^f SfdiF' ».>« ■é■^ *Si • ■ .^%' n. A C T A SOCIETATIS SCIENTIARUM INDO-NEÊRLANDICAE. VOL. V. VERHANDELINGEN DER NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSen INDIÈ. DEEL V. . A C T A SOCIETATIS SCIENÏIARUM INDO-NEÊRLANDICAE. V o L U M E N V. MDCCCLVIII— MDCCCLIX. I5ATAVIA, TYPIS LANGE & CO. 1858—1859. VERHANDELINGEN DER NATUURKUNDIGE VEREENIGING I N NEDERLANDSen INDIE. DEEL V. 1858—1859. BATAVIA, LANGE & CO. 1858—1859. 7 — iz. II. INHOUD VAN HET VIJFDE DEEL. BLZ. I. Naamlijst der Leden van de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië op den 15"^ September 1859. . . . 1 — 20 II. Waarnemingen op de Komeet van 1858, gedaan te Bata- via, door Dr. J. A. C. Oüdemans, Direkteur der Ver- eeniging 1 — 16 III. Verslag van de uitkomsten van het scheikundig onderzoek van een aantal Suikermonsters , door Dr. P. F. H. From- BERG, in leven Adviserend Lid der Vereeniging. . . . 1 — 20 IV. Overzigtstabellen voor de Ornithologie van den Indischen Archipel, door H. Von Rosenberg , Lid der Vereeniging. 1 — 14 Verbeteringen en bijvoegsels tot de overzigtstabellen voor de Ornithologie van den Indischen Archipel , door H. Von ROSENBERG 1 — 2 BLZ. V. Tweede Bijdrage tot de kennis der Aracliniden van den Indischen Archipel, door Dr. C, L. Doleschall, in le- ven Adviserend Lid der Vereeniging (met 17 platen). . 1 — 60 VI. Zevende Bijdrage tot de kennis der Vischfauna van Suma- tra; vissclien van Palembang; door Dr. P, Bleeker, President der Vereeniging 1 — 12 VIL Twaalfde Bijdrage tot de kennis der Vischfauna van Bor- neo, door Dr. P. Bleeker 1 — 10 VIII. Twaalfde Bijdrage tot de kennis der Vischfauna van Cele- bes; visschen van Manado; door Dr, P. Bleeker. . . 1 — 4 IX. Vijfde Bijdrage tot de kennis der Ichthyologische fauna van Japan, door Dr. P. Bleeker (met 3 platen) 1 — 12 NAAM L IJ S ï DER LEDEN VAN DE NATUURKUNDIGE YEREENIGING IK NEDEKLANDSCÏÏ INDIË OP DEX 15" SEPTEMBER 1859. Datum van oprigting 19 July 1850. Oprigters der Vereeniging. P. Bleeker, J. H. Croockewit Hz., C. De Groot, P. J. Maier. — P. Baron Melvilf. van CAKNBEEf 185(5. C. M. ScHWANERf 1851. II. D. A. Smits 1 1853. HONORAIR BESCHERMHEER. Z. Exc. Mr. A. J. DUYMAER VAN TWIST, Koramandeur der Orde ran den Nederlandschen Leeuw, Ridder Grootkruis dor Orde van de Eiken- kroon, Minister van Staat, Oud Gouverneur Generaal van Nederlandsch Indië, Lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal, Oud Beschermlieer en Honorair Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenscliappen, enz. enz. BESTUUR. President. P. BLEEK ER, Kommandeur der Orde van de Eikenkroon, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en van de Keizerlijke Oostenrijksche Orde van de IJzeren Kroon, Lid vanden Oostenrijkschen Adel met den naam van Ritter Von Bleeker, Doktor iu de Genees-, Natuur- en Wiskunde, Majoor 1 Z NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE Dirigerend Officier van Gezondheid bij het Indische Leger, Chef van het Onderwijs bij de Ge- neeskundige School voor Inlanders te Batavia, Lid der Kommissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt en der Kommissie van Examinatie van Officieren van Gezondheid te Batavia, Oud- Lid der Hoofdkommissie van Onderwijs in Nederlandsch Indië, Lid van het Kollegie van Kuratoren van het Gymnasium Willem III te Batavia, Lid Korrespondent van de Koninklijke Akademievan wetenschappen te Amsterdam, Lid van de Acaderaia Caesarea Leopoldino-Carolina Naturae Cu- riosorum met den bijnaam Reinwardt I, Korresponderend Lid van de Asiatic Society of Beno-al te Calcutta en van de Kaiserlich-königliche zoölogisch-botanische Gesellschaft te Weenen, Kor- respondent van het Museum van Natuurlijke Historie te Parijs, Korresponderend Lid van de So- ciété Impe'riale des Sciences naturelles te Cherbourg, van het Koninklijk Botanisch Genootschap te Regensburg en van de Senckenbergische Naturforschende Gesellschaft te Frankfort aan de Main, Honorair lid van het Natuurhistorisch Genootschap Isis te Dresden, Lid van de IIol- landsche Maatschappij der wetenschappen te Haarlem, van het Provinciaal Utrechtsch Genoot- schap van kunsten en wetenschappen te Utrecht, van het Bataafsch Genootschap van proefon- dervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam, van de Nederlandsche Maatschappij van letterkunde te Leiden, Direkteur-Sekretaris van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en vretenschappen , Vicepresident der Vereeniging ter bevordering der geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië te Batavia, Honorair Lid van het Natuurkundig Genootschap te Groningen en van de Maatschappij van land- en tuinbouw de Marne te Wehe, Korresponderend Lid van het genees- en heelkundig Genootschap te Amsterdam, van de Vereeniging ter bevordering der Flora van Nederlanden zijne Overzeesche Bezittingen en van het Natuur- en Geneeskundig Genootschap vis unita fortlor te Hoorn, Vicepresident der Nederlandsch-Indische Maatschappij van nijverheid te Batavia, Hoofdredakteur van het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië en van de Acta Societatis Scientiarum Indo-Neerlandicae, Oud-Hoofdredakteur van het Tijdschrift voor nijverheid in Nederlandsch Indië, Oud-Mederedakteur van het Tijdschrift voor indische taal-, land- en volkenkunde en Oud-Redakteur der Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Batavia. Vicepresident. A. J. D. STEENSTRA TOÜSSAINT, Doktor in de Genees-, Heel- en Verloskunde , Besturend Lid der Nederlandsch-Indische Maat- schappij van nijverheid. Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, Korresponderend lid van de Landhuishoudkundige school te Groningen , versierd met het Metalen Kruis, Officier van Gezondheid der Ie klasse bij de Bataviasche schutterij, Stads- geneesheer te Batavia, enz. Sekretaris. G. A. DE LANGE, Oud Luitenant ter Zee en Oud Geographisch Ingenieur van Nederlandsch Indië, Lid in de Firma Van der Meulen en Van den Broek te Batavia, Besturend Lid van het Bataviaasch Genoot- gchap van kunsten en wetenschappen, enz., te Batavia. NATUURKUNDIGE VEEEENIGING. 3 Direkteuren naar volgorde van benoeming. Datum van Benoeming. 1 Dr. P. Bleekbr, President, enz. te Batavia 19 July 1850. C. De Groot, Ingenieur der 1' kl. Chef van het Mijnwezen in Nederlandsch Indië, Korresponderend Lid van de Kaiserlich-königliche Geologische Reichsanstalt te Weenen , Lid van het Bataviuasch GeDootschap van kunsten en wetenschappen en van het Koninklijk Instituut van ingenieurs te Delft, te Buitenzorg, . 19 » » 3 P. J. Maier, Direkteur van het Museum, Majoor Ie Laborant bij het Scheikundig laboratorium te Batavia, Besturend Lid en Direkteur van het Museum der Ne- derlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid en van de Vereeniging ter bevordering der Geneeskundige Wetenschappen in Nederlandsch Indië te Ba- tavia, Mederedakteur van het Tijdschrift voor Nijverheid in Nederlandsch Indië, enz., te Batavia. ........... 19 » » 4 J. C. R. Steismetz, Luitenant-kolonel, Onderdirekteur der Genie, versierd met het Metalen Kruis, te Soerabaja. 31 Oktob. » 5 D. W. Rost vam Tonxisges , Landbouwkundig Chemist , Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, en van de Vereeniging ter Be- vordering der Geneeskundige Wetenschappen in Nederlandsch Indië te Bata- via, enz., te Buitenzorg. 27 Dec. » 6 Dr. A. J. D. Steenstra. Tocssaiht, Vicepresident , enz. te Batavia. . . . 12 Febr. 1853. 7 G. A. De Lan'GE, Sekretaris, enz., te Batavia. ; . 24 Dec. » 8 G. F. De Brüts Kops, Bibliothekaris , Oud Luitenant ter Zee der Ie klasse, Direkteur van het tjuniaveer te Batavia, Besturend Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen. Besturend Lid en Sekretaris der Nederlandsch-Indische Maatschappij van Nijverheid, Lid in het Bestuur over de Protestantsche Kerk in Nederlandsch Indië, Lid van het Kollogievan Kuratoren van het Gymnasium Willen III te Batavia, Mederedakteur van het Tijdschrift voor Nijverheid in Nederlandsch Indië , enz. te Batavia. . 11 Maart 1854, 9 W. M. Smit, Ridder der Orde van de Eikenkroon, Majoor Dirigerend Officier van Gezondheid bij Z. M. Marine , Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen , te Batavia. 24 Dec. » 10 M. Th. Reiche, Thesaurier, Ridder der Orde van Eikenkroon, Officier van Ge- zondheid , der Ie klasse Lid der Kommissie van Examinatie van Officieren van Gezondheid in Nederlandsch Indië, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen , van de Vereeniging ter Bevordering van de genees- kundige wetenschappen in Nederlandsch Indië te Batavia, enz., te Batavia. . 29 Dec. 1856. 11 W. F. Versteeg, Kapitein der Genie, Chef van het Topographisch bureau der Genie-direktie , Lid van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs te Delft, Besturend Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschap- pen, op expeditie in Boni. 27 Aug. 1857. 12 Dr. J. A. C. OüDEMASS, Hoofdingenieur van de Geographische Dienst in Nederlandsch Indië, Lid der Koninklijke Akademie van wetenschappen te Amsterdam, van het Provinciaal Utreohtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen te ü- trecbt en van het Bataafsch Genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte te 4 NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE Datum van Benoeming. Rotterdam, Besturend Lid van het Bataviaascli Genootschap van kunsten en we- tenschappen, enz. te Batavia (Korresponderend Lid sedert 16 February 1854). . 28 Jan. 1853. 13 Dr. W. H. De Veiese, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en van de Christus-Orde van Portugal, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, Lid der Academia Caesarea Leopoldino-Carolina Naturae Curiosorum, Korresponderend Lid van het Bataviaascli Genootschap van kunsten en wetenschappen, belast met eene wetenschappelijke zending op Java, enz., te Batavia (Korresponderend Lid sedert 17 February 1853). . 28 Maart » 14 B. E. J. H. Beckixg, Officier van Gezondheid der 2e klasse. Adjudant van den Chef der Geneeskundige dienst in Nederlandsch Indië, Besturend Lid van de Vereeniging ter bevordering der geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië te Batavia, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en M'e- tenschappen, enz., te Batavia 13 Jan. 1859. 15 H. L. Jakssen', Ambtenaar, belast met de leiding der Telegraphische dienst in Nederlandsch Indië, Besturend Lid der Nederlandsch-Indische Maatschappij van nijverheid, te Batavia . 10 Maart « Adviserende Leden. (Bij aanwezigheid te Batavia zitting hebbende als Direkteuren). Dr. F. JoxGHüHy, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Orde vanden Rooden Adelaar van Pruissen, Inspekteur voor natuurkundige onder- zoekingen in Nederlandsch Indië, Lid Korrespondent der Koninklijke Aka- demie van wetenschappen te Amsterdam, Lid der Academia Caesarea Leopol- dino-Carolina Naturae Curiosorum , Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, enz., te Lembang. . . . • . . .28 Febr. 1856. Dr. J. E. De Vrij, Inspekteur voor Scheikundige onderzoekingen in Nederlandsch Indië, Lid van het Bataafsch Genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam, Eerelid van het Apotheker- Verein van Noord-Duitschland, Eerelid van de Pharmaceutical Society of Great Britain, Korresponderend Lid der Socio'té de Pharmaoie te Parijs, enz. te Bandong (Korresponderend Lid sedert 28 February 1856) 28 Febr. 1858. J. J. Altheek, Apotheker der 2^ klasse. Lid van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, van de Vereeniging ter bevordering der ge- neeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië te Batavia, Oud Besturend Lid en Sekraris der Vereeniging, Oud Besturend Lid der Nederlandsch-In- dische Maatschappij van nijverheid te Batavia, te Muntok. . . . .28 !Mei « Dr. II. A. Beuvsteis, Geneesheer van het gesticht te Gadok, Lid der Academia Caesarea Leopoldino-Carolina Naturae Curiosorum, (Gewoon Lid sedert 28 Februarjr 1S5C). ..-.......,,... . 14 April J859, NATUURKUNDIGE VEREEXIGING. 5 Lalum van Benoeminj. Il onorair e L e den. 1 Z. II. Kauel Berviiakd Hertog Va;^ Saksek Webiar Eises'ach, Ridder Grootkruis der Militaire Willemsorde, der Orde vaa dea Nederlandschen Leeuw, der Orde van de Eikenkroon, der Bathorde, der Orde van het LeirioeQ van Eer van Frankrijk, der Orde van den Witten Valk, Ridder der Ordo ▼an S'. Andreasen van S'. Alexander Newsky , Grootkruis der Orde van St. Anna; Ridder der Orde van den Witten Adelaar; Ridder Grootkruis der Orde van de Wurtemburgsche Kroon; Ridder der Orde van den Zwarten Adelaar; Ridder Grootkruis der Orde van den Rooden Adelaar, der Oide van Getrouwheid, der Orde van den Ziihriiiger Leeuw, der Ordo van Hendrik de Leeuw; Generaal der Infanterie, Oud Kommandant van het Indisch Le- ger, Lid van het kommittee van defensie in Nederland, enz. enz., te 's Gra- venbage , 6 Febr. 1851. 2 Dr. W. Boscn, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Oud-Kolonel Chef der Geneeskundige dienst in Nederlandsch Indië, Oud President van het Ba- taviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen en van de Vereenigin<' ter bevordering der geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië te Batavia, Korresponderend Lid van de Vereeniging ter bevordering der Flora van Nederland en zijne Overzeesche bezittingen, enz., te Arnhem. . . . 6 » » 3 Z. Exc. E. G. Van' der Plaat, Koramandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Orde van de Eikenkroon, Ridder der 2« klasse der Orde van den Heiligen Stanislas van Rusland, Vice-admiraal, Oud-Komman- dant van Z. M. Zeemagt in Nederlandsch Indië, enz., te 's Gravenhage. . 19 July 1854. 4 Z. Exc. Jkhr F. V. A. Ridder de Stuers, Adjudant van Z. M. den Koning in buitengewone dienst, Ridder Gi-ootkruis der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Orde van de Eikenkroon, Kommandeur der Orde van het Legioen van Eer, Ridder der Militaire Willemsorde 3e kl.. Ridder der Orde van St. Maurits en St. Lazarus van Sardinië, Luitenant-Generaal, Oud- Kommandaut van het Indische Leger , Oud-President van het Bataviaasch Ge- nootschap van kunsten en wetenschappen, enz., te 's Gravenhage. . . .7 Aug. 1857. 5 J. B. Rittek Von^ Wullekstorff Ukbair, Komraodore, Chef der expeditie van het Oostenrijksche fregat Novara rondom de wereld. Ridder van de Keizeilijke Oostenrijksche Orde van de IJzeren Kroon en van het Kruis van Verdiensten van Oostenrijk, enz. 21 Mei 1858. € Mr. P. JIijer, Ridder Grootkruis der Orde van de Eikenkroon, Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Oud Minister van Koloniën, Hono- rair Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen enz., te 's Gravenhage 28 » n 7 J. GuoLi>, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, der Militaire AYil- lemsorde ée klasse en der Russische Orde van St. Anna 3e klasse. Ingenieur der Gouvernements Telegrafen in Nederlandsch Indië, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen en van het Koninklijk Instituut yan Ingenieurs te Delff, Oud-Besturend Lid der ^'el•ee!liging, in b NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE Datum van Benoeming, Nederland .....; 24 Febr. 1859. 8 A. W. P. "Weitzel, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, der Mi- litaire Willemsorde 4e klasse en der Orde van de Eikenkroon, Kapitein bij de Infanterie en Oud-Adjudant van Zijne Excellentie den Luitenant-Generaal Kommandant van het Indische Leger, Honorair lid van het Bataviaasch Ge- nootschap van kunsten en wetenschappen, Oud-Besturend Lid en Sekretaris der Vereoniging, te 's Gravenhage 24 ii « 9 Franc. Graap De Castelkau, Konsul van Frankrijk in Siara , Kommandeur der Orde van het Legioen van Eer van Frankrijk, enz., enz. te Bangkok. . 30 Maart » Korresponderende Leden in I^' e der land.. Wettelijk aantal 30). 1 Dr. C. L. Blome, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Ridder der Orde van het Legioen van Eer en van verschillende andere Orden, Hoogleeraar, Direkteur van 's Rijks Herbarium , Lid van de Académie des Sciences te Parijs, van de Koninklijke Akademie van wetenschappen te Amsterdam , der Academia Caesarea Leopoldino-Carolina Naturae Curiosorum, enz. enz., te Leiden. . 13 Jan. 1852. 2 Dr. J. G. S. Van Breda, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kom- mandeur der Orde van de Eikenkroon, Hoogleeraar, Sekretaris van de IIol- landsche Maatschappij van wetenschappen, enz. , te Haarlem 13 » i> 3. Dr. J. Van der Hoeven, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, der Orde van de Poolster van Zweden en der Orde van den Zahringer Leeuw van Baden, Hoogleeraar, Opperdirekteur van het Museum van Natuurlijke Historie te Leiden, Buitenlandsch Lid der Koninklijke Akademie van we- tenschappen te Stokholm en van de Linnean Society te Londen , Lid der Ko- ninklijke Akademie van wetenschappen te Amsterdam , der Academia Caesa- rea Leopoldino-Carolina Naturae Curiosorum, enz., te Leiden 13 » » ■4 Dr. F. Kaiser, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Hoogleeraar, Buitenlandsch (Associate) Lid van de Royal Astronomical Society te Lon- den, Lid der Koninklijke Akademie van wetenschappen te Amsterdam enz., te Leiden 13 » » 5 Dr. R. LOBATTO, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Hoogleeraar, Lid van de Koninklijke Akademie van wetenschappen te Amsterdam enz., te Delft 13 .' » 6 Dr. F. A. W. Miqükl, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke Akademie van wetenschappen te Amsterdam , Lid der Academia Caesarea Leopoldino-Carolina Naturae Curiosorum, enz. te Amsterdam. 13 » i» 7 Dr. G. J. Mulder, Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Groot-Officier der Orde van de Eikenkroon, Hoogleeraar, Lid der Koninklijke NATUURKUNDIGE VËRËËNIGING. 7 Datum van Beneeming. Akademie van Wetenscliapen te Amsterdam, enz., te Utrecht 13 Jan. 1852. 8 Dr. R. Van Rees, Ridder der Orde van den Nederlandsclien Leeuw, Komman- deur der Orde van de Eikeiikroon, Iloogleeraar, Lid der Koninklijke Aka- demie van wetenscliappen te Amsterdam enz. , te Utrecht 13 » h 9 Dr. G. Simons, Ridder der Orde van den Nederlaudschen Leeuw, Lid der Ko- ninklijke Akademie van wetenschappen te Amsterdam, Staatsraad enz., te 'sGravenhage • 13 » n 10 Dr. W. Vkolik, Komraandeur der Orde van de Eikenkroon, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw in der Militaire Willemsorde 4e kl., Hoo i> 28 Dr. G. J. Verdam, Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw, Hoog- leeraar, Lid van de Koninklijke Akademie van wetenschappen te Amster- dam, enz. te Leiden 28 Jan. 1858. 29 F. W. CON'RAD, Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Orde van de Elikenkroon , Ridder der Orde van Wasa van Zweden en Noorwegen, President van het Koninklijk Instituut van ingenieurs te Delft, Inspekteur van den Waterstaat, Lid der Koninklijke ^Akademie van weten- schappen te Amsterdam, enz. te 's Gravenhage. 28 » « 30 Dr. C. A. J. A. Ocdemaxs, Lektor in de Kruidkunde aan de Klinische School te Rotterdam, Lid der Koninklijke Akademie van wetenschappen te Amster- dam, van het Bataafsch Genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam, van de Academia Caesarea Leopoldino-Carolina Naturae cu- riosorum eaz, te Rotterdam. . , , .... 15 Juny. n 1 Th. Cantor, 2 A. Decan'dolle, 3 P. Flodrkss, 4 J. Ltebig, 5 W . F. Maurt, 6 R. OwEy, 7 F. SCHÖSBEIV, 8 F. H. Troschel, Kor respon il erende Leden in het Buitenland. {W et ielij k aantal 30). te Calcutta. . . ... 17 Febr. 1853. n Genève 17 » «■ n Parijs 17 1) » II Jlünchen 17 » » » Washington 17 » " » Londen 17 » » » Basel. 17 " » n Bonn. • . . . , . . . 16 » 1855, NATUURKUNDIGE VEEEENlGING. 9 Th. HoRSFiELD, 10 r. J. Van Bknede!{, 11 J. P. DuJiAS, 12 A. A. DüMÉuiL, 13 C. G. Ehren'bekg, 14 M. Faradai', 15 II. R. GöPPERT, 16 .1. W. HOOKEK, 17 J. Hyutl, 18 U. J. Leverrier, 19 C. F. P. r. VoxMartiüs, 20 A. MODSSOK, 21 Cii. Lyell, 22 A. Qdiütelet, 23 L. Reiciiekbach, 24 J. Steenstrüp, 25 A. Valen-ciesses, 26 L. Agassiz, 27 W. Struve, 28 E. De Beaumovt, 29 F. E. GüÉRiN Méseville, 30 SiR EOD. MURCHISOM. te Datum van Benoeming. Londen 19 July 1855. Leuven 28 Febr. 185G. PariJ3 28 >i .. Parijs 28 » » Berlijn 28 » » Londen 28 » i. Breslau. . . ; . . . . . 28 >> u Londen 28 >i » Weenen 28 >< >i Parijs 28 .1 >i Mlinchen 28 » » Zürich 28 » » Londen 28 » >> Brussel 28 II n Dresden 28 « n Koppenhagen 28 n » Parijs 28 11 » Cambridge (Mass.) 12 Febr, 1857. Pulkowa. ........ 12 II » Parijs 8 Okt. » Parijs 15 July 1858. Londen 15 Dec. ii Leden K o r r e s p o n d e nt e n. 1 J. E. TEijSMAy», Honorair Inspekteur der Kulturcs, Lid van het Batavlaasch Ge- nootschap van kunsten en wetenschappen, Lid van hot Koninklijk Botanisch Genootschap te Regensburg, Lid Korrespondent der Nederlandsche Maatschap- pij ter bevordering van nijverheid te Haarlem, Lid der Koninklijke Neder- derlandsche Maatschappij tot aanmoediging van den tuinbouw te Leiden, Korresponderend lid van de Société Royale d' liorticulture de Belgique, Lid der Nederlandsch Indische Maatschappij van nijverheid te Batavia, Broeder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, te Buitenzorg 18 Sept. 1850. 2 J. ITagemak Jcz., Griffier bij den Landraad te Soerabaja, Buitengewoon Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, Lid korrespon- dent van de Nederlandsch Indische Maatschappij van nijverheid, te Soerabaja. 2 July 1851. 3 W, R. Severing, Apotheker, te Saraarang - .... 9 Nov. 1853. 4 D. S. Hoedt, Sekretaris van het Gouvernement der Moluksche eilanden. Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Amboina. 16 Febr. 1854. 10 NAAMLIJSTDERLEDENVANDE Datum van JSenoeming. Gewone Leden in Nederland schindiê. 1 O. F. U. J. HoGDEViM, Ingenieur der mijnen in Neder landsch Indië, te Laboe- ha, eiland 13atjan 15 Aug. 1850. 2 J. A. Krajenbrink, Landeigenaar, Lid van het JJataviaascli Genootschap van kunsten en wetenschappen, Lid van het Koninklijlc Instituut van in-'enieurs te Delft, te Telok-djambi, in Krawang. 19 :> » 3 P. F. C. Vreede, Ridder der Orde van KarelIII van Spanje, Luitenant-kolo- nel der Artillerie, Lid van het Koninklijk Instituut van ingenieurs te Delft, Direkteur van den Konstruktiewinkel te Soerabaja, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, versierd met het Metalen Kruis, te Soerabaja 19 » * 4 S. ScHREDDEK, Ingenieur der mijnen in Nederlandsch Indië, Lid van het Hata- viaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen. 22 Okt. » ■ 5 Dr. J. R. A. Bauer, Officier van Gezondheid der Ie klasse. Lid van het Batavi- aasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Makassar. ... 31 » >> G Dr. J. EiNTHOVES, Ridder der Militaire Willemsorde 4e klasse, Stads Genees- heer te Samarang, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Samarang. 31 » n 7 J. WoLPP, Oud Officier van Gezondheid der 2e klasse, te Sambas. ... 31 » » 8 E. F. G. Kreijesijerg, lodium-fabrikant, in Soerabaja 7 Nov. » 9 G. Stompendissel, Apotheker der 2e klasse, te Amboina 7 , „ 10 Dr. O. G. J. Mohnike, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, versierd met de Deensche Medaille van Verdiensten, Officier van Gezondheid 1* klasse. Lid van het Keizerlijk Genootschap van natuuronderzoekers te ^Moskou , Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschap- pen, en van de Vereeniging ter bevordering der geneeskundige wetenschap- pen te Batavia , te Amboina. 7 « » 11 H. A. Modderman, Luitenant ter Zee Ie klasse. Ridder der Orde van den Ne- derlandschen leeuw, 27 Dec. » 12 P. F. Uhlen'becic, Ridder der Militaire Willemsorde 4e klasse, Kapitein-luite- nant ter zee, Direkteur van het Maritiem etablissement op Onrust, te Onrust. 27 » » 13 H. Vos Gapfros, Adsistent-resident Sintang, te Sintang 13 Maart 1851. 14 F. C. ScHMiTT, Officier van Gezondheid ie klasse, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen en der Vereeniging ter bevor- deiing der geneeskundige wetenschappen te Batavia, te Soerakarta. ... 13 » » 15 H. Vo.v Dewall, Adsistent-resident, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Riouw 13 n » 16 D. L. Wolfsov, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kapitein-lui- tenant ter zee titulair, Direkteur der Fabriek voor de Marine en het Stoom- wezen te Soerabaja , Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschai)pen , Lid van het Koninklijk Instituut van ingenieurs te Delft, te Soerabaja. 13 » >. 17 A. J. A^DRESEN, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Mi- NATUURKUNDIGE VEREENIGING 11 Datum van Benoeming. litaire Willemsorde 3e klasse, Kolonel der Infanterie, Adjudant des Konings in buitengewone dienst, Kommissaris van het Gouvernement voor Zuid- en Oost-Borneo en Koramandant der troepen aldaar, te Bandjermasin. . . 3 April 1851. 18 Dr. C. F. A. ScH>fEiDEK, Officier van Gezondheid der 2e klasse, te Amboina. 17 » » 19 J.G. X. Bkoekmeijer, Officier van Gezondheid der Ie klasse, Lid der Kommissie van Examinatie van Officieren van Gezondheid, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen en der Vereeniging ter bevordering der genees- kundige wetenschappen in Nederlandsch Indië, te Batavia . . . .10 July » 20 D. J. Uhlesbeck, Ridder der Militaire Willeras-Orde 4" klasse. Oud-Bestu- rend Lid der Vereeniging, Oud Majoor der Genie, te Besoeki. . . .14 Aug. » 2 1 Dr. G. Wassin'k , Kommandeur der Orde van de Eikenkroon , Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Militaire Willemsorde 4e klasse, Kommandeur der Orde van den Witten Valk en Kommandeur 2« kl. der Orde van Albrecht van Saksen, Kolonel Chef der Militaire en Civiele Genees- kundige Dienst in Nederlandsch Indië, Lid Korrespondent der Koninklijke Akademie van wetenschappen te Amsterdam, Vicepresident vau het Bata- viaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen. Honorair Lid van het Natuurhistorisch Genootschap Isis te Dresden, Lid van de Société imperiale zoölogique d'accliraatation te Parijs , Oud-Lid der Hoofdkomraissie van Onder- wijs in Nederlandsch Indië, President der Vereeniging ter bevordering der geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië, Hoofdredakteur van het Tijdschrift ter bevordering der geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië, enz., te Batavia. , .... 14 » » 22 S. BissESDJjK, Adsistent-hortulanus bij 's Lands Plantentuin, Buitengewoon Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Buitenzorg. , • 9 Okt. » 23 G. C. Daum, Partikulier, te Batavia. 13 Nov. » 24 D. F. Schaap, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Oud-Gouver- neur van Celebes en onderhoorlgheden, te Makassar. 13 n » 25 T. AKRiëN'S, Resident vau Madoera, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Paraakassan. ; 13 Dec. » 26 A. ScHARLEE, Apotheker der 2e klasse. Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Batavia. • 13 » » 27 E. Netschek, Referendaris ter Algemeene Sekretarie, Besturend Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, Mederedakteur van het Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde, te Batavia. . . 5 Mei 1852. 28 Mr. A. Pri.vs, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid in den Raad van Nederlandsch Indië, President der Hoofdkommissie van Onderwijs in Nederlandschen Indië, Eere- Voorzitter van het Kollegie van Kuratoren van het Gymnasium Willem III te Batavia, Besturend Lid van het Bata- viaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, Honorair Lid van de Vereeniging ter bevordering der geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië, enz., te Batavia. ; . 5 Juny n 12 NAAMLIJSTDERLEDENVANDE Datum van Benoeming. 29 E. F. Graaf Yk^ Bestheim . Teklesedrg Eiieda, Ridder der Ilertoglijke Saksische Huisorde van Ernestus , Oud-Resident van de Zuid- ca Oosteraf- deeling van Borneo, te Bandjermasin 4 Sept. 1852. 30 J. E. Herderschee, Suikerfabrikant, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Pekalongan. 4 » n SI B. M. F. PiiLiPPEAü, Fabrikant, te Bandong 4 ,, „ 32 J. P. Vax Kocveuot Vak Nieuwaal, Stadsapotheker, te Samarang. . . 4 » » 33 A. W. KiXDEE De Camarecq, Inspekteur van Finantiën, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Batavia. . . . . .15 Dec. » 34 Jhr. Mr. H. C. Vax der Wijck, Ridder der Orde van den Nederhandschen Leeuw, Resident van Soerabaja, Lid van het Verein für Naturkunde te Bonn, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen , te Soerabaja. . . 15 » » 35 Dr. F. L. W. Vogler, Officier van Gezondheid Ie klasse. Lid van het Bata- viaasch Genootschap van kunsten en weten sclmppen en van de Vereeniging ter bevordering der geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië te Batavia, te Padang 12 Jan. 1853. 36 W. F. GoDiK, Adsistent-resident ter Suraatra's westkust, Lid van het Batavi- aasch Genootschap van kunsten en wetenschappen 19 July » 37 P. L. Vak Bloemen Waakders, Adsistent-resident van Banjoewangi, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Banjoe- wangi 19 )> :> 38 T. T. Bik, Landeigenaar, Li^ van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Batavia 9 Nov. » 39 E. Chaulak, Fabrikant , Besturend Lid der Nederlandsch-Indische Maatschappij van nijverheid, te Batavia. . 9 » » 40 W. J. Vak de Graapf, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid in den Raad van Nederlandsch Indië, te Batavia 9 » » 41 D. Prtce, Koopman, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Batavia. . 9 « » 42 "W. C. VoK ScHiERBRAND, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Koni- mandeur der Orde van de Eikenkroon, Kommandeur 2e klasse der Orde van Albrecht van Saksen ^ Kolonel, Direkteur der Genie en Kommandant der Sapeurs in Nederlandsch Indië, Honorair Lid van het Natuurhistorisch Ge- nootschap Isis te Dresden, Besturend Lid der Nederlandsch-Indische Maatschap- pij van nijverheid, te Batavia 9 » « 43 Jkhr. C. F. Goldmak, Ridder der Orde vanden Nederlandschen Leeuw en der Militaire "Willemsorde 4e klasse. Gouverneur der Moluksche eilanden. Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Amboina. IGFebr. 1854. 44 E. P. TOLSOK, Koopman, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Batavia 16 » » 45 W. CoRES DE Vries, Direkteur der Stoomvaart-onderneming Cores de Vries, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Soerabaja • , . 16 » » 46 L. Weber, Landeigenaar te Tjogrek, in Buitenzorg. 16 » » NATUURKUNDIGE VEREENIGING. IB Datum van Benoeming. 47 J. A. J. B. De Gkaap, Oud Luitenant ter zee, Havenmeester te Soerabaja. . 19 July 1854. 48 Dr. J. J. Van Limburg Bkouweh, Partikulier, Lid van het Bataviaasch Genoot- scliap van kunsten en wetenschappon, te Probolingo 49 G. J. Filet, Officier van Gezondheid 2e klasse, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen en der Vereeniging ter bevordering der genees- kundige wetenschappen in Nederlandsch Indië te Batavia, te Banda-Neira. . . 