heil der menschheid troont 5:

Waar uit vereende kracht het grootsch gebouw moet (tijgen, Dáár wordt ons de arbeid ligt, n Dáár mag alleen belangzucht zwijgen,

Dáár is bec willen fchoon, dáár is het werken pligt ! Wat woeste wildernis, meg nachtelijk. zwait. bedekt , Wat iijslijk teeurcooneel , met moord en, bloed bevlekt, . Wat ak'lig krijgsrumoer vertoont zich aan. mijn zinnen ? Wat REBO waárt old rond, ew niet de: na ‘binnen,

be OO P | \

ie -

08 DICHTREGELEN.

Bn vest zich, dol vén-waan, op den gewijden troon , -

En fteekt, vol overmoed , de Godheid naar de kroon ?

Een aaftat mionfters , uit den afgrond losgebroken,

Spuwt gif en zwadder rond , in razernij ontftoken ,

Hecht gam den troon zich vast, heult met het Bijgeloof , Verguist „vertrapt en fchende , voor regt en rede doof;

De Heersehzucht zwaait het zwaard , ter regterhand gezeten, En laat heel de aarde-in °c juk , en boeit het vrij geweten 5 Gevloekte Huich’larij, die mes al ’c heil’ge fpot, í Ontrukt, vol euvelmoed, de teugels aan haar’ God, Spreekt zalig en verdoemt, en wil het pleit beflechten

Van Hem, die van zijn’ troon de wereld eens zal regten,

Na ile de Domheid aan , in 't vrome boetgewaad,

En kust, met flaaffchen zin, de roede, die haar flaat 3

De Vorst Op d'enklen wenk gediend van flaaf en ed’ten , Kruipt jammerlijk ín ’e ftof dtrft om zijn regten bedient

Hier is het rijk def Hel ; hier kent men wet noch regt, Waar fteedse het driest geweld den migften twist beflecht; -

De regten van den mensch zijn van heel de aard’ verbannen ; De wereld .is verdeeld în fläven en tirannen,

Waarvan Zich de eene helft in vuige driften baadt,

Terwijl zij de and're , als 'e beest, in °c knelleud zeeltuig flaat.

Thans gaat de kruisvaarì op ; men hoort de ftrijdleus fchalten 5 De volken Mellen aar, bij honderdduizendcalten ;

Men ftrijdt , verderft, vefwoest ; men plundert , moordt en woedt, En plengt, ín naam van God, een zee van menfchenbloed, Zóó barst een onweêf los bit Zaamgepäkte wolken,

En fchiet zijn blikfems uit, ontiast zijn fulferkolken ,

En fpreidt verderf en dood, verwoest en veld en vrucht, En dondert angst en fchrik al fat’lend door de tucht ;

Maar heéft het uitgewoed, en tintele weêr de hemel,

Dan gaat de juichtoon op, bij *t woelig vreugdgewemel; Natuur haalt vrijer dâm, fchept nieuwe levenskracht,

‚En deelt haar’ ‘invloed meé aan ’t menfchelijk geflacht ;

Zij fchijne voor ’t eerst bezield met gloed en vuur en leven , En fpant haar krachten in, óm dubb'len oogst te geven,

En wischt de fporen uië van dood ; verderf en vlam ,

En geeft: met woeker weêr, wat haär geweld ons nam.

Zóó is in ’t rottend zaad de rijke kiem beloten, Zóó ujx barbaarschheid eens befchaving voortgefproten,

DICHTRSORGEN: | <99 |

De burger , rondgefleutd als. ’t vedeloope vee, ;

Onvatbaar vaor de vreugd, gevoelloos onder ’t wee,

Slechts uit zijn’ flaap gewekt door ’t knellen van de flagen, Voelt fu uit eigen kracht een eigen willen dagen,

Herkent zichzelf en ’t regt, dat hem-de Godheid gaf,

En: fchudt het flavenjuk van vrije Schoud'ren af,

De Ridder, opgevoed in ’t rijk dae herfentchimmen ;

Voelt doar de werklijkheid de kracat der rede klimmen.

In °t Oosten daagt het licht van kumst es. wetensolitp ; \ De lust set onderzoek fiijgt. hodgòr trap bij trap 3 , De Waarheid fteekt het hoofd Kloekmoedig naar den hoogen, En drelgt en fchölit den troôn: vak Bijgeloof en Logèn,”

Die, door « Hervortnirgslicht ìa hellén gloed gezet,

In d' afgrond nederploft en’ in bijn” val verpler. 5

Na gist de fijke brön van'orde én. kuhsevii open; nt Nu zal ’t gemeen beláng de banden vaster: knoopen de Der ledèn van den ffaac, herltéllën ® éverwigt a regeert van den Vorst ‘én Van def burg’ren pligt, De hándel, *t merg des ftäars, -doet wêlvaart welig tieren, En fchraagt me flevig fap de voelfteù ën de fpieren, En úérkt deù geest des volks; door ' prikkelen des moed 4 En fpelt ván ’t ruw geheel iets zed lijk groots en goeds.

No Gitkiémen deugd bij-dengden k | op den welberelden grond; we Nu zijn Vorst en volk veteêrfigd nn _ Ín beezelfde vreëverbond, * Raderwerk der geestbefchaving, ° door verlichting eens ns gefpoord, Drijft zichzelven , fel en fneller, …- : met een rust’loos jv ren, voort, In de fchaduw van de wetten, î fteeds gehandhaafd door hee tegt , Kie ten wapentuig moch zwaarden, ' waar de rede pleit beflecht. Nijverheid.en rust en orde : ftemmen ’t hart tot beeren zin ; Eendragt (noert de zielen zamen- | tot de reinfte broedernis. naa het erf der vad'ren, AE EEE Nederiaad , a

se En DICHTREGELEN:

Wordt de Zetel van de vrijheid, i is de kweekhof van de deur. ‘Nederland , de fchool der wijzen, reike der wijsheid ’t eerst den ftaf, ‚Nederland fchenke Koster ’t leven , die der Drukkunst aanzijn gef; “Breng uwe offers hier, Europe $ % licht brak in het Oomen aan , “Mair In Nederland vereeuwigd, - 8 zal het nooit meer: ondergaan !

Neen! x zal uiet ondergaan , ‚tzal tanen meer noch sinkene 5 Het fchiet ap Nederland zijn’ eerften , zuiv’ren gloor ; Het ftraaít op Vondel’s pads ik zie bij Hooft het blinken; ’% Daalt bij geflachten af , en d’achttiend’ eeuwkring door, Zóó zendt, te juister tijd, de Nijl zijn zwellend water, Met rijken oogst bevrucht, door heel zijn rijksgebied , _ En ftuwct het ftatlg voort, met ruifchend ftroomgeklater, Vallei en vlakten door, maar ’t vaakt den heuvel niet. Neen ! 't naakt den heuvel niet ! en als het oogstfeest nadert De rijkbeladen halm zijn rijpeùde aren biedt, Dan ftaat hij keal en.naakt, heeft loover noch gebladert’, In blak’ren van de zon, en brengt zijn fchoven niet. , De wijze ziet, vol vreugd, het juichend landvolk garen, En wijdt een’ dankb'ren traan den Gever van al ’t goed, Maar blijft, met treurend hart en vochtige oogen , ftaren’ Op ’t rosgeroosterd veld en op den blaamnwen vloed,

Zóó zaagt gij ’t Algemeen, o Nieuwenhuizen! aan, En voelt voor menfchenmin het brandend hart u flaan,

Neêérlands roem was lang gevestigd , Neêrlands vlag was lang vermaard ; Neérland blonk, in kracht en grootheid, ER als het eerfte land der aard’; Neérland gaf Europa wetten , -_-… dwong het Oost zijn cijnfen af; Neêrland zamelde in zijn ‘fchuren , gen wat de weelde fchatten gaf; Bij verdraagzaamheid en vrijlreid | veil'ge toevlugt van heel de aard’, ij Wrochten Neêrlands zeden wondren,

ee 1 «waar ’t verbaasd Europe op Gaart ;

DICHTREGELEK. 31. Wears rijke zegeningen f ftroomden af door t gihe land, Voedden grooten en geringen drongeu door tot elken fand. Maar befchaving en verlichting , maar vered’ling van ’t gemoed Dalen. ‘niet tot mindr'e kringen , kf fchoon de weelde er driften does $ % Gif verfpreide zich door hunne ad'ren , ‚… Pt tegengif. genaakt hun wiets hola de togten toomloos hollen De voert de rede geen gebied; Zóó, geflingerd door -de baren, . dobbert , Zonder zoet, het: fchip 9 Speelbal van den wind en golven, ; 4 barst het ftuk-op de eerftd klip. Wie, wie hoedt bet voor: verderVen-, neemt zich’t kermend htt dn aat, Zal he rijke fading redden Ô uit den gapend’ ocean Heil ii Nieuwenhuizerr nadert, : en, gefpoord door menfchenmin , Voert hi juichend: door de baren, en de veil'ge haven int

Ja,’t is volbragt, het heerlijkst. pogenì a Juicht, feestgenooten, * is volbragt | Wischt droog wischt droog de fchreijende . oogen | Juicht , tijdgenoot en nageflacht t Heft aan, heft aan met blijde: galmen 4 De lofzang klink’ den tempel rond ! Laat vrij den wierook opwaart walmen * k Van Nieuwenhuizen’s heilverbond ! sn De kruisvaan mogt den nevel kloven 3 Het licht brak in hee Oosten aan 3 Het zal, doór Koster’s kunst, niet dooven ; En: _ De zon zal nooit meer ondergaan, Maar ach! wat baten zonneftralen , Wae baten warmte, licht en gloed, Wangeer zij tot de plant niet dalen , Die daor die fralen dient gevoed?

al DICHTREGELEN: ‚Je % Ís volbragt, het heerlijkst pogen, En | Da eeuwen droegen in haar’ fchoott _ Het fchittert in de fchem’rende oogen Van vreemdeling en landgenoot ! Geen monfter kruipt weér'ùie zijn-krochtew Geen vloek bedreigt het nageflacht 5 ‚Wa zeven eeuwen arbeids wrochteri:, en Dat is door hef’ door hem volbragt! .

‘- ‚Ne zal de wijze. niet meer zuchten

Met treusend hart en vochtig oog’, Maar, bij een’ dubb'leu oogst van vruchten, Al juichend opzfen naar omhoog. Ziet, hoe de rede milde firoomen

Van berg en heuvel nedergiett

Der driften zon bevrueht hun zoomen, Maar zij verzengt moch blakert niet, *

Gi Nieuwenhuiz:-} pargont den skker ‚En eogsttet d'eerstiing van het graan 3 En wij, wij tresden „kloek en ‘wakker, : "Laugs de aangewezene edrebaan. Heil ons! wij zijn die uitverkaren’! De raaitijd keert-met woeker weêr, Geen akker gaat voor ons verloren ; Glen zaad valt op een fteenrots aen

„Je, ’t is volbtagt , akomeiiäenn Het rijk der Duietesnis ftortte in3

En gij. gij zult het Hallel zingen , Bij ?e rein varbond der broedermin |

U zal geen godsdienstkrijg befehamen. De flem van burgertwist verftom’.!

Zóó vloeit ons doel harmonisch zamen Met faaudelang en Chriscendom.

bendes an amen

Er Reg

IETS OVER KORSIKA EN ponaranres UGD.

(Uit de Brieven van eenen Frauschinan oven Korfika.) H. getal der Korfen, die In de Gefchiedenis eenig belang hebben verkregen, is niets minder dan gering ; als daar zijn,

ek: Te MS EE ON TE DEE A OT ER, Rd

IETS OVER KORSIKA EN BONAPARTE's JEUGD, 303

éen AMPIERO, ORNANO, GAFFORI, inzonderheid een paoLIij de bekende boer van Carge/e, die Korfska’ verlet, om te Paríjs het mos te verkoopen, ’t welk hij als gerfeès- middel bekend maakte, en die als Graaf VAN COMMENRES en Veldmaarfchalk ftierf; het onbekende dorp Alata , dat er zoo trotsch op is, de geboorteplaats van den BONAPARKTK der Diplomatie, den Rusfifchen Gezant in: Frankrijk, te zijn} fnaar alle deze ‘namen worden verdonkerd door dien van dek beruchten Kors,die aan zijn vadgrland bijna geene andere eet bewezen heeft, “dam die van er geboren te zijn; en wannèer fen ziet, met welk een’ trots deze herinnering thans’ rog zijne medeburgers vervult, zoude meu meenen, dat deze eer hun genoég ware,

Vooreerst moet ren weten , dat bijkans geheel Korfika met BONAPARTE vermaagfchapt is, Geen burger zoo gering, geen fchaapherder zoo arm, die den Exkeizer niet zijnen neef noemt, en, terwijl hij zijn kastanjebrood eet, niet meé innig zelfbehagen vermeldt, wat er niet al vic hem had kun. nen worden, indien hij zich flechts de moeite hadde wilten geven, om aan het Hof te gaan, en zijnen doorluchtigen neef zijn door de zon verbrand sangezigt voor te tellen, Hij, die niet: de eer heeft tot de Keizerlijke familie te be- hooren, troost zich: daarmede, dat hij u vertelt, hoe er iu

zijn dorp tien en meer lieden zijn; die'BONAPARTES ZOU. *

den zijn geworden, indien hun de fortuin hadde willen dies nen gelijk hem, en die nu, omdat zij niets beters kunùen doen , het land bebouwen. E faro felice, zeide een fchaap- herder tot mij, toen hij van den grooten man fprak, en ik begreep, wat hij zeggen wilde: Geluk, dit alleeh had geheel andere lieden dan hem ontbroken.”

Hoe belagchelijk ook deze inbeelding den vreemdeling mo. ge toefchijnen , is zij echter niet geheel zonder grond. De- Zelfde eerzucht, die den geitenhoeder van Bastelica, SAM- PIERO, Aan het Hof van HENDRIK HI, den mosverkoopef van Cargefe aan het Hof van Lopewyjg XVI, enden kwees

keling van Bríesne op den troon van Frankrijk bragt, wóelt.

nog in hoofden, die van zoo vele fchitterende voorbeelden

duizelen, Ieder zoude zich hier gaarne verheffen, in fpijt van,

het gevaar,om des te dieper te vallen ;en niets moet zoo pijne lijk zijn, als deze levendige verbeeldingskracht, deze inge- beelde eerzucht, die zich in een ermoedig land zonder doe} en zonder gevolg. verteert, Korfska heeft geenen handel, en

|

304 IETS OVER KORSIKA EN BONAPARTE'S JEUGD,

het gebrek. aan kapitalen is misfchien niet alleen daarvan da reden; de Korfen zijn, als ’t ware, eene. natie van Edellie= den, die zich niet tot den handel vernederen , maar liever in armoede leven wil, dan zich door denzelven verrijken: | Ik bezocht te djaccio de kamer, in welke NAPOLEON en werd; ik bezigtigde, met de levendigfte belangftel- ng, het kleine, met boomen beplante plein voor het huis , waar hij zijne krijgsoefeningen als kind begon , en zijn lieve- lingsfpeeltuig, het kleine ijzeren kanon, ’t welk misfchien het krijgszuchtig inftinke bij hem opwekte, en ons voor Tou- don den diepdenkenden Artillerist, bij Arcole den grooten Veld. heer doet ontdekken, Ín dat gevoel van ernftige aandoening ’t welk zich aan de jeugdige herinneringen wegens een buie tengewoon mensch verbindt, wandelde ik inzonderheid in den tuin der familie Bo NAPART rond; ik plaacfte mij in eene grot, welke twee verbazend groote , tegen elkander (taande rotfen vormen, waar de jonge fcholier, met zijnen Eu CLIDES În de hand , misfchien reeds aan geheel iets anders dan zijne yreedzame fudiën dacht, Allen, die hem kenden, (en bier is geen grijsaard , die. zich niet even levendig aqn hem herine nert „als hadde hij hem gisteren gezien) zeggen eenparig „dat hij fomber, Ril, trotsch geweest is, zich flechts onder andes ren gemengd had om hen te gebieden, en zich liever van hen verwijderde , dan hun gehoorzaamde, Voorts bezat hij eene levendige , ftoute bevatting, una testa fovrana, gelijk men hier zegt; een hoofd, gefchapen om te heerfchen, zoo als een vleijer dit ten tijde van het Keizerrijk zou vertaald hebben, . Boven de ftad, op eene der hoogten, die haar omringen 4 bevinden zich de puinhoopen van een klein fort, fortino gee naamd. „Indien ik flechts een inkomen bad van vierduizend livres,” zeide BONAPARTE tot den perfoon, die mij dit verhaalde, „dan wist ik wel, wat ik deed,” En wat deedt gij dan ?”*— „Ik liet mij daarboven een huis bouwen.” En waarom? De plaats is immers woest.” Ja, maar ík: zou de ganfche ftad beftrijken”” Is niet de geheele may in deze weinige woorden gefchilderd ?

VOORBEELD VAN BUITENGEWONE VAARDIGHEID IN HET REKES NEN; IN TWEE KINDEREN.

G. ORGE NOAKES, uit behoeftige ouders in Engeland. ge. boren , bijkans zes jaren oud, en geenerlei opleiding ontvan-

/ VAARDIGBEID VAN TWRE KINDEREN IN HET REKENEN. 305

gen hebbende, heeft onlangs, in-het‘openbaar-, proeven van zijne bekwaainhéid in.het fekenen afgelegd. Ziehier een voor- beeid van een door hem opgelost vraagftuk en zijne opgave

van de onderfcheidene middelen, langs welke men tot de- zelfde oplosfing kan geraken: Hoeveel maken 32,000 maal’ 75 Sluivers (pence)?. Na verloop van flechts ééne minuuc antwoordde het kid: tooo pond fterl, 5” én: daarop onder. vraagd zijnde nopens dè. wijze, waarop hij dit zoo vaardig: wist uit te rekenen , zeide bij: 32,ooo fluivers maken 13% pond, ft, 6 fchell, 8 d, ; 7} maal roo pond fl, maken 75o pond ft, 3! 75 teaal 33 pond.ft,.6 fch.-8 d, maken 25o“pond ft‚;en 7so pond en:25o pond maken 1oov pond ft,” Deatop Het hij volgen » ‚, Ik'kaa diezelfde fom op tien of twaalf onderfcheidene wijzen’ uitrekenen 5” en bij fcheen bijzonder in zijn’ fchik, dat mem hem de verklaring vroeg van zoo tele onderfcheidene wijzen, om tot dezelfde oplosfing te geraken. Hij gaf dan achter’ valgens , en zonder.een oogenblik te darzelen, die twaalf onderfcheidere wijzen op.’ Men heeft drie van dezelve op=’ geteekend, Tweede wijze : 32,000 oordjes (farthings) maken 33: pond ft, 6 fch, 8 d.,, en 3o-maal 33 pond ft, 6ích.8d, maken: 1000 pond ft, Derde wijze: 30 maal 32,000 oordjes ma-: ken 96o,ooo. oordjes, en een pound ft heeft 960 oordjes s dus maken '96o,ooo oordjes raoo pond ft, Mierde wijze: 32,000 maal 7} ftuivers maken 246,0o0 ftuivers , en 240 ftui= vers maken een pond ft, ; 240,ooo ftuivers maken zooo pond ft - Voorts loste hetzelfde kind, met dezelfde vaardigheid on: der anderen nog het volgende vraagftuk voor de vuist op, Hem werd opgegeven de fom van 99 pond.fl, 19 fch, 11} de met zichzelve te: vermenigvuldigen. Hij zeide ,-dat, wan» neer men roo met roo vermenigvuldigde, en’men van ‘het product 99 oordjes aftrok, de uitkomst zou zijn 9,999 ponds ft. 17 fch, 113 d. Men deed hem opmerken, dat bij ande ren, die zich met hetzelfde vraagítuk hadden bezig gehou= den, de uitkomst eene eenigzins verfchillende fom had opge- leverd, namelijk 9,999 pond ft. 15 fch. rod, Ja ‚’ zeide bij, ‘dat maakt een verfchil van 1oo oordjes uit; maar die berekening is niet naauwkeurig.”’

Het fs bij dit kind vooral opmerkelijk: dat. wanneer tie bezig is met het oplos(en der opgegevene vraag(tukken, zijne aêhdacht nlet afgetrokken wordt van de voorwerpen, die het omsingen, noch va de gefprekken, die in deszelfs tegen woordigheid gevoerd worden; men zou zelfs, integendeel,

MENGELW. 1838, NO. 6. Y

306- VAARDIGHEID VAN TWEE KINDEREN

fchier gelooven, dat het zijne berekeningen met des te meer-.

der gemak verrigt, hoe meer fchijnbare afleiding het heeft. ‚Men heeft van zijnen vader vernomen, dat het nu bijna een jaar geleden is, finds her de eerfte blijken gaf van de zeldza- me gave, die het bezit, en dat zijne ouders het eerst zijne vaardigheid is de rekenkunde opmerkten , bij gelegenheid, dac hij hun eens vol bliijdfchap verhaalde, dat hij tot duizend en , kort daarna, dat hij tot een millioen komde tellen, Toen hij naauwelijks vijf. jaren oud was, werd hij fomtijds door zij- ne moeder met de gene of andere huisboudelijke boodfchap belast, waarbij het rekenen te pas kwam, en men merkte Op, dat hij , bij die gelegenheden, zich nooit in het rekenen vergiste , terwijl bij dikwijls misflagen van dien aard bij zijne moeder opmerkte,

„Ziedaar alles, wet men heeft kunnen vernemen nopens de wijze, waarop deze buitengewone gave zich bij hem ontwik. kelde; eene gave, welke hem, reeds in zulk een’ teederen leeftijd, in ftaat felt, om rekenkundige vraagftukken woor niets te achten, die, om derzelver moefjelijkheid , fom wijlen mennen van rijpen leeftijd, en eerst door langdurige oefening in hun vak bekwaam geworden, verlegen doen ftaan,

Wat zijn’ perfoon betreft, hij is voor zijne jaren klein van geftalte, en fchijut van een teeder ligchaamsgeftel te zijn, Hij heeft een buigzaam karakter en zeer fprekende gelaatstrek- ken 5 zijne manieren verraden veel vlugheid van geest. Men

heeft opgemerkt, dat, wanneer zijn geest het meest gefpan-.

nen is, bij den fchijn heeft zich te vermaken, en de kamer op en neder gaat , terwijl hij zijne aandacht op een of ander voorwerp gevestigd houdt, dat gefchikt is , om een kind van dien leeftijd belang in te boezemen, Het zal misfchien niet overtollig zijn, hierbij ze voegen, dat hij eene goede gezond heid geniet, zeer levendig van geest is, en-meer flaaps.nooe dig heeft, dan de meeste kinderen van die jaren.

Er leeft, in Amerika, een ander kind , ct welk niét min- der buitengewoon is; het is de zoon van den Regter c ra v- TON, te Athene, in de Vereenigde Staten, Dit kind, tien of elf jaren oud, brengt een opgegeven getal mijlen tot dui- men, jaren tot fekonden enz,, en maakt deze berekeningen uit hét hoofd , en even fchielijk, als een geoefend rekenmees- ter zulks met de pen zoude doen. Onder andere vragen , die hem opgegeven werden, zijn de volgende, die hij met eene bijna ongeloofelijke vlugheid heeft opgelost, Hoe vele duie

Pa

IN IIET REKENEN, 307

men Zijn er in 1,3/3,489 mijten? Hoe vele meten wentelt een rad , hetwelk vijf voet zes duim ntiddellijns heeft, om zijne as, wanneer het eene uitgeftrektheid van go mijlen doorloopt? Welke is de quadraatwortel van 24,743,682? Het kind verme. nigvuldigt , zonder moeite, verfcheidene cijfers met éen gelijk getal, alleen door de kracht van zijn geheugen ; want hij gee bruikt daartoe ftechts de gewone middelen, Zijne berekenine* gen zijn volftrekt niet geheimzinnig; hij bedient zich niet van eehige verkorte wijze van rekenen, maar rekent geheel op de geworie wijze. Deze bekwaamheid heeft men bij hem ontdekt omtrent op zijn achtfte jaar, en zij heeft zich federt dien tijd meer en meer ontwikkeld.

« TREKKEN vAN DEN GEEST DES PAUSDOMS IN DE NEGENTIENDE EEUW.

D. Heer ArcNaAN, lid dér Fran/che “Akademie, meldt, ín zijn uitmuntend werkje, de "Etat des Protestans en France, dVotes historiques, p. 129, het volgende: Prus VII be- klaagde zich, in 1805, te Weenen, ‘„ dat onroereride goede- ren uit de handen. van Geestelijken in die van Protestantfche Vorften waren Overgegaan,„”en beweerde bij die gelegenheid, »» dat ketters, volgens de wetten der Kerk , fiet alleen geene geestelijke, maar geenerlei goederen konden bezitten, om- dat de misdaad van ketterij moest geftraft worden met ver- beurdverklaring van goederen.” Hij voegde daarbij , „dat de Onderdanen van eenen ketterfchen Vorst van alle pligten je- gens hem ontflagen waren,” ’t Is waar „”’ zeide hij einde- lijk, wij beleven zulke ellendige tijden, en die zoo diep » vernederend zijn voor de Bruidvan cur1isrus, [de Roomi- » Sche Kerk] dat het haar niet meer mogelijk is, zulke hei- » ge grondftellingen uit te oefenen, noch zelfs raadzaam, » die in het geheugen te roepen, en dat zij genoodzaakt is, » hare billijke geftrengheid tegen de vijanden des geloofs op pp te fchorten. Maar, zoo zij al haar Regt niet kan uitoefe- „nen, om de voorftanders der ketterij van hun gebied te ontzetten , en hunne goederen verbeurd te verklaren, kan » Zij dan toch ooit gedoogen , dat men deze lieden met Aare . » goederen verrijke? Welk een voorwerp van befpotting zou Zij dan niet worden voor de ketters voor de ongeloovi- gen zelve, die hare droefheid zouden befpotten, en zeg- Y a

/

308 TREKKEN VAN DEN GEEST DES BAURDOMS:

» gen, dat men het middel’ gevonden heeft, ont ae vera

t » draagzaam te maken 1°’ In een’ anderen brief, in 1808, aan zijne Agenten in Poe ken, beweert dezelfde Paus, „dat geene huwelijken tusfchen Onroomfêhen wettig zijns dat deze flechts in Coseubinaat kunnen leven; dat hanne kinderen, als Bastaarden , hen niet “Snogen opvolgen; dat de Roomfchen zelve {lechts wettig ge- trouwd zijn, volgens de regelen van het Hof van Rome; mear dat dan ook hun huwelijk van kracht is ‚al hadden zij, voor het overige ,‘alle de wetten van hun land overtreden” - Ziet daar de. gevoelens van den hooggéroemden prius VII en de geheime gedachten van het Hof van Rome ontmaëkerd $ ‚Wacht u dan, Protestanten , voor de zoete lokftem der alleen saligmakende Kerk! Zij is nog dezelfde als vóór derdehalve ; Eeuw, toen uwe brave Vaderen tot bare gewapende diena.

sen zeiden:

_ Fistula duke canit, volucrem dum decipit auceps.

SBUDRAGR TER KENSCHETSING DER TEGENWOORDIGE GRIEKEN.

Ea. Grieksch konvooifchip, voorbij Smirna zeilende, zag een Fransch fregat in de haven, en meende, dat het een Turksch oorlogsfchip was. De bevelhebber van het Griek- fche geeft terftond aan de kleine vaartuigen bevel, dat ruime fop te kiezen; maar de,Stuurman eener Ipfartoorfche bark, welke den vermeenden vijand zeer nabij was gekomen , “ftrooit, ín plaats van te gehoorzamen , buskruid op het dek , en zeilt voorwaarts. , De Franfche Wachtofficier, die deze manceuvre niet begrijpt, hijscht de neutrale vlag op, en roept hem toe, bij te te draaien, Toen nu de Stuurman ome trent zijn voornemen ondervraagd werd , antwoordt hij: „Ik

„hield u voor Turken, en wilde u met mij in de Tucht doen

»„ fpringen.”

Een Sulioof liet zich door de Turken gevangen nemen , en gaf zich uit voor NOTIS B OZZARIS, (den bevelhebber van Misfolunghi, in den winter van 1825 op 1826) om de- zen tijd te laten, zich te redden ,-en een’ geheimen nach- telijken aanval voor te bereiden, Aan de’ fchrikkelijkfte mare

“telingen ter prooije, verraadt hij echter zijn geheim niet, en fterft zonder hetzelve te openbaren; en de Zurken ontdeke ten het bedtog niet’, vóór daf zij onder de (lagen van hem,

(

BIJDRAGE TER KENSCHETSING DER TEGENWOORDIËE GRIEKEN, 'g09

dien zij den avond te voren meenden te hebben omgebrige > het leven lieten,

Bij den sanvang ‘der Griekfche omwenteling op Morea greep eene Griekinne, met name CONSTANTIA VAN GASTUNH de onechte dochter van den in 1799 te Fripolirza gefpiet- Sten dapperen Klepht ZACHARIAS, de wapens voor hast Waderland, en deed, in-marisgewsad,; den veldrogt naar Zpí- rus, in den zomer van 1822, mede. PovuquvEVILLE' ver- meldt, in zijne Mistoire de la Régénération de la Grèce , haat en hare daden meermalen.

IETS OVER DE Lonpenscur DOBBELHUIZEN.

HF elhuizen kan men met zoet de Dobbel- of reau te ‘Londen noemen , zoo wel van wege de ellenden, welke op allen , die degelve bezoeken, toeren , als van de gevoelloozs Duivels, die hen. trachten te grijpen. Se

Er zijn te Londen meer dan vijfentwintig zulke’ Dobbefhui- zen, die deels overdag, deels bij nacht, op bepaalde of ‘ook onbepaalde uren, bank houden, In eenige. derzelveí wordt eene kas van 1o,ooo pond ft, ten toon gefpreid; in an= dere zijn naauwelijks so pond ft, voorhanden, Hier kan men van 1o Eng. fchellingen. tot 2oo pond ft., elders op zijn hoogst 5 fchellingen inzetten, Overal, echter, laeren Bee drog en Roof, Wordt de eene bank gefloten , dan zijn er al- tijd wezers bij de hand, die den vreemdeling naar een ander Dobbelhuis geleiden. Is een fpeler geheel uitgeplonderd , dan poogt men zich van hem te ontflaan; en gelukt dit niet met woorden, dan werpt men bem.zonder omwegen ten huize uit , opdat niet het een of ander der aldaar aanwezige. flagt- Qffers door zijne wanhoop de oogen openga.

De onkosten in deze huizen moeten zeer groot zijn. De gróotere fchenken thee, koffij, wijn , avondeten om uiet; de kleinere geven thee, likeuren en befchuit ten beste, Alles doet zich prachtig voor. In een der grootíte dier huizen be” groot men de wekelijkfche uitgaven op ougeveér rooo pond ft. Zelfs de kleinfte moeten van 40 tot 80 pond ft, opofferen, Als dear zijt, behálve huur en fpijs en drank , haofdop- zieners , croupiers, oppsasfers, deurwachters, lieden, welke op de Policíie letten, en derzelver komst in tijds verraden gefchenken qau de Policie zelve, tot beveiliging van hun be-

BIO .- - IETS OVER DE ENGELSCHE DOBBELHUIZEN.

ftaan ; naardien tegenwoordig de overtuigde. bankhouder mes den arbeid in den tredmolen worde geftraft. . Sommige bans ken hebben éénen eigenaar; bij andere. zijn verfcheidene belanghebbegden. Alle. de bij dezelve gebezigd wordende pepfonen hebben gemeenliijjk een vast inkomen; Commigen

genieten een percent van de winst, Bij groote flagen , welke de bank ten deele valt, wekkende mindere bedienden een extra - profijtje,

DE TEGENWOORDIGE SULTAN EEN GOED SCHERPSCHUTTER.

# de Lettres fur le Bosphora, Paris 18aa , leest men, dat

de geliefkoosde uitfpanning van den tegenwoordigen Sultan

beftaat in het fchijffchieten, Bij de zoetwaterbronnen Maat

eene kleine mafmeren suil op eenen heuvel „aan welke een. ftruis-ei of eenig ander voorwerp wordt gehecht , naar hetwelk

hij met de bus op een’ aanmerkelijken afítand fchiet , en flechts gelden mist, Op eëne marmeren tafel daarnevens viridt men, In gouden letteren, de Merkfte proeven zijner bekwaamheid gegtaveerd. Ook in het rigten van het gefchut, alsmede in de kunst, om met hetzelve hèt doel te treffen , is hij zeer be-

dreven; dikwijls begeeft hij zich incogntso' naar eene niet ver- se van het Serail opgerigte batterij van za ftukken cot het ge-. zegde einde,

Een Engelschman gaf den: Sultan, op deszelfs verlangen , eene verklaring van de ftaatsinrigting zijns vaderlands, Toen hij hem ook omtrent de Oppofitie naar vermogen had ingelicht, riep de Turk/che Monarch verbaasd uit; Waarom zendt uw Koning niet aan alle leden der Oppofitie eene zijden » koord?"

LETTERLIJKE VERTALING VAN DE CONSTITUTIONELE HYMNB

VAN PORTUGAL.

Me weet, dat Don MIGUEL aan het Portugefche krijge- wolk het aanheffen van den Conftieutionelen lofzang heeft vere boden , door zijnen broeder zelven, Keizer PEDRO, en vESe vaardigd en op muzijk gefteld, Het heeft ons mogen gebeu- ren, een echt exemplaar van dit historieftuk te zien, te Lise fabon bij DE WED, WALTMANN EN ZOON, in de ftraat

DE CONSÍFTUTIONELE HYMNE VAN PORTUGAL, str

St. Paul, No. r8, in het licht verfchenen, Don PRDRA Brengt ín dien lofzang aan de Conflituriën eene godsdienftige hulde toe, naast die, aan God en het Vaderland verfchul. digd, op eene. muzijk , welke, als ware , eene. elektricke vonk mag heeten, aan de ziel van een’ volktievenden Vorst,

ontfprongen,: Wij hebben niet gepoogd, de coupletsen im -

verzen over te brengen : er heerscht zoa veel eenvoudig. en ongedwaugenheids in het Porsugefche rhythmus, dat dezetve daarbij voorzeker nog meer zouden hebben verloren, dan is deze letterlijke vertaling ín proza:

„o Vaderland o Koning! o Volk! bemint uwen Gods-

‚dienst, zijt der. Wet getrouw, eu handhaaft feeds uwe » Goddelijke Copftitucie,._

Leve, leve „teve-de Koniagt, leve de heilige Godedienstf

leven de krijgshaftige kinderen van Zufitanië! maar leve

» bovenal de Goddelijke Conftitutie |

„0; Welk eene. verzachting fchenkt- glij in de algemeene beroering 1 Gij geeft kracht aan alie zielen , o Einen

» Confticutie !

„Laat ons allen gelukkig zijn in de Balkashide wiek: » ging , de opgen feeds gevestigd op onze Goddelijke Cons s fticutie.

De waarheid verbergt zich niet meers men misleidt ded pd Koning niet meer neen ! Verkandigen wij dan, Pormge- pent ‚zand verkondigen wij de Goddelijke SONNET

k

DE TELESKOOR EN DE ROEPER. Eene echte Anshdate.

D. pastoor van Palaifeau had een Obfervatorium , en, ott= der andere werktuigen, eene teleskoop en een’ roeper. Op

zekeren tijd, dat hij, gelijk hij dikwijls gewoon was, zich -

vermaakte met, door middel der eerfte , de voorbijgangers en reizigers op den grooten weg op te nemen, zàg hij een’ groo- ten zak met koren van eene kar vallen, Hei, vriend! uw zak!” riep hij onwillekeurig , zonder het oog van dit voor- werp af te wenden; maar de man vervolgde zijnen weg. „Hoe

dwaas!” fprak nu de goede pastoor bij zichzelv’; de arme

kerel kan mij immers niet verftaan: fchielijk mijn. roeper!” Dan , de roeper was beneden , èn, terwijl de pastoor dien ging

. 312 | DE TELESKOOP EN DE ROEPERe.

ed

halen, waren kar en man verdwenen; maar, in plaats van de-, ze, zag hij nu twee vrouwen op den zak toeloopen , haar best

. doende'om denzeiven achter een boschje te flepen. Onge-

lukkigem4’' riep hij hear toe, den roepet aat zijnen mond brengende, „eerbiedigt het eigendom van anderen1” ‘De (tem kwam overs de vrouwen lieten den zak los, en verwijder den zich. met fchrik, - Intusfghen fchenen zij met elkander te, beraadflagen, en de'eene der andere te verwijten zich door eene. ijdele vrees te hebber-laten vervoeren, Een booze geest voerde ‘haar weder naar ‘hare verlatene proof, éir zij grepen andermaal den zak aan, „God ziet ut” riep nu de pastoor met eene donderende ftemme; „eerbiedigt het-eigendom van, anderen ducht den.arm.der geregtigheid!” Op dezen twee. den‘ roep nàmen de, vrouwen in aller ijl de vlugt, alsof zij het vlammend zwaard ven een’ wrekenden Engel in de wolken zagen 5 terwijl de pastoor vervolgens gelegenheid vond, om, den zak tot den wettigen eigenaar te doen.wederkeeren.

f E Lr 2 D e « e \

n . 3 „ere « . Pd

ER DE ÈLAVIN IN AZIË. | XII.

Mien: weent met mij! Ik jammer over mfifhe kluisters niet ; Schande wate’t,‚zoo mijn moed reedsdoorhaarwigtzichfimuikentiets ’“ Heeft zoo lang dat wigt gedragen , mijn geliefde vaderland, En het kon haar niet verlammen, zijne aloude heldenhand, Zusters,weent met mij! IK jämmergeenszinsover’"tmòeizaam werk; Wien geen laffe rust kan ftreeten,; dien maakt arbeid kloek en fterks "* Als het vaderland „vernederd , luid om zijne kindren fchreit , -

‘< \o +

„Moet, wie vechten kan noch weren, fteeds tot lijden zijn befeid.—

Zusters , weent met mij ! He jammerniet om mijner broedren-dood 5 Vaak omzweefden hunne fchipmen mi in’t lieflijk avondrood 5 ’t Wuiven met hun zegekranf@n dauwde laafnis op mj af: Zou ik dan door ijdle tranen hen ontrusten in hun graf? Zusters,weent met mij !Ik jammer geenszinsommijn’dierbrenzoon:s Leeft hij, o ! dan vlecht hij zeker , ook voor mij, een heldenkroons Viel hij , ach! dan plant ik.jouge lauwerboomen-tot zijne eer,

Endieplek wordteens een tempel voorden vrijen Grick te meer.—

Zusters,weent met mij! Ik jammer, jammer flechts,dat ik geen man,

Niet ben toegerust ten ftrijde , lans noch fabel zwaaijen kan;

Dat ik mijne boei niet breken , zwemmen door den breeden vloed,

Noch ,in’t vrije land ‚kan plengen , vrank en vrij, het vrije bloed #: i N

“Naar WILHELM MÜLLERe J.W. UNTEMA.

MENGELWERK,

BRIEF VAN S. MULLER AAN G. H. VAN SENDEN , OVER

EEN BERIGT , VOORKOMENDE IN DIENS PRACMATI- SCHE GESCHIEDENIS DER BESTRIJDING VAN / BIJBEL EN OPENBARING.

Weleerwaardige cn zeer geleerde Heer !

H. lezen van de Pragmatifche Gefchiedenis der bea Rrijding van Bijbel en Openbaring , welke het godgee leerd Nederlandsch Publiek aan uwe pen verfchuldigd is , beeft finds geruimen tijd het voornemen bij mij opge : wekt, om U mijne bedenkingen over een berigt, in dat werk voorkomende, mede te deelen waaromtrent wijs tot mijn leedwezen , verfchillen „en dat mij tevens belang- rijk genoeg toefchijnt om eens opzettelijk behandeld te worden. Ik weet de vrije oogenblikken, waarover ik, thans mag befchikken, ‘niet beter te befteden, dan wan neer ik-aan dezen lang gekoesterden wensch van mijn hart, voldoe , en alzog eene heilige fchuld afbetaal , welke mij door de zucht voor waarheid zoo wel, als door dank- baren eerbied voor de ragedachtenis van een“ afgeftor. ven wordt opgelegd; vertrouwende, dat UE. mijne bea fcheidene aanmerkingen in liefde Ontvangen en beoordee- len zal.

Onder de treurige gewaarwordingen welke het lezen van uw werk bij alle hoogfchatters van Bijbel en Open- baring verwekt, is het eene verblijdende opmerking, dat Nederland in, de beftrijding van het Christendom , gelijk in zoo vele opzigten , vergeleken met andere gewesten , eene eervolle uitzondering maakt. Want terwijl de ver= derfelijke plant van het Deismus in Engeland , Franke rijk en Duitschland. reeds vroegtijdig in onderfcheidene gedaanten welig is opgefchoten , terwijl zelfs. vele verkone digers van het Evangelie zich aldaer niet ontzien. hebben,

MENGELW. 1828. NO. 7. Z N

314 | _BRIEF VAN $ MULLER

om ter bevordering van dien wasdom de hand te leenen , ie dezelve op Nederlandf/chen bodem. nooit inheemsch geworden; flechts weinigen hebben zich op de kweeking van dat onkruid toegelegd , en onder deze weinigen mag sten bijna geene Godgeleerden tellen.

Deze weinigen onder Onze Landgenooten, die de H. S. op eene wijze befchouwden en verklaarden waardoor haar Goddelijk gezag verloren ging, en het Christendom ophield, ftellige Openbaring te zijn, hebben , mijns in- ziens eene-zware fchuld op zich geladen. Zi toch wa- ren van de gevaren bevrijd, die den jeugdigen Godgeleer- de en Bijbelonderzoeker in andere landen omringden, waar het ongeloof zijne ftem in de Akademifche gehoorzalen niet alleen , maar zelfs op de Christelijke leerftoelen ver= hief , en door den geest der natie werd aangekweekt. Zij waren in een land geboren, opgevoed en gevormd, waar men van oudsher den' diepfter eerbied voor Bijbel én Openbaring had blijven koesteren; zij moesten de be- zadigdheid, onzen landaard zoo zeer eigen, verlooche- nen, de lesfen en het voorbeeld hunner onderwijzers ver- fmaden, en de ftoutheid of loszinnigheid bezitten, om eenen weg te kiezer, ten ecnemale afwijkende van dien , welken het verftandigst en vroomst gedeelte van onge natie betrad. Uwe taak bragt het mede, deze treurige verfchijnfclen na te gaan , de gefchriften van hén te raad- plegen en te beoordeelen , die aldus de doorgaande denk- Wijze hunner Landgenooten durfden trotferen en der. zelver gevoelens onbewimpeld en naar waarheid open. te feggen. Dankbaar erken ik het werdienftelijke vàn uwen ärbeids maar Hef ftaat aan mij niet, te onderzoeken , of en in ‘hoe verte UE. in deze voorzeker moeijelijke taak geflasgd zij: ik neem atleén de vrijheid, van uw oor- deel: over eenen man te verfthfllen, die door U min gunftig beoordeeld, eh met de hield van Bijbel befirijding bezwaard worde ; en die, ten gevolge daarvan, in grid welke uw werk hebben &angekoridigd , Eéne lijn flaar ief dezulkén onder ons, die de vedrogtilik he wangevoelens verdedigd hebe

| AAN G. H‚ VAN SENDEN. grs

\

ben. : Deze maan is GERRIT HESSELINK, in kven Hoogleeraar în de Godgeleerdheid en Wijsbegeerte aan de Kweekfehool der algemeene Doopsgezinde Societeit te Ans= fRerdsm. Zonder im den lof van den afgeftorven uit te weiden , voel ík mij gedrongen te verklaren , dat allen , die: zijnen vertrouwden omgang mogten genieten, eene zeldzame bezadigdheid , zachtmoedigheid en waarheidslief- de in hém vereerden; dat niets hem meer ter harte ging, dan de handhaving: van het Goddelijk gezag des Bijbels en des Christendoms, en dat hij zijnen Leerlingen niets emnftiger zocht ‘In te fcherpen, dan onthouding van alle meesterachtig beflisfen in zaken van Godsdienst (*), Zoo ftaat hij voor mijnen geest ,en zao leeft de waardige maa nog in het dankbaar aandenken van zoo vele Doopsgezin- de en Remanftrantfche Predikanten , die zijne wijze lesfen hebben mogen hooren en zijne vertrouwde verkeering ge» nicven… : Alle dezen hebben zich ongetwijfeld met mij bee droefd, dat hun hoogvwereerde Leermeester door U onder die Loszinnigen gefteld wordt, die, Gods woord naar willekeur verklarende, het Evangelie van deszelfs vere troostende , heilig:nde en zaligmakende kracht berooven , en zuilen het voorzeker met welgevallen zicn, dat ik, als % ware in aller naam , voor den lang ontflapen’, maar onvergetelijken man optrède.

Intusfchen ‘erken ik gaarne, dat HESSELINK in zij | ne uitgegevene {chriften, en met name in zijn Uitlegkune dig Woordenboek , hier en daar heeft kunnen mistasten , en alzoo aanleiding geven, om hem van neologilche gevoe» lens te befchüldigen. Dit althans is hem bejegend in een boeksken: nieuwe Hervorming onder de Doopsgezin - den volgens het Uitlegkundig Woordenboek vanden Heer HESSELINK, (gedrukt voor rekening van den Au theur , 1793) met welks ongenoemden Schrijver de bee roemde Hoogleeraar veeg (Kerkelijke Gefchiedenis der

C°). Men zie 's mans Verhandeling. over de dwaasheid der

twijfelarj ij» de ongerijmdheid van het meesterachtig beflisfen,

en den middelweg susfchen beide, in TEYLER'S Godg. Gen. Peel VIT, B 2

2

S16 BRIEF VAN S, MULLER

18de Eeuw „Deel IX, bl. 175) zich vereenigt, en met wiens oordeel UE. desgelijks geene zwarigheid maakt in te ftemmen. Dat ik niet te veel zeg, maar uwe mee- ning duidelijk en naar waarheid opgeve, blijkt uit alles ‚wat UE., bl. 568, 569 , over HESSE LINK endeszelfs Uidlegkundig Woordenboek bijbrengt.: Immers, na ver- meld te hebben, dat de beruchte BA HRD T, bij zijne zoogenoemde vertaling van het N. V., veel gebruik ge maakt heeft van TrrLrLER’s Woordenboek, laat UE. als in éénen adem volgen, dat van dit werk eene na= volging door HESSELINK vervaardigd werd, die, hoewel in eenen meer gematigden geest gefteld , des Hoog- leeraars. Duitfche begrippen over verfcheidene fteltige waarheder, en die van zijn Kerkgenootfchap , duidelijk te kennen geeft.” Deze zamenvoeging van den eenvou- digen, waarheidlievenden , vromen HESSELINK en den onbefchaamden en ligtzinnigen ‘BAERDT, wien geene waarheid heilig was , heeft voor elk regtgeaard ge=- moed reeds iets ftuitends ‚en moet het denkbeeld van mis- kenning onwillekeurig opwekken. Het is waar, wat UE. zegt; beider hebben het Woordenboek van TerLLER gebruikt; maar met dit zeer wezenlijk onderfcheid , waar van men de vermelding bij U ongaarne mist, dat de een het verderfelijke van dit werk befteed heeft , om eene heillooze zaak te verdedigen , terwijl de ander het goede , dat het bezit , aan de bevordering van zuivere Evangelifche ken nis heeft trachten dienstbaar te maken. Hr SS LINK zegt, in de Voorrede voor den eeríten druk van zijn Woordenboek __dat-hetzelve naar een dergelijk plan „” als dat van T.E r= LER, „is zamengefteld „” maar dat het „in vele opzig= ‚ten daarvan verfchilt”’ Of tu zulk een gebruikmaken van den arbeid eens vroegeren Schrijvers eene navolging: daarvan heeten moet, waarbij men tevens aan eene gelijkheid, niet flechts van plan en orde, maar van geest cn frrekking , denkt, dit is eene vraag, die ik met ‘U niet gaarne toeftem:mend zou willen beantwoor- den. En zoo de vertaling „of navolging van éen boek waarin gewaagde of neologifche'ftellingen voorkomen

Kd

AAN G. H. VAN SENDEN. SI

reeds op zichzelve een vergrijp tegen de Goddelijkheid van-'Bijbet en Christendom ware, zouden gewisfelijk vele zeer regtzinnige Godgeleerden van ons vaderland dit verwijt niet kunnen ontgaan, en zou b. v. de hoog- geachte en oordeelkundige Vertaler van KRUMMA- CHeEr’s Geist und Form voor die befchuldiging met regt blootftaan. Het valt toch, mijns bedunkens, niet te ontkennen , dat de Schrijver van dit boek destijds op een rationalistisch of zelfs neologisch ftandpunt ftond , en in zijn werk gewaagde ftelfingen over de E vangelifche fchriften voordroeg; zoodat TEYLER’s Godgeleerd Genodtfchap zich ook geroepen achtte , eene prijsvraag ter nadere bepaling én wijziging van dezelve uit te fchrijven , en de Hoog- Seeraar VAN HENGEL zijne geleerdheid en fchrander- heid aan de beantwoording van die vraag wel wilde be- fteden. Ook in de godgeleerde wereld mag immers het fpreekwoord gelden: Virtus et in hoste laudanda , en komt het flechts aan op de wijze, waarop men van ‘den arbeid eens anderen gebruik maakt.

Uw verder verffag' van het bovengenoemde Tegen- fchrift is mede niet: gunftig voor HESSELINK. Dit verflag behelst nägenoeg hetzelfde, wat in het werk- van YPEIJ, tef aangehaalde plaatfe „voorkomt , alleen met dit onderfcheid , dat, volgens dezen, „de ongenoemde Schrijver het Publiek onder het oog gebragt heeft, hoe HESSELINK zijn best heeft trachten te doen , om de * gewone bewijsplaatfen des N. V., waaruit de kenmerke- lijkfte leerftukken van onze Protestantfche geloofsbelijde- nisfen ontleend. worden, zoo te verklaren , dat er fom- tijds naauwelijks eene fchaduw derzelve overblijft 5” ter. wijl UE. het daarvoor houdt, dat die Schrijver de afwij- king van HESSELINK » Yrij onzacht aanwees en te vér ging, ook daarin, dat hij de bijzondere gevoelens van den Hoog r aan het geheele Kerkgenootíchap ee last legt , oe hij behoorde.”* Het oordeel van den Heer v Pein moet reeds een’ ieder bevreemden, die het

bedoelde ftukje: kent, en tevens het Berigt van HE s- SELINK Aaï de Lezers van mijn Uitlegkundig Woor-

818 RRIEF VAN S. MULLER

denboek gelazen heeft; maar het wekt meer an Vere wondering, dat UE. in den tegenwoordigen tijd, Wagtp in de tweede uitgpva van het. Woordenhoek federt lang het licht ziep, dat „oordeel overneemt.en bevestigt, In de. vooronderftelling, dat UE. dat fukje ‘naauwkeurig zal gelezen hebbem,-en met die uitgave vau het Wgorden- doek bekend zal, zijn, neem ik de vrijheid U te vragen of waarheid en- Christelijke liefde niet eischten „om, a} ware het dan ook flechts met een enkel woord, gewag A6--maken van den.f{pottenden en. bitteren toon, waar- in het gefchreven is „alsmede van de verkeerde opgaven der gevoelens van HESSELINK, welke daarin, òp meer dan ééne plaats voorkomen (zie, het: bovengee meld Berigt aan de: Lezers. bl.-6- en 7)5 of oor ‚partijdigheid. niet vorderde,.:te. vermelden, dat de Sahrijver , of uit onkunde, of uit voorbarige drift „oak daarin te ver gaat, dat hij HKSSELINK van Veolggig befchuldigt waar.deze', in zijne verklaring van: Bijbel plaatfen , mct CHRYSOSTOMUS (Woordenboek ; bl, 537), AUGUSTINUS (339) Je CAMEROs dek Pp- svalger vanden beroemden GOMARUS (536), &n an- dere Godgeleerden en Schriftuitleggers van naam over „ecnftemt? Waarom dan, bij dezen {land van „zakan. HESSELINK, befchuldigd, en den Lezer van uw werk op het denkbeeld gebragt, of daarin werfterkt, ‚dat, de Schrijver die noch met zijnen naam , noch. zelfs met de plaats der uitgave, van zijn boekje durfde woor den dag komen, voornamelijk ín de wijze gefaald heb- be, waarop. hij de zaak voorftelt? Waarlijk, het her droeft mij, dat ik U deze vragen doen roet. | Denk echter niet ; Eerwaardig Heer, dat ik den pear neftrijd tusfchen HESSELINK en zijnen Tegenfchrije ver als een zoo belangrijk verfchijnfel in de godgeleerde „wereld van ons vaderland befchouw , dat ik eene brped= voerige vermelding van denzelven in uw werk zou ven wacht hebben; o neen! ‘UE. had er mijnentwege ge- heel en al van kunnen zwijgen; maar,-nu WE. het de

AAN Ge H‚ VAN SENDEN. 319

moeite waard rekent, de zaak ter fpmke te brengen , ‘meen ik mij niets aan te matigen door ikrikte waarheid te. vorderen. Ook is het geene overdrevene ingenemenheid van den Discipel met zijnen Leermeester, welke mij die vragen in den mond geeft, geene gekrenkte eigen- liefde, alsof hem niet genoeg eer bewezen ware; neen , ik ben mijzelven bewust, dat andere en zuiverder be ginfelen mij tot dit fchrijven aanfporens het geldt hier den goeden npam en de onbevlekte nagedachtenis van eenen man, wiens Christelijk geloof vem blank en op- regt was, als zijne gehevle inborst; het betreft de vraag „, of de man, die eens , als Onderwijzer der ftude- rende jongelingen, aan het hoofd van het Doopsgezinde Kerkgenootfchap in ons yaderland ftond , tot dezulken ben hoorde , die (hef zijn uwe eigenewootden) „de voornaant, fte leerftukken; van het Evangelie vaar menfchelijke hije voegfels willen befchouwd hebben.” - Deze vraag moge elders voor anverfchitlig gehouden wordens zij heeft in wijn oog, in het oog van U, en, Gode zij dank ! van onze geheele natie, het uiterst belang; ja, de eer van het Doopsgezind Kerkgenootíchap hagt, in een’ Christelijken zin, daarvan af. Gij meent redenen te hebben, die vraag, in navolging van den Heer 4 Pr, toeltemmend te beantwoorden; uw werk. zal, naar ik hoop. en vertrouw, nog beftaan, en met zegen gebruikt | varden, wanneer allen, die HESSELINK gekend en vereerd hebben, met mij reeds lang in: het ftof der aarde rusten; en zoo ftaat de man, die zijn geheele leven aan de zaak van God en yrzus toegewijd , die tot gan zijnen jongften ademtogt het geloof in CHRISTUS, als den Zoon van God en den Vere lopfer der Wereld , ongefchonden bewaard heeft , en die, op grond van dat geloof de eeuwigheid is ingetreden , . bij de nakomelingfchap door U geteekend als iemand, die zich aan het heilig Bijbelwoord vergrepen heeft. Hoe zou de dankbare Discipel dan hier kunnen zwijgen , en zich niet geroepen achten , de gronden. te onderzoeken , waarop UE. deze befchuldiging bouwt, ow de eer wan zijnen Leermeester, Zoo mogelijk , te handhaven !

320 BRIEF VAN S. MULLER

Eer ik echter hiertoe overga, neem ik de vrijheid, als in het voorbijgaan op te merken, dat uwe. verdere opgave omtrent den inhoud van het bedoelde Teger fchrift mij min naauwkeurig toefchijnt, en dat UE. den fteller van hetzelve zonder reden bezwaart, door te zeggen, dat hij ook daarin te ver ging, dat hij de bijzondere gevoelens van den Hoogleeraar aan het ge-

heele. Kerkgenoptfchap te last legt , waartoe hij behoor-

8e.” Ik acht het niet overtollig, U hieromtrent te verzekeren, det de Predikanten en Leden der Doopsge= zinde Gemeenten zich de verfchijning van HESSELINKS Woordenboek nooit tot fchande, maar veeleer tot eer gerekend hebben; zoodat de uitdrukking ze Jast leggen,

door U gebezigd, min juist is, Doch van eenig meer-

der belang fchijnt mij de navolgende aanmerking. Wanneer men, namelijk, alleen op den titel van het meergemeld boekje: De nieuwe Hervorming onder de Doopsgezinden, volgens het Uisleghundig Woordenboek van den Heer nes-- SELINK; afgaat, moet men zekerlijk met U denken, dat de Opftelter. de bijzondere gevoelens van den Hoog-

Jeeraar aan het geheele Doopsgezinde Kerkgenootfchap

toefchrijft; maar eene naauwkeuriger inzage zal ecn’ ien der terftond overtuigen , dat die titel enkel fpotternij ís , en dat de mar. zich veeleer ter take ftelt, om het onbe- ftaanbare der gevoelens van HESSELINK met de leer der Doopsgezinden aan te toonen. Tot dat einde vraagt hij ook, bl. 26: „Hoe de ondernemjng, om de nieuwe hervorming onder'-de Doopsgezinde Christenen ên ze voeren , bij dat Genootfchap zal gefmaakt worden? of elk ‘Leeraar en ‘Hoogleeraar in hetzelve zulk eene onbe

paalde: vrijheid van profeteren heeft, dat hij in het ge-

heel aan geene belijdenis of formulieren verbonden iss goodat men zelfs de hoofdwaarheden van het Christene dom, welke het wezen van onzen Protestantfchen Gods-

jenst uitmaken, zou mogen wegredeneren , verdonkeren

‘en uitmonfteren?” en haalt, bl, 204, onderfcheidee

ge plaat{en uit oude Doopsgezinde Geloofsbelijdenisfen aan. Ik. heb mij de mozite getroost, om dat vergeteù

« IN

EN /

AAN G. H. VAN SENDEN. 321

Twistfchrift nog eens opzettelijk te doorlezen, maar

nergens eenigen grond voor de juistheid uwer opgave

gevonden. -Hoe er hierdmtrent bij twee menfchen, die beiden het bewuste boek gelezen hebben, (want ik kan toch niet vaoronderftellen, dat UE. in een zoo teeder punt alleen op den titel zult zijn afgegaan) verfchil beftaan kan, moet ik opregt verklaren, niet te be» grijpen.

Op geen’ beteren grond fchijnt mij te rusten hetgeen UE. verder zegt; dat, namelijk , toen reeds (1790)

vele Doópsgezinden aan die Neologen de hand reikten, welke de voornaamfte leerftukken- van het Evangelie

als menfchelijke bijvoegfels wilden befchouwd hebben.”

Dit gezegde toch wordt alleen goedgemâakt door een beroep op de ftraks aangehaalde plaats uit het werk van Ypeij. ÌÍk vind aldaar zekerlijk dezelfde ftelling, daar

die Hoogleeraar zegt, „dat in den tegenwoordigen tijd

(1808) vele Doopsgezinden afgedwaald zijn van het

fpoor hunner vaderen, en met de zoogenoemde Neologen in Duitschland, wier poging het is, om de allerbe- lengrijkfte teerftukken der Christelijke Godsdienstleer te-

doen doorgaan voor menfchelijke bijvoegfelen van door vooroordeelen verblinde Theologanten, éénen weg zoe- ken langs te treden5;” maar ik zoek te vergeefs naar eenig bewijs voor dezelve: Gij vergenoegt U echter niet met het beweerde door den Hoogleeraar te herhalen, maar voëgt er bij, dat er toch nog anderen waren

die de woeeftappen van den edelen MENNO ook daarin drukten , dat zij met geheel hun’ hart vasthielden aan die ftellige waarheden, welke de ziel van het Evangelie en deszelfs voorfchriften uitmaken.” Hoezeer deze woor- den aan den eenen kant tot eer van het Doopsge- zind Kerkgenootfchap ftrekken, geven zij te gelijk te kennen , dat er toch velen gevonden werden, die de ftellige waarheden, welke de ziel van het Evange- lie uitmâkeng’” loochenden of ortdermijnden. Dat ik pit uwe woorden niet te veel afleide, blijkt uit uwen

<

,

ven Te Pp WT Ed

322 BRIEF VAN 9. MULLER _

wensch aan het'flot van dit geheele artikel EN

Mogt het. getal derzulken onder hen federt dien tijd

En

piet verminderd zijn!’ Gaarne, Ferwaardig Heer , er- Ken ik het bezwaarlijke der taak , daor U. ondernamen , en gevoel levendig hoe moeijelijk het. is, om, in-een kort beftek, de denkwijze van een Christelijk Kerkge- noet{chap », dat geene Geloofsformulieren heeft, op te geven; maar dit mocijelijke kan' het onbewezene en on= waarachtige van eene opgave niet geheel verontfchuldi-

En als zoodanig meen ik dit uw gezegde te mo= en belchouwen, UB. toch js, even als uw Hoog- geleerde voorganger „alle bewijs voor hetzelve (en dit is voorzeker geen onbelangrijk punt) fchuldig gebleven Pat ‚voorts uwe uitfpraak onwaarachtig, is, dusf ik gerpstelijk tegen UE. en-tegen den Heer very be- Weren ia navolging vän U beiden, alleen op de kennis afgaande die ik door eigene ondervinding omtrent dit

‚punt verkregen heb, en wel verzekerd, dat en. onder

de Doopsgezinden niewand geweest is, die, zijne godsn dienftige vrijheid misbruikende, in gefchrifte, of op den predik{toel, het Goddelijk gezag des Bijbels en het pofitief karakter des Christendams, als onmid- dellijke Openbaring des Allerhoogften, (want hierop komt het,.bij de bepaling der beteckenis van het woord Neolaggie , toch eeniglijk aan) ontkend of betwist heeft. Of is- hat bewijs, door den nameloozen. Tegenfchrijver gebezigd, oek in uwe oogen geldig , dat HESSELINK de kracht van vele bewijsplaatfen ontzenuwd heeft, wel- ke in vroegeren tijd ter ftaving van eenige fundamentele

geloofsgrrikclen uwer Kerk aangevoerd werden; of dat

hij in zijne gadsdienftige gevoelens van de begrippen afwijkt, die in de oude Doopsgezinde Geloofsbelijder pisfen: voorkomen ? Ik hoop het niet. ‘En, wanneer deze redenering eens doorging, zou ik mij dan niet met even veel regt op het voorbeeld van onderfcheidene God geleerden uit uw Kerkgenootfchap in ons vadezland kannen: beroepen, en hen vaor Meologen mogen uit,

AANG. H. VAN SENDEN. : 3238

maken? Doch al ware dit zoa niet, ook dan nog ZOU immers HESSELINK. met Hervormde, Predikanten», die bij hunne aanftelling de Formulieren van Eenig-. heid onderteekenen„ niet gelijk (laan. HESSELINK tech behoorde tot de Doopsgezinden, die MENNO: SEMONSZ «als eenen ma van. heldere: inzigten in, bet Christendom en van voorbeeldige. godsurscht vere eeren.,. als ‚den, éénigen Nederland/ohen Hervqrúter Cin den ‚gin: .weerin ZING Ll; LUTWES: eb 'KALVIJN. dezen eermaam dingen). die het werk van GHRISTUS op. Zijne, wije tot deszelfs oorfpronke. lijke eenvoudigheid,-zoeht terug :te, hrengen…, „en. :daartael voornamelijk: het. teeken; van den Doap in desaelfs. ware

beteekenis -en ‚kracht herftelde , zonder dat hij. zijne:bei _

paalde gevoelens: over alle : befpiegelende leerftukkeri to ecne onfeilbare regelmaat voor zijde. volgelingen “wilds

verheffen, De ‘Gefchiedenis bewijst ok, dat dezen aan MENNO in 't vervolg van tijd geen: hooger gezag dari dat van voorganger ‘hebben toegokeîrd…, daar zij in vere $ehillende punten. van hem. en_van elkander zijn afgewee ken, gelijk de gedrukte belijdenisfen en de magr al te veelvuldige fchentingen oùder “hen. duidelijk. aantoonen, De late invoering van:eene bepaalde. geloofsbelijdenis Cnagenoeg 4d jaren, BA ME.NN:O?s:-uitgeng uit.het Pauss dom), geeft dit reads te kennen; „Bovendien mag: ik mij hier op het verfchil van gevoelen betóepén , dat reeds vroeg onder de Doopsgezinden ten aanzien van. de. blij. vende waarde -der voetwasfching en. onderfchefdene punten vat kerkelijke. tucht beftond, ‘UE. vergelijke, om flechts

ééne befpiegelende waarheid te noemen , het gevoelen van

SAMUËr ÁPósToDL, den ftichter der vorige Doopse gédinde Gemeente vande, Zon. binnen deze ftad over de menschwording van den Zone Gods, (Waarheidse scfening, Hoofdít. 14) met hetgeen er dienaangaande jn de fchriften van MENNO en in de eerfte geloofsben lijdenis zijner volgers, door HANS DE RijS El L UB»

BERT GERRITSZ opgeftcld, (art. 8) voorkomt, en -

UE. zal moeten toeftemmen, dat.de eerstgenoemde zich

dt

324 BRIEF VAN S. MULLER

reeds aan Neologie. heeft fchuldig gemaakt, bijaldien eenige afwijking van het letterlijk’ gevoelen des voorgan-

gers dien naam verdient te dragen. Doch de tijden zijn,

God dank , voorbij ; waarin Doopsgezinde broeders over de leerftukken van het Christeridom twistten ,en geloofsbelij- denisfen opfteldèn , waaraan zij hunne Predikanten en Ge- nreenteleden bonden; met het begin. van onze eeuw isde laatfte, reeds lang waggelende fcheidsmuut- weggevallen } die hen weleer van ‘elkander afzonderde , en allen hebben __zich tot ééne Kerkgemeenfthap vereenigd , die, de heilige Schrift als den éénigen grondfläg van Christelijk geloof eer» bietigende , van alleni, die tot haar willen toetreden , niets anders vordert , dan de belijdenis van de grondwaarheid des Evangtlies , dit jezus isde curisTus, de Zoon des levenden Gods , de erkentenis der fchriftmatigheid van dei Doop der Bejaarden, en der ongeoorlgofdheid van het Eedzweren voor den Christen. Door dit beginfel eenet betamelijke vrijheid in het godsdienftige geleid, dulden de Doopsgezinden onzer dagen dan ook , dat er verfchil van begrippen over belangrijke leerftukken onder hen befta , ja verüragen zij in liefde zelfs de prediking van fteil regtzinnige gevoelens, die tegen de vroegfte geloofsbelijdenisfen hun- ger voorvaderen aandruifchen. Hoe UE. derhalve, bij de kennis van dezen ftaat van zaken , en van de bepaalde denk- Wijze van MENNO ' over. fommige geloofsartikelen zich op het voorbeeld van dezen Hervormer kan beroepen tér befchuldiging van Christenen als de Doopsgezinden die zich niet naar feilbare merf{fchen , maat naar den

éénigen Heer en Zaligmaker yrzUuS CHRISTUS, nO@-

men willen ,en die geene formulieren kennen , waaraan zij hunne Predikanten en Leden binden, weet ik niet te verkla ren, ten zij UE. de redenering van den nameloozen Te- genfchrijver voor uwe rekening neme, Doch al vooron- derltellen wij eens, dat men aan de bijzondere gevoelens

van MENNO ,of die in de belijdenisfen ftaan uitgedrukt,

gezag moest toekennen ter regeling en bepaling van het Christclijk geloof der tegenwoordige Doopsgezinden zou UE. dan toch niet van oordeel zijn, dat men ook iets

a, EN A ee EEE INTE HE EEN

«

| _ AAN Gs H. VAN SENDEN. 35

aan den tijd behoort toe te geven, waarin die gevoelens

en belijdenisfen, bij het aanvankelijk ontwaakte grondig onderzoek der H. S., vastgelteld zijn, en dat men van.

de latere groote vorderingen in Uitlegkunde en Bijbel ftudie. gebruik zou mogen maken ter wijziging en ophel-

dering. van het een en ander? Of kent UE. één Kerk.

genootfchap , in ‘onzen tijd „welks Predikanten en Leeken-

zich ftiptelijk aan de letter der- oude geloofsbelijdenisfen binden ?

Doch UE, vergenoegt zich niet met algemeene aart- merkingen op het Woordenboek Vai HESSELINK, maar treedt in bijzonderheden , verklarende, dat men den. in vloed van des Hoogleeraars Duitfche begrippen aver ver-

‘fcheidene ftellige waarheden, en die van zijn Kerkgenoot-

fchap, er duidelijk uit proeft.” Deze onbepaalde uit- drukking van Duit/che begrippen wordt aan den voet der bladzijde, waar de voortgangen van het ongeloof onder de Lutherfchen hier te lande vermeld (taan, met die var: » neologifche wanbegrippen der Duitfehers” afgewisfeld ; en otn te bewijzen, dat HESSELINK deze wanbegrip= pen op de ftellige waarheden des Christendoms , en op

bijzondere geloofspunten van zijn Kerkgenootfchap , toe- '

gepast. hebbe beroept UE. zich op de artikels van Ko- sing , Bezetenen , Doop en Eed, in het Woordenboek. En wat nu behelzen deze artikelen, dat de befchuldiging van Neologie, in het oog van ieder’ kundigen , onpartij- digen en Christelijken beoordeelaar , wettigt? Ik zal mij de moeite geven , dezelve naauwkeurig na te gaan; en ik hoop mij hierin voor alle partijdigheid te wachten , waar-,

. toe mijn ijver voor de handhaving van het Christelijk. geloof mijns onvergetelijken Leermeesters mij zou.kun-

nen vervoeren, |

Na in hef eerfte artikel gezegd te hebben , dat je z us, wanneer Hij zich den titel van Koning geeft, het sede- lijk rijk van waarheid bedoelt, laat HESSRLINK: volgen , dat het eene vergeeffche moeite der Godgeleera den fchijnt te zijn, om alle de deelen. van Deszelfs- Zon

ainklijke bediening naauwkeurig te bepalen , dewijl zij de

,

ga5 BRIEF VAN 6. MULLER

H. Schrijvers hierin tot geene voorgangers hebben , wêl- Ee de zoogenaamde drie ambten niet omftandig befchrij- vert ; daarefboven moet men zich ia de befchrijving van het Köninkljk ambt van meer of min gezochte toefpelin= gen bedienen , zoodat , wanneer men, met weglating van deze -allegorifche toefpèlingen, op de zaak zelve:ziet, _ men bevinden zal; dat alles zeer’ gevoegelijk tot de waat '

digheid en bedieritig van Profeet, Goddelijk Afgezant , of Zoon Gods, kan gebragt worden.” Waarbij de waar- dige man nog het navolgende voegt:’ Ik heb reeds ele ders (zie op het artikel CHRISTUS,b!. 99 der vorige en bl. 107 dezer uitgave) mij gekant tegen de gewoonte. van hen, die ’s Heilands verrigtingen op aarde, zijne wonderwerken , lijden , opftanding en hemelvaart afzon- deren van zijne leer , en verklaard , hoe, naar mijn be- grip, alles, ’t geen Hij: tot heil en verlosfing van het menschdom gedaan heeft, in een ‘allernaauwst verband ftaat. Daarenboven, wanneer wij alles, ’t geen de H. Schrijvers aangaande JE zus, inzonderheid na Deszelfs verhooging , getuigen , zamentrekken , moeten wij Hem befchouwen als den Autheur der nieuwe Goddelijke be- deeling, aan wien God daartoe alle magt èn hemel en op aarde gegeven heeft, Matth. XXVIII: 18, verheven verres boven alle overheid en magt en kracht en heerfchap- pj en allen naam , Efez. Is or, 22, den van Goë ver- ofdenden Perfoon , door welken Hij de wereld zal oordeen den , Hand. XVI: 81. ‘Als zoodanig wordt anc HRIS- us dok de titel van Haer gegeven, niet alleen eert halve, maar ook om Deszelfs gezwg ,wadrdigheid en heere fohosp » waarmede Hij van God , zijnen Vader , bekleed 19, te befchrijven 5 gelijk ik op het artikel Heer heb aan geteekend. Om deze reden kan ook de titel van Koning op Een Heet EtirrsimTus warden toegepast, zoo als ook-deOpperheerfther van alles den nakm draagt van Ko sing der Konöbigen, Doch dif alles bepaâldelijk juist tot drie ambsen te brengen, en dit óp eene kunftige wijze tot één geheel maken , hietin , zeg ik , hebben de God- geleerden de HT, Séhrijvers tot geene voorgaigse Ie:

\

AÄN G. H. VAN SENDEN. va,

Sien ik wèl zie, blijkt uit het bovenftaande genoegzaatit ja allerduidelijkst, dat HESSELINK zich ftellig aankant tegen de pogingen dier Godgeleerden en Schriftverklaar- ders , die Neologen genoemd worden , omdat zij ye zus en deszelfs Leer van Goddelijk gezag Boen doordien zij de Gefchiedenis van de Leer affcheiden; maar dat hij het integendeel daarvoor houdt, dat de titel van Heer of ‘Koning aan CHRISTUS gegeven wordt, niet alleen éershalye , maar ook om deszelfs gezag , waardigheid en heerfchappij, waarmede Hij van God , zijnen Vader , bekleed iste befchrijven. Waar is hier dan eenig blijk van Neolo- gie te vinden ; neen , maar wie ziet hier geene opzettelijke beftrijding van alwat ten aanzien van het bedoelde leer- {tuk , met dien hatelijken naam verdient geteekend te wor- den? Of zou HESSELINK zijne Duitfche begrippen in dit artikel daardoor blootleggen, dat hij de gewone fijne onderfcheidingen van de attributen der drie ambten , welke in vele thcologifche leerboeken gevonden worden, verklaart niet in dep Bijbel te vinden ?

In het tweede door UE. aangehaald artikel uit het oor- denboek van HRSSELINK, dat uw ongunftig oordeel fnoet laven, lees ik , dat de Bijbelplaatfen , waar van e= zetenen , of démonlfche men(chen melding g gefchiedt „niet uit de werking van den Duivel , maar uit de volksbegrippen der toenmalige tijden moeten verklaard ‘worden. De wants dige man beroept zich hier niet op srmrsr’s Disfer- tatie de Demontfacis, maar op de in ons land meer be. kende Verhandeling over dit onderwerp van FARMER $ welk beroep, opdat ik dit in ’t voorbijgaan aanmerke, mede ten bewijs kan trekken, dat dit neologisch gevoe. len , bijaldien ‘het dezen naam verdient, niet bij uitfluiting een’ Duisfchen, maar even goed een’ Engelfchen ftempel Úraagt ; eene herinnering, die in onze dagen, waarin de verdienften der Duiifche natie in het vak van Godgeleerd. heid en Uitlegkunde voornanielijk op prijs gefteld wots den , misfchie niet geheel overtollig is. Maar ís dit ge. voelen , van waar het zijnen oorfprong ook moge óntfeen nen, den inderdaad zoo kettersch, dat hij, die hetzelve durft omhelzen en in geïchrifte verdedigen, daarom in

ga8 BRIEF VAN S. MULLER

een werk moet gehoemd worden , dat de gefchiedenis der Bsjbelbeftrijding vermeldt? De beantwoording %an deze vraag verblijve desgelijks aan het oordeel van allen , die met den gang der Bijbelfche Uitlegkunde, en met de begrippen van voorname Godgeleerden en Schrift- verklaarders , ook in Nederland, bekend zijn. Ik be- hoef UE. toch waarlijk niet te zeggen, dat, reeds eeuwen vóór en gelijktijdig. met. SEMLER Een PAR- MER, Onderfcheidene mannen van grooten naam in de Christelijke Kerk zich over de bovengemelde opvatting der hier bedoelde Bijbelplaatfen niet ongunttig verklaard hebben; en het is mij eene aangename gedachte, dat niet alle bevoegde beoordeelaars met UE. zoo ongunftig over- de genen oordeelen , die met hen inftemmen. In de voorfreffelijke Verhandeling van den Hoogleeraar HE-. RINGA over de Leer der Accommodatie , (erhande- lingen van het Haagsch Genootfchap van het jaar 1789, bl, 233) eenen man, even beroemd om zijne wetenfchap en fchranderheid, als eerbiedwaardig om zijne wijsheid en gematigdheid, lees ik , tot mijnen troost , het navol- gende: „Ook mannen van naam en welverdienden roem, en ook onder deze dezulke, die ons gewigtigfte waar- heden van den Godsdienst helpen verdedigen, komen - voor dit gevoelen aangaande de bezetenen uit. Ik althans behoor niet onder de gene; van welke SE MLER zegt, dat zijelk, die niet omtrent de bezetenen met hen van één gevoelen is, als eenen Onchristen verketteren: veel - liever wil ik, op het voorbeeld van ERNESTI EN H Ae MELSVELD, met befcheidenheid zeggen , welke rede- nen , mijns. inziens, tegen de onderftelling dezer mannen beflisfend pleiten.” Hoezeer is deze taal den echten libe- ralen Godgeleerde waardig, die even verre verwijderd is van bekrompenheid als van onverfchilligheid , en hoe heer» lijk fteekt dezelve af bij uw oordeel over nESSEiINK ! Indien het UE. ook behaagt, op deze wijze de fporen van Neologie in de gefchriften van onze vaderlandfche Godgeleerden op te zoeken, en daarvan in uw werk ver- flag te doen, zâl het U gewisfelijk niet aan ftof voor eenige bladzijden ontbreken, welke U door Leden van

KAN G. H‚ 'VAN' SENDÉN. $89

‘uw eigen Kerkgenootfchap zal worden verfchaft. Immers heeft cen zeer geacht Hervormd Predikant, ook na den hooggefchatten arbeid van HERINGA, niet ge fchreomd , het gevoelen over de bezetenen in het N. V., mede door HESSELINK voorgeftaan, maar door UE. als neologisch veroordeeld, te verdedigen. (Zie Bijdragen tot de Godgeleerde Wetenfchappen „Deel XIT, St. 2, bl. 263 env. 1824.) Waarom heeft UE. zich dan , bij de befchrijving van de’ voortgangen der Neologië in Nederland, alleen tot het Remontftrantfche , Doops- gezinie en Lutherfche Kerkgenootfchap: bepaald, en tw werk niet verrijkt met ‘flalen van die verderfelijke ge: voelens, uit de gefchriften van Hervormde Godgeleerdèn epgezameld? Waarom wordt, om flechts één voorbeeld tante halen, de raam van wijlen den Hoogteeraar R Es GENBOGEN În 'uw.werk, voor zoo-veel ik weet’, maar eenmaal (bl. 561) ter loops gefpeld? Anders voorwad hebbende Heeren vre g en DER MOU T, in hunne voore treffélijke Ge/chiedenis der Nederlandfche Hervormde Kerk , hieromtrent gehandeld , gelijk bl.-433, 437 > 555 en 671 van het IVde Deel bewijzen. Zoo iemand, dan betaamt het voorzeker den Gefchiedfchrijver van den gang der Godgeleerde Wetenfchappen, den regel altoos voor òogeri en ín hoofd en hart te hebben: Zros Tyriusquê mihi nuilo discrimine agetur. : Wiet minder zwaar is-uwe befchuldiging , dat HE s- SETLINK zijne Duitfche neologifche begrippen op de kenmerkende geloofswaarheden ‘van het Kerkgenootfchap , wiartoe hij behoorde, heeft toegepast; te welken einde UE. ziek op de artikelen Doop en Eed beroept. TW niet: bekeren, dat aanhaling van-deze twee artikeled mij reeds: teffteüd “bewfetmdde, omdat ik „kwalijk kon bee Srijpen, hoe HESSELINK daarin van de doorgaande Jer: den. Doopsgezinde biocderlchap* kon afwijken. De verwöndering klom, tbet ik: zag, dat die artikelen zelfs aan het fekerptarend oog van den nameloozen Tes genfchrijver ontgaan. waren; maar zij rees nog hooger, toer ik-dè aangeliatide ‘plaacfént optfoeg'ert: ritas;. We zat

MENGELW. 1828. NO, 7. A a

33 BRIEF VAN $. MULLEK,

‚ook deze plaatfen onpartijdig zoeken te beoordeelen étt kien, of zij den toets van „Doopsgezinde regtzinnigheid kunnen. doorftaan. Wat UE. in het eerfte artikel als __Neologie befchouwt, zal wel het navolgende zijn: De „Doop wordt het bad der wedergeboorte genoemd , in ZOO verre deze plegtigheid afbeeldt de reiniging des gemoeds en vergiffenis der zonden. Zie Hand. II: 38. Het is schter zonder grond, om, uit hoofde dezer fpreekmanies, ren, deze uitwerkfels aan. die plegtigheid toe te fchrij- ven, als door eene verborgene werking deze verandering ín den gedoopten te weeg brengende, dewijl de Aposte- Jen in den gedoopten te gelijk eifchen geloof en bekeee ging, als waarvan deze gelukkige gevolgen te verwache ten waren.” Het is waar, dat deze verborgene werking van den H, Geest in de gemoederen der gedoopten in de eude Doopsgezinde geloofsbelijdenisfen algemeen erkend wordt , onder anderen in de eerfte reeds boven aange- haalde, waar art, 32 dus luidt: De ganfche handeling in den uitwendigen zigtelijken waterdoop ftelt ons voor pogen, betuigt en beteekent ,dat Jezus CHRISTUS den boetvaardigen en nelboniken mensch inwendig doopt in 't bad der wedergeboorte en vernieuwing des H. Geests hfwasfchende , door de kracht en verdienften zijns uitge- ftorten bloeds, de ziele van alle {metten en zonden , ea door kracht en werking des H. Geests-, het waarachtig he- melsch, geestelijk en levendig water, de inwendige kwaadheid der zielen „en maakt ze hemelsch , geestelijk en levendig, in ware regtvaardigheid en goedheid ; G maar zou dit nu genoeg= Zamen grond opleveren , OM HESSELINK van Neologie y tan aanzien van dit kenmerkend leerftuk. zijner Gezindte te befchuldigen ? Ik geloof het niet. Uit hetgeen de Hoog- leeraar op het artikel Geest bl. 235237, aangeteekend beeft , blijke duidelijk dat hij hierbij het denkbeeld van eene hoogere Goddelijke kracht, welke wij bovennatuurlijke wers king van Gods Geest noemen, wel degelijk vasthoudt ; hoe- wel men tevens uit dit geheele artikel kan opmaken, dat hij de nadere leerftellige bepaling en omfchrijving van dit gevoelen riet gigdrukkelijk op den Bijbel pen viadt zander. daf

Ll =

ÂÄN G. H. VAN SENDEN. 2st

hij echter dezelve ftellig tegenfpreekt, hetwelk de äafd van zijn Woordenboek „waarin hij alleen Bijbelfche fpreeks wijzen zoekt te verklaren niet medebrengt., leder, die onpartijdig wil oordeelen ; zal echter moetenerkefnerì , dat HESSELINK, als Lid van het Doopsgezinde Kerkges hootfchap ‚tot deze afwijking vän de gevoelens zijner voors gangeren vrijheid had, zonder. dat hij behoefde te fchroz men van ddärdoor äan zijne betrekking tot hetzelyé te kort te doen, en dat het er flechts op aankomt, of. hit in dezen naar beproefde uitlegkundige regelen is te werk gegaan. Voor *t overige mag ik u wel verzoeken Eené na te zien, of de gadgeleerde Hervormde leerboeken van fateren tijd aangaande het artikel van den Doop niet nog iter van de letter der forínulieren uwer. Kerk afwijken 4

dan het gevoelen van He Ss &i EN K over deze inftelling

Heeren van de leef zijner voorgangeren veefchiits __Ik geef derhalve toe, dat ter aangehaalde plaatfe eenigië afwijking van het voelèn der oude Doopsgezinden te befpeufen 185 Bai heel is mij tot nog toe niet duidelijk 4

welke blijken van dergelijk eene afwijking het door UE.

aangehaald artikel van den Eed oplevert. Hes SES EiNkK zegt in dat artikel iets over de beteekenis van di woord volgens Bijbelsch gebruik , loopt de plaarfen door; ‘waatin hetzelve voôrkomts en verdedigt, in zoo verré zulks tot het vak der Uitlegkunde behoort; de doof

vele beroemde Schriftwerklaaärders : dangedrongenë op

vatting van Matth. V: 33 ‚env.s volgens welke de ‘Heiland daar allen eed verbiedt. Ditzelfde nu , en niets teer noch minder; lees ik in de vroeger aangehaalde terfte Doopsgezinde Geloofsbelijdenis , welker 38fte äf tikel van den navolgenden inhoud is: „JEZUS CHRIS TUS; Koning en Wetgever des Nieuwen Testament 8 heeft den Christenen alie eedzweren verbogen 3 à waarom ok “den Geloövigen, des Ne. Testäments alle eedzweten onggs borloofd is. Mauh. V: 33. Jac. V: 12.” Hiermede ‘lemmer bijna woordelijk overeen het Conoept an Criss den. van t Met 15g1 (bl. 5); de Belijdenis van pr! "Ok (ifrekje van 1627 De 46); de an dba a 2

IN

t

$oâ BRIEF VAN 8. MULLER °

JAN CENTSEN's Belijdenis van 1630 (bl. 65), en ‚Het opregt Verbond van Eenigheid van 1665 (bl. 118), waarvàn’ ZOO: MIN GALENUS ABRAHAMSZ, in zijne Aenb:iding tot de Christel ijjke Godsdienst van 1677 (vr. 225) , als deszelfs tegenftander s. APosTootr,in zijne Wuarhe idsoefening van 1686 (bl. 52), verfchiflen. Ziedaar, Eerwaardig Heer, wat ik U aangaande het “punt meende te moeten mededeelen, waaromtrent wij in onze denkbeel den zeer” uiteenloopen. Ik zie, dat ik over de enkele bladzijde van uw werk, die UE. aan HESSELINKen de zoogenaamde voortgangen det Duit= Jche Neologie onder de Doopsgezinden heeft toegewijd ònderfcheidene bladzijden vol gefchreven heb ; maar ik ge= voel, dat ik dit niet vermijden kon ‚zoo ik uwe algemeene en mijns, inziens min raauwkeurige berigten en ùitfpra- ken eenigzins grondig wilde onderzoeken. Het doet mij innig feed, dat ik van UE. , wien ik , hoewel onbekend , opregte hoogachting toedraag. moet ‘verfchillen ; het bedroeft mij, dat fk teedere punten heb moeten aanraken , die în onze dagen liever niet ter fprake behoorden gebragt te worden, ja dat ik welligt aanlciding gegeven heb, om ij van, een“ verkeerden fektenijver te verdenken , “waar- van ik betuigen mag verre te zijn 5 doch ik zal mij met ‘de gedachte troosten, dat regtmatige verdediging der waarheid deze taat gedoogde , en ‘dat ik zoo moest’ fpre- ken, wilde ik in het vereischte licht flellen, wat mij ‘waarheid toefthijht , en de eer van HESSELINK hande haven 5 ja, dat ieder onpartijdig beoordeclaar den onaari- genamest Indruk, “welken, het lezen van dezen Brief vän' zelve moet vérwekken ‘giet aan ‘mij, ‘maar agn U voèfehrijven Zal. Het belang der ‘zaak heeft mi doen Helluiten, ‘dezen - mijnen brief aan’ de Waderlandfchg Hetieroeftnbegen aan te bieden. Ik acht mij verpligt , denzelven ‘vooraf toe te zenden, en U van het ge- Pruik te verwittigen 5 ‘dat ik: daarvan denk te maken pe ELS ‘vfiendelijk verzoekende , mij fpoedig met eenig ant= “woord ‘daarop te vereeren , en hetzelve desgelljks door den ‘druk gemeen máken, Zoó toch wordt het Pu- bliek, in welks oogen ERSSELINK door UE. zoo

re Er AS oetad

AAN G. H. VAN SENDEN. 333

ongunftig is geteekend, in (taat gefteld , om te beoordee- len, of hij met regt in een werk vermeld wordt, dat het „groot getal der tegenftanders van het beste aller boe- ken” befchrijft, „die menigvuldige middelen aäigöwend hebben , om hetzelve of gedeeltelijk , of geheel van des- zelfs gezag en invloed te berooven, en de Christelijke Kerk, aan- welke het tot eenen vasten fleun veritrekt, omverre te rukken ; daartoe geweld noch list, ernst ùoch fpot, wijsbegeerte noëh gefchiedenis, eial noch oude biedkunde , openbare vervolging noch gêhuichelde vrien Schap onbeproefd lätende.” (Bl. 585 Van uw wetk:) Het zou mij leed doen, zoo ik uwé woorden verkeerd Aad verftaan ; en ik ben eerder geneigd, sa onduidelijk

heid van uitdrukkingen ; dan aan eenige bepaalde bedót-

ling, ín dezen te denken. Iridien Ik delict tnlogt Dagen; öin UE. door het bovónfteande van Het' dit juiste wer berigten en uitfpraken te overtuigen, mag ik vertrouwen ; dat UE. hiervan in ket volgende Deel van uw wetk gewag maken, en‚ zoo er eén tweede druk van hét eerffe Deel noodig zijn mogt, ze alsdan wel gat willen tweranderen. De eer van U, als Gefchiedfchtijver vat den ging der Godgeleerde Wetenfchappen, vordert dit Yan VE.; terwijl ‘de zank der gekrekte Wwaúrheid milj Erend geeft, dit te verwachten. Gaarriè het ik voor < overige deze gelegenheid waar,‘om UE. ván harte Gods zegen toe te wenfchen ter volvoering van uwe belange rijke taak, opdat uw arbeid ftrekké ter handhaving eh bevestiging van Ons âfletheiligst geloòf „ter verheerlijking ‘wan den God en Vader onzes Heeren yrzZUS CHRIS= Tus, èn ter grootmaking van Hem, door wien wij

allen eenmaal hopen behouden te. worden ! Met alle hoogachting -heb ik de eer, mij te noemen ; Weleerwaardige en zeer geleerde Heer!

UE. âw. -Dienaar en Medebroeder in c. 5. ; aen: den ox April 1828. $. MULLER, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Kweekfchool der algïneent Doopsgezinde Societeit (*). -

andere tusfi vdgnednn io dere Biter tagen en ekennche des Ste er vaa Ie | Nomme Dt. ;

Re ME NGD Shin nt

85 AANMERKINGEN ,

„Alaeenkhuaris, RAKENDE DEN DOOR DEN HEER . ‚J:-Hr HALBERTSMA GEMEENGEMAAKTEN BRIEF VAN CAROLUS NIËLLIUS.

Pen Heere Redacteur der Vaderlandfthe Lerveroe- fe nlnBen:

- | ad Heer en Vriend} Dn tee

IN las „, vóór weinige dagen ; met val genoegen, in ue ‚geacht Maandwerk voor April. dezes jaars , (Adengelwe bl, 174 enw.) den Brief van CAROLUS NIÖLLIUSs van 15 Febryarij 16rp , (blijkbaar uit Dordrecht gefchre- ven) 4an JEAN AUGUS TIJN, medegedeeld door deg Heer j. H. HALBER TSMA. Deszelfs inhpud is , voor al wat het eerfte en voornaamfte gedeelte betreft zoot danig bekend dat ik waarlijk meende, dat hij reeds ele ders was uitgegevens doch ik wond hem nergens, en gelfs BRANDT gewaagt van hem niet, in zijn derde Deel, op bl. 439, gelijk men verwachten mogt ‚zoo hij hem ander het oog gehad had. Hij is dus van belang, als volkomen bevestigende, wat daor gemelden Gefchiedy fchrijver, ter gangehaalde plaatfe en elders, of door anr geren, ten aanzien van een goed deel der handelingen van het Dordíche Synade , verhaald is, Maar wie was die JEAN AUGUSTIJNgaan wien deze brief gerigt is 3—p Dit heb ik(zegt de Heer HALBERT s MA) niet kunnen ontdekken, —. Mij dunkt:, dat het laatfte gedeelte van den brief al vrij duidelijk vermoeden laat, dat AuGus TIJN

en ander i$, dan j, UITENBOGAERT, die, pd

nd ontweken , zich thans ge. Antwerpen anthield van wien bekend is, dat men eran uit was, om en daar, z9Q men konde, op te ligten Doch het behoeft hier bij geen vermoeden te blijven, Zoo rags de verwol- ging tegen de Remonftranten was aangevangen , werd het , vooral woon hunne Leeraren, van groot belang, bes gacht te zijn op ecne, zao weel mogelijk , veilige briefs wisfeling ouder elkander en met hunne onderlinge betreka

RAKENDE DEN BRIEP VAN €. NIËLLIUS. ss

kingen. „en namen zij daartoe meest allen verdichte names’ aan, waarvan zij zich in de onderteekening en op de op» fchriften hunner brieven, en ook in derzelver inhoud bedienden, Daarin werden ook fomtijds plaatfen en zae ken <net vreemde benamingen uitgedrukt, Vooral werd dig: noodzakelijk , toen de Leeraars, op elk van wier hoofden) vijfhonderd guldens’ gefteld waren, onder het kruis pree dikten , en toen van elk , die huis of fchuur tot de preke leende , of de leerredenen bijwoonde , willekeurige boeten. werden afgevorderd 5; vermits veel door brieven geregeld moest worden, en de Leeraars niet alleen hunne commise. fiën, om, bij gedurige afwisfeling, Au hier , dan elders. de gemeenten te gaan bedienen , fchriftelijk van de Direc. teurs der Remonftrantífche Societeit moesten ontvangen maar ook deze aanhoudend met de gemeenten, over dera zelver bijzondere zoo wel, als over de algemeene belan- gen, moesten corresponderen, Vanhier, dat in de bries ven van dien tijd , die nog in grooten getale , hier en ginds verfpreid, voorhanden zijn, even als in andere gefchrif, ten , tot de Remonftrantíche gefchiedenis behoorende , mee nigte van-die verdichte namen voorkomt, welke den in» houd voor hen, die niet weten , wie of wat door dezel- ven bedoeld worden, duister, of niet zelden onverftaan.

baar, maken. UtTENBOGARR T, die gewis onder de eerften was, welke eenen geleenden naam behoefden, ontving al vroeg dien van AUGUSTIJN, welke hier voorkomt; doch daarna ook andere, De Heer HALs DERTSMA geeft te kennen ,dat men van zijn Ed. , zoa de tegenwoordige brief door het publiek wèl ontvangen. wordt, meerdere dergelijken te wachten heeft; en wij durven zijn Ed. wel verzekeren, dat zij, voor zoo veet ‘sij niet reeds elders mogen zijn uitgegeven, aan velen. zeer aangenagm zijn zullen. Ons zullen zij in het bijzonw der , vaoral zoo zij in of na 1623 gefchreven zijn , zeer welkom wezen. Daar het nu zeer mogelijk is, dat men wederom op onbekende namen ftuit, zal het vermoedelijk aan zijn Ed, , en over het geheel aan anderen, die zulke brieven bezitten, of onder het oog krijgen , niet ongee

Pr aad

md E AANMERKINGEN -

wllig zijn, dat. wij bier de volgende Lsjst van bedekte Namen , daarin. hier en daar voorkomende , met aanwijzing, der genen, welke er door bedoeld worden, mededeelen , zoo als wij die uit eene oude Lijst, ons voorgekomen 5 met bekorting opgemaakt, en uit eigene bevinding en ontdekking verrijkt hebben. Hier is zij dan :

Verdichte Namen. | Eigennamen. rds PREDRIK HENDRIK. en Alphen. (Joost, Joost Jacob, BERNARDUS DWINGLO, ustus van) Ast. ri van der’) JOH. NARSIUS.

wgustijs, (Jean) of. Ee OR. UITENBOGAERT. Ginfe.: €. Somtijds. lechts J. 4

Bled een BERNARDUS DWINGLO, Broekhuizen. SAMUEL NAERANUS,

Cleef. CAndries of Sr. van) De CAROLUS NIELLIUS.

‘Clever. Clivenfis. CYaan. Craniùs, - - RUDOLF VAN ZIJL, Of 2FLIUS,.. Baniels. (CE. 5 H, J

DANIEL SLATIUS, & etn Davids, (eyvor H. D. HENRICUS HOLLINGERUS, -

Deen En, sman) Somtijds ADRIANUS BORRIUS.

ook

Dirk, ot Dirk Jansz, _ DOMINICUS SAPMA,

Dirks, (C.)of CD. © _ CONRADUS VORSTIUS.

Ende, (Rijk van EN) ‘__ PASSCHIER DE FIJNE. / odius. IZAAK WELSING, ke, (Jan van der) JOH®. RODINGENUS PATER.

Fontaine, of Fonteine, (Marinus ADR. VAN DEN BORRE, Of BOR+

5 van der) RIUS.

Geys. 3 IZ, WELSING,

hr Heer, FREDRIK HENDRIK, e isberts, CChriataan) BARTHOLOMAEUS PRAEVOSTIUS. aasten, (Jan van . SIMON LUCAE BYSTERUS.

gg land. Se van HERMANUS MONTANUS. uten Ee (Victor van) of van NICOLAUS GREVINCKHOVEN. _den Houten,

Bove. (Oom „an den’) JACOB OEM VAN WIJNGAARDEN, ansa. (C.) CORNELIS GEESTERANUS.

gan (5; of Dirk) _ DOMINICUS SAPMA. ansz. (WW. of Willem) !_ WOUTER CORNELISSE VAN WAARe

7, DER

Jorisfen, (P. JOANNES ARNOLDI COR VINUS.

Kaaskooper. (IP. Rinder) GULIELMUS LOMANNUs, enenburg. (Heer van) JONKER OTTO VAN ZEVENDER, '

26") Zoo vett als de Aekelige , de fcherpe, soes p

RAKENDE DEN BRIEF VAN C. NIËLLIUS, 337

Verdichte Namen. Eigennamen, , Eroinen. Candries) CAKOLUS RIJKWAART. . L. $, SAMUEL VAN LANSBERGEN, Lions. LEIDEN.

Escius, (D.) of Luelus. I8AACUS FREDERIC 5 Luytjens. (J.) ' Dezelfde, . Man van Piaindedg DIRK GERRITZE MEERMAN. . Man tot Nijmegen, DANIEL WITTIUS,

‘Man. Crindrik de) JOH. UITENBOGAERT, - Marinus. Zie Fontaine, Se | „Meden. (Hans van). Medenus, JOH. UITENBOGAERT,. - ‘MNieuwerveen, (S. van) Dezelfde, Oe 5 _ DANIEL WITTIUS,

EDUARDUS POPPIUS, Pauwel (Joris) de Jane. HENRIGUS NIELLIUS..

'R. Junior. Je RODINGENUS FILIUS. Ravens. (sr J > CJOARN. CORVINUS, « : * Rheetien, Carsima van) GERARDUS VELSIUS. _ © , „Rinder. Zie Kaaskooper. en vi Rik-neef. PASSCHIER DE PIJNE.' ere Ds AMSTERDAM. © Dn î Dirk, ”_ DOMINICUS SAPMA,. krij la. Slat. __HENR, SLATIUS, Soetwater, ‚_ ADR. BORRIUS. ‘Solitarius; ___ FJOAN. MONACHIYS. : Stad van EH huizen, __… __ ERBDRIKSSTAD; : Stad van Nieuwerveen, UTRECHT. Swartius, DAN. WITTIUS, Sylvius, (Thoodorss) . ECONR. VORSTIUS. Er ons. FHOMA8 GOSUINUS, _ Thrafybulus, CONRALUS VORSTIUS, “Tielemans, (Pieter) “PETRUS CUPUS. Tilanus. PAULUS LINDENEUS. Veenhuizen, (De Heer vas) MIR. REINOUT VAN BREDERODE. Victor. (SY) N. GREVINCKHOVEN, Vigilantius. “SIMON EPISCOPIUS, Viugt. Jan der) Zoo wel UITENBOGAERT, Als GREVINCKHOVEN. - Wachter. Caan de) EPISCOPIUS. Waterdale. (57) SAMUEL LANSBERGEN. Westeinde, (7 of Jan van) EDUARDUS POPPIUS, -Willemfe, ( GER . WILHELMUS RIDDERSBACH. dJsvogeltje. (Het) _… __PASSCHIER DE FIJNE. ©

‘Dusverre de Lijst. Fk neem nu nog de vrijheid , de volgende aanmerkingen hierbij te voegen op eenige on- naauwkeurigheden , welke den Heere nALBERTSMA gf zijn.

De eerfle betreft hetgeen ik, op bl. 175, in het, mid-

EEE en

338 AANMERKINGEN , den, leze, Daar wordt gezegd, ; dat, in de Hervorm. „de kerk van Nederland , (dat is , in de Noordelijke ge- westen, in de geven vereenigde provinciën) „reeds vroeg , » vrij algemeen , sTRENGE. gevoelens omtrent de Predes- » tinatie gedreven - werden,” Doch, zoo’ men. dit van den“ vroegen tijd der Hervorming verftaat , verfchoone men mij, dat jk dit tegenfpreke, In de eerfte hervormde Ne- derlandfche kerk waten die ffrenge gevoelens zeldzaam. Dit is dóór de Heeren tyre yen p ERMOUT, in hug- ne vooitrcffelijke Gefchiedenis dier’ Kerke', ‘uitvoeriger, dan door eenig ander Schrijver , bewezen. De Roomfche Geestelijkhrid, voor zoo veel“die hier de Hervorming toeviel, was, even als.nuir HUIS, van gematigde ge- voelens. Voorts was de Hervorming hier voornamelijk bevorderd door de Schriften) van ERASMUS, BULLINe GERUS, ZWINGLIUS, MELANCHTON, die al- Jen van de gematigde gevoelens waren. De geffrengere werden hier eerst later meer verbreid , inzonderheid doar de hervormde Leeraars uit Vlaanderen , die uit de Gee neeffche School van CALVIN waren voortgckomen , en , door vervolging uit de Zuidelijke gewesten verdreven, in de Noordelijke niet. alleen. fchuilplaatg kwamen zoeken , maar ook vonden, en er vervolgens de predikftoelen , bij menigte , inkregen. Door den invloed dezer vreemdelin- gen vonden de geffrenge gevoelens hier allengs meerderen ‘ingang, en bekwamen eindelijk opde zachbere , waaraan de oorfpronkelijke Noord - Nederlanders wáren toege- ‘daan , vervolgens de overhand; mits men ganneme, dat allen , die daar vóór, in 1616 en daarna ijverden, ze uit overtuiging , €n niet uit menfchelijke inzigten, voor- ftonden. | Eene tweede onnaauwkeurigheid vind ik op dezelfde bladz. 175, van onderen , waar gezegd wordt; „In rór5 begonnen Remonftranten en Contra-Remonftranten zelfs - » Afzonderlijke vergaderingen te houden.” Dit zou men gnatuurlijkst zoo moeten verftaan, alsof zoo wel de Re- monftranten zich van de Contra- Remonftranten , als de

slaatften zich van de eerften, begonnen af te zonderen,

Het Jaatfte is echter alleen waar, De Remonftranten bee

Land .

RAKENDE DEN BRIEF VAN C. NIËLLIUSe 339”

wèn in hunne, dat is in de publieke , kerken ; de Cone gra- Remonftranten verlieten die, fcheurden ziëh van de Remonftranten af , en begonnen afzonderlijke vergaderine gen te houden, ‘hetwelk zij vervolgens voortzetteden. Eindelijk op bl. 176 , ourtrent ter halver blad , ftaat 4 dat de Remonftranten , van het oogenblik af dat zij, in de 57fte zitting der Nationale Synode van Dordrecht, op den ryden Januarij 1619 , uit dezelve gezet waren, „daar= „op niet meer verfchenen als flemhebbende, maar alg befchuldigden en gedaagden” Dit behelst eene gewel: dige misftélling. De Remonftranten verfchenen , met eeng niet noemenswaardige uitzondering, op deze Synode 2 gooit als flemhebbende, Zij waren. zelfs niet , dan als gen daagden, en. niet meer, dan ten. getale van dertien, tat dezejve befchreven. Als zoadanig werden zij, van. hunna eerfte verfchijning af , behandeld sen epiacortus,die als lid' derzelve befchreven was, en de Remonftranten welke , wegens de kerk van Utrecht , op denzelfden voet als alle aridere leden , tot de Synode ‘waren afgevaardigd, en dus mede femgeregtigd waren, zagen zich weldra ges noodzaakt, om zich bij de gedaagden te voegen: De Remonftranten hadden dus , op de Synode , nimmer eenis ge ftem,-noch mogten voor dezelve anders, dan geroe- pen, of na, bekomen verlof , verfchijnen 3 en , nadat zijs in de 57fte Sesfie, waren uitgedreven , hadden zij tot dee zelve geenen toegang meer. Het {preekt dus van zelf dat het evente voren, door den Heer HALBERTSMAg gezegde: 3’ „ZOO kwamen dan de- partijen met gelijk regt p op de Synodé, om door gemeenfchappelijke beraadflax »» ging tot overtuiging der dwalenden en alzoo tot een» » heid des gelaafs te komen "geheel verkeerd is, „Hoogst aangenaam zal het mij zijn, indien Gij dezen mede in uwe Letteracfeningen gelieft op te nemen , gelijk jk U beleefdst verzaeke. Intusfchen ben ik altijd met de meeste hoogachting , Mijn Heer en Vriend! ne ___Uw Ed, dienstw. Dienaar en Vricnd, Rotserdars , ' ADR. STOLKER,

y April 1638.

340 _ HERINNERINGEN VAN EEN REISJE

PLAATSELUKE , GESCHIED- EN OUDHEIDKUNDIGE HERINNERINGEN VAN EEN REISJE DOOR EEN GEDEELTE VAN GELDERLAND 0 EN IN DE OMSTREKEN VAN KLEEF.

hd

: Door

Pr. LOUWERSE.

a % j

Basa hadden het mij meer dan twee jaren on- doenlijk gemaakt, het woelige Amfferdam te verlaten; en mogelijk was er aan eenige, uit(panning nog niet gedacht geworden, had de dood van een geliefd eenig kind het niet Slleen voot mij ‚niaat bijzonder voor mijne echtgenoote , dood zakelijk gemsakt, den kring der dagelijkfche ‘bezigheden voor on korten tijd vaerwel te zeggen.

« Wij beffleten dan een relsje naar Gelderfand te doen, en, ware het mogelijk, het tot leef toe te brengen, Het fal- zoen was wel ten weinig-gevorderd; maar, wat wij aan de lange dagen zouden misfen, werd toch ligtelijk opgewogen door de mindere woeligheid en drukte in de herbergen, en bet fchoone weder, dat gewoonlijk de Augustus - maand ver- gezelt, Spoedig was de weirige bagaadje gepak: en alles cot het uicftapje in gereedheid gebragt.

Te Utrecht gekomen, bleven wij aldaar def naêht, en ‘verd varderden den volgenden dag, reeds vroegtijdig, onze rts , eert Elride het middagmaal te Renkum te nemen ,en het overs <cMietende wan den deg if deszelfs omftreken door te bren. gen. Elkeen kent den frdaijen weg tusfchen Utrecht en Arn= hem, en weet dus ook, dat hij in landelijke eenvoudigheid en fchilderachtigheid toeneemt, naar mate men het Gelders {che nadert. Reeds verfchillen de omftreken van Amerongd van die van Zeist en Driebergen ; maar, zoodra men de eerstt

enoeride plaats achter den rùg heeft, wordt het landíchap

_ hoe langer hoe rijker in afwisfeling en bevalligheid van voor- werpen, waartoe het gezigt van den Rún en dat óp de IVe der - Betuwe het hunne niet weimig.toebrengén.

Het weder, dat in den morgen eenigzins berrokken wat geweest, helderde allengskens. op; en, ons: verlustigende in de fcireene gezigten, die zich ter wederzijde van den weg, Vooral in de nabijheid van de Grebbe, opdelen, kwamen wij

Pad

DOOR GELDERLAND , ENZ, s4ï

reeds vroegtijdig te Renkum, het doel onzer reize voor dien dag, aan. Wij (lapten in het logement: de Bok, af, gebruik- ten een'ge ververfching „en begaven onstoenop weg , om eene wandeling over den Wagening/c ten Berg te doen. Het ge- zigt, dat men van deze hoogte geniet, vis even betóoverend als indrukmakend, Aan de eene zijde een bergachtig lande fchap, waarin zich vooral de Tafelberg onderfcheidt; aan den anderen kant het ftille, bevallige dorpje Renkum, met een gedeelte van den grooteh weg, en verder in het verfchiet de donkere bosfchen van den Dorenweerd; vóór u de Rs, in bogten en flingeringen,' (til en (atig zijnen loop vervol- gende, en aan den tegenovergeftelden oever de Betuwe , die zich hier, in hare geheele uitgeftrektheid, aan het oog des verrukten sanfchouwers vertoont. Maar nog rijker, des in natuurtafereelen, is deze plek in gefchiedkundige herinnerin- gen. De Opper. en Neder-Betuwe , welke men hier overziet, was eenmaal de voornaamfte woonplaats der Batavieren, die men gewoonlijk onze voorouders zegt te zijn, en ook , in zekeren zin, als zoodanig kunnen befchauwd worden. Spoedig had sijne verbeelding mij in die aloude tijden verplaatst,’ Ik zag die geheele vlakte, nu zoo bevallig met beemden, dorpen en gehuchten gefchakeerd als met terpen of hoogten overdekt 5 op elk derzelven eene hut van leem, tot woonplaats voge een geheel gezi dienende,en rondom de hut een ftuk lands, tot verbouwing van eenige peulvruchten gefchikt, Bij mine dere vruchtbaarheid (telde ik mij echter ook mindere eentoo- nigheid ‘in het landfchap zelve voor. Zware bosfchen, an groenende heuvelen kenmerkten voorzeker, in vroegere tije den, ook dezen grond; eene tigenfchap , voorheen meer daa cliane aan geheel Gelderland eigen: want hoe anders zon, de Batavier zijnen lust tot de jagt, in vredestijd zijne geliefde ‘gitfpanning, hebben kunnen batvieren? Ik zag hem dan 5 ‘met boog en werpfpies gewapend’, het vlugge wild vervole ‘gen, of wel, in werkeloosheid ter ‘nedér gezeten, zijnen tijd met het dobbelfpel en in de vreugde des bekers doorbrengep. "De lans- en zwaardendans der krijgsbaftige: jongelingen kwam wij mede voor.den geest. Ik zag. hunne (nelle en kumstmatige ‘bewegingen, te midden der opgeftokene wapentuigen , ende ‚maggdenrij, met welgevallen dit fpel. aanfchouwende, Met “geestverrukking dacht ik aan de vrijheid, die zij , zelfs onder vde Romeinen, genoten, en doof elk ‘onzer Dichters, groet.

klein, uit de volle borst, bezongen; maar, helaas! h

k jp

542 MERINNERINGEN VAN EEN REISJE

tegen kwam de kritiek op „, en ook nu, even als altijd, wilde het er bij mij maar niet in, dat de Batavieren, hoezeer mec den fdam van Bondrenooten betiteld, inderdaad zoo vrij on- ‘der de heerfchappij der Rorieinen zijn, geweest, als onze Dichters ons wel willen doen gelooven, Elk volk, dat doof de Romeinen cijnsbadr werd gemaakt, behield zekere fchija ‘van vrijheid, Zulks gebood eene gezonde ftaatkunde, Men liet hetzelve zijne Goden, wetten en zeden; dikwerf verkreè- gen die Goden Zelfs eener témpel binriéri Rome, hetgeen ‘volgens éen beroemd Schrijver, niet weinig heeft toegebragt ‘tot eehe meer geinakkelijke vestiging van het Christendoms Maar flaatkundige en nationale vrijheid van ovérwonnene vol- ken onder de Romeinen, hoe ware dit overeen te brengen ‘met den geest dier natie, fteeds indachtig aan de aloude God- fpraak, dat Rome eenmaal het gebied over de geheele wereld „zou voeren? En wäaromi zou meh dán eèn klein, afgelege Volk meerdere voörrgten, dán aán naburige vérwontiene fiatiën 3 ‘ja meer dán áan Griekenland zelf, gefchonken hebben? Maar, ‚Wanneer onze Dichters Zoo hoog van der Batavieren vrijheid Zingen , denken zij voorzeker niet aan de Romein/che burgen; ‘In het hart des lands opgérigt, àán de fchaáren van jongelin= ‘gen, die, rider den álles vefwinnenden adeiaar, in verafgeles ‘gene landen den oorlog moesten gaan voeren óf den Keizereh tot lijfwacht verftrekken, noch eindelijk dan den krijg, door de “fandzatefi ondércraupius C1viLIS gevoerd(*). Öok hebbe “Wij, mijns inziens, als natie , geenszits gen Zoo groot Deng “bij den roem der Bataviereri. Zij zijn, welis waar, de ou ‘fte bekende bewoners des lands; giaar zijn zij daarbm onze “voorouders ? Na’ de verovering dezer landen door Frankeks houden zij op eere nitie te Zijn, ea huh náam wordt uit “de rij der volken gewischt; zij worden of flaven der overwin- “haars, of gaan hun leven onder de Romeinfche.legervanen eiri digen; én’, Îtidieri àl eens in de laagtte ftanden det maatfchap- pij, voordl in Befuwe , hog. eenige afftammelingen der Bas 2âvierèn, hoe zeer nog met ander bloed vermengd , konden "Wordeii aangêtroffen, het grootfte gedeëlte der natie is voors Lekér van Frankifchen ftant, _ Wij bleven ‘ons nog eenigen tijd met de fchoorie gezigten ; “dié de Wageningfthe Berg oplevert, verlustigeh, en onwil-

lekeurig vestigderi zich mijne oogen hgar den kant van Thiel .

{*) Zie VAN SPAEN, dn. à tot de han van Gelderland) ride Deel, bl, Ga.

t N N Ld _

_ DOOR GELDERLAND, ENZ, 243

@n Bommel. In die ftreken lag voorheen het oude Teisserbapd;, een bijna fabelachtig land voor onze gefchiedenis, voorál wak deszelfs Graven aangaat, Vieijerij én ddeltrots hebben eer regerend Huis van Zoodamige Vorften, even als in Gelderland, en Holland, willen ópwerpen, zonder dit met eenige geïchied. kundige bewijzen te Kunhen flaven; terwijl het integendeet bijna zeker is, dat nimmer erfelijke Grave, maar veeleet Keizerlijke Ambtenaren of Prafecti, het gebied in Teisters Band hebben gevoerd, Nu enh dán hooft men, in onze dagen’; nog van eenen afftammeling der Teisterbandfché Graven fpre- ken, Indien de naneef van war Tarus, welke laatfte ‘mert zegt in de zeveride eeuw geregeetd te hebben , eenen goedert ftamboom bezit, Zou hij, door deszelfs openbaarmaking, der Gefchiedenis eenen wezenlijken dienst bewijzen ! Î _ Na het Lexkes Weer, dat zoo fchilderachtig aan den Rijn ligt, bezocht te hebben, keerden wij naar ons logement te« EUge ° ir.

"_ Ons middagmaal was fpoedig genomen, én glngén wij ‘het dorpje bezien, dat op zichzelve weinig bekoorlijks heeft: De inwoners leven hier grootendeels var den landbouw, er’, behalve eene kleine bierbrouwertj, zág: ik geene andere ne: tingen van eenig danbelang. Renkum is echter een der oudftê dorpen vän ons vaderland, daar het reeds itn het jaar 968, on- der den naam van Redichem, voorkomt, en toenmaals onder het bewind ftond van zekêten wrICHMAN, ih de Kronif. ken bekend dis een rijk én magtig Heer dan de oevers van den Rijn, en vele goederen op Veluwe en in Hameland be- zittende, Dikwerf ook wordt hij Graaf van Hameland ge- hoed waardoor men het tegenwóordige kwartier van Zuf. phen , gewoonlijk Aer Graaffchap genoemd ,te verftaan heeft, Maar geheel verkeerd Zou men doén, îndien men de vroe- gere gefteldheid van Gelderland naar de tegenwoordige’ wildë bepalen, Trouwens de benaming van Gefre komt eerst in het Jaar 1667 in de Gefchiedents voor, Inde vroegfte tijden bè- hoorden het Overkwartier , het Rijk van Nijmegen en het Ambt Van Maas er Waal, tot' Gallië ; de andere Ambterr des kwât- ters van Nijmegen, de Veluwe en het Graaffctap Zutphen, tot Germanië, Daarna kwam alles gan den linker Wag/- oe. ver onder de Frankifehe Koningén; aan den regteroever re« geerden de Koníngen van-riesland, én Zutphen wàs eèn ge. deelte van Sakfen of Westfalen. Eindelijk werd het geheele

LEE AT

ap het einde der elfde eebw het geval,

344 BERINNERINGEN VAN EEN REISJE

land onder de heerfchappij van gamer den Grooten ver-

eenigd; en, bij het uitfterven van het Karolingisch Huis, kwam alles, benoorden de Waal, onder de Duitfche Kei- zers, Het land fchijnt vroeger verdeeld te zijn geweest tus- fchen verfcheidene kleine Heeren , erfelijk, wat aangaat hun- ne eigene goederen (allodia), maar overigens flechts als Kei- zerlijke. Landvoogden of Leenmannen (*) aan te merken. Naderhand is alles aan de Gelderfche Graven gekomen. De eerfte gefchiedkundige perfoon , die dezen titel, of wel den baam van Graaf van Gelre, draagt, is GERHARD,omftreeks het jaar 10945 zijn zoon, GERHARD DE IE, volgde hém Op, en door diens huwelijk met ERMGARD, Erfvrouw van Zutphen, werd het Graaffchap Zutphen met dat van Ge/re jn. hunlieder zoon, HENDRIK, vereenigd,

Maar, om op WICHMAN terug te komen: met hem daagt er eenig licht in de Gefchiedenis van Gelderland op. Kort vóór het jaar 9689 ftichtte hij het klooster te Eken, dat hij

met een groot gedeelte zijner erfgoederen op l'eluwe, in Zut-

n.en in de Betuwe, waaronder ook de inkomften van Re- dichem , Chet tegenwoordige Renkum) befchonk. Onder zijne kinderen zijn de meest bekende: MEINweRK,Bisfchop van Paderborn ; LUIT GARDIS, de eerfte Abdisfe van Elten; en ADELA, eerst gehuwd met rMAD, uit een doorluchtig Huis van Neder-Duitschland, en meer bepaaldelijk uit het Sticht van Utrecht, gefproten, en naderhand met BALDERIC, niet van zoo hoog eene geboorte, als zijnde flechts een vrijman (inge- suus), wiens goederen aan den linkeroever des Rijns gelegen waren. MaiNwERK, de heerschauchtige Kerkvoogd, die zich niet ontzag des Keizers eigenen mantel te nemen en zulks als een regtmatig affer aan de Kerk te befchouwen, is genoegzaam uit de Kerkelijke Gefchiedenis uit, zijn eigen Teven „door ALPERT us €en uit Legenden bekend; maar ook, LUITGAR DIS. ‘en ADELA zija ons door de Kronijk- Schrijvers bewaard gebleven; terwijl eenige bijzonderheden , ten opzigte der laat{te medegedeeld, ons belangrijke. wenken

omtrent de zeden en gewoonten, mitsgaders den trap van. be-

fchaving, dier oude tijden geven. LuiTaaArDi…ms wordt ons

afgelchecst als. eem ideaal. van vrouwelijke Ddeminnelijkheid ;

zj was- vroor en kuisch.;.zij „gaf .rijkelijk. Aln bezocht

©) Eertijds waren de ‘leenen niet erfelijk 3 dit werd eerst

ede hd

DOOR GELDERLAND, ENZ. 848

de kranken, eu ftond de ftervenden, in de laatfte oogenblik. ken „met hulpe en vertroosting bij, AprLaA, daarentegen, . Weds een monfter in menfchelijke gedaante. „Hare ftem „°” zegt de Kronijkfchrijver, was fchel en fchreeuwend; zij gebruikte onbetamelijke woorden; haar gelaat was valsch , haar geest. wispelturig, en elk. oogenblik veranderde zij » Van zin’ Reeds taande het leven van haren eerften gee maal fchijnt zij eenen verbodenen omgang met BALDERIG gehad te hebben; ‘men betigt haar zelfs van haren eigenen ZOON, THEODORICUS, door vergift om het leven te hebe ben gebragt; doch, ook dit aan de partijdigheid van den fchrijver des levens van MEINWERK Willende toekennen, is het echter eene gefchiedkufidige daadzaak ,-dat zij, in het yaar roió6, zekeren Graaf WECHMAN Van reden, bij zijn vertrek uit BALDERtC”’s kasteel, Uplade geheeten en inde Óimftreken van E/ten gelegen , deed vermoorden 3 eene daad die den ook haren ondergang en dien van haren gemaal ten ges volge had. Zeer wordt hare bekwaamheid in vrouwelijke hand4 werken geprezen; zij hed fteeds een’ froet van kamerjuffers rondom zich, met welke zij de kostbaarfte tapijten vervaar= digde, waaronder bijzonder moet uitgemunt hebben een ruga tapijt, of: dorfale, dat op hare flaapkamer in hee kasteel van Redichem (mogelijk het tegenwoordige Dorenweerd) hing, en haren gemaal BALDERIC vootftellende , eenen draak gedood - „hebbende, Dus reeds in de tiende eeuw kunstftukken vam zulk eene uitvoerigheid, door adellijke vrouwen vervaara digdt Waarlijk, dit opmerkende, moet toenmaals de befcha- Ving in kunften reeds grooter zijn geweest, dan men gewoon. lijk in onze dagen gelooft. Maar ook de Gefchiedenis laat ons niet in het onzekere omtrent. de oorzaken, waaraan de behendigheid dezer Vorftin, in dergelijke kunstwerken, ken toegefchreven worden. WicnMAnN, de vader van ADEL A, is hoogst waarfchijnlijk dezelfde wiCHMAN, die, tusfchen de jaren 940 en g5o, als Graaf van het flot van Gent voor komt; en als men nu weet, dat, te dien tijde, de weefge. touwen in Wiaanderen reeds tot cen’ hoogen trap van vol maaktheid gebragt waren, kan daaruit, mét goeden grond; afgeleid worden, dat AperaA de kunst van borduren en wea ven in hare geboorteftad geleerd heeft, Vereerend is het, ine derdaad, voor onze natie, (en daarom ook zal men mij deze kleine uitweiding wel ten goede houden) dat reeds goo vroeg de vaderlandfche fteden zich door kunften, Hanen en nijver. MENGELW. 1828, NO, 7. B b

P.

336 i RERINNERINGEN VAN EEN RRISJG

keid, boven alle andere volken, onderfcheldden, Weinige eeu- wen na het begin onzer jaartelling waren de Jriefche, lakens

bereids door geheel Europa beroemd, en in het midden der dchtfte eeuw dreven Utrecht, Duurfiede, Nijmegen en Thiel eenen bloeijenden handel. Uit deze nijverheid is dan ook de vrijheid ontfproten, die de vaderlandfche fteden reeds zoo vroegtijdig genoten hebben, De bandel maakte rijk; de Vorften, daarentegen, hadden geld noodig , en gaarne willigde mien elke fchatting, toenmaals dede genoemd, in, wan- neer men daardoor het eene of andere privilegie kon ver- „werven.

Maar nog eene andere bijzonderheid uit het leven van ADR- tA willen wij hier aanhalen, als betrekking hebbende tot de wetten, -toenmaals hier heerfchende, Wij hebben gezegd,

‚dat wricuman de door hem geftichte Abdij van E/ten met vele van zijne. goederen begiftigd had, Na zijnen dood , en dien van de Abdisfe LuiTGARDIS, vroeg ADELA den Keizer om vernietiging dezer giften, aangezien dezelve zon- der hare toeftemming gedaan waren, Volgens de Sakffche wetten, mogt niemand zijne goederen vervreemden buiten bewilliging zijner vrouw en kinderen, waarvan vele voore beelden in de oude giftbrieven voorhanden zijn, Zelfs min- derjarige knapen gaven daartoe hunne toeftemming ; hetgeen op te maken is uit de zegels, waarmede die giftbrieven fom- tijds voorzien zijn: het zegel der meerderjarigen was rond, meest voorftellende een’ Ridder te paard; dat der minderjari- gen, een naakt beeld op een ongezadeld paards terwijl díe

„der vrouwen en geestelijken meest van eene langwerpige ge- daante waren.

Maar het uieftapje in het dorp Renkum heeft ons al ver ge- noeg gebragt; ook. begint de avond te vallen, en het wordt tijd, de noodige Ben voor den dag van De te gaan

OECeEn:

HI

Reeds vroegtijdig zaten wij den volgenden ochtend tusfchen de wielen, met oogmerk, om onzen togt, over den Doren weerd, Duunoog, den Oorfprong en den Hemelfchen Berg tot Nijmegen, en, kon het zijn, tot Kleef toe, voort te zetten. Het was een heerlijke morgen; een liefelijk koeltje voerde ons de aangenaamfte uitwafemingen van kruid en heestergewas te gemoet; nog parelde de dauw aan bloem en ftruik, en in ftille aanbidding lag, als ware het, de geheele Natuur voor haren Schepper geknield, Zwijgende vervolgden wij

DOOR GELDERLAND; ENA, 847

Onzen wegt wij konden gevoelen, maar niet fpreken, bpot- dig bereikten wij het dorpje Heelfum, zoo fchilderachtig door de ‘heldere beek, die ‘het doorftroomt, en het hooge kerkge- beuw, dat zich op den groenenden heuvel verheft, Nu be- venden wij ons op het gebied der Heerlijkheid Dorene weerd; en reeds verheugde ik mij, dit oude kasteel zullen bezigtigen, en menige bistorifche herinnering, op de plaacs zelve, voor mijnen geest terug te roepen,

Wij hielden ftil aan eene huismanswoning, ingerigt, hate het fcheen, om aan bezoekers, wandelaars of vreemdelingen eene rustplaats en tevens ververfching aan te bieden, Vai onzen voerman vergezeld, die ons ten gids zou verftrekken , begaven’ wij ons op weg, om het kasteel en eenige der fraaie fe wandelwegen te bezigtigen, En, inderdaad, men kan zich niets fchooners dan deze Heerlijkheid voorftellen, Over. al is de heuvelachtige. grond met het weligfte hout, var allerlei foort, begroeid; nergens heeft de kunst de natuur hare wetten voorgefchreven; ook onder den brandendften middaghemel geniet men koelte en fchaduw, en de diepe vallei kleúrt donker en groen bij het bergachtig gedeelte, dat in het zonnelicht fpeelt. Weldra waren wij het kasteel, genaderd, hetwelk ons, op aanvrage, vergund werd bine pen te treden, Dorenweerd is van zeer ouden oorfprong, én, indien men de ftelling van den Heer van sPaEN wil âgne memen, zou daar ter plaatfe, reeds in de negende eeuw, het kasteel van Redichem geftaan hebben, Het was oùdtijds

eene vrije Halshearlijkheid , voorzien van het regt van vfijs geleide, visfcherij en andere voorregten,. In 1408 ontving ROBERT Van Dorenweerd, na voorafgaande opdragt, dee Heerlijkheid van Hertog nmrmarD ter leen, met hoog es laag geregt, tienden en‚thinfen, om het te houden als eett welgeboren dienstmansgoed, te verheergewaden met een paard : tot zadels leenregten. Deze beleening is de eerfte histort fche daadzaak, welke wij van Dorenweerd aantreffen, Het ia, de grootfte en aanzienliijkfte Heerlijkheid van geheel Pe. duwzoom ; en, hoezeer, oudtijds , niet tot de Baanderijen van. Gelderland behoorende, ftond zij echter hoog in magt en luister aangefchreven, n Ik moet evenwel bekennen, dat het gebouw, gelijk men bet heden ziet, mij verfchrikkelijkk tegenviel, en, wat het binnenfte aangaat, niets had van dat oude en eerwaate _ dige, dat wij zoo gaarne in middeleguwfche gebouwen aanv

| ba

348 HERINNERINGEN VAN EEN REISJE

treffen. „Het eenige, waarin ik, buiten den uiterlijken bouw enden dikken toren, een oùd kasteel herkende, was hee plein, voorheen de binnenhof geheeten, waardoor men den ingang tot het hoofdgebouw bekomt, Van binnen is het kasteel zoo wat gemodernifeerd, en die vertrekken, welke’ geen papiertje gekregen hebben, zien er bitter vervallen uit, Bij de Íntrede heeft men eene foort van vestibule, met eenige - hertenkoppen verfierd; deze doet denken aan de zooge- naamde Aal, eerfte ruimte, die men gewoonlijk in de kasteclen def middeleenwen aantrof, en beftemd was tot het verleenen van gehoor aan afgezariten en het houden van maal-: Üjden. Eene dergelijke hal vindt men nog in bet flot te Anholt; een gebouw, trouwens, dat, door deszelfs jn- én uitwendige bouworde, ons een oud riddermatig kasteel, In des= zelfs geheelen omvang, vertoont. Een der zijtorens van Dos renweerd was, naar het berigt eener oude vrouw, ‘die ons bij de bezigtiging vergezelde, vóór eenige jaren afgebrokên 5 terwijl reeds vroeger van de voormalige gevangfenisfen (im ‚den goeden ouden tijd het eerfte fieraad eener Halsheerlijks heid) keukens en kelders gemaakt waren, Ook de galerijen van het ‘flot hebben niets, dat ons den Goekifchen bouwtrant vertoont ; geene derzelven is gewelfd, en eigenlijk kan men ze niet anders dan met den naam van gangen beftempelen, Op de deur van een der vertrekken, die op de genoemde gangen uitkwamen, las ik het opfchrift: Arcliiverkdmer.”” Mijn eerfte verzoek was, daarin toegelaten te worden ; maar, he. laas! de goede oude vrouw betuigde mij, den fleutel daarvan niet te hebben, Och, Mijnheer!” vervolgde zij, „er is „ook giets dan een oude rommelt papieren, portterten em » verroeste’ wapenen op; aan dát onde.tuig fB nièët veel bij- » zonders te zien!" Mij intusfchen deed’ hét geweldig leed,

uit tijdsgebrek , mij niet tot den Rentméêester van Doren. weerd, die op een uur afftands ván het kasteel woont, te kunneh vervoegen, ten einde den toegang ‘tot die oudheden te bekomen. Maar zou men, zoo hier als elders op oude kasteelen , den bezoeker en vreemdeling niet aangenaam ver- pligten, door hem in ftaat te ftellen van, op eene gemakke. lijke wijze, deze merkwaardige overblijffelen van vroegérd eeuwen te kunnen onderzoeken en bezigtigen? oude kronijken toch liggen nog ontelbaré bouwftoffên voor vroegere gefchiedenis des Vaderlands opgefloten; er het: ons langs genomen befluit van den Koning, waarbij de plaatfelijke

DOOR GELDERLAND ENZ. 849

beftaren En andere bezitters van Charters en Archiven wor- den uitgenoodigd,, deze oude. gedenkltukken aan het Gouver- * mement bekend te maken, zal, bij eene getrouwe naleving, voorzeker dienstbaar nen zijn, om een helder licht over menige duistere plaats in ’s lands historie te dóen opgaan, Jammer zou het zijn, indien eene kleingeestige. achterhour dendheid de weldadige bedoelingen des aoe Wijsgeers mogt tegenwerken !

De.kritifche Historiefchrijver vaN 6 P-AB'N is-niet wars van het gevoelen, dat, opde .plaats. van. het tegenwoordige Do« renweerd , eens het ‘oude kasteel van Redichem waarvan reeds in:de tiende eeuw onzer jaartelling wordt gefproken, geftaan hebbe, Geen enkel overblijffel van dit aloude gebouw is in bet tegenwoordige flot kenbaar ; trouwens „het. zal , gelijk ‘de - meeste kasteelen van dien tijd, voor zoo verre zij niet van Romeinfchen oorfprong, gelijk bet Huis te Britten en derge- lijke, waren, niet van Jeen, maar van Aout geweest zijn, Maar er ligt in de gisfing van den geleerden vAn SPAEN miets ongerijmds; en, zijne ftelling voor een oogenblik aans nemende , zal het, nu wij ons op Dorenweerdfchen grond be- vinden, den Lezer niet onaangenaam zijn, eene treffende ge- beurtenis te vernemen, die ous de Kronijken mededeelen, als in de tiende eeuw, op het kasteel Redichem, te zijn voorge- vallen, ADEL A, van welke. wij reeds hier boven melding maakten , was met BALDE RIC gehuwd, Zij waren de aan; zienlijkften des lands , en, dewijl BALDERIC rijk en mag-. ig aan den linkeroever des Rijns, en dus aan de Galli/che

zijde, was, voerden zij, voorzeker, die prachtige leefwijs , syelke meer aan dien landaard, dan aan den Germaanfchen eu Sahfifchen, eigen was. Op zekeren tijd bevond BALDE- Ric zich te Redichem, dat, als aan den regteroever des Riújns. gelegen, hem voorzeker van de zijde zijner gemalin ADELA was aangekomen. Dáár ftond hij in eene opperzaal, befchouwende de pracht van binnen, én den rijkdom en de yzuchtbaarheid , die de natuur, van buiten , rondom hem ten toon fpreidde, In plaats nu van deze zegeningen met dank. _ baren ootmoed te erkennen, fprak hij in arren moede ; Men 9 Zegt, dat God aimagtig is; maar hoe zou Hij ij han mij- » he, grootheid, uit mijne rijkdommen tot armoede kunnen

» doen vervallen? Immers de voorbijvlietende Rijn „die mij een p»» Verrukkelijk gezigt oplevert, en de tondomliggende. velden, » verfchafen mij overvloed van visch, gevogelte en wild-

- Pd

a

35 | MERINNERINGEN VAN BEN REISJE

» bfaad; het is onmogelijk , van die hoogte grönde te en gaan!” Maar God, wiens arm over den roekelonze is ope geheven, was matiger dan bij, en had het in Zijnen raad , anders befloten, Menige bloedige veete had tusfchen BaAL- DERIC en Graaf wicHMaAN van heden plaats gehad, eri ADE LA, geene middelen ter bereiking van eeh gewenscht doel ontziende , deed laatstgemeiden, gelijk wij reeds aane haalden, bij diens vertrek van Uplade, dòor huurlingen, afú maken,- Het gerucht vaú den moord klonk tot voor des Kel. zers troon, ADELBOLD van Utrecht En BERNRARD velt Sakfen floegen het beleg voor Uplade , blakerden en brandden door den geheelen omtrek , namen eindelijk hee verfterkté floe in, en deden het tot op den grond toe afbreken. Batpkt- Ric ftelde zich voor den Keizer, en bood den zuiverings- eed aan j maar deze gunst werd hem, als eenen bekender melneedige, door de Hertogen GODFRIED Cn BERNHARD betwist. Het zwaard was reeds over hem opgeheven; maar de Keizer, het gegeven vrijgeleide indachtig, nam hem on- der zijne befcherming ‚en hij vertrok naar zijnen vriend , Heer GERARD, aan de Moezel, waar hij kort daarna, verwijderd van huis en altaren, den geest gaf. Apera had zich, na de inneming van Uplade, naar Keulen begeven. Zij bevond zich in den kommerlijkften toeftand, en rekte haar ellendig beftaan uit de prebenden , die de kerken van Duitsen Sint Pie- , Jer , weleer door haar met de rijkfte goederen begiftigd, haar:

"deden toekomen, Haar dood volgde fpoedig, en zij werd in

de kerk van Sns Pieter begraven; „maar „’* zegt de Kronijk, » een zwaar onweder bragt eene buitengewone overftrooming » te weegsde wateren ligtten haar lijk uit het graf , en wier- „pen het in den R#n, zoodat erriooit eenig fpoor van Ís gevonden.” Het ís onmogelijk , van die hoogte te gronde pe gaan! fprak eenmaal BALDERIC, Vermetete! gij hebt het tegendeel ondervonden, en, na u, zoo menig hoofd, dat zich tot aan de fterren fcheen te verheffen ! "Met deze herinneringen verlieten wij Doremveerd, en, na het kasteel rondgekuijerd en eeníge'aangename wandelwegen in de nabijheid bezocht te hebben, gingen wij het rijcuig òp- goeken, om ons verder naar Duunoog te begeven, Het Zoo wèl gefchreven werkje van den Heer j. A. Nin orr : Wam delingen in een gedeelte van Gelderland , had mij opmerkzaam gemaakt op. eene vallei, welke zich tusfchen Dorenweérd en

Duunoog moest bevinden, en dezelve was zoo naeuwkeurig

DOOR GELDERLAND , ENZ, 31

aangewezen, dat het ons weinig mceîte Weestte , die fpoedig te ontdekken, Wij deden het rijtuig ftilhouden , om die be- koorlijke plaats te bezoeken, en werden dubbel voor onzê moeite beloond, Deze vallei is welligt de fchoonfte en in- drukmakendfte van geheel Gelderland ; en, indien deze provin» Cie, naar eene verkleinde fchadl, in (ommige opzigten, bij Zwisferland kan vergeleken worden, is het voorzeker op deze plek, Het fmatle pad voert diep naar de laagte; aan beide zijden is de bergwand met het weligfte kreupelhout bedekt , terwijl op den ‘rug-der hoogten het donkere bosch zich vére toont, Beneden it het dal noodigt een lommerrijk plantfoen den wandelaar uit, om zich in de fchaduw neder te vlijen; en een’ blik op de hem omringende natuur te vestigen. Hier Ís alles ftatig en ftil; doch niets, wat tot fomberheid doet overhejlen. Men waant zich alléén in de geheele fchepping te zijn; maar de borst is zoo vol,dat men gaarne alles aan zie hart zou willen drukken t

Spoedig nu bevonden wif onste Duunoog, een klein land. goed, van alle zijden door de bosfchen van Dorenweerd inge- floten, en opmerkelijk door deszelfs booge ligging, die ons gezegd werd, ruim aso voet boven de oppervlakte des Rújns te zijn, Ligtelijk kan men befefen, welk een verrukkelijk ° gezigt men van hier op het omringend landfehap geniet , voor- al wanneer men naar een’ ronden koepel klimt, op het vers hevenfte gedeelte van den grond, ter hoogte van wel vijftig voet, opgerigt. Maar niet minder verrasfend fs het, ter zijde van het beerenbuis, langs flingerende paden, aan weerskan- ten beplant, zoo diep af te dalen , dat men eene gelijke lijn met den Rijn-oever kan trekken, Vooral bij heete zomerda- gen is het verkwikkend, hier eemige oogenblikken In de koel. ‚te te verpoozen, en het vermoeide oog, dat op gindfche hoog- te door duizend voorwerpen werd. ingefpannen, eenige rust te bezorgen,

Niet ver van Duunoog is eêne plasts gelegen, door fom» migen Munnefchans , door anderen Dunenfchans geheeten, Door eenen vrij naauwen ingang, aan ‘welks beide zijden zich nog fporeh eener gracht fchijnen op te doen, kómt men op eene opene, rondom met boomen beplante plaats, van waar men bijna lijnregt in den Rijn nederziet. Hier aan eene voormalige verfterking, daor de Hunnen gebouwd, te den. ken, is al te zeer gewaagd: deze barbaren toch bekom- werden zich, in burtne firooptogten, weinig over-het opwere

38% HERINNERINGEN VAN EEN REISJE

pen van. vestingwerken , en het zal moeijelijk zijn te- bewij-

gen, dat zij ééne eenige verfterking.„-in ons vadesland , heb. ben daargefteld,. Liever dan zouden wij deze plek Duness- fèhans, d, i verflerking, op ‘de Duinen gebouwd, noemen;

terwijl de Heer Nyjmorr, in zijn boven aangehaald werkje ,

niet, vreemd van, het gevoelen is, dat deze plaats zeedanig:, in lateren tijd, door de Heeren van. Daremgeerd, als: eene sverfterking, is aartgelegd geworden.. Het zij mij vergund-, hier eéne andere gisfing te opperen; doch die ik bleet als gisfng wil aangemerkt hebben, In de .vooronderftelling , dat ket tegenwoordige Dorenweerd het oude Redicheen zij, en dus pan Graaf BALDERIG hebbe toebehoord , is er piets onwaar- £chijnlijks in, dat de Dunen/chans reeds in de tiende eeuw, en wel door Graaf WIGuMAN van Vreden , is opgeworpen geworden.. Deze toch had: de gewoonte, dergelijke verfter- kingen-in de vabijheid der kasteelon van zijnen svijand , Graaf BALDERIC, te doen aanleggen, Zoo bouwde hij, om daatst- gemelden de heerfchappij over de landen tusfchen Rijs en Waal te ontnemen, een flot niet ver van de Maas, en , toen dit door BALDERIC ingenomen en geflecht was geworden,

fiichtte hij het flot Munna (thans Monreberg) aan den linker- aever des Rijns, en dus, als ware het, te midden der-bezit- tingen van zijnen vijand. Is het nu zoo geheel angerijmd ,

fets dergelijks van Dunenfchans te denken; te meer, daar WICHMAN, als het gebied voerende aan de regterzijde des Rijns, het grootíte belang had , om het indringen van zijnen tegenftander naar dien kant, zoo veel mogelijk, te beteuge- ten, Dan , hem, die eenmaal deze plaats bezoekt, wil ik raden ‚;zich in deze onbeduidende gisfingen en voóronderftel-

lingen niet te verdiepen , maar liever het verrukkend fchoone

gezigt te genieten, dat deze hoogte , vooral bij eenen helde. zen dag, zoo kwistig aanbiedt, Van hier begaven wij ons naar den Oorfprong, merkwaardig

_ door de fchoone watervallen en heldere beekjes, die men hier ,

zonder bijna de hand der kunst-te ontdekken , overal ontmoet, In eene foort van grot, tegenover eenen waterval, nemen wij een ontbijt, dat met het beste Holland/cha kon wedijve- ren, en eenparig bekenden wij, nog nimmer zoo aange- naam uitgerust te hebben, De dag was echter at om lang te verwijlen, en fpoedig maakten wij ons op ,

den Hemelfchen Berg, een landgoed naast den fe | gaan bezoeken. Het merkwaardigfte van deze buitenplaats is

EN 4

\ DOOB. GELDERLAND ENZ. 853

eene aanzienlijké hoogte, de Preehflgel genatmd,-van waar men een bekoorlijk gezigt, zoo op de ftad’ Arnhem als op de Veluwe en Veluwaoom , geniet. Hetgeen deze plek zoo ver- gukkend maakt, is de verfcheidenheid. der voorwerpen, die hier in het oog vallen,. Van de hoogten van Dorenweerd eg Dunenfchans bepaalt het gezigt zich grootendeels. tot de Bee guwe, die, geheel, vlak, bijna alleen, uit weiland beftaat; maar, hier, naar den, kant van Arnhem en ook vopruit op de bosfchen van Derewweerd ziende, js de nacnur Jonfer. en rijs ker gefchakeerd,--Hgt weiland .srisfelt met heide, en bouw- grond af; de heuvelen der Veluwe uweden te voorfchijn, en, daar ;de natuur. behagen fchijnt te fcheppen »„em door kleime middelen groote. uitwerkfelen voort te brengen, deelt. hier de eenzame fchaapskooi, te midden der onafzienbare heide gele-- gen, of de gunpe, rookwolk, die zich uit de ftille huc ver- heft; aan onze ziel eene flemming mede, welke zij dikwerf te midden van het welig(te land{chap niet ontwaart. ,

Wij vertoefden nog eenige oogenblikken op. de genoemde landgoederen „en begaven, ous toen „langs den gewonen ftraate weg, naar Arshem, en, van daar naar Nijmegen, ons inde om, fAreken van die beide fteden niee ophoudende, dewijl wij heg - voornemen hadden, dezelve op onzen terugtogt van Kleef te bezoeken. Te Lent genoten wij nog eenige oggenblikken het fchoone gezigt over de Waal, en reden toen naar Kleef, waar wij, des avonds ten tien ure, in het logement: de Vorst Mo, rits van Nasfau, afftapten, wel is waar vermoeid , maar ten

uitesfte voldaan over onzen zoo wèl doorgebragten dag. Á

(Het vervolg hierna.)

GELEERDE RAZERNU.. No. III Antirheumatifche Landkrabben-ohie, woAdd on yrdngera el peiler waperpbarste

D. Negers, welke, gèêliijk alle .de naakte volken der war: _ me, ‘klimeten, aan de zon en aan de vochtigheid zijn bloot: gefteld ‚moeten zich door olieachtige inwrijvingen op de huid tegen rheumatismen en tegen verkoudheden beveiligen. Hier- toe fchijnen de dierlijke, zeer fmeerachtige oliën nog meer dan de plantaardige gefchike, Daar zij krabben zagen, die,

354 ‚_ GELBERDE RAZERRI. :

niettegenftaande vochtigheid, zeer vlug oyer den grond loopen, (Cancer ruricola L., Gecarcinus ruricola LEACH ‚de zoogenoemde Tourlourou en de Cancer latro L., Birgus haù 3rò LEACH) hebben de Negers daaruit afgeleid, dat zij zich tegen rheumatisnius konden wapenen door de olie, welke die dieren bevatten. Zij trekken die olie, door ze te roosten uit de lever en verdere ingewanden dier krabben, Dit is

‚dunkt ons, eene regte Neger- conclufie en ver van geleer— de razernij; maar geleerde razernij fchijnt het te zijn , -wan- neer een bekend Fransch Geleerde (virev) inhet Joursal.de Pharmacie (1827. Octobre, p. $02,'503) deze olie aanprijst; en zegt, dat zij: in Frankrijk overgebragt, de plaats van an- dere. hooggeroetide antitheumatifche oliën vervangen kan, Wij gunnen de Fran/che pharmacie , die met de Franfche parfumel rie altijd zeer vermaagfchapt was, gaarne deze Huik de Tourloureu antl-rhümatismale; maar dachten aan den Fran* fehen pruikmaker, die om de waterdigtheid” zijner prui- ken te ‘bewijzen, zeide: Fous pouvez les plonger dans T Océan. Eene waäschkom zou tot dat ‘einde voldoende zijn. - Ook zijn er. in Frankrijk, even als bij ons, hazen, die, in de voch- tige en koude maanden van den Jagtcijd ; van geen rheumatis- mus weten,en die dus ook wel eene Hyile anti-rhumatismale konden opleveren, Het wondert ons, dat jagers, die zoo dikwijls hunne ‘liefhebberij met het pootje 1 moeten pe nog niet op dien Inval gekomen zijn,

INVLOED DER MAAN OP BET HOUTGEWAS,

D. Opperhoutvester s AUER in Sefan heeft de opmerking gemaakt, dat van den tijd af, waarop het nieuwe maan is, tot aan volle maan ,de fappen in de houtplanten tot de fpits toe opftijgen. Al het hout, ’t igeen op dien tijd gehakt wordt , droogt flecht, fplijt ligt, en wordt weldra wormfte- kig; het is daarom tot. timmerhout van. korten dour, Ten tijde der afnemende maan gaat het fap in het hopt terug, en het bevat vooral in het fáatfte kwartier weinig.fap; het'hout is ook digter , duurzamer, en hij raadt gevolgelijk aan, al het hout, betgeen tot timmerwerk en anderen arbeid gebruike wordt, in het laatfte kwartier te hakken, Stekken, daaren- tegen, worden het best bij.wasfende maan genomen, zoo als ook het fhoeijen dan beter gefchiedt. Deze opmerkingen zijn.

“INVLOED DER MAAN OP HET HOUTGEWAS. 345

wan een’ man, die meer dan twintig jaren dit vak cheoresisch en praktisch beoefend heeft, Zij Schijnen , zonder vooroordeel alleen uit waarneming te zijn afgeleid, Men môge al. in de phyûblogie der planten zulk eenftijgen en dalen der Cappen moeijelijk zonder eerrige wijziging kunnen aarinemen, bekend is'het echter, dat in ‘het najaar en ’%s winters de. Gappen meer naar den wortel gaan, die in: het voorjaar en in den zomes paar boven fijgen, Waarom zoude er miet iets dergblijks , ia mindere mate, door den. invloed der ‘maan kunnen worden te weeg gebragt? Het is voorts het eenige voorbeeld niet,

van waarhemingen, die den invloed der maan op bewerktuig=.

de wezens fchijnen te bewijzen. Visfchers weten er van te fpreken, zoe wel als tuiniers en artfen van den eerften rang. Zulks vindt echter tegenfpraak bij cheoristen, die. zich tot re gel fchijnren te ftellen, alles, wat zij niet weten , Aoe Hek ge- {chiedt, aan te zien als niet gefchiedende, E

. laf

DE BEEREN DER VERBENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA, :

D. witte beer is het eenige roofdier in de Vereenigde Sta ten, Reizigers vinden zich aan groot gevaar: bloosgefteld zoo dikwijls zij er een’ ontmoeten , vooral, wanneer die door honger wordt gedreven. Een dezer dieren viel, het vorige jaar , de: boot. van twee Indianen san, welke aan den oever was vastgemaakt, Hij greep een’ derzeiven, en fleepte. hem în het bosch; de andere deed vruchteloos pagingen, omm zijnen makker te helpen: de’ vochtigheid,.die in zijn gewter was ingedrongen, maakte het affchieten onmogelijk. Andere Ane dianen, die in het bosch jaagden, liepen gelukkiglijk op het gerucht toe, doodden den beer, en rukten uit deszelfs klaau- wen den ongelukkigen , die reeds dan een’ wisfen dood over.

gegeven meende te zijn, Hij zelf verhaalde mij naderhand de bijzonderheden van dit voorval, bij gelegenheid , dar bij

de huid van zijnen aanvaller mij verkoelie.

De zwarte beer is zeer fchuw , en vliedt de tegenwoordig. heid der menfehen. Doch deze zoeken hem op; want ,-met vitzondering van den buffel. alleen, is er geen dier, waarop de Indianen met zoo veel voordeel jagt maken s huid , vleesch; ver; pezen, zelfs de kláauwen en tanden van den beer kune nen’ tot eenig nut gebruikt worden, en vormen aid aanmer. Alesa ták van bendel,

\ \ &

nd

A

896 DE BEEREN DER VEREENIGDE STATEN VAN NOORD-AMERIKA,

. Gedurende den zomer en herfsc-leggen- do Zndianen op plaata fen ‚waar vrechten in menigte wasfen, zich in hinderlagen, en verrasfen alzoo een groot aantal zwarte beeren, die woor- mamelijk. van planten leven, Zoodra het koud wordt , verber. gen zich, deze dieren in holle boomen , of in gaten, welke zij in den grond maken, . Zij blijven er den geheelen winter in, en:maken geene andere beweging, dan dat zij huane pooten Mkkon. Men zegt, dat zij op hun ver, in den zomer aan- gewonnen , gedurende het koude jaargetijde teren. De /n-

danen Sporen derzelver fchuilplaatfen op; door middel van.

konden. welke op deze jagt afgerigt. zijn, of zij bemerken die aan zekere teekenen , door de ademhaling des diers ia de {meeuw veroorzaakt. Nooit verdedigen de beeren zich, en men gebruikt fiechts eene lans om ze te dooden.

In de lénte verlaat de beer zijn hol, en oefent zich dan, om weder vaardig gebruik te kunnen meken van al zijne ver- mogens , welke zoo langen tijd werkeloos zijn geweest. In de eerfte plaats zuivert hij de maag, gebruik makende van onderfcheidene afdrijvende planten, welke de natuur hem veiliger en beter aanwijst ,dan foms de geneesheeren en kruid. kundigen het ons doen in breede naamlijsten van hulpmidde- len,- Na zoo lange onthouding en opvolgende zuivering, wordt eeu matige leefregel noodzakelijk voor den fchranderen beer; bij voedt zich derhalve met visch, en de manier vas zijne vischvangst is inderdaad opmerkelijk, Hij zet zich op Zine achterpooten aan een meer of rivier, en blijft zóó on- bewegelijk zitten, dat zelfs het geoefend oag der Indianen zich daaromtrent foms bedriegt ‚en den aldus geplaatften beer voor een’ afgeknotten boomftam houdt , door het verloop des tijds zwart geworden, In die houding nu wacht hij, tot dat een visch onbefchroomd op de oppervlakte van het water komt fpelen; met ongeloofelijke {nelheid en vaardigheid haalt hij denzelven dan op den oever. Heeft hij op deze wijze

gich eenigen voorraad van levensmiddelen verfchaft, zoo eet -

hij er een gedeelte van op, en verbergt het overige zorgvul- dig voor een ander maal, Hij fchijnt opgemerkt te hebben, datalleen de morgen en dvond gung voor de vischvangst zijn. …_Na zich eenige weken met dit voedfel vergenoegd te heb- ben, zoekt hij er een krachtiger in het vleesch van dieren, die hij zelf doodt of reeds gedood vindt, Vervolgens keert hij weder tot het gebruik van vruchten; zoodat, in den loop des jaars, dit dier, bij afwisfeling , vischeter, vleeschver- flinder en plantengebruiker is,

EN mn mn nn tn a mn En _ a _

ú

SIR WALTBR SCOTT EN DE BEDELAARe

Voer eenige weken deed Sir WALTER scoTTr een toertje te paard, verzeld van een’ vriend, in de omftreken yan Abs sBotsford, Aan het hek van éen afgefloten veld komende, opende een Jerfche bedelaar hem hetzeive beleefdelijk, Hem een’ halven fchelling willende geven, maar geen klein geld kunnende vinden, gaf scorT hem een* fchelling, zeggendes

Daar hebt ge een’fchelling, mijn vriend; maar vergeet niets

dat ge mij de helft fchuldig blijft” —„ God zegene uw Weledele „” antwoorddé de bedelaar , en behoede u, tot dat ik u betaal 1” Á u

EEEN +

LAKONIEK VONNIS. - 5

N ALTER scorr, zegt een Engelsch beoordeclaar , heeft NAPOLEON”s Leven tot negen boekdeelen uitgerekt, om- dat hij den cijd niet bad, er drie te fchrijven,

\ \

EEN ANDERE ROBINSON EN VRIJDAG.

O, den 8 Junij 1827 deed Kapitein BeeCrnyY, naar Komt.

fchatka ftevenende „een onbewoond eiland aan in de Zuidzee „.

waar hij twee. Engel/che matrozen vond, die hier met hee chip William Schipbreuk hadden geleden, Zij leefden even vro-

‚lijk en opgeruimd als ROBINSON en VRIJDAG, roemruchs

tiger gedachtenis. Zwijnen, duiven en fchildpadden hadden zij in overvloed; gelijk het hun aan visch desgelijks niet ont- brak: Beecuvy fchonk hun een” bok, naardien zij met een’ walvischvaarder eerlang eene geit wachtende waren, Voor het overige hadden zij watermeloenen, aardappelen enz, aange- kweekt, en waren te minder geneigd het eiland te verlaten, daar zij hope hadden, van de Sandwich - eilanden of de La. drönen eêne ‘vrouw te erlangene De Engeifchen namen van hier ongeveer 16ooo pond fchildpddden mede, en bragten dezelve, benevens watermeloenen, voor de eerfte maal bin= nen Peter. Pauls-haven , zoodat de Gouverneur met het gar= nizoen een half jaar lang fchildpadfoep konden koken, -

SIR WALTER SCOTT EN DB BEDRÍAAR. 35y-

. ed / Eel

'

ed

358 _ _PREDIKT BET EVANGELIE DEN WOLVEN |

PREDIKT HET EVANGELIE DEN WOLVEN |

J IN MALCOLM kwam, vóór twee jaren met een’ krijgs. man van Kabul naar Calcutta. De Engelschman liet den vreem- deling alie de rijkdommen en paleizen der ftad bezigtigen em hem daardoor een denkbeeld van de gelukkige gevolgen der befchaving in te prenten, en verheugde zich alreeds over den indruk, dien dit alles op denzelven zigtbaar maakte,

„Wel nu,” vroeg hij hem met zelfvoldoening, hoe gevalc u de flad?” „o, Heerlík1"* was het antwoord: Welk j Eene plaats ware dit, wanneer wij hier eens mogten plane » deren!’ En hierbij vonkelden zijne oogen, als ’t ware, in den voorfmaak van zulk een genot. „Wij hebben een fpreek= » woord,” zeide een Armeniër, wien dit voorval door MA Le CoLM werd verteld: Predikt het Evangelie den wolven {°°

HOE VINDINGRIJK IS DE GBESTDRIJVER |

D. vermaarde: BURCKHARDT fchreef uit Kairo, 16 April 1ë16: Sedert vier jaren is hier de pest elk voorjaar uitge- borften. De Turken gelooven, dat alles gefchreven ftaat,’” en dat, wanneer eenen mensch het fterven beffemd is, gee- perlei hulpmiddel hem kan bebouden, Daarom zonderen zij zich gedurende de pest, volftrekt niet af, noemen het God- tergend, zulks te doen , en worden bij duizenden door dien

geefel weggeraapt. Echter vond ik, in het vorig jaar, in

Arabië de inwoners eener andere meening toegedaan. Mij te Jembo, eene haven aan de Roode Zee, bevindende, waar die plaag woedde, vernam ik, dat een groot deel der bevol- king naar het gebergte was gevlugt. En wanneer men hun vroeg, waarvoor zij vreesden, daar toch, zoo zij beftemd waren om te fterven, de dood hen even goed op de bergen kon achterhalen, antwoordden zijs „De pest is eene genade, » welke. God op aarde zendt, om de goeden haastig ten He, » mel te roepen; maar wij gevoelen, dat wij die genade nog » niet waardig zijn, en daarom ontwijken wij haar tot gele- » gener tijd,'”

KOEPOKINENTING, AAN DE KINDEREN DES TÊGENWOORDIGEN SULTANS TE WERK GESTELD.