19 n » 50 A. J. F. Jaxsex, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Komman- deur der Orde van Isabella la Catolica, Gouverneur van Celebes en Onder- hoorigheden. Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en weten- schappen, te Makassar. . . . . : 19 » n 51 J. LoüDON', Partikulier, te Batavia. 19 >i » 52 R. F. De Seijff, Ridder der Militaire Willemsoi'de 4e klasse. Oud Besturend Lid der Vereeniging, Kapitein der Infanterie, Adjudant van den Gouverneur Generaal, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschap- pen, te Buitenzorg. 19 » » 53 J. N. Stevens, Officier van Gezondheid 2e klasse, te Djokdjokarta. ... 19 » ,> 54 H. H. Haase, Ambtenaar, te Salatiga 19 « » 55 A. IMeis, Groot-Officier der Orde van de Eikenkroon, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Militaire Willemsorde 3e klasse, Generaal- Majoor, Gouverneur van Sumatra's Westkust, te Padang. . . . .28 Febr. 1855. 56 J. C. J- Van Oven, Apotheker 3e klasse, te Salatiga. ,:..,. 28 n ■,> 57 D. M. PiLLER, Oud Dirigerend Officier van Gezondheid 2» klasse. Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Djokdjokarta. 28 » » 58 C. W. F. MoGK, Officier van Gezondheid der Ie klasse, te Muntok. ... 28 » » 59 S. Van Deventer, Jcz., Inspektenr van Finantiën, Lid van het Batavi- aasch Genootschap van kunsten en wetenschappen en der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden, te Batavia 28 » » 60 R. Everwijn, Ingenieur der Mijnen in Nederlandsch Indië, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, ter Borneo's Westkust. 28 » n 61 C. Helfkich, Officier van Gezondheid 2e klasse, te Serang. .... 28 » » 62 A. G. C. VisscHER VAN Gaasbeek, Adsistent-resident van Bandong, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Bandong. 28 » » 6S W. HoBERS VAN Assenraad, Officier van Gezondheid 2e klasse, te Willem I. . 28 Febr. 1856. 64 C. J, Bosch, Resident van ïernate, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Ternate. 28 » n 65 C. C. Hardenberg, Adsistent-resident, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Makassar 28 n i> 66 L. LiNDMAN, Ridder der Militaire Willems-Orde 4* klasse. Majoor Dirigerend Officier van Gezondheid bij het Indische Leger , President der Kommissie van Geneeskundig Onderzoek en ïoevoorzigt te Soerabaja, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen en van de Vereeniging ter bevordering der geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië, te Ba- tavia, te Soerabaja. 28 ^' :> 14 NAAMLIJST DEÊ LEDEN VAN DK Datum van Benoi'mirtj. 67 J. G. ï. Berkelot Moess, Officier van Gezondheid dei- 2e klasse, te Anjer. . 28Febr. 1856. 68 Dr. E. H. H. MUhlert, Officier van Gezondheid der 2'- klasse, te Mentrado. . 28 . n » 69 J. O. Va;» Polamex Petel, Adsistent-resident, te Poerwakarta 23 » » 70 D. SiGAL, Officier van Gezondheid der 2e klasse, te Montrado 28 n » 71 J. C. J. Slirrs, Ridder der Militjiire Willemsorde 3e klasse, der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Orde van de Eikenkrooa, Majoor der Infanterie, versierd met het Metalen Kruis, te Batavia 28 " » 72 Dr. C. A. M. M. M. Vox Elle\kiedek, Officier van Gezondheid 3« klasse, te Palembang 25 Maart » 73 E. F. J. Vah Kappex, Officier van Gezondheid der 2e klasse, te Muntok, . 26 Juny » 74 Dom Luis Acgusto d'Almkida Macedo, Kommandeur der Christus-Orde van Portugal, Gouverneur der Portugesche bezittingen, te Timor-delhi. . . 26 n » 75 A. BiERwiETH, Apotheker, te Batavia. 9 Okt. » 76 C. Vak der Mooue, Resident van de Preanger Regentschappen, te Tjiandjioer. 9 » » 77 Dr. E. Tall, Officier van Gezondheid der 3e klasse, te Bandjermasin. . . 9 » n 78 D. C. NoORDziEK, Adsistent-resident van Patjitan, Lid van het Bataviaasoh Ge- 9 » » nootschap van kunsten en wetenschappen, te Patjitan, 9 » » 79 J. J. Goetzee, Agent der Faktorij van de Nederlandsche Handelmaatschappij, te Menado 9 » » 80 Z. Exc. J. Van Swietes , Ridder dor Orde van den Nederlandschen Leeuw en van de Militaire Willemsorde 3e klasse, Luitenant-Generaal, Konimandant van Indisch Leger, Adjudant van Z. M. den Koning in buitengewone dienst. President van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen , te Batavia 9 » » 81 J. B. QüAUTEUo, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Oud-Of- ficier van Gezondheid der 2' klasse, Praktiserend Geneesheer te Pasoeroean. 9 » » 82 C. P. Beest Van Kempen, Resident van Djokdjokarta, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Djokdjokarta. . .23 >; » 83 H. VON RosENBERG, Ambtenaar, toegevoegd aan den Gouverneur derMoluksche eilanden. Lid van het Bataviaasch Genootscliap van kunsten en wetenschap- pen, te Araboina. 23 » » 84 C. W. ScHöNBERG Muller, Ambtenaar, te Cheribon. . . ■ 28 Dec. >> 85 J. Van Vollenhoven, Kontroleur bij de Landelijke Inkomsten en Kultures, te Tjandjioer. . , . . . 28 » n 86 Mr. D. C. A, Graaf Van Hogendorp, Ridder der Orde van den Nederland- schen Leeuw, Resident van Samarang, Lid van hel Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Samarang 12 Febr. 1857. 87 B. H. Egberts, Officier van Gezondheid der 2e klasse, te Batavia. ... 12 » » 88 De. J. K. Ploem, Geneesheer, te Tjandjioer 26 » » 89 H. M. Andree Wiltens, Resident der Padangsche Bovenlanden, te Fort de Koek. 26 » 1 90 J. H. Walbkehm, Adsistent-resident, te Riouw 26 » » 91 A. C. J. Edelisg, Luitenant ter zee dor 2» klasse bij het Hydrographisch bureau NATUURKUNDIGE V E REENIGING. 15 Datum van Benoeming. te Batavia, Sekretaris der Koramissie tot verbetering der Indische zeekaar- ten, te Batavia , 19Maartl857. 92 A. Hendhiks, Praktiserend Geneesheer op Biliton, te Tjiroetjoep. ... 9 April d 93 P. Knüïtel, Ambtenaar, te Batavia , . . . 9 » » 94 E. Rast, Ingenieur der Mijnen in Nederlandsch Indië, te Bandjermasin. . . 9 » » 95 F. J. ScHULTZE, Adsistent-resident, te Anibal. 9 ,, „ 96 P. Vak Dijk, Ingenieur der Mijnen in Nederlandsch Indië ter Sumatra's westkust. 23 n » 97 D. Eeicma, Apotheker der 3e klasse, te Soerakarta 23 » » 98 C. W. A. LuDEKiN'G, Officier van Gezondheid der 2^ klasse. Lid van het Bata- taviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Fort de Koek. 14 Mei » 90 P. Vak Bleiswijk Ris, Luitenant ter Zee der 1» klasse, te Batavia: . . , 14 » ;> 100 J. H. A. B. SoNKEMAKK IlEBEKTiSCn, Officier van Gezondheid der I" klasse, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Sinkawang 11 Juny » 101 J. F. Dek Dekker, Partikulier, te Batavia. 11 » n 102 J. W. RoELAKDT , Apotheker der 3e klasse, te Batavia 11 u » 103 H. Raat, Ridder der Militaire Willemsorde 4e kl.. Oud Majoor der Infanterie, te Patti 23 July >. 104 G. C. E. MOESMAK, Apotheker 3= klasse, te Batavia 27 Au". » 105 H. F. C. Vak Helsdikgek , Ambtenaar toegevoegd aan den Gouverneur der Moluksche eilanden, te Araboina 10 Sept. » 106 C. A, Veltmak, Apotheker der 3e klasse, te Batavia 10 » » J07 E. F. Meijer, Officier van Gezondheid der 2e klasse, Lid der Vereeniging ter bevordering der geneeskundige wetenschappen in Nederlandsch Indië te Ba- tavia, te Riouw 10 » » 108 W. KocK, Kapitein der Infanterie, te Batavia 10 » » 109 S. L. P. D. NiEPCE, Oud- Adsistent-resident, te Indramajoe 10 Sept. 1857. 110 H. FiEVEZ, Partikulier, te Tjilatjap. 24 » » 111 J. F. Hecklkr, Landeigenaar, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Indramajoe. 24 Okt. » 112 J. H. DoKLEBEK , Ridder der Militaire Willemsorde 4e kl.. Kapitein der In- fanterie, Militaire Kommandant in de Residentie Bantam, Lid van het 15ata- viaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Serang. . . .12 Nov. « 113 A. Bakok Sloet vak Oldrditenbokgii, Suikerfabrikant, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen , te Madioen 27 n » 114 P. A. W. Beijek, Officier van Gezondheid der 3e klasse, te Makassar. . . 27 » » 115 T. W. Sciiröder, Kapitein der Infanterie, te Soerabaja 27 u » 116 T. J. Vak Bloemek Waanders, Majoor der Artillerie, Inspekteur der draag- bare wapenen in Nederlandsch Indie, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen , te Batavia. 10 Dec. » 117 A. De Vos, Kapitein-Paardenarts, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen en van de Vereeniging ter bevordering der ge- neeskundige wetenschappen te Batavia 10 » >> 16 NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE Datum van Benoemitij. 118 J. II. ToBiAS, Resident van Riouw, Lid van het ]iataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Riouw 24 Dec. 1857. 119 C. Ples, Ambtenaar bij de koffijliultuur, te Buitenzorg 24 » » 120 P. C. LA.SS, Ie Luitenant der Artillerie, te Makassar. 28 Jan. 1858. 121 J. RiQG, Landeigenaar, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Jasinga. 11 Febr. n 122 J. G. C. Ross, Eigenaar der Kokos-eilanden, te Nieuw-Selma 22 April i. 123 Dr, A. J. AxDERSO.v, Geneesheer op de Kokos-eilanden, te Nieuw-Selma. . 22 » ir 124 J. A. W. VanOpiiuijsex, Adsistent-resident, Lid van het Bataviaasch Genoot- schap van kunsten en wetenschappen, te Benkoelen. 22 » » 125 A. W. F. H. TcCKERMAN, Kapitein der Infanterie, te Ketimbang. ' . ; . 22 » n 126 G. J. James, Officier van Gezondheid der 2e klasse, te Oenarang. ... 22 » » 127 H. J. LiOïf, Hoofdredakteur van het Bataviaasch Handelsblad, Besturend Lid der Nederlandsch Indische Maatschappij van nijverheid, Mederedakteur van het Tijdschrift voor Nijverheid in Nederlandsch Indië, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Batavia. . . ,24 Juny » 128 E. A. Lange, Majoor Dirigerend Officier van Gezondheid, Inspekteur der Hos- pitalen op de Buitenbezittingen, Lid der Vereeniging ter bevordering der genees- kundige wetenschappen in Nederlandsch Indie te Batavia, te Makassar. . . 24 » u 129 F. W. Dolge, Officier van Gezondheid der 1^ klasse, te Salatiga. ... 24 » :i 130 G. C. ScHONCK, Resident v;m Banjoemas, te Banjoemas. , , . . .15 July >. 131 C. L. ScuKÖDEK, Kapitein der Infanterie, te Soerabaja 15 » » 132 F. J. P. Storm Van 's Gravexsaïjde , Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, Algeraeene Ontvanger, te Batavia 15 » » 133 E. F. M. Helmkampf, Officier van Gezondheid der 2e klasse , ter Suraatra's Westkust : 19 Aug. x 134 O. Buümmkr, Officier van Gezondheid der 2e klasse, teAtapoepoe. ... 19 » » 135 T. A. C. Van Kervel, Havenmeester, te Anjer 19 » -i 136 H. D. A. Van der Goes, Resident van Banda, Lid van het Bataviaasch Ge- nootschap van kunsten en wetenschappen, te Banda. 9 Sept. ■' 137 F. H. Deissner, Officier van Gezondheid der 3e klasse, te Gombong. . . 9 » " 138 Mr. R. V. IIeyliger, Advokaat en Notaris, te Batavia 9 » » 139 Mr. H. J. AV- Van Lawicic van Pabst, Oud-Resident van Rembang, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Rembang. . 23 •> >' 140 F. Ketting Olivier, Sokretaris der residentie Rembang, te Rembang. . . 23 » >i 141 H. A. F. De Vogel, Ambtenaar, te Bodjonegoro. 23 " " 142 Radhen Adipati Tirto Noto, Regent van Bodjonegoro, te Bodjonegoro. . 23 " » 143 J. W. H. Cordes, Ambtenaar bij het Boschwezen, te Rembang 14 Oktob. 144 G. W. Fredzess, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Luitenant kolonel, tweede Direkteur der Genie, Lid der Iloüfdkomraissic van Onderwijs in Nederlandsch Indië, versierd met het Metalen Kruis, te Batavia. . . 14 » " 145 II. Diepenhorst, Adsistent-resident van Priaman, Lid van het Bataviaasch Ge- NATUURKUNDIGE VEREENIGING. 17 Datum van Benoeming. nootschap van kunsten en wetenschappen, te Prlaman 14 Okt. 1858. 146 C. P. C. Stei:^metz , Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Militaire Willemsorde , Resident van Pasoeroean , te Pasoeroean. ... 28 » » 147 G. F. Nauta., Ridder der Militaire Willemsorde 4e klasse, Luitenant kolonel der Infanterie, wd. Resident der Westerafdeeling van Borneo , versierd met het Metalen Kruis en met de Medaille van de Citadel van Antwerpen, te Pon- tianak 28 n » 148 A. H. G. Blokzeijl, Ambtenaar op Bali, te Djerabrana 28 » » 149 F. W. SiJTHOFF, Adsistent-resident van Ngawi, te Ngawi 28 Nov. n 150 G. KoLFP, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschap- pen. Boekhandelaar en Uitgever te Batavia. 9 Deo. « 151 C. Seklé, Sekretaris der residentie Japara, te Patti. ...... 23 » n 152 J. E. Akkerisga, Ingenieur der mijnen, op Banka 23 » « 153 A. H. Bisschop Greveli\ck, Oud Zee-Officier, te Pasoeroean 23 » » 154 F. R J. M. HursERS, Sekretaris der residentie van Ternate, te Ternate. . . 23 » i. 155 G. J. Vax Delden, Kontroleur in het Palembangsche 23 m n 156 Z. H. Oemar Kamaloeuin, Sulthan moeda van Sambas,te Sambas. . . .23 Jan. 1859. 157 Radheh Toemmesggosg Aeio Tjosdro Negoro, Regent van Serang, te Serang, 23 » « 158 K. W. Vax Gorkom, Adsistent-Landbouwkundig Chemist bij het Scheikundig Laboratorium te Buitenzorg. 10 Maart » 159 A. A. M. N. Keüchenius, Adsistent-resident van Buitenzorg, te Buitenzorg. 30 » « 160 F. N. Nieüwekhüize», Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Re- sident van Soerakarta, te Soerakarta. ...,,., . . 30 '> « 161 C. F. I^OUDRIOT, Oud-Resident van Tegal, te Batavia 30 » n 162 K. F. Holle, Partikulier, te Tjikadjang. 30 -i >> 163 C. F. W. Hü.-JN'iüs, Officier van Gezondheid 3e klasse, te Tandjong. ... 30 " " 164 J. F. Riesz, Partikulier, te Tjikoppo. 30 » n 165 J. M. C. E. Le Rütte, Officier van Gezondheid der 2" klasse, te Batavia, . 30 » » 166 P. J. G. Beyerinck, Ingenieur der 1* klasse van den Waterstaat, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen en van de Afdeeling Oost-Java van het Koninklijk Instituut van ingenieurs, te Soerabaja. . . 14 April » 167 J. H. G. Jorde.vs, Inspekteur voor het BoschwezeH in Nederlandsch Indië, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, op reis in de residentie Riouw. 14 » y 168 C, W. Walbeehm, Ambtenaar, toegevoegd aan den Gouvernements Kommis- saris voor de Zuid- en Oosterafdeeling van Borneo, te Bandjermasin. . . 14 » » 169 Jkhb J. L. C- Pompe vax Meerdekvoort, Ridder der Orde van St. Anna 3e klasse, Officier van Gezondheid 2° kl. bij Z. M. Marine, Gouvernements Geneesheer en Natuurkundige in Japan, te Desima. ....;. 14 • n 170 B. ScHREüDKRS, Officier van Gezondheid der 3° kl. te Wonosobo. ... 28 » » 171 A. F. H. Van de Poel, Resident van Kediri, te Kediri. . . . . ; 12 Mei » 172 C. H. Palm, Adsistent-resident van Padang, te Padang. 12 » » 173 G, J. Vak Thiesek, Majoor Dirigerend Officier van Gezondheid ter Sumatra's 3 18 NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE Datum van Benoeming. westkust, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en -wetenschap- pen, te Padang 12 Mei 1859. 174 G H. Beer, Apotheker der 2e kl, te Willem 1 12 u u 175 C. Castejïs, Resident van Japara, Lid van bet Bataviaasch Genootschap van kunsten en 'wetenschappenpen , te Patti. 12 " u 176 R. ScHERiDS, Resident van Probolingo, te Probolingo. 12 i. » 177 H. e;. De Vogel, Adsistent-resident van Salatiga, te Salatiga. . . . . 12 » » 178 T. H. EisisGER, Officier van Gezondheid der 2e kl, te Kediri 12 d >. 179 R. WiJSEN, Resident der Lampongsche distrikten, te ïelokbetong. ... 12 n « 180 J. C. Beri^elot Moe\s, Apotheker 3e kl. bij het Scheikundig Laboratorium, te Batavia 9 Juny m 181 Paxgéhan Ario Tjondro Negoro. Regent van Demak, Lid van het Batavi- aasch Genootschap van kunsten en wetenschappen , te Demak 23 h ü 182 F. H. C. Van Motman, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Landeigenaar van Bolang, Tjikandi, enz. te Bolang. 23 >) « 183 Mr. A. Loudok, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Algemeene Sekretaris, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en weten- schappen, te Batavia 14 July u 184 J. Vak deb Lixdeïj, Ridder der Orde van de Eikenkroon, Resident van Tap- panoli, te Tappanoli 14 n » 185 L. J. W. De Waal, Eerste Gouvernements-Sekretaris, Lid van het Batavi- aasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Batavia 14 » >> 186 Chs. Wiggers, Resident van Madioen , te Madioen 14 » d 187 J. P. ScHLOSSER, Adspirant-Ingenieur van het Mijnwezen in Nederlandsch Indië, te Buitenzorg. 28 " » 188 H. C. H00GEVEE>f, Inspekteur van Finantiën, te Batavia. 28 " » 189 A. H. Thepass, Officier van Gezondheid der 2e klasse, te Sintang. ... 28 't n 190 J. J. W. E. Van Riemsdijk, Officier van Gezondheid der 3e kl., te Bankalis. 28 » » 191 F. M. G. Van Cattesburgh, Adsistent-resident en Magistraat, te Amboina. 28 n » 192 W. A. DüVELAAR VAN Campen, Adsistent-resident van Saparoea en Haroeko, te Saparoea. ; 28 » » 193 H, C. Van Eybergen, Ambtenaar ter beschikking van den Gouverneur der Moluksche eilanden, te Amboina , . . . 28 » » 194 Dr. Th. H. Macgillavry, Officier van Gezondheid der 3e kl, te Batavia. . 11 Aug. » 195 L. B. Vak Polanek Petel, Adsistent-resident van Ajerbangies en Rau, te Ajerbangies. • 11 » v 196 P. Severijk, Adsistent-resident, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Padang 11 « » 197 Dr. G. Uylenbuoek, Adspirant-ingenieur vanden Waterstaat, Lid van het Ko- ninklijk Instituut van ingenieurs, te Batavia 11 » » 198 J. F. A. Hartsteen, Officier van Gezondheid der 3e kl., te Larentoeka. . . 24 " » 199 S. Stapert, Gezagvoerder, thans tijdelijk te Batavia 8 Sept. » NATUURKUNDIGE VEREENIGING. 19 Datum van Benoeming. Gewone Leden Buiten Nederland sch I ndië. 1 Dr. J. H. Croockewit Jzk. (Oud Bestuurslid), Ambtenaar belast met scheikun- dio'e onderzoekingen in Nederlandsch Indie, Lid van het liataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen (met verlof in Nederland) 19 July 1850. 2 Dr. P. L. Onxem, Oud-Eerste Stadsgeneesheer van Soerabaja, Lid van het Ba- taviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen (met verlof ia Ne- derland) , , 27 Deo. .. 3 Dr. J. Hartzpeld, Majoor Dirigerend Officier van Gezondheid bij het Indisch leger (met verlof in Nederland) 13 Maart 1851. 4 F. U. Van Hemgel, Predikant (met verlof in Nederland). . . . ; . . 4 Sept. 1852. 5 H. L. Vav Bloemen Waanders, Ambtenaar (met verlof in Nederland). . . 15 Dec. " 6 E. W. Cramerus, Partikulier 9 Nov. 1853. 7 A. A. Reed, Konsul der Vereenigde Staten van Noord-Amerika 9 » « 8 Dr. J. K. Van den Broek, Ridder der Orde van de Eikenkroon, Oud-Gouver- nements Geneesheer in Japan (met verlof in Nederland) ITFebr. 1853. 9 N. J. H. KOLLMANN, Indisch Ambtenaar, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen (met verlof in Nederland) 16 Febr. 1854. 10 W. Van Ommeren, Partikulier 16 » h 11 J. J. LiNDGREEN, Officier van Gezondheid der ie klasse bij het Indisch Leger (met verlof in Nederland) .19 July » 12 L. H. Deeleman, Ridder der Militaire Willemsorde 4° kl., Kapitein der Genie bij het Indisch leger (met verlof). ...''. 19 " » 13 C. A. Bensen, Officier van Gezondheid der 1» klasse bij het Indisch leger, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen (met verlof in Nederland) ; .... 19 » » 14 C. H. G. Steüerwald , Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Zwaardorde van Noorwegen en Zweden , Kolonel der Artillerie te 's Gravenhage. 19 » » 15 C. A. De Braüw, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw en der Mili- taire Willemsorde 3e klasse, Generaal-Majoor der Infanterie, Adjudant van Z. M. den Koning in buitengewone dienst (met verlof in Nederland). . . 28 Febr. 1855. 16 Dr. D. L. Van HaïtüM, Suikerfabrikant, Lid van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen 28 » » 17 H. K. Jansen, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kapitein-Luite- nant ter zee, enz 19 July » 18 J. C. W. Baron Van Heegkeren tot Waliën, Ambtenaar (met verlof in Ne- derland) 28 Dec. » 19 W. Poolman, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Oud-President der Faktory van de Nederland.sche Handelmaatschappij, Lid van het Bata- viaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen, te Batavia. . . . 2GJuny 1856, 20 G. G. Coopercs, Fabrikant 12 Febr. 1857. 21 C. S. A. Thüekow, Suikerfabrikant 12 » » 22 W. E. Kroesen , Ridder der Militaire Willemsorde 3e klasse en der Orde van dtn 20 NAAML. LEDEN NATUUKK. VEREENIGING. Jinfitm van Benoeming. Nederlandsclien Leeuw, Luitenant Kolonel der Infanterie bij het Indisch Leger, versierd met het Metalen Kruis en met de Medaille van de Citadel van Antwerpen (met verlof in Nederland) 26 Juny 1857. 23 Dr. K. Scherzer, Chef der TTetenschappelijke Kommissie aan boord van het Oostenrijksche fregat Novara 21 Mei 1858. 24 Dr. f. Hochstetter, Geoloog der Wetenschappelijke Kommissie aan boord van het Oostenrijksche fregat Novara 21 » » 25 Dr. G. Fraüevfeld, Zoöloog der Wetenschappelijke Kommissie aan boord van het Oostenrijksche fregat Novara 21 » » WAARNEMINGEN OP DB KOMEET VAN i 8 S 8, GEDAAN TE BATAVIA DOOR Dr. J. A. C. O U D E M A N S. Over deze komeet is reeds in liet Tijdsclirift der Natuurkundige Ver- eeniüino; een berio-t afgedrukt, dat er eigenliik niet voor bestemd was, doch dat ik op verzoek van de uitgevers van den Java-Bode en het Bataviaasch Handelsblad voor die dagbladen had opgesteld. Het draagt ook duidelijk de kenmerken van met de bedoeling te zijn geschreven , het publiek zoodra mogelijk op de hoogte te brengen van hetgeen de eerste twee weken van de verschijning der komeet aan onzen hemel aangaande den loop van dat hemelligchaam konden leeren. Ik acht het niet ondienstig, op de door mij aldaar opgegevene waar- nemingen van de komeet terug te komen, opdat de wijze, waarop zy geschiedden , en de maat van vertrouwen , die zij verdienen , beter kunnen beoordeeld worden. Het schijnt dat de komeet, die zonder twijfel dezelfde is, die den 4™ Juny jl. door Donati te Florence ontdekt moet zijn, te Batavia den T*"" October , des avonds , het eerst de aandacht van iedereen gaande maakte. Een mijner bedienden kwam mij roepen met de woorden: // Toewan , ada bintang jang kloeivar asapf " (Mijnheer! er is eene ster waar rook uitkomt!) Buiten gekomen , aanschouwde ik niet alleen in het westen 1 de komeet, maar zag ook den weg opgevuld van Maleijers, die in stom- me verbazing het hun onverklaarbare verschijnsel in het westen be- schouwden, of liever aangaapten. Het bleef echter bij aangapen; hunne onverschilligheid omtrent hemelligchameu bleek mij ook dit- maal, daar geen een mijner bedienden mij de minste inlichting vroeg omtrent het wezen der komeet. Hierin steken de Maleijers en Javanen ongunstig af bij de Alfoeren , die , zoo als de lieeren De Lano-e in 1852 bij hunne bepalingen in Menado ondervonden, door hunne be- langstelling of weetgierigheid voor eenen waarnemer wel eens lastio- kunnen worden. De komeet deed zich dezen avond wezenlijk prachtig voor. De kern bevond zich op 220°,5 R. Opkl. en ll^S Noorder Deel., en overtrof in lichtsterkte verreweg de sterren van de eerste grootte. Haar staai't was naar het noorden gekeerd en reikte tot aan de sterren van de Noorderkroon , en had dus eene lengte van 19 tot 20 graden (*). Hij was nagenoeg evenwijdig aan den horizon , doch merkbaar ge- bogen, terwijl de convexiteit naar boven gekeerd was. Gedurende de volgende dagen draaide de staart zich allengs meer naar de linker- zijde om , zoodat hij op het einde van October omtrent naar het zenith gerigt was. Hij bleef dus steeds van de zon afgekeerd. Naauw- keurige bepalingen van de rigting heb ik niet gemaakt, daar ik mij steeds haasten moest om vóór den ondergang der komeet eene plaats- bepaling te verkrijgen. Door den uitmuntenden vijfvoetskijker van Steinheil, behooren- de tot het materieel der Geographische Dienst , bleek het mij , zoo als ik ook vroeger te Leiden menigwerf bij andere kometen opmerkte, dat, naarmate eene sterkere vergrooting aangewend wordt, ook de scherpte van den kern vermindert en hij meer in het omhulsel blijkt uitte vloeijen, een duidelijk bewijs, dat hij geen vast ligchaam , maar slechts eene sterkere ophooping der nevelmassa daarstelt, waaruit de komeet bestaat. (*) * CoronsB heeft eene E. Opkl. van 232^2 en eene X. Deel. van 2T',2. Het voorkomen der komeet voor het gewapend oog mogt wel be- langrijk heeten. Het scheen namelijk alsof de lichtgevende stof uit den kern uitstroomde, doch door eene kracht teruggedreven werd. Verbeeldt men zich eene fontein , die loodregt tot eene aanzienlijke hoogte opspringt, en denkt men den opklimmenden waterstraal weg, tot aan het punt waar het water zich verdeelt, dan geeft het over- schietende— de kruin en het rondom nedervallende water — eene tamelijk juiste voorstelling van het voorkomen der komeet. Duide- lijker wordt dit, wanneer men de afbeeldingen der kometen op plaat II van Kaiser 's Sterrenhemel , II deel , beschouwt. De komeet van 1811 , naar eene teekening van Harding aldaar in fig. 3 voorgesteld, komt wel eenigzins overeen met het voorkomen der komeet van 1858, doch het donkere kringetje, om den kern, in die figuur voorkomende, moet men wegdenken en het licht van den kern gelijkelijk in dat van het omhulsel laten overgaan, echter daarbij behoudende de eigenaardige vorm van den kern in de figuur voorgesteld, en dien men kan tee- kenen, door op eene lijn van willekeurige lengte een' halven cirkel, daarna op elke der twee helften dier lijn aan dezelfde zijde insgelijks een' halven cirkel te trekken, en eindelijk die lijn zelve weg te denken. De ruimte , tusschen deze drie halve cirkels begrepen , geeft nagenoeg den vorm van het hoofd der komeet terug, terwijl het middelpunt van den ga-ootsten halven cirkel , het punt , waar de twee kleine halve cir- kels te zamen komen, door den kern ingenomen wordt. Veel over- eenkomst hiermede biedt het voorkomen van de komeet van Halley aan, zoo als Bessel haar den 22"" Oct. 1835 afteekende. {Populare VorlesungeJi , pag. 121). Men moet hier dan den staart bijvoegen. Den 8™ October was de komeet te spoedig achter de boomen ver- dwenen, om eene waarneming te verkrijgen. Van het erf om mijne woning was zij ook den volgenden dag niet te zien, en ik was toen verpligt, haar op den openbaren weg Avaar te nemen. Gaarne hadde ik dadelijk waarnemingen met den cirkelmikrometer gedaan, waar- mede de kijker van Steinheil is toegerust; dan hiertegen bestonden vele bezwaren. Vooreerst moest ik mij haasten om, dadelijk na het zi2;tbaai* worden der komeet, met de waarnemins: te beoinnen, uit vrees dat zij te laag zou dalen , en in de dampen van den horizon of achter de boomen zou verdwijnen. De waarneming geschiedde dus, werd althans begonnen in het helle schemerlicht, en er zouden al vrij heldere sterren nabij de komeet geweest moeten zijn om eene Avaar- neming met den cirkelmikrometer toe te laten. Daarbij kwam dat eene dergelijke waarneming niet aan mijn hoofddoel beantwoord zou hebben. Het was mij namelijk hoofdzakelijk te doen, spoedig eenige waarnemingen op de komeet te verkrijgen, ten einde hare loopbaan te kunnen berekenen, en eene mikrometrische vergelijking met eene ster zoude daartoe weinig gebaat hebben, indien ik niet bepaald wist lüelke ster ik gebruikt had, en de schielijke ondergang der komeet zou de pogingen , om de gebruikte ster op eene sterrekaart te vinden , al ligt hebben verijdeld. Dergelijke waarnemingen zouden dus alleen later van nut hebben kunnen zijn , indien men eerst reeds eene vrij naauw- keurig stel elementen van de loopbaan der komeet kennende , hier uit ten naasten bij de plaats der komeet voor het oogenblik der waar- neming, vervolgens, in acht nemende het waargenomene verschil in liegte Opklimming en Declinatie, de benaderde plaats der ster afleidde, om daarna de meer naauAvkeurige plaats dezer ster in eene sterre- lijst op te zoeken, en eindelijk, door eene nieuwe toepassing van het verschil in Eegte Opklimming en Declinatie , eene meer naauwkeurige plaats der komeet zelve te berekenen. Om deze redenen besloot ik mij niet lang te beraden, maar, met het universaal-instrument van Ixepsold , zoodra mogelijk bepalingen van de komeet door azimuth en hoogte te doen. Trouwens, de kijker was toch altijd in gereedheid om te zien of er zich ook soms eene ster in de nabijheid der komeet bevond , geschikt om later nog eene vergelijking met den cirkelmikrome- ter mede te doen. Den 19'" October was dit het geval , doch de lucht was voor een groot gedeelte bewolkt, en toen gelukte mij , na de Avaarneming met het universaal-instrument, slechts ééne enkele vero-elijkinfr met den cirkelmikrometer, Avaarvan het resultaat beneden zal opgegeven Avor» den. Hierop Averd de komeet door Avolken bedekt. Ook den 26"" October gelukten mij vijf vergelijkingen met eene ster van de 8^ groot- te, die echter noch in de sterrelijsten van Taylor of Johnson voorkomt, noch in de zonae van Argelander. Toen ik eens de loopbaan der komeet kende , berekende ik eene ephemeride voor de maanden November en December vooruit, bragt verder de plaatsen der komeet, alsmede al de in de sterrelijst van Taylor op haar pad voorkomende sterren in kaart, en was toen voor- bereid om nog eene goede oogst waarnemingen met den cirkelmikro- meter te verki'ijgen , doch alleen den 6™ November verkreeg ik eene vrij goede waarneming door eene zesmalige vergelijking met § Telescopü , terwijl wolken en nevelen alle verdere pogingen verijdelden. Ik ea nu over tot de waarnemino;en zelve , en herinner hier noo; dat het aangewende instrument was een universaal-instrument van Repsold, hetzelfde, dat ik reeds vroeger in het Programma van het Stedelijk Gymnasium te Leiden voor het jaar 1851 — 52 afgebeeld en beschreven heb. Het behoorde onder de werktuigen, die voor de geo- graphische zending in 1850 waren besteld. Het werd den heer S.H. de Lange in 1851 nagezonden; later werd het in Indië door den invloed van het klimaat onbruikbaar en moest toen naar Europa ge- zonden worden om in de werkplaats van Eepsold gerepareerd te wor- den. Ook werden toen de mikrometerschroeven der mikroskopen door nieuwe vervangen , daar de oude , zooals in de boven aangehaalde beschrijving is bewezen, sterke onregelmatigheden verraden hadden, die alleen door eene stelselmatijre vereenioino; van meerdere waar- nemingen geëlimineerd kon worden. Het kwam in Maart 1858 weder te Batavia aan; en het bleek mij door een opzettelijk daartoe ingesteld onderzoek, dat de mikrometerschroeven nu in alle geval slechts veel geringere ongelijkheden verrieden. Ik zal nu eerst de Avaarnemingen met het universaal-instrument opgeven, om daarna de wijze van afleiding der resultaten toe te lichten. De gebruikte chronometer was Dent 2231, dien de heer W. J. Olland onlangs op mijn verzoek nagenoeg naar sterretijd had geregeld , doch die dagelijks nog omtrent 12* naliep. 