D. Heer AUBAN, Fransch Geneesheer te Konflantinopel ,

KQLroKINkeTinG, 359.

kreeg, op den r4 Met 1837, bevel, om zich gereed te hau- den ter vgccinering der kinderen van den Sultan, en beften- dig koepokftof bij de hand te houden; en den 16den, ten 9 ure, ontving hij den last, om zich naar het paleis te bes geven, met een’ anderen Geneesheer, die hem tot tolk zou verftrekken. Wij begaven ons,’ dus verhaalt de Heer AUBAN, „Daar eene plaats, ons aangewezen door den Echime s bachi, die, zich daar onmiddellijk bij ons vervoegende, » terftond den Kislar-aga Copperhoofd der zwarte gefnedenen)) » eene boodfchap zond, met wien wij daarop het Serail wer- s den binnengeleid. In’ het eerfte vertrek, waar wij kwa- s»» men, bevond zich de jonge Sultan, 7 à E maanden oud, »‚ dien ik vaccineerde, alsmede twee jonge Prinfesfen beneden de 2 jaren, welke mij achtervòlgeus werden aangebo= se den. Men geleidde mij daarop in twee andere vertrekken s waar twee jonge Dames van den Harem mede de bewer. » king, zonder bedenking of eenigen omflag, even als des » Sultans kinderen, ondergingen, Den s23ften begaf ik mij 3 weder naar het: paleis, alleen met den Kislar-aga, om de se Ontwikkeling der uitbotting gade te flaan: al de ingeënten pm waren welvarende , en hadden fraaije koepokken, Den 28ften 3 gaf ik hun voor ’%t lastst een bezoek, om in deze ge- . ge heime verblijven niet weder te verfchijnen, ten zij eeu nieuwe Prins het aanzijn ontvange. Bij mijn vertrek » zeide de Kislar-aga, terwijl hij mij een aanzienlijk gefchenk ,

» van wege den Sultan, behandigde, tot mij: Dit ontving

„ik uit de hand van Zijne Hoogheid, om het in de uwe

Over te brengen; de Groote Heef zendt u zulks, om u » Zijne tevredenheid te betoonen,”

FRANSCHB ** *“®

» D. Heer MARTIN, eenige Zoon en Opvolger der Han- » delaresfe „in Frankrijk zoo wel als buitenslands in het vak » vermaard otider den naem van MU MARTIN, voormaals Handelaar van Hare Majesteit de Koninginne, en chans Handelaar van het Hof, gebrevetteerd door Hare Konink- re lijke Hoogheid MADAME, Hertogin van Berry, te Parújs,

„in de ftraat Grange- Batelière, No. ar, heeft de eer to,

berigten, dat hij niet verkoopt aan Handelaren, en dat hij » nergens een dépbe heeft, Weshalve dezulken, die werkelijk

P hd

so KRRANBCRE * * * *,

„zijn wrtiket ‘begeeren, Zich gelfeven vervoegen aan zijn

Huis #én. Commetcie,’” a En waarvan, Lezer , meent-ge wel, ‘dat hier fpfake fs? Van een Maifonde on ER ketfel - Handelhuis.) fr.

In eene der drokfte ftraten- van Paris leest men op een uithangbord: rusiLs POUR LES FEMMES, en, vlak daar tegen- over,bij eene naaálfter; CORSETS POUR HOMMES, —o Temporg ! e mores !

DE KAT VAN DEN VODDEKRABBER,. Eene echte Anecdote.

E. dier arme ftakkers, die , met eene lantaren ín de hand, te Parijs geene menfchen , maar lappen en vodden zoeken, een voddekrabber , zoo als men zegt, had eene kat, of eigenlijk een’ kater, met welken hij heel mal was, Met _ een tijgervel, zachte zeden, liefelijk mriaauwen, leerzamen aard , en bovenal eene huisfelijke matigheid (trouwens er viel niet te brasfen of te fnoepen) begaafd, bezat RATON alle vereischten , om zijnen armen meester te behagen. Wanneer de avond viel, ging de een uit, om de ftraten der hoofdftad te doorfnuffelên; de ‘ander, om de daken van de wijk , waar- in hij huisde, te bezoeken, De man leefde ongehuwd , en, hetzij met of zonder reden, hij hield meer van beesten dan ‚van menfchen, Maar, gelijk alles op deze wereld een einde neemt, ten laatíte ftierf de kat. De’ voddekrabber was one troostbaar, en „in plaats van zijnen vriend op den vuilníshoop weg te werpen, waar hij menigeen van diens kameraden had zien liggen, in plaats van deszelfs huid te verkoopen, bragt hij die aan een bekwaam kunftenaar, en liet RATON opzet- ten, Hoe dwaas! roept’ welligt iemand uit: eene kat te beminnen} Lieve lezerl dit is eene dwaasheid , den vod. dekrabber met vele van het fchoon geflacht gemeen, Wel- dra vòlgde de man zijnen geliefden kater, en men-vond kêm, op zekere mórgen , levenloos uitgeftrekt op zijne ‘ar- melijke legerftede„' tusfchen zijn’ haak en voddemaid. De man had geene lijfelijke erfgenamen, maar alleen eene verre bloedverwante, die zich zijns ontfermde, en zijn lijk eene eerlijke begrafenis ‘vergunde. Eene jonge nicht des voddekrab- bers ; naihelijk vervulde aan hem. dien laatften pligt; en, toer de nederige toet met deszelfs lijk was heengegaan , loeg

1 DE KAT VAN DEN VODDENKRABBER, é 361

zij nog eenen blik op de meubellooze woning van haren ar- men oom, als 't ware om een jongst vaarwel te zeggen aan het fchamel dakvertrek, waar hij zoo lang en zoo armoedig a gekluisd en eïndelijk geftorven was, en ftond gereed om een te gaan, toen zij de opgezette kat gewaar werd: door een gevoel van deernis ged reven, wilde zij RATON,den ge- trouwen vriend’ en medgezel des armen vöddekrabbers tot een aandenken met zich nemen; maar wat is dat? welk een gewigt! ooit was eene kat zoo zwaar! Zij ondere zoekt het dier, tornt het los, en het is vol... goud!

AAN DE VRIJHEID.

W anneer in vrolijk uur der lente …_De voorjaarszon de velden ftooft, En aan den landman dubble rente Voor noeste zorg eu vlijt belooft 5

Wanneer dan al, wat leeft , herademt,

En ’t veld in fchooner kleuren tiert , Êén vreugde, één heil het al omvademt ,

__En weêr natuur haar’ hoogtijd viert;

Wanneer het vee, bij ’t darttend fpringen, Den muffen ftal voor 't veld verlaat, En , bij ’t gezang der veldelingen, De landjeugd blij ten reije gaat:

Dan zien we in die natuurtafreelen , Waarin ’e gefchaapne vrolijk deelt,

In deze landelijke fpelen, ì O vrijheid t uw bekoorlijk beeld.

Ook gij máake ons deze aard’ ten zegen, Vermenigvuldigt elken fchât;

Daar elk genot, door u verkregen ,

"Een vieuw genot in zich bevat.

Ook gij herfchept de woestenijen In oorden, waar de vruchtbaarheid Den fchepter zwaait, en maatfchappijen Het toppunt van geluk bereidt.

MENGELW, 1828, NO, 7. Ce id «

»

:

‚362

AAN DE VRIJHEID.

O. vrijheid , braa van heil in ’t levens -

Schoon gij-d’ oadankbre vaak ontvlieds, _

Als hij uw’ iavleed durft. webrftsgven , De Belg miskent dien invloed aen

Ja, wat hem ’c oog ook poog’ te blinden, Of waar hij zij op 't wereldrond ,

Om u, o vrijheid! weêr ce vinden,

‘Slaat hij zijn’ blik op eigen grand,

Hier kent hij keten , band noch boeijen , Wanneer bij fier het misdrijf doemt, En, wie het zijn moog, durft. verfoeijen

Die % kuichlende opfiert met gebloemt’,

Hier durft hij ftout zijn ftem Gerheffen, Barst vrijlijk los op ’t driest geweld ;

Geen ftaatsorkaan zal hem hier treffen Als hiij het onregt perken ftelt,.

De haat voor {noode dwingelanden Is diep hem in de ziel geprent

Hij vloekt hunNint en ordesbanden, Huen’ adelbrief van parkemene,--

Door u. ..} doch waar vind Ik de grenzen

Van't heil, dat ge ons in Neêrland biedt ?

Gij opent aan onz’ alter wenftben , O hemeldochter } 't fchoonst verfchiet.

Blijf dan „o vrijheid! immer wonen

Hier, waar ge uw*° zetel hebt gefticht,

‘Steeds klopt het hart van Neêrtands zonen

Voor u, voor waarheid, deugd en licht.

Wij Belgen, met der Belgen waders

Als tot één huisgezin vereend, Wij fmeeken * U, o Levensedert Geknield op ’t ouderlijk gebeent’.

En mogt de bastaard ooit het wagen, OQ vrijheid! met uw gulden kroon , Uw’ weldoeud’ invloed te belagen, De vloek van Nebrland zij zijn loon!

' P had Ge Per, eef …. ê

| AAN DE VRIJHEID. 363 De brave frijd’ met rusttoos woeden,

‚Als ooit uw troon wonde aangerand ; En, waar kij dien niet kan behoeden,

Sterv’ hij op ’t wrak van ° vaderland! kt

dperen, C. A, OUDEMANS, 1827. Kapitein - Adjudant,

AAN DEN MAKER VAN ZEKER TREURSPEL,

O. roeren wildet gj, en fchokken ans gevoels

% Is prijslijk, vriend! maar och , gij mistet heel uw doel Een vloed van tranen zagen we in uw Treurfpel ftroomen 3 Geen enkel dropje voelden we ons in de oogen komen,

AAN P, Ge WITSEN GEY&BEEK , Ra zm KRITIEK OP VONDEL,

Áicides rust, en, van- di: trots bezeten, Vereent de Dwerg zijn’ wand. 'én lotgenoot, En valt hem aan, In eigen oogen groöt,’ Ellendig volk! ‘wat durft gj u vermeten? - Geen dwerg, voorwaar, bewerke Alcides vátt Zijn leenwenhuid bedekt u ganschen el.

* r' «

oRarscrRreT,

Hie rust geen nooîtverwonnen held,

De fchrik van ’t bloedig oorlogsveld Vergrijsd in ftaat en wapen;

Neen ! afgetobd in *c edelst werk

Ligt hier (kniel, wandJaar, op deez? zerk | Een menfchenvriend te (lapen.

« r

Al zweeg de faam des edlen lof: * “Een dankbre-traan befproeit dit ftof ; De gaam Guvyor zal leveal t . Cea

IN

364 ‚_ GRAFSCHRIFT,

Wat zegt hier %* lofgetuit der faam ? Der ffommen mond. vermeldt dien naam, In ’t dankbaar hart gefchreven,

Groningen, VAN STARKENBORGH STACHOUWEBRe. 1828, |

a

FER DE 6ULIOOTEN-VROUW,-

XIV.

IL heb het fpinwiel lang gedraaid; (leet menig’ winternacht Aan't weefgetouw, en heb met vreugd dan't nieuwe kleed gedacht; Ik heb de kudden op ’t gebergt’ zoo menig’ dag geweid,

Eh klauterend de klip bezocht der jonge’ wilde geit ;

Ik heb ín menig kinderfpel mijn kleinen onderrigt ,

En fprong en loop en fchot en worp werd mij met hen zoo ligt. Thans lijp ik mij een blinkend ftaal, en fnijd me een’taaijen boog— ‚Mijn leer, mijn fchuts ‚mijn hart! gun ‚dat ik met u ftrijden moog’ N Elk rotspad is mij welbekend op Suli’s fteil gebergt’,

En waar de flinke gems verfaagt , daar klim ik ongevergd. Hebt gij nog niet gezien, wat ik vermag in (prong en loop, Geef mij een mannen - waagftuk opmet d’eêlften uit den hoop ,

En wijs me een‘ enk’len tap of klip op Suli-wijd en zijd,

Die ik niet Auks beklaucren zal, tot aller vrouwen {pijt.

Den havik tref ik in de lucht, uit Scherts, hoe fel hij vloog : Zou ik des plompen vijands hart dan misfen met mijn’ boog ? Mijn heer, mijn fchuts, mijn hart! gun, dat ik met u trekk” ten ftrijd, Mijn dochtertje kan fpianen reeds, Wat fpil ik hier den tijd ? Mijn jongfte knaapje loopt alleen. Wat is mijn arm hem waard ? Mijn oudfte gaat alreedster jagt. Wat zorg ik voor den haard ? Met u, inetu wilikte veld! Déár, dáár zij thans mijn ftand ! Biju , bij u ‚dáár, borstaan borst ‚dáár, lieffte, hand in hand *

En val ik , zie niet om naar mij , fchoon u mijn bloed befpatt’; Denk aan den vijand, aan den ftrijd ; denk aan uzelv’, mijn fchat 5 Aan onze kinders, aan uw huis, aan Suli’s heil’gen grond ; Aan Gods gewijde tempels , op zijn heuvels in het rond ;

dan de ssch van uwen heldenffam , en aan een graf, dat mij

En u, in vrije lucht en aard’, ter vrije rustplaats zij !

Naar WILHELM MÜLLER. es Je We UNTEMA.

â

MENGELWERK.

VERHANDELING , OVER HET DROOMEN. Door N °,

ALESSNDER DE KONING,

in leven Leeraar bij de Hervormde: Gemeente te Meppel.

\e

D. Secretaris onzes Departements Tot Nat yvan % Al. gemeen heeft mij eergisteren een’ {chbtik op het lijf ge-. jaagd, die mij heugen zal, toen hij mij kwam vertellen

waaraan ik, in den kroistogt van zoo vele gedachten

en aandoeningen in mijnen geest, en zittende met een: afgemat en ongefteld tigchaam vóór zpo vele bezigheden

niet gedacht had, t. w. „dat ik eene Ipreekbeurt had te vervullen dezen avond.” Ik beflpot mij aan de boete. te onderwerpen, berekenende tijdwinst en ongemak te- gen elkander, en aan het-gu'en dira-t-or maar niet den- kende. Evenwel ‚ik heb dat beffuit weêr opgegeven

omdat ik toch fatfoenlijker mijn Voorlezerswerk hier ein-

digen wilde.

Ek dacht toen-over: dat woordje fat/oen na, en zoo al ik: eene: ftoffé voor thijne voorlezing. Deze is het droomen. Hoe kunnen:tach onze gedachten-reekfen 200 lopen: fatfaen. en: droomen! Ja5 KNIGGE had, in zijn boek over de Verkeering met -Menfchen , gezegd ‚dat het niet fatfoenlijk. was , droomen. in gezelfchap te vertellen ; en , toen mij. dat ' inviel bij het onfatfoenlijke- van boete betalen, riep ik onwillekeurig: „Dat ’s niet

waar ; want: wat -zoudenser‘dan vele onfätfoenlijke lieden.

zijn!’ Men zij het al metsaLO MO eens, dat in vele.

droomen gelijk in vele woorden , ijdelheid is, en zegge.

al: ‘o! droomen is ma el men ís toch vaak gald. MENGELW, 1828, NO, B. Dd

a mp mn

366 VERHANDELING 3

om allerlei droomen te verhalen, en is men daaraan , elk luistert dan als met opene ooren, en ieder heeft er wat bij te voegen. Dit is wel aan kundiger en fatfoen- lijker overgekomen , en dus zal het mij ook niet kwalijk genomen worden ,. als ik eene voorlezing ONE het droo= men doe.

Één ding verzoek ik u, dat ge wakker blijft. ... Neer , dat zult ge wel, als altijd ; maar dat ge niet denkt: van droomen weten we genoeg,” -ofs. daar weet niemand wat van, en hoe zullen we ons dan vervelen !°° Tegen die verveling zal:ik trachten te zàrgen, em, als we al eens aan het droomen raken, zoo wij maar , met genoegen, een nuttig uurtje gedroomd hebben; want

„Fot Nut van *t Algemeen” is’ de iden der broeder. fap wier lid bier bn Ons geheele teven is een droom. „De mijne is ftkoon, maar kort geweests” deze heerlijke woarden fprak MAURITS, cen ‘Graaf van ‘Sakfen, ftervend, tot zijnen Arts. Vóór a2 jaren fchroef jk in het Album van eenen s kort daarna geftorven b vriend ; :

wat zoudt.ge. rüsteloes om eene fchaduní zwoennd. ne Het leven is epn droom, de dood een fluimering.

Gelukkig, die hier droomt van deugd en van genoegen ! Gelukkig, ‘d(e OnGwakts eer hetn éen fchrik bevirg !

Hoe veel ik zoude konnen , ik mag nu ever deze fel ling ; dat men ‘het leven eer’ droom kàn: naemen ,:váaké zoo raadfelachtig , ónwaarfchijnlijk zen :yligtig ! niet wit= weiden , zoo ‘min ‘als daksover , dat:er dikwijls wakende gedroomd wordt ,„ waarvan ik ‘echter ook fpreken maesta Wat al’ voorftellingen , verwachtingen, verbeeldingen, zgelfwoldoeningen, geroegens, fmarten hebben :de menor fehen niet, die waarlijk op droomien en’ bedrog uitkov diens en hoe dikwijls komt de. vraag te pas: Droomt ge?” Ja, ik zelf. heb vele malen letterlijk wäkehd gee droomd. Uit mijne jeugd blijft mij, ochder anderen , altijd bij, hoe ík eens. cen’ vriend, toen hij naar de Leidfche Akademie ging , een’ brief toegezegd had ‚maar

OVER BET DROOMEN. 367.

wìjn adres niet konde wedervindens hij beknorde mij ia een’ brief, dat ik, mijn woord uiet hield; ik antwoord- _ de, verontfchuldigde mij, verzocht hem’ zijn adres , en beloofde , hem dân terftond te zuilen. fchrijven , derd den brief, tae, dn toen werd ik wakker. Lacht mij ever ‘deze dwaasheid niet te zeer uit. lets dergelijks sal u ook wel eens zijn. overgekomen, al biecht gij ‘piet. zoo vrij uit, Ge emit wel eens in uw leven, op klaarlichten dag, zoo gedacht, gefproken en gehandeld hebben, dat het.u bleek, dat ge wakker, in dubbele beteekenis wakker droomdet.-

‚Maar; wij liebben het over droomen in den aap. Zegt ens eens, gi groote , wijze mannen, die Filozofen zijt, en: ’s menlchen ziel en gtest zoo diep hebt ;beftudeerd { wat is een droom? …e „Ja, dan moeten.we u eerst be. duiden, wat de geest is, hoe in denzelven denkbeel- den en gewaarwordingen ontítaan, en ‘wat de flaap is, en”... ver Q Neen! Behooxt er 200 weel toe? Daarr tee: hebben wij thans geen tijd. v— » Nu, wij zullen w'toch radhten te beduiden, wat een droom ie, Hebt - maar geduld!” 0, Wij zien het al! Neemt het ons niet kwalijk, het is of ge al droomen gaat. Nu» ja, our u dan de waarheid te.zeggen, wij weten het ook let regt, en zullen er denkelijk niet goed-achter komen , 00 lang wij omszeiwen.aileen bij -térugkaetfing in aridere voorwerpen , als .án zoo vele fpiegels ;- ein. de Engen buiten oms miet dan door eene middelltdf:,.de zinnen, Wikrnemen,”’ Ja 200: is het: veel beter: ; dan. onverftaan. bake > befchrijvingen van de dingen te: geuerns.en hetis Ons wok gendeg door een’. droom te. verfbaan dat Spel van ‘Onzen. geest met. de kinderen: onzer gewaarwording en verbeelding, dat ons zoo vaak verwrolijkt, veront- reet bf" bedroeft, wanteer onze mioede liden fluimeten.

iMát-ntoet de alleteerfte Uroom van een fnensch één woiider in zijnt. oögen- geweest. zijn 1'Maar- houdt dit wonder - op doot de herhaling? „Met âfle menifcher’, die een: gezond : herfengeftel hebben , houden wif: het- daarvoor , dat onze zinnen de gangen zijn , door welke

Dda .

"368 '_” VERHANDELING ,

onze denkbeêlden” de ziel bereiken. Mar die toegana gen zijn gefloten , en evenwel denken wij. Wij worden aangedaan, en ‘geen uitwendig voorwerp fchijnt in= druk op ons te kunnen maken. : Wij zieh , hooren , rieken , voelen, fmakeh, en fchijnen: het -niet.te doen, Aandoeningen van: verfchillende: foôrt worden in -ons verwekt, en wij: moêten ze ons laten. welgevallen zón- der iets er tegen te kapen hmnee Zoo: gaat: het ed wij droomen.

Waarlijk, het is niet. te verwonderen „dat alle onbe- fchaafde en niet befchaafde volken , welken het: eigén is, al wat zij nies” begrijpen kunren s onmiddellijk af te | deiden van boventiatuurlijken invloed , miet alleen de droo- mén voor iëts Goddelijks en iets.voorbeduidends „aafiza- gen, tmaaf “dat’:bij hen de droomuïtlegging zelfs’ eene

wêrtenfchap was: die hart vaste. regelen fcheen te hebben. Wij. òntdekken: dit, ‘in yozEr’s gefchiedenis , bet eerst bij de Egyprernaren. Van hen ging het.tot de Oosterfclie: vofken „- ook tot Grieken en Romeinen’ vere der over. ‘Het boek, dat. de Openbaring. Gods bevat ; leert ons ‚-hoe de: Vader des: menschdomë zich naar de= zen denktrânt, ‘die aan zijn kind niet zoo- ras konde ontwend worden, -fchikte', en het. dikwijls door droo» men: onderwees,’ die fomitijds; zoa befturende , dat: ze iets Goddelijks behelsden iets toekomftigs aaûduidden 3 zorgende: echter, dat deze manier van onderwijzing nies Schadelijk. werd, en ‘daartee zulke droomen onderfcheis dend kenmerkende.’ Deze ‘opvoedingsmanier behoorde tot- die zaken,: welke een Apostel noemide deecerfte bezinfslen der. wereld,” dat is het A B C van het snênschdom , dat niet tot hoogeren ans anders konde „opgeleid worden,

Hieruit blijkt tevens, hoe verkeerd men handelt met ‚na Reg waarde te hechten’ aan eene voorbeduiding der -droomen,-im onbepaalden zin, en dat flechts omdat ‚het uit onkunde of bijgeloof ontfpruit , bij onbefchaafde ‘zinnelijken plaats vindt. Intusífchen. van de meen dende geaardheïd der droomen. nog nader, . . |

OVER HET DROOMEN. 369

Wij houden uilen de loffelijke gewoonte van flapen aan, en dan te ontwaken, zonder gedroomd te hebben, bewijst onze goede fpijsvertering, en de welgefteldheid onzes Jigchaams en onzer ziele. Maar het is even: waar, dat men altijd -droomt, als men flaapt; doch dan heeft men er geene bewustheid of geheugen van. Wat

men in den voornacht-of morgenftond droomt, wordt _ misfchien ligter-onthouden, dewijl we dan het naaste aan den wakenden toeftand zijn. Evenwel volgt hieruit” niet, dat we in dien tusfchentijd niet droomen; want het

geheugt ons immers ook’ wel: eens, al-ware het flaau- wer, van droomen midden in' den diepen nachtflaap. Datgene in ons, wat de Wijsgeeren ons ík noemen,

houdt nimmer. op te denken; het ís denking. Het zij:

wij waken of flapen, onze geest heeft immer eene. reeks van gewaarwordingen, fchoon vaak zoo verward, dat er in onze bewustheid of in ons geheugen geen fpoor van achterblijven kan. Onze geest denkt ook: als ons lig= chaam flaapt; en dan denken, is oomen

Doch droomen, verftaan in den gewonèn zin van met

bewustheid, kan men voor een tusfchending houden tus=: fehen flapen.en waken , en de. droomende: wordt niet on=

aardig vergeleken meteen orgel, waarin: de toonen klin- ken naar de registers die uitgetrokken zijn,

Jeder ‘droom, zegt de wijsgeerige Arts WEICKARD, heeft uit een zeker gewaarwordend deel of werktuig des gchaams zijnen oorfprong ; of eene, van ’s daags, aan-

houdende en ons in het bed vergezellende aandoening

geeft er aanleiding toe: daarop volgt dan eene fchaar van nu eens meer, dan min zamenhangende voorfteltingen , die met de eerfte gewaarwordingen of het eerst: gewaarwor- dend deel, met de eerfte zenuwentrilling door eenen of anderen “indruk veroorzaakt , die daardoor ongeloofelijk fnel in de ziel vloeit, eene’ gelijkvormigheid, verwant- fchap of: maatfchappij hebben.

Doch dat voorbeelden ons ophelderen wat ik dein Riet zZ00 “duidelijk van de veroorzaking der: droomen , als werkzaamheden ‘des geestes: buiten de medewerking-der

,

370 VEAHANDELING ;

zinnen zoude kunnen seggen. Drong ons een Ikcheftraal in het oog , de daarop volgende droom betreft doorgaans Zigtbare , heldere voorwerpen. Een aangenaam of onsen genaam geluid fchept ons alle de bevalligheid van wellui dende voorwerpen of men droomt van akelige , hoorbe- re dingen, De gewaarwording zij te zwak, om te wor- den opgemerkt, zij werkt toth, onze zenuwen trillen toch, onze geest wordt toch aangeraakt. Zoo verklnart WRICKARD zelf zijn’ droom van heut en hakken uit het rommelen in de kagchel ; kalf flapend gehoord. Zoo doet eene heete koorts van vuur droomen, ezv. Zoo wierp zich zekere Dame tnsíchen de in een tweegevecht met dolken gewapende ftrijders in , werd deerlijk gewond en ontwaakte: eene vrierdin had haar, uit plagerij , acht kens met eene fpeld geprikt.

. Gezonden , zegt men, en door zwaren arbeid afge- raatten droomen weinig, dat uit de groote teveelheid of de te groote fchaarschheid van levensgeesten verklaard wordt, door welke beiden de indrukfelen niet zoo goed. kunnen waargenomen worden, als bij middelmatige hig- chaamsfterkte , die de trilling der fnaren van ons gevoel gemakkelijker, en den loop der geesten geregelder zijn doet. Ik mag het lijden, fchoon mijne eigene onder-

vinding bedenkingen opwerpt.

"Dat men veel tegen den morgenftond droomt, is om- dat de veerkracht der zenuwen en fpieren dan der her- ftellinge nabij is, en, dewijl uiterlijke voorwerpen geene. nieuwe gewaarwordingen werwekken; wekken alleen in= wendige bewegingen de verbeeldingskracht op, Bij den in flaauwte gevallenen is gebrek, bij den dronkenen te groote overvloed van levensgeesten oorzaak , dat zij zelfs tot droomen buiten ftaat zijn.

Ik vertelde u ftraks , dat wijze meníchen wakend wel - eens droomen kunnen; en nu valt mij in , dat gekken of waanzinnigen dit zelden of noeit doen, t. w. in den zin, waarin wij er nu ha fpreken , met bewustheid. Dat 's toch. vreemd, en, zegt men , zij flapen meestal op den rug, els de kinderen, die zeker voel minder dan

OVER HET DROOMEN. shr

votwasfenen droomen. Ik weet niet, hoe ik dat alles #oó weet 3 maâr wel, dat ik het weet en onthield; en é&r wel eens over dacht en pfettte en las, Het is dus al vadt geen regel zónder uitzóndering , det met op dén trug moet liggen om te droonten, tT Is jammer , dat men er zoo weinig aan doen kan, om eens genoegelijk te droo= men ; dit zoude Ors de treurigheid van thenig een dag nog ál wat verzoeten: maar men ziet w@l éens, dat de pot ging tot genoegelijk droomen êen onaangehaan gevolg heeft 5 gelijk het mogelijk waar is, dat het getal der on aangepame droomen het gtootfte is.

Ik wil gelooven, dat men veelal dteomt van heise óns ovérdag ‘of onlngs bezig hield; maar, hoe vele ' uitzondering! Droomt men niet even dikwijls van dif. gen, nooit of in geene jaren gedacht, zelfs wanneer het den of ámder, kort vóór den! Aaap gebeurd, diepen ine druk op den geest gemaakt had? Kan men niet de verfte foekomst en het langstverledene , de grootfte afftanden , vorige eeuwen en de. ons onbekende eeuwigheid in der droom verbinden , zonder dat het jongfte , dar ons beje- gende , er nvloelt ?

Heeft het tempéräment op âlles, dan heeft hét ook op het droomen grooten invloed. Lieden vin een gezond geftel, en welvoorzien van goed bloed, drootmen vaa eten en drinken , zingen \ danfen eh fpelen veel 4 die eeù taái en flijmerig bloed hebben , vin fchepdn «ee « Íxs, euidat ze van water ezv, droormen ; galachtigen; van kibe belen , vechten; melancholieke vat deod, wfbotden 3 fpoken , duivels en meer nare dingen.

Ik zoude ook wel durven vastftellen , dat de drooes, b. v. , van een' boer, die mooit verder dan: zijt dorp of de markt kwam, en niets weet of leert dan hetgeen Hij werktuigelijk doet, veel verfchilt van den' droom tens Dichters of Wijsgeers. Niet dat befcheafiden , vlug em diep denkenden ältijd even wijs droomen , neen , -dik- wijls nog gekker dan weetnieten of dommen ; maar hunne droomen zullen toch wel voller van inhoud , raimér van omtrok , hooger E vlugt zijn.

87 VERHANDELING 9 >

Over het geheel. js- uitgebreidheid. van ruimte en tijd eene eigenfchap der droomen. Men reist naar de verfte ftreken, làat groote gezelfchappen van levenden: en doo- den verfchijnen, bouwt en werdelgt heele fteden en rij- ken , verbindt jaren en eeuwen , hemel en aarde, maakt plannen op plannen, en ftelt gebeurtenisfen op gebeur= tenisfen daar. De verbeelding, de beste tooverlantaren , fchildert ‘ons tooneelen in menigte, die ons beurtelings ontzetten „… bedroeven , en doen lagchen. Ook vlugheid is den droom eigen, zoodat we nitt alleen hard loopen

en rijden, maar vaak magtig hoog en fnel vliegen kun-

nen. Onze geest, in zijn’ afgetrokken’ of eenzamen ftaat , denkt gedachten, maakt plannen, vindt zaken uit, tot welke hij, in wakenden toeftand , met alle moeite en tijd buiten ftaat is. Scheen het niet wel eens, alsof het lig- chaam den geest had gehinderd, en deze, van de,boei ont(lagen, te vlugger werkte? _

_ Men weet van een’ Wiskundige, die de oplosfing der moeijelijkfte voorftellen in den droom vond; van - een” Arts, die- eens , droomend, het berigt. van een’: kranke las, die hem vele oefening kostte, over dat berigt zijne gedachten mededeelde , geneesmiddelen voorfchreef , wakr- van hij, ontwaakt, het met verbazing gevonden. voor- _ fchrift goedkeuren moest ; van een’ Dichter „die ‚in zijn’

droom, het plan van een zijner beste dichtftukken ont-

wierp; en met hoe vele, voorbeelden ware dit te {laven welker waarheid niet- kan betwijfeld worden! Mijzelven is dit meermalen bejegend; doch de vermelding vooral ‘van twee hiertoe betrekkelijke gevallen laat de tijd niet:

\

toe. Eem van dezelven behoort tat de zonderlingften , -

tot „welke ook. deze behoort, dien ik eens van den Heer VAN'GOENS-las. Deze was elf. jaren oud, en, in zijn’ droom op de Latijnfche {chool, De leermeester wierp eene vraag op , rakende den zin eener Latijnfche.phrafis. Hem den eerften , wordt zij gedaan. Hij weet het niet , zweet van angst in zijn gepeins. Die naast hem zat gaf alle teekenen van ongeduldig verlangen ; en dezen hoort eindelijk vAN GOENS de vraag terftond en goed beant,

OVER HET. DROOMEN. 337

woorden, en konde zelfs niet begrijpen, dat hijer niet op had kunnen-komen. Dit, zegt hij, heeft altijd mij ge- ‘troffen. Hoe! de ziel, die met;de grootfte infpanning zoekt , wordt, in eene feconde, de ziel, die het vindt, Zelf. weet men het niet, en weet het wel, Deze droomen ‘zijn gewoner , dan men ‘denkt. id

Maar, ik ga tot het nut der droomen over. . Met ver Scheidene voorbeelden uit de ongewijde gefchiedenis zou- de het kunnen bevestigd worden, dat er- droomen gee droomd zijn, aan welke de uitkomst volledig heeft be- antwoord. Altijd denk ik , met achting, aan dien Leers aar, die , op zijne eerfte flandplaats , den door verkeerde Godsdienstbegrippen verbijsterden-Dorpfchoolmeester red= de van den zelfmoord, door te droomen, dat hij dien beging; aan dien. losbol, die, met het Christelijk voor- beeld zijner vrouw fpottende,.den dag zijns doods -zich hoorde aankondigen, en waarachtig bekeerd werd, om op dien zelfden dag goedsmoeds te verfcheiden; en aan die vrouw , die de zonderlinge lotgevallen , aan haar hu- welijk verbonden, zoo wel als hare huwelijkskeuze , vooruit gedroomd heeft. Ik zelf (en niemands ongeloof neemt mijn geloof daaraan weg) droomde, vooral in dat half jaar, dat ik in mijn Sliedrecht wist dat ik tot u zoude komen, van gevallen en ontmoetingen, die mij zóó zijn bejegend, dat ik, aan dezelve denkende, te- vens aan die vooruitgezigten denk, En is er al eens ie- mand , die zich niets ‘bewust is van zulk flag van droo- men „en ze daarom loochent , dien zeg ik , wat LA v TER van het voorgevoel zeide: Wat in fommigen , al ware het.maar in. één, zeker plaats heeft , kan in allen zijn , al wordt het niet. opgemerkt.” Voorts hetgeen ‘ik onlangs in het Gezondheidsboek van den. Arts wir- LICH las: Waarom hieraan getwijfeld, als men gee looft, dat de mensch, ook in zijne: kleinfte aangelegen- heden , onder. het toezigt der, Voorzienigheid ftaat 2”.

“_ Werk ik zoo niet het bijgeloof in de hand? Dat deed ik, indien ik , in den eigenlsjken zin ‚den droom voorzeg- gend noemde. Maar neen ; hij is óf gebaren uit die -ver-

\ 374 “_« VERHANDELING,

soedens van de wekomst, wastaan men, door omften= dighederi , en overweging van dertelver zamientrang , ligtoe Wijk denkt, Óf hij behoort tot alle die voortbrengfelen on« zêt verbeelding , wiarvan de geest er duizenden kan fthep= pes; onder welke ligt éen pátr gevonden wordt, door de uitkomst bevestigd. Immers, niet alle droomen , die miâruk op ehs makef, komen uitz vele blijven zonder gevolg, en zelfs beuzelachtigd, vergetetie, eh welket voorbeduiding nutteloos was , worde vervuld. -

droomen hébben gtootef nat, zorder dat wij ze als Profetiën aafmerken,

Ja, al$ tmen zoo eens, regt genoegdlijk , droofnt, vast redding uit bezwaar, van voorfpoed en vermaak , van de vervulling onzer wenfchen, dat beurt niet zelden et reêrgebogen hart magtig op, en ftemt onzen geést , als ware tegenwillig , tot opgeruimdheid en vreugde. Als men zoo , zonder moeite , in zijnen droom, als ván zel- ve is gekomen op de gene of andere ontdekking, : het een of ander goeds en gewigtigs leerde , en , bij den aanvang der werkzaamheden wan den dag, zich even zoo vere blijdt, als verwondert, over de nachtelijke verrigtingert van onzen geest, hoe onbetaalbaar is dan die droom! Wie zoude zich elders ín gezelfchap gement hebben , dan daar in den arm des flaaps ?

Meer dan ééne belangrijke waarheid wordt ons door het droomien geleerd. Het loett ons menfehenkenhis , doof zelfkennis. Niet alleeh en riet zoo zeer de mate onzer gezondheid 5 maar ook, en zeker zer veel meer, Ons temperament, (en hoe allernoodzakelijkst is de juiste ken his daarvan tot onze zelfbeftering , en alzoo voor onze deugd en gelukzaligheid!) maar'ook de mate van onze verftandelijke befchaafdheid , en der talenten van onzett geest, blijke ons uit onze droommen. Zij teeren ofis desk aard van onzen geest duidelijker kénnen; zij overtuiger ons , dat dezelve een altijd onafgentat, uitgebreid , en.… ja, cen ecuwig werkend wezen is dat zich kan verheffen boven het tigchaam , over het ftof der vergankelijkheid , over «de grenzen des tijds, in eene eindelooze ruimtes

OVER HET DRGOMEN. 373

Gaat er, als .wif: flepens ook, iets im ons om, of ‘ftaar onse denking. (til 2. Onze- droomen antwoorden, de-menseh blijft een altijd denkend akijd werkend wezen. De groote Zedelceraar nBINSLAED zegt ergens: Ex is eene uitlegging. van droomen die zeker is eh nuttig wamrer Wij, namelijk , ‘uit dezelve njet zoa zeer gisfens als wel leeren, hoe wij zijn, welke neigingen zich het eeste în ons verfchuilen., en aan welke feilen wij: hes meeste onderworpen zijns De Ouden, met name P L-An TO, ZENO;, PLUTARCHUS, hebben reeds getoond, dat men uit de droomen zijne gebreken en zijne vordèrins gen in het goede opmaken kan, En zoude dít niet zoo zijn? Wakende kunnen wij onze neigingen wederftreven en beletten vrij voor den dag te komen, Onze bezighe- den, zorgen, verftrooijingen, en’ de voorwerpen, die ons omgeven, zijn, bij dan dag, zoo menigvuldig, dat de verkeerde neigingen des gemoeds gemakkelijker tegen=t geftaan of rooeijelijker opgemerkt. kunnen wotden. Doch gansch anders is dit in den flaap., Dan is de gtest aart zichzelven ‚overgelaten $ dan handelt hij, zoo als hem el- gen en natuurlijk is3 onze neigingen nemen dan een’ vrijs. en doop , en zoo wordt ons duidelijk getoond, aan wel-. ke zijde ons hart het zwakfte en het-onguiverfte is, De Godsdienftige bidt dan aok gaarne, wel wetende, dat. hij. aen om de reiniging zijns harten bidt; Ee

Verkwik ons door een zoeté rust, Ofm goed te ‘doen met nieuwen Iust f Dat onze flaap gematigd zij,

En Zélfs Uw’ vaam tot eer gedij’t hl

Onze flaap is het natuurlijkfte en bevalligfte. beeid onzes doods, dat ons gegeven kan worden. Zoude men dt alleen tot ons ligshaam bepalen; niet tot onzen goest uitftrekken moeten 2 Mij heugt, eens. te hebben hooren zeggen, dat'de flaap , of de droom, het model fchijnt van, onzen afgelcheiden (taat. Aangenaam vorrasfend was mij dit denkbeeld. Ja, gelijk ons ligchaam rust a den arm des (lmpe, ‘zal het eenmaal in den, azm zijns

376 " VERIANDELINC, 8

broeders ‚rustend, Maar’, fleapt het in den dood, niet al- zoo onze “geest. Hij werkt, als buiten het ligchaam 5 en doorzweeft de geheele toekomst. Dit werken, en dit zich. uitftrekken tot het toekomftige , behoort beide , naar de leer des grooten LAVATERS, tot het wezen _ van onzen geest, en zal zich eens heerlijk ontwikkelen De ftaat des drooms zij-ons dan vrij de beeldtenis der afgelcheidenheid onzer ziele van ons ligchaam! In die donkere eenzaamheid ontvangt de geest opvoedingslesfen die hem voor den toekomenden ftaat na den dood toe- bereiden.

Laat mij nog iets opmerken. Er vallen ons vaak ge- dachten ins verhevene, juiste begrippen, zelfs boven- ‘zinnelijke denkbeelden. In één oogenblik ontwikkelen zij zich. Helder én vast liggen zij in ons begrip. Toch ftaan zij in geen verband met. hetgene wij te voren daeh- ten, noch met eenig iets buiten ons. Vanwaar komen die invallende gedachten? Zouderi ze ook, in onzen fiaap, door onzen geest zijn gevormd, ontwikkeld en uitgebreid? En hoe veel zijn wij dan , buiten ons toe- dogen en weten zelfs, aan den in het verborgene goed- ‘goenden , ‘Vader der menfchen voor onze droomen ver- pligt! daar toch onze zintuigen, en ons omringen- de dingen ons belemmeren, om die gedachten te vor- men, die wij nu zeggen , dat ons invallen. Wat volgt hier meer uit? Dit. Gelijk de flaap ons toebereidt tot onze werkzaamheden op den dag, alzoo zal de afge- fcheiden ftaat van onzen geest in den dood eene op- “voeding, eene ontwikkeling zijn tot de werkzaamheden van dat onverderfelijk leven, dat de Bijbel toezegt aan het ligchaam’ en ies geest van Gods dankbare ver- eerders.

Wat zamenhang pe ‘tusfchen deze menwersië en de wereld der geesten! wat analogisch verband - tusfchen de openbaring. der- natuur en -die des Bijbels! wat-tref- felijk geheell welke vaste en-digte- aaneenfchakeling ! welke zoetvoerige Ove en bm in de hee vari--onzen Vader! --- RE -

IOVER MRT. DROOMEN. 877

“En nu goeden nacht, o'onze ontflapene diecbaren f ‘en == onze dag bezorge ons dien goeden nacht!

Hoe troost in ’t fmachtend. avonduur | De dauw der lavende natuur Ee Den moeden huurling, die zijn jongfte kracht voelt zinken ; Hoe lieflijk zwelt hem ° leger aan, Als hij zijn taak ziet afgedaan, “En hem de zoete flaap de toekomst san doer: blinken !

Zoo is de dood , die eens‚ons. wacht, Zijn koéle, kalme, lange nacht | Is weldaad der natuur, die ons Gods hand: bereidde, a Hoe diep miskend ook van den mensch, Eens wordt hij hier zijn zoetfte wensch: Dezelfde Vaderhand fchiep, ons ter laafnis, beide, *

„Neen, Hemelsch Vader! in den: dood Is uwe liefde ruim zoo groot. De flaap laaft van één’ dag, en fterkt tot nieuwe zorgen; Terwijl de dood verkwikking fchenkt Van elken dag, die ’t harte krenkt, "En kracht en lust herftelt tot eenen eenw’geri morgen,

d

had

GENEESKUNDIGE. WAARNEMING.

Door

han

An ‘Je VAN DISSEL, JZe

Med. et Chir. Doct., Oud- Officier van Gezondheid: Ber Zee, Lid van het Genootfchap ter bevorde. _ ring der Heelkunde te Amfierdam, en prak-

'_Sizerend Geneesheer te Zutphen,

Tosen men aan eene Geneeskundige Waarneming geene belafigrijkheid zal kunnen ontzeggen,“ wanneer dezelve de herftelling aanbiedt eener ziekte, welke men ; in het gegeven geval, woor hopeloos meende te. moeten hus den:, vooral indien deze is bereikt door koogsteenvoudige

}

s18 CENERSRUNDIGE WAARNEMING.

ém zabhte middelen, dan heeft de Waarneming - wel- ke ik ga mededeelen, op dien titel onbetwistbaar aam fpraak.

Den 5 December Il, werd mijne hulp ingeroepen ten behoeve wan Mej. s., welke , federt eene reeks van jaren , ten huize van den Heer en Mej. W. » hier ter ftede,, haar verblijf heeft. Reeds had ik van haar hoorer (preken n als van. eene zeer ongelukkige Lijderes , die, na langen tijd aan eene buitengewone uitzetting der lever geleden te hebben, (welke echter’ hare ‘gezondheid niet merk- baar krenkte) thans, federt eenige weken de verfchrik- kelijkfte buikpijnen leed ». waartegen geene hulpmiddelen iets fchenen te vermogen; zoodat hagr gewone Genees- heer dan ook haren toeftand voor volftsekt ongenaes- lijk had verklaard, en men zijn Ed., op het laatst , niet dan met moeite ‘had Kunnen bewegen ; ; de Lijderes nu en dan te komen zien, ‘daar hij ‘herhaald en beflisfend bêtuigde, dat hij er niets ‘verder aan ‘konde doen, en hare ziekte flechts pls uitftel van leven Cwvaarfchijnlijk bedoelde zijn Ed. van Sterven) moest befchouwd wor- den. Ik zal wel niet behoeven te zeggen, dat ik hui- verig Was, Mij naar -zulk-eene Zieke te begeven, als geen de minfte hoop hebbende, iets goeds te zullen kunnen uitwerken dádr, waar een kunstbroeder, welke kan geacht worden mij in geneeskundige ondervinding te overtreffen, de zaak voor wanhopig verklaard had. Ik begon dus met,.ap: deze gronden, het aanzoek te weigeren; dan de heufche en vriendelijke drang van de: betrekkirgen der ‘Lijderesfe “bewoog: mij eindelijk er in toe te'ftemmen, weshalve ik mij: op den é Dec. naar het ziekbed van Mej. s. begaf.

De Lijderes: was eene: ongehuwde Jufvrouw, bijna 48 jaren oud, welgevoed , van een bloedrijk temperament , en welke: federt: kórten tijd hed Ópgdhoudef: men- ftruêren. Zij had dteeds eene redelijke gezondheid geno= ten , uitgenomen dat zij vóór eenige jaren eene begin- fiènde verharding der Jever meende te befpeuren, ens hierover toen met eenen elders: wonenden ‘Gencesheer

GENEESKUNDIGE WAARNEMING. 329

raadplegende, ván dezen het advies ontving, dien pot zoo als hij zich uitdrukte, niet te roeren: nu, die pot werd dan ook piet geroerd, gistte' en werkte op gijn gemak , en vormde die onnatuurlijk groote lever, welke het goede mensch nog omdraagt en wel tot aan het al toe. zal blijven omdragen.

Ik vond de Lijderes in eenen beklagenswaardigen Loge tand. Zij wentelde zich, door ondragelijke buikpijnen

emarteld, door het bed, en, zoQq men haar hierin nieg met kracht terughield , over den grond: er waren. flechtg zeer geringe tugfchenpoozingen: de pols was klein Ínel en ongeregeld ; de huid droog en.heet ; de tong met eeng vuile, melkachtige korst bedekt; de;oagen rood en glinn

erend; een Hippocratisch aangezigt; geen buitengge wone dorst; in de vrije oogenblikken meer eetlust, dag men vermoeden! zou; de buik, door de vergroote leves van een’ ontzaggelijken omvang s gefpannen, en in het onderfte gedeelte der linker navelftreek geene aanna king duldende, van wege de „ondragelijke pijn daar ter plaatfe; de urine weinjg en hoogrood; hevige bengauwdp heden wáór den ftoelgang (die zeldzaam was), pn ver ' meêerdering van pijnen na denzelven; de fgces natyurlijk en gebonden, alleen (en dit trok vooral mijne opmer king) in omvang mecr het aanzien hebbende, van een zesjarig kind, dan van een volwasfen mensch, te zijn. …Ik had weinig maeite, ‘alhier Enteritis chronice te herkennen, gepaard met aanvankelijke vernaguwing van een gedeelte van het ontítaken ingewand, waarfehijnlijk van het Colon. desp.' (kenbaar uit den kleinen, omvang der feces , vergeleken met de toevallen.) Mijne prognafis was weifelend: bij den aanvang der ziekte geroepen ge» weest zijnde, zow dezelve gunftiger hebben kunnen wes zen; thans echter was ik niet in ftaat, de voortgangen dezer langdurige onrfteking juist te bepalen , en hoopte dit uit de werking ‘der geneesmiddelen beter te zullen, kunnen afleiden.

Ik liet mij natuurlijk de Jaatst voorgefchrevene gecep= sen soonen, en vond, niet zonder verbazing, (daar:de -

«

t

s6o, "GENEESKUNDIGE WAARNEMING.

huisgenooten mij ftellig verzekerden, dat de ftaat, waar: in ik de Lijderes zag, nu reeds bijna eene maand ge- heel dezelfde geweest was) de meeste voorfchriften voor het grootfte gedeelte, te beftaan uit eene Opium bereiding. Ik zal dezë behandeling niet ontleden: de

_ Lijderes kan toen anders geweest zijn; de wijze van

zien verfchilt, enz. enz. dus dat zij zoo! hoewel ik niettemin openhartig beken, dat mijne inzigten te be- krompen zijn, om die diepte van wijsheid te peilen ,

welke het voor noodeloos heeft gehouden , de antiphto=

gistifche behandeling aan te wenden bij eene volbloedige vrouw, bij wie de natuur kort te voren: de wegen der gewone periodieke bloedsontlastingen gefloten had , en, in de plaats daarvan, Opiur\ toe te dienen, met het voorfchrift, om, bij vermeerdering van pijnen, ook het getal druppels te vermeerderen , enz.

Ik befloot , overeenkomftig mijne diagnofis te werk gaans de, met eene zachte antiphlogistifche geneeswijze te be- ginrien s ik verbood. alle voedfel , uitgenomen befchuits- waterpap van dezelfde dikte als men die aan cen kind van drie maanden toedient; tot drank liet ik eene flappe Jaauwe amandelmelk ‘gebruiken ; gaf inwendig het Extr. H. Hposc..n. , met melkfuiker afgewreven , tot de geringe hoeveelheid van twee greinen daags; fchreef- laauwe voetbaden voor, en liet twintig bloedzuigers op de lin- ker navelftreek aanleggen , met het voornemen , om alsdan later, des vereischt wordende , tot algemeene bloedsont= lastingen, In één woord tot den ruimeren omvang der Meth. antifpasm'-antiphlogistica over te gaan, en mij noch door den kleinen pols, noch -door de oogen- fchijnlijke zwakte, welke natuurlijk debilisas indfrecta

was, te laten terughouden (*), Ik had dit echter ge-

(*) Onder de duizend-en-één onaangenaamheden dezes levens behoort, zonder wederfpraak , die, van niet begrepen te worden, Toen ik, eenige jaren geleden, in dit zelfde Maandfchrift eene proeve leverde over mijne behandeling der Cholera Morbus in Indië, hebben fommigen gemeend, uit den loop der aldaar: aangegevene. geneeswijse, in-

/

Ld

bd

GENEESKUNDIGE WAARNEMING. _ Sr

lukkig ‘niet fnoodig; ‘de bloedzuigers deden eene volko- mene: uitwerking; den. volgenden dag was de pols rui- mer, de pijn dragelijk , en ‘de facies Hippocratica ver« dwenen. Ik ging met. deze zelfde eenvoudige behandeling; voort , raadde nogmaals tien bloedzuigers aan „welke ech- ter niet gelegd werden , naardien, de pijnen ‘allengskens verniinderende , de. Lijdercs gemakkelijker werd en de huid= uitwaleming zich herftelde; zoodat ik in waarheid kan

É gn : Vi te kunnen opmaken, dat ik de leer van BROUSSATS met geestdrift was toegedaan. (In ’t voorbijgaan gezegd, wordt, zoo gls men mij meldt, thans, bij de behandeling der CAo= - lera Morbus, de: aderlating, die ik te: Malakka het eerst bij die ziekte in het werk ftelde, en hetwelk de Jndo - Chiriefe

Gleaner ìn der tijd heeft medegedeeld „genoegzaam algemeen ,

met hét beste gevolg, aangewend.) Thans, daar het on= derhavige geval eene plaatfelijke bloedsontlasting dringend eischte, zal dit gevoelen er misí{chien niet op. verminderen 5 en echter moet ik openlijk verklaren, dat zij, die dit vere meenen mogten, zeer bezijden de waarhéid zijn, daar ik de aanwending der leer van BROUSSAIS, Ín onze ffreken en bij onzen landaard, voor geheel ondoelmatig en fchadelijk hou- de, er ik veeleer geloove, dat zij, die zich, in ons Vadere land, door de lagchende theoriën vanden Parúfchen Hooge feeraar hebben laten wegflepen , vroeger of later van derzer= ver toepasfing zullen terugkomen, of dezelve ten minfte arnmerkelijk wijzigen. ‘Het lijdt bij mij echter geen twijfel , of ook deze leer zal, bij derzelver verdwijnen, eenen welda- digen invloed achterlaten, en een meer helder licht blijven verfpreiden op de inflammationes occulte ,dan er tot nog toe over was opgegaan. Dit is bij alle Systhemafa (dat van BROWN b, v‚) altijd zoo geweest; het ís de weldadige flib… be op den akker, na eene overftrooming. Het zij dus verre van mij, op de voorftanders dier leer te fmalen, Ik eerbie- dig’ hunne bijzondere wijze van zien, als een onkreukbaar regt in het eeuwig vrije gebied der wetenfchappen, Het mag overigens met het heiligdom der Geneeskunde wel het- zelfde geval zijn als met het hemelsch Jeruzalem, dat twaalf poorten heeft, en waar men dus zeer wel hopen kan bin- nen te geraken, al verkiezen niet allen door dezelfde deur te gaan. en MENGELW. 1829. No. 8. Ee

383 _ GENEESKUNDIGE WAARNEMING. |

zeggen, getroffen te zijn geweest over de fpoedige welda- dige uitwerking van zulk eene geringe plaatfelijke bloeds- ontlastind. Den r3den dag , nadat alle toevallen langzamer- ‘hand verminderd waren, hadden dezelve geheel opgehou- den ; geene pijn hoégenaamd was meer aanwezig ; doch eene hevige koorts begon zich te verlieffen , gepaard met deli- rium ferox. Ik kan niet zeggen, dat deze koorts mij bij- zondere onrust baarde, Dezelve was zoo natuurlijk het gevolg yvan het aanhoudende doorgeftane lijden en flapeloos- heid, dat ik befloot , - geene andere geneesmiddelen toe te dienen ; dan ik tot nu toe gedaan had, maar mij alleen te bepalen tot het aanleggen van Spaanfche vliegen op de dijen en kuiten , als tegenprikkel voor de zoo zeer , gedu- sende eenen langen tijd , confenfueel geïrriteerde herfenen. De uitkomst. befchaamde mijne hoop dan ook niet: na twee dagen liet de koorts na, en vertoonde zich niet welr; het delirium ging over in eene zachte melancho- le, welke na korteh tijd geheel verdween; de Lijderes at gu met fmaak, had geene pijnen, zat den geheelen dag ops de feces hadden den gewonen omvang teruggekre- ger, en ik- had het genoegen , haar als herfteld te. kun- sien: gelukwenfchen. De vreugde en dankbaarheid der Lij- deres was onbefchrijfelijk „daar zij zich , op het aanhoudend verzekeren van haren vorigen Geneesheer, als werloren befchouwd had. Thans, terwijl ik dit fchrijf , (het laatst van. Maart 1828) geniet zij , federt ruim drie maanden , eene ongeftoorde gezondheid , eet aan tafel alles mede, en heeft zichzelve niet zóó ontzien als ik wel wenschte , daar zij zich in die gure maanden aan de open lucht heeft bloot= gefteld, en, zoo ik mij niet vergisfe, ook weder aan, het behandelen der wasch op den zolder is werkzaam geweesr. Daar ik de lang ontftoken geweest zijnde darmbuis ver- meendé te moeten wantrouwen, als geneigd om weder in dien zelfden ftaat over te gaan, gebruikt zij nog da- gelijks, op mijnen raad, eene geringe hoeveelheid Ezxer. Hyosc., om derzelver natuurlijk verhoogde gevoeligheid te temperen. Een tijdsverloop van drie maanden , echter doet wij thans het beste hopen; en ik heb ook die beves-

CENEESKUNDIGE WAARNEMING. 383

tiging der genezing. willen afwachten, vóór ik deze Waard. heming mededeelde.. Dat echrér: het aamrwezen van-die omtsaggelijke lever-masfà op den duur ònrustbarend zou kunrieù worden , :#l - ieder ligt befeffeh ; terwijl geen mentchelijke kunst-in-fteat is, dat chrortisch gebrek: ‘te herfYellen. - Hoe dit vok zij, ik ‘zal’ mij fteeds: gelukkig tekenen , daor eêne’ doelmatige , “eenvoudige en zachte behamdeling het werktuêg geweest: te: zijn”, waardoor eerië Lijdéresfe ; die het tur Van. haar-ftèrven: finds weken that amgftig verlangen verbeïdde , et hetwelk ieder, die haar zag; aîs B wenfchelijkfté- zàak -voor haat” hieende te moeten af bidden „drie maanden : levensgenot gefmaakt ‘heeft , (riet te waarderen dan door hen, die hetvelve eenmaal zoo pijn- Hik. gemist. hebben) en alzoo het ware en éénige doet det EL in dezen. te hebben mogen | bereiken. od ie

Mel

\ "aq

QVER DEN. EERSTEN GROOTEN MOGÓL BABER -KBAÁN , 5 KEIZER VAN INDIË, EN DESZELPS GESCHRIPTEN. !

(Zie 5 mans Memoriën , door LEYDEN €En ERSKINS u | 1Ba6 te Londen uitgegeven.)

IR ontchdn MOHAMMED, bijgenaamd 5 4. Ber, of de Tijger, onder welken naam hij meest bekend is, was een der in Azië zoo veelvuldige veroveraars ‚die get ‘begonnen werk va zijnen voorzaat TIMUR òf TA» ME RLAN ‚voltòoide, Indostan aan zich onderwierp , en (iets, t welk in" Azië veel’ minder’ gemeen is) eeh - duurzaam. Rijk ftichtte, (dat van den Grooten Mogof) althans hetwelk derdehalve Eeuw in ftand bleef , en waate van de bezitter én naan nog, onder opzigt of liever in de gevangenis der Engelf/chen , die zich Befchermheeren wan zijn Rijk noemen’, met een gezin van wel 2ooo per= bren’, te Delhi vertoeft. Zoo BAB ERechter niets meër ‘dan verdveraar , óf zelfs (tichter, van een Rijk was gé- ‘Weest, zouden wij van hem zwijgen: ‘maar hij was, veèl sheer; hij was Gefchiedfchrijver , Aardrijkskenner eh S4a- dishens: hij vertoont, in de” gedenkfchriften van zijn le- Ee a

384 OVER DEN EERSTEN GROOTEN MOGOL.

ven (*), van zijne daden en veroveringen „door hem na- gelaten, en ohlangs door den arbeid van twee geleerde Engelfchen , in eene vertaling uit het Twrksch , in ’t licht gegeven , eenen ‘Ridderlijken moed , gepaard aan. goedhar- tigheid, apregtheid, rondborftigheid , fchranderheid , en zekeren naïven kinderlijken toon ; zoodat men achting voor

den man opvat. alis hij een veroveraar. Hij fpreekt zoo.

eenvoudig, zoo natuurlijk! De Oosterfche bombast is hem zoo vreemd! Het is bijna zonderling , dat een Turk zoo kan fpreken (want het geflacht van TA ME RLAN was van Zwrkfche afkomst, hoezeer oneigenlijk Mogo= Jen genoemd). Men zou bijkans zeggen, dat de Verta- lers daaraan eenig deel hadden, zoo de naam dier Ge- leerden daartegen niet een’ volkomen’ waarborg oplever- de, en de toon zelf , hoe eenvoudig ook , nogtans geheel Oostersch is. Wij zullen dit door eene-en andere proeve doen blijken. Samarkand, het beroemde verblijf van TAMER- LAN, was door eenige Opperhoofden van BABER”S eigene Natie belegerd , terwijl hij zich in dieftad bevond, Hij befchrijft den nood derzelve aldus: „/Het was nu » de tijd, dat de granen rijp worden; maar niemand had », iets ingebragt. Daar de belegering langen tijd geduurd had, waren de inwoners in groote ellende ; het gebeurde ‘» zelfs, dat de armen honden- en ezelsvleesch moesten ‘» Eten. Voor de paarden werd het voedfel ook fchaarsch ‘„ en zij moesten zich met boombladen behelpen : de on= ‘„ dervinding heeft geleerd , dat de bladen van den moer- bezieboom hen het best bekwamen. Velen gaven hunne paarden ook geraspt hout of zaagfel , in water geweekt.” “__„ De Ouden hebben gezegd, dat er „om eene vesting te ‚n houden ,één hoofd, twee handen en twee voeten nood- 3 zakelijk zijn. Het hoofd is de Veldheer ; de handen ‚n Of armen twee tot ontzet opdagende legers ; de twee

voeten zijn water en-levensmiddelen. Ik heb vergeefs .

‚» op ontz t gewacht; mijne vrienden en naburen lieten

6) Zij eg tot het jaar 1529 Chi overleed in 1530 » 48 jaren oud).

k)

OVER DEN EERSTEN GROOTEN MOGQL. 385

mij in den fteek, en zonden mij niet eens GER: » om mij te bemoedigen.”

Hij moest dan ook de ftad verlaten en in allen fpóed vlugten. Onder weg had hij eene foort van weddenfchap met twee hem verzellende Opperhoofden , wie den ander’ te paard vooruit zou komen. Mijn paard was vooruit. .

»„ Maar terwijl ik eens omzag >. hoe ver, raakte mijn

zadelriem{ los , de zaal draaide.in ’t rond en ik kwam » ter den grond neêr, regt op mijn hoofd. Ik fprong wel dadelijk weder te paard, ‘maar vóór den avond was ik toch niet volkomen weêr bij mijzelven ; alles » draaide met mij in ’t rond 3 het was mij , alsof ik het ín een’ droom of verbeelding zag. Tegen het avond« » gebed.flapten wij af , en aten eenige {neden versch paar- » denvleesch ; maar vóór het krieken van den dag waren wij te Dizak, bij onze vrienden, waar wij’ goed vet » Vleesch, welgebakken best tarwebrood , zoete meloe= » nen en heerlijke druiven vonden. Het was cen overe » gang van hongersnood tot overvloed, van gevaar en » Cllende tot rust en geraak. Nooft in mijn leven heb ik » Zóó genoten! Ja, genot na lijden , overvloed na ge= brek , geeft een uitgelezener (maak en veel grooter ge- » noegen. Vier- of vijfmaal in mijû leven ben ik zoo » van nood tot gemak, van ellende tot genot overge- » gaans maar dit was voor de eerftemaal , dat ik ooit »„ van de beleedigingen mijner vijanden en den drang des

hongers bevrijd werd , en tot veiligheid en MEIgES

heid overging.”

Te Dakhat vertoefde ik bij een oud man van 7o of So jaren. Zijne moeder was nog in leven en ftokoud , honderd-elf jaren. Een harer bloedverwanten had het „leger van TIMUR in Jndòstan verzeld (roo jaren te voren) ; zij herinnerde zich dat nog zeer goed , en vertelde er dikwijls Anekdoten van. In het distrikt van » Dakhat alleen waren er-96 kinderen’, klein- , achter- » klein- en bet- achterkleinkinderen van deze vrouw „in leven, en met de overledenen bedroeg het getal » wel aoo, Een-harer achterkleinkinderen was een fraai

5

386 OVER DEN EERSTEN GROOTEN MOGOL.

p iongmen van 23 of 26 jaren , met ean’ {chaonen zware » tem baard. Het was hier zoo koud, dat in 2 of 3 dagen er wel een. paar van-onzen troep doodvrozen. Ek meende ook te verftijven, toen ik mij in een halfbe» » vrozen riviertje wilde gaan baden, volgens de wet.” Wij kunnen den Held niet volgen in zijne ondernemin- genen togten, waar hij meermalen de-geheele vermetele ftoutheid van eenen Ridder der Middeleeuwen vertoont, hoewel hij niet, gelijk deze, met een goed flagzwaard , maar met pijl en boog vecht. Verzellen wij hem liever op zijnen togt door Zndostan, hetwelk hij in 1525 ver- overde 3 of liever , hooren wij hoe hij over dat beraem-

_de land fpreekt. Ziehier het algemeene overzigt (*):

Andostan ie een heerlijk land. - Het is eene geheel

verfchillende „wereld, met de onze (het gebergte). ver- ys geleken. Deszelfs ‘heuvelen en rivieren , bosíchen en » vlakten, dieren en planten , inwoners en hunne talen , „wind en regen, alles verfchilt van ons. De fteden pe van dndostan zijn ongemeen lelijk. Alle de fteden en landerijen zien er eentoonig uit 5de tuinen hebben gec- » ne muren : het is meest eene efFene vlakte. De oevers der rivieren en g{troomen zijn hoog , en de beddingen

laag, hetwelk den overtogt nroeijelijk maakt. Op vele plaatfen.is de vlakte bedekt met kreupelhout , waarin „de lieden der Perganna'’s de toevlugt nemen , en als- ‚dan aan-’t muiten flaan en geene belastingen willen „betalen. Behalve de rivieren is in Zndostan weinig lbo- pend water, maar wel nu en dan’ wat (taand. Alle

fteden en landen ontvangen hun water door bakken 5

vijvers of tanks ,-waarin men het in den regentijd op- w.vangte De fteden en dorpen zijn het eene oogenblik

(9 Deze befchrifving beflaat in de vercating 25 digt ge- drukte bladzijden in 4to., en geeft niet alleer verflag van de

grenzen , bevolkidg, Inkomften en verdeelingen’, maar ook van

alle nuttige vruchten, boomen, vogelen visfchen en zeog- dieren; des lands , zoo haauwkevrig dar het, zegt-de Bdia- ‘burgh Review, een ;hedendaagsch. weelg over de haan Historie geene {hande zow aandgen…

OVER DEN EERSTEN GROOTEN MOGOLe 887

» fterk bevolkt, het andere geheel verlaten, wanneer de inwoners door vrees bevangen worden. In één’ of an- derhalven dag is de geheele bevolking als ’t ware ver= » dwenen. (*) Aangenaam is Indostan niet, De men. » fchen zijn niet fchoon. Zij hebben geen denkbeeld van » vriendfchappelijken of gemeenzamen omgang met elk- » Ander. Zij hebben geen vernuft, geen’ veelomvatten- ‘„ den geest, geene befchaafdheid van zeden , geene vriend- » Íckap of medegevoel ‚geen plan om hunne handwerken __ te volmaken, geene kennis der bouwkunst, geene goe- ‚‚ de paarden; geen goed vleesch , geene druiven of mus- » kus - meloenen , geene goede vruchten , geen ijs of koud water , geen goed brood in hunne bazaars, gecne ba- den noch Collegiën, geene kaarfen , kandelaars noch flambouwen (+). Het beste van Zndostan is , dat het een groot land is, met overvloed van: goud en zilver. „Het klimaat is goed in den regentijd. Somtijds régent » het zo, 15 en zelfs oo maal op éénen dag. Gedurende » den regentijd maken de. overftroomingen rivieren , dáár, » waar te voren zelfs geen water was. Bogen, boeken ; » kleederen , huisraad en huizen, alles gevoelt de {chade- » lijke uitwerkfelen der vochtigheid. In den winter en des ‚„ zomers is het aangenaam genoeg; maar dan hindert het . vele ftof weder, en als de regen op hand is, heeft s, men zoo veel wind , dat men elkander van het ftof niet kan zien. Maar het is niet half zoo warm als te Balk en te Kandahar, Een ander voordeel van Andostan is ,

_(°) Gelukkig Europa, waar het Christendom ons, te miid-

den des oorlogs, door befchaving veilig ftelt !

_(H) Hoe zonderling, wonderfpreukig , en gedeeltelijk zeker overdreven, deze uitfpraken ook zijn mogen, zegt toch de Edinburgh Review, „dat BABER’S denkbeelden nopens Indië » bijkans dezelfde zijn, als die van de meeste Europeanen der »„ hoogere klasfen ;-zelfs tot op dezen dag.” Maar die Heeren zullen dan ‘aan de tandftreek, het klimaat en de zeden nog niet gewoon zijn, even als BABER zulks zeker miet was , teen hij dit fchreef, Hij kwam uit de Zerglanden ten Noord- westen van Zndostan, (Kabal en Kandahar.)

/

988 - OVER DEN EERSTEN GROOTEN MOGOL»

dat-men er oneindig vele werklieden heeft van allerlei „'foort. Voor alle beroepen heeft men altijd een geheel ftel menfchen gereed, bij welke hetzelfde bedrijf Eeu- 5 wen lang van vader, tot zoon is overgeërfd. In Zerg „alleen gebrùikte ík aan mijn paleis 680 -perfonen als fteenhouwers en aan alle.mijne andere paleizen ‘wel » 1491. Zoo is het ook met alle andere beroepen , in »„ onnoemelijken getale.” __‘Hooren wij nu, als tegenhánger , wat hij van Kabul, of het bergland , zegt: Dit land ligt tusfchen Indestan en Khorafan. Het is ‘eene voortreffelijke markt voor goederen: Al bragten de kooplieden hunne goederen ook naar AAita (China) of Rum (Klein-Azië); zouden zij er naauwelijks zoo veel voordeel van heb=- „ben... Jaar op jaar komen er in Kabul 15 of 2o,oo0 ftukken laken, door karavanen aangebragt. De goe deren van JZndostan zijn flaven , witte lakenen , kane dijfuiker , geraffineerde fuiker, fpecerijen droogen. rijen. Er zijn kooplieden , die met geene goo of 400 » percent winst tevreden zijn. Alle- voortbrengfelen vaa Khorafan, Rum , Frak (Perzië) en China kan men in Kabul vinden , hetwelk de markt van Zndostan îs. De warme en koude luchtftrekeh zijn er digt bij elkander. Van Kabul kunt gij in één° dag naareene plaats komen, waar nooit fneeuw valt; in twee uren daarheen , waar altijd fneeuw ligt, behalve nu en dan , als de zomer zeer warm is. In het gebied van Kabul is overvloed van vruehe ten, zoo der heete als der koude luchtftreken , en wel digt bij elkander, De vruchten der koudere ftreken zijn druiven’, granaatappelen, abrikozen , perziken , peren , appelen , kweën , amandelen en walnoten : alles in over- vloed. Ik deed er den zuren kerfenboom overbrengen ; deze draagt thans heerlijke vruchten. * De vruchten der warme luchtftreken zijn. oranjeïppelen, citroenen en fuikerriet. Zij hebben vele bijenkorven 3 maar de honig komt flechts-uit.de heuvelachtige landen ten Westen. »„ De zoogenoemde waterdruif is voortreffelijk 5 de wij- » nen daarvan Zijn zeer bedwelmend... Maar vruchtbaar

rd

3 33333 gy

ed

hed

“OVER DEN EERSTEN GROOTEN MOGOL, 389

s in granen is Kabul njet; een vijfvoudige oogst (van de » Vijfde graankorrel) wordt .als voordeelig befchouwd. De » meloenen: zijn ook niet best; die van zaad uit Khorafan worden gekweekt, zijn dragelijk. Het klimaat is: verrukke- lijk, en heeft. zijne weêrgade in de bekende wereld niet, ‘In de zomernachten kan men zonder mantel van lamsvel » niet flapen, Al valt de fneeuw zeer diep in den winter, „is nogtans de koude nooit hevig. Samarkand en Tauris » zijn ook beroemd om haar fchoon klimaat 5 maar daar is de koude geweldig”

® Khorafn was, volgens den: Sw/tan BABER, in den tijd

van Sultan nUSSEIN MIRZA zekerljk een land, tijk in vic. ftekende mannen van: weêrgalooze kundigheden, waarvan elk zich toeleide, om de kunst, waaraan hij zich toewijdde,

„verder te brengen. (Dit is ook geenszins te verwonderen,

daar dit tandfchap, het Bactríana der Ouden, een der vroegste befchaafde larden en der: groote handelswegen naar Jwiië was, alwaar reeds in de vraegfte tijden onder de Magiërs , later onder de Macedonisch-Griekfche Koningen, en in de negende, tiènde en elfde Eeuw onder de Vorften der Samg- niden en Ghaznaviden, ja tot de tijden der Mogolen im de dertiende Eeuw , welvaart , landbouw , bevolking , koophane del, kunften, geleerdheid, poëzij, en gemeenfchap met Jn- die, op het weligst bloeiden. Zelfs de woeste Mogolen en,

Tartaren gevoelden zich, nadat de eerfte ftorm der verove- -

ring voorbij was, door deze magt der befchaving zelve over- wonnen, en de onweérftaanbare veroveraar TAMERLAN Was zelf een beminnagr en bevorderaar der wetenfchappen.) Wanneer men.BaBER's gedenk{chrifteu leest ‚gevoelt men zich aan de eene zijde bekoord door 's mans naïweteit, hare telijkheid, menfchelijk gevoel , eh warme liefde tot zijn’ Zoons, alsmede door de worfteling, welke hij met de grootfte on= gedwongenheid verhaalt, tusfchen sijne onweérftaanbare zucht tot het gebruik van wijn en zijne godsdienftige grondbegin- felen. Hij bezwijkt gedurig voor dezelve, en geeft zich toe, in het gebruik van het edele druivenfap, maar verwijt het, zich dan ook weder met den .grootften ernst en het harte. lijkfte berouw. Doch betreuren wij hier den invloed van

werkgerde godsdienstbegrippen die zelfde man, die zich

zoodanig over het gebruik van een glas wijn befchuidigt ,

maakt geene zwarigheid, en vindt er niets in, dat hij zijne.

gevangene Nt in menigte. ‚doet ter dood brengen, en

8 t

390 OVER DEN EERSTEN GROOTEN M@G OL.

verfcheidene voorbeelden geeft eener wreedheid, die den Turkfchen zao wel, als den Mogoolfchen lam, als ’t ware, in het bloed fchijnt te zitten. Wij zullen hiervan geene bijzonderheden mededeelen, als welke het karakter van den Held bij onze Lezers in een ongun(tig daglicht zouden ftelten daar nogtans zijne ondeugden aan zijne eeuw eu aan zijn volk, zijne deugden aan hemzelven fchijnen te moeten wor- den teegefchreven,

Het geflacht van BaAnER heeft, na hem, over Indië ge- regeerd tot den aanval der Perzianen aan de eene der Ma- ratten en Engelfchen aan de andere zijde, waarvan de laat- ften eindelijk zijn Rijk hebben sefloopr, (vóór omtrent so jaren.) |

PLAATSELIJKE, GESCHIED- EN. OUDHEIDKUNDIGE HERINNERINGEN il t VAN BEN REISJE DOOR EEN GEDEELTE VAN GELDERLAND EN IN DE OMSTREKEN VAN KLEEE. © *

(W'ervolg van bl, 353) IV,

He logement de Vorst Moritz van Nasfau, gelegen aan den Zindenweg, even buiten de ftad Kleef, is bekend, van wege het fchoone vergezigt, dat men, van uit de groote zaal , op, het omliggende landfchap geniet, Het huis ligt op een” vrij aanzienlijken , zich langs het Kermisdal (een klein , hel- der water) uitftrekkenden berg, op welken verftheidene land- huizen zijn aangelegd. Neauwelijks dan ook waren wij opge- ftaan „of wij fpoedden ons naar de -zaal. Groot was onze verwachting ; maar hoe arm is onze verbeelding den rijkdom der Natuur! Nog nimmer waren wij zoo verrast ge- wòrden. Van de hoogte eens torens, op eener berg, ver- wacht men een gezigt, ‘weärvan de grenzen alleen door het oog bepaald worden; maar hier treedt men uit de kamer op een balkon, en eensklaps, als door eenen tooverflag, over- ziet -men eenen omtrek van ettelijke rijten in hect rond, Vruchtbare akkers en groenende wellander mengelen hunne fkhakeringen zacht en bevaltig dooreen, Ginds verrijst de Eberberg, met zijne eerwaardige abdij; ter regtethand ver- heft “zich de hoofdkefk- van het naburige Emmerik; hier en daar gt een dorp of-gehucht als tnsfchen het koog geheom- te verfcholen, en lijnregt onder u vloeit het tille Kermisdal,

HERINNERINGEN VAN EEN REISJE DOOR GELDERLAND , ENZ, $9E

“Op her genoemde balkon nemen wij ket ontbijt. Onder ous was de landmae bezig zijnen akker te beploegen; nu en dan werd de ftilte afgebroken door het klokgelui, dát tes vroege míisfe riep ; ons riep de Natuur tot goes en ei bidding! 4

Veorsemens zijnde, gedurende den worde é den Eter; berg te gaan bezoeken, namen wij-een rijtuig, en begaven ons reeds-vroegtijdig op weg. ‘Ee Gressthufzen, een klein, evaanzienlijk derp:, gingen. wij over den Ouden «,@n wit verder over den Nieuwen Rijn. Nu waren wij fpoedig te Laag -Elten, aldus onderfcheiden van het hoogere gedeelte , Hoog - Elten genoemd, waar de abdij is gelegen. - Het (tedje, af thans. liever het vlak, heeft niets bezionswaardigs, -Het voormalige Frasciskaner „klooster beftsat, wel is waar, Gog; maar het. ie van binnen zoodanig verwoest en titgebróken:, dat het, buiten de vrij groote kerk, bijna geerie énkeld hets innering van eene vroegere gewijde plaats meer aanbiedt, Wij bleven den ook flechts weinige oogenblikken in de herberg te Laag. Elten, en begaven ons toen naar den berg, zoo om den bekenden put als om de abdij te bezigtigen, De fut, in- een kleig. gebouw befloten, ís van eene verbazende diepte; een fioens in denzelven vedergeworpen, heeft ver fcheidene Seconden noodig, alvorens, ket water te rakén , en met huivering giet men in de enge.diepte neder , wanneer de geleider, eene kaars dasrist, doet nederdalen, «Het water

wordt daor middel van een rad- naar boven gehaald, en heeft eenen vitmumenden fimask.

Nu gingen.wij naar de abdij, op hbêt hookfte gedeelte. des bergs gebouwd, van waar men een overheerlijk. gesigt over den geheelen amsrek, geniet. Niets belemmert hier het ooft, dewijl het omliggende land zeer laag en uiet boschrijk is, Als eene braade ziveren ftreep. doorfnijdt de Rún, in bex vallige kronkelingen’, het Jartdfchap ver eene zijde; én wiegt op zijnen rug de gwaar beladene fchepen , wier witte zeilen en wapperende wimpels hoog boven:dem witten oever uit- fteken, ‘Wij genoten eepige pagenblikken hect landelijk feksoon , dat zich hier aan alle zijden DR Oee en teaden zoen de ub binnen. . ie

Reeds. te.veren hebbed wij EE dat deze abd vóór of. omfreeks, het jaar 968, door Graaf w reu MAar: de gefticht -gewgrden; en hij dezeiwe mer ‘vele rijke goederen begiftigde, Langzamerhand, echter, hebben de Hestogen

392 ' HERINNERINGEN VAN EEN REISJE

van Gelderland en‘anderen vele van die'goederen tot zich getrokken. Evenwel heeft de abdij, tot aan de opheffing der kloosters, fteeds het gebied over Hoog- en Laag - Elten behouden en de opbrengften daarvan genoten. Te voren wa- _ ren er eene akdisfe en zes ftiftdames; naar men mij ver- haalde, bad de eerfte een- jaarlijksch inkomen van f 40,000 , en ieder der laatfte een jaargeld. van f 6ooo. Toen de abdij opgeheven werd, kregen ze allen eene fchadeloosftel- ling. : Van de ftiftdames leeft er thams nog ééne, die te Elten woont.

Ook dit gebouw fs fn een’ 3" jammerlijken toeftand. De ka. mers der-abdisfe en die der adellijke jonkvrouwen zijn, wel is wagr, BOg tanwezigs maar, behalve een paar ftoelen , zijn er geene meubelen meer voorhanden, De kerk, waarin thans de dienst woor de gemeente wordt verrigt, heeft ook niets, dat bijzonder ía het oog valt: eenige flechte fchilderijen en mismaakte beelden, ziedaar alles, wat men ‘er aantreft; zelfs het graf der eerfte Abdisfe, LyzTGARDIS, waarvan wij reeds gefproken hebben, kan niet eens meer aangewezen worden.

Tegen het middagmaal waren wij te Kleef: terug. Onze hupfche, vriendelijke kasteteinesfe berigtte ons, dat het eten gereed ftond; eene boodfchap, die ons zeer welkom was. Na den maaltijd genomen en een poosje uitgerust te hebben, gingen wij eene wandeling door Kleef doen, en daarna hee flot, gewoonlijk de Zwanenburg genoemd,-bezigtigen. De ftad zelve, die in boven- en benedenftad verdeeld wordt , Cals liggende de eerfté op drie heuvelen) is vrij regelmatig gebouwd; zij bezit zes kerken, eene regtbank van eerften aanleg, en een landgeregt; ook houdt het Hof van Asfises aldaar zijne zittingen, als hebbende de linker Rijn -provin- ciën, tot heden, de regtspleging’, bij het Wetboek Napoleon voorgefchreven, blijven behouden, Onder de kerken munt vooral-de onlangs gebouwde Jood/che Synogoge, door net- heid-en beknoptheid , uit, |

‚Van daar begaven wij ons near het in de nabijheid gelege- ge {lot;.een gebouw, dat fommigen aan JULIUS CESAR toefchrijven, anderen, en met meer grond, als een Wart. Burch van Duitfchen oorfprong willen aangemerkt hebben, Slechts de helft van dit groote gevaartt is nog aanwezig; …_ het overige gedeelte is, uit hoofde van bouwvalligheid, on- der den voet gehaald, De voormalige ridderzaal moet een

- DOOR GELDERLAND , ENZ. 393

meesterftuk van bouworde geweest zijn; deze werd reeds. in 1771 afgebroken, Thans hebben het Tandgeregt en- bet. Hof van As6fes hunne zittingen in het beste gedeelte van bet flot; de. daartoe ingerigte Kamers kunnen waarlijk fraai genoemd ‚worden. Eertijds vond men hier eene rijke. V@rza- meling van Romeinfche en andere oudheden: de legers der zoogenaamde befchaafdfte natie van Europa, de Franfcha pamelijk, hebben er een groot gedeelte van verwoest; het overgefchotene verfiert thans het Mufeum der Univerfiteit te Bonn, Van den hoogen toren beeft men een overheerlijk gezigt, zoo op de {tad als over den geheelen omtrek,

Eene aardige legende echt zich aan dezen burg, en heeft aan denzelven den naam van Zwanenburg gegeven. Tú. oDpoRICUS, Heer van Kleef, gefproten uit het geflache. der URSINI, ltierf in het begin der achtfte eeuw, nalatende eene dochter, BEATRIX geheeten, Hulpeloos en. verlaten, werd zij van alle zijden door de vijanden haars vaders be. Íprongen. De burg te Nijmegen, door den dood van Tue oe DORICUS op haar overgegaan, was hare gewone verblijfs plaats. Op zekeren dag zat zij dáár, peinzende over haren kommerlijken toeftand, toen eensklaps haar oog daor een zonderling fchouwfpel ' getroffen werd. Op den effen vloed der Rijns (*) ontdekt zi eene boot, voortgetrokken door eene fneeuwwitte zwaan. In de boot ftaat een jongeling , met een verguld zwaard in de hand; aan zijne zijde hangt gen jagthoorn; aan zijnen vinger prijkt een rig, die reeds in de verte Bonkert, en vóór hem ligt een rood geverwd ' fchild, met een zilveren infchild, prijkende met acht gouden koninklijke fchepters, kruiswijze gelegd, en in het midden met, een kostbaar edelgefteente verfierd. Hij ftapt aan land, aan den voet des burgs, maakt zich bekend als HErras GRACILIS, Een zegt gekomen te zijn met oogmerk om BEATRIX te befchermen en haar van hare vijanden te verlosfen, De sanminnige jonkvrouwe heet hem welkom, en geleidt hem in den vaderlijken burg. Spoedig was eene wederzijdfche vertrouwelijkbeid aangeknoopt: want

“_£*) Deze omftandigheid is voorzeker de minst aan tegen. fpraak onderhevige van het ganfche verhaal. In vroegere tij- den liep de Rijn voorbij Kleef, dwars door den Dufzid, waar nu Kranenburg ligt, voorbij de bergen van Beek en Opbergen , naar Nijmegen,

04 _ HERINNERENGEN VAN EEN RETE

hij was itmmérs gekomen om haer te befchermen, en daaren. bove. » was he de niedlichfte man , die man fien muchte , » und was fehr groet, und Jchon van ‘perfonèn und van eve beinae off id ein gigant gewest were, und was och flois 5 van moede und Jehr fröm ster handt”” Heruras held wouw het gegeven woord: binnen weinig tijds waren de vijanden Man BEATRIX verflagen, en bevond zij zich ín het ongee . ftoordé bezit harer regten en goederen, Wat was’ dan ook fatuurlijker, dan dat-zij haten redder inhig lief kreeg en hem haré-en hand ùanbood? Ook de dappere ongeling ininde de bekoorlijke BEATKIX, en weldra werden zij vereenigd, on- der- deze bepaling nogtäns van zijde van nELIAS, dat BEATRrK hem nimmer naar 2ljue afkomst vragen Zou: want „” voegde hijij er bij, Zoodra gij zulks doet, verliest gij mij » voor altijd,” Nimmer kon: eenige echtverbindtenis geluk kiger dan deze genoemd worden, In de bezittingen van BEA- TRIix, die zij nu met HELÍAS deelde, heerschten overvloed en wrede; het vorftelijk paar was alomme geacht en‘ bemind, en drie'zonen, THEODORICUS, GODEFRIDUS En COEN RAAD, waren de- vructiten hünner huwêlijkstrouw, ° Maar äi& veorlpoed, dat geluk mogten niet vân langen duur zijn. Bins Bevond BEATRIX zich met haren gemaal op het flot te: Khef. Aan zijne zijde gezeten, haar geheele hart voor hem ùieftoftende, vergeet zij, in ‘dat oogenblik van zoete vertrouwelijkheid, de gedane belofte, en liefkozehd zegt zij tot hem: Heert zult gij dan niet eenmaal uwen kinderen willen Gahan van welke afkomst gij zijt?” En ziet, hasuwelijks heeft zij deze® woorden ultgefproken, of reeds daagt de geheimzinnige boot, door de zwaan getrokken, in het blaauwende verfchiet Ope Nu eerst bezint BEATRIX zich, wat zij beftaan heeft, en gillend zinkt zij haren ge- maal in de arten. Ook deze taat roerloos dáár; maar het noodlot is niet te verbidden! Weenend drukt hij gade en kroost aan het hart, geeft aan TmEoDoR1Cus zijn fchild en xwaard,aanGoDerRIDus den jagthoorn, aan COENRAAD den ring, ftapt zwijgend in de boot, en verdwijnt! En nog ten huidigen dage verfchijnt,nu en dan, om midder- nacht, eene witte vrouwelijke gedaante op den Zwanentorens dat is BEAT KIX, klagende over haar roekeloos beftaan.

Met het vallen van den avond verlieten wij het flot, en keerden naar het logement terug. Op het balkon vonden wij verfcheidene gezelfchappen vereenigd, die daar den {choonen

_

DOOR GELDERLAND, ENE. 9%

avohdftorid kwamen ‘genieten wij volgden dit voorbeeld, kéuveldén wat met dezen en gehen, en begaven ons toen ter ruste, ee

. ve Pe + ® : ij 2. ee .

Het was een fchoon@ zondag-morgen. Ook de Natbur' fcheen dien feestdag te willen vieren ; vrolijk fpeelde de vroege morgenzon op de toppen der bergen; op het lagere gedeette des lands rustte nog de dauw; in den effen vloed fpiegeldë zich de blaauwe hemel, en door het hoog geboomte joeg het windje zijne verfrisfchende koelte, Ek dacht aan Cr á oe pius, wanneer deze van eenen fchoonen lentedag ' zegt:

Het is alsof de Schepper aller díngen voorbijwdndelt, en

de Natuur van verre zijne aankomst gêvoelt, zich be-

fcheiden aan den weg plaatst, en in de handen klapt van | 7 vreugd.’

Wij zouden dien dag befteden ter bezigtiging dêr ‘omftreken van Kleef. In den voormiddag wilden wij eene bedevaart doen naar het Graf van MAURITS @n de omliggende ftrékén bezeeken, teu einde ons,in den namiddag, naar de Diergaur: de te begeven. Dadelijk na hét ‘ontbijt ftapten wij in ‘eené boot, en roêiden over het Kermisdal tot dan het zoogenâume de Vlak, waar wij aan Jard flapten. Eén togt over dit flittè en heldere water is inderdaad allerbekoorlijkst, Aan den eenén kaut rust het oog op den glooïjendén, met kreupelióut bez groeiden. bergwand, op welks, tap verfcheidene landhuizen zijn gebouwd; terwijl aan de tegenovergeftelde zijde ‘eén uit- geftrekt landfchap van wei- en: bouwlanden zich vertoont, Langs den Freudenberg begaven wij ons naar Berg -en- Dal, waar het Graf van JOAN MAURITS van Nasfan Dillenbarg zich bevindt, Aan dezen Vorst, die het beste gedeelte zijns levens in dienst van onzen Staat heeft gefleten ,zoo in zijn betrekking van legerhoofd, als in die van Gouverneur van Brasilië (*), heeft de ftad Kleef hare meeste verfleringén en verbeteringen te danken, Na zijn ontflag uit den dienst der Nederlanden „, werd hij door den Keurvorst FREDERIK Wir- LEM van Brandenburg tot Stadhouder des Hertogdoms Kleef aangefteld, en befteedde nu al zijnen tijd, niet alleen om de ftad en derzelver omftreken te verfraaijen , maar ook om

(*) Zie WAGENAAR, tusfchen de jaren 1632 en 1679 s XI tot XVde Deel der Vader), Hise,

296 HERINNERINGEN VAN EEN REISJE

geluk en welvaart rondom zich te verfpreiden. Onder ande. ren ís de geheele aanleg. van de Diergaarde aan hem des- zelfs oorfprong verfchuldigd, Hij ftierf in het jaar 1679, in den ouderdom van 74 jaren, na te voren het Motbumenc , waarin zijn ftoffelijk overblijffel moest rusten, zelf te hebben doen oprigten,

Berg-en-Dal ligt een half uur gaans van Kleef, aan den grooten weg... Het is een allerbekoorliijjkst plekje, heuvel= achtig van grond, gelijk reeds de naam aanduidt, Ter lin- kerzijde van den weg bevindt zich het bedoelde Graf, eenig- zins in de laagte gelegen, Het geheele Monument , rond- om met een’ muur omgeven, is langwerpig vierkant , en in een’ edelen ftijl vervaardigd, Ter regter- en linkerzijde prij- ken onderfcheidene wapens; het dekftuk voert de namen van den doorluchtigen‘overledene,en aan het hoofdeneinde ftaac het Johanniterkruis, met het onderfchrift: gwa pater orbis. 1663. Te voren was de omringende muur mèt onderfcheidene oudheden, als urnen, vazen, wapenen en huisraad, meest in de omftreken van Kleef opgegraven, verfierd ; maar dit een en ander werd door de Franfchen, onder BOUFFLER S en TALLARD, in 1703, deerlijk verwoest. Onder NAP o- LEON, en wel in het jaar 18ro, is echter hier ter plaatfe een klein Monpment, achter het eerstgenoemde, met een opíchrift, ter eere van den overledene, opgerigt geworden, NAPOLEON de bewonderaar der Nassaus... welkeene huichelarij |

Niet ver van Berg -en - Dal ligt de Papenberg,; die hier de hoogte befluit, welke Kleef, van het flot ef, van deze zijde omgeeft, Hier ftond voorheen eene kapel, waar JO AN MAU- RiTs zijne godsdienst plagt te verrigten. Dáár verhieft’ gij dan, edele man! oog en hart tot den Oorfprong aller dingen, en bemoedigd en verfterkt keerdet gij in uwen wijduitgeftrek - ten kring terug , om zegen en geluk rondom ute verfpreiden!

Over den Freudenberg keerden wij terug. Menig lommer- rijk plekje bood ons hier eene rustplaats en een heerlijk ver- gezigt aan. Bij-den boschwachter , wiens woning midden op ‚den berg gelegen is, namen wij een glas melk, en daalden toen naar bet Kermisdal, waar onze boot lag, af.

Des namiddags begaven wij ons naar de Diergaarde, De alzoo genoemde ftreek ligt digt bij Kkeef, aan den ftraatweg naar Nijmegen, en beflaat eenen omtrek van ruim 3oo Mlol- landfche morgens. Een gedeelte vap den grond is tot wei en bouwland aangelegd; het andere is boschrijk en heuvel-

DOOR GELDERLAND , ENZ, 397

achtig. Te voren bevond zich hier een zeer uitgeftrekte her. tenkamp vanwaar ook de naam van Diergaarde ‘afkomftig is, Dewijl het nog niet laat in den namiddag was, namen wij den weg over het gebergte, dat zich achter de Diergaarde uieftrekt. Overal vertoont zich hier de natuur fn de beval. ligfte gedaante; dach de fchoonfte gezigten treft men voor- zeker op den Kleef)chen en Springenberg aan. De eerstge- noemde is, na het Zevengebergte, de hoogfte berg.van den Neder-Rijn; op deszelfs top ftaan. negen lindeboomen, die, bij heete zomerdagen, de aangenaamfte lommer fchenken, Van deze hoogte ziet men niet alleen de torens van Nijme- gen, Arnhem, Dobsburg, Zutphen, Wezel andere plaats fen, maar ook den Rijn, en, bij helder weder, de Waal en Maas. Langs min of meer enge bergpaden,„ en zelfs over belangrijke hoogten, komt men eindelijk op den Springen- berg, die zich, digt bij de Diergaarde , bijna lijnregt achter het Amphitheater verheft, Eene gemakkelijke zitbank naodigt hier den wandelaar tot eenige oogenblikken‘ rustens uit, Van hier overziet men een groot gedeelte van den ftraatweg, die naar Nijmegen voert; en niet onaangenaam is de woeligheid ; die daar heerscht, nu men dezelve van dit ftille plekje kan aanfghouwen, Van wiet hee bijna verwoeste Amphitheater , dat diep in de laagte ligt, rijst het fraaije Minerva « beeld; nog eeu gefchenk der ftad dAmfierdamt aan OAN MAURITS van Nasfau; voor u breide zich eene uitgeftrekee „, rijk ge- fchakeerde vlakte uit; terwijl de achtergrond doot den hoogen Elterberg wordt gefloten,

Langs een zijpad kwamen wij in het logement van de Diergaarde , waar reeds een aanzienlijk gezelfchap verzameld was. Gewoonlijk wordt daar, in het fchoone jaargetijde , des „Zondagavonds gedanst; weldra dan ook deed de muzijk zich hooren , en alles {helde naar de zaal. *'s Lands wijs, *s lands eer, zegt het fpreekwoord; wij echter. konden niet begrie pen, hoe men er behegen in kon fcheppen , eenen fchoonen avond te verdanfen , en toch hadden wij ongelijk: want, wanneer meu nu het danfen boven het wandelen verkiest , waar- om zou men dan het eerfte niet doen? Hoezeer de avond reeds begon te vallen, gingen ‘wij het nabijgelegène Amphi. theater en het Brou- en Badhuis bezoeken. Het eerfte is, in het begin der achttiende eeuw, door FREDERIK DEN Î aangelegd. In het midden ftaat een achtkante koepel, en ter wederzijden ziet men nog de overblijffelen van eene fchoone MENGELW. 1828. no. 6. Ff

ik he

398 HERINNERINGEN VAN EEN REISJE DOOR GELDERLAND , ENZ,

galerij. Onderfcheidene fonteinen, waterwerken en ftandbeel- den onder welke laatfte de zoogongamde gseren Man , naar ‚men ‘zegt, voorgefteld hebbende den bekenden mAAR TEN VAN RONSEM,-Verlierden- eertijds dezen aanleg, welke tegen ‘de hoogte des bergsoploopt ; doch alles is, in 1794 „door de Franfchen verwoest. geworden, . Digt bij ftaat het Bron= en Badhuis, dat ia de laate jaren aanmerkelijk vergroot is ge- „worden. De toevloed der badgasten was, în het afgeloopen faizoen, vrij aanmerkelijk geweest, Of de lijders genezen Zijh geworden , zulks kan ik niet zeggen ; doch dit gaat ze. ker, dat, naar mate men badplaaen aanlegt, er meer far faenlijke zieken zullen komen,

Op onzen terugtogt raar de Diergaarde begon het te rege- ‚nen; een zegen voor het dorftende: aardrijk , maar thaps niet -voor ons, die nog eene vrij groote wandeling naar den Zin. ‘denweg te doen hadden, Maar hoe aangenaam werden wij verrast, toen: wij een. rijtuig vonden, dat onze vriendelijke kastelelnesfe , uit vreeze voor al te groote vermoeiing ‚ons ‘had. toegezonden , en waarvoor, den volgenden dag, niets op hd rekening ftond4 -

Ne herte en fat hierna.)

‚NOG IETS OVER DE ALGEMEEN AANGENOMEN NEDERDUITSCHE SPELLING ‚TEGEN DEN HOOGLEBRAAR M. 'SIEGENBEEK , “DOOR ME. C. M. VAN DER KEMP,

„Prorestor SIEÓENBEREK heeft mij de eer gedaan ,om mijn ‘betoog , lets over de algemeen aangenomen Nederduitfche Spelling , geplaatst in de Vaderlandfthe Letteroefeningen des voorgaan- den jaars , zijner.aandacht niet gants onwaardig te keuren, In het ook afzonderlijk te. verkrijgen Vaorbericht voor de vierde uitgave zijner. Vérhandeling over de Nederduitfche Spelling , op het einde des voorgaanden jaars uitgekomen, doch mij ou eerst ter kennisfe gebracht, heeft hij eenige mijner aanmer. kiugen opgenomen en beantwoord. Het doet mij leed , dat hij, vóór bet uitgeven van dit Voorbericht ; flechts met het eerfte gedeelte |van mijn betoog, gelijk hect fchijnt, bekend geweest is; ik zou mij zeer bedriegen, indien hij, het gehee- le. (tuk gelezen hebbende, niet een ander oordeel over mijne inzichten betrekkelijk de fpelling , en vooral over mijnen pere „foon zou hebben.geveld. Nu echter heeft hij uit de vele

NOG IETS OVER DE NEDERDUITSCHE SPELLING, 899

‘punten, door mij behandeld, flechts dfie kunnen opnemen , waaromtrent bij de’ door hem aangeprezen fpelling nog nadér tegen mijne bedenkingen verdedigt. En deze betreffen de verdubbeling der ck dôor een g, bet gebruik der g vóór een £, en het gebruik der g in nogzans. be

Zijn Hooggel. meent, dat het voegen eener g in kachen , lichaam , enz. een op zich zelve niet zeer belangvijk pont is, Hetgeen hij hier zegt omtrent dit punt-alleen , zeg ik omtrent de grutfehe fpelling, Het is er verre, zeer verre af, om im mer hemel en aarde te bewegen omtrent de fpelling van eenig woord, De Heer BitDERDIJK, die er fteods de Godsdiense meé Íu verband brengt, heeft mij nog niet van de belangrijke heid eener zuivere fpelling kunnen overtuigen, Wanneer men echts op eene duidelijke en ondubbelzinnige wijze zijne ge- dachten mededeelt, wat behoeft men zich dan nader om de fpelling te bekommeren? Ik zou mij fchamen , om immer aan verftandige ‚doch in het vak van taalkunde ongeleerde mene fchen te kennen te geven, dat ik mij in de beoefening van dat vak verdiepte, Dan ik twijfel zeer, of de Heer s1x- GENBEEK in zijne ouvérfchilligheid zoo verre gaat als ik doe, Ik vrees, dat hij onderfcheid maakt, en de fpelling van fommige woorden belangrijker keurt dan die van andere, Waar- om anders fpreekt hij van aanffootelijke wanfpellingen, gelijk

‚bij doet op bl, 5 en 12 van zijn Voorbericht? Deze uitdruk king is toch niet overeen te brengen met het denkbeeld van onverfchilligheid, Hij fchijnt het belangrijker te vinden, de Schrijfwijze van Leijden, rekwest, kwitantie, enz. tegen te gaan , dan die van Jachen, lichaam, enz, En waarom? Dit zegt hij niet, Ik voor mij, indien ik eenig onderfcheid ma- ke, vind hee meer belangrijk, echt Holtandfche ‘woorden zuiver te fchrijven, dan woorden uit den vreemde overgee nomen of ook eene enkele letter.

Met dat al, offchoon ik aan eene zuivere fpelling zoo veel gewicht niet hecht als wel siEGENBEEK doet betrekkelijk

. fommige woorden, meen ik echter, dat, al het overige gelijk

ftaande, eene zuivere fpelling verre «te ftellen zij boven zulk

eene, welke ten 'éénen male verbasterd is. Ook hiermeé {taat

het rijk der waarheid in verband: en wanneer meu dan eenig

gewicht hecht om te weten , wat. ook in de fpelling waar-

heid is, is, naar mijn oordeel, het maken van onderfcheid

tus{chen de meerdere of mindere belangrijkheid van fommige

fchrijfwijzen. niet zedr gepast en behoorlijk, Vooral zij, wies a

408 Ee NOG IETS :

roeping het ia voorde zuiverheid der taal te waken, mogen zich omtrent de fpelling van geen woord hoegenaamd onver. fchillig toonen.

Met dit inzicht dan onderzoekende, hoe men dachen lichaam, Enz, moet fchrijven, vrees ik, dat de Heer s1u- GENBEEK, door dit punt, gelijk bij zegt, aan den be- Scheiden lezer over te laten, eenigermate toont met zich zel= ven in tweeftrijd te ftasn, of hij namelijk de door hem voor- gedragen fpelling van degchen, ligchaam, enz, zal blijven handhaven, dan wel of hij aan het gewicht der daartegen in gebrachte ‘bedenkingen zal toegeven, Want waarom anders E niet opentlijk verklaard , getijk-hij doet op bl, 11, omtrent de fpelling van opentlijk, ‘ordentlijk, wezentlijk, om wwent wil, enz. dat hem de bondige redenen van den Heer A. DE VRIES, wiens betoog, geplaatst in de Vader), Letseroef. voor 1805 , hij der lezing en overweging aanprijst, van het onjuiste der fpel- ling van Jagehen , Kigchaam overtuigd’ hebben? Of waarom an- ders niet de gronden opgegeven, waarom hij met de redenen van dien Heer niet kan inftemmen? StieGENBREEK zegt, dat Aij or vries de fchríjfwijse van LACHEN, LICHAAM beter dan elders verdedigd wordt. Dit moet noodzakelijk in eenen pegativen zin worden opgevat voor dinder of her msiufte Jecht, Dat die verdediging geenen fteek houdt, wil ik gaarne toegeven. Hij leert, dat men niet moet fpellen lachen maar lach-en, niet U - chaam maar Ac-haam, als ftaande voor dijk - haam., Moet nu de fpelling van dachen op die wijze verdedigd worden, dan moet men ook in plaats van Aellen, zetten, enz. fchrijven flelen, zeten , omdat ook hier de. J en #f gezegd kannen worden tot de eerfte | lettergreep te be. hooren. En de afleiding van chaam vind ik eene gants on- bewezen ftelling. De gronden van den Heer.DzE VRIES Schijnen mij dus toe onjuist en onvoldoende te zijn, en ik kan mij derhalve wel begrijpen, dat de Heer sIEGENREEK er zich niet door heeft laten omzetten, Dan, waarom zegt deze nu, dat de fchrijfwijze van. lachen, lichaam nergens zoo goed verdedigd is? Hij heeft toch, hoop ik, het oogmerk niet, om den lezer enkel en alleen tot deze (zoo hij erkent) verkeerde verdediging te bepalen , en hem van alle ander® verdediging af te trekken.

De Heer siEGENBEEK blijft dan de door hem voorge. dragen fpelling van Zegchen, ligchaam voorftaan, niettegen flaands bij alsnog Zegt, de wijze van verdubbeling doar een

hmm

Î r OVER DE ALGEMEEN AANGENOMEN NEDERD. SPELLING. 4 40f

g als min gepast en regelmatig te keuren. En welke kan de reden zijd, om alsnog aan deze min gepaste en onregelmatige fchrijfwijze vast te houden? Hij zegt, die fpelling in zijne Verhandeling te hebben aangeprezen, omdat Aij meende in dezen aan het gebruik van de meerderheid der Jchrijvenden te moeten toegeven, Hij fchijnt zich dus alsnog op dit gebruik te willen beroepen. Dan, wij meenen in ons voorgaande betoog genoeg te hebben aangewezen, dat een gebruik in de taab niet mag worden daargefteld door de meerderheid der Schrijvenden, Niet de fehrijvenden, hoe net en keurig ook , waarvan dikwijls de &en den ânderen blindelings volgt, maar de sasigeleerden kunnen alleen zulk een gebruik vestigen; en die nog niet bij meerderheid , maar alleen bij eenflemmigheid. Zooira-er flechts één tualgeleerde is, die de oorfpronkelijke fpelling volgt’, geloof ík niet, dat men aan de meerderheid mag toegeven, om eenig wootd verbasterd voor te ftellen,

Wanneer men ziet, dat BÍLDERDIJK, wien toch ook SIEGENBEER, wat hij verder zeggen moge, (waarvan nee der) voor een zeer aanzienlijk taalgeleerde houdén zal, met dezen verfchift over de fchrijfwijze van Sachen, lichaam , enz‚./ dan meen fk, dat het hier juist te paste komt na te gaan, wat de oorfpronkelijke fpelling vordert, BriLDRRDIJK zegt, dat, offchoon alle andere medeklinkers zich verdubbelen las xen, de eh echter nièët behoort verdubbeld te worden , omdat wij sich san beide zijden mededeelt, Indien deze reden bee wezen Îs, moet men haar, dunkt mij, voldoende vinden z doch daar BILDERDIJK Er geen Dewijs hoegevaamd voor wanvoert, Ís zij bij hem niet meer dan een-pesirio prineipli, Dan, wij hebben getracht in ons voorgaand betoog het bee swijs ter ftaving dier aangevoerde reden te leveren, namelijk ‘wie het gebraik der éé, welke, ook oudtijds vòor genen níee gektinker geldende, niet verdubbeld werd, Wij verwijzen den befcheiden lezer tot hetgeen wij aldaar gezegd hebben , en voegen er nog dere aanmerking bij. Ook oudtijds gold de #k voor flechts ééne- letter, In wier plaats men thends de enkele # gebruikt, Doch ook die verdùbbelde men niet duar, “waar men thands de enkele # verdubbelt. Ik betoep mij op onzen Staten=bijbel, wiens fpelling ook bíj srEGENBEEK gezag heeft, Deaf lezen wij gedurig SadAatAen, zoùder eente ge verdobbeling. Zie Exed, XXXIs 13, Levi, XIX 3, Je XXVI: a. enz. Wanneer men unu noch de c# noch de iwerdnbbelde, om asu.de uiefpraak .te- voldoen, wat wou het dan noodig wezen om de ek te verdubbelen? .

\

Ld

\

Ik verklaar mij dus volftrekt tegen de verdubbeling der che en wanneer de Heer stEGENBEEK mijn gamfche betoog gelezen had, twijfel ik niet, of hij zou niijjn gevoêlen niet verkeerd hebben voorgefteld, Nu echter zegt hij , dat ik sieg zoo zeer ontken de noodzakelijkheid der verdubbeling van den medeklinker, dan ik afkeur de wijze dier verdubbeling daar hes plaatfen der g vbór de ch, Men ziet, ik oordeel primarse eene verdubbeling gants onnoodig; doch fecusdarie, wil men haar des niette min, men plaacfe eene c-vóór de ch, daar ik eene g (met allen eerbied gezegd) allerongerijmdst vind,

Wat het plaatfen van de ch vóór de # aangaat, zoo {chrijfk de Heer SIEGENBEEK „dat, Aesgeen ik ter verdediging hiero wan gezegd heb, hem niet overtuigend genoeg ís voorgekomen, om zijn vroeger gevoslen te laten varen. Ik verwijs den lezer „weder tot mijn voorgaande betoog , waarin hij zien zal, der ‘de redenen, door mij aangevoerd, de volgende zijn: 1.) de aard der taal, die vóór de # de harde ch vorderte a.) de uitfpfaak, welke de harde ch vóór de # hooren doet: 3.) de eigene erkentenis van sIEGENBEEK, overeenftemmende mes de gezagsvollea leer van BILDERDUYK. En wat is au de reden, waarom SIEGENBBEK, tegen zijn eigen begrip aan de g toelaat lvóór de #? Eenig en alleen het gebruik; een ‚gebruik, dat hij zelf moet erkennen, det gants onbeftemd was, en dat hij daarom heeft doen yervangen door zekere willekeurige door hem uitgedachte regelen, waardoor men ia fommige woorden de g, in andere de ch moet Schrijven, Dan, wat men ook van de waasde dezer zegelen moge oordeelen, wanneer zich alle taalgeleerden daaraan hielden, zou ik ook meenen dit gebruik, tegen den aard der taal aan, ce moeten eerbiedigen; maar nu ik zie, dat een túalgeleerde als Bru DERDIJK den aard der taal ten dezen în acht neemt geloof’ ik, dat men geen tegenovergefteld gebruik langer volgen mag. ‚_ Het ís er verre af, ‘dat ik macht en vecht Rellig wil aflei- ‚den van waken en rekken, Ik heb. het Gechts als loutere gis- fing voorgedragen, en. geen taalkundige zijnde, wil ik mij „gaarne. gewennen geven, vooral daar ik zie, dat beide st m- GENBERK ED 'BILDERDJK mij tegen zijn, Dan ik vraag maar reden, en deze verneem. ik, niet,: Zwaaners kau ik mij onmogelijk genoeg gedaan houden met de loutere bewering van SIEGENBEEK, dat ge/gkvhoefënda woorden op die wijze geene derivata bij ons vormen. Want zegen deze ftelling voer ik juiet san de woorden smacht, recht, gewicht, ale afgeleid

OVER DE ALGEMEEN AANGENOMEN NEDERD, SPELLING. 403

van maken, rekken, wikken ; en dus, wanneersiEGENBEEK des’ niet te min die ftelling tegen mijne bedenking wil doen gelden , behoort hij mij uit den aard der gelijkvloeiënde werk woorden of anderzins aan te toonen, dat zulke afleidingen onmogelijk zijn, Doch ík behoef mij met de afleiding dezer woorden niet langer bezig te houden, dewijl ik niet daarop ,

maar allêen op de drie aangevoerde ‘gronden de fchrijfwijze

van macht, recht , gewicht, enz. verdedig. De eênige reden, waarom Ik van die afleiding gefproken heb, ig deze geweest , dat het mij voorkwam, dat SIEGENBEEK, doof í in die woor= den eerie z te fetirijven, juist den regel miskende , dien hij voor het. vérfcliillend gebruik der ch en g vóór eerie # had opgegeven: Dan, nu moge hij zich al omtrent de doof: ‚mij, beweerde tegenfpraak aangaande de fpelling van MAS, regt» gewigt verdedigd hebben; maar mijne aanmerking tegen de fpelling van brágt laat hij onaangeroerd. Juist volgens den, door hem voorgefchreven regel, om de g te Schrijven alleen in die woorden, wier wortel eene 4 heeft, en in de overige eene ch te gebrufken, dunkt mij dat bracht on niet bragt moet gefpeld worden, daar zich in den wortel geene ‚$» maar eene ng voordoet. Ik vertrouw , dat de Heer sIEGENBEEK deze mijne bedenking zonder opzet over het hoofd gezien heeft,

In mijn voorgaande betoog had ik te kennen gegiveni, dat, wanneer men dracht, macht, plicht, enz. fchrijft, bet niet noodzakelijk is ligt, Aeugt, drdagt, volgt, enz. met eene ch te fchrijven, omdat de \ge In deze woorden is famengetrok= ken uit gef; De Heer sieGENBEEK doet het thands voore komen, alsof ik die insgelijks zeide van mocht en placht, Dit is er verre af. Mocht immers ftaat niet voor moget, placht niet voor plaget. Deze zijn fimperfecta, welke eenen gants veranderderi wortel verkrijgen ; eh daar tot dezer vere ánderden wortel‘de # behoort, zoo fpreekt het van zelf, dat, volgens den eigenaardigen regel onzer taal, er geene g, maar eene ch moet voorafgaan, Voor plache Íchrijft BiLDER- DK phach: waarom, weet ik niet, en in zijn. gant{che Spraakleer heb ik van dit woord geene melding gevonden, Dan, wat hier ook van zijn’moge, hetgeerf ik gezegd heb van het tempus prafens moet niet worden uitgeftrekt tot bet smperfectum, waarin geene famentrekking plaats grijpt. Nihar volgt nu wit deze famentrekking, dat men vok zou moeten Schrijven geevs, leest, als verkort uit gever, lezer? Ssr-

404 _ WOG IETS OVER DE NEDERDUITSCUB SPELLING, GENBREK meent, dat deze gevolgtrekking noodzakelijk Îs, Doch al ftonden wij eens toe, dat de aard der taal zulks vorderde, zou dit echter geêne reden opleveren om-aan het gebruik niet toe te geven, en alzoo niet geeft , leest, enz. te fchrijven tegen den aard der taal aan, Wij zijn geenszins dezufïken , die het gevestigde gebruik verbannen willen, Die woodzakelijkheid, derhalve, zien wij nog niet bewezen, Zelfs SIEGENBEEK toont met der daad, dat zijne gevolgtrekking mank gaat, Want ook hij fchrijft geeft, leest , en verandert dus de y en z ìn eene fen s, wanneer zij door eene fs ge- volgd worden. Maar waarom dan ook niet in dragen, vol- gen enz. de g In ch veranderd, wanneer zij eene # onmid- deTijk voorafgaat? ‘Waarom dan ‘ook niet draacht, volcht ge- fchreven? Maar daarenboven beweren wij, dat, gelijk wij draagt, volgt, heugt enz. ‘voor de zuivere fchrijfwijze hou den , dit even zoo is met Zeest en geeft, De z toch is geene ovrfpronkelijk Hollandfche letter: zij is van later dagteeke- ning, ter onderfcheiding der zachte s van de harde, Men fchreef dus oudtijds lefèn, en dit maakte Jefèr, famengetrok-. ken Jess, Van de » gis ik hetzelfde, doch durf het niet zoo tellig verzekeren, Haáre oorfpronkelijke vorm en benaming ave, welke de zoogenaamde befchaafde wereld niet meer kent, toonen, dunkt mij, genoegzaam, dat zij verwant is met de #, en mogelijk, even als de 2 betrekkelijk de. s‚ alleen is uitgedacht om zachte f van de harde te onderfcheiden. Mogelijk is het dus ook oorfpronkelijk Hollandsch te fchrij- ven gefen, dat dus gefer, geeft maakt. Dan, wil de Heer SIEGENBEEK volftandig blijven beweren, dat het ééne ge- volg heeft op het andere, hij fchrijve dan of draagt, volgt, maar ook geevt, leest; of hij fchrijve geeft, leest, maar ook draacht, vokcht; of, wanneer hij, gelijk hij doet, draagt’, volt, en nochtans geeft, deest Schrijft, hij trekke dan uit deze ongelijkheid , zoo het er eene is, geene reden om onze bewering te ontzenuwen, ,

/ | (Het vervolg en flot hierna.)

VOORSPELLINGEN DER JEZUITEN,

‚nige dagen vóór den dood des Hertogs vAN BERRY, yerhaalt de Abt MARTIAL MARCET DE LA ROCHE- ARNAUD, bevond ik mij te Mont- Rouge, ter plaatíe, waar

VOORSPELLINGEN DER JEZUITEN. 405

de Jezsiten als in een middelpunt vergaderen, om met aller. lei listen en aanflagen zich bezig te houden, Men behandelde daar ftaatsaangelegenheden en voorzeide toekomftige rampen. Een dier Paters, eensklaps als vervuld door Goddelijke aan- blazing, kondigde, (ik herinner het mij nog zeer duidelijk) midden în een zoo zonderling gefprek , als men naauwelijks zich verbeelden kan, op eene ftellige wijze aan, dat eene Schitterende fler weldra zou vallen, Hij fprak in den ftijl dez Profeten, en wilde blijkbaar zijne woorden als éene voorzege ging aangemerkt heébben, Gelukkig bevond zich daar iemand van het Genootfchap, die eene poging deed, om natuurlijk te verklaren, hetgene de Hemel aan deszelfs dienaar had me- degedeeld, Ik begreep hem, en zel het nooit vergeten. Niets

heeft mij opit zoo zeer getroffen daar ik weinige dagen later

vernam , welke foort van ffer was gevallen, Pater: DE Vee Verzekerde, dat een boer, -als profeet, san den Koning van- Frankrijk voorzegd had, dat, indien hij de

buitenfporige vastenavondsvermakelijkheden niet affchafte, de -

fchouwburgen niet afbreken lier, en het openen der winkels òp zon- en feestdagen niet verbood, hem een groot onge- luk zou overkomen in den fchouwburg Op eenen Zondag , en in de vastenavondsfgesten, De Pater voegde er bij dat de gebeurzeuis niet verre af was, en dat men weldra den dood van een vorftelijk perfoon zou vernemen. Ook dit ís waar, dat men den wonderlijken moord bijna op hetzelfde tijd(tip wist in de Collegiën der Jesuften, als dezelve ge- fchiedde te Parijs; en men heeft mij verzekerd, dat in het Departement der Beneden - Alpen een van de profeten des Ge- nootfchaps , Pater c,.…, dien ftellig aan zijne hoorders bekend maakte. Het verdient bovenal opmerking , dat men, ten jare

1818 , te Mont - Rouge allerlei gebeurtenisfen voorzeide , wel.

ke vervolgens, tot mijne groote Manana, juist zoo hebben plaats gehad.

In de.fcholen heeft men getwist, of er eigenlijke voorzeg- gingen zijn kunnen; doch er is nooit aan getwijfeld, ofer val fche. profeten zijn, Maar gelooft de voorfpellingen der Je- zuiten, op gelijke wijze, als‘ gij den Oude van het Gebergte geloofd zoudt hebben „zoo hij u den dood van eenigen Vorst had voorzegd. Men ‘behoort wel geloof te (laan aan zooda- rige profeten ; doch men moet heu bidden, dat zij ons geene voorzeggingen doeu,

Ik weet , das een van 's Konings Ministers , alsmede de par-

Pd

an Mi

406 VOORSPELLINGEN DER JEZUITENes

új der Liberalen, befchuldigd werden mee den moord des Her- tOgS. VAN BERRY, door, eenen man, die alwat hij moest zeggen in de Kamer der Afgevaardigden opdeed te Mons- Rouge, waar hij toen het middagmaal had gehouden met ze- keren Bisfchop, die, later, mert zoo veel huichelarije, ver klaarde, dat hij van het beftaan der Jeausten geene kennis droeg: Ik voor mij ben ten volle overtuigd, dat en de aan- geduide Minister en de Liberalen onfchuldig zijn; en ik boud de Jeawiten voor de bewerkers van den moord des Hertogs VAN BEKKR Ye

DE NACHTUIL, IN BÈTREKKING TOT HET BIJGELGOF BE- . SCHOUWD.

W niet heeft geen dier zoe veel ftef tot fprookjes , en wel bijzonder tot de bekende vertelling van wilde jagers, waarop ook de Frehfèhufs berust, en waarvan BÜRGER me- de partij getrokken heeft, veifchaft, als de Aude , of groote en met ooren,

‘In dorpen, it welker nabijheid groote ‘bosfchen ligger’, hoort men foms de zoogenaamde wilde jagt; en menfchen , die de oorzaak daarvan niet weten, kunnen daardoor wel in angst geraken, Deze wilde jagt, namelijk, beftaat hierin dat in de ftilte van den: nacht plotfeling uit de bosfchen een hol, dof, maar toeh verre hoorbaar gefchreeuw: poehoe, joehoe! dikwijls van verfcheidene kanten , veelmalen en fchrie lijk herbaatd, vernomen wordt; en kaatst dan de echo het geluid terug , zoo is hetzelve nog akeliger, Ruifchend en fhuivend jaagt het door het kreupelhout; en wie zich in de nabijkeïd bevindt, bemerkt vurige, fhel heen en weder bewe- gende punten, Nu eens Klikt een fcheller Zoef dan weder meent men een luid fpottend lagchen te hooren , kort daarop her huilen en blaffen van honden, of het juichend fchreeu- wen Van jagers en het briefchen van paarden te verne= men. Men verbeelde zich hierbij het huiveringwekkende des oords, oúde bouwvallen , donkere bosfchen, zoo is gt te begrijpen, hoe menig mensch van eene levendige vere beelding nog veel bovendien meent te hooren, det niet wet- kelijk gehoord wordt, Dit geluid nu kome van het vechten en fpelen der groote uilen, ten tijde der paring, wanneér foms: ven of twintig bijeen zijn, welke onder zoodanig ge-=

DE NACHTUIL. 407

fchreeuw elkander najagen. Het fchelle Aoe! zweemt naar het - luid gejuich van een’ mensch, en fchijnt de paringskreet te zijr, die door het wijfje met een verfchrikkelijk gekrijsch beantwoord wordt. De groote oogen vertoonen zich in het donker vurig, even als dit verfchijnfel bij katten en andere nachtdieren plaats heeft, Komt hier nog bij, dat de honden der naaste dorpen, wier geblaf men in de ftilte van den nacht verre hoort, door dit zonderling gerucht gewekt, be= ginnen te blaffen en huilen, gelijk bij die zonderlinge gelui- den ligt gebeurt, zoo kan men zeer wel zich verbeelden , hoe, bij reeds beftaande neiging tot bijgeloof, vrees en fchrik moeten verfpreid worden, Zelfs het gefchreeuw der kleinere uilen, welke men in bosfchen of derzelver nabijheid dikwijls hoort, heeft iets akeligs, vooral in oorden, waar - vele bouwvallen zijn, Van fchuilplaats tot fchuilplaats roe= pen en antwoorden daar deze nachtvogels elkander, Die! nooit een uil gehoord heeft, wordt ligt misleid, en meeuc het gefchreeuw van befchonkenen te hooren. De uil, die in fteden en dorpen op torens en kerken zich ophoudt, deswege kerkuil genoemd, heeft insgelijks door zijn gefchreeuw, wan- neer hij te middernacht van den toren roept of op het kerk- hof zich hooren laat, reeds menigeen verfchrikt, die eene onheil voorfpellende ftem meende te hooren, Het is, alsof men een’ mensch met open mond fnorken ,of een’ treurenden op klagenden toon weenen hoort. Uren lang maken zij het- zelfde geluid, telkens bij gelijke tusfchenpoozens en men meent dit foms geheel ín de nabijheid te vernemen , offchoon het van den toren komt, Wil iemand de oorzaak van het- gene hij hoort opfpoten , zoo vindt hij dikwerf niets, of een zacht en zonder geruisch vliegende uil zweeft, als eene fchaduw, rondom hem, terwijl de anderen bij voortduring zich laten hooren, | Deze, gelijk ook andere nachtvogels, verflinden eene me- nigte dieren, vooral van de zoodanige, die den menfchen fchadelijk zijn, In jaren, waarin muizen tot eene landplaag werden, zag men ook de uilen in grootere menigte. . Zoo beftgat er tegen elk kwaad een hulpmiddel, en het evenwigt in de huishouding der netuur wordt herfteld, Mogt de mensch dit leeren inzien, en niet dikwerf met vermetele hand tot zijge eigene fchade werken !

\ ne Os Jo | . \

408 WAT DE AMERIKAANSCHE WILDEN VAN DE MAAN DENKEN,

WAT DE AMERIKAANSCHE WILDEN VAN DE MAAN DENKEN.

(a. VON HUMBOLDT, Reife fn die Aeguinoctial - gegendesns des neuèn Continents. IV, S, 81.)

» L de maan moet het wel goed leven zijn,” zeide een So

dva-lndiaan tot Pater GUMILLA: zoo fchoon en helder

» Als Zij er uitziet, kunnen gaar toch wel geene mosqui- » ten zijn” Deze woorden zijn, als uitdrukking der eerfte kindschheid van een volk, zeer merkwaardig, Overal hou- den de wilde Amerikanen den wachter der aarde voor het verblijf der gelukzaligen, voor een land van overvloed. De Eskimo, die eene plank, eenen door de ftroomen op de van planten bijkans ontbloote kusten’ geworpen’ boomftam onder

‘zijne ‘fchatten telt, ziet in de maan met bosfchen bedekte

vlakten; de Jnd/aan der wouden aan den Oronoko, kale fa- vanen, wier bewoners door geene mosquiten worden ge-

: ftoken.

DE MAINOOTEN-KNAAP, XV.

Maer, berg mijn’ boog en pijlen ; want'zij baren mij verdriet: - ’tWalgtmij,dat ik,met mijnmakkers,noguaar fchijf enpoppenfchiet. Laat toch vader Turkenkoppen mij verfchaffen uit het veld; Dan , dan „moeder, zult ge ervaren , dat ik ben een fchuctersheld f Of ontbreekt mijn’ edlen vader daartoe thans welligt de tijd O!dan ga ik zelf die halen, waar hij ftaat in heeten ftrijd, Door zijn voorbeeld aangedreven, houw ik twee,drie koppen neêr, En keer , met dien buit beladen , naar de vrije bergen weêr,

Dat zal eerst een vreugde geven! ’k Roep er al mijn makkers bij ; Allen fpannen we onze bogen 3 alten , beurtlings, fchieten wije Zooik dan het wit niet treffe, moeder , fluit me in uw vertrek En dat lange vtfouwerokken mij tot zondagstooi verftrekk’ 5 _

Naar WILHELM MÜLLERe. J. We INTEMA.

. / : Meng. No. VIE, bl. 360, reg. 3. flast door Zetters - onachtzaamheid: Mfei- fende Rouge, lees: Maifon de Ronge.

on, dea | MENGELWERK. BEDENKINGEN , OMTRENT HET. MINGEPASTE VAN

DE VIERING DES H. AVONDMAALS OP SOMMIGE CHRISTELIJKE FEESTDAGEN.

I ù ettelijke Gemeenten van ons Vaderland wordt de ge- dachtenis van den dood des Zaligmakers , onder anderen op. de laatfte Zondagen in de maanden Maart en Decem- ber, en op den eerften Zondag in April, gevierd; dan. fomtijds valt deze Nachtmaalviering gelijktijdig in met het heugelijk feest van Christus geboorte, of met dat zijner luisterrijke opftanding uit de dooden; en het is over deze zamenvoeging, dat wij eenige bedenkingen n federt lange gekoesterd, befcheidenlijk in' het midden en ten toets wenschten te brengen; dezelva enkel mededee- lende als eene proeve, ten betooge, of eenige verande= ring in dezen niet als zeer gepast, en erom als wen- fchelijk, te befchouwen zij.

leder Christen ziet gewis het jaarlijks nend feest der geboorte van Maria’s Wonderzoon met heiligen eerbied, groote ingenomenheid en vurigen dank te ge- moet; en hij verheugt zich te regt, met de feestvieren« de menigte, te kunnen en te mogen opgaan in het Hei. ligdom ; aldaar, met de Gemeente, lofzangen aan te hef. fen, ter eere. van Hem , die zijnen Zoon in de wereld heeft gezonden om zondaren zalig te maken, en plegt= ftatig te gedenken aan dien zaligen nacht, waarin de Hei-. land der wereld in het vleesch verfcheen. Gelijke ge waarwordingen vervullen het gemoed van den Christen op het Paaschfeest , het groote feest der verlosfing waar= op-.de Christenheid gedachtenis houdt van de heerlijke yerrijzenis van Christus uit den dood. Werd haar op het Kersfeest toegeroepen: de Christus zal alle geregtig= heid vervullen, zijn Middelaarswerk volbrengen, en de wereld verlosfen ! het Paaschfeest verkondigt luide: Hij

_MENGELW. 1828. NO. 9. G g |

419 BEDENKINGEN

heeft, alle geregtigheid vervuld; Hij beeft volbragt s. Hij heeft. verlost; ‘Hij heeft.het leven an «de onVerderfelijk- heid aap het licht gebragt ‚en is bewezen, krachtig be= wezen Gods Zoon te zijn, door. de opftanding uit de dooden! . «.

Dit alles „en Dog, veel meer, hetwelk wij hier zouden kunnen bijvoegen; ftemt ‘het hert van den Christen tot het rein genot eener blijde feestvreugde, welke met den geboren” en verrezen’ Zaligmaker hoog is ingenomen, en zich uitlaat in vurigen dank en lof aan God en, den Verlosfer. Maar, hoe moeijelijk is het nu, in deze vrolijke, blijde, dankbare ftemming des gemoeds, de kribbe van Bethlehem en den hof van Jozef te verlaten om, aan den voet van Golgotha’s kruis , den Sha Den Heeren te verkondigen !

‘Men antwoorde hier niet: „dat wij ons, Dain het verzoenend fterven van onzen Zaligmaker, over Zijne geboorte even min als over zijn weder herleven

_ zouden hebben kunnen verblijden.” Want, offchoon

. wij dit gereedeliijjk toeftemmen en van harte geloo- ven , zoo volgt daaruit nog geenszins, dat het daarom gepast zij, bij het feestelijk gedenken aan de geboorte en het herleven van Christus, tevens, en wel gelijk- tijdig, de gedachtenis te vieren van zijn Verkoren fterven,

‚Er is geen Christelijke gedenkdag, die, naar onze overtuiging , meer gepast zoude zijn voor een: plegtig Avondmaalhouden, dan de dusgenoemde Goede Wrij= dag , de gedenkdäg van den dood des Heeren. Hoe nut- tig en tevens welvoegende zoude het zijn , dien dag tot een’ der plegtige dagen af te zonderen , ten einde, aan den avond van denzelven, het Nachtmaal des Heeren te houden! Deze dag.bezit hiertoe eene eigenaardige ges fchiktheid, en de plegtige Avondmaalviering op denzel- ven prijst zich, van meer dan ééne zijde, aan. Dan, hoe men hierover ook denken moge, de viering van het Nachtmaal behoort aan denzelven althans zeker meer bije zonder dan aan de penge van ’s Heilarids heu=

mn.

RAKENDE HET H.- AVONDMAAL, 4M.

getijke geboorte en heerlijke verrijzenis. Wij wenfthen op een en ander, aan het flot van dit kort betoog , nog nader terug te kome; 5 tén einde thans voort te gáan mét de befchouwing van het, in ons oog, mingepast@ der Avondmaalviering, verbonden met de twee reeds gen rioemde feesten, in betrekking tot onze eigene zielsgen fteldheid en de werkzaamheden des gemoeds , bij het ge- enTEn aan dem:dood.des Heeren, -

„Met lijdt geen ‘twijfel , of de gedachtenisviering aan Je. « ‘zus lijden em dood is eigenaardig gefchikt, om ons, etme zondarett , tot dankbare vreugde te nopen Over de gröote verlosfing , die ons, door dien dood , is aange» bragt; maar zien.wij daarbij op onszelven, op onze veelvuldige tekortkomingen, gebreken, overtredingen en zonden, dan wordt het wel de taal, beide van hart en mond: o Heér! treed Gij niet in het gerigt met uwen knecht; op duizend vragen zou hij niet ééne kunnen beantwoorden! Ik. geloof, Heer! kom Gij mijn om. ‘geloof te hulpe! o God, wees mij zondaar genadig!

Zulk eene gemoedsgefteldheid des Christens, zou ij hem aan het Nachtmaàl des Heeren niet voegen ?.. nitt ‘hoogst gepast en betamend zijn ? Het ìs-zoo :. het woord van den Christos, dat aan zijne tafel ; in brood en-wijrbs tot ons gebragt-wordt s Zoon! dochter! zijt welgemoed-, uwe: zonden zijn u'vergeven! is een woord van Ope beuring , bemoediging. en vertroosting 5 en echter gevoe len wij onze onwaardigheid , aan Gods vergevende liefde _ in’ Christus , te’ dieper en levendiger naar mate wij meer en “meer indringen in het geheinr der Goddelijke bgertre hartigheid: ‘Jezus neemt de zondaars aan! Wij ven heugen ons, maar wij verheugen: ons met beving3 diepe fchaamte en berouw over onze tekortkomingen en vers ‘keerdheden vervult onze ziele; -en:, zoo ooit, dan ge woelen wij het, in. deze heilige en aandoenlijke oogen blikken: De droefheid naar God werkt eene onberouwde lijke bekeering tot: zaligheid.

De geest des Christendoms brengt wel niet mede, dat men, even gelijk onder de bedeeling des Ouden Ven

Te

AI3 BEDENKINGEN

bonds, ín zak en asíche nederzitte , en het hoofd kromme gelijk eene bieze; dan eene hoogsternftige gemoeds{tem- ming voegt ons wel inzonderheid bij de aanzitting aan den disch des Heeren en is ons allezins betamende. Ja, hoogstongaarne ziet de Christen zich, op dat plegtig tijdftip , in deze zijne ernftige befpiegelingen en overden- kingen geftoord; hoogstongaarne zich, door het plaats geven aan andere bepeinzingen, hoe nuttig ook , afge- trokken van de hoofdgedachte: Wij zijn met God ver- zoend, door der dood van Christus. Integendeel, liefst en bij voorkeuze vertoeven wij op Golgotha , met den blik op het kruis gevestigd; en roepen dan , met een geroerd hart en tranen in de oogen, uit: Ja, Gij hebt volbragt ! volbragt op Golgotha! ‘door uwen dood werd der wereld het leven !

Is het vreemd, Lezers ! wanneer, bij en naast de nacht- ‚maalstafel , het kruis van Christus gevestigd ftaat, en zich , als in eené fchilderij , op den.voorgrond geplaatst ‘eerst en vobral doet opmerken? Het zij zoo, dat wij ide kribbe van Bethléhem en het geopend graf van den “Arimatheër in dezelfde fchilderij kunnen ontdekken ; maar ‘dan toch minder in het oog vallende , als ’t ware meer op ‚den achtergrond , en men vergeve ons de uitdrukking ! Minder uitvoerig gepenfeeld. En geen wonder; immers -is het hoogernftig geftenid gemoed, in deze heilig -aan- -doenlijke ure , minder vatbaar voor die hooge vreugde en blijde verrukking , welke ons aangrijpt , wanneer de feest- ‘toon aller harten tot den lofzang ftemt: God heeft een „welbehagen in de menfchen! Heil ons, de Christus werd „geboren! ‘of tot den hoogeren jubeltoon : Jezus heeft ‘den dood overwonnen!

.= Men wane toch niet, dat wij eene aanwijzing van het nsauw verband tusíchen ’s Heilands geboorte en dood en “zijn fterven en herleven zoude afkeuren. Integendeel s „Jezus heeft ons niet. verlost door zijnen dood alleen , en nog veel minder door deer en voorbeeld beide, hoe naauw ook vereenigd maar door leer , voorbeeld , dood, epflanding en verhooging ; door dit alles te zamen geno-

RAKENDE HET H. AVONDMAAL. 413

men heeft Hij ons de verlosfing onzer zonden en de eeuwige zaligheid aangebragt: dit toch is, naar onze „meening , de leer en geest des Evangelies. Dan, zoo waarachtig dit ‘alles is, niet minder zeker ís het, dat wij gewoon zijn, bij de ‘Avondmaalviering doorgaans , en zoo niet alleen, dan toch het fterkst, op den dood des ‘Zeligmakers te drukken; en zulks te regt: immers zien wij, in de teekenen van brood en wijn beide, zijn ver= broken ligchaam en vergoten bloed, bij het gemis van eenig zinnelijk onderpand van zijn leven en zijne heer- lijke verhooging; en het Evangelie zegt ftellig : Zoo dik- wijls gij van dit brood eet en van dezen beker drinkt zoo vetkandig den dood des Heeren!

Is het: eene eigenfchap van onzen geest , dat hij zich flechts met één hoofddenkbeeld tévens en gelijktijdig ken bezig houden „en is de gedachte aan Jezus lijden en fter- ven reeds zoo gadelnos rijk ‘en veelomvattend , waarom zullen wij dan dit hoofddenkbeeld , door een ander: even rijk en veelomvattend, laten verdringen? De ftervende Christus is toch niet de Christus , waar Hij in het vleesch verfchijnt; en de herlevende overwinnaar is niet de man van fimarte en de van God verlatene. En hoe gaarne wij, bij elke andere gelegenheid, gewezen worden op het naauw verband, dat er beftaat tusfchen de onder- fcheidene deelen van de groote verborgenheid der God. zaligheid; zoo: was ons het betoog hiervan, bij: het plegtflatig Avondmaalhouden , altijd min welkom, om- dat onze hoogernftige gemoedsgefteldheid, in die heilige oogenblikken, zich niet gepast en wetvoegende met de hooge feestvreugde vereenigen laat.

Het Hemelvaart- en Pinkfterfeest loopen met onze Nechtmaalviering nimmer te zamen 5 en vanhier dan ook , dat wij. nog nooit eene leerfede hoorden die deze bei= de gebeurtenisfen in verband befchouwde met Jezus dood. Vanwaar dit anders, ‘dán van het mineenvoudige en min- patuarlijke , om het een met het ander, opzettelijk te vereenigen ? Maar waarom fchijnt men dit ook.niet ten aanzien van het Kers-.en Paaschfeest gevoeld te hebben?

{ '

414 En - -BEDENKINGEN

Wij kunnen deze vraag alleen uit het gezag-der gewoonte ‚verklaren, die de twee genoemde feesten met de Avond- saalviering fomtijds doet te zamen Komen, en alzoo , toevalligerwijze , aanleiding geeft tot-de befchouwingen, welke wij bedoelen.

Maar zal men nu beftendig blijven voortgaan , zich door iets geheel toevalligs te laten leiden? Wij hopen neen. „Door eene vervroeging der Avondmaalviering van flechts ééne week , dan, wanneer deze plegtigheid op een’ Chris- ten-feestdag. invalt ,-ware alle bezwaar weggenomen, en

gou de ware Evangelifche ftichting der Gemeente van on- ‘aen Heer bevorderd..worden. Immers kon dan toch al- tijd het digt op handen zijnde feest tat de gewigtigfte ‚befchouwingen en overdenkingen aanleiding geven; tcr- ‚wijl, evenwel, bij dit alles Aes Avondmaal. de hoofd- „zaak zijn en blijven zoude,

. Wij gewaagden , met een enkel woord , van de Avond- aalviering op Goeden Vrijdag. Onze Lutherfche broe- deren gaven, onlangs, bij husme aanzienlijke Gemeente , te Rotterdam ;gevestigd, hiervan een voorbeeld, tot groote en algemeene (tichting der Avondmaalgangers. Wij amhelzen gaarne het denkbeeld, om deze plegtigheid des avonds: te vierens alles toch, wat gefchikt is, òm ons dat gewigtig tijdftip der inftelling van bet H. Nachtmaal „levendig voor den geest te brengen, mag, onzes inzierts , wiet voorbijgezien worden. Dit- zou niet het invoeren -eener nieuwigheid zijn, raar eene hervatting van een oud, eerwaardig gebruik uit de eerfte tijden des Chris- Kendoms. Maar, daarenboven , heeft niet de avond iets plegtigs en indrukwekkends? Men keert.dan , met den ‘indruk , door de plegtigheid verwekt…,.naar de (tille wo- ning en in den kring der zijnen weder, zotider gevaar te loapên, dat de -genotene flichting , door de verftrooi- Jingen van den dag , verloren ga of vermändere.

Maar, vraagt men, wanneer zal nien dan de Dank- segging houden? Wij antwoorden, dat de Godsdienst» leeraar , na de gehoudene Avondmaalviering op den (res- den Vrijdde, te gelegenheid ven het daarop. onseiddel-

RAKENBE HET HH. AVONDMAAL, 15

lijk volgende Paasehfeest, en ín de onderfcheidene fees

‘ftoffen , welke alsdan doorgaans behandeld worden , niet behoeft te zoeken naar. eene gepaste gelegenheid, om op het gehouden Nachtmaal terug te komtem Hoe bijzone der aanleidelijk is hiertoe , om flechts één voorbeeld te noemen, de gefchiedenis, waar de verrégèn Heiland den Emmausgangeren kenbaar wordt, bij de, breking des broods! Wij betuigen niét te weten, wat men hierte- gen, met. eenigen grond, zou kunnen inbrengen. Bij elke andere gelegenheid volge’ ten de in gebruik Zijnde gewoonte van het.houden der Dankzegging , omtrent welke wij wel het een en ander zouden aan te merken hebben , maar hetwelk wij, ale niet onmiddellijk met den hoofdinhoud van dit-opftel in verband (taande , voorhet _ tegenwoordige willen terughouden, om met een kort woord te befluiten.

Onze heilige, Evangelifche Godsdiënst behoort altijd te zijn eene vereering van God in geest en waarheid, en ‚men kAn nimmer te veel en te fterk op de verdedis ging en het behoud van dit onveranderlijk grondbeginfel aandringen. Maar wij zijn en blijven toch menfchens waarop zinnelijke voorwerpen fteeds invloed :blijven oe- fenen; en de gadélooze wijsheid van onzen Verlosfer keurde het, welligt, daarom noodig , ons van ‘zijne lief- de en de vergevende genade Gods, door zigtbare teeker nen , als ’t ware, te vergewisfen. Pogen. wij, ia dezen, met woorzigtigheid en behoedzaamheid, onzen Heer volgen! Zoo gevaarlijk het is, om, even gelijk im de Roomfche Kerk, fchier bij uitfluiting , door zinmelijks voorftellingen alleen op de zinnen te werken, zoo weinig verdienftelijk. is het, aan eenige tegemoetkoming aan onze . zinnelijke natuur, met graote onverzettelijkheid , weder. ftand te bieden,. Sedert weinige jaren herftelde men, în onze Hervormde Kerken, het oud en verloren geraakt gebruik der viering van den Goeden Vrijdag ; tot ftich- ting en nut van velen; waarom ook niet tevens het oud en even zoo verloren geraakt gebruik herfteld , „waarbij de Christenen der, eertte eeuwen het Avondmaal op

416 BEDENKINGEN , RAKENDE HET He AVONDMAAL.

Goeden Vrijdag vierden? Hoe! vragen wij, beveelt 'gich -het gepaste, voegzame en nuttige der zaak niet van vele zijden aan, en: zou zij, tót ftand komende, den zegen der Avondmaalviering niet grootelijks kunnen be- vorderen ? Wij vermeenen ja, en beflten daarom , dit eenvoudig opftel aan hen , die hierin iets ten goede zou- den kunnen verrigten welmeeriend aan te bevelen.

ok W.

LEVENSBERIGT VAN DEN SLOTPREDIKER EN DICHTER JOANNES VOLLENHOVE , UIT EEN HANDSCHRIFT VAN DESZELFS KLEINZOON.

V ongens belofte, bevorens gedaan in dit Tijdfchrift neem ik de vrijheid , deszelfs Lezeren: bij dezen letterlijk mede te deelen het Levensberigt van den Stotprediker en Dichter JOANNES VOLLENHO VE , uit een Hand= fchrift van deszelfs Kleinzoon JoANNES VOLLE N- HO VE, in der tijd voornaam Advocaat voor den Hove van Holland te ’s Gravenhage. Het luidt als volgt : „Joannes Vollenhove is geboren den a Juhij des jaars 1631, in de ftadt Vollenho of Vollenhove, gelegen in Overijsfel. Zijn vader Arnoldus Vollenhove, die ge- weest is der Rechten Doctor en Advocaat, en daarna Burgemr. der gem. ftadt , heeft bij zijne huisvrouw Geer- truid Alten , dachter van den Burgemr. Berent Alter verwekt gehadt drie zonen en vier dochters , zijnde deze Joannes de oudfte der eerstgem. Zijn-jeugt heeft hij te Campen ín de Latijnfche Schole doorgebragt , oefenende zich ondertusfchen in het doen van eenige Oratien exer= citij caufa en in de Latijnfche en Duitfche poëzij : geven- de in ’t vredejaar 1648 „het zeventiende zijns ouderdoms , in ’t licht een dankzegging en gebedt voor en om de vrede‘ der Christenheit, in Duitfche vaarfen gefchreven. In hetzelve jaar naar de Academie te Uitrecht vertrokken zijnde, heeft hij zieh daar eerst bezig gehouden in pofì. ticis et arte oratoria onder den Profesfor Daniël Berck-

LEVENSBERIGT VAN JOANNES VOLLENHOVE. 417

ringer, în de Historie en Griekfche tale onder zijn neve Bocftadius , en in de Philofophie onder dert Profesfor Ra- vensberg, doende aldaar in ’t jaarsióst een Oratie de variis Imperiòrum ex naturae praefcripto in toto Univers fo fpeciebus.”” Zich verder toegelegt hebbende op de He- breeuwfche en Oosterfche talen, en op de Theologie on- der den Profesfor Joannes Hoornbeek , is hij van Uitrecht vertrokken naar de Hoge Schole te Groningen en heeft aldaar , gedurende een kort verblijf, onder den Profesfor Samuel Marefius zijne Theologifche ftudien in het laast van het jaar 1653 voltrokken. Al ftrax in het volgende Jaar 1654, en ‘in het 23°. van zijn ouderdom, is hij be- giftigt geworden met het beroep tot den predikdiehst te Vledder, een dorp in de Lantfchap Drenthe gelegen: en noch geen twee jaren aldaar geftaan hebbende, door de Magiftraat der fladt Zwolle tot Leeraar in de Gemeente

aldaar verkoren. In het begin van zijnen dienst alhier ,

wanneer deze ftadt door een zware pest wierdt aange- tast, gaf hij in ’t jaar 1656 voor de eerftemaal in ’t licht zijn Kruíistriomf , al. een wijl tijds voor zijn beroeping in die ftadt gedigt. En nadat hij noch geen tien jaren den Zwolfchen predikftoel hadde beklommen (in welken tijdt hij zich noch van een‘beroepinge naar Leeuwaarden hadt verfchoont) is hij ín het jaar 1665 tot Predikant in ’s Ha- ge verkoren, en op den 18 Aug. van dat jaar zijn af- fcheit van de Gemeente van Zwolle genomen hebbende, op den gote derzelver maandt in het predikampt in °s Gra- venhage bevestigt. Zijnen dienst hier waarnemende , en

endertusfchen ook in ’t volgende jaar in druk hebbende

laten uitgaan zijn affcheit van de Gemeente te ‘Zwol, en in *t jaar 1669 voor de eerfte reize de Heerlijkheit der Rechtvaardigen, in drie predikaatfien door hem begrepen Cnaderhant met elf andere vermeerdert) kreeg hij in het

jaar 1670 twee beroepingen, de eene in Junij naar Lei. .

den, en de andere in Septemb. naar Amfterdam , doch van welke beide ‘hij zo op de herhaalde verzoeken wan Gedeputeerden uit den Kerkenraadt, en van andere goede vrienden , als uit genegentheit voor zijne Gemeente „zich

41ê LEVENSBERIGT

grtais In het jaar 1674, in de maandt Mei, ging hij als. Predikant van de plegtige 'Ambasfade , bekleet door de Heeren van de Lier, van Rheede, van ‘Beuningen en Haren, naar Engelandt , en na aldaar het merk waardigfte hezigtigt, en de Engelfche tale geleert te hebben, keerde hij in Novemb, deszelven jaars wederom met de Heeren Ambasfadeurs naar ’t vaderlandt, groot gevaar door een hevigen ftorm op de Hollantíche kust uitflaande, en en zijn huisgezin, door ’t gerugt van ’t vergaan van ’% fchip, in de uiterfte droefheit vindende. In de maandt Novemb. van het volgende jaar wierdt hij in den Haag door de Univerfiteit van Oxfort onverwagt vereert met de Docto- rale Bulle in de Theologie: en in het jaar 1681 wierdt hij, doer ’t overleiden van Taddeus Lantman , oudtfte Predikant, en uit dien hoofde ook Curator der Latijn- fche Scholen in den Haag: gevende voorts in het jaar 1686 zijne poëtifche werken in. ’t licht , waarbij in * ver- volg van tijdt noch fommige bijzondere dichtftukken zijn gekomen. Eindelijk, na weinig minder dan 40 jaren, en daaronder ontrent 24 als oudfte Predikant de kerke van ’s Hage ten dienst geftaan te hebben, is hij in ’t begin van *t jaar 1705 en in 74° zijns ouderdoms door háar Ed, Groot Mog. Van den predikdienst onsflagen , met be- houding van zijn volle traktement en verdere eeren van advifcerende {tem en praefidium op zijn beuste in den Kerkenraadt, doch van welke beide hij in: t volgende faar, op zijn verzoek, is ontflagen. En voorts den overigen tijdt zijns levens in (lilte Onder het uitgeven in den jare 1706 van de Heerlijkheit- der Rechtvaardigen in veertien predikaatfien door hem vertoont „en in poëti- {che uitfpanningen doorgebragt hebbende, is hij op den 34 Maart van °t jaar 1708, oudt 76 jaren , 9 maanden en za dagen, na eene bedelegering van vier dagen, en mct volkome tegenwoordigheit van geest, in ’s Hage ont- {lapen. S Bij zijne huisvrouw Gezina Hacke, dane van An- toni Haeke , Burgemr. der ftadt Zyolle, met welke hij gedurende zijn dienst in die fladt op den 3 Maart 1653

VAN JOANNES VOLLENHOVE. &19

in huwelijk is getreden, heeft hij zeven zoons en agt dochters geteelt ,- doch van. welke op zijn overleiden al leen twee zoons en vier dochters overig. waren, zijnde de andere, daaromder gok die reets tot bun janen gekos men, met bedieningen voorzien, en gëtrouwt. waren, doch zonder nagelaten kinderen, voor hun vader uitde werelt gefcheiden… Zijn.gem..kuisvrouwe. ap den 21 Juli 1681 overleden zijnde, is hij op den 7 Novemb. 1683 weder in echt getreden met Catharina, Rofeiboom ;we- duwe van: den :Sacretaris. Goethals, dochter van den Prokureur Rofenboom „-en.vólle zuster van MF. Fredrik Rofenboom Raadtsheer in het Hof van Hollandt; wel- ke, zonder uit dit huwelijk kinderen gezien te hebben, mede op den ar Februarij 1691 is gefturven, en hem ten tweden male -weddwenaar- heeft gelaten tot zijn doodt toe. Van flatuur is hij geweest redelijk: lang , doch niet zeer lijvig , hebbendedaarbij een vrij. geeonde en fterke lighaamsgefteltenis.”” _ Dusverre. het Handfchrift. Ik heb dat letterlijk de fchreven,; zoo om den Lezer deze levensbijzonderheden uit de aerfte hand t& geven , als omdat Kijl en fpelling tamelijk zuiver zijn. Men ziet hieruit, dat er, ondanks de loffelijke pogingen van den Heer vAN DER ZUIL, in deszelfs Levensberigt-van den Heer VOLLENHOVE; medegodeeld in N°. IV van:die Eijdfchrift voor. April 1827, eenige „weinige onnaautwvkeurigheden geflopen” zijn; welke het gevonden Haadífchrift, waarvan de echtheid bo- - ven allen twijfel verheven ‘is, mij met weinig tnoeîte doet aanwijzen. Zoo heeft voLLENHOve, bij voore beeld, niet in 1653, maar eerst in ’t volgende’ Jaar , te Viedder zijn: predikambt aanvaard: zoo is hij wiet vóór of op.zijne reize naar Engeland, maar wel na dien tijd; deor de Univerfiteit. met het. Doctoraat diploma ongevraaed vereerd; hetwelk ook bevestigd wordt door ded inhoud _ dier mede onder mij borusteride Bulle zetwes terwijl hij ook niet op den 17den, maar t®eeds op: den ryden Maârt 1708 overleden is. Eindelijk heb ik nog in eenige familie. santsekeningen . gevonden, dat: hij : niet „bene: auster,

_

420 LEVENSBERIGT VAN JOÂNNES VOLCENHOVE.

behalve nog een jonger broeder „”’ gelijk de Heer vaN DER ZUIL meent, maar wel vier zusters en twee broe- ders gehad heeft, onder welke echter BERNHART uit- ftak, zoo door zijn’ dichterlijken aanleg en wetenfchap , als den rang, dien hij bekleedde.

Hiermede zal ik deze mededeeling befluiten ‚’in de hoop dat ik met dezelve den liefhebberen onzer Letter- kunde eenig genoegen en harer ne geen ondienst

gedaan zal hebben.

G. VAN LEEUWEN, | Subflituut - Ofcier van Justitie ° te Alkmaar.

DE JAGTPARTIJ OP RAINCY, BIJ DEN HEER OUVRARD , DEN VERMAARDEN LEVERANCIERS OF FRANSCHE WEELDE , NA DE OMWENTELING.

Greaurende verfcheïdene dagen waren werklieden bezig, om de oranjerij van Raincy in orde te brengen voor

bet groote dejeuner , dat moest “plaats hebben bij eene

jegtpartij, waarop de Heer ouvRaARrD Mevrouw mé- CAMIER en hare vrienden had genoodigd. Ik had mij- nen dienst aangeboden, om mede toezigt te houden over de werkzaamheden. Mijn aanbod werd aangenomen. Men gaf mij een vertrek bij de Pompe à feu. Ik kon dus getuige zijn van al de toebereidfelen.tot dezen feestelij= ken dag, welke onder opzigt en beftuur van den Heer BERTHREAUX, een der eerfte bouwmeesters van de

hoofdftad , gemaakt werden.

Raincy: is omtrent vier mijlen van Parsjs gelegen , en het park reikt tot aan het bosch van Bondy. Dit landgoed behoorde weleer aan den Hertog VAN ORLE- .

ANS. Gedurende «den wisfelvalligen loop der menfche-

lijke zaken, ten tijde der omwenteling , ging het van den eenen kooper tot den anderen over, en werd eindelijk het eigendom vgn oUvRARD, den rijken Commisfaris- generaal, die het tot. veel 'prachtiger verblijf maakte;

DE JAGTPARTIJ OP RAINCY. A21

dan: hetzelve , als lusthuís eens Prinfen van deh bloede,

was geweest, De onderfcheidene kleine gebouwen , die, op geringen afltand van elkander, in de tuinen en bij de fraaifte partijen gevonden worden, de lusthuizen in het park , het huis in het dorp, en het kasteel , waren {teeds bezet door perfonen van rang, aan welke ouUvRARD die gedurende het fchoone jaargetijde afftond ; terwijl hij voor zichzelven flechts een klein lusthuis behield, Pompe à feu. (Brandfpuit) genoemd, en verfierd met eenen fmaak en rijkdom , alsof men in een betooverd vere blijf zich bevond. Dit gebouw ftaat op eene hoogte, waar men, door middel van eene brandfpuitspomp , wa- ter in de kommen en kunstfonteinen van het a weet te houden. -

Terwijl ik te Raincy was, onttrok o UvRAR D zich meermalen aan zijne winstberekeningen, en kwam zelf de werken bezigtigen, die hij liet vervaardigen; want maken, afbreken , herbouwen op. zijn landgoed was voor hem een ongemeen groot vermaak, waarop hij foms even zeer zich beroemde, als op zijn geluk in de wereld, » Ons lot „” zeide hij dikwijls vrij vermetel , „is ons ei- gen werk; zij, die ongelukkig zijn , hebben het gemeen- lijk aan eigene onvoorzigtigheid of een verkeerd gedrag te wijten.” Hoe dit nu zijn moge, zeker is het, dat, zoo in den tijd, waarvan ik fpreek, het gefternte van NAPOLEON eenen glans van zich gaf , die de geheele wereld verbaasde en verblindde, de fter van ou vRARD in zijnen bijzonderen kring niet minder {chitterde, Is het bevelvoeren over legers eene moeijelijke kunst , het voeden derzelven vordert eene bekwaamheid , welke ook hare verdienfte heeft. NAPOLEON €En OUVRARD gingen van hetzelfde punt uit, maar hadden elk eene ver-

fchillende loopbaan, en zagen beide eindelijk even bui- |

tengewone uitkomften. . Allen, die OUVRARD gekend hebben, zullen ge-

troffen zijn geweest door de grondigheid zijner redene

ringen en door de gemakkelijkheid, waarmede hij in den, omgang zich wist uit te drukken. Hij werd geboren te

45 DE JAGTPARTIJ

Nantes, waar zijn vader eene kleine papterfabrijk had, Hij ontving flechts eene ortvolkomene opvoeding; want fchoon hij vroegtijdig naar het geftfcht van C/isfon werd gezonden , was het hem echter, te midden der wanorden van de omwenteling ‘ín Bretagne niet mogelijk, de Toophraan' der” letteren geregeld te volgen. ‘Hij kwam jong te Parifs. Zijn aangenaam voorkomen , zijn fijn gevoel, “een naauwkeurige cn vaardige geest van opmerken , maar nog meer het aanzien en vertrouwen van Mevrouw T A- LIEN; welke door fchoonheid en invloed toen alvermo= gend was, zijn boven mate bevorderlijk voor zijne eer=, zucht geweest. Deze voordeelen verhieven hem weldra uit ‘eenen’ mînderén“rang bij het leger, waar hij Lieu= tenant dAide-de- Camp van den Generaal BOIVIN was. Zoo werd hij een der eerfte fpeculanten i in deze eeuw van /peculatiën. Doch ook hem is de onbeftendighefd des voorfpoeds gebleken. De man, die door rijkdom en pracht geheel Frankrijk verbaasde , "dier handelsberfekkin= gen met den Koning van Spanje âangirig , die 10t NAP O= LEON zeide, dat hij de waardigheid der Koningen tot den ftand der kooplieden had doen dalen, deze twee. de rouQueT werd weggevoerd uit zijn betooverd kasteel, om in eenen kerker geworpen te worden. Na Överladen te zijn geweest met vleijerijen „hem uït hoofde zijner rijkdommen bewezen , zag hij zich twee malen zelfs genoodzäakt , nederige fmeekfchriften bij een ‘beftuur van minderen’ rang in te leveren, ten einde de gunst te mo- gen êrlangen , om, vèrgezeld van eenen oppasfer, uit de gevangenis te ‚gaan , eerst, om den zegen eener ftervende moeder te ontvangen , en naderhand , om de oogen eener geliefde dochtêr Mutten 1 __Maar in den tijd’, toen OUvRÄRD het fchitterend feest gaf , dat ik Zal befchrf ifven } wash jong fchoon , en in het volle genot van. alles , wat hem gefükkig fcheen te kunnen maken. Hij verfbbrd: bif uitnemendheid de kunst, om waarheden te‘ zeggen onder den fchijn van boerterij.. Toen ik eens met hem in de. oranjerij ging zien, wat BERTIJEAu% deed, zeide ‘hij, met een’

OP RAINCY. 423

Tpottenden lach, onder anderen , tot mij: „Ik heb tot portiers te Rainey drie Ministers ‘van Staat.”* weten, DE TALLÈYRAND, Mínister van Binnentandfthe-Za- ken, BER THIER; Minister vân Oorlog, en DrcRÈ ss Minister van het Zeewezen, hadden ieder voor zich een zomerverblijf gekozen. in de fraaije lusthuizen van het park van ARaincy..

In het algemeen gelijken befchrijvingen van kak elkander. Dit' feest , echter, onderfcheidde zich. door den

Pkeurigen fmaak, die de toebereidfelen tot hetzelve res gelde; ook droeg daartoe bij de tegenwoordigheid var zoo vele aanzienlijke perfonen, als hetzelve aldaar te za-= men bragt. OuvRraARD had Mevrouw RÉCAMIER genoodigd, en verlangd, dat deze zich mogt verwaardie gen, om de eer van het huis op houden: de tempef behoorde det Godheid waardig te zijn, welke daar zoude” voorzitten }--

In.eene óranjerij, gevloerd met marmer , plaatfte men eene tafel op eenen grond, even hoog als de bakken van eenige fchoone oranjeboomen, die, beladen met bloemen en vruchten, een groen gewelf vormden vanwaar de liefelijkfte geuren uitwafemden. Midden op de tafel was eene marmeren kom, vol helder water, met eene bed= ding van goudzand5 visfchen van verfchillende kleuren fpeelden daarin. Het ontbijt was merkwaardig wegens de kostbaarheid , den kwistigen overvloed en de keurige fchikking der geregten. In het naaste vertrek , waar koffij en iijs toegediend werden, waren de wanden bezet met groene wijngaardranken, en aan de takken binnenshuis hingen ongemeen groote druiventrosfen. In de vier hoe= ken van deze zaal waren vier marmeren kommen in de gedaante van fchelpen , waaruit fonteinen van punch , or- fade en oranjebloefemwater ontfprongen. De vruchten -

van alle werelddeelen , eenige natuurlijk, andere van fui- ker, dekten fchotels van kostbaar paorfelein. De uitge zochtfte wijnen’ en de fijnfte morgendranken vonkelden i in

"kristal. Voorts, menigte van gouden en zilveren vazen ,

afkomftig uit de werkplaats van BIENRNE T,den goud.

424 DE. JAGTPARTIJ

fmid van BONAPAR TE , verwezenlijkte bijna de weel- de der Oosterfche verdichtfelen. Men kwam in verzoe- king, om te. gelooven, dat de man, die zoo veel pracht ten toon fpreidde, de lamp van ALADIJN gevonden moest hebben.

De jagthoorn verving ditmaal het luiden der klok van het kasteel, om het teeken te geven , dat men zich aan tafel moest plaatfen. Wij gingen allen naar de eetzaal, Mevrouw RÉCAMIER gaf aan Lady HOLLAND de eereplaats tusfchen Vorst MARKOFF en den Minister van Oorlog; zij zelve ging zitten tusfchén de Heeren FOx en ERSKINE: de overige gasten kozen zich elk eene plaats naar welgevallen.

Nadat op den hoorn het teeken tot de jagt gegeven was, hoorde men weldra in de verte het geblaf der hon- den en het gefchreeuw der jagers. Rijtuigen van verfchil- lend maakte! ftonden ingefpannen voor de oranjerij. Me- yrouw RÉCAMIER, Lady HOLLAND, de Heer Fox en de Graaf MAR Ko rr plaatften zich in een der- zelven ; Mevrouwen MARMONT,VISCONTI EN L Ue CHESINI ftegen te paard, en werden begeleid door een luisterrijk gezelfchap van mannen, insgelijks te paard, Kortom, ieder ging met zijnen {maak te rade en vervoeg- de zich er bij op zijne wijze. De genen, welke niet me- de op de groote jagt wilden gaan , werden door oppas- fers in het park geleid, alwaar hazen en faizanten in me= nigte waren. Tot algemeene verzamelplaats was beftemd een vierhoek in het bosch. Wij vonden daar een gezel fchap jagers, die ons wachtten, onder anderen den Heer OUVRAR DP, die, daar het kasteel van Raincy door hem aan Mevrouw RÉCAMIER was afgeftaan , om er hare vrienden te ontvangen , enkel uit groote hoffelijkheid geweigerd had daar te komen , uit vreeze, dat de tegen- woordigheid van den wezenlijken eigenaar eenigermate hindernis of dwang mogt veroorzaken bij haar , die heden de eer van zijn huis moest ophouden. Onder ‘de genen , welke hij medegebragt had, bevond zich, onder ande= ren „, de Generaal MOREAU,die zich vezontfchuldigde .

OP RAINCY. : ° \_ ‘405

‘dat ni des morgens niet op. het ontbijt had kunnen komeri. Alle deze Heeren waren geheel als jagers gekleed, en ‘wachtten flechts ‘op berigten van herten, om op hune hoornen te blazen. Had de pracht van het ontbijt eerié algemeene verwondering veroorzaakt, de toebereidfelen tot de jagt deden geene mindere werking. Op opene plaatfen in het bosch had men tenten opgeflagen, en im deze tenten tafels met ververfchingen geplaatst, niet al teën voor de jagers, maar ook voor alle lieden, zonder . onderfcheid van ftand, welke in menigte uit de nabuurs fchap derwaarts gelokt werden door hunne belangftelling in zoodanig fchouwfpel. De natuurlijke vrolijkheid van deze inenigte vermeerderde nog door den aangenamen invloed des wijns, die mildelijk voor dezelve werd: gefchonken. Zoo leverde het fchoone woud van Bondy het gezigt op; als van een groot fchilderftuk , ‘waarop zeer vele en zeer verfchillende: groepen zich vertoonen.

Naar Raincy terugkeerende, zagen wij, dat de Heer OUVRARD niets had vergeten, wat ftrekken kon, om aan deze partij luister bij te zetten; want , daar hij on= derftelde , dat de jagt tot zeer laat in den avond kon duren , ‚had hij de noodige befchikkingen gemaakt , om dezelve bij fakkellicht voort te zetten. Ik kende reeds het treffend _ fchouwfpel van de jagt bij flambouwen, daar er kort tä, voren zoodanig eene in hetzelfde bosch had plaats gehad óp bevel van JoserPu BONAPARTE. Ditmaal, eche, ter, eindigde de jagtpartij met den dag, en het bosals. weérgalmde nu alleen nog van het vrolijk gezang derland. Hêden , aan welke de ververfchingen voor de jagers. bes" fteriid, waren uitgedeeld. |

Gedurende de jagt waren er , met de viterfte zorgvâldige heid , toebereidfelen gemaakt tot een diner, dat in kost-: baarheid het déjeuner evenaarde , en een nog grooter aari-” tal gasten biijeenbragt. De Heer OUVRARD plaatíte. zich, eenvoudig als gast, aan tafel, terwijl Mevrouw. RÉCAMIER bij voortduring de honneurs waarnam: In de boschjes rondom de oranjerij werd op blaasinftrumene. ten eene. fchoone muzijk uitgevoerd 3 terwijl ‚in de verte,

DIENGEI.W, 1828. NO. 9. Ih

,

4sé DR JACTPAATIJ OP RAINCY.

zich het hooramuzijk der jagers van Grosbois en Raincy diet hooren.

Eene zoo vrolijke partij, waarop zoe vele bevallige vrouwen zich bevonden,en die door eene keurige muzijk werd verlevendigd , kon niet wel zonder dans eindigen. Het bal begon dus op het ruime grasperk voor het kas= teel, en ieder nam er deel aan, Veldheeren , ten toppunt van roem geklommen , ftaatsmannen rijk in eerambten en aanzien , jonge eerzuchtigen , die nog menigte genietingen of teleurftellingen te wachten hadden, uitgewekenen , die op den geboortegrond het leed, ten tijde der omwente= ling ondergaan , vergaten, Engelfchen, Rusfen, Pruifen en Franfchen , allen bewezen hier hunne huldeaan T £ mn p= sicHoRrg. Het was middernacht , eer iemand der gas- ten zich herinnerde, dat hij nog vier mijlen moest af- leggen, » Alvorens zich te oen ter ruste te begeven.

ROG IETS OVER DE. ALGEMEEN AANGENOMEN NEDERDUITSCHE SPELLING , TEGEN DEN HOOGLEERAAR M, SIEGENBEEK , DOOR ME, C‚ M. VAN DER KEMP.

(Vervolg en flot van bl. 494)

H. laatfte punt, waaromtrènt de Heer sIEGENBEER de door hem voorgedragen fpelling tegen mijne bedenkingen verdedigt, is het fchrijven van nogtans. Terecht zegt hij, dat ik toon, fn het gefchil , door hem met BILDERDUK ever ds punt gevoerd, het meest tot zijn gevoelen Over te hellen, Ik wil slieen in plaats der # de ch gebezigd hebben, en die om de terftond volgende #, die de voorafgaande klank nood zakelijk hard maakt, Neen, zegt de Heer siEGENBEEK, wanneer men hier de ch toeliet, dan zou men ook de algemeen aangenomene onderfcheiding van NOG (ADHUC, ETIAM) en NOCH (NEQUE) moeten opgeven, Ik erken hierop niet gedacht te hebben, omdat ìk meende en alsnog meen, dat nochtans noch met de fpelling van nog, noch met die van noch iets te maken heeft, Ik meende en meen alsnog, dat sochtans één onfamengefteld „woord is, dat, het moge dan van nog zijn afgeleid, echter deszelfs fpelling niet behoeft te volgen, evenmin als men moet Schrijven, in plaats van lengte , lengte,

ad

NOG IETS OVER DE NEDERDUITSCHE SPELLING, 427

Omdat het van Zang, of, in plaats van vorst, vrost, omdag het Van vriezen afltamt. Indien siEGENBEEK meent, dat zijn nogtans famengefteld is uit nog en fans, dan zie ik hier eene meerdere toenadering tot het gevoelen van BIL DERe Dijk, die, nogthands (chrijvende, hetzelve houdt famenge. fteld uit nog en #hands, Beide zijn het dus volmaakt eens , niet alleen over de fchrijfwijze , maar ook over de beteekee nis der eerfte lettergreep; zij verfchillen flechts over de fchrijf= wijze en de beteekenis der laat{te, Maar is dit zoo, waar. voor houdt dan ‘srEGENBEEK het oude tan of tant, zijn gegenwoordig fans? Dit zegt hij niet: BILDERDIJK houdt het voor het tegenwoordige thands, en wil het uit dien hoof- de ook zoo gefchreven hebben. BrirbvERDijK geeft dus reden, doch srEGENBEER niet: en wanneer ik nu enkel en alleen afging op. de leeringen dezer twee taalgeleerden , dan zou ik in de fchrijfwijze van nogthands het gevoelen van BILDERDIJK, die reden zijner zaak geeft, verkieslijker vin- den, dan dat vari siEGENBEEK, die nu'na de verklaring , dat hij nog in zijn sogtans houde voor nog (adhuc, etiam) , niet zegt, welke beteekenis hij aan zijn fans wil gehecht hebben. Met dit al kan ik mij nog niet vereenigen, ‘noch met de fpelling van BILDERDIJK, noch met die van sig- GENBEEK, Ik ben nog niet overtuigd, dat het betwiste woord famengefteld zon zijn uit nog en thands, En offchoon ik wil toegeven, dat het van nog afllamt, moet men echter dok toegeven, dat het onderfcheid tusfchen nag En noch gants willekeurig en niet in den aard der taal gegrond is, die in beide de beteekenisfen de fpelling van noch vordert, gelijk ook oudtijds volftandig gefchreven werd; terwijl het gebruik alteen in het fchrift , klaarheidshalve, het onderfcheid tusfcheù neg en noch heeft ingevoerd, Nog is dus, wat men ook zege gen moge, eene verbasterde fchrijfwijze: doch wat is het noodig diezelfde verbastering ook in nochtans ìn te voeren, ‘war dezelfde reden voor verbastering niet aanwezig is? Wij verwijzen hieromtrent den lezer tot de tweede voorloopige aanmerking, welke wij in ons vorig betoog hebben mêde- gedeeld, En hiermede wenschte ik wel te mogen befluiten. Doch de Heer srEGENBEEK laat mij zulks niet toe, Bij gelegen. heid dat bij mij tegenfpraak met mij zelven ten laste legt in de verdediging van de fpelling draagt, volgt, vaart hij in eens ES mijnen perfoon uit en {telt dien in een ongunftig Hh a

428 NOG IKTS

' daglicht. Hij zegt, dat meer dan alle. taalkundige gronden

blijkbaar bij mij geldt het gezag van BILDERDIJK. Ik heb alle mogelijke moeite gedaan, om ín de verfchillen tusfchen BILDERDIJK En SIEGENBEEK de taalkundige gronden op te fporen, Dan, daar ik zelve geen taalkundige ben, zelve niet in de oude gefchriften heb omgewroet, maar doar de oogen van andere taalgeleerden zien moest, heb ik nagegaan,

welke gronden van beide zijden werden aangevoerd ter ver- dediging en wederlegging der wederzijdfche gevoelens, En ten gevolge van dat onderzoek heb ik voor mij zelven de flotfom opgemaakt van hetgeen mij als waarheid voorkwam. Indien ik niet-genoeg gebouwd heb op taalkundige gronden n zoo wijte de Heer stEGENBEEK dit zich zelven , omdat hij er dan geen genoeg heeft aangevoerd, Want toch op alle die, welke door hem zijn bijgebracht, meen ik gelet en er mijn oordeel naar geregeld te hebben. Ik heb bet in mijn voorgaande betoog gezegd, én meen het ook met der daad getoond te hebben, dat ík tusfchen sIEGENBEEK EN BIIJE- DERDIJK den eclecticus gefpeeld heb, Welke reden heeft dan SIEGENBEEK, om mij nu, tegen mijne eigene gezeg-

den aau, te, logenftraffen? ,

Maar hij zegt, dat het gezag van BiupeRrRDyK blijkbaar bij mij het meeste geldt. Ik antwoord, dat hij dit blijkbaar mis heeft, - Of heb ik niet duidelijk genoeg te kennen gege- ven, dat ik aaf siLDERDUYK geen ander gezag toeken, dan om, als een aanzienlijk en onafhankelijk taalgeleerde , te fa- men met SIEGENBEEK Aef gebruik te vestigen? Het gezag van BIELDERDIJK is bij mij volftrekt niet grooter dan dat Van SIEGENBEEKR. Datgene, waarin beide overeenkomen , houde ik voor een gevestigd gebruik; en omtrent datgene , waarin zij verfchillen, heb ik de taalkundige gronden trach= ten na te gaan, Voor een ieder, die niet willens blind zijn wil , is dit duidelijk ; voor anderen fpreek ik. niet,

Ik had dan ook niet verwacht, dat mij dat gezag, het- welk ik aan BILDERDIJK toeken, zou worden tegengefpro- ken, Dan de Heer sIEGENBEEK doet zulks. BriLDER- DK is bij hem geen onafhankelijk taalgeleerde. Jor het denkbeeld. van anafhankelijkheid in dezen, zegt hij, behoort niet enkel, dat men niet blindelings het gezag van anderen volge, maar ook dat men zich aan dat zijner eigene driften wete te onttrekken, Ik zie niet, dat dit laatfte een vereisch- te is der onafhankelijkbeid. Zekerlijk , men is even min on-

OVER DE ALGEMEEN AANGENOMEN NEDERD. SPELLING. 429

afhankelijk , wanneer men zijne eigene eens aangenomen ge-- woelens blindelings blijft voorftaan, als wanneer men blinde- lings volgt de gevoelens van anderen, Maar de Heer Brr-- DERDIJK erkent het nergens, dat hij zijne gevoelens blijft - aankleven om de eenige reden, dat hij ze eens geuit heeft, Indien bij ergens toont een blind verdediger te zijn zijner eigene eens aangenomen gevoelens, niettegenftaande hij van derzelyer valschheid overtuigd zij, dan zekerlijk heeft sie- GENBEEK onze toeftemming, dat ook BILDERDIJK niet anafhankelijk is: maar zal sIEGENBEEK die veronderftelling: durven waar noemen, zonder zich fchuldig te maken aan zeker gevoel van eigene onfeilbaarheid? Zekerlijk, het is’ onbehoorlijk, wanaeer men, gelijk siEGENBEEK Van BIL- pEmRDk zegt, zijne eigenliefde en hooggevoeligheid niet ge- voeg onder bedwang heeft, om de waarheid ook dan te haldi- gen, wanneer men daardoor zou moeten erkennen vroeger qe- dwaald te hebben. Zekerlijk, BiLDERDIJK is op een’ ver- keerden weg, indien Aer hem niet soo seer om de waarheid, dan wel om de handhaving zijner onfeilbaarheid te doen ds. Maar, wat men ook zeggen moge, het is altoos een pesisto principis, wanneer men dit aan piLDERDIJK ten laste legt. Ik behoef hem niet te verdedigen, Vooral wil ik die njet in zijne ongezoute uíitvalten tegen den Heer siEGENBEEK, Ik geloof, dat hij hiermeê aan dezen een groot en gants ou« verdiend onrecht gedaan heeft, Het doel toch van dezen was niet, en mócht niet zijn, de taal in hare oorfpronkelijke zui- verheid zoo veel mogelijk te herftellen, en dus hare gronden te omderzoeken, een doel dat BinDERDIJK zich prijslijk voorftelt ; maar het doel van sSIEGENBEEK was en mocht flechts zijn, eene eenvormige fpelling in te voeren, door al- leen alle verfchil van fpelling weg te nemen, en daarentegen onaangeroerd te laten hetgeen hij bij alle goede fchrijvers in een vast gebruik .vond, Mogelijk zou de door hem aange- prezen en algemeen aangenomen fpelling veel meer met die Van BILDERDIJK zijn overeengekomen, indien het hem had vzijgeftaan de gronden der taal óp te fporen en zich alleen daarnaar te regelen. Dan, (om terug te keeren) BILDER- Dijk verdedigt zijne eigene gevoelens en niet die van ande ren als zoodanig; en daar hij buiten kijf een aanzienlijk tasl- geleerde is, heeft hij ook het recht, om benevens de overi: gen het gebruik in de taal te helpen vestigen , of door het volgen der oorfpronkelijke fchrijfwijze tegen te gaan. Grooter

490. | NOG IETS

gezag ken ik hem niet toe:. want wat innerlijke waarheid is, berust niet op gezag, maar op zich zelve. Ja, over het gee heel, volg ik de algemeen aangenomen fpelling, totdat het: mij duidelijk blijkt van hare verkeerdheid, |

„De Heer siecENnDEEK heeft dus geene reden om mij toe te voeren, dat bij mij blijkbaar het gezag van BILDER- pik meer geldt dan alle taalkundige granden, Maar ook is: deze aantijging onbehoorlijk en ongepast. Of wat beteekent. zij anders als het meer platte: Gj zijt een Bilderdijkiaan, een domper, een gek? Hij weet toch zeer goed, dat deze woorden teganwoordig voor gelijkbeteekenend gehouden wor= den, Wat daet het er toe, wie ik ben,.hoe ik,denk in het algemeen? Zullen daarom mijne bijzondere gezegden minder waar zijn? Waarom dan hier eene perfongliteit gebruikt ® Of heb ik den Heer siEGENBEEK eenige reden gegeven om mij met hatelijke aanmerkingen te bejegenen? Heb ik niet in mijn voorgaande betoog alle befcheidenheid omtrent hem in acht genomen? Of is zijn oog boos, omdat ik die zelfde befcheidenheid ook omtrent den zoo algemeen gehazen BILDERDIJK getoond heb? Hij bedenke toch, dat, wan. neer verfchillenddenkenden zich fteeds alleen tot de argumen- ta ad rem bepaalden, en alle argumensta ad hominem, als niets afdoende , varen lieten, er mindere liefdeloosheid , meet eenftemmigheid zijn ZOU,

Wil de Heer sIEGENBEEK met zijne aantijging te kennen geven, dat ik een leerling ben uit de {chool van BILDER- DIK, (gelijk mij eens, dom genoeg, de Groningfche Profes- ‚foren door middel eener Inaugurele Disfertatie van een’ Stu dent hebben doen bekend worden) dan mag ik hem geruse ftellen met de verklaring, dat ik niet alleen de lesfen van RILDER DIJK nooit gehoord, maar hem zelfs nooit ofte ooit gefproken heb, Maar wil hiij zeggen, dat mijne gevoelens in zeer vele opzichten met die van BIL DERDIJK overeene komen,.dan wil ik zulks gaarne toegeven, en, in fpijt van den gantfchen drom der tegenwoordige vrijheid- en verlich- tingpreekers, (*) er opentlijk vopr uitkomen, dat mij meestal de redeneringen van BILDERDIJK oneindig bondiger en juis- ter toefchijnen dan die zijner beftrijders, Maar noch BiLe

(*) Zoo de Heer VAN DER KEMP, wien de Redactenr even min de eer heeft. perfoonlijk te kenaen, als deze verklaart den Heer BILDERDIJK Baait ofte opict gefproken te hebben, dit Zers zonder zijnen asam bad ingezondeue zou deze uitval, ale Arijdig mor don Uikeralen gees van din

«

Pd

OVER DE ALGEMEEN AANGENOMEN NEDERD. SPELLING. 438

DERDK, noch sreoeNBeEr, noch iemand anders zat: het ooit, zoo ik hoop, van mij kunnen verkrijgen, om op: hun louter gezag of waarheid of“leugen te noemen, hetgeen nij diet als’ zoodanig toefchijnt, Ik hoop fteeds gedachtig - te. zijn aan het EE

dAmicus Plago » amicus Socrates, fed zi mice via

kad

Ge

hetgeen , vrij. vertaald, dus luide: Onderzoekt alle dingen, en behoudt het goede.

Tijdfehrift, voorzeker niet behouden zijn gebleven, Nu, cant; hed: Redacteur. geene vrijheid, iets weg te laten of te veranderen; maer ver meende hij, dit zoo wel,als den fcherpen toon, dien de ‘Steller sich omtreng deu zachtmoedigen sxe OzNemEx verooroolt,. te zijner eigene verdatwoors disg te mogen en:t& meeten tee

PLAATSELIJKE , GESCHIED- EN OUDHEIDKUNDIGE HERINNERINGEN VAN ZEN REISJE DOOR EEN GEDEELTE VAN GELDERLAND EN IN DE OMSTREKEN VAN KLEEF,’ : E

Wervolg en flot van bl. 398.) mn vl.

Doren dag, over Beek en Ubbergen naar Nijmegen willen. de gaan, reden wij vroegtijdig van Kleef af, Weldra bereik. ten wij Kranenburg, een klein, ellendig Pruisfsch ftadje , dat niets merkwasrdigs bezit, en fpoedig bevonden wij ons nu in de herberg te Beek, en dus weder op vaderlandfchen - bodem. Het was nog vroeg in den morgen, en wij hadden derbatve den tijd, de fehoone omftreken van dit bevallige’ dorpje te gaan bezoeken, Hier mag de natuur, met regt,’ fchilderachtig en romanesk genoemd worden; overal is het groen, van wege de menigte beekjes, die men allerwegen aantreft , van eene uitnemende frischheid; van de hoogte der’ bergen geniet men de treffendfte vergezigten, en , het fmalle- bergpad afdalende, omfluit u weldra de bekoorlijke vallei, vriendelijk tot rust en verademing uitnoodigende, Hetzelfde landelijk fchoon, hoezeer. verfchiltend in tint en fchakering , ontmoet men te Ubbergen, een half vur verder gaans gelegen. Dit laatfte was weleer eene Heerlijkheid , waarvan inde Gefchie-

denis reeds vroeg melding wordt gemaakt 5 het tegenwoordige kas-

433 HERINNERINGEN VAN EEN REISJE

teel van Ubbergen Is een zeer fraai gebouw, voorzien vaa welaangelegde wandelingen en fchoone waterwerken.

Maar zeer eerwaardig zijn de omftreken van Beek en UZ- bergen in betrekking tot de vroegfte Gefchiedenis des Vader- lands, Vrij algemeen ftelt men, dat het heilige Woud, waar, CLAUDIUS CiviLis zijn nachtelijke gastmalen aanregtte en de verhitte gemoederen ten flrijde tegen de Romeinfche heerfchappij opzette, omftreeks deze plaatfen, en meer be- paaldelijk in de naburige ftreek, het Nederrijkfche Wald ge-” naemd, moet gezocht worden, Aaderen denken hier aan het Haagfche Bosch, of aan het voormdlige Schaakenbosch , tus- féhên den Haag en Leyden gelegen ; doch , mijns inziens, met minder grond, Dac Nijmegen de Sad der Batavieren ge- weest is, hieraan valt bijna niet meer te twijfelen. Wat men onder zoodanige ftad te verftaan hebbe, zulks ís moeijelijker - te bepalen; maar voorzeker zuilen, bij fommige gelegenhe den, de aanzienlijkften des lands dáár vergaderd zijn ge- weest, om over de algemeene’ belangen te raadplegen, En - zou het dan zoo geheel ongerijmd zijn, te vooronderftellen , dat CLAUDIUS CíiviLIs, van eene dergelijke gelegenheid gebruik makende, de vergaderde oudften en aanzientijken op een feestmaal noodigt en hun zijne: ontwerpen mededeelt 2 Maar nog eene andere omftandigheid pleit voor het gevoelen, om dit bedoelde heilige Woud in de omftreken van Nijmegen te fteflen, Men kent den invloed, diem de Waarzégfters op de Batavieren uitoefenden, ‘en onder deze îs verLEDA de meest beroemde. Zij behoorde tot het volk der Bructeren , wier woonplaats in bet kwartier Zutphen en op de Je- Juwe moet gezocht worden. Voorzeker heeft CLAUDIUS CiviLIs zich van haren invloed bediend, om de geestdrift , die in hem blaakte, in de gemoederen zijner tandgenaoten over te ftorten; want dat zij zich inderdaad met deze be- langrijke onderneming bemoeid hebbe, blijkt daaruít, dat de Romeinfche Veldheer crrIALIS, ten einde den vrede te verkrijgen, zich tot haar en hare vrienden wendde, Een Aei- lig Woud, (want denkelijk hadden de Bartavieren er meer dan ééu) in de nabijheid. des woonplaats van vELLEDA ge- legen, was dus de verkieslijkfte plaats voor eene zamen- komst, gelijk crviuis bedoelde; terwijl de berg- en vallei- achtige grond, die deze ftreken bijzander kenfchetst, menige gefchikte plek: aagbood-, waar het oog van enne befpie- ders de eedgenooten niet-kon ann:

DOOR GELDERLAND, ENZ. \… 433

Tegen den middag kwamen wij te Nijmegen , en gingen _ dadelijk, -met de Gierbrug , over de Waal, dewijl wij liever: te Lent, dan in de flad zelve, wilden logeren, „Een uurtje uitgerust hebbende, lieten wij ons weder naar de {tad over- brengen, -ten einde deze to bezigtigen, Nijmegen is. voor- zeker de ;fchoonfte plaats van geheel Gelderland, en veree-. nigt in zich fchier alles, wat het verblijf binnen eene ftad aangenaam kan maken. Zoo wel binnen, als even buiten de muren, heeft men de aangenaamfte wandelingen; veelal is de ftad luchtig gebouwd, en hare ligging is zoo gezond, ala eene eenige in geheel Gelderland, Alles heeft hier het aan- zien van voorfpoed en. welvaart: op de ftraten en aan de kade heerscht zekere nijvere woeligheid , het kenteeken van handel eu vertier; terwijl de aankomende en weggaande dili. gences en ftoombooten niet weinig toebrengen, om deze vro- lijke levendigheid te vermeerderen.

Het eerfte gebouw, dat wij gingen. bezigtigen, was het Raadhuis, in den gevel prijkende-met onderfcheidene ftand- beelden, voorftellende de Roomsch - Koningen en Keizers, aan welke de {tad hare voormalige vrijheden én privilegiën te danken heeft, De bijzonderheden , welke men van binnen aantreft, zijn: het bekende Nijmeegfche raadfel; de zaal, waar in 1678 de vrede tusfchen Frankrijk en de Vereenigde Nederlanden werd'gellaten, en ‘welke nog verfierd is met de beeldtenisfen der onderfcheidene afgezanten , toenmaals tegen- woordig ; eenige oude wapenen en flagzwaarden , ander welke laatfte men wil, dat die, waarmede de Graven vAN HOOR= NE EN EGMOND, te Brusfel, zijn onthoofd geworden, zich zouden bevinden; en eindelijk verfchillende Romein/che oud- heden, in de omftreken der ftad opgegraven, en in eene bos vengalerij, van weerzijde, ‘in den muur gemetfeld,

Maar het weder was te fchoon, om zich lang in dac oude gebouw op te houden, en beide. verlangden wij, de heerlijke wandelplaats, het Valkhof genaamd, te bezigtigen. Deze wandeling ligt op eene aanzienlijke hoogte in het noordoosten der flad, en biedt, over de Waal, op het naburige dorpje Lent, op de Betuwe, de Eltenfche hoogten, en verfcheidene andere punten, een gezigt aan, dat de weelderigfte verbeel- ding te boven gaat. ;

Verfcheidene oudheden verfierden. eenmaal deze plek , waar- van hans oog alleen overig zijn een gedeelte van eenen tem. pel, in het midden van het Hof, en eene kleine kapel van

434 HERINNERINGEN VAN EEN REISJE

eene zestienhoekige gedaante. Omtrent den tijd van derzel— ver ftichting is veel getwist geworden ; thans fchijnt men het tamelijk eens te wezen, dat zij niet zoo oud zijn, als men __ weleer vooronderftelde, Maar het fchoonfte gebouw, dat mêèn hier te voren aantrof; in 1796, helaas! tot afbraak verkocht was de Burg, een Rijkspaleis, door KAREL den Grooten denkelijk op de grondflagen van een ouder gebouw van Ree sseinfchen oorfprong, gefticht,. Niet alleen deze Vorst, maar ook na hem verfcheidene Roomsch-Koningen, Keizers en Prinfen hìelden dáár nu en den hun verblijf, zich in de om. ftrekeù der ftad met de jagt verlustigènde ' waartoe het Rijks. Wald hun de beste gelegenheid aanbood. In 1248 wérd de borg, met heerfchap, leen- en dienstmannen en verder toe- behooren , door den Roomsch. Koning, WILLEM DEN II, aan OTTO'DEN II, Graaf va Gefre, voor zestienduizend marks zilver, verpand; en de ftad, met vlekken en dorpen, bij eenen naderen pandbrief, kort ‘daarea, Van dien tijd af hebben de ftad en het Rijk van Nijmegen tot Gelderland behoord, met behoud. echter van alle vorige regten en privie legiën.

„Eene gebeurtenis, op dezen burg omftreeks 1340 voorge- vallen, hoezeer niet onbekend, verdient hier echter eenige melding, vooral voor dezulken mijner lezeren, die zich niet veel met gefchiedkundige bijzönderheden ophouden. Re v- NALD DE ÌI, eerfte Hertog van Gelre, was, În 1332 , met ELEONORA, zuster van EDUARD DEN III, Koning van Engeland, gehuwd (*). Hoogstvereerend was, wel is waar, dit huwelijk voor REYNALD, toenmaals nog Graaf ; maar of het even gelukkig is geweest, zulks valt zeer te betwij- felen, Dit ten minfte is zeker, dat de Hertog, het zij op- geftookt door hovelingen, het zi hakende naar een ander, meer bekoorlijk voorwerp, zijne gemalin, in de laatfte jaren Van zijn leven, van zich verwijderde, onder voorwendfel dat zij van eene melaatfche ziekte was aangetast. Diep moe- ten deze beleediging en valfche aantijging de onfchuldige ge- griefd hebben; lang leed zij in ftilte, doch eindelijk fpoorde haar het eergevoel tot openlijke regtvaardiging aan, Op ze- keren dag zat REYNALD, op den burg te Nijmégen, aan

(*) Men zie de fchoone Romance van den Dichter A.C. w. STARING: ELEONORA VAN ENGELAND, in den bundel zijner Mieuwe. Gedic iten, EE

ese. NeR OO Ke ME iid

\

DOOR GELDERLAND, ENZ, 435

tafel, omringd van ridders, edelen en knapen, Lustig ging de berkenmeijer, met den fchuimenden' Malvezij en Rijnwijn gevuld, de tafel rond; zang en fharenfpel verhoogden de vreugde van den disch, en, onder fehaterend lagchen, vere maakte men zich met de Iuimige invallen van den hofnar, : of reikte, als poenitet, wu dezen, dan genen, den met zone gemengden beker toe, Maar eensklaps vèrfchijnt im -de poort der Aaf, waar men vergaderd is, eLEONORA,aan elke hand een knaapje, bij REYNALD gebaard. Verfchrikt rijst de Hertog op'$ zang noch fnarenfpel worden meer gehoord, en : eene doodfèhe ftifte vervangt het fohaterend gêjoel. «Rustig, maar tevens zedig, treedt de- koninklijke vrouw tot voor hae! ren gemaal, „werpt den mantel af ‚en vertoont,ten blijke ha-’ rêr reinheid „” het oftbloote bovenlijf: aar ‘het verzamelde ge-' zelfcliap. En nu’ zest zij, op ‘Benen “kfagenden toon , gelijk de Kroníjkt ons meldt: O myn lieve here! nu bidde ich uch, dat yr van dem gebrechen ind van der kranckheit , die myr fo wreuelich is tzo gegeuen, dat ich dae mit be- » vleckt fy, wilt vlyslich anfyen ind underfoichen, want „ich byn as andere vrauwen, ind hain gheyn gebréch: van der genaden Godes in myne lyve, Siet hie fyn ure tzwen foene ftarck ind gefunt, als yr die fiet hier ftain vur uren: ougen. Ind der weren mit der genaden ind hulpe Godes' waill were , wer idt fache dat urent halven gheyn hynder- » nisfe dae van gewest were, By aventuren fdt mach noch die » tzyt komen, dat dat Gelresfe volk fall befchryen unfer thweyr

> fcheydunge, foö wanne fy fyen werden dat fy gheynen lands heren van unferen blode mere hauen” En, maar at te zeer werd de voorfpelling van ELEONORA verwezen- lijke. De beide knapen, die nu zoo vreesachtig aan moe- ders zijde ftonden, zetteden, weinige jaren daarna, geheel Gelderland als in vuur en vlam; met hen werden de onzalige twisten /tusfchen de HEECKERENS En BRONKHORSTEN geboren ; EDUARD ontweldigde zijnen ouderen broeder RE y= NALD den hertogshoed, en in honderd jaren werd geen zoon van Gelre geboren,

Gaarne hadden wij nog het Belvedere , aan'het einde van het nabijgelegene Keefkensbosch , beklommen; maar wij waren. te zeer vermoeid om dit te ondernemen , en befloten, na eene wandeling door de ftad, naar Lent terug te keeren. ‘Zoo gezegd, zoo gedaan; in et logement wachtte ons reeds de maaltijd, en het overige van den avond bragten wij, ftil en’ genoegelijk, in her gezelfchap van eenige vrienden door,

436 HERINNERINGEN VAN EEN REIME_ VIE

‚Den volgenden morgen reden wij naar Arnhem. Het fchoo- ne weder, dat wij op ons gan{che togtje gehad hadden , be- gon ons thans te verlaten; en wij waren regt verheugd, dien dag niet in eene herberg, maar bij goede vrienden te zullen doorbrengen, Tegen den middag klaarde de lucht een weinig op, waarvan wij dan ook dadelijk gebruik maakten ,om eene wandeling naar het, bijna onder de ftad liggende, landgoed Sonsbeek en Hartgensberg te doen. Veel hadden wij van de verbeteringen en verfraaijingen gehoord , die dáár, in de laat- fte jaren , met ontzettende kosten, waren daargefteld gewor- den; maar hetgeen wij zagen, overtrof verreweg onze ver- wachting. Overal ziet men de ftoutíte plannen met eene ko- - ninklijke onbekrompenheid ten uitvoer gebragt, Hier heeft ,. in den letterlijken zin des woords, de kunst over de natuur gezegepraald ; of liever, hier heeft de eerfte zich in de laat- fte gebold, De effene grond is tot glooijende hoogten aange legd gewprden; beekjes, fonteinen en watervallen breken hier het eenzelvige, dat men dikwerf, bij gebrek san water, op hooge gronden aantreft ; overal heerfchen fmaak en orde terwijl het geheel op de voortreffelijk(te wijze is onderhou- _ den, De oranjerij en broeijerijen, vooral de laatfjen, kennen mogelijk in ons Vaderland derzelver weerg niet; en, terwijl . wij op menige andere plek ons in het landelijk fchqon ver. lustigd hadden, bewonderden wij hier de kunst in hare ge- heele voortreffelijkheid, Het landgoed , dat van eene zeer groote uitgebreidheid, waaronder weinig heigrond, is , verder indringende , treft men ook menige partij aan, waar de na- tuur zich in hare volle bevalligheid vertoont; en wij moesten bekennen, dat deze afwisleling van kunst en natuur een ge. heel vormde „dat elken beminnaar van het échoone verrukt en verbaasd doet ftaan,

„Hoezeer wij te voren dikwerf op Rozendaal en Beekhuizen waren geweest, badden wij nogtans gaarne eeg uitftapje naar deze buitenplaatfen gedaan; maar de tijd was vrij kort en het weder niet zeer gunftig, zoodat wij naar Arnhem terug- keerden. Wij bragten daar een’ zeer aangenamen dag door, en réden des avonds naar Dieren, waar wij een paar dagen bij een onzer vrienden dachten te vertoeven.

Het weder bleef bij aanhoudendheid regenachtig, en flechts door de buijen heen konden wij den anderen dag eene wan«

4

DOOR GELDERLAND ‚ENZ. - 437

Aeting naarhet naburige Reederoord. doen. De Dierenfche en

Middagter - alléën prijkten nog in derzelver-volle fchoonkeid', hoezeer het jaargetijde begon te vorderen; zelfs de ligte herfsttint, die zich reeds hier.en daar vertoonde, verhoogde, in ons gevoel, het ftatige dier beide prachtige lanen, Elk kent het fchoone Reederoord, op eene aanmerkelijke hoogte, aan de oevers van den JJsfe/, in de nabijheid van Dieren, gelegen.' Het gezigt, dat men van hier over de rivier gee niet, is aflerbekoorlijkst. Een groot gedeelte van ket Zuf- phenfche kwartier breidt zich hier voor het oog uit; in het verfchiet ontdekt. men het Kleef)che en Eltenfche gebergte, terwijl de geheele vlakte rijk met fteden, dorpen-en gehuch- ten gefchakeerd is, Reederoord zelf is in eenen eenigzins flijven , doch ftatigen fmaak aangelegd; de grond echter , die zeer heuvelachtig is ‚en de fchoonfte glooiijingen en hellingen vormt, neemt daardoor de eentoonigheid weg , die de wijze van aanleggen in de vorige eeuw kenfchetst, | Dieren zelf levert in deszelfs omftreken de fchoonfte wan- delingen op. Het behoorde voorheen aan de bekende Graven

_ VAN.DEN BERG,Een werd door hen, vóór verfcheidene eeu.

wen, aan het Duisfche Huis te Utrecht gefchonken, welks Ridders es eene Kommanderij vestigden, Naderhand, en wel in 1647, is het, met zeer vele in. de nabijheid liggende goe- deren, door wriLLEM DEN II, Prins van Oranje , aange: kocht geworden, die er eene groote wildbaan deed sanleg- gen. Thans is het grootfte gedeelte van den omtrek van Dieren een Domein van den Staat,

Niet ver van Dieren, aan de andere zijde van den J/sfe/, -

tusfched Doesburg en- Zurphen, ligt bet oude kasteel van Bronkhorst, eene der voormalige vier bannêrijen van Gelder. dand, met het vlekje van dien naam, Den volgenden dag de- den wij een uitftapje derwaarts, “Slechts een klein gedeelte

‚van het flot is nog aanwezig; het overige is in 1824 afge-

broken geworden,

De voormalige vier baunnerijen van Gelderland waren die van Bronkhorst „*s Heerenberg „Wisch, en Baer en Lathem (*). Derzelver oorfprong is moeijelijk na te gaan of te bepalen,

(*) In een oud, bekend fpreukje worden zij aldus aangeduid:

Berg de rijktte,

Bronkhorsy de edeifte,

Baer de oudfte. | En isch de fKouttte, n

4 BEMINNERINGRIS VAN EEN EMIF

De Banners zijn , in den beginne, denkelijk, aanzienlijke Hee. ren geweest „die „toen er bepaalde en leenhoorige Graaffchap- pen kwamen, hunne onafhankelijkheid binsen den omtrek hunner goederen hebben weten te handhaven, Zij oefenden naderhand dan ook zelve het regt ín hunne bezittiugeh uit 3 togen, onder eigene banier, met ridders en knapen, te vel. de; (loten verdragen; bouwden fteden5 fchonken regten aan hunne onderzaten, en waren in alles pares der Graven. Met REYNALD, onder wien Gelderland, in 1339, tot een Her. togdom werd verheven, klom het aanzien der Bannerheeren hooger, hoezeer zij eigenlijk in magt en:onafhankelijkheid verzwakten, Zij werden nu-wel de eerfte landftand van het gewest , en oefenden alleen, in het algemeen beftuur der za ken, zoo veel gezag uit, als -de geheele Ridderfchap. der provincies. maar zij waren niet meer de gelijken vanden Vorst, Ook na dien tijd treden zij in dienst van den Lauds- heer , dienen in zijne legers, of regeren het een of attder ge. „west in zijnen naam: tot den hofdienst, echter, hebben zij zich nimmer verlaagd,

De luister der Bannerheeren begon in. het laatst der zes- tiende eeuw te tanen, Gedurende den Spaanfchen oartog hiel den zij de zijde des Konings; waarom men dan ook op den 93 Februarij 1595 befloot, voortaan geene Bannerheeren, die in dienst des vijands hadden geftaan , meer op land- noch kwartlerdagen te befchrijven, Van dit befluit is wen nimmer afgeweken.

Eene bijzonderheid treft hier de aandacht van den beoefe naar der Gefchiedenis. Terwijl in andere landen de hooge Adel heeft gediend, om het volk in eenen altijddurenden ftaat van flavernij te houden, heeft hij op anzen bodem, ook vóór den Spaanfchen krijg , onwillekeurig medegewerkt tot inftandhouding van ’slands vrijheden en privilegiën. Deze op- merking betreft inzonderheid de Bannerheeren van Gelderland. Geheel onafhankelijk van den Vorst, en ten uiterfte naiijve- rig, om die onafhankelijkheid te bewaren , waakten zij, dat Zijn gezag binnen de voorgefchrevene perken befloten bleef 5 €lke uitbreiding van magt, elke sanmatiging ván heerfchap- pij, al drukten die ook enkel op het volk, moèsten tegen- gegaan worden , omdat ze eenmaal nadeelig voor hen konden werken, Zoo ergens, dan ten minfte hier ,. hield de hooge , onafhankelijke Adel het evenwigt tusfchen Vorst en volk, Maar, toen de oude vormen inftortten, konden die magtige

DOOR GELDERLAND, ENZ. 439

Heeren voor de jeugdige Republiek gevaarlijk worden ; zj

werden dan ook uit het beftuur verwijderd, en traden in den gewonen kring van ’s lands Edelen terug,

De flooping van dit aloude flot (dat, wel is waar, in la- tere jaren menige verandering had ondergaan) maakte eenen onaangenamen indruk op mij. Dergelijke oude gedenkteekenen herinneren zoo krachtig aan het voorgeflacht; zij zijn de maatftaf van de hoogte, waarop in vorige tijden kunst en befchaving ftonden; zij (taan dáár, als bewijzen voor de echtheid der Gefchicdenis; in hunne nabijheid is het, alsof

men dieper indringt in den geest van het tijdvak , waartoe -

zij behooren. Maar dit alles bedenkt de heb- en floopzucht niet! Voor haar is de kostbare duiffeen het eenige aantrekke- lijke in een oud gedenkftuk : (*)

De tijd, dien wij tot ons reisje beftemd hadden, was nu bijkans verloopen , zoodat wij aan den terugtogt begonnen te denken. Ook werd het weder hoe langer hoe ruwer; de na- tuur nam de ernftige herfstkleur aan, en vermaande ons, om huiswaarts te keeren, Wij bragten nog eenen genoegelijken dag bij onzen vriend door, beftelden onze plaatfen op de dili gence „en keerden naar Amflerdam terug.— Dikwerf nog fpre- ken wij' van de genoegens, op dit uitftapje genoten. Dan ftaat gij, bekoorlijk Gelderland! in uwe volle landelijke fchoonheid, met uwe lagchende heuvelen , donkere bosfchen en vriendelijke valleijen, voor onzen geest, en wij noemen mn, gelijk gj verdient genoemd te worden: een aardsch Pae radijs!

_€*) Tot informatie voor belanghebbenden diene, dat men oudcijds ook wel aware keijen tot den opbouw van floten bes

zigde. à

4

KARAKTERTREKKEN DER TURKEN,

Orrenoon het waar zij, dac het karakter der Turken , ge- Eijk dat van elk ‘ander volk, zijne achtingwaardige zijde heeft, moet men echter bekennen, dat hetzelve in het alge- meen niet zwart genoeg kan afgefchilderd worden, De 7ur& je wreed uit neiging, dweepachtig en bijgeltoovig uit onwe= tendheid, raw en ftout uit verwaandheid, Aan buitenfporig- heden geeft hij zich over met blinde-woede , en vindt ge: poegen in trage werkeloosheid, Toonen gedurige teregrftel-

El

( 440 ___'] KARAKTERTREEKEN . |

lingen de wreedhêid der magthebbenden, zoo bewijst de wil- de, luidruchtige vreugde, waarmede het volk dezelve aan- fchouwt, en zich aan d&fnoeren van ooren, aan de poort van het Serail, verlustigt, dat wreedheid niet enkel het ge- volg van misbruik der magt, maar karaktertrek is, Dweep- zucht verblindt de 7urken; zij houden zichzelven voor de eenige uitverkorenen, hierin overeenkomende met onze dus- genaamde vromen, De Zurkfche vrouwen inzonderheid ver. foeijen ons, en voeden hare kinderen op in haat tegen de Christenen, welke zij hun als vervloekten, als honden, affchil- deren, Dikwijls werd ik in de voorfteden door kinderen en gemeene wijven niet alleen befchimpt, maar ook met ftee- nen geworpen, Vóór ruim twintig jaren had iemand uit heg gevolg van den Rusfifchen Gezant, verlof bekomen hebbende tot het bezoeken der Sophia- moskee de onvoorzigtigheid , op den grond te fpuwen;dit wordt bij de Muzelmannen voor den grootften hoon, der Godheid aangedaan, gehouden: de nieuwsgierige Rusfen werden aangevallen, en eenigen hunner zwaar gewond,

Het Turkfche bijgeloof gaat bijkans alte verbeelding te bo- ven. Ik ken,perfonen, die ten gevolge van ongerijmde voor- fpellingen zich geheel. ongelukkig gevoelen. De Dingsdag wrdt algemeen voor een’ dag van kwade voorteekenen en ‚van onheil gehouden, Blindelings onderwerpen zij zich aan het Noodlot, en het woord Kismet, waardoor zij het aandui- den , hebben zij gedurig. in den mond, Zij daken ‘het Kismet voor het goede , dat hun ten deel valt,en troosten zich daar- mede bij elk ongeluk, . Vrienden en mabeftganden eeus pest- zieken gaan zonder. eenige behoedzaamheid met. denzelven om, en, zoo zij ‘door belinetting aangedaan worden, fchrijft men het niet aan onvoorzigtigheid , maar aan het Kismet toe. Hun Godsdienst verbiedt hun uitdrukkelijk het bouwen van fteenen huizen, Zij merken dit aan alé een trgtftren van het Noodlot , en wanen, dat hùn deswege erge onheilen zouden teffen, Ziet iemand zijn huis ter prooije def viammen, zoo roept hij: „Alles wel, zoo maar de Profeet tevreden zij! De Christenen in Konftantinopel moeten daartoe cenen firman hebe ben, zoo zij van fteen willen bouwen, Steenén huizen zijn den Turken eene ergernis, daar zij dezelve aanmerken als zoo vele vestingen , vanwaar wij eenmaal op hen zouden kunnen aanvallen. Geen volk heeft minder reden, om trotsch te zijn, dan de Turken, en evenwel is er geen hoogmoediger , of dat in blinden waan zich meer aanmatigt. Zij verachten

DER TURKEN 445

andere volken op eene verregaande’ wijze; en de groote Heér noemde zich van ouds Uisdeeler van de kroonen der Worften, Zoo zele eens een Turk, toen Rusland wegens Moldavië. en Wallathije wARwmUD beftormde met Nota's, op zeer ftouten coon tot mij: Wij weten wel, waarom Nik OLAAS muiten’ wil cegen den-Sultan: maAnMuD heeft bem nog niet veroor- Joofd , de kroon se dragen” Den fterkften afkeer hebben zij van de Rusfens doch ook de Engelfchen ftaan bij hen niee zeer in gunst, Luiheid en ftompheid zijn de gevolgen hun- ner onverzadelijke neiging tot losbandigheid, ‘Niets gaat bij hen den wellust te boven, den ganfchén dag , met de pijp in den mond, op de divan te liggen , en daarbij een’ roze- krans, door “det handen te laten gaan (*).

De Turken hebben , offchoon hunne deugden op verre na tegen hunne ondeugden niet kunnen opwegen, nogtaús ook goede eigenfchappen. Bene der voornaamfte is ftrenge eer- Wkheid. Zoo menlgvúldig fchelmen en dieven elders in Ew- ropa zijn, zoo zoldzaam worden die in Turkge gevonden ; snen kan horologie of beurs overal laten liggen, en is zeker, bet.zijne weder te krijgen. Zij zijn gastvrij en weldadig , ge- lijk de Arabieren, Dit fchijnt wel bezwaarlijk met hunne wreedheid overeente brengen ; maar hun Godsdienst beveelt hun zoodanige deugden, Hun eerbied voor den Gebieder , hunne’

achting voor den Mafi „voor de Derwifcher en Imams kent

geene grenzen, De hebzucht zou in Turkje geenszins zoo groot zijn, lieten de magthebbenden in elken ftand zich niet door dezelve beheerfchen, Eerzucht plaagt de Turken flechts gelden; zij weren bij ondervinding, dat aHeen dàn iemand

mag hopen, veilig voor gwaerd en verbeurdverklaring te zul-

len blijven, wanneer hij onopgemerkt en als in het donkere zijn leven doorbrengt.

(*) De rozekrans der vromen beftaat uit 99 graankorrels En ééne, die grooter is. Bij elke korrel, die men aanraakt , moet men eene Goddelijke eigenfchap noemen; bij de hon- derdfte, grootere, fpreekt men eindelijk den naam van A L- AH uit. De rozekrans heet tesbik , d, à, Jof.

.

MENGELWe: 1838. NO. 9 Ii

443 DE,GROOPD HERR.

hd » Dd

e DE OROOTE HEER,

D. zitel van den Grooten Heer luidde van-ouds aldus: «. ik,

die door de volhgid der oneindige-geuade.des Allerwooghen -

en -door de zegegrijke wonderen. van den. eerften. der Prafe- BER, (zijn maam zij eprbiediglijk gegroet, els ook zijng aen- verwanten en medgezelien) de Sulsau.ben over alle roetprijke Spitans, de Keizer der magtige Keizers, de , Uitdeeler. des kroonen onder hen, die op troonen misten „Gods Beeld op aarde, de Dienaar der twee dogslyehtigg,- Verhevene „Speden Mekka en Medina , ‚der eerwagsdige ‚heilige. plaztfeo „wear alle Muzelmannen hun: gebed offeren; Befchermer en Heet van het heilige Jewasalem , Beheet@:her dat sie groote Staden Konftantinopel , Adrianopel en Bruwag alsmede an Deme cus$, de. geur van het Peradijs ven Zwépoit,: Syrië, Eep ta, door fchopgbeiid beroemd, :van.gemteh -AraAië ‘Críe: hendand, de MRacbarijfche Staten, eum. enz. enz. Bezitter van vele vestingen , walker saemau te noemen en te prijzen, nao deloos wares Ik ; die: bet Heiligdom. der. Geoegtigheid ben ,: da Koning der Koningen en het- Middelpupt der Overwinning.”

_ eze Morkendeg tiel. Gaat aan zat nnen alie Kel zeekje verordeningen , CB Zu

. De hoofdrrekken in as AM u D; NN gen zijn benevens averzeklijke ftoutmoedigheid ; waaryán. de .meâdasgenlooe ze verdelging der Janitfaren getuigt, enbeperkte hebzacht en wreedheid, Voorbeelden van zijne woede, bijzonder-tegen de Raja'’s, of onderhoorige Christenen, in wier bjoed hij beide die hàrtstogten bevredigen Zan „Sijn er magr al te vele bekend,

Wij willen hier nog eenige gekken ui MAUMUD bijzon der leven bijvoegen, Wanneer hij zich in ‘de Moskee begeeft, begeleiden hem zijne #ktoren , die meerendeels ambtenaren van het paleis zijn, en over de vijfig Jokoglans of pagies; deze gaan te voet, en dragen groote witte pluinten. Zij omgeven zijn. paard eu verbergen het alzoê voor de oogen der aa0- fchouwers , terwijl de Sultan flechts tot get de berst-boven de verblindende witte wolk van pluimbosfen uitfteekt. Het volk valt eerbiedig op den grond neder;en de Haznadar of fchat- meester, die vooruitgaat, werpt van tijd tot tijd eenige paras onder de menigte, om aan dezelve bewijs van de milddadigheid des beheerfchers te geven, Voorheen floten Janitfaren den trein;

‚DE GROOTE BEBA, | 43

thans: doen de-nieuwe troepen dezen. dienst, a Uicgeput vin génot , misfchieh ‘ook vervolgd van gewetensangften, laat hij zfomvwijlen dwergen: vòor:zich komen „die sot zijn vermaak Ìn shet pateis: onderksouden: zworddn— Derselver okaatuurlijk voor- <komen.'en potfen:-dwingen Jeen ankele makkn een’ ohbedwi- aeriden..lach af; miaarchêt groatite gedeeke vanden dag brengt rij zwijgend en ià-gepeins:, zeo. het Vohijnt, door, Stommeên vonsiskgei ‚en bedienen hem wanheér hij fpijst, Hoe wondere rdijk, moktt het es aan goodanig Hof uitzien, waar ligdbamelij- -ke gébreken én gta ulieen wezens in de nabijheid van den Vorst brengen, die . belllagenswaurdige. offers vén Zijne, tirannij zijat Maumup is een lang, welgemaakt aman, met ftrenge gelaacstrekken , een levendig oog, eon’ van- én EDER) én eêne worsche , hen inboeremende houdmg.

8 at. $ enge gn . 5 LEN } Me k ir '

zuur on Me DO AAN We Noy ib vaas wer Ee Ba- 1 6TUUK TH NJ oven nut ven onlgdik BEAMEN vAn tt Oe _oNveRwUztes.

« NE 117 7

Sn Lieve Vriends

Zio: verblijd ik was, toen ík, te huis ‘komende, eenen brief van û op de tafel zag liggen, Zo0. verlegen maakte de inhoud “mij. Gij elscht veel van uwen ‘vilend , meer misfchied, den hij ih ftast is ute kunnen geven, Gi eischt iets van hem, 'wâútover Verfclfeidene pennen zich zonder gevolg ftomp fchreyeú hebben.’ Wilde ik nu. de kortheid betrachten , da de konde ilt u wel eenige werken bpnoemen, ten einde gij daar. “ult. ontwaar Wierdt, hoe fommigen over dit onderwerp den- “Ken; maer dit ís u niet genoeg ; ja, ik, heb hét wel gemerkt, ‘gj wilt oftjne gedachred, weten, eq hecht daar zoo vele waar- dan, dat gij er mij befchaa hij ‘maake. want ik weet hief, ‘dat ik u te dezen veel nieuws kan fchrijyen, IR uwen brief, ‘heb ik gezien, dat. de Onderwijzer der jeugd in uwe plhats eeslang gaat Vertrekken naar ***, Gij ‘befchuwt die, naar mijne gedechten te regt, als een groot ‘verlies ‘voor uwe Gêmeeúte, waarvan gij niet alleen een der hoofden zijt, maar,-als vader van verfcheidene kinderen, ook “wegens déze perfoneel veel belang bij hebt. Hoe aangenaam Warén mij niet die oogenblikken , wanneer ik bij u was, eu ‚wij dan te zamen eeus naar de fchool singen ; 8 hoe dikwijls Tiga ,

, . er en

«

44 BRIEF , OVER HET VERGELHKEND EXAMEN

‚heb: ik dien: waardigeus Onderwijzer niet zien werken miet:eenen ijver, met een geduld, met eene: blakende zuche: voor:-het welzijn der. kinderen, dat ik meermalen wenschte ,.dac: het overal zóó gefteld ware! —Ja, mijn vriend! om vóor dien ‚man eenen. gefchikten opvolger te vinden, dit heeft: moeise in; want bier wordt men gefopt en:daar bedrogen, Uwe-plasts is aanzienlijk, gepaard met. eene zeer befchaaflie verkeering en een ruim inkomen, Vele: Sollicitanten zülien'-zich dievom ook zeker aangeven s.mear zij zijn bij. langena niet allen even. gefchikt, em om: nu de beste keus uit die allen, na het ge- koudene examen door den Schoolopziener, te doen, dic is - saogijelijk, Dit gevoelt gij ook, en daarom lees ik verder in uwen brief, dat gij van mij eenige inlichtingen wenscht te erlengen „hoe gj u in dezen. met de overige hoofden der Ge- meente te gedragen hebt ‚ten einde u door vleijende , mooije woorden der Onderwijzers, of door de magt, welke de Schoolopziener, wanneer hij iemand op het oog heeft, zoo _ fchzikkelijk onregtvaardig ten nadeele der: Gemeente en der overige Sollicitanten an misbruiken, niet te laten verblinden. Deze inlichtingen wil ik u, ja iedereen, gaarne geven , zoo ik maar konde, Gij weet toch , dat ik hier buiten mijn vak kom, en dan oordeelt men wel eens verkeerd ;de zaak is wij echter ‚Altijd zoo belangrijk , dat ik ‘geven wil, zoo veel il kàn; en, daar hièr in onzen oord twee aanzienlijke vacaturen ‘gweest zijn, zal ik u omtrent de omftandigheden der gehou- ‘dene examina het een en ander verhalen, en geven nu en dan, naar mijn beste weten, eenen goeden raad er bij. De eerfte plaats was **®*, alwaar, vóór dat het onderzoek der Solltcitanten begon „reeds vier bedankten , omdat vóór het "€xainen het gerucht liep, dat *** de’ plaats zoude krijgen. ‘Pas er altijd op, dat zulke doodverwerij bij u geene plaats “hebbe shet fs toch voor de overige Sollicitanten verdrietig „en - “hét ‘kan gebeuren, dat een’ voor uwe plaats gefchikt voor werp daarom bedankt, Gij weet, dat ik ce *** vele kene “nisfen heb, en had daarom het genoegen , den geheelen dag ‘bij Collatorert, Schoolopzitener en Sollicitanten te'zijn, Een ‘der Collatoren verhaalde mij, eenige dagen te voren, dat de ‘Schoolopziener misfchien: zelf niet zoude komen, en dat hij ‘twee Oriderwijzers: benoemd had, om de vragen en voorftel- “Ten fChriftelijk te geven. Deze vrigén en voorftellen waren ‘drie dagen te voren, zòo verhaalde die Collator verder, reeds blif die Onderwijzers geweest, en jongens te * ** hadden die

VAR ONDERWIJZERS, © 7 -* 0 45°

algelthrevén. Paar “ik nu ‘te .. zeer békerid: was, werd zi dan ok aldaar, zonder ekritge moeite: verfcheïdené punten’ g&= waar; “welke: verhandeld zoden worden. Dit ‘was een mille van” 1 den ‘Schoolopzienet ! es En; óm vol Zillke 'misflagdy dtë wiarfchuwert ;” weet’ ik geenen widerefl“rakd, danoë'; als “hoofden ; wilke- ‘eléctie’ aangadt, zóó’ haliuw” opl geraakte ‘procesverbaal’ 'ftet te zien, t& meet als het geheert Ôriderzoek - fchriftelijk Befchiedt. De SEhöölopziener :Kwdti' er; em toen ‘werd, hetgerhefchriftelijk gefëMiedde , tar de reds ‘aaf mij. bekeride vragen gedaen; doch er kwamerk nu ook-mondelinge vrager. De' dfgëtindelde Önderwerper’ wétden vervolgens doòr ‘den Schoolopzienêr-ofidëtzocht- en” hf hét pròcesverbual garigeteekend ; vervolgetis: werden die ftuk= kefi- door de ‘Collacbren nagezien, (ten finite door degenen die wilden) “en op: het inde van het-óndérZoër werd weder nagezien, wie nu hét beste al het-werlt verrigt-hadden; Op dit examen maak ik voor u de -volgênde bedenkingen, Zorg altijd, dat de Sollicitanten behoorlijke plaats hebben om te kunnen werken; dit was te *** eehì gebrek, want in een klein. vertrekje van het Gemeentehuis zaten de. Sollicitanten, omringd door velen, te.werken, Pasop, dat de geheele nieuwsgierige meúfgre uiet“in het vertrek KORMG Waar het one derzoek gefchiedt, gelijk te ***_in.de fchool gefchiedde 3 want men kan door het dringen der nieuwsgierige menigte niet hooten, Er zij. alleen tegenwadedig de Sollicitanten, de Schoolopziener en het Kiescollegie. Het volgt van zelf, dae voorlezen, foorzingen orgelfpelen publiek karf gofchiedën; effkkoon ik u, net de overige hoofden uwer Gemeente , (lere aanraad,om behoorlijke voorzórg te nêsiun , dat alles ia goe» de: otde ‘gefchiede. Ten’ efods ‘het , cert mhrfte în--febijn , eep vergelijkend exanten meg genoemd ‘worden, 200 Verzoek uwen Schoofopziener, dat hiij zoo niet doe’, ten sanzien- van: het rekenen, als de Schoolopzienes- te se *;: deze gaf iederen Solliëftant- eene fom, maar die haar opgelost had , en meer wils de: ‘Óplesfen „. moest : ‘wachten, tot dat ‘een ander. ‘zijn voorftet kohde -misfèn; hierdoor konde men toeh kwstijk geweer word den; wie de knapfte en vlugfte rekemear - was, Dit examen begon des morgens’ ten 9 ute, en efodiyde daa volgenden morgen: ter 4 ure! Hierbij moet ík u::opmerkisnam waken , dae ‚dit ttijdvak veel te lang is, en beter in v&n goure des motie gens tot-des avonds 8 of.g ure, met behoorlijke tusfchekpooe Zing voòr ververfehing.: De ‘fchriftelijke beaukwoordingen der

@

445 BRIEF, OVER RET. VERGELIJKEND, EXAMEN , ENZ.

vagen werden doos. den Schoelapziener terftopd nagezien om op hes procesverbaal. geteckend; ano dirook bij, u het geval magt worden, „mee ik.m, hierbij doem opmerken „dat dat ins vallen. goornlieden mede worde nagezien opdst gij niet, als. geeuwers. en, gAPers.. U, wat: in de. haden jaat. toppen, Denk echter piet, dat ik hiermede wilgp kenuen geven, dat de Schoalopzlenerse*** de itukken nies ngar srparheid heoordeelde; biesvsn heb. ik.-geege blijken, offehoog ik toevalligerwijze entdekte , des de ‘Schoolopziener gen weinig ui twee mana den prak, Ten opsigte van de mondelinge vragen deed de Scboolopzienes ‘serfkond ganteekening van goed, best, enz. Hiesbij wil ik u.den. weak geven,om zekf ook een lijsgje. der Sollicitanten te, hebben, Gn daar, volgens uwe gedachten « even zoo wal ee op te maken, als de Schoglage ziener zulks op zimlijstie- doet: waar, offshpgn de gedacha ten verfchillen kunen, hebt gijlieden nog grooter belang bij ud zaak vn êe. Sehaolpziene.

(Ba verwlg hin; N

Dees 2d ind ER ‘saipmaas SOA, VOE GETIRTSAEWIERING: nn he Ci Dog Mr: kasik Ch oes

se Dik et, CL OKE Be

C Nii Sdlehs Mklioaks, Eide Ae:

Hoewet de de akte der. beelden ; ; op. ber. oaorlien savormd door het gaansder. lichtftselen midden doos den; bal van hes oog, feeds oet gewelig ie den Opnsice, hegeen het opsdeeh echter immer eens. onnaauwkeudgheid. mes. hetekkiag. tot de gefteldbeid of gedaanse der. vgorwarpesm.. Hek valgende voorbeeld is algao te dddzen: allezins ‘opmerkelijk, Het hesreft een jangshen vob zaven jaren. De rsder ,„apmuigkekend (ohikder begon. met. het. onderwijs ve geyrn -ia-het-seckenen en lnad niet weinig.vesbaasd,tersien, dat:kij-elle:venrwarpee .welh ke. hij. wilde moorftslhen,: omrkesnde: Vrsmeeer; men: hem, kee val, : cent: kaam te; eekenen op, barts 3nadehaan plaatíte: bij befeudig ‘hes, winttake anhpog: en da wee-man henedens onékende. hij „can! „Koet, oGregne takel;:af ‚:ider pooten apen akr tijd: naar boven gekeerd: Dea weder; verftoord over hetgeen hij aan koppigheid in sije" zoontje tpefchregf„ deeigde:.en (rakte hem voor dese, guisenfiseek, van cone nieuws ast, . Wenneeg

\

ZELDZAAM GEVAL, VAN GERIQTSAFWIJKING. 40

men het kind te..dazan ondernroeg vorzekende Jett, dat het de voorwerpen, afbaejdde #09; alg-.bat die zags ens dewijl die teekeningen, averigens, zeer oaeuwbenrig waren ‚bleef er geene reden cotcrwrifs) oves-ean. betgeeni.hatkiod zeide, Elke reis, dat men het voorwerp omkeerde, vóór hij het afteekende „ftelde hij hetzelwermóar ido dewrlee! datsislijk®pddndnte, en bewees daardeds,i 'dee 2de: gewwaerbid fg dri:; welke hij ‘dooe het oog ontving gysikomen ov AVW -HIEPAE omkeering op het netvlids!- gevormd, -Dere |pedterdieid et gezigts van dit kind blaefsvoörwtgen sot 'bptijn a dee Ue? ; Wiame het de hebbelifkheidël eevkroeg, ‘Ou MTvoirwiipen) ‘tal herzelver natuurlijke gedaansevar slens--oMies 2d oo, is echter dit geval vario prrigwafivijkng: ge Een bekwaam’ Kopie dt :zeg', geldend En ‘tid mede alle voorwerpés Dingekeesd 4-:de mre fém op der- zelver daken te, rusten, de menfchen op hunne hoofden te wandeleh, Doctor woLrLaAsTON Óùtdekte', ten gevolge van geest- en ligchaamsafmatting, éensklaps, hij flechts de helft der pérfonen konde zien, welke hemi ontmoetten ; gelijk zulks mede het geval was met de voorwerpen, welke hij be- fchouwde ‘en met de namen, welke hij las, CrawronD verhaalt het geval van eene vrouw, getroffen van ‘eene be- roerte der Jinker Zijde, en welke , nds dien tijd „alleen de regter zijde det woorwetpen Zag, ook nadat zij het gebruik harer ledematéi had Meegen, |

Be le Ù

neit ens vac Ier ätv Ina: Lnaanr, „U UITBORZEMING:e: NA Ber, LEGEN: PER 9D, VAN, RPILEAU » ZOMIG sun KA BRIEK: DE: NIMERp e 1 ! ae

Nen donge bolts eaf Ngl adbmez °S,

Tor Biltle’ en pn bur et rds, Je EN nn - Dans Brusèlfes 'Nuydù Dinie le. 1 at re ef Cikisiênde a iehdér. foit) tij De ied

EEK In Eil e MOKERIW a: je Lo ol ARAB RôSn 52014 Ws 19 DIR IIi SW RR 37E EN | oeke gè, om eer- of gunstbêtooning , Eenh:kinig toriaasten ó& ww aA E11 ka: miens Beilen |; wer envieke, Jkoning:-:1 Den fJeghoars ‚van zijwbeestehanchv7ziet t WtEsaoudt ge op-hesn:mw’oswasder patiën , Diiydsoren enke n zén ; eraan hant wak

i ae si bon. Rn le edn Laa od sides hi iá, Jl 1)

48 eer te OITBORZEMING.

‚De liefde en ‘guust der-Belgen-dmagt® - - Deo it we duffe gj Willem's roem befineetên

dt geen: Gèd; die kan: werplètten „1 ee Me

1e 1 tWaat.de oute omeéa’ wreker waagt? ae

na, | kon nog, in ' nn bpfgesbel: heden. en „Boileau ! da: grootheid. van: ‚den: Held,’ : “Zin roem, weérgalmen in awe. ooren BE vo …… :. Der ziel van heel een, volk ontweld 2. :… ‚Mogt gij voor ’c;liehp uwe oogen. fuiten, ::

Het Schoot niet.mim zijn’ glans maer buiten B „Mec heldren. eigen. middaggtoar,. vrt Deed, heel Euzoop: zijnnkeneht. gevoelen, _ ‘te „(Bn drong. hop Godsdiensshaat. mogt. woelen, :

zl IE nn JB eene mea Chrisciae door Cles

rd „k Beken, “zijn “deugd; door duizend monden

dee ‘Herhaald, was die eens Engelsniet. . ©

E 7 Volmaäktheid wordt flechts dáár gevonden

ZA t5 Waar,de Almags op Zin’ troongebiede ene eik Maat die, als ’c kwazd hem hier. doe en, B sea Wat groot en ‘edel 'ís bft fchuweú’, | oee Ae “Schept zich op airde één woestenij.” Kan jd 5 zn “âme Maurits Inn ‘ale meénsch’ behagen Se Ee k ‘Zal óp zijn” krijgsmoed eere dragen, En heel het vaderland met mij.

. LAER) 6

Neen, neen ! laat vrij het oog eens wijzen e U: “Den ging Van Willem's daân befpiën En, waar een volk: zijn:deugd mág prijzen , Niet altoos ’t.edelst doelwit zien; Moed, onverwrikbre moed in % rijden be Verheven boven ramp en lijden , Werd Nebtlands redder nooit ontzegd ; En wie dien laster ait moog braken , Moet mienfthenwaarde en pligt verzaken , ' „Vergrijpt aan waarheid zich en regt.

Hij Beven). ;. In de fchanúw gezeten Eens mans,’ wiens roem'c@n toppust Mjgt , Ziet Willem ‘zich miskend, vergeven; …: : ‚Hij ziet het weémende aan; en... Zwijgt. Maar naauw hoest hij:den noodftorm.loeijen , ’t hart raakt hem van drift aau ’t gloeijen ;

ad

{

. and

_ UITBOEBEMING. _ 49

Zijn Neêrland. wenkt ,, » EROP 5 bereid Gordt hij zich ‘t harnas aan en wapen, Vliegt toe „en fier de teedre flapen p

Met. dE eerkrans der onfterflijkbeld, PS

Hij Beven. ‚… Last den Brie hem eiden

Met helfche blijdfchap op *t gelaat, Dat fiere moed, noch trouw van helderf

Def val van Netrlarid tegenftaat ; 3 Vergeefs al ziet hij *t graf reeds hdi Hij ftaat emd door zichzelvens

Hij ftaat, en zweert voor *t gansch heelal, Dat, eer bi Netrland zie verfcheuren, . Zijn bloed het laatfté bolwerk kleuren, De laatfte fchans befpatten zal (2).

Hij Seven! ,,. Treed de raadzaal binnen, Waar Hollands oppermagt berust; '

Gevaar, de tweefpatt ‘heeft de zinnert Verward; het vaur fchijnt “uitgebluscht -

Daar ftaar, te midden’ der gevaren,

De Held ‘van tweeëntwintig jaren 5 B Hij fpreekt de ontroering rijst ten top;

Dat vaar, waar kracht en hoop bezwijken ,

Die moed, ‘waar Holland flaat aan *t wijken, Winde aller ziel en zinnen op. .

Het fchoonst gefchenk , ons ooit gegeven „” Zoo flute de jonge Held zijn teén, je 5 18, dat de mensch, bij vrij te. leven,

» Naar eigen keus tot God kan trèên,- Waar det gefchenk worde aangevallen ,

‚‚ Daar eischt pligt et ’t hefl van alien, Dat elk daaraan’ zijn leven wij”

_ Het bloed vliet fheller door élks aadren;

De Batavier gedenkt zijn’ vaadren, En 't galmt in *t rond: Vergaan, of: vrij ”® (3)

Hij beven, die aan Jegermagten, ba: R. Wier roem naar ’s werelds lauwer dong …>

Met luttel volk, geringe krachten, | Het diepgevallen land ontwrong ! ba

Hij, die, wat ramp hem ook mogt treffen, Ik

Zich altijd grootfcher kou verheffen ;

$5b “Urrsól2imnG. -irbie mèt Codde om eerkroon freed (4) !

Hij aisop ‘Namehs hechte, wallen , ey Ten fpijt van honderdduizend Gâtleá,

Zijn Vaan 'In' eére wappren dééd (5) 1"

Ô, had Gods. wijsheid, niët ‘gronden Aán Willem's baan geén eind gezet, Höe bad hij, met Euroop verbonden Den geefel van Euroop verplet (6)! “Dan had welligt der Christnen flagter , ‚Der volken regt- en werverachter Zich, kruipend, neêrgebuk: , bevreesd; . OF, kon zijn trots,dien hoon niet lijdah Dan ‘ware ‚één poging tot bevrijden De doodfnik van zijn rijk geweest,

p NEN « . N zewar es Pock dan „Boilean verwaarid, verneten, Ip 't kunftig, maar gêvoellogs leds , De Waarheid, ap beef”. troon gezeten, “Bedekt voor de gerd’ haar aanfchijn niet. Eens zalde mensch, van 't juk ontflagen, Dat blind vootoordgel hem deed dragen, Het goede fchiften van den £chijn ; Eens zal, wat grootheid heeft of waarde “Niet enkel van één volk der aarde Maar ’t eigendom der menschheid zijn. Dan zal de wereld naauw befelfen, Hoe zich der Belgen. drasfe ground Op ‘menig’ Bedle kon verheffen, ° Die nergens, zijns gelijken vonds : „Nesbagsd juicht-elk die grootheid sogn, Verbreide haar’. luister allerwegens on (Die gulden tijd, hij nader’ rasd) ……: Apol bezielt weêr nieuwe kosen ,, gein Cs he,de aard’ zal met verrukking hoogen, “1! Wie Willem van Oranje was ! Antwerpen, E he Pe: KORTHALS, den 1 Maart 1398, ee EOS

(1) De geleende CHRISTINA, Koningin van Zweden , van het Lushesfche ot het Roomíche Kerkgehootfchap over-

Pcdnn, a

<<

OITBOEËRMING. 7 0 sh gegaan, weidde te Rome uit over den moed van WILLEM DEN III, deu ‘ijveraar ‘woor, den: handhavers vanhet Prôtes- tantendom.

(a) Het Waderiend rekent: op míj;” zeide: de Prins’tot den Engelfchen Afgezant BUCKINGHAM, di heg vermaan. de, zich in armen van den Koning van Pogeland te wer- pens „ik gal. hec, nooit aan onwaardige, „bedoelinggn opoffe 2 ren, maar, zog, het vergaag Beliit ih de. laadte verfchan-

» fing met hetzelve fneuvelen ”®

(3), In de vergadering van- „Mlollend' deed de Prins eene aanfpraak, van drie uren, om de onteerende Franfche voorfla- gen te doen verwerpen, Vsijkeit:em Godsdienst? riep hij uit, » zijd de fiosgfe geedeveng: en, cin die VE behouden, moet men alles -geseedelijk. opsfferen.”’ Elk fond verbaasd over deze taal in deb mond.vaa een’ jongeling Zij woud

aller gemoederen op, en men befloot vrij te leven of te fter.

ven. Zoo veel vermag een groot man.

(4) In de vlakas wan Sepes, want de Prins zich „” vol. gens de getuigenis van CONDÉ,,. als een oud Veldheer ge-

dragen, behalve dat hij zijn leven als een jong Dn , geweagd bad.” . en

(5) In het jaar 169 hadden de. Franfthen. deze dad ie omen, in het gezigt van. Kóning WILLEM Een een leger van 8o0,000. wan; in 1695 hernam. hheatslas Seals weder, in bet aanzien van 100,009 Eranfshen. Zie voor deze Aanteekeningen, v a;N Ka EER N verken Fa- derland/che Gefchiadenis ; als kai zijne Vaderdandfche Kerak: ibid Le et

(6 Lopawyx DR XIV,

“ee - Zan = A.

mie AMOR EN DE LIGTZINNIGHED. 0. Fens moest, op Jupiter’s gebod,

‘“ De kleine God der Min zich de oogen laten blinden, „Wee mij!” zoo kermt de knaap,‘ wat ongelukkig ka Hoe zal ’k op aard’ den weg nu vinden, „Waar zeker ieder mij befpot #”

Tepiin fprak , met zijn leed bewogen :

“_„ Welaan, ik fchenk u dan een’ makker, die u leide ee

gaf hem, voor 't gemis der oogen,

“Tot leidsman de Ligtzinnigheid.

Ld

Ve . 8. 8

452 DE ENGELSCHE MEDALJE VAN WATERLOO,

1e Sad . \ . ® eZ Si :DE ENGELSCHE MEDALJE VAN WATERLOO,

De Franschman, tot den Engelschaan.

En Vee reden hebt gij niet tot danken,

si Voor uwe munt van Waterloo

“715! Betaalde m”, op zijn best, drie Frankent \___ 1"! Beloont uw Koning immer zoo?

a De Engehschman. /

oe Warder do mas: maar uw behagen. Wat: toch. gaat mij de geldswaarde san? ‚U kwam ze (’k moet uw’ trots beklagen) "Op een’ Napoleon te (taan |

OUDE EN KIV ME TEMPELS, al _XVL

j gean de oude anak vallen! Jammer over’t marmer niet , : Als ge een’ blinden heiden zijne fchootre form verbreken ziet # Niet in fteenen, niet in asfche woont de geest van *t voorgeflacht ; dn de harten der Hellenen fchittert hij ín volte pracht :

Daarin heeft hij lang geflapen , heeft op ’t gistren lang geftaard , Enden morgenffond vergeten, dooreen” bangen droom bezwaard. Van den vader op de kindren , van den kleinzoonopdenzoon :! Ging die geest, al Ouimrend , over, en bewaarde er zijnen troon. Menigeen vermoedde weinig wien hij in het harte droeg ;

Ja, helaas ! verfmaad , verftooten hebben velen hem. genoeg. Maar,toen nude Heer der Heeren’ 'tgroote magtwoord fprakin Oor, En van Hellas’ heuveltoppen, voor de Godgzewijde zaak,

De bazuin der Englenfcharen zich deed hooren door het land, Toen,toen heeft de geest der vadren juichend zich in onsvermand, Is gevaren door de leden , in het hoofd en in de hand 3

Jä, tot inde fpits derlanfé, ja, tot inde greep van ’t zwaard

Trilt hij,alsde vuist des krijgers’tzwaait voor eigen huis en heard!e Laat vrij de oude tempels vallen! In ons ftaat de aloude geest Als een nieuwe en eeuwge tempel,die voortijdnochfloopingvreest, Is de Godgewijde tempel, door der vadren geest bewaakt 5 . Isde témpel ven de vrijheid , waar ons ’t vrije hart voor blaakt £

Naar. WILHELM MÜLLE KR, J. We UNTEMA

MENGELWERK.

ANTWOORD VAN G. H. VAN SENDEN AAN $. MULLER) OVER EEN BERIGT , VOORKOMENDE IN DES EERST=- GENOEMDEN PRAGMATISCHE GESCHIEDENIS DER BRSTRIJDING VAN BIJBEL EN OPENBARING.

Hoogeerwaardig 5 Hooggeleerd Heer !

Kes 8 \ , Raas dikwerf is de wensch bij mij opgekomen, om met U, het zij fchriftelijk , het zij perfoonlijk , nadere kennis te maken, en telkens, wanneer ik weder eene - vrucht uwer pen ontving , waarmede Gij het Nederlandsch publiek , tot dus ver, wat al te bekrompen bedeeld hebt „. werd die begeerte op nieuw bij mij opgewekt. Behalve ‘zoo veel blijken van geleerdheid en fmaak , meende ik daarin ook veel gelijkheid van ftudie en*denkwijs opge merkt te hebben, waarin trouwens het wezen eerier ware en vruchtbare vriendfchap gelegen is. Gij kent en onder- fchrijft de plaatsvanciceRro : Est amicitia nihil aliud , nifi omnium divinarum humanarumque rerum , éum bee nevolentia et caritate confenfio. Larr. Cap. VI. Ik had daarom hartelijk deel genomen in de keus der verte- genwoordigers van het Doopsgezinde Kerkgenootfchap A waarbij zij „U mede tot den Hoogleeraarsftoel roepende, zoo gelukkig eene pligtmatige waardering ‚van verdienft met het belang der groote en heilige zaak des ren 4 doms hadden weten te vercenigen , en ik wenschte, bij eene gepaste gelegenheid, Uw H. Eerw. dit gevoel deel nemend te openbaren, Gij kunt dus denken, Hoogeerwaardig Heer! hoe aane | genaam ik verrast werd, toen mij, vóór een paar wee ken, een brief van U werd ter haud gefteld , dien ik onder verfchillende gisfingen, wat toch wel uwe oplet. tendheid op mij had kunnen vestigen , opende. ‘Doch, « reeds bij het vlugtig doorlooven van dat ftuk, EO ik MENGELW, 1828, NO. 10, Kk

/

454-—. ANTWOORD VAN G. H. VAN SENDEN

mfj:'overtuigemr, dut ik, hoewet in veel uwe goedkeuring weggedragen te hebben toch finds lang bij U ook onder eene zware verdenking lag. Gij verkeert in het gevoelen, dat ik een voornaam Leeraar uit het Kerkgenootfchap der Doopsgezindeti; GERKIT HESSELINK,ja dat gehee- le ‘Kerkgehootfchap te kort gedaan heb, door in mijne Prägimatifche Gefchiedenis der befrijding van Bijbel en Openbaring beïde în een licht te plaatfen hetgeen U even ongunftig in. uitwerking als.onzuiver in oorfprong is voorgekomen; zoodat Gij U verpligt rekent, om mij dat openlijk onder het oog te brengen, en, in naam der gektenkté ‘waarheid , verandering of herrbeping te eifchen , het zij ih een volgend deel, het zij bij eenen’ tweeden druk 3: ‘indien ‘deze noodig “mogt bevonden worden.

“Op zichzelve befchouwd , Hooggeleerde Heer ! kon mij Onze verfchilleide wijze van zien over HESSELINK en de Doopsgezinden niet zoo zeer bevreemden. HESSE- Link behoorde’ tot. een Kerkgenootfchap , waarvan Gij niet alleen \medelid } maar ‘Leeraar en nu ook teveris Hoog- feeraar zijt. Als. zóodanig met Gij, door den band van één gêloof , ook in zulke ftukken , waarin , uws inziens, ándere Genootfchappen tamtmerlijk dwalen , U naauwer aart hem en uwe medebroeders verbonden gevoelen , dan ik, die in de; kenmerkènde leerftellingen van hen niet aker, of ook. maar van verte deelen kan; ecn Kerkge- footfchap , hetgeen, in weerwil van belangrijke gefchil= Ten en fomis hevige twisten , waarmede het in de XVlIde Eeuw: als geboren werd, en waaronder het deszelfs be- ftáarí tot aan het begin der XIXde' eeuw voortgelleept heeft, zich nogtans bijzonder kenmerkte door eene naau- onderlinge betrekking bij elké aariranding van buiten , waartegen. het. zich telkens in digf geflotene gelederen

° feeft värweerd; wélk verfchijn(el bij alle kleine en ver-

drukte godsdienftige vereenigingen zoo gewoon áls na- tuurlijk is, Daaren}sovén ;, HESSELINK was uw Leer-

midester. Quis ess nostrum kiberaliter educatas „cui non

etlucatore ‚cui non magistri fui atquê dico. cui non locus’ ille MTULUs ubi ipfe alitus aut dortus est cum

AAN $. MULLER. …- 435

&rata recordatione in mente verfetur-? heeft reeds Cc 1c Es RO, ProPLANC. C. 23, gevraagd 5 en wie herhaalt niet met- hem, na zoo veel geuwens die vraag, zonder. zich bij een welgeplaatst hart in, het antwoord te bedriegen % Ikzelf; Mijn Heer! ken die betrekking. De mannen, tot welke wij als weetgierige jongelingen eens gebragt werden, welker hand-wij, met onbegrensden eerbied voor huane:ons verbazende geleerdheid, aangrepen , om tot den-op eene (teile hoogte liggenden tempel der wijsheid opgeleid te ‘worden, zijn ons dierbaar. Worden wij in onzen hoogen dunk van hen niet bedrogen ; overtuigen wij ons , dat het niet kond pligtgevoel of baatzieke loon zucht is, die hen drijft; buigen zij zich.minzaam tof onze: vatbaarheid en behoefte neder, dan ftaat eerlang hun naam miet onuitwischbare letteren ‘in ons-hartgegrifd, Maar tot nog hooger, peil klimt onze dankbgre en gerbies dige liefde, wanneer het één Leermeester is, aan wien ; bijna bij uitfluiting van alle anderen, onze’ geheele vorg ming ‘is toêvertrouwd. Zoe iemand wordt dan onze groote fte weldoener op aarde; hij wordt ons meer den onze ou ders. Den vader van onzen geest :eerbiedigen wij in hem 3 den wijze , die ons edelst en Goddelijk deel opkweekte ontwikkelde , vormde, rigtte ; verbeterde, voor al. wat goed , fchoon en groot is, ontvonkte , en ons het beste deel. leerde kiezen, waardoor het leven ons tot leven wordt; ja, {chatten leerde kennen en verkrijgen , waar- voor wij het begeerlijkfte opofferen, die voor eene betere orde der dingen ons rijper maken, en dan , wanneer da darde met ‘hare. betooverende verfchijnfelen onder onze voeten. wegzirkt, ons, aneindige aanwinst biedende, in het rijk des lichts. volgen moeten ! Dat een kweekeling de gebreken van zulk een’ Meester ligtelijk voorbijziet , ‘ze bemantelt , of zelfs als deugden qverneemt , :dat hij diens denkwijs $ot de zijne: maakt en daarbij zweert , of , hoezeer naderhand ook door zelfdenken gewijzigd , daar= voor ijvert, zal U evenmin een ziel. als.gefehiedkundig raadfel zijn. Hij zegent hun ftof; hij eert, hunne.nagee dachtegis».en. den, roem dezer hunner onfterfelijkheid op . | _Kka a

à

456 ANTWOORD VAN 6, H. VAN SENDEN

aarde flaande te houden, uit te breiden en te verdedigen ; befchouwt hij als een” “heiligen tol der dankbaarheid, te meer verfchuldigd , omdat de tong in het ftof verftijfd ligt , die anders hare zaak zelve regtvaardigen konde.

___Dat Gij nu, Hooggeleerde Heer ! die edele en dankbare kweekeling van HESSELINK, Gij, die op den Hoog- leeraarsftoel zit, dien hij vroeger bij de Doopsgezinden bekleedde , van mij verfchillen moet , bevreemdt mij even min „als dat Gij eene poging hebt ondernomen , om , waar Gij beide verongelijkt waandet , U manmoedig in de bres- fe te ftellen. Maar dit bevreemdt mij, dat Gij U door uwe feedere betrekkingen zoo ver hebt laten verleiden, om mijne woorden op eene wijze op te vatten, die niet alleen tegen mijne meening , maar zelfs tegen de letter van dezelve doorgaans firijdig is; zoodat Gij dusdoen- de, uit eenen welmeenenden ijver voor uwén Leermetse ter en uw: Kerkgenootíchap , jegens mij onregtvaárdig zijt geworden. Mijne eer vordert, dat ik dit met evenveel . befcheidenheid en nadruk , als waarin Uw H. E. mijisvoor- _ gegaan , aantoone, en mij tegen die miskenning, op'den toon , dien de aard der zaak aangeeft , regtvaardige.

Ik treed eerst , het corpus delicti zelve bij de hand , voor U. Vergeet, Mijn Heer! zoo het U mogelijk is voor een oogenblik, dat Gij aan HESSRLINK’s voeten waart neêrgezeten ; vergeet , dat Gij Leeraar en Hoögleeraar bij de Doopsgezinden zijt; vergeet, indien het U niet te „zwaar als mensch valt, alles, wat Gij van dit (tuk ge. hoord en wat Gij daarover gefproken hebt. Bezie het nog eens ter dege van kop tot teen, terwijl het daar voor U. ftaat àls een onregtvaardig befchuldigde, doende zijn be= klag; fmeekende niet om genade en verfchooning maar om regt, en dit, bij al wat heilig is, den edelmoedigen regter bezwerende. à

Het is reeds opgemerkt,dat BAHRDT (van dien was . zoo even gefproken) bij zijne zoogenoemde vertaling des N. T. veel gebruik gemaakt heeft van het Woordenboek Van W. A. TELLER, waarin de grammatikale uitleg- gingewijse , bij onwettige toepasfing , tob Bevordering van

AAN S$. MULLER. - 487

een rationalistisch felfel was aangewend. Van dit ge- Schrift werd , voor het Nederlandsch. publiek eene na- volging vervaardigd door wijlen den geleerden GERRIT HESSÈLINK, Jagtst Hoogleeraar in de Godgeleerde heid en Wijsbegeerte bij de Doopsgezinden te Amfter= dam-(1056). Doch daar HESSELINK niet alleen TELLER, Maar ook LANG en anderen volgde , is dis werk in eenen meer gematigden geest gefleld „hoewel men den invloed van des Hoogleeraars Duitfche begrippen over verfcheidene flellige waarheden, en die van zijn Kerkgenootfchap , er duidelijk uit proeft (1057). Zulks …sserd kort na de verfchijning der eerffe uitgave vrij on= zacht aangewezen in een fBukje: de nieuwe Hervorming onder de Doopsgezinden volgens het Uitlegkundig Woor- denboek van den Heer HESSRLINK. 1793. De onbe- kende fchrijver ging echter te ver , ook daarin, dat hij de bijzondere ‘gevoelens van den Hoogleeraar aan het ge= heelt Kerkgenootfchap te last legt „waartoe hij behoorde ; want , hoewel Boen reeds vele Doopsgezinden aan die Neolegen de hand reikten, welke de voornaamfte leer fBlukken van het Bvangelie als menfchelijke bijvoegfels wilden befchouwd hebben (1038), 300 waren er toch nog anderen, die de voetflappen van den edelen: MENNO ook daarin drukten, dat zij met geheel hun hart yast- hielden aan die flellige waarheden „welke de ziel van het Evangelie en deszelfs voorfchriften uitmaken. Mogt het getal derzulken onder hen, Jedert dien tijd, niet ver- minderd zijn!

Ik heb, Hoogeerwaardig Heer! te veel vertrouwen op het doorzigt en de regtvaardigheid van het onzijdig pu- bliek , om een oogenblik in beraad te taan, of hetzelve uwe aanklagten, dat HESSELINK hier van gelijkheid “in denkwijze en bedoeling, zoo niet metBAHRD.T, dán toch met w. A. TELLER; van Neologie, in uwen

(1056) Uitlegkundig Woordenboek ter opheldering van de

Schriften des N.V. Amft, 1790. Tweede uitgave, 1803. (1057) B. v. Koming, Bezetenen, Doop, Eed én anderen, (ros8) Men zie vrzy,a. w. IX D. bl, 175.

458 ANTWOORD VAN G, He- VAN SENDEN

- zin veel Erger dan Retionalismuss. van tégenftand tegen het beste der boeken; van ohdermijning des -Bijbels.; van „ketterij in de leer des Kerkgenootfchaps waartoe hij be- hoorde , gegrond ‘zal vinden ; en ik weet, het vraagt met mij naar. de bewijzen voor deze befchuldiging , díë zgo openlijk en {berk door Uw H..E. is gedaan ; Ik heb „°° m het bovenftaande , HESSE LIN K Zaam- . gevoegd met BAHRD T ‚en die zamenvoeging :heëft voor elk regtgeaard gemoed iets ftuitends.”” Maar, Mijn: Heer ! ‘hoe groot zoude. het getal dier min regtgeaarde gemoederen “worden , indien het gemis van dit gevoel, onder het le- - zen van het bovenftaande , tot een’ onbedriRelijken keur- 'fteen gelden moest vin een welgeplaatst hart, of zelfs van. een kiesch gevoel? Ik kon Uw H. G. toch eene reeks van mannen opnoemen, aan welke Gij beide wel liefst niet zoudt willen betwisten; mannen , die , met wij en U, HESSELINK eenvoudig, waarheidlievend , "vroom , geleerd e‚ Z. V.> doch BAHRDT onbefchaamd en ligtzinnig noemen; maar die volmondig verklaren , dat zij evenmin bij de: eer{te lezing, „als bij een herhaald door- " zigt, eenige merkbare, willekeurige of onwillekeurige aan- doening befpeurd hebben. Ook heb ik waarlijk Uw H. ‚G, niet noodig te zeggen, dat ik Seraf en Duivel, Je- “hova en Beëlzebul kan zamenvoegen , zonder mij aan eeni- ‘ge onecrbicdigheid jegens de heilige Geesten of aan las- ‘tering van het aanbiddelijk Opperwezen fchuldig te ma- -ken. En moet Gij niët toeftemmen, dat BAH RDT en \ HESSELANK in elke gefchiedenis der uitlegkuade ; ook ‘in eene‚-die Uw H. G. zelf zou willen fchrijven ,'moe- ten vermeld taan, omdat zij beide uitleggers waren en „beide gebruik niaakten van TR rL LER ’s welbekend Woor- denboek ? Dit heb ik herinnerd; maar geenszins , ten ein- ‚de de wijze van beider uitlegging ook maar van verre 4c- ‘lijk te ftellen. Van BAHRD.T was in het onmiddellijk ‚voorgaande. gefproken ; en, daar uw Leermeester en hij zich in dit gertiuams comparationis raakten , dat zij beide zich deor TELLER lieten voorlichten , leverde dit een overgang op, die, in ongezochtheid en natuurlijkheid ,

„AAN 8. MULLER de „459

zichzelve * reeds genoegzaam tegen uwen argwaan …ver- dedigt.

“Doch indien uw vermoeden , dat ik uwen hoog veregt- den Leermeester met BAHRD T gêlijk gefteld heb dan zoo. ongegrond. blijkt te zijn, Gij wilt dan toéh tot e)- ken prijs, dat ik den zaligen man met TELLER heb ge- lijk’ gefteld; want ik heb zijn werk eene navolging van diens arbeid genoemd. . Ik fla nog EENS HESSELINK open, en lees daar" letterlijk, in de Voorrefe, het vol- gende: „Er is, vóór veele jaaren , in Duitschland een klein ‘werkje te voorfchijn gekomen; ten tite} voerende: Wirterbuch des N.T. zur Erklärung' der Christlichen Lehre, von WILH. ABRAH. TEL LER, t welk aan ;vélen onzer landgenooten niet onbekend is. ‚Het is naâr een dergelijk plan, dat het werkje voorhandeh is’ zaamge- fteld. Hoe veel hetzelve ook in veele opzigten , daar- van verfchille, heb ik mij echter, behalven van verfchei- dene andere hulpmiddelen, gelijk TROMMIUS Neder- landfche Concordantie, en veele geachte ‚uitleggers der H. S., vàn bovengemeld Woordenboek bedierid , en' mij tevens de aanmerkingen nu en dan tèn nutte gemaakt, welke de kundige Godgeleerde G.H. LANG: zur Be- förderung des‘nützlichen Gebrauches des W. A. Teller- fchen Wörterbuches des N. T., daarop gemaakt heeft.” Zegt hij niet, dat hij van bovengenoemd Woordenboek . zich bediend heeft? en leert een oogopflag op beide wer- ken , die naast elkander voor mij op de tafel liggen , mij dit niet zoo onwederfprekelijk, dat ik eene enkele reis weleens meer den vertaler dan den navolger meen te Je zen? Schrijft niet HESSELINK, bl. 86: De Heër TELLER heeft (in zijn Wörterbuch) hierin , mijns ach- tens eene zoo geregelde orde gehouderi , dat ik niet be- ter weet dan denzelven hoofdzakelijk te volgen, fchoon ik in de rangfchikking en uitlegging van ommige plaatfen van hem verfchille, ’* welk echter onnoodig is aat te merken.” Wie, ter wereld, kan op het denkbeeld Ko- men , ‘dat ik HESSELINK miskend of het publiek doôr min juiste berigten en ‘uitfpraken misleid heb, toen, ik

Pad

\

46e ANTWOORD VAN C. H. VAN SENDEN

fchreef : „Van dit gefchrift werd voor het Nederlandsch publiek eene navolging vervaardigd door wijlen den ge-

‘leerden GERRIT HESSELINK,” én zoo een woord

‘bezigde, waarmede HESSELINK zelf het kenmerkende

“vaa zijnen arbeid wilde beftempelen ? Uw H.-G. is dif

mogelijk geworden , doordien: Gij, bij de fcheikundige

ontleding mijner woorden, waaronder echter derzelver geest doorgaans vervlogen is, in het woord navolging

niet alleen de beftanddeelen van plan en orde , maar ook

‘van geest en flrekking meent ontdekt te hebben. Doch ‘moet het publiek niet verbaasd vragen, hoe Uw H. G.

‘dan ontgaan kon, wat ik er toch onmiddellijk op liet volgen, „dat HESSELINK nict alleen TELLER;

‚maar ook LANG en anderen volgde?” “Vooronderfteld nu eens , dat uwe uitlegging doorgaat , en men bij het zelfftandig naamwoord ook aan gelijkheid van geest en

…_ftrekking denken moet, vardert dan niet de regel der con-

feguentie gebiedend, om diezelfde denkbeelden met het werkwoord volgen te vereenigen } want volging of navol- ‘ging zal op de goudfchaal der ciamoloate wel even veel ‘korrels wegen. Naar dit Lexicon komt dan de zin hierop

‘neder: HESSELINK heeft een Woordenboek ver-

vaardigd , hetgeen niet flechts in plan en orde, maar cok in geest en frrekking gelijk is aan dat van TELLER; doch, datzelfde Woordenboek is tevens niet alleen fn plan en orde, maar ook in geest en firekking gelijk aan ‘dat van LANG en anderen.” Elk, echter, die weet, ‘hoe ver de geest en ftrekking van het gefchrift van Te r= LER en dat van LANG uiteenloopen, zal wel reeds van zelf gevoelen, dat dan ook de aanktagt van Uw H. 'E. Moet teruggenomen worden, alsof ik HESSRLINK’S

‘werk voor iets Whders uitgegeven had, dan waarvoor hij

zelf dat wilde befchouwd hebben, “Evenmin. alsik ne $ SE LINK ’S arbeid daardoor eenig-

ii zins befchuldigd heb, dat ik dien. eene navolging: van

TELLER noemde, wilde ik een° gtond van aanklagt te- gen denzelven daaruit ontleenen , dat het werk van TE L- LER» wat hij gebruikt had, gewaagde en heologifche

rt”

AAN $. MULLER. 4ór

ftellingen behelst. Uw H.E. heeft dit echter vermoed; “want waartoe anders uwe uitweiding, die op den voet van bl. 316 begint, en tot over het midden der volgende loopt? Ik zou hierop kunnen zwijgen, indien ik niet "vreesde , dat hetgeen Uw H. E. daar, met de bedoeling om uwe aanklagt te ftijven, gelteft te zeggen , ligtelijk verkeerd verftaan en tot {chade voor de heilige zaak der waarheid misbruikt kon worden; waartde echter onze briefwisfeling geene aanleiding geven moet. Ik meen im. mets te durven beweren , dat elk, die, al is het ook met de onfchuldige bedoeling, om nijpenden honger ef bran= denden dorst te ftillen-, aan. het vertalen van een boek gaat, waarin gewaagde en neologifche (tellingen voorkoe= men, en deze dus onder het publiek’ verfpreidt , fchuldig ftaat aan het uitftrooijen van kwaad zaad onder de tar- we; en ik houd het er voor, dat hij bij de regtbank der zedelijkheid verantwoordelijk ftaat voor al de nood- lottige gevolgen , die zij op de gemoedsrust en deugd zij= ner :‘Medechristenen uitoefenen; gevolgen, welke te kee-: ren niet altijd even gemakkelijk is. Met eene dergelijke fchuld hebben zich velen bezwaard, bij name de vertalers der ellendige produkten van PAINE, BALLENSTEDT CN BRENNEKE, om nu anderen niet te noemen. Gij ‘zult mij dit wel toeftemmens want ik weet, wij ftaan ‘hier gelijk. ° Maar eenigzins anders wordt de zaak wan- neer het oOrfpronkelijke, bij enkele kafbolfters en lodze tarwe , eene grdote hoeveelheid goed koren bevat,en het ‘publiek juist daaraan behoefte heeft. Dan eischt echter de omzigtigheid, om dit aan te wijzen. Zoo deden de voorzigtige beftuurders van het aan TE yr rR’s Funda- te verbondene Godgeleerde Genootfchap in de Voofrede tot HAAFNER?s beruchte Verhandeling; zoo ook de ‘hooggeachte en oordeelkundige vertaler van KR UMM A- CHER’s werk over den Geest en Form der Evangelt- _ Sche Gefchiedenis. Hij prijst het goede, maar hij waar- fchuwt ook tegen het verkeerde. Geenszins „”* zegt hij in het Voorberigt, willen wij echter daarmede te ken- nen geven, dat wij alles goedkeuren en toeftemmen ;, wat

462 ANTWOORD VAN G. H. VAN SENDEN

de Schrijver in dit werk zegn Omtrent het ‘ftuk der God delijke ingeving , en omtrent de uitlegging van verfcheide- pe plaatfen en zaken, verfchillen wij van hem in denk- wijze. Daar , waar wij anders dachten, dat in aanteeke- ningen op te geven , en: den Schrijver, te: wederleggen zulks- hebben wij niet gedaan, omdat wij. bij de lezers van dit werk een oordeel des’ onderfcheids vooronderftel- len, dat zulke teregtwijzingen overtollig maakt.” Ook heeft de geachte man bij XRUMMACHER iets meer ge- daan, dan het ‘gewone vertalingswerk met zich brengt. Desniettemin beken ik openhartig nog nimmer den wensch te hebben kunnen onderdrukken , dat de geleerde man, in plaats van, eene overzetting , liever eene navolging gege- ven had, waartegen dan die aanmerkingen niet zouden gevallen zijn, welke men nu ,gelijk Gij weet, met grond Op KRUMMACHER heeft moeten maken,

Dech , om terug te keeren van deze uitweiding , ik heb, zoo vervolgt de akte van befchuldiging, HESSELINK met de, fchuld van Bijbelbeftrijding bezwaard, bl. 3145 ik heb hem onder die loszinnigen gefteld, die, Gods: woord naar willekeur verklarende, het Evangelie van deszelfs vertroostende, heiligende en zaligende kracht be- rooven, bl. 3155 ik heb hem geteekend als iemand, die zich aan het heilig Bijbelwoord vergrepen heeft, enz. bl. 319. Waarop Uw H. E. deze aanklagt bouwt, is ‚voor mij weder eene verborgenheid. Toch wel niet daar- _ op, Mijn Heer! dat de naam vanHESSELINK ineene Gefchiedenis van het Rationalisme, met den algemeenen titel van Bijbelbeftrijding beftempeld , voorkomt ? Zoo iets durf ik bijna van Uw H. G. niet denken, die immers weten moet, dat het alleen op de wijze aankomt , hoe hij daar ‘vermeld ftaat. Vergun mij echter, Hoog geerwaardig ‘Heer! dat ik dit door een voorbeeld ophelder, hetgeen mij juist voor’ den geest ftaat ‚en wat vooral voor Doops- gezinden , die dezen brief met bijzondere belangftelling in handen nemen zullen, meer dan-menig ander van over- tuigingskracht zijn moet. Elk weet, dat in de Gefchie- denis de naam van Wederdoopers of Hlerdoopers vroeger

AAN S. MULLER. . 463

in eenen uitgeftrekten zin wetd gebezigd van allen ; die aan den doop der bejaarden alleen geldigheid.en „bijbehiná- tigheid toekenden „en dat die van Doopsgezinden of Bap- Eisten van lateren oorfprong.en door de volgers-van ME‚N- No: om redenen gekozen is ; hoewel ik. dien van JWadex- doopers meer eigenaardig vind, niet alleen voor de -vroe- gere Fijren, die aan de andere partijen van. uw Kerkge- nootfehap , ja gan zichzelve ; her privilegie., om volwas-

fenen te doopen, betwisteden.,.en daarom weder ern we-

der den doop herhaalden , maat:ook voor een geheël Kerk- genoot{chap hetgeen nog--bij- voortduring den doop der kinderen, door mij en' andere Leeraars, onder plegtige aanroeping. van Gods naam en in de openlijke en_gemeen- fchappelijke vergadering der Christenen , bediend , als. ge- lijkftaande met het wasfchen door eene baker befchauwt, weder herhaalt en de als kinderen gedoopten door eenen wederdaop tot leden inwijdt, Doch, wat hier ook van zij, vraäg ik,-of zij wel het oordeel des onderfcheids hadden en gebruikten , die alle Wederdoopers in de XVIde eeuw op dezelfde lijn plaatiten , en, de ftille, vreedza- me, fchoon foms enthufiasti{che aanhangers van MENNO met het MUNSTERSCH ROT verwarrende ,hen te vuur. én zwaard vervolgden? Uwe Schuts{chrijvers hebhen toen , „met redenen, die nog overwegende gekeurd worden , ge- protesteerd tegen een dergelijk overbrengen van hatelijke denkbeelden, die bij den naam Wederdoopers onwil- lekeurig oprezen , op hunne broederfchap ; maar hierme- de, Mijn Heer! hebben zij: mijn beweerde bepleit, dat men niet op den blooten naam moet afgaan, waaronder

iemand ftaar, maar dat verftand en billijkheid vorderen,

om vooral op de wijze te zien, waarop iemand onder dien naam voorkomt. Indien Uw H. E..op deze had gelieven te zien, en dan Wzelven naar de aanleiding ge- „vraagd had , die ik kon gehad Hebben, om in deze Ge- fchiedenis van HESSELINK èn de Doopsgezinden'te fpreken, dan voorzeker ‘zoudt Gij mij zoo niet befchul. digd hebben, en nog veel mindert met die befchuldiging ‚voor het publiek getreden zijn, Voen ik de taak op. mij

464 ANTWOORD VAN G. H‚ VAN SENDEN

pam, om eene Gefchiedenis van het Rationalismus ve fchrijven , waarop het ligter Valt aanmerkingen ‘tè maken dan ze te vermijden, en dat Rationalismus ook in des- zelfs voortgangen hier te lande met het oog te vervol- gen, kon de fchermutfeling over het Woordenboek van HESSELINK mij niet ontgaan. Op het veld onzer an- ‘ders zoo vreedzame Letterkunde ftond zij daar als. een belangrijk verfchijnfel ; want, hoewel de Schrijver van de nieuwe Hervorming onder de Doopsgezinden , het zij dan een Gereformeerde of Doopsgezinde, noch met zijnen naam, noch met de plaats van den druk durfde of wilde vonr het licht treden , het was toch de eerfte aanklagt van Neologie tegen eenen Nederlander; eene aanklagt door eenen man, dien men evenmin geleerdheid als gees= tigheid ontzeggen kon, Dat zij opzien, veel opzien ba- ren moest, was natuurlijk, en weldra klonk ook inder- daad zijn kreet heinde en ver over Nederland. Zelfs HESSELINK rekende de zaak van te veel belang , dan ‚dat hij de pen wilde laten rusten en zocht zich in een tegenfchrift te verdedigen; hetgeen niet achter het $wee- de deel der eerfie uitgave van zijn werk , maar afzonder- lijk en een paar jaren na die uitgave, onder den titel : san de Lezers van mijn Uitlegkundig Woordenboek is vit- gegeven ; iets , hetgeen ik hier , geenszins ten dienfte van Uw H. E., maar van den Recenfent van BRRDIE'S Woordénboek ,- Letteroëfeningen voor Junij , bl. 276, in de aanmerking, opmerk, die, Uw H. E. broederlijken bijftand willende bieden, mij van voorbarigheid in oor- deel befchuldigt , terwijl hij, door den regel, ook bij de wilden heilig : audiatur et altera pars,” te ver- geten , zichzelven van voorbarigheid niet vrijpleiten kan. Ook-nog een vriend van den Hoogleeraar, die echter

evenmin als de aanlegger ntet naam of drukplaats wilde -

of durfde voor den dag komen, vermeerderde het ge- ruchtwekkende der „zaak ; terwijl de befchuldigde , hoe- wel het laatfte woord gehad hebbende, haar weder roer- de, toen zij reeds lang vergeten was, in de Voorrede got den tweeden druk zijns Woordenboeks. Ik vraag U,

a en

AAN 8. MULLER. 465

Hooggeleerde Heer! of ik van dezen geruchtwekkenden penneftrijd , die niets minder gold dan of HRSSELINK een volflagen Neoloog al of niet was „kon en mogt zwije gen? Uwentwege had ik , fchrijft Gij, bl. 318 „dit kun nen doen; maar veroorloof mij op te merken , dat uw gevoelen over het min belangrijke van dit verfchijnfek wél geenszins dat van het geheel publiek is; althans niet van mij zijn kon „die zoo veel mogelijk de befchuldiging . van oûvolledigheid ontwijken wilde. Om diezelfde rede. men megt ik ook niet zwijgen van de geruchtbarende aauklagt in het Lutherfche Kerkgenootfchap te uwer ftee de; terwijl ik dit wel van REGENBOGEN kon, wiens werk , hoeveel ftalen ook eener. van zijn Kerkgenootfchap afwijkende denkwijs behelzende , toch op verre na zoo veel opzien niet verwekt had „!en ook door geen enkel tegen{chrift opzettelijk was aangevallen. Hetgeen ik ome trent des mans gevoelen zeggen wilde , meende ik daarom gevoegelijk tot de Gefchiedenis der Apologetiek , waarin REGENBOGBN eene eervolle plaats bekteeden zal, uit te moeten ftellen. ‘Ik hoop , Hoogeerwaardig Heer ! dat U daar ook blijken zal, hoe weinig ik den regel: Tros _Tyriusgue mihi nullo discrimirie agetur , uit hoofd en hart verloren heb; een regel, dien echter ook elk beoor- _ deelaar van mijn werk in beide dient gefchreven te heb» ben, Ja, ik ben er zoo verre af , om iemand van aan matiging te befchuldigen , die waarheid , ftrikte waarheid van mij vordert, dat ik mijzelven de getuigenis geven kan, van nimmer, uit vrees voor moeite of onaangee naamheden, of uit zucht tot bevordering van mijne klei ne ftandplasts maar ruimer en aanzienlijker werkkring , mijne pen te hebben bewogen, om de waarheid te’ kort te doen; haar, die mij boven alles op aarde heilig is. Ik dacht aan de vormingsgefchiedenis van GERRIT HE S- SELINKS ik liet zijn Woordenboek op onderfcheidene plaatfen openvallen , en ik vond de waarheid in het mide den ; daar, waar zij zoo dikwerf , bij gefchillen van dien . aard, hem zich aanbiedt, die haar zoekende wenscht ; …__ Deseends du haut des cleux, auguste Vérité! Repands fur mes dries za force et ta clarst !

366 ANTWOORD: VAN GC. M‚ VAN SENDEN

Mijn Boel werd bij dit onderzoek bepaald tot deze flotfbrh ‚dat de invloed van des Hoogleeraars Düitfche beamen. over verfchéidene ftellige waarheden miet te miskennen was:

Indien ik de vormingsgefchiedenis van HESSELINK naga , dan dunkt mij is het gemakkelijker te begrijpen , hoe hij Hu er dan van deze befiet worden, dan hoe hij ze geheel oritwijken: kon; HeEssrLiNkK-was geboren m êenen tijd, toen. het oude fysteem der Godgeleerden Mier te, lande nog onbewogen ftoónd,'en ook van die

Doopsgezinden,welke niet met de Socinianen of Remon-

ftranten ééne zaak gemaakt hadden , grootendeels aange= nomen wèêrd. Zijn vader bekroorde tot die Doopsgezin- den , welke men gemeenlijk de oude Vlamingen noemde ,

en die toen juist hunne oude handfchriftelijke: belijdenis,

miet eenige weinige « veranderingen hadden uitgegeven, ónder den titel : Getoofsbelijdenisfe dêr Doopsgezinden , bebend onder den naam ván oude Vlamingen, hunne Son cieteitsvergadering houdende in Botteringe- ffraat te Groningen. In den jare 1758 uitgegeven volgens befluis der algemene Societeitsvergadering. De hoopvolle zoon werd in deze kettmerkende belijdenis eerst ingewijd , doch allengskens ook aan het onderrigt vat andere onderwij- zers óvergegeven. Zijn vader wilde, dat hij zelf zien , be- proeven en wegen ‘zoude, ten einde, bij het teerftelfel dier dagert, het goede vari het Ede het zwakke van

bet flerke af te zonderen.’ Op dezen weg moest #1 E s-

SE LENK Weldra ontdekken „dat het oude kerkelijke {ys teer in vêle ftukken gebrekkig: was, Hij, die alles “wil= de ondergdekeri, ftelde zich iet tevredén met ‘de denk= wijs der, Hoogleerarert aan de Groningfche en Lingeníche Hoogefchools : Hij wilde ook die der Duitfchers kennen en beproevénc - ‘Daar ‘was toen deit groote werkzaamheid én ijver in het Kervoffmen ontftaah, « Daar had het on= geloof „” gelijk Uw H.- E.-260 juist opmerkt, bl. 314 s 4 zijte: ftem in-dê” Akademiefche' gehoorzalen niet alleen , maar zelfs op de Christelijke Jëerftoclén verheven en cwerd door den geest der-natie aangekweekt:’”” Weinigen

. AAN 6. MULLER, | 467

Ái- Duitschland, die niet door deze hervormingsdrift Zich lieten medeflepen, en, al ftonden zij ook hier of daar vast’, die toch op vele punten niet te rekkelijk warer èfì deze of gene dier nieuwe:meeningen overnamen; zondét juist bedenken, dat zij, deze ihnemende: andere ‘moesten laten vallen, indien de eeriheid van hun ftelfél ‚niet zoude verloren gaan. De bezedtgdheid van onzen land= aard, HESSELINK ook zoo zeer eigen , kon hem nfet overal behoeden. Met hunne góede meeningen nam hij ook hier en daar wat van de dwaling zijns tijds over; zoo wel in de beginfelen zijner uitlegkunde , als in de toepasfing van dezelve op onderfcheidene Bijbelplatfer. Bij 'de eerfte uitgave des Woordenboeks loopt dit , dunkt mij, zoo kennelijk in het oog,’ dat er geen loochenen aan valt. Bij de tweede heeft de Hoogleeraar hier en- dáar wat verholpen; maar , in weerwil daärvän ; herkent men nog foms vrij merkbaar veel der vorige begrippen, van welke hij echtèr vele in latere jaren, gelijk ik van zijne vertrouwde vrienden weet, heeft laten vallen. Men fla Alleen maar die plaatfen op, op welke het leerftuk’ vaf Vader , Zoonen Geest „rust, „een dier hoogbefpiegelende leerftukken , die „° zijns achtens btiiten de leer der H. S, bmloopen en geen nut ftichten ;” men leze onder ande. ren het artikel Geeft ; mij dankt er is duidelijk te zien , dat de Hoogleeraar het er op toelegt, om den H. Geest Alleen als Goddelijke kracht te laten gelden. Doeh ,

Hóopgeleerde Heer! ik zoude een woordèiboëk op eert woordenboek moeten fchrijven , bifaldien ik al die plaatfen van -den tweeden en vooral varí den eerften drak , want ook deze kómt wel degelijk: ift aanmiërkiig 5 wilde doet. loopen en mijn boven gezegde uitlegkundig ftaven. Daaft toe ontbreekt het mij, met gewigtiget arbeid bezet zijnd de, van welke eene fukkeling in’ den daatstverloopenen winter mijne pén- reeds te vaak heeft efgehouden, zoe wel aan lust als tijd. Mogt -dan- eer ander dit, zòo wel met opzigt tot het bovenftaande als andere misflagen van HESSELINK, doen,„enzóó den wensch van eenen bevoegden beoordeelaar vervullen dië mog-,'met den roemt

\

468 _ ANTWOORD VAN CG. H. VAN SENDEN

van wijsheid en gematigdheid, aan eene onzer vaderland. - fche Hoogefcholen bloeit. Deze verklaart , in de recenfie van den tweeden druk des onderhavigen gefchrifts, te wenfchen: dat zich iemand zal opdoen, die , met de noodige kunde toegerust, tot dit Woordenboek zulk een swerk zal leveren, als LANG gegeven heeft tot dat van TELLER: de Rec. toch is overtuigd, dat zulks zeer noodig is, en befchouwt het als het beste en gepaste middel, om alle gapingen, die in dit werk zijn, aan te vullen, en zoo vele ongegronde verklaringen „. als er in voorkomen , te verbeteren.” Een begin tot de vervulling van dezen wensch i is in de Theologifche Bibliotheek bij s R A= vr gemaakt, waarvan, helaas! de voortzetting, daar dit belangrijk tijdfchrift toen een einde nam , nimmer hetlicht heeft gezien. Uw H. E. kan die „beoordeeling vinden op bl, sog van het IIde Deel, en de bijvoegfels en aan- merkingen op het Uitlegkundig Woordenboek bl. 1—30- van het IXde Deel. Daar ik intusífchen aan den voet der bladzijde de artikelen Beszetenen en Koning , tot bewijs voor mijn gezegde „aangehaald heb , Uw H. E. echter noch in het een noch in het ander eenige bewijskracht vindt, moet ik over deze nog een paar woorden zeggen.

Het artikel Bezetenen ftaaft mijn beweerde. Ik zal de moeite doen , om dit naar het voor mij liggend exemplaar hoofdzakelijk uit te {chrijven. „Deze leer is van de Grie= ken herkomftig , welke dusdanige verfchijnfelen , waarvan de oorzaak verborgen was , aan de werking van Démons of Geesten gewoon waren toe te fchrijven. Zij onder- Scheidden ze in goeden en kwaden, en geloofden , dat voorname , doorluchtige mannen van eerstgemelden bezield Waren. In defchriften des N. V. wordt Démon al= tijd van eenen kwaden Geest verftaan en hiermede meerma- len verwisfeld, Deze Démonologie der Grieken hebben de Joden overgenomen, en fchreven, uit dien hoofde, even gelijk de Griekíche wijsgeeren van dien tijd, verbor= gene en hardnekkige ziekten aan de werking van dusdanige booze Geesten (Demons) toe, Uit de befchrijvingen der H. Schrijveren aangaande de Bezetenen blijkt het , dat

«

AAN $. MULLER. 469

de lijders door zware ziekten aangetast waren. Het wonderdadige „"’ zoo vervolgt de Hoogleeraar , bijna woor« delijk TELLER uitfchrijvende , ’t welk Jezus , bij het genezen van dusdanige ziekten , verrigtte , beftond dus niet in het uitdrijven van eenen eigenlijken Démon of boózen Geest , maar in het wegnemen van ongeneeslijke kwalen , welke zoo Grieken , als Joden , gewoon waren aan booze Geesten toe te fchrijven. Op de vraag : waarom heeft de Heiland deze algemeene volksdwaling niet te keer gegaan ? dient ten antwoorde, dat Hij , die gekomen was, om de menfchen van zonden te verlosfen , en tot God terug te

brengen , zoo min in dit als ín andere gevallen zich op»

hield met het beftrijden der algemeene volksvooroordee= len , of wijsgerige leerftelfels van dien tijd „als volftrekt niet behoorende tot het oogmerk zijner zending; en het is buiten twijfel een zeer verkeerd gebruik der H. S. ,

berustende op eene vrij algemeen aangenomene dwaling , wanneer men zich vén derzelver uitfpraken bedient, in

het oplosfen van Natuurkundige of Bovennatuuskundige -

vraagftukken.”” Toen HESSELINK dit fchreef , was de

ftrijd over de Demoniaci in Duitschland zeer hevig gee"

weest.. Men hield het er toen voor, dat elk, die de existentie van den boozen Geest loochende, veel wijzer en verlichter was , dan die haar erkende; en met dit vraag=- punt hing dat over de Bezetenen naauw. zamen. Wie aan de booze Geesten het beftaan ontzegt „die kan ook geene werking van hen denken. De ftrijd hierover, die met

geestigheid en boosheid gevoerd werd , had eene buiten

gemeene levendigheid ontvangen door den geruchtmaken= den LOMANSCHEN twist; terwijl , hetgeen BE KK Er ‘en na hem WAHNER, WETSTEIN EN MEAD ge- Schreven hadden , overlang vergeten en als zoodanig min bruikbaar was. Door TELLER was, hetgeen sEMLER begon, van wien de menfchen zeiden: „dat hij den Dui- vel van de aarde gebannen had,” voortgezet; en aan de= ze beide Geleerden is de verfpreiding van dit gevoelen , bij hoe velen het dan ook, behalve bij HESSELINK,

in de Nederlanden: ingang moge gevonden hebben , meer

MENGELW. 1828. NO, 1ô. Li

3

470 ANTWOORD VAN 6. H. VAN SENDEN

toe te fchrijven dan aan FARMER’s. werk, hetgeen daarenboven eerst van Engeland naar Duitschland over- gebragt, en, ne aldaar. het burgerregt door- eene breede Voorrede van s EMLER. ontvangen te hebben , op onzen bodem verplant is geworden. Dat nu.HESSELINK zij= ne begrippen overde Begetenen evenmin van zijne Leer- : aren aan de Groninger Hoogefchool , als bij oosTrRr- BAAN, maar vooral van TELLER c. /. overgenomen heeft , is vrij zeker , ook, uit de reeds opgemerkte , meer dan toevallige overeenkomst tusfchen den Hoogleeraar van Amflerdam en den Proost van Berlijn. Hetgeen Uw H. E. echter uit wije aanhaling gelieft af te leiden, is , daar Gij in de opvatting van den tekst, waarvoor de noot als bewijs zal dienen, zoo zwaar misgetast hebt, weder ongelukkig bijgebragt ; en ik had wel gewenscht , dat Uw H. E. den daarop gebouwden ongepasten raad liever te= rug had gehouden. Immers ik onderfchrijf met even veel gewilligheid , als Gij, wat HERINGA in de aangehaalde plaats zegt; maar, ook onder hetgeen verder in die Ver- handeling volgt, plaats ik. mijne goedkeuring , hoewel het mij voorkomt, dat Gij daar niet mede zoudt teeke- nen. Ik weet, dat mannen, die ons de gewigtigfte waar heden van. den Godsdienst helpen verdedigen, voor het gevoelen aangaande de Bezetenen weleens zijn uitgeko- - men; maar ik weet oak , dat dit dikwerf uit beliefzucht was , ten einde anderen op half weg tegen te komen , en- zoo liberaal , als mogelijk „te fchijnen. Ik weet, dat zíj dikwerf meer door: eenen. perfoonlijken afkeer van den Duivel, dan door beginfelen eener fchriftverklaring , die ‘zij anders voorftonden en volgden, gedreven zijn, en daarom , de tegenftrijdigheid niet .merkende, de heilige „Engelen in den Bijbel. gelaten hebben „ja zelfs foms over hanne werking ap. den mensch zeer. ftichtelijk prediken. Ik weet, dat.ik, het gevoelen aangaande de Bezetenen emhelzende, pramisfen moet toegeven , volgens welke het gemakkelijk valt, om alles, wat het fubjectief gevoel hindert, uit de H. S. te werpen, en daarentegen , wat daarmede ftrookende is, er in te brengen. Ja, ik ken

AAN $. MULLER. Ait

weinigen, die bij dit punt alleen zijn ftaande gebleven, Integendeel is de beftrijding daarvan bij velen het begin geweest van eene reeks gewaagde onderftellingen , zoo wel over de verhevene leerftukken van het E vangelie , als over de gefchiedenis, vooral de wonderdadige ; des Bijbels. Moet Gij, Hooggeleerde Heer! die zoo wèl met den gang, dien de zaken ín Duitschland genomen hebben s bekend zijt, mij niet toeftemmen , diet het aldaar fn het gfoot zoo is gegaan, en dat, bij eene behoorlijke con/te guentie in denken, de latere verfchijnfelen gevolgen gee weest zijn, die men , zonder de gave van Profetie te bee zitten voorfpellen kon , omdat zij fchier onvermijdelijk waren?

Het andere artikel, waarop ik mij meende te mogen beroepen, tan bewijze van het beweerde in den tekst, is dat van Koning. De tusfchen ons liggende vraag : „of uw achtbare Leermeester ook daar zoo rond en ruiterlijk voor het niet flechts fystematisch ‚maar waarlijk bijbelsch denkbeeld is uitgekomen , als hij had behooren te doen , indien hij niet geweifeld had of inconfequent wate,” laat ìk hier eens door ‘eenen derden beantwoorden. Mct gee noegen heb ik opgemerkt, dat G., HESSELINK, «df. ZE. M., Phil. Doct. „, Hoogleeraar in de pres regg en Wijsbegeerte bij de Doopsgezinden te Amflerdam , zijn Uitlegkundig Woordenboek ter opheldering van de Schriften des N.V. Amft. 1790 , op de artikelen Heer , Opziener , Hoofd , eene perfoonlijke en werkdadige heere fchappij van Christus /chijnt te erkennen; althans in uitlegging der plaatfen , hiertoe betrekkelijk , meer LANG dan TELLER gevolgd is. Doch op het art. Koning is het alsof hij LANG niet gelezen heeft; en de wijze, op welke zich de Hoogleeraar daar uitlaat, ís z0d onbea Befdemd en onnaauwkeurig, dat ik nict wete, wat ék, het een met het ander vergelijkende , er van maken svet ;”° waafóp dan de Schrijver, hetgeen HESSELINK op bl, 367, 368 neêrftelde, volgen laat. Die, Mijn Heer ! heeft geenszins de onbekende Schrijver der nieuwe Hervorming €. z. v. gezegd; ook niet de Heer,vrra; maar dice

Ela

472 ANTWOORD VAN G. H. VAN SENDEN

zelfde HERINGA, met betrekking tot wien Gij ih uwen brief aan mij, bl. 328, fchrijft: In de voortreffelijke Verhandeling van den Hoogleeraar HERINGA over de deer der Accommodatie, eenen man, even beroemd om zijne wetenfchap en fchranderheid , als ‘eerbiedwaardig om zijne wijsheid en gematigdheid , lees ik , tot mijnen troost , het navolgende: Ook mannen van naam en welver- » dienden rdem , en ook onder deze dezulke , die ons de »„ gewigtigfte waarheden van den Godsdienst helpen ver- dedigen , komen voor dit gevoelen aangaande de Beze- tenen uit. Ik althans behoor niet onder degene, van welke sEMLER zegt, dat zij elk , die niet omtrent de Bezetenen met hen van één gevoelen is, als eenen Onchristen verketteren: veel liever wil ik ,op het voor-

„beeld van ERNEST EN HAMELSVELD , met be- » Ícheidenheid zeggen, welke redenen, mijns inziens > tegen de onderftelling dezer mannen. beflisfend pleiten.”

Hoe zeer,” roept Uw H. E. daar uit, is deze taal den echten, liberalen Godgeleerde waardig, die even verre verwijderd is van bekrompenheid als van onverfchil- ligheid, en hoe heerlijk fteekt dezelve af bij uw oordeel Over HESSELINK!” Ik laat -het nu aan de fchrran- derheid «des ‘oordeels van Uw H.E, over, om aan te wijzen , hoe het mogelijk ‘was dat die geleerde , fchran- dere „wijze en gematigde HERINGA „die liberale God- geleerde , die ‘even ver verwijderd is van bekrompenheid als onverfchilligheid, zoo iets kon fchrijven? Hoe heer= lijk fteekt dit oordeel van den waarheidlievenden , onpar- tijdigen HERINGA over mijne aanhaling af bij dat, wat Gij daarover gelieft te vellen; en nu behoef ik U niet te zeggen , dat, indien de Sticht/che Hoogleeraar U door de Verhandeling van 1789, hij mij door die van 1797 » bl. 5o—sa, vertroost heeft. Of zult Gij dien acht= baren Wijze, voor wien geen lof te groot is, waar Gij nu van achteren ontdekt, dat hij niet met-U inftemde toeroepen? _ ;

Quandyque etiam bonus dormitar HOMER US! Zoo iets mag ik van Uw H. Gel. bijna niet denken.

Kas

\ *

n AAN $. MULLER. 473

Nog meer menfchelijks is Uw H.E. overgekomen , wanneer Gij mij befchuldigt van HESSELINK aange- klaagd te hebben , dat hij zijne Duitfche (Uw H, E. ver- kiest er bij te voegen neologi{che) begrippen op de ken- merkende geloofswaarheden van het Kerkgenootfchap , waartoe hij behoorde, ‘heeft toegepast; waaruit Gij dan aanleiding neemt, om, hetgeen HESSELINK in zijn - Woordenboek op de aangehaalde artikels Doop en Eed zegt, aan den toetsíteen der Doopsgezinde regtzinnigheid te ftrijken, met dat gevolg, dat Gij den Hoogleeraar in den Doop wat onregtzinnig, maar in de Eed volkomen regtzinnig vindt. Zonder nu juist daarop te willen hech. : ten, dat Uw H. E. die befchuldiging niet minder zwaar noemt , dan die van Neologie in het algemeens zonder te vragen, hoe zij daarvoor gehouden kan worden bij een Kerkgenootíchap , „hetgeen „”’ ik bezig uwe eigene woor- den, door het beginfel eener betamelijke vrijheid in het godsdienftige gelefd, verdraagt, dat er verfchil over be- langrijke leerftukken onder hen befta, ja in liefde zelfs de prediking van fteil regtzinnige gevoelens verdraagt; die tegen de vroegfte geloofsbelijdenisfen hunner voorva- deren aandruifchen,’ merk ik alleen het volgende op. Het is U hier gegaan gelijk velen, die eene lange reeks van gevolgen afleiden en al voort- en voortredeneren, zonder in het oog te houden, of de eerfte ftelling , uit welke zij -

_ dat al fponnen en haalden, wel gegrond ware. Door te-

rug te gaan op die eerfte ftelling, waardoor men zoo dikwerf duizend moeijelijkheden , tegenftrijdigheden „e. z. v. oplost, blijkt dan ook ‘hier, dat gij olie en moeite hebt verloren, Het is mij nimmer in de gedachten ge- komen, OM HESSELINK van onregtzinnigheid in de Kerkleer befchuldigen; want wat raakt die mij , die geene Polemik maar eene Apologetik wil {chrijven , en

zeer goed weet, met welke gene en-met welke deze te

doen heeft. Het ging mij daarom, toen ik zag, dat Uw

. H. Eerw. had kunnen goedvinden, om de vele punten

van aanklagt tegen mijn opftel nog met die van ketterij te vermeerderen „even als het U ging :‘ ik kon niet begrijpen ;

#

"474 ANTWOORD VAN G. H. VAN SENDEN

ik ftond verwonderd, ja verbaasd! Mij dunkt deze op- klimming van gevoel moest Uw H, E. reeds als van zel. ‚ve op het denkbeeld gebragt hebben, of Gj mij hier ook wel geheel verkeerd verftaan hadt; en-dan zou Uw H. E., bij een bedaard en onbevooroordeeld onderzoek , gevonden hebben, dat hier geen enkel woord van ket- terij gefproken was. Vreezende, dat ik door de zucht ‚naar kortheid onduidelijk was geworden , legde ik eenen ‘geachten Hoogleeraar (niet den Heer ype y), die van uwe opvatting en van mijne bedoeling geheel onkundig was , het boek voor, met de vraag : „wat heb ik hier willen zeggen 9’ Mijns inziens „” antwoordde hij, ‘dat nien uit HESSELINK’s Woordenboek den in- vloed der begrippen van zijn Kerkgenootfchap duidelijk proeft.”” Daar Uw H. E. nu welerkennen zal , dat 1 E s= SELINK de artikelen Eed en Doop niet op die wijze -zou behandeld hebben, ten zij hij de bekende Doopsge- zinde ftellingen met de moedermelk: had ingezogen, en _Uw H, G. ook zal toeftemmen , dat in een Woorden- boek , hetgeen bijbelfche woorden en fpreekwijzen , on= afhankelijk van het leerbegrip van deze of gene Kerk , toelichten wil, zoo iets geheel niet te pas komt en een groot gebrek is, heb ik niet noodig, om hierover nog een woord te verliezen. Ik meende deze bijzonderheid echter in het werk te moeten herinneren , te meer, om- dat zij ten bewijze ftrekte, dat HESSELINK zich te veel had: blootgefteld aan den invloed van begrippen,

voor welke hij bij het {chrijven van zijn Woordenboek „.

als uitlegger in den edelen zin des woords , ongenaak- baar had moeten zijn.

Uit al ‚het bövengezegde ziet Gij nu , Hoogeerw. Heer ! ‘hoe ver ik er af ben, om. met den Schrijver. van de nieuwe Hervorming onder de Doopsgezinden, uit wel- ken titel uw Leermeester hetzelfde , als ik, fchijnt af te teiden, (Voorrede voor den tweeden druk , bl. XV.) He s- SELENK onvoórwaardelijk voor een° Neoloog te. hou- den, en zijne redenering zoo maar over te nemen. Gij kunt dat piet eerst uit deze letteren , ook uit het werk

he

AAN 8. MULLER, 475

zelve , met een gezond oog en wèl bekeken, kunt Gij dit zien. Daar heb ik den toon, waarop hij tegen HE 4- SELINK fchrijft , daar heb ik ook. veel van den inhoud aljns gefchrifts afgekeurd. Het {pijt rij ‚dat ik Uw H. E. de vraag doen moet, hoe het toch komt: -dat Uw MH. E., die anders geen mijner woorden of letters op bl. 568 en 569 onopgemerkt af ongewogen heeft gelaren, dit af- keurend oordeel verborgen heeft kunnen blijven, en dat Uw H. E. het publidk in den waan brengt , dat ik voor= namelijk. de wijze heb afgekeurd, waarop die ahonyme Geleerde de zaak voorftelde? Zeg ik niet met Zoo vele woorden : de onbekende Schrijver van dit boek ging ech- ter te ver, en ziet dit niet zoo duidelijk op de {toffe des boeks. zelve , dat daaromtrent voor niemand, die zonder vooringenomenhêid deze uitdrukking leest, eenige onze- kerheid over blijven kan? Waarheid en Christelijke liefde kanten zich immers zoo wel tegen elke valfche als over- drevene befchuldiging van den broeder aan.

Ten flotte, Eerwaardig Heer! protesteer ik , gelijk ik doe bij dezen , tegen elke averegtíche uitlegging van mijn kort berigt over HESSELINK, volgens welke men daaruit, met meer of minder geweld, zou kunnen op- maken , dat ik dien Hoogleeraar voor een’ Meoloog , Bsj- belbeftrijder e. z. v. zoude houden of wilde gehouden heb- ben. Ik verklaar, dat HessrrLINK aan het Goddelijk gezag des Bijbels en het pofitief karakter des Christen- doms geloofde. Maar ik beweer tevens, dat diezelfde waardige man zich hier en daar in zijne uitlegkundige grondbeginfels, en in de toepasfing daarvan op onder- fcheidene Bijbelplaatfen:, vooral door de zoogenoemde nieuwe hervormers in Duitschland van die-dagen, heeft laten verleiden tot verklaringen , waardoor hij, als men

_… ze op zichzelve befchouwt, in de verdenking van Neolo-

‚gie valt.

Hier zoude ik, Hoogeerwaardig Heer ! dezen brief kun- nen fluiten , en, waarlijk! hij is, daar ik zoo veel pa- pier heb moeten befchrijven, om U op alle punten te woorde te ftaan, reeds lang genoeg. Doch ik kan aan

476 ANTWOORD VAN CG. Ha VAN SENDEN

dezen. wensch nog niet voldoen. Het heeft U immers

Kunnen behagen, om met uwe eerfte aanklagt nog eene

tweede te verbinden, en te beweren , dat ik nevens HE s- SELINK uw geheel Kerkgenootfchap verongelijkt heb. Een ander moge deze befchuldiging gering achten , niet ik, die evenmin van fekten- of kastengeest befmet ben, als Uw H. E. zich van dat kwaad aangeftoken voelt , en die geloof in dezen even verre verheven te zijn bovende bekrompenheid der vaderen uit het Kerkgenootfchap, waartoe ik de eer heb te behooren, als ik U verheven reken boven die van vader MENNO zelven en boven de

bitterheid van vele Doopsgezinden , ook nog onzer dagen ,

die zij vooral in hunne hatelijke uitvallen omtrent den

‘Kinderdoop niet dan met moeite verbergen kunnen. Van

ganfcher harte kan ik lijden „dat het Doopsgezinde Kerk- genootfchâp , hoe veel of weinig het dan ook beteekene, blijve beftaan; en ik ‘behoor zekerlijk niet tot hen , die niet ophouden te wenfchen , dat het als een vrijcorps on- der de groote fchaar der Gereformeerden hier te lande geftoken' worde. Dat ik zelfs tot de ftichting uwer ge-

loofsgenooten , van welke ik velen ken en hoogacht , gaar-

ne behulpzame hand biede, en, daartoe aangezocht zijn- de, geene liefdebeurt in uwe kerken weiger, meen ik met de daad getoond te hebben. Hoe kon dan , Hoog- eerwaardig Heer! bij mij het voornemen ontftaan , om de Doopsgezinden in een ongunftig licht te ftellen , door min juiste berigten nopens hen in mijn werk te willen geven ? Nogtans ftaat de Gefchiedfchrijver , die de daadzaken niet uit de vingers zuigen of zoo maar voor den voet opra- pen kan, er altijd voor bloot, om door zijne bronnen, waaruit hij die daadzaken halen moet, misleid te wor- den; en daarom is het zijn eerfte pligt, om die bron- nen, zoo wél in hare uitgeftrektheid als waarde , oordeel- kundig te kennen. Toen ik fchreef: dat toen reeds vele Doopsgezinden aan die Neologen de hand reikten , welke de voornaamfte leerftukken van het Evangelie als menfchelijke bijvoegfels wilden befchouwd hebben „”’ lag een werk voor mij, waarin ik las: dat vele Daopsge-

AAN 8. MULLER, 3 477

zìnden waren afgedwaald van het fpoor hunner vaderen, en met de zoogenoemde Neologen in Duischland één’ weg tra- den, wier poging het is, de allerbelangrijkfte leerftukken van den ‘Christelijken Godsdienst voor menfchelijke bijvoegfels te doen doorgaan van door oude vooroordeelen verblinde Theo- loganten.”’ Dit fchreef ANNAEUS YPEIJ, een Geleerde, tot wiens lof ik niet behoef uit te weiden, omdat die met Zijnen naam allerwegen in Nederland leeft; dit (chreef de Au- teur van de Gefchiedenis der fystematifche Godgeleerdheid , een werk , hetgeen des mans bevoegdheid tot een dergelijk oor- deel wel boven alle bedenking verheft ; dit fchreef de thans grijze Hoogleeraar, wiens Gefchiedenis der Nederlandfche Here vormde Kerk, met den Hofprediker van onzen beminden Ko- ning uitgegeven, ook door Doopsgezinden zoo zeer geroemd isseen man eindelijk , over wiens onverdraagzaamheid uw Kerk. genootfchap evenmin als het Remonffrantfche te klagen heeft, Zijne boven aangehaalde woorden ftaan met zoo vele letters gedrukt in de Gefch. der AVlllde Eeuw, IX D, bl. 175 , en reeds meer dan twintig jaren is dic boek in ‘de handen en boekerijen van Godgeleerden en leeken, Indien dit berigt zoo ongegrond en partijdig ware, eilievel zeg mij darf, waarom is het nooit als zoodanig tegengefproken door den eenen of anderen Doopsgezinden Leeraar of Hoogleeraar? Is dan uw Kerkgenootfchap nu eerst mondig geworden, nadat het den leideband der formulieren ,de krukken van menfchelijke fteun- fels en de breidels voor het onbedachtzaam voorthollen in het hoog gevoel van eigene kracht en bezadigdheid , moedig

heeft afgeworpen ? Maar, hoe durf ik zulks van eeh Kerkge- -

nootfchap denken, hetgeen altijd de ruimte gehad heeft van mannen, die de eer en zaak der Doopsgezinden, tegen elke onbewezene of in zichzelve ongegronde aantijging , met mond

en pen wisten te verdedigen? mannen, aan welker gebrek in

ijver en moed niemand ooit te last zal leggen, dat de gehee- le wereld niet reeds lang den eed aán de vierfcharen en den doop aan de kinderen der geloovigen geweigerd heeft! Dit in aanmerking nemende, meende ik niet mis te tasten, toen iz hoofdzakelijk daarin den Hoogleeraar yrPey volgde; te minder, naardien de befchuldiging dat de kenmerkende leer- ftokken van het Evangelie in het Kerkgenootfchap der Doops- gezinden wel eens aangevallen en verdonkerd zijn geworden , niet alleen door zulken gemaakt is, die buiten uwe gemeen- fchap waren, maar ook door Leeraren en leden van de

«

-

Pd

473 ANTWOORD VAN G. ff. VAN SENDEN

DBoopsgezinden zelve, en zelfs groote onlusten en fcheurin- gen ten gevolge gehad heeft, die, gelijk Uw H. E. weet, în de Kerkelijke Gefchiedenis verfcheidene bladzijden beflaan.

In hoe verre echter (oi hiervan af te ftappen , indachtig aan het fpreekwoord: exemple: fant odiofa) de bepalingen , bij de jongfte vereeniging der Doopsgezinden tot ééne Kerk- gemeenfchap gemaakt, derzelver beftaan, inwendige rust en Christelijk karakter kunnen waarborgen, durf ik niet bepa- Jen. De erkentenis: de H. Schrift is de eenige grondflag van Christelijk geloof ;’ de belijdenis: Jezus is de Chris- tus, de Zoòn des levenden Gods; de doop der bejaarden is fchriftmatig, en het eedzweren voor den Christen ongeoore toofd,” fchijnt mij daaftoe, de beide laatfte punten uitge zonderd, niet voldoende. Bij de Uw H. E. welbekende vor- deringen in de uitlegkunde, kan een Rationalist den Bijbel tot grondflag en éénigen grondflag leggen , en ook de belij. denis: „Jezus is de Christus, de Zoon des levenden Gods, zonder bedenken overnemen; en wat zoude hem terughou= den , wanneer de grondwet van zijne. Societeit hem toerocpt : » Gij moogt vrij van uwe broeders en zusters in belangrijke leerftukken verfchillens alle vrijheid wordt u daartoe gege ven !°* Waarlijk !-Mijn [Ieer, er behoort veel wijsheid , groote bezadiedheid , warme en innige overtuiging toe, om in die vrijheid te flaan, en niet door alle wind van leere , die het hoofd zoo ligt bedwelmt en den zwakken ginds en we- der flingert, weggerukt te worden, Ik althans zou bij de kennis, welke ik door eigene ondervinding in het Hervormde Kerkgenootfchap verkregen heb, tot dien beflisfenden (tap geenszins raden; hoewel ik inden genoegzaam meen getoond te hebben, van geene plaats onder de hartstogtelijke ijver- aars voor de letter der oude formulieren te zoeken, Of nu de Leeraren en leden der Doopsgezinden ons zoo ver vooruit zijn, dat de ondervinding van meer dan twintig jaren, waar- tegen dan ook geene andere ondervinding mag overftaan, de doelmatigheid van dezen maatregel allerwegen bevestigd heeft; of de toekomst,die zoo veel uit haren donkeren fchoot ontwikkelen moet, uw Kerkgenootfchap , bloeiend door echt geloof ín onzen trouwen Verlosfer, aanfchouwen zal, dit, Mijn Heer! waag ik niet te beflisfen, Maar dit weet ik, dat het Kerkgenootfchap der Doopsgezinden, nadat hee het fchoone plan, om eene gemeente van enkel heiligen sn wandel op aarde te vestigen, als onuitvoerbaar en harfen=

AAN S$, MULLER. 479

fchimmig beeft moeten opgeveu, dan het niet min fchoone denkbeeld, van zuiverheid en eenheid in Jeer, gelukkig zal verwezenlijkt hebben,

Met den wensch, dat de arbeid van Uw H. E., die gee- sne plant, dan die van den hemelfchen Vader is,‚in den bodem van bet Doopsgezinde Kerkgenootfchap wil aankweeken, daartoe herzelve fteeds nader brenge , heb ik de eer mij te noemen , -

Hoogeerwaardig , Hooggeleerd Heer |

Uw H. E. zeer dienstw. Dienaar en Medebroeder

Middelbert , "G.H. VAN SEN DEN, ‘den r2 Junij 1828.

har” Td

BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER HONDSDOLHEID,

CMedegedeeld door j, van nissen, jz. M.D.te EAR)

Iraier er ééne ziekte is, welke verfchrikkelijk kan eerden worden, zoo in hare wijze van ontftaan, als in haar verloop en uitgang, is het zeer zeker de Aowdsdolkeid. Naar gelange hiervan zou men met eenig regt mogen verwachten, dat dan ook derzelver behandeling op algemeen erkende gron- den ffeunde, en dat de geneeswijze en de geneesmiddelen, in dezelve pasfende, zoo algemeen bekend en voorhanden zouden zijn, dat er zelfs geen gebrek aan. kon wezen in die ftreken…, waar (tot fchande van hen, wien de regeling daare van is toevertrouwd !) overigens geene geneeskundige huip of geneesmiddelen sanwezig ‘zijn. Dat dit echter nies zoo is, zal geen deskundige betwijfelensde pogingen ,om deze vrees. felijke ziekte te voorkomen , vaù wege de verfchitlende Be- fturen, verdienen zeker de dankbaarheid der ingezetenen; en nogtans kunnen dezelve flechts op de eer van halve maatre. gelen aanfpraak maken, Wat wordt er gedaan, om de over. matige vermeerdering der hondenbevolking in fommige plaat- . fen tegen te gaan?’ Eene geringe belasting, die nog niet eens overal is ingevoerd, en die dan toch uit de meeste fteden het groot getal ongelukkige dieren nog níet beeft kunnen verbannen, welke hongerig , zonder dak en zonder meester, rondzwerven: dat die allen zouden vernield worden, tijdens her periodieke gebod om de honden vast te leggen, op poene van doodflag, is óf onwaar, óf de honden moeten, na hect

®

48o BIJDRAGE

verloopen van dezen termijn , weder uit den doode verrijzen, want men ziet er vóór of na weinig minder, Kan buitendien het vastleggen der honden als genoegzaam en aan het oog- merk beantwoordende gerekend worden? Ik geloof neen s ver- fcheidene smbtenaars ‚die in hoogte ‚en ook wel die in laagte gezeten zijn, wandelen ongeftraft en ongemoeid tijdens die maatregelen , zonder vrees dat de moordende ftok hunne lievelig- gen treffen zal, met dezelve los en ongemuilband langs de ftracen, even of Aunne honden eenen vrijpas hadden van uit zichzelve dol of door anderen befmet te worden;om nu niet te fpreken van die overgroote menigte, welke men, in de: koelte en in de. donkerheid des avonds , vergoeding fchenkt voor den dwang,dien zij des daags geleden hebben. En, wa- ren nu bij al deze misbruiken, zoo als ik boven zeide, dan nòg maar ín die wanhopige gevallen de middelen bekend eo aanwezig , die men den ongelukkigen , die gebgten is, moest toedienen! Ik fpreek niet van grootere fteden , alwaar tegen- woordig het getal bekwame Genees- en Heelkundigen legio is ; maar verwijderde plaatferi bedoel ik, zoo als ik erken , van aooo en meer zielen, alwaar men uren in den omtrek gaan _ moet, om bulp en middelen te zoeken, iets, dat voor den armen landbouwer in de meeste gevallen oudoentijk is. Is het bewezen, dat de Biltfche drank, gepaard met cené gepaste uitwendige behandeling, tegen het ontftaan der wa- tervrees waarborgt, wanneer men door een’ dollen hond ge- beten is? Zoo ja, waarom is dezelve dan niet in ai Ge

meenten van ons Vaderland ten allen tijde aanwezig, voor- zien van eene behoorlijke aanwijzing , ook der te boudene uitwendige behandeling ,en wordt dezelve nièt , wanneer eene Gemeente het geluk gehad heeft ze niet te behoeven, eens of tweemaal des jaars weggeworpen en voor een-paar ver- fche afkookfels verwisfeld? Dit zou voor iedere gemeentekas echts een gering bezwaar zijn ,en men had alsdan tijd, zich,

onder het gebruik van de aanwezige Bilefohe dranken, meer- dere te bezorgen, ingevalle onderfcheidene inwoners het vrees- felijk ongeluk hadden van gebeten te worden: de hoofden der Gemeenten, die dit lezen , mogen bedenken, dat dolle hon-

den geen eerbied hebben wabe {tand of rijkdofs ‚en even zeer zij en hunne betrekkingen blootftaan voor hunne vergiftigen

de beten, als het gezin des geringften daglooners. Wat is €! bij ons bekend omtrent deze ziekte, derzelver behandeling,

en den uitflag daarvan in anaere landen ? Waarlijk niet veel;

& ! DN

TÔT DE KENNIS DER HONDSDOLHEID, 4êr

ten minfte wat er is, is zeer verfpreid, en komt zelden cer . kennis van diegenen, welke er belang bij zouden kunnen _ hebben. Is het door hen, wier pligt dit is, wel onder zocht, en de uitflag er van immer bekend gemaakt, of het geloof verdient, dan wel een volksfprookje is, dac honden , wien men de vene ranina onderbonden heeft, vooreerst min- der voor dolheid blootftaan, en ten andere, zoo zij befmee worden , nimmer andere honden of menfchen bijten, maar ftit -

in een’ hoek liggen te (terven? Zoo ik mij niet bedriege, beeft in de omftreken van Nijmegen ,en bij name in het dorp Lent, jaren geleden, een man deze bewerking aan de meeste honden gedaan , door het algemeen vertrouwen op de welda- dige werking hiervanzen het was dus, dunkt mij „de moeite “wel waard, onderzocht te worden op hooger gezag , om wierd bet waarheid bevonden dezen maatregel „als eene wet, eenen ieder op te leggen, die honden heeft, Men zegge niet, dat het eene zeldzaamheid is, meníchen aan watervrees te zien tijden; en ook, al ware het flechts één ongelukkige ,

die er jaarlijks door behouden, werd, wie zou dan nog eenigen maatregel , ter voorkoming van deze ziekte , en ter gene. zing, zoo ze reeds ontftaan was , overtollig durven noemen? Behalve, dat de niet ongegronde , algemeene vrees, niet zel den bij gevoelige lijders zoo heillaos, er door verminderd zou worden ; fchoon ik daarom geenszins, met BOSQUILLON , aan de vrees‘alleen het ontfaan der dolheid kan toefchrijven na den toevalligen beet van eenen gezonden hond,

Daar het cefultaat van ditseen en ander is, dat ik geloof, dat ieder, zoo veel in zijn vermogen ftast, het zijne moet trachten toe te brengen, om deze ziekte bij den mensch te voorkomen en te genezen, en ik tot het eerfte vooral van belang reken, dat men dezelve bij ziek wordende honden in de geboorte herkenne, om aldus de verfpreiding voor te koe men en het dier te kunnen afzonderen of dooden, heb ik het pligt geacht, vertaald mede te deelen, wat ik dezer dagen vond in het Alig. Repert. der Gef. d. Medicinisch - Chirurgi- fchen Journalistik, von Dr, C. F. KLEINERT, 2 Jahrg. 1 Heft, Jan. pag. 30, onder den titel: Over de Hondsdol. heid, door. Dr, gERTWIG, Kon. Opper- Veeärts en Leer- aar aan de Veeärtfenijfchool te Berlijn. Gelukkig zou ik __miij rekenen, zoo ik hierdoor de aandacht van deskundigen en bevoegden gevestigd had op deze verfchrikkelijke ziekte , vooral zoo dit ten nutte werd voor den verwijderden landbe. woner eu den zoogenaamden gemeenen man.

/

a8s BIJDRAGE

Hoe hoogstgewigtig,”’ dus fchrijft Dr. HERTWIGS het voor den Geneetheer zijn moet , zich, met de meest- mogelijke naauwkeurigheid, van den gezondheids- of ziekte- toeftaud te vergewisfen van een’ voor dol gehouden hond , welke menfchen gebeten heeft, vloeit reeds van zelve voort uit de algemeene ervaring, dat de mogelijke hulp bij de wa. tervrees alleen in eene vroegtijdig aangewende, gepaste gee

. neeswijze kan gezocht worden. Veeljarige en zorgvuldige na-

vorfchingen , omtrent een groot aantal zieke honden, in de Veeirtfenijfchool te Berlijn, overtuigden den Schrijver , dat vele tot hiertoe voor onbedriegelijk gehoudene kenteekenen van dolheid, bij honden , zich óf niet ten allen tijde voore doen, óf voor een gedealte in het geheel niet’ beftaan,

De dolheid bij honden kan’ in ieder jaargetijde en bij elke weêrsgefteldheid ontftaan. Zij deelt zich mede door den “beet van alle honden zonder onderfcheid , door ontmanden

Jgoo wel, als door die van het vrouwelijk geflacht. De zoos

geuaamde afkeer van water , of watervrees, is geen eigenlijk kenteeken dezer ziekte , daar er dolle honden zijn, die niet alleen water drinken,maar ook ftroomen overzwemmen, Even 400 bedriegelijk zijn: het zoogenaamde ftaartklemmen der dolie honden, het fchuim op den bek, en het regtuit loo- pen. Ook daarom blijft de diagnofis moeijelijk , omdat zich de ziekte, bij verfchillende honden , naar den ouderdom, het temperament en het ras wijzigt, De Schrijver neemt genè ra= zende of heete, en eene ffilfe woede of dolheid aan, De we. zenlijke kenteekenen der eerfte zijn: ro, Eène ohgéwone Wijze van doen en eene zekere onrust van den zieken hond, die hem, bij een’ hoogeren graad , tot wegloopen uit het Kuis van zijnen meester aanzet, waarin hij echter ieder bogenblik terugkeert; hij herkent daarbij Zijnen meester gedu. rende de geheele ziekte, en verrigt ook nog wel zijne kun- ften op diens bevel. 20, Verminderde graagte let eten, En , kort daarop, geheel verlies van eetlust; én daarentegert inflikken en verflinden van geheel ongewone voedingsmidde- len en onverteerbare dingen, als hout, leder, ftroo en eigene of vreemde uitwerpfels en urines terwijl hij in elk cijdperk der ziekte watert lekt, offchoon het nieëste hem weder uit den mond vloeit, daar hij het niet kan doorflikken. 30. Lijf-

. verftopping, ten minfte gedurende eenigen tijd. 49, Een ei-

genaardig , eenigzins dof , hegsch, tegennatuurfijk en angftig geblaf, met omboog geheven bek, dae nader bij huileri koint ,

TOT DE KENNIS DER HONDSDOLHEID, _483

meermzien ook daarin overgaat, en bij a//e dolle honden wordt waargenomen. 54. Eene vroeger of later zich opdoendé neiging tot bijten, welke inderdaad tot bijt. en moordzucht overflaat, in hee begin gerigt tegen levenlooze dingen, maaf yervolgens tegen dieren en eerst later tegen den mensch , het- welk dan-plotfeling „' zonder voorafgaand knorren. of blaffen, met een hevig happen uitgevoerd wordt Vele , maar niet alle dotle honden happen ook vaak in de lucht, alsof zij vliegen vengen wilden. 6°, Een in den beginne flechts weinig. vers anderd uiterlijk aanzien; vervolgens beginnen de oogen dee zieke honden troebel en mat te ftaan; zij worden knorrig en verdrietig, vermageren in het oog loopênd, en warden. ten laatfte kruislam, Nooit, echter, is hun het oog vurig, ett geen dolle houd trekt ook den ftaart meer dan gewoonlijk onder het lijf , ten. zij bij vervolgd eu gejaagd worde

Alle deze verfchijnfels hebben ook bij de fille hondsdol heid plaats ; alleen met dit onderfcheid, dat het onderkake- been terlkond, van het begin der ziekte af as verlamd ne. derhangt, en de bek dus meer of minder openftaat; weshal- ve zulke honden ook bijna niets kunnen nederflikken en meer dan de eerften kwijlen, daar zelfs hun eigen fpeekfel uit den mond vloeit, waarbij ook de punt der tong meermalen tus fchen de tânden uithangt. Honden met ftille dolhefd zijn in’ de meeste gevallen rustiger, treuriger, en niet 200 geneigd: . tot bijten; doch blijven altijd hoogstgevaarlijk , daar-zij den bek ook op een oogenblik fluiten, en daarbij even zoo goed: als de anderen bijten kunnen, Gemeenlijk fterven alle dolle honden tusfchen den zesden en achtíften dag na het eerfte siekworden; velen ook vroeger, en dan meest-plotfeling ats aan beroerte ; langer dan tien dagen zag de Schrijver er fen in ’t leven blijven.”