6 1858 ■\Vaarsenomen Hemelligchaam. Ocu- lair. Dent 2231 Verticale Cirkel. Corr. voor uiveau. Refrac- tie. Horizontale Cirkel. te . Aanmerkingen. Z 19''54'uC,'2.5 75''43'2G' 2 —2', 8 3' 33'2 1 277''25'46"3) De gemiddelde 9 Oct. Komeet. N 59 47,75 282 52 56 ,0 + 19,4 3 55,8 97 11 35,5l (-11-2) hellini,' der hori- Z 20 4 51,50 78 1914 ,8 + 4,0 4 19,9 277 0 40,0 96 48 28,1 zontale as indi- N 10 7,75 280 23 5 ,3 + 36,0 4 51,0 rect bepaald. Ophiuchi. N Z 18 0,40 22 15,25 80 52 6,5 206 46 21,0 (-33-6) Z 31 1,50 48 5116 ,0 -28,3 1 2,9 3, Ophiuchi. X 33 51,75 310 28 36 ,0 + 41,6 1 4,4 z 38 8,00 50 28 41 ,5| + 5,7 1 6,75 N 41 2,38 308 49 49 ,8 -1-21,5 1 8,4 - 8,4 z 19 52 49,75 68 35 2 ,7 -4'',4 2 19,4 200 9 53,8 Lucht bijna ee- 11 Oct. Komeet. N 20 0 13,75 289 36 6 ,5 — 2,95 2 33,3 19 51 0,8 ■1-10,9 licel bewolkt, la- Z 8 31,50 72 26 4 ,2 -4,4 2 53,8 199 37 39,0 —12,8 ter geheel betrok- ken. z 19 20,25 220 40 9,0 -11,95 K OpMuchi. II 23 32,00 47 13 36 ,5 -4,7 0 59,3 1 N 32 36,25 310 42 16 ,7 -4,7 1 3,9 Z 19 51 39,13 62 1 26 ,5 + 12,4 1 42,9 103 52 42,8 + 5,2 Helder vreder. 13 Oct. Komeet. , N 57 11,3S 296 36 50 ,2 + 5,9 1 49,0 2.S3 45 29,5 — 4,4 Gunstige om- z 20 3 52,13 65 1 23 ,5 + 12,7 1 57,1 103 36 57,5 + 3,5 standiïheden. N 10 5,25 293 26 43 ,1 + 0,0 2 5,8 283 28 31,5 -0,1 Bamboezen ■vloer niet ge- N 20 20,75 296 56 59 ,5 + 2,1 1 47,4 heel vrij van het m 23 10,50 285 36 2,8 —13,9 voetstukjvandaar z 29 31,80 65 20 26 ,8 +12,4 1 58,8 de kleine onre- Ophiuchi. 1 » 32 11,13 105 22 29,2 + 7,4 gelmatigheden ia N 38 57,13 292 20 2 ,0 — 0,6 2 12,7 de hellingen. II 41 17,50 286 8 37,0 -7,9 Z 46 30,68 69 32 20 ,5 4-16,8 2 25,8 // 49 7,25 105 57 12,5 + 5,1 18 Üct. Komeet. Z 20 24 31,50 58 21 7 ,8 -6,8 1 25,8 82 1 50,8 + 6,1 Lucht bijna ge- heel bewolkt. Si Ophiuchi. z 43 41,25 52 10 35 ,7 -7,4 1 10,9 Komeet slechts ► " 45 53,38 123 45 42,0 + 5,0 bij tusschenpoo- !? 58 11,10 304 27 16 ,8 — 0,6 1 20,2 zen zigtbaar. 21 0 27,75 302 29 8,5 -3,8 Komeet. N 6 4,88 292 1 53 ,5 — 6,5 2 15,3 262 38 59,8 -7,8 ( ^ 14 33,25 59 23 5 ,0 —10,0 1 33,0 X Ophiuchi. 1 " 17 21,33 121 10 27,0 + 5,5 1 ^ 24 17,13 298 19 33 ,2 -6,2 1 41,9 // 26 48,83 300 31 8,3 -6,2 f N 20 43 17,50 299 1 23 ,3 — 8,0 1 39,0 298 16 31,3 — 1,55 Helder voeder. Komeet. ) 7- 49 5,50 62 17 40 ,8 — 6,8 1 4l-,0 1118 24 46,5 — 7,6 Gunstige om- 19 Oct. 1 N 53 57,38 296 35 57 ,5 —11,8 1 49,7 298 30 48,5 + 3,3 standigheden. 2 58 33,70 64 26 58 ,7 - 6,7 1 51,6 118 35 56,7 —10,0 VI Ophiuchi. Z 21 18 41,28 63 36 30 ,5 — 7,7 1 50,6 " 20 58,00 127 7 57,8 -9,7 u 25 33,50 '301 17 36 ,5 -7,1 1 30,5 s Serpentis. " 27 42,50 307 16 54,8 -t- i,s z 31 51,30 60 13 23 ,S — 8,0 1 36,1 // 31 27,00 127 20 12,8 —11,5 >! Ophiuchi N 30 46,18 291 19 18 ,0 -7,7 2 20,3 II 42 21,50 1 307 7 23,3 + 1,5 Zoo als men ziet, werden bij de waarnemingen op de komeet beide de cirkels, de horizontaleen de vertikale, voor elke waarneming afge- lezen; terwijl dit bij de Avaarnemingen op de sterren niet geschiedde. Doet men het 7iiet, dan kan men bij de waarnemingen van zeniths- afstanden alleen op de doorgangen door de horizontale draden, bij de waarnemingen ter bepaling van het noordpunt alleen op de door- gangen door de vertikale middendraden letten, hetgeen verkieslijk is, daar alsdan de oplettendheid des waarnemers niet verdeeld wordt. Bij de komeet was het echter van belang telkens voor één en hetzelfde oogenblik azimuth en hoogte te verkrijgen; ik stelde dan telkens den kijker van het instrument zóó, dat de komeet na eenige seconden juist door het midden van het ruitje zou doorgaan, en nam alleen de tijden waar, waarop de horizontale middendraden werden gepasseerd. Daar de schijnbare beweging der komeet door het veld des kijkers altijd nagenoeg vertikaal was, liet deze waarnemingsmethode zich zeer goed toepassen ; en het is later gebleken dat de declinaties der komeet niet minder naauwkeurig bepaald zijn dan de regte opklimmingen. Eerst Averd nu uit de waargenomene zenithsafstanden van sterren de correctie des chronometers op de verschillende avonden afgeleid. Ik zal de verschillende resultaten afzonderlijk opgeven, om daaruit de naauwkeurigheid der waarnemingen eenigzins te doen beoordeelen. De waarden voor die correctie verkregen bij Oculair noord en Ocu- lair zuid, verschillen altijd eenigzins onderling, ten gevolge van de indexfout des vertikalen cirkels. In ons instrument is die indexfout zamengesteld uit de halve som der fouten van de nulpunten der beide mikroskopen, waarmede de vertikale cirkel afgelezen wordt, en uit de fout van het niveau, dat aan den mikroskopendrager bevestigd is. Door de waarneming der zenithsafstanden afwisselend bij Oculair noord en Oculair zuid te doen, door derhalve telkens tusschen de waarne- mingen het instrument 180° om te di-aaijen, en den kijker, door het zenith, weder op het voorwerp te brengen, wordt die indexfout tel- kens geëlimineerd, doch tevens bekend. Om den twijfel in het aan te wenden teeken te ontiraan, zal ik haar index -correctie noemen. De aflezing des vertikalen cirkels moet voor haar verbeterd worden , met inachtneming der teekens. Zie hier nu de resultaten dezer berekening: Ster. Ocu- lair. Aan'n'. Clirou. Correctie Chronometer Hieruit afgeleid: Gang dos clirou. per uur. 1S5S Geul. N. Ocul. Z. Aanw. Cliron. Corr. Chron. Index- correctie. ( Z. 20" 31"' — 1'" 8^ ,90 ƒ 9 Oct. X Ophiuchi. { 1 N. Z. N. 31, 38 41 — l™5s09 — 1 5 ,13 -1 8,7lHö^ — 1 ""e^go + 25'',5 + 0* ,455 11 /' oc Ophiuchi. Z. N. N. 20 24 33 20 20 — 0 45 ,80 — 0 21 ,10 — 0 43 ,39 / 20 28 — 0 45 ,02 -t- 3 ,2 + 0,480 13 // 5 Ophivxhi. 1 Z. ' z. 30 39 47 — 0 21 ,27 -020,45 2Q3.^ — 0 20,57! — 0 20,85 - 5,1 + 0 ,504 18 /' « Ophiuchi. , '^ Ophiuchi. 1 N. Il , z. N. ' Z. N. 20 44 58 21 15 24 21 19 4- 0 38 ,00 -f- 0 38 ,00 + 0 38 ,38 j + 0 38,03r^ ^ + 0 48,8e) -1- 0 38,57 + 0,9 + 0,474 19 // \ ^ Serpentis. \ )J Ophiuchi. 20 32 40 ■h 0 50,28 -<- 0 50 ,05 .f0 49,38 2129 + 0 49,04 + 7,8 + 0 ,455 De gang des chronometers , in de laatste kolom vermeld , is het midden van de waarden, die verkregen werden door de tijdsbepalin- gen van eiken avond zoowel met de naastvoorgaande als met de naastvolgende te verbinden. Met behulp van deze uitkomsten werden nu de overige waar- nemingen gecorrigeerd: de aanwijzingen des chronometers werden door toevoesins: der correctie tot sterretiid herleid en de waaroeno- mene zenithsafstanden der komeet nog voor de indexcorrectie verbe- terd. Nu moest voor eiken avond het noordpunt des horizontalen cirkels berekend worden. Dit geschiedde uit die waarnemingen op sterren, Avaarbij alleen de horizontale cirkel was afgelezen. Het noordpunt was eiken avond verschilend , aangezien het instru- ment in huis geborgen werd, en telkens op nieuw moest opgesteld worden. Zie hier nu de uitkomsten: 9 185S. Ster. i Oculair. Noordpiint. Gemiddeld. Aaumerkingen. N. 177° 23' 30, 7 i g°23'59",3 Het vcrsclül tussohon de uit- 9 Octob. g Ophiuchi. Z. 357 24 22, 0 komsten, voor liet noordpunt verkre- peu bij Oculair Noord eu Zuid op 13, 11 /' Oi ophiuchi. Z. N. 2S0 33 39, 2 17 10 49, 1 tl 33 39. 2 18 en 19 Octoberals coUimatief out beschouwende verkrijgen wij : 13 . § Ophiuchi. Z. N. 197 17 4, 4 17 10 44, 9 , 197 17 5, 3 lJ5 IG 55, 9 c = + S",2 Z. N. 192 42 30, 0 ; 12 42 39, 2 f 192 42 42, 5 / 12 42 41, 2 ) 18 >< X Ophiuchi. Z. N. 1J2 *2 38 ,4 c = - 1 .1 Z. z. 231 20 41, 9 ' 51 231 2G 41 ,4 19 -/ >} Ophiuchi . N. N. 51 20 48, S 51 20 4U, 5 231 2Ü 34, 4 , J c = — 2",9 f Serpentis. ! Z. Het verschil tusschen de cijfers, bij Oculair Noord en Oculair Zuid voor het noordpunt verkregen , kan aan verschillende oorzaken te wij- ten zijn. Vooreerst aan de coUimatiefout des kijkers, en aan de on- gelijke dikte der tappen, welke fouten echter beide bij een opzettelijk onderzoek bleken uiterst gering te zijn. Bij de waarnemingen van 9 October ook aan het verschil tusschen 90° en den hoek dien de hori- zontale en vertikale assen met elkander maakten (*). Overigens moet (*) Zoo als gezegd is, was ik heden verpligt, de waarneming der komeet op de straat voor wijne woning, Gang Cliaulan no. 13, te verrigten. Ik moest dus een draagbaar voet- stuk gebruiken , en de waarneming van dezen avond kan daarom wel minder naauwkeurig zijn dan die van de volgende avonden, als wanneer het instrument, op eenen gemetselden j>ilaar geplaatst werd , dien ik voor eenigen tijd op mijn erf had laten oprigten , omringd van een' bamboezen vloer, die hem in het geheel niet aanraakte. Bij het stallen van het instrument bleek het , dat het losse niveau zijne rectificatie kwijt was. Des morgens had ik het met veel zorg gerectificeerd. Het bleek dat dit verloren gaan der rectificatie het gevolg was van de klemmende wijze, waarop het niveau tegen de binnenzijde van het deurtje der kist bevestigd was , als het instrument was weggeborgen. Het niveau nog eerst te rectificeren , zou ongeraden geweest zijn , daar dit zoo lang zou hebben kunnen ophouden , dat er geen tijd meer voor de waarneming overschoot. Ik besloot dus het gebruik van dit niveau te vervangen door het gebruik van het vaste niveau, dat aan den mikroskopendrager van den verticalen cirkel bevestigd is. De gemiddelde hel- 2 10 het aan de toevallige fouten der waarnemincren en aan noo; kleine periodieke fouten der mikrometerschroeven in de mikroskopen toege- schreven worden. Hoe het zij , het arithmetisch midden is zoo goed als geheel onafhankelijk van fouten van het werktuig. Na nu ook de aflezingen des horizontalen cirkels bij de waarnemin- gen op de komeet voor de helling der horizontale as verbeterd te hebben, voor den 9eii October aannemende eene helling tusschen de horizontale en vertikale as van 11,2, werd door aftrekking dezer ver- beterde aflezing van het noordpunt het azimuth der komeet en nu uit de poolshoogte der waarnemingsplaats 6' 9 56", 7 , (den 9en October 56",3) den sterretijd, het azimuth en den zenithsafstand der komeet haar uurhoek , regte opklimming en declinatie gevonden. Zie hier de resultaten : Sterretijd. Ocu- lair. Waargenomen: Hieruit berekend: 1858. Azimuth N. W. Komeet. Zenithsafstand Komeet. R. Opkl. Komeet Deel. Komeet 9 Oct. 19" SS"- 58» ,97 Z. 79° 58' 27'',1 75° 47' 22',1 223° 36' 14',0 N. 8° 7' 48',5 58 40 ,51 N. 80 12 16 ,3 77 10 14 ,9 49 ,0 6 36 ,6 20 3 44 ,31 Z. 80 23 24 ,7 78 24 4 ,2 37 23 ,9 6 18 ,3 9 0 ,61 N. 80 35 25 ,2 79 40 44 ,2 38 7,8 5 12 ,6 11 /' 19 52 3 ,86 Z. 86 23 48 ,7 68 37 20 ,9 229 39 17 ,55 N. 1 5 26 ,0 59 27 ,92 N. 39 28 ,8 70 26 26 ,4 4013 ,50 4 8 ,5 20 7 45 ,73 Z. 56 4 ,2 72 28 56 ,8 41 8 ,85 3 10 ,1 13 // 19 51 17,92 z. 93 24 19 ,3 62 3 16 ,7 235 23 14 ,8 Z. 5 53 0 ,0 50 50 ,21 N. 31 19 ,7 63 24 58 ,0 57,8 53 38 ,0 20 3 31 ,03 Z. 40 5 ,7 65 3 28 ,2 24 49 ,6 54 35 ,7 9 44 ,20 N. 48 18 ,1 66 35 26 ,0 25 20,9 55 28 ,3 18 // 20 25 9 ,74 Z. 110 40 42 ,7 58 22 25 ,9 247 50 9,8 Z. 20 48 34 ,5 21 6 43 ,45 N. 3 42 ,9 68 0 29 ,2 53 56 ,9 52 57 ,6 19 // 20 U 6,79 N. 113 10 14 ,2 61 0 15 ,9 249 59 15 ,4 Z. 23 13 3 ,1 49 54 ,83 Z. 113 1 55 ,6 62 19 36 ,4 249 59 44 ,5 13 35 ,2 54 46 ,74 N. 112 55 54 ,5 63 23 56 ,2 250 0 7 ,5 14 8 ,4 59 23 ,11 Z. 112 50 46 ,1 64 28 54 ,4 250 0 .30 ,1 14 33 ,6 ling der horizontale as in de beide standen van het instrument is namelijk niets anders dan het complement der helling van de projectie der vertikale as op de vertikale vlakte, die door de horizontale as gedacht kan worden , en kan diensvolgens zeer goed afgeleid worden uit de aflezingen van elk willekeurig niveau , dat aan de vertikale as verbonden is , mits dit piveau slechts in twee standen afgelezen worde , evenwijdig aan de twee standen die het 11 De middentallen van de uitkomsten der waarnemingen, voor eiken avond verkregen, moeten als de eigenlijke resultaten der waarne- mingen aangezien worden. Deze zijn: 1858. Sterretijd. Middelb. tijd waarn. plaats Ilegte Opkl. Komeet Declinatie Komeet 9 Oct. 11 // 13 // 18 // 19 // 20u lm6%l 19 59 41,4 20 0 20,8 20 45 56,6 20 52 2,9 6u 49™ 54' 6 40 38 6 33 25 6 59 14 7 1 23 ■ ■ - 223' 37' 8",7 229 40 13,4 235 24 20,8 247 52 3 ,4 249 59 54 ,4 N 8' 6'29",0 '/ 1 4 13,3 Z 5 54 10,8 '/ 20 50 46,1 " 23 13 50,1 terwnjl voor de lengte der waarnemingsplaats kan aangenomen worden 7" 7™ 19^ beoosten Greenwich. Ter beoordeeling, w^elke graad van naauw^keurigheid bereikt is, kunnen de waarnemingen van denzelfden avond strekken. Daartoe heb ik de waarnemingen van 9, 13 en 19 October paarswijze vereenigd; elk paar gaf een resultaat dat vrij was van constante fouten van het instrument; voor den 11<^" October heb ik de eerste bij de derde waarneming vergeleken, die bij denzelfden stand van het instrument geschied zijn; voor den IS'^^ October is zulk eene vergelijking van twee resultaten , die , hetzij ieder vrij van instrumentale fouten , hetzij in den- zelfden stand des Instruments volbragt zijn, niet mogelijk, maar toch horizontale niveau bij de waarnemingen gehad zou hebben. Hierbij moest ik echter voor- onderstellen , dat tusschen de waarnennng der komeet en de bepaling dezer helling geene verandering in den stand van het instrument had plaats gehad , welke onderstelling uit de verschillende nivelleringen duidelijk gebleken is , niet juist te zijn. Na de waarnemin- gen op 5 Ophiuchi vond ik nu 33", G voor die gemiddelde helling, daar echter het instru- ment vóór de waarnemingen goed gesteld was, zoo dat deze helling toen nagenoeg =. O geweest moet zijn , nam ik , in aanmerking nemende het tijdsverloop , voor de waarnemin- gen der komeet het derde gedelte van dit bedrag, nl. 11",2 aan. Ofschoon de invloed van de helling der horizontale as op de plaats der komeet door haren lagen stand zeer gering was , heeft het resultaat van dezen avond toch door deze onzekerheid in de gemiddelde hellina: der horizontale as minder waarde dan dat van andere dagen. 12 bewijst de vergelijking der beide resultaten, waarvan het eene bij Oculair Zuid en het andere bij Oculair Noord is verkregen, dat bij de berekening de fouten des Instruments reeds goed zijn in rekeninf^ gebragt. De bedoelde vergelijking nu gaf: Tiisschentijd. (Sterretijd.) Yerscliil der w aargeuüuieuc plaatsou. Moest zijn volg ens berekening : Verscliil. 11. Opkl. Deol. II. Opkl. Deol. j 11. Opkl. Deel. 9 Oot. 11 /. 13 /' 18 // 19 1' 1 Om 32% 8 15 41,9 12 33,5 41 33,7 10 4,1 1' 14"',4 0 51 ,3 1 28 ,9 3 47 ,1 0 48 ,8 1' 27",! 2 15 ,9 1 43 ,5 4 23 ,1 1 1 ,8 1' 20",0 1 öh ,6 1 24 ,4 3 4r, ,6 0 62,9 1' 2G" ,6 2 17 ,5 1 40 ,7 4 Ifi ,fi 0 59 ,6 4 ,3 4 ,5 0 ,5 4 ,1 0",5 1 .6 2 ,8 6 ,5 2 ,3 Uit de verschillen, in de twee laatste kolommen aanfreireven , zou, wanneer geen verschil gemaakt wordt tusschen R. Opkl. en Declinatie , de waarschijnlijke fout van elke waarneming + 2", 3, derhalve de w. fout van een midden uit twee waarnemingen ± ■p'-„ = ± 1 ", 6 en de w. fout van een midden uit vier waarnemingen ± -'„- = ±1", 15 volgen. Daar echter bij de berekening gebruikt is eene correctie des chronometers en eene waarde voor het noordpunt des cirkels, die beide door ivaarneming bepaald zijn, (*) zoo zullen deze waarden met i/ 2 vermenigvuldigd moeten worden om de waarschijnlijke fouten juist te verkrijgen. Ik geloof door deze discussie duidelijk te hebben bewezen, dat met een universaal-instrument van kleine afmetingen , zelfs zeer naauw- keurige bepalingen van de plaatsen der hemelligchamen kunnen geschieden. Te Greenwich wordt sedert eenige jaren de maan, zoo mogelijk eiken dag, met een zeer groot, expresselijk daartoe door Airy ontworpen en naar zijne aanwijzingen bijna geheel uit ijzer ge- (*) De kern der komeet liet zich in den kijker van het univer.saal-instrunient even naauwkeurig als eene vaste ster waarnemen; zooals reeds uit de opgegevene geringe waarschijnlijke fouten op te maken is. Uit de vroeger opgegevene enkele resultaten, uit elke waarneming, voor correctie des chronometers en noordpunt verkregen , leid ik af: waarschijnlijke fout eener tijdsbepaling uit ééne waarneming: ± 0\11 ; waarschijnlijke fout van de bepaling van het noordpunt door ée'ue waarneming: ± 2".2 , dus door vier waarnemingen respectievelijk: ± {>,055 en ± 1",1. 13 goten werktuig waargenomen en bij de berekening wordt nagenoeg de- zelfde weg gevolgd , die boven is aangewezen. Eeno aandachtige be- schouwing van de resultaten met dat werktuig verkregen , doet mij echter gelooven dat een universaal-instrument van Repsold, doch dan van de afmetingen als dat, hetgeen thans een sieraad der sterrewacht te Leiden uitmaakt, op zijn minst even naauAvkeurige resultaten zoude opleveren als te Greenwich buiten den meridiaan worden verkregen. Dit instrument is van grootere afmetingen dan dat hetwelk tot het materieel der Geographische Dienst behoort ; het is veel steviger van bouw , en de aflezino; geschiedt naauwkeurio-er doordien elke omwenteling der mikro- meterschroeven in de mikroskopen juist ëéne minuut doet; daar nu de verdeelde rand dier mikrometerschroeven in zestig gelijke deelen verdeeld is, zoo doet elk deel juist ééne sekunde, waarvan zich de tiende deelen zonder nonius zeer ligt laten schatten. In ons instru- ment Avas elk deeltje aan den verdeelden rand der mikrometerschroef slechts 1,4 nederlandsche streep groot en bedroeg 10 sekunden, zoo- dat het inderdaad verwonderenswaardig genoemd mag worden, dat de onderlinge vergelijking der waarnemingen op denzelfden avond verkregen, door middel van de uit de ephemeride afgeleide snelheid van beweging in geen geval een grooter verschil dan 6", 5 opgeleverd heeft. Zoo als ik reeds gezegd heb, gelukte het mij slechts driemaal de komeet door middel van den cirkelmikrometer van den kijker van Steinheil met eene ster te vergelijken, doch slechts een dezer drie keeren verschafte eene volledifre waarnemino:. 19 October. Op de komeet volgde eene ster van de 8® grootte. Behalve de reeds opgegevene waarneming met het universaal-instru- ment gelukte mij slechts ééne vergelijking met den cirkelmikrometer, deze gaf: 7M9'^35^ M. Tijd R.0. komeet = R.0. ster- 20' 27" 8. Dadelijk daarop Averd de komeet door wolken bedekt. Het decli- natieverschil kon niet uit deze A\'aarneming afgeleid Avorden, daar de komeet zeer digt langs het middelpunt was voorbij gegaan. De ster 14 bleek te zijn de 111^ ster van de 387e Zone van Argelander en liare plaats voor den 19 Oct. 1858 werd hieruit gevonden: E. O. 250°21'54",0 Deel. Z. 23°12'0",8. Derhalve vinden wij voor de R. O. der komeet: te 7"19'^35^ M Tijd: 250°1'26",2. Vergelijkt men dit resultaat met dat, hetwelk de waarneming met het universaal-instrument gegeven had, dan verkrijgt men in 18™ 12^ eene verandering der R. Opklimming der komeet van l'3r',8, ter- wijl de ephemeride daarvoor 1' 36",0 gaf, zoodat de beide waarnemingen , op vier sekunden na, met elkander overeenstemmen. 6 November. De komeet zesmaal vergeleken bij S Telescopii (Tay- lor General Catalogue No. 8461). De waarnemingen zorgvuldig, met in achtnemino; van straalbrekino; en eijrene beweo-ing; der komeet, en de resultaten tot hetzelfde tijdstip herleid hebbende, verkrijg ik voor 8"30'"265 M. Tijd der observatieplaats : Komeet- -Ster. R. 0. Deel. + 2'a42%76 + 833",0 43,35 12,5 42,45 0,5 43,13 18,1 41,76 21,7 42,31 9,7 + 2-^ 42s,63 + 8'14'',2 = 40' 39", 4 273*30 15, 9 -44° 10' 56",9 dus die der komeet: 274 10 55 , 3 — 44°2'32",7 De straal van den cirkelmikrometer werd onmiddellijk na deze 15 waarnemingen door sterren van de Pleiaden, en door de twee sterren van s Tauri bepaald. Het resultaat was: 448",1 447,4 444,3 448 ,9 446 ,8 444,6 Gemiddeld : 446 ,7 Nog heb ik den 26™ October een vijftal vergelijkingen met eene ster van de 9e grootte verkregen, die nogtans bij Argelander noch ïaylor voorkomt, waarom ik die waarnemingen hier achterwege laat. Batavia, 6 January 1859. Toevoegsel. Onder het afdrukken dezes ontvang ik uit Nederland eenige mededeelingen betreffende de komeet van Donati , waardoor alle twijfel omtrent de identiteit der in Europa en hier geziene kometen wegvalt. Die mededeeling bevat namelijk een stel elementen , door den heer Cooper te Markree Castle in het Graafschap Sligo in Ierland berekend , die vrij naauwkeurig met de mijne , in het Tijd- schrift bekend gemaakte overeenstemmen. Ter vergelijking laat ik beide stellen elementen hier volgen, terwijl ik er bijvoeg, dat de elementen van den heer Cooper met veel naauwkeurigheid uit waarnemingen van 8 Junij , 25 Augustus en 16 October zijn afgeleid, terwijl de mijne slechts als eene eerste benadering moet aangezien worden, verkregen uit waarnemingen , die slechts tien dagen omvatten. Cooper heeft eene ellips berekend, maar ik heb nog geene mededeeling of 16 liet hem 2:ebleken was. dat de waarneming-en niet met voldoende naauwkeurigheid door eene parabola konden voorgesteld worden. COOPEU. OUDEMANS. Doorgang door het perihelium Lengte vau " " 11 i> den klimmenden knoop Helling der loopbaan Kortste afstand tot de zon . . . Groote as • . . Omloopstijd 1858Sept. 29, 95894 Sept. 30, 0554 Greenwich 36= l.r 52',9 1 Middelb. Aequin. ."55° 53' IC5 20 46,5 1858,0 165 14 C3 1 O ,4 ' 62 44 O, 5785613 O, 57926 137. 94812 1620 jaren. In mijn vorig opstel heb ik gezegd, dat als de hier zigtbare komeet die van Donati was, deze dan op omtrent 141° K. O. en 24° N. declinatie gevonden moest zijn. Bij de eerste waarnemingen van Donati, waar- op de elementen van Coopcr rusten, stond werkelijk, blijkens het door mij ontvangen berigt, de komeet op 141" 15' R.Ü. en 24" 28' N. De- clinatie, hetgeen wel de proef op de som genoemd mag worden. Batavia, 7 Fehruary 1859. VERSLAG VAN DE UITKOMSTEN VAN HET SCHEIKUNDIG ONDERZOEK VAN EEN AANTAL S U I K E K M O N S T E K S, « DOOR P. F. H. F R o M B E E G. De verschillende tinten en nuancen , waardoor zich suiker van het- zelfde No. , uit verschillende fabrieken van Java afkomstig , onderschei- den, en die op de marktprijzen invloed hebben, schenen mij toe af te hangen van bijbestanddeelen of inmengselen, en dus gevolgen te zijn van de wijze van bewerking. Dat de hoeveelheden kalk, die men bezigt tot zuivering van het rietsap , als oorzaken van die verschillen zouden te beschouwen zijn , dit lag het eerst voor de hand. Naarmate er toch meer van wordt toegevoegd, wordt de kleur der stroop op het laatst donkerder, en van die stroop blijft ligt een , ofschoon dan ook uiterst gering , gedeelte, aan de kristallen, ook der Nos. 18, aanhangen. Dewijl nu tevens een zeker gedeelte van dien kalk zich chemisch met de suiker verbindt, moest die suiker een zoo veel grooter gehalte aan kalk aanwijzen, naarmate er van den laatsten oorspronkelijk meer was toegevoegd. Nu is Avel hiertegen aan te voeren, dat door beenzwart-filters een meer of min groot gedeelte kalk uit de tjeng wordt verwijderd, maar daardoor zou dan ook weder de kleur der kristallen moeten veranderen zoo die ten laatste met het gehalte aan kalk in verband zou staan. Het Avas nu de natuurlijkste weg, de monsters van hetzelfde No. naar derzelver tinten te rano;schikken , en daarna de daarin te vinden hoeveelheden kalk met die ranoschikino; te veriieliiken. Dit onderzoek is voor verre het grootste gedeelte door den heer Rost van Tonningen verrigt, en de uitkomsten, in onderstaande tabel vereenigd, doen zien, dat er inderdaad, tusschen de kleur en het kalkgehalte verband aanwezig is. Kalk, bevat in 1000 deelen suiker. Namen der Hoedanigheid No. 18. Eesidentie. Kleur, Kalk per Fabrieken. der kristallen. mille. Padjarakan. Probolingo. Licht geelachtige tint Matig 0,26 Dankbaarheid. Pasoeroean. licht graauwe tint matig groot 0,20 Boedoeran. Soerabaja. ïï ïï groot 0,28 Kemanglen. Tagal. graauwe tint klein, korrelig 0,90) Doekoewringin. »ï gele tint ïï ïï 1,06 1 Seroeni. Soerabaja. graauwe tint klein 0,25 Tjiandi. » gele tint groot 0,22 Djoembang. !) graauwe tint klein 0,06 Tangolangin. 1) gele tint groot 0,12 Wonopringo. Pekalongan. ïï ïï ïï 1,51 Goedo. Soerabaja. graauwe tint matig, deels fijn 0,45 Ketegan. ïï gele tint klein 0,25 Bajoman. Probolingo. ïï ïï klein 0,70 Por rong. Soerabaja. >i ïï klein 0,44 De Hoop. Pasoeroean. ïï ïï matig 0,20 Ardjosari. }i ïï ïï groot 0,06 Kremboong. Soerabaja. graauwe tint ïï 0,22 Bolangbendo. )) gele tint klein, deels fijn 0,45 Wangoonredjo. Pasoeroean. graauwe tint matig 0,17 Sari-redjo. ïï gele tint ïï 0,13 Willem II. Soerabaja. ïï ïï klein 0,39 Onderneming. Pasoeroean. yï ïï matig 0,39 Sentanenlor. Soerabaja. geelachtig. klein 0,84 Gempolkrep. ïï »> klein, deels fijn 0,95 Kloerahan. Pasoeroean. „ (niet ontstroopt.) groot 0,17 AVatoetoelis. Soerabaja. ïï matig 0,39 Ardiredjo. Pasoeroean. ïï matig 0,84 Poerwodadi. Madioen. graauw geel klein 0,78 Ketanen. Soerabaja. geel ïï 1,40 Gorenggareng. Madioen. ïï ïï_ 1,85 Kawisredjo. Pasoeroean. ïï matig 1,46 Zoo men in aanmerking neemt , hoe weinig kalk in de , boven aan de kolom staande, suikermonsters voorkomt, dan zal men toestemmen, dat de verschillen daartusschen , onderling onmogelijk in het uiterlijk voorkomen der suiker scherp kunnen zijn afgedrukt. De 20 bovenste monsters zijn met drie uitzonderingen, weinig kalkhoudend. Voor de twee eerste nit Tegal, meen ik de oorzaak der witte ivleur te vinden, deels in het korrelachtige, ondoorschijnende der kristallen; deels ook in de herhaalde filtratie door beenzwart, bij- dragende ter afscheiding der kleurstoffen , maar niet voldoende tot onttrekking van den kalk. Welligt dat voor de fabriek Wonopringo iets dergelijks geldt. De monsters van de fabrieken Goedo en Bo- langbendo waren blijkbaar gestampt, en zouden, zonder dit, minder wit geweest zijn, en dus lager eene plaats gevonden hebben. Ofschoon derzelver kalkgehalte op verre na niet zoo hoog is, als dat van de drie zoo even bedoelde , moeten wij ze toch niet onder de eerste klasse, of witste der Nos. 18 rekenen. Het monster van de fabriek Kloerahan had het voorkomen van gebrekkig ontstroopt te zijn, en zijne kleur kon dus hier niet als eigenlijk rangschik- kings-middel dienen. Het zal dus voldoende wezen, het geheel in eenige groepen te verdeelen, te gelijk naar kleur en kalk-gehalte vereenigd, en daaruit zal duidelijk genoeg blijken, dat er tusschen beide eene zekere gelijk- matigheid in gang bestaat, indien wij de zoo evengenoemde zes uit- zonderingen geheel buiten rekening laten. Het gemiddelde kalkgehalte wordt dan: Voor de 14 witste, tot en met de suiker van Sariredjo. . 0,16. Voor de 5 meer gekleurde, tot en met die van Ardiredjo. 0,68. Voor de 4 sterkst gekleurde of laatste 1,32. Van een goed aantal suikermonsters zijn ook lagere nummers onder- zocht, en de uitkomst heeft bijna algemeen aangetoond , dat in deze het kalkgehalte hooier was, dan van de nos. 18 van dezelfde fabrieken. Wel zijn die lagere nummers over het geheel, niet altoos, gelijk lager zal blijken, minder ontstroopt dan hetno. 18, en is dus de kleur daaraan toe te schrijven; maar het komt er hier voornamelijk op aan te weten , of van die fabrieken , welker no. 1 8 het meest kalkhoudend en het meest gekleurd was, ook de lagere nummers tot de meest kalk- houdende behoorden. Dit zal uit de ondervolgende tabel kunnen blijken. Hoeveelheid kalk, in 1000 deelen suiker. Fabrieken. Residentie. N°. 9. N° 10. N°. 12. N°. 13. N°. 14. N°.16. N° 18. Dankbaarheid. Pasoeroean. 0,67 0,20 ICemanglen. Tegal. 1,07 0,90 Doekoewringin. lï 1,68 1,06 Djoembang. Soerabaja. 0,78 0,06 Wonopringo. Pekalongan. 1,51 1,51 Goedo. Soerabaja. 0.62 0,45 De Hoop. Pasoeroean. 0,90 0,78 0,20 Kiemboong. Soerabaja. 0,90 0,34 AVangoonredjo. Pasoeroean. • 0,73 0,17 Sariredjo. tl 0,90 0,11 Sentanenlor. Soerabaja. 0,83 0,84 Kloerahan. Pasoeroean. 0,67 0,17 Poerwodadi. Madioen. 9,90 0,78 Gorenggareng II 1,29 0,90 0,78 1,85 Kawisredjo. Pasoeroean. 0,56 0,62 1,23 Porrong. Soerabaja. 0,39 "Waroe. Il 0,45 Krian. 11 0,67 Bekassi-oost. Pasoeroean. 0,78 Yossowilangon. j) 0,78 Onderneming. II 0,84 De uitkomsten van no. 16 van Kemanglen, Doekoewringin en Wo- nopringo , versterken het gevoelen , dat de betrekkelijke witheid dier monsters , althans der nos. 18, in weerwil van het hoog kalkgehalte , aan de filtratie door beenzwart is toe te schrijven. Overigens zien wij niet veel overeenkomst in den gang van dat gehalte bij de nos. 16, ver- geleken bij de nos. 18 van dezelfde fabrieken. Zeer groot, bijv. is de afstand bij nos. 4 en 10; kleiner bij nos. 1, 7, 8, Oen 12, klein bij no. 6. In de HOS. 14 en 15 zien wij, zeer in het oogvallend, liooger kalkgehalte in no. 18 dan in no. 16, iets wat eene ongeregelde werkwijze schijnt aan te toonen. De ondervolgende vergelijking tusschen de kleur en het kalkgehalte der nos. 16 van 20 fabrieken, toont geen onderling verband, dewijl hier natuurlijk meer aan het verschillend stroopgehalte moet gedacht worden. Fabrieken. Kleur. Kalk per mille. Krian. 1 Deze gaat van geelachtige 0,67 Wonopringo. [tot gele tinten over, zon- 1,51 Djombang. ^der eigenlijk geel te zijn. 0,78 Kemanglen. [ 1,07 Krembong. 1 0,90 Kloerahan. \ 0,67 Kawisredjo. 0,62 Yossowilangon. 0,78 Sarieredjo. 0,90 De Onderneming. De monsters hebben eene 0,8i Sentanenlor. meer eigenlijke gele kleur , 0,83 Porrong. 1 die van de tien of elf eer- \ste met zeer geringe ver- 0,39 Bekassi-oost. 0,78 Waroe. ' schillen ; de overige en laat- 0,45 Doekoewringin. ste kunnen bijna roodach- 1,68 De Hoop. 1 tig of bruinachtig-geel hee- 0,78 Dankbaarheid. Iten. 0,67 Wangoonredjo. 0,73 Goedo. 