Voor de Geneeskundigen, die het bij toeval niet mogten: gelezen hebben, dient: dat in het Journal géndral de Midi. cine, par A. N.GENDRIN, Avril 1828, pag. 86, een we- tenfchappelijk verlag voorkomt , voor mededeeling in dit Tijd- fchrift minder gefchikt, gedaan in de zitting van 11 Maart: 1828 van de Koninklijke Akademie van Geneeskunde te Pas: rijs, door den Heer CHAUTOURELLE, âangdande eehige: nieuwe opmerkingen van den Heer pesriNev, betrekkelijk de natuur en zitplaats der dotheid., bevestigd door verfchits: lende lijkopeningen.van aan deze ziekte geftorvene dieren, waaruic dan zeer natuurlijk de coeftand der pertes genttales

484 ° BIJDRAGH

de onmogelijkheid tot flikken enz, enz. in deze ziekte zoe kunnen verklaard worden; eene opmerking inderdaad, die , zoo dezelve bevestigd worde , de plaatfelijke behandeling van het hoofd, zoo prophylaktisch als bij de reeds werkelijk ontftane ziekte, gebiedend zou vorderen. Het ‘komt mj, voor dezen tak der Geneeskunde, van belang voor, dat alle - derzelver beoefenaars dit Rapport met naauwgezetheid over wegen, ten einde hunne bevindingen , bij lijkopeningen van aan deze ziekte geftorvene nan of dieren, openbaar te maken,

In een aanhangfel van j, B. FRIEDRICH op het gefchrift van Dr. ZELLER, » over de werking van het warm bloed van dieren op het menfchelijk ligchaam „’” vond tk opgege- ven , dat de. Heelmeester Russen, te Eye, in Suffolk , een’ lijder, aan watervrees lijdende, daarmede herftelde, dae hij hem eene ader opende , en deze zoo lang liet bloeden , tot hij faauw nederviel en zonder leven fcheen 3 daarop in eene andere geopende ader langzamerhand het warme bloed van twee lammeren tiet vloeijen, waardoor de zieke bij- kwam, en naderhand zich geen fpoor van watervrees meer vertoonde,” Dit moge fu ‘al eene moeijelijke en gevaarlijke proef zijn, dezelve laat ten minfté nog eenige hoop over 5 terwijl de wreedaardige wijze van ter dood brengen, meer- malen uitgeoefend aan hen, die de watervrees ACHEN, na- tuurlijk alle hoop vernietigt,

Men vergunne mij hier nog bij te voegen , wat ik in het te voren vermelde Alig. Repert, van*Dr, KLEINERT aantrof, sangaande het gevoelen van Dr. ZIEGLER, in zijne Neue dAnfichten von der Hundswuth, Regensburg 1820. Deze gaat, om het karakter der watervrees vast te ftellen, van den grondregel uit, dat aan elke dierfoort eene eigenaardige voeding behoort, en dat, wanneer deze met eene andere ver- wisfeld wordt ,dit ziekte van het dier ten gevolge moet heb- ben. Bij het honden- ‘en kattengeflacht, bij hetwelk dolheid zonder voorafgegane befmetting ate. (Hydrophobia fpon- tanea) leert de opmerking van het inftinkt dezer geflachten, als ook de vorming hunner voedingswerktuigen, dat zij uit- fluitend tot‘ het gebruiken «van versch vleesch en bloed be- ftemd zijn, en de onthouding van dit, door hun maakfel ge- vorderd , voedfel oorzaak van ziekte worden moet, In dit ou- derdrukte inftinkt nu vindt ziecLÊR het wezen der honds-

TOT DE KENNIS DER MONDSDOLHELD. 485

dolheid , en bewijst dit, ro, uic het plaatfelijk lijden van de eetwerktuigens 29 uit de poging van den dollen hond zel- ven, die door gedurig bijten zijnen brandenden dorst en be- hoefte zoekt te bevredigen ;ook zoude zijne poging , om. zich door bijten bloed te verfchaffen , gelukken, en zijne drift zich tevreden ftellen, ware door de ziekte niet te gelijk het bewustzijn bij hem verloren gegaan, waardoor dan de dolle ‘hond het bloed der dieren , welke hij overvallen heeft, niet „uitzuigt. ZIEGLER merkt.3° aan, dat de dolheid onder de honden der Mohammedanen. volftrekt niet voorkomt, dewijl deze: met het verfche bloed der geflagte dieren gevoed wor= den, niettegenftaande gij voor de overige inwerkende oorza- ken, aan welke het ontftaan der hondsdolheid wordt toege- fehreven, insgelijks blootftaan. Ook teven deze dieren, in Mohammedaanfche fteden en dorpen, bij geheele kudden , van gevallene kameelen , paarden ,enz, LARREY Een FRANK be- rigten, dat in Egypte“de watervrees niet wordt waargenomen; en in Oostindië, waar ce honden- eene gelijke leefwijs lei- den, zag THOMAS nimmer een’ enkelen dollen hond. Ook ‘worden de honden van jagers en vleeschhouwers zeer zelden door oorfpronkelijke dolheid overvallen , wegens meerdere_ge- legenheid, om hunne natuurlijke voedingsdrift te bevredigen, WALDINGER verzekert, onder achtenveertig: binnen één jaar waargenomene dolle honden, geenen enkelen flagters- of jagthond te hebben aangetroffen , en in ’t geheel nog geenen oorfpronkelijk dollen hond van dit ras Le hebben gezien. In deze. ziekte, welke zieGLER meent, beter met den naam van Pleeschwoede of Bloeddorst te kunnen beftempelen , be- veelt hij het inwendig gebruik van ‘versch bloed, ’t welk , als middel tot onderhoud en verfrisfching der honden , ook in an- dere gevallen de genezing bunner ziekten daarftelt, ‘Hij wenscht tevens, dat ieder, die honden heeft, deze eenige dagen in de week met versch bloed of vleesch magt voêren. Ook den gebeten’ mensch zoude men versch bloed te drinken geven, en terftond na den beet zijne wonden met versch bloed uit, wasfchen. (). Maar ook reeds vóór zieG LER heeft zich het bloed in de watervrees werkzaam betoond, Volgens Dr. -RITTMEISTER, te Pawlowsky, bedienen zich de landlieden in de ftreek van Kradnozello, wanneer zij door dolle wolven gebeten worden, van het bloed, als geneesmiddel; en hij verze:

(*) waarbij natuurlijk eéne meer active. plaatfelijke behan. deling niet behoorde verzuimd te worden, « MENGELW. 1828, NO, 10, M m

Ld

496 _ BUDKAGE TOT DE KENNIS DER HONDIDOLHEIDe -

kert tevens, dat het warme bloed van versch geflagte die. ren , gedurende verfcheidene weken aangewend, hem reeds ín dertig gevallen de beste dienften bewezen heeft, In andere Rusfifche ftreken zouden zich de landlieden voor de gevolgen van den beet eens dollen honds of wolfs daardoor ìg zeker- heid ftellen, dat zij oogenblikkelijk een’ aldaar veel voor- komenden watervogel, niet ongelijk aan onze wilde eend, vangen, hem den kop afrukken en zijn bloed uitzuigen” Tot dusverre het Alig. Repert. Meerdere waarnemingen kunnen alleen omtrent de waardij van het aangevoerde beflis. fen. Men beproeve, met fchroomvallige naauwgezetheid, „ook deze dingen, en behoude het goede ë

DE INVLOED DER CORLOGEN OP DE BESCHAVING. | Door ä J. NASSAU, Rector der Latijnfche School pn Asfen. (*)

Va alle tijdën hebben fommige woorden, of door de ver= warring, uit derzelver veelvuldige, beteekenis ontftaan , of” door den ondoordachten zin, dien men er veelal mede ver= boud , hunnen invloed, als met een! tooverftaf , uitgeoefend op het gelak en ongèluk der menfchen, In de: werkelijke we. reld heeft het geroep van Godsdienst,. Tírannij, Vrijheid Regt gebeurtenisfen doen geboren worden , welker gevolgen zich over eene reeks van geflachten hebben doen gevoelen. Hee és Gods wil! weêrgalmde het, op het einde der elfde eeuw, door Europa, na de Kerkvergadering te Clermont, en dui- zenden fchuarden zich ‘onder de kruisvaan, om op te treke ken naar Palestina; de klanken Prijheid en Gelijkheid dpen zich hooren , er de oude ftaatsvormen van Europa, door het verloop van eeuwen geheiligd, ftorten in puin. Niet grooter , maar onafgebrokener, is de werking van dergelijke woorden vp iedsren mensch in het bijzonder, in zoo ver gelak en ongetuk bij lange na niet bepaald worden door het wezen der dingen, maar veeleer door de denkbeelden, die vele woorden in ons doen opkomen ; denkbeelden’, voorftellingen, die dik

……£*) Voorgelezen in het Departement der ab ToT NUT VAN ’T ALGEMEEN, te ds/en.

DE INVLOED TER OORLOGEN OP DE BESCHAVING. 497 -

‘Wijlt niet de vrucht zijn van eigene overweging, maär eene foort van erfgoed, ons door de vroegere geflachten nagêla- ten, hetwelk wij zonder bepaald onderzoek, bij toevallige ÖBvatting , op een enkel voorftel der verbeelding, in en met de taal zelve, hebben aangeflagen en aanvaard,

Onder deze klasfe van woorden fchijnen Oorlog en Vrede eene eerfté plaats te verdienen, Misfchien tnaakt geen wogrd eenen algemeen ongunftiger indruk dan het eerfte, en ver- wekt geen ander een algemeen aangenamer denkbeeld dan het laatfte, Godsdienst , Wijsbegeerte , Volksgeluk , Zedelijkheid heb- ben, in den loop der menfchelijke dwaasheden , beurtelings hunne aanvallers en beftrijders gehad: de Vrede nimmer, Die eenmaal , tegen de eeuwige waarheid onzer overtuiging , uit- roept: Vrijheid, Verlichting, dat alles ís niecst’” zal in het algemeen voor zonderling of zwaarmoedig doorgaan ; enkelen echter hooren hem , al ware het flechts om het wondérfpreu- kige der vinding, met opmerkzaamheid; velen zelfs van die menigte, die als bloot geleidende ligchamen in de zedelijke wereld zijn aan te merken, roepen , zoo de toongever zich met zwier en galm weet te verheffen, ter goeder trouw hem na, dat Vrijheid eene herfenfchim is, Verlichting het verderf ‘der maatfchappijen. Geheel anders is het met de woorden Oorlog en: Vrede. „In den Vrede ís het heil der volken 5 Oorlog is de geefel van het menschdom,” geldt zoo wel voor derì troon, als in de nederigfte woning. Het denkbeeld van een’ eeuwigen Vrede, eerie algemeene vereeniging tus- fchen de Vorftendommen En Koningrijken van Europa, blijft ‘nog eene fchoone loffpraak voor de nagedachtenis van #EN- DRIK DEN IV, En hoe vele droomen eener begere toe- komst verrezen id onzen leeftijd, op het gerucht ván een ‘Heilig Verbond, dat gefloten was, om rust en vrede onder de volken te bewaren! Vel van dit algemeen gevoelen, zon. gen de Dichters, van de vroegfte tijden af, van die eeuwen, ‘waarin geen Oorlog was of zijn zou, als van zijden'en gou. den dagen, De liefelijke beefden van wapenen, in fikkels verkeerd , van lammeren, vrefdzaam weidende met het roof- gedierte, zijn telkens en in alle talen op nieuw gebruikt, zonder ooit te mishagen. En wie zou deze algemeene af- keuring en afkeer van oorlog niet eerbiedigen, in zoo ver zij hunnen fteun vinden in die algemeene welwillendheid welke, in de kalmte van het menfchelijk gemoed, leeft voor het heil van allen; van dic zachte aandoening van het hart ,

M m 3

438 ___DE INVLOËD DER OORLOGEN

die, de rampen en flagtoffers va oorlog en verwoesting leven dig en Krachtig fchilderende, den mensch deelen doet in het lijden van den mensch? Gevoel en medelijden zijn ver- eerende trekken onzer natuur; maar zij klimmen niet op tot het verband der dingen, van het bijzondere tot het alge meene, geheel onderworpen zijnde aan den indruk van het oogenblik : oimmer kunnen zij alzoo een algemeene mastftaf worden, naar welken wij de waarde der dingen bepalen , zon- der onszelve te benadeelen,

Zoo ver de Gefchiedenis reikt, levert zij ons behe bijna ‘onafgebrokene reeks van Oorlogen. Oorlogen omgaven de wieg van het menfchelijk geflacht , oorlog vervulde het tegenwoor-

dige tijdperk, oorlog kondigt zich aan voor de toekomst,’ Is

dezelve inderdaad zoo heilloos in zijnen aard, zoo: verderfe- lijk in zijne gevolgen, als ons gevoel wil , hoe treusig worde dan de toeftand van hem, die denkt, die gelooft aan eene Hand, die onzigtbaar en weldadig de woelingen der men- fchen regeert en beftuurt! Zal hij dit geloof opgeven, het Noodlot ftellen in de plaats van God, of eeniglijk kunnen fchuilen achter de fprenk, „dat de wegen Gods donker zijn „’ als de laacfte toevlugt, waer het geloof aan de Voor. ziehigheid rust kan vinden? Veel moge donker blijven; maar letten wij op den gang der wereldgebeurtenisfen , dan ftaac het bij mij vast, dat. wij even zoo wel een weldadig plan fu dezelve. ontdekken, als in de wetten der natuur; dat de Oor- logen geene ftraffen zijn van eene vertoormde Godheid, of werkingen van een blind Geval, maar weldadige onweêrswol- ken, die den omtrek, waar zij losbarften , vernielen , maar het geheel der natuur met nieuwe levenskracht doorftroomen 5 met andere woorden, dat de Oorlogen gunflig hebben gewerkt op de ontwikkeling, befchaving, en z0b op de veredeling van het menfchelijk geflacht.

Alvorens verder te gaan, is het misfchien niet overbodig, meer bepaald fl te ftaan bij hetgeen men zich voorftelt on= der ontwikkeling, voortgang, verlichting en verbetering van bet menschdom, en derzelver verband, Zijn er eindelooze twisten ontftaan over dingen, omtrent welke men het in den grond volkomen eens was, bij gebrek aan eene genoegzame bepaling der woorden; vooral fchijnt dezelve onmisbaar , waar het woorden geldt, waarmede men fomtijds geheel tegenftrij- dige denkbeelden verbindt, en welker onderling verband, ook bij het gezonde der begrippen, hier ontkend, ginds fterk wordt aangedrongen.

OP DE BESCHAVING

. Zijn het niet onze daden, alleen en op zichzelve, die on- .

xe menfchelijke, onze innerlijke waarde bepalen, en te gelijk onze nadering tot volmaking en geluk; maar is het de wé/„ die, als ’t ware, over het beftaan of niet beftaan van elk onzer, in het rijk der zedelijkheid, beflist, en de maat op- geeft der fchreden, welke wij genaderd zijn tot het einddoel van het: leven, dan kan ook alleen de wi/. het doel en- eindoogmerk zijn, waarop aties werken moet, wat op den zedelijken mensch werken zal, Volgens den aard nu van zijn wezen, kan de mensch niet willen, immers niet bepaald en beftendig, willen, zonder beweeggronden te hebben, hoe duis- ter en onvolkomén dezelve dan ook wezen mogen ; en het is zijn oordeel alleen , dat hem dezelve kanigeven. Maar zonder denkbeelden laat zich geen oordeel, geehe oordeelvelling den. ken, en wederom zonder juiste begrippen is een oordeel over. eenkomltig de waarheid onmogelijk. ‚… Is deze redenering waar, dan grondt zich alle onm en veredeling op de waarheid, helderheid en omvang onzer begrippen.’ Inderdaad, ftel u den mensch voor, met de ge- zondfte , zuiverfte , helderfte begrippen , die onze natuur toe- laat, en te gelijk verrijst voor uwen geest de eeuw der men- fchelijke volmaaktheid, Want nimm@r toch was de mensch boos, om boos, om flecht te wezen; maar bekrompene, ver- keerde, verwarde begrippen maakten hem misdadig en ramp- zalig, in hetzelfde oogenblik, dat hij, op zijne wijze, aan zijn geluk arbeidde,

Wanneer wij terugdenken, bij de befchouwing van den te- genwoordigen toeftand ván het menfchelijk geflacht in ons werelddeel , en ons hetzelve voorftellen: als wilden zonder vaste woonplaats, in tallooze flammen gefcheiden, zonder’ maatíchappelijke befchaving, onbekend met de kunften en het genot van onze eeuws; dan is onze voorftelling in volko- mene overeenftemming met de vroegfte gefchiedenis: maar zwak blijft den nog de indruk, dien de voortgangen, van daar af .tot hiertoe, op onzen geest maken. Te vergeefs is het, det wij deze horden zelve voor onze verbeelding laten optrekken , met dierenvellen omhangep, woest van aanzien, de hand met eene knods gewapend, fteeds op roof en krijg bedacht; en wanen, die tijden bij deze vergelijkende , den afgelegden weg te overzien. De mensch moest in den mensch ontwikkeld warden; dat is: zijne begrippen , langzaam in ° groei gelijk de eik,.maesten zich. van bijzondere tot algemee:

'

499 “DE INYEOED DER OORLOGEN

ne verheffen, Deze uitbreiding is de gefchiedenis van het menfchelijk gellacht ; want zij is de grondflag van dae _ volmaking. 8 Een paat voorbeelden mogen hier genoeg zijn, om die op te helderen, en te toonen, hoe beflisfend deze invloed der „denkbeelden was en is op de handelingen der menfchen, AcuiLLrs, de held van het nog kinderlijke Griekenjand , wordt ons gefchetst met dat menfchelijk gevoel, dat, een- wig onmiskenbaar, onafhankelijk van land eu tijd, uit het hart tot het hart gaat; deze held, zoo menfchelijk van ge- voel, bij de ontmoeting met PRIAMUS, als deze komt, om bet lijk van nEcTOR weder te kooptn;, flagt en of- fert de-gevangenen der Zrojnen op den brandítäpel van zijn* gefneuvelden vriend: niet, opdat hij als wreed zou worden gefchilderd, of in wederfpraak met zichzelven; het was, om- dat het verftand , de begrippen zijner eeuw niet derzelver gevoel het denkbeeld mensch bepaalden tot ftam- en land- genooten; zij kenden Grieken, Barbaren, vrouwen, maar geen menfchep. Later was het oude Griekenland, door tal- rijke omwentelingen, ‘Yiijjker dan eenig land, vóór of ná, in denkbeelden over burgerlijke vrijheid, regt en gelijkheid, Daar leefden denkende verftandey, die, in gene mildere ftreken, en in dien toeftand der maatfchappij, de zorg voor ouderhoud en maatfchappelijke bevordering niet tot hoofdthema van hun leven hadden te maken, maar den befpiegelenden geest vrij lieten ronddwalen, peinzen en rusten, waar hij wilde. En toch verhief zich nimmer, zoo het fchijac, bij. zoo veel vrij- heid en befpiegelilg, eene enkele ftem, die de flavernij af- keurde, zelfs niet, die hare regtmatigheld betwijfelde, Eerst de Christelijke leer verkondigde en bragt in beoefening, wat het menfchelijk vernuft in duizende jaren niet had kunnen apdelven; het eenvoudig begrip: alie menfchen zijn wesen

an één gefiacht , broeders, Achttienhonderd jaren zijn er fe-

dert verloopen, en wij. zien nu, het is waar, het treffende fchouwfpel, zelfs van eenen vrijen Negerftaat, weleer (la-

“> ven van gellacht tot geflacht, als een verheffend en opbeurend

teeken van het aanrijpen der eeuwen; maar tevens, nog op dezen dag, veracht en bant, in het vrije, in het verlichte Noord - Amerika, de blanke mensch den zwarten, omdat hij zwart is, Hoeveel millioenen menfchen zijn zóó, verlaagd van zin, veracht en onontwikkeld, van de aarde verdwenen,

gie gebrek a59,4én algemeen beglipz hoeveel eeuwen zijn Ss

« <e

ber

OP DE BESCHAVING, «pr

verloopen, eer het ontwikkeld werd, zoo als het dan nn Is Spreken wij derhalve van den voortgang van het menfchelijk

geflacht, dan is de hoofdvrgag-geene andere dan deze: Is

de fom van algemeene begrippen van gezonde denkbeetdef, die thans in omloop is , grooter ‘dan voorheen; wordt gezond en onbeneveld menfchenverffand meer en meer eene, gangba- re munt, die volk bij volk kent en waardeert?” dewijl van hier, en. alleen van hier, voor het menschdom , de fontein van beil kan ontfpringen; dewijl, alleen bij heldere begrip= pen en juist oordeel , aan dn willen en doen te den- ken is,

‚„ Tot.het voorgeftelde doel zal zich mijne progve , eene on-

rijpe vrucht van het oogenblik, moeten bepalen, bij eene

vlugtige befchouwing van -de hoofdgebeurtenisfen in: het oude Europa , van den tijd der Grieken af. Immers, rond te tasten. in den nacht der vroegere eeuwen, bij het flaauw en onzeker fchijnfel van enkele verftrooide berigten en overlê: veringen, om zoo de volken als bij derzelver eerfte wording te befpieden, hoe belangrijk dit op zichzelf zijn mag, zou hier onnut wezen , dewijl de gisfingen en waarfchijnlijkheden,

die zulk een onderzoek enkel opleveren kan , de meer historifche’

bewijzen flechts zouden kunnen verzwakken. Van den ande- ren kant, van de eerfte Oorlogen voort te gaan tot op onzen tijd , gedoogt mijn beftek niet,en hoeveel ligt er nog te kort onder ‘ons oog, dan dat bet een behoorlijk gêzigtpunt zou

aanbieden} De hier gefchetfte omtrekken zijn misfchien ook

genoeg: van het gedeelte mag , met zedelijke zekerheid, zoo.

in eenig geval, dan hier voorzeker, tot het geheel worden befloten,

Griekenland ‚de wieg der Europefche befChaving levert” ons ‚tevens den eerften Oorlog in Eurepa,die voor eene gefchied- ‘kundige befchouwing vatbaar is —den Oorlog tegen Troje. Zelfs ool4. die verhaal is niet tot ons gekomen in het eenvoudig kleed der gefchiedenis, maar met den dichiterlijken tooi der eerfte jeugd: alles, bij den onfterfelijken zafiger, verplaatst u in den bloeitijd van het menschdom, toen de Goden nog on: der de menfchen verkeerden, ef de fcheppingen der verbeel- ding en de gewrochten der: werkelijkbeid®den mensch even wezenlijk (chenen. De hoofdiwekken (chijnen evenwel ge-

makkelijk te onderfcheiden van het bijwerk, In de twaalfde

eeuw vóór onze jaartelling rdoft een zoon van den Koning

4 a

492 DE. INVLOED DER OORLOGEN

van Zroje, in Klein-Azië, HELENA, de vrouw van MENE3 Laus, den Koning van Sparta. De Vorften en beftuurders van de naburige fteden ea omtrekken verbinden zich, om dien hoon, hunnén nabuur en bekende aangedaan „te wre= ken. Zij trekken naar Azië, en, na een lang een tienjarig beleg, wordt Troje ingenomen. Hierin is niets dichterlijks dverig. ‘Nog oorloogde men niet uit zucht naar eene groote heerfchappijg de veelvuldige redenen der latere ftaackunde waren aan gene eeuw nog veel vreemder; maar roof, vrou- wenroof , was eene reden tot oorlog; geheel overeenkomftig met de denkwijs van den tijd en de hoogte van deszelfs ont- wikkeling; ook nERODOT US geeft vrouwenroof op , als de oorzaken der vroegfte Oorlogen, De verbondene Vorften be- wezen zoo zeer geene dienst aan MENELAUS, als dat zij hunnen’ ruwen heldenmoed bevredigden ; voor den riddergeest van het toenmalige Griekenland, even als voor dien van Eg- ropa in de Middeleeuwen, Was overwinnen en dooden de {choonfte taak, her doel van het leven, Ook in den langen duur der belegering is niets onwaarfchijnlijks : fteden influi- ten, muren beklimmen en ‘overrompelen , was onbekend; men wachtte den vijand buiten de ftad op, en dikwijls’ was men op ftrogptogten afwezig, Laat zich dit alles, als gefchied- kundig zekêr, aannemen; de heilrijke gevolgen van dezen: _ Oorlog voor Griekenland en Europa. in het algemeen , zijn . buiten allen twijfel, ' ae Eene naauwere vereeniging der Griekfche fteden en ftam- men is een der gevolgen,-die in den aard der onderneming zelve lagen, De onzekere overlevering fpreekt wel van een’ vroegeren gemeenfchappelijken togt der Argonauten naar Co/- chis; maar dáár waren het aNeen eenige moedige helden met één fchip, hier was het eene geheele vloot; duizenden wa- ren opgetrokken, onder één gemeenfchappelijk opperhoofd, . . Mien jaren had men met elkander in de legerplaats voor Troje verkeerd, lief en leed gedeeld, elkander leeren ‘kennen, en zoo één gemeenfchappelijk puut van herinnering gekregen. En is er flerker band, dan cie der gemeenfchappelijke herinne. fing , om menfchen, geflachten en volken te veregnigen ? Wat {noert naauwer aaneen, dan eenheid van lot ? Het denkbeeld, van één volk te zijh, begon zich onder de Grieken te ont. wikkelen, daar hun te voren zelrs een algemeene naam onc- brak, Het gemeenfchappelijk offer te Thermopylae, of de Raad der Ampriicrpnen, misfchien vroeger ingefteld, kreeg

OP DE BESCHAVING. * 493

hu eerst meerder kracht, als bondgenootfchap ; en onder de heiliging van de godsdienst, de ftichtfter en bewaarfter der maatfchappijen , verkòndigde hetzelve de eerfte grondwaarhe- den van het regt der volken. Zoo waren de grenzen der- menschheid van afzonderlijke ftammmen op eene verzameling van ftammen overgebragt.

Dan, de gewigtigfte gevolgen van dezen Oorlog kwamen niet voort uit deze vereeniging , uit het natuurlijk goede, dat tijdelijke rampen altijd vergezelt; de rampeu zelve moes- ten hier, en de geheele gefchiedenis door, in zegen verkee ren. Tien jaren van afwezigheid hadden, voor Vorften en benden, alles ín bet Vaderland veranderd: men vond vreem- den in zijne ftad en land, de ‘magt in andere handen, of:zijn erf verwoest en uitgeplunderd; anderen verfloeg een ftorm, in de ‘kindschheid der zeevaart, en jaren lang zag men te vergeefs hunne terugkomst te gemoet, Zoo, werden oproer en beroerten, moord en verwoesting, verdrijving der onderlig- gende partij, een algemeene geefel voor Griekenland. Uit- dezen nacht rees de fchoonfte morgenftond: de denkbeelden over regeringsvorm en regten der burgers geraakten ín wer- king; Griekfche volkplantingen verfpreidden zich wijd en zijd. Het kan niet misfen , of de afwisfeling Van Vorften' en over- weldigers moet de gedachte der menfchen bij hunne regten en natuurlijke vrijheden doen tilftaan, en omwentelingen in den vorm van beftuur voortbrengen. Inderdaad ook, in de eerfte eeuw reeds na de inname van 7roje , verwisfelde Arhe. ne zijn erfelijk Koningfchap, bij den dood van conrus, met het beftuur van een” Archont, die wel ‚voor zijn leven werd benoemd , maar verkiesbaar was. Hiermede begon on- der de volken die reeks van proeven in de: ftaatkunde, die, bij tusfchenpoozen afgebroken, nog tot in onze eeuw is voort- gezet; en, indien vele valken ‘zich thans in een gematigd beftuur en over hunne vrijheid verheugen ,ís dit niet de vrucht van eene plant, van welke gene eeuw het eerfte zaad uit- wierp? Was dit gevolg eerst later zigtbaar, dewijl de ont- wikkeling van denkbeelden uit haren aard langzaam voort. gaat, korter op de oorzaak volgde het uitzenden van kolo- ‘niën. De opperfte heervoerder der Grieken zelf , AGAMEM- NON, door een’ ftorm verflagen , bragt volkplantingen op Creta; Cypfus ontving den verdreven’ TEuCERS; het zuide- lijk -Zraii. , of Groot - Griekenland, eilanden der Middelland- „fche zee werden met, volkplantingen vervuld, Vooral het te=

he

44 DE INVBOED DER OORLOGEN

genwoordige dAgadolët., gemeenlijk Klein - Azië genoemd, wofs onze aandacht. Derwaarts trekt, als een gevolg der talrijke vwolksverhuizingen in Griekenland, eene geheele menigte van Grieken, Aeüliers, löniers , Doriërs „en fticht langs de gehee- te westkust, en op de naburige eilanden Lesbos, Samos, Chios en zoo veel andere , een aantal Reden, onder welke Sxirna en Ephefus zich aanftonds van zelve voor onzen geest fetien.

Om over het gewigt van deze verfpreiding des Grieken te eordeeten, behoeven wij alleen te vragen: wat waren de

Grieken toen reeds, wat was het overige Europa? Nemen

wij aan, dat de lies en Odysfea fchilderingen leveren van den tijd van den Trojaanfchen Oorlog zelven,en nief uit den

' eigen’ leeftijd des Dichters, dan is het ontegenzeggelijk , dat

de Grieken van dien tijd, in vele opzigten,op een’ zeer hoo- gen trap ftonden, Maar kan men verwachten, dat de Dich- ter hierin eenen anderen weg heeft bewandeld, dan de Schilte ders der oude Nederlandfche School, of liever dan alle Schil-

„dess en Bichters van vorigen tijd, die al hunnen helden en

tafereelen het costuum gaven en ftoffeerden volgens den trant van hunnen leeftijd? Hoe dit zij, eok bij den Dichter. zeh ven komt veel voor, dat, ons met een’ trek de eeuw {chet- fende, ons waarfchuwr, de Grieken van die dagen niet naar

‚den maatftaf onzer denkbeelden te fchatten, TELEMACHUS

landt aan en komt bij NesrTomr. Deze, zijnen gast willen” de kenmen, vraagt hem, of hij eenig bedrijf heeft, of dat hij als een. zeeroover omzwerft. (*) Zeerooverij was, zoo het febijnt, ook naar de opvatting van THUCYDIDES, niet fchandelijk; zij ftond gelijk met een eerlijk bedrijf , en het segt van den fterk{ten werd niet betwijfeld. (+) Goedaardig wil BENELAUS den weerloozen ADRASTUS; om zijn leven biddende, fparen; maar honend dringt AGAMEMNON hem, den man te dooden, en te regt, voegt de Dichter er bij. (}) Zelfs een’ weerloozen vijand te fparen, was voor die eeuw dan eene overdrevene gevoeligheid ? Veel kon hier bijgevoegd worden, Intusfchen had Griekenland, reeds eeuwen vóór den oorlog , volkplantingen uit het vroegbefchaafde Egypte en Azië ontvangen; oRrPHEUS, wil de grijze overlevering, had gezongen; de geheimenisfen van Samotkractë waren alreede

‘ingéfteld , en de Pelasgifche Jupiter verkondigde, door het

orakel van Dodoma, zijnen wil reeds aan de ffervelingen 3 of- CD Odysfs III 74. GH) Tuverp. ks. (4) U. VI: ba.

KN

OP DE BESCHAVING. | 495

“fers en fpelen, nimmer gefcheiden bij de Oudheid, godsdien- ftige inftellingen, die alles wordt, vóór den oorlog, bij de Grieken vermeld, uit een tijdperk, toen op het overige Eu-« rop een diepe nacht rustte, Zoo mogen wij dan beflaiten, zonder den trap te willen bepalen, dat Griekenland toen al ver het overige: Europa overtrof, en dat zijne koloniën , even als zoo vele weldadige ftralen, zich verfpreidden tot verlichting der volken, En wilde men ook , hetgeen tegen alle Gefchie- « denis aanloopt, Griekenland met het overige Europa gelijk- ellen, nog zou de invloed van zoo vele volkplantingen on-- miskenbaar zijn, Door gevaren:, ontmoetingen „ramp en tegen- fpoed, ontwikkelt zich de mensch met felheid: de volk- planters , bij. hunnen aftogt en na hunne aankomst, warert niet meer dezelfde ; eene eeuw lag tusfchen beide, . Nergens vertoonden zich de heerlijke gevolgen van deze verfpreiding fchooner, dan in Klefn… Azië. Te naauw aan de kust opeen. gedrongen, om de talrijke menigte te voeden, ontwaakte de nijverheid uit den drang der behoeften; koophandel en zee- vaart ontftonden, en, met deze, uitbreiding van begrippen, kunften en wetenfchappen, Heerlijk bloeide ftad bij ftad 3 Milerus alleen zond, op hare beurt, meent men, meer dan honderd volkplantingen uit; zelfs Masfilia, het tegenwoordige Marfeille , werd toen reeds door deze löniërs, van Phocaea , gefkiche. Deze latere koloniën, die niet door toeval werden gevestigd , maar volgens onderlinge overeenkomst, waren nog, dienstbaarder aan de groote zaak der menschheid, De vadere landfche Goden vergezelden den volkplanter, en heilig bleef de band tusfchen de moeder en het,kind, Zoo verwijdde zich, te gelijk met het menschdom, het begdp der Godheid. In plaats van befchermer van eenen omtrek , wiens magt door zijne eigene tegenwoordigheid was omfchreven, werd zij een hooger wezen, heerfchende ook aan gene zijde der zee,

‚Im Klein- Ast, in het land, waar de eerfte Griekfche volke plantingeu gevestigd werden, zong Homerus de heldenda- den van het vroegere geflacht, en fchilderde: hunne leef. wijs, denkbeelden , deugden, gebreken en handelingen, cat eén onvergankelijk gedenkteeken uit de. voor altijd veryloge- ne jeugd van aus geflacht. Hier wierp THALES de eerfte vraag op, die den hoogen aanleg der menfchelijke natuur deed vermoeden : „van waar die zon, van waar de oorfpfong van het heelal?" en de grondflag der Wijsbegeerte en vaa de ze. delijke Godsdienst der oude wereid was gelegd,

\

496 DE INVLOED DER: OORLOGEN

Onder kleine inwendige fchokken , die hect vuur voor ver- -

deoving bewaarden,en de fom der algemeene begrippen ver- " meerderden, bloeiden: Griekenland en zijne dAziatifche kola- piëu - voort , tot in den sanvang der vijfde eeuw vóór onze jaartelling. Nu ontftond een Oorlog, waarvan de beweeg- redenen: zelve, Vrijheid en Vaderland, ‘ons-reeds eene latere

dagteekéning doen kennen, Omtrent dezen tijd had cyrus

in Azië de Meden, Babyloniërs, Asfyriërs,een drom van uit- gebloeide. volken, aáa zich onderworpen, in A&ein- Azië een einde gemaakt aan het rijk van CRORSUS,en zoo waren ook de Griekfche volkplantingen uiet vrij gebleven van Perzifche overheerfching. Maar een volk, welks denkbeelden van bur- gerregteu door onophoudelijke omwentelingen waren verfijnd ; een volk, dat, zonder het flaauwfte denkbeeld van huifelijk getak , met zijne geheele ziel in en voor den Staat leefde , Ketgeraakt en listig, Kon dáár geen vreedzame onderdaan zijn, waar de Asiaat, in zijn vrouwentimmer verfuft, zon- der belängftelling in den Staat, in zijnen beheerfcher een’

God vereerde, In Jönie begon de opftand; het moederland, af liever Arhene alleen, fchoot ter hulpe toe, en ruim veer.

tig jaren waren Griekenland en Azië in ftrijd, Dichters en Ge- fchiedfchrijvers hebben denzelven vereeuwigd, en de namen _ van MAerathon en Thermopylae ‚van Salamis en PJataea, vau MILTIADES, THWEMISTOCLES Een LEONIDAS zijn oD- fierfelijk gewprden in het geheugen der menfíchen, ‘In den

eerften opflag vertoont zich deze Oorlog min gunftig: nu.

toeh werden geene koloniën uitgezonden, geene nieuwe fte- den verrezen, vele daarentegen’ werden verwoest; nergens vertoont zich uitbreiding; had er al geen achteruiegang plaats, in den uiterliijken toeftand der Staten vertoont zich nergens ket loon van zoo veel bloed en verwoesting: maar\des te voordeeliger werkte de fchok op het inwendig leven; door de sen Oorlog deed de menfchelijke geest de grootfie fchrede op de baan der befchaving vóór den tijd van het Christendom, De ‚roof van eene vrouw hadde jeugdige wereld van noMERUS in beweging gezet: eea rijper leeftijd zag nu, hoe het bur- …_geevrijheid en Godsdienst gold. Athene was ingenomen ; de tempels der Goden waren verwoest, de ‘heilige graven der voorouders gefchonden, de burgers van: Eretrég in flavernij naar Perzië gezonden; een volk gelijk de Atheners, bij welke het gen»eg was uit te munten, om verbannen te worden, was, bedreigd geworden met flavernij, onder eenen vreemden

OP DB BRSCHAVING. 497

heer, dien her-daarenboven, als een’ vreemden, een’ barbaar, diep, verachcte; door eigene kracht, met verlating van huis en have, had Athene, meer dan geheel Griekenland, moedig volhard , en Aztë’s vallooze benden waren verftoven voor eene handvol menfchen, door wanhoop en vaderlandsliefde opge= wonden. Zoo veel beduchtheid en gevaar, zoo veel infpan- ning en opoffering, zulke felle wisfelingen van hoop en vrees, zulk een heerlijke uitflag greep diep in het innigfte van het menfchelijk wezenzer werden fnaren geroerd, welker toonen nog onbekend waren, en, als bezield door den. adem "Gods, fchonk de geest nu zijne gaven bij volle ftroomen ; eeuwen werden afgelegd ín eene kleine reeks van jaren, Waarheen men het oog wendt, beeldende kunften , poëzíf:, gefchiedenis, wijsbegeerte, alles getuigt, «door rijkdom en {nelle verheffing , hoe heilrijk de invloed van dezen fchok was, piet alleen voor het toenmalig Griekenland , maar ook voor de vooftgangen van den menfchelijken geest in volgende tijden. k

da verjongden en verheerlijkten glans verrees het verwoeste «Athene zelve, zóó, als nooit eene andere ftad werd her bouwd, Geene eeuw toch van PERICLES Zou genoemd worden; geen PripiAs‘had door zijnen beitel dien hoogen roem verworven Jin een ander ‘tijdsgewricht: maar eene ftad, Onder zulke omftandigheden verwoest; een kunftenaar, door de gebeurtenisfen veredeld en ontvlamd; een volk, onbe-. krompen door het edelmoedig gevoel van eigene waarde, aangevuurd door PERICLES, den man, wien de Godin: der welfprekendheid op de lippen woonde; rijkdom aan groocfche herinneringen, dit alles moest tot ftand brengen, wat, în dit opzigt, nimmer weder is gezien. In de poëzij was het voor dit tijdperk bewaard, uit de koorzangen, bij het vieren der feesten van BACCHUS, het foonee/ te fcheppen. A e- SCHYPLUS, SOPHOCLES Een EURIPIDES waren de her- vormers; en tevens bereikten zij aanftonds de hoogte , die hunne werken van onverwelkbare jeugd en frischheid tot blij vende voorbeelden heeft gemaakt, De verhevene sorno- CLES draagt, \als Dichter, den palm weg; maar eigene ver- dienften, voor de uitbreiding der begrippen ,- onderfcheiden zijne beide tiijjdgenooten. Ozepipus, het ideaal van alle menfchelijk ongeluk, naar denkbeelden der tijden; pe- Lops. èn zijn rampzalig huis waren veelal de geliefkoosde ftof ; maar de man, die met zijne landgenooten bij Sa/g-

hd

896 DE INVLOED DER OORLOGEN OP DB BESCHAVING.

mis het vaderland hed helpen bevrijden, arscuvr us afs Dichter koen ep ftout, vatte toen reeds, bij de geboorte van het eigenlijke Treurfpel, het fchoone denkbeeld, hoe het tooneel ter onderhouding van de heilige vlam der- vaderlands- liefde kon werken ‚en hij fchreef, vol nationaal gevoel, zijne Perzen, EuRrirPiDEs, de vriend van sSOCRATES, voor min groot dan de beide anderen in de kunst gehouden, poogt ‚de lesfen des levens en der wijsbegeerte van het tooneel on- der de menigte te verfpreiden,en zóó kunst en tooneel, ver- eend, dienstbaar te maken aan den waren voortgang van het. menfchelijk geflacht , hetwelk dàn alleen de fchoone kunften huldigt, wanneer het, door het fchoone, den band kaoopt tusfchen de zinnelijke, wereld en de zedelijkheid,

(Her vervolg en flot hierna.)

ROBESPIERRE EN HET FRANSCHE SCHRIKBEWIND.

(Papiers inédits trouvés chez ROBESPIERRE, etc. par MM. BERVILLE €£ BARRIÈRE. Pgrís, 1828.) is Ue deze even belangrijke als,. wat de echtheid der me degedeelde ftukken bertreft, boven allen twijfel verhevene Cohlectiop des Mémoires relatif: à la Révolution Frangaife willen wij den Lezer eenige ftalen mededeefen.”

Onuitgegeven Brief VAN NIVEAU Z4n ROBESFIERRE, gevonden in de papieren van laatstgenoemden.

Amfterdam , den zríten dag der rfte Décade van de 3de maand der ééne en ondeelbare Fran/che Republiek,

Reeds voorlang, mijn waarde ROBESPIERRK, had ik u moeten Schrijven, Wijt dit uitftel alleen aan de fnelheid, waarmede gij de gebeurtenisfen in Frankrijk elkander doet opvolgen. De fchitterende trekken, van uwe onverfaagde Vergadering uitgaande, en de zegepralen, welke gij elken dag behaalt, laten mij den tijd niet, u met dezelve getuk te wenfchen., Vaar voort, edelmoedig Burger, vaar voort! Met geheime vreugd zien wij, dat gij het doel nabij Zijt, ’t welk ge u voorlteldet, Nog eenige koppen geveld, en het Dicta- torfchap valt.u te beurt; want wij temmen met u in, dat den Franfshen één enkel meester past, om het even, wat

ROBESPIERRE EN HET FRANSCIUE SCHRIKBEWIND. 499

caâm men bem wil geven. Ik verheel u niet, dewijl u zuiks zeker, aangenaam is, dat de verwijdering van DANTON ons een bijzonder genoegen heeft verfchaft,. Wij zagen in hem een’ gevaarlijken mededinger, die u door zijnen invloed kon- de fehaden, Zoop ge hem BRIsSOT en. Compagnie kondet doen gezelfchap houden (*), ik geloof, dat uwe zaken er te beter om zouden gaan. Ik: wil meer zeggen ;töt bewijs ; hoe- zeer wij aan u verknocht zijn en uwe wenfchen verlangen vervuld te zien: wij vreezen, dat BARRÈRE dezelfde oog» merken heeft als gij, en dat de fchictterende titel van Dicta- tor hem bekoort. Houd hem dus wèl in het oog, mijn waar- de RoBESPIERRE; verbinder zijn gezag tóe te nemen „en zorg, dat. de toejuichingen, welke hem de tribunes fchen- ken, op u.terugftuiten, en flechts ftrekken om uwe partij te vergrooten.

Met voldoening en erkentenis tevens hebben wij in uwe hervormitrg van den Kalender gezien, dat gij aan ons verlan- ‚gen hebt toegegeven, in de benamingen , door u aan de maan- den gegeven. Ik kan u verzekeren, dat alle onze Patriotten ‘daardoor niet weinig geftreeld zijn, en dat zij daaruit uflei- den, hoezeer gij hun genegen zijt. Dit is van uwen kant een trek van ftaatkunde , te gepaster, omdat hij u niets kost “en u verwonderlijk wel dient, „Verzuim zulke trekken nooie, bij voorkomende gelegenheden, Evenwel, gelijk gij wel kunt denken, heeft uw oordeelkundige. Almanak de fatire uicge- lokt, Deze zeggen: Ziedaar een’ opgewarmden Griekfchen »„ Almanak !"* gene: De jonge ANACuaARsIs heeft er al

de bouwflof toe geleverd „” enz.; maar, welverre van door - deze kwinkflagen u beleedigd te achten, ‘behoort gij dezelve te befchouwen als een gevolg van de magtelooze woede uwer vijanden, Men vertoont zich nooit grooter, dan wanneer men kwaadaardige. tegenftrevers heeft , die ons pogen te fchendes,

Ik zal u niets zeggen wegens,de vrouw van cAPET, dan alleen , dat baar dood niemand verwonderd of bedroefd heeft. In den grond befchouwd „doet dezelve u weinig goed of kwaad. Wat. hare kinderen en hare zuster betreft, welke den niets- beduidenden naam heeft van eene deugdzame vrouw te zijn, - wij hebben, overeenkomftig uwe begeerte, de volksmeening te hünnen ganzien eenigzins gepeild, Wij hebben het gerucht verfpreid, dat de kleine caprz geftorven was ten gevolge van verzwakking, en zijne zuster in eenen opftand; maar wij

(*) Dit zal wel zoo veel beteekenen als guillotineren. Vat.

\ 50b _ ROBESPIERRE EN MIEÉ FRANSCHE SCHRIKBEWIND,

zagen ons met leedwezen in onze verwachting te dezen be= drogen, Niemand werd door onze kleine kunstgreep misleid 5 elk zeide, als uit éénen mond: Ach! zoo die beide kin- _‚» deren dood zijn, heeft men er de hand in gehad.” En elk Scheen (om het zachtíte woord te kiezen) verontwaardigd. Laat dus, raden wij u, de jonge cape Ts en hunne tante Jeven; de ftaatkunde zelfs gebiedt zulks: want, zoo gij den jongen ombrengt, zullen de gekroande ftruikroavers terftond den grooten. Mijnheer van Ham (*) als Kening van Frankrijk erkennen, “Gij houdt u thans onledig met een der gewigtigfte deelen der wetgeving van uwe Republiek, Wat wij.er tot dusverre van zagen, geeft ons een hoog denkbeeld van het overige , en doet ‘ons hopen, dat de gemoederen er waarlijk door zul- len verbit worden, Doordring allen met dat republikeinfche vuur, dat alles voor de vrijheid doet opoffeven; het volk is in eene fltemming, voor uwe ontwerpen allergunftigst; laat dezelve u niet ontí{nappen, -Tast bovenal de Godsdienst in hare fondamenten aan, en werp haar omverre. De gefchie- denis der volken moet u leeren, dat het bijgeloof te allen tijde de meestvermogende breidel is geweest ‚om de menfchen te {tuiten ín hunne pogingen om zich aan de flavernij ‘te ont- worftelen, Vaan het oogenblik, dat het Fran/che volk geene Priesters meer heeft, zal het ook. geene hartstogten meer hebben, ftrijdig met die, waarmede gij hetzelve uitfluitend wilt bezielen, Vernietig dus àl die fchelmen van zwartrok- ken jaquettes noires) \ Gij hebt hen niet meer noodig ; ont- doe u. van hen. In weerwil van de bewondering, welke ons het ontwerp uwer burgerlijke inftellingen heeft ingeboezemd , hebben wij opgemerkt, dat ge een punt fchijnt verzuimd of vergeten te hebben, dat ons evenwel van het. grootfte belang dunkt, Ea de fchoone dagen der Republiek van Athene, is u bekend, „dat alle burgers, volgens hunnen rang verpligt waren, zich naar bepaalde plaatfen te’ begeven, om aldaar hun middag- maal gemeenfchappelijk te nuttigen. In uwe Republiek, ‘waar alle burgers gelijk zijn, komt geen rang te pas, maar ‘alleen afdeeling; ik wil zeggen, dat alle Franfchen, zonder onderfcheid, niet meer in bunne huizen mogen eten, maar op eene aangewezene plaats fn elke afdeeling. Gij zult het heilzaam gevolg befeffen ,uit-deze openbare en gemeene mid-

(O Lopewy xr XVII,

RORKEPIERRE EN HET FRANSCHE SCHRIKBEWIND. Sol

dagmalen voortvloeijende , wat de politiek betreft, en ik zal dus daarover niet uitweiden; maar het hoofdoogmerk dezer infteiling is, de ontzaggelijke winften, welke u daarvan zul- len ten deel vallen. Ziehier op wat wijze :

Het ís niet wel mogelijk , zonder groot gevaar te loopen, ten minfte vooralsnog „te denken aan het gelijkmaken der geld- middelen ‚bovenal tusfchen de goede Sans -culottes , of zulken, die zich ‘als zoodanig voordoen; want, onder ons, het is niet zeer waarfchijnlijk, dat de rijke burgers, van harte en ter goeder trouwe, Patriotten zijn, De openbare en gemeene middagmalen kunnen u in dat ontbrekende zeer te ftade ko. men, Daartoe zal het voldoende zijn, alle burgers van bete. derlei fekfe, van elken ouderdom en elken rang, te verplig= ten , zich , op een bepaald uur,ter plaatfe hunner afdeeling , tot dat einde beftemd , te laten vinden , om aldadr gezamen. lijk te eten. Gij ftelt ben, overeenkomftig hunne jaren en fekfe, op zekeren £4x, voor hunne voeding. Deze tax, ge- lijk alle de ándere, wordt te uwer befchikking gefteld, dn zal, zonder eenigen twijfel, voor u de allervoordeeligtte zijn 3 terwijl dezelve tevens de burgers van de aanzienlijke uitga ven voor hunne tafel zal ontheffen,

Gij weet, dat, in eene kostfchool, de voordeelen van den meester gelegen zijn in het getal der kostgangers; gij, gij zult de kostfchoolhouder zijn „en alle de Franfchen uwe kost- gangers ; gij zult nimmer behoeven te vreezen, dat uwe tafel niet drok bezet zal zijn, dewijl gj, door eene wet, allen zult noodzaken, zich aan dezelve te laten vinden. Uwe /pe= culâtie zal dus op eene vaste en onvganderlijke bafis geves- tigd zijn, Vooronderftellen wij, om het ontwerp eenigzins uiteen te zetten, eene afdeeling, zamengefteld uit 3000 pere fonen ; allen , aangezien hunnen ouderdom en fekfe, betalen niet denzelfden prijs; ftellen wij, als gemiddelden sax, 2so francs ’s jaars, per hoofd, voor één maal daags (dit is toch waarlijk niet veel); deze fom., verdeeld “over 3coo perfonen, geeft 75o,ooo francs ’s jaars, en ruim aooo francs per dag; nu reken ik, dat men met 18oo francs daags 3000 perfonen kan voeden , hun gevende een pond brood van 3 fous , een pond vleesch van 6 fous, een half pintje wijn van a fous; het geen ri fous per hoofd voor een maal bedraagt, gelijk ik zeide. Sta vervolgens aan de burgers toe „des avonds te huis te' eten, Ziedaar meer dan goo francs winst op zooo perfoe men, alleen in éénen enkelen dag, en in het jaar 73,000

MENGELW. 1828, No, io. N a

«

ZO8 ROBESPIERRE EN HET FRANSCHE SCHRIKBEWIND

francs ; hetgeen, voor! 25,000,000 individus, eene vaste jaur= Mjkfche fom beloopt Van 6o8,309,ooa francs, dat wel der moeite waard is, gelijk gij ziee, Het vereischt zware ùit- gaven,” zult ge misfchien zeggen. Ja; waar, de nationale bosfchen en gebouwen de uwe zijnde, kunt gij de groocfte onkosten befparen. De geëmplosjeerden zullen gevoed worden van het overfchot en op kosten van het geheel; derzelver betaling zal weinig beduiden, en zou zelfs door de burgers kunnen gefchieden , wanneer zij, ééns in het jaar, eene haf- ve kroon gaven, Werpt ge mij tegen, dat meer dan de helft der burgers buiten ftaat is, 250 francs jaarlijks te betalen : het zij zoo; maar er zijn er ook, die tien- én twintigtnaat meer kunnen geven, en men kan hen #axeren, vaar gelange van hunne fortuin; hetgeen ge b, v. zoudt kunnen heeten: Fase der Gelijkheid, dewijl dezelve zoude ftrekken, om tusfchen alle burgers de gelijkheid van vermogente herftellen. Voor het overige hebt ge eene onuitputtelijke bron in handen; die, namelijk, welke u het regt opent, dat ge bezit, om wetten te maken: nu eens kunt ge er eene uitvaardigen, om -den prijs van het vleesch, het brood , den wijn enz, te vermin. deren ; dan,om dezulkeri aan groote geldboeten te onderwer- Pen, die in gebreke blijven, aan het maal te verfchijnen. Bij burgerfeesten kunt ge het gebruik invoeren, om door de bar- gers eene kroon, zes francs, meer of minder, naar gelange hunner middelen, te doen opbrengen, om het feest meerder luister bij te zetten, In ’t kort, wanneer men meester is, heeft men duizend hulpmiddelen, om van alles geld te ma- ken, Overweeg dit alles wel, mijn waarde Burger ! Wij wil- den zuiks aan niemand dan aan u mededeelen , ten einde gij alleen ín het oog des volks de eer eener uitvinding zoudt hebben, welke hetzelve geheel op uwe hand zal brengen. Adieu, mijn Vriendt Wale; verlaat u feeds op ons, en met ame op de onfchendbare verknochtheid van

Uwen getrouwen

D (Get.) NIVEAU, -

P. S. Onze brave Sans -culottes-volgen eindelijk mijn voor- beeld , en nemen allen samen aan, meer overeenkomftig dan de hunne met de Gelijkheid en de 'Vrijhefd,

Ik moet u een zonderling gerucht mededeelen , dat hier in Ómloop is, en zelfs in nieuwspapteren gelezen wordt. Put- LIPPE fe Raccourcì, zegt men, vóór dat hij den froon

ROBESPIERRE EN HET FRANSCHE SCHRIKBEWIND. 808

Befleeg (*), heeft u, in zijne verklaringen, geweldig be- zwaard, zoo zelfs, dat de Parszenaar, in zijne woede, op hoogen toon, uw hoofd geëischt heeft, Gij begrijpt, dat wij om dat nieuwtje gelagchen hebben. Gij hebt vijanden , die ie zeker; maar dat geheel Parijs zich zoo verre zou vergeten hebben ‚dat menfchen ‚op wier geest gij zoo veel vermoogt, zich tot dusdanige uitesften zouden laten vervoeren , dst zij zelve eenen wil, vooral eenen van dien aard, zouden open- baren, dit kan men niet gelooven , zonder“tevens aan te nemen, dat de Republiek te eenemaal omvergeworpen, en de fluijer van voor aller oogen is opgeheven ; 3 welk eef en ander even onmogelijk is,

Aan den Burger ROBESPIERRE, te Parijs; over Luik.

(*) PriLiPPg D'ORLEANS, vóór dat hij het fchavoì beklom.

hand

\

BRIEF VAN Ne Ne AAN N. N. LID- VAN HET PLAATSELIJK Bis STUUR TE Ne) OVER HET VERGELIJKEND EXAMEN VAN ONDER WIJZERS.’

(Wervolg van bl. 446.)

D. tweede plaats is ***, alwaar ik, zoo als gij weet ; mede zeer goed bekend ben, Hier doodverwde men, reeds vóór het examen, ***; doch het Geestelijk Wereldtijk Beftuur ging evenwel fcholen bezoeken. Men kwam bij dien gedoodverwden, en wond het niet naar wensch; de man ging niet wel. met kinderen om,en de kinderen waren niet ‘fpraake zaam. Hieruit befloot men te ***, dat genoemde *** weie nig kans zoude hebben, De bezoekers gingen vervolgens maar eenen anderen, woonden daar het onderwijs bij,en von. éen siles naar wensch de man was minzaám jegens zijne on. derhoorigen , en de kinderen vrijmoedig in het fpreken, Meén {prak hiervan dus te *** met lof. De bezoekers hebben nog twee fcholen bezocht; maar in de eene was op dat oogen»,

blik geen onderwijs, en hoe het hun in de andere bevallen is, weet ik niet. Als men nu hieruit voorloopig befluiten: wilde, zoude men van genoenrde onderwijzers den eerften gee saden hebben, om maar ftil te huis te blijven, en aan den

Nua

« -

504 _“ BRIEF, OVER HET VERGELIJKEND EXAMEN

tweeden, om.te komen; maar het komt mij voor, dat dit bezoeken -der fcholen een ijdel kinderfpel van bejaarde men- fchen is geweest: want het kwam niet in het minfte în aan- merking ; dit weet ik, omdat ik bij de beoordeeling der ftak- ken mede ‘tegenwoordig ben geweest, en pna dien tjd vän eerlijke lieden gehoord heb, dat dit bij het opmaken van het procesverbaal niet in aanmerking is gekomen,

Bij dit punt willen wij ons nog een oogenblik ophouden, Het -bezaeken van fcholen door het Kiescollegie eener vacu- ure komt mij heel wel voor, mits men geene menfchen daar- toe neme, welke onkundig zijn in het vak van het fchoot- wezen, en men er dus geene kinderachtige gekheid van ma- ke, waarover een verftandig man den neus zoude ophalen en glimlagchen; en, heeft men dan met oordeel en verftand fcholen bezocht, heeft men zich vooraf verzekerd, dat aan de vereischten van eenen goeden Onderwijzer deze of die het beste heeft voldaan, en derhalve de gefchiktfte per- _ foon is, dan late men zich bij het verkiezen ook als geene kwade jongens, die voor de leus maar mededoen, behande- len, Ja,mijn vriend! daar ik van u en de overige Leden van het Beftuur uwer Gemeente weet, dat gijt. allen ten volle de noodige gefchiktheid hebt, om voor uwe Gemeente eene goede keus te doen, raad ik u ten fterkfte aan, om , hetzij bedektelijk of publiek, hetzij vóór of na het examen, toch vooral te onderzoeken , hoe het in dezen gefteld is, ten ein= de gijl, op zulk. eene- wijze de beste keus moogt doen , en Riet zulk eene, welke naar het gehouden examen van eenen partijdigen Schoolopziener ,’ avereenkomtftig zijn gemaakt ‚pro- cesverbaal, gedaan wordt,

Vóór ik u, mijn vriend! nu het gehouden examen ga be- fchrijven, wil ik u eene zaak verhalen, welke mij in het ge- heel niet beviel, De Onderwijzer | voor wien iemand in de plaats moest komen, leefde nog, doch hed vröwitlig ‘voor dien post bedankt, dewijl hij wist, dat men hem, wegens Verregaande dronkenfchap, toch wilde bedanken, Men had te zijnen behoeve bij het Gouvernement willen bewerken, dat hij het vaste traktement mogt blijven behouden; maar, omdat het Gouvermement onderrigt was van zijne leefwijs, werd dit afgeflagen. Deze omwaardige man deed, op den dag van het examen , eeu fchriftelijk verzoek aan de Sollici= fanten, dat de te beroepene Onderwijzer (let wel: vrijwil- lig) afltand mogt doen van het vaste traktement tot het vol-

VAN ONDERWIJZERS 505

en jaar, Daar nu de Gemeente , het Kerkelijk en-Wereldlijk Beftuur, benevens de Schoûlopziener, bij monde van den laat, ften , den Sollicitanten te kennen gaven,dat zij allen er fterk voor waren, durfde geen der ‘Sollicitanten het wagen, zich daartegen te verzetten. Eenigen, voor zoe verre ik ontdekt heb, hebben zich er tegen-willen verzetten; maar het is niet gebeurd, omdat men hoorde ‚dat de gedoodverwde Onderwij zer het reeds geteekend had. - nd Wat dunkt ‚u hiervan? Het zal bij u geene plaacs hebben , dit weet ík zeer wel; maar moest zulks ergens plaats hebben? Men laat Sollicitanten in Couranten uitnoodigen , en bepaalt de traktementen en emolumenten; maar wanneer men ze er maar eerst heeft, dan laat men hun dingen teeke. nen, waardoor zij een gedeelte moeten afftaan. Is dat eere lijk? Is dat beftaanbaar met de wetten van den Lande? Ik weet wel, het heette vrijwillig y maar, lieve Hemel! zoude de Sollicitant ooit beroepen worden, die het niet teekende? ‘Het tegendeel zoude ik misfchien Kunnen bewijzen; want het was voornamelijk de Onderwijzer ***, die zich over de onbillijkheid van dic ftuk tegen zijne Medefollicitanten uit- liet, en, gelijk een derzelven mij naderhand verhaalde, den voorflag gedaan had om gezamenlijk te bedanken, hetwelk zeker door een’ der Sollicitanten overgebragt is3 want genoemde Onderwijzer, die zich daartegen verzetten wilde, is, volgens het getuigenis van eenen anderen Sollicie tant, zeer partijdig (eerloos wes eigenlijk het gebezigde woord) bij de beoordeeling der ftukken behandeld, denkelijk opdat hij wegens het vrijmoedig uitbrengen van zijn gevoelen over eene onregtvaardige zaak niet in aanmerking zoude komen. Laat mij, ten flotte van diet hatelijk flukje, er bijvoegen ; dat het jaarlijkfche eraktement de fom van 300 gulden be- droeg, en deze-3oo gl. de reden was, dat fommigen zich aangegeven hadden, omdat daarin hunne verbetering beftond: Als men die nu het eerfte jaar moest mis{en, en kwam on. verhoopt in het eerfte jaar te overlijden, dan had men im- mers vrouw en kinderen al Kgt ongelukkig gemaakt,

Nu wil ik-u het gehouden examen verhalen, Het bes gon des morgens ten 9 en ‘eindigde des avonds ten 9 ure; doch er was van half twaalf cot half een rust, gelijk mede van half drie tot vier. Dit was door dén Schoolopziener zeer goed ingerigt, en deze tijd inderdaad ook niet te lang , vooral ‚als gij met mij nagaat de werkzaamheden, welke er verrigt

S

zo6 BRIEF OVER HET VERGELIJKEND EXAMEN

. \ zijn, en die îk u ftokewijze kan mededeelen, dewijl ik door mijne goede kennisfen het genoegen had, er bij niht dig te kunnen zijn,

Men ging dan eerst naar de kerk. Hier wesd door nee Sollicitant beurt om beurt gelezen, verder bij beurten ge. zoegen, en eindelijk op dezelfde wijze het orgel befpeeld, Ik heb hier geene aanmerkingen op; men las, zong en fpeelde niet veel, en waartoe ook? Zulks neemt zeer veel - tijd weg, en men kwelt er de Sollicitadfen mede. Nu ging men een uur rusten in het Gemeentehuis, waar ik ook bij den gemeenen haard zoo lang vertoefde; vervolgens ging men naar de fchool, alwaar de werkzaamheden fchriftelijk begonnen, en, laat mij er terftond maar bijvoegen, fchriftee lijk vervolgd werden en fchriftelijk eindigden; zoodat er niet ééne vraag mondeling is gefchied, Dit fpeet mij, omdat ik . hierom voornamelijk mede in de fchool gegaan was, ten ein- ‚de uit de vragen des Schoolopzieners en de antwoorden der

Sollicitanten wat te leeren en dan ook beter te kunnen oor- deèlen, De Sollicitanten waren in de eene fchool, en ieder zet alleen tan eene cafol; dit was nu weder goed, als het toch fchriftelijk zijn moet, want dan kijkt de eene den an- deren niet in de kaart, zoo als.men wel eens zegt, Zij had- gen hier ‘ook genoegzame ruimte, en werden, daar er nie- mand bij hen was, ook door niemand geftoord. Dit was ook zeer goed; echter fchoot mij onwillekeurig het gevalte***, hier voren verhaald, weder te binnen, en ik dacht bij mij- zelven: Als een der Sollicitamten nu eens, door tusfchen- komst van eenen anderen, vooraf eenige wenken gekregen hed, hoe veel had die niet vooruic! Ik befloot hieruit, dat gen fchriftelijk examen met veel bedrog kan gepaard gaan, en ftel niet veel prijs op zulk een onderzoek. Ja , niet alleen op deze wijze, mgar ook in de beoordeeling der ftukken, kan verfchrikkelijk geknpeid worden; en het komt mij bijna „zeker voor, dat omtrent dit laatfte geene voorzorgen door het Kiescoltegie Kunnen. genomen ‘worden: . want laten de Sollicitanten zelfs nommers trekken, waar de Schoolgpziener niet van weet, dan zoude immers het {chrift hem den per. foon kenbaar maken, offchoon hij al niet wist, dat deze of gene dit of. dat nommer getrokken bad. Gij merkt dus, dat ik van geen fchriftelijk onderzoek houd, en ik rad u ten terkfte aan, om dit, als het immer mogelijk is, te verhin- deren bij pee aanfiaande examen, ten aanzien der vacature van uwe plaats.

r

VAN ONDERW YZERS. | soy

De Schoolopziener was met het Geestelijk en Wereldlijk Beftuur, benevens eenige anderen , waaronder ik mij ook be- ‚vond, in de andere fchool, en wij waren van de Sollicitan- ten gefcheiden door glasramen. Wanneer er nu een {tuk af- gehandeld was, werd hetzelve door den Schoolopziener be- gordeeld , en naar die beoordeeling op het procesverbaal aan- geteekend ; en hierin verfchilde dit examen te *** niet van dat te * **,‚hier voren gemeld, Ten half een begon dan het vragen beantwoorden door Sollicitanten , en tot half drie wa-

zen zij werkzaam; toen werd er gegeten, en ten 4 ure hoor- de ik dat men weder naar de fchool ging, waar ik mij ook dadelijk naar toe begaf, Hier waren nu de Sollicitanten tot 9 ure des avonds bezig, en hadden tot het beantwoorden der vragen over onderfcheidene vakken waarlijk niet veel tijd, waarover ik gedurig klagen hoorde, Daar ik uwe liefhebberij ten aanzien van deze dingen weet, zal ik u een drietal vrax gen mededeelen, want alle ben ik niet magtig geworden; dan kunt gij eens zien, hoe doelmatig het was. De vragen, welke ik van eenen Sollicitant gekregen heb, zijn deze:

‘!__ Ie » In welke punten-komen de landverhuizingen der oude » Noorfche en andere volken overeen met de zoogenoemde - » kruistogten; waarin verfchillen zij: welke waren de onder- fcheidene gevolgen van beide, zoo wel als de hoofdoog- » merken 2°’

2. Hoe zoudt gij oordeelen over eenen Onderwijzer, die ‚pp Zejde: dat hij zijne fcholieren lezen, fchrijven, rekenen, teekenen en de meetkunde te gelijk leerde, en vóór al het andere eenen aanvang msakte met de meetkunde 2”

3e Wat is het onderfcheid tusfchen /praak en taal; wat ‚„ zou dan eigenlijk (praakkunst te kennen geven, en wat is ‚‚ daarentegen Zaalkunde ; welke zijn de voornaamfte hoofd. ‘takken der taalkunde, en hoe worden dezelve het best »„ toegepast op de Nederlandíche taal ?°”

Tot het beantwoorden van deze en nog veel meer andere vragén werd voor iedere vraag een kwartier uurs tijd gege- ven, er dus moesten de drie gemelde vragen in $ uur be- antwoord zijn , waarover ík gedurig klagen hoorde,

Toen vrage twek en drie; hier boven genoemd , opgegeven waren , hoorde ik meer dan gewoon gepraat onder de Sollicitan. tens ik luisterde, en vernam, dat de Sollicitanten die vragen niet wel begrepen. De Schoolopziener werd bij de Sollict-

_/ tanten geroepen; en toen hoorde ik , dat men onder anderen

re ae, maer

ê

508 BRIEF , OVER HET VERGELIJKEND EXAMEN , ENZ,

ook ffootte op het tweemaal meetkunde in vraag twee, En op de Aoofdrakken met derzelver toepasfing în vrage drie, Hier was de Onderwijzer *** voornamelijk de fpreker, hetgeen door den Schoolopziener niet best werd opgenomen, gelijk

Zijn gelaat duidelijk dicteerde,

Dit vond ik niet goed van den Schoolopziener, Hoe kan men het mij euvel nemen, dat ík opheldering verzoek in iets, hetwelk ik niet begrijp? Het kwam mij voor, alsof de School- opziener.zich daardoor vernederd gevoelde; en dit kon de man, van wien men zegt, dat hij heerschzuchtig is en aan vleijers en flikflooijers liever het oor leent, niet dulden.

Het laatfte, wat er gebeurde, was het onderzoek in het rekenen, Hier was weder dezelfde misflag als te ***, Ieder

‘kreeg één voorftel, en als hij dat opgelost had, moest hij

wachten , tot dat hij van eenen anderen weder een ander voor- ftel konde krijgen. Ondertusfchen verliep de tijd , en ik hoors de gedurig roepen: Wie heeft voorftel 2? waar is voorftel 3? enz. Toen het echter 9 ure was, befloot de Schoolop- ziener te eindigen , offchoon al de Sollicitanten alle voorftele len niet gehad hadden. Hierin \vas nu immers onredelijkheid , en waarnaar in dit vak de beoordeeling gefchied is, blijft mij een raadfel, Als ieder Sollicitant al de voorftellen terftond gekregen hed, dan had ieder ín eehen vastgeftelden tijd zoo veel kunnen oplosfen als bij konde ; maar dit was hier bet geval niet; men moest, zoo als ik gezegd heb , wachten , tot dat een ander gedaan had. Zeer fterk raad ik u san, om tee gen zulke handelwijze te waken; vermits gil, dan van alle beoerdeeling uitgefloten zijt, (want waarneer zult gij dan oordeelen ?) en integendeel u aan de willekeurige invulling in het procesverbaal blindelings moet onderwerpen.

(Hee vervolg en fot hierna.)

DRE TITELZUCHT.

. Dum vitant flulti vitia, in contraria currant, Q. HORAT, FLACC, Serm, Lib. 1, Satira a. vs. 24.

Ds Geest der Poëzij, daal neêr op breede wieken | Ik zag reeds naar u uit.finds ’t eerfte morgenkrieken, Daal, Geest der Poëzij ! beziel, ontvlam mijn hart $ Verbef mij boven ’t ftof! ontruk mij aan de (mare!

,

5 ‚DE TITELZUCHT.' \ 509

Daal uit uw’ hemel neêrt of wilt gij boven blijven ? Dan zal ik zonder 4 mijn verzen moeten fchrijven. : Houd vrij dan uw gemak , en blijf van mij gegroet:

Ik heb genoeg geleerd, hoe dat men rijmen moet,

Ik wijd , met kloeken zin, mijn bliijgeftemde toonen

Slechts san den hoogen roem van ’t Land, dat wij bewonen ,

En (hoe een Amfterdamsch Canfrère er tegen fchreeuw)

Ook aan den waren roem van onze gulden Eeuw,

Ik ben (als andren) niet om ’t onderwerp verlegen :

Ik prijs de Ticelzucht, bij ons ten top geftegen.

Dat Neêrlands burgerij mij gunftige ooren leen’! Hoort, Nederlanders, hoort, en gaat al lagchend heen}

Gewis! de Natie nam, gelijk geheel Europe,

Steeds in befchaving toe. Dit geve ons. verder hope! Verlichter kennis en verfijnder hoflijkheid,

Ziet dáár wat gunftig ons van de Ouden onderfcheide. Maar zelden vordren wij regtlijnig, Dikwijls keeren Wij fchijnbaar zelfs terug. ’t Heeft meerder van lavéren , Dan zeilen voor den wind: doch Zeger tijd genaakt 5 Befchavings vaartuig werd door nieuwen vond volmaakt 5 Wij Boomen thans. Dan ach! zóó was het niet voor dezen : Geen weêr zoo gunftig, of een windkeer was te vreezen,

Wie kent dien windkeer niet, die éénmaal 't vaartuig trof ? Hoe raakte ’t uit den koers! Hier vinde ik rijke ftof, Om plat. prozaïsch over uit te weiden, Menfchen !

Het was een malle tijd, die nooit is weêr te wenfchen,

Verbeeldt ul ’t Onderfcheid van fteat en rang verdween. ' De titel van den Heer en zijn lakkei was één.

* Verfchil van ftand was in ’t beroep - alleen gelegen. Zóó wilde toen het Volk, en niemand had er tegen; Want vreeze (loot den mond, en allen waren vrij

In fchaduw van den boom der Franfche dwingiandij. 4

’% Was, Burger - Generaal! en, Burger - fchoorfteenveger | Zóó klonk het in de ftad, zóó klonk het in het leger,

Men kende geen Mevrouw noch Jufvrouw, Burgeres! Zóó noemde regtens toen de dienstmeid haar meestres.

En als fomwijl een klerk aan zijn’ patroon zou fchrijven , Hij wou diens dienaar niet, maar medeburger blijven,

Ja! moest te‘met een boef voor de achtbre vierfchaat ftaan , Hij fprak zijn Regters dan als Medeburgers aan,

sto DE TITELZUCHT.

» Zóó kan het langer niet” (dus srompelden de lieden

In ftilte mee elkaâr); „.de tucht en orde vlieden

Uit Kerk en Staat. Voorheen ?toen was ’t een gouden tijd!

Men gaf toen elk zijne eer, en kende geenen nijd,’

nat’ (zeide een oude Zeeuw) men noemde toen een”

» » Of meester-ambachtsman, of bouwer vanden akker, bakker,

„Eenvoudig baas, en hunne vrouwen fteeds , bazin.

» » Monfieur , Seigneur , Mijn - Heer, dáár was verfchil nog in,

„Slechts Ambtenaren en Regenten waren Heeren.

„» Men hoorde Dames als Meyronwen flechts vereeren ,

„En Jufvrouw was de rest, Nu zingt mten ééne les;

„tis: Welkom, Burger! Zeg, hoe vaart de Burgeres ?

„»„ Wie heeft het ooit gehoord ?°° Jal°* (wasderbestevaadren

Gemeene kreet) er is een Beter tijd aan °t naadren,

Ééns krijgt weêr ieder zijn. verloren regt terug.”

Men zwijgt: die ’t bardíte fprak, fchiet ijlings in een kuch, v

Die ‘fchoone tijd is dáár: en, els der ftarren luister

Zwicht voor den glans der maan , en ’t maanlicht-zelve duistec

Wordt bij den gloed der zon, wier komst de nachtvorftin

Met haren ftoet verjaagt uit ’s hemels morgentin 3

Zóó ftaat het rangverfchil in helter dag te pralen ,

Dan-eoit voorheen, Dan ach! mijn toonen moeten dalen,

Hetgeen ik win omhoog, verlies ik weêr omlaag.

Wáár zijn er dazen en bazinnen? is de vraag.

Wie wil zich meer Monfseur of wel Seigneur doen noemen? Er zijn (want zie! ik wil de waarheid niet verbloemen) Er zijn wel bazen en bazinnen; ja! genoege

Maar, als men uaar de.klok of naar wat anders vroeg, En dan de lieden met die titels aan wou fpreken ,

„Men zou bijna hun mond niet kunnen openbreken,

% Is alles nu Mún- Heer, Wat meisje door de trouw

_ Zich: aan een’ knaap verbindt, de Juffer wordt Mevrouw, Zoo dra zij dit begeert. Maar die miljoenen Heeren,

Die (talloos als het zand aan de oevers van de, meren) Gelijk een fprinkhaandrom het lieve Vaderland

Bedekken , zijn niet al gelijk in eer en ftand.

Dit is de knoopt Men heeft eenvoudige Mijn « Heeren , Maar ook Wel- Edele , Wel --EEl -Geftrenge Heeren,

Hoog - Wel. Geborenen..… Doch basta! Rijm en Maat Verwerpen elke lijst, die nu nog verder gaat.

nd

ed

\

DR TITELZUCHT» SIL

Men valt in aap van zoo veel titels op te tellen 5 En zulk een dor verhaal in verzen zaam te ftellen, Is ‘waarlijk san de ftraf vaa Sifyfus gelijk.

In geld was ’t voorgeflacht, wój zijn in titels rijk,

Wie was nu wijzer, zoo wij wel de zaak bevatten ?

Toen liet men aan zijn kroost: met eer gewonnen fchattens Nu laat oren eere na, die kapitalen kost.

Hoe. menige dukaac wordt daaglijks niet verlost, Die in de geldkist was gekerkerd door den vader; Omdat een iijdle trots den wuften zoon veel nader Gast aan het harte, dan het welzijn van ’t gezin! Hij zette op hoogen toon zijn wijs van leven in: Zijn titel bragt het meê. ‚Nu moet hij. alles offren Aan d'afgod van ’t Fatfoen, en laat zijn leêge kOffren Welligt nog vóór zijn’ doed zijn’ crediteuren na: Of loopt het beter af ; dan wil hij, hoe het ga, Zijn kindrsen (zoo-het heet) eene gducatie geven, . Om eeumaal op de baan der eer te- kunnen ftreven ; Alsof waarachtige eer aan titels is verknocht,

En als een broodjen in den winkel wordt gekocht.

Geen adel, darin ’t hart! geen eer, dan die wij - zelven Bezitten voor Gods oog ! Wgartoe zoo diep te delven, Zoo hoog te klimmen, zoo te grijpen om ons heen? Een edel mensch te zijn, zij onze trots - alleen !

Het zij de brave bij zijn’ voornaam zich hoort naemen, Of wordt als Heer gegroet; zijn deugden zal men roemen: Den wijze is dif genoeg, Gunt titels aan den zot:

Hij blijft hetgeen hij is, ook bij zijn fchittrend lot.

Of, Vrienden! zaagt gij nooit, op drukke kermistijden , Zich kindren met een’ fraai -gekleeden aap verblijden ? Ziet eens het grappig dier, dat fnaaksch In ’t ronde groet

Met zijn’ gepluimden, rijk-gegalonneerden hoed 3

Hoe danst het op de maat, gelijk een aap kan danfen! Dan ach! in wederwil van die geleende glanfen, Dat blinkend uiterlijk ; toch blijft Mijn» Heer een beest, Van aard niet anders, dan het altijd is geweest: En ’t fchittrend uniform, bij apen -ftal-en trekken, (*) Kan flechts der koapen lach en milden fpotlust wekken.

(*) Stal, grondwoord van (fallen of flellen , waarvan het afgeleide geffalte, dat Éénsbereekenend is met zijn grond-

woord ffal, Stal, voor beestenftalling , is hetzelfde woord in eene tweede beteekenis.

Si DE TITELZUCHT:

Maar ziet dien fieren leeuw , die zijne manen fehade 1 Hem zijn noch kroon , noch ftaf ‚noch ftar, noch mantel nut s Hij wil geen.Vorftentooi, Al is een hok zijn woning,

Zijn grootíche en kalme blik verraadt der dieren Koning.

Hij dwingt den eerbied af van ieder, die hem ziet;

Maar, fteeds zich -zelv’ genoeg, traagt hij die hulde niet,

Zóó blijft de Wijze groot, in ’t needrig kleed geftoken , En zonder eernaam door menigte aangefproken;

Zóó blijft de Dwaas een gek, al wordt hij diep gegroet, Daar ieder flechts zijn geld en titels hulde doet,

len z Maar —’ tmenschdom fchijnt , helaas! gedoemd om fteeds te dwa= “Het wil zich nimmer tot den middelweg bepalen, Men valt in uiterften, en worde een Jakobijn, Of wil een Vorftenflaaf en Adelvletjer zijn. Zóó betert zelden iets, hoe alles ook verander’ , En ’t eene zwakhoofd is zoo fchrander als het ander, Ik zeg het ouvergroot, en tevens onverkleind : Men wil geen titels meer , of, titels zonder eind,

Miüdelburg, 1828, A. F.SIPFLÉ. (*))

C°) De geachte zender honde het ons ten goede, dat wij zijoe fpelliog naar _de aigemeeu, vok ia dic Tijd(chrift, aangenomene veranderden. Redact.

UITWASEMING DER SLANGEN.

(BRANDES, Arch, des Apothek, Vereins. Bd, XXI. Heft 1. 1827. S. 82, 83.)

D. PAVALL vond, in eene ftreek, van Jirginië, onder een’ grooten fleen, ongeveer honderd ftuks der gevasrlijke racelflangen. In minder dan vijf minuten werd hij en zijn ge-- Jeider door den verdoovenden en ftinkenden reuk zoo onge- Ketd, dat zij elkander (lechts met moeite het gevasr konden mededeelen , waarin zij zich bevonden. Zij begonnen te bras ken , vielen bijkans in onmagt, en konden zich, met alle in- fpanning, flechts ter naauwernood uit het bereik van de uit- wafeming der flangen verwijderen, De betooverende kracht welke men wel eens aan de ratelflang toefchrijft, fchijnt dan in den fchadelijken dampkring gelegen te zijn, welken zij, door de uitwafeming uit de huid of uit den mond, rondom zich verfpreidt, en die haar het bemagtigen van hare prooi gemakkelijker maakc,

GROMWELK AL$ POLICIE- HANDHAVER, Zit

CROMWELL' ALS POLICIE-HANDHAVER,

(Bene nog ongedrukte Anekdote.)

ie gevolge van fchralen oogst , had zich eens, onder de zegering van CROMWELL, ongemeene duurte geopenbaard, hoewel van vroegere jaren nog groote voorraad in alle fchu- ren voorhanden was. Te Urbrsdge zag men, op eenen markt- dag , een deftig, achtbaar man rondkuijeren ‚die fchier al hee graan opkocht. De pachters hielden hem voor een’ make- laar, voor een’ opkooper, door’ kooplieden daartoe gemag- tigd. Hij had betaald , wat zij eischten, en, toen zij hem des middags onchaalden, zeide hij hun, elk in vertrouwen, dat kij, voor den volgenden marktdag , wederom op groote hoeveelheden commisfie had, en, wie de grooëfle aanbragt , boven den bedongen prijs nog op eene aanzienlijke premie _ konde rekenen, Thans werd Urbridge met graân overladen, Hij verfcheen; éen groote zak met goudftukken volgde hem , en hij kocht alles op. Hem, die de grootfíte hoeveelheid had ter markt gebragt, telde hij de toegezegde premie uit; en reeds wilde deze dankbaar zich verwijderen, toen hem de fijke koopman toeriep: Geef mij twee pence wekrom !’” Met een’ glimlach van onderdrukte fcherts werden hem deze door den pachter ter hand gefteld. Weet gij , waartoe gij die betaald hebt?” Neen!’ „Nu, zoo hoor! U houd ik voor den grooëften van al de fchurken,die hier bijeen zijn, en die twee pence zijn beftemd, om een’ (trop voor u te koopen ! Korporaal sTuBBs!”’ riep hij een’ van hen, die bem verzelden , toe, haal een’ ftrop, en knoop mij den fchurk voor dit huis op, dat hij allen deze vervloekte ACHANS tot toonbeeld ftrekkes want vervloekt zij hij, die den armen het brood onttrekt |°* En Korporaal sT uBs Ss deed, gelijk hem bevolen was.

/ DE ADVOCAAT EN DE MAARSCHALK,

De Maarfchalk vaN viLLARs wilde zich van de woning des Advocaats TurERRY meester maken ,die daarop dit ver- zoekfchrift bij den Hertog vAN ORLEANS, Regent van Frankrijk , inleverde: Mr. TuikrRy, Advocaat bij het » Koninklijk Geregeshof , neemt de vrijheid, met verfchul-

1 t ii

si4 DE ADVOCAAT EN DB MAARSCHALK,

digden eerbied, uwer K, H. kenbaar te maken, dat, near. „dien de Heer Maarfchalk van viLLARS geene vijanden meer te bevechten heeft, hij thans het ftudeervertrek eens „armen Advocaats belegert. Hij dacht zeker, dat de ves- » ting zich bij de eerfte opeifching zou overgeven. Maar de Requestrant heeft befloten , het grof gefchut af te wach- „tens eu dit grof gefchut is het bevel uwer K, H.”’ De Regent fchreef op den rand : „Heer Maarfchalk! breek dit beleg op; het zal het eerfte zijn” En de Advocaat bleef in het ongeftoord bezit van zijn huis, /

DE HERTOGIN VAN MARLBOROUGH EN DE ARTS,

D. Hertogin vAN MARLBOROUGH,Op zekeren dag , bij. beren Gemaal aandringende op het innemen van eene medi- eÌjn zeide tot hem,met dien nadruk , welke haar eigen was, en zich: bedienende van eene krachtige verzekering, in En- geland , ook bij lieden , boven de gemeene voiksklasfe ver- keven, niet ongewoon: Jk laat mij hangen,.zoo u deze s:drank geen goed doe 1" „Kom, Mylord #”” hernam Doctor GARTH, daarbij tegenwoordig , „flik hem fpoedig door: het zij op deze of op gene wijze ,gij zùlter zeker bij winnen 4”

hi)

DE KOE DES KARDINAALS DE BRIENNE.

(Mémoires inédits du Comte DE BRIENNE. Paris, 1827.)

D. Kardinaal DE BRIENNE, Aartsbisfchop van Zowlufe;, en eerfte Minister van Lopewijk XVI, was, van wege zijne flechte gezondheid, aan een melkdieet gebonden. Hij kad zich echter toegelegd, om de verfijningen der lekkerbek- Kerije‘obk op zog ftreng een’ leefregel toe te pasfen, Eene koe, zijne koe, volgde hem overal; en dit beest was z00 uitgelezen, als ‘de koe van een kerkelijk perfoon, de min eens Kardinaals en zijne lievelinge, behoort te zijn. Zijne Eminentie werd eens uitgenoodigd, ter bijwoning van eet onthaal, haar toegedacht; te welker gelegenheid (dic is eenê daadzaak) ) haar doperwten werden toegediend. Dic gebeurde vóór Pafchen, en dezelve kostten honderd kroonen het bhi

9

NAPOLEON EN DE PREFEKT. _$I5

Ad NAPOLEON EN DE PREFEKT, ha |

Na POLEON vorderde van den Prefekt der Departemen. ven, aan de Byreneën grenzende , eene ftatistieke opgave van alle de lastdieren, welke zich in dezelve in het algemeen en in elke gemeente in het bijzonder bevonden. Een ambtenaar bij de Prefektuur had al federt eene maand alle paarden , muilezels, osfen, en zelfs ezels, opontboden, zonder met den moeijelijken arbeid te kunnen klaar komen , toen de Prefekt hem, in tabellen verdiept, aan’ zijne fchrijftafel wond zitten. Waar breekt gij uw hoofd mede?” riep hij uit: Ziet gij niet, dat deze belagchelijke aanfchrijving haar aanwezen alleen aan een’ zwaren droom van het Mimis- terie verfchuldigd is ? Dat dezelve geen doel of mut heeft? Gij hebt u veel vergeeffche moeite gegeven; men zal waar- fchijnlijk, uwe ‚ftatistieke opgaven met geene inzage verwaur- digen. Laat kijken : hoe zien er de kolommen ait? Goed Vraag flechts; ik zal antwoorden.” Osfen ?” —„; Schtijf; vijftigduizend vierhonderd - vijfentachtig.” Paarden #”*

Eenentachtigduizend tweehonderd drieëndertig.” „Mail. ezel 2” Vijfentwintigduizend zeshonderd,” „Egels?

Zoo veel gij wilt.... Honderdduizend... Verzeget tet papier, en verzend het.” En

Deze ingebeelde getallen werden , zoo als niet misfen kon. de, in de algemeene berekening opgenomen, en aan NAP O-=

LEON voorgelegd , die er met den vinger bij ftaan. bleef , en daarop aan den Minister fchreef: „Doe den Prefekt van **® weten, dat zijne opgaven zeer apocrijf zijn , eu varder van hem, de oorfpronkelijke tabellen der gemeenten, welke bij hem moeten zijn ingekomen, onverwijld over te maken.’ De roekelooze Prefekt, zich met ongenade en afzetting bee

dreigd ziende, maar gelukkig wel (taande met den Minister , vermeldde nu aan denzelven de ganfche toedragt. der zake; eaf

deze wist het zoo te beleggen, dat hij NAPOLEON een’

Elimlach afdwong, en de Prefekt zijnen post behield,

ob ET RE Ne DE GRIJSAARD OP HET EILAND IIYDRA,

XVII.

L ftond op teile rotfen , diep onder mij den vloed Daar fteeg mijn ziel naar boven in RAERD vrije moed.

Zi6 DR GRIJSAARD OP HET EILAND HYDAA,

Ik liet mijne oogen weiden, en ftaarde heinde en veer:

„Zoo ver, zoo ver zij reiken , geen flaaffche. keten meer ;

Zoo ver, zoo ver zij reiken, zij zien geen halve-maan „. Maar ’t heilig kruis op bergen, op mast en torens ftaan 5 Zoo ver, zoo ver zij reiken, verheft zich elke borst

In één geloof en liefde, en de eigen vrijheidsdorst 5

En alles , wat ons kluistert, en alles, wat ons drukt, Wat éénen flechts bekommert, wat éénen flechts verrukt ,

‘Wij offren ’t aan de vlammen, wij werpen *t in den vloed

Die woelt door aller harten, in éénen heilgen gloed.

k Zie vrije fchepen zweven de trotfche zeegolf bruist

Is ’t vrijheids lieflijke adem, die in de zeilen fuist?

Heil u en uwe reize | Heil uwen fchoonen last !

Heil uwe vlag en wimpel! Heil u, van kiel tot‚mast f

Gij klieft de breede baren om een onfchatbaar pand ;

Gij haalt de bloem der zege het loon der heldenhand, Het dondert in de verte is ’t onzer ftrijdren groet;

Of is ’t der golven branding, die ’t rotsftrand zuchten doet? Het hart dreigt mij te barften, bij dezen dondertoon

’k Ben te oud en ftram ten ftrijde , en acht ik heb geen’ zoon. Naar WILHELM MÜLLER,. J.W. UNTEMA,

EE \

AAN A. He G,, NA HET LEZEN VAN EEN ARTIKEL IN HET ADVERTENTIEBLAD. (*)

Gi wakkre leden van het zwarte Aanfprekerszild , Dat van de dooden leeft en dood is voor het leven, Slechts van begraven droomt, en tijd en krachten fpilt, Om, wat aan de aard’ behoort ‚aan de aard’ terug te gevens Wat waant gij, dat de geest tot uw gebied behoort? .…

„De vrucht, waarop gij aast, zal fteeds uw doel befchamen;

Haar waas blijf onbefmet, haar glans blijft onverftoord :

De boom zal langer ftaan , dan gij en ik te zamen.

‘“‘Befchermd door 't Algemeen , wordt hij vergeefs belaugd 5 En magtloos is 't infekt , dat aan zijn’ wortel knaagt !

7 J. W. UNTEMA. CS) , veeve dezer Letseroefsningen , die , van maand tot maand nìietiger en

« Ellendiger wordende, haar fpoedig toenemend verval en aanftaauden doed e‚ maar al te Íuid ea klaarblijkelijk verkondigen.” IN

rei he |

MENGELWERK.

LAATSTE ANTWOORD VAN 8. MULLER AAN Ge Hs VAN ii OENDANS |

Weleerwaardige a en zeer geleerde” Heer!

Orson onze leeftijd geen gefchilvoeren tusfchen Prô- testantfche medebroeders duldt , en mijn karakter mij daarvan atkeerig maakt „zoò zie ik mij nogtans door ‘uw antwoord op mijnen brief in de noodzakelijkheid gebragt, om andermaàl in het openbaar tot u, en helaas ! gedeeltelijk tegen u fpreken. Gedeeltelijk zeg iks want het is er verre af,

dat mijn antwoord in alles wederleggend zou behoeven wezen. Ik mag integendeel beginnen met mijne blijdfchap it te drukken , dat ik mijn oogmerk niet geheel heb ge- mist „maar door mijn fchrijven aan u iets heb mogen bij- dragen om HESSELINK als Godgeleerde en Schrift verklaarder meer naar waarheid te doen kennen; en ik verheug mij, dat UEw. , naar aanleiding van mijne bes denkingen , den afgeftorvenen in een licht gefteld heeft , waarin ik hem desgelijks gaarne befchouw. UEw. aar- zt toch niet, rond en ruiterlijk te verklateti , (bl, 475) 5 dat HESSE LINK aan het Goddelijk gezag des Bij- bels ‘én het pofitief karakter des Christendoms geloofde."”

Deze verklaring is mij genoeg , daar ik bîllijkerwijze niets meer van u vergen of verwachten kans ja, ik reken’ de zaak in gefchil tùusfchen ons nw dan ook afgedaan en voor altoos geëindigd. Immers, wat UEw. er verder bijvoegt, dat namelijk „diezelfde waardige man zich hier en daar in zijne uitlegkundige grondbeginfels , en in de toepasfing daarvan op onderfcheidene Bijbelplaatfen , voor- al door de zoogenoemde nieuwe: Hervormers in Duitsch- land van die dagen heeft laten verleiden tot” verklarin- gen , waardoor hij, al$ men ze op zichzelve befchouwt , in de verdenking van Neologie valt,” dît behoeft geen

MENGELW, 1828. NO, II. Oo

Pdf

\

318 LAATSTE ANTWOORD VAN S. MULLER

punt v van tegenfpraak tusfchen ons te zijn. Wij fchifnen

toch nog al te werfchillen in de naauwkeurige bepaling der beteekenis van het woord Neologie, en er is dus

misfchien geen regtftreekfche grond, om in de uitzonde-

ring , door u gemaakt, eene beleediging voor de nage- dachtenis van HESSELINK te vinden. En wat uwe verklaring betreft wegens den oorfprong van deszelfs be- paalde begrippen: over fommige punten, hieromtrent zal wel voldoende geacht*worden, wat ik ftraks aangaande ?s mans vorming: naar waarheid denk op. te geven. Daardoor toch hoop'ik duidelijk aan te toonen, dat,

‚welk gebruik hij ook van Duitfche gefchriften, en met

name van TELLER’s Wörterbuch, gemaakt hebbe, de grond van zijne. overeenftemming met dezen Schrij- ver veel hooger, dan in den invloed van denzelven , of van andere Dwitfchers , moet worden gezocht.

Doch. zoo zeer ik mij over deze uwe ondubbelzinnige en gunftiger verklaring aangaande mijnen hooggefchatten Leermeester verheug, evenzeer meen ik reden te heb- ben, om mij over de wijze en den toon te bedroeven , waarop UEws; mijnen brief heeft beantwoord. Zoo UEw. zich met eene duidelijker ontwikkeling en voorftelling van uwe denkbeelden over HESSELINK vergenoegd had, zou ik op zaken van minder belang , waaromtrent ik wel- ligt van u mogt verfchillen , niet gehecht , en het woord piet wederom genomen hebben. UEw. heeft echter goed. gevonden, uw gevoelen met gronden te ftaven , die wei- pig vereerende ‘zijn voor de nagedachtenis van den man, wiens eer mij zoo na san het harte ligt, eu bij deze ge- legenheid teedere onderwerpen, die tot ons gefchil in gee= ne, of flechts ‘in eene verwijderde betrekking ftaan, op eene wijze aan te. roeren, die niet dan onaangenaam , ja grievend voor mij zijn kan. Het zal dus gewisfelijk noch U, noch ook de lezers van onze ftukken verwonderen,

, dat ik nog eens , en wel vogr de laatfte maal, de pen op-

vat, om u mijne meening hierover te zeggen. Er is in uw’ geheelen brief geen enkel punt, waarop ik mij niet voldoende meen te kunnen, regtvaardigeu, jn

| AAN G. H. VAN SENDEN, 519.

waarbij ik u niet denzelfden hoogen en foms fpottenden toon zou kunnen tegenvoeren , welken UEw. tegen mij gelieft te bezigen; doch hoe gemäkkelijk valt het, de verzoeking tot zulk eene beantwoording te overwin- nen, zoo ik bedenk, welken geest de toeftand der Pro- testantíche Kerk in onze dagen vordert, zoo ik mij de waarde van het ambt, dat ik bekleeden mag , voorftel „en mij::mijnen ontflapen’ Leermeester vertegenwoordig , die ten::allen tijde ,‘en ‘ook in zijnen ftrijd met zijn’ onge Hoéfnden aanvaller, naar het voorbeeld zijns Heeren, niet Ichold, als hij gefcholden werd. Ik wil u dus-liever de ‘eer van menigen. gevoeligen uitval laten, dan mij in gelchillen verdiepen „die geenerlei nuttigheid aanbrengen 5 en: ik gun.'u gaarne. de zelfvoldoening ,.dàt ik u op on- devfeheiderie bedenkingen :alle anfwaord fchuldig gebleven ben. Het zij mij flechts vergund ‚met weinige woorden voor anderen aan te taonen , dat ik niet uit onwetendheid en: opbruifende drift gehandeld heb-, toen ik de verdedi- ging van HESSELINK op mij nam ; maar daarin me behoorlijke kennis van zaken en: bezadigdheid ben te-wer gegaan. En bijaldien het mij niet mogt gelukken, u en anderen van de gegrondheid mijner redenen te overtuigen , zoo voed ik nogtans de hoop ,dat een Christelijk Publiek in mijn antwoord den geest'van onpartijdigheid , kalmte en liefde niet zal misfen, die in mijne oogen meer geldt dan de lof van kennis en vernuft , en dien ik , met mijne zoo vaak. miskende , maar nogtans vrome Vaderen , zoo ongarne van het wezen des Christendoms affcheide.

“Het behaágt UEw.,in-uw waarlijk fchoon en. mensch- kundig tafereel, ‘de dankbare gehechtheid van eenen Dis- cipel aan zijnen Leermeester voor te ftellen als ligtelijk overgaande Ì in eene bijna flaaffche afhankelijkkeid en blin- de voorfngenomenheid , en daarin te mijnen aanzien , hok- wel met de- meest vleijende woorden, en mij. zelfs als verontfthuldigende , echter vrij onbewimpeld, den grond soor mijne verdediging van HESSELINK te zoeken. ‘Fot die oredelmoedige onderftelling , welke ik in uw ant- khad weinig verwacht had, meen ik nergens gegronde

Oos

Kd

zo LAATSTE ANTWOORD VAN S. MULLER

reden gegeven te hebben, Ik zal op dezelve echter goense zins antwoorden, zoo wel omdat het zonder beroep op eigene vastheid, en dus zonder onbefcheidenheid , moeijelijk zou kunnen gefchieden, als omdat ik mij over« tuigd mag houden, dat zij bij niemand, bij wien mijn perfoon en denkwijze van nabij bekend mogen zijn , eenig- . zins zal wegen, te meer omdat die onderftelling , wil« lekeurig vermoeden voor bewijs aannemende , geene pun- ten aanbiedt, waaraan de wederlegging zich zou Kunnen hechten. Alleen dit moet ik u herinneren dat een Pre- dikant, die niet tot de Doopsgezinden behoort , bij hét bevreemdend ftilzwijgen van deze, eenige wederleggende aanmerkingen op de bewuste plaats in uw weik aan de Redactie dêr Letteroefeningen ingezonden had. Dit be- ‘rigt, dat ik vóór de verfchijning van mijnen brief te uwet kennisfe gebragt heb, zou u hebben kumnen doen zien, dat men juist niet tot het Doopsgezinde Kerkgenoot{chap behoeft te behooren , om uwe gezegden als krenkend voor de eer vaa HESSELINK Op te vatten en daarvoor op te treden; terwijl het u tevens ten bewijze had moeten verftrekken , dat ik gedrongen, geworden ben, om als ‘de naaste aan den afgeftorvenen , openlijk voor hem op te komen, hetgeen ik anders, om meer dan ééne re- den, welligt nog zou hebben nagelaten.

Ik moet een enkel woord hierbij voegen over hetgeen desgelijks meer bepaald mijzeiven betreft. De wijze toch, waarop UEw., bij de aanhaling der woorden van den Hooggeleerden Heer HER INGA, en vervolgens over en tot mij fpreekt, zou den lezer „die op uwe redenering af- gaat, in den waán kunen -brengen , dat ik niet (lechts een vreemdeling ben op het gebied der theologifche letterkande van ons land, maar dat ik mij ook , hetzij uit gebrek: aan doorzigt, of om andere redenen „door verkeerde opvatting uwer woörden , aan onregtvaardigheid jegens u heb {chul- dig gemaakt. UEw. noodzaakt mij hier tot de verzeke- sing ;dat de beoordeeling van den tweeden druk van He s= SELINK’s Woordenboek zoo wel, als de bijvoegfelen ‘en aanmerkingen op hetzelvc, in de Theologifche Bìblioe

AAN C. H. VAN SENDEN. Sar

heek, mij zeer goed bekend waren, maar dat ik even- wel niet geaarzeld heb, mij op de woorden van den Stichtfchen Hoogteeraar te beroepen, en dat ik ook nog niets van dit beroep terugneem, nu ik door u ben onder- rigt geworden dat de bovengemelde ftukken van .den- zelfden beroemden man afkomftig zijn. En waarom? Om de zeer eenvoudige reden , die UEw. fchijnt voorbijgezien te hebben, dat men, namelijk , de exegetifche aanmerkin= gen van den Heer HERINGA op veleartikelen van HE s- ISELINK's Woordenboek, onder anderen op het door u aangehaalde van Koning, zeer wel kan toeftemmen, zonder’ daarom in diezelfde artikelen, met u, fporen van „Dwuitfche Neologie te vinden. Het fpijt mij van achtce ren, dat ík mij op het oordeel- van den hoogvereerden man beroepen heb, daar het herhaalde nocmen van zijnen naam in ons gefchil hem voorzeker niet welgevallig zijn kan , weshalve ik mij ook in dit antwoord van alle beroep op iemand, zoo veel mogelijk, onthouden zal 3 dôch ik vind mij

_verpligt te herhalen , dat ik in geenen deel: beweerd heb,

\

gelijk men uit uwe voorftelling der zaak moet opmaken 4 dat HERINGA MEt HESSELINK overeenftemt ; integen- deel heb ik eene plaats aangehaald , waarin hij van de- zen ten eenemale verfchilt ; maar hierover heb ik mij ver- heugd, dat een man, die in allen opzigte zoo: hoog „als de Uzrechtfche Hoogleeraar , zijnen Doopsge- zinden medebroeder. over deszelfs afwijkend gevoelen we- gens de Bezetenen niet zal verketteren.

Ook doet het mij leed , dat ik in mijnen brief van wijlen den Hoogleeraar REGENBOGEN heb gewag gemaakt. Zulks is aleen gefchied in de vooronderftelling , dat uw oordeel over dezen Godgeleerde en deszelfs neologifche gevoelens en gefchriften niet zoo geheel zou verfchillen van dat der Heeren - NPEIJEN DRRMOUT, (Gefchiedenis der Nederlandfche

. Hervormde Kerk , IV. bl. 434 , 553 > en 556, regel 14 v.

b.) datde redenering van die beroemdeSchrijvers (bl. 434.) ook in uw oog genoegzaam zou verklaren , waarom die ge- fchriften op verre na niet zoo veel opzien verwekt heb- ben als het Woordenboek van HESSELINK, en dat

_de Recenfie der Christelijke Godgeleerdheid naar de be-

SE

z82 LAATSTE ANTWOORD VAN S$. MULLER

hoefte van dezen tijd, zoo ik meen van SORGER af» komftig, (Theologifche Bijdragen , TI. bl. 276—3923) wel een Tegenfíchrift zou mogen heeten; doch ik zie vit uwen brief, dat UEw. hieromtrent van een ander gevoelen is.

„Wel verre dus van u eenigzins het regt te willen betwis-

ten, om in uw werk op dit uw eigen oordeel af te gaan,

neem ik de vraag,in mijnen brief geuit, gaarne terug ; u

tevens betuigeride , dat ik aan, wijlen den Heer REG Ë N-

BOGEN in geenen deele de eervolle plaats zal misgun-

nen, welke UEw. hem in het vervolg van uwe Gejchie- denis belooft.

En zoo gaarne ik deze vraag terugneem ‚zoo gereede- lijk geef: ik u gewonnen, wat UEw. bl. 473 en 474

over het verkeerd verftaan van uwe uitdrukkingen zegt5

want de regel is mij heilig , dát een ieder de uitlegger is van zijne eigene woorden, en gaarne beken ik, op dit punt niet mijne wederleggende aanmerkingen olie ‘moeite vêrloren te hebben. Doch van waar dit misver- ftand, dat in de oogen van het Publiek inderdaad belag- chelijk zijn moet? Het is u bekend , dat ik mijnen brief , vóór de afzending, aan het oordeelt van twee kundige Godgeleerden onderworpen, en, na uw algemeêh en on»

bepaald beklag over verkeerde opvatting van deletter uwer

gezegden, (mij in een’ partikulieren brief medegedeeld) deze proef, op uw eigen verzoek, bij rwee andere des- kundigen herhaald heb. Deze vier mannen nu, (waarom

‘der één Doopsgezinde en één Hervormde) wier met roem

bekende namen bij u nogal zouden wegen, en op wie geene verdenking van partijdigheid hechten kan , waren

van oordeel, dat ik uwe woorden, naar derzelver za-

menhang en letterlijke beteekenis , zeer wel verftaan en u in geenen deele verongelijkt had. Uit dien hoofde aarzelde ik ook niet, mijnen brief op dit punt, in weerwil van uw geopperd bezwaâr, onveranderd te laten afdrukken, mij met de gedachte troostende , dat ik mij toch ín geen kwaad gezelfchap. zou bevinden , bijaldien ik in de regte ‘opvatting van uwe woorden mogt mistasten. Dit berigt had u toch wel op het denkbeeld kunnen brengen,

òf de grond van mijn misverftand ook welligt in eenige

|

5 AAN G. H. VAN SENDEN. : $a8

onduidelijkheid van het door u geftelde magt gelegen zijns : doch UEw. fchijntezjch zelfs de. mogelijkheid hiervan niet te hebben kunnen verbeelden. Ik wil op het bewijs , daar u voor de duidelijkheid van uw berigt aangevoerd ; liefhe niet hechten, want ik zou.het door foortgelijke tegenbe- wijzen kunnen ontzenuwen =— en hoe onkiesch zou det niet wezen ! neen, liever wil ik u zeggen, dat andere der zake kundige mahnen,aan wie ik de geheele plaats in uw boek naderhand heb voorgelegd, zwe verklaring , als de eenige ware, tegen mij verdedigd hebbetí. Doch wat hebben deze er als uit éénen mond bijgevoegd? Dit, Eerw. Heer, wat mij na het lezen van die verklaring dadelijk voor den geest gekomen is, eh ‘wat, mijns ach- tens, ieder opmerkzaam lezer van uw gefchrift moet in- vallen , dat UEw. zich in allen gevalle onduîïdelijk ' heeft _ uitgedrukt. Bovendien waren genoemde beoordeelaars met mij van gevoelen, dat deze geheele aanmerking op het Woordenboek van HESSELINK, als in fommige arti kelen een’ Doopsgezinden Schrijver verradende , daar ter plaatfe ongepast , ja een Aors d'oeuyre is, Indten ik mij niet fchaamde, nietige letterzifterijen , waarin jk hier zou moeten treden, onder de oogen van een kundig en be- fchaafd Publiek te brerigen , zou ik mij vleijen , de ge- grondheid van deze mijne aanmerking ,eok voor den op» pervlakkigften lezer van onze ftukken , duidelijk te kun nen maken ;doch ik zal mij vergenpegen met te zeggen, dat UEw. , als Apologeet alleen met neologifche begrip= pen , geenszins met de bijzondere gevoolens van cen be-

paald Kerkgenootfchap, en. dus ook niet met de Doops-

gezinde ftellingen: over Doop en Zed, te doen had en dat derhalve uwe bedoelde , maar onduidelijk uitgedrukte aanmerking Op HESSELINK ’s Woordenboek in uw werk niet past en niet kon worden verwacht, maar vole komen zou pasfen in eene Gefchiedenis der Sehriftvere klaring , mits dezolve behoorlijk geftaafd ware. | Doch ik kom tot HESSELINK, Een tot de be- fchuldiging , welke het mij fmart , dat UEw. , bij de zui vering zijner nagedachtenis van de blaam eener wezenlijs

hi)

so4 LAATSTE ANTWOORD VAN S, MULLER

ke Neologie , thans met dubbele kracht op den voorgrond plaatst. Het is eene befchuldiging , ‘welke zijn zedelijk ‘karakter wel geheel onaangetast laat, maar hem als zelf. ‘denker en.Geleerde in een ongunfiig licht ftelt, en daarom niet geheel door mij mag worden voorbijgegaan; want het is toch niets minder, -dan gebrek aan vastheid en on- afhankelijkheid in onderzoek , wat UEw. hem te last legt. Daardoor ftond hij, naar uw gevoelen , eensdeels te veel onder den invloed van de begrippen zijner Kerkelijke Ge- .zindte en liet zich door nieuwere Duitfche Hervormers verleiden, en was hij anderdeels weifelend, of inconfe- quent , en kwam das fomtijds niet zoo rond en ruiterlijk voor waarlijk Bijbelfche denkbeelden uit, als hij had be- hooren te doen. Ik moet bekennen, Eerw. Heer, dat UEw, in deze woorden mijne liefde. tot mijnen Leermees- ter op de proef ftelt; maar ik zal mij vergenoegen met eenvoudig te verklaren , dat men waarlijk als Discipel de gebreken van den afgeftorvenen' niet behoeft voorbij te ‘zien , te bemantelen, of zelfs als deugden over te ne- men en bij zijne gevoelens te zweren , (bl. 455) om te weten , dat hij juist daarom zoo veel eerbied verdiende, dat hij met bezadigdheid en nederigheid zijn’ eigen’ weg koos. Het is inderdaâd opmerkelijk , dat UEw. in HE s- SRELINK iets ontkent, ’t geen men altijd als een’ bij zonderen karaktertrek in hem befchouwd heeft; terwijl dit toch in gefchriften over hem na zijn overlijden dui- delijk genoeg is aangetoond. Zijne geheel eigene wijze van onderzoek in alle vakken van weteníchap , door hem behandeld , waarbij hij nooit begon met angstvallig dege voelens van anderen te raadplegen ‚maar daarmede eindig- de, ftaat hiervoor borg. En indien het nog noodig wa- re, in dezen ‘bewijzen bij te brengen, zou ik meenen te kunnen volftaan met mij te beroepen op de wijze, waar op hij b. v. de befpiegelende wijsbegeerte en de natuur- kunde beoefend heeft. Zijn verlaten der hoog gevierde fchool van LEIBNITZ en woLrF, waarin hij zelf was opgeleid geworden, en zijne latere beftrijding van het

niet min gevierde flelfel van. KANT, moge het eerfte

AAN Gs H. VAN SENDEN. 525

voòldingen ; terwijl de beroemde vAN SsSWINDEN, ine dien hij nog leefde, met meer klem dan ik vermag, ten aanzien van het laatfte, de vereerende getuigenis gaarùe zoy herhalen , waarmede hij meermaten , onder anderen , de bekende weterweegkundige ontdekking van HES SR- LINK, als eene heerlijke proeve van gelukkig zelfden- ken en afwijking van het aangenomen gevoelen gewoon was te roemen.

Doch ik gevoel, dat zulk eene algemeene aanwijzing van ’s mans oorfpronkelijk vernuft toegeftemd , en lijgte- lijk zou kunnen gerekend worden te veel te bewijzen , terwijl men echter in bepaalde punten zijne onafhanke-” lijkheid van anderen zou kunnen blijven in twijfel trek- ken, en ik moet dus wel terugkomen op hetgeen bij u de hoofdzaak is, op de afhankelijkheid namelijk vooral van den invloed der nieuwere Duitfche Godgeleerden, “waaronder hij, naar uwe meening , zou hebben geltaan. _ De geheele vormingsgefchiedenis van HE sSE LINKfchijnt u daarvoor een ontegenzeggelijk bewijs te zijn; zoodat het u gemakkelijker is te begrijpen , hoe hij nu en dan van dien geest der Duitfchers befimet worden, dan hoe hij dien geheel ontwijken kon.” Vergun mij , Eerw. Heer , hier de opmerking te herhalen zoo menigmaal door nfj-- zelven gemaakt, bij alle mijne liefde voor de zooge- noemde pragmatifche gefchiedenis, dat het gevaarlijk is , de verfchijnfelen , die men in de zedelijke wereld ont-

dekt, of meent te ontdekken , aan ftellige oorzaken toe te fchrijven , door op fommige omftandigheden te hech- - ten, die dikwijls meer fchijn dan wezen bezitten, en daaruit gevolgen af te leiden , welke zeer natuurlijk en alzoo ligt noodzakelijk fchijnen, maar toch de vrij- heid der menfchen niet mogen omverre werpen. Ik ver- beelde mij, dat ook op uwe redenering uit HESSE LINK’s vormingsgefchiedenis deze opmerking toepasfe- lijk zou kunnen zijn , en dat, bijaldien de historifche be= rigten ook in allen deele juist en volledig waren , de ge- volgtrekking toch nooit meer , dan eene onderftelling , of waar{chijntijkheid , zou wezen. Nu mag ik echter niet ver»

za6 LAATSTE ANTWOORD VAN S. MULLER

bergen , dat VEw. niet in allen deele behoorlijk onderrigt ís geworden, vof althans fchijnt te wezen 3; want UEw. zal het mij niet ten kwade duiden , dat ik , die tot re s- " SELINK in eene zeer. naauwe betrekking geftaan heb, an mijne kennis wegens zijne varming als Godgeleerde meer waarde hecht, dan aan de betigten, die UEw. aan- gaande hem ingewonnen heeft, Immers UEw. fchijnt het daarvoor te houden (bl. 470), dat hij ook de #heodogi- Sche lesfen van de H. H. Profesforen der Groninger Hoo- gefchool bijgewoond ,en níet atleen het naburige Lingen , maar ook Akademiën in Dwftschland bezocht hebbe, om de denkwijs der Duitfchers in dien tijd te leeren kennen, waarvan het eerfte en laatfte op eene dwafing berust. : HressrrIiNkK heeft geen ander Godgeleerd on* derwijs genoten, dan wat de kweekelingen van het Doops- gezinde Seminarium destijds hier ter ftede ontvingen 5- hij is aan geene Duitfche Akademie geweest, en heeft zich Slechts voor korten tijd naar de doortuchtige fchool te

Lingen begeven, niet, gelijk men uit uw verhaal moet

opmaken, om de Godgeleerde begrippen der Hoogleer- . aren aldaar te beproeven, maar uit dankbare gehechtheid aan zijnen voortreffelijken Leermeester in het Natuur- regt , wijlen den miskenden en te Groningen ien VAN DER MARCK:

‚Naar die kennis nu, welke ik van measte rakter, opleiding en denkwijs verkregen heb, kan ik mij zeer wel verklaren , dat en hoe hj, ook zonder den invloed van nieuwere Duitfche Godgeleerden , tot -ve- le begrippen „onder anderen ook tot het bewuste gevoelen wegens de Bezetenen in het N. V., gekomen is. Het wordt mij, in weerwil van uwe breede uitweiding over de zoo bekende gefcHliedenis van dit gevoelen, zelfs hoe langer zoo waarfchijnlijker dat FARMER de man ge- weest is, die door zijn werk on Demoniacs , Wier te lan« de reeds verfpreid,eer SR MLER in 1776 de Hoogduit- Jche vertaling daarvan met eene Voorrcde voorzag, aan de begrippen over dit punt bij verfcheidene Godgeleerden éene andere wending, of hever meer vastheid ,-gegeved

a

AAN G. He VAN SENDEN.. 527

heeft. UEw. zegt (bl. 470) vrij ftellig: „Dat nu HE se SELINK zijne begrippen over de Bezetenen even min van zijne Leeraren aan de Groninger Hoogefchool, ala bij oAST-ERBAAN; maar vooral van TELLER C. fa overgenomen. heeft, is vrij zeker, ook uit de reeds op= gemerkte, meer dan toevallige owfweenkomst tusfchen der . Hoogleeraar van Amflerdam en den Proost van Berlijn.” Maar wat zal UEw. antwoorden op de verzekering , dat ik niet de vroeger vermelde Disfertatie van sgM- LER ,mâar het werk van FARMER, en niet n4ar de Ne derduttfche vertaling , maar in het oorfpronkelijke , aan- gehaald vind in de. theologifche dictaten van wijlen Prof. OOSTERBAAN, op wien UEw. zich ter flaving van uwe meening beroept, die voor mij op de tafel liggen ; ja wat meer is, dat ik in die dictaten geene gndere dénk» beelden nver de Bezetenen lees, dan die van den Engele Jchen Schrijver? Een bewijs, dat HESSELINK, ine ‘dien hij al dit gevoelen van anderen moest leeren, niet bij Duitfchers behoefde ter fchole te gaan, daar hij het bij zijnen Mollandfchen Leermeester kon vinden.

Bij uwe denkwijs over meergemelden Godgeleerde houdt UEw. zich dan ook overtuigd, dat hij de bekende Doopsgezinde ftellingen over Doop en Eed in lateren tijd alleen voorftond, omdat hij dezelve met de moedermelk ingezogen had, Er behoort veel vrijmoedigheid, ja nog wat meer toe, Eerw. Heer, om zoo iets op den toon, van verzekerdheid te durven beweren. Niet dat ik zou willen ontkennen, dat de ftelling , waarvan UEw. hier uitgaat, pfychologisch gefproken , veelal. waarheid bes FP Ist; maar hierover verwondêr ik mij, en hierover zal sèder onpartijdig lezer, tot welk Protestantsch Kerkge= nootfchap hij ook behoore, zich gewisfelijk met mij ver« wonderd hebben, dat UEw. dezelve alleen op de gevoes lens der Doùpsgezinden toepast; terwijl ik vooraf reede vooronderitellen rag, dat UEw. dit gezegde geenszins ‘omtrent uwe gehechtheid aan het leerbegrip uwer Kerk zou willen doen gelden. Waar zal het toch heen met uwe berigten over desbegrippen, door onderfcheidene Godgeleerden voorgeftaan, zoo UEw. in ’t vervolg van

X28 LAATSTE ANTWOORD VAN S. MULLER

tijd te dezen. aanzien ftreng confequent blijven wil * Het

zij mij bovendien vergund u te vragen, of de beïde ge- noemde Doopsgezinde gevoelens, naar uwe gedachten, op zichzelve dan ook zoo ongerijmd zijn ; dat derzelver aanneming alleen uit blinde gehechtheid aan voorouderlijke leer en gezag kan worden verklaard: ?

“Doch, hoe groot of hoe gering de invloed van ar s-

SELINK’8 geboorte, oplgiding en karakter op zijne God-

geleerde begrippen ook moge geweest zijn, hij behoorde tot een Kerkgenootfchap , waarin hij niet behoefde te fchromen , voor dezelve vrijmoedig uit te komen; ea zoo UEw. dit in het oog gehouden had, zou UEw. den

man gewisfelijk niet verdacht hebben , van niet rond en

ruiterlijk in de ontwikkeling en voorftelling van zijne ge- voelens te hebben gehandeld, indien ik althans gebrek

‚aan openhartigheid, bij betere of andere overtuiging , in ‚uwe woorden moêt vinden, Het is hier niet de vraag ,

of het artikel , waarbij UEw. deze uitdrukking bezigt, exegetisch goed, en in allen opzigte te verdedigen zij Chetgeen ik niet zou willen beweren) ; maar dit ontken ik met volkomen ‘zelfvertrouwen, dat HESSELINK daar ter plaatfe onder eenige billijke verdenking ligt van bedektheid of gebrek aan openhartigbeid.

. Mijne volgende aanmerking betreft de redenen, door welke de vermelding van HESSELINK in uwe Ge/chie- denis , op den weg door u ingellagen , verdedigd wordt.

In weerwil van al hetgeen door u is bijgebragt , ben ik

nog altoos van gedachte, dat in een boek als het uwe, « welk een beredeneerd verflag geeft van de beftrijders der Christelijke Openbaring , een ieder, die er in voor- Komt , gefchandvlekt flaat, ten zij men wel duidelijk de redenen vermeld vinde , waarom van hem gewag gemaakt wordt; even als men zich ongaarne genoemd ziet naast En met lieden, die ter flechter naam ftaan, ten ware er duidelijk worde opgegeven dat zulks bij tegenftelling ge- fchiedt. Deze tegenftelling nu vind ik wel eenigzins maar nict genoegzaam ter bêwuste plaatfe, en ik zou mij aan oneerbicdigheid meenen fchuldig te maken , zoo ik Seraf

AAN C. H. VAN SENDEN. « 529

‘en Duivel, Jehova en Beêlzebul- (het zijn uwe voorbeel. den) op zulke. of foortgelijk eene wijze wildè zamenvoe- gen, als UEw, de nameh van BAHRDT EN HESSE LINK verbonden heeft. Intusfchen wil ik, na uw ant- woord , gaarne gelooven, dat die zam voeging meer eene Formula transeundi is , dan eene bedoelde gisping , waar= _ in voor het gevoel van ‘den dankbaren Leerling alleen iets ftuitends gelegen is, Doch dat de waardige man door de wijze „waarop UEw. over hem fpreekt ‚in een ongunftig licht voorkomt, dit hebben ook de Recenfenten van uw, werk gedacht, die hem. met eenen -DoORNIK en andere lieden ván dat flag op ééne lijn gefteld hebben ; en dit-is, insgelijks het gevoelen van den mij geheel onbekenden be- oordeelaar van BREDIES, die (opdat ik dit in ’% voor- bijgaan tegen uwe onkiefche verdenking op bl. 464 aan- metke) even min iets van ‘mijn voornemen wist, als ik van het zijne eenige kennis droeg. UEw.vindthet vreemd dat niemand zich vóór.ruim twintig. jaren de zaak van HESSELINK heeft aangetrokken , toen de Hoogteeraar - VPE op dezelfde wijze over hem {prak: ik voor mij. acht der waarheid nader te zijn, zoo ik juist in dat ftile. zwijgen een bewijs vinde voor de gematigdheid zoó wel van HESSELINK, die toen nog leefde, als van. de Doopsgezinden in *t algemeen, die door u, ter zelfde plaatfe (bl. 477) , over hunne zoogenoemde geneigdheid tot twister „en over kwalijk geplaatften ijver , vrij fcham- per bejegend worden. Doch het is immers nièt hetzelfde of: in eene: algemeene Kerkelijke Gefchiedenis de gevoelens. der onderfcheïdene Schrijvers opgegeven worden , dan of iemand met weinigen op de zwarte lijst aangetekend ftaat ze waarop allee dezulken vermeld wgfden „die in meerdere of ‘mindere mate onder verdenking van Neologie valten, Maar bovendien zijn ook de Protestanten van Nederland dank zij den Hemel ! in dat tjjdsverloop van twintig jaren, elkander aanmerkelijk genaderd door ware Chrjstelijke vere draagzaamheid; en zoo klinkt dan oak hetzelfde ongun= {tig oordeel over HESSELINK in uwen mond harder, dan toen de Heer vr erg het uitfprak…

530 LAATSTE ANTWOORD VAN $, MULLER

Doch’, terwijl de matiging van HRSSRLINK ‚in het niet beantwoorden van gemelden Hoogleeraar u ontgaan is, heeft UEw. zeer wel opgemerkt, dat hij zijnen on- gennemden Tegenfchrijver tot tweemalen toe beantwoord „heeft, eri ‘gebruikt UEw. daarbij de volgende woorden , dat namelijk, de befchuldigde , hoewel het laatfte woord gehad- hebbende „de zaak weder roerde, toen zij reeds tang vergeten was’, in de Voorrede tot den tweeden druk zijns Weoofdenboeks (bl. 464). Hoe daarin een grond vari befchuldiging ligge, verklaar ilt niet te begrijpen. Het ‘ië ‘waár:, Eetw. Heer! HESSELINK heeft zijnen aanvaller beantwoord, en hij heeft hierdoor niets meer gedaan dan wat leder” regtfchapen man , die zich veron- gelijkt Jacht, ‘volkotmen vrijftaat niets meer en niets an- ders, dan-wat UEw. door uwen brief aan mij gedaan heeft; dòch, Aoe heeft hij dien maán, beantwoord , wiens enedelmoedige en: vijandige handelwijs UEw. zelf af- keurt? * Met- eene mannelijke bezadigdheid , die niemand kan miskennem’, en in eenen geest van Christelijke zacht- moedigheid ‘en liefde , waarin flechts weinigen hem hebben nagevolgd, en wel niemand hem heeft overtroffen. En hoe kon hij, bid ik u, een’ tweeden , veranderden zelfs ‘naar fommige zonmer kinken van zijnen Tegenfchrijver veränderden druk zijns Woordenboeks uitgeven , zonder van dien man te gewagen? Daatenboven had UEw. bij de beoordeeling der zaak niet onopgemerkt. behooren te laten „dat «de zoo gematigde eanmerkingen van den Au- ‘teur: Aan de Lezers van mijn Woordenboek niet tot het Publiek gerigt. en nooit ín den boekhánidel geko= men zijn. de

Ten flotte nog een woord over hetgeen UEw. op. bl. 476 aanmerkt ter flaving vaú uw ‘ongunftig oordeel ever de denkwijs van velen in ‘het Doopsgezinde: Kerk- genootfchap , tijdens de verfchijning van HES SELINK'S Woordenboek. Bij uwe redenering over dit punt , die ik Onpartijdig heb zoeken na te: gaan, kost het waarlijk moeite, niet te vergeten, dat een Protestant tot een’ Protestant het woord voert; en UEw. moet het mij niet

2: t AAN Oe: He VAN SENDEN. - 53

ten kwade duiden , dat ik mij door uwen hoozen toon op pl. 477 niet zoo in ééns uit het veld laat flaan , maar met alle befcheidenheid het daarvoor blijf houden, dat het geftelde door den Heer vererry, (ik zeg het. met diepen eerbied voor ’s grijsaards geleerdheid godsvrucht) ’t welk door ‚Uu alleen op gezag is herhaâld ; ier behoorlijk is gettaafd. - Doch UEw, vraagt op een’ zegevierenden toon <. ‚‚ In= dien dit berigt zoo. ongegrond en partijdig ware ;eilievef zeg mij dan, waaròm is het nooit gls zoodanig tegetigee {proken door: den eenen: of anderen Doopsgezitiden Leer aar of Hoogleeraar? Is uw Genaotfchap dan nu eerst mondig geworden?’ UEw. brengt mij in de naadgakes lijkheid’, om aop mijne beurt eene andere vraag ,en‚ook in een’ anderen: toon, te doen; de vraag namelijk , of de Recenfie van het bewuste Deel der Kerkelijke Gefchie» denis van den Heer wp ry in de Letteroefeningen van 1809 , bl. 445-457 , blijkbaar door. een* Doopsgezinde gefchreven u. onbekend is, waarin de: ongunftige uits drukkingen vandien Hoogleeraar over HESSELINK en de Doopsgézifiden mede getoetst worden ? Doch ik zou ‘mij op die beoordeeling welke, naar mijn gevoel, even zeer de kleur van den tijd’ draagt , als het berigt van den Heer vpe, niet beroepen hebben , zoo UEw. ef mij niet toe gedróngen had, te mêer , daar ik nog al een$ anderen zin aan de mondigheid van een Kerkgenoorfchap hecht, dan: UEw. fchijnt te doen, Trouwens; Eerws Heer , de mondigheid, waartae de belijders van den nedee rigen en zachtmoedigen jr z u s.geroepen zijn , die zoo mee. nigmaal zweeg waar Hij befchaldigd werd , zoodat ‘allen er. zich over verwonderden, beftaat, naar mijn oordeel hiet zoo zeer in de zucht en.de gereedheid, om, tijdig eu Ontijdig, dadelijk tegen elke befetruldiging op te treù . den en iederen aanval af te keeren, als wel in die zelfbe- keerfching, waardoor zij zwijgen en verdragen, wan- neet kwaad ‘van hen: gefproken wordt , en het regte tijds Kip afwachten, oim hunne goede zaak in den geest det Kefde ‘voor te ftaan. Van die mondigheid heeft ne ss ea LENK een waardig voorbeeld gegevens; en ‘wil GEw.

533 LAATSTE ANTWOORD VAN 8. MULLER

een voorbeeld uit onze dagen, zoo wijs ik u-op de Be- ftuurders van die Christelijke Gezindte dezer landen , die, vóór weinige jaren , op eenen liefdeloozen aanvaì niet alleen gezwegen ‚maar hunne Predikanten door een” rond- gaanden Christelijken brief zelfs aangefpoord hebben , om dien aanval onbeantwoord te laten.

Veel is er: wijders in uwen ijver, om mij te weêrleg- gen, aan uwe pen ontfpapt, dat ik liefst onbeantwoord wil laten, te meer, daar.het met de aanleiding tot onze briefwisfeling in geen onmiddellijk. verband ftaat. Ik heb mijzelven in het voeren van ons gefchil zoo veel mogelijk trachten te vergeten , en daarom valt het mij niet moeije- lijk , mijne gevoeligheid over onverdiende perfoonlijke krenkingen te onderdrukken; ja, ik kan u in opregtheid verklaren , dat uwe vaak onheufche: taal. tegen mij veeleer droefheid bij’ mij heeft opgewekt, dan dat zij mij zou hebben aangefpoord ; om mij door bitteren fpot op mijne beurt te wreken. Wat uwe uitdrukkingen ‘over de broe- derfehap betreft, waartoe-ik belloor, zoo moet ik betui= gen , dezelve noch met de waarheid , noch met de Chrise telijke liefde te kunnen overeenbrengen, daar UEw. nier aarzelt, de Nederland/che Doopsgezinden te tee- kenen als eene kleine en verdrukte’ godsdienfiige ver- eeniging die haar beftgan , in weerwil van foms hevige twisten, tot aan het begin der 19de-eeuw voortgefleept heeft ; die telkens in digt geflatene gelederen zich tegen elken aanval heeft verweerd (bl. 454) ; die- altoos ruimte gehad heeft van mannen , aan welker gebrek in ijver en moed niemand ooit te last zal leggen, dat de geheele wereld niet reeds lang den Eed aan de Wierfcharen. én den Doop aan de Kinderen der Geloovigen geweigerd heeft ! (bl. 477) en…voor wier leden de aaam van We- derdoopers meer eigenaardig is, dan die van. Doopsge- zinden, daar zij den doop, aan kinderen, door u en andere Leeraars, onder plegtige aanroeping van Gads naam, en in de openlijke en gemeenfohappelijke verga- dering der Christenen, bediend, als gelijkfraande met het wasfchen door eene Baker befchouwen (bl. 463), €D

AAN G. H. VAN SENDEN. 533

waaronder velen hunne bitterheid vooral in hunne hate: hijke uitvallen omtrent den Kinderdoop niet dan met moei

te verbergen kunnen; als eene Gezindte, wier beflaan ,

hoe veel of hoe weinig zij dan ook beteekene, UEw. wel nag lijden , fohoon UEw. niet tot ‘hen behoort „die niet ophouden te wenfchen, dat zij als een Vrijoorps onder de groote Jchare. der Gereformeerden hier te lande gefto-

ken worde (bh. 476) 3 als een Kerkgenootíchap, dat, na het fchoone plan, om eene Gemeente van enkel heilin gen. in wandel op aarde te vestigen , als onuitvoerbaar en herfenfchtmmig te hebben moeten opgeven, (bl. 478)

nu den leideband der Formulieren, de krukken van

menfchelijke fleunfels, en de breidels voor “het onbedacht- zaam woorthollen èn het hoog gevoel van eigene krhcht en: bezadigdheid , heeft afgeworpen, (bl. 477) om het. fêhoone denkbeeld van zuiverheid en eenheid in leer te gerwezenlijken (bl. 479) ; als een Kerkgenootfchap , ein-

delijk „dat gan zijne leden eene vrijheid toeftaat , waar= zoe UEw., bij de kennis, welke UEw. door eigené on- dervinding vau het Hervormd Kerkgenootfchap verkree gen heeft niet zou raden (bl. 478). Waarlijk, Eerwe Heef het is met innig leedwezen , dat ik deze en dergce lijke trekken in uwen brief, van een’ Protestant tot zijnen Pratestantfchen medebroeder gerigt , gevonden heb , en de- weemoed, die mij bij het lezen van dezelve vervalt gie dóogt niet „een enkel woord daartegen aan te voeren. Liever. wil ik dan ook uwe heftigheid tegen de Doópsgezinden

als een gevolg van een’al te warmen ijver befchoüwen , om

uwe Zaak te bepleiten „dan ‘dat ik dezelve aan uwe ooi gaande denkwijs en genroedsgefteldheid toefchrijven, en alzoo: gezindheden: bij u vooronderftellen ‘zou , welke den dienaar van hèt Evangelie. dervliefde en des vredes onwaardig zijn.

Geêlukkig. bovendien-, dat de. toon , op de aangehaalde pluat- fén door. u:aangeheven, in uwe eigene. Kefk :{cdert lang vreemd geworden ist Gelukkig, dat er in Nederland’ gen geest. onder:.de Reotestanten heerscht:, die; ‘het vers: oordeelen.tvän andersdenkenden aánbitert: Ruotaschee- zinden: en?even vijzielige'-hedendaagfche dweopers. ovérlâe-

MENGELW. 1828, NO. LI. Pp

534 LAATSTE ANTWOORD VAN 8, MULLER

tende, niets vuriger wenscht, en niets ijveriger zoekt te bevorderen , dan eenheid door liefde , bij verfchil van ge= voclens ! Gelukkig bovenal ,-dat de groote Koning zijner Kerk , bij al ons ijdel verfchillen en twisten, zijn werk door zijnen magtigen arm handhaven zal, en dat die Ko. ning, in wien wij allen onzen toekomftigen Regter eer- biedigen , eenmaal niet naar onze begrippen, maar naar onze gezindheden en-daden vragen, en ons lot daarnaar regelen zal!

. Ziedaar, Eerw. Heer ,: hoe ik de zaak tusfchen ons in gefchil meen te moeten eindigen. Of mijn ijver voor dezelve van tmenfchelijke inmengfelen rein geweest zij dit waag ik even min te beflisfen, als UEw. zulks van uwen kant beweren zal. Mogt al dit menfchelijke hoe lan- ger zoo meer in ons ijveren voor de waarheid wegvallen opdat het hemelfche zich des te vrijer in ons ontwikkele en verheffel Mogten de bladen, welke wij volgefchreven hebben , als teekenen van ons verfchil , welras met den adem destijds vervliegen ; maar bidden wij, dat de goede in. drukken, die wij welligt hebben verwekt , onder den in vloed van boven , die zelfs onze dwaasheden ten zegen doet gedijen, vruchtbaar werken! In mijne tegenwoordige ftem. ming zou het mij geene moeite kosten , het gefchrevene dadelijk te vernietigen ; maar de zaak is te ver gekomen E om hetzelve terug te houden. Ik heb het met weêrzin opgefteld omdat het gerigt is tegen een* Medebroeder in denzelfden Heer;ik zend het u met weêrzin toe ; ik zal het met weêrzin ter perfe geven „en met de vurige bede verge- zellen „dat God het menfchelijke en zondige , dat mijn ge= fchrijf mogt aankleven, door den genadigen invloed ven ‘zijnen heiligen geest, onfchadelijk make voor het rijk zijns Zoons. Gaarne wil ik dan ook vergeten, dat wij van elkander hebben verfchild, en ten flotte met Christelijke blijdfchap aan uwe bereidvaardigheid gedenken, om hij voortduring liefdebeurten in vaze Doopsgezinde kerken weer te neuen; terwijl ik mij even min zal onttrekken om „' daartoe ùitgenoodigd zijnde , het weond der behou denis ondes de Hervormden, even aìs voorheen te vere

)

‘AAN QG. H. VAN SENDEN. 535

kondigen. En zoo mogen wij beiden een ftichtend voore

beeld geven van die eenheid ín de Protestantfche Kerk ,

waardoor derzelver leden elkander gaarnggals broeders in

hun’ aller Heer en Zaligmaker erkennen en liefhebben „al

geven verfchillende gevoelens ook aanleiding tot’ afzon- derlijke Genootfchappen onder hen.

__… Met den hartelijken wensch ,dat deze geest van Chris- telijke bezadigdheid en broederlijke liefde u- op den fchoa= nen weg, die voor u ligt, fteeds vergezelle , en onder ons ‘en alle de Protestanten van Nederland aangekweekt worde, fluit ik dezen brief , terwijl ik de eer heb, mij te noemen , |

Í - Weleerwaardige en zeer geleerde Heer! Uwen Medebroeder in onzen Heere J. Cc.

Amflerdam. 8. MULLER, 26 Julij, 1828.

IETS OVER HET GEVAAR VAN LEVEND BEGRAVEN.

(Grootendeels uit het Journaf gêndral de Médecine medege- deeld door den Heer w‚ EGBLING, te Haarlem.)

D en 24 Augustus 1826, des middags, zegt de Heer CHANTOURELLE ,werd ik met groote haast verzocht mij te begeven naar een van de kerkhoven der Hoofd. ftad, om het lijk van een’ mag te onderzoeken „die , naar men zeide, begraven wa$ geworden, terwijl hij flechts in een’ toeftand van flaapzucht (/éthargie) verkeerde.

‚Deze man , van buitengewoon groote ligchaamsgeftalte had federt eenigen tijd geklaagd over duizelingen ,en was zeer rood van aangezigt. Den asften, smorgens, ver= foor hij eeùsklaps zijné kennis en het {praakvermogen. Een daarbij geroepen Geneesheer opende hem eene ader ; maar dewijl- de zieke zijne verlorene vermogens niet terugbe= kwam, en de ademhaling en bloedsomloop fchenen te hebben opgehouden, hield men hem voor dood, en bee

Pp 2

ze sl

\ 536 IETS OVER HET GEVAAR

groef hem des anderen daags. Reeds was men bezig , aarde ov de kist te werpen, toen een der omftanders de aanmerking maakte, dat hij bloel had zien vloeijen, ‘%- welk eene meer levendig roode kleur had, dan dit bj “een lijk gewoon was ; hij meende , daar de zieke naauwe- _ lijks federt 24 uren geftorven was, dat hier mogelijk al- ‘Teen een toeftand van flaapzucht plaats had. Men nam nu het lijk weêr uit het graf en riep mij.

Bij nrijne komst bevond: ik, dat fommige deelen van ‘het lijk nog niet koud waren, zoo als de borst , de buik en het hoofd. De beenen, de armen en de dijen , nog al hunne buigzaamheid bezittende, waren een weinig be- neden den warrotegraad der lucht; de onderbuik was ge- heel zacht en níet door Tucht opgezet. De oogen waren onbewegelijk; het hoornvlies had voor een gedeelte des- zelfs doorfchijnendheid verloren; de gelaatstrekken waren niet veranderd. Uit den half geopenden mond vloeide bloed van een tamelijk levendig rood. De ademhaling en de bloedsomloop in het hart en de groote flagaderen had- den volkomen opgehouden 3 nogtans beftond er nog eene werkz4amheid van het ftelfel der haarvaten; tot bewijs hiervan ftrekt, dat de linker voorzijde van het aangezigt fterk opliep , gedurende mijne pogingen tot opwekking, van - het leven 3 even zoo het bindvlies van het oog aan de- zelfde zijve, *t welk van bloed opzwol.

…_Alle-mijne pogingen waren nogtans vruchteloos , en het bleek genocgzaam, dat het leven ‘had opgehouden ,en dat , zoo ook ‘al het ttelfel ger haarvaten nog prikkelbaar- heid genoeg had overgehouden, om deszelfs.werkzaam- heid in fommige deelen voort te zetten , deze echter niet voldoende was, om den algemeenen bloedsomloop te herftellen , daar de prikkelbaarheid van het hart volkomert “was uitgedoofd; „Maar, wie zou, in dergelijk geval, zZoó lang de haèrvaten nog eenige werkzaamheid uitoefes gen, durven beweren, dat. het leven * onherroepetijk is uitgebluscht? Hae vele. voorbeelden beftaan er niet , waar- in de verrigtingen der herfenen , in fchijn- voor altijd. heb- hende opgehouden, zich nogtens langzamerhand hebbe

4

| | VAN LEVEND BEGRAVEN. 537

Ferfteld, en den bloedsomloop en ademhaling weêr heb- ben opgewekt, zelfs in gevallen , wanneer de algemeene ‚koude van het lijk deed gelooven , dat de werkzaamheid der haarvaten geheel had opgehouden ?

. Men behoorde derhalve, in gevallen van fpocligen dood , het vermeende lijk niet aan eene koude lucht bloat te ftellen, om. door deze het welligt nog (luimerend len vensbeginfcl niet geheel te vernietigen ; even min behoor- de men het aangezigt te bedekken.

Tot affchrikking tegen het te vroegtijdig begraven kan verder de volgende iijsfelijke daadzaak ftrekken. T Hou RET , die mct FoURCROY belast was met het opzigt over de opgravingen ter vernietiging van het kerkhof des: Jnnocents heeft opgemerkt, dat onderfcheidene {kelet« ten en toy mumiën overgegane lijken in zoodanige hou ding werden gevonden, die het buiten twijfel ftelden , dat zij: levend waren begraven! Sommigen fchenen bee zweken te zijn te.midden van hunne pogingen, om zich uit hunnen iijsfelijken kerker te verlosfen; bij anderen vond men de armen tusfchen de tanden , dien om hunnen honger te ftillen, (waarfchijnlijker,, uit wanhoop) hun eigen vleesch hadden verflanden ! T roure Tr was hier- door zoodanig getroffen, dat hij in zijn testament de maatregelen voorfchregf , die men in acht moest nemen , om zich, vóór zijne begrafenis , van, de wezenlijkheid des Hoo te verzekeren.

Ten flotte herinneren wij hier , dat, behalve de tecke= nen van. rotting, de zekerfte bewijzen van den dood be- ftaan in de ftijfheid van het lijk bij volkomene koude van hetzelve, in de verweeking van den oogbol met verduis- tering van het hoornvlies, en inde ongevoeligheid voor de werking van het galvanisme; en eindelijk , dat er bij plotfelingen dood, of na hecte en korte ziekten , nog grootere behoedzaamheid gevorderd wordt, dan wanneer de lijders, na langdurige fukkeling of uitputting, doòr flepende ziekten zijn bezweken; met uitzondering nog- tans, in dit laatfte geval, van zoodanige zenuwziekten, die een’ tocftand van /ethargie (flaapzucht) of casalep/fi d (verftijving) kunnen veroorzaken,

N

548 EENE LEVENDE PAD IN DE MAÁG EENS JONGELINGS.

EENE LEVENDE PAD IN DE MAAG EENS JONGELINGS.

Ea inwoner van Ainsworth, een dorp nabij Bolton vervoegde zich tot den Heer HAMPSON, Heelmeester ter laatstgemelde plaatfe, met zijnen zoon „een knaap van i5 jaren, die federt drie jaren leed aan maagpijnen , ter Tinker zijde , welke „naar des patiënts eigene uitdrukking , veroorzaakt werden door iets, dat zich bewoog en hem lnaagde. De Heer HAMP SON fchreef hem een purgaris „voor, om alle dagen te gebruiken , tot dat de oorzaak van het kwaad was weggeruimd. ‘De tweede gift reeds bragt dit heilzaam gevolg te weeg: de jongeling Araakte eene levende pad , van de gewone foort en ‘in volwasfene grootte. Onmiddellijk ontwaarde hij eene zoo groote ver- ligting , dat hij, zeer verblijd , aan zijne ouders den las- figen gast kwam vertoonen, dien hij zoo lang had ge- huisd en gevoed. Het dier leefde nog; maar, toen men het op den grond nederleide, kruïste het zijne pooten op zijn’ buik en ftierf, Het fcheen , dat het den zoo fchielijken overgang in de tucht, welke hij nog niet had ingeadémd , en in eene veel lagere temperatuur, dan die van het inwendige des ligchaams , waarin het geleefd had , niet konde verdragen. De lijder was nu, na een° ver- kwikkenden flaap , weldra geheel herfteld.

DE INVLOED DER OORLOGEN OP DE BESCHAVINGe

(Vervolg en flot van bl. 498.) |

Mee benden van de bergen van Middel. Azië, uit de woestijnen van Arabië, waren onder zerxes in Grieken. Jand verfchenen, in eene bonte mengeling van kleederdragten en wapenen, Zij moesten de aandacht tot zich trekken van het nieuwsgierigfte volk der aarde, en hierdoor de grenzen der bekende wereld helpen uitbreiden, Inderdaad, door de- zelfde nieuwsgierigheid gedreven als zijne landgenooten, werd HERODOTUS de vader der ongewijde Gefchiedenis, en de Prozaftijl Schijnt met hem te beginnen, Na lange reizen had

DE INVLOED DER OORLOGEN OP DE BESCHAVING,. S39

‚hij, met de opregtheid van een kind, geboekt, wat hij ge- zien, tevens, met kinderlijke ligtgeloovigheid, wat hij ge- hoord had, Bij de volksfeesten ,- te Olympia ook hier is voortgang : met ligchaamsoefening begint zich geestbefchaving te paren las hij zijn verhaal des Perzifchen oorlogs ef ‚ket overzigt der hem bekende landen en volken voor, terwif de weggefleepte mènigte luisterde, vol verbazing over veel vreemds en ongehoords. Ook TitucypipEs hoort hem onder de duizenden, en, door zijnen roem getroffen , vat hij __ het befluit op, gelijk hij, een Gefchiedfchrijver te worden, Hij heeft diet befluic volvoerd, en een werk te voorfchijn ge- bragt , dat, vreemd aan de dicheerlijke zamenftelling en den naïven: verteltoon van zijnen voorganger, wijsgeerig in bee handeling, kort en krachtig van ftijl, in beiden geene tijdge- nooten doet vermoeden , maar fchrijvers, door een Tang tijds- verloop gefcheiden, In de gefchiedenis der wijsbegeerte zijn boveual de worftelingen betangrijk, die bet menfchelijk ver- ftand tegen zijne onkunde omtrent den oorfprong aller dingen tot die tijdperk voerde, Weifelend had men nu eens dit daf: eens dat aangenomen, of wanhopig de groote vraag opgege- ven, en te gelijk het beftaan van alle waarheid: dan , een nieuwe dag brak aan, ANAxXAGORAS Verkondigde Athene eene eerfle onzigtbare oorzaak ‘aller dingen, afgefcheiden van, en beftaande buiten de Rafelijke natuur, Verbazend was deze vlugt van den nafporénden geest: van de menfchelijke Go- den, plaatfelijke befchermers der vtoege tijden tot een’ ort- zigtbaren God der wereld! Van den anderen kant riep s o- CRAATES de wijsbegeerte, van de hoogte harer wereldbe- fchouwingen, tot de haadelingen der menfchen, waardoor _sedekunde en zedeleer haar beftaan kregen. Nog hooger zou de verheffing gaan, PraAro verfcheen, Wat tot hiertoë de mensch niet had vermoed, wat nog nimmer ín het menfèhe-

lijk verftand was opgekomen, fchéen hem geopenbaard: ruf

me begrippen, omtrent het wezen der Godheid, de wording der wereld, de onfferfelijkheid der ziel, verhieven hem boven tijden en geflachten;s waarheid en leven vloeiden van hem over alle takken der pAilofophie, dat is, het geheele weten der menfchen,

Niet eindeloos, ín óngeftoorde rust, bleef deze fchoone fchepping bloeijen, Even als, bij eene geweldige beroering van een anders ftij water, de verwijderdfte golvingen zich „eindelijk, ais onmerkbare rimpels, ín het fpiegelefen vlak

Dan

hand

ZAO DE INVLOED DER OORLOGEN

verliezen, zoo gaân eindelijk de’ weldadigfte fchokken in de zedelijke wereld verloren 5 menfchen en volken zinken in dommelende rust, of in kleingeestige twisten , uit eigenbelang geboren, verderfelijker dan rust-,-en de heerlijkheid is voor- bijgegaan. Bij het opbeurend geloof aan de voortgaande vol making van ons geflacht, fchijnt dit eene ontmoedigende waarneming: maar verheffend is’ dan de opmerking, die de Gefchiedenis doorloopend bevestigt, dat, hoe dikwijls de tempel yan verlichting en kennis in deze-of gene ftreek wordt afgebroken, hij fteeds, op eene. grootere fchaal, met nieu- wen glans wordt opgehaald; Menfchen fterven, en bunne dwaasheden met hen; Staten bioeijen , en worden vernietigd : maar eeuwig, onafhankelijk van bijzondere menfchen plaat= fen, gaat de uitbreiding van kennis en begrippen voort, en Eran: eeuw tot eeuw klimt deze mas/u ; zich in gelijke verhou= ding verbreidende naar alte zijden.

Wij zijn thans gengderd tot een gewigtig punt în de Ge- fchiedenis, den val van Griekenland en van het Perzifche rijk. De Griekfche Staten wenden hunne wapenen tegen zich- zelve ;de Peloponnefifche oorlog. maakt een einde aan de groot- heid van Athene , omtrent 400 jaren vóór onze telling „door Sparta ingenomen, 7hebe, verheft zich op zijne beurt tegen het overheerfchende Sparta, en, door inwendige worfteling ‚afgemat, nog meer door gebrek aan Godsdienst en vaderlands jiefde verzwakt, geraakt Griekendand onder Macedonië; ver= __volgens floopt, door de magt der Griekfche Staten geholpen,

ALEXANDER het Perzifche rijk. Eene oppervlakkige kennis ‚der Gefchiedenis ie genoegzaam ,om ons te overtuigen; dat, bij ‚zoo veel zedelijk verval , verdeeldheid , bedreg , omkooping en lafhartigheid, als de laat{te jaren der Griekfche Staten in het algemeen kenmerkte , en voor Perzië federt lang tot ftaatkunde was geworden, beide landen hunnen ftaatkundigen ‚val niet konden ontwijken. Even min kan de uitbreiding der befchaving , die de togten en overwinningen. van ALEXAN- per aanbragten, wiskend worden: door deze bleef, voor den mensch van de deggeifche Zee, de mensch van de boor. ‚den van den Mydaspes en den Indus niet langer eene vreemde dierfoort; nu kon er aan eene natuurlijke historie gedacht worden, en Een ARISTOTELES de wonderen der fchepping doen kennen ; nogmaals werden de grenzen der menschheid uitgezet, en de Griekfcha taal, die alle Westerfche voort- brenglels bevatte, voor meerderen toegankelijk. Hoe gewigtg

OP DE BESCHAVING. SAL

dit alles zijn nag , veel uitgebreider gezigtpunten bieden zich dan voor den gang der geheele menschheid; mijne gebrekkige voorftelling kan alleen! derzelver belangrijkheid, in ZENE e, onmiskenbaar, verzwakken.

Aan den val der Griekfche Staten’ was de verbreiding der daatfle vorderingen te danken’, èn tevens derzelver uitbreiding; extenfie te gelijk ‘en irtenfie, Als In eenen kweekhof, waren: hier eeuwen lang de zaden aflêr. menfchelijke wetenfchap ges

kweekt; een rijke fchat vanbegrippen was tot ‘rijpheid geko -

men, A LEXANDER's veroveringen:zoo wel, als de latere overheerfching der Romeinen, bragten deze zegeningen wijd en zijd, van het Oosten naar het Westen , gelijk eet.welda- ‘dige Norm dèzelve verfpreidehde, Hierdoor ontving „Alexan- drië in zijn Mifeum de rijkfte fchâcten ; in Egypre, 200 ions fterachtig’ in ‘zijne aloude diefdiënst, vond zich, onder hee beftuur der ProLEMAEEËRS, den invloed der ‘Grieken : en hunne befchdving , Westerfche en Oosterfche wetenfchap het eerst bijeen; de Mas en de Heilige Schriften der Joden, wer- den voor dezelfde menfchen tóegankelijk 3 de kristek „of oor- deelkunde, alleen het deel van het rijper verftand, begon has re onderzoekingen; te gelijk -de: aanvankelijke ineenfmelting vaa Oosterfehe en Westerfêhe weterfchap, bruifend, in een lang tijdsverloop, vek bij ‘vonk , bij hiare vernierging fc: fchietende; Zóó' zou eens alle: wetenfchap en kennis één worden, tot eén algemeen ‘erfgoed:-der volkens gelijk het menfchelfjk. verftand” één- ie" itf' géêne vakken. gefcheided, Lattel , echter, ‘hadden deze kinsdigheden , befchouwend bez handeld ‚binnen «de wanden van tecrfcholten en Mufaeg be. floten, de shenschheid, in het:algemeen, geholpen ;-indien de val der Griekfehe Staten, door deszelfs werking opde Grieken zelve, geene groote verandering in het werkelijke le- ven. had aangebragt. Tot hiertoe bad de Griek gedacht en ‘gehandeld. in en voor den Staar; de Staat was- het einddoel en middelpunt; de geest en het leven geweest van edelen ‘en flechten + met den val vanhet vrije ftaatsbeftuur viel ook de afgod; eene treurige ledigheid maakte zich meester van de zielen der Griekfche burgers , Macedonifche afhangelingen geworden. Dit ledige moest worden aangevuld, Waardoor? In den mensch’ zelven’, in zijne zedelijke betrekkingen , lag NOg éene wereld te ontdekken ; de loszinnige jeugd was ver= vlogen, de nadenkende leeftijd begon; het huifelijke leven zou het openbare vervangen, na verloop van tijden 5 de be- ê

543 DE INVLOED DER OORLOGEN

langen van Athene, of Sparta, plaats maken voor die der menschheid, Reeds ‘naderde de dag der grootfte omwenteling in de zedelijke wereld, die het doel des levens zou doen kennen, Maar eerst door bloedige oorlogen en omwentelin= gen zou het menschdom in deze heerlijkheid ingaan. Zeno, en zijne leer, was daarentegen een verfchijnfel , dat zich onmiddellijk aan Griekenlands verval aanfloot, en ‘de wereld toegankelijk hielp maken voor de waarheden ,die haar wacht- ten. Laat uw geluk alleen afhangen van eigene deugd; verhef u boven lot en tijd!” dit was eene leer, wier over Spannen ftrengheid nooit voor de menfchelijke natuur in het algemeen berekend was; vooral, wie had dezelve in Grie- kenbands Schoone dagen durver verkondigen, of behoefte aan dezelve gevoeld? Zij kon flechts eene vrucht zijn van alge- meen verval, - Desniettemin: blijft zij een der fchoonfte ver- $chijnfels, een onloochenbaar bewijs van den adel der men. fchelijke natuur, dat ZENO tot een’ voorlooper maakte van Hem , wien de volheid der tijden verbeidde,

Minder gunftig (chenen de omftandigheden op den gelijktije digen apicumRus te werkens maar, onder hee beftaur der Godheid „moeten alle dingen medewerken ten goede, Wars van alle bemoeljingen, was rust zijn doel en geluks zijne Go- den, naar zijn eigen beeld gefchapen, genoten eindelooze vws: ook deze niefsdoende Goden droegen krachtig bij, om het ontzaggelijke gefticht van Bijgeloof en Veelgodendom te helpen ondermijnen , dat, door eeuwen gebouwd, nog heden niet geheel verwoest is, maar, onder andere vormen, voort- duurt, in weerwil van zoo veel oorlogen en verwoestingen , die het hielpen vernielen; in weerwil van de leer, dat God alleen In geest en waarheid wordt gediend,

Griekenland had fchatten van kennis verzameld, en de be- ‘fpiegelénde wetenfchap tot hare tijdelijke volmaking opge- ‘voerd; doch om dezelve over Europa te verbreiden, daartoe waren dezelfde kleine Staten niet gefchikt, wier worftelin- gen en twisten hadden moeten dienen, om de levensvonk te wekken en den geest te ontwikkelen; een.volk naar ligchaam en ziel gehard, gewoon aan ftrengheid en tucht, was daar- toe verkoren en opgevoed.

Terwijl deze gebeurtenisfen in het Oosten van Europa en der wereld ‘hadden plaats gehad, was Rome, in het Westen afgefcheiden , genoegzaam buiten aanraking met het Zoo weburig Gricken/and! tot die hoogte gekomen, dat het ap

dd

OP DE BESCHAVING. 343

het groote tooneel der wereld verfchijnen moest, Ootlogen vijfhonderd jaren van onafgebrokene oorlogen, hadden Rome , eerst eene kleine ftad, misfchien eene vrucht van den 7ro- jaanfchen krijg , met verwoesting van honderd kleine en bloei.

‚„jende Staten en fteden, tot de meesteresfe van, Jralië ge. maakt; en deze eindelooze oorlogen, deze ftrenge opvoeding had ‘hier het menschdom van eene andere zijde ontwikkeld s niet in kunften en geestbefchaving, door befpiegeling en vore $chen, vertoonde zich de voortgang; maar in het geharde ligchaam woonde eene ziel, die vastheid van wil bezat, en tevens had leeren gelroorzamen aan wet en orde; gefchike tot handelen, tot een leven in werkdadigheid en kracht, In de derde eeuw vóór onze jaartelling begonnen hare oorlogen buiten Jralië met den Punifchen tegen Carthago, Afrika buk- te voor Esropa ; want Europa's befchaving zou uitgaan oves de aarde, niet die van Libyë. Snel rees federt het gevaarte der Romeinfche heerfchappij omhoog: bij den aanvang onzer jaartelling ftrekten zich de grenzen des rijks van den Eu- phraat tot den Atlantifchen Oceaan, van Rújn en Donay tot de woestijnen van Libyé uit. Zoeken wij daar het Voordeel voor het menfchelijk geflacht uit zoo veel krijg en verwoes. ting geboren, PLINIUS, vóór achttienhonderd jaren, erken- de reeds, „dat dralië, Rome , door de Godheid zelve was » gekozen , om de geheel voor zichzelve beftaande Staten en Volken te verbinden, bunne woeste zeden te befchaven, ten einde door ééne vaal enen algemeenen band te flinge-

= ren om zoo’ veel ftammen, en het gemeene Vaderland ce » worden der Volken (*)’ Wij, door een zoo lang tijdsver= loop, op een veel hooger ftandpunt dan deze hetderdenkende Romein, juichen niet alleen zijn inzigt toe, maar herkennen, zoo ergens, dan vooral hier, eene hoogere tusfchenkomst in den loop der dingen, Alle voordeelen toch der vorige oorlo gen vinden zich in die der Romeinen bijeen, maar in breeder, en grootfcher omtrekken; daarenboven kregen de gevol' gen der vroegere eerst door deze hanne volle werking.

_De Trojaanfche oorlog was de aanleidende oorzaak geween tot het ftichten van vele volkplantingen aan de kusten der Mid- dellandfche en Zwarte Zee: de veroveringen der Romeinen bragten niet alleen koloniën in Afrika en Azië, maar ook ia het hooge Noorden, langs den Rijn, in het land der Besavie- ren en der Britten , genoegzaam over de geheele uitgeftrekte

(*) Hist. naar. IIL, 6.

#N

5 t S44 ‚DE INVLOED DER OORLOGEN

heid, die nu nog de befchaafde landen der oude wereld’ be= perkt. Hun ftoute en praktifche geest overwon hierbij tevens de hindernisfen, die de natuur aan de verbindtenis.der men- fchen in den weg leide, en baande wegen langs plaatfen, die te voren ontoegankelijk waren; nog heden getuigen van hun beftaan overblijffels hunner werken , hunner wa- terleidingen en amphitheaters, hunner gebouwen en ftich- tingen, overal, waar hunne legioenen zijn doOrgedron- gen. Met de taal van Rome, een levendig afdrukfel van den- vasten, helderen en juisten geest des volks, bragten zij ée gelijk de zaden der verftandelijke en verfijnde befchaving tan Griekenland ,door hunne eigene Schrijvers met het werke. Hjke leren jn verband gebragt, over alle landen hunner heerfchappij. Geen Jcheppende vernuften traden te Rome te voorféhijn , zoo als te Arhene, ùa den Perzifchen oorlog ; want ér was voor den mensch een tijd van fcheppen , maar ook van verwerken, toetfen en overdenken: maar hunne oorlogen maakten: de ‘wereld, als hervormd in ééne groote heerfchap- pij, toegankelijk voor ten hóogér licht, voor’ de Godsdienst, die waarheid en helderheid van begrip , levensdoel en levens- geluk zou verfpreiden , niet over een klein getal ingewijden, over wijsgeeren en groote mannen, waar over allen ‚die wa- ren en zijn zouden, en , wat de toekomende tijden betrof, over hen, die haar kenden, zóo wel als over velen van die, die nimmer van haar hoorden, of hooren wilden,

Toen nu Rome de bekende wereid had onderworpen, viel 6ok het vréje flaatsbeftuur , en met hetzelve die vaderlands- liefde, die vrijheidszin en Romeinfche hooghartigheid , door welke zij Heeren der wereld waren geworden; al hunne deugden, welke altijd het gemoed zullen blijven treffen en aantrekken, niet omdat wij opgewonden zijn door de groot- fche woorden der Schrijvers , zoo als vele onwijsgeerige wij- zen dikwijls hebben gezegd, maar omdat de liefde voor het groote en ftoute een grondtrek is van onze ziel, De val van Romes vrijheid was eene der noodwendigfte fchakels ín de.orde der dingen. Het vrije ftaarsbeftuur van Rome had, door zijne veerkracht, de groote wereldheerfchappij doen geboren wor- den ; dezelve beftond : her had uitgediend in den raad Gods, en ‘de weldadige werking vertoonde zich in hetzelfde oogenblik, Naauwelijks- was Romes lot beflist, nog was alle hoop niet verloren; maar Ci1ceRoO week naar zijne landgoe- deren : de Senaat, tot hiertoe de heiligíte en achtbaarfte ver- gadering der aarde, was van zijnen glans beroofd; de regt-

hd

OPDE BESCHAVING. s4s

banken hadden haar aanzien’ verloren: wat kon hij verder, dat ‘em waardig was, in de Curia of op het Forum verrig- ten? Hij zoeht troost in de beoefening der wijsbegeerte: zijn ne wijsgeerige fchriften waren de vruchten der tijdsomftandig- heden. Wie, dien het. woord vrijheid hier niet dopr zijnen klank betoovert, zal onckerngen , dat:dit verlies geen ce hao» ge prijs was geweest, al @are het (lechts voor die: fchriften vol gezond verftand, levenswijsheid, veredeling en troost ; die den Christelijken ERA8MUs nog een hejlzaam voedfet waren, en welke, na het Evangelie, den groorften; invloed op de befchaving van het tegenwoordige Europa hebben uit= geoefend ? Niet alleen moest deze val zóó de bezittingen en veroveringen des verftands, het erfgoed voor de toekamst vermeerderen: op den mensch zelven moest hij regtftreeke een’. onmisbaren invloed oefenen, Gelijk wij bij de Griek/che Staten opmerkten , zoo moest ook hier de aandacht van het burgerlijke leven, in verband met de vabiijzijnde komst des Christendoms, op deo mensch en het huifelijk leven worden gevestigd; burgers zouden zich tot men/chen verheffen, Hee beroemde en fchoone gezegde: Lief en dierbaar zijn ons enze kinderen, onze ouders, onze vrienden en magen 5. maar het Vaderland, het al omvattend, is het dierbaarfte van-a', wat dierbaar is,’ is geheel, en meer, dan wij onwillekeurig met hetzelve verbinden , Romeinsch; ook de vrouw is miet bij toeval uit den algemeenen liefdeband vergeten, maar maar den geest des tijds. Cicero en zijne fchriften, uit een ander oogpunt befchouwd, doen ons dit levendig gevoelen, En wie kan beter „dan hij, hoewel dikwijls , ook na zijnen dood, miskend , van den tijd. af, dat de.goede puu TAR cHus hem meende te kunnen beoordeelen, tot op heden optreden, als de vertegenwoordiger van zijn; volk eg tijd? Wat men bij hem, een uit het betrekkelijk klein getat van edelen en voortreffelijken uit alle eeuwen, als kenmerkende gebreken van tijd er volk vindt, is op de menigte oneindig meer: toepasfelijk,. En nu overal vinden wij in. hem den burger, niet den mensch; wel den vader, maar ‚niet den zoón 5 nimmer den echtgenoot. Hij liet ons zijn werk over de Pligten na; maar miet over de algemeene menfcheli ijke pligs zen; ‚zelfs is zijn-boek niet voor alle burgers; alles is bes fchoupd ‘en gefchreven voor den (taatsman en wijsgeer, niet voor den mensch in het algemeen. Zijne fchriften aver "deg Ouderdom en de Vriendfchap, om geene andere te noemen,

Á d

345 DE INVLOED DER OORLOGEN.

demen denzelfden geest. Verhevene, algemeene, zelfs we- reidburgerlijke denkbeelden waren hem miet onbekend; dit was niet mogelijk voor zulk een’ geest, op dien trap van entwikkeling + ook den grootften man, evenwel , is het niet gegeven, zich geheel te onttrekken aan zijnen tijd en des- zelfs invloed; de belderfte fpraggen kondeu geen vuur vat- ten. Uit «ien hoofde, ook in de oogenblikken van hooge vervoering en verheffing, was hij Römefn en burger; bet hoog- fte denkbeeld, waartoe hij zich verhief, was Rome, Rome groot en magtig te zien; in dat Rome, door deugd en talen- ten, als de eerfte genoemd te worden; bij Rome in zegenend aandenken te blijven na zijnen dood, en zich in gindfche wereld nog in dien lof te verheugen: dit was de hoogfte vlugt van den geest, die ín een ander tijdperk , ontdaan van de benaauwende engte eener bepaalde plaats, en van de ‘belangen van het oogenblik, de geheele menschheid had om- vat, en de eeuwigheid met het heden verbonden, En was de mensch mensch in het huifelijke leven, als wij zien, hoe zelfs de gocde, edele, fijngevoelige CICERO, nog in ge- vorderde jaren, zijne vrouw, de moeder zijner kinderen , ja- ten lang zijne levensgezellinne, verliet; niet door zinvervoe. ring, maar immers zoo men wil volgens eene bedaarde berekening, om door een nieuw huwelijk zijne fchulden te kunnen betalen. (*)

Zoo was er dan veel verrigr; de afgelegde baan, van den vroegeren Griek tot eenen CICERO, oneindig: maar beden. ken wij, dat wij nu, op eenen efltand, niet de menigte over- gien, maar flechts de verhevenften, de lichten hunner eeuw aanfchouwen , dan ftellen wij den algemeenen toeftand onein- dig , en nogmaals oneindig, veel lager, en voelen te levendi- ger, dat de toenmalige (taat van zaken flechts voorloopig was, wachtende eene nieuwe hujshouding, Staan wij langer &it, en letten wij er op, hoe, buitendien, de groote helft van het menschdom verkoopbare flaven waren; hoe van de andere , oneindig kleÎnere helft, millioenen san de regtftreek fche willekeur van Romeinf/che grooten en beftuurders ouder- worpen waren; hoe-de vader nog de volkomene despoot. was , naat de wet, over zijne kinderen, de heer van’ leven en dood , vorst en heer in zijn huis; hoe, bij de onbekendheid van het huifelijke leven en van huwelijksliefde, de vrouw, fiechts de eerfte flavin en-de moeder der kinderen , AS de men-

(*) Prut. Leven Van CICERO,

CP DE: BESCHAVING. En 547

fchelijke regten deelde; dan verzinken voor ons oog de vor-

deringen , de reuzenfchreden , door de fchokken en lesen van

honderdtallen van jaren te weeg gebragt, als flippen in het niet; verlangend zien wij uit naar die groote omwenteling in de zedelijke en intellectuéle wereld, în het leven der magt- fchappij, die de oude Gefchiedenis aflluit; hoe zou men ooÎt een ander tijdftip, eene andere epochain de gefchiedents der menschheid kunnen vinden? en ougeveinsd medelijden vere vult ons voor hen , die, zich tot leermeesters der menschheid _ opwerpende, de Oorlogen ‚om het Christéndom gevoerd, tee gen hetzelve hebben willeu doen getuigen, Weinig was men, vóór hetzelve, na zoo veel oorlogen, gevorderd, in vergee lijking van de voorgeteekende baan :; kon het menschdom tot onze dageu komen, zonder te waden als door eene zee van Bloed? Hoeveel gezigtpünten mij ontgaan zijn, hoeveel ook eene vastere hand dan de mijne, en duidelijker en in het oog vale lender, hier uiteen kan zetten, wensch en hoop ik echter, dat mijne proeve in zoo ver aat het oogmerk moge voldoen, dat zij het denkbeeld verfterke of doe ontftaan, welks betoog ik mij voorgefteld had. Onafhankelijk van mijne poging, blijft hetzelve verheffend en troostend, eeu heerlijk licht om ons heen verfpreidende, Griekenland verduurt een’ gru- „welijken , bloedigen kamp ; wij moeten het einde vurig wen- fchen, krachtdadig helpen en onderfteunen, maar nimmer wanhopen: uit zoo veel jammer zal, naar het getuigenis der eijden, heil verrijzen. Engbeperkte verftanden , bekrompene vernuften willen, met willekeur, den kring der denkbeelden en begrippen Quiten; krachtig biede een ieder tegenftand in zijnen werkkring, maar wanhope nimmer, ook bij-den onte moedigendften uitflag: onafhankelijk van tijd en plaats Was- fende met elk menfchengeflacht, rolt de Groom van kennis en verlichting ftatig voort, gelijk eem vloed van lava, door

geene menfchelijke magt te beperken, om eenmaal de wetge -

ren des levers t6 brengen tot alle volken,

548 AANTEEKENINGEN, _ -

ZANTEEKENINGEN , BETREFFENDE ROBESPIERRE, Door FRÉRON, …” LID.DER NATIONALE CONVENTIE,

CPapiers inddits trouvés chez ROBESPIERRE , &éc. Paris , 1828.)

Tanne had, op het Cullegie van LobEwik DEN GROOTEN, tot medelgerlingen c CAMILLE DESM OU- LINS, LEBRUN, federt Minister , SULLEAU; Dagblad- fchrijver, door ‘hetelof betaald,op dén ro’ Augustus aan het Hobfd van eene gewaande Patrouille gedood, puroNT Du TERTRE, Minister van Justitie, en FRÉRON, (*) Hij was aldaar, zoo als wij federt hem gezien hebben; fomber , gal- achdg, kribbig, jaloersch op het welflagen zijner kanierden, Nooit mengde hij zich in huûne fpelen ; hij wandelde een- Zaam , met groote ftappen, altijd peinzend, en met een zie- kelijk voorkomen, ‘Hij bezat geene der hoedanigheden ‘van, ‚den jeugdigen leeftijd, Reeds hadden zijne ligcbewogene ge- faatstrekken die ftuipachtige' trekkingen verkregen, welke in hem werden opgemerkt.” Geene mededeeling , geene onge- dwongenheid , geene vertrouwelijkheid „geene openhartigheid 4 mdar eene uitfluitede eigenliefde , Eene onoverwinnelijke hardnekkigheid éené groote mate van valschheïd, Men kan zich niec te binnen: brengen, ‘hem aldaar ooit te hebben zien.

3

“Hij leerde ‘mij: Mag en ‘behaalde prijzen aan, de Hooge: fchiool, Aan eene fterke en aanhvudende’ gezetheid in den arbeid was hij zijte’ eerfte wetenfchäppefijké ‚varderingen ver. fchdldi gd.

Na volbragte fludiën’ in'de Regtsgeleërdheid, ‘omhelsde bij het beroep van Advocaat, ‘hetzelve in zijne geboorteplaats, Arras, uitoefenende, ‘Hij Fchijnt zich weinig op het. pleiten toegelegd, ef meer ndar letterkundigen roem te ‘hebben ge- ftreefd. Twee verhandelingen, (die gedrukt’ zijn) over zeer belangrijke vraagftukken,. werden met eenen prijs en een ac- cesfit bekroond bij twee gewestelijke Akademiën,

(*) Allen, met uitzondering van den laatften, hebben een’ geweldigen dood ondergaan, De Abt Rrovou, federt Schrij- ver van ZAmi du Roi, en op zijn bed geftorven, was hun Leeraar in de Wijsbegeerte geweest.

_ BETREFFENDE ROBESPIERRZ. | s49

Men hoorde van ROBESPIERRE niet meer gewagen tot san den tijd der Omwenteling; bij de Conftituérende Verga- dering deed hij zich alleen opmerken door eene buitengewone moeijelijkkeid van fpreken, hoewel hij dikwijls het woord vroeg , inzonderheid in de avondzittingen, Men dwong bem

altijd tot ftilzwijgen „door uitjouwing en geraas. Omflagtigheid .

in de bewoordingen en gebrek aan zamenhang in de denk- beelden kenmerkten zijne toenmalige welfprekendheid.

"De ailerlaagfte lafhartigheid beftuurde alle zijne daden in de dagen des gevaars. Op den ro Augustus vertoonde bi zich niet,

ROBESPIERRE ftikte, als ’t ware, van gal. Zijne bonk en gele kleur wezen zulks uit. Daarom ook had men, bij DUPLAY, de oplettendheid, in elk jaargetijde, voor hem op het desfert eene piramide van oranjeäppelen te plaacfen , welke hij met gretigheid at‚ Hij was daarin onverzadelijk 5 zoodst niemand naar deze vrucht durfde talen. Ongetwijfeld ‘loste derzelver zuur zijne galachtige humeuren op, en bevore derde den omlaop. Zijne plaats nan tafel was fteede kenbaar aan de ftapels van granjefchillen, die zijd bord bedekten; en men merkte op, dst hij opgeruimder werd, naar gslange hij meer van deze vrucht at,

Waarfchijnlijk had het onmatig gebruik van wijn en liqueu-

ren hem nu en dan eene roekeloosheid doen begaan. De.

vrees, van zijne geheimen te ‘verraden, deed hem daarvan afzien, en gedurende de laatfte maanden zijns levens ine hij niet dan water.

Hij ging niet uit, dan zenanend met een paar pistolen; en ‚zijne vertrouwde lijfwacht verzelde hem overal; eenigen vere fpreidden zich, fteelswijze, in de ftraten, welke hij moest pasferen, ten einde hem onmiddellijken bijftand te verleenen, 'ingevallé van eenigen sanflag.

In het laatst van zijne loopbaan oefende hij zich dagelijks , in een’ tuin , in het gebruik van de pistool. Men wil, dat hij in deze oefening behendigheid had verkregen,

De geestige aardigheden van CAMILLE DESMOULINS deden hem fomtijds geweldig lagchen ; maar het was een ftuip- achtige lach, waarna hij weder in zijne zwarte melancholie verzonk.

Hij noemde ‘CHARLES LAMETH Zijn’ vriend, gelijk ook BARNAVE. Den laatften deed hij guillotineren, en zou den anderen Even weinig gefpaard hebben. Hij drukte CAMILLE,

MENGELW. 1828. NO, II, _ Qgq

GSO _ AANTEEKENINGEN, BETREFFENDE ROBESPIERRE.

sijn makker. els kind, de hand,%op. denzêlfden dag. dat hj deszelfs gevangenneming onderteökende…

. Zijn gelaat geleek veel.op dat des kar, ‚en zijn fehrift fcheen men: een’. drrhbnnske te zijn.

e <A

ze an iden ner. TÁPROVISEREN ga DE ITALIANEN.

H. volk, n-de fteden alckans keut.de fchoone ‚plautfen izijnér dichters van huiten, ‘en-reciceert dazelve met geest- drift, als daar is: de vlugt van Herminia,in Tasso’s Jeruzalen; we dood vin Clorinde ; de epifode van Olinde en Sofronta ; de vermaarde befchrijving van eene droogte en van den regen; de dood van Argantes, uit den razenden Roeland: maar METAS- TAsió is zijn lievelingsdichter; her zingen zij in koor, en declameren het recitatief bij wijze Vau zamenfpraak. De gaaf ‘an improviferen is niet enkel aan.weinige perfonen van be- fchaafden geest voorbehouden 3 men vindt dezelve overal, In meen: van vitfpanning, met het glas in de. hand, worden lie- den uit de geméene volksklasfe dikwijls antvlamd; zij fipre. ken dan, in gebondene en welluidende rede , uren läng, over

toevallig ter fprake gekomene onderwerpen; en, wanneer zij

ophouden, vatten anderen den draad hunner denkbeelden in

„hetzelfde poëcifche rhythmus ap. Deze vlugtige alteenfprs- ken zouden den toets der kritiek niet kunnen doorftagns en zelfs. de woortreffelijkfte Improvifators maakten zelden forcuin, wanneer zij fchreven,- Men verzekert, dat METASTASIO - zich beklaagde , dat hij zich ooit ia het improviferen had toe ' gegeven, als waardoor bem zekere, moeijelijk te beftrijdene, nachtzaambeid in het fchrijven was bijgebleven, Men merkt echter op, dat dit vermogen zeldzamer begint te worden; gelijk dan ook de overige karakteristieke trekken, welke de onderfcheidene volken van Europa kenmerkten, alleggskens sneer en meer verflaauwen.

Befchaafde Zralianen zelve uitten zich over het improvife- ren tot mij op deze wijze: De natuurlijke welluidend- heid onzer tele, en de gemakkelijkheid om in dezelve te dich- ten, brengen ons in poëtifche verzoeking, Van onge. vroege kindschheid, af maken wij verzen,-en ons geheugen, vol van die onzer beste dichters, beftrijkt voor de helft de kosten der zamenftelling, Allengskens maken wij ons eigen, daarin

volkomen uitgewerkte beelden over zekere hoofdthema's te -

vinden, welke beftendig wederkeeren. In onza verbeelding

IETS OVER TIET. IMPROVISRKEN DE KTALIANEN. &st

“hebben wij, als ’t ware, eene fchuiftade voor elk der groote menfchelijke hartstogten, alsmede voor de vóornaamfte ver- fchijnfelen van hemel en aarde. Die der Mythologie is de groötftè , die der ‘Maruur de kfeinfte, De: kumst.beftaat al ‚Jeon. daarin, ken regten tijde den vinger op den regten toets te plaatfen, of, met andere woorden , den juisgen greep te doen, Wij (tellen onze eerzucht niet in vorfproakelijkhéid A in gatuurlijkheid, of zelfs in fmaak; wij, zijn dichters in den trant der makers, van- eindzijmen en der Logogryphen- en Cha- rddep-—febrikanten” …: :-

De zucht, om te inaresifersn: beeft het valens van meer dan éénen dichter voor 4ltijd bedorven. Men-gaf een’ dezer goochelaars in de dichtkunst, naar willekeur, een zestal on= derwerden op, en hij improvifeerde achtervolgens een vers over elk derzelvens zoodat: het zevende vers den tweeden regel des gedichts over het eerfte onderwerp, ‘het achtte den tweeden des gedichts over: het tweede onderwerp ieterde , enz Zes fchsijwers teekendén achterwelgens elk zesde vers der lan- ge tirade zonder. zamenhang op, en hadden glzoo in het einde, zes onderfcheidene gedichten gefchreven, wier zìn in- derdaad: zeer middelmatig, maar toch wêl zamenhangend en regelmatig was. Wanneer PuILIDOR verfcheidene fchaak- partijen te gelijk op tafels, aChter zijnen rug geplaatst, uit« fpeelde en die alle won, antwoordde hij hun, die hem deswege hunne verbazing betuigden, dat hij de (pelten in zijn hoofd geordend zag, De Improvifator van zes gelijijktijdige ge- dichten zag dezelve desgelijks; en de kracht vau zijn ge heugen was zoo groot, dat hij op dezelfde wijze alle ge- meenplaatfen , welke hij konde behoeven, als in rij en gee lid aanfchouwde, en dezelve werktuigelijk uit hare -bijzon- dere fchuifladen trok, gelijk een praktizijn uit zijne regis- ters het aktenftuk, hetwelk. bij benoodigd is, onmiddellijk uit tienduizend vinden kan. Bekoeft de klavierfpeler wel een enkel oogenblik naar den toets te zoeken , waarop hij den vinger heeft te zetten; ziet hij er naar, of denkt hij er zelfs een oogenblik aan? gij, die fpreekt , denkt gij daar- bij aan de regele der fpraakkunst? Uwe wetenfchap is die der gewoonte, en alzoo is het ook met die des Improvifators

gelegen.

Qasa

55 zxapus IÌ: e5.

EXODUS II: s5.

Gad zag de kinderen Israëks aant; en God wist het! , (Vert, van v. D, PALM.)

Ee O, „‚ Isrels matgepraugde fcharen , : Geteisterd door de Egyptenaren! * Jehovah weet het, kent uw leed. Hij weet het, hoe ge in druk moet fimachten ; Hij ziet uw tranen, boort uw klagten, En maakt zich fot uw hulp gereed.

Neen , wankels niet in ’t hoog vertrouwen | Jehovah doet w ’t heil aanfchouwen , Uw’ vromen Vaadren eens beloofd ; Ee Hij weet het, wat H$ heeft gezworen ; Zijn woord , Zijn trouw gaat nooit verloren» Hoop, Israël , verhef hee hoofd |

Zie uit naar Midians woestifnen ! Daar zal een Redder u verfchijnen: Jehovah weet het, wie Zijn hand Beftemd heeft om uw boei te breken, Wie op uw drijvers u zal wreken, En voeren u naar ’t vaderland,

Wis u verdelging toegezworen , Jochebeds zoon is niet verloren , Schoon dobbrend in een biezenkist, Hij, *t werktuig van Gods alvermogen , Hij werd den Nijlftroom uitgetogen , Gered , omdat Jehovah 't wist.

Al worde u ’t uitzigt langs zoo banger, Het flavenjuk knelt u niet langer ; Jehovah keert uw droevig lot: Hij weet het, dat een heir van plagen Den trótfchen Faro zal verfagen, .

En fddren doen voor Isrels God.

Het fchriklijk wraakuur is gefhagen, Dat hem van de aarde weg zal vagen,

ExoDus“ II: 25, / 553

- Zijn magt verfmoren in den vloed, Jehovah weet het, door wat pondren ‘Hij hem in d' afgrond neêr zal dondren ,

Die u vertrapte in euvelmoed,

Al acht ge u van Gods hand verftooten ; Al ziet ge u van rondom befloten , __Al gaapt het Roode Meer u aan; . Hij weet het, hoe aan de eeuwge wetten ‚Der zeeën paal en perk te zetten, En doet u over *t drooge gaan.

Al zult ge in woestènijen zwerven , N Al vreest ge een’ hongerdood te fterven,

En most, în wrevel, bang te moé; Jehovah weet het: op Zijn wenken Zal ’t woeste veld u ’t manna fchenken,

En voert de wind u kwakklen toe,

Al vreest gij Kanans legermagten ,

Al faalt het u aan moed en krachten; Jehovah weet het: Hij, de Heer, Baant de overwinning voor uw fchreden,

Doet op des vijands nek u treden, En werpt voor u hun muren neér,

Hef , Isrel, hef het hoofd naar boven | Blijf aan Jehovabs trouw gelooven !- «… Hij weet het, ziet uw leed en fchand’; Zijn magt redt u uit doodsgevaren , Verlost u van de gn ak n

En voert u vrij in ’t vaderland,

N

Zevenhuizen, VAN DER POORT,

AAN MIJNEN AFGESTORVENEN VRIEND J., Le NIERSTRASS, JUN.y OVERLEDEN DEN SDEN AUGUSTUS, 1828.

Eeste Nierftrasz! u wijde îk mijn tranen; Heb u innig, ’k heb u trouw bemind: Welk. een {poor het lot voor mogt banen, Gij waart, tot uw’ jougften {nik , mijn Vrind,

N $ nd erf en er ed

554 -

AAN MIJNEN AFGESTORVENEN VRIEND

’k Blijf u achten ; ’k blijf uw’ naam vereeren , Wat verander’, wat op aard’ verdwijd’;

Moge ook eens mijn ftof tot ftof werkeesen, Eeawig wil ik uwer waardig zijn!

Nierftrasz | neen , ik zal bet nooit vergeten, % Úur, dat ons, als vrienden, zaamverbond ; Thans fchijnt wel die band vaneengereten ; Ach! voor immer floot het graf uw’ moud! Maar een trouw, op ’t graf van Feith bezworen , Is ’t geweld van tijd eu lot te groots _ Vriend! haar glans blijft op uw liijjkbus gloren , Als de glans van ‘t eeuwig morgenrood,

Treurig zwijgend ziet uw Zangfter neder Zij, weleer getooid met eedlen zwier; Niets hergeeft haar vroeger’ luister weder 5 x Rouwfloers dekt uw zachtgeftemde lier. Deugd en Liefde fchonken eens die fnaren D'echten taon, die hart en zinnen treft , Als de ziel, dit nietig ftof ontvaren, Haar beftemming en’ waardij befeft,

Altoos dierbaar blijven mij uw toonen; * Wat gij zengt, werd ook door u volbragt : % Zag uw daden al uw liedren kroonen, Vriend! uw deugd blonk in den lijdensnachts Liefde was het roerfel uwer daden ; Tot in kerkers blonk zij heerlijk door, En de boetling trad, van duistre paden Aan uw hand, terug op ’t regte fpoor.

Yk Weet het, Vriend! geen fterflijke oogen zagen, Wat al goeds ge op aarde hebt gefticht 5 Maar eenmaal vermeldt de dag der dagen Alles , wat uw liefde heeft verrigt. Ja, uw daden ftaan dáár aangefchreven, Waar geen waarheid zwicht voor valfchen. fchijn, Hier mogt gij uw* zaaitijd flechts beleven, Dáár, mijn Broeder! zal 't uw oogstfeest zijn.

Trouw aan God en aan uw dierfte pligten , Naakt gij ’t eind der korte levensbaan,

Je Lie NERERSTRASZ 3 JUN. in $ 58 E

Zie ! daar fpilt de laster al zijn fchichten ; Nijd en hoogmoed grimt u beurtelings aan,

Gij aanfchouwt dat wroeten , worftlen, waeten ; Ziet, hoe ijdle trots naar adem hijgts

Voelt uwe onfchuld kent uw rein bedoelen 5 Gij beklaagt uw haters duldt en zwijgt. '

Eedie Nierftrasz t fchittrend eindt uw lêvens Zóó verwint Geloof en Liefde alleen, - Willig kunt gij elken fmaad vergeven; . ì Ee “… In uw oog wordt elke. lastring kleen, 8 “Mogt gij vroeg ’s Verlosfers grootheid malen; Klonk uw'lier voor ’t Licht uit Ephrata : Gij deedt meer, dan lof door zang behalen 5 Gij deedt meer gij volgd’ uw’ Heiland na,

Nierftrasz ! ’k zie in ’t ftof u nimmer weder; „Vriend! uw dagwerk is hier afgedaan ; Maar gij zinkt ééns aan mijn’ boezem neder, Breekt voor mij de jovgfte morgen aan, Schenkt het leven mij hier zoet verrakken, Of zij de aard’ voor mij een rampwoestijn , “Zaalge! °k wil uw edel voetfpoor drukken, . En mijn eind’ zal ééns als ’t uwe zijn.

W. He WARNSINCK, BZ,

AAN MIJNEN ONTSLAPENEN VRIEND J. Le NIERSTRASZ., JUNe

O wèl. a, die zoo vroeg de orkaan Der aardzee zijt ontvaren , t En thans van haoger hemelbaan Ter neêr fchouwt op het klotfend laan Der woeste wereldbaren !

Het hulfel, dat zoo fijn, zoo teér d Uwe Englenziel omkleedde’, * AE

Wás niet beland voor % buldrend weéf

En de iijslucht van dees lager fpheer. Wèl u dan op de reede!

556

AAN MIJNEN ONTSLADENEN VRIEND

Dáár onbedwongen vlamt de gloed ,

Die hier uw hulfel zengde;

Dáár broedert u-aan d’ Engtenftoet

Die geestdrift. voor het fchoone w goed’, Die hier u alfem plengde.

Dáár vondt gj , wat gij zocht op aard’, En wat geene aard’ kon geven: Een luit, voor ’t lied uws harts gefnaard ; Een’ uitdruk, de idealen waard, Die ge in uw ziel zaagt leven.

O wèl u, die zoo vroeg de zeên Der rampen zijt ontvaren | Niet arm toogt gij ten Hemel heen, Maar rijker dan zoo menigeen Met wicbefneeuwde haren,

ko dd

Uw oogst was tijp voor *s maaljers zicht, Als op der andren voren

Nog naauw een groene fluijer ligts

En reeds in garven opgerigt , Geteld door de Englenkoren,

O jat hj is bif God geteld, Uw oogst voor beter leven 3 Elk heerlijk lied, uw’ borst ontweld, ZElk hart, door u ’t verderf ontfheld En aan de deugd hergeven: r

Elk misdrijf , door uw zorg verhoed , Toen gij de kerkerholen

Tot tempels fchiept voor deugd en goed,

En elke Godsvonk in *t gemoed, Dat etnmaal af mogt dolen,

Je Le NIERSTRASZ , JUN. 557

O daarom wèl u, dat gij rust,

Schoon vroeg van ’t veld getogen! Hier waart gij-rijk aan last en lust, i Thans, op des Hemels blijder kust,

Hebt gij geen’ traan te droogen,

Hier fchiep u wel de trouwfte min En ’c liefiijkst kroost een Eden; Maar zorg zaaide er zijn distels in, En op de rozen kroop de fpin Der aardfche tegenbeden. ,

N

Hier gladde wel der vrienden hand, Ì Zoo veel zij kon, uw wegen;

Maar dweeperij en “waanverftand

Heeft ‘vaak u fchenziek aangerand, Die liefde flechts woudt plegen.

Ld

hd

Hier vlocht wel vroeg de Dichterfaam Den lauwer door uw haren; Maar Nijd en Afgunst fchoolden zaam, En dorden door hun flangenaêm En rimpelden zijn blâren,

Maar dáár wondt u geen distel meers Dáát fmet geen fpin úw rozen ;

Dáár loeit geen Dweepzuchts ftormenheer;

Dáár fchiet geen Nijd zijn’ zwadder neér, In rijk des Vlekkeloozen! *

e O nogmaals wèl u, dat gij gingt!

Gij voegdet niet beneden: Hier ftéeds van zorg en nijd omringd; Ddár Engel, die den Eeuwgen zingt, Poorgloeid van zaligheden!

558 AAN MIJNEN ONTSLAPENEN VRIEND Js NIERSTRASZ , JU Me

Ja, zaligheên;,— want gade en. kroost - ( Liet gij niet hulploos achter, God immers telde. uw’ daden oogst ; Hij is des braven weeûw ten B Des braven kind ten wachter,

a, zaligheên; - went om uw gaf / Fiert haat noch dweepzucht eneen Zij fchuilen weg in flijk en draf, à En de eernaam , aien u Neêrland gaf , Duurt eeuwig : Christenzanger !

Heil u dan, hartwriend! driewerf héi, _ Al hebt ge ons vroeg begeven! Wij riepen , was ’t voor beden veil, U uit uw vreugde zonder peil

| Niet weêr in ’t bormig leven!

A. BOXZMAN,

HULDE AAN DEN ONTSLAPEN' Je EL. NIERSTRASE , JUN.

ust, Brave! moê van ’t leed des wisfelzieken. levens, Die Nederland te vroeg ontvielt; Gun, dat ik op uw zerk geknield, Mijn laacfte hulde u brenge, als mensch en Dichter tevens &

Een Engel Gods zag van omboog Den last, die u ter nederboog, U door een’ onverlaat boosaardig opgeladen, Doch , rijp voor eedler kring, dan immer de aarde biede , Verbrak zijn hand de boei, die u nog hechtte aan ’t niet , En plaatfte u in den rei van ’s Hemels prapkúeraden, Sla dáár uw lagwiek breeder uit, Door niets in uwe vaart geftuit 5 Meer waardig nog zij * lied, door u er aangevangen. Hier zweer ik plegtig op uw graf, Dat, wat uw gòuden lies mijn hart ten kleinood gaf, Ik rot mijn’ jongften {nik aan elken toon zal hangen.

Derdrecht. DE BOS5O0 Ne

VADERLANDSCHE UITBOEZENING. 538

VADERLANDSCHE UITBOEZEMING, NA DE GEBOORTE BER JONGE PRINSKS } OP DEN snan AWGUSTUS , 1829,

Gezin van ’% Kosiop Heldeusoon , Verrijkt met een Vorstin, ziet, als naast eikenlosen ,

Een lagchend rozeknopje ontfproteo 3 Triomf! das roosje toait cok Netrlands gloriekroom,

ê 4 Pe MOE N86

Vue en wimpel uitgeftoken! Trans en gevelfpits gefierd À

% Heilvol uur is aangebroken ;

Met oRANjE feest gevierd !

Nederlanders! ftemt uw zangen!

% Afgebeden zielsverlangen, Tedre zucht, tot God gevloeid t

Wilde ’sHemels goedheid hooren :

Freparx is een telg geboren !

’s Varften welige echtftam bloeit $

Werden, vrolijk, mirt en palmen Op den Hoogen Echt geftrooid 5 Neêrland doet den juichtoon galmen , Nu een Spruit dien Echt voltooit, Ja, ket kome, bij 't kunstloos zingen, Eedle Prins! het wiegje omringen, Waar uw fchat, uw hartelust, Waar het pand van liefde en trouwe, ’. Kteinood der doorluchte Vrouwe, Neérlands eer en’ vreugde in rust.

0, Bewaak’ feeds de Albehoedet *% Wichtje doot een’ Euglenftoets - i Sier’ de deugd der eedie Moeder Meer dan de adel haar gemoed !. Blijv’ zij , bij het fpoorbetreden Der grootougerlijke zeden,’ Vaders lust en moeders vreugd ! Moog’ ze, als fieraad der Vorstitinên, Neérlands ‘tiefde en hulde winnen, iid op harer cudren deugdt

z6o

VADERLANDSCHE UITBOEZEMING.

Ja, die weníchen doen wij hooren :

Wat oRANye juichen doet 5 Iedre vreugd , dat Huis befchoren,

Zet het Neêrlandsch hart ín: gloed. Brengt het volk zijn lofbetooning Aan den welbeminden Koaing,

' Vurig van God afgebeéns É ’* Brengt ook, bij de vreugd der ann Ongekunfteld lied en toonen :

Want oRANjr en Volk zijn één,

Daarom doen wij, opgetogen, Jublend met uw Vorstlijk Huis, Dierbre Ptins! de t&mpelbogen ë Dreunen van ons vreugdgedruisch 5 ’s Volks gebed verkeert in danken ; Bij gezangen orgelklanken , Rijst geheel ons hart tot God. ’x Echtheil, dat uw ziel mag treffen , Doet bns feest- en loftoón heffen, Zaligt uw en Neérlands lot,

Zie, o Vorgt !. uw Stamhuis bloeijeú , Zegenrijk voor Nederland ;

‘Zie in eer en voorfpoed groeijen

Dverdierbaar huwlijkspand | Zoo, zoo prijken weelge loten,

Uit d'Oranjetronk gefchoten ,

Steeds verjongd op Neérlands grond ; Ja, hoort God den wensch der Belgen, Dan , dan. bloeijen rassau’s telgen

Tot aan °s werelds avondftond t

Rotterdam, Je VAN HARDERWIJK, RZe Augustus 1829,

BIJZONDERHEID WEGENS DEN DOOD VAN LORD CASTLEREACH.

Mevrouw IDA SAINT-ELME bevond zich te Zonden,

tijdens het beruchte Proces der Koningin, en werd toegela- ten bij Lord CAST LEREAGH. Toevallig voor eenige oogen- DIKKER zich alleen in het vertrek bevindende, viel haar oog

<

BIJZONDERHEID WEGENÉ DEN DOOD VAN LORD CASTLERRAGH. S6£

op eert op de tafel opengeflagén liggend boek. Ik nam het in handen," dus verhaalt zijzelve, „ten einde in deze lek tuur , veelligt de geliefkoosde van den Lord, eene aanwijzing van ’smans meest gewone denkwijze te ontdekken, Het was

‚de Nieuwe Héloije, en deplaats, waar de indruk van den ‘vinger zijn merk hed. achtergelaten, was -— de verdediging

van den Zelfmoord, Toen ik federt vernam , dat de Markies van Londonderry zijn leyen had geëindigd, door zich de halg-

‚ader te openen, begreep ik, dat deze dood wel veel Janger

kon zijn overlegd geweest, dan men heeft gemeend; en ik weet van goederhand, (uit den mond van den Burggraaf Ds MARCEL US, toen Secretaris van Ambasfade) dat de Nieuwe we Heéloife, opengeflagen bij denzelfden brief vansT. REUS, nog op de tafel lag van den Minister, ten dage dat hij deg zelfmoord had begaan, Er moge alzoo, naar het getuigenis zijner vrienden, in zijn brein al eene kiem van krankzinnig-

heid hebben beftaan , ík houde het daarvoor, dat zijn zelf.

moord dooe eene ahnanan wanboop is veroorzaakt ge-

worden.”

kond

FRAGMENT VAN LORD BYRON.

_ Le heb. wij, in de laac{te negen jaren, vergeleken. ge- zien, in het Engelsch, În het Fransch, in het fraliaansch er in het Porsugeesch, MEE ROUSSEAU, MEt GÖTHE, met

YOUNG, mEt ARETENUS, MEt TIMON van Athene, met

eene albasten, van binnen verlichte vaas, met SATAN, met SHAKESPEARE, MEt NAPOLEON, MEt TIBERIUS, Met SSCHYLUS, MEE SOPHOCLEBS, MEt EURIPIDES, mét Arlequin, met Pierrot, met sTERNE, MEt HOPKINS, met tene Fantasmagorie, met HENDRIK VIII; met Crenrien, MEt MIRABEAU, met den jongen DALLAS, die zich nog op het Collegie bevindt, met MICHEL-ANGELO, met RAPHAËL, met een’ ZEngelfchen Saletjonker, met pso cz- NES, MEt CHILDE-KAROLD,DEt MILTON, MEt POPE, met DRYDEN, MEt BURNS, IEU SAVAGE; met CHURS CaiLr, met den Acteur KEAN, met AL FIERE vooral, enz, ‘Hij , die de ftof heeft geleverd tot zoo vele tegenftrijdige vergelijkingen , moet noodwendig op eenig ding gelijken. Mij- ne ‘moeder, vóór dat ik twintig jaren zelde , wilde valftrekt , dat ik op RoussrAUu zou. gelijken, en Mevrouw van sraÖL- maakte dezelfde vergelijking, in 1813, Het Edin

3óa PRAGMENT VAN LORD BYRON. ê

Burk Review heeft iets dergelijke gezegd , In deszelfs kritiek webdnk-:den vierden zang van Chiâde:- Harold, "Wat mij be- eeft, MkNind geenerlel gelijkenis: tusfchen ons je “enig punt, RôdssrÂv fchreef An-proza, ik in verzen. *- Mij Behoorde Cot de: Volkspartij, ik töt ‘Aristocratifche. “Hij was wijs- geer; Ik ben-Zulks In ’tgeheel-niee, Hij gef-zin:eorfte werk vp den duderdom van 4o jaren =…— Ik het-mrijne opin 18de devensjrar in licht. Zijne eerfté proeve varwieef. bem alge. meene toefuiching; mijne had een'volkomen tegengefteld lot, Hij wouwde zijne huishoudfter} ik heb niet Kannen leven met sijne vrouw. Hij meende, dat het ganfche heelul tegen hem zZAmenfbaride 3 mijn klein: wereldje fcheen te gelooven , dst ik beftendig ontwerpen fmeedde tegen hare rust. Hij beminde de kruidkunde; ík bemin bloemen en heesters ; maar zonder eenige kennis van geflachten en foorten, Roussrau ftelde met fehroomvalligheid en moeite, ik met felheid en doon gaans ‘met'-Zemak. Hij‘ wilde nooit te paard rijden of zwem men, moek verftond iets van den wapenhandel j ik ben eën „goed zwemmer, een vrij goed ruiter, en weet bovendien ta

melijk wel met het geweer, inzonderheid met den bouwer, om te gaan. Rousseau, Eindelijk , was een groot man 3 en, zoo deze gelijkenis gegrond ware, konde ik mij daardoor niet dan, vereerd achten ; maar ik fchep geen nt in mi ge ftreelen met eene valfche voorftelling. RE

| BONAPARTE’S OORDESL OVER Je Je ROUSSEAUa

UMBmotres de STANISLAS GIRARDT N, Eerstdaags te Pa rijs ìn het licht zullende verfchijnen,) …*

Berveisangen en gabuurfchap bragten mij in eenigzins ven . touwelijke bekendíchap met JOSEPH BONAPARTEe, D€ Rerfte Gonfal bevond zich te Morzefontaine bij sijnen broe» der, en. kwam te Ermenonville ontbijten. Wij verfchaften hem het vermaak der konijnenjegt, Een deel dezer dieren , min wild dag de anderen, waren zoo begeerig om den held der armee van Jralië te zien en te bewonderen , dat zij, wel verre van te vlugten, bij groepen rondom hem ahoolden., De Conful fchepte groot behagen in dit voor hem nieuw fchouw- fpel , welks geheim hij weldra. vermoedde, Wij keerden vere volgens naar het kasteel terug, en vonden Mevrouw 3 oNA- PARTE aan tafol, De Couful fronste zijne wenkbraauwen

P ad

BONAPARTE'S OORDEEL OVER J. J. ROUSSEAU. „303

disof hij misnoegd was, dat men níet naar hem gewacht bed, en: zeldé: Het fchijnt , dat de. vrouwen! hier bevelen” Hij nuttigde alleen een weinig fatade en dronk ech-gias- Bót ‘desuz. Toen ftond hij op oui-de tuinen te gaan bezigttgef, Bij: hee ‘Popuîieréiland gekomen, bleef ‘hij fdan voor hetigrdf var JEAN“JACQUES, en fprak: Het ware voor de rust » van “Frankrijk: beter geweest, det deze man siet beffntn dan > had” „En waarom, Borger Confut?”- hetnam ik; „Hij ie’ het, ‘die: de Franfihe Omwenteling heeft voorbé- reid,® …— Ik dacht, Berger ConPel, dat gij althans ged- ne reden:-hadt, om u over die: Omwenteling: te -bekis- Cp gen” Wel dus” sas 4ijd hoogst opmerkelijk -ant- woord, de toekomst moge leeren, of het voor de rust dêr wereld niet beter ware goweest , dat noch ROUSSEAU 5 noch ik ooit beftaan hadden,” En hij kinnen in eene peinzende houding, zijne wandeling.

t. ied

aal hal . _ head Eend - Pd

LODEWIJK DE XIV zeg GROOTE ETER,

Leben vnd Chasakter der ELISMBEENR CH ARLOTER, Herzogin von Orleans, u. f. w. HOM Prif, SCHÜTZ, :

D. LODEWIJK DE XIV het Zezen haatte, naauwelijks fe zen fchrijven konde, en zich daarover dilgwerf' gefchaamd hebbe, ie minder onbekend , dan, zoo veel wij weten, dae hij een verbazende efer was. we enende Prinfes verhaals ín êen” harer brieven, dat zij LODEWIJK DEN XIV dikevijls had ziën eten, en dat hij het navolgende op eenmaal cow- fimeerde : vier diepe borden onderfcheidene foort van foep 5 een’ geheelen faizant ; een veldhoen; een groot bord vol Ga fade ; gefneden lamsvleesch, met knoflook geftoofd ; Bayog- ner kluifjes, een heel bordvol; en daarna nog vruchten en konfituren! |

AEN EER KODDIGE KAPPERS - AANMATIGINGs dan de Redacteurs van de Pandors, “Mine Heeren!

L. uw artikel van gisteren, over mijne Kunst om zichselven 3e kappen, merke Gij zeer onheusch aan, dat ilt geweldig

64 KODDIGE KAPPERS - AANMATIGING.

lauge armen moet hebben, om te Parús, waar ík refideer, de bediening van Mofkapper van Bejeren te kunnen waarne- mei, Deze eer, Mijne Heeren, ben ik verfchuldigd aan mijn verblijf , ouderfcheidene malen, te Baden en te Munchen, Ik ben Kapper van het Hof van Beieren, gelijk de Hertog van WELLINGTON Maarfchalk van Frankrijk, gelijk de Heer- DE FRAYSsSINOUS Bisfchop van Hermopolis is: wij relide- ren daar niet, Daar het voor mij van belang ís , det hee Publiek wete, dat ik mij geen’ Titel aanmatige , op welken ik geen regt hebbe, zult Ge mij zeer verpligten,deze mijne ‚zedige aanfpraak wel te willen opnemen. Ontvangt, Mijne „Heeren, de verzekering van mijne achting. d VILLARET, Kapper van H.H, M. M, den Koning Palais- Royal, No. 88. en de Koningin van Beijeren, 25 Julij 1828,

BONMOT.

D. huisbrekers zetten hunne diefftallen voort bij de Boek- handelaars te Parijs. Een groot aantal Schrijvers zien alzoo hunne werken eindelijk in omloop gebragt !

DE MAINOOTSCHE MOEDER, NA: | XVIII

’k He zeven wakkre zonen het vaderland gebaard; _ “*k Heb zeven wakkre zonen omgord het heilig zwaard , Dat ons geloof*en vrijheid verftrekt tot onderpand. “Wel mij! geen mijner zonen kwijnt meer in flaaffchen band. je ‚Zij zijn ten ftrijd getogen met onverdoofbren moed. ‘Wel mij! in aller adren vloeit nog ’t Spartaanfche bloed, En, toen zij van mij fcheidden, deed mij het hart niet zeers Ik fprak: Vrij keert gij weder, ja! vrij , of nimmermeer! Gij, moeders der Mainooten) komt, zoeken wij met vlijt , ‚OF piets van Sparta's puinen gefpaard werd door den tijd, Zaat ons dáár fteenen rapen, om, vol van vrijheidsgioed , Den bloodsard te begroeten, die vrouwen blozen doet; Die, zonder bloed of wonde, verwonnen , huiswaarts keert , Eb ong , als zegeteeken, geen’ lauwerkrans vereert.

Naar WiLKELM MÜLLER. = Je W. UNTEM4.

/

MENGELWERK,

_

VOORLEZING ovan M A HO MED Door E S. BE. WIELING,-

Leeraar bij de Doopsgezinde Gemeentete Zaandam. (*)

Oase die perfonen , welke eene merkwaardige rol op: het tooneel der wereld gefpeeld hebben , moet buiten twij= fel de Zrabier MARHOMED geteld worden. Toen hij. het eerst als profeet of hervormer optrad, fcheen zijne onderneming te zullen mislukken. Bij zeer weinigen zij per wed ujn vond hij geloof. Zijne leer , echter, is vervolgens met verbazenden fpoed uitgebreid. ,en door het groot(te gedeelte des menfchelijken geflachts aangenomen. In landen, waar weleer het Christendom bloeide, wordt federt eeuwen de profcet van Mekka gehuldigd , en vele millioenen belijders blijven bij voortduring onverzettelijk gehecht aan zijn ftelfel, Een zonderling verfchijnfel voore zeker ! Wat hebben wij van dien ongemeenen man te denken ? Uit welk oogpunt moet zijne gefchiedenis en de voorfpoed zijner leer- befchouwd worden ? Men heeft MA= HOMED op zeer verfchillende wijze beoordeeld, Ara bieren „die in: hem geloofden , hebben hem vereerd. met de grootfte loffpraken, en nog heden ten dage fteunt op hem de Zurk/che hoogmoed. Christen = Schrijvers van vroegeren tijd gebruikten zeer zwarte kleuren , om den bedrieger en geweldenaar af te fchilderen. Aan beide kan-

__(*) Gehouden in het Departement Zaandam der Maat- fchappij : Tor Nut van ‘rt Algemeen , in Mei 1828. MENGELW. 1828. NO. 12, Rr

\

566 VOORLEZING , | é

ten heeft men buiten. twijfel overdreven. Misíchten ligt de waarheid in het midden, en moet men eene mengeling ván goede en kwade eigen{chappen erkennen in den man , wiens onderneming zoo grooten invloed op belangrijke wereldgebeurtenisfen gehad heeft, en ook nu nog trot- {che Muselmannen met verachting op Christenen doet nederzien , als op eenen hoop ongeloovigen , die naauwe- ks geduld mogen worden,

Desniettegenftaande begón men in onzen leeftijd over MAHOMED en diens leer gunftiger te denken, dan voorheen. De liefderijke geest des Christendoms vor- dert van ons, dat wij in elken mensch het goede op- merken, over dwalenden geenszins met te groote ge= ftrengheid oordeelen, en zelfs onze vijanden liefhebben. Men mag echter de toegeeflijkheid en verdraagzaamheid giet zoo verre drijven, dat het blijkbaar kwade ver- zwegen , of althans door verfchoonende voorftelling te zeer vergoelijkt zoude worden. Verzachtende benamin- gen kunnen het wezen der zaak zelve nooit veranderen. Elijk van een te gunftig oordeel over den zoogenaam- dèn profeet van Mekka en diens ftelfel meen ik weleens in openbare gefchriften aangetroffen, of ten minfte uite drukkingen en ftellingen gevonden te hebben, die mis= fchien ten nadeele der waarheid opgevat zouden kunnen worden. Zoodanige opmerking bragt mij tot nadenken en onderzoek. Ik moest ftoffe voor eene fpreekbeurt kiezen, en bepaalde mij tot dit onderwerp. Heétzelve heeft wel niet regtftreeks betrekking tot het doel der Maatíchappij, waarvan wij leden zijn; maar ik fpreek tot belijders van het Christelijk geloof , die allen in dit ééne punt overeenkomen, dat JEZUS CHRISTUS de Zaligmaker van zondaren is, en dat er geen andere naam onder den hemel werd gegeven , door welken wij behouden kunnen worden.

Ik heb voorgenomen, te fpreken, EF, over het doel dat Ma HOME D zich voorftelde ; II. over de middelen welke hij daartoe gebruikte III. over de uitwerk{len of over het nut van zijne-onderneming. n

\

%

OVER MAHOMED. 567

T. Wanneer wij over de bedoelingen van onze mede- _menfchen willen oordeelen, is er veel behoedzaamheid noodig. Wij kunnen niet lezen in het hartes wij zien alleen het uitwendige. Bedriegelijk is dikwerf de fehijn. Door denzelven verbijsterd, zullen wij mîisfchien oog- merken aan iemand toefchrijven, welke hij niet heeft, Hoe weinig kennen wij onze “tijdgenooten! Zelfs menige een, die in onze nabijheid leeft en dagelijks door ons opgemerkt kan worden, is niet in allen opzigte zoo= danig, als wij ons verbeelden. Dikwerf leert ons de - ondervinding, dat wij dwaalden bij onze beoordeeling van menfchen, die wij meenden te kennen. Gebeurt dit ten opzigte der genen, die wij hooren fpreken en zien handelen, hoe veel te ligter nog kan dwaling plaats hebben, wanneer de bedoelingen van menfchen , die vóór eeuwen en in verre landen leefden, beoorz deeld worden! Ook omftandigheden moeten in aanmer- king komen. Wij zien het geheel niet over. Dezelfs de dingen kunnen van onderfcheidene kanten: befchouwd worden; en dikwerf meenen wij iets anders op te mere ken, wanneer wij op een ander ftandpunt ons geplaatst hebbén.

Wij aanfchouwen de daden, geenszins de gezindheden der menfchen. Wij moeten echter naar zekere hande. lingen oordeelen” over de handelende perfonen. Daden toch mogen wij aanmerken als gezindheden, die in werking gebragt worden. Onderfcheidt zich iemand door groote bedrijven, en heeft hij kennelijken invloed op de gebeurtenisfen van zijnen leeftijd, of tevens ook van volgende eeuwen, zoo maakt de gefchiedenis,ons zijn karakter meer openbaar, en, wij kunnen uit zijn gedrag . enigermate befluiten tot zijne bedoelingen, als wij ome. ftandigheden behoorlijk in aanmerking weten te nemen. Van dien aard nu was het leven van MAHOMED.

Een treurig verval vond destijds plaats onder de be- lijders van het Evangelte. De leer der behoudenis, oorfpronkelijk zoo fchoon en zoo krachtig werkende

° Rr s

g68 VOORLEZING ,

tot vÊredeling der menfchen , was allengs miskend en door ongepaste bijvoegfelen misvormd geworden. Met verwonderlijken fpoed ging eerst de uitbreiding des Christendoms voort, terwijl de geloovigen één hart en ziel waren. leder, die in het behoud van dwalenden belang ftelde, zag met innige blijdfchap, dat, in weer- wil van velerlei tegenkanting, het licht meer en meer over de duisternis begon te zegepralen. Maar deze voorfpoed der Christelijke kerk had ook eene gevaarlijke zijde.: Door redelijke middelen moet redelijke godsdienst bevorderd worden. Ligt gebeurt het echter, dat zelfs welmeenende menfchen döor zelfvertrouwen. en eigenliefde zich laten misleiden ,om op eene min gepaste wijze voor eene goede zaak te ijveren. Misfchien is het grooten- deels hieraan toe te fchrijven, dat er fpoedig zoo vele verkeerdheden onder de Christen-belijders inflopen. Wel ligt heeft overdrevene zucht tot fpoedige uitbreiding van het geloof in ye z us groot nadeel gedaan. In de dagen van verdrukking was het vooral hoogst belangrijk , dat het Evangelie door zeer velen werd aangenomen. Doch menigeen behield bij zijnen overgang tot het Christendom nog Joodfche of Heidenfche meeningen en zeden. Reeds ten tijde der Apostelen openbaarde zich dit kwaad, en na hunnen dood is het hand over hand toegenomen. Menig- een , zoo het fchijnt, maakte ér meer werk van, om de Christelijke kerk fpoedig in aantal van leden te doen toe- nemen , dan om het eigenlijk doel des ‘Christendoms , ‘kennis en zedelijke veredeling, te bevorderen. Na den ‘overgang van Keizer KoNSTAN TIJN vooral verergere de de inwendige toeftand , terwijl aanzien en bloei naar het uitwendige vermeerderden. Ongelukkiglijk wilde men , em de mènigte :te boeijen , luister bijzetten aan den re- delijken godsdienst, welke misfchien aan velen, in hunne ‘onkunde, àl te eenvoudig toefcheen, Meidenfche wijs- geefte werd ‘kwalijk: toegepast op de verhevene leeringen van het woord des levens. Joodfche beuzelgeest bragt niet weinig toe tot miskenning van het Evangelie , dat , wèl begrepen, eene kracht Gods tot zaligheid is voor ie=

OVER MAHOMED. 69:

der, die gelooft en met’ waren kinderzin gehoorzaamt. Door geheimzinnige voordragt der leer en door.praal van _ plegtightden zocht men belijders te winnen. Zoo drongen. allerlei wanbegrippen en dwalingen ter kerke in. Voor twisten en verdeeldheden was eene wijde deur geopend. Verfchil wan meeningen had liefdeloosheid ten: gevolge. Zoogenaámde regtzinnigheid gold weldra meer, dan ge- moedelijke opvolging der zedelijke voorfchriften. , Naar mate verdrukking van den kant der ongeloovigen vermin- derde , begonnen de Christenen , afwijkende van de vol- _ maakte wet , die der liefde is, elkander meer en meer te haten en te vervolgen, Het kenmerk, dat ChAristónen vroeger Zoo voordeelig onderfcheidde van Joden en Hei-- denen , ging. allengs verloren. Velerwegen werden flechts belijders in naam gevonden , die van het wezen des Chris- tendoms bijkans niets fchenen te weten.

Zoo treurig was het overal en bijzonder in het Oosten gefteld , toen MAHOMKD, als hervormer, optrad. Wat bewoog den man, om dit te doen? Was zijn oogmerk geheel’ onbaatzuchtig , of bedoelde hij meest zichzelven ? Welligt moeten wij noch het eene , noch het andere, bij uitfluiting , aannemen. De mensch befeft zelf dikwerf niet volkomen duidelijk , uit welke beginfelen hij handelt. Zel- den is het goede geheel zuiver, en het kwade heeft ge= woonlijk iets, dat. tot verfchooning of wel tot regtvaare diging van hetzelve fchijnt te kunnen ftrekken. In den- zelfden mensch is meermalen eene zonderlinge mengeling van ftrijdige eigenfchappen. Menigeen doet onbetamelijke dingen, en vleit nogtans zichzelven mêt zijne goede mee- ning, of zoekt hct verkeerde te verontfchuldigen uit hoof- de van den drang der omftandigheden. Eigenliefde , eer- zucht en hoogmoed brengen dan weleens veel toe, om het: geweten te verbijsteren. Ligt gaat iemand allengs en ongevoelig veel verder, dan hij in den beginne. zich kad voorgefteld. Zou mischien ook MAHOMED in dit ge= val zich bevonden hebben ?

. De godsdienftige toeftand des menschdoms te dien tijde wes zeer ongunftig. Zoden , Christenen en Heidenen woon-

570. VOORLEZING ;

den onder elkander in het Oosten. Bij de Arabieren ten deele afftammelingen van rsMAËr , waren herinneringen uit de aartsvpderlijke tijden, fchoon met fabelen en onge- . rijmdheden vermengd, bewaard gebleven, De afgoderij had niet overal even diepe wortelen gefchoten. Te Mekka was een tempel, die in groot aanzien ftond, en gezegd werd van ABRAHAM herkomftig te zijn. MauHo- MED , van het edele geflacht der Korachiten afltammen-: de, was in geringe omftandigheden naar de wereld gebo- ren en opgevoed; maar hij gaf weldra blijken van meer dan middelmatige geestvermogens, Handelsbetrekkingen werfchaften hem gelegenheid, om veel op te merken , en , vooral op zijne reizen in andere landen , door omgang met vreemdelingen zijne kundigheden te vermeerderen. Gezond verftand deed hem de ongerijmdheid der afgoderij befeffen. Een verbasterd en vervallen Jodendom kon geenszins bekoren , om hetzelve aan te neme, De onder- linge verdeeldheden en vervolgingen der Christenen gaven gten hoog denkbeeld van de voortreffelijkheid der leere „- die zij als Goddelijk roemden. Heidendom , Jodendom en Christendom ftonden vijandig têgen elkander over. Ver- betering in zaken ‘van godsdienst was er grootclijks noo- dig. Welligt deed eerst welwillendheid mA rHomEpD den ‘wensch koesteren, om eenige hervorming onder zijne land- of ftadgenooten te beproeven. Hij fchijnt alzoo het weren van den dienst der afgoden zich voornamelijk ten doel getteld te hebben. Voorwaar een. laffelijk doel op zichzelve! Hetgene ook in de heilige boeken der Joders en Christenen wordt gelëtrd, ftaat overal in den Korara op den voorgrond: Daar is flechts één God ! De toene= mende vereering van MARIA en vele Heiligen fcheen bezwaarlijk hiermede Overeen te brengen. Godgeleerde twisten, reeds langen tijd gevoerd met vreesfelijke vere bittering , gaven reden, om te denken, dat de Christe- lijke kerkleer niet bewaard was gebleven in oorfpronke- lijke zuiverheid, Een Zrabier’, als MARHOMED, voor zien met eenige, maar zeer gebrekkige kundigheden , vu- rig, van geest, eerzuchtig en ondernemend van aard,

«

OVER MAHOMED. Sy 1

kon ligtelijk zich verbeelden, beftemd te zijn , om eerie

hoogst noodige hervorming te bewerken. : Datgene, wat men te dien tijde Christendom noemde, was niet bevor= derlijk tot zijn oogmerk. Herftelling van den godsdienst der aartsvaderen fcheen beter met zijne bedoelingen over= een te komen. Met, eerbied: fprak MAHOMED fteeds van NOACH, van ALBRAHAMS, VU MOZES, En van JEZUS, den Zoon van MARIA, bewerende , dat Hij * hetzelfde leerde , wat geleerd was door deze heilige man. nen , nämelijk Gods eenheid, een toekomend leven, en een regtvaardig oordeel na den dood. Ware het hierbij gebleven , wij zouden. misfchien redea hebben, bm M A= HOMED hoog te achten; maar hij ging eenen ftap vere der, en waagde het, zich in gelijken rang te ftellen met MOZES enyezus. Hij gaf zich uit voor een onmid. dellijk Godsgezant ,- die den Koran door tusfchenkofnst van den Engel cABRIEL uit den hemel had ontvan - gen, en gelast was ,.om dit volmaaktere wetboek door het- zwaard aan de menfchen op te dringen. Vond hièr opzettelijk bedrog plaats, of welligt misleiding der ci- genliefde? De zachtíte beoordeeling is buiten twijfel deze’,

dat wij het doorzetten der onderneming van MAH OME ps aan dweeperij toefchrijven, waarbij zelfvertrouwen hoogmoed gewoonlijk eene groote rol fpelen. In den be- ginne dan moge ook al meer bepaald het doel van den zoogenaamden profeet geweest zijn , de afgoderij te ver=’ drijven , waarfchijnlijk heeft zich daarmede allengs meer en meergene fterke zucht naar onderfcheiding , aanzien en eere verbonden. Het welgelukken der eerfte pogingen geeft gewoonlijk vertrouwen en moed, om het begonnen werk voort te zetten.: Zelfs de tegenkanting kan, onder. zekere oinftandigheden , ten prikkel ftrekken , om vol te houden, en met onvermoeide vlijt te werken aan datge- ne, wat men zich als taak heeft voorgefteld. Zoo lang er eenige hoop is, om te overwinnen , fchijnt dan de lust tot Mrijden toe te nemen met de zwarigheden’ die me te boven moet komen, De eigenliefde ondervindt hierbij - zeker ftreelend genoegen. Dit heeft inzonderheid plaats,

573 _____ VOORLEZING,

warineer eerre blijkbaar goede zaak wordt verdedigd. Zooe danig was in zekere mate het geval van MAHOME D. Hij trad op als verdediger der leer van Gods eenheid te- gen Heidenen en tegen Christenen , die in hunne onder- linge twisten welcens tot het veelgodendom fchenen te neigen. Maar: hoe ligt laat de mensch.door vertrouwen op. zijne goede meening zich verleiden , om ongevoelig verder te gaan, dan eerst zijn oogmerk was! En hoe meenigeen verbeeldt zich, nog uit goede beginfelen te handelen, terwijl reeds zelfzoekende bedoelingen blijk= baar worden! Zoo fchijnt ook MA no MED, Gods ecn- ‘heid verkondigende eigene grootheid gezocht te heb- ben.. Hij matigde zich eene eer aan, die hem geenszins toekwam. Hij wendde Goddelijk gezag voor, dat hij’ niet kon ftaven; en hij beriep zich op onmiddellijke zen- . ding , waarvan geene bewijzen waren. Hij gaf zicla voor den laatften Godsgezant of profeet uit, en ontzeide bet paradijs aan allen, die hem geloof weigerden. Moge er Eene enkele plaats in den Koran zijn, waar MA HO MED zich gunftiger uitlaat over Joden en Christenen , die Gods eenheid erkennen „de geest van dat zonderling boek ademt in het algemeen haat tegen ieder, die in den profeet van Mekka niet gelooft. De geloovigen worden tot ftrijd te- gen de ongeloovigen opgeroepen, en de hoop op buit, voor roofzuchtige Arabieren een zoo krachtige prikkel, is er geenszins vergeten. |

Overdreven zucht naar grootheid en heerfchappij zal dan wel hoofddoel van MA HOM ED geweest zijn, hoe- zeer hij zelf misfchien bij al zijn drijven zich vleide met bedriegelijken waan , alsof hij uit hege begin- felen voor eene goede zaak ijverde, Dat dit werkelijk het geval niet was, zal nader blijken, als wij

H. Meer bepaaldelijk acht geven op de middelen, door welke hij zijn doel poogde te bereiken,

ManomeDp had den ouderdom van veertig jaren be- reikt, toen hij als hervormer optrad. Eerst poogde hij door overreding , en vervolgens, toen zijn aanhang eeni- ge fterkte had bekomen, door geweld van wapenen zijne

nt stets nent Tee gren PDE ET en

OVER MAH@QMED. 573

leer uft te breïden. Was misfchien oorfpronkelijk zijn doel alleen, de. afgoderij der Heidenen te weren, hij zocht naderhand ook Joden en Christenen tot belijders . van die leer te maken, welke hij verkondigde. Dat hij zekere fchranderheid aan den dag. legde, om vele aanhan= gers te winnen, valt geenszins te ontkennen. Hetgene hij voorftelde, was ten deele op waarheid gegrond „doch tevens doormengd met verdichtfelen en ongerijmdheden. Hij beweerde namelijk, dat hij geene nieuwe leer wilde invoeren , maar het oude en eenige ware geloof herftel- len. Volgens zijn voorgeven predikte hij den godsdienst , welke door NOACH, ABRAHAM, MOZES EN JE- zus was verkondigd, en van den aanvang der wereld af, door alle tijdperken heen , in het wezenlijke fteeds de= zelfde bleef , offchoon er, naar gelange van omftandig- heden en verfchillende behoefte der meníchen , foms eeni- ge wijzigingen vereischt werden.

Vergelijken wij nu den inhoud des Korans met de hei. lige boeken der Joden en CAristenen , welk een onder- ‘fcheid! Ja, MAHOMED ftelt de leer van Gods eenheid overal op den voorgrond ; maar zijn onderwijs , dat God- delijk moet heeten, is overigens ten eenemale verward, niet zonder tegenftrijdigheden , en vol van grave wanbe= grippen. De gewaande profeet maakt zelf grootelijks zich fchuldig aan die fout, waarover hij Joden en Chrise genen zoo hard befchuldigt. Hij verminkt , namelijk , de leer des Bijbels, verdraait de gefchiedenis , en geeft beu- zelachtige uileggingen of bijvoegfelen , welke zoo vele bewijzen van zijne bedriegerijen opleveren. De gefchie= denis van JozZer, om flechts iets te noemen , wordt in den Koran, Jura of hoofdftuk rr, vrij uitvoerig verhaald, doch met- eene wonderlijke vermenging van „waarheid en verdichtfel. Ma HoMmEDp laat den jonge= ling eerst ook droomen, en zijnen droom ‘aan zijnen va- der vertellen ; waarop JA Kop hem waarfchuwt , dat hij er niet van {preken zal tot zijne broeders. Deze haten JozZEr, omdat hij des vaders lieveling is; zij nemen in koelen bloede het befluit, om hem te dooden, en

574: VOORLEZING ,

zeggen daarop tot JAKOBS: Vader! waarom zendt gij Jozerr niet met ons in het veld? Wij zullen groote zorg voor hem dragen, en hij zal zich verlustigen” Ik vrees,” zeide.JAKOB, dat gij onachtzaam zult zijn in hem te bewaren” Vreest gij „* zeiden zij,

dat de wolf hem: bij ons zal verflinden , en dat wij geene kracht, om hem te befchermen:, zullen hebben 2?” Toen namen’ zij hem des morgens mede, en wierpen

hem in eengn put, Ten zelfden dage hield daar eene karavane ftil, om water te putten. Toen men eenen em-

mer in den put nederliet, hield jozer zich daaraan vast, en geraakte alzoo behouden naar boven. Men voerde evenwel den jongeling , als flaaf , naar Bgypte.

Vervolgens wordt het voorval tusfchen jozer en de getnalin zijns meesters op eene fabelachtige wijze ver- haald. Hare fchuld zou door haren man erkend zijn. Hij wilde echter de zaak geheim houden; maar het ge- beurde werd evenwel ruchtbaar door de ftad , en leverde

‘eene ruime ftof van gefprek voor de gezelfchappen der vrouwen, Toen verzon de gemalin van ProTIieaAR eene list, om zich te verontíchuldigen. Zij liet, namelijk , een aantal vrouwen bij zichop een gastmaal komen en deed jozer in de eetzaal treden, juist toen zij bezig waren de (pijs te Ínijden, En nu, zegt de Koran , wer- den die vrouwen zoo getroffen door joze r’s fchoon- heid , dat zij, im plaatfe. van de fpijs te fnijden , zich in de vingers Íneden en uitriepen: „o God! dit is geen mensch , maar een Engel.” Daarop #ou de meesteres zich verontfchuldigd en als geregtvaardigd hebben over haar gedrag ten opzigte van den fchoonen flaaf.

Op zoodanige wijze verwart MAHOMED waarheid - en leugen onder elkander; en die man wilde als hervor- mer van wanbegrippen en als herfteller van demoorfpron- kelijken ‚godsdienst optreden ! Blijkbaar is de Koran een zamenraapfel Van Meidensch bijgeloof „vermengd met on- gerijmde meeningen van Joden en Christenen, waarbij eenige ftukken uit den Bijbel gevoegd werden. De leer Val MAHOMED Ademt echter meer den geest des Jo=

aad

OVER MAHOMED. 375

dendoms , dan ‘dien van het Evangelie ;.en wel-bepaalde. lijk fchijnen de bedorvene leeringen en wanftaltige bij- voegfelen van Rabbijnen en Thalmudisten het meest in den fmaak des zoogenaamden profeets gevallen te zijn , of liever , hem het best tot zijn oogmerk: gediend te hebe" ben, namelijk om fpoedig eenen aanhang te maken,

Tot verontfchuldiging of regtvaardiging van MA H Oe MED zou men kunnen zeggen, dat omftandigheden hem’ noodzaakten, zich te fchikken naar de leefwijze en be- hoefte zijner Arabieren; ook soLoN betuigde, dat hij aan de Atheners geenszins de beste wetten had gegeven, maar zoodanige wetten, als destijds de beste voor hen waren 3 en wij lezen in het Evangelie ‚dat Mozes din- gen, welke niet goed. zijn, aan de kinderen TsRAËL s heeft moeten toelaten, om de Aardigheid hunner har-= ten. Doch de gevallen ftaan hier niet gelijk. MA Ho- MED gaf voor, dat hij alle ingeflopene misbruiken wilde hervormen ,en den godsdienst tot oorfpronkelijke zuivere heid herftellen; were hij aan dit beginfel getrouw geble- ven, hij zou veel verworpen hebben, dat in zijne leer - is opgenomen. Hij drong zijnen Rohan als een volmaakt wetboek op aan de menfchen; sorLoON en mozrs ftel- den beide, dat er in yolgende Bae iets beters kon en zoude komen. |

Ik verwonder mij , dat er zelfs Christenen zijn gevon. den, die de veelwijverij, door het Zslamismus gewettigd wilden verdedigen, alsof dezelve, fchoon minder zede= lijk, in de warme luchtftreek van het Oosten behoefte ware. Zelfs heeft men beweerd, dat zekere onevenre= digheid in het pe der geborenen van beide geflachten,

dezelve noodzakelijk zou maken. Doch hoe zal dit kuna

nen bewezen wofden, daar geene naauwkeurige geboars . telijsten voorhanden zijn? Bovendien, in landen , waar het ontmannen plaats vindt ,en gefnedenen gehouden wor= den, om de Aarems te bewaken, is deze daadzaak zelve

bewijs tegen genoemde ftelling. En dat de heete luchts

ftreek de veelwijverij niet noodzakelijk maakt, blijkt aan het voorbeeld der Christenen, die, in dezelfde oorden ler

576: ____ VOORLEZING ,

vende , zich adn ‘de oorfpronkelijke inftelling des huwe- lijks tusfchen éénen man en ééne vrouw houden.

Had MAHOMED werkelijk zoo zuivere bedoelingen ‘gehad , als hij voorwendde, hij zou in zijnen Koran niet zoo vele ongerijmdheden opgenomen hebben. Te zijner verfchooning is weleens aangemerkt geworden , dat des- tijds ook onder de belijders van het Evangelie een zeer bedorven geest heerschte, Niemand, die met eenige op-

ettendheid de Kerkelijke Gefchiedenis heeft gelezen zal dit willen ontkennen. Doch juist. hierin mèen ik reden van bezwaar tegen den gewaanden profeet van Mekka te vinden , dat hij voorgaf , die gebreken te kennen en te zullen verbeteren. De algemeene onkunde der eeuw, waarin hij leefde, kan hem geenszins verontfchuldigen. De man, die als hervormer ‘optreedt en voor cen’ herftel ler van den oorfpronkelijken , eenigen, waren godsdienst gehouden wil wordén , moet alles naauwkeurig ondere zocht en vefgeleken hebben. Men zegge níet, dat or .HOMED geene gelegenheid hiertoe had , en derhalve be- zwaarlijk iets beters kon leveren: uit den Koran blijkt , dat de inhcud des Bijbels hem geheel niet onbekend was, “maar door hem misbruikt werd ‘ter bereiking: van zijn doel. Hij had buiten twijfel beter kunnen weten , zoo het hem enkel om waarheid te doen geweest ware. Groot was wel het bederf allerwegen; doch er leefden hier en ‘daar toch enkele perfonen , die in kennis en zeden boven hunne tijdgenooten uitmunteden. Vroegere reizen en han- delsbetrekkingen hadden MA HO MED doen verkeeren met Christenen van onderfcheiden lafidaard en denkwijze , zoo in Egypte , als elders Daardoor was hij in de gelegenheid , Om verfchil van begrippen‘op te merken , en „, na behoor= lijke vergelijking , het betere uit te. kiegen. PyTHAGO= RAS en andere mannen der oudheid hadden opzettelijk verre reizen ondernomen , om wijsheid te verkrijgen. Ook MAHOME®D had naauwkeuriger onderzoek naar waarheid kunnen doen. Zijn pligt ware het althans geweest, aan te wijzen, in hoe verre Joden en Christenen afweken van den inhoud der fchriften , welke als heilig door hen

OVER MAHOMED. 87

getergd werden. Maar hij floeg een’. genrakkelijker weg in, en beweerde, dat zij-die boeken vervalscht. hade den, en dat hij was verwaardigd met eene Goddelijke zending om den oorfpronkelijken godsdienst te herftel. len op aarde.

. Zoodra MAHOMED het karakter van proftet zich aanmatigt, kan men bezwaarlijk nalaten , hem voor een listig bedrieger te houden. Hij toch nam dit woord niet in dien algemeenen zin, volgens welken hetzelve ook een. gewoon onderwijzer of leeraar van den godsdienst betee- kent $ neen , hij gaf zich uit voor een buitengewoon Gods= ‘gezant, die, door tusfchenkomst van den Engel ca= BRIËL, meermalen openbaringen had ontvangen. Hier. ftaat hij beneden NuMA, die ook Goddelijk gezag voor- wendde , om de wetten , die hij aan de Romeinen gaf ‚te. bekrachtigen. Deze waardige man was op eene wettige wijze tot de regering geroepeq; hij leefde in de duister= nis des Heidendoms , en gevoëlde , dat hij zonder de vera meende ingevingen der nimf EGERIA weinig zouú uit werken tot zedelijke verbetering zijner onderdanen. In dat geval was misleiding meer verfchoonlijk. Doch Mm A=. HOMED leefde ambteloos, en gebruikte zijn gewaand. Goddelijk gezag, om tot aanzien „eere en grootheid in, de wereld te geraken. Hij kende en erkende MozrEs en ‘Jezus, als Godsgezanten. Of zal men zeggen, dat hij het voorbeeld der ftichters van den Joodíchen en: Christelijken godsdienst voor zich had, en derhalve een hooger gezag mogt voorwefiden? In geenen deele, Had MAHOMED eenig blijk van Goddelijke zending kunnen geven, hij zou regt gehad hebben , om gehoorzaamheid te vorderen; maar zoodanig bewijs, als hier vereischt werd, is hij altijd fchuldig gebleven. Integendeel poogde hij met drogredenen en magtfpreuken zich te behelpen , zoo dikwijls iemand zijn gezag in twijfel durfde trekken. Blijkens verfcheidene-plaatfen in den Koran, waren er foms onder zijne lapdgenooten, die eenig wonderteeken 5 als bewijs zijner Goddelijke zending , van hem verlang- gen; maar hij fpreekt telkens op verachtclijken toon

578 __VOORLEZING,

/ .

van zoodanige ongeloovigen, en tracht gewoonlijk der. zelver tegenbedenkingen te -wederleggen , door te verzee keren, dat vroegere Profeten wonderen genoeg hebben gedaan , maar dat die van geen nut zijn geweest , en het derhalve noodeloos ware, er op nieuw te doen. Of zoo hij foms nog op eenig wonder zich beroept „dan is hetde voortreffelijkheid van den Koran „die, volgens zijn woor- geven , met geen boek ter wereld te vergelijken zou zijn, en inwendige blijken van Goddelijke herkomst dragen. " Mamomev ftelt zich derhalve in éénen rang met MOZES. €En JEZUSS ja hij wendt voor, dat in het Evangelie zijne komst voorzegd is, en dat na hem geen ander Godsgezant ooit weder. zal verfchijnen op aarde. Zoo maakt de gewaande profeet zich fchuldig aar be „driegerij. Hij wist immers wel, dat geen Engel hem be-/ zocht, om hem openbaringen mede te deelen. De om- gang met GABRIËL was listiglijk door hem verzonnen, om blindelings op hooger gezag te deen aannemen, het- gene hij door redenering niet konde bewijzen. Met fchijn- baren eerbied moge hij meermalen fpreken van MOZES en JEZUS, inderdaad miskent hij beiden, daar hij zich zelven een gelijk gezag met hen aanmatigt. Men zegge of fchrijve dus niet, dat MAHOMED het voorbeeld der ftichtess van den Joodíchen en Christelijken Godsdienst voor zich had, en deswege het voorwenden van Goddé- lijke zending hij hem verfchoonlijk moet geacht worden, Alwie dit doet, kent aan MoZRS en JEZUS geen hoo- ger, dan menfchelijk gezag toe. De uitvinder van het Eslamismus had er geen ander, en kon geen ander too- nen, hoezeer. het dikwerf van hem werd gevorderd, -. En zijn beroep op het inwendig bewijs, van de voor- treffelijkheid des Korans ontleend, valt geheel te zijnen nadeele uit, als men in aanmerking neemt , dat deszelfs inhoud beantwoordt aan den fmaak der Arabieren, daar integendeel de geest, welke in de fchriften des Bijbels fpreekt, zich verheft boven de gewone meeningen , en ftrijdt tegen de heerfchende vooroordeelen en neigingen der menfchen, onder welke de daarin vervatte leer werd verkondigd, 4

OVER MAHOMPD. 579

MaAnomeEp dan flaagde: gelukkig in zijne onderne- a

ming , omdat hij grootendeels zich fchikte naar zeden en gewoonten van dien tijd. Hij begon de rol van profeet of Godsgezant het eerst te fpelen , nadat hij , gehuwd aan _ eene rijke weduw , vele tijdelijke middelen, en hierdoor aanzien en invloed had verkregen. Volgens den Koran mogt de profeet zoo vele vrouwen nemen, als hij goede vond. Bij gedeelten gaf hij zijne zoogenaamde openba» ringen, die hem van tijd «tot tijd door cABRIËr mede- gedeeld werden. Eerst gelukte het hem , door overreding ‘eenigen aanhang in Mekka te maken. De meesten zijner medeburgers weigerden echter geloof aan hem te flâan , omdat hij zijne zending niet deor wonderen kon ftaven. Nadat hij vervolgens door omffandigheden werd gedron= gen, naar Medina de wijk te nemen, maakte hij gebruik van geweld, om zijne leer aan de meníchen op te drin= gen, Hij greep naar de wapenen, en veldflagen , die te zijnen voordeele uitvielen , waren de middelen , door wel«

ke het Zslamismus werd gevestigd en uitgebreid op aarde.

IH. Ik heb mij ter take gefteld, in de derde plaats nog iets te zeggen van het nut, door mAHOMED gefticht, of van de uitwerkfelen zijner leer onder de menfchen,

Welk rfut of nadeel MA HOMED door zijne leer aan het menschdom gedaan hebbe, is bezwaarlijk te bepalen. ‘Hierom werd zijne onderneming fteeds zeer verfchillend beoordeeld. Wij vinden de daden des profeets van Mekka. vermeld in de Gefchiedenis; en wij kunnen wel gisfen , maar in geenen deele met zekerheid weten, hoedanig de loop der menfchelijke zaken zou geweest zijn, indien de eerzuchtige ‘man niet als hervormer eu veroveraar op- getreden ware. Zekerlijk ftaat hier, gelijk doorgaans’, het goede tegen het kwade, en het kwade tegen het goe- de over. Wat van beiden de overhand hebbe, zou wel- ligt twijfelachtig kunnen fchijnen. Van eenen man, die zich laat beheerfchen door eerzucht, en allerlei middelen zich veroorlooft, om tot zijn doel te geraken, kan men weinig heil verwachten.

Ik meen ergens gelezen te hebben , ‘dat men de vesti-

/

8 IN

580 VOORLEZING 9,

ging en, uitbreiding wan het Zslamismus als bewijs van deszelfs nuttigheid mag of moet aanmerken, dewijl God anders de zegepraal der leer van MAHOMED niet toege- laten zoude hebben. Hier fchijnt mij toe, eenige waar- heid ten grondf(lag te liggen; en evenwel kan men de ge- volgtrekking niet laten gelden. Immers zou dan ieder ftout geweldenaar , wiens ondernemingen gelukken , zich kunnen beroemen op het nut ; dat hij fticht in de wereld , terwijl hij door bloed en moord zich eenen weg baant tot inge- beelde grootheid; en zoodanige ftelling ware hoogstver- derfelijk, wanneer ooit wilde dweeperij gepaard mogt gaan met onverzadelijke heerschzucht. Gewisfelijk ftrekt het be- ftuur der Goddelijke Voorzienigheid zich uit over alle dingen ; maar hieruit volgt geenszins , dat alles, wat on- der Gods toelating gebeurt, op zichzelve nuttig en be- tamelijk is, of de goedkeuring des Allerhoogften weg- draagt. Veroveraars, als NAPOLEON en anderen, die paar algemeene wereldheeríchappij ftreefden, waren ook onder hetzelfde opperbeftuur werkzaam en volgden de plannen hunner eerzucht; doch zij waren geene mannen Gods, die, uit zuivere beginfelen:, naar zijn heilig welbe- hagen handelden. Geenszins ontken ik, dat de man des gewelds, die in onze dagen leefde ,.veel nut heeft ge- daan: maar nut , dat hij zelf niet bedoelde ja, meer nut mis{chien, dan oppervlakkige befchouwers kunnen

opmerken. Geweldige verwoestingen, door eenen ftorm -

aangeregt , vallen ieder in het oog; de zuivering der lucht is niet zoo blijkbaar voor allen, .en nogtans heilzaam. Het kwaad. in de wereld. wordt dikwijls middel ter be- vordering van eenig goed. MaAHomep’s onderneming zal ook wel nut gedaan hebben; maar ik zou niet durven beweren, dat de voordeelen grooter waren , dan de na- deelen, die hij aan de hoogfte belangen der menschheid „heeft toegebragt. En zegepraalt eene flechte zaak , eenigen of zelfs langen tijd, door flechte middelen, wij hebben geene reden, om dezen uitwendigen voorfpoed aan te merken als blijk van derzelver inwendige deugdelijkheid ‚of ván Goddelijke goedkeuring.

OVER MAHOMED: _ &Bt

in openbare ‘fchriften is beweetd geworden, dat het Chmstendom ‚door middel van het Zslamismus , zijdelings een’ weldadigen invloed heeft gehad op een zeer gfoot gedeelte des “menfchelijken geflachts, Datgene, Wat uit het Evangelie in den Koran is overgenomen , fchijùt mij echter te weinig, en te Zeer verwrongen te zijn, omi daaraan veel waarde te hechten. De geest van MA Hi oa MED ’s leer ftrijdt geheel tegen dien van CHRISTUS) en kenmerkt zich door zekere bekrompenheid, Op vers nieuwing des harten wordt in dezelve niet aangedrongen 4 en de eigenlijke beftemming van den mensch niet aange- wezen. Van het ftreven naar zedelijke volmtaking fchijnt MAHOMED geen denkbeeld gehad tehebben. Hij (preekt wel van een toekomend oordeel en van regtvaardige vera gelding, ttaar niet in een’ Christelijken zin. De geloos vigen , dat is, llen, die hem ali profeet erkennen; zijn , volgens hem , al heel ligt goede menfchen , zoo zij maar zekere voorgefchrevene plegtigheden’ waarneinen. Ja, MAHOMED verzekert op onderfcheidene plaatfen in den Koran uitdrukkelijk , dat God het den Muizelmasn sen gemakkelijk wil maken, om in den hemel te komen. Gebeden, aalmoezen en vasten zijn bij het middelen ter verzoening met God ;doch aan het voeren ván oorlog ; ter voortplanting van het Mahomedaansch geloof , wordt bos venal waarde gehecht, ter verkrijging der vergiffenis van zonden. In den Koran leest men, dat &én nacht , èn de ‚wapenen doorgebragt , zoo goed is, als etne maand in gebeden. Kän er wel iets bedacht worden dat meer ftrijdt tegen den liefderijken , zachtmoedigen geëst van c rin Isa TUS, die aan de zijnen alle middelen van dwang of ge- weld ; ter. uitbreiding des geloofs, verbiedt? De dwaling moest zich op zoodanige wijze verfpreiden 3 de waarheid: zegepraalt door eigene inwendige kracht,

Stelt ‘men de afgoderij, met alle de gruwelen des ons $iinigen bijgeloofs , tegen. het Jslamismus over; 200 fchijnt er reden te zijn, om te ftellen , dat MA HOME D veel nut heeft gedaan in de weteld. Doot hem Is hiet Heidendom in de volktijkfte landen def aätde verniet! ee

MENGELW, 1828, NO: 13, 8 s

Ba VOORLBEZING ; °

Wie zoude Ret nict voor eene weldaad houden , dat re- deltjke „fchepfelen hunnen Schepper leeren kennen en den. eenigen wargn ‘God aanbidden ? Zekerlijk heeft de Ma- hamedaan boven den Heiden veel vooruit ; hij erkent de groote waarhcid, dat er flechts één God: is , en dat alle menfchen na den dood zullen herleven en tot een regt- waardig oordeel geroepen worden. Ik geloof ook, dat MAHOMED verbetering van zeden heeft bevorderd on- der de heidenfche volken, welke door hem teruggebragt werden van het , wangedrogtelijk bijgeloof der afgoderij. Doch eene andere vraag is het, of het bedrog des profeets van Mekka de vorderingen des Christendoms niet verhinderd, en dus meer {chade dan voordeel aan de zaak der waar- heid en der deugd gedaan hebbe. Ware MAHOQMED niet opgetreden als hervormer, in drabië en de ove- rige landen van dzië, gelijk ook in Egypte en andere deelen van Afrika, zou welligt het Heidendom nog lan- gen tijd hebben blijven beftaan. Men neme hierbij ech- ter ook in aanmerking , dat het Zslamismùus aan vele oor= den tevens het CAristendom verdrong. Ja,onder zekere bepalingen worden Joden en Christenen geduld; maar hóe vernederend zijn de voorwaarden! Wij hebben ons geenszins te verwonderen , dat belijders van het E-vange- _ lie, die onder Mahomedaanfche averheerfching leven , op zoo lagen trap. van verftandelijke en zedelijke ontwikke- ling ftaan blijven. Daar werkt het Zslamismus blijkbaar ten nadecle des CAristendoms.

Het Sslamismus, dat zegepraalde, fpoedig zich uit- breidde cn tot op dezen dag zich ftaande hield, mage ginds en elders, in den beginne*vooral, nut gefticht. heb- ben, door het beftrijden van alle afgoderij ; federt de ves- tiging van dat. ftelfel is tijds genoeg verloopen, om des- zelfs waren aard te kennen. Wat leert ons de gefchiede- . nis van vele eeuwen dienaangaande? Het geloof, dat MAHOMED vordert, fchijnt meer blinde onderwerping, dan- redelijke overtuiging te zijn. Hij bedoelt geene toené- moeide verlichting des verftands cn veredeling des harten, Gehechtheid aan vormen en NRN houdt den,

OVER MAHOMED. d 583

echten Muzelman terug van onpartijdig onderzoek naat waarheid. Hij kenmerkt zich door hoogmoedige zelfven heffing en door haat tege allen, die de Goddelijke her: komst van den Koran’ niet willen erkennen. Onder Mas, homedanen ìs geen voortgang in kunftew en weten(chap» pen , gelijk elders. Zij befchouwen zich als Gods lieveline gen en als wettige beheerfchers der- aarde’, die regt. hebe ben, om alle ongeloovigen in onderwerping te houdens En deze gezindheid komt niet voort uit het Kwalijk ver- {taan van den, Koren , maar is een eigenaardig uitvloeifch der leer van MAHOMED. Het Zslamismus , derhalve, verhindert de vorderingen van den menfchelijken geest en kweekt trage domheid, of koestert wilde dweeperije Hid de listige bedrieger de rol van profeet niet gefpeeld misfchien zoude een zoo aanmerkelijk gedeelte des mensch. ‘doms, als nu nog door den Koran in treurige onkunde wordt gehouden, zich reeds verblijden in het liefelijk licht der waarheid, Men kan, en niet zonder reden, hierop aanmerken , dat een verbasterd Christendom , zoo als er ten tijde van MA- HOMED in Arabië en elders werd'gevonden, ook wei- nig gefchikt was , om de menfchen zedelijk beter en geluk- kig te maken. Ik erken dien treurigen toeftand, de’ ver= regaande onkunde, de gedurige twisten en vervolgingeri der Christen- belijders onder elkander ook de diepe bedorvenheid van velen; maar als ik hiertegen ook be- denk, hoe geheel het noordelijk gedeelte van Europä nog heidensch was, toen het Zslamismus in het Oosten opkwam, als ik in aanmerking neem, hoe niet de Koran, maar de prediking van het Evangelie , offchoon met menfchelijke bijvoegfelen en wanbegrippen grooten- deels vermengd , hier allengs de bijgeloovigheden des Hei dendoms heeft verdreven , en als ik dán eindelijk over- weeg, hoe het Christendom ín ons werelddeel allengs eene verftandelijke en zedelijke ontwikkeling heeft bevorderd, die ons,eene blijkbare meerderheid, boven de talrijke Ee hangers van MAHOMED geeft, zoo hel ik over, om te. BEloOven, dat het Zslaimismus veelmeer fchadelijk dan Ss 2

584 VOORLEZING , OVER -MAHOMED.

heilzaam was in de uitwerkfelen , zoo niet misfchien desa zelfs zegepraal heeft moeten dienen, om nog grootere verbastering onder de belijders van het Evangelie te voor- komen, of om. de kern eener betere Christenheid te vor= men; en wie weet, of de woelingen der Muzelmannen ook heden ten dage het middel niet kunnen worden , om velen , die zich Christenen noemen, verder te louteren en te veredelen ? :

IETS OVER K. WESTERBAEN ; w. 2. Aan den Redakteur der Vaderlandfche Letteroefeningen. Mijn Heer !

di ik onlangs de fchoone verzameling van Prenten , tot de Vaderlandíche Kerkgefchiedenis behoorende, en bij de Bibliotheek mijner Gemeente alhier berustende, op nieuw doorzag , vond ik onder de Portretten ook dat van mijnen eerwaardigen Grootvader KORNELIS WES- TERBAEN, W.Z., eenen man, wel waardig onder de Geleerden der achttiende eeuw en onder de ijverige uitbrei- ders van den goeden fmaak onzer Landgenooten vermeld: en aan de vergetelheid ontrukt te worden. Reeds lang had ik mij daartoe verpligt gevoeld; doch eene misfchien te ver getrokkene kieschheid weêrhield mij. Nu befloot ik, eene kleine hulde bij ’s mens portret in de gemelde verzameling neêr te leggen. Doch weldra begreep ik , dat het misfthien den een’ of ander’ , vooral van diegenen onzer oudere Landgenooten , die hem gekend hebben, niet onaangenaam zou zijn te weten, dat dit door mij gefchied is, en te lezen, wat ik over hem ge- fchreven heb. Uw geacht Maandwerk houde ik voor het gefchiktfte middel, om daartoe de gelegenheid aan te bieden. Ik zende u dan het ftukje, en verzoeke om het daarin eene plaats te geven, onder den titel van: . Jets over K. WESTERBAEN, W. Ze Zoo dit gefchie= den kan, zal het aangenaam zijn aan hefn, die de eer

* IETS OVER K. WESTERBAEN ) W. Ze 38s

heeft, zich, met betufging, van hoogachting te onder= Áchrijven : se Uwen dienstvaardigen Dienaar Amfterdam, C‚ W. WESTERBAEN,. ao Junij 1828.

D. is het afbeeldfel van mijnen zeer geleerden en ar heidzamen Grootvader, KORNELIS WESTERBAE Ns W. Ze , laatst Predikant te Rotterdam ‚en aldaar als Eme- ritus hoogbgjaard overleden in het jaar 1774, Uit zijne nagelatene papieren is hij mij gebleken, een befchaafd en belangrijk prediker geweest te zijn, Dat hij ook eenen zuiveren, klaren en gemakkelijken Nederduistfchen ftijl voerde, door het beoefenen der werken van HOOFT, VONDEL €En de BRANDTEN zeer veredeld , dit ge= tuigen zijne menigvuldige keurige vertalingen van de bes: te Engelfche werken van zijnen tijd, meestal met zijne aanteekeningen verrijkt uitgegeven, en inzonderheid van de Algemeene Historie in 19 kwarto deelen , en van Nn. LARDNER's Geloofwaardigheid der Evangeliegefchie= denis, waarvan hij flechts vier deelen vertalen konde , omdat dit werk te geleerd was voor-een genoegzaam dl gemeen vertier, Zijne Adverfaria Graca, Latina , Hiss torica atque Theologica , onder'mij nog heden berusten- de, bewijzen meer dan genoegzaam zijne. zeer uitge breide belezenheid in de oude en nieuwe Litteratuur. Om zijne geleerdheid niet min ‚dan om zijne uitnemende braaf« heid, achtbaarheid , ‘vredelievendheid en aangename ‚ges zelligheid, was hij, vooral te Utrecht „zoo hoog geacht en bemind, dat de ftedelijke Regering aldaar hem, bij - zijn vertrek naar. Rosterdam , met het Groot Burgerregt voor hem en zijne kinderen vereerde , waarvan hij, vóór het Ifte en Ide deel zijner bovengemelde vertaling van LARDNER, in zijne opdragt van dezelve aan die Re gering „dankbare melding maakt. Opmerkelijk is het ook dat HIERONYMUS VAN ALPHEN, Hoogleeraar in de, Heilige Godgeleerdheid aan de Hoogefchoot te U= recht , in zijne belangrijke aanprijzende voorrede voo’

586 ee IETS : dit week, den vertaler van hetzelve hoemt den eerwaar: digen'en bij uitflek vlijtigen, der beide talen (der Ene gelfche en der Nederduitfdhe) niet alleen magtigen, maar ook der zaken kundigen, zeer geleerden Heer KORNELIS WESTERBAEN, W. 2Z., &Aans ver- maarden Leeraar in de Remonftrantschgezinde Ge- meente te Rötterdam,en dat hij voorts aan de vertaling toekent eene volkomene getrouwheid, eene meest naauwn keurige overeenflewmming van den zin, dien de Schrij- ver in zijne tals heeft uitgedrukt, met den zin, dien de Vertaler zijnen Lezer wil inboezemen, en evenwel gevens eenen zuiveren , zoetvloedjenden „niet opgeblazenen af -gemaakten, maar duidelijken en verflaanbaren flijl ; met deze bijvoeging : Op deze wijze te vertalen , is aan weinigen gegeven. Als men nu den heerfchenden geest van dien tijd in aanmerking neemt, dan is zoo wel de vermelde gunst van de Burgemeesteren , Raden. en Vroed: Schappen der ftad Utrecht , als deze loffpraak van den „Hoogleeraar. VAN ALPHEN aanecnen Remonfirant-

/fehen Leeraar, eene zeer vereerende onderfcheiding voor

de gevets niet min, dan voor den ontvanger , geweest 3 te smeer, daar deze niet gewoon was, zijne gevoelens te verbergen , maar zich fteeds eenen ijverigen en’ krachti- gen voorftander betoonde van Christelijke vrijheid , regt eri waarheid. Men ‘ontwaart dit nog heden uit zijnen rege voor den ver des Predikfloels, nevens eenige e Dicheftukken , na zijnen dood, in één bundel.

tje, te Leyden, bij KAREL DELFOS, in 1774; Uit- gegeven door zijnen zoon, WILLEM WESTERBAEN: K. Z., Wijlen mijnen geachten Oom en opvoeder , Predi- kant te Noordwijk binnen. Te vergeefs zou mon in deze diebrerlijke voortbrengfels eene hooge dichterlijke. vlugt zoeken, vooral niet in zijnen Zwanenzang , een voort= brengfel van drieenzeventigjarigen ouderdom, doch, óm zijnen levensloop en hartelijke Godsvrucht te leeren. ken= nen , niet onbelangrijk. In zijn eerfde Eenwgerijde der Utrechtfche Akademie , echter , gloeit warmte en fchittert levendigheid van. fchilderachtige voorftellingen. Dit ftuk gee

OVER K. WESTERBAEN W. Z. 587

tuigt mede van zijnen ver in geleerde nafporingen , en is, vok uit hoofde van de bijgevoegde aanteekeningen , voor de gefchiedenis van: die feestviering , en van de U- trechtfche Akademie in het algemeen , zeer lezenswaardig. Wijders vinde Ík nog door hemzelven aangeteekend , datPieTerROpDsTDAM, wien hij noemt éen deftig , deugdzaam , opregt en geleerd man en varì wien ik eeh ‘keurig handfchrift , behelzende eene ‘Grammatica Belpd- ca in het Fransch Latijn, nevens elkander geplaatst’, ten einde vreemdelingen de grondbeginfels onzer taal te Îeeren, aan de Bibliotheek mijner Kerk héb gefchonken ; zijn leermeester is geweest in de Griekfche en Latijn/che talen , van Februarij rzro tot Julij ryra , toen hijtot Stu- dent bij onze Kweekfchool met lof is aangenomen. Ge- durende deze twee en ecn half jaren , begaf zich de aan- ftaande Student , iederen werkdag , te voet , heen en we- der , van zijne geboorteplaats Katwijk aan den Rijn naar Noordwijk binnen, de woonplaats van zijnen leermeés- ter, om de gemelde Griekf/che en Latijn/che lesfen te halen , welke hij zich met eene zeldzame naarftigheid ten nutte moet gemaakt hebben, daar hij, in eenen #00 kor- ten tijd, eene gansch niet algemeene bedrevenheid in: dif beide talen wist te verkrijgen. Doch ik moet hier niet verzwijgen, dat zijn verftand reeds eene meerdere rijp- heid bezat, toen hij zich aan deze ftudiën toewijdde, welke vervolgens zijnen mannelijken leeftijd verfierdèn , en hem, tot in hoogen ouderdom, vermaakten. Zijn dood ‚die de Rotterdamfche Gemeente vooral rouw deed dragen, wekte lijk. en-lofdichten; want zijn leven was geacht geweest ook bij de voornaamtfte Dichters ®an zijnen tijd, vooral bij zijnen vriend pirk sMITS,vóór wiet gedrukte werken men doorgaans ‘ook iets van hem vindt. Poor had hem eenen dichterlijken brief gefchreven , die onder deszelfs werken gedrukt: gelezen wordt. Ik heb dien , met de eigene hand van dezen Dichter zeer net ge- fchreven en geteekend , bezeten , doch naderhand prefent gedaan , om te beter bewaard te worden, aan de geëerde Familie van wijten den FiskaalMr.GUILL. VAN DER

‚588 IETS OVER K. WESTERBAEN, We Ze

MEERSCH in ’s Gravenhage, welke eene zeer fchoone verzameling van dutor grapha van groote mannen bezit , ‚die, zoo ik meen, thans in handen is van Z, E. den Minister Mr. C‚ F. VAN MAANEN,

Zaa heeft dan mijne hand mijn hart ee door deze geringe hulde toe te brengen aan den verdien» ftelijken man, wiens naam nog lange vereerd warde ge- . lijk zijne gedachtenis in zegening blijft bij zijnen dankba. ren en liefhebbenden kleinzoon

"_dAmfierdam , €: We WESTER BAEN 23 Mei 1828,

G, H. VAN SENDEN AAN 8, MULLER,

Hoogeerwaardig , hooggeleerd Heee!

W anneer ik uog eenmaal de pen opvat, om UHE. mee betrekking tot ons overbekend gefchil een paar letteren te Schrijven, dan zult Gij wel reeds bij voorraad gelooven wil- Jen, dat ík dagrmede niets minder bedoel, dan de teekeniug “van den vrede ook maar één oogenblik te vertragen. Trou wens zoo gaarme ik voer eene groote en heilige zaak fn het ftrijdperk treed, zoo angaarne voer ik duellen, Ala zoodanig hebt Gij mij reeds kennen geleerd, Wat het publiek toch niet weet, dat weet UHEerw,, dat ik namelijk van mijne zijde pogingen gedaan heb, om, vóór de zaak in de wereld . kwam, baar in der minne te fchikken; en U is even wèl be= kend, dat naderhand, toen UHEerw, mij door Uwen beflis- fenden ftap cot eene regtvaardige noodweer gedwongen heeft , Îk middelen aan de band gegeven heb , om met het fortiter én re, het fuaviter in: modo te vereenigen; niet om mijnent- ‚raar om Uwentwil,

° Thans, nu ik in Uwen brief van d. 26 Julij weder cen waarfchuwend voorbeeld zie, hoe ligt een dergelijke twist in eenen penneftrijd, vol van beledigende perfoonlijkheden, ontaarde en hoe weinig men zijne driften meester blijft , zal ik zen derden male een offer op het altaar des vredes brengen. Ik wil de verleidelijke verzoeking om UHEerw, voet voor voet te we- ‘derleggen, weerftand bieden; het ten dien einde neergeftel-

G, H. VAN SENDEN AAN 8. MULLER. s89..

de, doorhalen, en liever mijn opgewonden gevoel onderdruk. ken, dan mij aan het gevaar bloot ftellen , om met UHEerw. op dezelfde klip te ftranden, Jmperare fibi , maximum fmpes rium est!

. Nog één woord, UHEerw. heeft, ik weet niet Aoe, uit mijnen brief afgeleid, dat de Hoogleeraar zERINGA de ftellef is der beoordeeling van HES SELINK’s woordenboek en de aanmerkingen daarop , in de Theol. Bibi, Ilde Deel, blz. 5og en IX Deel, blz. 1-30. Dit heb ík nergens gezegd en ik weet, det de waardige mau gan deze belangrijke (tukken part noch deel heeft. (*)

Met den wensch, dat de echte verdraagzaamheid , binnen bet heilige haer geftelde perk, de liefde naast de waarheid ig zusterlijke vereeniging doe groenen en bloeijen , heb ik de eer mij te noemen , SO,

Hoogeerwaardig , hooggeleerd Heer !

Uwen medebroeder in J. C. den Zone Gods,

Middelbert, G. H. VAN SENDEN, d. es Aug. 1828,

€*) Ik bedank den Heer vAN sENDEN, dat hij dezen misflag van mij verbeterd heeft. - M.

Cr EG RE EE PE VERTOOG OVER DE KUNST VAN VLOEKEN,

(Door den onlangs overleden’ Engelfchen Staatsminister G. CANNING in 1786 gefchreven op de School te Eon , in vijftienjarigen leeftijd, en geplaatst in het toen door een viertal van derzelver kweekelingen uitgegeven weekblad Ae Microcoss,))

Corien befchouwing van gewone verfchijnfelen des menfchelijken levens kan dikwerf aangenaam zijn. Met eeni= gen mijner vrienden verlustig ik emij hierjn meermalen, tere wijl wij acht geven op alles, wat wij hooren of zien gee beuren, Over de velerlei pogingen der onvermoeide vlijt nadenkende, hebben wij weleens ons verwonderd, dat one, der de groote menigte lieden , welke beloven , alles , wat er in een fatfoenlijk man wordt vereischt, te willen onderwij- zen, nog niemand heeft ondernomen, les te geven in eene

‘soo Md | ___VERTOOG

kunst of wetenfchap, welker gebruik meer’ algemeen san- ne Ís dodr menfchén van elken ftand der zamenleving ,

n misfchien eenige andere zaak onder de zou: ik bedoel de edele kunst van vloeken,

Deze bekwaimhéid brengt inderdaad zoo vele tn zoo groo- te voordeeten aan, det dezelve zich reeds verfpreid heeft ONdEt lieden van allerlei rang, wan det hoog -adellijken heer kot aan den lijfknecht, en van den ftaatsdienaar tot den hands iwefksman; Het vloeken toch Is de band-des vertrouwens, hét zegel bij verzekeringefi of örtkenningën. Ook de be: tuigingen der verliefden ontleenen vanhier kracht, en geer bewijs zou anders geldig zijn. Ja, men moet bekennen, dat ér heden te dage zeer groote verbeteringen zijn gemaäkt fn de wijze, waarop “iemand ziftrekinvailen en meeningen kan ophelderen en bevestigen. Hij behoeft flechts ééne bokduriigheid onbefthaamsheid te verkrijgen, en van één lastig medgezel Aet geweten zich te ontdoen, om alles te beweren, wat hem in het hoofd komt. Met eenen vloek verzekert hij ftout en ftiijf de onwaarfchijnlijkfte din- gen, en beroept zich op zijne eer3 zoo houdt alle twist en tegenfpraak op. Hoe veel nuttelooze moeite van nadenken en Quderzoek befpaârt hij hierdoor niet aan zijne hoorders ! Ware deze kunst vroeger tot eenige volkomenheid gebragt geworden, men zou ons minder lastig gevallen zijn met de ófophoudelijke twisten van dien nuttëloózen hoop Meden’, welke den paam vaa.filozofen dragen; en een middelmatig voorvechter had dan een algemeen wereldftelfel bepaald naar ziju eigen plan, eu de planeten doên bewegen naar zijn welbeliagen ; Zoo bij maar, als een matroos, had kennen vloeken en zweren bij God en Dutvel,

Doch dit is flechts het geringfte gedeelte der voordeelen, welke eene kunst van zoo wijden omvang en van zoo uit- gebreide nuctigheid aanbrengt. In de beraadflagingen over de hooge belangen van defi lande, in de pleitzaalt, kort- oi overal geëft. dezelve Klem aat de fterkfte bewijzen, et blijkt, de meest VEOEEnde kracht ter overtuiging te hebben.

: Eet oud fpreekwoord zegt, dat mén fleches een paâr woorden noodig heeft, om eenèn kóop te (luicen, Dit is heden teu dage geenszìris het geval. Zonder vldeken en zwe: sen fchijnt thans niets uitgevoerd te“kunnen worden. Zoo wel lrandelaar op de beurd, ats de geringfte viedrager bee

Ad

a

OVER DE KUNST VAN VLOEKEN. so

diént er zich van, om met zekere woordenrijke welfjrekende heid zijne goederen den kooper aan te prijzen, Bijna ieder koopman, Rkonigzoet en leugemachtig van tong, zel onbee fehroomd, zoo men zijne waarheidsliefde in twijfel trekkes mogt, wenfchen,- dat de Duivel hes hale, indien zijne war ren miet zoo goed zijn, als kij zegt, Ik herinner mij, hebben hooren épreken van zeker, uit hoofde van groote. geleerdheid, beroemd perfoon, die, om te weten , of aarde ‚of water het grootfte gedeelte van onzen agrdbo} uietmaake te, op den irival kwam, óm beide deelen met de uiterfte vaauwkeurigkeid van elkander te fcheiden en ze voorts teged elkander te wegens waarna hij het vraagftok befliste op eene wijze, welke thahs geênerlei verder onderzoek weeg overlaat. Op gelijke wijze zou men kannen te werk gaa; om te vernemèa, in welke evenredigheid de vloekwoordets ftaan tot de andere woorden, die heden ten dage den inhoud der gewone gefprekken uitmdken. Ik denk,.dst de balans weleens vaar dem kant der eerften zou kunnen overhellens Dit althans houd ik voor zeker, dat dikwerf deze, zoo hes fchijnt, onfchuldige ftopwoorden het aaamerkelijkfte gedeelt witmaken. der gefprekken van hen, die, of door hunne zotte ijdelheid, of door de dwaze bewendering van ande

zen, als toongevers (incroyables en- élégans, gelijk de Pao ‘sijzenaars. hen noemen) in de gezelfchappen optreden; ex dat. heeft zoo wel plaats in die kleinere kringen, atwaan ik meer onmiddellijk gelegenheid: heb, waarnemingen tef doen, ais bij hoogere ftanden, voor welke het vloeken even zeer behoefte is, als ordeslint en adelbrief,. Ja, er

zijn lieden, wêlke niet minder belangftelling dan innerlijke zelfvoldoening. toonen zoa aj een nieuw fatfgen in de: kleeding ‘of een’ nieuwen vloek mogen uitvinden, Ook de vrouwen (en aan derzelver-zweren hecht men niet wei nig geloof) hebben het reeds verre gebragt in deze kunse,, In het ganfche rijk is bijkans geene koopvrouw meer welke niet hare onpbeduidende verwenfchingen en bastaard

vloeken heeft, op fchellen toon fchreeuwende, of ook wet

op meer wellaidesde wijze, gelijk de onnoozele duif of bee: tpoverende nachtegaal, zich doende hooren, om den koopeer: de dengdelijkheid van hare waar te verzekeren, Voorts iet het mede eeu der fchitterende bekwaamheden van kinderes gelijk men dikwijls kan opmerken: menig knaapje, den ou: - Berdom veau vier of vijf jaren bereikt hebbende, ftamselt reeds, de vloekwoorden, die het dagelijks hoort uiet den mond Van

592 VERTOOG

wolwasfeie perfonen, De gelukkige vader verheugt zich Over de vroege vorderingen van zijn kroost en glimlache net innig vergenoegen, terwijl hij in de levendige uitdruk. king van deze kinderlijke bevestigingen de blijken van vere nuft meent te ontdekken, welke iets groots beloven, Kortom, in elken leeftijd, in alle rangen en {tanden der . maatfchappij ís het vloeken dikwerf de eigenlijke fpil, waar- op het gefprek draait; bet is eene alles afdoende eanvulling, wanneer men geene woorden heeft, om zich we/ uit ce druk- ken, Het moet gelden, als bewijs van kennis en bekwaam- heid, en fchijnt tot gemakkelijk voertuig voor elke gedachte te dienen. Hoe toch zou iemand zijne geestigheid in ge- gelfchappen uitkramen, ats hij van vloeken en ftapwoorden zich moest onthouden? De aandoeningen der gram{chap en der fimart, der vrees en der wanhoop, der dertelfte wellus- tigheid, der verwondering en der uiterfte verflagenheid leten op dezelfde wijze het gemakkelijkst zich uitdrakken. Het wloeken is, om mij van het nafve woord van zekeren dich- ter te bedienen, de vroedmeester van den geest. Wat mensch _ leeft er, die, wanneer hem eenig ongeluk overkomt, uiet verwonderlijk veel van de swaarte zijner rampen verligt gevoelt, zoodra hip eenen vioed van vloekwoorden tegen de oorzaak van al dat kwaad uicbraakt? Welk fpeler, die arm is geworden , terwijl hij door’dwaze fpeelzucht zich-liet weg- flepen, vinde geene krachtige opbeuring en vertroostènde bemoediging in het verwenfchen van de beni ongunftige fortuin?

Daar dan de voordeelen van het vroegtijdig aanleeren der oo belangrijke kunst van vloeken zoo groot en zoo blijk- baar zijn, weet ik niet, wat een fatfoenlijk man , nog niet vooringenomen tegen deze gewoonte door de meer en meer

in onbruik gerakende drangredenen van Godsdienst en zede. -

leer, daartegen zou kunven inbrengen, en verwonder mi , dat nog niemand ondernomen heeft, dezelve tot een geregeld ftelfel te brengen, en rAeoretisch te onderwijzen, hetgene praktisch zoo algemeen in gebruik is en voor velen behoef- te fchijnt te zijn, Eene onderneming van dezen aard zou buiten twijfel zeer goeden opgang maken, vooral in Onzen leeftijd, waarin men wel veel moeielijker dingen durft wa- gen, die evenwel fehijnen te gelukken, Honden, katten, zelfs varkens, de domfteh der dieren , worden onderwezen,

om handelingen te verrigten, waartoe verftänd wordt ver

eischt,

hed

en en

OVER DR KUNST VAN VLOEKEN. s53

Het ís nog niet zeer lang geleden, dat de edele kunst van, Bokfen in Engeland ftelfelmatig werd behandeld door de Hee- ren FIGG €En BROUGHTON, Onfterfelijke namen! Deze leerden aan grooten en edellieden sAeoretisch en praktisch , hoe men elkanders ligchamen kan kneuzen en verminken , en elkander de oogen uit het hoofd kan doen fpringen , met de houding van een’ HERCULES, gewijzigd door de bevallig- heid van een’ ApoLLo, Een ander, zijnde een beroemd vreemdeling, gaf les in de kunst, om met gemak en vaars digheid foep te eten, offchoon, naar mijn eenvoudig ver= ftaud , weinige lieder eenen ‘meester noodig hebben, die hun leert, het eten in den mond te brengen, Doch het plan, dat ik voorftel, zou van veel grooter nut zijn en zekerlijk geen minder gelukkigen uitflag hebben. Daar zijn toch lies den, die, het zij om hunne jonge jaren, het zij om hun zwak geftel, het vermaak van Aokfen niet kunnen genieten 5 voor anderen zou onderwijs in het foeps@ten nutteloos zijn , om geene andere reden, dan dat zij niets hebben te eten $ maar ieder heeft het vloeken ín zijne magt, en nach de le. digheid der beurs, noch de zwakheid van geest of ligchaam: belet iemand, er naar wensch gebruik van te maken, Me- nigeen, hoe ‘vrekkig hij aders ook zijn moge en hoe zeer. hij den fterkften afkeer van het mededeelen hebbé, werpt vloekwoorden in menigte, als met kwistige milddadigheid, daar henen. Zoo derhalve deze wetenfchap behoorlijk wierd gehandhaafd door een bekwaam fpraakmeester, zou dezelve ‘misfchien mettertijd beter, dan eenige andere, kunnen ver wezenlijken het droombeeld van zekeren geleerde, om na- melijk eene algemeene taal in te voeren, Ontkennen wil ik echter niet, dat er nog eenige geringe zwarigheden tegen het dadelijk in werking brengen van dit plan zich opdoen, waar onder buiten twijfel deze niet de minfte is, dat de vloek-

woorden, volgens derzelver algemeen gebruik heden ten da. ge, eigenlijk siefs zeggen, juist omdat ze te veel willen zeggen. Deze bedenking is zoo gegrond, dat ik hee mij vooreerst tot eenen regel heb gefteld, mijn vertrouwen op iemands zeggen te verminderen, in evenredigheid van hee grooter getal vloekwoorden, waarmede hij aan zijne verzeke. ring of ontkenning kracht poogt bij te zetten, Handel ik onredelijk in dezen?..., Maar kan ik in de meeste omftan= digheden wel anders te werk gaan? Kan ik b, v. van eenen vriend gelooven, dat hij het meent, wanneer hij mij, bij

\

594 VERTOOG

een’ door mi beganen ‘misflag, of ook flechts bij verfthif van begrip, de eeuwige verdoemenis toewenscht? Ken oud wijsgeer heeft aangemerkt, dat niets werderfelijker voorde menfchen zijn zoude, dan de vervulling hunner wenfchen; en, inderdaad, ik hel over tot dit gevoelen: want velen mij- ner vrienden zouden ,indien hunne verwenfchingen van zich- zelven gevolg hadden gehad, bezweken zijn onder de menig- te van allerlei onheflen,die men zich fleéhts kan verbeelden, Ja , wanneer zoodanig iets gebeurde, zou er than naauwelijks een mensch. zijn, die armen, beenen of hoofd ongefchonden ad’ bewaard voor den dienst van Koning en vaderland, De- ze- hebbelijkhejd van vloeken is eenen Officier van mijne kennis zoo zeer eigen geworden, dat, offchoon hij één oog im den flag heeft verloren, hij evenwel van zijne geliefde fpreekwijze niet kan afzien, en verwenfchingen tegen zijne beide oogen uitfpreekt met eene onverfchilligheid en gemak- kelijkheid, alsof hij dezelve nog had; zoo zeer kon de ge- woonte van vloeken hem misleiden ten opzigte van dat- gene wat hij niet meer bezit. Ik vermoed derhalve, dat zij, die telkens van vloekwoorden en verwenfchingen zich bedienen, dikwijls daarbij niets denken, of die gewoonte voor iets fraais houden; want dachten zij, dat vloeken kwaad was, zoo zouden zij immers niet bij voortdaring zich wilten fchuldig maken aan eene verkeerdheid, welke niet eens ver- goelijkt zou kunnen worden met de gewone verontfchuldi- giog van andere fouten , dat namelijk vermaak of vervulling eener dagelijkfche behoefte het doel ware, Ik kan niet ge- tooven, dat iemand zoo ftoutmoedig zichzelven zou willen verwenfcheù, en in openbare gezeifchappen vloekwoorden uiecbraken , aan welke hijj ín de duisternis en eenzaamheid niet zou durvep-denken zonder te beven,

" De hebbelijkheid van vloeken moet, buiten twijfel, dan aangemerkt worden als eene fchoone hoedanigheid en als een aangenaam bewijs van jeugdige vrolijkheid, Zoo na temand als Profesfor In deze edele wetenfchap wilde optreden en gewenschten opgang maken, zal ik hem wel níet behoeven te herinneren, dat. het van belang kan zijn , onze gemeene en ouderwetfche namen te vervormen in meer modífche Fran fche of in de welluidendfte Jralfaanfckhe eigennamen, b. v. HENDRIK Ín RENRI, PIETER M PEDRO, KLAAS in NICOLINI, GERRIT În GERARDOT, Enz. Voorts do® kif, in zwellehdeu“ftijl, eene aankondiging, hoofdzakelijk in-

t »

. OVER DE KUNST VAN VLORKEN. 3

haudendd, dar. hij, van jangs af in de beste gelegenheid. gee weest zijnde, om tu vleeschhallen. en op vischmarkten in hen vloeken zich Ze oefenen, en vervolgens jaren, lang tijd en-vlija aangewend hebbende, om daarin verder zich se beksparen hans als Profesfor in deze voortreffelijke kunst, die geasd aanbeveling noodig heeft , onderwijs wil geven, qz; daA Heeu ren en Dames alle, thans meest in de made zijnde , mauienen wan vloeken in de meest mogelijke volkomenheid. bij hem zulen kunnen leeren, enz.; dat hij eerlang een boek za) uitgeven, onder den titel van; Volledig Vloekwoordenboek,” pf: De volmaakte Vloeker” In dit werk behoort.alles voor te komen, wat «bij elke gelegenheid en in elk jaargetijde, naar. gelang van ouderdom, rang en betrekking der perfonen, dienftig kan zijn, “(fentimentele uitroepingen en verwenfchingen of base taardvloeken voor Dames vooral niet te vergeten) , verzeld van eene bijzondere opgave der verwenfchingen voor. heg loopende jaar, Zoo ea > zal de man, buiten. twijfelis niet weinig aanmoediging’ vinden, is het niet bij de eenvoum dige lieden van den eerbaren middelftand, dan voorzeker: is de fasfoenlijke kringen. | Et

BRIEF VAN N. N. AAN N. Ne, LID VAN HET PLAATSELUK BE- ' STUUR TE N., OVER HET VERGELIJKEND EXAMEN VAN ONDERWIJZERS.

(Vervolg en flot van bl, 508.)

«

Ih heb dan, geachte vriend! u twee gehoudene, examina bee fchreven, en er hier en daar een wenk-tusfchen gevoegd , « ‚mijne meening over een en ander kenbaar makende; lane mri nu u kortelijk nog eenige gedachten over de beste wijze, oiv den gefchikrften perfoon voor uwen vacanten Onderwijzers. post te verkrijgen, opgeven. | a

Wanneer uw Onderwijzer vertrokken ás , maakt gij-bekend iss de Bijdragen van het Schoolwezen. en. in de. Courant.ower: Brou: Vincie., dat die post bij u vacant is, met zuivere: vermelding van de voordeelen, walke er aan vesbondenzijn, en niet, zoo ads fomtijds gebeurt, bij vergrooting., om daardoor des temeeP Sollicitanten te lokken , van welke hij, die beroepen worde zich niet zelden meer vermindert. dar vermeerdert in inkomen en vooral niet „zoo als ik u van *** verhaald heb, om dém

®

896 BRIEF, ÔVER HET VERGELIJKEND PXAMÈN

beroepenen Sollicitant voor eenen tijd van een gedeelte van 2ijn traktement te berooven, In die oproeping bepaalt gi aatuurlijk , binnen welken’ tijd men zich ‘moet aangeven, ert geeft er tevens bij op, dat de dag der examfnatie nader be kend zal gemaakt worden, Als de tijd van aangeven verlog- pen is , weet gij dus, uit welke Onderwijzers eene keus moet gedaan worden. Vóór dat nu het examen gehouden wordt, gaat gij de fcholen der Sollicitanten bezoeken. Gij wint, a4 onbekenden, in de naburige plaacfen, en ín ondesfcheidene herbergen, van de woonplaats des Sollicftants , berigten in, ten opzigte van zijn dageliijjksch gedrag, omgang m&t men- fchen en kinderen, enz. enz. Gij beziet, door behulp var den Sollicitant, de kerk en fchool; hierdoor komt gij met hem in kenmis, woont zijn onderwijs bij, laat hem daar ftif werken, maar geeft intusfchen onbemerkt naauwkeurig acht, hoe kier alles in zijn werk gaat, Als goede kenteekens zoude ik u opgeven, dát de kinderen beteefd, befcheiden, zinde- lijk en fpraakzaam zijn; dat gij oplettend hooren en zien, en piet verftrooid in gedachten zitten, als de Onderwijzer met hen fpreekt; vooral ook, of hij, meer den pligt van min- zaamheid omtrent onbekende perfonen , dan dien ten opzigte zijner leerlingen, tracht te vervullen; of alles gedwongene fraaijigheid is, dan of alles natuurlijk gefchiedt, enz, enz. Van zulk een onderhandsch onderzoek houdt gij aanteeke- ning; en, na op die wijze de fcholen der Sollicitanten te hebben bezocht, en wegens hen de noodige berigten te heb- ben ingewonnen, kunt gij nu vooreerst uw werk ftaken en het examen afwachten, Wat den tijd, aan hetzelve te befte- den, betreft, die is van 9 des morgens tot 9 -des avonds, met behoorlijke tusfchenpoozing voor ververfching, lang ge- boeg. En in die tijdvakken van rust zal uwe menfchenken- pis u ongedwongene, vrolijke fpraakzaamheid van flille ach- terhoudendheid , eerlijke opregtheid en gulle openhartigheid van laffe en de menschheid onteerende valschheid en vleije- vj doen onderfcheiden. Gij bezit murLLER’s veel hoofden seel zinnen immers, en ik ken uwe bedrevenheid hierin, Wat verder de werkzaamheden betreft, welke er verrigt zuilen worden, dit komt mij voor eenigen alleen af te hangen van den Schoolopziener; verkiest die b. v, fchriftelijk de vragen te doen en te laten beantwoorden, dan kunt gij zulks nief mondeling eifchen, en daarom ftel ik fomtijds zeer weinig prijs op zulk een examen, waer het misfchien wel eens ge-

VAN ONDERWIJZERS: So7-

beurd ìs, dat een kruipende vleijer en verklikker zijner ambtse- broederen boven san op het proces-verbaal kwam te (taan & terwijl de man, die.rondborftig en eerlijk handelde, beneden. zijne waarde behandeld. werd, Hoe hetexamen,ook moge ge honden worden, gij neemt ieder eene tabels hierop ‘plaatst gi de namen der Onderwijzers ouder elkanders ‘hun getrok ken. nommer voegt gij daar naast, en hier achter zet gij nu, baar bevind van zaken, de woorden bes® „zeer goed , goed, matig en flecht, Dit moet ieder lid. van het Kiescollegie doen, ten minfte drie. Deze drie of. meer tabellen. worden tot ééne: gemaakt en vervolgens tegen die vaa den „Scheolopziener. vergeleken. Is dit nu fn orde, dan komt weder het verllag wegens de bezochte {cholen in aanmerking; . terwijl ten laate

e hieruit het befluit wordt opgemaakt, wien van de Sollí- citanten men beroepen zal,

Ingeval ik ftraks mogt gedwaald hebben, door te ellen, s. dat de Schoolopziener alleen de werkzaamheden zoo kan in=: zigten als hij verkiest, en dat integendeel hat Kiescollegie- hierin ook geraadpleegd moet worden, of dat de Sehoolop=- ziener van uw District, wien ik-de eer niet heb te kennen ,- een eerlijk en regtfchapen man is, gelijk ik ten minfte velen ken, die zich door geene heerschzucht laat verblinden, of tegen rondborftige eerlijkheid en -vrijmoedigheid voorlugenov. men is, en gij en de overige leden van het, Kiescollegie met. den Schaolopziener de werkzaamheden, als ook, de wijze, hoe zij uitgevoerd zullen worden, regelt, dan za) ik u mijn; gevoelen , hoe ik het examen zoude inrigten mededeelen. - De publieke werkzaamheden liet ik eerst verrigtens ieder. Sollicitant leest eenige. verzen uit den Bijbel, zingt een vers, van een. Palm of. Gezang alleen, een met de. Gemeente en, zoo dr een orgel beflaat, gelijk bij u het geval is, zoo liet ik jeder een Palm of Gezang fpelen;en daarmede achtse. ik deze werkzaamheden voor geëindigd,en hield rust wan een uur. Vervolgens „goude ik den Sollicitanten iets opgeven. om, te verbeteren en kunstmatig:te fchrijvens vervolgens het vera besarde taal- en redeneerkundig , gelijk men het goemt, te: ontleden ; 3 hierbij zoude ik eenige rekenkundige yoorftellen voegen, maar , zoo als'ik reeds aangemerkt heb , ieder. Sole, licitant terftond al de voorfteilen geven; dan kan ieder. zijne, krachten beproeven en zoo veel oplosfen als, zijne vermo. gens toelaten. Na het eindigen van deze dingen, zoude ik: rekenen, dat het ongeveer half twee was; en nu, dunkt

MENGELW, 1828, No, 12. T 4

398 BRIEF , OVER HET VERGELIJKEND EXAMEN

mij, moest èr-'èene rust wezen, ten einde om drie ure of kalf vier weder te beginnén, Hierbij merk ík aan, dat, in deze fchrijf- en réken - werkzaamheden, de Sollicitanten niet alieen geen ovérlast hebben van de ingezetenen der plaats, went dit -vooronderftel ik, dat sllen naar buis zijn gegaan, mear dat óok ‘het Kiescotlegie en de Schoolopziener in dezen op eene afgezonderde plaats, afgefcheïden van de Solficitanten , aich bevinden; terwijl deze genbegzame ruimte hebben, om afzonderlijk teder atteen op zichzelven te kunnen werken. Hierbij komt het mij verder voor, dát het Kiescollegie de lès moest opgeven, welke de Schoolopziener den Sollicitan- ten dan konde dicteren met die fouten er in, welke hij ge- fchikt oordeelde; dat wijders het Collegie een drie- of vier. tal wiskundige voorfteilen had, welke mede door de Soltici tanten opgelost moesten worden. Op deze wijze zult gij niet zoo lgt'gefopt kumunen worden door een’ heerschzuchtigen . „Schoolopziener ,, daar integendeel de regtfchapene, eerlijke wan u zulks niet kwalijk zal nemen, maar veeleer zich zal verblijden , dat het u niet oùverfchillig is,onder welk opzigt uwe kinderen komen, ‘Wij zijn nu gekomen tat de theorie van Taal- en Rekene ande , alsmede Aardrijkskunde, Vaderlandfche , Bijbelfche en Algemeene ‘Gefchfidenis, Natuurlijke Historie, Natuurkun- de, Godsdienst en Zedekunde, Opvoed- en Onderwijskun- de, Duar het nu van zelve uit de akten der Soflicitanten blijkt, dat zij allen , volgens hugpnen rang , genoegzame kun- de in die vakken bezitten, zoude ik van oordeel zijn, hen daarin niet. te ondervragen, Het is waar, de een kan meer in die vakken bedreven zijn dan de ander; maar zij weten toch alten veel meer, dan kinderen op hun 13de jear uiisfchien 6olt kunnen leeren, In deze vakken komt het, mijns beden- kens , er maar op aan,of een Onderwijzer gefchiktheid heeft ‚óm die wetenfchappen aan kinderen mede te deelen , of hij gene goede' wijze van leeren heeft, en of hij met-verftand ootdeel uit den rijkdom van iedere wetenfchap voor elke /lasfe van kinderen weet te kiefen, Wat toch zoudt gij zeg- gen van ‘eenen Onderwijzer, die zeer goed de Aardrijkskun- ‚de kent, en echter in de:fchool de rfté klasfe onderwijst óp de wereldkaart, en de 3de klasfe de woonplaats leert ? Wat helpt alle geleerdheid eenen Geleerde, Predikant, bóer, of wie het ook zij, indien men niet met oordeel ea verltand doelmatig in zijn vak kan werkzaam zijn?

/

& VAN ONDERWIJZERS, - N 509

Wanneer ik van 4 ure des namiddigs tot des avonds 9 are. zoude examineren, dan ondervroeg ik de Sollicitanten , wat zij iedere klasfe van fchoolkinderen van êeene weten. fchap, b. v. Taalkunde, leerden, en hoe zij kinderen daarta

- Onderwijs gaven: hier komt het, ins bedunkens , toch ‘nraar

op aan, Ook liet ik mij, als kind , door de Sollicitanten bij beurten onderwijzen, b, v. in het rekenen, taal of dergelijke, Mij dunkt in zulk een praktisch onderzoek kan dok zoo veel bedrog niet plaats hebben, als in een geleerd examen over kruistogten, oude Noorfche volken en wat niet al meer, Wane neer gij nu nevens den Schoolopziener mede aanteekening houdt, en deze eanteekeningen naauwkeurig vergelijkt tegen die, welke gij bij het bezoeken van fcholen gemaakt hebt, âán zult gij zeer gemakkelijk kunnen ontdekken, of de Sol- ficitanten wu ook iets vertellen, waarvan zij in de fchool niets uitvoerens ten minfte zult gij dit met weinig. moeite kunnen doen, wanneer bet” examen gehouden wordt hk ik zoo even heb aangewezen,

Ziedaar, lieve vriend! voor zoo verre. mijne vermogens dit toelieten, aan uw verlangen voldaan, Kunt gij voor uwe plaats , of kunnen anderen er nut van hebben, dan is ‘mijné moeite rijkelijk beloond : waarheidsmin beftuurde mijne pen, en hect heil der menschheid was mijn doel ; terwijl ik van gans fcher harte wensch, dat het u gelukken moes. eenen Onder. wijzér te kiezen , die door zijn gedrag een voorbeeld van. na» vólging, en door een verftandig, oordeelkundig en doelmatig otidetwijs , vooral ook door eene echt godsdienftige en zede

‘Hjke opvoeding, uwe kinderen tracht te vormen tot nuttige

weteldburgers en zalige Hemelbewoners,

BEKLIMMING VAN DEN ORTELSBERG, IN AUGUSTUS 1826. (*)

D. Ortelsberg, Eeen tak van de Tyro/ doorfhijdende keten der Rhefifohe Alpen, verheft zich, in de gedaante van eene driehoekige, met eeuwige fneeuw bedekte piramide, uit de Drofni-, Suldner-, Furba- en Martel- dalen, niet verre van de grenzen van Fyro/, Ztalië en Zwisferland. De Aartsher-

(*) Bijaldien hier of daar, in deze ingezondene vertaling, eenige leemten mogten worden opgemerkt, verklaart de Redacteur deswege zich niet vefante woordelijk. Hij achtte dezelve echter niet van dat belang of zoo veelvuldig, om den Lezer daarom ven het geooëgen, den Reiziger op zijnou wetenswaars digen togt te vergezellen, te verfteken.

Tt 2

6on BEKLIMMING :

tog JOHAN, die alles, wat flechts eenigermate tot verrij= king der wetenfchappen kan bijdragen, op de edelmoedigfte wijze onderfteunt, gaf ook hier daartoe den eerften ftoot, door in het jaar 1304 de gemfenjagers van 7yro/ uit te noodigen , om de toen nog niet beklommene fpits te beftijgen. Hunne pogingen waren vergeefs, en reeds begon men aan de mogt- lijkheid te wanhopen, toeù JOZEF PICHLER, meer bekend onder den gemeenzamen naam van JOsELE, zijnde toen een jager van den Graaf TRAPP, befloot, zich aan die moeije- lijke onderneming te wagen. Hij begoun, volgens zijn ver- haal, op den 27 September 1804, des morgens om 1} ure,ge- heel alleen zijnen togt van Drofni, bereikte tusfchen ro en rr ure den top, konde het echter op denzelven, uit hoofde van de hevige koude, flechts eenige minuteg uithouden, en kwam, tusíchen 8 en 9 ure des avonds, bijna geheel verftijfd en met bevrozene vingers en teenen, te Drofni terug. Eerst toen gaf hij den met roem bekenden natuuronderzoe. ker, Dr. GEBHARD, daarvan kennis, die van den Aartsher- tog, in wiens dienst hij zich toen bevond ‚den last verkreeg, om den toegang tot de fpits van dien berg, zoo veel moge- lijk „te banen ‚en , daar het reeds te ver in het jaargetijde was jn den volgenden zomer de beklimming van den berg te onder- nemen, JoseLrE, wien de behandeling dezer zaak voor het grootfte gedeelte werd opgedragen, bragt, nadat men in het ijs trappen gehouwen, op de gevaarlijke plaatfen touwen ge- fpannen, ringen aan de wanden vastgemaakt en ijzeren ftan- gen in den grond geflagen had, Dr, GEBHARD, van de zij- de van Su/dner, op den top des bergs, Tot meer gemak werd boven het Kniehout -gewest eene hut opgeflagen , ten einde in dezelve te kunnen overnachten, Dr. GEBHARD bee klom den berg in den loop van het jaar 1805 driemalen, ver- gezeld door eenige vrienden, rigtte op denzelven eerte pird- _ mide op, ftak een’ grooten ‚met ftroo omwondenen en in pek

gedoopten ‘feinpaal aan, en plantte er tevens eene vlag, die echter, door het geweld van den wind, binnen weinige da- gen geheel was vaneengereten, De Aartshertog wilde de fpits met een ijzeren kruis en een opfchrift verfieren 3 doch de in- vallende krijgsbewegingen en, daarop volgende overgave van Tyrol. verhinderden de uitvoering van dit voornemen. Wel is Waar werd dit in de laatfte ar jaren meermalen beproefd ; maar telkens mislukte het, daar de natuur reeds in het naastvol« gend jaar het grootfte geddelte der voorbereidende maatrege-

_

VAN DEN ORTELSBERG. 6or

len vernielde, en de daarop volgende geftrenge winter de toegankelijke punten zoo zeer veranderde , dat zelfs de be- woners van die plaats het voor onmogelijk hielden, den top op nieuw. te bereiken, ne

De hoogte van dezen berg is , uit hoofde van de zoo ge- heel uiteenloopende opgaven, moebelijk te bepalen, Over het algemeen, echter , werd hij op ruim 14,ooo voet gefchat 5 ja fommigen verhieven bem zelfs boven den Montblanc. Ik gevoelde mij, deswege , onwillekeurig uitgelokt, zelf naar de hoogte van dezen berg onderzoek te doen, zoo wel omdat eene in het jaar 1817 te werk geftelde driehoeksmeting den- zelven tot op 12,239 Weener-voet, en den nevens denzel-

ven ftaanden Koningsmuur op 12,030 Weener - voet deed da-

len, als uit hoofde van het groote gevaar,„aan hetwelk men zich, gelijk men zeide, bij bet beklimmen blootftelde, De buitengewone hette van dezen zomer fcheen de onderneming te begunftigen;ook vergunde mij de zamenloop van verfchei. dene omftandigheden, mij voor eenigen tijd gan mijne be. roepsbezigheden te onttrekken; ik vertraagde derhalve niet langer, om mijn voornemen ten uitvoer te brengen en de reis te ondernemen, Om den lezer niet te vermoeijen , onthoud ik: mij van alle aanmerkingen over den weg, dien ik infloeg, en ‘verplaats hem terftond naar Ma/s,hetwelk ik tot het ftand. punt koos, waar ik mij tot mijnen togt wilde voorbereiden, Maar vooraf acht ik het noodig, dit ftadje zelve iets nader te doen kennen, |

Mals, mee ruim 1r6o huizen en omtrent goo. inwoners , door ‘de zich beneden Ghurns in de Eesch ontlastende Puní doorfne- den, ligt aan den van Ansbruck naar Milaan , over het Worm. fer -Joch (Monte Btaglio - Umbrail) geleidenden postweg, zr} postítations van de eerstgenoemde tad verwijderd, in een tamelijk wel uitziend dal op de Malfer-heide, De westelijke bergketen is ruw, dor „en ‘de hoogere toppen gedeeltelijk met fneeuw bedêkt, terwijl de oostelijke eênen vrij milden en ‘vruchtbaren grond ‘heeft, Zes kerken, die , met uitzondering der kerfpelkerk, aan welker linkerzijde eene, op de Laat- fher - akkers gevondene, Romeinfche zerk ingemuurd is (*), zeer klein zijn en weinig bezocht worden; twee op de plaats

(*) Dezelve was gebroken en werd weder san elkander gevoegd ; zij be. ftaat uit kalkaardig, rood marmer, gelijk men het ia de omftreken van Trente op vele plaatfen „Yiudte Hec reeds ten deele uitgefleten, doch nu weder her-

„fielde opfchrife luide als valgtr. Dis Manibur. Rufina. Conjugi, Chresfonius. Msclanus, 03 Rufinus 16. Chryfs matri, Carisfime ponerust.

5 Ln

bos BEKLIMMING

gelegene mïnen, Eröhlichsburg en Trostthurx ‚waarvan de eere fte zich door haren er vademen hoogen , op zichzelve ftaan- den ronden toren, met meer dan vademdikke muren, ondere Scheidt; de herbergen Zer Hert en- de gouden Arend welke laacfte tevens het posthuis is, zijn nagenoeg al het merkwaar- dige, hetwelk dit ftadje bevac. Uit de venfters dezer beide herbergen heeft men het heerlijk uitzigt op den Orteks - berg, die echter bij Refchen aan de zee, 3 uren van Maks, en van de hoogte, tegenover de plaats, boven de geitenhut , een nog grootfcher fchouwfpel oplevert, Daarenboven ziet men jn den omtrek de oude, nog bewoonde kasteelen Churburg en Fürftenberg ‚.het op eenen berg gelegene klooster Marign- berg met zijne als marmer geftucadoorde zuilen , de ruïne Lich- genberg benevens eene menigte kleinere ruïnen, alsmede den nieuwen, eerst vóór twee jaren voleindigden , hoogften ftraat- weg van Europa over het Wormfer Joch, een werk, dat aan de tijden der Romeinen doet denken; welk een en ander zeer aangename wandelwegen oplevert, en aau hem, die door flecht weder of andere omftandigheden gedwongen is , hier eenige dagen te vertoêven, velerlei genot aanbiedt,

Het naastgelegene adje. en landgeregt, naauwelijks 5} uur van daer verwijderd, is Glurns, Echter is dengenen, die een gefchikt verblijf zoeken, om zich tot dem togt tae te rusten „ondanks den eenigzins verwijderden afftand, Mals bij uitluiting boven alle andere plaatfan aan te raden , daar men in de beide vermeldè herbergen, inzonderheid in ‘de eerfte , zeer goed onthaald wordt, en de kastelein sTECHER, ten “aanzien van alle noodige voorbereidende maatregelen tot be- klimming van den top, de beste inlichtingen weet te geven.

Op Donderdag, den ro Augustus , des namiddags, te Mals aangekomen zijnde, deelde ik den herbergies mijn voornemen mede, Er was daaromtrent flechts ééne ftem, dat, pamer lijk, indien yoserLE zich wilde laten overreden, om mijn gids te worden, het welligt mogelijk zoude zijn; in het ce- gengettelde geval, echter, twijfelde men des te meer aan een” gunttigen uitflag, daar niemand den eigenlijken weg wist, dewijl al zijne gidfen in het jaar 18os flechts onder’ diens op- zigt gewerkt hadden, en federt dien tijd de, top van den berg niet meer beklommen was geworden, Er bleef derhalve niets ovef, dan dezen wonderman te voóffchijn te laten roepen, Na deswege ingewonnene berigten, vernam ik, dat hij zich op de gemfenjagt bevond in de zoogenaamde Ofen aan de

VAN DEN ORTELSRERG. - 603,

grenzen van Graauwbunderland en zich gewoonlijk , wals neer het weder zulks toeliet, op zon- en feestdagen, tot bij „woning van den eerdienst, naar Maks, of naar Santa Maria, in Graauwbunderland , begaf, Er werden derhalve dadelijk boden derwaarts uitgezonden, en juist op Zaturdag- avond kwam hij hier aan, JOZEF PICHLER, yu/go JOSELE genaamd , uit Pasfeijer , als cen der onverfchrokkenfte en bekwaamfte gem fenjagers bekend , geniet van den Aartshertog eene jaarwedde, van omtrent Iso fl. daar bij een’ tijdlang zich in deszelfg dienst bevond, dien hij alleen uit verlangen naar zijne bere gen en gemfen verliet, en.is nu over de 6o jaren oud, Eene kleine geftalte, fterk gebagene knieën , een gevolg van bet veelvuldig beklimmen van bergen, zeer fcherpe , door-. dringende oogen, een tamelijk groote neus, en een groen® fpits toeloopende hoed , gelijk dezelve in zijn land gedrageg wordt, (in Vinsschgau, draagt men bijna overal zwatte hoeden) voltoaijen nagenoeg het beeld van den man, aan wiens gea leide ik mij zoude overgeven, Bij ons eerfte gefprek verklaar. de hij , daar hij juist van de jagt was teruggekomen, dat het, voor het oogenblik te laat was, om daarover in het breede te fpreken ; maar dat hij gaarne des anderen daags na de mis. alles nader met mij wilde overleggen. Hij kwam dan ook des Zondags; en, daar ik mij de moeijelijkheden, z00 veel mogen lijk, wenschte te verligten, kwamen wij overeen, dat hij van, den kant van Su/dner eerst eene (oort van weg zoude banen4 Hiertoe had hij, volgens zijn zeggen, ten minfte vier dagen aoodig daar de fêestdag Maria Hemelvaárt in dezen tijd inviel. Tot op ééne plaats meende hij , dat. alles tamelijk wel zou fchikken; ook wilde bij voor mij, boven de houtftreek , in het fneeuwgewest, eene hut opflaan; fleehts dan, wans neer dit niet doenlijk was , moest ik in het Su/dner «dal in eene boerenwoning overnachten, en alsdan in den loop van éénen dag den top beklimmen , en weder naar mijn nacht. kwartier terugkeeren. Totdat einde zoude mij den dag “te voren eenen -bode zenden, om geen’ tijd te verliezen. Bi het afklimmen zoude het wel iets moeijelijker worden ; maas hij beloofde mij, wauneer ik mij op de gevaarlijkfte plaatfèn, de oogen liet binden, mij veilig weder te zullen terugbren- gen. De keus der tot den togt benoodigde tieden liet ik gen heel aan hem overs hij verlangde voor zijn’ perfoon 10 Louis d'or , de anderen verkregen 1 fl. ao Ar.

Nadat alles op die wijze verordend was, maakte bij zich

6og “__B&KLIMMING

gereed, om met mij den togt te ondernemen, De benoodigde touwen, iijzeren ftangen, ringen en dergelijke werden hem Op den volgenden dag nagezonden, Door den terugkeerenden knecht tiet hij mij zeggen, dat alles op een* goeden voet ftond, en dat zij nog fporen hadden gevonden van den weg, door GEBHARD ter beklimming aangewezen; dat de berg, wel is waar, verwilderd was, maar dat zij evenwel de eerfte afdeeling reeds ten einde waren, en hoopten, dat ik den berg Donderdag zoude kunnen beklimmen, Vol verwachting had ik alreeds mijne inftrumenten, fterke , met fpijkers befla- gene fchoenen, gelijk men dezetve gewoon is aldaar te dra. gen, klimbeugels met- punten van een duim lang, een’ prik- kel om mij ftaande te houden-(*), altes volgens de opgave van jJOosELE, vervaardigd, een’ floerfen band, om de oogen voor de verblindende terugkaatfing der rondeltmlee op de fheeuw te befthermen, gelijk ook een klein fteschje met vlugzovt, ingepakt, en wachtte op den bode, die beftemd was, om mijn leidsman te zijn tot de swee wateren , een huisje gele- gen ter plaatfe, waar de Drofnt- en Su/den-beek ineenloo- pet, van waar ik op een lastdier, zoo ver mogelijk, zoude reizen. Maar vergeefs, niemand verfcheen; echter troostte ik mij met de gedachte, dat de ingevallen feestdag of het echte weder het werk vertraagd hadden; tot dat op Donder- dag Josere zelf kwam, om mij de onaangename tijding te brengen, dat zij, wel is waar, tot omtrent op £ der hoogte gekomen waren, maar dat zich aldaar door de geftrenge kou- de van vroegere Jaren een iijjsdam gevormd had , welks hoog- te hij op meer dan roo vademen fchatte, en welken het on- mogelijk was em te gaan of te beklimmen. Hij zoude mij tot die plaats dadelijk brengen3 verder door te dringen , ver klaarde hij, ftond niet în zijn of eenig menfchelijk vermogen.

"Hij, die tmmer fn zijn leven jaren achter elkander een be paald doel vòor oogen had, tot hetzelve met zware opofft: fing trachtte te geraken, en nu, hetzelve bijna bereikt heb- bende, ziet, dat alle zijne pogingen vergeefs waren, kan zich een denkbeeld vormen van den indrak, dien deze tij- ding op mij maakte, Wie ‘zal, in /zulk een geval, ook

. (*) Wel te onderfcheiden van de in de Alpen gebruikelijke grieshijie De prikkel ie echts omtrent 3 voet lang, heeft een” langen ijzeren haak , en gelijkt naar eene kram. De gemfenjager bedient zich meestal van deuzelven, om bij hee mikken zijn ligchaam hade te onderfteunen , door zich op het dd se plaatfen.

t

VAN:DEN ORTELSBERG. 6os

wanneer de bezwaren bijna onoverkomelijk zijn, zijn pian. terftond opgeven? Ook ik zocht naar de mogelijkheid, om den togt te volbrengen; toen viel mij in, bij gelegenheid dat ik in den tusfchentijd een uitftapje naar den nieuwen weg gedaan had, bemerkt te hebben, dat hij op eene hoogte van meer dan 8ooo voet zeer na grenst aan de rij ijsbergen, van welke de Ortefs-top eene voortzetting is$ en reeds toen kwam het mij niet onmogelijk voor, langs dien weg de fpits te na- deren, te meer, daar de eerfte beklimming door jose tr ins- geliijks uit de vallei van Drofni ondernomen werd, door wel- ke de weg gedeeltelijk loopt. Ik gaf mijnen gids mija plan te kennen, die, wel is waar, zeer twijfelde aan de mogee lijkheid om het ten uitvoer te brengen, doch zich echter aan- bood, ingevalle ik het durfde wagen, zonder het te werk ftellen vanalle „tot zulk eene onderneming noodzakelijke, vòor- bereidende maatregelen, die, trouwens, daar bijna onmogelijk zouden zijn, of weinig zouden baten den togt te onderne- men, nader te onderzoeken, of het mogelijk ware, den top van de zijde van de vallei van Drofní te beklimmen, Hier. toe zouden echter de twee dagen, Vrijdag en Zaturdag, ver- eische worden, en een hem tot Drofni te gemoet gezonden bode zou mij ín den nacht van Zaturdag op Zondag zijne be- vinding te dezen boodfchappen, Offchoon ik in mijn’ tijd zeer bepaald was, befloot ik echter, ook nog deze proeve te nemen, om ten minfte met de gerustheid te kunnen terugkee- fen, dat alles in het werk werd gefteld, wat flechts op eeni- ge wijze de bereiking van het doel konde bevorderen.

Om 3 ure in den nacht kwam eindelijk de tang met onge- duld verwachte bode, met de tijding, dat de onderneming gebeel niet onuitvoerlijk was, en: dat JosrrLe metde overige togtgenooten mij in het posthuis van’ Drofni verwachtten, Het rijtuig Jan mijnen herbergier bragt mij, ín naauwelijks at ùur, over Tatsch, Schluderns, Spendini , naar den nieuwer weg , en langs dezen, over Prad, aan de hoog tegen den‘berg gelegene plaats Stilfs (Stelvi), die dikwijls aan lavinen ef. aardvallen onderhevig is, van waar onze togt zich rigtte naad de twee wateren, vervolgens daar Gomagoi , de grensfcheiding van ‘Lombardije, én eindelijk naar Drofni , hetwelk uit neau-

Welijks ro huizen beftaat, van welke het nieuw gebouwde posthuis het belangrijkfte is. Hier’ trof ik mijne gidfen, wier namen PIDEL TrML uit Sulden, JOHANN BRUNNER Var Gandhof en- MICHAËL GAMPPER -uit Agums ik vermelde

pd

6oá BEKLIMMING

gen dienfte dergenen, die ín het vervolg denzelfden togt zouden willen ondernemen, daar ik alle reden had , om met ben zeer tevreden te zijn, Nadat wij een fpaarzaam middag- maal genuttigd hadden, begonnen wij, terwijl wij nog eenen drager tot het vervoeren der-levensmiddelen naar ons nacht- verblijf medenamen, onder de zegenwenfchen der brave Alpen. bewoners en van mijnen herbergier, op Zondag den 2often Au- gustus, om zi} ure op den middag, van Drofni onzen togt, en bereikten, de beek, die de vallei van Drofni befproeit, opwaarts volgende, in omtrent een half uur, de aan de ooste- lijke bergreeks afgelegeh in het dal ftaande kerk aan de drie bronnen, De kleine kerk, en een huisje, hetwelk de ééns

_ in het jaar bij deze bedevaartplaats ‘den Godsdienst verrig-

tende geestelijke, gedurende den tijd, dat bij zich hier ter plaatfe bevindt, bewoont, en drie uit gewijde ftandbeelden oupfpringende bronnen, die aan de kerk den naam gaven, op- der een fchurtdak, ftaan hier tusfchen de bedding van twee favinen. Nadat wij ons met de klimbeugels gewapend had- den, begonnen wij ons links te wenden, en na eenige hon- derd fchreden ftonden wij reeds op de (neeuw, De weg ging in de bedding van een der gemelde lavinen tamelijk fteil naar boven, Met de reeds overhellende fneeuws die ons ieder eogenblik voor een’ val deed duchten, voor oogen, hielden wij ons, zoo veel nfogelijk, langs de rotsklippen, die de bedding infloten, en kwamen, om 3 ure, omtrent 2oo fchre- den ter zijde van den weg, aan eene vervallene , uit boom-, ftammen zamengeftelde herdershut, die echter reeds federt lang, uit hoofde van de gevaren, aan welke het vee , dat hier gedteven wordt, blootgefteld is, ondanks de heerlijke dipen - weide, verlaten ftaat,

De Kromhout-ftreek was bijna ten einde, en onder den balfemachtigen geur der in de heerlijkfte kleuren prijkende Alpeu- kruiden werd het nachtleger opgeflagen , daar het niet mogelijk was, op een hooger gedeelte van den berg veilig den nscht door te brengen, Het vuur was fpoedig ‘gereëd, de rook klom tag ‚naar boven, en wij beloofden ons heg heerlijkfte weder. De lucht was warm; onder de toebereid= felen tot het avondmaal, de uitmonftering. ‚der voorwerpen. en werktuigen, die tot de ‘beklimming niet volftrekt noodig wa= tea, en die wij hier, om niet met te veel pakkaadje belast te zijn, achteglieten, en de vertellingen mijner gidfen ver- bep de avand, Men maakte mij eene foort, van bed gereed;

ende ond de nana EK omen denten. Mead 0 ardin aint nd 4 af ne end N

ij VAN DEN ORTELSBERGe ô bop

ik wikkelde mij in mijnen mantel, en zonk fpoedig in de ar» men van Morpheus, Des morgens om: 3 ure gewekt, ge- bruikten wij het ontbijt; en, toen wij eindelijk, om 4} ure des Maandags, van deze plaats opbraken , kraakten de iijs- bergeu, gelijk in de nabijheid losgebrand gefchut. Ik'gaf mijne vrees te kennen, dat dit (lecht weder voorfpelde 3 men troastte mij echter met het vooruitzigt, dat wij vóór dien tijd den top nog wel zouden bereiken, Wij verdeelden derhalve fpoedig de pskkaadje, en ik liet zelfs, op hunnen raad, mijnen mantel achter, Wij gingen een vierendeel uurs op gras en mos voort, terwijl wij altijd den berg opklommens daarop kwamen wij plotfeling , met eene kleine bogt ter linker zijde, aan een’ rotskam, den zoogenaamden v/ashekel, die flechts eenige vademen zich boven den bodem verhief, op welkêh wij ftonden… Langs denzelven ging de weg over het gruis; en, aan deze plek gekomen zijnde , wordt ook de ons verfchrokkenfte bergbeklimmer door duizeling bevangen, Het dal ligt hier ortrent 4ooo voet boyen de zee; de kam vere heft zich foms 6—7ooo voet in de hoogte, en van denzelven tot beneden in het dal loopt eene {chuinfche vlakte, op welke men flechts hier en daar de fporen van vruchtbaarheid ontdekt, Elke tred wekt bij den reiziger de vrees op van naar beneden te ftorten; de voet vindt geen’ vasten fteun 3 het gruis, over hetwelk men voortgaat, wijkt, met geraas naar beneden ftortende,-voor den klimbeuget, dien menin hetzelve zoekt vast te hechten; en, met de bandeg zich aan den kam klampende, bereikt men eindelijk, met zweet bé= dekt, na volle 15 uur, den ijsberg. Bij elke fchrede , die men verder op denzelven doet, ontwikkelt hij nieuwe fchoon- heden, offchoon ook nieuwe gevaren ;—fpleten , die ten deele met fneeuwwater gevuld zijn, met groen, rood en blaauw ijijs, deels door de ffraalbreking van het licht, deels door de fteenen , op welke het gehecht is, geverwd, verhoogen , even als de ftoute bouworde, welke de natuur hier vormde, onze bewondering. Een’ tijdlang trokken wij langs de wanden eener kleine Gletfcher- beek, of liever in dêzelve, voort 5 toen werden -de fneeuwklompen grooter; joseLE bragt ons bergop: bergaf, terwijl bij met eene -verwonderlijke naauwkeurigheid elke gevaarlijke plaats, die dreigde in te ftorten, vermeed, over uitgefpannene iijsbogen, dikwijls naau- welijks zoo breed, dat de voet er op konde ftaan tusfchen kloven goor, drie uren lang,-Hier gaven wijne gidfen mij

608 BEKLIMMING VAN DEN ORTELSBERG.

hunne bezorgdheid te kennen datde sjsvrees (Fraerfcheu) mij zoude vermeesteren, Vergeefs waren mijne pogingen, om van heú bepaald te vernemen, wat zij hierdoor verftonden. Het fchijnt', dat zij eene verblinding van het gezigt bij den aanblik van dit kolosfale kristal , ‘t welk tevens eene foort van huivering of duizeling verwekt, daarmede bedoelden , daar zij de eigen- lijke’ duizeling. er niet door verftonden, De Monte Cristalho, miet vergeefs zoo genaamd, want zijn rondgevormde top ‘fchijnt in het zonnelicht met zilver overtrokken te zijn, lag bijna vlak voor ons; en ik kwam reeds op het denkbeeld, dat onze weg over denzelven liep, daar regts @en links he- melhooge muren, welker beklimming mij onmogelijk fcheen, den iijsberg infloten. Op mijne vraag, in welke rigting wij . verder zouden. voortgaan, bekwam ik geen regtftreektsch ant- woord; maar kort daarop zeide yoseLrR: Thans zullen wij u den ftrik aanleggen’ Mijne verbazing en nieuwsgierig- heid: groeiden aan, toen mij een touw van verfcheidene va- demen lengte onder de armen werd vastgemaakt, en mijne _ gidfen zich naar den ter linkerzijde ftaanden muur, de z00- genaamde fneeuwgoot , wendden,

é (Het vervolg en flot hierna.) . - S DE GEEST DES KWAADS.