0,62 Gorenggareng. ^ 0,78 Met de karakteristische uitzondering van de monsters der fabrieken Wonopringo, Kemanglen en Doekoewringin, en de zeer lage cijfers tegenover Porrong en Waroe uitlatende, geeft het gemiddelde der vijftien overige: 0,76 per mille kalk. Dit wijkt van de uitersten 0,62 en 0,90, waartusschen het juist in- staat, veel minder af, dan boven bij de nos. 18 is bevonden, en het maximum bij de nos. 16 is lager, dan dat bij de nos. 18. Het zij hier tevens in het voorbijgaan gezegd, dat de nos. 16 van Krian, Wonopringo 6 en een paar volgende meer naar nos. 18 gelijken, dan denos. ISvan de 4 laatste in de tabel. Inde nos. 16 zijn dus kleur en kalkgehalte niet meer met elkander in overeenstemming, dewijl de hoeveelheid der aanhangende gekleurde stroop, een' overwegenden invloed heeft. Deze uitkomst beschouw ik als een beAviJs, dat in de nos. 18 de kalk in den regel regtstreeks, en niet als aangevoerd door de aanhan- gende stroop , met de tint der suiker in verband staat. Indien het al waar mogt wezen , hetgeen trouwens alleen bij zware kalking is aan te nemen, dat de uitlekkende stroop een aanmerkelijk grooter gehalte aan kalk bevat, dan de terugblijvende suiker, dan zijn de onderzochte nos. 1 6 daar om aan te toonen , en dit zal lager door de uitkomsten der glukose-bepalingen nog verder blijken, dat kalk en glukose-gehalte, 7iiet in onderling verband staan. De kleur der nos. 16 verschilt, naar mate er of meer stroop van gelijke, of stroop van donkerder kleur aanhangt. Bevatte nu de stroop meer kalk dan de suiker, dat vooral het geval zal wezen, zoo de eerste zeer donker gekleurd is, dan zal ook een meer gekleurd no. 16 meer kalk bevatten, dan een ander. Zoo kan in dit no. het kalkgehalte als secundaire zaak , niet als oorzaak der kleur beschouwd worden , terwijl het in de nos. 18 regtstreeks op de tint of nuance en ook op andere hoedanig- heden van het kristal invloed heeft. Er kunnen zeker nos. 18 zijn, waarvan de kleur voor een gedeelte Avordt te weeg gebragt door een betrekkelijk hoog stroopgehalte. Heeft men, bijv. zwaar gekalkt, en dus zeer donkere stroop bekomen , dan kan de hoofdsuiker eene meer dan geAvone kleijing noodig hebben. Zet men die niet lang genoeg voort , dan draagt de nog aanhangende stroop iets tot verhooging van het kalkgehalte bij , en is de hoofdoorzaak der kleur. Heeft men langer gekleid , dan zal de suiker Avel witter zijn , maar toch meer dan gewoonlijk glukose bevatten, omdat het Avater der klei allengs een deel der suiker zelve in de kleistroop overbrengt , en tevens naar de waarnemingen van Maumené en Béchamp, een, naar tijd en hoeveelheid water verschillend, gedeelte der suiker, in ongekleurde stroop (glukose) kan veranderen. In het laatste geval zal ook dat laagje stroop , in de poren der kristallen , hoewel kleurloos , derzelver opper- vlakte een ander lielit-teracrkaatsend-vermoo;en geven , en tevens ook den glans en andere goede eigenschappen van het kristal verminderen. Doch ik herhaal het, deze beide omstandigheden, waarin ook bij een no. 18 de kleur-nuance , min of meer door aanhangende stroop of omgezette suiker veroorzaakt wordt, scheid ik geheel af van die, waarin de kalk zich met de vasle suiker zelve chemisch verbindt en naarmate van de verhouding van den kalk of van het quantum dier verbinding kristalmolekulen vormt, van die der zuivere suiker in nuance verschillende en dus deze veranderende. Behalve het nu , zoo ik geloof, vrij wel bewezene feit , dat in de nos. 18 althans, de tint of nuance meer geel- of graauwachtig is, naar- mate de suiker meer kalk bevat, en derhalve, naarmate men bij de bereiding eene grootere verhouding van kalk gebruikt heeft, is uit dit onderzoek, ten tweede, eenig besluit te trekken , omtrent den aard van het rietsap, dat men aan de verschillende fabrieken heeft moeten bewerken. Is het toch aan te nemen , dat , in elke dezer inrigtingen , zulk eene kalking zal zijn aangewend , als men door ondervinding het best heeft bevonden, tot het bekomen van zoo hoog mogelijk suikerbedrag, dan mag men verder besluiten, dat daar, waar men het zwaarst gekalkt heeft, men ook het slechtste sap van zijne velden heeft verkregen. Waarin nu die slechtheid heeft bestaan , is onmogelijk voor ieder geval aan te "Wijzen; maar dewijl volgens de uitkomsten mijner chemisch-technische proeven, aangeboden in mijn verslag aan den direkteur derkultures, in sappen met een hoog stroopgehalte door eene ruime dosis kalk dat gehalte het meest verminderd werd , ligt in het algemeen de irevolstrekkinof voor de hand, dat in de fabrieken, welkernos. 18 het meeste kalk bevatten, ook suikerrietsap met een hoog stroopgehalte is verwerkt geworden. Op deze wijze, zoude ik mij weder, doch meer versterkt, op een vroeger standpunt bevinden, toen ik de onderscheidingen, aan de nedcrlandsche markt tusschen de suiker van verschillende residentiën gemaakt, tot den grond, vl\s uitgangspunt, terugbragt. Ik bedoel daar- 8 mede niet, dat al de gronden, in dezelfde residentie, even slecht of even goed zouden wezen, maar alleen, dat die in verschillende residentiën als een geheel, in verschillende rubrieken vallen, zoo naar derzelver physischen aard, als naar de lengte van tijd, gedurende Avelken er suikerriet geplant werd. Aldus zou dan te meer gebleken zijn, hoe de staat dier gronden, tot in het eindprodukt der fabrieken , zijnen invloed doet doordringen , en wel degelijk ook op de hoedanigheid van dat produkt invloed heeit. Behalve het gehalte , ik heb ook van belang geoordeeld , in een zeker aantal der mij toegezondene suikermonsters , de verhouding van stroopsuiker (of glukose?) (1) te bepalen. Reeds voor eenige jaren is, door een onderzoek in het laboratorium der Utrechtse Hoogeschool, gebleken, dat het zoogenaamde no. 18 niet altijd het meest vrij is daarvan, zoomede dat, voor hetzelfde no. aanmerkelijke verschillen in dit opzigt aanwezig waren. Ofschoon dat onderzoek in Nederland werd verriot , en dus de suiker niet in denzelfden toestand Avas, waarin de, herwaarts in flesschen overgezondene , monsters verkeerden , kunnen toch de uitkomsten niet geheel onvergelijkbaar met die vroegere genoemd worden. Wij zullen er eenig denkbeeld door krijgen, of de suikerwaarde van de twee beste nos. al dan niet is vooruitgegaan, zoo mede in hoe verre het uiterlijk aanzien een geschikt criterium daarvoor is. Wat het laatste punt betreft, hierop zullen de cijfers, in de volgende tabel opgeteekend, een voldoend antwoord kunnen geven. Dewijl ik al weder, zoo als vroeger, eene, van minder tot meer gekleurd, opklim- mende rangorde wenscli in acht te nemen, zullen de nos. 18 en 16 afzonderlijk moeten voorgesteld worden. (1) Dit woord glukose wordt hier niet strikt, in den eigenlijken zin, gebezigd, maar alleen ter voorkoming van mogelijke verwarring voor de niet ingewijden, wanneer zij de meer eigenlijke uitdrukking: druiven- «uiker of stroopsuiker, lezen. ó N°. Namen der Fabrieken. N°. 18. N°. Namen der Fabrieken. N^ 18. 1 Dankbaarheid. 1.94% 16 Wangoonredjo. l,53°/o 2 I-ioederan. 1 1 *> 17 Sariredjo. 1-94 „ 3 Keniiinlen. 0,(5:3 „ 18 Willem II. 1.00 „ 4 Doekoewringin. 0,95 „ 19 Sentanenlor. 1,22 „ 5 Seroeni. 2,26 „ 20 (lempolkrep. 4,28 „ e, ïjandi. 1,28 „ 21 Kloeralian. 1,08 „ 7 Tjombang. 2,53 „ 22 Watoetoelis. 3.69 „ 8 Tangolangin. 1,26 „ 23 Ardiredjo. l,ï»4 „ • <) "Wonopringo. 1,13 „ 24 Djakatra-oost, 1.97 „ 10 Gnedo. 1,32 „ 25 Waroe. 0,98 „ n Keteijan. 1,51 „ 26 Krian. 0,82 ., H De Hoop. 1,30 „ 27 Poewodadi. 4,76 „ 13 Ardjosari. 1,65 „ 28 Ketenan. 1,19 „ 14 Kreiiiboong. 0,67 „ 29 Gorengareng. 3,61 „ 15 Balongbendo. 2,55 „ 30 Kawisredjo. 2,65 „ Drie der meest gekleurde en ook , in andere opzigten , min goede monsters, staan nu wel in stroopgehalte bovenaan, maar een vierde (Ketanen) van deze behoort tot de veel zuiverder soorten. Verder zien wij onder de witste soorten (nos. 1, 5 en 7) grooter stroopgehalte en onder de minst witte (25 en 26) het omgekeerde. Van de soorten dus, die als no. 18 op Java gelijkwaardig gelden, en waarschijnlijk doorgaans ook als zoodanig betaald worden, kan de waarde voor den raffinadeur in Nedei'land, volgens deze uitkomsten, en zonder op andere bestanddcelen zonder waarde te letten, verschillen in verhouding van 99,4 tot 95,2 en zulks zonder dat dit door de uitwendige hoedanigheid met zekerheid kan blijken. Zoo de koopers aldaar een polarisatie-werktuig met geschiktheid gebruiken , zouden zij zeker in dit opzigt veel meer zekerheid hebben. Eene enkele vergelijking tusschen den gang van het kalkgehalte en dat der stroop , in de twee overeenkomstig gerangschikte tabellen , is voldoende, om een bijna volslagen gemis aan overeenstemming te bespeuren. Er zijn echter, in twee opzigten, punten van zamen-^ treffing; vooreerst zijn de nos. 24-, 26 en 27 ook onder de meest kalk- houdende, en ten tweede maakten de nos. 3 en 4, die tot de minst 10 stroophoudcnde en tevens tot de minst gekleurde beliooren , eene opmerkelijke uitzondering door hun hoog kalkgehalte. Het is blijk- baar, dat in de twee laatst bedoelde fabrieken, zwaar gekalkt en minder goed sap verwerkt wordt, terwijl de nadeelige uitwerking daarvan op de kleur der suiker door beenzwart-filtratie ■wordt weg- genomen. Van eenige fabrieken , in de tabel genoemd , zou men nu)gen vermoeden, dat, zoo men er het sap zwaarder gekalkt had, het no. 18 minder stroophoudend zou geweest zijn. Zij zijn de volgende. Fabrieken. Per 1000 deelen suiker. kalk stroop Dankbaarheid. Seroeni. Djoiiibang. Wangoonredjo. Sariredjo. 0,20 0,25 0,06 0,17 0,11 19,4 22,6 25,3 15,3 19,4, Wel is waar zou dan de kleur minder wit geweest zijn , maar door goede beenzwart-filters ware dit te vei'helpen, en de suiker zou meer innerlijke waarde gehad hebben. De gemiddelde verhouding van stroopsuiker, percentsgewijze, in de 27 bovenoenoemde monsters, was 1.71. In het Utrechtsche laboratorium werd in 1851 gevonden (1). Gemiddeld in no. 19 0,2G. ;/ II II 17 0,68. j\Iofi-en wij hieruit besluiten tot hetgeen vermoedelijk no. 18 zou bevat hebben, namelijk 0,47 pCt., dan zien wij in de thans onderzochte monsters eene bijna viervoudige toename. Van hoeveel of van welke residentiën of fabrieken die monsters wa- ren , wordt niet gezegd. Doch zooveel mag men uit bovenstaande vero-elijking wel besluiten, dat de monsters, in 1851 onderzocht, meer (1) Zie Scheikundige onderzoekingen, 5de deel, Sste stuk, pag. 485. 11 meer suiker per cent bevat hebben , dan de thans behandelde, en zulks in weerwil van den meer verschen staat der laatst bedoelde. Of hier aan eene betere keuring, dan wel aan eene soort van uitkiezing, in 1851, te denken zij, kan ik natuurlijk niet beslissen. Zeer ongelijk, bij de vorige vergeleken, en ook in zich zelve, zijn de uitkomsten geweest van de bepalingen der stroopsuiker in de nos. ID. Met inachtneming der vroeger gevolgde kleursorde, zal ik die laten volgen, en tevens die der overeenkomstige nos. 18 er weder naast plaatsen. Stroopsuiker percent. ^'°. Fabrieken. ]S°. 16. ]V!°. 18. 1 Krian. 0,74 0,82 0 Wonopringo. 3.05 ],13 3 Djombang. 1,79 2,53 4 Kemanglen. 4.49 0,63 ,•> Kremboong. 0,89 0,67 (1 Kloerahan. 2,24 1,08 7 Kawisredjo. 3.21 2,65 8 Yossowilangon. 2,92 9 Sariredjo. 4,48 1,94 ]0 De Onderneming. 2,33 n Sentanenlor. 1.33 1,22 12 Porrong. 5.58 13 ]5ekassi-oost. 3,63 • U Waroe. 1,21 0,98 15 Doekoewringin. 0,63 0,95 36 De Hoop. 3,05 ],30 17 Dankbaarheid. 4,31 1,94 18 Wangoonredjo. 3,58 1,53 19 Goedo. 6,95 1,32 20 Gorencsareng. 7,27 3,61 Gemiddeld. 3,18 do. van 1 6 fabrieken, waar- van ook n°. 18 is onderzoclit. 2,45 1,53 Ofschoon nos. 19 en 29, de meest donker gekleurde, pok het meeste stroop bevatten, is hier toch over het geheel geene overeen- komst in gang met de orde der kleuring. Wel is het gemiddelde der 12 tien eerste slechts 2,61 en dat der tien laatste 3,75 pCt. doch de nos. 2, 4, 7, 9 staan in stroopgehalte zoo hoog boven de nos. 11, 14 en 15, dat er aan geene vaste overeenkomst te denken is. Het kalkgehalte heeft hiermede geenerlei verband, want in de vier eerst bedoelde lichter gekleurde , met een hoog bedrag aan stroopsuiker , was het gemiddeld 1,03 per mille, en in de drie laatste, donker gekleurde, met betrekkelijk weinig dier stroop, 0,99 per mille. Behalve in de fabriek no. 9, schijnt in de zes overige fabrieken vrij zwaar gekalkt te worden, in 2 en 7 zelfs zeer zwaar, althans naar de nos. 18 te oordeelen. Ik besef zeer wel, dat bij de beoordeeling van kleur en stroopgehalte , ook nog moet gelet worden op de wijze van gaar koken en den duur van het kleijen. Hoe langer men kleit, hoe witter de suiker, zonder dat daarom de hoeveelheid der stroopsuiker in gelijke ?naie behoeft af te nemen. Immers, zuivere stroop- suiker is bijna kleurloos, en dewijl men zich, bij het kleijen vergenoegt met eene zoo na mogelijk witte kleur over het grootste gedeelte der diepte, zal, naarmate die poren grooter zijn, de bruine stroop zoo veel te eer worden uitgedreven, terwijl, gedurende het vaak lang- durige beloop dezer bewerking, door den invloed van het water der klei, ten koste van de gekristalliseerde suiker, weder eenige nieuwe Meurlooze stroop kan gevormd worden , die in de kristallen ten deele besloten blijft. Deze door kleijen te verwijderen, zou niet wel mogelijk zijn, en de poging zou op groot verlies van suiker uitloopen. Zoo iets zon waarschijnlijk alleen te voorkomen zijn, zoo men het kleijen geheel verving door de centrifugaal-toestellen. Het gemiddelde bedrag aan stroopsuiker in de 20 bovengenoemde monsters no. 16 was 3,18 pCt. In 1821 werd te Utrecht gevonden, als gemiddelde. Voor no. 15 0,86 » // 13 1,11 "11 • 2,32 Gewis groote verschillen , waaromtrent ik alleen kan herhalen , wat zoo straks bij de vergelijking der nos. 18 gezegd is- 13 Is een zeker kalkgehalte in de suiker bepaald nuttig en noodig, dat van stroopsuiker schadelijk, maar niet altijd naar wensch te voorkomen, schadelijk en grootendeels te voorkomen is een hoog bedrao' aan water en minerale deelen in het alo;emeen. Dit is almede een voorwerp geweest van onderzoek , en de uitkomsten volgen hier gezamenlijk voor de beide nos. 16 en 18. Minerale deelen percent. Waarvan Zand. Water percent. N°. Fabrieken. Residentie. N°. 16. N°. 18. N°. 16. N°. 18. N°. 16. N°. 18. 1 Hoop. 0,28 0,09 0,13 0,03 1,60 0,47 \ 2 Kloerahan. 0,25 0,10 0,10 0,08 0,81 4,43 3 Dankbaarheid. 0.22 0,10 0,11 0,06 0,90 0,45 4 Wangoonredjo. 0,29 0,11 0,12 0,06 1,49 0,47 5 Ardjosari. 0,12 0,05 0,71 6 Sariredjo. 0,30 0,13 0,11 0,07 1,33 2,12 \ P„.,^»^«»o.. 7 Djakatra-oost. 0,17 0,06 0 56 / ■*■"""*"■ *'*^'»''* 8 Ardiredjo. 0,31 0,08 0^53 9 Kawisredjo. 0,25 0,67 0,11 0,08 1,20 1,29 10 Yossowilangon. 0,29 0,34 0,10 0,94 0,78 11 Onderneming. 0,30 0,19 0,11 1,10 0,81 12 Bekassi-oost. 0,31 0,09 1,07 0,73 13 Tangolangin. 0,08 0,02 0,48 ^ 14 Boedoeran. 0,09 0,03 0,71 15 Willem II. 0,11 0,04 0,26 16 Kremboong. 0,31 0,11 0,08 0,04 0,35 0,30 17 Tjiandi. 0,12 0,09 0,64 18 Ketegan. 0,12 0,04 0,62 19 Watoetoelis. 0,20 0,10 1,43 20 Djombang. 0,46 0,20 0,29 0,18 0,53 0,75 21 Balongbendo. 0,22 0,11 0,75 ^ « . 22 Sentanenlor. 0,25 0,27 0,11 0,10 0,50 0,54 öoeraöaja. 23 Goedo. 0,40 0,33 0,04 0,22 2,62 0,43 24 Gempolkrep. 0,33 0,18 1,94 25 Ketanen. 0,33 0,09 0,38 26 Ketabang. 0,36 0,60 27 Krian. 0,20 0,16 0,41 0,29 28 Seroeni. 0,27 0,07 0,53 29 Waroe. 0,37 0,75 0,31 1,63 i 30 Parrong. 0,46 0,17 0,27 0,12 2,21 31 Gorenggareng. 0,36 0,57 0,15 0,12 3,30 1,90 'M iT 1 • 32 Poerwodadi. 0,80 0,57 3,18 Madioen. 33 Wonopringo. 0,62 0,69 0,08 0,07 0,89 0,45 Pekalongan. 34 Kemanglen. 0,44 0,51 0,07 0,05 1,76 0,18 ) 35 Doekoewringin. 0,30 0,47 0,02 0,03 0,61 0,75 Tegal. Gemiddeld. 0,33 0,28 1,22 0,82 > 14 De boven opgegevene verhoudingen van minerale stoffen bevatten ook den kalk, die daarin als koolzure kalk is berekend. Zij zijn dus niet geheel nutteloos naar die verhoudingen , maar moeten met die van den koolzuren kalk verminderd worden. Hoo2;st verscheiden is de betrekking van het geheel dier stoffen tot het kalkzout, dat er een deel van uitmaakt. Bij 6 derzelve bedraagt het meer dan de helft van die stoffen (58 tot 73 pCt.) , namelijk nos. 14,15, 22, 24, 25 en 31. In deze kan men de overige minerale stoffen voor een groot gedeelte toeschrijven aan de onzuiverheden van den gebruikten kalk zelven. In 16 monsters van no. 18, maakt de koolzure kalk meer dan een vierde (25 pCt. tot 49 pCt.) van de minerale stoffen uit. Het zijn de nos. 1, 2, 3, 8, 9, 13, 16, 17, 19, 21, 30, 31, 33, 34 en 35. Bij tien daarvan bestonden die minerale stoffen bijna geheel uit zand en koolzuren kalk; bij de zes overige (nos. 3, 9, 13, 18, 33 en 34) was 40 tot 50 pCt. daarvan hoofdzakelijk een mengsel van aluinaarde en ijzeroxyde, dat aan de klei kan ontleend zijn. Daar echter de nos, 3, 13 en 18 zeer weinig minerale stoffen bevatten, komen deze twee stoffen daar naauwelijks in aanmerking. Anders is het bij nos. 9, 33 en 34, die van 0,51 pCt. tot 0,69 pCt. van die stoffen inhouden. In 7 monsters eindelijk, de nos. 5, 6, 11, 20, 23, 28 en 32, be- staan de minerale deelen voor minder dan Vi (p pCt. tot 24 pCt.) uit koolzuren kalk. Alleen in drie daarvan , nos. 5 , 6 en 28 , zijn 40 pCt. tot 50 pCt. der minerale deelen hoofdzakelijk uit aluinaarde en ijzeroxyde zamengesteld , maar onder deze heeft alleen no. 28 en tamelijk hoog asch-gehalte, dat bij 5 en 6 veel geringer is. Het voornaamste verschil in de zamenstelling dezer minerale bestand- deelen der suiker no. 18, bovengenoemd, bestaat derhalve daarin, dat de verhouding tusschen zand en koolzuren kalk zeer afwisselt. In sommige, zooals in nos. 7, 14, 20, 25 en 32, was 70 tot 90 pCt. dier deelen enkel zand en kiezelaarde, en bevatte alleen de laatste (Poerwodadi) een hoog (en wel het hoogst bedrag van allen, 0,80 pCt.) aan minerale deelen. Aan deze fabriek was dus zeker veel minerale onzuiverheid gansch noodeloos toegevoegd. 15 Ik zal mij onthouden deze vergelijking ook op de nos. 16 door te voeren, te meer omdat, bij al de afwijkingen in mineraal gehalte tus- schen deze en de nos 18, het gemiddelde, namelijk 0,33 pCt., zoo wei- nig van dat der laatste, 0,28 pCt. verschilt. Dat het inde nos. 16 nu eens boven, dan eens beneden de nos. 18 is, acht ik zeer begrijpelijk doordat niet alle kooksels aan dezelfde fabriek even zuiver uitvallen. In den regel zou men een merkelijk hooger bedrag in de nos. 16 mogen verwachten, en daarom schijnt het, dat bijv. in de fabrieken 9, 10, 26, 31, 34 en 35 zoodanig verschil in kooksel niet tot de zeldzaamheden behoort. Groot is almede de speling tusschen het waterge- halte der nos. 18, daar wij als minimum 0,18 pCt., als maximum 3,18 pCt. bekomen. Daar het is aan te nemen , dat de gezondene monsters , ras na het droogen , in de stopflesschen gedaan werden , moet voor deze verschillen of op het klimaat of op het stroopgehalte worden gelet. Immers de meest stroophoudende suiker is het moeijelijkste te droogen en droog te houden. Ik zal tot bepaling der gedachten , de monsters van dezelfde fabrieken met derzelver gehalte aan stroop en water, onder elkander stellen, ten einde daarin welligt verband te vinden. 16 Fabrieken. Water 7^ Stroopsuiker. Fabrieken. Water % Stroopsuiker. Kemanglen. N». 18. 0.63 Watoetoelies. 1,43 3,69 Willem II. 0,18 1,00 Gorenggareng. 1,90 3,61 Krian. 0,26 0,82 Gempolkrep. (1) 1,94 4,28 Kremboong. 0,29 0,67 Sariredjo. 2,12 1,94 Waroe. 0,30 0,98 Poerwodadi. 3,18 4,76 Ketanen. 0,31 1,19 Kloerahan. 0,38 1,08 N°. 16 Goedo. 0,43 1,32 Dankbaarheid. 0,43 1,94 Kremboong. 0,35 0,89 Wonopringo. 0,45 1,13 Krian. 0,41 0,74 Hoop. 0,45 1,30 Sentanenlor. 0,50 1,33 Wangoonredjo. 0,47 1,53 Djombang. 0,53 1,79 Tangolangin. 0,47 1,26 Doekoewringin. 0,61 0,63 Ardiredjo. 0,48 1,94 Waroe. 0,75 1,21 Seroeni. 0,53 2,26 Kloerahan. 0,81 2,24 Sentanenlor. 0,63 1,22 Dankbaarheid. 0,90 4,31 Djakatra-oost 0,54 1,97 Wonopringo. 0,89 3,05 Ketegan. 0,56 1,51 Yossowilangon. 0,94 2,92 Tjandi. 0,62 1,28 Bekassioost. 1,07 3,63 Boedoeran. 0,64 1,12 Onderneming. 1,10 2,33 Ardjosari. 0,71 1,65 Kawisredjo. 1,20 3,21 Bekassi-oost. 0,71 ? Sariredjo. 1,33 4,48 Djombang. 0,73 2,53 Wangoonredjo. 1,49 3,58 Balongbendo. 0,75 2,53 Hoop. 1,60 3,05 Doekoewringin. 0,75 0,95 Kemanglen. 1,76 4,49 Yossowilangon. 0,75 ? Porrong. 2,21 5,58 Onderneming. 0,78 ? Goedo. 2,62 6,95 Kawisredjo. 0,81 1,29 2,65 Gorenggareng. 3,30 7,27 In beide tabellen zijn de suikermonsters gerangschikt naar de toe- name der voclitiglieid , en ofschoon zekerlijk in de kolom er naast, het glukose-gehalte voorstellende , niet dezelfde geregelde opklimming bestaat, is toch vooral bij de nos. 16 het hoogste bedrag aanglukose, ook in de vochtigste suikermonsters aanwezig. Gaan wij bij de nos. 18 uit van 2 pCt. of daaromstreeks, aanglukose als minimum, en bij de nos. 16 van 3 pCt. dan vinden wij voor die monsters gemiddeld aan water en stroopgehalte : (1) De flesch, waarin dit monster ontvangen werd, was gebroken. IT Suikersoorten. Water. Glukose. 12 van n°. 18. 12 van n°. 16. 2,84 % 4,40 „ Wij kunnen het geheel zelfs onderdeelen in eenige kategoriën, en vinden nog verband tusschen beide bestanddeelen , bijv. N°. 18. N°. 16. Verhouding van Glukose Water. Glukose. Verhouding vanGlukose. Water. Glukose. 5 12 9 5 Beneden 1% 1% tot 11% 11% tot 21% boven 2}% 0,47 0,49 0,54 1,95 0,80 1,25 2,03 3,80 6 5 6 3 Beneden ll°/„ 11% tot 3% 3% tot 41% boven 41% 0,53 1,07 1,29 2,71 1,10 2,72 3,95 6,60 Dewijl en de glukose en de aanhangende stroop zeer gretig vocht aantrekken, was het te voorzien, dat met de toename der laatste, de suiker minder droog zoude zijn. Een gedeelte vocht, te grooter naarmate de suiker meer stroophoudende is, kan er bij de zonnehitte niet worden uitgedreven, en dit, gevoegd bij den niet gelijken tijd, tusschen het droogen en het in de flesschen doen der verschillende mons- ters verloopen, moet de oorzaak zijn, van de ongelijke verhouding, die in de afzonderlijke kategoriën tusschen water- en stroopgehalte bestaan. Vergelijken wij het gemiddelde der medegedeelde water- en asch- gehalten met die, in 1851 te Utrecht gevonden, dan zijn de tegen- woordige uitkomsten ongunstiger, in het watergehalte. De toenmalige waren : 18 Gemiddeld van nos. 19 II II tl \1 II II II Ih Terwijl alhier werd gevonden rater 0,25 o/^ asch 0,19 o/o 0,44 II II 0,53 // II 0,56 // '/ 0,33 '/ Gemiddeld van nos. 18 « // // 16 water 0,82 o/q 1,22 // asch 0,28 o/^ 0,33 Bepalen wij, door aftrekking, hoeveel eigenlijke, zuivere suiker van 100 deelen van elk der onderzochte monsters overblijft, waarnaar men alleen de waarde kan schatten, dan bekomen wij als volgt: N°. Fabrieken. N^. 18. N^ Fabrieken. N°. 18. 1 Kremboong. 98,9'2 No. 17. 2 3 Krian. Kemanglen. 98,73 98,68 1 2 Seroeni. 96,82 4 Willem II. 98,63 3 Goede. 93,36 5 Waroe. 98,51 4 Kemanglen, 93,25 6 Kloerahan. 9 Hoop. 2,31. )9 Sariredjo. 2,84. Kawisredjo. 3,26. Watoetoelis. 3,98. Gorenggareng. 4,65. Gempolisrep. 4,20. 99 Poevvodadi. 7,39. -- ■* Er heerscht in dit opzigt dus uiterst weinig regelmatigheid; en ofschoon het waar zij, dat niet elk no. 16 aan de markt even hoog wordt betaald, twijfel ik zeer, of men op het oog, de wezenlijke waarde kan schatten. Een droogproef en een onderzoek met den 20 polarisatie-toestel zoudea daartoe ontbeerlijk , maar ook voldoende zijn, omdat hoofdoorzaken van die verschillen in waarde creleo-en zijn in het vocht- en stroop-gehalte. Dewijl de koperproef juister uitkomsten geeft, dan die der polarisatie, en spoedig kan afloopen, zoude dit middel nog beter zijn. Door aanwending van deze beide proeven zou men veel juister, dan op de thans gevolgde wijze, de suiker der fabrieken kunnen keuren, en het zou, geloof ik, de moeite en kosten wel beloonen, indien daartoe op Java, althans voor een gedeelte van het jaar, een deskundige wierd aangesteld. Een derde punt, in hoe verre de bereidingswijze, door stoom of wel op opene vuren , met of zonder beenzwartfilters , op de bovenge- noemde waarde der suiker invloed heeft gehad, kan ik niet beoor- deelen , omdat ik niet genoeg ben ingelicht , hoe men thans in al die fabrieken werkt. Voor het tegenwoordige wensch ik mij van verdere beschouwingen te onthouden, en mij te bepalen tot het resumé: l''. Dat door zware kalking , de suiker no. 18, i^egtsty^eeks eene nadee- lige verandering ondergaat in tint, wegens de chemische verbinding tusschen kalk en suiker, terwijl in zekere mate daartoe ook het stroopgehalte kan bijdragen, namelijk wanneer dit hoog is. Voor de nos. 16 is dit niet het geval, omdat de aanhangende gekleurde stroop hier doorgaans den meesten invloed heeft. Zoo die zware kalking inderdaad noodig is, voor een voldoend produkt van suiker, dan getuigt zulks tegen de hoedanigheid van het sap , en in vele gevallen tegen den grond, waarop het riet gekweekt is. 2**. Dat in den regel , als gemiddelde over een zeker aantal monsters , de suiker des te vochtiger is, en zeer zeker nog verder wordt, naarmate het stroopgehalte hooger klimt. 3". Dat er zeer weinig verband bestaat tusschen de kleur der suiker en de keuring op Java, met de wezenlijke suikerwaarde, die zij voor den raffinadeur moet hebben. De wijze van keuring is ongeschikt, en ook de keurwijze aan de europesche markt onzeker. Biiitenzorg , 8 Kovember 1857. OVERZIGTSTABELLEN VOOR DE ORNITHOLOGIE VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL, DOOR H. VON ROSENBERG. x-2e / In de volgende bijdrage stel ik mij voor overzigtstabellen te geven, van sommige vogelfamiliën uit dezen archipel. Zij omvat de geslachten Eurylaimus , Pitta, Melliphaga, Nectarinia, Merops^ Buceros, Alcedo en Bucco. Hier zijn alleen die eilanden vermeld , . welke tot de Nederlandsche bezittingen in deze gewesten behooren en ik heb dien ten gevolge elke tabel gesplitst in de rubrieken: Java^ Siimotra, Borneo^ Celebes, Kleine Soenda- eilanden (Timor, Soembawa enz.), Molukken en Nieuw -Guinea. Ik heb getracht alle tot heden bekende en beschrevene soorten op te noemen , niettegenstaande ik van gevoelen ben, dat sommigen er van niets anders zijn dan lokale variëteiten van eene en dezelfde type. Beginnen wij met beschouwing der Eurylaimi. 1 EURYLAIMUS HORSF. S O O E T E N. Euryl. Horsfieldi Temm. corydon Temtn. . . nasutus Temm. . . cucullatus Temm. psittacinus MüU. . . lunatus Gould. . . Blainvillei Garn. . . (!)• OJ o C/2 O >^ Aanmeekingen. Ook in Zuid- Azië te huis. Ook in Malakka. (1) De kleur van den bek van E. Horsfieldi, E. nasutus en E. psittacinus is bij den levenden vogel niet zwart, gelijk in al de mij beken- de diagnosen staat aano-eteekend , maar wel eraso-roen met sterken wasfflans. Na den dood des vogels verandert die schitterende kleur spoedig, in licht-, later in donker-blaauw en na verloop van twee of drie dagen in zwart. E. nasutus , de op Sumatra het menigvuldigst voorkomende soort , heeft eene donkergroene iris en licht aschblaauwe pooten. Van dit geslacht, zijn tot heden acht soorten bekend zeven uit dezen archipel en Eur. ruhropygia Hodg. van Nepal. Op Java leeft een soort, die tevens ook op Sumatra en Borneo voorkomt. Sumatra voedt zes en Borneo vier soorten, terwijl van Nieuw-Guinea insgelijks maar een soort bekend is, alleen daar voorkomende. Aan Sumatra zijn twee soorten eigen (wel te verstaan altijd ten opzigte van dezen archipel), terwijl eindelijk vier van de aldaar levende ii'urj/- laimi tevens ook op Borneo te huis behooren. PITTA. S O O K T E N. Pitta Vieill. cranura Vieill. eieas ïemin cyanoptera Temm. venusta !MülI. elegans Temm. granatina Temm. (1). Baucli MüU Sclnvaneri Temm. . . Forsteni Temm. . Mulleri Baupt. celebensis Westm. melanocepliala Forst. irena Temm Vigorsi Gould. ma.xima Forst. Mackloti Temm. . . Kovae Guiiieae Schleg. Cacapiita Bp. loricata Müll lepidopleura Temm. perspicillata Temm. . atrigularis Bp. leucogrammica Temm. . Brachypteryx Horsf. B. leucoplirys Gr. „ leptura Kuhl. I-S cc CJ o CO o O 3 Aanmerkingen. ÏJ 1 )» )ï T) IJ )ï 3» 1) n M ÏJ ïJ 1 1» t» ï) 1 )ï 1) ÏJ 1 ?ï ï; ï> tl 1 ï) »J ï) 1 )ï iJ ï» 1 n ïï ÏJ 1 ïi ÏÏ ÏJ ï» ) ÏJ )} T» 1 >» »> )J IJ 1 ï 1 n ï) ÏJ ïï ■)} ïï ï» ■JJ '5 11 ï> )» II tï 'ï 11 T) lï iï ïï 1 JT ï> I» 1 ï) ); )J »ï )ï ïi ïï ÏJ }) ï! lï 1) tï van So«rabawa, ook in Australië, van Gilolo. (1) Van dezen prachtig geklevirden vogel is tot heden slechts een enkel exemplaar bekend , hetwelk zich het schoone natuurhistorische Museum te Leiden bevindt. PITTA. S O O E T E N. CS CS CS E 3 CQ O pq S CS CS Ti a ns CS a , OJ CS B s SOORTEN. > CS •-5 CS u s 3 o « c o w a> o 'o o 'S fi 3 'o 3 O 1 3 .2 i5 Aanmerkingen. Tropidorhynchos Vig. T. Novae Guineae MüU . . »ï )) )> 11 >» »» 1 „ gilolensis MüU )) )> I) )< )ï 1 i> MELLIPHAGA. SOORTEN. CS B o a f- o 3 Oi « ï) t» ï> ïl ï> 1ï )» ÏJ »> ï> 1) 1) t» » »> »» )l »ï IJ ») ï» t) 1» »ï » »J 1 ï» 1 1 I 1 1 IJ 1 ï) 1 )» 1 ïï 1 1 )) 1 1 t> a o 2 "o cS '5 ü 1 a Aanmeukingen. T. subcornutus Temm . „ timoriensis MüU. „ buruënsis Less. „ cinerascens Müll. „ moluccensis Gr. . , Melliphaga Gr. M. maculata Müll. . . „ reticulata Müll. . . „ limbata Müll. . . „ fumata Müll. . . . Glyciphüa Siv. G. ocularis Gould. Myzomela Vig. M. vulnerata Müll. . . „ Boiei Müll. . . . „ cliermesina Gr. . Phyllornis Boie, P. aurifrons Jard. „ cochinchinensis Boie „ Sonnerati Blth. „ media Müll. . . . „ icterocephala Temrn. „ cyanopogon Temm. . „ venusta Temm. . Jöra Uorsf. J. scapularis Ilorsf. „ viridis Temm. . „ viridiseima Temm. Op Banda. Ook in Zuid-Azië. Leeft ook op Malakka. Ook op Malakka. MELLIPHAGA. SOORTEN. C3 n o o O o C/2 O ;^ Aanmerkingen. Zosterops Vig. flava Hartl. . . javanica Hartl chloris MüU. . citrinella Müll. . montana Müll. Van Banda. Uit de in deze gewesten rijk vertegenwoordigde Melüphagien waarin de ondergeslachten Myzomela en Phyllornis in scherp afste- kende kleurverdeeling uitmunten, bewonen Java vier soorten, Sumatra tien, Borneo vier, Timor acht, de Molukken zes en Nieuw- Guinea vier. Drie vindt men op Java, Sumatra en Borneo gelijktijdig, een op Sumatra en Borneo , en insgelijks een op Timor en Nieuw-Guinea. Uitsluitend eigen aan Java zijn verder twee soorten, aan Sumatra en Timor zeven, aan Nieuw-Guinea drie en aan Borneo een. De Melliphagen, welke in de tabel als op de Molukken levende figureren, wonen al- le uitsluitend in die gewesten. Op Celehes heeft men tot heden geen' hiertoe behoorenden vo^el ontdekt. Het aantal bekende soorten, van dezen archipel bedraagt in het geheel dertig. NECTARINIA. S O O E T E N. rt ^ a d -»-» o rt 3 CC o ; o 'S O) o CO o '5 3 Aanmekkingen. Dicaeum Cuv. D. cruentatum Blth (1) „ cantillans Lath. . „ chrysorrhaeum Temm. „ rubrocanum Temm. . „ celebicum Müll. . „ Mackloti Müll. . . „ sanguinolentum Temm, „ papuense Gr. . . . „ pectorale Müll. „ erythrotliorax Less. . „ rubescens Vieill. . „ nigrum Gr. (2) . . Nectarinia JU. N, mystacalis Temm. „ Temmincki Müll. „ Ivulili Temm. . . „ simplex Müll. ,. phaenicotis Temm. . „ frenata Müll. . „ Solaris Temm. „ eximia Temm. „ Mackloti Bp. . . . „ Hasselti Temm. . , ,, aspasia Gr. „ zenobia Gr. „ lepida Lath. , . . „ hypogrammica Müll. 1 1 1 ï» 1 )ï 1 !) ?1 )1 1 1 1 1 1 )» ïï )ï )ï •>•> ï» 1 1 )J 1 1 '.} 1 1 1 )ï )» )> )ï 1» It 1 1 1 It 1 1 1 1 Ook in Zuid- Azië. ld. ld. Van Boero en Amboina. Ook op Malakka. Ook in Zuid-Azië. Ook op de Nikobar-eilanden. Ook in Zuid-Azië Amboina. Gilolo. (1) Menigvuldig op Sumatra in lage streken. (2) Zie Muller Verh. Nat. Gesch. Ned. Overz. Bezitt. 8 NECTARINIA. S O O E T E X. 1-5 m o C o O) 'S B O co ^ 3 3 O O) Aanmekkikgkn. N. chalcopogon Müll. (1). „ eupogon Müll. . . „ eques Less. . . . Arachnothera. A. longirostra Temm. . inornata Temm. chrvsogenvs Temm. rohu.-'ta Müll. armata Müll. . Novae Guineae Less. Ook op Malakka. (1) Zie S. Muller Verh. Nat. Geseh.Ned. Overz. Bezitt. bij Bonaparte benevens N. eupogon en N. eques niet aangevoerd. De Nectariniën vertegenwoordigen hier te lande de amerikaansche Trochiüden en zijn over alle eilanden verspreid. Men kent er in 't geheel niet minder dan 35 soorten van. Vooral zijn het de Nectarmiae sensu strictiori, welke door den schitterenden metaalglans , waarmede zij prijken, het genoemde geslacht herinneren. Van deze 35 soorten nu vindt men op Java dertien , op Sumatra zestien , op Borneo dertien , op Celehes vier, op Timor drie, in de Molukken vijf en op Nieuw- Guinea negen. Gelijktijdig op de vier groote Soenda-eilanden leeft Arachnothera longirostra] te gelijk op Java, Sumatra ^rv Borneo komen vier soorten voor, gelijktijdig op Java en Sumatra even zoo veel , op Sumatra en Borneo zes, op Timoren de Molukken een, op Celebes de Molukken en Nieuw-Guinea twee en e\ndie\y^]s.\n de Molukken en op Nieuw- Guinea Vier. Eigen aan Java zijn vier soorten; een soort leeft bij uitsluiting op Sumatra, en een op Celebes. Aan Borneo zijn twee soorten eigen, aan Timor drie en aan Kieuw- Guinea vier. MEROPS L. SOORTEN. CS •-5 S 3 d o P5 CQ -o 0) "o a c '3 es O co "o C3 CU 3 O 3 O Aanmerkingen. M. cjanorrhos Temin. (1). . . „ urica Horsf. „ badius Gm „ amictus Temm „ Forsteni Temm „ ornatus MüU 1 1 1 f) )» 1 1 1 » 1 )) »ï Tl i » ï ï ï I 1 > ) Ook in Zaid-Aziö. Ook op Malakka. Ook in Australië. (1) Menigvuldig in de kustlanden van Sumatra's westkust , zelfs in de onmiddellijke nabijheid van bewoonde plaatsen. Mijne van daar mede gebragte exemplaren verschillen in niets van de javaansche. Uit dit geslacht, waarvan men tot heden geene representanten in de Molukken en op Nieuw-Guinea gevonden heeft, kent men zes soorten in deze gewesten levende. Java en Sumatra voeden ieder drie , terwijl Borneo, Celebes en Tlmor ieder maar een soort bezitten, welke tevens ook nerg-ens anders voorkomt, wat de beide laatstgenoemde o 'O eilanden aangaat. De borneosche vogel daarentegen wordt ook op Java en Sumatra gevonden, welek beide eilanden ieder eene eigene soort en twee soorten gemeenschappelijk bezitten. BUCEROS L. SOORTEN. «3 > es Ui 'S s 3 O c o Celebes. s 'S s CS 'ö! ós a o R 'S '3 O a Aanmekkingen. B. rhinoceros L „ rhinoceroides Temm. . . . 1 1 » Tl n 10 BUCEROS L. S O O E T E N. B. lunatus Temm. . monoceros Skw. . bicornis L. malabaricus Gm. exaratus lleinw. . galeatus Gm. . . corrugatus Temm. cassidix Temm. . malayanus Eaffl. (1) plicatus Lath. (2). ruficollis Muil. (3). comatus Eaffl. galeritus Temm. . . CO O o ü O «3 1 1 1 1 1 JJ 1 1 »» 1 1 O 1^ O 3 Aanmerkingen. Ook op Malakka. Ook in Zuid- Azië. ld. Ook op Blalakka. ld. Aroe-eilanden. (1) In Temm. Planches col. No. 520 is de vogel te licht gekleurd en de blaauwachtig witte wanghuid foutief als donker violet voorge- steld. (2) Leeft ook op Sumatra (zie mijne Verh. over de Sumatrasche Neushoornvogels) . (3) Zou ook op Nieuw-Guinea leven. Dit in menig opzigt hoogst interessante geslacht, telt in den Indischen archipel een vijftiental soorten , welke nagenoeg over alle eilanden zijn verspreid en op Sumatra in overwegend getal optreden. Tien soorten leven aldaar, terwijl Java maar drie , Uorneo \ijf en Celebes twee voeden. De Molukhen bezitten alleen B. rujicolUs. Op Sumatra en Borneo gelijktijdig leven vier soorten, en op Sumatra en Java gelijk- tijdig twee. Uitsluitend eigen aan Sumatra zijn vier, terwijl aan Java en Borneo ieder maar een soort eigen is. ALCEDO L. 11 SOORTEN. 3 CO o ^ a) « o 0* 3 o ^ o a> o c/i k> 3 a a O) Aanmerkingen. A. torotoro Less. „ cervina Gould. „ Gaudichaudi Less. „ cyanotis Temm. . „ concreta Temm. . „ pulchella Horsf. . „ melanops Temm. „ gularis Kulil. . „ omnicolor Ileinw. „ chlorocephala Gm. „ coromanda Less. . „ varia Eyt „ collaris Sw. „ cinnamomina Sw. „ coronata MüU. „ diops Temm. . . „ lazuli Temm. „ funebris Forsten. „ Forsteni Temm. . „ cyanoleuca Temm. . „ dea L „ tridactyla L? . . „ rufidorsa Strk. „ , lepida Temm. „ solitaria Temm. . „ bengalensis Gm. „ meninting Horsf. „ biru Horsf. . . . „ euryzona Temm. „ javanica Shw. „ pileata Gr. ... „ Verreauxi Gould „ moluccensis Blth. „ melanorhyncha Temm. „ princeps Forst. . „ pusilla Temm. ,, albicilla Less. . 1 1 1 1 1 11 11 11 11 1 11 1 1 11 1 1> 1 11 1 11 11 11 1 1 11 »ï 11 1 11 1 51 Ook op Nieuw-Holland. Ook in Zuid-Azië? Ook in Zuid-Azië. Ook op Malakka. Ook op Malakka. Ook op de Philippijnen. Leeft niet op Ternate. Leeft niet op Amboina. Ook in Oceanië. Ook op de Philippijnen Ook in Zuid-Azië. Ook op Malakka. 12 Aanm. Ah. cyanoti» en lazuli geeft Bonaparte foutief op als op Cfe^ei^s en in de Molukken te huis te behooren. Van A. cervina kwam onlangs eene goed gekonserveerde huid in mijn bezit, afkomstig van de zuidwestkust van Nieicw-Guinea en ik heb derhalve niet geaarzeld den vogel hierbij te voegen, die tot heden alleen bekend was, als op de noordkust van Nieuw Holland (Fort Essington) voor te komen. Een uitgebreid kustland , doorsneden van eene menigte tusschen houtgewas verscholen riviertjes en kreken en overvloed hebbende aan eenzaam liggende waterplassen , gaf aanleiding tot bijzondere ontwik- keling in deze o-ewestenvan de Alcedones. Niet minder dan veertijr soorten behooren in dezen Archipel te huis. Tien er van leven op Java (waar- onder een species uitsluitend) , veertien op Sumatra (waaronder drie , aan Sumatra eigen) , acht op Bornco (met drie eigene) , zes op Celebes (met uitzondering van twee nergens anders te vinden) , op Timor vier (waarvan twee eigen aan Timo?') , in de Molukken vier (waarondereen uitsluitend daar levend), en eindelijk e\ f soorten op Nieuiv-Guinea van welke acht aan dat eiland eigen). Te gelijk aanwezig op Joya, Sumatra^ Bor~ neo en de kleine Soenda-eilanden ^ is A. bengalensis. Gelijktijdig voorkomen- de op Sumatra , Java en Borneo zijn twee soorten , terwijl zeven zoowel op Sumatra als op Java voorkomen. Borneo en Sumatra hebben buitendien twee soorten met elkander gemeen , Celehes , de Molukken en Nieiiw-Guinea een soort. Celebes ^ 2'imor en de ilfo/wMen insgelijks een, en eindelijk de Molukken en Nieuw-Guinea twee soorten. Ook bij dit geslacht zijn, op een uitzondering na, de soorten der drie groote Soenda-eilanden scherp afgescheiden van die der oostelijke eilanden. BUCCO L. SOORTEN. CJ O BS -.-> C8 ;3 cö L4 >-» O T3 S CS CS 'S a dl o co ra (U a s OJ 3 ■> O d 1 o >r-( ei 1-5 CS .4-» CS o o o 1) o bd O 1^ 3 3 O) Totaal. EURYLAIMUS. PITTA. . . . MELLIPHAGA NECTARINIA. MEROPS. . . BUCEROS. . . ALCEDO. . . BUCCO. . . . 1 6 10 6 4 10 13 16 3 3 3 10 10 14 G 10 4 6 4 13 1 5 8 4 12 i 30 30 35 5 15 40 15 Geschreven te Batavia, den 20" November 1857. VERBETERINGEN EN BIJVOEGSELS TOT DE OVERZIGTSTABELLEN VOOR DE ORNITHOLOGIE VAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL, DOOR Onze onlangs afgeloopen reistogt door de Moluksche eilanden en naar Nieuw-Guinea , heeft mij tot ontdekkingen geleid, waardoor ik in staat gesteld ben, navolgende verbeteringen en toevoegsels te kun- nen geven , tot mijne overzigtstabellen : Pag. 3 lees: Cacopitta in stede van Cacapitta. Pag. 4 bij Merops ornatus i^fw//., een merk zetten in de rubrieken ü/o- lukken en Nieuw-Guinea. Ik verkreeg den vogel te Doreh en Amboina. Derhalve vervalt de geheele volzin (vierde en vijfde regel der tot die familie behoorende nota) beginnende met waarvan men , en eindi- gende met gevonden heeft. De geheele volzin Java en Sumatra voeden enz. (zesde regel) , dient nu te luiden als volgt : Java en Sumatra voeden ieder drie , tenvijl Borneo , Celebes , Timor , de Molukken en NieuiO' Guinea ieder maar een soort bezitten , waarvan de species van Celebes nergens anders voorkomt, en Timor, de Molukken en Nieuw-Guinea eene gemeen- schappelijk bezitten. Pag. 10 Buceros rujicollis Muil. Het cijfer achter den naam en de daarbij behoorende aanmerking vervalt; een merk te plaatsen in de rubriek Niemv-Guinea. De vogel behoort aldaar tot de meest gewone 2 woudbewoners. De vierde regel der nota, van onderen moet der- halve gelezen worden: De Molukken en Nieuiü-Guinea bezitten alleen enz. Eindelijk lees op denzelfden regel voedt in stede van voeden. Pag. 11 voor Alc. torotoro Less. plaatsen: Alcedo macrorhyncha Less. met een merk in de rubriek Nieuw- Guinea. Achter A. chlorocephala en A. collaris een merk plaatsen in de rubriek Molukken. Achter A. moluccensis eeji merk plaatsen jn de rubriek Kleine Soenda- eilanden. Na A. albicilla bijvoegen A. sancta Vig. met een merk in de rubriek Molukken en Nieuw- Guinea. A. azurea Lat. en A. collaris Reichb. ieder niet een merk in de rubriek Nieuw-Guinea aanteekenen. In de tot deze familie behoorende nota , lees nu (elfde regel van boven) : Niet minder dan vierenveertig soorten. Verder moet gelezen worden (elfde regel van onderen) (ivaarvan een soort daaraan eigen) , in de Molukken zeven, in de plaats van (ivaarvan twee eigen aan Timor), in de Molukken vier. Wijders lees: vvjftien soorten op Nieuw-Guinea {van loelke elf aan dat eiland eigen) , in stede van elf soorten op Nieuw- Gtdnea van ivelke acht aan dat eiland eigen) te vinden in den tienden en negenden regel van onderen. Eindelijk zet in de plaats der op den vijfden en vierden regel van onderen voorkomenden volzin , den volzin Gelebes , Timor , de Molukken en Nieuw-Guinea een soort in de Molukken en op Nieuiv-Guinea , drie soorten. Pag. 14, verander het in den derden regel van boven voorkomende woord twee in dat van drie. Plaats in de rekapitulatie bij Merops een merk in de rubrieken Mo- lukken en Nieuiv-Guinea en verander het totaal in zes-, zet insgelijks een merk in de rubriek Nieuw-Guinea bij Buceros ; bij Alcedo einde- lijk verander de getallen zes en twaalf der rubrieken Molukken en Nieuw-Guinea in zeven en vijftien en het totaal veertig en vier-en-veertig. Buitenzorg, 20 January 1859. TWEEDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER ARACHNIDEN TAN DEN INDISCHEN ARCHIPEL. DOOS C. L. DOLESCHALL.x'Ze / Gedurende het afdrukken mijner eerste bijdrage tot de kennis der Arachniden van Nederlandsch Indië, ben ik door voortgezette onder- zoekingen der omstreken van Amboina in het bezit van talrijke, mij nog onbekende, soorten dezer dierklasse gekomen. Eene tweede lijst der Indische spinnen lag gereed, toen mij tot mijn groot genoegen door de Direktie der Natuurkundige Vereeniging in Neder- landsch Indië een groot aantal afbeeldingen van javasche spinnen wel- willend werd aangeboden. Deze afbeeldingen zijn afkomstig van een der leden van de vroegere Natuurkundige Kommissie, en, zoo als te verwachten was, uitmuntende door fraaiheid en naauwkeurigheid. Zij waren door aankoop op openbare veiling eigendom geworden van den heer Bleeker, die ze aan de Natuurkundige Vereeniging in Neder- landsch Indië afstond, onder voorwaarde, dat ze mij ter inzage en bewerking zouden worden aangeboden. Het bestuur der Vereeniging heeft mij , door de beschrijving van dezen schat aan mij op te dragen , 1 ten hoogste vereerd en ik heb mij gehaast aan dezen aangenamen pligt te voldoen. Hierdoor is mijne kennis van de indische Arachniden in eens aanmer- kelijk verruimd. Doordien ik nu soorten van de twee uiterste punten van den Indischen Archipel bezit, is deze kennis juister en algemeener. Van vele geslachten, welke ik vroeger als niet Indisch heb beschouwd , heb ik nu vertegenwoordigers gevonden, zoodat ik nu van bijna alle bekende genera een of meer soorten kan aanwijzen, als in Neder- landsch Indië gevonden. Zoo als reeds is aangemerkt, zijn de meeste europesche genera hier vertegenwoordigd (met uitzondering van: Oletera, Filistata, Dysdera, Segestria, Eresus, Chersis, Clubiona, Latrodeclus, Agelena en Argyroneta). Merkwaardig is het voorkomen van eene soort van Deinopis, welk geïsoleerd geslacht tot Amerika beperkt is. Eenige vormen kwamen mij zoo vreemd en van de overige afwij- kende voor, dat ik mij tot het opstellen van nieuwe genera genood- zaakt vond, welke, volgens den tegenwoordigen stand der kennis, aan Java en Amboina eigen zijn. Bij alle soorten, welker beschrijving ik naar de afbeeldingen der Natuurkundige Kommissie heb opgemaakt, zijn de letters N. K. gevoegd. I. ACAPJDA. Ixodes molucciis nov. spec. Corpore pedibusque fusco-rufis, annulo in quovis articulo pedum albescente ; scutello luteo, grosse punctato foveolato, foveolis fuscis. Long. 1|". Rond; het ligchaam donker bruinrood, op de rugvlakte fijnkor- relig ; het schild half zoo lang als het ligchaam , geel met een' smallen zwarten rand en talrijke puntvormige groefj es, welke bruin zijn. De snuit en de voelers bruinachtig. De pooten dun en kort, bruin, met een' fijnen geelachtigen ring op het ondereinde van elke geleding. De buikvlakte bleeker. Jlab. Amboina. In bergstreken. II. Opilionina. a. Ocellis duobus. Phalangium testaceum nov. spec. Pallide testaceum, oblongum, spina dorsali nigra erecta, pedibus longissimis filiformibus nigricantibus. Long. 1". Aanmerkelijk langer dan breed, langwerpig ovaal, bleek geelach- tig. De thorax naar voren afgerond i op het achterlijf langs den vrijen omtrek eene zwarte hoefijzervormige streep. In het midden een regt- op staande zwarte stekel. De pooten zijn 2.4.3. 1, zwartachtig, het 2^ paar veel langer dan de overige. Habit. Java (Batoe-aoel). N. K. Phalangium viride nov. spec. Oblongo-ovale , aeneo- viride , palpis mandibulisque testaceis , pedibus nigro-cinereis , annulo oculigero inermi, spina dorsali paulo retrorsum inclinata, nigra. Long. ly. Langwerpig, vrij hoog: langs den omtrek van den thorax eene fijne gele streep ; het geheele ligchaam van boven donkergroen. Aan weers- zijden van den oogheuvel een kort geelachtig streepje , en op den voorsten rand van het achterlijf eenige zoodanige punten. In het mid- den van den rug een zwarte , vrij lange , regtop staande stekel. De pooten bruinachtig-grijs, zeer dun, 2. 4. 3. 1., het tweede paar zeer lang. Habit. Java. (Aloen-aloen). N. K. Phalangium variegatum nov. spec. Ovale, uiveum, tuberculo oculigero, spina dorsali valida brevi lateribusque nigris, parte postica rufescente , palpis mandibulisque testaceis , pedibus gracillimis infuscatis. Long. 1|"'. Het grootste gedeelte der rugvlakte wit. De thorax , vooral aan de beide zijden, met zwart omzoomd; de oogheuvel zwart, evenals een breede van hier tot op den stekel van het achterlijf verloopende band. Het 2e gedeelte van het achterlijf rosachtig met eenige fijne zwarte dwarsstrepen. De stekel op de rugvlakte kort, dik,enregtop staande. De pooten zoo als bij de voorgaande soorten 2. 4. 1. 3. Hahit. Java (Batoe-aoel.) N. K. h. Ocellis sex. Phalangium vulcanicum nov. spee. Fere orbiculare, pallide flavescens, tuberculo oculari spinaque dofsali recta nigris, pedi- bus nigricantibus ; ocellis sex. Long. \". Zoo breed als lang, hoog; thorax enachterlijf van gelijke grootte; de voelers iets langer dan het ligchaam, knievormig gebogen, en even als de bovenkaken, bleek roodbruin. De oogheuvel vrij hoog, glad; aan weerszijden der gleuf 3 in een a staande oogen van gelijke grootte. De pooten zeer dun, zwartgrijs 2, 4. 1. 3., het 2^ paar dubbel zoo lang als het 1'. Hahit. Java. In de rasamalaboschen van den berg Pangerango. N. K. III. Aethrogastra. Telyphonus seticauda Dol. Bij dr. Houdt zich meestal op donkere vochtige plaatsen in vochtige kamers , onder houtwerk, ook wel tusschen boeken op, en verspreidt eenen hoogst onaangenamen reuk. Te Amboina onder den naam « goenting-goenting " bekend. Tityus mucronatus Koch. Arachn. Ook op Amboina vrij gemeen; niet zeldzaam b. v. aan boord van schepen. IV. Aranina. Mygale javanensis Walck. De volwassen dieren zijn donkerbruin, bijna zwart; hoe jonger ze zijn, des te lichter is de kleur. Voorwerpen, die nog geen 1" lang zijn, zijn geelbruin gekleurd en minder behaard. De mannetjes zijn veel zeldzamer. Hahit. Java (Buitenzorg, Tjihanjawar). N. K. — Celebes (Manado). Cteniza malayana nov. spec. Aterrima, organis setiferis tarsisque rufescentibus , parcissime pilosa, abdomine ovali tho- race parumper longiore. Long 11'". Glinsterend zwart, en alleen het achterlijf eenigzins behaard. De thorax breed, rond, niet zeer hoog, in het midden met eene zeer diepe U vormige groeve. De oogen klein, zwart, alle op een rond, laag heuveltje geplaatst. De bovenkaken kort, smal, met een' grooten bruinrooden klaauw. De voelers zoo lang als de voorpooten; hun eindlid platgedrukt, puntig, en aan de zljranden getand. Het sternum groot, rond. Het achterlijf ovaal, iets langer dan de thorax, zonder glans; de buikvlakte iets bleeker; de spintepels zeer kort en dik. De pooten niet langer dan de voelers. 1. 2. 4. 3., dik; de tibiae en de tarsi zeer kort. Habit. Amboina. Tot nu toe slechts twee keeren , tusschen steenen , gevonden. Pelecodon. Mygalidarum genus novum. Ocelli 6 , parvi, non cumulati , per paria dispositi , elevatione thoracis acuminata impositi. Thorax quadratus, antice latior, in parte anteriore in processum acuminatum, oeulos gerentem, elevatus. Mandibulae porrectae , magnae , a latere compressae , margine supe- riore valde arcuatae, aeque altae ac longae, margine unguiculari denticulatae. Maxillae longissimae, divergentes et recurvatae, denticulatae, basi palpos gerentes , hinc ad apicem usque angustae. Labellum subnuUum , brevissimum. 6 Palpi pediformes ; pedes tumidi, breve, eorpore breviores , 4.3.2.1. Genus propter numerum oculorum nuUi Mygalidarum generiaffine; ob structuram maxillarum inter Acanthodon et Caloramata locandum. Pelecodon sundaicus nov. sp. mas. Palllde ferrugineus, parce pilosus. Long. 1'". De thorax naar voren veel breeder, de rugvlakte hier in een' aan de basis breeden, scherppuntig eindigenden heuvel verheven, op welken zich de oogen bevinden. De zij randen eenigzins gebogen en de lage achterrand iets uitgesneden. Twee oogen bevinden zich op den top van genoemd heuveltje; deze zijn iets kleiner dan de 4 overige, welke paarsgewijze links en regts van dien heuvel geplaatst zijn. De bovenkaken uitpuilend, sterk, in het midden bijna zoo hoog als lang, aan de zijden iets platgedrukt, aan den ondersten rand met talrijke tandjes; zij zijn donkerroodbruin, sterk glinsterend. De haak zoo lang de kaak zelve. De onderkaken aan de basis breed, hier de voelers dragende; plotseling worden zij smal, divergeren en zijn naar boven of naar achteren gebogen, veel langer dan de lip. Het sternum rond. Het achterlijf ovaal, dik hoog, donkerder dan de thorax; op den rug eene donkere overlangsche streep. De spintepels kort, de 2 bo- venste iets langer, puntig, regt. De pooten bijna alle van gelijke lengte, veel korter dan het lig- chaam, met dikke geledingen en puntige tarsen; aan de ondervlakte eenige lange, rosachtige haren. Habit. Java (Buitenzorg). N. K. Drassus luctuosus nov. spee. fem. Parcissime pilosus; thorace oblonge, antice rotundato , sat elevato rnfo-fusco,- palpis pedi- busque parum pallidioribus ; abdomine elongato auum versus attenuato, nigro-cinerascente- Lonif. 9"'. Gelijkt veel op Dr. lucifagus Walek. De thorax Langwerpig, vrij hoog, naar voren breed, roodbruin. De bovenkaken zwart, loodregt. Het achterlijf iets langer dan de thorax , langwerpig- eivormig , een- kleurig zwartgrijs, met weinig vooruitstekende spintepels. De pooten, even als de voelers, eenkleurig licht bruinrood, 1.4.2.3., langer dan het ligchaam, met verdikte dijen en matig behaard. Hahit. Java (Kapandoengan). N. K. Drassus moestus nov. sp. Eufus , ventre obscuriore fuscescente ; mandibulis perpendicularibus , tumidis , nigris , fulgen- tibus; linea dorsali abdominis fusca; oculis anterioribus mediis reliquis majoribus. Long 9'". De geheele spin is zacht zijdeachtig behaard. De zijdelingsclie oogen elkander genaderd. De thorax langwerpig , hoog. Het achter- lijf ovaal , dik , twee malen zoo lang als de thorax. Op de voorste helft van den rug eene breede, donkerbruine over- langsche streep. De pooten dik , van de lengte des ligchaans , 4. 1. 2. 3., weinig behaard. Hahit. Amboina. Niet zeldzaam. Men vindt deze soort gewoonlijk in een zamengerold blad dat met zachte zijde is bekleed. Lycosa (Tarentuloides) Boiei nov. sp. fem. Fusca , thoracis dorso stria mediana rufescente ; abdomine indistincte nigro maculato , pedi- bus eleganter annulatis; oculis seriei tertia reliquis majoribus. Long 1". Heeft veel overeenkomst met Lycosa (Tarentula) narbonensis Walck. ofschoon eene geheel andere verhouding der oogen. KofFijbruin , met talrijke vlekken en ringen. De thorax van voren iets smaller, vrij hoog, in het midden het breedst, iets langer dan breed ; in het midden van den rug eene gele overlangsche naar achteren zich splitsende streep. De voorste oogrei bijna regt, de middenoogen iets grooter dan 8 de zijdelingsche. De twee achterste reljen elkander genaderd , de 3e breeder dan de 2^ en de oogen grooter. Het achterlijf ovaal; voor op den rug eene onduidelijke geelachtige streep en aan weers- zijden twee zwarte rondachtige vlekken; op het overige gedeelte van den rug eenige onduidelijke donkere dwarsstrepen. De pooten sterk, doornachtig behaard, met talrijke lichtbruine ringen. Hahit. Java. N. K. Lycosa lehakensis nov. spec. mas. Cinereo-flavescens ; tliorace ovlformi , in lateribus nïgrescente ; abdomine antice attenuato anum versus acuminato, maculis triangularibus nigris sibi subsequentibus notato quarum antica reliquis majore oblonga; pedibus nigro setoso pilosis , apice palporum nigro. Long. 5'". De thorax even lang als , doch veel breeder dan het achterlijf, eivor- mig, in het midden het breedst, aan de zijden zwartgrijs , met straals- geAvIjze donkere strepen; op de hoogte van den rug en tusschen de oogen geelachtig grijs. De achterste rei der oogen iets breeder dan de middenrei. Het achterlijf in het midden geelachtig, aan de zijden zwartgrijs; in het geelachtige gedeelte van den rug bevindt zich naar voren eene langwerpige zwarte vlek, en achter deze 3 — 4 kleine zwarte dwarsche streepjes. De pooten eenkleurig geelachtig grijs, met talrijke zwarte stekel- haren. 4. 1.2.3. Hahit. Java (Lebak). N. K. Lycosa malayana nov. spec. mas. Tusco-nigra, in omnibus partibus dense, breviter rufescente aeneo-pilosa , palporum ar- ticulis ultimis duobus niveis, ventre cinerascente. Long. 2^-". Behoort volgens de Walckenaersche rangschikking tot zijne 1^ Fam. 7. Ft. Eenkleurig , alleen de pooten met lichtbruine ringen ; aan alle deelen kort digt koperkleurig behaard. De thorax langwerpig ovaal, hoog. De 4 voorste oogen van bijna gelijke grootte , eenigzins naar beneden gebogen; de 2 oogen der middelste de grootste van alle. Alle zijn donkerbruin, omgeven van een' smallen kring die uit rossig roode haartjes bestaat. De lip vierhoekig; het eindlid der voelers groot, peervormig, sneeuw- wit. Het achterlijf zoo lang als de thorax, ovaal langwerpig, met zeer korte spintepels; zonder eenige teekening op den rug. De pooten zijn 4.1.2.3., van gelijke sterkte, zwart, en geelachtig geringd, met enkele lange zwarte doornhaartjes. Hahit. Amboina. Zeldzaam op de zandige heuvels van Leitimor. Lycosa innocua nov. sp. Tusca, thoracis elongati vitta mediana longitudinali ocliracea; abdomine ovali , in lateribus albo persperso, antice in dorso macula sagittaeformi brevi, nigra, fulvo marginata, post hanc striae duae transversae nigrae; pedibus indistincte annulatis. Long. 3^". Verwant aan Lycosa andrenivora Walck. (1 T. 7. R.). De 4 voorste oogen bijna van gelijke grootte; deze rei iets langer dan de beide andere. De thorax langwerpig ovaal, hoog, donkerbruin; langs den om- trek eene zeer fijne witte omzooming, en op het midden van den rug eene overlangsche geelachtige streep. Het achterlijf ovaal, bruin, aan de zijden met talrijke witte pun- tjes; op het voorste gedeelte van den rug eene langwerpige zwarte, geel gezoomde vlek, en achter deze nog eenige dwarsche zwarte streepjes. De buikvlakte eenkleurig bruinachtig. De spintepels kort. De pooten alle van gelijke sterkte, doornachtig behaard, metgeel- achticre rino;en. Habit. Amboina. Op dezelfde plaatsen als de voorgaande soort. Dolomedes albocinctus nov. spec. Fuscus , tborace abdomineque late albo marginatis , hoc ovato-elongato ; pedibus pallide tes- taceis, nigro setosis. Long. 11'", Affinia D, vittato Abb. 2 10 Thorax en achterlijf beide even lang, gene ovaal, matig hoog, bruin, aan weerszijden een breede witaehtige zoom, en langs het midden van den rug eene smalle zwarte streep. De bovenkaken even als de voelers digt witharig. Het achterlijf van voren breeder, bruin, breed wit gezoomd; op het voorste gedeelte van den rug 2 zeer kleine witte puntjes. De pooten sterk, veel langer dan het ligchaam, geelachtig bruin, tegen de einden der geledingen iets donkerder, met talrijke, vrij lange zwarte stekelharen. Hahit Java. N. K. Dolomedes unifasciatus nov. sp. Ochraceus, fascia dorsali tlioracis et abdoniinis longitudinali fusca, tenerrime flavo mar- ginata; ocellis parvis invicein sibi subaequalibus , serie anteriore deorsum curvata. Long. 7". Verwant aan Dolomede mirabilis. Walck. Slank van gedaante. De thorax plat , bijna hartvormig , tusschen de oogen behaard. In het midden eene bruine, breede, aan weerszijden smal geelachtig gezoomde overlangsche streep , welke onafgebroken tot aan het uiteinde van het achterlijf zich voortzet. Het achterlijf 3 malen zoo lang als de thorax, slechts iets smaller en even als gene geteekend en gekleurd. De pooten aanmerkelijk langer dan het ligchaam , dun , alle van gelijke sterkte, eenkleurig, weinig behaard. Hahit. Amboina. In de maand Juny eenige weinige voorwerpen van deze soort gevonden. Deinopis Kollari nov. spec. Cinereo-fusca thoracis lateribus albo marginatis , parte cephalica alba nigro striata ; abdomine elongato , in medio parum dilatato ; labio sternoque albis ; pedibus longissimis , fere nudis , concoloribus. Long. 8.'" Door de op eenen korten steel geplaatste buiten-voor-oogen , van alle bekende soorten van spinnen verschillend. 11 De thorax zeer plat, de voorste helft veel breeder, daar echter, waar de oogen geplaatst zijn, plotseling smal wordend, en hier aan weerszijden in eene punt eindigend, voor ieder van welke zich een der grootere oogen bevindt. Hier is de thorax wit, met 4 overlangsche zwarte streepjes, overigens grijsachtigbruin, met eene witte omzooming. De plaatsing en verhouding der oogen is zeer merkwaardig. De twee voorste middenoogen zijn zeer groot , bruinrood , met eene zwarte pupil; de 2 voorste zijoogen zijn eenigzins gesteeld. De bovenkaken klein, loodregt; de lip veel hooger dan breed, driehoekig, met afgeronde punt. De voelers lang en dun, knielvormig gebogen, met een klein, kegelvormig eindlid. Het achterlijf veel langer dan de thorax, smal, in het midden het breedst grijsachtig-bruin, op het voorste gedeelte van den rugwit behaard, en in het midden met eene dunne zwarte overlangsche streep. De buik grijs, met 4 kleine witte punten in het midden. De spintepels zeer kort. De pooten 1.2.3.4, lang en dun; de beide voorste paren veel langer dan de overige , grijs , de achterpooten wi tachtig. Hahit. Amboina. Zeer zeldzaam. Bouwt een langwerpig vrij onre- gelmatig net tusschen boomen, te midden van welk net zij met ver vooruitgestrekte pooten zich ophoudt. Van dit merkwaardig geslacht waren tot nu toe slechts twee soorten bekend, beide uit tropisch Amerika, zoodat het voorkomen dezer soort op Amboina zeer opmerkelijk is. Sphasus striolatus nov. spec. Thorace pedibusque viridi-flavis , illo vittis 4 longitudinalibus nigris notato , hls longe nigro aculeatis ; abdomine elongato, albido , stria dorsali mediana rufa ; lateribus nigris oblique albo tristriatis, ventris fascia longitudinali iiigra. Long. 3J"'. Waarschijnlijk van S. timorianus Walck. niet verschillend. De thorax en de pooten zooals bij S. striatus Dol. gekleurd en geteekend; bij deze soort zijn echter de pooten eenigzins korter. 12 Het achterlijf is dikker, geelachtig wit; op het voorste gedeelte van den rug eene langwerpige bruinroode overlangsche streep , de zijvlakten zwart met 3 schuinsche witte strepen aan weerszijden. Hahit. Amboina. Op laag struikgewas niet zeldzaam. Spasus signifer nov. sp. Thorace brevi , rufescente , inter oculos viridescente; abdomine elongato gracili, viridi , macula dorsi mediana coccinea alboscincta; pedibus testaceis. Long. 2\". De thorax kort, maar breed en hoog; de oogen zwart, die der 2 Je rei grootst. Het achterlijf sierlijk geteekend; op het grootste gedeelte groen, naar het einde toe roodachtig; in het midden van den rug eene kar- mijnroode langwerpige vlek die wit gezoomd is. De pooten geelachtig, en, zooals bij de overige soorten , met talrijke stekelhar en. Hahit. Java (Lebiboenger). N. K. Salticus Latr. (Attus). Het soortenrijkste geslacht der spinnen , hetwelk over de geheele aarde vrij gelijkmatig verdeeld is en in pi'acht van kleuren en sierlijkheid alle anderen overtreft. Ten einde de soorten met minder woorden te kunnen beschrijven ware eene verdeeling in subgenera zeer wenschelijk, maar, hoezeer door eenige beschrijvers beproefd, toch niet natuurlijk uitvoerbaar. Tot gemakkelijker overzigt heb ik de hier te beschrijven 30 soorten in navolgende twee groepen verdeeld , waarbij ik moet voegen , dat de bij en naast elkander opgenoemde soorten somwijlen niets anders gemeen- schappelijks hebben , dan de verhouding van het eerste paar der poo- ten tot de overige. I. Soorten wier pooten alle gelijke of bijna gelijke sterkte zijn, of het voorste paar slechts aanmerkelijk dikker hebben dan de overige paren. 13 1. Salticus cornutus Dol. Habit. Java, (N. K.). Celebes. Op Amboina eene der grootste en meest voorkomende soorten van dit geslacht. Hare beet is zeer pijnlijk. Ik ben eens door deze soort in den vinger gebeten, en ondervond daarna gedurende ongeveer 7 minuten eene hevige pijn, die niet alleen plaatselijk bleef. Een mijner verza- melaars, een reeds bejaarde man, werd door haar in de hand ge- beten waarna deze onmiddellijk sterk opzwol. 2. Salticus roseofasciatus nov. spec. Tliorace brevi, parum elevato, fusco, fascia trans versa roseaornato; abdomine pedibusque testaceis, illo tliorace multo longiore, attennato, in postica parte dorsi macula oblonga fusca notato; pedibus corpore brevioribus, mediocriter incrassatis. Long. 3|". De thorax slechts iets langer dan breed , vrij laag , donkerbruin , in het midden met eene breede karmijnroode dwarsstreep. De voelers witachtig , de bovenkaken loodregt , klein ; de oogen staan in een kort □ geplaatst. Het achterlijf is tweemalen zoo lang als de thorax, iets smaller dan deze , bruinachtig geel , met eene langwerpige bruine vlek op het ach- terste gedeelte van den rug, en voor deze twee korte streepjes. De pooten zijn 4. 1.2.3, eenkleurig geelachtig van gelijke sterkte, korter dan het ligchaam. Habit. Java (Hariang) N. K. fem. 3. Salticus ruficapillus nov. sp. Testaceus, thorace parum elevato, plaga oculari rufescente ; abdomine thorace parum lon- giore anum versus acuminato, in lateribus vittis duabus fulvis signato; pedibus corpore vix longioribus , sibi subaequalibus. Long. 2|"'. De oogen zeer bol, zwart; de bovenkaken klein, loodregt, de rugvlakte tusschen de oogen rossig rood. Het achterlijf eivormig, puntig eindigend, weinig langer dan de thorax, aan weerszijden met 2 donkerbruine, boogvormïg zich vereenigende strepen. 14 De pooten eenkleurlg geelachtig, kort, maar digt behaard, 3. 4. 1. 