L ‘safgronds diepfte jammerkolken, Daar heeft de Geest des Kwaads zijn” troon; | Daar zetelt hij op fulferwolken De Vorst der onderaardfche Goôn, Vandaar zendt hij zijn flaven henen, Die op zijn wenken zich vereenen, Nadr ’t oord, hun door zijn’ last beftemd ; Daar ftaan de Razernijen vaardig , Slavinnen, haren meester waardig , In de iijzren boei der Hel geklemd.

_‘… Daar gorden jammer en ellende,

___… Met moord, verwoesting, haat en nijd, “111! Aan ’t hoofd der helfche legerbende , Op zijn bevel, zich aan ten ftrijd : "Van daar verrijzen ze op naar de aarde, Geil ves Om meenfchenbloed en ménfthenwaarde,

haa eN

DE GEEST Di KWAADS. bog

Âls roof, te fleuren in hun nest3 Om “licht der waarheid weg te vagen, En rijk der duisternis te fchragen,

JOp logen en bedrog gevest.

‚Wee, waar zij landen / Wee de volken, Door onbedachtzaamheid verrast !

Dra ftijgt de noodkreet tot de wolken, Daar gruwel zich op gruwel tast.

Verraad en list gaan voor hen henen,

Hier in een’ Koningsdos verfchenen , Daar in het vdrijheidskleed gehuld,

Na achter °t beeld van kruis verftoken,

Dan in de huichelkap gedoken, 7 Met ftelfeltwisten opgevuld,

Die Geest, die zoo veel onheils baarde, En eeuwen lang Euroop vertrad, ’% Geluk verbande van deze aarde,

Zich brasfend aan haar lijden zat; £ Die Geest des Kwaads zag, met verfchrikken, Een Volk zijn’ zwarten troon verwrikken

Zich fcheuren uit den flavenband ; ‘Een licht, dat afftraalde uit den ‘hoogen , Verdreef de nevels van hunne oogen, ©

Verlichtte ’t Volk an Nederland.

Het monfter brulde. Aan alle kanten Verzaamden zich, op * fchrikgeluid, Al de opgedaagde Ri jkstrawanten, Zijn oog fchoot blikfemvlammen uit. Gij kent” dus ving hij aan „op de aarde , » Dat Volk, vol eigen kracht eu waarde Waarvoor Europa vaak zich boog; Dat eens, verzonken in moerasfen , Zijn grond: deed rijzen uit de plasfen, ä En aan ’t geweld der zee onttoog.

„Dat Volk, waar we eens den fehepter zwaaiden, Toen Alva’ s woede voor ons ftreed ,

En later twist en oproer zaaiden , » Met kerkelijk gewaad omkleed ;

» Dat, trots de vrijheid , die *t mogt fmaken ,

» Door EE tweedragtsgtoed aan blaken,

DE GEEST DES KWAADS.

Ons de offers van zijne Eedien bragt, En, afgemat en afgeftreden , Zijn’ naam, Zijn” roem, zijn deugd en zêden Ter prooi liet in dien rampfpoedsnacht,

Dat Volk, thans uit zijne asch herboren, Door hooger zin beftuurd , geleid , Heeft broederliefde trouw gezworen, En zich der eendragt toegewijd. Befchaving rijst daar en verlichting. Vooroordeel , bijgeloofsverdichting En dweepzucht vlugten met hunn’ ftoet, » 'Het nachtfloers fcheurt, en °t licht der waarheid | Verfpreidt: zijn” glans met helte klaarheid , En ftroomt met onverdraagbren gloed, |

» Verdraagzaamheid beklimt den zetel; Het trotsch geflacht, naauw opgebeurd , » Hoont mijn gezag, en heeft vermetrel | Ons elke prooi den klaauw ontícheurd, Gewetensdwang Mgt daar gekluisterd ; De banvloek van zijn waarde ontluisterd; Geen twist vuurt meer menigte aan 5 pe Geen muitzucht mag haat fcherpe tanden, Gelijk weleer, in de ingewanden Van Neêérlands leeuwentelgen flaan,

Te wapen „”* fchreeuwt hij , míjn Vafallen! »„ Stijgt op naar de aard’, ndar Nederland {

Herwint uw” invloed, daar vervallen! »„ Stijgt op, de fakkels in de handt

» Stookt tweedragt 5 rijt in de oude wondens

De glans der waarheid word’ verzwonden, Door ’t blaken van d’ átouden ewist3

’t Gemeen herzinke int dontheid neder;

Het blind vooroordeel heerfche weder, ’t licht verkeere in nevelmisct®* -

Genoeg. ’t Bevel is uitgefproker. De helfche bende, tuk op roof , Schaart zich ten ftrijd, De fakkels rooken, Zie logen , haat en bijgeloof, Aan *t hoofd, de vuurge ftanders zwaaijen, Door Neêrlands oorden oproer kraaijen

DE GEEST DES KWAADS,

Verdichtènd ramp, gevaar en nóod.

Zoo fpretdt, door gloênden damp omgeven ;

De pest haar gif langs vruchtbre dreven, En zamelt offers voor den dood.

Ja, zie de vlam reeds opwaarts varen ! De twist herrijst van vroegere eeuw , Geftookt door lastrende eeuwbezwaren En onheilfpellend kraaigefchreeuw, De fheldnaam wordt weêr toegefimeten, En de oude wrok , bijn« vergeten, Heft weêr het grijnzend hoofd omhoog, Zie bijgeloof en dweepzucht loeren , Om Baäl weérsten troon te voeren , Voor wien het volk zich eertijds boog.

De roem der Vaadren, eens ontluisterd, Maar door het nageflacht vereerd, Wofdt door den laster weêr verduisterd, Hun deugd gefmaad en diep verneêrd.’ De fchand’ der Hel wordt afgewaásfchen 5 Philipfen, Alva's en Vargasfen Gezuiverd van hunn’ vloek en hoon. De heerschzucht wil flechts vuige flaven In ‘et vorftelijk gareel zien draven, En predikt meineed voor den troon,

Het licht dat van den Hemel daalde, ‘En Jedner’s hoofd en- hart doorblonk

En ’t menschdom met een’ gloed omftraalde „.

Waarvoor fet reinfte dgnklied klonk; Die Goddelijke vonk van boven,

Aan ouders. tot. geen’ prijs te ontrooven., . Die fchat, naar waarde nooit geroemd, Wordt door ' vooroordeel weêr verfimezen Voor fchandiijk dwaallicht uitgekweten En door.het bijgeloof verdoemd,

Zal dan het licht der waarheid. wijken Voor ’t nevlen varr het nachtgebroed,

En tweedragt weêr haar magt doen blijken Op Neêrlands deugd en Neêrlands bloed? Neen , vruchtioos fpilt ge uw. helfche listen.

Te duur betaalden wij de twisten 3

pn |

612 DR GERST DES KWAADS. |

Verbijstrend nachtfioers is gefcheurd 5: ‚De dag rees heerlijk aan de kimmen, En blijft aan onzen hemel klimmen ,

Door Goddelijken glans gekleurd,

Neen , deinst terug, gij duisterlingen $ E Ontmaskerd is uw heilloos doel,

Ziet al uw helfche ontwerpen fpringen. Terug! Verzinkt weêr ín uw’ poel !

De Godsdienst, wrij van idle vonden,

Blijft hier haar zalig woord verkonden , Door liefde en menfchenmin beftuurd ;

De Troon, door Vorftendeugd geheiligd,

Staat vast, door regt en deugd beveiligd , Door eendragt en door trouw ommuurd.

Verlichting fpreidt haar heldre glanfen 5 De wetenfchap vervolgt haar fpoor ,

En blikt, van hare tempeltranfen , Uw boosheid en uw listen door,

Uw magt, uw. invloed is gevallens

Hoort overal het feestlied fchallen ‘Van ’s naauw vereenigd Nederland,

Geen nevel kan de zon verdooven 5

Zij klimt, met vasten tred , naar boven; _

De God des dags houdt eeuwig ftand. *

Ze K . id 8 Y. De Pes

VERGELIJKENDE STAAT DER GEBOORTEN TE LISSABON EN PORTO ‘VAN 1815 TOT 1819,

(London ând Paris Obferver, 1827, 17 Junij. Bulletin des Sc. glogr. Sept. 1827, p. 127.)

Steden. ‘Geboorten: Jaren.

‚1815, 1816. 1917. 1818. 18r9.

Echte. 5,388 5,373 5,545 #230 5,310

Lisfabon.} nechte, 2,095 2,022 2,024 2,095 2,050

Echte, ‘1,626 1,679 1,705 1,718 1,756

Porto. $Onechte. 1,863 1Bor 1,863 1,833: 1,847. In Lisfabon ftaan gevolgelijk de onechte geboorten tot hex geheele getal nagenoeg in de verhouding van dertig ten hon=

VERGELIJKENDE STAAT VAN GEBOORTEN. 613

derd ; în Porto overtreft zelfs het getal der onechte kinderen dat der echten. Uit deze opgave volgt, dat Zisfabon, de bevolking op 21o,ooo inwoners ftellende, en aannemende, dat de moraliteit federt niet veranderd is, thans binnen hare muren 7o,ooo onechte kinderen bevat; en dat Porso,op eene bevolking van 6o,ooo inwoners, er meer dan 30,o0o van dien oorfprong telt.

' ® ZELDZAAM REISAVONTUUR , VERVAT. IN EEN BRIEPUITTREKSEL VAN Pe Le COURIER AAN MEVROUW PIGALLE

en L reisde in Calabrië, een land vol van flechte lie. den, die, zoo ik geloof, niemand beminnen, ên inzonderheid den Fran/chen vijandig zijn. In deszelfs gebergten zijn de wegen zoo vele afgronden; onze paarden hadden het flim. Mijn reiskameraad vooruitrijdende , deed ons een voetpad, dat hem gemakkelijker en korter toefcheen, verdwalên, Het was mijne fchuld: behoorde ik mij op een loshoofd van ao jaren: verlaten te hebben? Zoo lang het nog dag was, zochten wij onzen weg te midden van het kreupelhout; maar hoe langer wij zochten, hoe meer wij verdoolden, en het was volflagen nacht, toen wij een huis naderden, dat er zeer zwart uitzag, Wij traden er binnen, niet zonder huivering; maar, wat zou- den wij doen? Wij vonden êr een gansch gezin van koolbran- ders bij het avondeten, waartoe men, op het eerfte woord , ons vitnoodigde, Mijn jonge vriend liet zich niet bidden; en ziedaar ons etende en drinkende, hem ten minfte; want ik nam het vertrek en het voorkomen onzer gastheeren naauw. keurig op. De laatften hadden, wel is waar, al het aanzien van koolbranders; maar het vertrek geleek eene wapenkamer 3 ik zag er fnaphanen, pistolen, fabels, mesfen, bijlen, Alles

misbaagde mij ; en ik bemerkte weldra, dat ik desgelijks mis. _

haagde, Mijn kameraad, daarentegen , fcheen als tot het ge- zin te behooren; bij lachte en tenen met hen; en, door eene onbezonnenheid, welke ik had kunnen voorzien, vertelde hij weldra, van waar wij kwamen, werwaarts wij gingen, en dat wij Fran/chen waren, Verbeeld u eenst Alleen, ver- dwaald, zoo ver verwijderd van alle menfchêlijk hulp, in de magt van onze doodvijanden! En daarbij, om toch niets te verzuimen van betgeen ons ongelukkig kon maken, hing on. ze vriend den rijken man uit, en zeide aan onzen gastheer, alsmede aan onzen gids voor den volgenden dag, eene ruime belooning toe, Eindelijk, om de maat vol te meten, fprak. hij van zijn valies , beval hun voor hetzelve bijzondere zorg , en dat het aan ’t hoofdeneinde van zijne legerftede moest geplaatst worden, begeerende, zeide hij, geene andere pe- luw! Men zou gezegd. hebben , dat wij de juweelen der kroon bij ons hadden; en wat meent ge, dat het was? Brie. ven van zijn meisjet Na geëindigd fonper zeide men ons. MENGELW, 1828, NO, 13, Vv

,

bi4 ZELDZAAM REISAVONTUUR.

goeden macht, De buisgenooten fliepen beneden, wij bowen op een’ is and, zeven à acht voet hoog, werwaarts men met eene ladder opfteeg ,eene foort van nest ‚waar men binnen kwam, onder de hanebalken doorkruipende, beladen met voorraad voor het ganfche jaar. Mijn reisgenoot klom naar gaar boven, en, met het dierbaar valies onder zijn hoofd , fliep hij aanftohds in, Wat mij betreft; befloten hebbende op te blijven, leide ik een goed vuur aan, en zette mij daarnevens, Reeds was de nacht bijkans verftreken, en be gon ik mijzelven gerust te ftellen, wanneer, nog vóór de aanbradk van den morgen, ik beneden mij onzen hospes met zijne vrouw hoorde praten en kijven; en, het oor neigende naar den fchoorfteen, welke met dien beneden gemeenfchap had, vernam ik duidelijk deze woorden van den man: Wel dan, in ’tkort: gij wilt, dat beiden zullen gedood worden 1* Waarop de vrouw antwoordde: Ja, zeker!” En nu ver- ftond ik niets meer,

Hoe zal ik u mijne gewaarwordingen befchrijven , lieve nicht? Ik kon naauwelijks adem halen; mijn ganfche tigchaam werd koud als marmer; zoo ge mij gezien hadt, gij zoudt getwijfeld hebben, of ik dood dan levend wast Hemel! als ik nog Óaaraan denkel..... Wij beiden nagenoeg zonder wapenen, tegen twaalf of vijftien, van dezelve zoo welvoorzien! En mijn gezel in diepen flaapl Hem wekken, gerucht ma- ken, durfde ik niet; alleen ontfnappen, wilde en konde ik ook niet, wijl het venfter wel niet hoog was, maar digt bij hetzelve twee groote doggen als wolven huilden, Verbeeld ú, zoo ge kunt, mijnen toeftand! Na verloop van een DE en bang kwartier uurs hoorde ik iemand op den trap, én ik zag, door eene {pleet van de deur, den huisvader, met de lamp in de eene en een groot mes in de andere hand, Hij naderde, gevolgd van zijne vrouw, Ik floop achter de deur. Hij opende dezelve; maar, eer hij binnentrad, gaf hij de lamp aan zijne vrouw over, Nu trad hij voort, met bloote voeten, Zij, hem van verre lichtende, terwijl zij met hare hand het licht gedeeltelijk bedekte , fluisterde hem toe: » Zachtjes, zachtjes toch, dat zij niet wakker worden” De ladder opklimmende , met zijn mes tusfchen de tanden , kwam hij bij het bed, waar de arme flapende jongeling denontblooten hals, als "t ware , zijnen moordenaar aanbood, Deze greep nu het doodelijk werktuig, en met de andere hand... eene zijde fpek, die aan den balk hing, fneed daarvan een’ goeden reep; en verwij- derde zich gelijk hij gekomen was; de deur floot zich, de lamp verdween, en ik bevond mij alleen met mijne gepeinzen,

Toen het morgen werd, kwam men, met geen klein ge- rucht, ons wekken, gelijk wij verzocht hadden, Men zette ons een ontbijt voor, dat, op mijn woord, regt fmakelijk was ; onder anderen twee. kapoenen; de eene, zeide onze astvrouw, om op te eten, de andere om mede te nemen.

ezelve ziende, ging er een licht voor mij op, ‘ten aanzien der verfchrikkelijke woorden: Gij wilt dan, dat beiden «zullen gedood worden?’

. 4

ZELDZAAM REISAVONTUUR, Gis

Na geëindigd outbijt he jest en betoonden wij aan deze goede lieden, die inderdaad eene vereerende uitzondering maakten op het doorgaand gedrag hunner landgenooten je-: gens vreemdelingen, onze erkentenis, en vervolgden, onder

geleide van eenen gids, onzen togt.

EEN BINDOOSCH VERTELSEL.

Een Rajd had Vier dieven ten dood verwezen. Nadat drie hunner de ftraf hadden ondergaan , verklaarde de vierde , meer eflepen , dar hij'een verzoek aan den Raja had te doen,en at hij daarna bereid was te fterven, Voor den Prins gebragt, prak hij tot dezen, op een’ eerbiedigen, maar tevens vrijmoee igen toons Mogt het u behagen, o Prins! de voltrekking van het over mij gevelde vonnis op te fchorten, tot dat in ftaat gefteld waart, over het vermogen te oordeelen, dat Ik bezit, om eenen boom te kweeken, die gouden vruchten draagt!’ Maar,” hernam de Raja, indien gij dusda- nig vermogen bezit, vanwaar komt het dan, dat gij daarvan geen gebruik hebt gemaakt, in fkede van u toe te wijden aan . een zoo fchandelijk beroep, ‘als dat van eenen gaauwdief„”’—r sy Äch!” antwoordde deze, uwe Hoogheid gelieve op te merken, dat, zoo het zaad niet geplant worde door iemand , die in zijn ganfche. leven geenen diefftal, hoe ‘ook genaamd , heeft begaan, de boom niet alleen geene vrucht zal dragefi , maar den planter zelf, op het eigenfte oogenblik , een gewisfe dood treft”” De Raja, voldaan over deze rede , deed eent. ge kleine gouden grenen aan elk’ zijner Hovelingen uitdee… len, met bevel om die te zaaijen; maar geen hunner durfde, zich aan dit zoo gevaarlijk werk wagen , pn allen gaven eers, biediglijk te kennen, .dat de Raja zelf de éénige perfoon, wäâs , tot deze verrigting bevoegd; waarop deze antwoordde: Ik kan mij even.min beroemen geheel zuiver te zijn: want ík herinner mij , in mijne jeugd eenige lekkernijen, door mije ne moeder weggefloten, te hebben gekaapt.” Wel nu, o mijn Vorst!” riep de misdádiger uit, „dewijl alle uwe Ho-. velingen en gij zelf aan gelijke overtreding fchuldig ftaan, waarom moet ÌÍk alleen dan het leven derven?” De Pring. lachte, de Hovelingen lachten desgelijks, en de dief kreeg

pärdon,.

rd

8 Ee DE DOOD VAN CHAMPCENETS.

Auen was een man van -moed en vernuft, Bef.

de betoonde hij op eene wijze, die meer verbazing dan be-

wondering wekt, ten tijde der Franfche Omwenteling. Ten

“dood verwezen om eeù fatyriek bonmot tegen de Republiek

alé Zamenaweerder door Ca Kit werd zijn vonnis uitge- , e „Vva 2e .

616 DE DOOD VAN CHAMPCENETS,

fproken door den onmenfchelijken rouQUItRTINVILLES waarop hij dezen vroeg, of hier, even als in de vergadering, ook remplacering plaats had, Waarom ?” vroeg het mon- fter. , Omdat ik mij dan door u zou doen vervangent”’ was het onverfchrokken antwoôrd, De noodlottige kar beftijgende , welke RKOBESPIERRE zijne flagtoffers ophoopte , riep hij en drijver toe: Zoo ge ons wèl ment, beloof ik u een » goed drinkgeld 1* |

ONVOORZIGTIGE UITLATING.

D. Graaf vaN LIVERPQOL droeg, gedurende het eerfte gedeelte zijner ftaatkundige loopbaan, den titel van u aw- KESBURY; deze bijzonderheid was aan Mevrouw var sTaärL Onbekend, Op zekeren dag beklaagde zij zich, in eer gefprek met hem, over de geweldige langwijligheid van fommige Engelfche redenaars, en vroeg op eens met tevendig- heid: Maar à propos, Mylord, zeg mij toch eens, wat er geworden is van zekeren Lord nawkKeESBURY, die al- „leen mij meer verveelde, dan alle de overigen te zamen?”

DE POGCHER BESCHAAMD,.

ies man van groote ligchaamskracht, een’ jongeling van kleine geftalte willende beleedigen , zeide tot hem: Zoo „gj niet Zwijgt, fleek ik u in mijn’ zak,” In dat ge » Val,” hernam de jongeling, zult gij meer moeds in

» Zak deu in het hart hebben,” ';

HET ONDRARIGT DER MAINOOTSCHB MOEDER. 6 | XIX.

Vie witte zwanêen drijven ftatig op Eurotas’ stroom ; Vele zwarte rayen zweven, krasfend , langs zijn’ breeden zoom. Witte zwanen,ván waar komt gij? Meldt,‚o meldt mij,zoo gijtweet, Of mijn zoon als een Spartaner in het oorlogsveld zich kweet? Zwarte raven, van waar komt gij ? Vondt gij niet uw’ disch bereid; Veel bebloede Turken - fchedels , op de baan der eer verfpreid?— In de groene lauwerftruiken , die zich buigen. naar den vloed, Waar de zwaan in’ digte loover hare nesten bouwt en broedt, Hangen vele witte peunen3 ’k zamel die met vlijt bijeen, Om er pijlen van te fnijden voor mijn knaapjes jong en kleen; Wijs dgn in het hooge luchtruim naar het zwarte roofgebroed; Zeg hun : Kinders, dat zijn Turken, Schuldig aan uws vaders bloed!

Naar WILHELM MÜLLE Re Je W. UNTEMA

ME NGELWERK.

“_ GEDACHTEN VAN EENEN SCHOOLONDERWIJZER. D. nacht, die het onderwijs bedekte , toen het ftelfet van vrees den opvoeder tot despoot en den leerling tot , flaaf vernederde, fs voor de fakkel dee verlichting ge” wloden. Wij mogen die gelukkige dagen beleven , waarin men, en door ervaring en door redenering geleid , algoe neen toeftemt, dat de ondêrwijzer werkzaam behoort to zijn in den geest der liefde, _

Hoe weinig ‘nadenken ee vereischt wordt om zich

van deze waarheid te overtuigen, niet zoo gemakkelijk Schijnt het, tot eene duidelijke inzage te geraken, hoe deze liefde behóoit geftemd te zijn. Werpt flechts een°_ vlugugen blik in de huifelijke kringén: fpringt het u niet in'de oogen, dat zij menigmaal zwijgt, waar zij met nadruk vermanên, omverte werpt, waar zì} opboue “_wen , bederft, waar zij genézen moest? _ Het kan dan. niet ten eenemaal onbelangrijk geacht wore den, dat wij haar van het regte ftandpunt trachten te Overzien 3 5 dat wij nagaan , welke karaktertrekken zij moet bezitten zal zij haar doel bereiken * :

In de ontwikkeling hiervan zullen. „wij de volgende arde in het oog houdén:

LL De liefde van den onderwijzer moet ziivtr of be:

langeloos ,” 7 =

U. Zij moet wijs , OE: Ben II. Zij moet ftandvastig zijn; ;

IV. Zullen wij met eenige drangredenen bêfuieen.

1. De liefde van den onderwijzer moet zuiver of be. langeloos zijn. - De onderwijzer , door een belangelooze liefde geren wen, befchouwt zichzelven als beftaande oz en, voor adjp MENGELW. 1828. NO. 1%. X

4

618 GEDACHTEN

ne leerlingen : un, zegt hij, behooren al mijne krhch ten en vermogens.

« Deze overtuiging is hem een fpoorflag om met den meesten lust en ijver. werkzaam $e zijn; om al, wat zij ne hand vindt te doen, te doen met alle magt: want hiertoe acht hij zich verpligt jegens zijne leerlingen en derzelver ‘ouders , jegens de maatichappij en het Opper- wezen. e

Hi is onpartijdig In zijne liefde.

_Vorftentelg en bedelaarsknaap verliezen in zijne fchool die namen; hij noemt allen bij den regten titel: Gods geflacht.

‚Zou diet geene heilzame gevolgen voor de jeugd ople veren 9 Zoo doende toch verkrijgen de kinderen het ware denkbeeld van hunne beftemming. Wat hen voor het Overige van Bard moge onderfchefden, zij ftaan, als gienfcben, als redelijke. wesen die dezelfde behoeften met elkander gemeen hebben, ín gelijken rang; wijsheid. en. „deugd alleen bepalen @ ks verdienfte ; zij leeren zich pp het naauwst aaú; elkander verbondén. “gevoelen.

Zulk een onderwijzer verwerft zich de liefde en het vertrouwen zijner ‘Teerlingen.

En hoe veel heeft hij dan. niét gewonnen! Gereedelijk yìnden zijne lesfen , vermaningen en waarfchuwingen in-

gang in de jeugdige harten; ja, indien. het mogelijk is, het kind uit befef van pligt tót den pligt te leiden , dan en dan alleen ;is, zulks met grond te hopen. *

Befchouwen wij, daarentegen, den onderwijzet, wiens liefde uit onzuivere beginfeleh voortvloeit: hij mist dien lust, dien naauwgezétten ijver; maar al te ligt verge noegt hij zich met het kind tot eene zekere hoogte op te voeren, om hèt datgene te maken ‚wat het worden matt , en niet, wat het worden kan; of hij kiest het

a Jehoonfchijnende voor het noodige, om miet zijne fchool ,

®: KEhittéren. én Zich eenen naam te maken; of hij laat zich door het eigenbelang in andere betrekkingen wikke- den, welke ‘hem afleiden van zijnen eerwaardigen post: gewis, kij leeft niet geheel voor het onderwijs en het

VAN EENEN amoena ngen. _61p

flaat met grond te vreezeri , dat hi zich aaû ween in dn fchuldig maakt.

- Is het niet waar? zijne liefde ìs partijdig. Moge zijk verftend te verlicht wezen , dan dae hij niet zou begrij. pen, dat al zijne leerlingen pelijke aanfpraak maken op een doelmatig onderwijs; moge de geest des tijds plak en roede uit zijne {chool:. verbannen hebbe s- te (teek nog= tans is de verzoeking, om zijne leerlingen met eenzijdige Hiefde te behandelen. Den kinderen dèr rijken én aanzien ° ijken geeft hij bij voorkeur de blijken zijner toegenegen» heid. Hij kan se veel van hem verdragen; hij is se vleie jend jegens hens op ecne bedekte en fijne. wijze zwaait hij hun onverdienden lof toez een lonk met het oog ‘een: zachte handdruk, een verdubbeld eerbewijs, een. vleijende titel, én wat al vonden wan het vernuft (hoe doeltreffend óp. zijnen tijd); dit alles zijn eao vele be- delarijen om de gunst van oen die hi meent te moeteh ontzien.

_Jegens het kind van den geringen dagtoonet is hij 200 nederbuigend niet. Hij. kan ee weinig van hem overzieng een kleine mispas, ‘uit jeugdige levendigheid , -onbedacht-

zaamheid of onnoozelheid begaan, haalt hem eene fchere

pe berisping op den hals: Al kent hj les even gord , al is zijn: fchrift even fraaí, al is hij niet minder vlijn tig „-nogtaris oogst hij minder lof en, waar het op eene vergelijking aankomt, Dae en jonge ‘heertje mined de zegepraak Laat ons: kortelijk -napaan hoe zuïk: een onderwijzer zich tegen God, zichselven en zijne leetlingen bezondigt. ‚Gelijk gj) wilt, dat ude menfchen doen sublen „doet me ook alzoo : dus luide het flellig gebod van yrzus. Overtreedt hij hettelve hiet? Met- het-zede jk gevoel begaafd, ligt de pligt te duidelijk voor zijnen voet, dan dat hij door drogredenen zijn hart in rust zoude kunnen wiegen; zijn geweten tast hem telkens weder op de wond, en zegt ondubbelzinnig: ej stad hagen den hoogen God. Dit doet hij, in de twedde plaats, tegen haha Xxa

$oe 5 “ERDACHTEN

Immers hij maakt zich fchuldig aan eene laakbare onregt- vaardigheid, Het pijnlijk verwijt, van tegen zijne betere overtuigibg aan te-druifchen , kan hij niet ontvlugten. „Hij haalt zich duarenboven de: billijke verachting van alle _eweldenkenden op an hals; en waarmede zal hij zich dan troosten ? 8 „Eindelijk , :hij zondige. tegen” zâne leerlingen. Hee kind: toch heeft dészelfs onbetwistbare regten; en het heéft ‘er: bewustheid van, Wie hierop willekeurig in breuk maakt, beleedigt hetzelve; daarénboven ftrooit hij ân' den jeugdigen boezem de zaden van mistrouweh en afkeer fepens degzelfs dwingeland;s want all zoodanig inderdaad :befchouwt hij den onderwijzer. En van hoe veel mindes vrucht zijn de lesfen en vermaningen voor de harten , welker vertrouwen hij mist ! En wat moeten zijne lievelingen van hem denken? Het ontfnapt gewis humner opmerkinge niet, dat de on derwijzer hen met eenzijdige liefde béjegent. Hij ver Jiest in hún oog zijne achtbaarheid en waardigheid 5 xvaht zij zien ín hem meer den -diënaar en knecht, dan den vader. Zijn onderwijs heeft voor hunne zedelijk- heid dat Jeven , die everreding , die vormkracht niet. : Ja, dáár is de flelling van pDA cosTa waarachtig, dat de kinderen gevormd warden zot duivels (liever #08 menfchen) vol. hoogmoed en nijd. Wordt de miskende Jeerling niet met afgunst en nijd bezield jegens hem, die de onderfcheidende goedheid van den onderwijzer mag ‘Ondervinden? En de laatfte; komt hij niet eigenaardig in. den waan, dat hij een voortreffelijker wezen :is ; zal ‘hij niet nit de hoogte op genen nederzien, ‘en het vergif van den hoogmoed langzaam , maar zeker , inzuigen ? Reeds ftdat voor onze verbeelding de ganfche reeks der fchadelijke gevolgen hiervan in hun volgende leven }

IH. De ‘liefde van den onderwijzer moet eene wijze liefde zijn. -

Als zoodanig volgt zij Á tenen trapswijzen gang in het : onderwijs.

Elke plotfelijke Nn: in het onderwijs is (ik

„VANPEENEN SCHOOLONDERWIJZER. 623

Stand of teruggang -voor. den kinderlijken geest. Worde dezen geweld aangedaan, dan ontwikkelt zich, op. het hoogst, eene onnatuurlijke kracht; de ziel wordt ge- drukt door het gevoel van onmagt, dat dèn moed ter nederflaat en den lust uitdooft; het: verfchrikkelijk denks beeld van onmogelijkheid geeft den, doodfteek aan allen innerlijken aandrang tot.infpanning ; alleen de dwang kag de ziel in beweging brengen, en met at hase. vhn: werliest zij bare veerkracht. | Waarlijk , de verwisfoling. van de: oude. en en FN boeken met.de werkjes van eenen MaeuwoLD, WE s- MER enz. was een reuzenftap inde Schaathervorming: Deze waarheid is te duidelijk, om er een woord meer van te zeggen. j ns

Doch. zal'er woldaan woeden aan ib ware „oogmetk Ger opvoeding ,- om Aes kind tot. sen, zelfjandig wazech op te leiden, dat is, wit eigene kracht zoodanig: fe handelen , alsof de onderwijzer nòg. fleeds' aan zijne zón de fond , dan moet er aog eene:andere ‘opklimming in het onderwijs plaats heblksen , behalve die, welke de maes terie of de ftof aangaat ; eene opklimming ‚… 'Overeenkoms ftig: den Bg, der natuur zelve in de nn vaa den mensch. - id

Men kan den Knaap in verfchitlende wesenfchapiën ne Îeiden, hem-eène fchoonfchijnende zaakketnis mededeer len, en bij deszelfs intrede in de maatfchappij weet. hij dikwijls niet, hoe hij. zich moet gedragen; in! toevallige ‘omftandigheden wanneer het op gezond verftand en oor» deelskracht aankomt ftsan hem: meestal de handen ver- keerd; hij gevoelt zijn onvermogen ; om: zonder. leidse man voort te gaan op de: bane. der. wetenfchappen ; de tijd en de ondervinding blijven zijne eenige leermeesters , em, behalve het dagelijkfche, gaan. zijne nea grootendeels of geheel weder verloren. De ware grond. van dit -verfchijnfel is hierin ene de verftandelijke. vermogens-zelye worden niet:behoorlijk geoefend. Is niet, natuurlijk, gebrek âan ee/chiksheid voos de wetenfchappen het gevolg daarvan? .

6aa GEDACHTEN

Het kind moet tot de waarheid, maar deze niet. tot het kind gebragt worden; of, met andere woorden, het hoet de waarheid zelf lebren vinden, zelf ontdekken ; hoe de ‘waarheden aan elkander zijn gefchakeld of ander Eng gamenhangen , om alzoo tot die: innerlijke en eigen- &etnmelijke kracht te geraken, waardoor de mensch al- Tees in Staat is, eenen vrijen blik in de wetenfchappen te werpen en deselve nuttig toe te: pasfen, ,

En zoo konten wij dan als. van zelve tot; B, de bes ce wijze ; waarop bet onderwijs moet gegeven worden,

Het moet gegrond zijn op wiswendig aanfcheuswven | Gaát niet elk verlicht. onderwijzer dezen weg, als.hiijj den kinderen :de namen der (praakteekens‚in het geheugen prent ? Hij fpreekt met hen over dingen, die bun bekend wijn; of, met adere woorden al. vregende laat hij bun hunne ervaringen opnoemen, en voert hen alzoo van den mam des uiegelakten denkbeelds op dien des zanger svezenèn fpraakteekens. « - Hoe zeer wordt zoo doende het onderwijs voor de airnelijke kinderen veraangeuaamd! Het is hun een lou- eer [pel Immers komen zij niet op de gedachte , dat Bert nanteeren van fpraakteekens de hoofdzaak is, maar achten dit veeleer voor iets toevalligs; en‚toch wordt det doel óp het fpoedigst bereikt. Wasrom? Dewijl zij geene zwatigheid GERE maar alles gelve meenen winden. | £ ‘Heeft het aanvankelijk rekenonderwijs. met kuben of

eenheidstafel (hèt komt niet op den vorm aan) eenen anderen grondlläg? En heeft de ervaring niet ten overe vloede geleerd, dat diet de zekere weg is, om der jeugd de beginfelen dezer. wetenfchep grondig. bij te brengen ? e Waardoor tracht gij.het zedelijk gevoel:bij de jeugd. op re wekken en.te verfterken ? Is het niet door middel van de gefchiedenis? Hoe menigmaal gsan de ouders aldus-te werk, zonder ef juist aan te denken wat de reden zij, Bat voorbeelden #rekken ; welke reden denvoudig deze 48, det de waarheid werzinnelijkt wordt.

hide gij de teedere jeugd van uwe liefde overtuigen:

VAN EENEN-SCROOLONDER WIJZER. 623

mn onthoudt u van alle redenering ; gij komt haar flechts tegen met een vriendelijk en opgeruimd gelaat en lachjes op de wangen, en leidt en beftuurt: hare onbedrowene | handjes tot ligte.en aangename-bezigheid:

Wilt gij haar. een denkbeeld geven van de goedheid Gods: wijst haar op het :gras en de bloemen des wolde, ep. de nuttigfte dieren, op het zingend vogels OR GE weldadige lichten des - hemels,

Wilt gij haar een levendig beftf Inboegemes van da s)- wetendheid, heiligheid, regtvaardigheid en getrouwbeid Gods; gij doet haar sien, hoe onze voorouders , na. het overtreden van ’s Heeren gebod, zich te vergeefs woor Hem verbergens. koe. het bloed van den ; vermoorden ABEL tot Hem opklimt; hoe Hij KA-4N’s offeg Ner- finaadt ; ‘hoe uanNoen levende ten hemel wordt apge- pomen ; een verdierlijkt menfchengafllacht in de were zen fmoorts, een Sodom door -vuur-ven- dea hemel ent niet wordt ; gij doet haar zien, hoe woacH ende zij- nen bewaard blijven te ttidden: der algemeene verwoes- ting; hoe LaTn door Gods engelen aan den akeligen brand wordt ontruktg den jongelingen in den gloeijsnden oven goenleed gefchiedt; DA.Nsëv veilig nedeszit in.dan leeuwenkuil ; hoe yrrova al deszelfs beloften aan & BR AHA a’ nakomelingen geftand doet. C°)

“Wilt gij de jeugdige zielen verfterken met het geloöf aan eene allesbefturende Voorzienigheid: gi fpcelt voor zeker den wijsgeer niet, maax fpiegelë: haar dezelve af In ‘de lotgevallen van eenen mazB®8, JOEP, DAVID, JEZUS en ZOO velg anderen. :

„Doch, gelijk wij ftrúks zeiden , het: kind moemvogk de kracht verkrijger ,: om de wetenfchappen in hei nd gemeen tot zijn nut te gebruiken.

“Onzes' ÍnZiens is” de” Vormleer' veh van-D zeen B- REN éen ‘uitmunténd, middel tér ‘bewördorirg var die ‘oogmerk, ùjr hoofde Van. de wijze waarop zij het kind bezig houdt.. Laat ous den verdienftelijken fchrijver

(*) Uit deze enkete trekken blijkt reeds, dat de iig fche gefchiedenis belangrijk ie boven alle andere, .…-

6e4 __ GEDACHTEN” 8 gelven hooren: ‚de opmerkzaamheid der kinderen wordt door de zinnelijke voorftelling van lijnen „hoeken enz. Op de regte wijze geoefend , daar gij de middelen in

hun oog en in hunne hand hebben, Het kind biedt en > zichzelwen aan, en ongedwongen ‘Voert de onderwij-

zer het var trap tot trap langs eenen weg, die in des- zelfs eigen wezen is ingeweven. De gevallen , waarin

__p de lijnen en figuren enz. voorkomen, ftaan tot elkander ein het naauwfte verband; het kind zal dezelve -niet

‚pj Alleen weten te vinden , maar het zal ook de- opeen - ap: volging -derzelve trapswijze gewaar worden.” (*5

. Mâäken belooningen en ftraffen een gewigtig deel der opvoeding uit, wij kin dit dan ook heit met Rilewij- gen voorbijgaan:

Gelijk de wijze 3 on het ad: moet gegeven:

worden , bepaald is door deszelfs ooguierk en den na- taurlijken gang van °s menfchen ontwikkeling, zoo nroe-

‘ten ‘teh vigtfhoer verftrekkerr wan bélooning en ftraf der zelver doel en de natuur des kinds. |

Naäar mett het kind meer gevoelt minder iele en grooter zucht tot navolging bezit, weest meer tee- der in het beloonen: en korter in het beftraffen. Stek

C°“) De uuttigheid hiervan druke de fchrijver, een weinig verder, aldus uits Hierdoor krijgt de zie} eene: zekere be-

ps boefte, om de denkbeelden ce rangfchikkens door dezet- Ye wordt het kind aanvankelijk in ftaat gefteld, in hetgene » volgt vooruit te zien, te bepalen, hergeen noodzakelijk » Volgen moet : ‘eene werkzaantheid van onzen geest, welke ONS door geheel ons leven ‘bijblijft; eene werkzaamheid, welke hierom nooit te vróeg kan begonnen worden, en

die, als hee voornaamfte vereischte in de behandeling der pn wetenfchappen welke zij ook zijn mogen, sen grondflag

moet liggen.” Laat ons er bijvoegen : het kind verkrijgt “Just tot infpanning van den geest, eenen afkeer van het op- ‘pervlakkige, en leert alleen vragen, wat waarheid zij. Be- halve dat deze uit haren aard gefchikt is-om den mensch ‘tot nederigheid te leiden , wordt het bewaard voor veelwete- sij en hoogmoed, die. magtige hinderpalen ip ’s MERE _verfandelijke. sa zedelijke ontwikkeling.

VAN EENEN SCHOOLONDER WIJZER. xs

het” vlijtige en gehoorzame kind-tot een voorbeeld; één lagchend en toeknikkend ja, .een :goeëkeurende hand- druk , een nederbuigend kusje, een afkeurend zeen, een klagend. scheen ontevreden foes , een bevreemdend be: ziet daar alles, zouden: wij bijna zeggen, wat voor de ‘eerfte leèrjaten genoegziam is-tot danmoedigin en. te. regtwijding. Is het kind eenigzins voor overtuiging vats ‘baar , zoo maakt het opmeekzaim ap:het. aangename der pligtsberrachring , wanpeer. gij. ziet dat het zelfvoldbe- ning op.zijn werk mag fmakèn , : en: werfterkt in hetzêlve het denkbeeld van ontevredenheid. Waar gij befpeurt dat het over zichzelven onvoldaaa:maet zijn.: Dat” was. pieia zierig; dat. ging u:naar den zin; nu ‘moogt gij ‚boas op uzelvén zijn; nu kunt gij {kraks niiet vrolijk fpelen.s wat heeft meester daar. een {pijt van 3 als vaderen moe. der dat eens wistem,! wat zouden zij bödroefd zijn: op deze en dergelijke ha zullen, wij: meest altijd gelukkig flagen. -… -

Is het pligtgevoel tot duidelijke ‘bewustheid gerijpt. 5 hiet kind handele flechts uit dit beginfel. Geeft het den draad in handen, die oorzaak ‘en uitwerkfel aan elkander verbindt, Laat het dien'in de beoefening glippen, zoo. grijpt naar een gepast voorbeeld uit de gefchiedenis of de. ervaring; Laat'de toepasfing aan het kind over; het zel die ligt opmaken; (De overeenkömst vaa gevallen moet voor het kind voelbaar zijn.) De indruk zal dieper zijn dewijl geene beftrafing fchijnt bedoeld te worden s de {chuldige veroordeelt zichzelven,

Het kan echter ook gebeuren , dat de’ idee ver. pligt is zinnélijke tucht uit oefenen. Enkele boosaar dige. misdaden maken. vent: dierlijke behandeling toodza- kelijk. Het komt er maar:op.aan „dat wij onze drift aan de ftem der wijsheid onderwerpen , opdat zij niet in-toora Avergs,”. Even niin mogen wij ftraffen met eene koelbfoe- dige ‘houding. De ftgaffe.blik.des regters moet.door va- derlijk mededoogen getemperd worden. Het kind moet zien , dât wij gevoelig zijd aangedaan, en.dat het. ons „moeite kast , tot zulk een - _ hulpmiddel de a adien te „emen,

ie) GEDACHTEN

Nog volgt eene wijze liefde , C , eene wijziging naar de behoeften van iederen leerling in het bijsonder.

Hiermede willen wij geenszins te kennen geven dat de: Onderwijzer deri maatftaf behoort te nemen naar den dikwijls twijfelachtigen of geheel onzekeren post of fland dien::elk eenuraal in de mastíchsppij zal bekleeden ; im niers wierd dan het lagere onderwijs buiten deszelfs gren zon gerukt. Dit geldt den sensch. - Wij hebben alleen het oog op het temperament en het verftandelijk en: zedelijk karakter van elk individu. . Doch wie is in ftaat, al het. uiteenloopende desaan- gaande op te fommen ? Genoeg , zoo veel hoofden zoe veel zinnen, Zijn wij-cr fteeds op uit, om toe te nemen in zhensch- en Kinderkunde,: Dat wij dagelijks van het kind leeren, Offchoon ‘welgefchrevent werken ons hier- over voortreffelijke ‘wenken aan de Band geven 3 to midden väù ‘het gewoel. der kinderwereld, voora} onder het wrije fpelen, onze waarnemingen te doen, zal ons meer licht verfchaffen „, dan het afgetrokken peinzen op onze fludeer- kamer. Laat ons flechts eetige punten áanroeren die vooral verdienen behartigd te worden: .

A. Beperkt den vlugtigen leerling , en: ah den tra- gen Op.5

„Ba Bepaatt de keus van leerboeken niet naar de mate van de vlugheid des leerlings in het werktuigelijke ze leeskunst, maar volgens elks vatbaarheid 3

CG Tempere den OErGEvORUAEn en beweegt den hard. vochtigen ; er D.: sRielouat nief den versrgevorderden, maat deh vlij dgtten g -… B. Dina de hooghardigteid voor zelfoirhefing, èn weakkert de. Gehaamachtige zedigheid op bad welfvoldoe. alng Tete. P. Geeft den. holpvaardigen gelegenheid tot dieasthe- tooningen , en verfterke in den Perg het gevoe van huipbeboeftigheid, __ G Leidt het. zachtgevoelige hart met teederheid de Kotde viel door indrukmakenide middelen, ‘en wi bedaard oordeel met óverreding. *

<

VAN BENEN SCHOOLONDERWIJZER. Gay

UL De liefde van den onderwijzer moet ftandvastig zijn.

Standvastigheid voorouderftelt hinderpalen, die de be- vordering van een ons voorgefteld doel in den weg (taan,

Ja, zegt gij „het onderwijs is daarvan niet uitgefloten. . dk ben mensahu-zucht, de eem; dat iss ik ben onvol smaakt en zwak: -(Van die lage-en verachtelijke wezens , welke zich moedwillig in de armen.der zedetoosheig forten, fpreken- wij niet.) Jeugdige-levendigheid, on- schtzaamheid/, enverfchilligheid-en traagheid, geven. mij gedurig-aanléjding tot. ergernis ‚en maeijelijk valt het-mij fomttjds „geduld en bedaardheid wan geest te behouden, Geluk, mijn vriend, dat gij over uzelven vonnis darft wellen } Gij belijdt alzoo, dat gij met vleesch ‚en bloed te kampen hebt -.Welgan , ga maedig voort met uzelven. te beheerfchen , en leg u daarop des te meer toe, naaf ‘gate de verzoeking (terker is, om met uzelven In tegenr fpraak te komen. Denk, zoo vaak gij bedreigd wordt pver den hartstogt te ftruikelen, aan bet zeggen van sop

_ KRATES: Ik zou u flasn , indien ik niet toornig ware,

En, mogt dit nog niet genoeg zijn, verplaats u dan met uwe verbeelding bij het kruis van onzen Zaligmaker, en zij het u, als hoordet gij vit zijn’ eigen’ mond paie: den: Vader, vergeef het hon! want zij weten nicty was zij doen, Ik ben verzekerd, een: Heidensch. wijs geer zal den Christcdijken anderwijsar niet befchamen, - dk ben schtgeroat en vader, klaagt een ander. Mijne inkomfien zijn .te:gering, om mijn huisgezin op eene fat,

foenlijke wijze te onderhouden; dagelijks moet ik zuchten

om mijn broed; Gomwijlen zelfs treedt gebrek mijne woe ning binnen. Hoop ep-beteris voor mij bloote klank „en de uitzigteg worden met. den tijd zorgvoller; Zal ik dan nog ame moed en dust werkzaam zijn jn mijnen zwaaxrwigtie gen post, die: den. geheelen, mensch vereischt ? Brave man! ik gevoel al-bet gewigt uwan, tegenwerping. Zóo Jang uw beflgan niet: verbeterd, is, lees ik mee wefrzin de hoegdravende berigten van verbeteringen i in bet onder- wijs en het lot.der onderwijzers. Arme man! waarmede

zal ik un eenen ziesa-onder. het harte binden? Wat wapen

628 GEDACHTEN

“zal ik u aanprijzen, vermogend om te ftrijden Been 'z00 vele vijanden , die uwe ftandvastigheid beftormen ? Kent ‚gij het niet, dat wapen, zoo fterk, zoo krachtig? Het is de Godsvrucht ; ‚en de Godsvrucht alleen. - Met haar Ís ABRAHAM bereidwillig, om zijnen éénigen te flag- ten ; met baar ij Joz er-vrij in flavernij.en kerker; met haar blijft“ PAULUS PAULUS, als hij het {chavot te Rome beklimt; met.haar verdraagt yr zus met gelaten- heid eene aaneenfchakeling van {chietp'en hoon en laster; met haar fterft HIj'als &en God aen het martelhout !

Ach! zuúcht een dêrde, bij mijndti- besten. wil ‘zijn er platfelijke belerfelen „die ik niet in (faat-bén.uit den weg te ruimen :. de helft der ‘leerlingen blijft in den obgsttijd te huis , en een ander gedeelte’ kan des wintets de {chool pief bezoeken. Dit is (wij {pteken bij eigene ervaring) zeer onaangenaam voor den onderwijzer doch. mag heut geetiszins gemelijk en verdrietig maken. Dat wij, zoo veel wij kunnen , het kwaad verminderen , en vooral het Kn | door geene fprongen ter nederflaan.

Maar wat zullen wij'dan zeggen , dat er hisgeinnen ‘gevonden worden, waar men al het zedelijk goede , dat wij den kinderen inprenten , door een tegenftrijdig voor- beeld tracht te ‘vernietigen? Staat het niet te vreezen dat het uitgeftrooide zaad in dootnen ‘en distelen valle? ‚Neen, niet te vergeefs arbeiden wij aan het heil van ote fterfelijke zielen. Het zaad van Godsdienst-en deugd, in de-jeugdige harten geltrooid, gaat nooit-geheel verloren. Gode zij dank , uiterst zeldzaam worde een kind zóo ge- heel bedorven, dat het ten eenemaal onvatbaar is voor : alle goede indrukken. Ja, diegenen, voor welke onze Ottderwijzingen , raadgevingen, vermaningen, bedreigin- gen zelf, geenen flagboomt leggen voor buitenfporige wanbedrijven in hun volgende leven „zijn ten minfte even zeer uitzonderingen óp den algemeenen regel als een blin- ‘de onder de zienden. Groot is'dé-heerfchappij van een’ Yegtfchapen’ onderwijzer op den kiriderlijken geest. Dit moeten wij nooit vergeten. Sterken wij ons daarénboven met het denkbeeld, dat onze: pogingen voor verreweg de

…_

VAN EENEN SCHOOLONDER WIJZER. 629

meesten eehe gézegende vrucht opleveren. Dat dan nooit ‚ene laffe :twijfelzucht onze hand verflappe ! Vergeeft an deren alles , maar uzelven niets, is de fpreuk van éemen ‘Heiden. Dit zij: in dit opzigt ook onze leus. men Een regiäïëhapen onderwijzer, zeiden wij, heeft groote heerfehappi over den kinderlijken geest, Dít heeft: hij ook uit kracht van zijne:ftandvastigheid zelve, Wat on- gerfcheidt Lu tT ueER zoo treffend bovenERASsnusS, en dwingt óns eene achting af , die aan eerbied grenst ? Waarom: kunsen wij den naam: van Nelrlands. eerften WILLEM niet zonder aandoening uiefpreken ?- Waarom ‘prijken: die van onze HOGENDORPEN met gou den ‘letteren in de gadenkrollen der jongfte verlosfing % Waarom treft ons-na achttien eeuwen .nog eene heilige fide dering , als wij den Zaligmaker der wereld ftervende hoo- ren ‘uitroepen: A48 ís volbragsd Dat vermag alleen de ded Of moet bet kind niet tneenons worden met den on dwi bij het ‘zien van deszelfs onbezweken moed en nooit verflaauwden ijver ?. Zal dat-achtbaar beeld: niet met diepe en onuitwischbare:{poren in de jeugdige zielen ingedrukt worden? Ja, hier werkt- een bezielende geest, die de buigzame gemoederen kneedt áls was, en nog {pas de den triomf behaalt in den ftrijd tegen 'de ondeugd, Nog fpade. Treedt op, vaders en: moeders, die nog zoo gaarne van dén leidsman uwer -kindschheid fpreekt ; die: u met ftandvastige liefde heeftsopgevoed ; treédt op , en ftaaft ons gezegde! - Hoe vaak, zweven zijne vaderlijke - lesfen, ook tot dweepens toe, over uwe lippen! Die edele houding, --waarmede hij dezelve uit{prak , die overreden. de toon, die zieltreffende gebaren die betraarde oogen , dat alles flast u.nog duidelijk vobr- den geest, en is een „weldadige befchermengel voor uwe deugd. | -… Zal ik nog.{preken van de akelige gevolgen; der ewijfs ling aan het welgelukken onzer pogingen? Wij zouden alsdan zwijgen „waar het noodig 'is onze ftem te verhef= fen; wij zouden eene onverfchoonlijke koelheid aannee MEN, die aan het onderwijs leven en nadruk ontrooft s-

6gò 77 GEDACHTEN rs \

wij zouden een aantal goeden om énkele kwaden , en net dezen , benadeelens wij zouden een fhel onzer driften worden; wij zouden, door een kwaad voorbeeld , eene terugftootende herinnering bij het kind achterlaten 5 wij zouden , , ..… mâar genoeg, om ons af te fchrikken van alle moedeloosheid en verflapping. |

- Zin wij dan ftandvastig, onbewegelijk in de ons op. gelegdexaak „als wetende , dat ons werk niet ijdel zijn zal, “Laat ons, IV , met eenige drangredenen befluiten. De onderwijzer Ahet zij met gepasten eerbied gezegd) -heeft een treffend punt van overeenkomst met den Eeu- wigen. Als opvoeder van het menschdom vertoont God diezelfde liefde, welkë wij hebben aangeprezen , met dit öriderfcheid echter , dat zij wiek noch rimpel heeft,

Gaarne belijden wij het, wij zijn te zwak ,:om ons te vergenoegen met eene wijsbegeerte, die de deugd alleen om hare inwendige fchoonheid wil beoefend hebben. Wij nemen gretig de toevlugt tot andere roerfels , en ge hen eene drangreden uit de zucht tot navolging , door den Schepper ingeplant.

Dit is betamelijk. In ons binnenfte is: de zucht , de volmaaktheid na te jagen: zij is eene Goddelijke es die te meer ontgloeit , naar mate zij meer bevredigd wordt. Hebben na goede voorbeelden een ‘opwekkend vermoe gen, dat ons dan het voorbeeld van den volmaakten: oe voeder tot navolging prikkele! Dit is pligtmatig, Of zegt het Evangelie van ymsOos niet met ronde woorden: words volmaakt, gelijk uw

dre in.de hemelen volmaakt ii. __« ‘Dit is onze eer. Is het vereerend woor den mensch „- dat hij zich goede voorbeelden ter -navolging voorftelt , welk. eene eer moet het dan voor on$zijn , het ideaal der hoogfte volkomenheid offchoon op eenen onbere- Kenbaren afftand, na te (treven, en alzoo in eenen bij zonderen zin het beeld van God te vertoonen !

Eindelijk , dit is onze gelukzaligheid. - ‘Naar mate wij door edeler drijfveren gedreven worden, naar die zelfde mate wordt onze gelukzaligheid verhoogd, En wie noemt

| | „FAN EENEN SCHOOLONDERWIJZER. - -… 63%

eenen fpoorllag., za veradelend voor den mensch, als de zucht om Gode gelijk te worden? Ziet daar het ver- fevenfte ‘fandpunt , vanwaar Wij onze roeping kuiinen Overzien! Welk een verrukkend gevoel. moet onze -borst doortintelen bij de ‘gedachte: #k ben een plaatsbekkeeder van God op: aärde! Ja, dan bovenal is het, dat Gods Geest met onzen: geest getuigt, dat wij kinderen. Goás zijn; dan vooral: mogen wij hier -redds den voorfimaalt genieten van het.genot des hemels, en dáár, aan gene zijde van het graf, zal onze gelukzaligheid en in ee ler vlugt verheffen. ,

ee E--MOLEMA '!

MJ „ADRLANI AAN BENEN HEM ONBEKENDEN.

Water, zeer: gelede Heeel ge

M. uieflekend genoegen ontving ik, vóór eenen zeer géruitien ‘tijd, onder het posttnerk Leyden, zonder dag- of pleatsteekening, eenen brief, dien: UEd, mij de zer aandeed toe te senden, flechts tet dezotiderteekzning van N. N., en kan derhalve dien niet anders ‘beantwoorden ; dan door middel van dit geacht Tijdfchrift, indien name- lijk de Redactie zoo vriendelijk. wil zijn dèzen op te, nemen.

Opregtelijk zeg: dk UBd, mijnen dank Koor de gunltige en verberende wijze, waarop UEd.- zich uitdrukt over mijne, in het voorledene jaar. uitgegevene, Redevoering bij de inwijding wan ‘het Monument. voor.Graaf Apo r FAN NASSAU en de achter dezelve geplaatfte ge fchied- en: ondheidkumlige aantorkeningen ; maar bijzone der. voor awe vriendelijke teregtwijzing ‘aangaande eenen _ door mij beganen misflsg op bl. 49 ‘waar ik in de o7fte _ aafteckening een Latijnsch versje -had aangehaald, mij Schriftelijk medegedeeld, als afgefchreven uit een Out Hollanss Kronyke. In dat vierregelig EA he had ik den laasften regel dus gelezen;

\

6gr Me Je ADRIANI AAN ERENEN HEM OKERKENDEN. Nec tandem de me Bida Most: habet, |

Dat dit. geenen verfiaanbaran zin uitmaakte, gaf ik den wensch te kennen, dat men oyaf mogt, lezen in plaats wan habet. Dan- uwe gisfing, om in plaats van Sanden te lezen Jaudem is veel natuurlijker en zeer.eigenaardig , te meer , daar UEd.: tot ftaving aanhaalt eene dergelijke gitdrukking van-oviprus, Hervid, XVIL zé:

C

Ee "El laude’ dezmme nullus adulte habet,

Is UEÁ. in uwe gisfing en verbetering zoo veel gee lukkiger geflaagd dan ik, het zale UEd. dan ook ùiet onaangenaam zijn, te vernemen; dat dezelve de volko- menfte zekerheid heeft bekomen: te weten , ik ben {o- dert, door de goedheid van eenen mijner vrienden, bee zitter geworden van een oud werkje, (waaraan echter het titelblad ontbreekt) ten opfchrift voerende: Neder. landsfche Ghefchiedonisfe ende figuerlycke Afbeeldin- zhe, onder Coningh PniLIips II, loopende van 1559 tot 1615, en te Amfierdam in 1615 uitgegeven, waarin hetzelfde ‘versje wotdt aangehaald , als ten tijdì der ver- melde gebeurtenis vervaardigd ftaande daar in den vierden zegel duidelijk: «… -

Nee LAUDEM de me bnn hostis habet,

Het ware te wenfchen , Mijn Heer ! dat alle taalge- jeerden van vróegeren :en lateren tijd in hunne Yisfingen en verbeteringen van oude fchrijvers, vooral van de Clas- ici, telkens goo: gelukkig gelaagd waren „als UEd. in de herftelling van ‘hét verminkte versjes ‘dan zou men inisfchien verfchoond zijn geworden van eene reeks cré= tifche dwaasheden , waardoor een duistere tekst, in plaats van opgeheldefd te worden , misfthien wet eens nog meer verduisterd 'is, Dat geluk. van juist te zien en goed te treffen wensch ik UEd, bij voortduring en be- ftendig toe in uwen uitlegkundigen en critifchen arbeid, opdat de geleerde Ws daervan: veel voordeel mogt trekken. "

\

M. J. ADRIANT AAN:EENEN HEM ONBEKENDEN. 633

‘En, daar ik in eene nadere kennismaking met UEd. zeer veel belang (tel ,-zou het mij zeer aangenaam zijn , indien UEd. op de eene of andere wijze mogt goedvin- den, mij uwen naam bekend te maken , omtrent welken , daar UEd. goedvond denzelven bedekt te houden, en de fchrijfhand mij zelfs onbekend is, ik niet dan eenige gisfing kan maken.

Ontvang, ‘Mijn Heer! bij. dezen de verzekering van. mijne opregte hoogachting, waarmede ik de eer heb mij te noemen:

Oude Pekela, …__ UWE. zeer gel, D. V. Dr. den 29 Aug. 1828. M. J. ADRIANL,

P.S. Is het bovenftaande wel min belangrijk voor de lezers der Waderlandfche Letteroefeningen in het alge=

meen, het zal, des vertrouw ik, aangenaam zijn voor

zoodariigen, die, bij het lezen. der Mulde aan de nage= dachtenis van Graaf ADOLP VAN NASSAU, Even als ik zelf, op dat versje hebben geftooten, en hetwelk nu volkomen duidelijk is; terwijl ik die genen der lezers van dat ftukje, welke de Latijnfche taal niet verftaan „- kan vérzekeren, dat de aldaar, bl, 49, door mij gege- vene Nederlandfche vertaling door de verfchillende gis= fmgen én het zakelijke geene verandering behoeft te on-

dergaan, en men zich aan dezelve kan blijven houden.

BEKLIMMING VAN DEN ORERLANEGs IN AUGUSTUS 1826. (Vervolg en flot van bl. 608.)

Hi die nooit iets dergelijks gezien heeft , (en ik ewijfel, of er iets dergelijks ergens beftaat) kan zich daarvan onmo. gelijk een denkbeeld vormen; want zelfe voor mij, die reeds zoo vele bergen beklommen had, was het gezigt nieuw, Men ftelle zich eene foort van muur voor, die bijna loodregt af- daalt, wiens kam uit fpitfe naalden beftast, en tot welke _ beklimming men 4 uren noodig heeft, Voor den beklimmer beftaat er geen ander rustpunt, dan de kleine, op fommige plaatfen zelfs geen duim breede uitfteekfels welke de door Jucht en weder aangegrepen fteen fn deszelfs door de ma- MANOELW, 1038, NO, 13. „Ty

x

634 en BEKLIMMING

tuur gevormde fchuinfche lagen, heeft gevormd; alsmede

eenige kleine, door zegen, fneeuw, enz. veroorzaakte uitho= lingen, welke bij wijlen fchier doen twijfelen:, of men zich al dan niet op vasten bodem bevindt, Zelfs de hulp der hand kan hier niet baten; want ook de grootfte fteen fcheide zich af ‘bij het aangrijpen en men heeft daarenboven, de- wijl men nier In ftaat is zichzelven ftaande te houden, nog te vreezen , de genen, die achter ons flaan, te verpletteren. Zelfs de gems weapt hét ter naauwer nood, door doodelijke wees gedrongen, herwaarts te. vlugten. De hier en daar verfpreide rustpunten zijn van go tot 30 vademen van elkan- der verwijderd, en vergunnen’den vermoeiden “dikwijls naau- welijks zoo veel plaats, dat hij met beide voeten kan blijven ftaang want de gemfenjager gaat hier Gechts met de eene gijde der klimbeugels, dikwijls flechts met eene van derzel.

‚ver punten, Joserg {leeg de eerfte zoo hoog bijna, als ‘ket zouw reikte; vervolgens klom, met behulp van het

touw, de tweede hem na, ontving hetzelve van hem; ter=

wijl Josene zich boven hem met uitgebreide beenen tracht.

te ftaande te houden, en hem bij den nek of de linkerhand vasthield. Nu werd mij toegeroepen, hen achterna te Kliinmen, en ik Kroop op handen en knieën naat boven,

Vergeefs trachtte ik, in het begin, mij van de klimbeugels

fe bedienen ; de riemen braken in weinige oogenblikken, en Ik moest zelfs de hulp mijner voeten ontberen, daar het mij giee mogelijk was, voor dezelve eene plaats te vinden , op

welke zij konden fteunen,, De beide andere gidfen bleven

achter, om mij, wanneer het de muur veroorloofde , met hunne handen. of {chouders, op welke ik mijne voeten zet- te, te on” ….eunen, Was ik nu bij den tweeden gekomen , dan bleef mij niets over, dan mij of op zijne voeten te plaatfen , of bij kortere afftanden mij door hem te laten vaste houden, ‘en in gevaar te geraken , om elke minuue met heh ig den altijd dieper gapenden afgrond te ftorten, Meh zal yragen: maar hoe was het dan mogelijk, dat deze lieden op- klimmen, u trekken en ftaande konden houden? Ik moet bekennen, dat ik, ondanks alle oplettendheid, welke mij het gevaar, waarin ik zelf mij bevond, vergunde, geene vol-

‚doende oplosfing daarvan kan geven; en ik kan flechts

hem, die dit vraagt , herinneren, dat het dengenen, die niet van zijne vroegfte jeugd daaraan gewoon is , insgelijks bijna onmogelijk fchijnt,:op eene koord te danfen; terwijl dit

VAN PEN ORTSLSBERO. ehs

vaor hem, die door langdurige oefening met het gevaar gé- woon, is geworden, flechts {pel is, Nadat ik omtrent twee pren achtervolgens naar boven getrokken was geworden, waar- bij ik eenige malen op geheel gladde plsatfen vrij in de lucht zweefde, rustten wij uit op een der vroeger vermelde uit. fteekfels nedat wij reeds, over den eerften kam geklommen waren, Er bleef hier niets over, dan zich in de lengte uic te ftrekkenz terwijl eeu mijner gid(en, op het gevaar af yvan den hals te breken, eenig uitzijpelend water opving , en zij mij koffij gereed maakten, Onze laatfte voorraad wijns werd insgelijks aangefproken, Mijne gidfen ontdeden zich van de vaten, en zelfs een der twee medegenomene brooden werd achtergelaten. Weldra kwamen wij aan dem bewegelijken of wandelenden weg, dien wij in de breedte moesten overgaan, Gelijk de lavine de fneeuwklompen, zoo wentelt deze de gruizelfteenen ín de door de natuur gegravene bedding, bij elke, voor den lager zich bevindene en zelfs niet merkbare, Verandering in de. luchtsgeftelde heid , naar beneden, Het was volftrekt onbekend, dat zulke plaatfen aan den Orzsels-berg be{tonden; meu verbeeld zich dus mijne verbazing, toen plòtfeling, in het midden van deze goot, bij den uitroep: De fleenen vallen!” de vóór mij uitgaande gids bleef ftilftaan , mij, zonder een woord te fpreken, op zijnen rug aam, en zo tot ra fchrea den zich voortfpoedde met eenen angst, die mij van Schrik Schier deed verftijven, Hij plaatfte mij vervolgens achter een’ kleinen voorfprong, en riep mij toe, dat ik mij bedaard zou houden, Ik legde werkcuigelijk de handen kryifelings over het. hoofd, en dit een eu ander gefchiedde even {nel als men het leest, toen reeds de fteenen krakende neyens ons naar beneden rolden, Eerst nu overzag ik de geheele groote te van het gevaar, in hetwelk ik mij bevonden had; en daar ik bet mij zelfs nu oog niet zonder huiverig kan te binnen brengen, zoo Kan ik neauweljks begrijpen, hoe het den perfoon , die mij droeg, mogelijk was, over deze, bijna loodregt af hellende , plaats met zoo groote. felheid te geraken, Slechts de zucht tot zelfbehoud konde hem daartoe de kracht geven en in (taat (tellen, =— Spoedig daarop kwamen wij aan eene tweede dergelijke plants, die ik nu. met huivering ane 18E, daar ik met het gevaar seeds bekend was wij haddén echter het geluk, onverlet dezelve: voorbij te gaan. Wij begonnen toen weder langs de wanden over meerdere uit= Yysa

636 BEKLIMMING

fteekfels (gorgels genaamd) te klimmen, en bereikten, na verloop van vier lange uren, eindelijk het fheeuwveld, Wi waren de Ortels-{pits- omgetogen, en bevonden ons op den kam, die van Zwedul tot aan den top loopt, Eene verpoo» zing van een vierendeel uurs verkwikte ons genoegzaam, om ons te: verfterken tot de voortzetting van onzen verde- ren cogt.

Een verbazend groot meeuwveld, fedère ar jaren door _ geen’ menfchelijken voet betreden , “lag nu voor mijne ver- raste oogen ;de {pits ftond helder en klaar voor mij ,en reeds svilde ik met brandenden ijver en fpoed dezelve naderen, toen JosELB mij in mijne vaart (huitte, mij op de reeds in nevels gehulde bergketen, die zich van Bernina tot Finfler- eudns uittrekt, opmerkzsam maakte, mij de gevaren voor

‘cogea ftelde, aan welke wij op deze onafzienbare zee van

fneeuw zouden zijn blootgefteld, en al zijne op ondervinding gegronde welfprekendheid aanwendde, om mij te bewegen, tot den terugtogt te. befluisen. Ak zag wel in, dar, wanneer zijne vrees gegroud was, en wij dooe den nevel op de fpits bevangen werden, wij met zeer vele moeijelijkheden te kam=

gta zouden hebben; miaar fk hoopte , dat hij ons niet zoo - fpoedig goude naderen, of misfchien naar een’ anderen kant

zoude trekken; ook konde ik niet befluicen, na alle nitge- ftane vermoeijenisfen, flechts twee uren van het doel van mijnen cogt verwijderd , terug te keeren, offchoon twee mij- ner gidfen yoseLE’s vrees gegrond achten, Een enkele fiechts was van mijn gevoelen ; en het gelukte mij , door de voor. ftelling, dat wij tot aan de wanden, uit hoofde van het ge- tal, dat wij uitmaakten, zelfs ondanks den digtften nevel , ens {poor in de {heeuw wel wedervinden, en dan ten minfte eenigermate in veiligheid zòuden zijn, ‘dat het flechte weder ons op de wanden even goed konde verrasfen , wanneer wij

‚nu terugkêerden, ook de’ overigen daartoe te bewegen , en

de fpits te náderen, Wij trokken derheive verder; maar nu begon de fijnere lucht ons de ademhaling moeijelijk te ma. ken, en wij moesten bijna alle vijf minuten eenige oogen. blikken blijven ftilftaan,om het bloed te doen bedaren, Daar- bij kwam nog eene andere zwarighbeid; onze voorraad van drank was uitgeput, de tong fmachtte naar een’ droppel wa- ters; vergeefs rigtten wij onze oogen naar alle kanten, er was niets ‘dan eeuwige fneeuw te zien. Mijne gidfep floegen &indelijk voor, fneeuw in den mond te nemen; de nood

VAN DEN ORTELSSERG. 62

dwong ons tot dit middel; hetwelk ik echter aan ieder af. raad ‚daar het den fmachtenden dorst flechts te meer prikkelt. Mijn fleschje met vlugzout kwam ons hier uitnemend te' fta- de; omtrent 8 droppels , die ik op eene handvol {neeuw liet vallen, matigden de brandende hitte, en hadden de uicwer-= king, dat het hevige bruifen van het bloed daardoor eenig. zins verminderde, Hier hadden ons ‘ook de beworiers van Mals het eerst met hunne verrekijkers ontdekt. Maar de Schijnbaar zop nabijgelegene fpits verwijderde £ich altijd ver- der, en volle anderhalf uar hadden wij, bergop bergaf, fa onpeilbaar diepe fheeuw tot aan de knieën wadende , noodig, om den kam te bereiken, op welken de top zich verheft. Mijne oogen had ik door middel van een doorfchijnend floers tegen: het verblindend fneeuwlicht befchut, Wij gingen langs den kam voort, fprongen over eene fneeuwfpleet, en ftonden, na vere loop van een. half uur, eindelijk, ten sj ure des namiddags, op de fpits. Mijne gidfen bieuwen in de heeuw een’ viere boekigen kuil, daar de drieziijdige, bijna overal in het rond. door afgronden omringde, fneeuwtop weinig ruimte toelaat, Mijne werktvigen werden aan een’ ftok vastgeheckt, en ik begon “mijne oo;e1 in dit heerlijk Panorama te laten rond» weiden, Maar het werd mij niet vergund, mij hier aan mijne verrukking over te géven, De Ortels.berg wreekte zich over de ftoutheid, die wij, pygmêen, gehad hadden, om zijnen fchedel te genaken; want naauwelijks had ik mijnen blik op de freek van Mals geworpen, om-den weg te vervolgen ; dien. wij afgelegd hadden, en naar eenige namen gevraagd, toen ons plocfeling een vijandige, zeer digte nevel omhulde , die ons belette, 5 fchreden voor ons uit te zien, en eche minuut daarna werden wij door eene zware jagtfneeuw over- vallen, De koude was, uit hoofde van den (nijdenden ‘weste noordwestewind, niet te verduren; klappertandend bejam= snerde ik het te vergeefs, dat ik mijnen mantek niet bij mi had, en deed al het mogelijke, om, in het half uur, dat wij ’” hier, ondanks alle fchrikteekenen der vatuur, nog uithiel- den, mijne waarnemingen voort te zetten. Mijn Fortijnfche reisbarometer vièl op 18,168 Weener-duim, de thermome- ter aan het kwikzilver op Reaumuyr , die, welke in de vrije lucht opgehangen was, op boven het vriespunt. Opge- tukkiglijk was de draad aan het gewigt van mijn’ Saus/ure- féhen hygrometer gebroken, en mine verkleumde vingeren waren niet in flaat dit te herftellen, De vreesfelijke ijsmuur,

Ld

638 BEKLIMMING

die het opklimmen uit de waltet van Sulden belet hd, ver. toonde zich hier voor mij, en ik begreep nu wel, dat het: beklimmen var die zijde (lechts voor een’ arend mogelijk zou zijn. Hee oogenblik, toen een gedeelte van het uitzigt nog voor mij open tag, bewees mij, dat de gezigtkring aan el- ken kant ten minfte ruim 16 tot ao uren onverlet zijn moest 5 terwijl ik nu flechts de gedaante mijner leidslieden zag , die, even als ik, ontroostbaar waren , daf het flechte weder niet een paar uren later was ingevallen. Van de door crBHARD opgerigte piramide (taat nog het voetftuk; maar de top is fe- dert dien tijd ten minfte a of 3 vademen verhoogd , en het bevindt zich derhalve nu beneden denzelven. De wind. begon feller en feller op te fteken, de koude werd gevoeliger, en, wilden wij ons niet aaa het gevaar blootftellen, om onze jeden te doen bevriezen, dan bleef er niets over, dan der terugtogt aan te nemen, Met een fmartelijz gevoel fcheidde ik ten 4 ure van den Ortel, daar ik bezwaarlijk oolt wedee in de gelegenheid zoude komen, op deszelfs itis kruin neder te zitten,

_ Bij bet afdajen befteedden wij naauwelijks o:uren met over de fneeuw te gaans de jagtfneeuw bad nu een weinig opge- houden; wij volgden onze in de weeke fheenw diep inge= drukte fporen , en bereikten gelukkiglijk deu wand. Met hufs vering zag ik benedenwaarts in den afgrond, :en waagde het niet, een’ voet te bewegen, toen mijne gidfen mij rledén, mij- de oogen te laten blinden, en mij geheel aan hun gelei de over te geven, Ik begreep zelf, dat dit het beste was, Zij kozen tot het afdalen eenen anderen weg, dien men bi het opklimmen bezwaarlijk zou hebben kunnen bezigen dusr hij over gruis loopt. Een of twee gingen vooruit, om mijne voeten te plaat{en , of mij aan te wijzen, waar ik mij zoude aanklampen; terwijl er een in mijne nabijheid bleef, en de vierde, meermalen ook twee, het touw vaéthielden „aan het- weik ik hing. Eenige malen nemen mij twee in hun middens Ik omvatte hen aan den hels,en au hoerde ik (lechts het ge- gaas der rollende fteenen ‚die nevens en voor ons henen vies len , terwijl ik de voeten opligtte, en met hen naar beneden gleed, tot aan het einde van het rouws alsdan begon Walks aveêr van voren af aan, Somtijds was het mij ook vergund te gaan zitten, en zoo, met behulp van handen en vaeten, over de fleenen naar beneden te glijden, waarbij , gelijk meu zich ligtelijk kam voorltellen , mijne kleederen niet weinig te-

4

VAN DEN ORTELSBERG. 639

den, Dit dwurde op die wijze 4 uren lang, zonder eenige andere tusfchenpoozing, dan den tijd , dien mijne gidfen noos dig hadden, om den weg te onderzoeken , of te groote fteea nen, welker val ons ligtelijk gevaarlijk zou kunnen worden s uit den weg te ruimen. Eindelijk bereikten wij den ijsberg « nadat wij het Jaatfte gedeelte van den weg over eene opeeu géhoopte masfs Meeuw afgleden , waarbij een mijner gidfen zich, voor mij plaatfte , en. mij, daar mijne braek geheel gefcheurd was, zijnen hoed leende, op welken Ik, achter hem zits

tende, terwijl hij mijne voeten vasthield, met grogte vaart ,

gaar beneden fchaot. Nu ftonden wij op het ijs. Ik ontdeed, mij van mijnen blinddoek, Het was go ure des avonds, Da volle maan verfpreidde, uit hoofde van de haar bedekkende nevelwolken, daar het Meeuwen omftreeks 8 ura had opges houden, flechts een’ flaauwen glans; het werd agaamerkelijk kouder „en bij ongeluk ontbraken mij hier de weldadige klime beugels, welker riemen bij het beklimmen van den wand ges broken waren, Er bleef derhalve niets anders over, dan het touw nog langer te bebouden, bij hetwelk een mij vasghield ; terwijl een ander mij bij den erm leidde, yoseum den weg ‘gocht, en de vierde fteeds bereid was, mij de behulpzame hand te bieden, of Josey te onderfteunen. Hier, moet $k bekennen, bewonderde ik zijne fcherpzinnigheid{ want of- $choon wij, gelijk natuurlijk is, denzelfden weg, dien wij bij het opklimmen hadden ingeflagen , bij het flaauwe. fcher merlicht niet konden volgen, zoo bragt hij ons toch uit dezen doolhof van ijsklompen, langs efgronden en'fpleten , mat eene zekerheid, alsof het heldere dag geweest ware, Slechts van tijd tot tijd flond bij fil, nam met bedachtzaamheid de proef van de dikte van het is. of fpoedde zich een weinig voor uit, om onzen verderen togt te regelen. Dat ik de bezwa-

ren van het afklimmen dubbet gevoelde, begrijpt ieder geree-

delijk, terwijl mij geen enkele vaste tred vergund was; ook was het ijs, bij het invallen van den nacht „. gladder gewor» den , en de koude werkte heviger op mij, hetgeen nog daar- door vermeerderd weed, dat ik ieder oogenblik, bij het aft glijden over eene iijshoogte, van het ijswater geheel nat werd, Van de felle koude bevende, vermoêid door onophour delijke beweging gedurende eo uren, door en door nat; van bonger en dorst gekweld , zoude ík , Bij:mijne gefcheurde klee- deren , door welke:de kille nachtwind zijne kracht: onverhist- „derd uitoefende, geheel door de koude overmand zijn, (wast

Pd

\ '

ld

640 BEKLIMMING

teeds opetbaarden zich bij mij alle kenteekenen van verftij- ving) indien niee mijne gidfen, ondenks hunne eigene ver- moeidheid, toen wij eindelijk des nachts ten een ure her einde des ijsbergs bereikten, met dringende beden , de onmoge- lijkheid, om hier te overnachten, mij voorftellende , mij om ftrijd hadden gangezocht, om alte mijne krachten bijeen te rapen en hen te volgen, waarbij zij mij bij afwisfeling one derfteunden en bijna droegen, want de uitgeputte natuur oefende gebiedend hare regten. Eenftemmig werd thans be- goten, niet naar de herdershut terug te keeren, daar wij tot dezelve van de plaats, waar wij ons thans bevonden , st ver Boodig hadden, maar bij het eerfte bosch, dat wij zouden santreffen, te blijven, Er werd derhalve een vooruïtgezon- den, om ter bepaalde ‘plaatfe een vuur aan te leggen. Na verloop van ij uur, die ik onder de zwaarfte tel, welke ik ooit beleefde, want de vermóeidheid klom bij elke minuut,

bereikten wij eindelijk ten 2} ure des morgens eene plaats aan -

den zoom van het bosch, waar een vrolijk vuur brandde, Hij, die nooit iets dergelijks ondervonden heeft, kan zich bezwaarlijk de vreugde voorftellen, die het mij verfchafte, Voor alle de (chatten der wereld zoude ik deze plaats niet hebben afgeftaan, Binnen weinige oogenblikken hadden mijne gidfen mij van mijn voetfchoeifel ontdaan, en nadat er, met veel moeite; eenig water was sangebragt, waarin wij de rest van onze chocolade kookten en het weinige overgeblevene brood doopten, werd de vlugfte naar de berdershut gezon- den, om levensmiddelen op te doen, Na verloop van a volle uren kwam hij beladen terug; de dag begon reeds gan te bre- ken, en wij gebruikten nu gezamenlijk een ontbijt, Mijne le- vensgeesten door de rust, het weldadige vuur en de ver- fterkende fpijs weder opgewekt, vergunden mij, des morgens ten 6 ure den terugtogt te beginnen. Wij \bereikten de hut, daar wij onze pas herkregene krachten niet te fterk wilden Énfpannen, in 1} uur, Hier rustten wij nog eens, en den 22 Augustus „des morgens ten to'ure, kwamen wij aan het post- huis te Drofni,. van waar ik mij, in een rijtuig, met den aneesten fpoed naar Ma/s begaf, waar ik ten 1 ure aankwam, en door de brave bewoners met eene hartelijkheid ontvangen averd , die mij nog eene alteraangenaamfte herdenking oplevert,

Naar de bereids in den Toop van het verhaal opgegevene daadzaken, en de daarmede overeenftemmende waarnemingen te Mals, berekende ik de hoogte der Orte/s-fpits op 12,395

hd

VAN DEN ORTELSBERG, 64t

Weener of 12,06a Parijfché voeten; een refultaat, ’t welk tot op */287 met de door den in het vak der wetenfchappen

hoogstverdienftelijken Generaal vaN FALLON te werk ge-

ftelde driehoeksmeting (*) overeenkomt,

(*) 12,352 Weener of 12,020 Parijfche voeten,

Aan den Heer Redacteur der Waderlandfche Letseroefeningen. Mijn Heer! |

IN annae Dichtftukje „, federt verfcheidene jaren in mijne portefeuille bewaard, werd nimmer ter uitgaaf be- ftemd , wijl niemand beter dan ik zelve gevoel, hoe moeije- lijk het behandelen dier heerlijke onderwerpen is, en hoe weinig mijn gering dichterlijk talent in ftaat is dezelve naar waarde te bezingen; mij zelve meestal tot gelegenheids ftukjes bepaald hebbende, Eene bijzondere aanleiding deed mij echter mijne krachten aan deze hoogere onderwerpen be- proeven; en, dezelve toevallig aan den waardigen Vriend latende lezen, die ze u ter plaatfing in uw geacht Tijdfchrift bij dezen aanbiedt, fpoorde zijn Ed, mij ten fterkfte tot de openlijke mededeeling aan, Niet dan fchoorvoeterfde gaf ik hiertoe mijn woord; dan de wensch, om , door het oordeel van onpartijdigen , Coriendengordeel is zoo vaak fe gunftig)) zelve meer of mìn de waarde of onwaarde van dit voort- brengfel mijner zwakke Muze beter te Ieeren kennen , deed mij toegeven, en de opneming van hetzelve- In uwe Letter- oefeningen zal mij doen hopen, dat het niee van a//e dich- terlijke waarde ontbloot is; terwijl de terugzending aan den vriendelijken bezorger mij genoeg zal zijn ,-om te gevoelen, dat het oordeel der vriendfchap inderdaad te partijdig was, Ik ceeken mij, met achting ,

Uwe beftendige Lezeres

Jeccce Bee vee

®

643

DE SCHEPPING, VAL BN HERSCHEPPING

DE SCHEPPING » VAL EN HERSCHEPPING VAN DEN KENSCHe

Oene van werelden eu zonnen ,

Omftuwd met majesteit en pracht , Zijt Gij, o copt Gij de Onbegonnen, Die al deez’ werelden en zonnen

Eens uit het niet te voorfchijn bragt,

Gij, op der eeywen troon gezeten, Wier grondvest rust op de eeuwigheid,

Hebt met een {pan ’t heelal gemeten ;

Hebt, op der eeuwen troon gezeten,

‘Het kleed des hemels uitgebreid,

Gij floegt, o eeuwig oop! uwe oogen Door *t maattoos ruim zoo liefdrijk heen ;

Gij wenkt, en de Englen, opgetogen , ‚Zien, knielend voor Uw alvermogen, ,

Een zonneftel te. voorfchijn treên,

Daar rees de zon in voilen nister , En bol bij bol deelde in haar’ glans; Haar gloed verdreef het fomber duister,

Schonk nieuwen, fchitterenden luister

Aan d’ onbegrensden hemeltrans,

In *t uitgebreid gebied der heemlen, Waar *t vast geftarnt’ finds eeuwen blonk,

Á Zag ’t Englenheer die bollen weemten,

Terwijl „tot in de hoogfte heemten, Hun juichend halleluja klonk,

Nog zweefde, fn duisternis gedoken,

Dese aarde In woesten bajert rond , Tot dat Uwe almagt had gefproken: ’t Zij licht t” en zie, ’t licht was ontftoken 5 Een heerlijke orde rijst terftond.

De nacht der nevlen is verdwenen ;

Het lieflijkst morgenrood breekt door $ De middagzon heeft de aard’ befchenen , En, weêr aan de avondkim verdwenen,

Treên maan en fterren glinftrend voor.

VAS DÉN MENSCH.

Hoe vliedt het water op Uw fchelden, Gop | bruifend naar den ‘afgrond heen t ier rijzen nu de vruchebre velden ,

Déár bergen , die Uw magt vermeiden, Ginds golven de ongemeten zeén.

De dagtoorts fchlet Kaar warme ftfale’ * Op 't pasgeborên aardrijk ueér, En 'c heertijkst groen verfiert de dalen; 'e Woud mag met trotfehe cedzen’ pralen- ae % Gebioemte bloeen-tot Uwe eer.“ - ee

Nu wilde: Úw liefde ook dé“ aard verfieren) Met wezens, vatbaar voor genot ;

Uw woord doet millioenen dieren

Door aarde, lucht en water Zwieren , Gelukkig in hun kring en lot, :

% Infekt , dat în de zonneftralen d Des eerfteu daagraads gonzend zweeft 5 Het vrolijk lied der boschkoralen ; Het vee, dat dartelt in de dalen 3 De: visch’, die in het water leeft; - -

head

Gedier® , dat brait, in °t ‘woud “vetfchoten 5 Het fchelpdier in den oceaan;

De flangen, fijflend in har holen,

Of * wrieuftend wormpje ; ‘Int ftof verfcholen, Ld Juice all, ó op! in zijn beftaan,

Maar koer zijn al die heerlijkheden Alleen voor *t ‘redetoos gediert’?

“Wordt, groote Schepper! in dit Eden

Uwe atmagt dan niet aangebeden, Uw tHefde , Uw wijsheid niet. gevierd?

o Ja! ook dat voortreflijk wezen , Met een’ verheven geest bedeeld, Op Uwen wenk aan (lof ontrezen , De menNscu , werd , heilig Opperwezen |! Gefchapen naar Uw eigen beeld, |

DE SCHEPPING , VAL ÈN HERSCHEPPING

‘Ver boven ’t reedloos vee verheven ,

Door kennis , vrijheid en verftand, Moog’ ’t ligchaam aan deze aarde kleven, - Zijn ziel kan tot haar” Oorfprong zweven .

Zy (taat met Englen in verband,

Zijn oog aanfchouwt, verrakt , de wondren. Der Schepping , in haar vgile pracht ;

Hij hoort in 't wolkgevaarte U dondren,

Aanbidt, en juicht: Gij hebt die wondren » OQ goût! uit Lefde voortgebragt,”

Gj ftelt den mensch tot beer der aarde,

Maar hebt hem edler rang bereid :

Zijn ziel, gevormd tot hooger waarde,

Eens weêr ontboeid van ‘t ftof der aarde, Beftemdeet Gij voor de eeuwigheid.

o Ja, zijn vaderland is boven;

Hier, ’t moeilijk oefenperk der deugd, Mogt niets zijn’ moed ten ftrijd verdooven, Geen zinlijkheid zijne onfchuld rooven!

Slechts onfchuld {chenke hem reine vreugd.

Deze sard',,zijn woonplasts hier beneden , - Door U zoo heerlijk toebereid , Zij biedt hem duizend zeligheden. .. Hij offere U dan, hier beneden, Een hart, dat gloeit van dankbaarheid!

+

Dat eerbied onze borst doordringe ! o Gij, wiens adem ons bezielt, Duld , dat een nietige aardelinge , Schoon ftaamlend, U ter eere zinge Terwijl zij voor Uw grootheid kuielct,

ST" VAN DEN MENSCH. 1848

% Hare klonk dòor heel de fchepping ,

Toen de mensch te voorfchijn trad; Zaligheid woonde op deze aarde, En Eer de zonde jammer baarde,

Eer de mensch zijn’ gop vergat. - O%

Hoe | gij, mensch, uw’ cop vergeten ! Hier, hier beeft de Serafijn ;

Gij , uws Scheppers beeld onttuistren 4

Gij, uw” edlen geest verduistren t Mensch! wat zal uw lot thans zijn?

Acht een afgrond van ellende Gaapt op uwt levensbaan 5

Donkre nacht zweeft om u henen 5

% Liche der waarheid is verdwenen; * - Zwarte wanhoop grijnst u aan,

Gij, ter prooije aan ramp en lijden, Doolt hier zonder hoop of cop 5

’t Aklig ‘graf zal u verflinden ;

Mensch! waar zult gij redding vinden # Eindloos daurt uw jammerlot,

Eindloos? neen! oons eeuwge liefde Zag op uwe ellende neér:

Zie, gij, die Zijn wet dorst krenken

Zie Zijn vaderhand nog wenken 5 Keer keer op dien wenk toch welrt

Hij , op wiens bevel de dagtoorts Eenmââl rees aan aan ’s hemels boog,

Doet de zon der waarheid fchijnen ,

Doet de nevlen weêr verdwijnen , Mensch! voor uw verduisterd oog.

Zie en Gaích t ten nieuwe fchepping ‘- Schittert heerlijk om u heen ss

Hij, wiehs almagt kon vernielen ,

Doet u voor Zijn liefde knielen, Zend Zijn’ dierbren Zoon benen, -

DE SCHEPPING ; VAL EN BEMCHRPPING

Ziet g} dear de fer niet blinken ; Waar die nevel voor verdwijnt ?

'_Hoort gij niet, hoe Hemellingen

Als*bij d’ eerften morgen, zingen, Nu de Vorst des lichts verfchijnt ?

Bijgeloof en ondeugd vlieden Voor zijn Goddelijke leer; _ Hij ‚, met majesteit omtagen , Hij, bekleed met alvermogen , Breagt het beeld der Godheid weêr,

\ Licht en troost verzelt Zijn fchredens : Liefde teekent elken tred 5 Weldoen is geheel Zijn levens Boosheid flechts moet voor Hem. beven $ Zaligheid, bevag Zijn wete.

Hulde een floers. vaa zònde en dwaling Uwen geest in donkren nacht,

Jazus curisrus, zon der waarheid,

Heeft met onbewolkte klaarheid, Hemelsch licht tot u gebragt.

Mensch! nu kunt gìj vrolijk juichen 5 De aarde is nu geen doodsdal meers Neen ‚gij deolt niet meer in °t duister ;

Heel natuur fpreidt nieuwen luister : ‚Gis gij. vonde zw° Schepper weêr. _

Zondaar! oy voel uw verpligtings Vreugd: vervange uw bange fmarts

Ixzus gaf:veor a Zijn leven,

Waarborgt pe eon wil vergeven

Aan % opregs. boetveardig kare.

Staat gij-nog ter prooije san rampspoed, - «

Vale de ftrijd der deugd u bang e, Aanfchouw uwe Heilands lijdend :

Zinke uw moed flechts niet in ’t zijden,

Dan words weenen jubelzang.

VAN DEN MENSCH.

Neen, geen troosteloózê wanhoop Moorde uw kalme zielevreugd !

Laat een (torm' van tegenfpoeden

Dreigend om u henen woeden; Lijden voert tot hooger deugd,

Christen | dan met al uw krachten _ % Heerlijk doelwit nageftreefd , Dat, met hemelglans omgeven, Boven tijd en ftof verheven,

_ Jesus u gewezen heeft,

Zoo , zoo blinkt de heldre noordfter Den beängften zeeman aan,

Als haar glans hem voor blijft lichten,

Om den koers der kiel te rigten Langs den woesten oceaan.

Moog’ de zeis des doods u dreigen “Maait zijn hand uw dierbren af; Leidsman tot éen beter leven, Zal cop dáár u wedergeven, AWat u hier ontzonk ih ’t graf.

Beefdet ge op den rand dier groeve, _ Scheen ’t u daar ftikdonkre nacht, Jezus heeft uw’ angst verdreven, Heeft onfterflijkheid en leven

Door Zijn’ dood aan "licht gebragt.

In dat oord van Ïfche en vreugde . Is Hij zelf u voorgegaan ;

Dáár zal Hij u plaats bereiden,

Dáár zal Hij u binnenleiden ', Biedt een eeuwig heil u aan. :

' Weg dan, dikke duisternisfen ,

Die den nacht der zonde ‘omzweeft f Gop zond Zijnen Zoon op aardë,’ - °_ Mensch! gij kreegt weêr ‘nieuwe Wakrde. Juich, daar uw Herfchepper ‘téeft }

er

649 DE SCHEPPING, VAL EN HERSCHRPPING VAN DEN MENSCH. e 8

‚___Jutch, nu-ge u geen ftiaffend Wreker - Bij betreurde feilen denkt; Maar een Vader, die genadig, Die barmhartig, die weldadig % Struikleud kind hac fchenkt.

n Hoofd omhoog : geen Ban Regter Is ’t, die jezus u vertoont;

Maar een Vader, die genadig,

Die barmhartig, die weldadig * Arme deugden rijk beloont.

Gop der liefde! neem de hulde Van ’t geredde menschdom aan,

Dat , door eigen fchuld verloren,

Maar door jezus weêr herboren , Ruste vindt op ’s levens baan !

EETS OVER DEN HANDELGERST EN DE UNIVERSITEITEN IN - NOORD = AMERIKA

Da Amerikaan Is, van alle werkzaamheden, de hande? de meest geliefkoosde, , Daarvoor is hij geboren. Hij is door- heen, in hopgeren of lageren zin, koopman. De fchoenlap- per, die flechts eenige dollars heeft gefpaard, begint een* fchoerhandel , de fhijder een’ kleederhandel. De landman ver- handelt zijne produkten rooo, ja 2000 mijlen verre , koopt vee en granen.in „en levert zulks aan de zeefteden ‚of handelt in landerijen, De erts heeft nevens zijne praktijk een’ winkel van geneesmiddelen,- Het kárakter der Natie is handelziek 5 desgelijks ook dat der Regering, Derzelver ftaatkunde , mee betrekking tot buitenlandfche Mogendheden, bepaalt zich toe Handeltraktaten ; met opzigt tot het binnenland, het eigen jand, legt zij zich vooroamelijk toe op bevordering des hane dels, door wegen , kanalen , Scheepvaart. Derzelver inkome fteù vloeijen bijkans geheel uit den handel voort. De Ame- sikaan bezit echter noch de ware #ak?, noch de volftandig- heid des Hollanders of des Duttfchers, om een matig en zeker gewin boven een vlugtig en onzeker te ftellen, Hij is in zij- nen handel een Avonturier, Vanhier de veelvuldige bankeroe- ten; vanhier het mistrouwen omtrent Amerikganfche Huizen,

ij d

IETS OVER DEN HANDELGBEST ENZ, EN NQORD - AMERIKA, 649

De arme landbouwers in Moord « Amerska zijn echte Repu- blikeire:n, en „op hun demokratisch vermogen zeer naijverig. Geene armoede verhindert hen, hunne onafhankelijkheid te bewaren. De arme kan, des noods,zoo wel den: koopman els den advocaat ontberens dat' wil zeggen, hij drinkt kruiden- thee en korenkoffij, kleedt zich in door hemzelven vervaar- digde ftoffen, en vereffent zelf zijne procesfen met zijnen buurman. Ook aan den leeraar bindt hij zich niet y gevalt hem deze niet, Mij onttrekt hem. zijve toelage, en teest zij- nen Bijbel te huis, of gaat near eene andere kerk, In ‚kort, hij. is een nan , die ap zijne eigene beenen (taat , en zuiks gevoelt,

Ten aanzien van handenarbeid velt het in ’t oog, dat de Amerikaan tot Fabrijk - ondernemingen zeer weinig genetgd- heid heeft, De febrikaten van anders Staten te verkoopen, en alzoo zijne werkiieden buitenslands tehebben, fchijnt meer berekend voor zijne Republikeinfche grootheid, dan de pco- dukten zijns eigenen bodems zelf te veredelen,

De Univerfireiten zijn flechts, als ikk mij zoo mag uitdruie- ken, kortbegrippen der Euraopefche. De Amerikaan ftudeert niet te. zijner vorming, maar om ven het aangeleerde zo0. fpoedig mogelijk voordeel te trekken, Hij -wil £chielijk lee- ren, en alleen datgene, wat tet zijne kostwinning volftreke noodzakelijk is, Hij vergenaegt zich met de groudtrekken der wetenfchap, en vult de leemten aan door ondervinding, lek- tuur en natuurlijke fcherpzinnigheid, Geld verdienen ie bif hem hoofdzaak, en daarop brengt hij ook alles te huis. Wijs- geerte laat hij aan den Predikant poëzij aan de vrouwen over, €en, zoo een buhner aan deze vakken zich vergaapt, kan bij, ten zij hij genoegzame middelen van zichzelvèn bge gitte, flaat maken van honger te fterven,

In het huìfelijke leven gedraagt zich de Amerikaan zeer koel en droog. De vrouw noemt haren man niet anders dan master, de man zijne vrouw mistrefì en zijne dochter mi/s , en hij bejegent zijne vrouw &n kinderen niet veel vertrou- welijker dan bekenden, ja vreemden. Deze formaliteit heeft iets zonderlings, en fchijnt met de Republikeinfche vrijheid - niet wel overeen te brengen; maar, in den grond befchouwd:, ie dezelve pgogdzakelijk, dewijl zonder deze foort van weder, houding de gelijkheid in plomphetd zou ontaarden,

MENGEL\W, 1828. NO, 13. ZE,

4

£

é

6sO "7 BONAPARTE EN JOSEPHINE,

«

BONAPARTE EN FOSEPHINE. «

Vóór eenigen tijd deelden wij, uit eene inderdaad eokze en

dusverre ongedrukte. verzameling van brieven van den Gene ‚raal BONAPARTE aan JOSEPHINBEB, éénen derzelven me- de , die van zijne hevige liefdedrift voor deze vrouw getuig, Verder is ons gebleken, ‘dat die liefde door haar zeer are- regts beantwoord werd, Ziet hier nog het een en ander uit dien briefwisfel, dáárom alfeen belangrijk, dewijl dezelve ou 2 mans karakter van eene zijde vertoont, van welke hetzel. ve ons nog onbekend was gebleven, ja welke wij meenden, dae aan hetzelve ‘nimmer eigen was geweest.

„Toen BONAPARTE Mad, De SEAUHARNAIS ontmoet- te en op haar verliefd werd, was hij reeds Generaal , maar

‘geenszins van eene .guaftige zijde bekend, Zijne kleeding

was flordig, zijne uniform te lang voor zijne korte geftaite en te breed voor zijn mager lijf ; zijn regt neêrhangend haar hing zeer onbevallig langs zijne dorre kaken; zijne laarzen, naar het weder, óf bedekt met ftof, óf vuil van (lijk, gaven ‘hem een zonderling en weinig galant voorkomen.. Hoezeer pas ontkomen gan de holblokken en de foode muts van het fchrikbewind, onderfcheidde zich het aanzienlijke gedeelte der Parijzenaren door teugellooze weelde in kleeding en equi- pages, en wel inzonderheid: de vrouwen, Die, met welke de Zurgeres BEAUHARNAIS verkeerde , noemdenB o NA pPAR- Te le vilaih Général, eu zijzelve duidde hem , in het gefprek met hare. vriendinnen, met dezen bijnaam aan, Op ze- keren avond, tegen middernacht, kwam Mad, BEAUHAK- N Ars bij Mad, cn... R..., welke zij reeds te bedde vond. »„ Sta op,” fprak zij tot haar, kleed u fchielijk, om mij » Als getuige te verftrekken: dezen nacht, op ftaanden voet, trouw ik le vilain Général °° ‚In dit tijdperk, en Kors na zijn huwelijk , Schreef 3 ON A- PARTE deze brieven, Ven eenige derzelven zou men bijkans zeggen, hetgeen Mevrouw De GENLIS, zeer nalf, van een paar jeugdige echtelingen verklaarde, ‚die vrij onkiesch waren in de uirdrukking der echtelijke teederheid : „Zij zul- len," zeide zij, „het huwelijk zelve nog indicent ma- ken P\Dit inddcente daalt zelfs, naar het oordeel van een’ Franfchen Recenfent, af tot morfisheid în °s mans vertrot- welijke mededeeling aan eene vrouw, aan JOSEPHINE, Vl

BONAPARTE EN JOSEPHINEs 65n_

de. oorzaken, welke: Mur AT noodzaakten, om. zichzelf, ín zekere zaken, tot bet ftrengfte zelfbedwang te veroordeelen, . Wij laten dit daar, en bepaleuons tot de mededeeling van eenige trekken nit BONAPARTBJS briefwisfeling, waar-

in wij den NAPOLEON van latere dagen ,ten zij dan inze-.

kere heftigheid van karakter, volftrekt, niet herkenden,

“‚» Dat mijn Genius,” dus {Schreef hij order anderen aan JOsEPLINE, „die mij te midden der grootfte gevaren fteeds befchermde, u omgeve, u bedekke, en ik geef mij, van

denzelven ontbloot, aan alles prijs, Geen dag heb ik, ge »

fleten , zonder u te beminnen; geen nacht, zouder u in mij- ne armen te drukken; geen kop thee heb ik tot mij geno- men, zonder den roem en de eerzucht te vervloeken, welke mij van de ziel mijns levens verwijderd houden, De gedachte’ aan u beheerschte mijn hart, vóór die aan de geheele nacuurs ‘uwe luimen waren voor mij eene heilige wet. U te zien, was al mijn heil; gij zijt {choon, bevallig; uwe zachte en hemelfche ziel teekent zich op uw gelaat; ik aanbad alles aan u; meer naïf, meer jeugdig, zou ik u minder bemind hebben, Alles bekoorde mij, zelfs tot de herinnering van uwe dwalingen en van het bedroevend tooneel, veertien da- gen vóór onzen echt; deugd was mij alles, wat gij deedts . eer alles, wat u behaagde; roem had ‘niets aantrekkeliijks voor mijn hert, dan alleen omdat dezelve u aangenaam was en uwe eigenliefde ftreelde, Uwe kinderen {chrijven nrij lie= ve brieven, Sinds ik w niet meer behoor lief te hebben, be- min ik Aen te meer, In fpijt van het noodlot en de eer, zal ik al mijn leven u beminnen. Mijn geluk is, u gelukkig te ziens mijne blijdfchap, uwe vrolijkheid; ai vermaak , dat gij het hebt, Vaarwel, JoserPruiNe! Gij zijt voor mij eene wereld, welke ik niet kan verklaren; ik bemin u dagelijks meer en meer. Ik meende, dat ik jaloersch was; maar ik zweer u, dat daar niets aan is. Liever, dan u treurig te zien, zoude ik u, geloof ìk, zelf een’ minnear geven. Ik haat Parijs, de vrouwen, de liefde, Deze toeftand ís ver- fchrikkelijk, en uw gedrag... Maar, moet ik u befchuldie gen? Neen, ww gedrag ís dat van uw noodlot, Zoo bemine nelijk, zoo fchoon, zoo. goed, waarom moet gij het moore dend werktuig mijner wanhoop zijn? JoserniNel gij’ konde het geluk hebben uitgemaakt van een benijd en grillig man. Gij maakt mij ongeläkkig; ik heb het voorzien, Ik voelde het, toen mijne ziel zich aan u verbond, toen. de ge ZzZz2a - a

6s2 BONAPARTE EN JOSEPHINE,

uwe van dag tot dag eene onbepaalder beerfchappij over mij verkreeg en alle mijne, zinnen kluisterde, Wreede! waaroes mij op wedermin doen hopen, welke gij niet gevoelde? Maar dit verwijt is beneden mijzelven3 nooit heb ik aan ge- Tuk geloofd. Dagelijks waart de Dood rondom mij: is het leven zoo veel omhaals waardig? Vaarwel, JosErnINz! blijf te Parijs, fchrijf mij niet meer, en eerbledig voos °t minst mijne fchuilplaats, Duizend dolken doorboren mijn hert; doe dezelve niet dieper doordringen. Vaarwel, mijn geluk , mijn leven, alles, wat voor mij op aarde beftond "” En wat zeide, wat deed JOosEPHINE? BONAPAR- TE zelf moge het ons leeren, Zij fchreef, zi antwoordde niet, en bij was genoodzaakt haar te zeggen: Ik ben ge- melijk, u niet meer bij uwen naam te kunen: : noemen. Ik wacht, dat gij mij dit fchrijft. Kus uwe kinderen, van welke gij niet fpreekt. Pardit dat kon uwe brieven eens zoo lang maken, Bezoekers ten ro ure în den morgen hadden het vermaak niet van u te zien,’ Vfouw!t! gij zoudt Parijs den sden verlaten; gij zoudt den irden vertrekken; gij waart den raden CPrairial, jaar IV) nog niet vertrokken. Toen ge. mij deze weinige woorden fchreeft, had uw ftijl niets van het ware gevoel. Gij hebt mij bemind met eene voorbij. “_ gaande luim; gij voelt alreeds, dat het befpottelijk zijn zou, zoo deze uw hart duurzaam vervulde; het komt mij voor, dat gij uwe keus gedaan hebt, en dat gij weet, tot wien í ge vervoegen, om mijne plaats te vervangen, Ik wenseh ú geluk, bijaldien de onftandvastigheid daarvoor vatbaar is; trouweloosheid zeg ik niet, want gij hebt nooit bemind,” Hier, zeker, verfchijnt ons JOsEPHINE in ‘een- hoogst ongunftig BONAPARTE, daatentegen, ondanks al het overdrevene, in: een zeer voordeelig licht. Maar, wij konden hare nagedachtenis te minder bezwaren, nadat wij: de beide “_ volgende plaatfen hadden gelezen, ontleend,uie twee brieven VAD BONAPARTE aan Mad, DE BEAUHARNAt1S, gefchre- ven vóór hun huwelijk, Zij ‘had hem verweten, dat haar niet om Aaarzelve beminde, Hoe kan een zoo laag denkbeeld in eene zoo zutvere ziel opkomen? Ik fta er nog verbaasd van ; minder evenwel, dan van het gevoel, dat mi, bij het ontwaken, zonder wrevel en onwillekeurig weder aan uwe voeten ‘bragt, Enderdaad, het is niet mogelijk, zwak- ker en laaghartiger te zijn!" En eldets: Zoo mijn hart laag genoeg ware, om voor altijd te beminnen, ik zou er

EONAPARTE EN JOYEPHINE. 653

met mijne tartden in willen bijten... Mijn hart heeft ziok verboden te beminmen, Gij hebt het eên’ onbepaalden hartse togt ingeboezemd; eene dronkenfchap , die het verlaagt. De Natuar heeft uiij eene fterke en beflisfende ziel gegeven; de uwe heeft zij uit kant on gaas gevormd, Nooit hid ik fets ten halve „’ enz.

welk een mensch, en welk een minnaar!

“LODEWIJK DE XV , NAAR ZUNE EIGENE GETUIGENIS, EEN. ACHTERKEEINZOON VAN EEN’: NOTARIS EN EEN’ BARBIERe :

Niet altijd maken Vorften soo veel werks, als me Waart, van den hoogen adel, en de asnanstigingen te: det zén, bij dezuiken; dië hén Oniridgeti Maar gaan derzelver perfoonlijke dienften. hun doorgáàtis wel ket meest ter hartd, Lopvewyr De XV, walgende vat de gefthilten dusfchen ‘Hertogen en Pairs wegens huünre geflächtregisters,; wilde huê leeren, zick niet te fchamen, hunne adelärtne verwanten te ‘erkennen, Hij had, te dien: einde, de afkomst van oftdere ‘fcheidene perfondd van zijn Hof beftudeerd, en vond er een hen vernederend vérmaak in, de eattmatigingen van dezuiken tén toon te ftellen, die het hoovaardigst waren op hunne gel boorté, Zoo herinnerde hij vaak den Maarfchalk pe Hre CHELIEU,dat VEGNER OT, diens overgrootvader, een fhaig {peler was, die aan de nicht des vermaarden Kardinaals had weten te behagen; aan de viuLEROI’s, dat zij afftamden van een’ vischbder otidér Pf RANB DEN I, Op zekeren avond , dat hij verfcheidene Hovelingen door dergelijke kleine histo- “rûfché waarhedert half wanhopig ‘had gemaakt, nam hij tan nieuws bet woord,en zeidé, óp éen’ vrolijken trant: Voor overige; Mijne Heeren, troost us ik zelf, die, zao ik ver- meene, een vrij goed Edelman ben, ik zelf had tot voorvge ‚der een’ Notaris te Bourges.”— Men fchreeuwde het uit vah ongeloovige. verbazing. De Koning nam een klein gefchrift ‚uit eene lade, en, met het oog op hetzelve gevestigd ver- volgda hij aldus: Onder de regering van LODEWIJK DEN Xx}, omftreeks den jare 1470, woonde te „Bourges éen ‘eerlijk Notsris, met name BABOU, Men. beweert met eenigen „Grond, dae de vader van dezen BAB ou “Basbier wa, maar dis is niet zoo volkomen ftellig bewezen, als het beroep ii mots; door den zoom uitgeoefend, van wien in de Arc

ef

654 AFKOMST VAN LODEWIJK DEN XV.

. ven van Berry een aantel ftukken- berust, door hem getee. kend, BaBou maakte fortuin, en kocht voor zijnen zoon PHILIBERT BABOU eenen post bij de fchatkist van Frask- rijk. PuiLiBERT werd hôrelmeester van Koning KAREL Den. VITE, en was de vader van BABOU, Heer De LA BOURDAISIÈRE, Chef der Artillerij în 1539.” De doch: ter van dezen DE LA BOURDAISIÈRE was de moeder van GASRIËLLE D'esTRÉES, welker natuurlijke. zoon was CÉSAR DE VENDÔME, in 1609 gehuwd aan de erfgename Van MERCOEUR, En vader vaf ELISABETH DE VEN DÔMRr, gehuwd aan KAREL AMÉDÉE VAN SAVOJE, Her- tog van Nemours, die in een tweegevecht werd omgebragt goor den Hertog: van Beaufort, zijn’ fchoonbroeder, K á- REL AMÉDÉs was de vader van MARIA VAN NEMOURS, welke huwde aan KAREL EMMANUÊL, Hertog van Savoje, bij wien zij verwekte vicTOR AMépníÉr, Hertog van $a- »oje, Koning van Sardinië, en' vader van MARIA ADE- LAÏDE van Savoje,:gehuwd aan zopewIjK Van Frask- rijk, Hertog. van Bourgondië, van wien ik, die tot u fpreek, de eer beb zoon te zijn. Gij ziet dus, Mijne Heeren , dat _ Sijn ziende: grootvader, gelijk ik zeide, een eerzaam Notaris

4e. Baurges vlas, wiens vader zelfs Barbier zou geweest ‚zijn, Jk verzaak hem geenszins, ik fchaam mij deswege even min, en ik verzoek u allen, zoo velen gij hier aanwezig zijt, niet. keuriger te zijn, dan ik,op hec ftuk der geflaehtboomen.”

PE

EEN PAAR KLEINIGHEDEN UIT DE WEST.

tek

De regel: » td zoo als gij fpreekt alleen voor Land- kinderen,

Ee Duitfcher volgde den regel : fchfijf zoo als gij fpreekt „” “getrouw op, en berigtte zekeren Heer, die ‘in een Westin- disch: eiland op een’ ‘tuin woonde, en wiens zaakwaarnemer “hij in de {lad was: Morgenochtend krijgt gij 14 blanken.” “Daarop volgde rerftond eene groote drukte op den win, om ‘Calles in gereedheid te brengen tot een’ gastvrij en fatfoenlijk ‘onthaaf van zoo veel blanken. (Een blanke is, gelijk men ‘weet, iemand, die net zulk eene kleur heeft als de ordinaire menfchen in Europa, maar die in de Westindiën even zóo- veel geldt als in Duitschland een Herr von..., en zich in fommige opzigt en nog vrij wat meer laat voorftaan,) Alles

EEN PAAR KLEINIGHEDEN UIT DE WEST. 65s

was klaar, Men ftond reeds lang op den uiekijk , wie de aan- gekondigde blanken, zouden zijn; bekenden waarfchijnlijk , anet eenige vreemden bij zich. Toen kwam er eene kar met 34: planken, met een rokeningje er bij, hoeveel die r4 blane ken Aouten

* , .

Voor Speculateurs op Zuid- Amerika,

Ren’ der Schippers, welke van Curagao op Maracaïbo (doch zelden met eenig, voordeel’) varen, kwam onlangs met ‘zijne Gollet aan de zuidzijde van het” Koeien: waar de bijna ‘dagelijks vallende regens het land bij uitftek vruchtbaár nde ken, om te zien, of hij zijne kleine lading bij de aldaar wo- zende Vrijnegers , welke meestal te voren gaven geweest zijn van de Shanjaarden „kon flijten.

Onder de koopers bevond zich een* Neger, die Een ef. ‘genaar wilde worden van een nieuw mes;dóch het geld, dat ‘hij zich had, was niet ‘toereikend , om hetzelve te becae ‚Ien, De Schipper ftelde hem daarom voor , om voor het res. terende een armvol riet te fnijden, dat op een half uur af. Ylands aan den waterkant (tond, Doch deze opoffering was te groot. Gaarne wilde hij bezitter van het mes zijn; maar om er zoo ver voor te loopen en zoo veel voor te doen, dat Sing niet. Hij verzocht den Schipper, iemand mede te zen- den naar zijne vrouw, die niet verre vau daar in eene kleine ‘hut woonde of misfchien deze nog eenig geld had, Doch ‘zijne zwarte wederhelft vernietigde den koop gansch en al, door aan te merken, dat het nieuwe mes niet noodig, en hec.oude meer dan genoeg was, alzoo men de BRDADSDE wel

met” de handen krijgen kon, B.

AANSPRAAK VAN. DEN ZENDELING INNOCENTIUS VISATOUT , OP

MONTROUGE , TEN BEHOZVE DER CENSUUR,

Cte Jéfwites en action fous le Ministère vILLÈLE 5 par M. é SANTO DOMINGO, Paris, 1828.) 8

_—— Ma plaatfte zich aan tafel: visarTourT fprak het ‘Benedictus. Hij at veel, praatte weinig, luisterde gelijk ie- ‘mand, dië aäntéekeningen maakt, en fpeelde zijne rol van Jezuit ‚» tot zelfs aan de familietafel. Mijne lieve kinde.

k Oe

6e AANSPRAAK.

ren!’’ (dus liet zich op het désfert Vader visar óôuT hóö- rén) onze vereeniging levert mij een bekoorlijk tafereel van Frankrijk în miniatuur. Ik aanfchouw san mijnen disch Het onderwijzende, befturende, predikende, ftrijdende, ze- genende, bekeerende, cen/urerende, ftemmende, brieven openende Frankrijk, Men zou zeggen, dat deze zaal, in het klein, eene nationale vertegenwoordiging was, waar alles vertegenwoordigd wordt, behalve de natie, Ik maak op miijj- zelven toepasfelijk, mijne vrienden, het woord van ALE x- ANDER DEN GROOTEN: Bijaldien ik geen Cen/or wart, zoude ik willen zijn, wat gij zijt’ Bevat gij wel ten vol- Je de majesteit der Cenfùüur, welke de Heer DE BONALD flechts ‘ten halve nog heeft ingezien? De oorfprong der Cen- fuur klimt op tot de fchepping der wereld. Gij zult niet eten van den boom der kennisfe „” dus luidde het bevel aan ADÁMS en ziet daar tevens de inftelling der Cenfuur! Te- genwoordig gaat mèên verder; men plaatst een piket Gendar- mes rondom den boom, welks vrucht men verbiedt. Zoo volmaakt zich alles meer en meer, Men onderwijze in de Onwetendheid; dit is de grondflag van alle goed onderwijs. Daarom doen wij de Lancasterfche fcholen în den ban, waar de jeugd de beginfelen der wetenfchappen als verflinde. Men merke de fcholieren aan als toetfen van,een klavier: hier drukt. men, daar glijdt men over dezelve heen, en het dierlijk werktuig doet de noten hooren, welke men aanflast. _Ons vlijen refonnerende Cweérgalmende ) en geenszins redené- rende koppen ; ziet daar het geheim der opvoeding naar behoe- ren. Wat nu is een Cen/or? Een magthebber, die dag en nacht waakt , dat het belang der Uitverkorenen geenerlei fchade lijdt, Een Comité van Cenfuur is alzoo een waarachtig Co- ‚mité van Algemeen Welzijn, Te vergeefs heeft een groot ftaatkundige, de Heer DR MAISTRE, beweerd, dat de Eerftê- Atmbténadf van den Staat de Scherpregter (EEuéra- teur des Hautes -euvres) wats ik eisch den voorrang voor den Cenfor: immers deze werkt op de masfa, gene op bij- zondere. perfonth. De Scherpregter vofekt altden de wdtz de Cenfor gaat Verder, Ib 't kor, zomder de hoedanigheden, welke beide met elkander gemeen hebben, te vergêlijken , vergenoeg ik mij met deze bewijsteden: De Sctierpregter döoët enkel hect Îigchaatns de Cenfor doodt gedactite: en, elijk de ggest verheven is boven kéc ftof, zoo, en even zoo zêer, is dok & Cé] or Wetheven bóven des Sctierpregter. P?

_ HET COCAGNE - FEEST IN RUSLAND, 657

HET COCAGNE = FEEST IN RUSLAND,

D. Cocagne is een feest, waarop: men het gemeen in Rus= land onthaalt, ter gelegenheid van het huwelijk van eenen Prins of eene Prinfes der Keizerlijke familie. Ziehier, op wat wijze zulks plaats heeft, Twee bakken, van roo tot 150 pijpen wijns kunnende bevatten, worden geplaatst op een fchoon en groot plein voor het Keizerlijk paleis, De wijn welt op in twee kommen, door middel van onderaardfche buizen. Tusfchen deze twee kommen verheffen zich tweg flellaadjen van eene piramidale gedaante, zamengefteld uit vier dobbelfteenen, ongeveer vier voet hoog, en welke, haar de hoogte afnemende , zoo vele trappen vormen, Deze trape pen zijn bedekt met brooden, gebraden klein gevogelte , gane- zen, eendvogels, hammen, enz, Boven op elke piramide ig een os geplaatst, in zijn geheel gebraden, wiens vergulde horens êen Karmozijn damast tapijt doorboren, hetwelk de piramide bedekt, Touwen aan palen beletten de nadering des volks, tot dat de Keizerlijke familie zich op de balkons van het paleis vertoont, Terftond wordt nu het fein gegeven; de beletfels worden weggenomen3 het tapt valt, en het gemeen fnelt op zijne proof toe, Men moet bekennen, dat de uitdeelingen van lèvensmiddelen elders wel karig en arme hartig zijn , bij de Rusfifthe Cocagne vergeleken !

DR NIEUWE PRUIK.

L eenen brief van de beroemde Mevrouw D'EPINAY, ger Schreven te Pards, 20 Febr. 1977, aan den Abt gALIANIS toen te Rome ‚vanden wij deze kluchtige Anekdote: De Luie tenant der Policie werd onlangs op egen gropt diser genoodigch, Er moest eene nieuwe pruik zijns hij beftelde die, De' dag verfcheen, en de pruik ontbrak, Een huisknecht werd uit- gezonden. De pruikmaker maakte vele verfchooningen; maar Zijne vrouw. was, vóór een paar dagen, jn de kraam geko men van. een dood kind; de kraamvrouw was doodelijk zwak: was het wel te verwonderen „dat , in dusdanige oogen: blikken van angst en verwarring „, de pruik van Monfeigneur vergeten werd? Maar zij was evenwel gereed , daar in die doos, Hij zal zien,” voegde er de man nevens, dat ik

° .

658 DE NIEUWE PRUIK.

er.al mijne kunst aân heb te koste gelegd’* Hij zelf ijlt he- nen, om dezelve Monfeigneur op te zetten, komt buiten adem aan het Hotel, opent de doos, en vindt er het doode ‘kind. in!. Ach, Hemel 1"* roept hij verbaasd uit , men heeft de, pruik begraven 1°* Eene order. van den Aartsbisfchop , een Proces.verbaal, een befluit van den Raad der Gemeente, en weet ik wat al meer, werd er vereischt, om ‘het kind te begraven en de ptuik weér op te delven.”

ONVRIJWILLIGE BOETE

Een misdadiger, door een’ geestelijke in zijne laatfte oogen- blikken bijgeftaan, zeide tot denzelven : Mijn vader, poog, bid ik u, uitftel voor mij te verwerven , opdat ik tijd erlange om boete te doen!” ’t Zou niet baten,’ hernam de monnik; En bovendien , mijn zoon , opgehangen te wor- den, is eene zeer voldoende boete, °°

kend

“DE OUDE HAYDN,

Diss thans 74 jaar oud, en die federt ao jaren niets meer gefchreven heeft, was een groot vriend van vader HAYDN. Onlangs bezocht hem een Engelschman op,zijn land- huis. Het gefprek viel op HaAYDN’s laatfte Canon: Alt wad fchwach bin ich. Achl toen hij deze fchreef, was ik bij

hem,” riep PLEYEL: Hij verlangde een fneller tempo „voor het finaal, en gaf zich veel moeite, om zulks te vin-

den, Eindelijk zeide hij: ‘rp Js mij onmogelijk! De tijden zijn veranderd, voegde er de goede grijsaard zuchtend ne= vens: Joen ik jong was, kwamen de gedachten ongezechts thans moet. ik die zoeken ‚en, wat nog erger is,ik moet er ver-

geefs naar zoeken pe

/

KARAKTERISTIEKE TREK

Onnes bevonden zich twee vreemdelingen in het Diora- ma te Parijs, een Duitfcher en een Engelschman. Beiden be- wonderden de kunftige fchildering van het tafereel, Maar de Duitfcher, die zoo iets voor de eerfte maal aanfchouwde, wilde niet gelooven , dat dit alles op één enkel vlak gefchil- deid was ,en beweerde, dat het effekt, even als bij een Cosmo-

#

KARAKTERISTIEKE TREK. 659

rama, verhoogd, werd, door onderfcheidene,„ achter elkander geplaatfte ftukken doek, Om zich hiervan te overtuigen; ver» oorloofde bij zich, eene groote Duisfche koperen. munt.naar de betwiste partij te werpen „welke ‚daar het tafereel op zeer dun doek gemaald was, onmiddellijk door hetzelve beende. en alzoo eene aanmerkelijke befchadiging ten gevolge had. Alle de aanfchouwers betoonden hunne verontwaardiging dver deze onvoorzigtig- en onbefcheidenheid. Ook de Engelschman leide zijn misnoegen aan den dag 5 „echter geenszins,” zoo als hij zich uitdrukte , „over de daad ; hij zelf’ verklaarde hij, had meermalen te Zonden hetzelfde gedaan ; maar daarover; dat het gefchied was met koperen ‘munt. Dir

» was niet fatfoenlijk; men moest de kunsten den kunftenaar -

» Vereerên3 en daarom was hij gewoon, zich bij dergelijke » proefnemingen van ecn handvol guinjes te bedienen,’

OF DE NAAM OOK IETS TER ZAKE DOE? L. zeker gezelfchap’ werd een plat dichtftuk van geenerlei waardije, en evenwel van een’ Dichter van zekeren naam,

voorgelezen , zonder dat deszelfs naam vooraf genoemd werd,

0 ‚Hoelafl” Auisterden de Dames, —, Smakeloos tuig ! Van - » wien is dat dor produkt?” bromden een paar basftemmen, » Zacht, zacht , Mijne Heeren en Dames viel hun de voor- lezer in; „het is van **®, Ziet gij, zijn naam ftaat er ‚‚„ Onder,” Diepe ftilte, Ik vind toch, bij rijper na- » denken,” dus ving na deze pauze een der ftraks aan- geduide Heeren aan, het'gedicht zeer naff, Dat beeld, » bij voorbeeld, is geheel uit het leven genomen, en de taal regt gemoedelijk, Juist in dien toon openbaart Zich het reine Genie,” -— Dat vind ik ook,” riep

een tweede, een derde, en nu ook terftond een vierde

en vijfde, Men kon niet begrijpen, dat men de bijzondere

fchoonheden des gedichts piet op het eerfte ‘gehoor had:

gevoeld, enz. enz. Niets gaat toch boven een’ beroemden Naam!

GESPREK TUSSCHEÏ EEN” ZESTHALF EN EEN WiJFENTWINTIG- CENTS - STUK,

Î | Eene Fabel, DE ZESTHALF,

Booe vrij op ’t wapen , dat gij draagt, Nieuwbakken munt der Belgen! É

Wie weet, hoe ras de morgen daagt, Waarop de fmelikroes weêr uw fchijnfchoon zal verzwelgen ;

66o GESPREK.

Werwijl met u de roem gewislijk zal

Van 't dwaas beftuur , dat u deed flaan

En mij een waarde ontnam , vóór eeuwen reeds gefchonken, Pen Vorst, tot zulk een daad bekwaam,

Verdient niet, met den glorienaam, Dien’ Nederland hem fchenkc, bij ’t nageflacht te pronken.

BET VBEENTWINTIG « CENTS = STUK,

Phtziide, zwijg! hoon niet in overmoed den Vorst,

Die ’t dwaas vooroordeel en ’t waanwijs bedillen

Van hen , die alles goed, ja beter weten willen,

Met moed braveren dorst :

Pie Vorst ontnam u (lechts eene ingebeelde waarde , _Waarmeê ge in Nederland bebt onverdiend gepraald 5

Hij duldt maartôtuw fchande uw aanzijn nog op aarde , Opdat gij zelv’ (wanneer ook niets het openbaarde )

Deedt zien, hoe lang gij reeds zijt al te duur betaald,

Toepasfing.

Zoo draagt een fchijnvernuft , hoe luid eenmaal gepresen Van eigen fchande °’t merk in ’t duurverkochte (chrift, Eens zal de grijze tijd, die ’t kaf van ’t koren fchift , Ook in ’t gebied der kunst een billijk regter wezen.

G., VAN ENST KONING,

DE MAINOOTe XX

N ooit nooît heeft een flavenjuk mijnen forfchen hals gebogen 5 Nooit , nooit hield der keten klem mijn’ gefpierden arm omtogen. Vrij , gelijk de bergftroom , ja , vrij, als de aadlaar inde wolken , Stort ik bruifend neêr ig ’t veld , waar de Vrijheid, lust der volken, In het heldenftof vertrapt, Ónder ’t grijze puin bedolven, Mij, ín ieder windgefluit , haar gekerm in ’t oor doet golven, Roover heet Ik bij den flaaf , die den roover erst durft noemen ; Roover, die hem Aaar ontrooft , als het hoogfte goed te roemen. Vrijheid | Vrijheid! levenslucht! ligchaamsmerg , ja zielevoedert Haar mijn hart,mijn arm,mijn kling,‚haar mijnveldroertenbehoedert Haar mijn waken,haar mijn ftrijd,haar mijn leven,baar mijn fterven, Die ’k, als éénige erfenis, mijnen kindren wil verwerven | Noemt mij roover dan voortaan! Roóoven wil ik; overheeren Heerengoed en flavenland, en geen Pacha zal het keeren, Maar, gij veldbewoners , hoort! Ik de roover kan ook geven Meer , meer dan gij ooit bezat, a}}° te zamen, in uw „leven. Vrijheid fchenkt hij, Wilt gij die ? Komtdan tot mij, met uw zonen} Harer, als één eenig man, zullen wij ans waardig toonen,

. Maar WILHELM MÜLERR, Je We UNTBM A

é

EE

OVER DE DOODSTRAF, 8

E.. is dens bijna geen onderwerp, mede men in alle befchaafde landen zich met zoo veël belangftelling. bezig ‘houdt, als de doodftraf. Eene prijsvraag daarover werd onlangs, bijnä te gelijker tijd , te Parijs door het: Genootfchap der Chrístélijke Zedekunde en te Geneve door den Graaf ne seLON opgegeven. De verhandee ling van den Advocaat CH. LUCAS, te Parijs, werd in dien dubbelen wedftrijd gelijkelijk de bekrooning waare dig gekeurd. Terwijl heet in ons vaderland deze ernftige zaak, hoewel met altijd ernftig genoeg, door twee par« tijen ‘behandeld | îÎs geworden , zal het misfchieh niet on« gepast zijn , den hoofdzakelifken inhoud van bet bekroona de werk aan onze landgenooten te’ doen kennen.

De Schrijver onderzoekt ‚\in de eerfte plaats , of de doodftraf regtvaardig; ten tweede , of zij nuttig is ;. ters, wijl hij ‚ten derde ‚de middelen van bedwang odgeeft , die hij meent, dat men er voor in plaats behoort te ftellen. ,

IT. De miehsch heeft van God het aanzijn de rede en de vrijheid verkregen.” Hij heeft het regt , en het is. zijn pligt, voor zijn aanwezen te zorgen, Hij handelt volgens dat beginfel, wanneer hij, zijne eigene individualiteit ops offerende , gijn leven. waagt, om dat eens anderen te redden; bij huldigt hetzelfde beginfel, wanneer hij zich zelven tegen eenen onregtvaardigen aanval verdedigt ;-wané wanneer hij eenen moordenaar doodt, doet hij het niet om hem van het leven te berooven, maar om volgena regt en pligt, zijn eigen leven te verdedigen.

De maatfchappij heeft , als véreeniging van individuën , de regten én pligten van elk harer leden. Zij moet hare magt gebruiken tegen hem, die zijne pligten vergeten, en de ° regten zijner medeburgers miskend heeft ; zij moet de indivíe duéle zwakheid , wanneer deze zich in gevaar bevindt „, wee

MENGEL We 1828, NO, 14. Aaa —”

Padd

662 ____ OVER DE DOÓDSTRAF.

ten te befchermen ; maar, even als de aangevallen mensch geen’ zijner maasten het leven moet benemen, wanmeer zjjn eigen laven geen gevaar loopt, eveneens moet de maatfchappij ftilftaan , wanneer de aanrander harer regten overwonnen en ontwapend is: er is dan geene noodza- kelijkheid meef: em te dooden, er is geen gevaar meer, wanneer de fchuldige gevat , geboeid , en buiten ftaat ge- feld is, om kwaad te doen. De doodftraf kan zich das njet meer op het: regt van zelfverdediging. gronden.

_- Even min: berust zij op het regt , dat zij vermeent te hebben‘, om te’ kunnen ftraffen. Het maatfchappelijk regt zegt: „die dôoäflag begaat , verdient , dat hij fterve „” als kon het zeggen : „die zijn leven voor zijnen naasten heeft opgeofferd verdient altijd zijn leven te behouden.” Zie- daar hetgeen men zou mogen vorderen „dat hetzelve zeg- gen kon, zou er regtvaardigheid beftaan: maar men kan den dood gebieden ; de onfterfelijkheid kan men niet ge- ven. Pe menfchelijke regtvaardigheid i is. dus flechts ftraf- fend, niet beloonend ; zij is gevolgelijk onvolledig, ge- brekkig; zij neemt gevolgeliijjk eene andere regtvaardig- heid, een ander leven aan, Waarom dan in dit leven de regtvaardigheid van het andere overgebragt? De Goddelij- ke regtvaardigheid is onfeilbaar ; 5 zij doet zich hier bene den in het hart van den fchuldigen door de wroegingen van het geweten gevoelen. Het beste middel, om aan eenen ‘misdadiger het heilige van den pligt te doen gevoe Jen , hetgeen hij miskend heeft, is het niet, dat zelf te zijnen opzigte te eerbiedigen? De maat{chappelijke regt- vaardigheid beperke zich dan tot haren kring, verbiede te fchaden „en verhindere dit voor het vervolg. De dood- ftraf verkort ‘voor den mensch eenen tijd van beproeving, die reeds op zichzelve zoo kort is, en waarvan de eeu wigheid afhangt ; zij ontneemt hem den tijd van berouw; en fluit hem. in het graf, met het ganfche gewigt zijns misdrijfs beladen; zij overlaadt daarenboven de bloed verwanten met eene fchande, die naauwelijks het gelaat

kon bedekken van hem , wiens hoofd zoo fchielijk geveld werd,

OVER DE DOODSTRAF. . 683

i., Het maatfchappelijk regt moet nooit het: karakter van wraak, maar alleen van bedwang dragen. Het mis- ‘drijf. voor te komen , het reeds gepleegde te bedwingen , ziedaar deszelfs taak, Van deze twee is de eerfte wel de voortreffelijkfte. De oorzaken der misdrijven op te fporen en weg te nemen, is de zekerfte weg , om dere zelver volvoering te voorkomen.

Ware befchaving en zedelijke vorming is hiertoe een - beter en veiliger. middel , dan de vrees voor ftraffen. De veelheid der Itraffen béwijst alleen de ortmagt der bedrei. gingen en der wetboeken, De mensch onttrekt zich niét : aan bezigheden , die zijn leven met gevaren omringen , of . het: noodzakelijk verkorten. -De loopbaan der misdaden zou.hem.meer kanfen van wel te flagen aanbiéden', eh zob de vrees alleen hem moest leiden, zou er-meer voordedl voor hem zijn, om dezelve in te (laan. Maar het ze- delijk gevoel alleen doet menigen werkman zijn moeijelijk of ‘gevaarlijk beroep boven de ftrafbare loopbaan des misdrijfs verkiezen,

Te ftrenge bedreigingen , wreede ftraffen gedoogen geen groot aantal van veroordeelingen ; 5 in zaken , waarmede de doodftraf gemoeid is, gevoelt men zich door weêrzin en ongerustheid gedrongen, om het oordeel op te (horten ge of aan gudere regtbanken over te dragen.

Het derde deel, eindelijk , (III) handelt. over de (rräfe fen, welke men voor de doodftraf behoort in plaats te frellen. Gevangenisfen in ware verbêteringshuizenì te ver. anderen , zoo als men in Geneve tràcht , en: op verbete- ring ook verligting van ftraf toe te zeggen ; ‘afftand doen van het denkbeeld , dat de misdadiger of voor zijn geheele leven onverbeterlijk is, of op een te voren bee pa tijdftip verbeterd zal wezen 5 ziehier de hoofddenk, ‘beelden van den menschlievenden en gevaeligen Schrije ver, die zich te regt beroept op hetgeen MACKIN= ToOSH eenmaal aan «het Zngelsch Patlement zeide: dat hij overtuigd, was , dat één merkwaafdig voorbeeld van de verbetering eens misdadigers meer op de maatfchappij zoude uitregten, dan twintig voorbeelden van ftrafen,

Aaa a

- 664 _ OVER DE DOODSTRAF,

De kundige beoordeelsar van dit werk; waarvan’ wij het medegèdeelde. uittrek{el ontleenden, eindigt zijn ver- flag, waarin tevens van eenige apdere gefchriften over

hetzelfde onderwerp melding wordt gemaakt , met de juis-

te aanmerking, dat de mensehheid het goede gevoelt en

„uitoefent, lang vóór zij het in de ‘wetboeken Schrijft.

Reeds wordt de doodftraf niet meer uitgevoerd in alle ge-

‚vallen, waarin -de wet haar heeft voorgefchreven 5 reeds

was de pijnbank inderdaad afgefchaft, vóór men haar uit de wetboeken had uitgefchrapt , eriz. De doodftraf uît de wetboeken te willen verbannen, is dus niets anders, dan in overeenftemming te blijven met het clgemeen gevoelen

en met den voortgang der denkbeelden en der befchaving ; het is niets anders, dan de gefchrevene wet in overeen

komst te brengen met de levende wet.

_ Aan den Redactenr der Vaderlandfche Lestervefeningen. | Mijn Heer

H- dagelijks toenemend aantal der inrigtingen en werk- tuigen tot verbetering der krommingen van ’$ menfchen lig- chaam, en de onbepaalde wijze, waarop een en ander door de meesten aangeraden wordt, zonder zelfs de mogelijkheid van eenig nadeelig gevolg te-vooronderftellen of genoegzt- me waarnemingen ten opzigte van het daardoor erlangde nut ge bezicten, hebben het mij niet ongepast doen toefchijnen, het navolgend ftuk, uit de Archives générales de Médecins (Tom. IX, Août, 1825.) overgenomen „meer algemeen bekend te maken. Mijn gevoelen daaromtrent mij voorbehoudende, wil ik het ter beoordeeling en beproeving aan een ieder over- laten, Komt het ook U ‘dus genoegzaam belangrijk voor, vereer hetzelve alsdan, met bijvoeging tevens van deze let- teren, een plaatsje in uw geacht Maandwerk , waardoor UEd, zeer verpligten zult

‘Leyden, | " Uwen beftendigen Lezer den 10 Sept. 1928, HB, Je LOGGER, Med, es Chir, Doctor.

OVER DE TOEVALLIGE KROMMING DER RUGGEGRAAY. 665

OYER DE TOEVALLIGE KROMMING DER RUGGEGRAAT . JONGE MEISJES) EN HET ONVOLDOENDE OE GE VAARLIJKE DER TOT REGTBUIGING IN GEBRUIK ZIJNDE REKBEDDEN.

Door.c. vaCHAISB, D. M. P.

e

Oase de geneeswijzen, waarvan de aanwending, hoe gematigd dan ook, als onberedeneerd „en daardoor ook als roekeloos moet befchouwd worden , kan men de aan-- houdende rekking , tot regtbuiging van ‘de toevallig ge= kropnde ruggegraat gebezigd, tellen. Dit middel, waardoor men eene , bij dat geflacht, hetwelk, met zeden ‘den meesten prijs op uiterlijke bevalligheden felt goo me-’ pigvuldig voorkomende . wanftaltigheid tracht weg te ne=: men, is verre van nieuw te zijn 5 offchoon onderfchèier dene lieden er gich tegenwoordig de uitvinding van fchif.- nen toete eigenen, en zich onderling dagelijks de ver. dienfte betwisten, aan hetzelve eenige meerdere volko= menheid gegeven te hebben. Met verfchilt, in deszelfs. algemeene gevolgen, weinig van. den door or1sson:- zoo. zeer aanbevolenen halsflinger en van NucK’s op-- fchortenden halsband, en is in den grond niets: anders, dan eene nieuwe wijziging van het werktuig , waarvan LE VACHER zich bediende (*). Dit laat{te werktuig-roept „- mettegenftaande de verbeteringen , daaraan door de twee boven aangehaâlde Schrijvers gemaakt, eenige andere, ín oudere heelkundige werken vermelde, in het geheugen te=" rug, Wadrvan de befchrijving eene vrij groote plaats’ in de vooral aan de Orthopédia (+) gewijde werken bekleedt. De foort van vergetelheid , waarin ‘deze handelwijze ge- - durende het vêrloopen vierde van eene eeuw gebleven is, was verre van te doen vooruitzien, dat er genees- kundigen zouden gevonden worden, (tout genoeg, om dezelve i in deze dagen weder te doen, herleven 4 maar on.

(*) Naauwkeurig befchreven in de Mmofres de Fdcadt- mie Royale de Chirurgie, Tom. IV.

Ct) Kunst om wid ligchsamsgebreken van jonge kiadergn te genezen, N

| | 666 OVER DE TOEVALLIGE KROMMÍNG DER RUGGEGRAAT

gelákkigerwijze zullen er nog langen tijd beftaan, die, meer op hunne eigene belangen , dan op die van het al- gemeen , lettende, van de minfte wijziging in door de rede afgekeurde en vandaar in onbruik vervallene handel- wijzen het onderwerp hunner gezette befpicgelingen ma- ken zullen,

Daar de wanftaltigheid , het onderwerp dezer verhan- deling. uitmakende , vecl algemeener bij de vrouwen , en vooral bij de jonge meisjes , dan bij het andere geflacht, voorkomt, en daar ik in mijne Verhandeling over de natuurkundige Gezondheidsleer der Vrouw de verfchil- lende voorbghoedmiddelen daartegen ontwikkeld heb , ge= loof. ik verpligt te zijn, de‘ aanmetigingen dier genen, welke' nieuwe, middelen ter genezing van zoodanig een gebrek voorftellen, in. het regte daglicht. te. plaatfen. Onderzoeken wij dus. ‘de toevallige. kromming der rug- gegraat, met betrekking tot de werkingswijze van der- zejver-voornaam(te oorzaken, bij gevolg in derzelver vêrband met den ftaat der algemeene hewerktuiging , wel. ke dan opk de oorzáak of de uitwerking van dien toe- {tand zijn moge; en: het zal ons gemâkkelijk vallen te bewijzen:

„32% Dat, hee. gering: die kromming ook zij, het on- mogelijk is, dezelve ‘volkomen „en zouder gevaar voer het leven, weg te-nomen,door eene ‚in tegenoverge- ftelde rigting ,. op de. beide: uiteinde van den tronk aan- gebragte rekking;.* '

2% Dat, zelfs: de “weder vegtbtizing ‘als mogelijk ftele lende, deze echter riet duurzaam zijn kan, dewijl de on- regelmatige werking dar fpierkrachten , waarvan de krom- raing. wel het algemeenst afhángt 5 Ean volftrekt niet vernietigd wordt 5

3e. Dat, in zoodganige eevllen. waar de kromming het gevolg, is van'eene ontaarding in de -zelfftandigheid der wervelen zelve, de verlenging der ruggegraat de na- tuurlijke regtheid niet kan teruggeven ; omdat deze regt- heid op. de ongefchondenheid van de Jigchamen der wer velen“ befust, wier weeffel aan den’ ziektetoeftand van.

JONGE MEISJES , ENZ. . ë@

andere algemeene ftelfela- der diërlijke huishouding deel genomen heeft; een: toeftand, welke door de: werkelowss heid , waartoe onze. werktuigen, van welk eenen satd dan ook. het ligecheam dwingen, hiet .dan verergeren; wanneer dezelve. nog. beftaat, of dezelve wel: weder vóórte brengen kan, zoo dezelve seeds verdwenen was ; | . 49. Dat, eindelijk, onder deze: werktuigen , de aan bedden: grenzeride: Wet: minst núttig. zijn. mosten , daar zij; het geheele ligchaam-in. eene wolkomene onbe wegelijkheid houdende, belétten, dat men. ook niev-de-krachtige bee . weging: der ledématen tot het .herftel of: de. onderhouding der gezondheid kan doen medewerken ; ‘zooals door het werktuig van LE VACHER, gf dat door PORT ÁK aangeraden , waarvan de werking loodlijnig:, erp het. bes Kuur, vooral door ‚het ‘veel ‘minder zamengettelde ;' néat de ouiftandigheden: veel gemakkelijker is; gedeeltelijk wordt

De, meest voorkontende oorzekerf » “waardoor de Be velkolom toevallig vooral bij jonge meisjes; van de res tuurlijke regtheid afwijken kan, kuunén in twed-foorten onderfcheiden worden, en wel naarmate zij. ofiin eenf. ge onregelmatige werking der fpietkrachteh, waaraan dese kolóm tot een middellijk of. onmiddellijk punt van inplad- ting VYerftrekt, of in eenen ziekteftaat “der verfthiltemse dezelve zamenftellende deelen beftsan.. ‘In bëide deze ge-. vallen kan de kromining naar de regter- ‘of linketzijde , naar voren of naarachteren. plaats grfpeti „- tefwijl het hoofd , of liever hef boveneinde vande kolom , niet „of geer weinig, van de lijn’, :het EDE des ligehaeni voorftellende, afwijkt.

2e, Afwijkingen, door onrsgetmanige fpiërworking voortgebrast. DE

De regter zijdelingfehe Boumtik van de bovenfte helft der: ruggegraat is wel de algemeenfte , niet alleen van de uit deze foort van: oorzaken: voortvlodjände maar ‘ven allé zonder onderfcheid; en wel in’: die täâte , dat inen - onder ao meisjes geen 2 vindt ,-die er: geene duidelijke poren ‘van met zich omdragen. Dit. zoo menigvuldig voor

LN

id

669 OVER DE TOEVALLIGE KROMMING DER RUCGEGRAATP

komen heeft zelfs verfcheidene ontlèedkundigen doen den- ken, det het een gevolg van eene natuurlijke gefteldheid Was, en zij meenden daarvan de oorzaak in de tegen- woprdigheid van de bogt der groote flagader , waarvan de kloppingen derzelver kracht tegen de linker voorzijde van de ligchâmen der meeste , gemecnlijk..door kromming aan- gedane, wervelen uitoefenen, gevonden te hebben. Ver- fcheidene, voorbeelden, echter, van derzelver gelijkeijdig voorkomen met eene volkomene overplanting van alle de in de borstholte bevatte ingewanden (*> hebben. genoeg: gaam het ongegronde van dit gevoelen bewezen: tegen- woordig is het eef ieder duidelijk genoeg , dat deze krom- ming, in bijna alle. gevallen, het gevolg is van eene meerdere ontwikkeling en kracht der fpieren van den reg- ter fchauder, door de gewoonte, welke men den kinde- zen reeds zeer vroeg doet aannemen, om zich veel meer van de fegter- dan van-de linkerhand te, bedienen, Deze kromming , waarvan de bolle zijde regts en een weinig achterwaarts ; ín de rigting eener lijn „de ruimte tusfchen de doornachtige en dwarfe uittteekfels midden door dee= Jende , gerigt is, begint gemeenlijk aan den laatften hals- wervel, en eindigt aan den vijfden of zesden rugwervel. Is zij door geene andere oorzaak dan de fpierwerking voortgebragt , dan bereikt zij zelden de uitgeftrektheid yvan een vierde van een’ cirkel. De regter fchouder is als. dan veel grooter dan de linker; het fchouderblad meer uitftekend „en. minder tegen de horstwanden' aangedrukt. ‘Op het eerfte: gezigt fchijnen deze dikte en uitpuiling van den fchouder een gevolg te zijn van het uiefteken der rug» gegraat; en dit is ook het gevoelen der geneeskundigen , welke (choon. vreemd’ in de natuurkundige wetenfchap- - pen , daartegen verfchillende verbanden of werktuigen za» $menftellen, Bij een -naauwkeurig onderzoek echter, ziet zen, dat deze dikte en uitpuiling veel minder van de ‚kromming zelve, dan van, eene meerdere ontwikkeling van alle , dit gedeelte van den tronk zamenftellende , dee Jen afhangen; welke omftandigheid de kenteekenen van

…_@) Rev LARD, Mémoires de Ia Société de la Fecukt : 481

A

_

‘(7 IJONGEMEMJESENZ. 669

deze foort. van wanftaltigheid genoegzaam opheldert, en « geenerlei twijfel omtrent de. Se der gen meer overlaat. bf

De „linker. zijdelingfche Kms rose op. dezelfde wijze als. de vorige, en onder den invloed van dezelfde, in eenen tegenovergeftelden zin werkende , oorzaken voort= gebragt. Zij. wordt bij eenige lieden , welke men gemeene: lijk.linksch-noemt, waargenomen , en bevestigt de naauw-. keurigheid van de “geheel natuerkundige uitlegging , door. ons van de regter' zijdelingfche krgmming gegeven: Be-. CLARD‚de meest diepdenkende ontleedkandige van on- zen leeftijd , wiens welligt niet te herftellen verlies de wetenfchappen - betreuren , haalt wan deze kromming in zijne boven. vermelde en ook in ‘zijne inaugurele ver- handeling voorbeelden aan.

De voorwaartíche kromming van eene onregelmatigheid in de werking der fpieren- afhangende, wordt het menig- yuldigst aan. het benedenst derde gedeelte der ruggegraat, of lieve: in de ruimte tusfchen den zesden of zevenden rug- wervel en den derden lendenwervel , aangetroffen. Zij ont- ftaat | gemeenlijk door eene te fterke en te lang voortdu- rende zamenperfing vang dit deel door, corfetten. De vier- kante legdenlangfche rug- en heilig - heupbeenstpieren , zich în dit geval niet kunnende ontwikkelen en groeijen , fteunen de ruggegraat daar ter plaatfe ook niet dan onvol- komen 3 waarom. het. jopge. meisje van het eerfte oogen- blik.af , om het gebrekkige dier fpierwerking aante vul- len het hoofd en het bovenfte gedeelte van den tronk achterwaarts werpt , en die wanftaltigheid, van leest . be- komt . ocike men cambrure (boogvormige:kromming) noemt. Gelukkig is deze afwijking zeldzaam zeer aan- meskelijk ; want het uitpuilende in, het benedenfte en ‘ach= terfte gedeelte van de onderbuiksholligheid , daaruit voort- . yloeijende, is allee reeds gefchikt, om de vrije ontwik- keling, der baarmoeder, gedurende de zwangerheid, te ver- ftoren , en eene fchuinfche ligging van dit ingewand voort. te brengen 3 zij kan zelfs de verlosfing onmogelijk of. zeer smoeijelijk waken, het zij door de regte middellijn ‘tuse

1 670 OVER DE TOEVALLIGE ÉROMMING: DER RUCGEGRAATF

fchen het heitig- en fchuqmbeen van de verefschte uitge- ftrektheid te berooven , het zij door aan de zamentrekkin- gen der baarmoeder tene verkeerde rigting te- geven. ‘De achterwaartfche kromming , eindelijk „- gefchiedt bij- na altijd ten koste vande zes bovenfte: rugwervelen. Zij is getnêenlijk niet dan eene vergrooting der natuurlijke kromming. van dit gedeelte der ruggegraat , eerst met vere mindering , maar in het vervolg met vermeerdering van die van den hals, Zij hangt, ‘in de meeste gevallen , van _ Eene te: menigvuldige werking der fpieren af „welke aan de: voorzijde der ruggegraat: en aän het onderfte: gedeelte des -hoofds een tegenwigt ftéllen aan de pogingen tot za- mentrekking der aan het AChterfté gedeelte van. den tronk zh bevinderide en in het-algemeen bijde vrouwen wei nig ontwikkelde fpieren, Het: hoofd em de hals worden alsdan ‘haar voren , maar zeef dikwijls tevens naar de reg- terzijde getrokken sen de zes bovénfte rugwetvelen vol- gen deze rigting, naar welke zij vari nature overhellen. Deze wanftaltigheid , welke zeer aanmerkelijk toenemen en een” waren bult vormen kan ,ontftaat zeer dikwijls bij jonge, op den ouderdom van ro À ra jaren , eensklaps opfchietende meisjes welke men, gedürende dezen was: dom, het zij door aân zeer-laag geplaatfte ramen te bore duren , het zij door, hetgeen nog meerder plaats grijpt ; aan zeer lage tafels te felirijven , gedwangene houdingen doet aanmemen; en dit is in de meeste’kostfcholen het gtval , welker opziënfters meenen zòuden aan haren pligt te kort te doen , en eenig teeken vân zwakheid te verra- deri , zoo zij niet de aan hare zorgen toebetrouwde jonge lieden aan de meest geftrenge gelijkvormigheid onderwiere pen. Die zelfde kromming ziet men ook’ wel bij jonge meisjes, welker longen eenige ziekelijke ‘verandering lij= den of geleden hebben , ontítaan, In deze omftandigheid bukken zij met het hoofd, en krommen den rug , om de bewegingen ter ademhaling minder (ferk te maken en ook om de finart , door eene al te groote horizontale verwijding der borstholligheid veroorzaakt, te verminderen; en nu grocijen zij verder op met dezelfde gebrekkige houding , wel

hd

zer er BIJ JONGE MRISJES , ENZ 67

ke bij zulk een groot aantal teringachtigen is waargtno= men , dat reeds de. Ouden niet nagelaten hebben, dezelve aan eene ontaarding in het weeffel der wervelen in des ziekteftaat der longen deel nemiende , toe te fchrijven. Bij deze kromming wijkt de ruggegrâat voor eene kracht , die 5 bijna parallel met: hare as werkende, dezelve aan het mide dengedeelte. niet: gekromid heeft, dan door het. bavenfte uiteinde neder te drukken; terwijl bij. de. zijdelingfche krommingen de kracht perpendicùlair werkt, en die. fven- velen naar zich trekt, waaraan: de. {pieren „deze kracht uitoefenende , zich. vasthechten. Maar daar de jorge meie= jes, bij welke de wervelkolom achterwaarts gekromd: is , zich niet minder goed en veel meer van de regter- dan van de linkerhand bedienen , zoo volgt, dat de daardoor te weeg. ‚gebragte uitpuiling tevens ‘naar de regterzijde ge» keerd is, zoo als dit ook sei meeste . gebogchelden | wordt waargenomen.

Deze nu zijn in het atgemeen de ‘gevallen van onregel- matige fpierwerking , waartoe men het meerendeel van de krommingen der ruggegraat behoorende tot die foort van aorzaken , welker onmiddellijke werking zich , in het ale gemeen , of tot.een al te veelvuldig gebruik van eén der beyenfte ledersaten of tot verkeerde houdingen bepaalt , brengen kan. In alle deze omftandigheden ziet men dat de ruggegraat. alleen lijdelijk is aangedaan , en niet dan voor herhaalde gerseperskkingen van. {pieren, fterker dan der- zelver tegonftrevers.; ‘of antagonisten , en, het zij on» middellijk: gan. de ruggegraat het zij aan eenig ander deel , waarvan zij alleen de bewegingen volgt, ingeplant bee zweken is. - Daar-zij nu, in-derzelver geheele uitgeftrekt- heid, de door de fpieren veroorzaakte gebrekkige rigting piet zoude kunnen volgen , zonder het hoofd of den tronk het zwaartepunt , waarop zij rusten „te doen misfen , zoo | volgt. daaruit , dat. de aangevoerde en nagefpoorde. krom- mingen zeer zeldzgam op zichzelve beftaan , nraar bijna altijd met eene gndere ligte kromming in eene tegenge- ftelde rigting , het zij boven- of benedenwaarts , gepaard gran , voortvloeijende uit de pogingen , door. het ligchaam. -

672 OVER DE TOEVALLIGE KROMMING DER RUCGEGRAAT

in het werk .gefteld, om zich in de lijn van deszelfs ftandpunt te houden... Het geval dus van de rester zijde tingfche. kromming tot voorbeeld nemende, vindt men, dat de hals eerst een. weinig naar de linkerzijde overhelt 5 maar dat de: fpieren, die het hoofd naar de regterzijde $rachten terug te halen, in aanhoudende ‘werking zijnde, ook in kracht verdubbelen, en eindigen met hetzelve aan- hòudend , meer nabij den regter fchouder gebragt, beves- tigd-te houden; hetwelk de wanftaltùgheid verergert , en veel groater doet fchijnen, dan een afzonderlijk onderzoek wàn de halskromming dezelve zoude doen gelooven. Het is..zelfs niet zefdzaam , dat de pogingen , door de fpieren van het benedenfte gedeelte der borst in het werk gefteld, om den tronk in den natuurlijken regten ftand te houden 5 ‚en deardoor de uitwerkfelen van de kromming der rugge-

“graat te vernietigen, eene gebrekkige rigting aande het bekken zamenftellende deelen geven „en daardgor de zoo allernoodzakelijkfte regelmatigheid van deszelfs ontwikke. ling tegenwerken.

„Het is gemakkelijk te begrijpen, dat deze verfchittende krommingen oneindig meër algemeen bij jonge meisjes dan bij kinderen van het andere geflacht voorkomen, en wel om twee redenen: vooreerst, omdat de jongens , Ín de oneindige verfcheidenheid der levendige ligchaams- bewegingen bij de meeste hunner fpelen, een middel vin- den om het evenwigt te herftellen , hetwelk de kwade ge= woonte, om zich van het eene lid veel meer dan van het andere te bedienen , bij ‘aanhoudendheid tusfèhen de te- genftrevende of antagonistifche fpieren- een gelijk fteun- punt op betde de zijden der ruggegraat nemende tracht te werbreken; de tweede reden beftaat daarin, dat de zamenperfing der lendenen en ván de onderfte helft van den rug, bij jonge meisjes door de corfetten veroorzaakt , de fpieren dier. deelen, om dus te fpreken , doende verwel- ken, of zich tegen: derzelver ontwikkeling of werking aankantende , aan de ruggegraat voor het grootfte gedeelte de kracht beneemt om aan verfchillendop haar werkend ge- ‘weld weêrftand te biedert ; òn dezeïwedusdoende gemakkelijs

BIj JONGE MEteJES, ENZ. -673

ker aan de zamentrekkingen doet toegeven, welke zij, in verfchillende rigtingen vari ‘de fpieren, die vrij van alle drukking zijn, zoo als die van het bovenfte gedeelté van den fchouder, of van den’ hals, en die, welke zich aan het bovenfte gedeelte van de ligehamen der wervelen inplanten , ondervindt.

De naauwkeurige bepaling van dè’ ware wijze , waarop de ‘oorzaken dier verfchillende- krommingen , waarmede wij ons hebben bezig gehouden, werken , leidt noodza- kelijk, en zonder eenigen twijfel, tot de: naauwkeurige Kennis dier gérieesmiddelen , welke men met hoop op goed

gevolg aan dezelve kan tegenftellen. Welke die middelen

ook zijn mogen, zij moeten flechts één doel hebhens dat ds: de herftelting vah het verbroken evenwigt tusfchen de elkander tegenftrevende fpierkrachten , welker werking de ruggegraat beftemd is te onderfteunen 5 en nimmer zul len zij dit gevolg hebben , dan voor zoo verre derzelver onmiddellijke werking de ‘ontwikkeling en daardoof dan ook de veerkracht, der toegegeven hebbende fpieren zal „doen: vermeerderen. Deze ftelling is onbetwistbaar. La- ten wij nu zien, of de uitrekking, het zij dan dat de- zelve aanhoudend ís of niet , overeenkomftig dit natuur kundig beginfel werkt. | Hoe verfchillend -géwijzigd en van welk eenen aard de „middelen zijn mogen , welke. men tot uitrekking der rug-

gegraat bezigt, zoo moeten zijdit toch in het algemeen uit- .

werken , dát het eene uiteinde der ruggegraat van het andere verwijderd , en deze dus ten koste van derzelver krom. mingen verlengd worde, De eerfte uitwerking der vern lenging. heeft dus niets gemeen met de aanwijzing, na- tuurlijk uit de kennis der kromtningen van deze foort voortvloeijende ; omdat deze alleenlijk naar de oorzaak in« gerigt was, en de uitrekking eenvoudiglijk een gevolg tracht weg te nemen. Wat moet er tevens uit het ge- bruik van dit taatfte' middel voortvloeijen ? Niets anders; dan dat de ruggegraat , zoodra dezelve bevrijd is van de uit- ftrekkende krachten , op nieuw zal tegeven aan het za- mentrekkend. vermogen (dier fpieren, die dezelve” ooms

\

674 OVER DE TORVALLIGE KROMNING DER RUGGEGRAAT

fpronkelijk van de natuurlijke regtheid beroofd hebben en die alsdan met des te meer nadeel werken zuilen , daar de ruggegraat minder gefchikt zal zijn om tegenftánd te bie- den : want de verlenging heeft geen plaats, dan wanneer de deelen, de wervelen onder elkander vereenigende , ‘meer bijzonder de tusfchen - wervelbeenfche banden, en ganhoudende heen en weder flingeringen , zijn uitgerekt geworden; en het anvermijdelijk gevolg van deze lang voortgezette uitrekking beftaat in het vermeerderen van de buigbaarheid der geheele ruggegraat , de afzonderlijke beweging der vierentwintig dezelve zamenttellende been- ftukken gemakkelijker makende. Dit nadeelig gevolg der fpierwerking zal nog bevorderd worden door de drukking der bovenfte ligchaamsdeelen , van dien tijd af in de dus verlengde ruggegraat geen genoegzaam: vast fteunpunt meer vindende, Met betrekking tot het vermogen, hetwelk men aan de uitrekking zoude meenen te kunnen toefchrij- „ven, het verzwakken namelijk der - overwigt hebbende Ípieren om daardoor de wervelkolom in de mogelijkheid te ftellen van derzelver natuurlijke gedaante terug te be- komen, zoo is dit geheelenal herfenfchimmig ; want de uitrekking wordt even zoo goed door de zwakkere fpie- ren, als door die, welker werking heerfchende is, ge- voeld ; en, vooronderftellende zelfs, dat deze daarvan meer bijzonder de uitwerking gevoelden , zouden de za- ken echter in denzelfden toeftand blijven, omdat de wer- velkolom, zich niet gekromd hebbende, dan door te zwichten voor eene daarop werkende kracht, zich mede niet weder regt buigen zal, dan onder den invloed van eene, op gelijke wijze werkzame, doch lijnregt tegen- overgeftelde kracht, welke echter des te fterker moet zijn, naarmate de kromming ouder en meer aanmerke- lijk is. Zeer gemakkelijk kan mendusinzien niet alleen, dat -de oefening der zwakkere én de rust der meest heer- {chende fpieren de voorname voorwaarden , tot genezing ger krommingen wan de eerffe foort noodzakelijk , zijn ; maar. pok, dak de unne er volftrekt geene van vervult, 8

DI JONGE MEISJES, ENZ. __B75

Tot hiertoe hebben: wij ftechts de uitftrekking van' de gunftigfte zijde befchouwd ;. want wij beftreden dezelve alleen, de mogelijkheid van,derzelver aanwending gaaf

vooronderftellende ; maar dit isechter inderdaad het ge- _ yal niet, omdat een van beide moet plaats ‘hebben, of de uitrekking gefchiedt gematigd, en alsdan zijn deszele ver werkingen ook onvoldoende tot wegneming van de toevallige krommingen, of zij is, fterk genoeg am de ruge gegraat regt te buigen, en wordt in dat geyal ook onvere mijdelijk gevolgd ‘door toevallen, wgarven zelfs eenige plotfeling doodelijk kunnen worden. Dit nu zullen wij in de volgende $ bewijzen; in welke wij, na aangewe. zen te hebben, dat de uitrekking. bij de krommingen van de tweede foort geen ;voordeeliger ‘gevolg oplevert dan bij die van de eerfte, in ‘het breede de gedaante dèr. bed» den, daartoe voorgefteld , onderzoeken sullens'en die zal ons doen zien , dat deze bedden niet alleen alle de bee zwaren , aan de zeen Sedert langen: $ijd bekende werktuie gen verknocht, maar daarenboven nog. andere , geheel en’ alleen van derzelver bijzondere wijze van werken af ma kelijk, bezitten,

(Het vervolg en flot hierna.)

‚VOORBEELDEN VAN BUITENGEWOON HOOGEN OUDERDOM.

C Bulletin des Sciences Glographiques „' Février 1828.)

U de flerflijsten blijkt , dat in:Rusliabd , in het jaar I8e2, OP 494.842 dooden (alleen van den Geiek/chen Godse dienst) achthonderdstweeëntwintig over de zoo jaren geleefd hebben; onder deze laatíten ‚zijn er viefenzestig , die meer dan xao , dertig die meer dam3a3 „achttien , dié 190 jaren bereikt hebben, en vier hebben: het tot r4o.jaar gebragt, Één heeft zelfs -den ouderdom van: 15 jaren bereikt, en-1e-1s hetzelfde jaar geboren als ve ren DE winadri ha

Sil bj nAPOLEON ovérleefd. heeft. |

é7é MERKWAARDIGE ONTDEKRENG

' haf . E MERKWAARDIGE ONTDEKKING BENER ONDERAARDSCHE EGYPTISCHE BEGRAAFPLAATS.

Eerpre waar de eerfte beginfeler onzér befchaving zoeken zijn, werd. reeds in eenen tijd, toen de gefchie- denis nog naauwelijks uit haar fabelachtig fchemerlicht voorfchijn:kwam door een’ dier ftormen geteisterd , wel- ke, zelden meer dan eenmaal plaats hebbende , de bevol king, ín meerdere of mindere witgcftrektheid, aan den rand def ruwe barbaarschheid terugbrengen. Dezelve floe= gen de plant der menfchelijke veredeling.neder , maar voer- den ook overblijvende zaden naar ‘elders ‘op grooten af- ftand. Daar nu het jonge gewas fteeds anders opfchoot dan het oude, won de menfchelijke befchaving er bij ; die thans dergelijke fchokken niinder te vreizén fchijnt te hebben. Zes eeuwen vóór onze jaartelling deed c A M- BYsES eenen inval in Zeypte; en twee razernijen , die zijn leger bezielden , dweepzucht en gouddorst , maáktert het fchêonfte land tot een uitgeftrekt graf. Terwijl on- zjnnige woede tegen de kolosfale beelden, obelisken . s pi“ ramiden en tempels, waarover thans nog’,'na verloop __van drieduizend jaren, de zon opgaat, vruchtelooze po- gingen deel, wierp de hebzucht zich des te gretiger op de begraafplaatfen welke, door vrome gezindheid des volks , met pracht en rijke fieraden omgeven waren, Ook de Macedoniërs ontzagen later niet altijd, wat door de Perzianen ongefchonden was gelaten. Dikwerf vindt men Griekfche mumiën op de vervallen overblijffelen van Egypt gifche graven bijgezet. Romeinen, Arabieren , Turken en Christenen droegen achtervolgens daartoe bij, om die verbazende bouwvallen te doen ontftaan , waaruit de on= derzoeker. met veel moeite flechts fchaarfche gederiktceke. nen ‘edher vergane wereld kan opgraven. - ‚De graven der aanzienlijken zijn, ín de groote begrafplaatfen, zeer gaauwkeurig en op eene :in het oog loopende wijze van dieydes gemeenen volks onderfcheiden. De verniëling der „eerstgenoemden is.daarom cek volkomener; en deswe=

REENER BCYPTISCHB BEGRAAFPLAATS. 677

ge vindt. men thans alleen graven van geringeren , die helaas ! weinig merkwaardigs opleveren. En al ftaat ook de onvermoeide navorfcher , in den onderaardfchen gang , dien hij geopend heeft, eindelijk voor de geheimzinnige deur, voor welke niemand geftaan heeft, federt de mu mie daar binnen muren werd ingefloten, en rukt hij dan , bevende van hoop en ongeduld de broze gebakken ftee- nen uit elkander, een hoop zwart ftof, dat in den wind wegftuift, is alles, wat de vochtigheid en de vere nielende tand des tijds hem overgelaten hebben, De oude _kunstvoortbrengfelen «uit hout, papyrus enz. zijn in de bouwvallen van Baneden- Egypte, wegens de overftroos ming des Nijls en het indringen des regenwaters , meeste al niet kennelijk meer, Ván Memphis af naar Nubië kan men alleen bij de groote fteden, die hooger op de beide bergketens van Opper - Egypte liggen , nog iets hopen te vinden. ,

Hoe meer derhalve een buitengewoon toeval de opgrae vingen begunftigen moet , wanneer iets van beteekenis gee vonden zal worden ,' dat aan zoo vele en zoo lang were kende verwoestingen ontkomen is, dés te merkwaardiger mag men ontdekking achten , welke de Jtaliaan p A s- SALACQUA in den jare 1823 gedaan heeft. Hij vond, namelijk eene geheel ongefchonden geblevene grafkamer van een voornaam Egyptenaar, Dat de ontdekker het oogenblik , waarin de deur van’ het vertrek openging , een van de zoetfte zijns levens noemde, is geenszins te - verwonderen. Hij zelf heeft volgende berigt van den ‚uite Mag ijnet nafporingen gegeven.

Niettegenftaande vele teekenen van volflagene vernieling rondomme, had een groot dal, midden in de Nekropon dis (Doodenftad) van 7Aede, reeds langen tijd mijne op _ merkzaamheid tot zich getrokken, DrovarrTi,sALT en BELZONI hadden hier, in de reeds lang gefchondee ne graven, zelden overblijffelen uit de oudheid gevonden. Dech , aangemvedigd door de gedachte, dat in het benee denfte des deals een kunftige gang door de rots naar de

MENGELW. 1828. NO. 14. B bb

SEN, hd

t

678 MERKWAARDIGE ONTDEKKING

graven der Koningen moest leiden, tiet ik reeds geruimen tijd door een aantal „Arabieren onder mijn opzigt gra- ven , doch vruchteloos, In November 1823 ontdekte men eindelijk in een der onderaardfche gewelven van het dal eene holligheid in de rots „en na nog een weinig gravens verteonde zich werkelijk een in het vierkant gemaakte gang die loodregt nederliep en tot een graf deed beflui- ten. De hoop, waarmede een zoodanig gezigt mij vlei de, had mij echter reeds meermalen bedroogen. Zes voe ten diep in den gang bemerkte men aan den zuidelijken wand eene „opening; maar, nadat de rioodige opruiming was. gedaan, werd ik fpoedig gewaar, dat menfchen en vuur mj niets overgelaten hadden, dan eenige ‘onbedui- dende ftukken van mumiën onder zand, aarde en gebak- ken fteenen. De oude familie - begraaf plaatfen van 74ehe beftaan meest uit een’ zoodanigen,.in rots van zand- of kalkfteen uitgehouwen , gang welke zoo wijd is , dat de kist er in nedergelaten kan worden, Op de diepte van tien tot twintig voeten is in een’ der wanden eene kamer ter berging van lijken gemaakt. Zijn er twee kamers, zoo vindt men deze tegenover elkander. De deuren wore den toegemetfeld , en de gang weder met aarde gevuld, De Arabieren weten dit zeer wel. Zoodra zij derhal- ve het graf beroofd en in den wand daar tegenover geene deur zagen , wilden zij ophouden met graven. De vroe» gere verftoorders der graven hadden eveneens gedacht. Mijn peilftok, een lange palmtak, overtuigde mij intus- {chen , dat men nog niet tot aan de rots was gekomen 5 ik liet dus voortgraven , doch ‘zonder groote verwachting. Naauwelijks „echter ‚had men een weinig verder gegraven , of men ontdekte het bovenfte gedeelte van eene toege- metfelde deur. Weldra was dezelve tot op de helft ont- kloot. Mijn hart klopte fterk 5; maar ik vreesde, mij te fpoedig. door eene aangenamé verbeelding te laten wegfle- pen. Een onverklaarbaar gevoel bevangt ons, wanneer het oagenblik daar is, dat een lang te vergeefs verwacht ‚geluk verwezenlijkt zal. worden. Onwillekeurig rekken ‚wij dan wel eens de pijnlijke onzekerheid, Vrees en hoop

EN

#

EENER EGYPTISCHE BEGRAAFPLAATS. 679

dreven mij. De opziener der Arabifche werklieden moest andermaal mij te kennen geven, dat uit den gang alles nu weggeruimd was, Ik liet mijnen bediende, MOHAMED, erin afdalen en eenige fteenen wegnemen , om te zien, of het der moeite waardig mogt zijn, dat ook ik naar beneden: mij begaf, Een luide fchreeuw , dien ik hem fpoedig hoorde geven, deed mij fchrikken 5 ik vreesde, dat hem iets kwaads was overgekomen: maar-een geroep van vreugde en verwondering , dat ik weldra onderfcheide de, voerde mij in een oogenblik aan zijne zijde, Mijn gretige blik dringt door de opening; mijn van het dage licht nog verblind oog ziet alleen het donkere van het graf; de gebakken fteenen vallen; met moeite begeef ik . mij naar binnen, en fta eindelijk in de grafkamer , waar verftikkende hitte mij fchielijk met zweet overdekt, In vervoering der reinfte vreugde trek ik mijne; hand uit 3 eene heilige rilling doet mij dezelve terugtrekken : ik waag het- niet,. de kostelijke. overblijffelen aan te roeren , die federt dertig eeuwen daar verborgen lagen, Hoe zal ik het gevoel befchrijven, dat mij aangreep , toen mijne fake kel kaar licht deed fchijnen, waar zoo langen tijd de donkerheid van den nacht heerschte? Hoe zeer ftaken de verweerde granietrotfen daar boven af bij de volkomen gaaf bewaarde houten werken van menfíchenhanden in deze groeve |

Zoodra ik mij een weinig herfteld had van mijne onte roering , was mijne eerfte zorg, het graf en de voorwere pen, die de merkwaardigfte oudheidkundige ontdekking van onzen tijd uitmaken , naauwkeurig op te nemen. De deur der ongefchondene kamer begon in den gang dáár, waar de opengebrokene tegenoverliggende .op- hield, Het in de rots uitgehouwen vertrek was flechts zoo groot, dat het de daarin geplaatfte voorwerpen kon bevatten, zijnde vier voet hoog, vijf voet zes duim breed, en negen voet zes duim diep, In het midden, even ver van de beide zijwanden, doch zeer na aan den: achterften, fond eene rijk befchilderde , groote doodkist die kleinere , en in, de binnenfte een gebalfemd lijk bevate _

Bbba

680 MERKWAARDIGE ONTDEKKING

te; regts. van den ingang geheel achter , een natuurlij. ke osfenkop en vier groote aarden kannen, fteunende te- gen [den wand ter regterzijde; nevens de eerfte derzelven lagen twee houten ftaven , gelijk ook het regter fchouder- blad van den os met den knokkel, en tusfchen de kannen en de kist ftonden bij dat gebeente twee fteenen fchotels- met eene foort van kleine zwarte koeken boven elkander, op dunne takjes van den ZEeyptifchen vijgeboom , waar- van de bladeren alsmede al het overige, tot onze ver- bazing s volkomen gaaf gebleven waren. Tusfchen deze twee fchotels en een’ dergelijken meer voorwaarts was een kléi hóuten ftandbeeld eener vrouw. Linksaf ftond een zoodanig beeld tusfchen twee barken , die nader be- Íchreven zùllen worden. De osfenkop was blijkbaar niet gebalfemd. Dezelve behoorde flechrs een tot behoud des geftorvenen opgeof- ferd dier, De beide ftokken of houten ftaven , waarvan de eene boven met eene halve maan of twee hoornen verfierd is, zijn zoodanig, als de priesters bij lijkpleg- tigheden , op het beeldwerk in de graven van 7ebe , in de handen’ dragen. De groote fteenen kannen hebben éen’ wijden buik, naauwen hals en eene ftop van klei 5 bp den bodem onderfcheid men nog gemakkelijk het flijk , det zich ra het verdampen van het Nijl - water daar aan- gezet heeft. Volgens HERODOTUS EN DIODORUS - onthielden #iëh de nabeftaanden des geftorvenen , gedu- tende den rouw van veertig of zeventig dagen, van den Good tot dan de begrafenis, van fijn en alle fijnere fpij- ze. De waterkruiken en de fchotels met koeken fchij- hen, ten blijke van hunne onthouding , inhet graf gee plaatst ‘te ‘zijn. Het befchilderde beeld van vijzeboo= menhout ftelt eene regtop ftaande vrouw voor „in de eene hand eene offerfchaal, en met de andere een vat , hetwelk boven een weinig wijder was dan onder, op het hoofd houdende.” De vrouw draagt een wit kleed, dat met twee banden aan de fchouders en onder de borst met een’ rijen vastgêmaakt is. Zij heeft de borst bloot , en op het voorhoofd ontdekt men nog de vlekken der vuilig=

\

\

EENER ONDERAARDSCHE EGYPTISCHE BEGRAAFPLAATS. 681

heid , waarmede zich de Egyptenaren bij den dood van eenen bloedverwant het aangezigt befmeerden, Het beeld is twee voet één duim hoog.

Het andere , gelijkfoortige ftandbeeld ter linkerzijde heeft dezelfde houding en dezelfde rouwteekenen. Maar deze vrouw draagt bovendien aan den linkerarm een voorwerp van hout, dat eenen met leder overtrokkenen fpiegel verbeeldt. Eenige, op het vat, dat zij op bet hoofd draagt, gefchilderde trek- ken, en andere omftandigheden, doen vermoeden, dat zij eene nader beftaande verwante des afgeftorvenen zijn moet, dan die ter regterzijde ; welligt de eene zijne dochter, en de andere zijne vrouw, Het ftandbeeld ter Kinkerzijde is ook jets grooter, (men weet, dat de Egyptenaren den rang van iemand door meerdere of mindere grootte uitdrukten) en draagt ook veel rijkeren opfchik, Het kleed is rood en groen geftreept, Op armen en beenen zijn kostbare banden gefchil. derd. Ook heeft dit beeld fchoeifels aan de voeten,

Wat ny de twee befchilderde houten barkeu betreft, dezel- ve zijn vooral hierom te merkwaardiger dat ze ons voor de eerfte maal een duidelijk begrip van de oudfte fcheepvaart op den Nijl geven, daar tot beden toe het fchilder- of beeld. werk op gedenkteekenen, door de onvolkomenheid der tee- kening, of wegens'de zinnebeeldige voorfteiling, ons in het onzekere liet, Beide vaartuigen ftellen deu optogt met ee lijk te water voor, doch hebben, behalve den zeer hoogen

Ld

voor- en achterfteven en de, gelijk bij alle rivierfchepen , zeer

vlakke kiel, niets gemeen, Het eene verbeeldt eene der bar- ken , welke dienden, om de mumiën van de eene ftad naar de andere te vervoeren; het andere is het model van eene gewone reisfchuit, De eêrfte, twee voet acht duim lang,

heeft buiten, aan den voor- en achterfteven , twee fterke,

regtopftekende, {pits toeloopende ftukken hout, die blijkbaar dienen moesten, om het fíchip tegen den ftroom te kunnen pptrekken, opdat de rust van den doode niet door het ge- druisch der riemen geftoord mogt worden; weshalve oak woch riem, noch mast te zien is, De grondftelling , dat de ziel in bet ligchaam bleef tot aan de ganfche oplosfing. van hetzel. ve, gebood hun deze zorgvuldigheid en andere dergelijke maatregelen van ‘voorzigtigheid. Midden in de bark ligt eene mannelijke mumie op een rustbed; een verhemelte, met hiee roglyphen verfierd en fteunende op zes bont geverwde pila- ren, befchut dezelve voor de zon. Aan beide einden der

es

682 MERKWAARDIGE ONTDEKKING

‘mummie ftaan twee vrouwen, met de armen daarnaar uitge= ftrekt. Vier priesters zitten aan de vier hoeken des rastbeds op den grond. Een ander , die ftaat, een opgerold blad in de hand houdende, fchijnt de lijkrede te lezen , terwijl de offer priester, met het mes in de hand, eenen os flagt, die aan zijne voeten ligt; éen man, die voor op het vaartuig ftaat en de hand vitftrekt, zat moeten oppasfen, of het vaarwater vrij is ; de ftuurman , naar zijne kleedij een priester, zit achterop tusfchen twee roeren, welke aan twee groote, zeer breede roeiriemen gelijken, die van onderen een langwerpig rond blad hebben, en aan de boveneinden , welke iets dunner toeloopen , met fperwerskoppen voorzien zijn, Dezelve fchieten ter we- derzijde van den achterfteven fchuins in het water neder, Boe ven zijn ze verbonden door een’ roerftok, welken de ftuur= man in zijne hand houdt, De bark ís van buiten groen , doch aan beide zijden veel donkerder geferwd, Aan beide kanten van den voorfteven , gelijk ook op de bladen des roers, ziet men op een” gelen grond , die met Jotus-bloemen verfierd is, twêe groote ostRIS-oogen, het zinnebeeld van de eerfte Godheid van den „Amentt of benedenwereld, gefchilderd, In het vaartuig ligt de plank, om aan wal te gaan, als ook de houten pen tot het aanbinden , en een hamer, om die in den grond te flaan,

De tweede bark voert een’ mast en twee raas voor het zeil; maar, dezêlve zijn afgenomen , en liggen langs het vaar- tuig, met bet eene eind op den voorfteven , en met het an- dere tamelijk hoog op eene fchraag, die in het voor den mast beftemde gat fteekt. De ftuurman ftaat achterop, en (huurt flechts met één roer, dat aan die van de eerfte bark gelijk , maar veel grooter is, Bladeren en bloemen van de dorus ver- fieren het benedenfte gedeelte. Overigens is aan dit ganfche vaartuig geen osrrI1is-o0og, noch iets zinnebeeldigs, behalve de zwarte hieroglyphen, die men op elk beeld in de beide Barken geteekend ziet, Zestien matrozen, acht aan elke zij- de , zitten met den roeifpaan in de band en met den rug naar varen gekeerd. Voorop ftaat, even als op het eerfte vaar. tig, een man met den linkerarm uitgeftrekt, Tusfchen de matrozên is eene vrouw bezig om met eene witte ftof in een* vierkanten bak te wasfchens naast haar ftaat een rond vat; achter haar houdt een man de handen kruifelings over elkan- der in eene fchaal, die op eenen voet ftaat, Op een’ zeer lagen ftoel , waarvan de kleur verfchilt van de zicplaatfen der

EENER ONDERAARDSCHE EGYPTISCHE BEGRAAFPLAATS. 683

matrozen, zit een ander perfoon, met een wit gewakd, In

‘een klein gewelfd vertrekje, dat zich vdorop tusfchen de

rijen matrozen bevindts en aan deszelfs wand ter linkerzijde

‚is de huid van dên geflagten os afgefchilderd, De mannen

op beide berken hebben allen roode aangezigten, terwijl die der vrouwen en der mumie geelachtig zijn. Op de oude Egyptifche fchilderftakken komt deze onderfcheiding van ge-

lacht en rang dikwijls voor.

Uit deze befchrijving, en uit de omttandigheid, dat op

beide barken geen geheimzinnig beeld is, volgt buiten twij-

fel, dat die vaartuigen de eigenlijke modelien van de.oude.

Nijl-fchepen zijn, en het vervoeren van een lijk lange don AVijb woorftellen. "Wegens. den fnellen ftroom, kan men den Vis niet oproel-

jen met riemen; van deze bedient men zich alleen, om de

rivier af te varen, of van den eenen oever naar den anderef: over te teken, Vaart men voor ftroom, zoo neemt men den mast af ; want het zeil wordt alleen bij tret opvaren gebruikt. Doch de grootte Arahifche vrachtíchepen zetten, oôk voor ftroom af‚ één van hunne ‘drie of vier zeilen bij, om zich

ver genoeg van den oever te kunnen.touden, dewijl zij we. _

gens hunne groote zwaarte en het weeke flijk bezwaarlijk

vlot worden, als zij eenmaal dadrin blijven vastzitten. De _

inrigting der beide barken fchijnt alzoo te bewijzên, dat Mmumie van een hooger aan den Nij/ gelegen oord naar 7hebe werd afgevoerd. Dut men er veel belang in ftelde, om bif Thebe begraven te worden, bewijzen vele daadzaken, Volgens HERODOEDS lieten de habeftaanden en vriende des geftorvenen gedurende den rouw het haar wasfen, Op beide barken na hebben matrozen en priesters, welke laatfteù men bijzonder ain hunne lange witte kleederen kent , lang® haren 5 en hieruit zou men welligt kunnen befluiten, dat deze priesters hier voorgefteld worden , zoo als zij eenen hunnet ambtgenooten ten grave begeleidden, De beide boven ver-

‘melde priesterftaven fchijnen dit bevestigen. Ook ziet met

de hieroglyphen, die eenen hoogepriester aanduiden, op het gefchrift, dat de man, die voor de mumie in de bark zich bevindt, in handen houdts en dezelve komen óp de drie doodkisten insgelijks meermalen voor,

In ‘het midden der kamer ftonden,*geliijk reeds gemeld is , drie houten, rijk befchilderde kisten ín elkander. Op het bui- ten(te der Egyptifche kisten is gewoonlijk eene mumie afge-

634 MERKWAARDIGE ONTDEKKING

„beeld, Men vindt er ook regthoekige , die dan evenwel toch

“een gewelfd dekfel hebben. Maar op alle tot nu toe omt- dekte fteenen en houten doodkisten vinde men, flechts meer ‚of minder talrijke , voorftellingen van godsdienftige. bedrijven, offeranden, lijkplegtigheden enz. Ook zegt naRODOTUS, det men de kisten. reeds gemaake kocht, De vormen der door mij ontdekte. kist, en het uitvoerige fchilderwerk, dat dezel- ve overal bedekt, fchijnen eene bijzondere betrekking op de ‚mumie aan te duiden,\én te bewijzen , dat die opzettelijk voor deze vervaardigd is geworden, _—

De buitenfte groote kist van vijgeboomenhout, drie voet en eenige duimen hoog , iets over de drie voet breed en over de zeven voet lang, is regthoekig 3 het dekfel heeft van vo- ren naar achteren eene helling van een paar duim eo san alle kanten eene kroonlijst, De kist rust op zes vierkante blokjes hout, vier duim boven den grond, De tweede en derde kist, in de eerfte vervat, zijn aan dezelve volkomen ‚gelijk en flechts kleiner, zoodat de binnenfte vijf voet elf duim lang: is, De tweede Ìs van zeer hard en zwaar hout. De drie kisten zijn overal, van buiten en binnen, bedekt met {Schilderwerk van .een’ bewonderenswaardigen ftijl, dat uitnemend wet bewsard Is gebleven, De buitenzijden heb- ben zonderlinge bouwkurdige teekeningen, met daar tusfchen Joopende hieroglyphen-zuileus de binnenkanten zijn overal befchiiderd met dergelijke zuilen , die in afwisfelende kleuren snenigerlel dingen voorftellen, Opmerkelijk is het, dat aan den linkerwand van alle drie kisten, van buiten en binnen, telkens twee groote osimads-oogen afgebeeld zijn; en dit fchijne in verband te (taan met de fnede in den buik van het lijk , die ook altijd aan de linkerzijde wordt gevonden, Het OSIRIS -00g, Wit was gevormd, ontdekt men ook dikwijls benevens de vier Geesten van den Armenti, op de plaats der dugewenden in den buik der mumiën,

. Mijne nieuwsgierigheid was ten hoogfte gefpannen, toen ik het derde dekfel wegnam, Het lijk was, op eene buiten. “gewone wijze, met een lang, met franjes bezet, ftuk lijn waad bedekt. Verfcheidene rollen van roodachtig bruin lin= nen waren tusfchen de kist en de mumte geftoken, blijkbaar „opdat dezelve bij het overvaren niet verglijden zoude. De : mumie zelve was, tegen mijne verwachting, zeer eenvoudig ; maar‘ dit bevestigde mij in mijn vermoeden , dat het een pries ter moet geweest zijn. Over het aangezigt had ezelve een

RENER ONDERAARDSCHE EGYPTISCHE BEGRAAFPLAATS. 68%

fi fi K

geverwd masker, met eenen bard, het-onderfcheidingsteeken der geflachten. De borst was verfierd met een’ zeer epnvou- digen halsring van eeve bruinachtige aardfoort. Omftreeks de fchouders zag men twee fperwerskoppen , het zinnebeeld van den God prima, Het ligchaam was alleen met eenvou- dige banden, zonder hièroglyphen en fchilderwerk , omwon- den, Op de borst van de mumie lag een klein beeld van hard hout eénen ftaanden man voorftellende , die een aan het masker der ‘mumie gelijkend hoofdfieraad had en eene offer fchaal in de hand droeg. Het lgchaam der mumie was ge- heel verteerd; maar de overgeblevene omwindfelen hadden den vorm nog bewaard, en deden ons dien kennelijk genoeg worden. Ddor den invloed der lucht viel nu weldra alles in $tof. GEOPFROY ST; HILAIRE Verklaart bet inwendig vermolmen der mumiën , waarvan de omwindfeleù en kisten meer of minder gaaf zijn gebleven , door het overdadig ge- bruik van al te fterke fpecerijen, .

Nadat deze kostbare overblijffelen zoo vele eeuwen ge trotfeerd hadden , moesten zij ook nog het gevaar verduren van het vervoer uit de bouwvallen van het oude Thebe naar

pee

N BRIEF VAN DEN WELEERW. Pe We. BROUWER PREDIKANT TE

MAASSLUIS, AAN DEN REDACTEUR DER VADERLAND= SCHE LETTEROEFPERINGEN,

_ Mijn Heer Redacteur!

1. de recenfie van het werk van CORSTIUS, de kennis van onzen Heer Jezus Christus , voorkomende in de Waderlandfche Letteroefeningen voor September dezes jaars, beb ik gezien, hoe tusfchen hetzelve en tusífchen mijn ge. £chrift, genaamd Bijbelleer aangaande den Perfoon van Chris- fus, eene vergelijking gemaakt wordt , die voor mijn gevoe- len niet gunftig uitvalt, De Heer Recenfent zegt onder ana deren, dat hij mijn gevoelen houdt voor mijne individueele befchouwing, van welke men zeggen moet, son Jigques ; dat mijne verklaringswijze de noodige heldesheid mist, en zulks na dertig jaren nadenkens, enz.

Jk vind mij verpligt, bij dezen te verklaren, dat ik het vooro, boek van comnsrius niet alleen met veel genoegen

6e BRIEF

en goedkeuring gelezen heb, maar ook, det ik: allèrbijzon- desst :mij hartelijk veteenig met hetgeen: de. wadrdige men fchrijft aangaande de ‘Goddelijke hoogheid van Christus, en hoe dezeive in zijne redenen ,daden eu lotgevallen uicblonk. Het is mij niet in de gedachten gekomen, dat de denkwijze Nan den Heer corsTIius met de mijne voltrekt onvereenig- baar-zou. zijn ; en ik houde het voor ongeloofelijk , dst co u- sTrus door zijn boek mijn gefchrift zou hebben. willen ce- gesfpreken , wederleggen of onbruikbaar maken, daar bij zelfs mijnen naam niet noemt, noch mijne verhandeling aanhaalt, De aanmerking van den Heer Recenfent oves mijn gevoe- len, bij gelegenheid dat hij een ander werk recenfeerde, heeft mij ‚te meer verwonderd, daar beide do fchriften, van corsTiuSsS Een van mij, fchoon bijoa denzelfden titel voe- rende, ten aanzien van inhoud en wijze van behandeling, zoo weinig gemeens met elkander hebben, dat ze voor gee ne vergelijking vatbaar zijn.” De Heer cons Trrys behandelt zijn onderwerp meer praktisch, en gronde zich op bekende waarheden, die als heilig van alle Protestanten worden aan. genomen: mijne befchouwing is meer exegetisch en berede- neerd, en betreft een onderwerp, hetwelk bij onze landgee nooten weinig bekend is; namelijk, hoe men de plaatfen des Bijbels, die van Christus vooraf beftaan fpreken , verftaaa moete; of dezelve alleen fpreken van zijn woosaf beftaan als God, dan of ze bovendien ook nog leeren , dat hij tevens: vooraf beftond in eene zeer verhevene gefchapene natuur, met welke de Godheid zich op het neauwst vereenigd heeft, Neemt men dit begrip aan als Bijbelieer,dan wordt daardoor de leer van den Vader, Zoon en H. Geest niet verdonkerd , waar opgehelderd, ze “Voorts onthoude ik mij van tegenaanmerkingen te maken tégen het min gunftig oordeel , hetwelk de Recenfeut over sn gevoelen, als zijnde mijn individueel gevoelen , vels. Ik zeg alleenlijk , dat ik, hetgeen hij daarvan zegt „ook als zijn individueel oordeel aanmerk,en daar tegen over ftel het gute fig oordeel van zeer vele bevoegde perfonen: inzonderheid beroep ik mij- op de recenfie van mijn boek ,geplaatst in eene der Vaderlandfche Letteroefeningen van den jare 1827 5; welke recenfle mij niet alleen met hoogen lof vereert, maar ook mijn hoofdbegrip aan het ernftig ned@nken van Bibelonder- zoekers en waarheidtfevende ‘Christenen aanbeveelt. Jmeusfchen verwondert het mij geenszins, dat-een- geyoë»

af

VAN DO, P, W‚ BROUWER | 68p

len, hetwelk aan mij, na jaren nadenkens, helder en over- tuigend ‘voorkomt, aan een ander, fechts na eenige dagen of weken nadenkens, kan toefchijnen, als misfende de noos dige helderheid. en waarheid, Er zullen ook weêr anderer

gijn, die zeggen : het is mij klaar, ja bewezen als fchrift- matig. Wat is reden van dit onderfcheid in het gevoe!

der lezers? Ik zou denken, (daar ik mij meen toegelegd te hebben, om mijne denkbeelden duidelijk mede te deelen) dat de moeijelijkheid en verhevenheid van het onderwerp, het- welk ik behandel, de oorzaak is, dat eene vlugtige en op- pervlakkige Iezing niet genoegzaam ís, om mij wèl te ver- ftaan en te beoordeelen. Daar ik echter van iedereen niet dezelfde ingefpannen aandacht kan verwachten, zoo hoop ik, bij het waarheidlievend publiek geen ondánk te behalen, in- dien ik mijne lezers te hulp kome, om den zamenhang mije ner denkbeelden, die ik in mijne Bijbelleer en in de nadere Verklaring breeder ontwikkeld heb, te gemakkelijker na te gaan. Te dien einde neem ik deze gelegenheid waar, om in het kort eenige punten aan te wijzen, welke men dient in het oog te houden, om mijne meening wèl te verftaan; en ik vertrouw, dat deze mijne aanwijzing , die ik nu geven zal , tot eene hervatte-tezing van mijne verhandeling aanlêi- ding zul geven,

Hetgeen ik met de ganfche Christenheid geloof , is: dat in Christus twee natùren zijn, eene hoogere Goddelijke en eene lagere ondergefchikte of eindige natuur, Ten aanzien van zijne Godheid , kan hier tusfchen en de Athanaftanen geen verfchil zijn, Deze zoek ik te ftaven en te bevestigen,

Het verfchil raakt alleen de tweede of ondergefchikte natuur ,

en wel in drie punten; wat zij is hoe zij in den Bijbel voorkomt =— en hoedanig hare vereeniging is met de Ke heid,

1) Wat is die ondergefchikte natuur? Gewoonlijk ent

men : een mensch, oorfpronkelijk zeer gering , arm, behoef. tig, fterfelíjk , en niet eer beftaande, dan door de ontvange. nis en geboorte uit Maria, Ik zeg ook, een mensch, maar oorfpronkelijk de verhevenfte der Engelen , een allèrvoortreffes Fijkfte doch eindige geest, maar die daderhand tot den lagén rang van eene menfchenziel is afgedaald, en’ zich door Ma- ria met een menfchelijk ligchaam omkleed heeft. Deze geest was al in den beginne, eer de wereld wus, was toen niet arm, snaar rijk, was. toen niet in de geftalte eens dienstknechts ,

if

. =de Eng a ef

688 BRIEF

maar in de geftalte Gods. Dit heb ik trachten te bewijzen uit 19 à 20 foorten van argumenten. ‘Men zie de plaatfen , en hoe ik daaruit befluit. Dit ftuk is de bafis, waar al hec andere op rust, Neemt men deze ftelling als bewezen aan, dan vervalt het geheele Athanafiaanfche ftelfel,. Maar hoe veel win ik dan! want dan is Christus ‘oorfpronkelijk veel grooter, dan men hem gewoonlijk gedacht heeft : als God t dat fpreekt van zelvag maar ook als mensch , dewijl de geest of ziel van dien mensch oorfpronkelijk was de eerstgeborene aller fchepfelen, het beeld van den Onzienlijken, de Engel van Gods aangezigt, waarin de naam van Jehovd was, waar- in Jehova zelf was, woonde en werkte,

e) Het tweede punt des verfchils is: Hoe kemt die on- dergefchikte natuur in den Bijbel voor? Ik antwoord; als de Logos, en als de Zoon van God, Die Zoon is dan wiet de hoogere natuur, of de Godheid zelve , maar eene eindi- ge en gefchapene natuur. Dit volgt uit de meeste plaatfen, waarmede ik het eerfte punt bewijs, Christus komt daar al- tijd voor afs vooraf beftaande, en wel als Zoos, niet als kind van Maria ; en’ ík zeg: die Zoon is niet de onzienlijke God, maar het beeld des Onzienlijken, waarin de Onzienlij- ke woont, en zich aagfchouwelijk en kenbaar maakt, Die Zoon komt overal voor als minder, en afhankelijk van den Vader. De Zoon is van den Hemel nedergedaald , en weéêr opgevaren , daar hij te voren was, Die Zoon is van God uitgegaan en in de wereld gekomen , ís gehoorzaam geworden, is geworden aiteene vrouwe , isrijk geweest, maar arm gewor. den, is in de Godsgeftalte geweest, en had heerlijkheid bij deu Vader, maar heeft die bij zijne komst in het vléésch afge- legd. Deze en vele andere gezegden kuunen niet van den Vader gezegd worden, maar alleen van den Zoon, Maar zij kunnen ook niet van eene Godheid gezegd worden, maar wel van iets, dat eene eindige volmaakcheid heeft. Immers, zigt- baar zijn, afhankelijk zijn, minder zijn, gehoorzaam wor- den, niet-alles weten, een’ hemelfchen gelukftand verlaten , gezonden werden van een ander, wiens knecht hijis, verba- zende veranderingen ondergaan, dit alles kau onmogelijk van iets, dat oneindig is, gezegd worden, Dus befluit ik: God heeft dien Engel gefchapen, omdat alles , wat van hem gezegd wordt, alleen vallen kan in een eindig of gefcha- pen onderwerp.

3) Het derde punt yau verfchil BER de vereeniging van

%

VAN DO P, We BROUWER. ik 689

de ondergefchikte natuur met de Godheid. Gewoonlijk zegt men : de Zoon is de Godheid van Christus, Maar dit kan niet zijn, als het vorige welbewezen en waar is. Want wij hebben gezien, dat de Zoon de ondergefchikte natuur is. Ergo,, niet de Zoon, maar de Vader moet de Godheid van . Christús zijn, Of zou er behalve de Gqdheid des Vaders nog eene andere Godheid noodig zijn, waarmede de onder- gefchikte natuur vereenigd was? hoe ongerijmd! dan zijn er twee Godheden, Neen; het is de Godheid des Vaders, die door vereeniging met den Zoon (als eindige en ondergefchik- te natuur) het eigendom des Zoons is, en daarom met regt k de Godheid;.des Zoons is,

oor deze voorftelting wordt niet één karakterizerend leer. {tuk van het Christendom benadeeld: niet de waarachtige Godheid van Christus; neen, deze {taat op den voorgrond , als zijne hoogere natuursdeze wordt te beter vastgefteld, en gehandhaafd tegen de voornaamfte bedenking, uit de eenheid „van God daartegen ingebragt, welke nooit voldoende beant- woord is, maar naar het ftelfel, dat ik omhels, in den grond weggenomen wordt, Ook erken ik, dat de onderfcheiding tusfchen Vader, Zoon en H, Geest allerbelangrijkst is; doch. daarom behoeft men nog niet te denken aan drie eigenlijke “_ perfonen, of individuën, in het Goddelijk wezen: want ditc- zou allerongerijmdst zijn, ‘t Is waar, de eeuwige genera- úe des Zoons valt weg 7 doch deze is geem karakterizerend: Teerftuk. MuNTINGHE En VAN voorsT zeggen, dat het. zelve onfchriftuurlijk is; enik zeg: de eeuwige generatie is alleen uitgevonden , omdat men meende , dat de Godheiddés Zoons eene andere Godheid was, als die des Vaders, Doch ‘je de Godheid: van Vader en Zoon één in getal, dan is de generatie onnoodig.

Hoe veel wint de leer van den Bij bel door deze voorftel ng in eenvoudigheid! Hoe zeerftrekt ze tot verheerlijking van Christus in zijne oorfpronkelijke grootheid , ook als mensch, zijnde de uitmuntendfte Pingel! Hoe; zeer blinkt hier de lief- de van Christus uit in het werk der verzoening! Terwijl, vol- gens het gewone fystema, ‘de Zoon altijd rijk gebleven is en hooit erm werd, en men dus niet kan verftaan , dat de Zoon: zichzelven vernietigd of opgeofferd heeft; zoo is integendeel de liefde des Zoons, die minder werd dan de Engelen, arm werd om onzentwille, in onze denk, en verklaringswijze , de nn zelfopoffering.

Ea t

6go BRIEE VAN DO, P, We BROUWER.

Pd

. Ziedear, Mijn Héer, een kort overzigt van hetgeen ik breee der ontwikkeld heb, en gepoogd door bewijzen uitde H, Schrift te ftaven, in mijne Bijbelleer en nadere Verklaring.

Het ondoorgrondelijke erkennende , en niet wijs willende zijn boven hetgeen gefchreven is, heb ik geen ander oogmerk, dan aan het rijk der waarheid dienst te doen, en onderwerp mijn gevoelen aaft den uitflag van oordeelkundig onderzoek: en daarom vertrouw ik, dat uwe goedheid dit oogmerk wel zal willen helpen bevorderen, door het plastfen van dezen brief in een volgend nommer van uw geacht tijdfchrift. Ik ben met de meeste achting

UEd. dv. Dienaar, P. W. BROUWER, Predikant te Maasfiwis. -

JOSEPHINR AAN NAPOLEON , HARE VERSTOOTING.

f | Aan den Keizer.

M.. voorgevoel is dan verwezenlijket! Gij hebt het woord uitgefproken ‚dat ons van elkander fcheidt ; het overige is flechts eene pligtpleging (formalité). Ziedaar dan het eindelijk gevolg, ik zal niet zeggen van zoo vele opofferingen (want deze waren mij zoet, dewijl zij voor u gefchiedden) maar van eene vriendfchap, onbepaald aan mijne zijde, en aan de uwe van de plegtigfte eeden! Bijaldien nog de Staat, vanwaar gi eene beweegreden ontleent, mij fchadeloos ftelde , door u te regtvaardigen! Maar dic belang , waaraan gij veinst mij op te offeren, is niet dan een voorwendfel, Uwe kwalijk berekende eerzucht, deze was, deze zal fteeds zijn de gids uws levens; de gids, die u tot veroveringen en ten troon heeft geleid, en die u thans tot nederlagen en in afgron- den met zich fleept.

Gij fpreekt van verbindtenisfen te fluiten , van eenen erf. genaam te geven aan uw Keizerrijk, van eene Dynastie te ves= tigen:! Maar met wien gaat gij deze verbindtenisfenaan? Met den natuurlijken vijand van Frankrijk, met het arglistige Huis van Oostenrijk, det ons land haat door gevoel, door fjelfel, door noodzakelfjkheid. Waant gij, dac het dezen haat, van welken het ons zoo vele bewijzen heeft gegeven, in- zonderheid finds vijftig jaren, niet heeft overgebragt van bet

JOSEPHINK AAN NAPOLEON, HARE VERSTOOTING. 6pt

Koningrijk op het Keizerrijk? en dat de kinderen van mA- RIA THERESIA, die behendige Vorstin, welke het nood- lottig verdrag van 1756, waarvan gij niet dan met afgrijzen gewaagt, van Mevrouw DE POMPADOUR kocht, waant gij, zeg ik, dat hare nakomelingfchap, hare magt ervende , haren geest niet mede heeft geërfd? Ik herhaal, door deze vragen, enkel hetgeen gijzelf mij duizendmaal hebt gezegd 5 naar toen bepaalde zich uwe eerzucht tot het vernederen eener Mogendheid, welke het u thans gelegen komt te,ver= heffen, Geloof mijs wanneer gij meester zijn ple van Ege ropa, zal Europa zich aan u onderwerpen; maar dat d flechts eenige tegenfpoed beloope! …..

. Wat aangaat de behoefte van eenen erfgenaam: kan eens moeder u onbefcheiden voorkomen, wanneer zij u fpreekt van eenen zoon? Kan ik, behoor ik te zwijgen van hem, die al mijne. blijdfchap uitmaakt En die eens ook uwe hoop was? Zoo was dan ook die ganneming van denzelven van 12 Janvarij 1806 een ftaatkundig bedrog? Maar de talenten, de deugden van mijnen EuUGENruS zijn evenwel niet denk- beeldig. Hoe dikwijls bebt gij dezelve geprezen! Wat zeg ik? Door het bezit van eenen troon meendet ‘gij dezelve te moeten beloonen; en meermalen zeidet gij, dat hij nog meer dan dit verdiende, Wel nu! Frankrijk heeft u zulks dikwijls - nagezegd ; maar wat zijn u de wenfchen van Frankrijk ! „Ik ze u niet fprgken over de perfoon, beftetmd om arij op te volgen, en gij verwacht ook niet, dat ik u van haar fpreke 3 wat ik u deswege zeide, zou u verdacht voorkomens Datgene , waarin zij nooit voor u kan zijn, wat ik u was, dat zijn de wenfchen, welke ik voede voor uw geluk, os; Dat mij dit voor ’t minst fchadeloos ftelle voor snijne fimar- ten! Ach, hoe groot zal dat ai niet zijn, wanneer het

deze mag evenaren !

Pi . id

JOSEPHINE”

DE UNIVERSITEIT VAN GRENADA.

He openbaar onderwijs: is in Grénada In eenen ‘fhdat } grenzende aam barbaarschheid, Eris aldaar eene Unfverfie teit, welke gehouden wordt voor de geleerdfte van, het fchier- viland, en een: groot getal Coflegiën, aan dezelve verbon. den; roaar welk- eene Univerfiteit én welke Collegiën t Wan:

693 DE UNIVERSITEIT VAN GRENADA, neer men zich wilde.toefeggen op het uitdenken van midde. len, om den geest te verftompen en het hart te verlagen , men zou gewisfelijk geene krachtdadiger middelen kunnen vinden, dan het ontwerp der ftadiën en de leerwijze , welke aldaar gevolgd worden. De Wijsbegeerte, daar onderwezen, is die der dertiende eeuw ; de Theologie , die der Inquificie; de Wetten, de kunstgrepen der regtsverdraaiijjing. Wanneer een ftudent derr graad van Doctor wenscht teerlangen , na het ondergaan der examens, door de reglementen voorgefchreven, <p het verlof van het Conclave te hebben verworven , beklimce hij een fpreekgeftoelte, in de tegenwoordigheid van een talrijk gehoor ‚inzonderheid van Dames, Een oude Doctorbeftijgt een ander geftoelte tegen hem over,en begint: met tegen den Can- didaat alle lasteringen ‘en fpotternijen uit te kramen , welke de verbeelding in ftaat is uit te denken, Deze fraaije oefe. ning der welfprekendheid gefchiede in den hurleskften ftijl en is eene onafgebrokene aaneenfchakeling ven woordfpe- lingen, fchimpfcheuten en jokkernijen; waarbij de toehoorders uit al hunne megt fchateren en uitbundig toejuichen, Na volgt eene loffpraak op den aankomeling, door denzelfden Doetgr uitgefproken; terwijl alles befloten wordt met eene ruimfchootfche voordiening van ijs, befchuitjes en chocolade, Verbaasd over dit onwaardig fchouwfpel , vroeg ik aan een” naast mij gezeten monnik, welk toch het doel was van eene zoo zeldzame handelwijze. „Dit gefchiedt,” aatwoordde mij zeer deftig de eerwaardige vader, „om den nieuwen Doctor » te gewennen aan de oefening van Christelijken ootmoed.”” Ik moet bekennen ‚dat de zaak zelve mij minder nog verwon- derde , den derzelver verklaring:

CHARLES EN MARATe

D. onlangs overledene Pbyficus CraRuRSs, de uitvinder der bewerking, om de luchtballon met ontvlambare lucht te ‘vullen, die, op den 27 Augustus 1783 , voor de eerfte maal in het aanzien van het verbaasde Parijjs, zooo voet hoog zich- in de lucht verhief, bad, als Hoogleeraar ia de Phyfi- ca, een avontuur, hetwelk veelligt nooit eenen Profesfor is bejegend.

Een perfoon, die, later , ín zijn vaderlend eene der afgrij- felijkfte rollen fpeelde, mARAT, leide zich, eenige jaren

hl

CHARLES EN MARAT, ‚693

vójr de Fran/coe Omwenteling , op de Phyí ca toe. Hij gaf over dezelve het een en ánder ín druk uit; maar zijne dufg. tere „ja bijkans onverflaanbare ideën gaven toen reeds bewijs van de wavorde , in Zijn, brein buisvestende. Zoo beftreed hij, ID NEWTON'S werken, over de Optica , niet de eenigzins twije Felachtige pf onvolledig. ontwikkelde punten , maar juist de hef- derfte en algemeenst erkende gevolgtrekkingen, Ook omtrent de Electriciteit had hij zijne eigene, wonderlijke begrippen ; €n-

hij bezocht, op zekeren tijd, CrRARLES, ten einde dezen

met zijne denkbee ne, welke hij ontdekkingen noemde , bekend |

te maken, De fofesfor verklaarde hem, met zijne’ ‘gewond helderheid, de _grondftellingen der theorie te dezen ‘opzite 5 maar MARAT,; die zich nooit liet overtuigen, werd fteedà heftiger in zijne wederfpraak. ‚Plotfeling bruist hij in gewel? dige gramfchap op 3 hij is zichzelven niet meer meester, Erekt den degen, (dien hij gewoonlijk droeg) en fchiet op CHAR? LEs toe, Deze, in ‘volle kracht zijner jaren en zeer vlug, pakt zijne païtij bij den kraag , worftelt mef hem , wérpt bem.ter aarde , Én verbreekt zijnen: degen ; vervolgens de ge-

buren tot ‘getuigen roepende, laat bij MARA T,’dfe‘hajf íf onmagt ter neder lag, naar diens huis voerën „én begeeft zich onmiddellijk naaf den Luitenant der Poliste, ©

Men begrijpt ligtelijk , hoe’ bekommerd de vrienden vaä CHARLES waren, toen, na verloop var Weinige’ jare; Frankri ks ellende:MARAT in ftaat ftelde, om, in ftede var

met de Electrifeermachiné „met de Guillotine proeven te’ Hes |

men, en. nagenoeg op dezelfde’ wijze met het Regt om’te Springen, als hij de Phyfica verklaardé! Cn'ártes had

ss &

evenwel het geluk, doof dien razenden vergerêr te worden ®

<

hed Dd

* . Se , sed 24 RG | ver vaal

Gen j “BPRONTANA: D. de Edele Lord een Zonderling, was hen de velgen. de ftaaltjes bewijzen, " Ù

“Voor BYRON Ws het eene kleinighékt ; „eene ‚esch wijz gen den mond te zetten &n in éénenadem ce tedigen, 5 Het ‘vérftrekte -hem: tot een bijzonder. genoêgen, zijden Vrienden fehrik aante jagen, Tot dat elade: bewaarde hij. in Zijne oud -Gossijche Abdij monnikskappen en. maskers, ‚en

doop “Fomwijlen des-avonds. In de. aslonde.gehgén. vermomd

rond. Op zekeren tijd ftofte een zijner gastvrienden, doot den wijn verhit, op zijnen moed; terwijl BY Rom den blood- MENGELW, 1828, NO, Ig. Ccc

6 _BYRONIANA,

aard fpeelde, en bij hoog en laag zwoer, dat hij thans niet meer zich in den gang zou durven wagen. De ander greep térltond een licht, en begaf zich naar dengang. Dit was juist, Wat B YRON verlangde. Een zijner bedienden lag aldaar in eerie kist, als monnik gekleed, en rigtte zich langzaam op, toen “de voorbarige held met het licht naderde, hetwelk ech. ter terftond uitging. Men gist het gevolg van deze boosar- digé Grap: lang duurde het, eer het uitjouwend gefchater der ‘baldadige gasten de doodelijk ontftelden weêr tot zich- zelven deed komen, _

Byron fliep altijd met een koppel geladene pistolen op bijne bedtafel, De Abdij van Newftead lag eenzaam, wat oud, vervallén , en de omítreken ftondên bekend, van flecht volk te wemelen: En waarom koos hij die Abdij tot zijn verblijf? Ómdat dezelve aan zijne temming beantwoordde , wanneer hij dichtte,en zijne verbeelding in de vereischte plooi bragt. Dikwijls zat hij uren lang alleen ; en , wanneer dan zijn vere trouwde dienaar hem gênaakte ‘gaf hij hem een teeker met

hand, dat hem tot een langdurig flilzwäjgend wachten verpligte. Dit was een zekere RusuToN, die tegenwoar- dig eene fchool voor jonge Gentlemen houdt, In Childe He- pod; ‘fchildert hem BYRON als zijn pagie. Dikwijls nam hij mep dezen een dampbad, wanneer hij, een uur láng , in ze-

ven flenéllen buizen en een’ Turkfchen. nachtjapon gehuld,

zich. daarin ophield, zot dat het zweet hem van het hoofd kot „de voetzolen nedergudsde,

Een ander gezel van den Edelen Lord was een beer, zoo tam, dat dezelve , als een hond ‚Ios rondliep, Het einde vin dit beest was treurig. Het hed’ de: grenzen der Abdij dverfchreden, De boeren vonden het, en wierpen heteen’ ftrop om den hals, dien zij aan een’ wagen vastmaakten „(ten einde het op die wijze térug te Ren } daardoor verwurgden zij Rête : 7

Nog beftaat het gedenkteeken voor BYRON’s lievelings. hónd ; den -vermaanden BOATSMAN!. Levensgroot gefchil. derd, hing hij reeds lang , tegenover den fchoorfteen , op zijn flot: Newftead, nevens. eenen anderen troetelhond; maar, -na zijneú dood, liet BYRON voor hem, in. den tuin, op eenen heuvel, een. grefteeken. oprigten , waarop fwes op{chriften, Het „kene is án ’e Dichters werken Enk: het andere niet,

BYRONIANAe . 695 OP DEZE PLEK RUSTEN DE OVERBLIJFSELS VAN EEN WEZEN , DAT SCHOONHEID BEZAT ZONDER IJDELHEID, KRACHT ZON.’ DER OVERMOED , MOED ZONDER WREEDHEID, ALLE DEUG= DEN VAN DEN MENSCH, EN GEENE VAN DESZELFS ON DEUGDEN. ZULK EENE LOFSPRAAK WARE LAFFE VLEIJR=-- - RIJ ZOO DEZELVE BOVEN EENIG VENSCHELIJK C GEBEENe TE WERD GEPLAATST, BOATSMAN'S NAGEDACH- TENIS WORDT DAARDOOR NIËTS MEER DAN VER- SCHULDIGDE TOL GRBRAGT. HIJ WERD Q2BO- REN IN NEWFOUNDLAND ,, MEL 1803 EN STIERF OD NEWSTEAD, 18 NOV. 1808, :

In eene zeer kleine kerk op een half uur afltands vaq Newftead rust Lord BYRON zelf, die nergens op aarde ruste vond, Dit kerkje heeft naauwelijks twintig fchreden- lengte; maar finds onheugelijke jaren bevat het de gebeenten van BYRON’s geflacht, en ook.hij wenschte, dat het zijne daar verzameld zoude worden, In den muur is éene mar. mereri plaat aangebragt , met die opfchrift:

DIEP ONDER DIT GEWELF , WAAR VELE ZIJNERK VOOROUDERS RN ZIJNE EIGENE MOEDER SLUIMEREN „LIGT HET GEBEENTS VAN GEORG GORDON NOËL BYRON, LORD BYRON VAN ROCHDA= __LE, IN HET GRAAFSCHAP LANCASTER, DEN MAKER VAN RIDDER HAROÓLD's BEDEVAART,. HIJ WERD GEBOREN TE LONDEN, OP DEN 22 JANUARI 1788, Hy STIERF TE MISSOLONGHI, IN WESTELIJK GRIEKENLAND , OP DEN 19 APEIL 1824, TE MIDDEN VAN ZIJN | ROEMVOL POGEN , OM DAT LAND DE OUDE VRIJHEID EN EERE TE HERGEVEN. ZIJNE “ZUSTER , AUGUSTA MARIA LEIGH, PLAATÊTE DEZEN STEEN TE ZIJNER GEDACHTENISSE.

t

De naam der zuster (gelijk men ziet) ie grooter, den die van ‘Lòrd svRon zelven, en dit benadeekt den indruk, daar het nu: fchijnt, alsof zij aichzelye daardoor meer. wilde ver- ‘eeren, dan den broeder, Ook verliep er een geheel jaar, eer zij bedacht was op het plaatfen van den gedenkfteen, Sinds Jutis 1825 ‘heeft een vriend van ByRON:een boek in de kerk nedergelegd, waari elke bezoeker zijnen naam kan fchrijven, Tot nog toe, evenwel, telt hetzelve flechts luttel beroemde mannen, „Toen BYRON aldaar werd bij gezet, had Cee a

a)

698 BYRONIÀNA. nen de kerk met zwart laken behangen ; doch, reeds na

verloop van wéinige dageú, braken er dieven in , en ftalen het, op éen kléin gedeelte na,

«

IETS, OVÉR HET VERTIER DER ENGELSCHE DAGBLADEN. (Uis- het Aransch.).

D. rie dagbaden hebben, in het sinen een’ veel mindef uirgeflrekten omloop dan de Franfche; De Times, die zichzelven beftlrouwt' als’ blad, dar Europa beftwurt , ijt niet yeel meer dan zooo exemplaren ; terwijl incusfchen. des- Gelfs'in het ruwe berekende jaarlijkfche inkomften de ver- bazende fom van 45,000 p. ft, (f 540,000) bereiken, - Het eigendom van de Morning -Chroniclé is van de erfgenamen ‘des Heeren PERRY, aan wien zij haar aanwezen is ver- fchuldigd, gekócht voor 4o,cóo p. ft, Dat van den Courier wordt gefchat * op 10b,oo0 ps fr AE vaa de Chobe op niet meer dan 35,000 p. ft,

De Redactfe van den Times. Raud 30 à 4e perfonen onle- dig, dezulken, veel grooter in getale „, niet medegerekend, vereisght tot.den druk en de overige. werktuigelijke werk- zaamheden, Het is een groote omloop, naar de kolosfate fchaal berekend van de Engel/che nijverheid, De redactie, vaa het verlag der Parlementszittingen, gedurende drie of vier maanden des jaars, kost niet minder dan zooo p. ft, Wan- neer men bij. deze de druk. en alle de overige kosten, alsmede de geweldig zware belasting voêgt, van de dagbladen gehe. ven wordende, befeft men Jigtelijk , dat bet debiet ter neau-

wernood de onkosten dezer groote onderneming kan dekken:

elk nommer „kost ongeveer 55 centimes , Waarvan de belasting 31 heft,

Een Engelsch dagblad trekt zijne voordeelen van de Adver- ‘teniën,-door ‚den handel en particulieren aan hetzelve ter „plaatfiug. gezonden , van welke de fchatkist alweder een deel „zich toeëigent,

Om deze-en andere redenen is het eene fchier onmogelijke “zaak: geworden, een nieuw dagblad in Engeland. tot. (tand te ‚brengen , of althans gaande te houden, De Heer Jou N MuR- RAY, die alleen de helft der boeken in het licht geeft , wel-

‘ke.jn Grootbrittanje uitkomen, of ten minfte van die, welke -

een” goêden aftrek hebben, en die alzoo meer dan ierend anders’ kans had om wel te lagen, léed, onlangs fchipbreùk

%

x

WTS, OVER HET VERTIER DER ENGELSCHE DAGBLADEN. 697,

in zijne onderneming der uitgave van een nieuw Londensch dagblad , she Reprefentative, Hoezeer man van bedrijf „is hij tevens een man naar de wereld en van zeer aanzienlijke mid, delen, verkeert met de‘eerfte en grootfte ftaatsperfonen ; die hem’ „wederkeerig bezoeken, en ftaac in betrekking met alle Jetterkundigen. Hij drijft zijne zaken op een’ groaten voet, bewoont een prachtig gebouw in de wijk van WWestminfler welks benedendeel de drukkerij, de opkamers het bureau ‘der: Advertentiën enz., de eerfte verdieping , kostbaar ger „meubeleerd, de zaal voor de leden van het Parlement, de tweede, eindelijk, voorzien van eene boekerij, het verblijf der Redacteurs bevat, Hij heeft de kopij of het eigendoms- regt van de Reprefentative, waarbij hij 1o,ooo p. ft, had op- gezet, aan den Vew- Times verkocht voor 6oo p. ft.

Het fchijnt, dat de Heer CANNING, in den laatften tijd zijns levens, zich min-of meer verontrustte wegens het over- wigt van fommige dagbladen, bijzonder van den 7imes, Deze ‚dagbladen, in elke klub, in iedêr openbaar leesgezelfchap, „in alie kofijhuizen en kroegen zelfs voorhanden, zijn werke- lijke magten in den Staat geworden, Dan, geenszins door dezelve te vervolgen, af ze te koopen, maar door hun me- dedingers te Icheppen , wilde CANNING derzelver invloed . matigen of opwegen. Te dezen einde, zegt men, was hij

voornemens , de belasting op de dagbladen te verminderen: __ Het zal te bezien flgan, of zijn dpod, eene ramp voor ge-

beel Europa, jn misfchien voor de ganfche wereld, dit ont- „werp vernietigd hebbe,

TROUWELOOSHEID VAN DEN TEGENWOORDIGEN SULTAN | MAHMOUD DEN Il, | D. navolgende, echte Anecdote moge ten bewijs verftrek- ken van de mate van vertrouwen, welke de Hattifcheriffs, door: de Muzelmannen zoo zeer geëerbiedigd, verdienen , en welke: partij Sultan MARHMOUD van dezelve, ter voldoening zijner wraakzucht, weet te trekken, Gedurende den apftand van den jare 1808, die musTaA= ‚PHA IV van den troon bonsde, om diens broeder, M A H- Moup:II, op denzelven ce plaatfen, was REMIZ, Kapu- dan- Pacha,belast geweest mer het bedwingen der muitzièke …Janitfaren, Verdacht geworden. bij de zegepralende partij ,

69B TROUWELOOSHEID VAN DEN TEGENWOORDIGEN SULTAN

Verwijderde ‘hij zich uit de hoofdftad,en werd naar het kanip - des Grootviziefs te Schumia gezonden de gewone klip voor den Rusfichen heldenmoed , welke zij nimmer hebben kunen te boven komen, Na aldaar in onderfcheidene gevechten; zijne dapperheid tegen de Rus/en te hebBén doen blijken ,ge- saakte hij krijgsgevangen, en werd: naar Pesersburg wegge- woerd, Bij -den vrede wilde hij niet naar Konffantinopel terugkee- ren zonder een vrijgeleide „en verzocht zijnen vrienden aldaar, te dezen aanzien de bevelen des Sultanste vrager, Zijne Hoog- hèid ‘beantwoordde ‘zufks onmiddellijk door een’ Mazszifcheriff, welke hem verhief tot de waardigheid van Grootviziet, eh kem uitnoodigde, om zich, met volkomeu vertrouwen , naer de hoòfdítad te begeven, “Rermiz gehoorzaamde, in dank- bare verrukking, op ftaanden voet. Máäar déze Harrifcheriff

was niets dan een ftrik, Terwijl mèn dien naar Petersbarg afzond, hadden de Hospodars van Molaavië en van /Palla- chije. een’ geheel anderen pntvangen , betreffende het outhaál Hem sân te doen, en Zijne Hoogheid had tevens te hunrier befchikking : gefteld eene compagnie Janltfarèn, met de vol- “woering huûnér hevêlen belast. Vorst CALLIMACHT, daar- ‚na een der ontelbare offers, door de Türken bij den aanvang van den Griehfchen opftand geflagt, was te diën tijde Hos- ‘podar van Moldavië, Zijne menfchelijkheid hàd een’ afkèer van de tol, hem opgelegd , en hij wist de volbrenging von des Sultans bevelen over te drâgen op zijnen ambtgenoot in . Wallachije , wiens flaaffche gehoorzaamheid hem bekend was. Rermiz-Pacha, te Jas/y een onthaal, overeenkomftig zijnen rang, ortvangen hebbende, vervolgde zijne reize op Bucha- rest. Een talrijk gevolg, waaronder het krijgsvolk zich be- vond, boven vemeld, trok hein; op éenige mijlen afftands van de (tad , te gemoet, voorafgegaan van eene opene kales, door den Hospodar, hem ter eere, toegefchikt. Het dus za- mengeftelde geleide ftelde Zich in beweging; maar, èène-poos voortgetrokken zijnde , omfingelden de: Turken het rijtuig, leiden op hetzelve aan ‚en weldra vondensde ongelukkige Vi. ‘zier, de Ceremoniemeester van den Hospodar, aan zijne zijde gezeten, de voerlieden, de paardén onder eene hagelbui van kogels den dood, Men verbeelde zich de verwarting , ‘welke dit vreesfelijk tooneel baarde, dat en de trouweloës- ‘heid en de wreedaardigheid des Turk/chen Gouvernemeûts kenmerkt! Ik bevond mij te paard, te midden der menigte Van sanfchouwers van elken rang en fland, welke de nieuws-

gp ee ee

MARMOUD- DEN IÌ, „699

gierigheië naar bulten had gedreven, om.de plegtige intrede des Grootviziers te zien, en.onderhield mij met eene jonge Griekin, welke verloofd was met den ftraks genoemden Ce- remoniemeester, De geweerfchoten, de kreten der fterven- den, die der toefchouwers deden ons van fchrik als 'verftij= ven, De Griekín fprong uit haar rijtuig , en vloog, ouder hartbrekend gillen, naar het tooneel vantjammer, Wij volg- den haar ijlings ,en droegen haar, in bezwijmiug, weg. Men ftelle zich bare wanhoop voor, toen zij, te Bucharest tqt haarzelve gekomen , den rampzaligen dood vernsm van hem, ‘dien zij reeds als haren echtgenoot befchouwdel Twee jaren zonderde zij zich af in eenzaamheid, geheel aan haren rouw gewijd. Deze jonge Funartote , (de naam, dien men aan hen geeft, die geboren: zijn in de Fonar, de wijk der Grie- ken te Konftantinopel) van ongemeene fchoonheid, wás de zuster van MICHAËL suzzo, die federt tot Hospodar van Moldavië werd benoemd, en zich bij ALEXANDER YP3I- LANT1 voegde, toen deze het fein tot den Griek/chen op= ftand gaf. Remize Pacha werd begraven te Rudfchuck aan den Donau ; maar zijn hoofd werd niet naar Konflantinopel op- gezonden; welke omftandigheid bewijst, dat de Sultan san eene perfoonlijke wraak hiet de kleur van eene Qaatkundige ftrafoefening wilde gegeven hebben. :

Men zoude, onder de regering van MAHMOUD , een aan tal andere ftalen kunnen aanvoeren, waarin de dwingeland van de plegtige Hattifcherifs zich een fpel maakte, ten eins de den regtmatigen argwaan van hen in een blind vertrouwen te doen verkeeten, door.welken hij zich beleedigd acht, des te zekerder in het duister den flagtoffers van zijnen on- verzoenlijken haat de hun toegedachte flagen toe te brengen, De gefchiedenis dezer werktuigen van trouweloosheid beflaat meer plaats, den men meent, în de jaarboeken. der Ooster-. {che barbaarschheid; en men heeft zich minder te verwondee ten over de gewoonte des Grooten Heers, om tot dezen gro- | ven kunstgreep de toevlugt te nemen, dau over de domheid Yan hen ‚die zich nog in zulk een’ lompen ftrik laten vangen,

DRIETAL ANECDÔTEN, BETREFFENDE DEN BEROEMDEN LA CONDAMINE,

M. zou hem den bijnaam van den Nieuwsgierige , met regt ; kunnen geven, Op ek reize (1737) in latie (in hoogs

-

oo d DRIETAL ANECDOTEN,

Jaren met zijne nicht gehuwd, waren noch deze echt, noch ziekelijkheid , noch doofheid in ftaat, hem te wederhouden, om Engeland te gaan zien) bezigtigde hij de {chatten van Genua. Men vertoonde hem eene groote ‘vaas, uit ééne

„enkele esmeraud vervaardigd,en die tevens doorging voor eene

reliquie, bekend onder den naam van acro Catino. LA CON- DAMINE wilde zich _vergewisfen of de väas inderdaad uit ‘dien kostbaren fteen as zamengefteld, en, om hare hardheid te beproeven , dezefve bekrásfen, toen men zijne band weder- hield, gelukkig voor hem en veelligt ook voor de vaas. Maar, In een zeedorpje, vertoonde men hem eene waskaars, welke onafgebroken brandende werd gehouden, gelijk het gewijde vuur der Pestaalfche maagden, met bijgevoegde verklaring, ‚dat, zoo dezelve uitging , het dorp onfeilbaar tefftond doar de golven zou verzwolgen worden. Zijt ge zeker van het- » geen ge zegt?” vroeg LA CONDAMINE aan den Priester, die hem geleidde, Men gist het antwoord. Wel ou!” hernam de ftoute waarnemer, wij zullen zien Ke ep hij blies de kaars uit. De Zee bleef ftil, maar het gemeen geraakte jn beweging, en het wonder drèigde op den fterken geest neder te komen, dit zich gelukkig achtte , door eene achter- deur te ontfhappen.

De doof heid, eene plaag voor den nieuwsgierige, deed op hem dezelfde uitwelking als de hinderpaien op geweldige hartstogten, en diende alleen, om hem nog meer op te win- den, Gehoodzaakt, om zijne nieuwsgierigheid te bevredigen, zich alleen op zijn gezigt te verlaten, bediende zich ZA

-_CONDAMINE va hetzelve tot in het buïtenfporige , en lies

zich door geenerlei bedenking in het gebruik van dit zintuig be ‘perken. Op zekeren dag trad hij bij Mevrouw pe CHOISEUL binnen, terwijl zij bezig was een’ brief te fchrijven, Zacht- jes naderende, eu haar over den fchouder kijkende, volgde hij de beweging van “hare hand, lezende wat zij Schreef. Dooven wanen fteeds” niet gehoord te worden,; maar Mevrouw DE CHOISEUL had een fijn gehoor; zij bemerkte, wie het was, die zich in hade briefwisfeling mengde, en zonder van houding te veranderen, of een enkel woord te uiten, beftoot zij haren brief aldus® Ik zou u nog wel meer zeggen ; maar de Heer LA CÓN DA MANE ‘taat achter mij, en leêst, hetgeen ik aan u fchrijf’’ Ach , Mevrouw !” riep de befpieder, dus op heeter daad betrapt, onbedacht uit, welk eena onregtvaardigheid ! Ik NEEN u, dat ik nies » Belezeri heb’*

e BETREFFENDE DEN BERORMDEN LA CONDAMINE. 7oi

Veel bragt hij, door zijne fchriften , toe ter verfpreiding van de toen pas ontdekte Kinderpok - tuencing. Genees. en Heel- kunde behoorden tot de geliefkoosde voorwerpen zijner nieuws. gierigheid, Nieuwsgierigheid, herhalen wij, waarván hij fret flagtoffer werd ; terwijl zijn dood, bewijst, tot welk eene „mate het verhevene en het belagchelijke zich kunnen zamèn. paren, In zijne grijsheid met zware ligchaamsgebreken: be. “zocht, troostte bij, zich over zijn onvermogen van niet meer naar de Akademie te kunnen’ gaân, door zich de registers der ‘zittingen en de belangrijkfte Memoriën: ‘te doen ‘voörlezen. Op die wijze vernam hij, dat een jong Heelmeester eene Boute en zeer gewaagde kunstbewerking d uitgevonden voor eene der kwalen, van welke hij zelf waVaangetast. Hij deed hem roepen , en, minder nog gedreven door de hoo „op herftel, dan door het aanlokkelijke der nieuwigheid,

bood hij zichzelven aan, om de proef te ondergaan. De

jongman fcheên ontzet van dit aanbod; het was geen eaperi- mentum in animd vili ; Maar LA-CONDAMINE bemoedigde hem, en deed zijn uiterfte best, om hem over te halen,

Zoo ge niet ‘wel ‘mogt flagen „” zeide hij, „kan zulks voor ES u van geenerlei kwade gevotgen zijn; ik ben oud en ziek; » men zal zeggen, dat de natuur u flecht gediend heeft. ‘> Zoo ge, daarentegen , mij-geneest, zal ik zelf een naauw-

keurig verflag van uwe wijze van werken aande Akademie zene

den, hetwelk u tot geene geringe eer zal verftrekken” De jonge gpigetbeoefenar liet zich eindelijk bewegen , en-ging tat „de optratie over; maar de lijder, zijne nieuwsgierigheid tqt heldenmoed drijvende, wilde, te midden der fmarten, nog zien, Aoe hij geopereerd werd - Niet zoo fchielijk „°° riep hijs. „vergun mij, dat ik zie... Maar, Mijnheer , zob”jk „uwe manier van opererèn ‘niet zie, kan ik er immers geen » verflag van geven aan de Akademie.” Helaas! door, als met geweld, den tijd hebben genomen van te zien, had hij den tijd niet om zijn Rapport te fteilen.

Zijne opgeruimdheid, niet min levendig maar EEM ‘dan die van sCARRON, bleef hem 'bij- tot. zijnen jongften fhik : : hij maakte verzen op zijne ligehaamskwalen, in welke echter meer ongedwongenheid en zeemannen, dan dichtertifk ‚vermuft, doorftraalden, A De

Pd

goe « | \MISBRUM DER BRILLEN,

Ns

MINDRUIK Der BRILLENe

Ten de jonge gn zich oefenden in de bijziendheid , ten ‘éinde de Confcriptie te-ontkomen, en daardoor de jammerlij- ‘ke mode van het brillendragen , dte, helaas! ook tot Neder- dand ìs doorgedrongen, hadden'in zwang gebragt, reed eeu boer ter ftad in, om zijne landwaar te venten, Na den markt- ‚did nog eens roudftappende, viel zijue opmerking. op de bril. len, door welke hij , tot zijne verwondering, zoo wel jon- ‚gen als ouden zag gluren, Leergraag van aard, had hij meer- malen met eerbied geflaard op de neuzen van zijnen Schoyt ‚en Predikánt, de geleerdfte mannen, die hem immer bejegend waren, en tevens de éénigen, die, nog in den bloei der ja- zen, op zijn dorp. een’ bril droegen, Hij dad in. een* winkel, waar hij zulke glazen voor het venfter zag,-en vroeg naar Een’ bril, De. man liet-er hem van allerlei foort.zien, Hij zette ze een voor een op den neus;.maar geen vanalle fcheen hem te bevallen, Scherp turende: in een hem aange-

„boden boek , nam hij telkens een’ anderen bril „„en vroeg ten laat ‚fe om een ander boek,, zeggende: Ik kan met al die brillen nog niet lezen” ,„, Wel ,„’”. ‘hesnam de verkooper , ‚in ’t einde, vol ongeduld, dan. kunt gij in ’t geheel niet ‚» lezen £° „Wat drommel!” riep de boer , „dat fpreekt immers van zelf, . Wat zou ik met eer De doen, zoo zo ik lezen kon ?°’

3

DE EENZAAMHEID |

Grnse is de mensch die , aardsch gewoel ontweken n Zijn fchreden rigt naar île en onbewoonde ftreken, Van ’s werelds nietig ftof zijn vrije ziel ontflaat,

Én, fchoon hijd’ aard’ behoor’ , voorde aard’ niet meer beffaat Wien, in het kalm genot van de eenzaamheid verloren, Vergetelheid en hoop alleen nog kan bekoren. „Een’ zuivren geest gelijk , die door de ruimte waart,

‚Slaat hij een’ kalmen blik op ’t wuft gewoel der aard’,

En ziet, verheven boven ’s noodlots wisfelvlagen,

In de aarde’t voertuig flechts „dat hem een poos moet dragen Ziet, hoe der driften ftorm, op ’s levens hollen vlóed,

Op " ranke vaartuig van het megschlijk leven woedt ;

4

, A

'e

DE BENZAAMHEID. yo}

Maar % ftoort zijn kalmte niet. Neen, bij le ‘onweêrsvlagen

Houd: hij het hopend oog alleeù op God geftagen.

Hoe wordt zijn ziel verfukt door ’t geen Gods almagt fchiep4 Hij ziet die bergen, die Zijn wenk: in ’t sanzijn riep3 Gevaarten, fteeds beftand voor tijd en onwetrsikken Die ’t merk van eeuwigheid en van Gods almagt dragen, _ Wanneer het morgenrood hun fteile kruinen groet, ‘En in een’ purperglans die toppén fchieeen doet , | Zoodat ze în ’t hemelruim eeh verre vuusbeak fchijnen, - Wier vonkelende gloed ‘de fchaduw doët: verdwijnen , Klimt hij de heavlen op , met lagchend groen gêtooid 5. Die heuvlen , aan den voet des bergs in ’t rond geftrooid, Allengskens tot den rag des breeden bergs: gétreden,

Zet hij in ’c pijnboomwoud , dat eeuwen telt, zijn fchreden 5 »t Verdroogde bed eens vloeds is hier zijn pads zijn oog

Ziet uu een rotsgewelf hem dreigen van omhoog ,

Dan ftuie eensklaps zijn voet; de fchrik vaart doorzijn leden3

I Î .

„Een peillooze afgrond gaapt: zijn blik valt naar beneden;

Hij houdt dien duiztend in de onmeetdre kolk: gerigt, En fidders bij °t genot van ’t iijstijk grootsch gezigt !

Hij klimt, en ’t vergezigt , waarin: zijn oog mag welden , Schat zich met elken tred al verder uit te breiden 3

% Is, of, bij gloren van een’ nieuwen dagerad ,

Een nieuwe fchepping fteeds voor zijn gezigt ontftaat Tot dac zijn bifk, in eind ten hòogften top verheven, Nu doorde óumeerlijkheld in “vrijhetd ia mag zweven, .

Zoo breide, als onze ziel deze aardfche boel ofitvlugt, En tot ‘haar’ Oorfprong keert; en zweeft in reïner lúcht, Zoo breidt zich dan ’t ‘verfehiec, met nevlen eens omtogen Mer elken wiekflag uit, en met verhelderde oogen

Zien wij de fchepping Gods, verrukt , ontfluijerd aan,

En wat eéns raadfel was in ’t volle daglicht ftaan 5

Tot dut wij eindlijk op die heilge hoogten varen,

Waar *c'Serafijnen -oog in de eeuwigheid mag flaren 1

Ik'groet u, toppen! fteeds mèt Meeuw en jjs catie: Wier welden nooit de voet gens ftervelings betreedt ,

Die tot dit uur flechts mij en d’ aadtgar hebt gedragen Ja tot wieg hoogte zelfs zich neauw een blik durft wagent

)

7 DE EENZAAMHEID,

‚U, eeuwge zuilen | piramiden der Natuur !

‘Door de almagt Gods gefticht, in * eerfte fcheppingsuur ! U; ’saardrijks grenzen! die, hoe ‘wislling ’tal moog treffen , Uw grijze kruinen fier ten hemel blijft verheffen !

Ja, fchoon het onweêr zelfs die kruinen teistren moog,

De bergftroom bruifend zwelle en fchuimend fpatte omhoog, De,blikfem flingrend fchiec’, de orkaan verwoed. moog huilen Wij zien een oogwenk dan u in: de nevlen fchutlen,

Een fchaduw fpreiden , als bij ’t vallen. van den nachc Maar dra vertoont.ge u weêr in zegepraal en pracht, Verheft uw kruinen fier, en fchijnt tòt God te fpreken : Hier plaatfle ons Uwe hand! Zie, wij zijn niet geweken ®

En ik, ik fta hierop des werelds grens alleen! ‘De fchorre donder bromt ver onder mijne treên ; Ik zie de wolken, door de.kracht des winds bewogen, Al tuimlend onderéen , nu dwarlend opgevlogen , Daw eindloos rollend , door geen grens of perk geftuit , Gelijk een oceaan, door ftormen. opgeruid , Dan voor.dit berggevaart’ haar dolle woede buigen , En fpatten donderend als op een rots aan’ duigen. Maar, wijl die chaos kooks en waelt aan zijnen voet, Befchijnt de zon deez’ top met fchitterendeu gloed ; Ja , van het uur af, dat ze in % oosten op komt klimmen, Tot dat in ’t westerzoyk haar laatíte vonken glimmèn, Heeft in dien fchuinfchen loop, doorde Almagt vastgezet, " Geen enkle fchaduw ooit daar ’t zuives licht befimet ; Zelfs , als reeds lang de nacht zijn’ fluijer uit kwam fpreiden, Blijft ‘dáár een zonnebiik nog lang ten affcheid beiden.

“__ Hier baad ik me in genot. Door grens nocb perk gefluit, ‚Breidt hier zich met mijn’ blik mijn ziel oneindig uit, ’” Is of de vrijheidstucht waariù zij hier mag zweven, Haar meer. volmaaktheid fchenkt , en fchikt tot eedler leven, Neen! de aard(che logge zarg , al ’t ondermaansch verdriet Verheffen met den mensch zich tot dees hoogten uiet, Neen / laster haat of nijd, of wat op aard’ moog kwellen , Mag de opgetogen ziel hiet tot dees fpheer verzellen 3 % Zinkt daar, als nietig lood , door eigen zwaarte neêr, ‚En meêr gezuiverd vindt de mensch zichzelven weêr.

Ik. zag op d'oceaan de woeste golven rollen, “Als rosfen zonder toom, die door de vlakte holten

De PENZAAMHEID: î 205

Ed fhodded briëfchend han befchuinkdé manen uitz -

Wier woëde, op Uwen wenk, geet ‘perk of (lagboom ale, Tot dat zij -veor Uw ftem his dolte woede ftaken.

En brulilend tuimeten in ’s afgronds diepe kaken. *k Zag, hoe de kalme ftroom , in ’t grazig boord, bekneld, Met. zachte’ kabbeling , langs ftruik en bloemen neft, - En in zijn lomrijk bed, waar frisfche koaltjés wárêmn, - Het vísfchersboatje wiegt en fchommelt op zijn barkétt, '

Ik zag den blikfemfchicht , het graatwe ‘zwerk ne. Gelijk een vuurge, lang zich ‘kronklen doer de luche, « . Ik zag voor zefirs aâm , bevrucht met honiggeuren 5 Van voor-d’ azuren frans. de nevelwolkjes fcheuren. 3k Zag, hoe de jonge duif de teadre vlerkjes -vaagt °°” En op den rand van ’t nest voor ’t eerst zich fchichtig waagt, Met afgemeten: vlugs het loehfruim wil doorzweven 4%.

Maar fiaddreud nederftort, om zuchtende te fneven….

*k Zag, hoe ‘de trotfche berg naar “shemels lroogen, 4 trans. ,

De (neeuwkruin ftacig heft, gehuld -in zonneglans,

Die winterfclfatten , die , in duizend kronkelingen s

“Met fteeds vetfelden loop naàr dorre welden’ dridgen; ;

En honderd’ rótfen van kristal, dat furelcend vloeit’. :

"En -met verkwikkend vocht het ftervend krui befproeik ;

Ea deze flroomen , die van fteite kifppen ruifChen

En op 't gekloofd graniet al dondrend nederbruifen, _ En berggevaarte’, dat het waên des Tijds befpor „- gr Gs Ja heel de fchepping is Uw toflied groote Godf de ak

EE En sraùkENoRom sracnouwen.

\ «

Naar het: Eranik Vb Pe DE LAMARTINE. 5 Kn de :, ‘- La gen ee

. e er 1 Ve ‘es ee er np ». 4 4 padt:

© Lhee hid „ed Od osda -

Ki ad ee

’K BEN UIT. QOSTINJE raus! a

er

N . BE Nn fs o

g is mijn droom ‘niet uits ’k-ben nog in vroeger jeren3 Nog zie ’k'Jävaan, Chinees en- Laster om mij waren 3: t-»° Nog hoor äk'%' ftormgetoet "en: *t ‘burre zeegedruisch.,

Nog ben ik in Gostluje, abd,

, . Re hd ' de ves

A Rege

‘k Zie nog: de-agedi zer snco:gaá en de muren »

'k Zie de apen nog in-"t básels; ’wlzie nog de cijgeus: ghtzeh ;

Daar vliegt dé-wâlde paauw., de graôte vledermuis Nog ben ik in Oostinje thuis 4

206. IK BEN. UIC OOSTINJE PHUis |

* Ben nog op Koningsplein ; nog rigt ik mijne. fchreden. Langs Rijswijk henen, naar 't bevallig Weltevreden ; Nog zie ik ’c hospitaal; daar is de groote fluis ….

Nog ben ik in Oostinje thuis !

beni op. p. Madura nog; °k beklim nog: Tenger” s bergen;

*k Hoor nog °t, Kadoefche volk ropijen van mij vergen ,

Alleen om. de opium; ’k deuk nog: dat is niet pluis. Nog ben ik in Oostinje thuis !

Nog woedt cholera’s pest; wat jammervolle dagen

Nog zie ’k, hoe een Javaan daar moedig aan komt dragen;

Hij valt; hij krimpt ineen 3 de doodf{nik breekt hem % bruis...

Nog ben ik in Oostinje thuis!

Nog zie °k mijn fraaïje chais ; ze is voor geen geld te koopen 5

Nog zie ’k in ’e blinkend tuig mijn vlugge fchimmeis loopen ;

Zij reppen zich; ’k vlieg voort, nog fheller dan de Gruis.……. …_Nog ben ik in Oostinje chais

Nog gie °k. mijn huie, mijn hof, mijn fchoone kofijboomen,

De vriender van mijn herte..; Gad l laat mij blijven droomen #

Maat neen, ’tisuits ‘k ontwaak; helaas! wat weed abuis . « …o ’k Ben niet meer in Oostinje chnis 4

Neen „°k ben er niet meer thuis, Wat Cchacs is al verdwenen! De vrienden van mijn hart zijn, meest ter grafplaats heney 3 Zi rusten daar in vre&, bevrijd van zorg eu kruis .…

E De Hemel, bid ik, zij hun thuis {

De heldre zon is weg; de gure, graauwe. luchten Verbannen binnenshuis mijn treuren en mijn zuchten 3

ha ke Hoor buiten ’t woest gejoel van allerlei gefpuis .….

_… Aclrje, ben uiet Ooscnje-thuist

De barre winter naakt3'dan zel *t eerst festa wezen; Dan eerst zal fneeuw en ijs Oostinje glad genezen ;. Dan zit ik digt bij ’t vant te morfen in hes grais Dn Ee droomen van mijn vorig thuis | Maar, waar ons thuis ook zij, indien wij flechts den zegen Der weltevredenheid in ’c rein gemued verkregen,

°&. Zij dan in hitte of koû, ’t zij in paleis of: kluis, Dan is °t alom cen zalig thuist

hik 7 GD R

| zamnnoruf, | | RD

TRALMOFELE,

XXI, Re,

Ha, Heil |. Naait zal Thermopylé. aan (laven overgaand;

Heilf Eeuwig zal Thermopylé, de rots der vrijheid, (laan!

Daar zweeft hij met het vlammend zwaard,sls wachter,am , den. Pte Bevrijd, geheiligd door zijn bloed, de held Leonidas ; ,

Ea achter hem; de genfche fchaar ‘getrouwen tot, den dood. Met lauwerksran en om de kruin , de borst. nog, purperroodsn zo School vrij: te zaam tot ous verderf, sij flaaf- en heerfcherftoet |. Ruk aan, bezoldigd beplenrot , in al uw’ euvelmoedt _ Wij, wachters bij Thermopylé,wij ftaan hier man voer. AN En toouen u, wat vrijheid is, wat vrijheid wil en kan, | Leonidas , één blik op ons, één biik dale op u af; : Ennu , den post ons vrij betrouwd : ftaan wij niet op uw graf ? Daar taan, daar vallen wij, en , wordt onsde overmagt te fterk Met onze. lijken ftrekken wij dat, heldengraf tot zerk ; Opdat uw heilige asch niet worde ontwijd ‘door flavenvoet, Die liever neg ots lijf vertreed’, zoo hij hier treden moe Heil! Heil! Nooft zal Thermopy!é aan flaven overgaan !“ Heil} Eeuwig zat Thkermopylé, de rots der vrijheid, ftaan ? “Reeds eenmaal ftuirte op deze rots der Turken moordgaweers Reeds eenmaal. zonk de halve maan hier in het ftof ter heér, Reeds menig nieuwe Schim biedt ons, ter middernacht, md ra Die , met-de aloude heldenfchaar , ons fpoort tot heldenmoed 5) Wij kennen u, wij volgen u, getrouw in zege en dood; : È Wij verwen onze borst, als gij met. heerlijk purperrood, Rukt aan , gij laven. Foke vrij saù Ì Wij hebben réeds ops et Genuttigd ìn dep, dageraad gedronkén de bokaal; ee

Wij kranfen ‚ons het, hoofd zen feest ; wij kranfen óns geweer | en lijkfeest of ten zegefeest —’t baleid is van den Heers. 7 Slechts zij de dgod dezege waard, de zege waard dendogd… Vapr Sparta's lijken beefde eens, hier de Medifche despook., En voelde in de. overwinning zich verw nen toen bij zag 398s Wat vrijheid, ö, wap vrijheid wil „wat eid fechts” Verg. Ook gj, gijzule het zien! Ruktaan , gij laven „ruke vrij aan ! Heil 4. Eeuwig zal Thermopylé, de rots der vrijhekt ftaascd

Naar WILEELM uÜLLen, Je. We UNTEMA

j

58 DE HEER MALTRUÊ EN PLUG PULTENEY,

DE HEER MALTHEUS EN PLUG PULTENEY,

D. vertoogen van den Heer wALTHUS tegen de weelde, zijn pleit ter gunfte der fpaarzáamheid en der armoede , hàd- den: diie de gierigaards * Van róotbrittanje tot Ín het. ‘diepst der ziete geroerd; Een hunnêt, PLUG PULTENEY3 bij, die middet gevonden had, om zich zohder linnen eri zonder fchoe- nen te behelpen; hij; van” wien BUR xE Zéide ; „PULTENEY heeft: ‘eeh mitlioem Óvergewonngn ; ik hoop „dat nóg: zoe veel” zal overwinnen dat hij een’' zakdoek’ Ran koopen ; de- ze: man * Jas het: Betoog Van MALTHUS, en oftbrandde is zulk eene geestdrift voor diens ontwerpen van ftelfelmatige giërigheid“ en berederfeerde ‘behoeftigheid , dat hij den fchrij- ver een landgoed: aanbood, hetwelk een aardig: MARO ope Leverde,

kad

Dad «

AÁN ARGUB EN, CONSORTEN > (ÉÉns voor ALTIJD.) Bet

Je (obimp. en, (maad völleerd;, ziet men ’:-gefpüis, bij. noepen » De in gal gedoopte pen san * boekgewarmt’ verkoopen.

en B dh Mercurius, 1828. No. Se

biest waar toch voert dw dolle woede ‘u heen? ê aait honderd oogeú loert ge op, elke ‘fout, hoe kleen , En hebt vòor’ t goede Ëi fchóon” geen > enkten blik meer óver. Gi maakt tot eërlijk man den’ Godvergeren roover f . Gij fchendt' en lasters; ‘en , waar gij geen feil ontdekt, Vèrdi ich gij ze, onbefshaand, Wie: ú ter me verftrekt ,

Vr @

Vaar’ voort, o febaaneelódze-1 op mij ES 1 te braken, , OP andren vrijdom fthdnk: van uw vergifte kaken! Weer, “dae ten dad’ Meer pij krenkt „’ji’ diëp yermeêrt „'

- Winbeer mij ' Tchahdibére van she ag lof onsen

t PP en

bee: 038, Pi pn ten Bj on: hj “Te We Owen kl

, se WA om Oe 5 n Ad © 8e as te & Ld 8 ve . en

Pi 8 ee pe 8

nm en 5

MENGELWERK. OVER DE VRAAG AAN, EN ner ANTWOORD VAN « JEZUS ; LUC, XIII: 93-05.

Zie de vraag: ‘‚ Heerl zijn er- ook weinige „’”’ enzo voortgevloeid zijn: (zoo, als zij doorgaans wordt geno men): uit bjoote nieuwsgierigheid, om, over-het geheel, het juiste getal der van God tot zaligheid beftemden te willen weten? Eene andere verklaring, chijnt ons aanne= melijker , namelijk ; dat de man, uit belangflelling in de zaak van. Christus, zich bekommert over den weinigen opgang » welken „Jezus, met zijne leer en daden „maakte en , uit dit beginfel, Hem deze vraag doet. Daartoe noemt hij Hem Meer; een titel, die, ja wel zeer verfchiliend , en met zeer onderfcheidene bedoelingen; ook omtrent an= gen Heiland, gebezigd werde doch dat-dezelwe, bij des ten volgeling wan Hem, erkentenis van Hem ,-als den beloofden Mesfjas , teekent blijkt uit den inhoud der vrage zelve, als zijnde altoos, van dien aard, dat de Mesfida alleen, en. niemand: anders, hem daarvan. voldoend: vera flag kon geven, En, dat deelheming. in de.zaak van Christus, eu het heil zijner Natie, hem dan ook tot die vraag heeft aangefpoord, zou ik nie zijn voorftel van weinigen willen befluiten. In elke andere meening zou hij gewisfelijk gevraagd hebben: of ef ookrvelen zouden zaan lig worden. In deze voorftelling van weinigen ligt altijd iets bekrompens; en waartoe hij alleenlijk kan heengeleid zijn door de soenmalige omftandigheden, Een Jood van Jezus tijd drong toch wel niet door tot de zaligheid dee ‚menfchen , in het algemeen genomen 5. maar bepaalde zich : enkel bij zijne Natie. Doch dan ging zijne volksliefde teffens zoo verre, dat ai/e kinderen van Abraham in de _ grgote voorregten. van het Mesfiasrijk zouden moeten dee» len. Maar, in plaats van die algemeene erkentenis , ziene de , dat het gros des volks zoo weinige behoefte gevoelde

MENGELW, 1828, NO. 15. Ddd

„10 OveR LUCAS XIII: 2395.

gan ED, VaR daas eok zop geringe ingenomenheid toon de. met zijn hemielsch Onderwijs, ja Grooten en Gee leerden zijne geflagenfte vijanden waren; kon dat eenen warmen voorftander wel niet magtig lingeren ? Zelfs, al tellen wij hem onder. die weinige edelen in Israël , die niet enkel uiterlijken luister, maar zedelijk onderwijs tef- fens , met de beftemming van den Mesfias verbonden, eu die daardöor zalig , eeuwig gelukkig en zedélijk her feld wilden worden 3 het blijft, in zoo verre , ook nog hetzelfde dat hij het got den soenmaligen tijd betrekke- lijk maake. En misfchien druke hij zich daartoe ook , bepaaldelijk op deze wijze, uit: zón er ook weinige , d ep pig. zullen worden ?’” Of hij nu, te dezen fton- ach 2 leiding got dit voorftel genomen hebbe uit de voorgedragene Gelijkenisfen , van het mosterd-

zaad, hetwelk uie een klein beginfel langzaam voortgroeit, en van bee zuurdeeg, ‘hetwelk (til em’ inwendig werkt ; die geringe opgang liep zoodanig tegen zijne verwachting van den Mesfias in, dat hem’ deze uitkomst grootelijks hinderde ‚en hij dit bezwaar, bij den Meester zelven wel eens wilde inbrengen. Nu kwam het met der Joden ma- nier van denken ‘allezins overeen, minder op het beftaan des volks te letten , dan wel aan de beftellingen van God te blijven hangen’, die altijd de Natie zoo gunftig van afle volken had onderfcheidene en zoo ook onze man, minder in gebrek aan beantwoording aan de verleende gods- dienftige woorregten de oorzaak zoekende, hecht er veel

eerder op, of Het werkelijk met het Godsplan omtrent

den Mesfias 200. gelegen ware, dát er maar weinigen , Soor Hem, zouden zalig worden. Was dat zoo, dan zou ‘hij er eerbiedig in berusten en tevreden zijn; terwijl hij anders de vrijheid wilde nemen , —cene vrijheid , ech- ter uit belangftelling geboren, om Jezus eens voor ve houden, of Hij den Joden wol niet wat meer kon te gemoet komen , en zich wat naar hen fchikken , meenen- de, dat het dan wel beter zoude gaan, Dit is wel eene gisfing ; maar die ‚in mijn oog , toch niet van allen grond ontbloot is, als.ik mij hier-eenen warmen vriend van Je-

{

ad

R Över Lucas XIII: aga08. „ik Bus en van &fne-Natie beide voorftel. Kan het onszel- ven, bij het lezen van de Evangeliegefchiedenis, wel Ee eëns niet oppervlakkig toefchijnen, dat Jezus wat fteoef met de Joden, en vooral met de Grooten, is te werk ge gaans ten minfte : zoo weinig. deed, om. ze tot zich te trekken? En waarom #al dan zulk een tijdgenoot wel eens niet gedacht hebben, dat Hij zich wat mogte fchike ‘ken? En, als Jezus dit dan in deze vrage bevroedde , zut het ef voornamelijk op aankomen, of zijn antwoord, daarop gevoegelijk fluit.

_ Dat hetzelve geene berfsptng , als van eene muttelooze en nieuwsgierige vrage, in zich bevat, en waarmede Hij gou hebben willen zeggens wat gaat u dat aan, en wât » ligt u daaraan gelegen, om te willen weten, hoe velen er zalig zullen worden? Zorg maar voor uzelven , ea

„.ftrijd voor uzelven liever, om in te gaan door de » Enge poort :°° die blijke reeds daaruit , dat El niet defi Man ; maar de omftanders , în het meervoud’, aanfpreekt # ze ftrijdt gijlieden „om in te gaan „’* enz. waarmede Jezus, . terwijl Hij een antwoord op de vrage vootzigtig ont wijkt daarvan voor “dezelve eene zeer buttige en getrouie ‘we vermaning ontleent.

Men heeft van dezen Vèeranderden toon wel redèn wil. len geven, door den vraget mede uit naam van anderer te doen fpreken: maar’; ‘behalve dat mij dit denkbeeld toefchijnt, als enket uit nood ‘hier ingevoegd, zoo kan ik mij van de ganfthe fchare bezwaarlijk zulk éené gemeene. nieuwsgierigheid verbeelden. Et moet zeker wat bij gedacht wofden, bm vrage en antwoord in ver» band te brengens ‘doch dat kan toen wel zeer duidelijk in het oog gevallen zijn; bij voorbeeld, dat de man, door ‘over zijde óp de fchare te Zien, Jezus âlzoo op het klel- ne hoopje heeft willen wijzen, en Jezus daarom zijne ‘vermaring opk tot hetzelve rigt. Wij zullen hog nader vernemen dat hetzelve niët alleen gulk eene herinnering ten hoogte noodig had ; maar dat dezelve ook allegins plooir ín onze meening wegens des vragers bedoeling , dat Jezus zich: wat zoude fchikken, Van dat fchikken , trouwchs , ligt

Ddd sa

718 OvER LUCAS XII: 9325. eN

zoo weinig in het voorftel van #rsjden , dat Jezus hiermede veelmeer blijft hechten op zwarigheden , en dat er verloo- cheningen , ja tegenítand en gevaren aan verbonden waren z 6 die achter Hem wilde komen, moest zichzelven n verloochenen en zijn kruis opnemen.” Doch dat moest men zich getroosten, volhouden, en zich nergens door laten aftrekken, Zoo „als dit rijden dan reeds op die bekrompene vrage eenen eigenaardigen weerflag geeft , nog meer ftraalt het door. in het ingaan door de enge poort. Want daarmede komt Jezus kennelijk terug op de grand- ftelling, welke Hij Matth. VIl: 13, 14 reeds vroeger "heeft. opgegeven, toen Hij er ook reeds van verklaarde dat weinigen dezelve zouden vinden, Thans blijft Hi daarbij. Hij ontveinst het niet, dat er ftrijd aan was verbonden ; en, al kwamen er dan maar weinigen door , Hij houdt er zich aan dat’ zij er zich naar moesten fchikken. Hij zocht het in den grooten hoop voorals- nog, niet; maar Hij wil ecAte volgelingen vormen. En dan flaat daarop ook. nog geheel en al de nadrukkelijke waarfchuwing aan die fchare: » dat velen van dezelve ‚» zouden zoeken,” dat is wanen, „in te gaan, maar » niet kunrién 5’” hetwelk dat kleine getal nog ver- der vermindert en verkleint.. En, dat velen van dezelve deze waarfchuwing, dat ook zij zelve niet eens door de enge poort gingen, hoogst noodig hadden, geven zij zelve ook in het 26 vs, te kennen, alwaar zij ook maar bloot van uitwendig aankleven fpreken ; doch waaraan „Jezus hen niet zou kunnen kennen ,-als zijne echte vol- gelingen. Hij geeft alzoo de reden van den weinigen op- gang op, in de. verbasterde gefteldheid des volks; maar daargkon Hij ‘de grondflagen van zijn rijk niet om veran- deren, of van dezelye afgaan. Maakte dit het ondertus- fchen voor den belangftellenden vriend nog al meer be- krompen; om hem nu ook, en zichzelven tevens te bee moedigen opent Jezus betere uitzigten voor het vervolg ; wanneer er zouden komen van Oosten en Westen, ‘» Zuiden en Noorden , en aanzitten met Abraham Izaak en Jakob „” vs. 28, 29. Is dit mis{chien ook nog eea

Ad

overR-LUCAS XIII: 2905. | 913

. wenk voor hen op die vrome voorvaders , afs voorbeel. den, om met dezelve in te gaan door de enge poorte ? a De eerfte de laatfte; en de-laatfte de eerfte „’ vs. 30, is ten minfte op den toefmmaligen toeftand geheel betrek- kelijk. \ Wed Wat den zedelijken zin en ftrekking aanbelangt , dan is de poort de weg tÔt de zaligheid. Matth. VII verwisfelt Jezus dic beide woorden. Het is dus de Hemel zelf niet maar de. weg ten Hemel. In het zinnebeeld is ook de poort de {tad niet; maar zij verleent den ingang in dezel- ve. Of, poort voor de aanzienlijke huizen der Ooster lingen : achter die weid/ehe poorten der Joodfche Grooten huisvestte toen de: meeste godsvrucht niet; maar meer achter de verfaagde poorten der huizen buiten de fte- den, tegen het onbelemmerd inrijden der ftroopende Ara. bieren. | es Ik wil niet beflisfen, in hoe verre daarop kan gezin- fpeeld zijn met de uitdrukking van enge poort. De voor- ftelling is ten-allen tijde geweest : „dat de weg der deugd » fteil is.’ Maar hier ‘wordt het op Jezus Leer. en Gods- dienst toegepast. Doch den wordt de engheid.zekerlijk op het Goddelijk Raadsbefluit niet betrekkelijk gemaakt 5 want daarbij kan geene vermaning voegen tot den ftrijd , om in te gaan. De engheid der-poorte kan hier ook niet zien op de moeijelijkheid der woorfchriften van Jezus Godsdienst, op zichzelve befchouwd: eene poort, hoe eng ook , moet toch altijd gefchikt zijn, om er te Kunnen doorgaan. „Jezus geboden zijn niet zwaar.” In vergee lijking met de voorfchriften der Pharizeën, is zijn juk zacht en zijn last ligt.” Hij vordert immers ook niets , dan hetgeen met het waar geluk van den mensch en des- zelfs zedelijke herftelling overeenkomt. Maar als wij aan deze zedetijke herftelling denken: in den tijd , toen men, uit gebrek aan doorzigt in de leiding van het Evangelie werkheiligheid, als eene voorwaarde , vaorfchreef , tee- | kende meri den Christen’, op zijne reize naar de eeuwig- heid, als beladen met een pak van zonden, hetwelk kij voor de „enge poart moest afleggen. De misvatting

viâ OVER LUCAS XIII: 23-25.

lag deels daarin, dat men door de poort den Hemel zel- ven verftond , en deels „dat men er geen begrip van had hoe Jezus zondaren noodigt, en dat pak der zonden zelf helpt afpemen, om den weg des heils blijmoedig te be- wandelen. Denken wij liever aan de gezind. en geneigd- heden der menfchen, die hen deela hinderen, om tot Je- zus te koman, eu deels ook geenen {maak doen vinden in zijne naatewgezeste zedekunde. Voor dezelve is het eene enge poor en Ámalle weg.. Er wordt moeite en ftrijd te. gen dezelve gevorderd „omdat ze zoo verbasterd zijn. Dat zag men in de Schriftgeleerden en Pharizeën. Maar het ontbreekt algemeen ook aan dat kinderlijk geloof, hete

welk bet. Evangelie ‘eischt, en aan die zedelijke naauw-

gezetheid, door welke Jezus ons wil herftellen cot het deugdenbeeld van God. Voor de zinnelijke neigingen blijft zijn Godsdienst een juk en last, en een ongemakkelijke

weg, op welken veel rondzien en bedachtzaamheid noo. dig is tegen afdwalen en uitglijden; doch Hij zelf is de getrouwe Leidsman, en helpt ook dragen. Onder zijne aanvoering komen wij den ftrijd dier zinnelijke neigingen te boven. Aan zijne hand gaan wij dan ook veiliger naar

de kleine poort, langs eenen minder bezochten weg , eu

dien ‘wij in: meerdere ftilheid. bewandelen, dan dat wij,

‘ens van Hem verwijderende, ans ap de.groote wegen

zouden begeven „langs welke men , onder allerlei wereldsch gedruisch , zichzelven vergetende,door de groote poort op

zijn gemak henen ftapt. Of, zal men bij iemand intreden ,

dan zal mén met dien Heer des huizes bekend moeten wezen doof hein genaodigd zijn en zich zijns ge. zelfchaps en dezer genotene eere ook waardiglijk moeten gedragen. En, met de waarheden van het Evangelie al zoo bekend gemaakt, gaat men, in geloof en vertrou-

wen op deszelfs beloften, en in een heilig leven naar . deszelfs voorfchriften , door de enge poort, onder veel vuldigen ftrijd, oak tegen de verbasterde denkwijs en

Tosfe zeden des tijds , bij welke het groote gros onnaden-

kend den breeden weg bewandelt, welken men met den

„grooten hoop, zoo gemakkelijk vindt, doch die , helaas!

ten verderve leidt. .

p | oven LUCAS XIII: 3325. VIS

Volgens deze opvatting wekt ons dit voorval tot na- denken over den flaat des Christendoms, in onzen tijd; en, wanneer wij die beoordeeling moeijelijk vinden, . tot raadplegen met zulken ; die verftand van befchouwen hebben; doch met die voorzigtigheld van ons niet over te geven aan de genen, die opzettelijk al het beftaande goede bedillen en zoeken te verdonkeren , of , daar tegen- over , het verkeerde over het hoofd zien, en alles Jof« waardig vinden „enkel omdat het naar den {maak eh geest des tijds is, en die u dan welligt zouden tanraden om er u naar te fchikken en mede te doen.

Onze bekommerdg vrager trof def: besten Opmerker aan. Jezus zag de verkeerdheden , en verzette er zich to gen „al moest Hij zich dagrom minderen opgang getroose gen. Dat deerde Hem niet; maar, fterk in zichzelven, en zijner goede zake bewust, gaat Hij moedig zijnen weg. Hoe wist Hij nuttige leering t@ trekken , met welke Hij liever getrouw wil waarfchuwen , dan zichzelven en zijne volgelingen ijdel wleijeùt, en dezelve alzoo gevaar- lijk gerustftellen» De poort, hoë eng ook, zet Hij nog- tans voor allen open. Hij , de hooge Zendeling van God , die betere tijden kon vooruitzien en dadelijk woorfpelde zoo als dezelve ook werkelijk gekomen zájn en nog ver- der flaan te komen, Hij.sit ook , als de Heer des. huis zes, gedurende de Evangelieverkondiging te wachten , om zijne opregte vereerders in te laten; doch die vers kondiging houdt eens voor ons op, en daarmede ftaat Hij ook op, om de deur te fluiten.

E Emden. 5 ° Se

£

“716 OVER DE TOEVALLIGE KROMMING DER RUGGEGRAAT e ee OVER DE TORVALLIGE KROMMING DER RUGGEGRAAT JONGE MEISJES, EN HET ONVOLDOENDE OF GE- VAARLIJKE DER TOT REGTBUIGING IN GEBRUIK 5 es _ ZUNDE REKBEDDEN,

Wervolg yan 8. 675.)

20, A Arn door de ziekelijke verandering van eenigé der voornaamfte , de EPI zamenftellende , | deelen voortgebragt. -

‘In het algemeen befkhouwd; bonen de afwijkingen of ronnie tot deze foort van. oorzaken behoorende minder voor 5 maar ontwikkelen zich eerder dan die, wel- ke wezenlijk: van de werking der pieren afhangen. Zij worden zeldzamer waargenomen, omdat de meeste der andere krommingen uie zoo algemeen. heerfchende gebrek. kige gewoonten oneftaan , dat er niet dan een klein aantal lieden , voora): ónder ‘vrouwen , van derzelver invloed vrij is „en omdat eenige op zichzelve geenen eigenlijk ge- zegden ziekteftaat vormen, niet dan de vergrooting eener neiging zijnde, door den voortgang des lêvens noodza- kelijkerwijze in de ruggegraat, bij de vrucht (zoo als snen weet) volkomen regt, ingedrukt, Zij ontwikkelen zich , eindelijk , eerder, omdat de aan’ de kindschheid ei- Rene werktuigelijke ligchaamsgefteldheid ook de meest werkzame voorbefchikkende oorzaak-van den ziekteftaat is waarvan zij het algemeenst- df hangen 3 ‘terwijl die van de gerfte foort zich zeldzaam vóór het achtfte jaar vor- ‚wen; een tijdftip, op hetwelk het fpierftelfel meerder kracht begint te bekomen , en tevens aan vereenigde wer- king van eenen gelijkvormigen aard ,en meer aanhoudend _ in eene en dezelfde rigting gefchiedende, onderworpen wordt.’ |

De ziekelijke veranderingen, waarvan de krommingen van deze foort afhangen , doen meestal de wervelen zelve aan, en ont{taan, in verre. de meeste gevallen, uit het aandeel , hetwelk het weeffel dezer beenderen in dieu

TA 1 Bij JONGE MEISJES ‚ENZ. Rd

aat van algemeen bederf der witte , en meer bijzonder

‘der beenige en gewrichtsweeffels , onder den naam van

Rachitis. bekend , genomen heeft. De wervelen zijn nu. eens flechts verweekt, en op één punt, of over geheel derzelver ligchaam , onder het gewigt der bovendeelen in= gedrukt; dan weder, hetwelk veel meer het geval is, hebben zij een verlies van zelfitandighefd geleden , of ten gevolge van eene foort van fliijjting , of (hetgeen de ziekte van PoTT vormt) ten gevolge eener ware verettering , waarvan het voortbrengfel aan het benedenfte gedeelte der ruggegraat, of in de omringende deelen , etterachtige op=- hoopingen , onder den naam wan ab/ces/us per congestio= nem , daarftelt , en waarop de fmelting van eenige werve=

. len gemeenlijk volgt. Deze afwijkingen gefchieden bijna

hd

&ltijd achterwaarts; dat is te zeggen; de wervelkolom

vormt eene bogt, waarvan de bolle zijde achter-, en de holle zijde voorwaarts ziet; en dit laat zich“gemakkelijk verklaren „door het meer bijzonder werken der ziekte op. het voorfte gedeëlte van de ligchamen dèr wervelen, waar de fponsachtige zelfftandigheid het meest gevonden wordt. Gemeenlijk hebben deze krommingen aan het onderfte ge- deelte der ruggegraat plaats3 en, daar de verweeking , of het verlies van zelfftandigheid , zich gemeenlijk tot 2 à 3, of op zijn hoogst 4 wervelen bepaalt, zijn zij ook veel hoekiger , dan‘die van de eerfte foort, bij wélke de wer=

„velen in groot aantal uit derzelver natuurlijke rigting-ge-

trokken en regelmatig verplaatst zijn. Verder zijn zij zel- den eenvoudig , maar meestal , met eene of meerdere an- dere krommingen in eene tegengeftelde rigting , zamen. gelteld, door de pogingen, welke: het geheele Úgchaam in,het werk ftelt, om „zoo veel ín deszelfs vermogen is, de gebrekkige rigting , waarnaar het hoofd en de bovenfte ligchaamsdeelen , door ‘den fcheeven {tand der ruggegraat ,

altijd geneigd zijn om over te hellen , te verbeteren ; en zoor er ziekelijk veranderde wervelen op meerdere een weinig van elkander af gelegene, plaat{en beftaan mogten, en deze het aan derzelver voorfte, andere het aan derzelver zijdelijke gedeelten zijn , zal de ruggegraat „de ineenfmelting in ieder deger rige

t

718 OVER DE TQOBVALLIGE KROMMING DER RUGGEGRAAT

tingen gefchiedende , in cweederlei rigting gebogen worden, en ook de nog gezonde ruimte tusfchen beide de krommin- gen een waar gevolg van verdraaijing ondervinden. Ein- delijk , daar deze afwijkingen zich gemeenlijk in een’ leef- tijd vormen, waarin de borst nog verre is van -derzelver volkómene ‘ontwikkeling bekomen te hebben, volgt ook daaruit, dat de verfchillende, de wanden dezer hollig- beid zamenftellende, deelen in de gebrekkige rigting , waarin zij door de ruggegraat worden medegefleept vere der voortgroeijen, Gemeeúlijk zeg ik, omdat de volwas- fenen niet bevrijd zijn van de ziekten , waardoor: de krome. mingen kunnen ont{taan, Tot bewijzen hiervan mogen zekere zinkingachtige aandoeningen {trekken , díe fomwij= Jen als gevolgen. van venerifche uitfpattingen worden waar- genomen, en die, van de vezelachtige zich ook tot de beenige weeflels, en wel bepaaldelijk tot de wervelen uitgeftreké hebbende , derzelver zwelling of bederf veroor- zaken.

De uiterlijke kenmerken dezer krommingeë zijn dus ge= noegzaam in het oog loopende, om dezelve gemakkelijk. van andere te doen onderfcheiden 5 dàn zelfs , wanneer de ziekte, waarvan zij afhangen , reeds geheel en al ver= dwenen was, en geenerlei fpoor in de beenige deelen , die niet tot de wanden der borstholligheid behoogen , had nagelaten. De voorzegging echter, ten opzigte van deze vast te {tellen , is altijd veel ongunftiger, dan die , welke men bij de eerfte zoude kunnen doen. 1%, Omdat de ziekte- _toeftend , waardoor zij „zijn bepaald geworden „in het algemeen , diep genoeg geworteld is, om vrees te baten , dat, fchoon dan ook gedurende eenigen tijd met goed ge- volg beftreden, dezelve fpoedig weder terugkome, en nBuwe. krommingen vèroorzaké, of ook die, welke reeds beftonden ; meet zamengefteld-make. s°. Omdat de volkomene genezing der ziekte , hoë welingerigt dezelve oak zijn moge, vérre van de vernietiging der kromming met zich te voeren , deze integendeel nog. fteviger maakt daar de kroning inderdaad niet beftaat, dan wanneer de ziekelijk aangedane wervelen , als ket ware, met elkander.

„eo U

JONGE MEISJES ENZ. zip

ineengefmolten zijn, en omdat deze ineenfmelting, zelfs in de gelukkigfte gevallen , het meest gewone, en door de onbewegelijkheid, tot welke de lijder zulk eenen lan= gen tijd veroordeeld was , begunftigde , gevolg is. 3°. Om= dat zij de dierlijke huishouding in eenen voortdureäden ‚ftaat van toenemend bederf houden, zich tegen de onte wikkeling der longen aankantende , hetzij dat de borst overeenkomftig de flechte gefteldheid der ruggegraat ge- groeid zij, hetzij dat die organen zich, even zeer als die van de onderbuiksholligheid , door het binnenwaarts uitfteken van de fteeds te digt bij elkander ftaande uiteine den der kromming, gekneld, en in derzelver verrigtin= gen geftremd gevoelen; :

Wanneer wij nu van de-beoordeeling der oorzaken onder welker invloed die kromssingen-ontítaan , en van derzelver vergelijking met die van de-andere foort, tot de algemeee ne, met dezelve overeenkomende, aanwijzingen ter gene=

zing overgaan „zoo zien wij dat deze verfchillen , naarmate

men de ruggegraat bij de eerfte vorming der kromming , dat wil zeggen, in het tijdftip , wanneer de ontaarding der wervelen niet dan een verfchijnfel van de algemeene ziekelijke aandoening is, onderzoekt; of naarmatd men dezelve gadeflaat , wanneer zij, door de veréeniging van alle de aangedane wervelen tot eene enkele zelfftandig: heid gekromd gehouden wordt, In het. eerfte geval is het de hoofdziekte, die men beftrijden moet; en al wat men zich met betrekking tat de ruggegraat veroorloven kan, is, gedurende een’ zeer langen tijd, een middelpunt van prikkeling op de: huid daar te ftellen , Krachtig gez noeg om den dieper en dieper knagenden ontítekingaardie gen toefland, waarvan het weeffel der wervelen werken lijk de zitplaats is, te doen verdwijnen, of ten minfte in tegenwigt te houden ; maar de volftrektfte rust der rugge- graat is onvermijdelijk want alle bewegingen , door de- zelve ondergaan , Zouden nergens toè dienen, dan om de ziekte te verergeren, daor de prikkeling in de aangedane deelen der ruggegraat te onderhouden en: in dezelve: ge vestigd te doen blijven: Deze waarheid is zoo tastbaar,

Ld « 5 . pj eenen a ee

GaÓ OVER DE TORVALLIGE KROMMING DER RUGGEGRAAT

dat zelfs de fterkfte voorftanders van de uitrekkings- methode dezelve erkennen, en , verre van haar te beftrij= den „eerder trachten te doen uitkomen , minder misfchten , het is waar, uit overtuiging , dan om daardoor den fchijm te kunnen aannemen van niet bij uitfluiting aan hunne et- gene ftelling gehecht te zijn. Wat kunnen nu, in het tweede geval, alle pogingen tot uitrekking doen? Bij tijds gedaan, moeten zij de lijders noedzakelijk aan eene we- derinftorting blootftellen , het zij door de algemeene on- bewegelijkheid , waaraan zij het geheele ligchaamspeftel onderwerpen, en door de pijnen, welke zij veroorzaken, het zij door de trillingen welke de vóór weinig tijds zie- kelijk aangedane wervelen van alle kanten ondervinden, Verrigt men ze, integendeel , op een tijdftip , wanneer de _gewrichtsverftijving der wervelen reeds volkomen is , dan heeft derzelver werking op het middelpunt dèrkromming volftrekt geenen invloed. Zij kunnen wel de bandach- tige bevestigende zelfftandigheden dier wervelen, wel- ke het naast aan de'ineengefmoltene en dus vastvereenig- de grenzen , uitrekken en gedwee maken , en daardoor op den langen weg de verkleining der, de hoofdkromming - vergezellende , afwijkingen begunftigen Z00 lang names lijk het ligchaam aan die werktuigelijke middelen , waar= door de uitrekking moet bewerkftelligd worden , onder- -… worpen Îs; maar zoodra houdt deze werking niet op , of de ruggegraat zal, zoo als wij reeds weten , in de mees- te gevallen, nog meer geneigd zijn zich te krommen, Vooreetst } omdat de meer bewegelijk gewordene werve- len gemakkelijker voor het gewigt van ligchaam en fchou- ders wijken zullen; ten andere, omdat de ruggegraat veel gemakkelijker aan de werking dier fpieren zal toe geven, welke zonder ophouden zich daar tegen aan- kanten , dat het ligchaafn niet die rigting volge, waarin de kromming hetzelve fteeds neigt te brengen. Vooron- derftellende zelfs „, dat de voeding rondom de verlengde deelen gefchiedende, dezelven in. dien ftaat van weder. segtbuiging hield, waarin zij door de lang voortgezette uieekking zouden gebragt zijn geworden, kan deze (laar

Ld

JONGE MEISJRS, ENZ. 72E

echter niet voortduren. want de te voren kramgebogene deelen , dit flechts met betrekking tot de gewrichtsver= ftijving van. eenige naburige wervelen geweest zijnde, zullen het noodzakelijkerwijze weder worden, zoo lang

als er van de zijde van deze-laatfte niets veranderd is, Dit uitwerk(el der voeding, echter, is herfenfchimmig , ‚emdat ,-hoe onderworpen en moedig de zieken ook:zijn

magen, men hun ten minfte twee uren rust op éénen dag geven moet, en deze tijd genoegzaam voldoende. is ter vernietiging van datgeen, wat de voeding mogt ge-

daan hebben. LEVACHER DE LA FEUTRIE be-

kent zélf (*), dat het groot aantal kinderen , die, na het

door hem uitgedachte werktuig, of ten minfte dat van

LEVACHER, van de dcadémje Royale de Chirurgie pn

gedragen te hebben, meer mismaakt geworden zijn, dan -

zij tevoren geweest waren , ons, noopt , zelfs tot voorbij het tijdperk der huwbaarheid, bij eenigen het RE van bet werktuig voort te zetten. ee

De uitrekking is dus niet méér gefchikt, om deze hou: mingen , dan die van de eerfte foort te doen verdwijnen, omdat, zoe zij op geenerlei wijze bij de eene de fpiera kracht, de ruggegraat buiten de natuurlijke rigting brene gende, matigt, zij ‘bij de andere de oorzaak waardoor de ruggegraat gekromd gehouden wordt, (en gemeenlijle in de ineenfmelting van eenige wervelen onder elkander ; met. onregelmatige zamengfoeijing van derzelver uitfteeks

fels, en der overige, de wanden ‘der, borstholte zamen= ftellende deelen, beftaat) volftrekt niet vernietigt; : Heg

onvoldaende dezer handelwijze meer. aan den dag bren.

gende, heb ik, zoo als reeds boven gezegd is, de zaak

echter nog altijd van de meest gunftige zijde befchouwd ; vooronderftellende , dat de uitrekking der ruggtgraat zone

der hinder, ent ae zonder gevaar , gefchieden kon

de, Zichier, op welk eene wijze zich de Zaak moet-toe= dragen: Opdat de uitrekking regelmatig gefchiedde „' bee

hoorden , vóór alles, de twee met de uitrekking belaste

krachten, welke die dan ook zijn mogen, op de DEC Traité du Rachitjs > P38. 359.

Kd

1

{

#aà OVERDE POBVALLIGE KROMMING DÉR RUGOECRAAT

biteinden der ruggegraat zelve te werken. Dit kan ech- ter geene plaats hebben: de eene kracht trekt het hoofd paar-zich toe, of bepaalt hetzelve; andere werkt even zoo op het bekken: Her -eerfte uitwerkfel van derzelver vereênigde pogingen beftaat dus in te trachten , het hoofd en ‘Ket bekken ‘van het overig gedeelte van den tronk af te fcheiden; derzelver werking op de ruggegraat is daare door ook dadelijk moeijëlijk te berekenen omdat zij niet dan fecundair zijn kan. Bieden verder-alle deelén der rug- gegraat eenen even fterken weêrftand ? Buiten twijfel niet 3 de rugwervelen hebben met de ribben eene tweede gele- dig’, waardoor zij naauwer aaneengehecht zijn ; de len= denwervelen worden door ‘een zeer groot aantal gewrichtse en {pierachtige bundeltjes bedekt; en de halswervelen, be- kitten’ geene van deze wederftandbiedende middéfen: daardoor lijden deze dan-ook het meest door het geweld der uierekkingen ', juist volkomen ftrijdig met hetgeen men verlangde ; want het zijn de rugwervelen , dië als de alge= eenfte zitplaats der krommingen kunnen befchouwd wor- den ,en ten koste van welke men bijgevolg ook het groote fte gedeelte der uitrekking erlangen moest. Ondervinden nu niet alle die deelen, welke, het zij middellijk of on= middellijk , an de ruggegraat vastgehecht zijn , en derzel. ver. bewegingen ‘volgen; in eene gelijke mate de uitwer- king van derzelver uitrekking ? Daarom , hoe zal men-dan kunnen begrijpen, dat fpieren, geen meer dikte dan die wan: dert hels hebbende, zonder er ziekelijk door te wor- \ „den aangedaan , krachfinfpanningen zullen kunnen verdra- gen, welke men , om van eenig gevolg te zijn ; tot zoo. danig éene hoogte moet brengen, dat daardoot de banden en vezelachtige kraakbeenderen , de wervelen onder elkan- der vereenigende , uitgerekt worden? Zulten de, daar ter plaatfe zoo talrijke, vaten en zenuwen, zonder gevaat ‘voor. derzelver werking en weeffel, eene aanhoudende trilling kunnen ondergaan? Kan bovenal. de uitrekking der bloedvaten, en de vernietiging van derzelver veelvul- dige bogten in de nabijheid des hoofds , daardoor te weeg gebragt, aan het flagaderlijke- bloed , door de drukking van

v

JONGE MBIJJES , ENZ. zat

een ‘der-einden van het uitrekkend werktuig aan deze zij - de reeds van buiten: naar binnen gedrongen , geene gele» genheid geven, met zoodanig eene kracht naar de herfes nen te ffroomren , dat daaruit de ernftigfte toevallen ont ftaan ? Kan het raggemerg , eindelijk, uitgerekt wofden , » sonder eenig gevaar van zich te verlengen ten koste van . deszelfs natuurlijke ‘vorming } een deel, welks omkleed- fels. zoo dun en: prikkelbaar , het weeft1 zoo fijn, de verrigtingen zoo belangrijk, en de minfte beleedigingen zoo dikwerf , en vooral zoo dadelijk ,doodetijk zijn kuns nen ? Daar buitendien al het geweld der rekking, bij zonder op den hals, en wel bepaald op deszelfs aan het hoofd grenzend gedeelte, aankomt, heeft then dan niet alle reden, om te vreezen, dat de deelen eindelijk niet dan eenen zwakken webrftand zullen bieden, en, door zich te verlengen, het geweld der rekking alleen op de twee eerfte halswervelen en op derzelver vereenigende ge wrichtsbanden werken zal? Zoo deze banden echter zich verflappen , kunnen zij dit dan ook niet op één oogen= blik , wanneer men er het minst op verdacht is , ‘zelfs bij eene zeer gewone uitrekking, doen , en daardoor eene volkomene , of ten minfte eene onvolkomene ontwrichting des tandwijzen uitfteekfels , allezins gefchikt , om zamenk drakking van het ruggemerg, en daardoor eenen piotfee ngen dood, te veroorzaken , daarftellen ? „Heeft men dusdoende, geene kinderen, die men onverhoeds bij het hoofd opligtte, zien omkomen; en wat deed men Isum toch anders, dan: den hals deor middel van: het gewigt des ligchaams uit te rekken, op dezelfde wijze als hét de uitrekkende werktuigen , hoe zamengefteld en” hoe vol maakt ook , doen; of zoude het voortduren der uigreke king op den langen weg niet hetzelfde kunnen bewerken , als het gewigt des ligchaams, vermenigvuldigd door de fnelheid van het opligten ,op één oogenblik gedaan zou de hebben? LBVACHER DE LA FEUTRIE ontkent dit, hetgeen de rede betoogt en de ondervinding te {poes dig bewijzen zal. Voegen wij bij alle: deze gevaren de ernftige ongemakken, als het.onvermijdelijk gevolg dew drukking „door de beide einden van het uitrekkend werk-

798 OVER DE TOEVALLIGE KROMMING DER RUGGEGRAAT e

tuig, op de diarmede in aanraking zijnde deelen, uitge- oefend. In de nabijheid des hoofds zal het eene verzwee rende ontvelling der, den uitftekenden rand en hoek der onderkaak bedekkende, deelen, of eene zuchtige zwel- Jing. van het hairig hoofdbekleedfel en hevige boven-oog- kuilfche hoofdpijnen: zijn, al naarmate het werktuig, het hoofd voor zich nitduwende, of naar zich toe trekkende werkt; aan het onderuiteinde van den tronk zal het eene ftandvastige terugdrukking ‘der heupbeenderen, en. dus ook een hinderpaal voor de volkomene uitgroeijing of res gelmatigé ontwikkeling des bekkens zijn. Dit laatfte toee val is vooral bij jonge, de huwoaarheid naderende ; meis« jes zeer te vreezen, daar het bekken zich in dit tijdfapw eensklaps in alle deszelfs afmetingen vergroot; en onge lukkiglijk is het juist op dien leeftijd „dat men , bij flechts mlatige krommingen, het algemeenst tat werktuigkundige middelen zijne toevlugt neemt; want, van welk een aan» belang het voor de kinderen ook zijn moge ; eenigen dwang: te verduren, zoo hechten zij echter niet dan aan het teh genwoordig geluk „terwijl het nog aanffaande niets in hun- ne oogen iss en. niet dan door geweld zal men hen aan - eene moeijelijke houding kunnen onderwerpen. Bij jonge meisjes is het niet, dan wanneer zij al den prijs, door ‚ens aan eene fierlijke houding gehecht, beginnen te ken. pen, en het, voordeel inzien, hetwelk ardere , te dien op= zigte gelukkiger bedeeld, er van trekken, dat zij zich aan alles onderwerpen; maar dan heeft men vooral te

vreezen , ‘dat, in fpijt van de grootere mate van weêr= _ fltand, door de gebrekkig gevormde deelen geboden, de meisjes alle pogingen tot wederregtbuiging met zooe danig een’ moed verdragen, dat men: omtrent de hevig= heid der pijnen en'de kracht der uitrekkingen bedrogen wordt en zij zichzelve tot eene volftrekte onbewegelijk» heid veroordeelen, die ‘het verfchijnen ‘der natuurlijke verfchijnfelen , als kenmerken der huwbaarheid, vertrae, gen, of ongeregeld maken moet. Maar al te dikwijls heeft de ondervinding de gegrondheid dezer vreeze be»

WEZEN, 3 (dles vervolg en flot hierna.)

GESPREK UIT DE LAATSTE DAGEN VAN PERICLES. 738

ORSPREK UIT DE LAATSTE DAGEN VAN ËERICLES. ee, | PERICLES, ALCIBIADES. Ee (Woonversrek Yan Pericles, Póricles Pesos: y

. PE R IC LE 8,

I. voel mijn fterfuur náderen. Vah u, Alctblades ‚zal voorteán: het lot vam Athene en Griekenland afhangen. Er ligt mij aan gelegen, u te onderhouden over het doel dat: mi gedurende den loop mijns levens besig hield ever het welzijn van ons vaderland. De oorlog van den Peloponne{us „door de Spartaanfche ongevoeligheid , ‘Hooge fnoed en eerzucht onvermijdelijk geworden, is niee van gevaren ‘ontbloot. Wijsheid, ftandvastigheid fpaarzaame heid in het gebruik: det. openbare peldmiddelen ; en de: trouw der bondgenooten, worden meet en meer noodzae kelijk. ed } ba: el ALCIBIADES,: Es LN Ik Voel mij geftreeld door de achting waarthede as rj derectt. Ik zal trachteh a ta te volgen , uw werk te voleinden. De roem van uwen naam , in ftrijd tegen hee plan Van onderdrukking , door de Spaftanen gefimneed , heeft gêzegevierd op de regeringloosheid def bondgenop=” tenz hij heeft de eerzucht der Pèrzifche Moònarchen bee dwongen. De tijd is dáár , waarin de- Grieken „aangevoerd.

door de Atheners ; eindelijk de meestets der wereld haan. te worden. PERICLE 8.

Hoe? door welke middelen %

) Getrokken ait een werk, getitéld: Perichs, de Pins fluence des beaux avs fur la fticiet publique ; waaduit een “ander ftuk? over her gelijken van Afbeeldingen en Portretten voor Schtiders en Beeldhouwers, door mij vertaald en. door wijlen mijnen geachten, vriend 1 UBLENK ingezonden , bevoe rens ín dit geacht tijdíchrift is geplaatst geworden,

Utrecht, } Te ve Le °

MENGELW. 1828, No, 15. Ee É ze

pe6 GESPREK

ALCIBIADE S.

Beginnen wij met Sicilië, bet vasteland van Isalië en

Afrika te veroveren, en wij zullen volk en geld genoeg vinden , om ‘hef zijk van Perzië te verwoesten.

Dt PERIC SAM, Zug de Grieken overreden U in zulke plannen bi

te ftaan? ALCIBIADE 8,

‚Het is mijn hoogfie wensch tot het welzijn der Ache nets mede te werken. Hun ten gevalle neem ik ’s volks denkwijze: aan’, deel ik in hunne gevoelens, en wijd ik mij, met een onultfprekelijk genoegen, san hum gelak. Tot hiertoe was de Schatkist rijk, het volk arm. De Atheners in dén oorlog te lande en ter zee en in de openbare werken den dood trotferende, in bekrompene en boerfche edoniigen huisvestende, te midden van pracht- vôlle tempels , fehouwburgen en, galerijen , gekweld doos oude hymnen en vermoeijende godsdienftige feesten wa- ren in hunne fombere verblijven tot hiertoe verftoken van de genietingen der Schoone kuntton.. Ik verbind mij, blks efzonderlijk geluk te bevorderen. Ik zal hen, door het lokkas-der vermaken en rijkdommen, gemakkelijk vervoe ren tot roemrijke ondernemingen, die door den buit des vijands voordeelig zullen zijn. De gevaren van zulk een ontwerp, ik: erken het, zijn onberekenbaar; maar de Hulpmiddelen, die het vernuft uitdenkt, zijn zulks des-

PERICLES.

Meent u aldus van den bloei van Athene te verze. keren ?

ALCEBIADES.

…Het welzijn van: 't algemeen wordt: RED daor bet. welzijn van elk lid in ’t bijzonder. Welk belang ftelt Athener in de pracht van: tempels ‘die hij niet. be= woonf? in- den luister van godsdienftige feesten , die niets anders bedoelen dan het behoud van eene bijgeloo- vige. eerdiënst? In zijne woning alleen wenscht hij het genot te hebben van de png: die de fchoone kun-

np

UIT DE LAATSTE DAGEN VAN PERICLES. . #27

ften opleverens dáár wil hij de geneugten der weelde {maken 3 dáár voldoen aan zijne begeerten bloemen ftrooi«- jen op het pad des levens, en deelen in, de. rijkdommen: van den Staat , welke magt noch. rijkdorh kent, dan waar. de burgers hunne dagen befteden om deszelfs voorfpoed: te verbeteren. De Atliengr worde beheersche door zucht; tot vermaak. Door de bekoorlijkheid daarvan, ik her= heal. het, wil ik hen geleiden eot den roem. Hij is de ziel en het leven van mijn beftean ; en de hoop, dat de Grieken ééns zullen geggen, dat Alcibiades hen vere » basst door dingen, onuitvoerbaar voor -andeten ,” vers vult mijn hert, Niet de waarde der bekwaamheid en doore fepenheid van eenen. Themistocles, noch de wijze one verfchrokkenheid van eenen Miltiatdess maar de onver wtoeide en heldhaftige, bijna fabelachtige. vermerelheid van Theféus. Hij vereenigde de volken: van Attica 3 ik (tet mij. voor, flechts éénen. Staat. daar te Rellen uit al het velk van Griekenland. Men komt gelden verder, men’ vindt nooit meer veerksacht in zichselven, dan wannees mien geene palen ftelt. aaf. Zijne ontwerpen s en de kunst ; om de gegioederen diensthaar aan zich te maken , door: het kennemen def neigingen, (maak, zeden ef gevoelens van hen, die ons Omringens deze kunst, die ik tij eigen gemakt heb; biedt atij vele hulpmiddelen aan, PRRICLE 8.

Gj hebt mij van uwe gevoelens, gedachte en ont werpen deelgenoot geniaakt. Ik kan u. Alcibiades! thijns erkéntenis miet beter betoonen, dan ook tw de beweegree denéri,” dië mij hebben bezield , de’ gróndregels „, die ik heb gevolgd, gedurehde veertig Aen van een gefukkig bewind bloot te leggen,

‘Ik was fteeds bedacht , om , vóór het daarftellen- eerier onderneining „de mideelen daartoe te. bêrekemen , zoo wein mig .mogelijk aan het toevál over te later en: daardoor aneester van den uitllag.ts wotden; Het volk acht nigt aleijd de genen wien het genegenheid betoont, en veracht waak Hen , die het vleit. Terwijl ik ‘trachtte, door de zuiverheid mijer bedoelingen en door. Kai ijver voor

Eee a

„88 k GESPREK

volks welzija, mij deszelfs vertrouwen waardig te ma ken , wachtte ik. mij voór lage vleijerij en eene te groote gemeenzaamheid. Ik heb ftceds een’ grooten afftand ge- houden. tusfchen ’s volks eigenzinnigheid en de rede » die mij gelciddes en, verre.van mij te vernederen, om in de vooroordeelen der. meerderheid te deelen , heb ik al- mijne pogingen aangewend, om zulke inannen tot mij op te hef- fen ‚die , hoezeer zij ongetwijfeld goëde hoedanigheden:be- zaten , echter, ín hunne betrekking van krijgsman , onder- gefchikte bewindslieden, kun{tenaars of handwerkslieden , im ondervinding niet gelijk konden ftaan met den: ftaars-

ets krijgsman , die geheel zijn leven aan het welzijn zijns vaderlands toewijdt. Mijn doel is nooit geweest , om aan - ‘ket vaak zoo eigenzinnig gevoêlen ‚der menigte te beha gen. Ik heb: niets gezocht dan het getuigenis , gan de voldeening van tiüjff-eigèn hart.

. Ik heb gemeend, dat de veredeling der fehoone kum- fen in naauw.-verband moest {laan. met het algemeen nùt, en trachtte, door de-pracht der openbare gebouwen, de Schoonheid der: hymnen, de juistheid. der danfen , de vol- . maakfheid der. fSchouwfpelen , en daor. godsdienftige en vaderlandíche: feesten, den mensch te ontrukken aan het verderfelijk eigenbelang, en zijne vermaken te vereenigen met zijne liefde tot deugd en -met.den-voorfpoed vän den Staat. Ik heb het voorbeeld: gegeven van huifelijke fpaare zaamheid en nationalen luister, omdat ik verlangde, dat de. Athener zijn genot zou zoeken in de wereering der Go= den en in: de viering van de nagedachtenis der ‘vadetland{che

.…. helden 3- omdat de-mensch, in den florm zijner driften

van alles tnisbruik: makende „zelfs het bevallige der fchoo- ne kunften aanwendt , om het afkeerwekkende en verach= telijke van zijne óndeugden aan het oog te onttrekken 5 omdat het, eindelijk, indien het waar zij, dat de onder- gang der Rijken: vroeg of laat een. uitwerkfel is van het ‘bederf der zeden, van belang is, de Kunftenaars alleen be- zig te houden met voorwerpen , -dië gefchikt zijn > GM in _de harten’ den eerbied voor de Goden en ‘de liefde tot wa- ren roem te voeden; De arme #00 wel als de rijke neemt

Kad

UIT DE LAATSTE DAGEN VAN PERICLES. - 739.

deel. aan den luister der fchouwfpelen, aan de volmaking der nationale feesten, aan de majesteit der tempels, en aan de uitnemendheid der meesterftukken , waarmede zij verfierd zijns en-de vermogende man, die, door een zoo edel gebruikmaken van zijne fchatten; de bronnetì van geluk zijner medeburgers vermeerdert , verbindt hun- ne harten aan zich door dankbaarheid, en rigt zich eene duurZame eerzuil ‘op voor het “nageflacht. Maar de weel- de in het inwendige der huizen, die menigte {laven , dat najagen van wellustig genot , die overvloed van kostbare meubelen , haauwelijks opgemerkt door eenig deelgenoot der vermaken , zijn die niet zoo vele gevaarlijke voorwer- peù, die de afgunst van den behoeftigen opwekken ; eri weldra ophouden den bedorven Cmaak van den bezitter te voldoen ? . ‘De fchoone kanften zelve raken in minachting, wanneer zij flechts werktuigen zijn van weelde en zedèbederf. De kunftenaar , beheerscht door zijne Kunstliefde en gevoel voor het fchoone, voelt , als *t ware, eené onwederftaan- ‘bare aändrift tot daarftelling ‘van uitmuntende werken ; maar denkt gij niet, Alcibiades! dat de prikkel der eere zijnen ijver vermeerdert? Stellen wij ons (lechts voor; wat, er in de ziel van eenen Phidias omgaat, als onder zijnen beitel het: marmer de gedaante aanneemt vam eenen Jupiter van Olympus, het aarftaand voorwerp der aan= idding van een groot volk! Wanneer deze zelfde Phi- dias gedwongen werd, zijn talent aan te wenden tot ver- _ fiering van het: woonververtrek van eenen ambteloozeft rijke, die door onwetendheid onbekwaam was , de fchoon- “heid van zijnen arbeid te beoordeelén eh-te {chatten , zou hij zich dan niet met bittere {pijt moeten afyragen : 8 wie zal mijn werk zien?” Geloof mij, Alcibiades ! de vol. komenheid der kunst en de eer van den kunftenaar zijn . onaffcheidelijk verbonden aan het nut van het algemeen. - Dusdanig zijn de grondregels , die ik beftendig heb ge- volgd; alzoo zijn zóo vele gelukkige jaren verloopen , die éen fchoon tijdvak în de gefchiedenis van Athene uit» „maken. Veel ‘ben ik aande wijsheid van Anaxagoras ver-

\ 730 GESPARK UIT DE LAATSTE RAGEN VAN PERICLES.

pligt, die mijne denkbeelden verbeterde, Het zij mij ge- oorloofd , mijne beden tot het Goddelijk Wezen op te zen- den , dat uw vriend Socrates.u dezelfde dienst moge be- wijzen, Mogt gij even grootmoedig , en fteeds wijzer en gelukkiger warden dan Thefeus! Moge het waar geluk van Athene uw werk zijn }

ALCIBTIADE 8.

Wanneer ik u, wanneer ik Socrates hoor, neem ik ‚mij voor , die moeijelijke paden te bewandelen , op welke ie- dere fchrede door de rede moes zijn geleid; maar zoodra zich de gefegenheid aanbiedt, om de toejuichingen van het volk te verwerven of eene eerzuil te verkrijgen, dan geef ik mij weder aan mijnen hartstogt en de zucht naax $er die mij vervoert, over.

. PERIGLES.

Ook ik, Alcibindes} was bedwelmd door etr in mijne deugd; maar ik bemerkte weldra dat de ftem der vleijerij zich mengde in de hoffpraken , welke men mij toezwaaie de, en dat ik, om de goedkeuring van het publiek te verwerven , medepligtig moest worden aan deszelfs ohge- regtigheden, Het zelfverwijt kwelde mij als eene furie. De ondervinding en het nadenken vernietigden de begoo» , cheling der valfche eer, Ik kende eindelijk de voortreffe- lijke waarheid, Ik had den moed, mij aan dezelve te hechten. De kalmte der ziel was ‘mijne belaoning. Ik vormde groote ondernemingen, omdat ik van derzelver nut zoo wel, als van de mogelijkheid van derzelver uit. voering, was. overtuigd, De ware eer is mij gevolgd, ‚zoodra ik ophjeld de valfche te bejagen. Mijn leven is afgeloopen zonder verwijt, en ik fterf tevreden,

, Pad

DB ONTWAKING VAM. EEN SCHINDOODE IN ZUNE KIST » DOOR NEMZELVEN ‘VERHAALD, En,

inne nns HODGSON, te Bristol, geeft van deze

ulterontzettendfte gebeurtenis, bemzelven bejegend, het ne- ‘volgend verflag, welks mededee!ing. wij chaus vooral „daar op

Nen Ô . EEN s N

ONTWAKING VAR BER SCHIJNDOODE IN ZUNE KUSTe 231

het ftuk der begrafenisfen in ons Vaderland eeslang nieuwe , al- lezins heilzame verordeningen zullen worden in werking gebragt » uit meer dan één oogpunt befchouwd , niet ondienttig achten.

@ Ad Ad

Van der jeugd af aan was fk aan vallende ziekte onderhes vig, welker aanvallen gemeenlijk omftreeks volle- maan zich „openbaarden. Mijne geliefde vrouw MaRTRA (mijne eerfté vrouw namelijk; nu reeds vóór go jaren overleden) zeide mij meermalen, dae- mijne anders roode kleur, een of twee dagen te voren, in een doodelijk bleek verwisfelde ; en zij verloor mij alsdan, als, ME ware, niet meef uit het oog , terwijk zij, door lange ervaring geleerd , de toevallen zelve wist. te matigen. Na haar afftèerveg zocht ik fpoedig wederors. eene undere vrouw; wijl ik het eenzame om mij henen nier konde verduren3 een gevoel, dat, fijns achtens, flechts eenen weduwenaar in die mate eigen ts, Mijne tweede vrouw thans ook reeds overleden, was geene zoofcherpzinnige waar- neemfter , maar eene voortreffelijke buishoudfterj en aan hard fpaarzaamheid dank ilk , naast God, mijne redding bij de ver. $Schrikkelijke gebeurtenis, welke ik thans gs befchrijven,

In de kerk Ce Brissol, waat ons familiegraf zich bevinde, is een groot gewelf, waar elk‚.did Zulks kad bekostigen ; worde bijgezet, en wef in eend fooden kist, Fèrs ve De hij „tot dae zijne betrekkingen hem ‘vergeeen hebben „hetwe in eene handelftad veelligt fpoediger, dán eiders; kk grijpt. Waasfchijnlijk moet alsdan; gelijk te Londex het ge- val is, de doode in hef einde zijne verbljfplaats ruimett, ed wordt hee oude food voor de kerk en door de doodgravers gebruikt, weardoof tevens plaats voor nieuwaankomenden wordt gemaakt, met welke men daarna ever zoo te werk gast. Doch, om tot mijne huishoudelijke echtgenoote terug te keeren, uit zuinigheid hed zij mijn vermeend lijk in eene ruime kist van denneghout doen begraven , welker zwaarte (om voor het publiek de ware toedragt der zaak te verbloemen) door een paarhonderd pond gewigt,ter helfte aan het: hoofde en voeteneinde verdeeld , werd vergroot. Het zij verre , dat ik haar die karigheid omtrent mij zou ten kwade duiden, wijt juist deze mijn herleven bewerkte,

Ek ‘had (dit herinner ik mij nog zeer goed) des middags regt fimakelijk gegeten; doch ook niets anders, dan dít, kan ik mij te.-binnen: brengen, tot op tret oogenblik, dat ik uit

Ld t

233 ONTWAKING VAN EEN’ SCHIJNDOODE IN ZIJNE tisT,

Mijn gewoon toeval weder tot mijzelven kwam, (dae die het geval geweest was, bemerkte ik weldra aan zeker gevoel PIJ mijn ontwaken) en mij verwonderde, dat ik mij geheel in bet danker en als gekluisterd vond, Ik konde mij naan- welijks bewegen; zoo als ik ontwaarde, toen ik het dek, waarin ik zeer (tf gewikkeld’ was, wilde apflaan, Mijne band konde ik , wat ik ook deed, niet aan mijn hoofd bren- gens. want mijn elleboog ftuitte op een’ harden bodem, en mijne hand op een voorwerp boven mij, dat mij beloten hield, Uig dit vruchteloos pogen , en dewijl ik voelde, dar ik, met uitzondering van hes mij omwikkelend bedekfel, naakt was, befloot ik levend begraven ce zijns Deze gedach- te overviel mij plotfeling, Mijn eerfte gevoel daarbij was verwondering „en, gelijk aan dat van eeb kind, uit diepen flaap. gewekt, en nog niet genoeg ontwaakt, om hetgene hem om. zingt te onderfcheiden, Maar, toen nu de ontzettende we. geulijkheid met al bare Izingwekkende kracht op mij in drong, God! boe befchrijf ik hes gevoel, dat mij thans aan- greep?..-.. Hee was, alsof een kogel mij het hart doore baarde, Neen, geene Hel kas verfchrikkelijker zijn, dan die gevoel op das oogenblik} Een tijdlang lag ik bewegingloos , yan Schrik als verfteend, Vervolgens brak het angstzweet uit slie poriën van mijn ligchaam door, De indruk was zoo ge. weldig, dat ten Jaas(te deze onbefchrijfblijke gewaarwarding in eene ijskoude, verdaovende wanhoop overging. Naardien geen fraal van hoop door de duisternis, welke mijnen geest gelijk wijn ligebaam omringde, konde dringen, zoo volgde uu een (til. berusten in mijn lot, Ik begon meer bedaard aan gen dood te denken, en te berekenen, hoe lang ik wel zou kunnen leven ‚eer de honger aan mijn beftaan werkelijk een einde maakte, Jk bad God, dat ik zonder morren en zoo kalm n sls ik mij chans gevoelde, fterven mogt, Ik poogde in mijn geheugen terug te roepen de voorbeelden van menfchen, die, €n hoe lang zij, zonder voedfel te nuttigen, geleefd hadden, Dus deed mij de rust der vertwijfeling , betrekkelijk ; tevreden zijn, in vergelijking met den coeftand, in welken ik mij ver volgens bevond, toen mij weêr eene Schemering van hoop opging. Mijne dagen toch waren geteld —ik moest tooh ein- gelijk eenmaal fterven dus thans flechts een weinig vroee ger, dan anders bet geval zou zijn geweest. Deze gedachte vertroostte mij ongemeen; én ik geloof inderdaad , dae, zoa de hongerdood (echts eenigzing dragelijk ware, (en ik had

DOOR HEMZELVEN VERHAALD. 733

wel eens gehoord, dat die níet zóó zwaar is, als men ge- meenlijk denkt) mijn levenseinde kalm zou zijn geweest, Zoo ik mij wèl bezinne, duurde evenwel die kalmte niet tang. De rede fluisterde toe, dat, zoo ik werkelijk be- graven en de aarde rondbm mijne kist zamengedrukt was , ik niet zou kunnen ademhalen , hetwelk ík toch nu met tame- lijk gemak doen konde, Ik dacht dus niet aan hect gewelf, maar verbeeldde mij, dat ik op het kerkhof lag, en men mij welhaast daar zou komen begraven, Zoo zonderling Is de wisfeling der gemoedsaandoeningen, dat ik, die mij bereid had willig den hongerdood te ondergaan, den plotfelingen dood door verftikking thans voor honderdmaal fchrikkelijker hield, Het denkbeeld, dat ik nog niet begraven was, noopte mij nu tot angftig ftreven „om mij naar buiten te doen hooren. Ik fchreeuwde zoo geweldig, en floeg metzoo veel kracht te- gen de zijden en het dekfel der kist , tot dat ik geheel heesch en uitgeput was ;doch vergeefs: eene diepe fiilte heerschte rondom mij in de dikke duisternis { Thans greep mij de fchrikkelijkfte doodsangst aan, en ik woedde tegen mijzelven en in mijn eigen vleesch, tot dat ik geheel buiten mijzelven geraakte. Toen ik weêr bijkwam, riep ik laid mijne vrouw bij haren naam; ik bad en Jasterde, zoo ik vreeze, God; waut ík wist niet meer, wat ik zeide of deed, tot dat’ andermaal mij- ne krachten bezweken, en de natuur van nieuws in momen- kele gevoelloosheid verfterking zocht. In dezen toeftand had ik eene voorftelling van onbefchrijfbaren aard; bijaldien bet,, namelijk, iets dergelijks, en niet veelligt een blik , door de geopende poort des doods, in de Geestenwereld was ; het was iets geheel wezen- en vormeloos, Daarop volgde wederom diepe duisternis en ftilte; de duisternis en ftilte eener ontzete tende wezenlijkheid, Uit eenen benaauwden flaap, naar ik vermoede, ontwaakt , beproefde ik wederom, zoo veel mijne krachten zulks nog vergunded, mij te doen hooren. Ik bemerkté thans, dat jk, hoewel met groote moeite, mij op zijde keeren en ein= delijk zelfs konde omdraaijen. Den rug nu opheffende, be. proefde ik, met de meestmogelijke Infpanning, het dekfel der kist te doen fpringen; maar de fchroeven wederftonden elke poging; ook konde ik mijne kníën niet hoog genoeg op- trekken, om deze daerbij te doen medewerken, en er bleef mij alzoo wiets over, dan de houding van een’ doode weder aan te nemen, en, tegen wil on dank, -mij eenige ramt «6

23 ONTWAKING VAN EEN’ SCHIJNDOODR IN ZIJNE KIST ,

gunnen, om- dan dezelfde wanhopige pogingen, welke ik zoo nutteloos had bevonden ,: weder te berhaten, Terwijl ik dus uitrustte , (zoo men eene werkelooze foltering rust kan heeten) weende ik als een kind, wanneer ik aan den zonne- Schijn , aan den blaauwen hemel, aaa de Grisfche lucht dacht, _ welke ik nooit weér zou genieten, hoe Ievende wezens zich op de ftraten bewogen en duizenden om mij heen be- zig of vrolijk waren , terwijl ik beftemd was in ellende om te komen! Waarom moest sijn noodlot andess zijn, dan dat van dezer? Ik liad geene zware misdaden te betreuren, en

toch leefden honderd misdadigers in het volle genot des te-

Vens le Daar dacht mij den toon eener klok ze hooren !