2., alle van gelijke sterkte. Habit. Java (Tjimanaoel), N. K. 4. Salücus forccps nov. sp. Pallide rufus, parce pilosus; mandibulis porrectis, longissimis, rufis aeneo nitentibus, margine interno denticulatis; pedibus brevibus 2.1.3.4. Long. 5". Eigenaardig wegens zijne groote, van boven platgedrukte boven- kaken. De thorax langwerpig, hoog bruinrood, tusschen de oogen donkerder. De bovenkaken horizontaal vooruitstekende, bijna zoo lano- als de thorax, koperglanzig, aan den binnenrand met een groot tand- vormig uitsteeksel. De klaauw lang. De lip lang, puntig, de onder- kaken hoog, evenwijdig, aan den buitenkant uitgehold. De voelers van het mannetje lang en zeer dun. Het achterlijf dun en tweemalen zoo lang als de thorax, lichter gekleurd, met 4 onduidelijke zwarte punten op den rug. De pooten matig dun, weinig behaard, bruinachtig-rood, korter dan het ligchaam. Habit. Amboina. Bewoont bergachtige schaduwrijke streken, en houdt zich meestal op lage heesters op. 5. Salticus cuUcivorus nov. sp. Fuscus, pilosulus; pedibus corpore brevioribus , indistincte rufo annulatis; thorace abdo- mine breviore, vitta mediana fulva; abdomine elongato ovali, crassiusculo ; vitta dorsali lon- gitudinali pallida. Long. 3'". De thorax iets langer dan breed, in de achterhelft breeder dan aan den voorsten rand , met eene gele streep in het midden die in het midden begint en tot aan het uiteinde van het achterlijf verloopt, daar iets breeder Avordt en aan weerszijden door 2 kleine gele punten begrensd is Het achterlijf dik, ovaal, in het midden het breedst, met korte weinig zigtbare spintepels. 15 De pooten korter dan het ligcliaam, 4. 3. 2. 1., matig behaard, eenigzins verdikt, met onduidelijke ringen. Hahit. Java (Hariang). N. K. Amboina. Talrijk in woonhuizen, op deuren en vensters de muggen belagende. 6. Salticus convergens nov. sp. fem. Thorace nigrofusco, linea tenerrima albida cincto; palpis dense albicante villosis; ab- domine tliorace duplo longiore, in medio thorace parura longiore, cinerascente-albo , vittis duabus nigi'is longitudinalibus utrinque convergentibus notato; pedibus corpore brevioribus 4. 3. 2. 1., pallida testaceis. Long. 2^". De oogen kleiner dan bij verwante soorten ; de voelers digt witharig. De thorax iets langer dan breed, in het midden het breedst, laag, donkerbruin, met eene zeer fijne witte omzooming. Het achterlijf 2 malen zoo lang als de thorax , in het laatste 3^ gedeelte het breedst, van hier puntig wordend, grijsachtig wit, met twee over- langsche donkerbruine aan beide uiteinden zamenloopende strepen. De pooten eenkleurig geelachtig, korter dan het ligchaam. Habit. Java (Kapangdoengan). N. K. 7. Salticus pavo nov. sp. Caerulescens, metallico nitens, thorace brevi, parutn elevato, alternatim transverse nigro, albo roseoque fasciato; abdomine gracili, elongato, anum versus acuminato , in lateribusni- grescente in facie antica albo cincto; palpis dense albopilosis; pedibus corpore brevioribus pallide testaceis. Long. 2^". Langwerpig en smal van gedaante. De thorax sierlijk dwars gestreept; twee zwarte, een blaauwe, een roode en een witte streep volgen afwisselend op elkander. Het achter- lijf 21/2 malen zoo lang als de thorax, aan zijne voorste vlakte wit, overigens blaauwachtig met donkere zijden. De spintepels matig lang en dun. De pooten 4. 3. 2. 1., alle bleek geelachtig; de tibia en de tarsus van het eerste paar aan den binnenrand gedoomd. Ilabil. Java (Harriang). N. K. 16 8. Salticus auricapillus nov. sp. mas. Cinerascens, thorace brevi, inter oculos flavo; abdomine elongato gracili , tliorace bis lon- giore, vittis duabus nigris longitudinalibus utrinque contiguis notato; pedibus corpore parum longioribus, sibi aequalibus, fortiter setosis , anticis sex rufisnigro annulatis, pare postico uni- colore testaceo. Long. 3". Lang en smal. De thorax in de achterhelft iets breeder dan van voren, veel korter dan het achterlijf, grijsachtig, op den rug tusschen de oogen citroen- geel. De voorste middelste oogen groot en zeer bol. Het achterlijf dun en lang, smaller dan de thorax, grijs, met twee breede zwarte overlangsche strepen, welke aan beide uiteinden za- menloopen en eene grijze streep tusschen zich overlaten. De pooten 1.2.4.3., van gelijke sterkte, stijfharig, langer dan het ligchaam; het achterste paar bruinachtig-geel , de overige bruinrood, met zwarte ringen. Hahit. Java (Tjimanaoel). N. K. 9. Salticus fiavohilineatus nov. sp. Gracilis, thorace pedibusque testaceis bis corpore parum longioribus, sibi subaequalibus ; abdomine elongato , thorace bis longiore , pallide viridi , yittis in dorso duabus longitudi- nalibus citrinis. Long. Sj-". ^ Grootte, gedaante en teekening bijna als bij de voorgaande soort, slechts zijn de kleuren anders verdeeld. De thorax en de pooten bleek geelachtig. Het achterlijf lang en puntig, lichtgroen, in het midden met twee overlangsche dunne ci- troengele strepen, die zich aan beide uiteinden vereenigen. De pooten van gelijke sterkte, 3. 1. 4. 2., iets langer dan het lig- chaam, aan den binnenrand met korte doorntjes. Hahit. Java (Harriang). N. K. 10. Salticus atricapillus nov. sp. Fuscus, thoracis dorso inter oculos nigro; abdomine elongato, vittis duabus dorsalibus tenerrimis pallidis per totam longitudinum decurrentibus; palpis pedibus duobus anticis ni- gricantibus, reliquis testaceis. Long. 2j"'. 17 Misschien dezelfde soort als Salticus nigrifrons Walck. Donkerbruin, eenvoudig geteekend. De thorax naauwelijks iets langer dan breed, tusschen de oogen op den rug zwax't. De onderkaken laag en breed , eenigzins naar de driehoekige lip geneigd ; de bovenkaken klein en dik , loodregt , iets behaard. Het achterlijf zoo breed als de thorax en 2 malen zoo lang, van voren het breedst, met 2 fijne overlangsche witachtige streepjes, die aan beide uiteinden zamenvloeijen. De pooten korter dan het ligchaam, vrij dun, van gelijke sterkte, zeer weinig behaard, geelachtig; het eerste paar even als de voelers zwart. Hahit. Java (Buitenzorg), N. K. 11. Salticus coeruleostriatus nov. sp. Corpore nigerrimo , coeruleo iridescente cincto; abdomine parum elongato , vittis 4 coeru- leis longitudinalibus signato; pedibus 4. 1. 3. 2., corpore parum brevioribus, anticia duobus nigris coeruleo annulatis, reliquis testaceis. Long. 2 I PI Pikzwart, weinig behaard. De thorax hoog en kort, in de ach- terste helft iets hooger dan van voren. De oogen rood, zeer bol. De bovenkaken klein, schuinsch, bijna horizontaal, zwart, met iri- serende haartjes. Het achterlijf langwerpig, smaller dan de thorax en iets langer dan dezelve, zwart, met 4 overlangsche blaauwe smalle strepen, die zich in het achtereinde vereenigen. De buikvlakte lichtbruin. De pooten van gelijke sterkte, matig dun, blaauwachtig gevlekt. Hahit. Amboina. 12. Salticus Bleekeri nov. sp. Ater, thorace abdomineque fascia alba intus sinuata cinctis, illo elevatissimo, hocce brevi; pedibus subaequalibus 1.3.4.2. albo maculatis, macula ventrali alba tetragona. Long. 1^". De oogen zijn donkerbruin en staan in een kort a. De bovenkaken loodregt, klein. De thorax langwerpig, van voren zeer hoog, aan de zijvlakten en ook tusschen de oogen kort digt witharig; deze omzoo- 3 18 ming is aan den binnenrand uitgerand , even als de gelijke omzooming van het achterlijf. De pooten matig lang en van bijna gelijke sterkte; de dijen en de kniegeledingen zwart en wit gevlekt; de overige geledingen geelach- tig, zwart geringd. De spintepels zeer kort. Hahit. Amboina. Zeldzaam. Enige malen in het zandgebergte van Leitimor gevonden. 13 Salticus venustus nov. spec. Thorace brevissimo elevatissimo , in postica parte fere perpendiculariter declivi nigro , undique fascia latissima alba cincto,p!aga oculari aureo-squamosa; abdomine ovato brevi pallide lilacino, fasciis duabus transversis arcuatis rufis ; pedibus brevissimis flavo nigroque variegatis. Long. 1 1-". De voorste middenoogen zeer groot, melkwit, de overige zwart; tusschen de voorste oogen bevinden zich korte bruinroode haartjes. De thorax bijna vierkant, kort, zeer hoog, van voren loodregt , zwart; langs den omtrek eene breede witte omzooming. De rugvlakte tusschen de oogen goudgroen, en achter deze eene fijne, dwarsche, witte, boogvormige steep. De bovenkaken kort maar sterk , bruinrood even als de lip en de onderkaken , welke laatste lang en evenwijdig zijn. Het achterlijf zoo lang als de thorax, plat, eivormig, puntig ein- digend, digt met korte schubachtige haartjes bedekt, lichtblaauw met twee dwarsche , kromme , breede , bruinroode strepen ; de buikvlakte is donkerbruin, gedeeltelijk met lichtblaauwe haartjes. De pooten zeer kort, 1.2.4.3. bruin en geelbont, met digte iriserende haartjes. Hahit. Amboina. Zeldzaam. Met S. obisioides op jonge sagopalmen. 14. Salticus sinuatus nov. sp. Cephalothorace rufo-fusco, in lateribus breviter albo piloso, oblongo parum elevato; ab- domine thorace longiore nigro-fusco fascia dorsali cinerascente mediana utrinque in lateribus sinuata; pedibus aequalibus 4.3.2.1., corpore brevioribus, rufis, nigro annulatis. Long. 3". De thorax langwerpig , niet hoog ; de voorste midden-oogen kleiner dan bij de meeste Salticus-soorten , groenachtig. Langs den boven- kaaksrand talrijke lange stijve geelachtige haren. 19 Het achterlijf in het midden het breedst, langer dan de thorax, zwartgrijs met eene overlangsche smalle grijswitte naar beide zijden toe vertakte streep in het midden van den rug. De ondervlakte van het geheele ligchaam grijs-geelachtig. De pooten korter dan het ligchaam, stijfharig, bruinrood, met talrijke zwarte ringen. Hah'it. Amboina. 15. Salticus viridifaciatus nov. sp. Piceus ; tliorace oblongo , sat elevato , fasciis tribus transversis aureo-viridibus , cupreo niten- tibus signato , palpis niveis; abdomine elongato , antice albo cincto, stria mediana longitudinali, maculisque in medio dorsi sitis viridibus ; pedibus gracilibus 1. 2. 4. 3. nigris albo viridique inaculatis. Long. 2"'. Zeer sierlijk gekleurd en geteekend. De bovenkaken klein, plat, schuinsch, zwart. De oogen zwart, de voormiddelste zeer groot. De zijvlakten van den thorax met een prachtig, rooden glans. Op den rug drie dwarsche groene dwarsstrepen , waarvan de 2 voorste smal, de 3e bijna driekantig, zich op de achtervlakte bevindende. Het achterlijf veel langer dan de thorax, langwerpig, zwart, aan de voorste vlakte wit gezoomd; aan weerszijden twee kleine witte drie- hoekige vlekken en in het midden van den rug 3 smalle groene steepjes , waarvan de middelste dwars , de beide andere overlangs verloopen. De buikvlakte zwart met witte vlekken. Het sternum en de heup- geledingen der pooten goudgroen. Deze zijn van gelijke sterkte , dun , weinig behaard, zwart en groen gevlekt. Habit. Amboina. Niet zelden te vinden gedurende de heetste mid- daguren op lage heesters. 16. Salticus trochilus nov. sp. — Mas. Piceus, aeneo purpureoque refulgens, viridi rubroque fasciatus; palpis pedibusque tesfaceis, hls viridescente nitentibus; abdomine tlioracem longitudine aequante. Long. l^"' Gedaante en kleuren bijna als die der voorgaande soort. Thorax en achterlijf beide van bijna gelijke lengte gene langer 20 dan breed, hoog, in zijn acliterlielft, iets breeder, zwart, met prach- tigen nietaalglans en twee dwarsbanden van welke de voorste groen , de achterste rood is. Het achterlijf puntig, zoo lang als de thorax en op gelijke wijze gekleurd. De spintepeltjes kort. De pooten van de lengte des ligchaams, 1.2.3.4., alle bleek geelachtig, met bonte ringen. Habit. Java (Hariang). N. K. 17. Salticus fulvovittatus nov. sp. Piceus, thorace brevissimo gibboso, in lateribus pulcherrime refulgente, fasciis tribus transversis aureo-viridibus notato; abdomine elongato ovali , antice linea fulva ciiicto, dein trans- versim fulvo trivittato; ventre nigro, albo maculato; pedlbus corpore brevioribus 4.2.3.1. nigris rufo viridique maculatis. Long. 2'". Mischien het wijfje van Nr. 15. De oogen zwart, van bruinroode kringen omgeven; de voelers goud- geel. De zijvlakten van den thorax hebben dienzellden prachtigen weerschijn als bij S. viridifasciatus , welke ook op gelijke wijze ge- teekend is ; de middelste groene dwarsband is de smalste. Het achterlijf ovaal, zwartbruin. IV2 maal zoo lang als de thorax; de voorste helft geel gezoomd; behalve deze bevinden zich op den rug 3 tot 4 fyne gele dwarsstrepen. Op de buikvlakte 5 tot 6 witte rondachtige vlekken. De spin- tepels duidelijk, echter niet verlengd. Habit. Amboina. Niet zeldzaam, voornamelijk op bloeijende kom- positeën. Maakt op de ondervlakte der bladeneen digt, sneeuwwit tentvormig nest, waarin zich de spin bij naderend gevaar verschuilt en hare eijeren legt. 18. Salticus jloricola nov. sp. "Vitellinus thoracis abdominisquc fasciis longitudinalibus duabus atro-purpurcis , illis in postica, his in antica parte convergentibus; ventre argenteo nitente; pedibus subaequalibus 3.4.1.2. corpus longitudine aequautibus. Long. 2". 21 Grootte en gedaante der zoo even beschrevene soort. Zeer weinig behaard. De thorax langwerpig, laag van voren het breedst, dojergeel, met twee breede, overlangsche donkerbruine banden, die aan het voorste gedeelte voor eene dwarsche dergelijke streep vereenigd zijn. De bovenkaaksrand digt geel behaard. Het achterlijf ovaal, puntig toeloopend, iets langer dan de thorax; aan het voorste gedeelte van den rug twee overlangsche donkerbrui- ne banden , die tot de helft van den rug verloopen en aan het achter- einde door 2 — 3 dergelijke vlekken gevolgd worden. De buikvlakte zilver- of loodkleurig. De pooten korter dan het ligchaam, groenachtig-geel, zwart doornharig. Hahit. Amboina. Niet zeldzaam op verschillende bloemen van kom- positeën. 19. Salticus cephalotes nov. sp. Fem. Piceas, aeneo-nitens, thorace magno rotudato, elevatissimo, fere conico; mandibulis par- vis inclinatis nigris , abdomine parvo angusto , indistincte albo bistriato ; pedibus fortibus sibi invicem conformibus, corpore paulo longioribus. Long. 5". Bijna eenkleurig zwart, met metaalachtigen glans, weinig behaard. De thorax bijna even lang als breed en hoog en heeft de de gedaan- te van eenen van boven afgesneden kegel; op deze bovenvlakte be- vinden zich de oogen, welke niet zeer groot zijn, vooral de voor- midden-oogen. De bovenkaken klein en smal. Het achterlijf klein, korter dan de thorax en smaller. Op den rug twee onduidelijk begrensde dwarsche witte, boogvormige strepen, een van welke zich aan het voorste gedeelte bevindt. De pooten van gelijke sterkte, dik, iets langer dan het ligchaam. 1. 2. 4. 3. Hahit. Java (Buitenzorg). N. K. 20. Salticus latidens nov. sp. Unicolor-fuscus , canus , thorace longiore quam lato , abdomine rotundato thorace pa- rum longiore, punctis dorsi quatuor impressis; pedibus corpore paulo brevioribus, gracili- bus. Long. 1|". 22 Kort en breed, eenkleurig donkerbruin, onbehaard. De bovenka- ken breed , kort en loodregt. De thorax iets breeder dan lang , laag. Het achterlijf ovaal , in de tweede helft iets breeder dan van voren; op den rug met 4 navelvormig verdiepte in een □ geplaatste punten. De spintepels zeer kort. De pooten 1. 4. 2. 3., dun, bijna zoo lang als het ligehaam. Habit. Java (Tjihanjawar). N. K. 21. SaUicus jimbriatus nov. sp. Mas. Nigro-fuscus , purpereo nitens; pedibus elongatis tenuibus tibiis in apice et margine superiore fasciculato pilosis; sterno sulfureo; thorace brevissimo elevatissimo; fasiis laterali- bus albidis; abdomine ovali gracili, dorso punctis 4 aurantiacis signato. Long. 2|^"'. Fetnina difFert: col ore magis cinerascente , sparsim albo pilosa, abdomine tumido, dorsi penicillis aliquot brevibus ex pilis albis constantibus; palpis setoso pilosis. Zeer eigenaardig door de aan het ondereinde bundelsgewijze behaar- te pooten. De kleur van het mannetje donkerbruin, met eenen koperkleurigen glans. De voelers oranjekleurig, die van het wijfje digt wit borstelharig. De thorax kort en zeer hoog, in het midden iets hooger dan van voren. In de achterhelft 3 breede witachtige banden, een van welke in het midden is en naar voren puntig eindigt; de twee an- dere omzoomen den thorax ter zijde en zijn breeder. De bovenkaken klein, wigvormig, schuinsch. Het achterlijf klein, langwerpig; op de voorste helft van den rug een ronde witte vlek,^ en in het midden 4 zeer kleine oranjekleurige punten. — De geheele ondervlakte donkerbruin , met uitzondering van het sternum , hetwelk bij beide geslachten citroengeel is. De pooten aanmerkelijk langer dan het ligehaam, en vooral de tai*sen,dun, 1.4.2.3. Op iedere tibia 3 bundels, bestaande uit digte borstel vormige haren, waarvan twee aan den bovenrand en een aan den onderrand van genoemde afdeeling. Habit. Amboina. In kruidnageltuinen niet zeldzaam. 23 22. Salticiis formica nov. sp. — 3Ias. Niger, nitidus; mandibulls horizontalibus aplanatis thoracis longitudine; thoraceln medio fere coarctato, abdomine pedicellato ovali, pedibus tenuibus 4. 1. 2. 3. Long. 1^"- Heeft geheel de gedaante van eene mier, en veel overeenkomst met S. formicoides W. (Pyrophorus semirufus Koch). Van alle In- dische soorten van Salticus gemakkelijk te onderscheiden. Eenkleurig pikzwart, onbehaard, met sterken glans. De bovenkaken zoo lang als de thorax, regt vooruitstekende, van boven sterk platgedrukt, evenwijdig. De klaauw lang en gekromd. Dé lip langwerpig vierkant. De thorax langer dan breed , iets achter het midden door eene die- pe insnijding in twee afdeelingen gescheiden, van welke de voorste grooter en bijna vierkant is, de achterste kleiner en eivormig van gedaante. Het achterlijf zit op een' vrij langen steel, en wordt allengs naar achteren dikker, ovaal met korte spintepels. De pooten dun, zoo lang als het ligchaam; de tarsen en het gehee- le tweede paar geelachtig. Habit. Amboina. Schijnt zeldzaam te zijn, en zich in den omtrek van huizen in gezelschap met mieren op te houden. 23. Salticus janthinus Koch. (Plexippus id.) Habit. Amboina. II. Soorten bij welke het 1® paar pooten aanmerkelijk dikker of langer is dan de overige paren. 24. Salticus regulus nov. sp. Tliorace piceo, antice elevatissimo , circa oculos viridi, aureo squaraoso , mandibulis mar- gineque supramandibulari pulcherrime azureo pilosis, abdomine brevi aureo- viridi piloso; pedibus 3. 1. 2. 4., pare primo reliquis multo fortiore pilosissimo. Long. 2^". Affinis S. d' Urvillei Walck. 24 . Eene kleine, maar prachtig gekleurde soort. De thorax iets langer dan breed, in zijne voorste helft zeer hoog, zwartbruin. De oogen geelachtig, de voor-midden-oogen zeer groot en hol; achter de voorzijdelingsche en de achterste oogen bevindt zich een klein rond knobbeltje. Om de oogen een krans van goud- groene haartjes. De bovenkaaksrand , even als de voorste vlakte der wigvormige bovenkaken, prachtig blaauw behaai'd. Het achterlijf kleiner dan de thorax, eivormig, donkerbruin, zeer weinig behaard, op den rug goudgroenharig , vooral aan de voor- ste helft. Het eerste paar pooten dik, vooral de dijen en de tibiae, beiden aan den binnenrand digt goudgroen behaard. De tarsen kort en dun. Het Se paar pooten het langste van allen, bruinachtig, met donkere ringen. Habit. Amboina. 25. Salticus sexpunctatus nov. sp. . Nigro-fuscus , abdomine elongato nigro, antice fascia.alba cïncto, dorsi punctis 6 albis per paria dispositis; thorace rotundato albo piloso; pedibu^. anticis nigris, dense pilosis, reliquis rufescentibus nigro annulatis. Long. 4"'. De oogen witachtig, in een kort □ geplaatst. De thorax van voren laag en hier tusschen de oogen donkerbruin, met korte witte haartjes bedekt. Het achterlijf langer en smaller dan de thorax, zwart, van voren breed witgezoomd; midden op den rug drie kleine witte punten, en digt voor de spintepels nog een wit klein streepje. Heq. eerste paar pooten veel sterker en digter behaard dan de overige, zwartbruin; de overige pooten licht]aruin met donkere ringen. Habit. Amboina. 26. Salticus semiater nov, sp. — Mas. Cephalothorace , pareque primo pedum nigris , abdomine pedibusque reliquis testaceis , his indistincte annulatis. Long. 2". 25 De thorax breed, niet hoog, veel korter dan het achterlijf, zwart; lan ''S den omtrek eii tusschen de ooo;en kort withario;: de oo^'-en van bruinroode haarrhigen omgeven. De bovenkaken klein en loodregt. Het achterlijf langwerpig, smal, eenkleurig lichtbruin, zeer wei- nis: behaard. Het eerste paar pooten dikker en sterker behaard, dan de. .overige, zwart, met eenige witte ringen 1.2. 3. 4. Ilabit. Amboina. Eens op jonge sagopalmen in gezelschap van S. obisioides gevangen. 27. SaÜkus bufo nov. sp. Fuscus, thorace transversim latiore, planiusculo, albö cincto; abdomine brevi rotundato albo bifasciato, fascia anteriore in medio interrupta; pare pedum primo reliquis fortiore, femoribus tibiisque incrassatis dilatatisque. Long. \j". Kort en breed , donkerbruin , zeer weinig behaard. De oofren waso;eel. De thorax breeder dan lans; dwars ovaal , laag, donkerbruin met eene witte orazooming. Het achterlijf rond, iets langer dan de thorax; aan het voorste gedeelte aan weerszijden eene groote witte vlek , en voor de spintepels eene dwarsche witte streep. De dijen en tibiae van het eerste paar 'pooten dik en breed, van boven plat, 1. 4. 2. 3., alle donkerbruin, met onduidelijke witte rnioen. Hablt. Amboina. Zeldzaam. . '- 28. Salticus amplectehs nov. sp. Fuscus, tliorace brevi subquadrilatero; abdomine illo parum longiore, in dorsi postica parte transverse albo univittato, pare pedum primo reliquis multo longiore & fortiore nigro coeruleo, reliquis flavicantibus. Long. Ij". Donkerbruin. Op het laatste gedeelte van het achterlijf eene fijne dwarsche witte y\ vormige streep. Het achterlijf in de achterhelft breeder. 26 De pooten 1. 2. 3. 4.; het eerste paar aanmerkelijk langer en ster- ker dan de overige, donker staalblaauw, aan den binnenkant weinig behaard. De overige bleek geelachtig. Hahit. Java (Tjihanjawar). N. K. 29. Salticus ohisiodes Dol. Niet zeldzaam op jonge sagopalmen, meest op de ondervlakte der bladen zich ophoudende. Bij het loopen bevinden zich de naar voren gedrao-en voorpooten in eene gedurige beweging , en nadert men haar met eenig voorwerp dan strekt de spin deze voorpooten tetanisch naar voren uit. Bij jonge voorwerpen zijn de voorpooten bijna bloedrood. 30. Salticus zosterifer nov. sp. Fuscus, abdomine thorace Parum longiore in antica parte latiore, anum versus acuminato, in medio fascia transversa alba cincto; pare pedum primo reliquis fortiore, nigro albo an- nulato, reliquis flavicantibus. Long. 1^". Heeft veel overeenkomst met no. 28 , hiervan echter verschillend. De thorax niet zoo breed: het achterlijf in zijne voorste helft breeder en allengs dunner wordend; de dwarsche streep op den rug breeder en in het midden van den rug gelegen. De voorpooten minder lang, zwartbruin, aan den binnenkant fijn gedoomd. Hahit. (Tjihanjawar). N. K. III. ORBITELAE. Epeira Walck, Ook hier is het noodzakelijk, ten einde een overzigt der zeer tal- rijken soorten te kunnen geven, dat men het overigens zoo natuurlij- ke geslacht in meerderen groepen splitst , welke in hare hoofdvormen met grond als genera kunnen beschouwd worden, die echter menig- 27 vuldijr in elkander overgaan. De in Walekenaer's Araclmiden aange- nomene afdeelingen zijn in vele gevallen niet natuurlijk en niet streng genoeo; omschreven, zoodat ik meende eenige wiizio-intren inde verdeeling te mogen aannemen, die intussclien alleen op de hier onder beschreven soorten toepasselijk is. a. Neph'da. Thorax langwerpig vierhoekig, van voren breed; de middenoogen staan in een' regelmatioen vierhoek. De lip hooger dan breed. De pooten veel langer dan het ligchaam, in de rust stervormig uitgestrekt. Het achterlijf cilindervormig. Hiertoe behooren uitsluiten tropische soorten , welke groote loodregte radvormige netten vervaardigen in welk midden zij zich ophouden. 1. Epeira chrysogaster AValck. Hablt. Java. Buitenzorg. Zeer gemeen in de omstreken van Djok- jokarta. Bij Amboina. Noord-Celebes te Manado. 2. Epeira KuhUl nov. sp. fem. Fusco-nigra, pedibus parce pilosis, rufo-testaceis in artlculationibus tantum nigris. Long. 18'". Het geheele ligchaam benevens de bovenkaken en de voelers donker zwartbruin. Het achterlijf cilindervormig, het achtereinde iets dunner. De pooten sterk, weinig borstelharig , bruinachtig , aan de gewrichts- einden zwartbruin. Hahit. Java (Buitenzorg). N. K. 3. Epeira Hasseltii nov. sp. fem. Thorace nigro breviter dense argenteo pilineso , palpis nigris, abdomine pedibusque rufo-fuscis illius dorso vittis duabus parallelis longitudinalibus unaque ante lias posita transversa, luteis. Lonjr. 2"'. 28 Een tusschenvorra van Epeira clirysogaster W. en Epeira Walcke- naerii Dol. ; deelt de kenteekenen van beiden. De thorax groot, kort en digt zilveraclitig behaard. De oogknob- bels zeer duidelijk en scherp. De voelers eenkleurig zwart. Het achterlijf is cilindervormig in het midden eenigzins vernaauwd , bi'uinrood, met 2 overlangsche , evenwijdige gele strepen, en eene voor deze staande dwarsstreep van dezelfde kleur. De pooten zeer lang en dik, overal gelijkvormig behaard, bruinrood, met donkerbruine gewrichtseinden. Hahit. Java. Buitenzorg N. K. De in mijne eerste Bijdrage tot de Araclmiden als Epeira penicillum beschrevene spin is slechts als een jong voorwerp van Epeira Wackenaeri te beschouwen. Een groot aatal spinnen dezer soort in verschillende perioden gevangen, heeft zulks bewezen. 5. Epeira harpyia nov. sp. — fem. Kigra, pedibus rufis, thorace elongato, aldomine in medio valde coarctato. Long. 10". Van alle Epeiren dezer groep door de gedaante van thorax en achterlijf aanmei-kelijk verschillend. De thorax in zijne voorste helft smaller, langwerpig; de duidelijk begrensde kop klein. De lip aan den bovenrand puntig, en de onderkaken ovaal en evenwijdig. Het achterlijf van voren dikker dan de thorax, wordt dan veel dunner en is aan zijn uiteinde weder eenigzins dikker. Beiden zijn eenkleurig zwart. De pooten vrij lang, niet zeer dik, matig behaard, bruinrood; alleen aan het onderste gewrichtseinde een smalle zwarte ring. Hahit. Java (Buitenzorg). N. K. 6. Epeira (^Nephila) imperialis Dol. Bijdr. Ook op Java. N. K. B. De thorax vrij laag, van voren versmald. De voorste oogen der middengroep digter bij elkander dan de twee achterste oogen. 29 Het acliterlijf dik, ovaal. De pooten langer dan het ligchaam , sterk. 6. Epeira virkUpes nov. sp. Thorace depresso, antice angustato et ut pedibus viridi-cinereo , breviter dense albo piloso his rufo nigroque hispido-setosis; abdominis dorso antice bigibboso , citrino-flavo, rufo nigro- que variegalo. Long. 7". Zeer bont geteekend, overigens veel op Ep. moluceensis Dol. gelijkende. De thorax zeer plat, grijsachtig-groen , digt met korte witte haren bedekt. De oogen klein, zwart. Het achterlijf veel langer dan de thorax, dik, ovaal, fraai citroen- geel; op het voorste gedeelte van den rug twee aan den achterkant uitgeholde en hier zwart gekleurde knobbels. Van den voorsten rand van het achterlijf verloopen tot aan deze knobbels 2 evenwijdige menieroode strepen , die hier door eene dwar- sche streep van dezelfde kleur vereenigd worden. Op het einde van den rug eene langwerpige roode vlek , en op deze 4 witte in een n staande punten. De zyden en de buikvlakte groen , sierlyk wit en geel gestreept en netvormig geteekend. De pooten sterk, vuil groen, met talrijke zwarte en bruine stekels. Ilahit. Amboina. Niet zeldzaam in de omstreken der stad, langs heggen, Avaar zij een groot, onregelmatig, min of meer zakvormig net bouwt, in welks midden de spin met naar boven gekeerde buikvlakte zich ophoudt. 7. Epeira margaritacea nov. sp. Albo-cinerascens, thoracis dorso albo sericeo-piloso; abdomine elongato ovall antice bigib- boso, hic albo, hinc ad anum usque cinerascente, ocellis albis nigro cinctis numerosis ornato, pedibus nigris, setuloso-pilosis. Long. 10." De thorax vrij breed, echter naar voren toe zeer smal, laag, digt kort witharig. De voelers grijsachtig wit. 30 Het achterlijf (lik , ovaal, het voorste gedeelte wit; op de voorste helft aan weerszijden een klein uitgehold knobbeltje; tusschen beide knobbels 2 ronde, witte, zwart gezoomde vlekken, en achter deze nog talrijke zoodanige vlekken , welke allengs naar achteren kleiner worden , en door zwarte netvormige strepen omgeven zijn. De pooten zwart, stekelharig. Hahit. Java (Aloen-aloen). N. K. C. Argyopes. De thorax zeer plat, van voren smal. De voormiddenoogen digter bij elkander dan de 2 achteroogen van dezelfde groep. Het achterlijf eivormig, van boven plat, hoekig. De pooten matig verlengd, in de rust straal vormig uitgestrekt. Hiertoe behooren meestalbont en sierlijk gekleurde soorten, welke de warme landen bewonen. 8. Epeira striata Dol. Hahit. Java (Buitenzorg). N. K. 9. Epeira catenulata nov. sp. fem. Alba, sericeo dense pilosa, abdomine ovali, fasciis duabus dorsalibus longitudinalibus pa- rallelis citrino-flavis, linea nigra cinctis; pedibus fusco-cinereis , annulo in parte inferiore femorum sulfureo. Long. 10'". Grootte en gedaante van Epeira fasciata Dug. Kort , digt wit behaard. De voelers geelachtig. Het achterlijf gi^oot, ovaal; het voorste vierde gedeelte van den rug zuiver wit; van hier af tot aan het achtereinde verloopen twee evenwijdige ketenvormige citroengele banden, die door eene fijne zwarte omzooming begrensd zijn, welke eene zuiver witte ruimte overlaten. De pooten grijsachtig-bruin , weinig behaard, met een' gelen ring op het onderste einde der dijen. Hahit. Java (Kapangdoengan). N. K. 31 10. Epeira versicolor nov. sp. Tliorace dense argenteo piloso, abdomine magno pentagonali-rotundato , in postica parte lafiore, transverse alternatim coccineo, argenteo, nigro flavoque fasciato; pedibus rufis con- coloribus aut indistincte fusco annulatis. Long. 7". Eene der fraaiste spinsoorten , volgens Walckenaer's beschrijving op Epeira Latreillii Walck. gelijkende. De thorax, in vergelijking met het achterlijf, klein, overigens zoo als bij de overige soorten dezer groep gevormd. De voelers bleek rood- achtig. Het achterlijf langwerpig pentagonaal met afgeronde hoe- ken, in de achterhelft veel breeder dan van voren, sierlijk gekleurd en geteekend. Eene reeks van verschillende op elkander volgende dvvarsbanden op de rugvlakte: de eerste dezer banden karniijnrood; hierop volgt een zilverachtig-witte , op deze een citroengele , een zwarte en eindelijk weder een karmijnroode band; achter deze herhalen zich weder dezelfde kleuren. Bij de wijfjes, wier achterlijf met eijeren gevuld is, worden deze banden minder duidelijk. De pooten eenkleurig roodbruin, of, bij de nog jonge voorwerpen, donker geringd. Hab. Java (Buitenzorg). N. K. 11. Epeira Reinwardtii nov. spec. fem. Thoracerufo; abdomine magno, oblongo pentagonali, in postica parte latiore, nigro-fusco, fasciis tribus albis transversis , quarum prima antrorsum coccineo, secunda luteo limitantur; pedibus fuscis tarsis rufis. Long. 10'". In gedaante , grootte en teekening met Epeira trifasciata Dol. over- eenkomende, doch fraaijer gekleurd. De thorax vrij breed, bruinrood; de voelers grijs-geelachtig. Het achterlijf dik, langwerpig vijfhoekig, in de laatste helft het breedst, van hier af plotseling puntig wordend. De voorste naar den thorax gekeerde vlakte is wit; daarop volgt een karmijnroode dwarsband; op den rug drie breede witte halve- 32 maanvormige dwarsbanden die allengs in grootte toenemen. Tus- schen den eersten en tweeden is de rugvlakte citroengeel gekleurd. Het overige gedeelte is donkerbruin; de zijden met talrijke kleine roode puntjes. De pooten sterk en middelmatig lang, donkerbruin, met bruin- roode tarsen. Hablt. Java (Aloen aloen). N. K. 12. Epelra ornaüssima nov. sp. Thorace fusco, miniaceo marginato; abdomine lato depresso, rotundato, in marginibus crenulato, dorso albo, punctis nigris numerosis persperso, ventre miniaceo, macula rotunda nigra signato; pedibus albis in articulationibus nigro-fuscis. Long. 7". De thorax zeer plat, zwart, kort wit behaard, menierood gezoomd en met twee digt bij elkander geplaatste strepen van dezelfde kleur in het midden. De oogen en de bovenkaken zwartbruin ; het sternum bloedrood en de onderkaken, even als de heupgeledingen der pooten, bruinrood. Het achterlijf zeer plat, rond, iets langer dan breed, aan den rand gekorven, op de rugvlakte wit, met talrijke zwarte punten, waarvan 4 in het midden een' vierhoek vormen. De omzoomino- der buikvlakte zwart, deze zelve menierood met eene groote zwarte ron- de vlek in het midden. De pooten dun , wit , de tarsen roodbruin ; de gewrichtseinden don- kerbruin. Hahlt. Amboina Zeldzaam. Eenige malen in de nabijheid van hui- zen , op muren gevonden. 13. Epeira multipuncta nov. sp. Thorace fusco, luteo marginato; abdomine depresso, fere circulari , in margine profunde crenato, in dorso pallide testaceo , punctis numerosis nigris persperso, ventre miniaceo ma- culis duabus nigris ornato; pedibus albis in articulationibus rufis. Long. 6"'. Heeft zeer veel overeenkomst met de voorgaande soort, doch ver- schilt er van doordien de omzooming van den thorax minder scherp 33 begrensd en geelachtig is het sternum geel , het achterlijf niet wit maar geelachtig is , de buikvlakte geene zwarte omzooming heeft en in het midden twee zwarte vlekken, waarvan de voorste rond, de andere niervormio;. Hahit. Java. N. K. D. Epeira. De thorax matig gewelfd. De voorste oogen der middengroep ver- der van elkander dan de achteroogen dierzelfde groep. Het achterlijf dik, eivormig-driehoekig. De pooten korter dan bij de vorige af deelingen , dik , stijf harig , in de rust aan het ligchaam getrokken. 14. Epeira de Haanii nov. sp. Fusca, breviter setoso-pilosa; abdomine ovato triangulari, antice utrinque in tuberculum producto, tuberculis his rufis luteo maculatis; maculis utrinque a tuberculo ad anum con- vergentim decurrentibus albis; pedibus fuscis late albo annulatis. Long. 10 — 13". Eene zeer groote en en schoone soort dezer afdeeling. De oogknobbels duidelijk en vrij lang. De thorax zwartbruin, digt met korte rossige haren bedekt. Het achterlijf groot, eivormig, dik; op het voorste gedeelte van den rug aan weerszijden en kort puntig knobbeltje, hetwelk aan de punt bruinrood, aan de basis citroengeel gekleurd is. Overigens is de rug zwartbruin ; van den achterrand dezer beide knobbels verloo- pen twee reijen groot witte vlekken, welke beide reijen elkander aan het achtereinde van het ligchaam ontmoeten. De pooten donkerbruin, met breede grijs-witte ringen. Hahit. Amboina. Niet zeldzaam. Gedurende den regentijd in vrij groot aantal in de kruidnageltuinen gevonden. 15. Epeira hispida nov. sp. Thoracis postica parte nigra, parte cephalica rufa, dense albo pilosa; abdomine oviformi rotundato; fusco, undique pilis brevibus rigidis rufis obtecto, macula in dorso sagittaeformi flavida; pedum femoribus rufo-fuscis, articulis reliquis flavidis nigro annulatis. Long. 9". 5 34 Grootte en gedaante van Epeira diadema ; veel overeenkomende met de in de 1® Bijdrage tot de Arachniden beschrevene Epeira manipa, hiervan echter door de pijlvormige teekening op het achterlijf ver- schillende. Stijfharig, vooral het achterlijf. Het achterste gedeelte van den thorax zwart, het voorste bruinrood, digt kort witharig. Het achterlijf eivormig, van boven eenigzins plat, aan zijn voorste gedeelte het breedste ; geelachtig-bruin met een' breeden langwerpigen getanden band van eene donkere kleur, en eene geelachtige pijl- vormige teekening op dien band. De buikvlakte donkerbruin, met 2 ovale oranjekleurige vlekken. De pooten iets langer dan bij de verwante soorten, stijfharig- borstelig, met bruinroode dijen. Habit. Amboina. 16. Epeira spectahilis nov. sp. Nigro-cinerea , thoracis antica parte dense albo pilosa; abdomine ovato trangulari in late- ribus dorsi antica parte utrinque breviter unituberculato , postice acuminato, dorso punc- tulis albis numerósis obsito; fascia dorsali sagittaeformi lata, lineis tenerrimis albis limitata; pedibus nigris, tibiis tarsisque late albo maculatis. Long. 9"'. De thorax van de gedaante als bij de overige soorten; aan het voorste gedeelte digt witharig , aan de achterhelft kaal , pikzwart. Het achterlijf eivormig, in eene korte punt eindigende, en aan het voorste gedeelte van den rug twee kleine puntige knobbels , waar- van een aan elke zijde. Deze knobbels zijn bruinrood. Overigens de rug ZAvartgrijs, aan het voorste gedeelte wit behaard en aan de zij- den met talrijke witte zeer kleine puntjes. Van af eiken knobbel ver- loopt eene witachtige golfvormig gekromde streep , welke te zamen eene langwerpig driehoekige ruimte begrenzen , die naar voren in een kort aanhangsel uitloopt, en op welke in het midden 2 zwarte punten zich bevinden. De pooten zwart, vrij sterk behaard, met een' breeden grljsachtig- witten ring aan iedere tibia en tarsus. Habit. Amboina. In het gebergte. 35 17. Epeira hogoriensis nov. sp. Fusca, abdoniine crasso triangulari ovato, in postica parte acumïnato, antice in lateribus in tuberculum acutuin protracto, macula dorsali oblonga, in lateribus sinuata , nigra ; pedibus fuscis setoso-pÜQsis. Long. 10"'. De thorax langer dan breed , aan zijn voorste gedeelte vrij breed , hier geelachtig behaard, overigens zwart; de oogknobbels scherp en vrij groot. Het achterlijf als bij de voorgaande soorten gevormd , van voren met twee puntige knobbels , die naar boven en buiten gerigt zijn ; bruin- achtig grijs , met een' breeden driehoekigen zwarten getanden band op den rug, welke aan de drie hoeken door de drie knobbels van het achterlijf begrensd Avordt. De pooten dik , in een puntigen tarsus eindigende , bruin , matig be- haard. Habit, Java (Buitenzorg). N. K. 18. Epeira caput lupi nov. sp. Kigro-cinerea , thorace albo piloso ; abdomine magno , triangulari ovato , antice in lateribus unituberculato , postice in tuberculum exiente ; antice usque ad tubercula , et in postica parte nigro, ceteroquin cinereo, plaga hacce cinerea linea tenerrima lutea cineta, pedibus cineras- centibus, late nigro annulatis. Long. 12". De thorax als bij de voorgaande soort. Eigenaardig en kenschetsend is de teekening op den rug van het achterlijf, hetwelk dezelfde ge- daante heeft als de tot nu beschreven soorten der afdeeling D. Het voorste gedeelte tot aan de knobbels zwart, kort wit behaard en naar achteren door eene smalle gele streep begrensd , welke streep van den eenen knobbel tot den anderen dwars verloopt. Het overige gedeelte van den rug is grijs en heeft de gedaante, zoo men wil, van een' wolfskop. Op het midden van den rug drie paren zwarte punten, waarvan de middelste de grootste en schuins geplaatst zijn. De buikvlakte zwart. De pooten zwart met breede grijswitte ringen. Habit. Amboina. Gedurende het drooge jaargetijde meermalen op de zandbergen van Leitimor gevangen. 36 19. JEpeira Junghuhmi nov. sp. Thorace densissime albo flavescente piloso; abdomine niagno ovato, in medio latissimo, fusco-flavicante , macula dorsali magna cordiformi obscure viridi totum fere dorsum occupante, punctisque ante hanc sitis novem viridibus; pedibus testaceis, femoribus fuscis. Long 10". De thorax vrij breed , met duidelijk vooruitstekende oogknobbels , op den rug digt geelachtig wit behaard. Het achterlijf dik, in het midden het breedste, bruinachtig-geel , met eene groote hartvormige vuilgroene vlek op den rug, en voor deze punten van dezelfde kleur. Deze vlek zwart gezoomd. De pooten hebben dunne tarsen en donkerbruine dijen en zijn overigens bruinachtig-geel. Habit. Java (Tjimanaoel). N. K. 20. Epeira halanus nov. sp. Rufo-fusca, thoracis antica parte flavescente pilosa; abdomine triangulari ovato, crasso, postice in tuberculum conicura terminato, antice in lateribus bituberculato, dorso inter haec tubercula et in postica parte rufo, pedibus pallide rufis fusco annulatis. Long. 9". De thorax aan de voorste helft geelachtig behaard , overigens kaal , zwartbruin. De oogknobbels duidelijk vooruitstekende. Het achterlijf dik, met de gewone knobbels, waarvan 2 aan het voorste gedeelte van den rug; alle puntig, bruinrood. De voorste vlakte van den rug digt wit behaard; tusschen de voorste knobbels bruinrood en eene dergelijke groote , niet omschrevene vlek bevindt zich op het einde van den rug. In het midden 2 kleine navelvor- mig verdiepte punten. Habit. Amboina. E. Eurjzomar De thorax en het achterlijf op de rugvlakte met puntige naar boven gerigte knobbels. De pooten matig lang, dik. 37 21. Epeira paradoxa nov. sp. Fusca, thorace lato, in lateribus et dorso bituberculato ; abdomine magno rotundato; in medio dorsi utrinque in gibbutn apice trifidum protracto; pedibus mediocribus crassis, apla- natis. Long. 8—11"'. Affinis Gasteracanthae sexcuspidatae Koch (Epeira imperialis Walclc), Van deze fraaije soort bestaan twee afbeeldingen, nagelaten door de leden der Natuurkundige Kommissie, welke in teekening ver- schillen, doch tot eene enkele soort moeten worden gebragt. Het wijfje is grooter, heeft de knobbels op het achterlijf minder scherp en puntig en de kleuren lichter. iDe thorax breed , digt geelachtig behaard, — bij het mannetje bruin. De zijdelingsche oogen zijn op een' sterk vooruitstekenden knobbel van den thorax geplaatst. Op het midden van den rug verheffen zich 4 dwarsche puntige knobbels, waarvan de 2 middelste naar boven, de zijdelingsche naar buiten gerigt zijn. De bovenkaken loodregt, vrij dik en sterk, aan den binnenrand met 3 tot 4 scherpe tanden. De lip bijna rond; de onderkaken vrij hoog en aan den binnenrand uitgehold. Het achterlijf is groot en dik en heeft eene onregelmatige, moei- jelijk te beschrijven gedaante. In den omtrek is het kort eivormig, op het midden van den rug even hoog als breed. Op de voorste helft van den rug 4 kleine dwarsche puntige knobbeltjes, en achter deze aan weerszijden eene aan het uiteinde driepuntige hooge verhevenheid, tusschen welke beide de rug za- delvormig is uitgehold; eindelijk bevindt zich achter ieder dezer laatst- genoemde een klein, puntig uitstekend tepeltje. De rug vuilgroen of bruinachtig, met eene onduidelijke teekening op de achterhelft waar men nog 4 in een' vierhoek staande punten ziet. De pooten iets langer dan het ligchaam, 1. 2. 4. 3., sterk, weinig behaard, plat; de dijen bruinrood; de overige geledingen zijn bruinachtig. Habit. Java (Buitenzorg). N. K. 38 F. Bifidae. De thorax hoog. Het achterlijf smal of breed, aan het uiteinde in twee punten verdeeld. De pooten korter dan het ligchaam. De voorste middenoogen nader bij elkander dan de achterste middenoogen. 22. Epeira exanthematica nov. sp. Unicolor, rufo-fusca; abdomine oviformi apice breviter bifido, dorso punctis numero- sis nitentibus pustulaeformibus persperso, pedibus corpore brevioribus, incrassatis, aplanatis. Long. 8". Op het eerste gezigt heeft deze soort eenige overeenkomst met Clotho Durandi. Eenkleurig roodbruin , bijna kaal. De thorax van voren smal , rond , hoog. De bovenkaken zwart , met sterken glans. Het achterlijf groot, langwerpig eivormig, aan de voorste helft veel breeder, aan het achtereinde in twee korte punten verdeeld. Op de rugvlakte talrijke glanzige, verhevene pun- ten , en aan het voorste gedeelte van den rug links en regts een wit- achtig schuinsch streepje. De buikvlakte eenkleurig donkerbruin; de spintepels staan in het midden derzelve. De dijen en de tibiae kort, dik en breed; de pooten in algemeen korter dan het lijf Habit. Amboina. Zeldzaam. Java (Buitenzorg). N. K. Epeira bifida nov. spec. Glaberrima ; tliorace parvo , gibboso , nigro-fusco ; abdomine fere cylindrico , postice bifur- cato bic aplanato, argenteo nitente, in lateribus fusco; pedibus corpore multo brevioribus, rufis. Long. 4"'. Heeft in gedaante meer overeenkomst met eene Uloborus. De thorax in vergelijking met het achterlijf zeer klein, van voren bijzonder smal, doch hoog, het kopgedeelte duidelijk afgescheiden, zwartbruin met sterken glans; de oogen klein. 39 De lip hooger dan breed ; de onderkaken breed , laag , eenigzins naar de lip geneigd. Het achterlijf 5 malen langer dan de thorax , cilindervormig, in het midden iets dikker, aan het achtereinde eenigzins afgeplat, en hier in twee iets naar buiten gekromde helften verdeeld; zilverkleurig-wit, aan de zijden bruinachtig-zwart. De spintepels bevinden zich op het midden der buikvlakte, welke fijn zwart gevlekt is. De pooten dun , de afdeelingen kort , bruinrood , met donkere ringen. Hahit. Amboina. Niet zeldzaam in de nabijheid van woonhuizen , op donkere plaatsen , zich een groot regelmatig nest bouwende , in welks midden zij zich ophoudt en aan Avelks hoeken zij de platte hoekige grijze eizakken vasthecht. G. De voorste oogen der middengroep nader bij elkander, dan de achteroogen. De thorax klein, smal en vrij hoog. Het achterlijf langwerpig ovaal. De pooten matig lang en dun. 24. Epeira nigrotrivittata nov. sp. Thorace mandibulisque rufis ; abdomine elongato ovali , in lateribus citrino-flavo , vittis tribus dorsi longitudinalibus nigris , in postica parte confluentibus , spatio inter has albo , pe- dibus viridescentibus. Long. 3^". Behoort tot de groep van Epeira cueurbitina Walck. waarmede zij eenige overeenkomst heeft. De thorax iets langer dan breed , en , even als de bovenkaken , bruinachtig rood. Het achterlijf langwerpig ovaal, aan de zijden citroengeel, op den rug wit, met drie overlangsche evenwijdige zwarte strepen, die aan het achtereinde zamenvloeijen. De voelers en de pooten groenachtig, 1. 2. 4 3; deze veel lan- ger dan het ligchaam, met talrijke zwarte stijve haren. Habit. Java (Kapandoengan). N. K. 40 24. Epeira nigrotarsalis nov. sp. Thorace rufescente, antice valde angustato; abdomine ovoideo, citrino-flavo , vittis 5 ni- gris arcuatis transversis, in medio interruptis notato; palpis pedibusque rufescentibus , tibiis tarsisque nigris. Long. 5"'. De thorax aan de achterhelft breed , van voren zeer smal , en even als de voelers en het grootste gedeelte der pooten rosachtig. Het ach- terlijf 2 malen zoo breed als de thorax en 21/2 malen zoo lang, kort ovaal, vrij dik, citroengeel, aan de zijden iets donkerder. Op het midden van den rug zijn drie op elkander volgende paren zwarte punten, en over den rug verloopen 5 dunne zwarte , gebogene dwars- strepen, waarvan de 3 voorste op gelijke hoogte met de paren pun- ten zich bevinden. De pooten iets lenger dan het lijf , matig dik, weinig behaard, met zAvarte tibiae en tarsi. Hahit. Java (Tjimanaoel). N. K. Tot deze groep behooren nog de in mijne Ie Bijdrage tot de Arach- niden beschrevene Epeira coccinea en Epeira orichalcea. De volgende soorten zijn vooralsnog moeijelijk tot groepen te vereenigen. 26. Epeira rhodosternon nov. sp. Thorace fusco elongato ovali , parum elevato ; abdomine elongato ovali fusco , lineis dorsi duabus albis parallelis, vittisque albis ab his latera versus decurrentibus ; sternoroseo; ven- tre nigro rufescente striato maculatoque; pedibus corpore longioribus luteis, late nigro an- nulatis longeque setoso-pilosis. Long. 7"'. De thorax 1 1/2 maal zoo lang als breed , van voren iets hooger dan aan de achterhelft, ovaal, donker roodbruin. De zijdelingsche oogen ieder op een afzonderlijke knobbeltje geplaatst. De bovenkaken sterk, loodregt, aan den binnenkant met twee reijen scherpe tanden. Lip en onderkaken vierhoekig. Het achterlijf IV2 maal zoo lang als de thorax, langwerpig, op den rug bol, aan zijn voorste gedeelte hooger, donkerbruin. De rug door 41 twee smalle evemvijdig vei'loopende witachtige strepen verdeeld in drie deelen van gelijke breedte, Avelker middelste zonder eenige tee- kenino; is, terwijl de buitenste ieder 3 scliuinsehe witte strepen ver- toonen , die van de twee overlangsche strepen ontspringen. De buikvlakte zwart, met vier gele overlangsche strepen op het voorste gedeelte ; hierop volgt een dwarsche C - vormige ; de spintepels aan beide zijden van twee roode vlekken omgeven. De pooten langer dan het ligchaam , sterk stekelharig, geel, met breede donkerbruine ringen. Habit. Java (Buitenzorg). N. K> 27. Epe'ira indislincta nov. sp. Kigro- cinerascens , abdomine oviformi , in antica parte latiore , dorsi macula pallidiore sagittaeformi apice sua reti'orsum directa , parum distincta; pedibus corpore parum longioribus , setulosis. Long. 4*'. Even als de meeste Epeira-soorten moeijelijk te omschrijven, als zijnde zonder duidelijke teekening» IJzerzwart, matig behaard. De thorax iets langer dan breed, ovaal. Het achterlijf twee malen zoo lang als de thora:5t , eivormig-rond , meteene onduidelijke pijlvormige lichtgrijze teekening, van welke de punt naar achteren gerigt is, op de rugvlakte. De pooten vrij sterk , iets langer dan het ligchaam , eenkleurig , stiifhari"-. Bahit. Java (Lebak). N. K. 28. Epeira perspicillata nov. sp. Thorace parvo ferrugineo, abdomine latissimo cordiformi testaceb, maculis dorsi duabus albis nigro cinctis , rubroque punctulatis ; pedibus corpore brevioribus testaceis. Long. 3"'. Latit. 2i-". Behoort misschien tot het volgende geslacht te worden gebragt , wat echter uit de afbeelding niet kan worden beslist. 6 4t Heeft een van de tot nu besclirevene soorten afwijkend voorlcoraen. De thorax klein, bijna vierhoekig en, even als de pooten, rosachtig. Het achterlijf even breed als lang, hartvormig, van voren zeer breed ;aan het achtereinde afgerond; bruinachtig-geel : links en rogts op den rug eene groote ronde witte zwart gezoomde en rood gestippelde vlek, €n tusschen deze beide vlekken eenige zwarte punten. HahiL Java. N. K. Plectana Walck. 1. Plectana acuminata Walck. Habit. Java (Buitenzorg). N. K. 2. Plectana arcuata Walck. Habit. Java (Buitenzorg). N. K. 3. Plectana praetextata Walck. Var. A. Habit. Java (Lewiboenger). N. K. 4. Plectana leucomelas nov. sp. Abdomine fere octogono, aeque longo ac lato, sexspliioso. spinis subaequalibus, brevibus, validis ; dorso albo nigro punctulato , spinis thoraceque nigris , pedibüs nigricantibus. Long. 2"'. Lat. 1|."'. De thorax en de bovenkaken zwart. Het achterlijf even lang als breed , achthoekig , met 6 korte dikke , puntige stekels, waarvan 4 aan de beide zijden, 2 aan den achterrand zich bevinden; alle zijn horizontaal en zwart, bijna even ver van el- kander verwijderd. De rugvlakte van het achterlijf wit; de navelvormige punten langs den omtrek klein en zwart. De pooten zeer kort, dun, zwartachtig. Habit. Java (Buitenzorg). N. K. Ambarawa. In bergachtige streken in de nabijheid van rivieren. 43^ 5. Pleclana Jlavida iiov. sp. Lutea; abdomiiie rotundato panim latiore quain longo, sexspinoso, spinis quatour latera- libus minimis, duabus in margine postico sitls brevibus, basi tumidis; dorso maculis duabus- reuiformibus , punctisque ailquot niinutis albis. Long. 2}". Lat. 2'". Geel , sierlijk zwart en wit geteekend. De thorax, de bovenkaken en de pooten eenkleurig, deze dun en korter dan het liirchaam. Het achterlijf i'ond , naauwelijks breeder dan lang, met zes stekels aan den omtrek , waarvan de 4 zijdelingsche zeer klein doch scherp , de twee achterste iets langer, aan de basis dik zijn, en plotseling in eene korte scherpe punt eindigen. Op het midden van den rug twee groote witte , boonvormige vlekken en tusschen beide 4 zwarte in een □ geplaatste punten; langs den voorsten rand zes zwarte navelvormig verdiepte en eenige witte, en langs den achterrand nog 8 dergelijke punten. Habit. Java (Buitcnzorg). N. K. 6. Plectana roseoJlmhata nov. sp. Nigro-fusca, abdomine rotundato parum latiore quam longo, marginibus brevissime sex- spinoso, spinis 1 lateralibus minimis posticis duabus basi iiicrassatis ; dorsi maculis duabus irregularibus albis roseo marginatis , punctisque aliquot marginalibus albis notato ,• pedibus corpora brevioribus testaceis. Long. 3". Lat. 22". Heeft de gedaante der voorgaande soort. Zwartbruin. Het achterlijf rond, iets breeder dan lang; de 4 zijdelingsche stekels klein doch scherp, de twee achterste aan de basis zeer dik, plotselings scherp eindigende. Langs den omtrek 19 en op het midden van den rug 4 navel- vormige zwarte punten, waarvan die aan den voorsten rand, alsook de overige vlekken, rozenrood gezoomd. Op het midden twee groote witte onregelmatige rozenrood gezoomde en eenige Avitte streepjes langs den rand van den rug. De pooten zeer kort , geelachtig. Habit. Java. (Tjihanjawar). N. K. 44 7. Plectana mediofusca nov. sp. Thorace pedibusque nigris; abdomine rotundato aeque longo aclato; in margine brevlssime sexspinoso, spinis duabus posticis basi incrassatis nigi'is reliquis minimis et ut parte laterali dorsi albis, medio dorsi nigro-fusco , maculis duabus parvis albis notato. Long. 2["'. Lat. 2". De thorax, de bovenkaken en de pooten zwart, deze zeer kort en dun. Het achterlijf rond, zoo lang als breed, met G stekels aan den omtrek; de 4 zijdelingsche zeer kort, tandvormig, de 2 achterste iets langer, aan de basis dik. Het midden-gedeelte van den rug van af den voorsten rand tot en met de achterste stekels donker zwartbruin , met twee witte lang- werpige vlekken in het midden , en eene dunne rozenroode streep tus- schen beiden; de zijdelijke deelen wit, en aan het voorste gedeelte zeer fijn rozenrood gestreept. Habit. Java. (Buitenzorg). N. K. 8. Plectana tricolor nov. spec. Abdomine triangulari rotundato , aeque longo aclato, inermi , transverse nigro, liiteo cocci- neoque fasciato. Long. IJ-"'. De thorax en de pooten bruini-ood. Het achterlijf zoo breed als lang, afgerond driehoekig, zonder stekels, matig gewelfd; het voorste gedeelte zwart; hierop volgt een breede dwarsche gele band , met twee zwarte punten in het midden ; op dezen weder een zwarte dwarsband; het achterste gedeelte is fraai rood. Langs den voorsten rand zijn 9 kleine navelvormige punten. Habit. Amboina. Zeldzaam. Pleuromma. Cephalothorax antice in tuberculum oblongum ocellos gerens, pro- ductus. Ocelli octo parvi, sex in prolongatione thoracis siti, in series duas dispo- siti , quarum inferior ex 4 , altera ex duobus composita ocellis ; ocelli duo ab his remotissimi , in antica parte thoracis positi , unus inquoque latere. 45 Labium breve triangulare rotundatum. Maxillae breves, latae, paral- lelae. Abdomen magnum perpendiculare , tuberculatum , marginibus elevatis, crenulatis. Organa setifera brevia. Pedes médiocres 1.2.4.3, in quiete ad corpus attracti. Genus ob dispositionem ocellorum nulli affine, ex habitu hic Epei- ridas locatum. Pleuromma moluccum nov. spec. Thorace pedibusque rufis, abdominis dorso quasi excavato, testaceo, nigro maculato. Long. 4"'. De thorax veel kleiner dan het achterlijf, aan de achterhelft vrij breed en hoog. Van voren verengt zich dezelve plotseling in een kort, halsvormig gedeelte, waarop de oogen geplaatst zijn, en het- welk eenigzins naar boven is gerigt. Dit gedeelte is zwart, terwijl de thorax bruinrood is. De oogen zijn klein, en op eene wijze verdeeld als bij geen ander spingeslacht voorkomt. Zes oogen zijn zwart en op de voorste vlakte van voornoemd uitsteeksel van den thorax in twee reijen ver- deeld, van welke de onderste uit vier, de bovenste uit twee, iets groo- tere oogen zamengesteld zijn. De twee laatste oogen zijn geelachtig en van de overigen ver verwijderd, t. w. aan weei'szijden der basis van genoemd uitsteeksel geplaatst. De bovenkaken klein, loodregt, zwartbruin, kort behaard. Het achterlijf heeft eene merkwaardige en moeijelijk te omschrij- ven gedaante; het is veel grooter dan de thorax, hoog, lang- werpig ovaal , met zijne voorste helft een groot gedeelte van den tho- rax bedekkend , bijna vertikaal geplaatst. Het voorste gedeelte puilt uit in het midden als een naar boven en iets naar achteren gerigte tepel , welke aan zijn einde twee- puntig en zwartbruin gekleurd is. Achter dezen is de rug eenig- zins uitgehold, zwartachtig, met fluvveelachtigen glans; de randen opgeslagen , koperroodharig. 46 Op het midden van den rug eene groote ronde bruinachtige vlek, en op deze een kleine zwarte driehoek. De pooten matig lang, met lange puntige tarscn , bruin, met zwarte ringen. Hah'it. Amboina. Zeldzaam. Tot nu toe tweemalen iu diepe bergravij- nen van Leitimor irevonden. Bouwt een langwerpijr net. Tetrasnatha Latr. T'etragnatha nepaeformis nov. sp. Thorace mandibulisque rufescentibus, illo oblongo ovali, his porrectis , diver'i-entibus , clavatis, in facie interna minute spinosis; oculorum seriebus paralleüs; aljcloniine cilindrico aureo-viridi , dorso coccineo nigroque striolato, linea mediana tenerriina nigra, pedibus vi- ridibus. Long. 4'". Gedaante en teekening als bij Tetragnatha extensa Walck. De bovenkaken zoo lang als de thorax, naar het einde toe ver- dikt en aan de binnenkant zeer fijndoornig. Het achterlijf loopt puntig toe, is goudgroen, op den rug met fijne roode en zwarte dwarsstreepjes, door welke op het midden van den rug eene dunne zwarte streep loopt. De pooten groen, aan de gewrichten geelachtig. Habit. Java (Buitenzorg). N. K. Uloborus Latr. ülohorus domesticus nov. sp. Albo-cinereus , fere concolor, canus; thorace minimo, abdomine magno crasso, poslice acuminato, antice in gibbum parumper antice directum protracto; pedibus tenuibus, late nigro annulatis. Long. 3"'. Grijsachtig of veeleer loodkleurig. De thorax zeer klein , door het achterlijf bedekt, matig hoog. De oogen staan in twee evenwijdige reijen; de voormiddenoogen grooter dan de overige en bijeenstaande. Het achterlijf is hoog en dik, puntig eindigende en heeft aan het voorste gedeelte een' puntigen knobbel. 47 Dg pooteiizijii 1.4.2.3, matig la,ng , grljsaclitig, niet breede zwarte ringen. Hahll. Amboina. Zeer gemeen in woonhuizen op vochtige donkere plaatsen. Bouwt een onregehiiatig schuinseh net, op welks ondervlakte de spin met stijf uitgestrekte pooten zich ophoudt. De eijerzakken zijn veelhoekig, plat, bruinachtig en worden door de spin aan het net vastgehecht. Linyphia Latr. Linyphia javensis nov. sp. fem. Pallide viobcea, abdomine elongato, fere cilindrico, dorsi vittis tribus longitudinalibus; inandibulis semiporrectis validis margiue intenio denticulatis , pedibus palpisque testaceis. Long. 3"'. De thorax langwerpig, iets donkerder dan het achterlijf; de oogen van bijna gelijke grootte. De bovenkaken eenigzins naar voren gerigt, sterk, divergerend, aan de binnenrand getand. Het achterlijf driemalen zoo lang als de thorax, aan zijn voorste gedeelte iets breeder, bijna cilindervormig, met 3 overlangsche dunne donkere langstrepen op den rug. De voelers en de pooten geel- achtig, deze langer dan het ligchaam, vooral het eerste paar, 1. 2. 4. 3, behaard. Habit. Java (Harriang). N. K. IV. Inaequitelae. Pholcus Walck. Pholcus phalangioides Walck. Habit. Java. (Buitenzorg). N. K. Amboina. Zeer gemeen, zoowel in huizen als ook tusschen struikgewas in de nabijheid van gebouwen. Waarschijnlijk uit Europa naar deze gewesten met meubelen enz. overgebragt. Scytodes Latr. 48 Scyiodes jjallida nov. sp. Pallide flavescens, thoiace gibbosissimo et ut abdomine tenerrime nigro striato; ventre et pe- dibus flavis, his tenerrime nigro annulatis. Long. 2". Misschien van Scytodes thoracica Latr. van Europa niet verschil* lende. De thorax, vooral in zijne achterhelft, zeer hoog. Alle zes oogen van gelijke grootte. Op het midden van den rug 2 evenwijdige zwarte zeer fijne streepjes; de overige streepjes verloopen schuins van buiten naar bin- nen. Het achterlijf rond , op de voorste helft van den rug 5 tot 6 zwarte overlangsche en achter deze eenige dwarsche streepjes. De pooten zeer dun, veel langer dan het ligchaam, 1. 4. 2. 3, bleek geelach- tig met naauwelijks zigtbare zwarte ringen Hahlt. Amboina. Eenzaam op bloeijende lage heesters. Is zeer lang- zaam in hare bewegingen. Het eijerzakje is rond en bevat p. m. 30 eijeren, uit welke binnen 8 dagen de jonge spinnen uitkwamen , wel- ke de eerste dagen om de moederspin verzameld bleven. Scytodes domestica nov. sp. Fusco-nigra, tliorace elevato gibbosissimo, abdomine rotandato. Long- ly. Gedaante als bij de voorgaande soort of als van Scytodes thoracica, slechts de pooten eenigzins korter. Eenkleurig zwartbruin. Hahit. Amboina. Eens in mijne woonkamer gevonden. Theridion Walck. Theridion sundaicum nov. sp. Miniaceum, pedibus nigris ; abdomine parum elongato gibboso, postice declivi in dorao et lateribus albo maculato. Long. 1^". In gedaante, grootte en kleurverdeeling geheel met de in mijne Eerste Bijdr. beschrevene Theridion miniaceum overeenkomende. De spintepels aan het voorste gedeelte van de buikvlakte geplaatst. 