Ik vlóog op, en kneusde mij het voorhoofd tegen mijne

doodkist. Met ingehouden adem. luisterde ik, fat het was

inderdaad eene klok, welke her uur floeg. Deze klank was

voor mij een nieuw levent „Ik ben dan ten minfte. nog niet begraven - men zal komen, om mij te begraven —-men zal

mijne kist optilken, en dan dan. kan ik mij komers gemak-

kelijk doen hoorenl’’ Dat was balfem voor mij, Ik riep van

nieuws aan, (loeg met alle mij nog overige kracht regen de

wanden mijns Ee en liet eerst dàn af, wasneer ik niet

meer konde,

Thans begonnen Dj. 5 ie mijnen benaauwdèn toeftand Op een’ harden planken bodem uitgeftrekt, al de Jedem geweldig geer te doeny en die aanhoudend bedwang, gepaard mer het

onbefchrijfbaarst zielelijden , bragt ten laatíte eene foors van sazernij, te weeg , welke in eene heftige koorts eindigde, De flapen van mija hoofd brandden en klopten 3 de tong werd droog; lichtjes zweefden mi voor de oogen, en mijn brein duizelde. Gewisfelijk werd mijn leven thans nog alleen door krachtverlies onderhouden , hetwelk , terwijl bet mij gevoelloos „maakte. voor de geweldige fpanning der berfenen, de natuur vergunde, tot zekere bedaardheid terug te.keeren; maar sch, alleen om Dog. eenmaal voor het verfchrikkelijkst lijden op te leven, waarin de zielaagst mij and zelden ‘al de Kgchaams- fmarten deed vergeten !

Hoe veel tijds ik in dien toeftand van lijdelijke en worftes lende marteling fleet, kan ik niet zeggen; Maar thans werd de dorst ondragelijk ;mijn mond (cheen vol heete asfche, Wet derom vernam ik den holen klank eener klok, die, uit de diepe toonen te oordeelen, van grooten omvang zijn moest. ‚Geene we liet eenig licht daor; en tech moest iets ven

DOOR HEMZELVEN VERBAALD. 235

dien aard plaats hebben, dewijl ik zonder verfche lucht niet zoo Tang had kunnen tijden, Veelligt was het nacht, toen ik in mijnen kerker van zes planken werd geplaatst, Andermaal en nogmaals hoorde ik de klok en nog altijd in den kde des doods, Almagtig God , welk een gevoelt

. Langen tijd zoo fcheen het mij althans toe lag ik

tru weder, verdiept Im mijn lijden, bewegeloos daarheen, Mijn hoofd gloeide;, mijne leden veroorzaakten mij vele {marten 3 op onderfcheidene plaatfen had ik mij verwond; mijne oogen waren zwaar ontftoken, Ik zocht verligting, door. mij op de rtegterzijde te wenden, daar ik tot dusverre beftendig op de “linker had gelegen, Thans ontdekte ik eene flaauwe fcheme- ring , door eene opening , ongeveer een’ halven duim in door : fnede „, welke zich regt onder mijne kim bevond, Ek greep daarnaar, eu het bleek mij, dat daar een kwast in het hout geweest was, welks ruimte door het grove doek, waarmede de kist van binnen bekleed was, bedekt werd, Ik doorboorde hetzelve met mijnen vinger. Hoe' zwak het lichg ook ware, dat nu voor mij opging, mij was het een zonheftraal der vreugde, Wahneer ik mijnen nek in zekere , wel is waar zeer Ongemakkelijke ftelling bragt, konde ik fchuins door deze dpening gluren, In het eerst zag ik enkel iets lichts, en kon geen voorwerp onderfcheiden ; maar, zoodra de hoop weder in mij ontwaakte, fchenen zich mijne zintuigen insgelijks op te fcherpen…. Ik floot, voor een paar minuten, beide de oogen , om dezélwe eenige rust te verfchaffen, Eindelijk kon. de ik onderkennen, dat regt tegen mij over zich een klein venfter met zware ijzeren traliën bevond, door hetwelk het licht tot mij weldadig doordrong. Ik gaf een kreet van ven rukking. Ik moest mij dan nog onder menfchen bevinden3 want de dikke duisternis om mij been was verdwenent Ik ver- gat, voor eenige oogenblikken „mijn lijden ; ja zelfs de akelige twijfel, of eh hoe ik mijner gevangenisfe zoude ontkomen, eer mij de honger doodde, werd voor eenigen tijd uit mijne ziel verbannen, en keerde toen eerst weder, wanneer ik, vaa wege de duizeling, welke mij het onopboudelijk fasen op één punt veroorzaakte, niets meer. tien konde,

Allengskens maakte ik nu tit de zware fteenen. van het venfter, alsmede uit de dikke traliën, op, dat ik mij In het gewelf der kerk bevond, en werd in die denkbeeld nog ver. fteskt, toen. ík het diteinde van twee of drie doodkisten onteraar. de , caafchen mij en het venflef geplaatst. Onafgebroken bleef

736 _ ONTWAKING VAN EEN’ SCHIJNDOODE IN ZIJNE KIST. ®

ik op hetzelve ftaren , tot dat het donker begon te worden , met een gevoel, door tong noch: taal uit te drukken? Toen het nachtelijk duister meer en meer naderde , keerden ook de vorige doodsangften met tienvoudig geweld weder; en ik geloof , dat ik eindelijk of in flaap of in onmagt viel. Ont- wakende, of tot mijzelven komende, trof een gerucht mijn gehoor, als van het knarfen eener zware deur op hare fchar- pieren,en ik zág kaarslicht door de opening mijner kist heen- dringen. Luide riep ik uit: „Bij uwer ziele zaligheid, vertos mij} Ik ben hier. levend begraven!” Het licht verdween plotfeling, Vrees {cheen den voet van hem, die het droeg, bevleugeld te hebben ; immers ik hoorde eene basftem denzel-' ven zacht terugroepen, en vervolgens zeggen s Zoo hier ie-

mand is, dan werd hij hier opgelloten, Geef sij het licht ,

ToM! de dooden fpreken niet, Schaam u, Tom} Een

van ons gild laat zich doos doodsbeenderen geen fchrik aan-

jagen” Hierop riep ‘ik weder, zoa hard ik flechts vermogt z

‘_ Ik ben levend begraven} Red mij!’ „De bijl, Tom!”

riep nu de ftoute lijkendiefs de {tem komt uiet gindíche kist. Dat verd... begrafenisvolk beeft waarfchijnlijk zijne zaken te haastig werrigt.’”

Nog weinige minuten, en ik zat overeind in mijne kist, ‘Hier fluit ik mijn verhaal, onmagtig, als ik ben, om de ge. waarwordingen van dat oogenblik te fchiideren. Des lezers gevoel vervulle , wat de doode letter niet vermag oader woor. den te brengeni Bidde hij vurig, dat God en goede men. _ fchen bem behoeden voor-de verfchrikkelijkfie van alle denk- bare rampen == die van levend te worden weggebragt naar de plaatfe der ontbinding, van waar men niet dan ten jong* ften dage wederkeert!

(ETS OVER DE TURKEN EN OVER 6CHUMLA,

Bizonder in hee oog -“loopend is het volftreke ftsan blijven der Turken bij hunne oude zeden en gewoonten, Vóór meer dan vierhonderd jaren kwam die volk over den Hellespont , was linde beftendig in aanraking met Europeërs en derzelver gebruiken , drong meer dan eens , zelfs tot Weenen, door in het hart der Christenheid. Terwijl alles rondom hen heen op deze of gene wijze voorwaarts ging, bleven zij hardnekkig filftaan, Met zeer weinig ùitzonderingen , isde volksmasia

oge se ne EN, men en E

tn

PE

N

IETS OVER DR TURKEN EN OVER SCHUMLA. 237.

rog gehéel die onkandige, eigenzinnige, onbuigzame hotde

die van „Aajë’s gebergten afdaalde, In het groote zoo wel

als in bet kleinfte, in het gebruik van een fcheermes en eene zaag, zoo wel als io letterkunde en kunst, hebben zij nog heden hunne onde, karakteristieke gewoonten: de Turkfche

barbier ftrijkt mec het mes van zich ef, de onze near zich . ‚toe; de timmerman , daarentegen „trekt de zaag naar zich,

toe wijl derzelver tanden binnèriwaarts, -— de onze ftoog, haar naar beneden, wijl de tanden buitenwaarts ftaan sy, de,

metfelaar zit bij zijnen arbeid, de onze .ftaat; de. fchrijver.

fchrijft op zijne hand en van den Finker- naar den regterkant, de onze aan eene tafel en vande linkér-.naar de: regoerzijde, Deze zaken: mogen: zeer. onbeduidend . nn he zijn, ech» ter werkelijk:even zoo vele karaktertrekken, ……: ;:…

De ftad-Schumia ligt în den. hoek-eens.dals aan : de. Moone: lijke: helling. van den Baan. Balkan beteekent een’ mogijee lijken pas. Deze bergketen. begint met eene reeks, nederige ‚heuvelen, die zich allengskeus tot bergen: vair aanmerkelijke “hoogte verheffen. „Van den kant ‘des Donaws fchijnen. zij bijs kans onbekiimbaar3 zij loopen -.tengs:den horizon als gen fterke mour. heen „die trapswijze tot in de wolken ftijgt. De keten ftreke zich ,. van de Golf:van Veneti8 tot aan de ‘Zwar. te Zee , ongeveer soo (Eng,) mijlen ver uics hare breedte,

met het héuvelachdige land ‘op beide. zijden , mag wel een

honderd. „mijlen hediagen; de ril hae is niet boven de de pergeu- een amphitheater „. agn.-welks. Deen zeges uitgebreide vlakte, noordwaarts naar den, Desay , postwaarts naar de Zwarte, Zee.nitbreidt. De Balkan fcheidt dus alleen de vlakte, tnsfchem Konffantingpet en den Dongu; en hadden de Rusfen maar,eerst het gebergte in den rug, zoo:zon hen niets in hunnen marsch ftuiten , dan de ftrijdkrachten des vij- ands zelv’. Schumla, waar de beste koper- en blikflagers des rijks wonen, telt ongeveer 6o,oo0 zielens in de boverie ftad wonen de’ Turken, in het benedengedeelte Joden, Armes niërs , Grieken,

Als krijgspunt Ìs Schumla van.groot gewigt, als loopende.

hier alle wegen van de Donau - vestingen zamen, De aarden wallen, met bakfteenen muren fterke wachttorens op ‘de flanken, ftrekken zich , op een’ oneffen grond „drie mijlen ín de lengte, ééne mijl in de breedte uit. Hier floegen'de Tur-

‚ken, van ouden tijd af , hun verfchanst leger op, Twtemaal

/

nm

238. Ts OVER DE TURKEN Em OvER:senontus.

vrokkeh de Rusfen op ScÀamig aans, ROMANZOF in 1774 5 ZAMINSKY in 1810 ,.en werden beide keeren teruggefisgen. Gelukt het den Rusfen ditmaal, deze vesting bemagtigen , 300 ontmoeten zij, gelijk. gezegd is, een’ tweeden, nog geduchter hinderpaal, het gebergte. Over deze ontzaggelijke + Kchatsweer loopen flechts vijf begsanbare wegen; een wan Sophia naar Bazargik, twee van Ternoys over Keifanlik ea Sehmnia, en twee van Schumis over Carnabat en Haidhes ; de drie eêrfie geleiden’ naar ‘Adriandpet, de twee andere regt haar Konffantinopel.

«De eenige voor krijgsondernemingen gunttige tijd is hier de tente ; het land is te dien tijde ongemeen fchoon en gezond ; bronnén ‘en ftroomen Wêveren goed drinkwater en gras enz. in overvlóed: maar bij den naderenden zòmer verdroogen de be. ken, verdwijnt het gewas; niets blijft er over, dan een dor, gioefend aardrijk , over dag’ door de zonnehicte verfchroei. _ jende, en des machts door zwaren , koudeh deuw der gezond- heid uiterst nadeelig. Eik leger, in ouden of niewweren tijd , dat in dit jaargetijde in Buigaril krijg voerde; heeft den ver: derfelijken invloed des klinhaats ondérvonden. De talrijke pas- fen „door : een handvol menfthen tegen een gansch heir v& verdedigen en die even.zoo vele vesten. vormen, achtes welke de “Zurken zoo hardnekkig fhijden; de verfpreide ‘dor. pen, noch befcherming noch hulpmiddeten sanbiedende , dit alles zijn hinderpelef, welke «den Rusfen bij ondervin- éing bekend zijn, In den jongften oorlog „toes 1o0;000 Rus/tn de ganfche vlakte bezetteden ‚dacht men er niet eens.aan , het gebergte over te trekken. Ook fchrijnen de Turken van dien

_ kant voor kunne hoofditad: niet te vreezen ; vertrouwende

fchieralleeù op de bergvesting, door de Natur hon ver. leend, De aanval van den zeekant verwe kun oneindig grootere linie :

t. » - Le oe ie en am te amen TE 4 et

DIEPACHTIGHËID DER, AANZIENLIJKEN VÀN CHILL (Ut Travels in Chili and la Plata, By JOHN.MIERS, a Vol. Lond. 1826.)

__ |L. het algemeen betoonen de Chilièrs geene eerlijkheid «in zaken van handel, dan uit noodzake, en niet uit eenige zedelijke overtuiging. Hunne neiging ‘tot bedriegerij oefent

“”__… DIEPACRTIGHMID DER AANZENL GEEN VAN CHTLIG 739

zich gaerne omtrent voorwerpen van weinig waarde, De voore naamfte kooplieden zullen voor de versaeking bezwijken , tel keomale dac zulks onopgemerkt:kan gefchieden. Vele Engel Joho handelaass. hebben mij hierin, sis. eene zeer gewont:zaak bévestigd: . Onleùgs trad ik in den. winkel van.éen’ koops man, die aan eenen anderea voor tweeduizend dollars san koopwaren. verkocht. Deze betaalde dezelve contant, en. deed ze deor zijne dienstbaren huiswaarts brengen: ‚bij het inpak ken greep ‘hij: van een’ voor de hand liggeuden fiapel eene . katgenen fhawl, nesuwelijks meer dan anderhalven dollar waard „en vaborg dezelve tesfchea de wollen foffen, welke bij gekocht had, Iutusíchen verzekerde mij de verkooper, dat hij. aan -denzelfden man gereedelijk een krediet van. duizend dollars’ zou: verleenen, Deze foort van kleine dieverij is gemeen zaam onder de Ch4liërs van den besten: naam en het grootte vermogen. Ik ken niet nalaten, hiervan een’ paar opmerkelijke voorbeelden bij te brengen van vrousmken uit de aanzienlijke Kklasfe. De beide diefTtallen werden gepleegd aan Lady co cme RANE,: De. eerfte. had plaats op’ een Bal ,-door den Ame Hikaanfchen: Conful gegeven, -Bij:hec. binnentreden: des: zaal werd gezegde Damé aangefpróken door drie Chitfehe vrou- wen van den hoogften rang , “welke ,-ndart de gewoome des lands, baar veel opnderfclieiding. en duizend beleefdheden be. wezen, en haar beurtelings -omhêksden, Muar teu -zelfden tijde werd een kostbaar juweel aan haren opfchik ont- vreemd, Zij ontdekte zulks weldra , bij het opmerken dat haar gewaad gefcheurd was, Vruchteloos werd ín de zaal rond gezocht. Maar, een jaar daarna, deed zich een Priester bij de Lady aanmelden „@n overhandigde haar, ín een. afzonder: Jk. onderhond, hect verloren juweel, zeggende dat eene Das me hem Jn de biecht den diefftal ha bekend , en dat hijs tot gere vaorwaardg van boete, ‘op de wedergave aan wettige efgeuaresfe had dangedrongen, De tweede 'dieve gebeurde bij gen bezoek aan Lady. COCRRANE vaú drie an- dere Dames uit een der eerfte hüizen van Chiff. Zij verzochten hgre kanten ge mogen zien ,ten einde eenige Ttalen voor zich zelve uit te kiezen, Men ° bragt eene doos, waarin kanten mutfen , die’ achtervolgens bewónderd werden ; ‘maar, bij het bergen ‚miste de Lady drie zeer fijne kanten mutfen en/eení- ge fukken kant, in een papier gevouwen, Zij gaf zulks terftond aan hare. bezoekfters te‘kennen; en , toen de Dames van hak sof s oprezen, als om haar te helpen zoeken,

740 _DIEFACATIGEEID DER AANZIENLUJKEN «VAN CHILTs

‚viel de laatstgenoemde kant'op den grond’, gewikkeld in des zakdoek van eene harer, Nog een ander voorval vau eenig= Zins verdachten aard viel voor ten huize van Lordcocnm ae NE. Hij bezat een kabinetje van rozehout, inboudende een aantal medaljes en munten, een gouden harloge, onderfchei. dene edelgefteenten, en eenige familieftukken , san welke hij

hooge waarde hechtte, Gedurende zijne afwezigheid op eenen kruistogt verdween dit kabinetje uit zijne zijkamer, Men deed vele nafioringen , vervoegde zich tot den Gouverneur, onder- ° vroeg de “bedienden „. loofde. beloohingen uit; alles te ver- geefs. Eenige maanden daarna ontdekte Lady COCERANE,

bij een bezoek aan de dochter des Gouverneurs, het kabingte

je in een belendend: vertrek welks deur, uit onachtzaam-

heid, was opengelaten, Teprftond eischte zij baar eigendom

terug, welks wettigheid ontkend werd, De Gonverseur werd

geroepen , en de zaak in zijne tegenwoordigheid bepleit. Hij

verzekerde aan de Lady, det er geene. gedachte hoegenaamd

bij hem was opgekomen , det dit kabinetje vermist werd, en

dat zijve dochter beszelve van eenen foldaat had gekocht. Hes

meubelftuk! werd evenwel ternggegeven, Het was intusíchen

hoogst opmerkelijk, dat bet ’t‚éénige van dien aard was; op

Chili te vinden, en dat hetzelve meermalen was bezigtigd

door den-Gouverneur en'zijne dochter, bij de bezoeken „door

hen afgelegd ten huize van, Lord COCHRA NE.

VOORLEZING.

N og nooit heb ík eene voorlezing gedaan, welke mij zoo veel hoofdbrekens heeft gekost, als deze, welke ik de eer heb thans te doen, Zi is daarom niet ce beters warmt zoo àls het met’ menfchen is, zoo Js het in dit ééne “geval ook met voorlezingen ‚— hoe geleerder, hoe gekker, De ont warring toch van zakefi, die er te geleerd gitzien, is dooe geleerden het minfte mogelijk. Dit zal a deze geleerde roore lezing, hoop ik, zeer duidelijk en tastbaar nraken,

Ik heb ook zoo. veel te zeggen over hetgeen ik pier De- handelen wil, dat mij, vrees ik , weinig’ tijds zal overig blij- ven tot ontwikkeling van het eigenlijke onderwetp dezer voor- lezing.

Deze voorlezing heb ik de vrijheid genonten van geleerd te noemen, Over het woord geleerd wil ik iets vooraf zeggen, opdat het blijke, dat ik mij niets aanmatig, door dit nichang:

EN

/ | VOORLEZING, Zar

bordje voor dezelve te plaatfen, Dan, ter zake, Die drie laatfte woorden: Dan, ter zake, ben ik gewoon, met vele redenaars en voorlezers te bezigen, ‘wanneer er in het ge- heel geene zaak is, tot welke men komen kan, Dit hoop ik, dac mijne hoorders zuilen onthouden; terwijl ik het. hun van:tijd tot tijd nog wel eens wil herinneren.

Het woord geleerd zal ik bij wijze van inleiding verklaren, Indien gij allen, mijne Hoorders en Hoorderesfen ; weet, wat dit woord zeggen wil, dan heb ik één verzoek, dat niemand mij in de rede valle, Want, als ik over dit woord mijne ge- dachten niet mag zeggen, dan miag ík negen tiende gedeel ten van mijn gefchrijf wel overflaan, Het is immers zoo, dat ík eene voorlezing moet doen, welker voornaamfte vereischte is , dat zij befta uit zoo vele woorden, dat het uitfpreken van dezelve juist vijfenveertig minuten lagchens of geeuwens Ons oplegt. Waarom zou tot mijne fpijt ten eeuwigen dage nangeteekend (taan, dat ik, ín plaats van vijfenveertig , nog geene víjf minuten gelezen heb? Ja, ik zie het, gij zult mij laten’ lezen, en gij hebt er dan ook dit voordeel van, dac gij nu juist weet het kenmerkende onderfcheid tusfchen eene Woortezing en eene Bijdrage, Dan , ter zake,

Als mijne Hoorders en Hoorderesfen het met mij zoo goed vinden, zal ik nu-maar tot het ligchaam der voorlezing over- gaan, Om ons geheugen te gemoet te komen, zal ik de on« derfcheidene deelen, van deze voorlezing noemen , bij derzel- ver afzonderlijke behandeling, Dan kgnnen wij aan het einde eerst zeggen, waarover gehandeld is, Deze noemt men de analytifche manier van redevoeringen maken en houden, vol« gens welke men eerst een goed uur achtereen eene menigte zaken, of, juister gefproken , vèle woorden afpraat , zon. der dat men nog het eigenlijke onderwesp bepalen kan. Het is ook hetzelfde, of men de hoofdzaken vooraf opgeeft; want - dan zegt men wel, waarover men wif, niet waarover men tal, omdat meh niet RAS zegt, waarover men alleen kos Spreken, -

In de eerfte plaats wil- ik dan handelen over het wond ge leerd, Men moge zich inbeelden, dat dit woord gemakkelijk te verftaan iss ik heb de.eer en neem de vrijheid in dit ge- - vâl van fommigen te verfchillen, Het is zoo, dat men dit woord in oude tijden goed verftond, of liever meende te ver. (taan , omdat men toen flechts tweevoetige geleerden, en nog zoo zeldzaam.als. wicte raven, vond, Doch nu mem viervge-

MENGELW, 1828. NO, 15. FÉff

nn

243 YOORLEZING.

tige geleerden vindt , onder welke de “geleerde uUNITO door geheel Europa als gen wonder geroemd wordt; nu de konden

zelfs kans bebben om Profesfor en hooggeleerd te worden, ou

mag men wel vragen: wat beteekent het woord geleerd #” Ten opzigte nu Van MUNITO en zijne geleerdheid zult gi het wel met mij eens zijn, al ware het alleen daarom, dar hij op de-kermis het fpreekwoord bevestigd heeft: de gebeer. den loopen em brood. O ja! wij beleven heerlijke, ik wi meggen geleerde tijden, Onze eenvoudige voorouders bekom- merdeu zich minder om namen dan om zaken, en zoudca

daarom hunne kinderen naar de /chool en den /choolmeester ;

en daarom zag het-er ook met de geleerdheid fober uit, Maar wij hebben Zmflitutan overal en voor alles. Ja, cen dresfeer- der van honden zou thans geene oaderwijzelingen kebben,

indien hij miet met gouden letteren op een groot houten bord

openlijk den voorbijganger deed lezen; Jujlituus voor de vier-

vaetige jeugd, Heeft ons de jong{le kermis (zie Amflerda.n-

Jche Courant van sp Sept. ll,)- niek.eenen Heer nr. CAPEL-

LI, van Florence, aangebragt , die voor het kunstminnend

Publiek "' zijne „Aaademie de Chats arefdes (bet zijn des Kat

ten - Profesforg eigene woorden) beeft opengefield? Zoo ge-

leerd ziet het er thans met de geleerdheid uit, dat bijna ie-

der meent Profesfar te kunsen neem, te masten zijn, Ik zou mij opk kunnen beroepen op de geleerde kanarievo-

gels, die, volgens de Rotterdamfche. Courant van 26 Febr,

1825, in Sak/en bij den vachtegaal in de leer gewees zijn,

en wier aankomst op ons grondgebied zelfs in de nieuwspe-

pieren gemeld wordt. Deze gevleugelde geleerden mu ftaan

met de loopende of liever zittende geleerden in vele opzig-

tên gelijk, Beide hebben flechts twee beenen, Beide deu-

nen op humse manier van buiten geleerde lesjes op, met

dat onderfcheid , dat de gevlengêlde geleerden ons vrolijk „de

andere ons fuf en droomig maken, Er ís nog één onder.

fcheid van belang: dat de gevleugelde geleerde ken en swi/,

maar niet mag, de andere wil en mag, maar niet kam vlie-

gen. Intusfchien is hier wederom leder regtvaardig bedeeld;

want de geleerdheid zou misfchien uitlandig worden, als de

een zijne kooi, de ander zijne dierbare muren verliet. En

dat zou toch een groot verlies zijn, te weten voor die men-

fchen, die niec binnen dezelfde muren met de zittende ge-

leerden zijn opgefloten,

Na zult gij. mij dan toch wel willen toeftemmen, det ik

î .

VOORLEEING, 243

wel vragen mag naar de Deteekenis van het woord geleerd, Het antwoord op die vraag wordt zelfs daarom te belangrijker , naarmate het getal, daarin betrokken , grooter ís, Dit is juist in:onze'dagén het geval , daar men zelfs kanarievogels , honden en katten onder de leden van het genootfchap der geleerden betrekt, En de cweevoetigen, al rekent men de: gevederde geleerden niet: mede, zijn oneelbaaf. Ik had bijna gezegd za/ dooe; maar dat és eene fout, want er zal wel een getal van Zijn, al ken sk ze niet tellen. De krukken , zonder welke fommigen niet. kutinen loopen „reken ik ook niet mede, Met is Eoo, dat velen bij wijze van. papvoêring ‚-even als de kanse rievogels en papegaaijen, a! die geleerdheid kebsben ontvanc gen. Dut.hoort men fpoedig, als Lorretje. zoo afles door &lkander haspelt. Doch hebben Ís ook Aier de hoofdzaak, en het krijgen de kunst, Ik wenschte: wel, dat iemand eens de moeit nam, om op te telten ai die geleerden tot de juiste vêrzameling der eenheden, Men zou het zich: gemakkelijk kunnen maken, door de halven en de kwarten bok maar als tenheden op te tellen, Hierop hebben die Heeren :regt; want een half cencje is niet minder eene eenheid dan een tientje, De qualiteit en guantiseie io hier als nul, ik houd er Eén, Doch det cijferen is zoo mijne liefhebberij ntet 3 ik laat dus alles over dan die geleerden , die „als hoofdftudie, fteede cetn- ten tellen, en de aen uit de eenteden soeken. Dan, Zer sake,

Over de hetsekenk van: die woord wil ik x niet raadplegen met de Me/ogothen of Angelfaxen. Dit laat: ik over aan hen, die alies overhoop halen, en daardoor alles zoo geleerd mat ken, dat niemand er raad voor weet. Ook geloof ik, dat die .vreêmde Heeren de. woorden zwaard, roof 8uz. beter verftonden , dan de woorden geleerd of geleerdhefd , ten ware dezelve op huune groote kunst, srooven en moorden , betrekn, kefijk worden gemaakt, Al die onderzoekingen laat ik over azu de liefhebbers, en vergenoeg mij met hétgeen desaane gaande fteltig wordt gezegd door hen, die, uit hunne were Ren te oordeelen, in welke die brabbeltual telkens voorkomt, die vreemde ooien nog beter fchijnen te verftaan , dan el de Mefogothen en Angelfaxen in masfa, Dit alles is in de onderftelling gezegd, dat gif in de boeken dier geleer. den het een en ander desaangaande vinden zult. Zelf heb ik het niet gevonden; maar daarnaar heb ik ook niet ge- zocht, omdat ik van oordeel beh,dat-dit geheele volk flechts

FEE a | |

244 VOORLEZING.

{chreef mert het zwaard, en noot met de pens en het eerste genoemde, het zwaardfchrift, is mij altoos nog duisterder, dan het Aierog/yphifdhe der oude Egyptenaren,

Ten opzigte van de beteekenis van dic woord ga ik mijner eigen’ weg; en ik wil u gaarne dezelfde vrijheid laten, în- dien gij mij maar drie minuten vergant, om mijn eigen ge- voelen vòor ze (tellen, Het is mij niet te doen om mijne gedachten anderea op te dringen , maar om u te toonen, dat ik ook denk, En mijne denkbeelden (dit wil ik u wel in ver- trouwen zeggen, mits gij er nooit misbruik van maakt) ziju mij aatuuclijk veel dierbaarder, dan die jk van anderen beb moeten leenen, be Dan, ser zake.

Het woord: geleerd houde ik, fn vele gevallen, voor ver- kort; en in plaats van geladderd, Taalkundigen , aan wie (tot mijne blijdfchep mag ik het zeggen) het ons niet ontbreekt, weten hef, dat men in gemeenzamen (tijl goo fpreken ‚ja ook fchrijven magt gekeerd bij verkorting voor geladderd; mits men in het laatfte geval, t. w‚ bij het fchrijven, een werkore tingsteeken of hoofddekfel boven de laatfiee zet, fc: geledrd, Doch eerst heeft men uit fchaamte dit teeken weggelaten, omdat men in edn’ anderen zin wilde geleerd zijn dan een varken „4 zijnen dood; en naderhand-heeft de weltevendheid dit teeken, als hoofddekfel, onvoegzaam verklaard, toen namelijk het ontblooten van het hoofd ais bewijs van welge- manierdheid werd aangezien, Doch, het weglaten van dit teeken moge nu algemeen zijn, en den oorfprong dier bena- ming verdonkeren, het karakter dier geleérden, of, zoo gij wilt, geladderden, verraadt nog duidelijk genoeg, aan welken boom die vruchten gewasfen zijn,

Ik moet eens ééne vraag doen; wat is toch de reden , dat fommige menfcheù anderen, die grooter zijn dan zij, voor

dwergen of Lilliputters aanzien, en zichzelven voor reuzer

houden, al fteaen zij niet op de teenen? Uw antwoord kan en wil ik niet gisfen; maar, daar ik de vrijheid van /prekes thans heb, wil ik dan ook maar de vrijheid nemen van te antwoorden, ìk kom terug tot het denkbeeld van geleerd- heid , zoo als sk mij dat gevormd heb, Hoe hooger men op eene leer of ladder ftaat, hoe kleiner immers de menfchen worden niet op zichzelven, maar voor het oog in de hoog- te, door de lengte der ftralen, Voor zichzelven heeft men altijd de ‘oogen in de nabijheid, en dan kan fomtijds eene mug zoo groot fshijnen als een olifant, Doch ook dit per-

“___ VOORLEZING. 245 -

fpectief werkt wedèrkeerig zoodat de man in de hoogte zeer kleia wordt voor het oog op ftraat. Hoe verder zich de menfthen van elkander verwijderen, hoe kleimer zij voor elkander worden. Deze is. ook-de reden, dat deze menfchen met elkander niet veel morgenfpraak kunnen of willen hou. den, de een om niet duizelig, de ander om niet heesch te worden. Ieder ís in zijne eigene oogen een reus, in eens anderen oog een dwerg; zij zullen het-nooit eens worden, of zij moeten bij elkander ftaan, en daartoe zal de houvgge-

leêrde, uit vrees van te vallen, nooît befluiten, Dit reeds

‘bewijst ons denkbeeld boven opgegeven, Doch hetzelfde blijkt ook, als gij twee hooggeleêrden ziet, op twee on- derfcheidene ladders, dat verftaat zich van zelf ; want al hebben twee geleerden het beide mis, leder heeft het mis op eene andere wijze ; dit is zoo de eigenfchap van geleerdheid, De geleerden, zegt daarom het fpreekwoord , zijn het niet eens; en ik zeg, dat ik vrees, of zij het ooit zullen wor- den, Dan, ter sake, Ziet, daar ftaan dan die twee hoog- geleêrden, die wij zoo op twee ladders hebben geplaatst, De bkoogfte ladders, welke beide hebben kunnen vinden, ftaan hun ten dienst, . De onderfte fporten zijn het naaste aan elk- ander. De hoogfte fporten zijn de antipoden of tegenvoe- ters der laagfte, Hooggeleerd onderftelt de mogelijkheid ‘om hoogergeleerd te worden, en de een wil hierin voor den an- der niet onderdoen, Ieder van ben wil het hoogfte plaatsje zoeken, en, met de ruggen naar elkander toe gekeerd, fpre- ken zij elkander niet dan norsch toe, terwijl zij, afgeklom- men broederlijk konden {preken en kouten, maar nu dic niet doen, of zij tellen elkander de fporten toe, die dan sf- geklommen worden; zoo bijven, zij geleerden, en worden hiet menfchen en- broeders.

- Ik weet niet, of mijne verklaring omtrent die geleerdheid À bevallen zal, Mij, ‘dat fpreekt van zelve, bevalt zij bij: uitftek ; ánders had ik ook de moeite niet genomen van ze mede te deelen. Op het denkbeeld ben ik gekomen door ket uithangbord voor gene bekende herberg , met het opfchrift : de geleerde Man, Op mijne wijze heb ik dit uithangbord opge. helderd, Ik wil verder maar niets zeggen van dergelijke uit- hangborden, fraai of flecht gefchilderd, welke fommigen of uitfleitend voor zich, of ook voor anderen ophangen. Ook íe het eerfte ftuk mijner ‘voorlezing groot genoeg , om hier Beh Muitteeken te zetten,

>

Kd

748 NQG IETS OVER DE TURKEN.

zijne hbofbedienden voltallig te houden. De fchoonfte meis. jes, of” die beloven het te zullen worden , geraken alzoo in het Serail. Hier komen zij ín zalen, waar zij zich met naai- jen, borduren en andere vrouwelijke handwerken bezig hou- deo. Tot hare hoogere opvoeding behooren gezang, dans en het fpelen op oniderfcheidene fpeeltuigen. Al deze vrouwen nu hebben niemand, die haar bedient, maar zij bedienen el- kander, naar:volgende-orde: Het meisje dat laatst aankomt, bedient zichzelve en hare voorgangfter, deze weder de snde- re , die vroeger kwam; en dit klimt Zoo op tot haar,die het langtte in den Harem was, welke laate bediend ted zon- der iemand te bedienen,

Der Turken willekeurige en harde behandeling hunoer 9 vrou. wen beeft deze eene foort van vrijplaats doen erlangen, waar zij kunnen heenvlugten. Eene mijl van Schumid, in Bulga- rije, ligt de kleine ftad Madara, waar alleen vrouwen wo- nen , wier verdorvenheid en zedeloosheid tot een fpreekwoord zijn geworden, Derzelver aantal bedraagt omtrent tweedui- zend. Zij leven in gemeenfchap van goederen, ziju vrij van alle belastingen, en dragen geen’ fluijer, offchooa zij getrouw aan het- Aslamismus zijn gebleven, Madara is de toevlugt voor elke ongelukkige, die de wraak van haren man of van vertoomde nabeftaanden wil ontwijken, wanneer die haar gedrag niet goedkeuren, . Dien ten gevolge zijn hier vroue wen uit alle (landen en uit alle deelen des Ottomannifchen rijks ce zamen.

De Deré- Beys kozen eens uit deze vrouwen hunne Cuves- dees (eene foort van danferesfen). Van bet hoofd tot de voe- ten waren zij op hare eigene wijze uitgerust en gewapend, en zij reden op moedige rosfen. In den krijg moesten zij, als ligte troepen, tegen den vijand te veld trekken en allerlei wapen tegen hem beproeven, maar vooral door hare bekoor- lijkheden hem: trachten te verlokken, Dit gebruik , echter, beeft met de Derk - Beys zelve opgehouden, en zij komen thazs alteen in de Zurkfche Gefchiedenis voor,

‚Deze galante en krijgshaftige vrouwenkolonie fchijnt reeds

‘ja de diepe oudheid beftaan te hebben, Oude of leelijke vrou wen waren er van uitgefloten, Zoude men welligt hier den qorfprong der vertelling van de „Amasonen moeten zoeken ?

Pd

\ Li

VERWOESTING DOOR DE KINDERPOKKEN-TE MARSEILLE, 749

HERINNERING AAN DB VERWOESTING, DOOR DE KINDER-

POKKEN TE MARSEILLE AARGEREGT, VAN 1 MEI TOT _ I5 AUGUSTUS 1828,

hemd

Zie: hier, ter-waarfchuwing van onvadenkenden en ter. be= - keering van bevooroordeelden , ook hier te lande, eene tafel

van overledenen , aan de vernielende- Kinderpokken., te Mar-

feille, getrokken uit de Akten van den Burgerlijken Stand ,

door het Gemeentebeftuur bekend gemaakt s

Mei 1628, aan andere , gewone oorzaken. . « 818 de Kinderpokkem © ‘e, 04, Waarvan r gezegd wordt à gevaccineerd ce zijn. -

»

Juoij aaf gewone oorzaken, . . . Ei 8:7 ‚+ em Kiaderpekken, . . » « « 438, waarvan 18 goo gezegd ts ; gevaccineërd,

\

Jolij aan gewone oorzaken. „ee « 435 “en Kinderpokken, 2,’ .'e % « ev 429, Wiârvan 24 ZOO ) gezegd gevaccineerd.

| tot 35 Aak: «> aan gewone oorzaken. .…e “156 == Kinderpokken. ‘e . « 163, Waarvan :6 zoo iCavmel . - gevaccineerd, :

Zamentrekkingt ean gewone oorzaken. ° 1943 em Kinderpokken, « eo «1234

Alzoo 1234 menfchenlevens vernield door verwaarloo- zing, onkunde of hardnekkigheid van ouders of nabeftaan- den! Immers, van dit ontzettend getal zijn flechts sg, welke gezegd worden met de Koepok te zijn ingeënt ge- weest. Maar, mag men billijk vragen, zijn zij, die zulks verzekeren , te dezen wel onderrigt geweest? En, dit zelfs toegeftemd zijnde , is het zeker, dat de ftof , daartoe gebe. zigd, goed geweest is ?- Heeft men den loop der inenting be- hoorlijk nagegaan, zoodat men ftellig: overtuigd is, dat de. zelve gevat en aan de vereischten ter: voorbehoeding heeft voldaan? Niets verfchaft in dic opzigt:eenige zekerheid,’ En het is geenazins overbodig, op:te merken , dat ver het meeren- dee! der door de pèst der Kindeeziekte omgekomene kin- deren tot de behoeftige volksklasfe. behoorde , hind, dana

235 VRRWOLTING DOOR DE KINDERPOREEN TE MARSÈILLE.

mèn weet, ook wanneer zij er toe overgaat, om van deze onfchatbare weldaad gebruik te maken, weinig achts flaat op den loop der uitbotting.

Eene’ srme vrouw had zeven kinderen; zij heeft ze allen aan de Kinderziekte' zien (ferven{ De ongelukkige moeder werd zinneloos, en bevindt zich thans in het Krankzinnigtn« bud. Geer wonder: 245 had” BACHEENIE gewelgerd, dezelve te late vaccineserr,:

Naar luid van eeze verktariag der Geneesheeren , bevinden zich hans nog te Marfaille ongeveer TrENDUIZEND kinde- ren, welke niet gevaccineerd zijn; Zóó velé in eene enkele ftad; hoe- groot moet GERACINE getal wel niet in EER | Frankrijk zijn | :

Ook te Marfeille hebben evacemeenden elen in het- zelfde bed met zuiken, die met kinderpokken overdekt wa- rens zij zijn met derzelver kleederen en ligcbaamsdeelen in aanraking gekomen, hebben. gedronken uit deuzelfden nap hebben derzelver uitwafemingen ingeademd, en zijn niet be- fmet geworden,

Welk eene verfshoguing kan toch de gemeene. man aanvoe- ren tegem de Kaepokinenting? Tijdverzuim? Maar men kan zijn gewoon dagwerk blijven waarnemen, _— Pijnlijkheid #

toedienen van deze weldaad der Voorzienigheid , aan welke alzoo niemand, zonder zicht aan Zichzelven of de zijnen gro= velijk te Bezoudiken. ‘Zich vermag te onttrekken,

BRUCE EN DE SPIN. (*) Door WALSER SCOTT.

N. de ontvangst der jongfte. ongunttige tijdingen uit Schot- jand, lag BRUCE in den vroegen morgen, vol bezorgdheids, : €“) ROBERT BRUCES sfftummeling vun:eenen tak des is. 198p-. viegeftorven’ Vorftenftums, befteeg in 1306 Schots lands troon, en vestigde, door de overwinning bij Ben- sockbusn, de onaf hankelijkheid zijns vaderlands, Hij was een tijdgenoot van Koning BDUARD DEN Evan Enge. heud,. Als mededinger naarde kroon, werd hij langen tijd in Engeland: gevangen gehouden: hij doorftak den foldaat„ die hem bewaakte, en omvitagtte naar Schotland, alwaar hij zieh,

gelijk MACBETH, ik -de--Kapel. van. SA Andries -te Scone deed kroonen,

…_ BRUCE EN BDR'SDIN: © PES

ep zijn deger, en pleegde met zichzetven rand, of tij ntet liever alle verdere pogingen, om zijne segtmatige aanfpraak . op de Schotfche kroon te doen gelden, geheel opgeven ,'zij- ne getrouwen ontfiaan, zelf mec. zijntbroeders haar: hed bè) loofde land overfteken, gn rest;gijns levens aan den ftrijd’ tegen de Sarracenen zou toewijden, ten einde daardoor Zi et den Hèmelre verzoenen wegeis:der manfiag, aan of UPN in-de kerk: te: Dumfhies begaam Dün weder dacht Het heme vér misdadig. als-lafhartigte zijn , zijn (teeven , di Sthorland de Urls heid te hefgeven , te laten varen ; ‘zoo lartg e# dog ééne Fehadukf van hoop:-op een’ gelukkigen aieftag ovérbieer, Terwijt Wij aldus geffingerd ‘werd iv zijne ‘gverleggingen',. waren zijné eogen gerigt op bet verhemelté zijner legerftede, én ontdekt hij eene pin, welke aan een* tangen draad van’ eigen weef- fel hing, en, oyereenkomftig hase inftinkt, bezig wás, zich van den eenen {ijl near den anderen: tedoen flingeren ouf.de lija te vormen ,aam welke zij haar net wilde. bewestigen. Hoa infekt decd vérfcheidene vergeeffche pogingen ; zoodat Bru Ca waarnam, dae Ziptor zesmaaltoe-fastde in kaar ontwerp. Thans fchoot hem te binnen, hoe cok hij juist zes gevechten -#f ' de Engelfthen ef derzelver bondgemooten had geléverd,.:en atzoo in hetzetfde geval niet de’ ottwertnoeid werkzame fpin sin bevond, welkde nu. zêsmaal haar deer gemist hád,”„ WAA ox’ fprak siRu.c'e.tos zichzelvén , „naardier IR nietin (taat ben te beflisfen,.wat mij chans.cé deen fla, zoo wif ik mij in mijn befluit-deor het lot dezór fpintatettgeleiden, Doet: zij eene zevénde poging „ons hareri draad vast te maken, en gae lukt ‘haar die, dan zal ook ik het ten zevenden mate wageti'; mijn geluk in: Sr/orkend te beproeven, Geeft zij het op, of mislukt haar doelt, dan trek ik naar Palestina, om nioniet in nrijn vaderland weder te keeren” Terwijl BRUCE dit bi fluit vormt, doet de' {pin , met infpanwing van alle hare krache ten, nogmaals e@ne. poging, om bareu draad aan den ftijl var te hechter,’ en, het gelukt:!. Bruce volgde haar voori beeld; en zie, daar hij tot. dusverse geene enkele overwiíL nitg bad: mogen belialen , zoo::leed hij voortaan geene nedéra dag van eenig ibelang. Dikwerf. benik met lieden, die den naam vaân.BRUCE voerden, În betrekking gekomen , die gich zoe flellig van de. waarheitt dezes voorvals. overtuigd hielden, dat gij tot geenen prijs eene {pin zouden gedood heb: ben, dewijl zulk een infeket hunnen grooten: naamgesroot. teh voorbeeld van, volhâssling en ten zinnebeeld: van den zerogkeer eens gunttijen lots verftrekt had,

za "ZELDZAME SOORT VAN LIEFDE,

Rand SOORT VAN LIEFDE,

(Een waar. Voorval , ontleend uit de Gaserte des Tribunauz s NOM: 1828, >

Nn het ziaf va van Ashfes ds Cotes - da- Nard Cr. Brieuc) verfcheen onlangs eene dienstmaagd, met nam@ FRANCOISE TARDIVEL, als zoodsnig ‘finds verfcheidene jaren wonende bij de weduwe LxE voaver, pachefter , waar zij meer als eene vriendin dan als dienstbode werd bejegend. Dit meisje alreeds niet jong meer, werd verliefd op den eenigen zoon van het huis, en fchroomde niet , hem hare liefde te opene baren. Maar, zij. werd afgewezen. Wat kan ik doen, om ute behagen?” vroeg hem FRANGOISE, op deze weige- ving: Liefde: baat niet; want gij weet, hoe zeer‘ik u be- min! Begeert gij misfchien geld? Morgen ‘zal ik her bezit- ten, en het aan uwe voeten nederleggen…” FRANCOISE wist, dat de geldelijke bezitting der weduwe befloten was in eene kast, van welke zij zich gemakkelijk den fleutel konde verfchaffen. Hierop was men geenszins verdacht, Zij maakte zich meester van al het geld, ongeveer 18oo franken, en vernieuwde toen haar aanzoek biij ALLAIN LE VOGUER. » Thans,” zeide zij tot hem,’ „ben ik rijk, en gij zijt arm. » Trouw mijs ik zal u gelukkig maken, Ik heb 1&oo franken » Verftopt. Op den dag, dat wij van het altaar zullen wee derkeeren, zal ik dezelve in uwe banden ftelien”” Ge- durende eenige dagen poogde Att arn de zaak in het vriens delijke te vinden met haar, die hem zulk een zonderling be- wijs van bare liefde gaf, ; Ik heb geen lust tot trouwen „” Zeide hij; laat mij mijne vrijheid, en beboud, zoo ge » Wilt, 3 of 400 franken voor uzelve.’’ Maar, FRANGOI- SE, al meer en meer hartstogtelijk in hare. min, wees dit aans . bod met fierheid-van de hand; e/s f niets , was haar laats

fte woord, Dit zeldzaam geval baarde opzien, en de wes

duwe LE vocueR befloot in het eind, ‘het. meisje bij het geregt dan te klagen. Op den 22 Octoberll. werd zij verhoord ,

als befchuldigd van diefftal bij haré meesteres. Zij bekende ter. {tond ; maar niets was in ftaat, haarte béwegen tot het openbaren van de plaats, waar zijde 18oo franken had verborgen , yer- klarende zij, dat zij dezetve niet zoude wedergeven , dan op den dag, dat zij met ALLAIN uit de kerk’ zou zijn terugge-

mn ae On an mg

ZELDZAME SOORT VAN LIYFDE, 755

ä | keerd; en zij heeft dezelve zoo wdl verftopt, dat het tor dusverre niet mogelijk is geweest, het geld op te fporen, Daar de diefftal bij hare meesteres gepleegd was, werd de befchuldigde ‘veroordeeld tot vijfjarige kerkerftraf. ‘Het zal te bezien ftaan, of, die tijd verftreken en de -verborgen: fchat nièt wedergevonden zijnde, PRANCOISE niet, op hare beurt, dóor ALLAIN ten huwelijk zal gevraagd worden!

4

> HET VERBOND MET DEN DUIVEL, °

}

L zeker Rijk leefde een man, ‘door eene onbeperkte Eer- zucht gedreven, Het vermogen dei” welfprekendheid kennen- de, leide hij zich inzonderheid'toe op fpraak en taal, het misbruik derzelven daaronder begrepets.: Intusfchen verfperden mededingers hem den weg, en. verkregen de posten, die hij beoogde. Jaren gingen voorbij; zijn ongeduld nam toe „en hij aam zijne toevlugt tot de Hel, zichzelven met al Zijne: tälen- ten aanbiedende, in ruiling ‘voor de gaaf, om kwaad te kun- nen doen, zonder fchaamte of wroeging te gevoelen. Waartoe » dienen: mij (dus redeneerde hij) mijn vindingrijk vernuft, mijhe fijne berekeningen, en mijn buigzaam geweren ? Ik pn verteer mijzelvèn in’ magtelooze pogingen ; 5 bijnê wangen en zijn gegroefd, „mijne lippen bleek, mijne oogen hol, en » mijne dorre vingeren’ zijn onvermogend, om het roer te erij- „pen. Gij, Demon, die in mijn. binnenfte onverzadelijke p begeerten oncftak, kunt mij behulpzaam zijn in dezelve bevredigen; en zoude ik u mijbe Ziel overgeven, zonder daarvan eenig wezenlijk voordeel te rapen?” De Satán, dus krachtig ingeroepen, Ipròng, als de nachtmerrie, op ‘dé borst van zijnen dienaar, en zeide tot hem: Mijn zoon Î gij hebt wij uwe ziel gegeven; * is wel, gene niet ge- ae noeg. Gij weer, dat ik , ook ik begeerig ben. Indien gi belooft , mij een iijverig proviandmeester te zijn , dat ís, „» mijn donker verblijf te bevolken, door het getal der fchíjn= heiligen te vermeerderen, de onwetendheid vport te plan- „ten, hen te lasteren, die een onbefcheiden lichc verfprel „den. over al de werken der duisternis; zoo beloof ík u, op » mijne beurt, uwe eerzucht, gedarende eene lange reeks Van jaren,voldoening te verfchaffen.” „Reken óp mjs „ik ben uw man,” Gij verbindt u dan, om de

4.) À ZET VERBOND MET: DEN DUIVEL,

5 ‘zwakke ‘(tervelingen ‘van: mij over te leveren” a Dat wit ik{”"-— Om; zoo veel in u is, der Rede afbreuk ce py: doen 92°, , Dat wil ikt” „Om de Waarheid te vervol gen , waar zij ook moge fchuiten ?* Dat wil iki „Dm bet: gezond verftand, ‘waar gij het uwoogt ontmoeten, ste verlopchenen en te deen verloochenet ?”-— Dat: wil ikt” Gij zult alzoo. de: mijne zijn, naar ziel en lig- Chaam?” Ta, dat wil ik! Doorluchtige voorbeelden Oewijzen, dat men fn uwen dienst Kan grijs worden” Welk een man! Gij zoudt waardig zijn, dat mijne horens uw hoofd vérfierden, Kom, dat ik u omhelze t°?

Van toen af verfpreidden zich de onderdanige dienaren diens mans ‘wijd en zijd , met Argus- -oogen rondfluiperde , en velerlef _geftalte aannemende, ja ook fomwijlen zich RADSnE: in die van Engelen des Lichts,

| ben ) LNE hd e t » - goeie TREK VAN REGTVAARDIGHEID , DOOR nen KEIZER VAN RUSLAND NICOLAAS , BETOOND,.

T. Fébroarij van dezen” jaré 1828 gebruikte men, daar de giertng over de Newa afgebroken en het iijs nog. niet fterk genoeg was, eene pont, om de lieden van den eênen oever paar. den andeten over te zetten. Jnist op het oogenblik dat men ‘weder van wal flak, kwam een Kapitein van Garde aan, de Graaf ***, uit eene der voornaamfte Familiën afkomftig, en eischte ‚dat men hem nog zoude innemen, Het ee der overvarenden was vol; het vaartuig had zijn’ last „en men verzocht hem, tot de volgende afvaart te wach kên, De Graaf bleef op zijn ftuk ftaan, en, een’ armen ponden Vaandrig. van een Invaliden - Regement in de fchuic ziende, beveelt hij dezen, in ongepaste, vernederende be- óordingen, Èr uit te gaan en voor hem plaats. te ruimer, De. Vaandrig geeft hem rustig en befcheiden ten antwoord : » dat hij den vriendelijk verzoekenden gaarne zoude ingewil- ligd hebben, hetgeen hij den dreigenden en bevelenden moest weigeren.”” Hierop wendt, zich de Kapitein tot eenige OM- cieren der Garde, welke gelijktijdig in fchouw (londen , en fpport dézelven aan, om den Invalide er uit te mieren: Deze wacht dusdanig eene gewelddadige haudelwijze niet af, ftapt weder aan wal, en begeeft zich regelregt naar den Militairen Gouverneur , alwaar hij zijn’ beklag doet. Dezê

nn nn

EDELE TREK VAN REGTYAARDIGHEID, , WAL;

laat den Graaf bij zich ontbieden, en vraagt

welk eene voldoening hij verlangde, Hij verklaart, er mede tevreden te zijn, wanneer de Graaf hem verfchooning vraagt voor zijn heerschzuchtig en geenen krijgsman voegend gedrag. De Graaf weigert zulks, en overlaadt den Vaaf- drig met nieuwe fchimptaal en bedreigingen, Nu bleef de- zen niets anders over, dan zijn regt bij den Keizer te zoe» ‘ken, De Gouverneur zegt tot hem: Wel nu, dan zuilen wij te zamen gaan; ’» en vergezelt kem naar het paleis, al- waaf hij. den Keizer van ulles berigt geeft, De. Keizer on- derzóekt naauwkeurig de gaufchè- toedragt der zaak , ‘laat vervolgens den Kapitein ook roepen, en vraagt hem , waarom hij, die der Vàandrig beleedigd had, weigerachtig was aan denzelven verfchooning te vragen. Omdat mijne eer nriijj zulks niet. veroorlooft „” geeft de Graaf trotsch ten aatwaord, Hierop wendt zich de Keizer tot den Invalide: En gij, waarom hebt gij "den Kapitefín niet voor de kling geroepen ?”"—

Om drie redenen „’ antwoordt deze met eene achtbare def tigheid: Vooreerst: Zoo heeft uwe Majesteit bij eene Ukaze het tweegevecht verboden; teg andere: wat zoude daarvan het gevolg geweest zijn? Een van beide; had sk den Geagf gledergelegd, den bad ik mij ean de geheele geftrengheid der wet en aan {de vervolgingen zijner Familie blootgefteld; en had Aij het: mij gedaan, dan zouden vrouw en kinderen zou- der bijfkand- en zander brood achtergelaten zijn: de derde ree deh is, dat ik Mechts moed. bezit, om tegen de vijanden, uwer Majesteit fe vechten,’ Dadelijk beval nu de Keizer aan beiden, zich in twee afzonderlijke kamers, de eene regis en de andere inks gelegen , te.begeven.. Een Adjudant kseeg bevel , ben derwaasts te volgen, met laet om zich ven hug opperkleed te ontdoen. Aan den Invalide bragt hij de unùs form van den Kapitein, en aan den Kapitein die van’ deg Vaandrig. Nadat zij dus, zander te weten waarom, ven rok gewisfeld hadden, bragt men ben wader voor den Keizer; die den Vaandrig Kapiteinsrang den Graaf Vaandrigsrang ig het Invaliden - Regement verleende, den eenen met lof, den anderen met eene geftrenge berisping van zich latende gean , er ten flotre' bijvoegende: „dat het alleenlijk uit aanmerking van bewezene dienften van zijne Familie was, dât hij hem: geene gevoeliger ftraf deed ondergaan; ‘dat geen Rusfifche. uniform moest beleedigd worden,en dat, fn zijne oogen, , rok vaneen’ Officier van de Garde volftrekt geene meerdere waarde had, dan die van eenen Invalide,”

756 NETELIGE VRAAG , ENZ;

NETELIGE VRAAG VAN IBRAHIM -PACHA AAN DEN GENEBAAL MAISON,

HIM - Pacha bemint den . Bordeaux - wijn, en de- zelve fchijnt het vernuft van den Zoon van MEHEME T- ALI te fcherpen, De Franfche. Officieren, die met hem het middagmaal hielden , ‘vermelden van hem onderfcheidene kwink- flagen. Onder anderen deed hij den Generaal MAISON deze, waarlijk niet domme vraag: „Verklaar mij toch eens, Mijn- heer de Generaal | waarom zi de Grieken komt vrijmaken, is rerwijl uwe Natie bevorens den Spanjaarden , door geweld » Van wapenen, de flavernij opdrong 2”

GEND bd gd "/ GR DE HEILIGE SCHAAR, . . Eene Geestenflem, ol De ie _XXIL

V sendentare art aan RE tee vriendenhand in vriendenhand, än gelid en rij onwrikbaar, hielden wij ter dood toe ftand ;

‘Allen ruglings neêrgezegen., allen de oogen hemelwaart ,

In de borst de jongfte wonde , in de vuist het bloedig zwaard. Noemt ons nietdelaatfteGrieken. Wijdelaatften,( welk eenfchand'f)) ‘Die en bloed eri lijf en leven wijdden aan het vaderland ? Noemt ons niet de laatfte Grieken. Smartlijker, dan ftaal en lood, Grieft de haatlijke eeretitel „dien ons wreede erkentnis bood, Noemt ons niet de laatfte Grieken, Wee u, zoo gij 't onsdoet zijn! % Lijf in flaaffchen grond begraven , baart der vrije ziel nog pijn. Broeders! wilt ge in ’t:graf ons eeren, onzer waardig en uw’ pligt? Geene loffpraak aangeheven} geene zuilen opgerigt}

Strijdt, gelijk wij voor u ftreden; groet met vasten blik den dood En de Vrijheid dankt voorzeker aan ons bloed haar morgenrodd |

Naar WILHELM MÜLLER, ‚| We UNTEMA.

N

Meng. No. XIV. bi. 708. reg. 9. ftaat koopen; lees: koo- pens” zijnde het wegvallen dier zinftorênd,

hd

MENGELWERK,

DE FRANSCHE VROUWEN DOOR EENEN F RANSCHMAN. GESCHETST

CLe Corfistre , 16 Nov, 1838.)

igt er in de uitdrakking der gevoeligheid , vooral bij het vrouwelijk geflacht, iets, waardoor zij hare ijdele heid pogen te ftreelen ? Ja, wanneer ik de gemoeds- beweging aanfchouwe, welke onze Dames , met hame în de Schouwburgen ten toon fpreîden. Neen , wanneer Ikk lette op de fpotternij , welke’ andere bij de verteederendfte plaatfen in onze tooneelfpelen uitftallen. Elk ziet hier sld hare wijze. Gene wanen zich belangrijk, voor te doen , hare mige ag te bewijzen , door het ftorten van der nen. Deze willen, door eene geveinsde fcherts , aan haar karakter ecn’ glimp van moed en vastheid geven. De waarheid der zake is „dat wij dagelijks onze fchoonen den. gedienftigen zakdoek aan hare oogen zien brengen , fchoon er geen traan in blinkt; terwijl andere, met een vol ge moèd en vochtig ong, de. aandoenlijkheid der aanfchou= wers befpottelijk hoemen , en fchijnen te blozen , als over eene zwakheid, over. de verteedering , welke ook haar gelgat kenmerkt.

- Ik herinner mij,dat , toen eenige fortuinzoekers ons met

de hanengevechten, uit barbaarfcher eeuw afkom(tig , en die nog het geliefkoosde vermaak der ZEngelfchen uitina= Ken , kwamen amuferen „gij de eerften waart , die u als vére drongt ‚, om dien ftrijd der arme dieren Op leven en dood te aanfchouwen, en hen elkander te zien verfcheuren. te uwer verlustiging; het bloed fltroomde; het flagtoffer „worftelde , al vechtende , met den dood; mannen wilden dan dit wreedaardig fpel een eìnde maken, en gj riept? Niet fcheiden ! niet fcheiden!’’ Ik preek als oogge tuige. …: Wanneer onze Geregtshoven weêrgalmen van eenige MENGELW: 1829, NO. 16, G gg | )

Z\

758 ns pe PRANSCHE VROUWEN

epe B mid

rent 5 welker „bepleiting voedfel belooft aan,‚uwe gre- gge. nieuwsgierigheid , ziek men: u den ingang als beftos- men; gij bezet al de plaatfens gij fchijnt behoefte te hebben aan gemoedsbewegingen , die het hart doen ineen khifipen ; gij: verfllnät , als * wate "dE ontwikkelfrig van bijzonderheden , welke- hee merifchelijk geflacht fchandvlek- ken; uw o og is ‘beftendig op..defchuldigen gerigt ; het gadeflaan hunner ont(feide gelaatstrekken Íchijnt voor u eene ron van genot...» Men zoualsdan se®#en , dat uwe ekíe er vocm in ftelt , om zich ongevoeliger dan de onze te betoonen. .

„Wanneer een monfterachtig voortbrengfel op onze Schouwe | burgen ten tooneele wordt gevoerd; wanneer de misdaad zich. daar geheel naakt vertoont „, en bartverfcheurende ta- fereelen elkander als verdringen 5- wanweer de dichter er die afgrigfelijkheden heeft opeengehoopt., welke het bloed jn de aderen doen verftijven, alsdan is het, dat men u derwaarts ziet flroomen! Uwe zenuwroevallen, uwe bezwijmingen kunpén ons geenszins van uwe ongemeene gevoeligheid overtuigen ; 5 dóor uwe afwezigheid bij dus- danige vertooningen alleen kunt gij ons derzelver onge- veinsdheid bewijzen. _

Zal ik het zeggen? Treft men, u niet bij menigte aan ter plaatfe, waar de: noodlottige kar den ongelukkige heenvoert, om den flag des doads te ontvangen? Hoel Doet het denkbeeld alleen van het offers dat daar aan de Geregtigheid wordt ‘gebragt, u niet met afgrijzen terug- deinzen van dit iijsfelijk fchouwfpel? Verre vandaar! Gij maakt het meerderdeel uit der menigte, welke zich ver- dringt bij deze bloedige teregtftellingen; gij ijlt mee drift derwaarts, met een onvervaard en onbezwaard gelaat en een’ glimlach om de lippen. . :…… Befchuldigt mij niet van lasters ik heb het gezien; en in dat oogenblik (ik beken het gaarne) was: mijne ziel verre vervreemd van het ge- voel dier hulde, welke zij u anders zoo gaarne wijdt ; gen diep. gevoel van verontwaardiging vervulde dezelve.

Ach! dat uwe fekíe toch begreep , dat, zoodra zich eene vrouw verwijdert van die zachte en teederc gewaar.

* 1

dek DOOR BRNEN FRANSCHMAN ORSCHETST. 259

yeordingen , welke het erfdeel zijn: van ‘haar geflacht ; zij niet seer vrouw ip in onge oogen, en het fchoenfte deel verbeurt harer vegtmatige aanfpraak op onze hoogach- ting , enze. befcherming en onze liefde, .

[Ziet daar de Fran/che Vrouwen „door eenen Frassch= san gefchetst! Wij danken God, die. ons betere gezel- . linnen op den weg des levens befchikte. Bijaldien echter eene of andere vau haar hier haar beeld „als met een ver- grootglas geteekend, mogt wedervinden » zoo doe zij, ter liefde van ons, base fekfe en zichzelve, ér haar voors deel mede. 7. ert. ]

OVER DE TOEVALLIGE KROMMING DER RUGGEGRAAT JONGE MEISJES, EN HET ONVOLDOENDE OF GE= VAARLIJKE DER FOT REGTBUIGING IN GEBRUIK ZIJNDE REKREDDENe De en

Wervolg en Jos van bl. 724. ) É In hiertoe ‚zoo als men ziet ,heb ik mij geheel Onte houden, om van de kunstbedden , met behulp van welké men tegenwoordig de uitrekking doen wil, te fpreken. . Ik- beb gemeend, dat men deze wijze van handelen- in derzelver beginfelen moest beftrijden, alvorens dezelve in de middelen van toepasfing te wederleggên. Ook heb ik mij alleen bezig gehouden met de uitrekking door mid- del van eenig werktuig, trachtende het hoofd van het bekken te verwijderen , welke van die beide deelen daarbij dan ook verplaatst moge worden. Werken nu deze ‘bedden op eene dergelijke wijze? Ja, Zijn zij zoodanig ene rk dat eenige der ernftige ongemakken , aan de uitrekking door federt langen tijd bekende werktuigen ver» bonden, daarbij niet worden waargenomen ? Neen. Derzelver befchrijving zal genoegzaam voldoen, om de waarheid dezer tweeledige ftelling te bewijzen ; zij zal bóvendien aantoonen , dat die bedden niet alleen, zoo als Jk reeds seaag heb, alle de ongemakken , aan de beken=

Ggg a

ee .

260 OVER DE TOEVALLIGE KROMMING DER RUGGEGRAAT

de en tot hiertoe in gebruik zijnde werktuigen. verknocht bezitten , maar daarenboven ook andere, die daaraan bij zonder eigen zijn. Zij hebben alle het aanzien vaneen gewoon bed, waarvan de grond „op lederen rfemen han- gende , met eene vrij ‘dikke laag van paardenhair, in de gedaante eener matras, bedektis. Die, welke het eerst omftreeks den jare 1820 te voorfchijn kwamen , hadden eenige duimen van het hoofdeneinde af, eene foort van ijzeren helm, gepikt om het hoofd te omvatten, en hetzelve, door middel van een ftuk: gevuld leder, qìs een kinband, ftevig bevestigd. te houden; en aan het tegen- overgeftelde einde was het werktuig, ter uitrekking be- ftemd , geplaatst. Dit werktuig was voorts heel eenvou- dig: een ijzeren tandrad,aan het uiteinde van eene dwars geplaatfte rol. vastgehecht, en waaraan , in éénen vereenigd , twee fterke lederen riemen bevestigd waren , loopende aan iedere zijde naar eeh’ breeden gordel, ‘beftemd om den tronk boven de heupen te omvatten. Wanneer nu de lije der geplaatst, men kon even zoo gaed zeggen , gekrieveld lag, trok het rad, bij deszelfs ronddraaijende beweging , de lederen riemen van den gordel aan, en met dezen het bekken , hetwélk men op een bepaald punt van het hoofd verwijderd hield, door de neêrzakking van een ijzeren

klapper aan de tanden van het rad hangende. Stalen

veren ‘mocsten het geweld der uitrekking matigen. De Geneesheeren , echter, het middel, om voordeel uit deze bedden te trekken , vooruitziende , ‘begrepen dus ook wel,

dat de opene, en zonder omwegen op het menfchelijk ligchaam gefchiedende , aanwending van een dagelijks tot

het opligten van de zwaarfte lasten gebezigd wordend „werktuig , bij het eerfte gezigt, een gevoel van verwon-

dering en weêrzin zoude inboezemen, nict dan zeer na

deelig voor den goeden uitflag hunner bedoelingen. Zj „haasteden zich daarom , dit rad door een werktuig te doen vervangen , hetwelk dezelfde ftrekking had, maar waar-

van de zamenftelling niet zoo gemakkelijk de wijze van werking kon doen vermoeden. Anderen, eindelijk, eene zekere (in mijne oogen zeer laakbare) onverfchilligheid N

IJ JONGE MEISJES ENZe. …: . . 26

‘waarmede de meeste Geneesheeren de eerfte proeven, met. deze bedden.genomen ontvingen voor „goedkeuring hou-, dende, meenden, dat erniet; {meer moest. verrigt, wor

Kn.

den, dan dezelve cenige verbeteringen te doen onder-.

gaan, Van dit. denkbeeld uitgaande, vervingen zij de. kracht, beftemd om de uitrekking te doen ; en het we- derftandbiedend punt , de tegenrekking voorftéllende door’ gewigten, die, hangende aan koorden „door katrollen ge-. leid , en over: wipplanken , onder aan den bodem van het bed. vastgemaakt, heenloopende, in tegengeftelde rigting , het een het hoofd, en het, ander het bekken naar zich. toe trekken, Zoo doende, gefchiedt de uitrekking der, ruggegraat, waarvan de trap van verlenging buitendien met eene naald , door de drukking der gewigten op, eeni-. ge veren in beweging gebragt, op dit of dat punt van. een cijferblad aangewezen wordt. Zoo al deze verande-: ring in de krachten, met de uitrekking belast geerierlei

wezenlijke verfcheidenheid. ì in de gevolgen aanbrengt, gaf :

de geen, die dezelve voorftelde en ten uitvoer bragt , ten minfte ‘een ‘bewijs van vernuft , door den werkeuigelijken, toeftel in eene kast, onder den bodem:van het bed ge-, plaatst, te fluiten, en dusdoende het treurig gezigt van, deze foort van foltertuig voor de oogen te verbefgen.

Ik ftelde. dus niet dan waarheid, met te zeggen , dat:

men , zonder uitzondering op deze bedden alles- kan toe

pasfen, wat ik van de uitrekking in het algemeen, met betrekking tot het onvoldoende en ook het gevaarlijke van dezelve , vermeld hebbe. Buiténdien, echter , heb ik beweerd, dat zij boven de werktuigen , federt langen tijd,

bekend, groote nadeelen bezaten; en ziehier het hewijs. -

Het werktuig van LEVACHER was zamengefteld uit eene ftalen ftaaf, aan het bovenst derde gedeelte de gee daante van een’ ‘boog hebbende , aan welks uiteinde de toeftel tot bepaling van het hoofd vastgehecht was; en uit een corfet van een zeer fterk weeffel, met baleinen voorzien, aan de voorzijde toegeregen, en van onderen in twee, op gelijke wijze met baleinen voorziéne, kus- fens, diep genoeg, om de heupen en alle‘de deelen van

22 OVER DE TOEVALLIGE KROMMING DER RUGGEGRAAT

het onderfte en -achterfte ‘gedeelte van den tronk te om ° vatten , Uitfoopende. ‘Aan het acheerfte en middelfte ge- deelte van dit corfet vond men eene koperen plaat , in wel- ker ‘lengte twee ijzeren banden , tot vasthourding en rig- ting van het benedenst derde gedeelte van de bovenge- noemde ftaaf , overdwars geklonken waren. Wanneer deze laatfte nu op eene gefchikte wijze was geplaatst ge- worden, rigtte men het hoofd zoo hoog , als mén wit. de, op enphield hetzelve op een’ bepaalden trap , door middel van een’ ijzereg haak, die op de koperen plaat vastgehecht, en in deszelfs bewegingen door eene druk- kende veer en rustpunt beftuurd , in’ de’ kerven vat , wasr- mede eene der zijden van de aaf geheel bedekt is. Moet men nu van twee werktuigen, hetzelfde verrigtende, het minst zamengeftelde kiezen, dan. verdient voorzeker het laatfte de voorkeur. Buitendien komt dit, de zieken her vrije gebruik van armen_en beenen toeftaande , de treurige gevolgen der volftrekte onbewegelijkheid voor, waartoe de bedden veroordeelden ; en, lijnregt werkende Zoodat de bovenfte helft van het ‘achterfte gedeelte van den tronk vrijblijft, heeft men tevens gelegenheid , de uitwerkfelen der rekkingen gade te (laan , en ieder oogenblik het gced gevolg der behandeling waar te nemen.

Van welk eene zijde men deze bedden dus befchouwt , vindt men geenerlei ftellige reden voor de onrvermijderijk- heid van derzelver gebruik, en niets, volftrekt niets , kan ons doen terugkomen.van het te eenemaal ongunftig oordeel, door de beste Heelkundigen onzer Eeuw reeds . federt langen tijd, omtrent het denkbeeld , volgens het- welk zij zamengefteld zijn geworden , geveld 5 integen- deel , men ontmoet niet dan gegronde redenen , om voor de gezondheid en zelfs voor het leven: dier genen, welke zich aan derzelver werking onderwerpen, te vreezen. Ondervraag eens, omtrent de gegrondheid hunner voor- onderftellingen , de voorftanders dezer voorgewertde nieu- we overwinning der orthopedifche Kunst ‘zòlve. Die, welke zich bijzonder met de zameúftelling der werktuigen Bezig houden, zullen u antwoorden ; dat de uicrekking

Hij JONGE Meisjes; RET OT 77 08

hiet beste en zelfs het ethigite midd te, ‘om ‘een deër} welks zenuwen samengetrokken en werks pezen verhävd tin, tot deszëlfs natrurlijken ftaat tefug' te „brengens Maar, kan. wel iets anders, dam'eene volkomene’ onwe- tendheid omtrent de ware werkingswijze der. oorzaken van de ruggegraatkrotnining, één ‘van’ Bert genoopt hebben, zijn bed zoodanig in te rigten , dät de ruggegraat daarbij afwisfetend aar uitrekking , ontfpannifig en rust onderwor= pen wordt ; eefie- “wijziging , zijn werktuig, geheel en, al vig het voordeel beroovende ‚° hetwelk ‘eerilgef aan eene dâ. houdende uitrekking ; om ‘de ruggegraat regt te buigen’ ca in eene rigting te brengeti , welke door de voeding en d verdere ontwikkeling van' derzelver ‘zamériftellende deefen _ &uutzaam gemaakt moet worden , meenen te. kunnen toep Fchrijven? Die, welke zich integendeel aan, de uitoefening

der Geneeskunde wijden , zullen’ het gefchil, met Ee trekking tot de ware oorzaken dezer krommingen 5 sne ‘ontwijken „de gevaren „aan de uitrekking verknocht , ont» kefinen, of. wel voorgeven, dat men dezelven: meg ber hoedzaamheid en ontleedkundige kennis vermijden ken, en miet de vooronderftelling eindigen , dat de ondervinding alleen -in dergélijke zaken bellisfen moët, Maar js hèt nief, wat de ontzettende onkosten betreft; door hen tot de Vere vaardiging hunner bedden , eh de tarigtig der Ziekenbuir zen voor de gelten, die: 'moeds genoeg hebben zich gan derzélvér proefnemingen te onderwerpen , gemaakt » 86- vorloofd te denker, dat zij geene. voldoende inlichting door de ondervinding zouden gelooven opgedaan te heb. - ben, vóór dat zij: at-het voordeel van hunne bedden ge- trokkèn hadden , dat zíj er van verwachteden ? Dergelijke wermoedens zouden voorgeftomen zijn mét deze zaak vroeg- tijdig en naauwkeurig te“doen onderzoeken , waardoor. de ‘Beneesheeren niet tusfchen het verlangen, om ‚de waarheid te zeggen , en de' vrees‘hen in de voldoening egner zop * “wiwstgevende berekening te ftoren geplaatst zouden zijn geworden. Wat -de waarnemingen van genezingen vol gens ‘deze methode: verkregen welligt door den een ander reeds verhaald, aanbelangt ,' zal of het bloot on-

964: OVER DE TORVALLIGE KROMMING DAR RUGGEGRAAT

derzoek der ruggegraat doen zien, dat zij onvòlkomers Eijn, en dat, zoo de bedoelde jonge meisjes eene bever gevormde geftalte fchijnen te hebben, men dit-minder aan de werking der bedden , dan aan het naauwkeurig pasfen en de juiste vervaardiging der door haar gedragen wor- dende keurslijven te danken heeft; of het zal,zoo deze genezingen inderdaad „gelmkkig plaats grepen, altijd ge makkelijk te bewijzen zijn , dat men ze ook door eenvou- digere, minder kostbare, en vooral nrinder gevaarlijke middelen zoude verkregen hebben. Is het.niet door een voltrekt gebrek aar daadzaken , dat de Koninklijke Aka- démie ‘der Geneeskunde verzocht zijnde derzelver gevoe- fen omtrent een dezer bedden te zeggen, de aanneming

‚der gevolgtrekkingen van de met het onderzoek van dit

bed belaste Commisfie , in derzelver algemeene vergadering van de maand Mei, nadat meerdere leden, bij het uiten van hun gevoelen , geene der ongelegenheden , aan de uit- rekking verknocht, ontveinsd hadden, uitftelden? Is het wel mogelijk , voorzigtiger te zijn, dan de Rapporteur in ‘deze òmftandigheid geweest is, die, na het voorname puut des natuurkundigen vraagftuks listiglijk ontweken , en erkend te hebben , dat bij eenige jonge meisjes toevallen

. waren waargenomen, zich alleen bij dit zeggen bepaalde ,

‘gaarne te, willen gelooven, dat men door eene dusdanige ‘handelwijze eenige ruggegraatskrommingen zoude kunnen zien verminderen , en daarom aan de Akademie voorftel- de, njet derzelver goedkeuring aan deze bedden te hech- ten, maar den uitvinder eenvoudigliijk in zijne proefne-

‘mingen aan te moedigen @— Het eenig geval, waarin het

‘gepast konde fchijnen , gebruik van deze bedden te ma- ‘ken, zoude ‘dan zijn, waneer het. kind aan eene zoo ‘geweldige rùggegraatskromming leed „en daardaor de hoofde verrigtingen des ligchaams in die mate kwijnden, dat er voor hetzelve bijna geene kans-om het leven te behouden overbleef. “Men zoude de uitrekking alsdan niet meer aanwenden om het kind van deze kromming te genezen, ‘maar eenig en alleen om de ruggegraat gedwee te maken, en derzelver buigbaarheid zoodanig te vermeetderen , dat

\

JONGE MEISJES, ENZ. "968

zij in het vervolg aan de ligtfte rekkingen kon toege- ven; en, wanneer deze uitkomst verkregen is, bekleedt men het zieke kind met een keurslijf van eene zeer fterke {lof , (daarenboven, in deszelfs lengte, en-vooral onder den okfel met fterke ftaten ftaven voorzien) het ligchaanr bij voortduring in dien graad van uitrekking houdende , | waarin hetzelve door een zeer langdurig gebruik van kunstrekbedden , of van ieder ander gelijkfoortig werktuig is. gebragt geworden. Die bedden, welke eene flingerende beweging uitoefenen verdienen alsdan de voorkeur ; want klaarblijkelijk bezitten: zij meer dan alle de anderen het vermogen, de ontfpanning der verfchillende bandachtige de wervelen onder elkander vereenigende zelfftandighee den , welker ftevig weeflel aan de ruggegraat dien trap: van weêrftandbiedende kracht geeft, om het gewigt des hoofds te dragen , in een’ vrij korten tijd daar te ftellen… Ongelukkiglijk zal de zieke verpligt zijn, dit keurslijf zoo lang te dragen, tot dat het-vorderen in leeftijd aan de tusfchenwervelbeenfche banden eene nieuwe kracht zal gegeven. hebben , zoo intusfchen de mogelijkheid daartoe geoorloofd is te hopen. Men zal buiten twijfel vrij wat . moetjelijkheden te overwinnen, en vrij wàt toevallen te duchten hebben, vóór dat men deze omtfpanning, beko= men heeft; en, dit het geval zijnde , zoude de genezing wanmeer de zieke in dezen zelfden ftaat blijven moest, nog hiet veel eer aan de kunst doen. Kortom, dus han delende , zal men alleen den trap van waarfchijnlijkheid | op een’ goeden uitflag, in vergelijking met de zekerheid van den dood, waaraan men was prijs gegeven , betee ‘kend, en zich naar dezen algemeenen ftelregel gedragen hebben , dat het beter is, een twijfelachtig middel te beproeven , dan geheel geente bezigen. Alwie denkt , dat voorzigtigheid fteeds de proefnemers leiden moet, zaf ook yinden , dat men, achter eene zo, onbepaalde en tot zoo weinig regt gevende {telling fchuilende , in eene menigte gevallen zeer onmenfchelijk zoude kunnen handelen, daat men dagelijks vreesfelijk mismaakte fchepfelen een’ langen tijd teven, er daarbij beftendig: ecn° zedelijk goeden ge

366 OVER DE TOEVALJAGE KKOMMENG DER RUGGEGRAAT.

zondkeidsobefkand’ behouden ziet. Zij ‘zullen tevens er keorien ; hoeveel reden ik heb te beweren , dat’ de herftel= liug. der toevallig. gekromde’ ruggegraat , door rekbedden ef andere uitfkrekkende werktuigen beproefd, onder die gevaarlijke kunstbewerkingen gerangfehikt meet worden welke, aan geene genoegzaam bepaalde aanwijzingen op dezworpen , doen vreezen , dat de voordeelen , door de= ‘zelven; of bij toeval, of. zelfs in eenige, echter ten uiterfte zeldzame, ‘gevallen verkregen, nimmer tegca de ernftige nadeelen, uit derzelver misbruik ef ontij dig. gebruik , door onwetendheid of eenige aridere reden, onverijdelijk voortvloeljende , zouden opwegen. Einde: lijk haalt revACHwer-twaalf voorbeelden van gene-- ziug,.doöor middel van het in zijne verhandeling: befchre- ven werktuig „aan ;en zov mien ou den gemiddelden tijd welken. ieder der in deze waárnemingen bedoelde jonge tueisjes verpligt was hetzelve te dragen , aanneemt, ziet men tet verwondering, dat deze tijd zelden meer dan vier maanden was. Om deze reden is een van beide waar ef dat L Ev AC HER’ ons omtrent de voordeelen , am de uitrekking verknocht, en bij gevolg omtrent de gelukkige _ vitkomst na het gebruik „van zijn werktuig , bedriegt , Comdat de nieuwe voórftanders dezer handelwijze bewe- ven, det men geen blijkbaar gelukkig gevolg van hunne zekbédden ‘hopen kan, dan door zich zonder tusfchene poozipg ten minfte gedurende een jaar , of zelfs achttien waanden , aan derzelver werking te onderwerpen): of. dàt door hem gebezigde middelen zeer verre alle nieuwe bedden overtreffen. Het eerfte vooronderftallende, zoude ik regt hebben, san. het getuigenis der ‘bij den goeden uitllag. dezer bedden belanghebbenden te twijfelen ; daar het bewijzen zoude, dat eem man, die in zijne verhandeling blijken van geleerdheid geeft ,en wiens gezag als fchrijvet aangevoerd wordt, valfche waarnemingen vermeld heeft. Wanneer: ik, echter , an de door hem adngebaalde’ voort heelder van genézirie geloof moet hechten , zoude ik alle de nieuwere Orthopedisten aanraden , -hünne-toevlugt bij …_soorkèur tot het door hem: gebruikt wordend werktuig te nemen.

_DE jacuLATOR’, EEN vISCH VAN JAVA. A CUit hee Edmbersh New Phufophien Jorna), ak.

ds D. « Heer’ TOEN MITCHELL', Heelmeester zag de= ze zonderlinge ‘visfchen in het palds van ‘een Javaanse Opperhoofd, Zij bevonden zich in eene groote „ronde kom; te. midden. van welke zich een fokie,: ongeveer wee voet lang ;' verhief: „bet bovenite uiteinde : was - voorzien vant punten, wasrop eenige infekten werden gehecht, : Zoot dra het water. in ftilte was.geraakt, ‘nederden de “vig- fchen den {tok ; vervolgens fchoót eik hunner, aar’ de’ op» pervlakte’ gekomen naár het’ doof hem ontdekte’ infekt éen” droppel wáters af, zoo.wèl gemikt,‘ dat het diertje inde kom viel en terftond verzwolgen werd... Deze visch', welks beftaan , zoo veel: men. weet, tot dusverre niet, patdekt i is ; houdt zich. op aan de oevers van zee of ftroomen waar. hij op veedfel aast: hij is’ een {cherp» fchutter ;. die zijne prooi nogit-mirt 5 en, zoodra ‘hij een infekt ontwaart op de. planten, die altijd in ondfepten wasfen ; zadert ‘hij tot op afftand van vier, vijf en zelfs zes ‘voet; en fchiet verwonderlijke vaardige heid , een” waterdroppel op hetzëlve af , die het. Kn treft en te zijner befchikking ftelt,

__ VOORLEZING. _CFervolk en flof van bl, 745. )

We. kruiwagens zijn, behoef ik aan deskundigen niet te verklaren, Deze redekunitige figuur, van welke ik meermalen ‘hoop gebruik te maken, zoo dikwerf ik'van eenige zaak wíl fpreken, van welke ik weinig weet, doet mij hier een” groö- ten ‘dienst. Het fpijt mij, dât ‘ik- dit zeggen moët. Voor gêlderden ‘zou dat: onnoodig zijn; want díe doorfpekken hun- ‘ne gedenen met zulke“figuren, Deze heeren dan fchoonbeden van-ftijl, en maken van eene redevoering eene foort van be- sdeldeken, welke, bij- gebrek van beter, dienen kar, als

ee VOORLEZING,

ket de mode zoo wil. Deze figuren, om nog juister te fpre- ken, zijn gelijk aan bet Aeip/ Aelp! roepen van iemand, die in het water ligt en zichzelven niet redden kan. Hieruit ken men zien, hoe laat het is bij teulaud, die, zoo dikwerf hij van wal fleekt, zoo fraai en redekunftig helpt! menfchen, helpt! roept. Zij ftaan nagenoeg gelijk met de moesjes, die, ettelijke jaren geleden zeer in zwang waren. Waut beide ‘worden wegens fraaiheid geroemd en verbergen iets. Wat? Dat kunt gij vragen aan zulken , die zich van beide bedienen of bediend hebben. Of.zij het u zeggen zulten , durf ik u niet betover, maar moet gij. afwachten, Intusfchen kan ik van de kruiwagens toch-sees meer, dan miess zeggen. Zij, van welke ik thans fpreek,: (laan, in zeker derde, mee de overi- ge kruiwagens, van welke ik niet fpreek, gelijk ; en dat dere de is, dat zij altemaa} kruiwagens zijn. Mecr weet ik vau dezelve niet, Gezien heb ik ze nooit, Zij worden ook altijd bij donkere maan gebruikt, ° Daarom moet gij niets meer van mij vergen. Want ik heb niet beloofd, dat ik over de krui- wagens /n- fe, maar over derzélver gebruik en aangelegenheid Zou fprfekéen;. waartoe ‘gené opzertelijke befchrijving van die

kruiwagens in geenen deele, naar mijne en,‚zoo áls ik hoop , ook naar: uwe gedachten, noodig zou kunnen geacht wor. den. …- Dan, ter zake. _

„Zal een kruiwagen nut doen, dan is er volftrekt een krui- jer. noodig, Hoe fraai eu gemakkelijk zulk een voertuig is, zoo lang men geene ftoommachines aan kruiwagens viadt, moet ‘een kruijer de beide armen in de handen nemen, en goo voortgaan; dan ftaatmenniet fil, Hetfti!ftaanís toch eene verdrietige zaak voor iemend, die voort wil in de wereld, Men gaat ook op een’ kruiwagen niet zitten, dan om met hulp van eens anders handen voort te komen. Dus kort en goed, er is een kruijer noodig.

Doch het gaat zoo met vele wereldfche zaken : wat men ‚het meest noodig beeft, en het minst kan misfen, is hec moeijelijkst te vinden, Menschlievende kruijers, och! maakt u toch kenbaar, al ware bet flechts door het afnemen of ‘Ophouden van uw boofddekfel, hetzij hoed of muts; gij ‚zoudt altijd vracht hebben , en menigen armen drommel voort- helpen. Ik hoop niet, dat iemand onzer ooit naar eeù’ krui- jer. zal behoeven te zoeken ; maar wel, dat hij, zoo dikwijls ‘hij dien noodig mogt hebben, hem ook mag vinden. Indien ‚ik u een zaad verfchuldigd ben, dan moet ik u zeggen, en

en ze —_=_ ve v_

YOORLEZING 269

gij nooît uwen -baurmen. vertelt, dat gij een? kruijer zoekt zelfs niet, -dat gij-er een’ noodig hebt 3. want met goed fat= Koen zoekt hij- voer «, en, indien hij iets of iemand, dat is hier hetzelfde, vinde, heeft bij het gevonden, js, maar, voor sichselven „en. hij laat u ftaan of liggen, al moet gij ook , in de. moeijelijktte- houding, met angst en fmart, op „s heeren ftraten' vernachten,

: Ga nooit af op de uithangborden, Op alle hoeken van de ftraten (in de fteden kruit men het meest, omdat het den kruijer daar minder lastig valt) vindt gij de namen gefpeld of gelezen, al naarmate dit u beter vlot, van mannen, die niet

anders doen dan kruijen , maar die: ook zoo door de wol zijn

geverwd, dat zij allen voetgangers moedwillig de beenen ftuk kruijen, op het eigen oogenblik dat zij roepen, dat men de beenen moet in den zak (leken, Indien gij het ongeluk hadt van zuik een’ kruijer te hebben opgedaan, gij zoudt van - geluk moeten fpreken, wanneer gij ongemoeid op eigen been nen konde loopen of kruipen, al naarmate uw krank: vermo- gen dit u toeliet, Wij-hebben nu al zoo lang over kruijen

en kruiwagens gefproken ,eu tot nog toe geenen kruijer gevon.

den. ‘Daaruit kunt gij nu zien, hoe moeijelijk zulk een fchep- fel te vinden is, Die zich fpoedig laat vinden, en a//e waar op zijn’ kruiwagen neem:, helpt u wel een oogenblik voort ,

„maar, als hem de last te zwaar valt ‚helpt hij uop eens

van den wal in de floot; en dan kunt gij uzelven troosten of bekisgen, al naarmete gij u dan zult bevinden , met het fpreekwoord: Met zijn allen geen koks, die lange meif en dra- gen. Hartelijk wensch ik, dat gij van alle koks met hunne Jange mesfen levenslang moogt bevrijd blijven. Daartoe is vooral dienftig, dat de kruijer u, en niet gij den kruijer op- zoekt; want det wine u veel verdriet en tijd uit, en gij komt dan toch voort, beter dan wanneer gij hadt gezocht , indien namelijk , en dát is hier hoofdzaak , de kruijer u wil vinden. Gij moet niet denken , dat dit eigenzingigheid ver- raadt in den kruijer. Tot die gevasrliijke dwaling moet gij zooit vervallen, Gij moet nooit vergeten, dat deze kruijers zich fchamen, om een patent te vragen, Wanneer gij dus jemaad hadt” gevonden, die de verlangde kruijer was; zou hij op uwe vraag, of hier of daar die of die kruijer woon- de, waut allen zijn niet eenerlei (denk maar aan de koks snet de lange mesfen); zou bij op die vraag goedfchiks ja Zeggen» of ja laten zeggen? En indien dan die js, Zoe

/

! & sed

HooRLeEred.

der patent u kens Ganzag voor eenen bediènde Vj de dire

tie’ der bélastingesi;-want deze heeft gokt. Heerert in hereer dienst, zeo groot, ja nog grooter taístchien dan gij, en deze ‘zoeken ook: ongepatenteerde kruijers, nog meer den gepates- teerde, op:- waartoef dat weet ik niety-maar die eommisfse Graag Ek u op, om-dat-eens aan die Heeren te vragen; zij zullen het beste dit weten, en , ändien zij dit willen. of mo=

gen doeu, uwe vraag volledig beantwoorden. Dan, zer kake, Indien, zoo als ik boven heb gezegd, de gezochte

en gevonden man u voor zulk eer’ Heer eens aamzeg, (dat was intmers mogelijk;. want wie ziet de mesfchen ís den krop?) zou hij den uw vraêhtje aannemen , en bezorgen , waar het hebben wilt? - Doeh gefteld eens, hij ging af op uw eerlijk gezigt, en hij bood- zich aan op wwe aanvrage, daa zoudt gij nog niet zeker zijn ; of de aangenomene vracht goed volgens adres, hetzij fchriftelijk of mondefijk, zou worden bezorgd, Gij moet u nooit inbeelden, dat alte menfches doof zijn, ‘(niet in een’ Oostindifchen zins dit zou de zaak merkelijk veranderen) en gi hebt zoo luide near den kruier gevraagd. Zullen nu al de buren van dien kruijer hém zon- der patent vrachten laten doen? Dat geloof Ik niet; en zuik een geloof vertrouw ik, dat ook gij zelt hebben, Wet vu, “door tw hard roepen loopt gij zeker gevaar, det men de vracht aanbdudt, Zoo zonde' het algemeen bekend worden, wat aangehouden was, te weten uw perfoontje met en op den kruiwagen , welke alte kruijers, bij dergelijke gelegenhe- den, met vracht em al gewoonlijk in den loop laten , om zelve te ontfnappens en zoo zoute uwer gedachtenisfe at tjd flaan aangeteekend, dat gij op den kruiwagen gezeten hadt: iets, hetwelk de grootfte fakkel, die geen voet ven zetten kan, nooit ín ‘het openbaar wil weten. Die het verlie

zijn voortgekruid, zijn In dit derde wel de ergften. Doch de- -

ze sanmerking maak fk hier flechts in het voórbijgaan. Indien ik geweten-had, det wij zoe létng dbuden hebben moeten zoeken naar den kruijer, zonder-dat hij zich heeft ian ten vinden, dan hed ík grarne dien man «an-zijne plaa ge laten, Doch wij hebben immers allen kraöers noodig. Daar- om fs ‘het nog al vergeeffijk, dat'wij eens de proef hebben ‘genotnen, om den man vinden; zonder wien wij allen op onze plaats blijven. Gehikkig nog voor: ons, ats wij den tamelijk. tevreden’ zijn, ' kmdien u de ‘tevredenheid na aan het arc ligt ; nader ‘nog ‘dan ‘grootheid , dan 'bid-ilëa „zee u moek

\

Al img -yp ‘hb Le Jan

vp. eerfigen krdiwagen neder; waat de tevredenheid kome _

moot op den kruiwagen, maar werwijdert:zich te verder, hoe verder gij, salt zijn voortgekeuid. Vernint, eer gij begint, Alk gj op den wagen zit, ís men begoomen, en is ock de cijd

san verzinten, voorbijs terwijl de;sdel ven bem, die op idea

krmiwagen zit, (want, graote vof. kleine, zij zullen toch af len wel.zielen of zielsjes hebben, t. w. een deder 4e of het zijne) dien kruiwegen als haar ligchaam aanneerst , zonder welk voor die ziel geen leven meer is. Dat is de reden, waarom de eerimaal spekruiden altijd verlengen verder gekruid. te wer. ' den; Zij hebben alsijd in'deu mond: waus non fiuficit. orbis. Die is Latijn; want de kenners wan die taal zijn niet alleù sonder kruijers én kruiwagens, en daarom moet gij. u niet verwonderen ;det'ik hunne oorfpronkelijke taal- getrouw owes: | neem. Deze zal ik letterlijk vertolken. Die vier voeemde

__wweorden willen-of kunne zeggen, t‚ w. in den mond dier

arme fakkels: Och, had ik flechts twee ligchamen!’* (over de ziel denken zij:niet; waut de hunne ken ook flechrs doot de beste miksoscoop gezien warden) „dan kon ik, op twes kruiwagens gercten, in twee werelden (in twee wereld - dees den hebben zij geene ruimte genoeg). warden foortgeksuid®

Dasrom, al flaen kij -op het einde der. wereld, en al kunnen

sij niet verder, dan soeken zij nog naar eene groote plak, om, wan deze aarde op eenen andesen bal voostgekruid , Rn kruijerige vermaak ‘aan hum zieltje te verfchaffen. - - ‘Wik gij dan volftrekt een’ kruger hebben, verg wan mi niet, dat ik ‘hem zoeke, Plaats echts eene advertentie án de Haarlemmer Cosvant, Houd uw’ naam gehein; er zije geneeg letters in het A. be C., om u.van dezalve te ‚bedie. gen. De een of andere boekveekooper zet u wel willen” hel. pen, Gij zult. owes man dan wel vieden; want er zijn wor kruijers genoeg in de wereld, Zijt gij niet op de gedachte hiervan gekomen, bij het lezen der advertentie van dien wels gemaskten man, to het antwoerd eener jonge weduwe (*) Op dienzelfden- voet kunt gij uwé advertentie fchrijwén els gj maar zorgt, dat gij uwen kruijer wél ouderfchreidr” van hetgeen in de beide: adwertenties- bedoeld: werd; ‘Ek betoof u, dac-ik' de Maerfómmer Coüranf getrouw zal lezen, en det het mij aargeadam zal ziju , -dôn ze-zien, hal kemand iden den verlangde kruijer gevonden heeft; : Vooraf wil ik uinog aanwijzing doeh: ven’ heegeen. lemead;

C°) Baart, Cours van 19 en ùocRebr, 185. cn)

Pad

pr FOORLEEMG,

op den kruiwagen zittende, zelf moet zijn en op het oog dient ce houden. Het zou mij innig fpijten, dat gij, ook het bezit van kruijer of kruiwageh , niet voortgingt. Het zit ten op den wagen-is nlet de hoofdzaak ; (want dat doet men thuis gemakkelijker) maar het is hulpmiddel, om voort te komen, Daarom, kort en goed, zij u van mij een raad gegeven, dien ik niet weet, of gij zult aannemen, maar ík geef u dien van ganícher harte, Quod fieri potèst per pasca, non debet fieri per plura; dae wil zeggen: De langfie Recep- gen helpen niet altijd het Beste, Van Recepten wil ik dat toegeven, omdat ik van die geleerdheid weinig weet; maar ik ontken, dat dic op de geheele redevoering moet worden etoegepast, Want deze heeft vijfenveertig minuten uicfprekens goodig, om redevoering te zijn; zoo als boven door ons in het breede is sangemerkt, Doch ook een Philofophisch Recept (ja, zulke Recepten zijn er ook; want men vindt zoo wel Phitofopbifche als Medifche kwakzalvers) moet kort zijn, Ten opzigte van aile Recepten ben ik het dus volkomen eens met ieder, die denkt zoo als ik; en dat is, dunke: mij, al veel toegegeven van mijnen kant, Doch, wij zullen die Receptengeleerdheid daarlaten,

De raad,dien ik u ten opzigte van: kruijers en kruiwagens heb mede te deelen, komt hierop neder, Ik verzoek , dat gij flechts eenige weinige oogenblikken wacht met het verzen.

° den van uwe advertentie naar de Haarlenmer Courant, Want het zou u niet fraai ftaan, wanneer gij uzelven A. B. C. hadt genoemd, en gij waart met die drie onnoozele letters tevreden, Gij zoudt uzelven nooit kunnen verantwoorden. Al hadt gij zooveel berouw, als er haren op uw hoofd en op de hoofden van al uwe medemenfchen te vinden zijn, het zou u niet baten, indien gij al de overige letters, tot Z toe, niet durfdet fchrijven of opnoemen, tot zoo veel keeren als dit van u mogt worderi gevergd, Daarom verzoek ik u, dac gij nog niet zoo haastig zijt met uwe advertentie geplaatst te willen hebben, Vooraf moet gij uzelven eens wegen, om te weten, niet hoe swaar, maar hoe Jigf gij zijt. Indien een kind van tien jaren u kan voortkruijen, en op den duur kan blijven kruijen, dan,‚hebt gij de noodige ligtheid, Gij moet altijd denken: de kruijers, die gij noodig hebe, houden zich met gt, en nog liever met geen gewigt op. Zwaar werken, wien die meníchen niet, in het minfte niet voor een ander. Om die proef te nemen, behoeft gij u niet in perfoon op

VOORLEZING. 273

den kruiwagen te plastfen, en uw zoontje zoo te laten krui- jen. Indien gij geen zoontje hebt, is het met u te erger; dan zou het geval wereldkundig worden, en dat zou mij van u ípijten, In beide gevallen zoudt gij in verlegenheid raken, wangeer zulk een kind u flechts ééne-vraag deed; namelijk , waarom gij op dien wagen zit? Het kind Zou u niet be- grijpen -en u voor kindsch en krankzinnig houden , hoe ver- ftandig gij ook van uw ligt gewigt melding maaktet, Kinde. ren vragen altijd meer dan. groote menfchen, omdat zij Vra- gen, het zij dan dom of wijs, Groote menfchen vragen dik. werf daarom zoo weinig, omdat zij niet dan dom kunnen vragen. En daarom is zwijgen hunne zaak, beter dan fpre- ken, In bet voorbijgaan merk ik nog aan, dat die groote menfchen, die, om niet dom te kunnen vragen, in het {lome me pak fpelen, de allerdomften nóg niet eens zijn,

Ik onderftel, dat gij, na uzelven gewogen te hébben, weet, hoe zwaar gij weegt. Hebt gij tot uw doel de noo- dige ligtbeid; zoek dan iets op, dat u flechts iets in zwaarte overtreft, en zulke dingen kunt gij dan bij duizenden vin den, fchoon gij maar één ding van dien aard noodig hebt, Laat dit uw evenbeeld in ligcheid door het kind voortkruijen, Gelukt het, dan weet gij, hoe laat het is, en het kind zier u niet op den kruiwagen, Zelfs in bet oog yvan het kind zou dit-een misfelijk gezigt zijn. “Nu kunt gij voortgaan met uwe advertentie, mits gij aanftonds uwen wagen fmeert, opdat het kruijen uwen gemakkelijken kruijer nooit verdriete, noch het piepen van den wagen de ganíche historie ruchtbaar, of uwen kruijer baloorig make. Eilieve, wat zoudt gij doen, als uw kruijer u op den wagen liet zitten en wegliep ? Zorg dus, dat alles gefchiede in ftilte, ook zonder dat iemand in de wielen of tegen de beenen gereden worde; dan zal alles wel goed nederkomen, zoo goed als ooit eenige kruiwegen nedergekomen is, Oefen u in het Aalanceren, (Woltigeren maakt te groote beweging op een’ kruiwsgen, welke niet ftilftaat.) Dit komt vooral te pas, indien, hetgeen.ik nog onderftel, er eenig zwaartepunt, hoe ligt ook, in u te-vin- den is, Dit zou nag op de vracht invloed hebben Zit met “uw. zwaartepunt voorop; dan hebt gif bet voordeel, dat gij achter niet afvalt, en uw kruijer gevoelt dan niets van de geheele vracht, Indien gij geen het minfte zwaartepunt in uzelven hebt, dan behoeft gij het Aakanceren niet eens te be- proeven, en dan zijt gij aanftonds gereed, zoodra uwe ad-

MENGELW, 1828, NO. 16, Ibn ©

774 __VSORLEZING.

vertentie beantwoord wordt: Hoe-veel invloed zou wel eene mug, op ten” ‘vóórtgaandêh kruiwagen, ‘door verfchillenden ftand , kunsren ‘uitoefenen op het: 'Zwáärepiínt van kruiwagen en kruijer? ‘CWant' déze zijn bij’ het: Kruijen, ook met de vracht één ligclraam.) Indien zij deze vraag zoo ten naas- tenbij” kuát' ‘beantwöordeir;' Bult e% gemakkelijk inzien, waarom - in dit fpecialë geval, de ligtfte waren het beste, ten minfte‘het verkieslijkfte zijd. Ook vooraf kunne wij be palen, dat op een’ kruiwagen beter eene mug, dan een ok. fant kan worden voortgekruid, ' Daarenboven’ zullen u vele vrachtjes , die reeds ver beftemder pláatfe zijn aangekomen, door derzelver ligtheid genoeg zeggen, dat zij met de zwaer- te van eénen olifant het zoo verre Rookt zouden hebben kun- nen brengen,

Mijn laatfte raad, ten opzigte der kruiwagens , is deze, dat gij‘ nooit van kruiwagens één enkel woord rept, vooral niet bij menfchen, die aan den krniwagen alles hebben te danken, : Laat ieder zijne eigene waarde en waar behouden, Beoordeel, afs gij dan koopen wilt- of moet, bij uzelven eerst, wat èn tof wat prijs en waartoe gij koopen wilt; maar laat’ voor het overige iederen kramer zijne eigene mars dra. ‘gen en beoordeelen, Die raad komt het meest te pas, als ‚ij, wat ik u hartelijk toewensch, op de plaats van uwe be- geerte zult' zijn gekomen, Dan eerst zult gij kruijers bij dui- zenden vinden, maar die u sief verder kunnen brengen. De- ze bewegen hemel en aarde, om een enkel vrachtje ta be. komen, ten einde anderen diets te maken , dat zi nooit op den kruiwagen gezeten, maar altijd achter denzelven getoo pen hebben, Dan hebt gij gelegenheid, om te komen in het Grooskruijersgild, het enge dat tot nog toe niet is vernietigd,

Doch ik heb thans geen last, en ook geen lust, om over dit Grooskruiersgild breedvoerig te fpreken, welligt zal aan hetzelve de beurt komen ‚indien ik eens, bij eene: andere gea legenheid, handel over geleerde genòotfchappen en maáatfchap- pijen van'allertef foort van kunde en onkunde. Intusfchen durf ik u niets beloven , ‘omdat ik niet weet, of ík iets na- ders zal hooren of” lezen van dit Grootkruijersgild. En zom der gefchreven of gedrukt fchrift gaât het voorlezen niet, Dat weet ik, bij eigene ondervinding.

Dit alles viél mij zoo in, doór de aaneenfchaketing van denkbeelden, welke ik , om u dan maar de waarheid te zeg-

\

VOORLEZING, zr

geh, niet begrijp ,- maar -welke door mij toch ongangevochs ten. .blijft. De geleerden Zijn meest allen, leden van het Groorkru ijersgild. Deze ftelling kan: mên niet omzetten » en dat .is bewijs voor derzelver deugdelijkheid, Want ik durf niet zeggen, en ik geloof niemand, di zijn volkje kent, dat de ledén van het Grootkruijershild meest allen geleerden zijn, Zeggen is ook nog geen bewijzen, Ten flotte van dit tweede flink mijner voorlezing. zeg ik omdat het bewijs over. tollig is, dar uit het beftaan van het Graotkruijerstid bo- ven omtthreven , : duidelijk blijkt, dat èr een naauw verband beftaat tusfchen geleerden en kruiwagens, Dit geeft mij iù- nig gehoegen, omtlat dan ook. het eerfte flúk mijnèf voorles zing, over de geleerden, met heg tweede, overde kruiwa gens, in een naauwkeurig verband en in een& logifche ver- houdíng tot hetzelve ftaat, Of dit ook het geval met het derde ftuk zijn zal; kan ik eerst op het einde zeggen, Har- telijk verlang.jk , dat ik dat dan Zal kunnen doen,

Het derde of tatfte ftuk mijner voorlezing zal handelen wver de Aokpaarden, Het fpijt mij, dat ik niet dit in allen opzigse rijke en dus ook belangrijke “onderwerp alleen tet behandeling heb gekozen, Gedane dingen nemen geen keers Anders !-.…‚» ja; maar bet zou immers jammer geweest zijn, indien ik al het bovenftaande had uitgeveegd gefteld dac ik had kunnen belluiten dit koelbloedig te doen, Doch gij weet het, fchrijvers en redenaars vechten, als voor haardfteden en alteren, (dat is, om mij ‘duidelijk uiv te drukken, pro arfs et focis) hect dapperst voor eigene meeningen, als vruchten hunner herfenen. Het {preekt vaa zelf dat ik gaarne an het beftaan ook van anderer herfenen geloof. Aan het bes ftaan mijner eigene herfenen heb ik nog nooit getwijfeld,

Daarom laat ik aan ieder de vrijheid, om ten opzlgte sijner

herfenen al of niette twijfelen, Maar bij ontftentenis of ge- brek van berfenen wordt de ftrijd niet minder hevig 3 daar het in allen gevalte dan toch meeningeu Zijn, afkomttig. uit daë deel. van het. hoofd, waar men de herfenen, fteeds zoekt, maar niet alcijd vinde, Het doet ook. weinig ter zaak, of men ongemeubeleerde' bovenkamers te huur heeft , ‘indien men dan maar de lagere verdieping, hetzij dan. tijk. of gering, mits maar goed gemeubeleerd, aan niemand verhuurt, maar

in eigen gebruik houdt. - Dách wij. willep dit onderwerp: hiet

verder behandelen:; daat ik nog muar eenige minutert overig heb, om de fokpaarden , zoo goed zij kunnen, te later dra= Hhhb a » ,

== =e

779 VOORLEZING.

. ven. Over geene foort van paarden , hetzij koets of flepers- paarden , ís zoo veel gefchreven en gefproken, als over de flokpaarden. Mijn woord trek ik voor niemand in, al wil hij ook monfteren den Bucephalss Van ALEXANDER DEN GROOTEN, of den Ronfinant van den eerlijken DoN Qur- Cror, of Malle Jan, met al zijne gouden zweepen. Dock inonfferen wil Ik niet; want vóor monfteriag van alie ftok- paardén hebben ‘wij nu tijd nòch gelegenheid, Ook heeft feder zijn eigen ftokpaardjé, hetwelk hij, hetzij goed of flecht gezadeld, liever dan eenig ander paerd berijdt, Wij zijn dus, waar wij wezen willen. Dat is ons genoeg. Waarom ‘zouden wij ook monfteren, daar niemand een ander ftokpaard , dan zijn eigen ftomme beest, verkiest, en hij voor eeu’ an- der geen half centfe befteden wil? En voor dien prijs ver- koop ik mijn beestje nog niet.

“Ik heb er niets tegen, dat de ruiters te ftokpaard na en ‚dán hun beestje afrijden , mits dat-bij wijze van uitfpanuing en ter bevordering der gezondheid gefchiede, Maar dat al-

toosdurend rijden-en draven is tot.niets mrattig. Warneer men

nooit afklimt, loopt men gevaar, met lijf en ziel aan het ftokpaard wast te groeien. Zulke Centaurusfen houden op menfchen te zijn, Hoe verder zij ons ontrijden, hoe beter voor ons,

Ik neem de vrijheid van te onderftellen, dat gij allen weer, wat een flokpaard is, Indien er iemand ware, die dit -niet wist, die zelfs zijn eigen beestje niet kende: ‘hij is er niet te beter om; want dan loopt hij gevaar, zaudruiter of: noe iets ergers te worden, Vóórdat men dan op ‘sheeren wegen zich vertoone; zoeke men zijn eigen paard leeren kennen; ‘dan weet men, of men met of zonder fporen dient te rijden, En dat brengt reeds groot voordeel aan, Ik onderftel dus, dat gij weet, wat uw paard kan en nief kan doen. Rijdt dan nu voorfpoedig en gerust, zoo lang u niemand op een ftokpaard tegenrijdt; dan zult gij geene fcherven maken, Maar gij moet u attijd de mogelijkheid vgorftellen, dat ook anderen een toertje zullen doen; en dan is het dienftig , dat giij voor #w paard de oogen in de hand houdt, en vooraf op ‘alle mogelijke eigenfchappen van ftokpaarden denkt ; À gab, zal u'zeker te pas komen,

Op ’sheeren wegen moet gij nooit toonen, dat gij iets verftgat. van de kunst der paardrijders, Ik bedoel die hals- brekende “fprongen, die men voora/, maar niet alleen, op

en

VOORLEZING: 277

kermisfen ziet, Wanneer zelfs alle capriolen-u gelukken,

betaalt niemand -u voorde moeite, Maar mislukt u een en B kele greep of fproug, dan gaat van alle kanten er een ge- | : juich op, dat doof u al kermende wordt geaccompagneerd , indien Cchaamte, over uwen val u niet doe medelagchen. Het

lagchen en de kiespijn wonen zelden lang bij elkander, Het

voorbeeld van auderen (want onder de berijders var ftok-

paarden heeft men zoo wel gekken als overal) verleide u

piet. Wilt gij valftrekt fpongen doen, en‚niet naar mijnen

raad luistereu, berijd uw paardje binnen vier muren; en al

wordt gij dan kamerruiter of vloerruiter , dan ftaat gij weder

op,-alsof er niets gebeurd was, indien gij u niet bezeerd

hebt, en dat zou mij fpijten,

'Eilieve , breng uw ftokpaard eens van ftal; en, als de reis niet te lang duurt, wil ik dat toertje vaor deze enkele, keer wel met u doen,

„Wie komt daar zoo onbezuisd aanrennen ? Hij fchijnt een groot Heer, met een’ gouden rok, Haal uit voor hem, en Sta--met uw beestje ftil, * Want rijdt gij één voetftap verder, dan moet gij hem een nieuw kleed bezorgen, al zijn alle vlekken op den rok zijn eigen werk.. Dit gevaar zijn wij-ge- lukkig te boven, Ik bid u, rijd nog wat zachter; gij moet niemand willen voorbijrijden, ook niet dien ellendigen knol, die ‘daar vooruictfukkelt; houd uw beestje op, en laat den / man vertellen en opnoemen al de deugden van alte ftokpaar- den, als het integrerend eigendom van zijn beestje, Gij doet den man vermaak. Op een’ apderen tijd zal hij even geduldig omtrent u zijn , zonder dat gij nu zijne lofrede ge- heel behoeft over te nemen, Doe niemand leed, De elten- digfte knol van uwen mederijder zou u zandruiter kunnea ‚maken, Zoo iets kon gevolgen hebben,

Doch, laat ons nu afzitten, Men- moet niet te lang ach- tereen rijden, of men loopt gevaar altijd willen rijden , ook waar het niet voegt, Hoe gewigtiger uw overig werk is, hoe erger dat rijden u zal vergaan. Bij deze gelegenheid moet ik u iets herinneren, aangaande een’ beer,die, in plaats van t@ verfcheuren, aan het Bok/en raakte, waarin hij bij uit- ftek ervaren was, omdat hif op zijn bokspaardje te veel en ° te lang had gereden, Hetis u bekend, dat dit geval in Zn- geland heeft plaats gehad, Nu,in dat land loopen vele groote beeren los, maar die noch bijten noch verfcheuren, Die beer moest dan op de Comedie fpelen , en een mensch verfcheu-

)

, é

78 VOORLEZING,

ren3 want er werd een treurfpel vertoond. Doòch, daar bij een menschlievende en menfchelijke beer was, ontdeed hij

‘zich van Zijne béerenhuid, toen hij bij den eerften aanval op gijn’ paardje ging zitten, en, zoo goed als een-beer dat ooit

heeft kunnen doen, met zijne ‘partij:bokfte, Een duid ge. juich «ging: van alle kanten op, en men was algeïneen ver- heugd, dat dit treerfpel, door-de ftekpadrdigheid van den beer, ín zulk’ een onverwacht kfuchtfpel -eîndigde. -Gefteld nu eéns, dat 'dië zelfde beef eéns op ftraat' eer’ Zord had ontmoet , én:dat hem dezelfde ‘tust tot bokfen had bekropen ; die ‘zelfde drad,' welke ín de Cvmedje eén treurfpel in een klochtfpel“veranderde', zou op ’s heeren wegen aanieiding geven tot een treurfpel, in hetwelk de beër nier ten tweeden male op het toanéel zou verfchijnen, Alles heeft zijnen tijd en zijne: plaats 5’ dus ook het berijden der ftokpaarden,

Als een” laacften raad deel ik u nog mede: dwing nfemand op ze ftokpaárdje te rijden, zelfs dén man niet, die u zon- der ftokpaardje tegenkomt. Met den‘besten wil, doet gij hem een’ flechiten: dienst,” en, terwijl gij nooit eb dankbaarheid kunt rekened , zijn al de gevolgen van deze uwe dienst wils ligheid gehel” voor uwe verantwoording.

Het ves zegt:

Eens iegelijks paardje N _… Is naar zijn aardjo,

_Of ooks

Eens iegelijks aardje Is naar zijn paardje.

Jk wil er geen fpeld om geven, welk van deze twee fpreeke woorden gij verkiest. Ja, ik geef ze u beide prezent, indien gij ze beide, om goed te handelen, mogt noodig hebben, Penk eens, ‘indien gij het geluk hadt, dat iemand achter u op uw paardje zat, en hij kende uw paardje niet, (en dat is

‘duizend tegen één) en hij viel in hect zand of op harderen

grond, en uw paardje vertrad hem en trapte hem op het hart:

‘zou dan, zelfs bij de onfchuldigfte begeerte om wederom te

paard te flijgen, “u het hart kalm flaan? Indien dan het en- kele gezigt van uw paard u niets had te zeggen, ontrijd dan, zoo gij kunt, met uw beest de geheele menschheid’, hoe verder hoe beters”

sd

Ene

VOORLEZING 279

Doch zoo ver hoop ik niet, dat gij zult behoeven te gaan. Wij hebben ook al genoeg gereden. Gelukkig , dat wij reeds weder terug zijn tot het punt, van waar wij met de (tok. paarden zijn afgereisd, Ziet den. toch eens al die ftokpaar- den... Wien behooren zij? Wel , Mijne Heeren! het is de ftal ven bet Groofkrugjersgild. Die ontdekking is geld waardig! Zoo bevinden zij zich dan bij.elkander, Geleerden, Kruiwagens en Stokpaarden , in herzelfde gebouw, Is het u dan nu wel zoo vreemd meer, dat ik ze bijeen heb gezet in deze voorlezing ? Hoe fchoon hangt dus deze geheele redevoëring zamen! Geachte Meorders, ik hoop, dat aok: gij het zoo zult bevinden ; in- dien het anders ware, dan zou het-mij van, harte leed zijn.

Hier zou ik hebben kunnen eindigen, indien ik niet, onbe-: zonnen genoeg, had beloofd, ‘den titel of het uichangbordje van deze voorlezing te zullen opgeven. ' Gij zult er niet te- gen hebben, dat ik deze voorlezing noem: Proefondervinde- lijke behandelingvan het fpreekwoord: hier heb-ik u, daar verlies ik u. Die titel is zeker vreemd, Minder vreemd is het onderwerp. Ten minfte heb ik meermalen aan dit onderwerp gedacht, ook wanneer redenaars en woordvoerders mij iets anders wilden opdisfchen, Maar zeggen is geen bewijzen, Het eenige onderfcheid tusfchen mij.en anderen, die hetzelf- - de onderwerp hebben behgndeld, of nog zullen behandelen, (want alle groote geesten treffen elkander wel eens aan, waar zij het niet durven. denken) het eénige onderfcheid is, dat sk het bij flot van rekening: opgeef, waarover eigenlijk gehan- ‘deld is , en dat is voor een eerlijk man geene de minfte ver- dienfte; en dat de anderen zeilen onder vreemde vlag, fchoon zij dezelfde lading gan boord hebben, maar dit „nief willen weten. Zoo lang het fchip niet wordt gelost, kan dat gocd gaan. Doch als de inventaris der geprojecteerde lading op zich- zelve accoord is, maar met de wezenlijke lading niet overeen- ftemt, zal u dan de vreemde vlag helpen ? Wat men belooft , moet men geven ; het doet er niet toe , of men fchipper is, zetfchipper of redenaar, De laatíte vooral blaze nooit victo- rie, omdat de hoorder zwijgt, Denken is hier des hoorders zaak, meer dan fpreken. Het is mijne fchuld niet, dat de - hoorders nu en dan het denken vergeten. Of zij het denken ook verleeren, is nog minder mijne zaak, thans te bepalen, En daarom, als gij ooit weder lust hebt, om met mij dat- zelfde onderwerp te behandelen, zeg het gul wit, hetzij hij bet begin of op het einde, De redevoering is er geen halve

780 VOORLEZING:

cent te minder om, Geachte Hoorders en Hoorderesfen ? u dank ik voor het geduld, bij het hooren van deze voorlezing te mijnen opzigte betoond; en ík wensch hartelijk, dat gi, ‚als het dan goo wezen moet, alleen van redevoeringen en ‚nooit van menfchen of vrienden, zult moeten zeggen: Aser ‘heb ik u, daar verlies ik u, Want in het laatfte geval duur de pijn langer dan vijfenveertig minuten, En, om pijn ce ‘hebben, is die tijd al lang genoeg. Dus punctum,

“DE GODSDIENSTOEFENING DER METHODISTEN EN DIE DER KWA- KERS, IN NOORD - AMERIKA.

(Brief eens Reizigers.)

O wie saamelt Hier die Vernunft ! welch Wunder. ist der Mensch Dem Menfchen ! HERDER.

N oort had ik de menfchelijke natuur în twee zoodanige ‘uiterften gezien, als te Philadelphia, Des morgens was ik in ‘eene MNeger- Methodisten -kerk en des namiddags in een be- ‘dehuis der Kwakers, Ieder weet, dat er goede en booze, tra- “ge en vlugge, opgeruimde en fombere perfonen zijns maar wanneer men ganfche hoopen volks, naar hetzelfde doel ftre-- vende , in elkanders nabijheid: geheel ftrijdige wegen ziet in- flaan en -met infpanning, van alle krachten vervolgen, terwijl beide het even opregt. ‘fmeenen, zoo vertoont zich aan den opmerker datgene in een klein beftek ten duidelijkfte, wat de gefchiedenis van eeuwen meer in het groote, doch op eene niet terftond zoo merkbare wijze , doet aanfchouwen onze dwaasheid.

Het is bekend , dat de Meshodisten, kort na hun ontftaan , zich fchielijk onder de Noord - Amerikanen , die van Zngelfche afkomst zijn, uitgebreid hebben, en thens een der calrijkfte aanhangen in de Vereenigde Staten uitmaken, alwaar men op de tien millioenen inwoners omtrent 1,800,000 Methodisten aantreft. Zij zijn onder de’ Protestanten van verfchiltende belijdenis diegenen,’ bij welke een zeker opgewekt gevoel hoofdzaak is, Zij drijven dit tot uiterften. Twee dingen ko- men fn hunne preken , gebeden, gezangen, muzijk en feest- vieringen fteeds uit: fterke opwekking des gevoels, niet zelden

a IDE a ne Mien tad”

N 3 DE GODSDIENSTOEFENING DER-METHODISTEN , ENZ. * 781

tot onftninige wildheid klimmende, en eene verbrijzeling In het gevoel van zondigheid , waarbij men zichzelven geheel vernietigen wil, om zich alleen in de oneindige genade we. der te vinden. (Dic laatfte. hebben zij echter.ook met de Kg/- winisten alhier gemeen.) Altijd kan men in het voorbijgaan ‘hooren, wanneer iu eene kerk Methodisten hunne godsdienst- oefeningen: houden3 gebed , teerrede en gezang zijn fteeds ‘luid en heftig, Er worden echter onder de Methodisten ook ‘afdeelingen gevonden, die of in grondftellingen, of .in ker- „keörde zich onderfcheiden, offchopn ze niet vijandig tegen

elkander over flaan, Een’ tak ‘derzelven vormen de Hopkin- .

Hanen , dus genoemd naar. den prediker uorxiNns, die ftel- de, dat de verlosfing eerst na de:geheele. vernietiging van den zendigen mensch, bij bet. gevoel van zonde:en ver- ‚doemenis, bij. den voorfmaak van de hel, en bij een. vol« ‚komen overgeven aan de genade, volgen konde. Daarom ‚gebruikte deze mán allerlei: geestelijke en ligchamelijke mid- S.delen, om den ‘geest te verfchrikken en tot verbrijzeling te brengen. Dien:ten gevolge is het gebeurd, dat: zwakke men- -{chen, met name jonge meisjes, uit angftige vrees voor ver. .doemenis, krankzinnig zijn geworden, of zichzelven van het leven beroofd hebben, dewijl het ligchaam te teeder was, ‚om zoodavige overfpanning te verdragen, Men kan ligt be- ‘grijpen , dat de Methodisten hier en in Engeland hunnen aan- hang grootendeels, ja' bijkans eenigliijjk , onder de geringere -{tanden hebben; want de onbefchaafde mensch leeft door- gaans meer bij het gevoelt, en helt over, om zekere ligtbe- …wogene aandoenlijkheid en _nokfsehartstogtelijke gevoeligheid voor godsdienftig gevoel te bouden, Om deze reden zijn dan ook de meeste kleuringen Methodisten; want offchoon „deze op vele plaatfen fcholen bebbeu , zoo ‘maken zij toch dat gedeelte der bevolking van de Vereenigde Staten: uit, ‘hetwelk in ontwikkeling nog op dén laagften trap ftaat. ‚De Methodisten doen intusfchen veel voor armen , kranken in -de gasthuigen , zendelingen en flaven, Het fterkíte openbaart zich hun wilde geest bij de zoogenaamde. Veldvergaderingen (Campmeetings), waar verfcheidene gemeenten onder den blooten hemel eenige dagen achter elkander zamenkomen, en bidden, zingen, zich aan ket opgewekte gevoel overgeven, en tevens allerlet ongeregeldheden bedrijven, die bij Room- fche bedevaarten en bij den godsdienst der Methodisten van de heur gelijkelijk plaats grijpen. Ik befloot dezen morgen ,eene

Ld

782 ”. DE GODSDIENSTOEFENING,DER METHODISTEN

Methodistifche vergadering bij te wouen, en tfof juist eene buitengemeen. onftuimige. godsdienstoefening. -

Toen ik in de kleine kerk trad, waren er flechts weinige menfchen, waarvan eenigen in gezang. of gebedenboeken Ia- zen fommigen half overluid gebeden mampelden , anderen brommend zongen, Anderen op hunne kuiën baden en luide weenden, en‚nog anderen ‚met gefloten oogen en het aange- zigt naar den hemel, als met diepgeroerde ziel, fchenen te. bidden. . Allengs werd de kerk vol,,en. men began zonder wrgel te-zingen.: Het gezang ging evenwel veel beter, dan men verwachten. kon; want-de Negers hebben gewoonlijk een zeer goed gehoor, zao als men duidelijk kan .beraerken in de havens, waar zij, door hun juist aanheffen zelfs der ruwe fcheepsdeuuen, die bij het losfen gezongen worden, zich van de: blankeú ondetfcheiden. De beide liederen, welke men ong, waren zeer: verfchillend, Het eerfie behelsde eene dich- terlijke. en wèl volgehoudene vergelijking van onse ziel bij eenen tuin, vol onkruid, waaruit de hovenier,'CcmRISS US, ‚de fchadelijke gewasfen moet uitroeijen, Het andere was ceno vervelende en fomwijlen zeer belsgchelijke voorftelling, dat wij krijgslieden in dienst van cRRISTUS zijn, waarbij onze amiform als wit, gelijk:het licht der waarheid, en met roode opflagen, aan het.bloed van curisrTus gelijk, en tevens de. wsriform des Satans als prachtig en fchicterend befchreven wordt, Nu verfcheen de prediker, een Schoenmaker van zijn hendwerk en Bisfchop tevens; want deze gemeente be- hoorde tot de Episcopale Methodisten, welke den vorm der Eegelfche Kerk behouden hebben, Zijn Diaken en Voorzan- ger was een kelderknecht; zijnde zij beide, gelijk ik nader- haud van lieden , die hen kenden, vernam zeer brave man- aen, De prediker had omtrent tien minuten gepredikt , en daare . bij.verfcheidene malen zoo luid geroepen, ja. gefchreeuwd of ‚gelmruid, dat ik mij geene fterkere verheffing als. mogelijk kon ‚voorftellen; ook hadden reeds, bij de hevig@e- witroepingen, enkele leden der gemeente uit volle. kracht gefchrgeuwd ze Je AUS, sed ons! of: God Almagtig, erbarm mover mij! toen ‚de. preek en de geheele godsdienstoefening zoo wild begon te „worden , det het mij onmogelijk is; eene zamenhangende bee ‚fchrijving daarvan te geven; want alles ging door elkander. De ‚prediker fleepte, door het wilde vuur zijner rede, door de „ijsfelijkheid zijner beelden, en door zijn buitenfporig ge- _:bed, de gemeente ‘mede, en (lingerde- die heen en weder,

EN DIE DER KWAKERS. 783

naarmate hij meer of minder raasde, Eno, wonderlijk! dit religieuze vuur, dat zich aan de ganfche menigte mededeel- de, liet mij zelfs niet koud, De preek: ze}ve beftond intus- fchen uit verward zaamgeragpte gedachten vari hel, sonde en verlosfing, « De. prediker kan zeif niet lezen, en laat zich hierom door eenen kmaap in huis’den.Bijbel voorlezen; des- niettegenftaande huatde hij vele: eh ene aan,en wel Vrij naauwkeurig…:

Maar, hae"zal ik u nu eene (lechts: eenigermate naauwken- rige fchers van de: wilde: op(tùimigheid bij deze godsdienst. oefening der Meshodisten geven ®' Dikwijls. waren de beelden , waasvan de fpseker zich bediende ,. zaa overdreven, en ver- hefte hiij zijne: ftem.zoo.zeer ,: dat hij zen laacfte niet meer kon, en. dan brulde bij , ‘uret naar:den:hemel.uitgeftrekte handen , zonder iets, dat naar woerden zweemde, meer te uiten, Nu greep hij, afgemat, naér eene kruik water’, dronk „en fchreeuw- de weder. Eindelijk zonk hij, geheel krachteloos van ver- moeijenis , neder, en zijne overfpanning loste ‚zich, op eene natuurlijke wijze, ie tranen op. Intusfchen had de gemeente, bij elke rijzing van her gevoel des predikers, des te luider ge- roepen: God Almagtig, wees: met ons! of iets dergelijks. Zoo riep b, v‚, de prediker eens: Wat dunkt u van de hel ?— Ben al- gemeen kórmen en jammeren, 7jen jaren zonder eten! Velens o God, erbarm u oùtzer! Twintig jaren zonder drinken ! Veten te gelijk: o CukisTus, red mij! Duizend jaroen. zonder. vriend!: Hemelfche. Fader , verlos òns! Tiendsizend jeren den vutigen Oceaan te ploegen! Telkenmale gilde.en fchreeuwde de gemeente luider, Mif- lioenen jaren op den bodem der zee, en een ratsklomp op uwe borst! Vele temmen: Jr zinkl sk zink! Help! help! Eindelijk fchreeuwt de prediker: o, Dat ík bazuinen hadde, om w de woorden luide in de ooren te donderen! Heden ont= brandt mij de Geest Gods in mijn binnenfie , waarachtig ! zoo als hooit voordezen! En eene oude vrouw roepts Mij ook! mij ook! Nu ftort zij in ftuipachtige bewegingen ter aarde , begint wartaal te fpreken en akelig te gillen, Een verfchrik- kelijk gezigt! Maar de prediker zwijgt tot dat zij ophoudt te ‚fehreèuwen , en daarop begint alles weder van vo- ren aan, Hier zaten eenigen die , met gefloten oogen over- luid, doch onverftaanbaar, baden, en tevens met de voeten ftampten; daar weder anderen, die, in eene houding, alsof zij zich geheel en al overgaven, het hoofd onophoudelijk heen

Pal

784 DE GODSDIENSTOEFENING DER NMETHODISTEN

en weder flingerden, Hier -weenden grijsnards, dat hun de tranen gedurig langs de gerimpelde wangen rolden ; daar rie- pen eenigen: Jk ben verdoemd! ik ben verdoemd! Sommi- gen rukten zich in vertwijfeling de-haren uit; anderen jam- zmerden Iuide , en velen prevelden , als in angst, bij zichzelven. Wel :drie of vier malen verhief zich en bedaarde deze reli- …gieuze .dronkenfchap. Doch ten laatfte werd de prediker zoo wild en onftuimig, (ik overdrijf niet; want.die zoo wel, als het ganfche verhaal, is letterlijk waar) dat hij den kanfel aangreep , alzoo zich plotfeling in de hoogte verhefte , met de’ voeten naar buiten uitfloeg, den op de Zicbank fprong, die in den kanfel ftaac, en als krankzinnig in het rond ftamp- „voette. Toen werd de verbijstering algemeen ;. fosnmigen vielen als ín ftuiptrekkingen: op de banken neder; de mees. ten echter liepen in woeste verwildering rond, en riepen; De Duivel! de Duivel! Ik achtte: deze menfchen, zoo als zij thans waren, tot alles in fteat, en de gedachte kwam ‘bij mij ap: Hoe, zoo nu eens de sradiker mij ak den Satan aanduidde! daar ik de eenige blanke en welgekleede perfoon in de vergadering was. Zij waren in ftaat geweest om mij ‘te verfcheuren. Ik fprong dus op eene bank, en hield mij voorbereid op alles, wat gebeuren mogt, - Welligt hebt gij onder het lezen reeds EESTE en dit komt daarvan , dat in de voorftelling van onftuimige of harts- —togtelijke tooneelen uit. het menfchelijk leven meermalen iets voorkemt, dat tot lagchen „opwekt, offchoan ook de zaak zelve geheel niet om te lagchen is. Zog ik u verhalen wil. de, koe ik te Rome den Kapelmeester BAINI bij de uitvoe- ‘ring der Sexsinifche muzijk van.verrukking in de armen van ‘twee zangers heb zien vallen en bij nieuwe aanbeffing weder oprijzen,- zoudt gij misfchien ook lagchen, Maar het was zeer fchoon , @rnftig , gelijk deze godsdienstoefening verfchrik- kelijk eruoftig was. Nu heb ik duidelijker begrip van de re- “Jigieuze razernij der Ouden bij eenigen hunner feestvieringen. Heze Merhodistifche godsdienst was, mag ik zoodanige uic- „drukking gebruiken, eene ‚Christelijke Bacchanalie of Maena- ‘den-feest, waarop uitzinnige vrouwen in. religieuze razernij …omfprongen en tierden. Zij zijn wellustelingen in bet drij- -ven van eigene verbrijzeling en vernietiging, en zij zwelgen ‚án het gevoel van zondigheid. Ik had vroeger (lechts eenmaal iets dergelijks gezien, Het was "te Napels, ten tijde van het feest van den heiligen JaANUA-

EN DIE DER KWAKERS, | 285

Rrius, als zijn bloed niet vloeljen wilde. Daar zag ik toen voor het altaar , waarop de flesch met het bloed ftond, twee ' vrouwen, op de kniën liggende, als krankzinnigen den Hei- lig zoo onftuimig aanroepen, dat men bezwaarlijk zou heb ben kunnen bepalen, of! zij baden , dan of zij vloekten, Daar de Methodisten in verfcheidene ‘zanbangen. verdeeld zijn, past zeker de gegevene befchrijving niet geheel op altens offchoon dát’ opgewekt, hartstogtelijk ‘gevoel, vooral in de gebeden, welke nu eens overluid uitgeroepen, dan weder weenend opgezegd worden, en altijd op geheel bijzonderen toon, met een lang gerekt en bevend uitgefproken: o Lord/, (Co. Heere DD rijk geftoffeerd zijn, hen in her algemeen aen merkt, Nog naauwelijks was ik van deze onftuimige Bidiiiesaids. fening eenigzins bekomen, toen ik des namiddags naar eene vergadering van Kwakers ging. Men hid mij namelijk ge- zegd, dat waarfchijnlijk een hunner:beste redenaars prediken zoude, Ik kende de diepe eenvoudigheid van den eerdienst der Kwakers; doch waarfchijnlijk ware mij dezelve niet z00 zeer in*het oog gevallen, had ik dien niet onwillekeurig ver- geleken bij de toonéelen , heden morgen in de kerk der Jen thodisten. bijgewoond, Eene getrouwe afbeelding van de wer- kelijke toedragt zou wel:eene fpotprent kunnen gelijken, Ie. der mensch, die langen tijd ftil zit, zonder te fpreken; of zonder ‘zijne opmerkzaamheid op iets uitwendigs te bepalen, zoo als bij het‚sanhooren eener redevoering gefchiedt, fchtijns allengs trekken aan te nemen, die naar domheid zweemen, De fpieren van het gelaat hebben niets te doen en verflappen langzamerhand, zoodat zij geenerlef uitdrukking, zelfs niet die der ftille rust, als in,den flaap, op het aangezigt lseten;, daar, volgens de wet der zwaarte, het kinnebakken iets nqar beneden zakt, gelijk ook de oogleden en eenige andere fpie- ren. Daarvan komt het dan, naar het fchijnt, dat men in eene vergadering van Kwakers eene verzameling van domme. gezigten meent te vinden; en. evenwel zijn er onder. hen ger “woonlijk flechts weinige domkoppen.

Vele Kwakers fchijnen hemelfche verfchijningen in den leap te verwachten; want ik heb. in elke Kwakers - vergadering (la- penden gevonden. Anderen.zitten daar neder met een ger ziet, waarop de ‘verveling haren looden fchepter-fchijnt te laten rusten, Eenige jonge Kwakers, die, zoo veel maar eenigzins doenlijk is, het Kwakerdom in hunne kieederdrage

286 DE GODSDIENSTOEFENING DER METHODISTEN

verzakén, em: den oud. Frankifchen-vok met de Modè pogen te veréenigen, zien. wel eeps_rund, of zij.niet onder de tes genoverzittende meisjes. eene aardige tronie begluren kun- nen; want, wanneer deze: {bil tieten, kan âlleen hij, die vlak voor haar ftaat, den bodem van haren , met fchriklap. pen voorzienen, tuitvormigen hoed haar aangezigt ont- dekken; of het moest zijn, dat eene (choone Kuetkerin (en er zijn ‘vele hupfche meisjes onder haar) ook haren hoed naar nieuweren finaak gefatfoeneerd en deszelfs opening zoo wijd gemaake'had, dat men er den Kwakerinne hoed nog even in zien ken. Ongelukkiglijk werd heden niemand der Vrienden door den Geest bewagen, gelijk zij het noemen, Al. les bleef flil Nu en dan een naauwelijks merkbaar neus- fhuiten,: een zactit fnorken, een onrustig kind dit was alles, wat ik, oningewijde, binnen deze kale, koude vier muren te hooren kwam. Eerst filozofeerde ik, vervolgens ergerde ik mij, daarop (luimerde ik in, eindelijk ging ik naar huis, Wie ooit in eenen toeftand is geweest, dat hij, zon- der boeken zonder omgang met menfchen , zonder voorwer- pen voor: het oog, b, v. in eene gevangenis, geheel toe zijn eigen nadenken of tot het fpel zijner verbeelding be paald was, die zal weten „boe zwaar het eenen zelfs in ne- denken geoefenden geest wordt, flechts een enkel uur lang met aaneengefchakeld denken zich bezig te houden, Het is zeer zwaar,en vereischt eenen welgeoefenden geest. Zijn het godsdienftige overpeinzingen, in welke nadenken en gevoel vereenigd ‘gevorderd worden, zoo valt het nog moeijelijker, en het hangt zelfs geheel ike van onzen wil af, een’ gerui- ‚men tijd geregelden gang der gedachten te houden, Wie is meester van het wilde {pel der verbeelding? ‘Wie kan zeg- gen, tot welke verkeerde beelden, ja tot welke onzinnig- heid onze geest geraakt, zoodra wij dezen van de buitenwe. reld affcheiden? Wie had immer de beetden des geheugens zoo in zijne magt, dat hetzelve niët wel eens hem na deg heiligften naam’ een’ onheitigen: in het oor fluisterde? Gaar- ne geloof ik, dat de vorm van de godsdienstoefening der Kwakers het best beantwoordde aan de perfoonlijke behoef- ten van den ftichters deze kon daarin eigenlijk regt leven, Hij en zijne naaste betrekkingen waren: vol geestdrift ; toen ging de zaak wél. Maar had hij cGórT rr gelezen, zoo ‘zoude hij geleerd hebben dat geestdrift geen ding is , het- welk. den- mensch van buiten wordt aangebragt ; of , om het

EN DIE DER KWAKERS. 7

op tene naïve. wijze uit ze drukken, niet, alg haring:in de ton „wordt ingeftampt.: Was de morgengodsdienst bij de Metho- disten. Spaanfche peper, in brandewijn gekookt, zoo sou mea dien van den- ankem Glee Retna aborfeep. ROn gen Boems nk, p Dn he

\ ° en 1 jd

LIJFSBEHOUD VAN DEN HERTOG VAN PLALANCE , TIJDENS ° DE FRANSCHE OMWENTELING,

(Memoires far le Prince LE BRUN, Duc de Plaifance ; 3 par M. DV MESNIL, Paris, 1828.)

O, den rften September 1793 werd LE BRUN, als een fchelmsch Aristocraat, door het Schrikbewind gevangen ge- nomen, en vervolgens, na het doorftaan van vele doods- anglten, wêder ontflagen; dat wil zeggen, onder toezigt, te zijnen huize’ en koste, van „eet goeden en getrouwen Sans- eulorte)”” Doch, na eenige maanden in eêne halve gevan- genfchap te hebben verkeerd, werd hij andermaal in denzelf: den kerker geworpen, nadat zijne overige ambtgenooten (leden der Conftituérende Vergadering) , door’ den goddeloozen FOUQUIER - THINVILLE En diens medeftanders, alreeds waren omgebragt. Dezen toch befpiedden de geringfte ge- moedsbewegingen: een woord, een gebaar, een traan was misdaad in hunne oogen, en elk, die fchuldig ftond aaúù deugd en vroomheid en gevoeligheid, werd terftond gegre- pen, gebonden, veroordeeld en onchalsd, Le BRUN ver- ‚beidde alzoo hetzelfde lot, Eene vrouw, wier man was uit geweken, hem door de handlangers van ROBESPIERRE ziende wegvoeren, liet zich eénen uitroep van medelijden ontvallen, Onmiddellijk werd zij aan ‘hare acht jonge kinderen ootrukt , die fchreijende haar-omvatteden, en ook het klein- fte, dat aan hare borst:hing, “haar ontfcheurd. Voor de òn- verbiddelijke regtbank gefleept, fchenen zelfs FOUQUIER en zijne rotgezellen met hare onfchuld bewogen ; maar, over- tuigd van medelijden en op de daad betrapt, werd zij niet- temin ten dood: veroordeeld, Met eenen edelen moed beklom zij het fchavot; de beul zelf werd daardoor getroffen; met de eene hand bedekte hij zich het gelaat, terwijl hij met de andere het doodelijk flagtmês op het arme flagtoffer vallen liet. Lr BRUN fcheen dus volftrekt verloren, Maar een reddende Engel waakte voor zijn leven, , Mejufvrouw Le-

298. LIJFSBEHOUD VAN DEN HERTOG VAN PLAISANCE,

BRUN DE ROCHEMONT, voor eenigen tijd het gewaad he- rer fekfe met dat der onze verwisfelende, wist, onder be- gunftiging dier vermomming, door te dringen tot in het krart der Aeregwx van het Comité van Algemeen Welzijn. Het edel gevoel dat haar bezielde , fchonk haar den moed, om al de gevaren te braveren en al de bezwaren te boven te komen. Zij onderwierp zich, geruimen tijd, aan de moetjelijke rol van kopijfst en, toen zij in de geheimen van het Aureon was ingewijd, maakte zij zich meester van de ftukken , wel- ke ten grondflage van de veroordeeling, of liever van den regterlijken moord, haars ooms moesten (trekken, Terwijl deze ‘ftoute verdonkering het Comité met vruchtelooze nafpo- ringen bezig hield, kwam de gde van Thermidor, en LE “BRUN was behouden, Zij, die, in de Conventie, de ge hoorzame werktuigen van ROBESPIERRE waren geweest, begonnen thans te vreezen ,-zelve het flagtoffer zijner blinde woede te zulten worden. LECOINTKE was de eerfte, die het waagde, den tijger aan te randen, In het Veld van Mars, op het feest van het Opperwezen, (!) door dezen ingefteld, zeide hij tot hem: RoBEsSPiERRE!.uw feest heb ik » liefs maar u, u heat ikt TALLIEN was een der ijve- rigfte medewerkers van het komplot. Hij was verliefd op Mevrouw DE FONTENAI, door ROBESPIERRE in hech- tenis genomen. Deze vrouw fchreef aan haren minnaar, €en blies hem, van uit haren kerker, den moed en de wraakzucht in, die haar bezielden, Aldus fpande de min, meer dan bur- gerdeugd , tegen de dwingelandiij.zamen, en de koppen van den. gruwzamen ROBESPIERRE Een 83 zijner goddeloostte medeftanders vielen op het fchavot, nog klam van het bloed hunner flagtaffers, Zoo verflonden de partijen, die beurtelings de Conventie beheerschten en Frankrijk décimeerden, elkan- der, en, het klein. getal. wijze mannen, aan het zwaard dex vervolging ont{fnapt, verfcheen allengs weder op het ftaackun, dig tooneel, Naauwelijks. had LE BRUN zijne vrijheid her- kregen, of de Conventie riep hem tot haar Comité van Fi- nanciën, Hij begaf zich derwaarts „en alwat hij. zeide beffoud in het nederleggen , ter tafel vandat.Comicé, van deze verkla- ‘ring, eigenhandig gefchreven en andesteekend: Mij is gee- » nerlei hulpmiddel bekend, om de rampen des Vaderlands „op te heffen , zoo. lang de Conventie beftaat, Om'het ver, wouwen te herwinnen ende orde te herftellen, moeten an- dere mannen optreden,” Na dit krachtig protest verliet hij de zaal | |

Ln | De | [.

LJ

DE HEER DE VILLÈLE , ENZ. 789

DE HEER DE VILLÈLE =e BENE SNUIFDOOS MET SPEELWERK —= AFZETTING VAN DEN MINISTER TWEE STUIVERS PER DAG EEN BOND KASTANJES IN IJS.

W en een titel! zal men zeggen: een Ex- Voorzitter in den Raad der Ministers, kastanjes, eene fnuifdoos! Hoe Knnnen deze zaken en die groote perfonaadje iets met elkan- der gemeen hebben? Zulk eene zamenvoeging is inderdaad vreemd; en evenwel beftaat zij. Luister, Lezer |

‘In de Departementen zoo wel, als te Parijs, houdt men zìich veel met Politiek bezig, en de nieuwstijding - verfprei. ders, met de Courant in de hand, benoemen Ministers en zet. ten ze af, teekenen traktaten van vrede en oorlog, naar hun welbehagen, fomtijds naar hunne bijzonderé meening, Te Melun dan raadpleegde de Heer Coriner met een’ vriend oyer vrede en oorlog, en befchikte zelfs over de vergulde portefeuille var het Ministerie van Financiën, Dit wiel voar op eenen tijd, dat de Heer pe viL Lus verfcheidene ma- Ien het onderfpit delfde, De wet op de drie pescent ver- worpen; die -op het eerstgeboorteregt vlakflaande, tot. alge- meene blijdfchap alles, in één wootd, kondigde, op het einde van 18a5, den nabijzijnden val aan van het Ministerié- le Driemanfchap. Het onderhoud was tot dit punt gekomen, wanneer, in het koffijhuis , waar zulks plaats greep , de Heer

‘_ pycLAGs binnentrad. De fprekers naderende, bood hij bun

éen flruifje aan, uit eene doos met fpeelwerk, Dit kleinood ,

door hem getrokken , op een briefje van 15 ftuivers , uit eene laterij, behaagde aan den Heer coniner: hij wilde hee koopen; pucLQs weigerde zulks, maar gaf eindelijk zijne toeftemming, en het kwam nu flechts alleen aat op het be- pslen van den prijs; hieromtrent kondè mer het niet ééns worden, en de koop was op het puut van te worden afge- broken, wanneer een derde, kooper verkooper elkander

. willende doen naderen, tot den Heer couiNner zeide:

» Hoor eens! Gij, die van meening zijt, dat de Heer ne nviLLèLE welhaast zal worden bedankt, koop de doos » Yoor twee fluivers per dag, tot aan de afzetting des Minis. 2 terse* „Dat wilik wel,"* zeide COLINÈT, „Op ééne Voorwaarde „’” hernam DUCLOS; „te weten, dat ge mij de » twee ftuivers dagelijks, en wel in perfoan , zult brengen”

_ MENGELW. 1828, NO. 16, lii

. LS

790 DR HEER DE VILLÈLE , ENZ.

De koop werd op den za December z8as gefloten, ‘Ten zelfden dage werd dezelve ten uitvoer gelegd, Elken mor- gen bragt COLINET zijne twee ftuivers, en, terugkeerende, boezemde hij telkens zijne wenfchen uie voor de afzesting van den Heer pe viLLèrr, Helaas! hij was de eenige in Frankrijk niet. Maar men weet, hoe, in fpijt van alles en van allen, de maker van de wet der fchâvergoeding het roer van Staat met vaste hand geklemd hield, De ra Decèm. ber 1826 verfcheen, en de Heer coLiner had nu 365 da- gen zijn oïer trouw geftort. Thans, echter, begon hem zulks te vervelen, en hij zeide tot den Heer pucros: Op mijne eer, uwe fMnuifdoos komt mij duur te {faan; ik heb dezelvereeds voorlang betaald, en het ftaat, helaas? ce Vreezen, dat de Heer pe viLLÈLe wsque ad Jecula fe » culorum in het bewind zal blijven. Ik zal aan uwe zuster „op Nieuwjaarsdag 1827 een pond Kastanjes in ùfs geven, „en daarmede moge de zaak vereffend zijn” Ducuos wilde in deze fchikking niet reden,

Nieuwjaarsdag verfcheen, en CoLINET bragt zijne kas-

. tanjes in iijs aan Mejufvrouw pucuos; maar haar broeder verklaarde andermaal, dat hij zich daardoor geenszins van zijne verpligting moest ontflagen achten, ter voldoening der oploopende rente, Dat zullen wij zien!” antwoordde c o-, LINET, Een hield van dien dag op, zijne twee ftuivers aan te zuiveren, . Drie maanden verftreken, en, in weerwil der herhaalde aanmaningen van, den verkooper, ‘betaalde Coür- NET niet meer. „Maak er ftaat op,” zeide pücros, „ik zal u dagvaarden voor den Vrederegterl”® Dat » durft gij niet’’ „Dat zult gij zien” Inderdaad, eenis gen tijd na dit onderhoud ontving de Heer COLINET, Gee. emploijeerde bij eene publieke Administratie, eene aanfchrij- ving, om te compareren, tén einde zich te booren veroore deelen ter betaling eener fom van 15 francs, voor den prijs eener fnuifdoos met Jpeelwerk, verkocht onder beding der ke- zaling van twee fluivers per dag, tot aan de afzesting van. den Heer DE VILLÈLR, en te hooren bevelen, dec de koop voortga zijn beflag te erlangen , gelijk te voren,

Ten dage der zitting verfchenen.de Heeren corLinetT DUCLOS, te midden van ecne talrijke verzameling. eerfte beweerde zijne vrijftelling , op grond dat pucLos zij- ne regten aan zijne zuster zou hebben afgeftaan ; dat hij, va toen af aan, regt noch aanfpraak meer had om te handelen;

Pad

N DE MEER DE VILLÈLE, ENZ. 791

‘tijnde, daarenboven, een vergelijk getroffen voor een pond - ‘kastanjes in ijs. Stellige ontkenning van pucLos; regter- ijk vonnis, hect compareren gelastende van Mevrouw en Me- jafvrouw Dt UCLOS,om zich te verklaren nn het vergelijk ‚der kastanjes in ijs,

In den eusfchentijd van dit vonnis tot den bepaalden dag ;voon de verfchijning der partijen voldeed de Heer c OLINET, ‘gehoor gevende aan heilzame raadgevingen, en om een ‘Proces te ontgaan, dat op dit tiijdftip voor hem, in zijne ‘betrekking van publiek Ambtenaar, van ernftige gevolgen ‘konde zijn, de achterftallige rente en reeds gevallene kosten. -

id

MEVROUW TALIEN DE BEWERKSTER VAN DEN VAL VAN ROBESPIERRE.

Merroor TALIEN, naderhand de echtgenoote van joseru "DE CARAMAN, Prins van Chimay, en zich, na de fchelding ‚van haren eerften man, Mejufvrouw GABARUS noemende, „was de dochter van een’ rijken Spaan/cheu bankier, Zij had PALIEN enkel gehuwd,om het leven haars vaders, tijdens de ‘Omwenteling, te behouden, Op den berachten 9 Thermidar ‘waren eenige Afgevaardigden van gedachte , dat de beraamde aan- flag tegen ROBESPIERRE in de Conventie nog moest wor- den uitgefteld, Toen zeide Mevrouw TALIEN, die hen bij zich had vereenigd: Lafhartigen ! zoo gij Frankrijk niet van

» dat monfter verlost, zult gij de verwoesting van uw vader- land niet aanfchouwen ; sik zelve zal hem de namen van u llen bekendmaken!’ Deze ftoute toefpraak bezielde de zaamgezworenen., en des anderen daags beftond ROBES- PIERRE niet meer, De Prinfes van Chimay had eene dochter bij TALIEN, die, bij den doop, den naam ontving

van THERMIDOR,

DE DOORLUCHTIGE SPOTTER TOT NADENKEN GEBRAGT,

Paens den zevenjarigen oorlog, ging FREDERIK DE

GROOTE eens, vol ongedulds over den tragen marsch met

‘het gefchut langs een’ hollen weg, te voet bergwaarts , in

gezelfchap van den Generaal, Graaf sCHMETTAU., Gedu- Iii à

\ 792 DE DOORLUCHTIGE SPOTTER TOT NADENKEN GEBRAGT,

rende den vervelenden togt bekroop den Koning de lust, om tot tijdverdrijf ‚den Graaf ,die eet zZeergodsdienftig man was, een weinig te kwellen, Hij begon met hent naar den haam en den welftand van zijnen Biechtvader te Berlijn te vragen, en vierde vervolgens zijnen luimigen-en fpotzieken geest vrij- en teugel. Uwe Majesteit is veel geestiger dan ik, en ook »„ veel geleerder „” hernam sCHMETTAOU, toen hij eindelijk eens aan het woord konde komen; en daarenboven zijt ge _s mijn Koning: de wedftrijd van vernuft tusfchen u en mij is dus, in: elk opzigt, ongelijk. Maar met dat al kunt: ge mij mijn geloof niet ontnemen; en zoo u dit ook gelnkre, wel nu! dan hadt ge mij, wel is waar, een onberekenbaar nadeel toegebragt, maat uselven te gelijk riet weinig.” De Koning bleef vlak voor scumerTaAuU ftaân, terwijl zijne oogen van gramfchap vonkelden. Wat zal dat beduiden, A Monfeur SCHMETTAUÊ” zeide hij: Ik zou sj benze „deelen, wanneer ik uv uw geloof ontnam ? Hoe meent gi dax” Met ongeftoorde kalmte antwoordde de edele man: Uwe Majesteit meeot thaus.een goed Officier in mij te hebben „en ik hoop, det ge u hierin niet zult bedrogen vinder 5 maar, 300 ge mij mijn geloof kondet ontrukkén, dan hade „ge ín mij een erbanmelijk.wezen, een riet aan den oever,

waarmede noch in den Raad, noch in het veld iets viel

»„ uit te regten,” De Koning zweeg, en ging eeh’ geruimen

tijd, ín ftit gepeins, voort; vervolgens .fprak hij op een’ min

zamen toon: Zeg mij eens, SCHMETTAU, welk is dan Eigenlijk uw geloof?” Ik geloof „” antwoordde deze „aan eene Goddelijke Voorzienigheid , die elk haar op mijn hoofd telt; aan de verzoening van alle mijne zonden in Christus,en aan een eeuwig zalig leven na den dood,” Gelooft gij dat werkelijk” hernam de Koniog: gelooft »„ gj dat waarlijk, met volkomen vertrouwen?” „Ja, waatachtig, uwe Majesteit!’ De Koning vatte, geroerd, SCHMETTAU’s hand, drukte die heftig, en zeide: „Gij zijt een gelukkig mensch!” Nadenkend ging hij voort, en van dat uur af aan veroorloofde hij zich nooit weder, het gods- dienftig geloof van scuMETTAU te befpotten,

hd

DE DICHTER“EN DBE SNIJDER

Eene echte Anekdote.

(omsten WILHELM BURMANN, geboren in den jsre 1733, was in zijnen tijd een der geliefdfte Dichters van Ber= lijn. Hij deelde in bet lot van vele Apollos - zonen, en had dikwijls , hect zij met of buiten fchuld, met eene fchrale beurs te kampen, -Hij ftelde diensvolgens zijn talent op woe- ker, en zag zich vaak gedrongen, zijne fchoone gaven te be. fteden aan gelegenheidsgedichten , waartoe hij dan. ook, als

en

/

DE DICHTER EN DR SNIJDER. 203

bekend en bemind Poëet, veelvuldig werd sangezocht, Zoo kwam eens een fnijder tot hem, die een bruiloftsdicht ver- Hangde ; en.BURMANN, na het noodige befcheid wegens het

verloofde paar en deszelfs betrekkingen te hebben ingewon.

nen , verzocht den man, over een Lr dagen terug te komen, Deze verfcheen op den bepaalden tijd, BuRuanNn ftèlde hem het gedicht ter hand, en was hem bovendien te wille, în hetzelve , op zijne bede, overluid voor lezen, De kleer- maker fcheen ten uiterfte voldaan, en vroeg vervolgens ° wat hij kem fchuldig was. Een dukaat, mijn vriend}

De man verfchrikte, „Een dukaat, Mijnheer? Ik moet u Openhartig belijden, dat had ik mij niet voorgefteld, Een’

daalder heb ik er. wet voor over. Kunt ge het gedicht niet ‘Jworter makenf” „ot! Dat kan gemakkelijk gefchieden, Klet gedicht heeft negen coupletten, Ik wil er u het derde- part van laten: zijt ge daarmede tevreden?” Nu need hij er drie coupletten af, en bood die den fnijder san; deze be- . Saalde zijnen daalder, en ging zeer voldaan naar huis, in de overtuiging , dat men verzen , gelijk laken, bij de el kocht!

TE RUIGE

W ie ín den kring van onbeproefde vrinden Voor zich een brou van zoet genot kan vinden, En levensvreugde fchept bij ’t feestgedruisch : % Ben ongefchikt mij in dien kring te voegen, - Maar zoek voor mij een’ tempel en geen uis,

Schoon ’t lot voor mij met neev’len dekk’ de kimmon "Geene enkle Boukerfter der hoop doe glimmen , De zee des levens woest mij tegenbruis’ : Ik (meek aan God met gade en kroost ontferming , En eene ouzigtb're magt (chenkt Rn mnd e huis,

Wanneer de nijd zijn fcherpgepunte fchichten Tracht op de rust var mijn gemoed. te rigten,

En hoop voedt, dat zijn wrok mijne eer vergruiz's Dan voel ík ras mijn teedgevoel vermind’ren , . - Smaak ik den welkomgroet van heden En

En fchaon ík el eens lauw’ren mogte gÂren , Of lot mij op een blij verfchiet doe ftaren, * Het lied der vreugde langs mijn fchreden ruisch’s Ik doe alsdan, te midden mijner panden, Op ‘t feestältaar het offervuur ont lr

e huis,

'_ Kweek, God! die zucht naar huifelijk genoegen Steeds bij mij aan, in woorfpoed en in zwoegen;

®

al - . ' er 7 En. me é mg { : î El . ld Î k - Î . e j Î z 5 ke ' k e p : r EF pr ik : & Î : ' 0 } \ Ö 1 » Ì ® ' F LD ef e j Ld . - . f _ Í l 4 Ed he n . | - if H el 4 - k kh k ; ' 4