49 Op den rug t^yee lialvemaanvormige vlekken en achter deze eenige witte punten. Op de zijvlakten bevinden zich dergelijke witte vlekken. Ilabit. Java (Buitenzorg). N. K. Theridlon (?) tuhicolum nov. sp. Fuscum aut flavo-cinereum breviter parce pilosum ; abdomine rotundato ovali , in lateribus dorsi albo maculatum ; pedibus mediocribus parum incrassatis distincte fusco annulatis. Long. 3 j". Eenigzins aan Theridion maculatum Walck, verwant, doch niet zoo donker van kleur. Naarmate van den ouderdom en het jaargetijde zeer in kleur verschil- lend. Sommige voorwerpen zijn bijna sneeuwwit, terwijl andere bruin zijn; altijd echter blijven de gedaante en de teekening op den rug dezelfde. De oogen als bij Theridion maculatum. De onderkaken aan het boveneinde breeder dan aan de basis , zeer weinig naar de lip geneigd. De thorax smal, vrij hoog en geelachtig bruin. Het achterlijf ovaal , met 3 groote witte driehoekige vlekken aan weerszijden van den rug, en eene w^itte overlangsche streep langs het midden van den rug; daarenboven nog 4 kleine zwarte punten, die in een' vierhoek staan. De pooten iets langer dan het ligchaara , matig dik , donkerbruin geringd. Hahit. Amboina. Zeer gemeen het geheele jaar door op zonnige plaatsen, langs heggen, tusschen laag wild struikgeAvas. Bouwt een groot onregelmatig naar alle kanten vertakt netwerk, in welks midden de spin een' langen loodregten pijpvormigen zak maakt, welke van boven gesloten en aan het benedeneinde trechtervormig verwijd is. De spin bewoont het onderste einde van dezen zak , vlugt echter bij nadering van eenig gevaar naar boven. Tegenaria Walck. Tegenaria argentata Dol. Bij dr. 50 Gedurende den regentijd een groot aantal voorwerpen dezer soort gevonden. Tegenaria ochracea nov. sp. Pallide ferruginea , sericeo-pilosa ; ocellis lateralibus approximatis; tliorace angusto elevato, rufo; mandibulis pei'pendicularibus tenuibus; abclomine ovali ; dorso stria nigro-fusca medium dorsi vixattlngente; pedibus 1.2.4.3, indistincte annulatis. Long. 8". De thorax is 1/3 zoo lang als het achterlijf, en half zoo breed, vrij hoog, bruinachtig rood, met eene donkere ovei-langsche streep op den rug. De voormiddenoogen grooter dan de overige. De lip hoog, aan de basis iets breeder; de bovenkaken aan den oorsprong van den klaauw stekelig. Het achterlijf bruingeel, dik, ovaal; op de voorste helft van den rug eene donkere overlangsche streep; en aan het achtereinde drie paren kortere schuins geplaatste bruine strepen. De spintepels kort. De pooten dun, 1.2.3.4, digt zachtharig, bruinachtig geel, met donkere ringen. Hahit. Amboina. Niet zeldzaam. Tegenaria dolomedes nov. sp. Tuscescens , thorace et abdomine longitudinalitei* fusco bifasciato, fasciis extus linea alba cinctis; pedibus gracilibus sparsim longe pilosis, organis setiferls parvis. Long. 4". Het ligchaam bijna kaal, bruinachtig. De thorax eivormig, van voren smal , aan weerszijden en in het midden met 2 donkerbruine even- wijdige overlangsche banden. De 4 voorste oogen zeer klein en digt aan de bovenkaaksrand geplaatst , eene veel kortere rei vormende dan de tweede ; de oogen der tweede rei grooter. De lip liooger dan breed, afgerond; de onderkaken aan de basis smaller , van boven breed , rond. 51 Het achterlijf langwerpig , bruin , met twee donkere overlangsehe ban- den op den rug, welke naar buiten witaclitig gezoomd zijn. De spintepels vrij kort De pooten dun, 1. 4. 2. 3. van gelijke sterkte, bruin, fijn stekelharig. Habit. Amboina. Hersilia. llersilia indlca Lucas. Cinerasiens, breviter albo pilosa, peclum articulationibus fuscis: macula abdominis dorsali longitudinali fusca; organis setiferis abdomen longitudine aequantibus. Long. 2." De pooten 1.2.4.3., zeer weinig behaard. Habit. Amboina. Op beschaduwde plaatsen in de nabijheid van woonhuizen zeldzaam. Dendrolycosa. Genus novum. Ocelli 8, minimi, aequales, in facie anteriore cephalothoracis in series duas dispositi ; serie prima altera brevior , recta ; secunda curvata , concavitate retrorsum directa. Labium aeque altum ac latum, apice angustatum. Maxillae labio parum longiores, basi angustae , dein dilatatae, apice parum conniventes. Mandibulae perpendiculares , parvae. Pedes médiocres, corpore pa- rum longiores, 4. 1. 3. 2, setulosi. Organa setifera brevia. Genus ob oculos minimos aequales peculiare , habitu inter Dolome- dem et Tegenariam censendum. Dendrolycosa fusca nov. sp. Fusco cinerea, tlioracis fascia laterali utrinque albida ; macula abdominis dorsali ad medium usque pei'currente oblonga nigra, pedibus unicoloribus. Long. 7". 52 Weinig en kort behaard. De thorax langwerpig, hoog, in de voorste helft smaller, in het midden donkerbruin , aan weerszijden meteen' breeden witachtigen band. De voelers dun en kort, eenkleurig bruin. Het achterlijt ovaal, I1/4 zoo lang als de thorax; op den rug een niet duidelijk begrensde ovei-langsche donkerbruine band. De pooten weinig dik, gelijk, fijn stekelharig. Hahit. Araboina. Gedurende den regentijd eenige voorwerpen dezer soort in de kruidnageltuinen gevonden. G. Laterigradae. Spai'assus Walck. Spai^assus psittacinus Dol. Bij dr. Gedurende den regentijd een vrij groot aantal voorwerpen dezer soort, welke tot 1" lengte bereikt, in het gebergte gevangen. Sparassus Boiei nov. sp. Pistacino-viridis tliorace aplanato, radiatim rufo striato; abdomine elongato aiigustato rufo vittato; pedibus fortibus longis rufo maculatis annulatisque. Long. 1'". Met onzekerheid plaats ik deze groote fraaije spinsoort in boven- genoemd geslacht, daar bij de bestaande afbeelding geene teekening der monddeelen is gevoegd , op welke het onderscheid tusschen de geslachten Olias en Sparassus berust- De geheele spin is vuilgroen, bont roestkleurig gevlekt en gestreept. De thorax breed , rond , iets langer dan breed , naar voren plotseling iets smaller Avordende. De voorste oogrei is korter en met de bolle zijde eenigzins naar voren gekromd, de tweede is regt; de buitenoogen van beide zijn grooter dan de in het midden staande. De bovenkaken klein, digt, kort geelachtig behaard. Op het midden van den rug eene fijne overlangsche sleuf, van welke 53 uit talrijke rocstkleurige strepen straalvormig naar buiten verloopen. De palpen lang, eenkleurig bruinachtig, stekelharig. Het achterlijf veel smaller dan de thorax, I1/4 zoo lang als dezelve, puntig toeloopend , zeer weinig behaard , met talrijke rocstkleurige dwar- sclie en schuiusche strepen op de rugvlakte. De pooten bijna 3 malen zoo lang als het ligchaam,2. 1. 4. 3, onregelmatig roestkleurig gevlekt en geringd, met zwarte doornharen aan alle geledingen. Hahit. Java. (Buitenzorg). N. K. Delena. Delena plumipes nov. sp. Planissima, flavida, irregulariter fusco viridescenteque not.ita, raandibulis porrectis; pe- dibus in utroque margine longissime denseque pilosis, quasi plumosis, pare primo reliquis paulo longiore. Long. 12". Eigenaardig en zeer opmerkelijk wegens de langharige bijna vederi- ge pooten en de platgedrukte gedaante van het ligchaam; de dikte van den thorax verhoudt zich tot zijne breedte als 1 : 1 0. Vuil geelachtig, met talrijke onregelmatige bruine, witte en groen- achtige vlekjes. De thorax breed, van voren veel smaller, in het midden met eene diepe, korte , overlangsche sleuf. De oogen zwart; de zijdelingsche grooter dan de in het midden staande; de eerste rei is regt; de zijdelingsche achteroogen zitten op kleine knobbels. De lip vierkant, de onderkaken parallel. Het achterlijf langer dan de thorax, plat, in de achterhelft iets breeder, met korte spintepels, met eene bruinachtige onduidelijker teekening op de rugvlakte. De pooten van bijna gelijke lengte, 1. 4. 2. 3 , zwart stekelharig; de dijen en de tibiae aan weerszijden langharig vederig, plat. Iluhit. Amboina. In bergachtige streken niet zeldzaam , echter alleen het wijfje gevonden. De eizak plat, vuil grijs , ongeveer 70 eijeren bevat- tende. Het wijfje houdt dien met de naar voren halfuitgestrekte voor- 54 pooten omvat, terwijl de achterste paren pooten stijf naar achteren gerigt zijn. Olias Walck. Olias mygalinus Dol. Bijdr. Gemeen op Amboina. Ik vond haar meestal in de holte van een zamengerold blad. Daar het dier groot genoeg is en vooral het wijfje zeer sterke boven- kaken heeft, vermeende ik daarmede proefnemingen betrekkelijk het vergif te kunnen doen. Het is mij echter deze keer niet gelukt tot eenig resultaat te komen. Ik sloot een volwassen wijfje met eene kleine hagedis (Lygosoma smaragdina D.B.) in eene flesch op, inde meening, dat het spoedig tot een' aanval zoude komen. Alles echter wat ik hierbij heb gezien, beperkt zich tot de waarneming, dat de oogen der spin telkens begonnen te schitteren, dat zij zich van gevaar bedreigd zag en de lange stijve haren waarmede de tibiae zijn bedekt rigtten zich hierbij op. De inlanders vreezen deze soort wegens hare lange bovenkaken. Olios lunula Dol. Bijdr. Vrij gemeen, ook op Amboina, in huizen, tusschen planken, enz. Het mannetje is werkelijk verschillend. De thorax hartvormig, in het midden donkerbruin, met een' bree- den licht grijzen rand; het achterlijf is in het midden bleek, aan weerszijden met groote zwarte zamenvloeijende vlekken. De pooten zijn veel langer dan bij het wijfje, het 2"^° paar bijna vier- malen zoo lang als het ligchaam, met stijve lange zwarte doornharen. De dijen en de tibiae zwartbruin gevlekt. Olias zonatus nov. sp. fem. Nigro-fiiscus, pilosus, thoracis margine postico fascia lata lutea cincto. De thorax iets langer dan breed, in het laatste derde gedeelte het 55 breedst; donker koffijbruin even als de geheele spin ; aan den achterrand een breede gele dwarsband. De oogen staan in twee evenwijdige reijen. De voelers langer dan bij de overige soorten van Olies. Het achterlijf ovaal , langwerpig , weinig behaard. De pooten 2. 1. 4. 3, het 2''° paar naauwelijks langer dan het eerste, alle van gelijke sterkte en eenkleurig donkerbruin. (De jonge spin bruinrood). Hablt. Java (Lkiitenzorg, Tjihanjawar). N. K. Olios testaceus nov. sp. fem. Testaceus, sparsim setoso-pilosus, oculorum seriebus sibi valde approximatis, ocellis posticis externis reliquis multo majoribus ; thorace rotuudato, abdoniine ovato. Long. 14"'. Eenkleurig lichtbruin , weinig behaard. De thorax rond ovaal , in het midden het breedst, smaller dan het achterlijf; vooral is het kop- gedeelte zeer klein en smal. De beide oogreijcn zeer digt bij elkander; de voormiddenoogen zeer klein, nabij elkander. Alle buitenoogen, vooral echter die der tweede rei, welke langer is, grooter dan de middenoogen. De bovenkaken smal. Het achterlijf ovaal , dik. De pooten 2.1.4.3, eenkleurig, weinig stekelharig. Hablt. Java (Buitenzorg). N. K. Philodromus D'iardl nov. sp. Thorace rufo, longiore quam lato , oculis omnibus aequalibus segmentum circuli formantibus ; abdomine ovali et ut pedibus fascescentibus , illius dorso punctis 6 — 8 per paria dispositis notato, his .?. 1.4. 3, nigro-fusco maculatis, longe setosis. Long. \i'". De oogen alle van gelijke grootte; de eerste rei korter, met de bolle zijde sterk naar voren gekromd, de tweede rei regt. De bovenkaken klein, digt bruinachtig behaard. De thorax in de tweede helft veel breeder dan van voren , rosachtig. 56 Het achterlijf ovaal, iets langer dan de thorax, bruin, met de pooten en de voelers van gelijke kleur. Op den rug eenige zwarte , kleine paarsgewijze verdeelde punten. De pooten 21/2 malen zoo lang als het ligchaam, het 2yir^ t^z- ci^ci'g-n^^i^ ^z< t^Zé^i^i^^^rt .,;X^4»^ S^e^ Fiy S. ^^i. ^*t- Fie J C^e^ta^ ^i^^/attcta^ei' n< t^^^■. ,,y*C^^ a-e-^^/v-aC, (^ / \ 117 m ga, o o ''y / ( 1 ft^. ^t:/iMifr-f^ '■\9 F.j ,. y -N>^ ^i? ^- Fiy 4 ^ t- PVQ ff. '•y/. f* OOCP •a^ % '■ '/lv<'<^i^ ' ^^v4^ /ta ^. c^a-^^&^i^iH yz^-^i^t-o^ie^ ^-^/Ar)r j "-^ F^.S. ■-j>''ZSéfe«/ .^^t€ki^ o o o o OOOO FCa. J^vg. ^, oo F.j j. Z^^^-^^i^a^ -^^:>z-^^<' -/fi-ce**^fn^ T"V>4>-<^:^ï^ —/Ac^ Fia 4 — 2IZ^ce^t*€i-' fn^z./a^O'rt./^^ /'e>-^ Fiq. J. C-^^i^^ ^iif^t*t-^^ y --^^ Fiy. ƒ L^/^g.u^ii^^>-m^ ,A^Ji<;^>-gW9n^ —Jy^tr/^FCg. 8. CCj. .^?«-' y'7^a^i^^^■^ (^^0^/^ r/y/ Fcq e. ^[9 /■ — ^^4«^^^^?i L,y^//ai.)^ — ^Zp-t^ Fvo. 8 i^^afin-a^u^-- .('cA^ta.eea^ r^^^^i^^/jy. 9 t '^i <«5^!«>^#««^ Fiy. 10. r^e^a^^^^ii^i.. ■ ^,aH-er/é^ _:i^^>2< ■g^K-i^a^iit^ . /' > ^ ■'■/?/ B.O. ,. ca^g'ft-ti'^z^, ./y^e-^ Ra. 2. CPf Ce i-i^i^ i>/^a^!t^ G ?Y«^-^^ 7-ei!€l^ ''i^ryf^t^^f'^ f 'f ? ¥'/^// //^ % '■ '■- '•if A / 0?f/^ C/'/. 77/1/' % ^tiiift* yt^xf^^ ^ a-^n-^.. é^iif^^z-a^ c_>^r-<^ J Pia. t ^^.«^'^«-^ '/|^^^e'^ :/,/^^.e^^t^ j'^ff C^^e^^z^z^ 'Z^^a^ij-^^yè^-rt^^TZ^ ^~~Z^i^^, /la. 7. •jé^ Mo e. C^-e*^Z^i-^/L^^^:^^rA^/^./ t^m-Ae^t^a-^é^ ./'ie-C. ittyi^ /.u^i^ Ra 3. c^P^yY^9'''<>^«'^ c^t'. zt^-^e4>ce^n^ y.^/. .■fo->. /;> i. ■t^a^ia^ 'r^>ife^>'Cifn'^a^st-^ ^—^y?^ -Fva a. t^-^^^-ee^e/ém ^ -t^/^n-e^a^^Htif cji^m^i' '^yfff^aa^^eoyt^ ^—//t^. J r ■'rye'. JtW^ Fia. 1. ^^^Y--i^- /'t_^(:i^/Ce^ó'y' ^K^-^l-//^a^ — ^«.'2^^/ê»^<2^ Aet^iy-e^n^ e^i . H-^Vtg-fc J^io. ^. — ■^^ <■ ¥: ^■^ /s- rA// /* ^/\ <0i>^ t^aé'. JTr. fy J. il^-a- '-ayt-aOif't/^ i^^yffff^ ^f:7v^'Z- --O^tfzy?^*^^ ft-t^ett-fn^ ^^. rufj. fu,.s <5//^ a'^h'e'<^€^^^e''^^i4^ ^y'^ ry,. '<7«<* V. '»7 O o/ o' ?5 o o '^ ° O o o o o 5 =1^ o o o o r^ ^v °\ t^ I ^ o o o o O o e 15 ® ® 1 o o o o o o o I ZEVENDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DEE VISCH FAUNA VAN S U M A T R A. VISSCHEN VAN PALEMBANG. DOOB P. B L E E K E R. ^-ee f Alhoewel ik in mijne jongste bijdrage tot de kennis der vischfauna van Sumatra het aantal der van dat groote eiland bekende visclisoor- ten bragt op niet minder dan 719 (1), was te vermoeden dat nieuwe onderzoekingen , zoowel van de zoete als van de kustwateren van Su- matra, nog zouden leiden tot de ontdekking van talrijke daar levende soorten , in de registers der wetenschap nog niet als bewoonsters van Sumatra, bekend. Ik bleef daarom met dezelfde belangstellins: als vroeger verzamelingen van Sumatra te geraoet zien en hoezeer die toezendingen in den laatsten tijd tot mijn leedwezen minder talrijk geweest zijn, voornamelijk, zoo als mij gebleken is, omdat de verzamelaars veel- (1) Het aantal daar vermelde soorten bedraagt 720 doch sedert is mij gebleken dat mijne Pime- lodus cyanocbloros niet soortelijk verschilt van Glyptosternon platypogon Blkr (PImelodus platypoiron K. V. H.) en dat ook Ophicephalus uropbthalraus Blkr en Clailas melanosoma Blkr dezelfde soorten «ijn als Ophicephalus pleurophthalmus Blkr en Clarias melanoderma Blkr. Daarentegen zijn in eene korte nota omtrent nieuwe visschcn van Tikoe-, opgenomen in de Handelingen der Natuurkun- dige Vereeniging in Nederlaudsch Indië (Verslag der bestuursvergadering van den Sston Oktober 1857), twee voor Sumatra nieuwe soorten vermeld t. w. Polyneraus tetradactylus CV. en Apistus trachi- noidea CV , zoodat het cijfer van 719 den stand onzer kennis ten deze tot op deze bydrage voorstelt 1 al eene onnoodige vrees koesteren bekende zaken te zullen zenden, heeft het toch niet ontbroken aan bereidwillige toezeggingen, zoodat ik mag hopen, dat nog meerdere verzamelingen van Sumatra mij in de gelegenheid zullen stellen de nog zeer onvolledige kennis van zijne ichthyologisehe fauna op nieuw uit te breiden. Een begin van deze nieuwe toezendingen heb ik reeds te danken aan den heer J. T. Van Bloemen Waanders, Majoor der artillerie, broeder van de heeren P. L. Van Bloemen Waanders enH. L. Van Bloemen Waanders, aan wie ik in zoo hooge mate verpligting heb we- gens hunne belangrijke toezendingen van Banka, Sumatra en Bali. De heer J. T. Van Bloemen Waanders , onlangs teruggekeerd van Palembang werwaarts het gouvernement hem gekommiteerd had, heeft de welwillendheid gehad, tijdens zijn verblijf ter hoofdplaatse Palem- bang en nabij de mondingen der Moessi , een vrij groot aantal visch- soorten bijeen te brengen en mij deze bij zijne terugkomst te Batavia ten geschenke aan te bieden. Het gebied der Moessi is het meest uitgestrekte van de stroomgebieden van Sumatra. Vrij talrijke vischsoorten zijn reeds uit dat stroomgebied bekend geworden, doch de verzameling van den heer J. T. Van Bloemen Waanders heeft nog een aanmerkelijk aantal visschen van de Moessi doen kennen, welke in de vroegere door mij beschrevene en van daar afkomstige verzamelingen niet voorkwamen. Dit getal bedraagt niet minder dan 37 , en daaronder bevinden zich 23 soorten, ook el- ders op Sumatra nog niet aangetroffen , van welke 6 tevens nieuw zijn voor de wetenschap. De verzameling van den heer J. T. Van Bloemen Waanders bestaat uit de volgende soorten. 1 Datnioïdes polota Blkr. 2 Ambassis nalua CV. 8 // Wolffii Blkr. 4 Polyiiemus dubius Elkr. 5* n macrophthalmus Blkr , n. sp. 6 # tetradactylus CV. 7 Sillago malabarica Cuv. 8* Otolithus microdon Bikr. 9* Johnius jubatus Blkr £=: Corvina Jubata Blkr. 10 // Kuhlii Blkr !=:Corvina Kuhlii CV. 11* // microlepis Blkr nov. sp. 12 V trachycephalus Blkr e= Corvina trachycephalus Blkr. 18 Toxotes jaculator CV. 14 Anabas scandens CV. 15 Trichopus striatus Blkr. 16 Osphromenus olfax Comm. 17 Helostoraa Temminckii K. v. H. 18 Betta trifasciata Blkr. 19 Ophicephalus lucius K. v. H. 20* // melanopterus Blkr. 21 // pleurophthalmus Blkr c: Ophicephalus urophthalmus Blkr. 22 u Stevensii Blkr. 23 // striatus BI. 24 Chorinemus Commersonianus CV. 25* Mugil bontah Blkr. 26 Gobius kokius CV. 27* // xanthozona Blkr. 28* Periophthalmus borneënsis Blkr. 29 Eleotris raarmorata Blkr. 30 Catopra nandoides Blkr. 31 Arius arius CV. 32 // pidada Blkr. 33 Hexanematichthys sundaicus Blkr i=: Bagrus sondaicus CV. P= Arius sundaicus Blkr ol. 34 Bagrus Iloevenii Blkr. 35 u macronema Blkr != Bagrus singarangan Blkr. 36 // gulio CV ci Bagrus gulioides Blkr. 37 y Wolffii Blkr. 38 Bagroides melanopterus Blkr. 39* Eutropius brachypopterus Blkr. 40 Pangasius polyuranodon Blkr. 41* Helicophagus Waandersii Blkr. 42* Acrochordonichthys platycephalus Blkr. 43* Hemipimelodus borneënsis Blkr t= Pimelodus borneënsis Blkr. 44 Wallago Leerii Blkr. 45 Belodontichthys macrochir Blkr t=: Wallago dinema Blkr. 46 Kryptopterus lirapok Blkr := Silurus limpok Blkr. 47* II micropus Blkr t=: Silurus kryptopterus Blkr. 48 Kryptopterichthys palembangensis Blkr t= Silurus palenibangensis Blkr. 49 Hemisilurus heterorhyncbos Blkr tr Wallage heterorhynchos Blkr. 59* // schilbeides Blkr. 51* Micronema typus Blkr e Silurus micronema Blkr. 52 Phalacronotus micropogon Blkr tJ Silurus micropogon Blkr. 53* // micruropterus Blkr ti Silurus phalacronotus Blkr. 54* Plotosus canius Buch. i=: Plotosus unicolor K. v. H. 65 Clarias batrachus CV. k Clarias punctatus CV. 56 // melanoderma Blkr tr Clarias melanosoma Blkr. 57* II Nieuhofii CV. ci Clarias pentapterus Blkr. 58 Barbus Iloevenii Blkr. 59 // laevis CV. 60 Capoeta enoplos Blkr. 61 Systomus apogon CV. 62 II bulu Blkr. 63* M albuloides Blkr. 64 '/ microlepis Blkr. 65 Leuciscus dusonensis Blkr. 66 '/ oxygastroides Blkr. 67 II uranoscopus Blkr. 68 Dangila Cuvierii Val. 69 II ocellata Blkr. 70* Roliita chrysophekadion Blkr. 71 II Schlegelii Blkr. 72 Belone caudiruacula Cuv. 73* Hemiramphus fluviatilis Blkr. 74 Osteoglossum formosum Schl. Miill. 75* Notopterus maculosus Blkr. 76 Pellona Grayana CV, 77 Engraulis Grayi Blkr. 78 u melanochir Blkr. 79 Chatoessus chacunda CV. 80* Plagusia Peldmanni Blkr. 81 Arothron palembangensis Blkr. 82 Choncrhinos modestus Blkr. De soorten in bovenstaande lijst voorkomende en nieuw voor de kennis der fauna van Sumatra zijn met een * gemerkt. Daarvan zijn nieuw voor de wetenschap Polynemus macroplithalmus, Johnius microlepis , Eutropius brachypopterus, Helicophagus Waandersii , Acrochordonich- thys platycephalus en Hemisilurus schilbeides. Slechts van de twee eerstgenoemde soorten volgen de beschrijvingen hieronder. Die der overige 4 nieuwe soorten worden openbaar gemaakt in het reeds ter perse gelegde eerste deel van een Ichthyologiae Archipelagi Indici Prodromus, in welk deel alle in mijn bezit zijnde ai-chipelagische soorten van Silui-en in stelselmatige orde zijn beschreven. Daarin komen tevens voor de diagnosen der nieuwe geslachten, hieronder vermeld. De thans bestaande kennis van de visschen van het stroomgebied der Moessi mag belangrijk genoeg geacht geworden om een beeld te geven van zijne vischfauna , waarom ik hier nog laat volgen een overzigt van alle de vischsoorten , welke mij tot nu toe uit dat stroomgebied geworden zijn. Ik twijfel er echter niet aan, dat voortgezette onder- zoekingen het aantal dier soorten minstens tot het dubbele zullen doen stijgen. Thans bekende vischoorieti uit het stroomgebied der Moessi. Plaats van voorkomen. 1 Anibassis nalua CV Palembang. 2 // Wolffii Blkr Palembang. 3 Datnioides polota Blkr Palembang. 4 Sillago malabarica Ciiv , Monden der Moessi. 5 Polynemus dubius Blkr Palembang. 6 u macrophthalmus Blkr Palembang. 7 // tetradactylus Blkr Mond. Moessi. 8 Johnius Kuhlii Blkr t=: Corvina Kuhlii CV Mond. Moessi. 9 y trachycephalus Blkr e= Corvina trachycephalus Blkr. Palembang. 10 u jubatus Blkr ti Corvina jubata Blkr Palembang. 11 * microlepis Blkr Mond. Moessi. 12 Auabas macrocephalus Blkr Lahat. 13 n scandens CV -. Palemb. Lahat. 14 rielostoma Temminckii K. v. H Palembang. 15 Polyacanthus Hasseltii CV Palembang, 16 Osphromenus olfax Comm - Palembang. 6 17 Trichopus Leerii Blkr Palemb. Lahat. 18 * striatus Blkr Palembans. 19 II trichopterus CV Palemb. Lahat. 20 Betta anabatoides Blkr Lahat. 21 // trifasciata Blkr Palembang. 22 Ophicephalus lucius K v. H Palembang, 23 '/ marginatus CV Lahat. 24 u micropeltes K. v. H Palemb. Lahat. 25 * pleurophthalmus Blkr ;=: Ophicephalus urophthalmus Blkr Palembang. 26 '/ Stevensii Blkr Palembang. 27 * melanopterus Blkr Palembang. 28 * striatus BI Palembang. 29 Toxotes jaculator CV Palemb. Lahat. 30 Rhynchobdella ocellata CV Palembang. 31 Mastacembelus unicolor CV Palemb. Lahat. 32 Chorinemus Commersonianus CV Mond. Moessi. 33 Trichiurus savala CV Palembang. 34 Mugil bontah Blkr Mond. Moessi. 35 Eleotris marmorata Blkr Palembang. 36 * urophthalmoides Blkr. : Palemb. Lamatang En. 37 Gobius borneënsis Blkr Palembang 38 II kokius CV Palembang. 39 * xanthozona Blkr Palembanar. 40 Periophthalmus borneënsis Blkr Mond. Moessi. 41 Amblyopus urolepis Blkr Palembang, 42 Catopra fasciata Blkr Palembang. 43 * nandoides Blkr Palembang. 44 Arius arius CV i=: Arius borneënsis Blkr , etc Palembang. 45 '/ pidada Blkr Mond. Moessi. 46 Cephalocassis melanochir Blkr ti Arius melanochir Blkr. Palembang. 47 n truncatus Blkr er Arius truncatus CV Palembang. 48 Hexanematichthys sundaicus Blkr c Bagrus sundaicus CV. Mond Moessi. 49 Batrachocephalus micropogon Blkr t= Batrachocephalus ageneiosus Blkr Palembang. 50 Bagrichthys hypselopterus Blkr ;=: Bagrus hypselopterus Blkr. Palembeng. 51 Bagroides melanopterus Blkr Palembang. 52 // macracanthus Blkr. . Lamat. Enira. 53 Leiocassis micropogon Blkr f=: Bagrus micropogon Blkr, . Palemb., Lahat. 7 54 Bagrus gulio Blkr. tr Bagrus gulioides Blkr. . . ; . Mond. Moessi. 55 II Hoevenii Blkr Palembang. 56 // macroneina Blkr ^ Bagrus singaringan Blkr. . . Pal. Lem. En, Lahat. 57 // micracantlms Blkr Lahat. 58 // nemurus CV. t= Bagrus Sieboldii Blkr Palembang. 59 // planiceps CV Lahat. CO II Wolffii Blkr Palembang. 61 Pangasius polyuranodon Blkr !=; Pangasius juaro Blkr. . Palembang. 62 Lais hexanema Blkr t:: Pangasius hexanema Blkr. . . . Pal. Lemat. En. Lahat. 63 Helicophagus typus Blkr Palembang. 64 '/ Waandersii Blkr Palembang. 65 Eutropius brachypopterus Blkr. . ; Palembang. 66 Hemipimelodus borneënsis Blkr i=: Pimelodus borneënsis Blkr. Palembang. 67 Acrochordonichthys melanogaster Blkr c=: Pimelodus mela- nogaster Blkr Lemat. Enira. 68 // platycephalus Blkr Palembang. 69 // pleurostigma Blkr i=: Pimelodus pleurostigma Blkr. Palembang. 70 // rugosus Blkr x^ Pimelodus rugosus Blkr Palembang. 71 Glyptosternon platypogonides Blkr t= Pimelodus platypogo- nides Blkr Lahat. 72 Wallago Leerii Blkr Palembang. 73 Belodontichthys macrochir Blkr !=: Wallago dinema Blkr. Palembang. 74 Silurodes raacronema Blkr :=: Silurus macronema Blkr. Palembang. 75 Kryptopterus micropus Blkr c: Silurus cryptopterus Blkr. Palembang. 76 // limpok Blkr c= Silurus limpok Blkr Palembang. 77 Kryptopterichthys palembangensis Blkr !=: Silurus palemban- gensis Blkr Pal. Lahat. 78 Hemisilurus heterorhynohos Blkr t:: Wallago heterorhynchos Blkr Palembang. 79 // schilbeides Blkr Palembang. 80 Microneraa hexapterus Blkr ks Silurus hexapterus Blkr. Palembang. 81 // typus Blkr t:: Silurus micronema Blkr Palembang. 82 Phalacronotus leptonema Blkr i=: Silurus leptonema Blkr. Palembang. 83 II micropogon Blkr ;=: Silurus micropogon Blkr. . . Palembang. 84 II micruropterus Blkr s Silurus phalacronotus Blkr. . Palembang. 85 Plotosus canius Buch. ;=: Plotosiis unicolor IC. v. H. . Mond. Moessi. 86 Clarias batrachus CV. !=: Clarias punctatus CV. . . . Pal. Lahat. 87 // mehnoderma Blkr !=: Clarias melanosoma Blkr. , Palembang. 88 // Nieuhofii CV. c= Clarias pentaptcrus Blkr. . . . Palembang, 6 89 Barbus armatus CV Lahat. 90 // bilitonensis BIkr Lahat. 91 // Hoevenii Blkr Palembang. 92 // javamcus Blkr. . Palembang. 93 // laevis CV Pal. Lahat. 94 u lateristriga K. v. H Lahat. 95 II macracanthus Blkr. Palembang. 96 // marginatus CV Lahat. 97 // taeniopterus Blkr Pal. Lahat. 98 Luciosoma setigerum Blkr* Lahat. 99 II spilopleura Blkr Lahat. 100 Capoeta ampalong Blkr Palembang. 101 // enoplos Blkr Palembang. 102 II macrolepidata CV Pal Lahat. 103 // microlepis Blkr Palembang. 104 Systomus albuloides Blkr Palembang. 105 // apogon Val Palembang. 106 // bulu Blkr Pal. Lahat. 107 // melanopterus Blkr Palembang. 108 // microlepis Blkr. Pal. Lahat. 109 // trancatus Blkr Palembang. 110 Leuciscus argyrotaenia Blkr Palembang. 111 // cyanotaenia Blkr Lahat. 112 // dusonensis Blkr Palembang. 113 II lateristriatus K. v. H Lahat. 114 // leptosoma Blkr Lahat. 115 y oxygastroides Blkr Palembang. 116 // thynnoides Blkr. Palembang. 117 // trinema Blkr Palembang. 118 // uranoscopvis Blkr Palembang. 119 Dangila Ciivieri Valenc * Palembang. 120 H ocellata Blkr. Pal. Lemat En. 121 Rohita brachynotopterus Blkr Lahat. 122 n chrypophekadion Blkr Palembang. 123 II cyanomelas Blkr Palembang. 124 // Iksseltii CV Palemb. Lahat. 125 H melanopleura Blkr Palembang. 126 // Schlegelii Blkr Palembang. 9 127 Rohita triporos Blkr. .■......:.;.. Palembang. 128 Lobocheilos Schwanefeldii Blkr Lahat. 129 // pleurotaenia Blkr Lahat. 130 Schismatorhynchos lobocheilioides Blkr. ...... Lahat. 131 Crossocheilos oblongus Blkr Pal. Lemat. En, Lahat. 132 Epalzeorhynchos kallopterus Blkr Palemb. Lahat. 133 Cobitis choirorhynchos Blkr Lemat. Enim. 134 n fasciata CV Lahat. 135 // hymenophysa Blkr Pal. Lemat., Lahat. 136 II Jaklesii Blkr Lahat. 137 // macracanthus Blkr Pal. Lem. En. Lahat. 138 // macrochir Blkr Lemat. En. 139 // oblonga CV Lahat. 140 Homaloptera ophiolepis Blkr. . . . ' Lahat. 141 II polylepis Blkr Lahat. 142 // salusur Blkr Lahat. 143 II Wassinkii Blkr Lahat. 144 // Zollingeri Blkr Lahat. 145 Belone canciloides Blkr Palembang. 146 n caudimacula Cuv Palembang, 147 Hemiramphus fluviatilis Blkr Palembang. 148 Osteoglossum formosum Schl. Miill Palembang. 149 Clupeichthys goniognathus Blkr. Lahat. 150 Pellona Grayana CV Mond. Moessi. 151 Engraulis Grayi Blkr. ..." Mond. Moessi. 153 II melanochir Blkr Pal. Lemat. En. 153 Chatoessus chacunda CV. Mond Moesi. 154 Coilia borneënsis Blkr Palembang. 155 // Lindmani Blkr. , . Palembang. 156 Notopterus hypselonotus Blkr Palembang. 157 '/ kapirat Blkr , Palembang, 158 // maculosus Blkr Palembang. 159 Achiroides melanorhynchos Blkr Palembang. 160 Plagusia Feldmanni Bklr • . . . . Palembang. 161 '/ Waandersii Blkr. . . Lemat. Enim. 162 Monopterus javanensis Lac Palembang. 163 Chonerhinos modestus Blkr Palembang. 164 Arothron leiurus Blkr Lahat. 2 10 165 Arothron palembangensis BIkr Palembang. 106 Syngnathus boaja Blkr Palemb. Lemat. En. 167 // deokhatoides Blkr Palembang. DESCRIPTIONES SPECIERUM DIAGNOSTICAE. POLYNEBIOIDEI. Polymmiis macrophthalmus Blkr. Polyn. corpore elongato compresso, altltudine4 et paulo ad 4 fere in ejus longitudine absque, 6 fere ad 5| in ejus longitudine cum pinna caudali; latutudine corporis 2J circiter inejusal- titudine; capite acuto SJ circiter in longitudine corporis absque, 5 ad 5 fere in longitudine corporis cum pinna caudali; oculis diametro 4| circiter in longitudine capitis; linea rostro- frontali supra oculos declivi rectiuscula vel concaviuscula ; rostro conico acuto rotundato toto squamoso longe ante maxillas prominente oculo breviore; maxilla superiore symphysi emar- ginata maxilla inferiore longiore, longe post oculum desinente, i\ circiter in longitudine capitis; dentibus maxillis, vomerinis, palatinis et pterygoideis parvis subaequalibus ; praeoper- culo rotundato, margine posteriore dentibus conspicuis serrato dente inferiore spinaeformi dentibus ceteris longiore, margine inferiore membranaceo; operculo postice membanaceo membrana producta trigona apice rotundata; squamis ctenoideis, lateribus 80 p. m. in serie longitudinali ; linea laterali mediocriter curvata singulis squamis tubulo simplice brevi notata ; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa paulo humiliore, spinis anticis 2 exceptis flexilibus, 3' spinis ceteris longiore; dorsali radiosa corpore paulo humiliore acuta emarginata; pectoralibus acutis capite brevioribus 4 circiter in longitudine corporis absque pinna caudali; radiis pecto- toralibus liberis 7, radio superiore corpore breviore, radio 8° toto corpore multo longiore , ra- diis 3 inferioribus pinnam analem non attingentibus ; ventralibus longe post basin peetoralium insertis acutis pectoralibus multo minus duplo brevioribus spina spinae dorsali 4ae vel 5** opposita ; anali acuta emarginata dorsali radiosa paulo humiliore ; caudali lobis acutissimis subaequalibus 3* ad 3J in longitudine totius corporis; colore corpore superne e flavo coerulescente, inferne albido vel argenteo; pinnis flavescentibus vel luteo-albidis, dorsali spinosa superne caudalique marginibus late et dense nigricante-violaceo arenatis; iride fiava. B. 7. D. 8 — 1/14 vel 8 — 1/15. P. 13 vel 14simpl.-t-fil. 7 solitar. V. 1/5. A. 3/11 vel 3/12. C. 1/15/1 et lat brev. Hab. Palembang, in ostiis fluminis Mussi. Longitudo 2 speciminum absque filis pectoralibus 168"' et 182"'. Aanm. Van de 17 soorten van Polynemus (16 van den Indischen Archipel) welke ik thans bezit, zijn er 6, welke 7 vrije borstvindraden 11 bezitten t. w. Polynemus heptadactylus CV., Polynemus melanochir CV., Polynemus borneënsis Blkr (Polynemus maeronema Blkr ol.) , Polynemus dubius Blkr, Polynemus longifilis CV. en de onderwer- pelijke. Bij de vier laatstgenoemde reiken 2 of meer der vrije borstvin- draden tot achter de staartvin doch zij verschillen nog van elkander, deels door kleuren, de lengte der borstvin en die harer draden, door de gedaante van den snuit, de grootte der oogen, de lengte van de bovenkaak enz. De onderwerpelijke soort is het naaste verwant aan Polynemus dubius Blkr, doch zij heeft betrekkelijk gi'ooteren kop, grootere oogen, spitseren snuit, kortere borstvinnen, de bovenste vrije borstvindraden veel korter, enz. SCIAENOIDEI. Johnius microlepis Blkr. John. corpore elongato compresso, altitudine 5| in ejus longitudine, Iatitudine'2 fere in ejus altitudine; capite 4^ circiter in longitudine corporis; altitudine capitisl| circiter, latitu- dine 2^ circiter in ejus longitudine; oculis diametro dl ad 3| in longitudine capitis; linea rostro-dorsali supra oculos concaviuscula ; rostro obtusiusculo convexo non ante os prominente oculo breviore, vix lobato, poris conspicuis nullis ,• maxilla superiore maxilla inferiore paulo longiore sub pupillae parte posteriore desiuente 2\ circiter in longitudine capitis; ore antico; rictu parum obliquo ; dentibus maxillis bene conspicuis , maxilla superiore serie externa utroque latere p. m. 16 dentibus seriebus internis multo majoiibus postrorsum decrescentibus caniuis nullis ; maxilla inferiore dentibus serie externa dentibus seriebus internis majoribus sed denti- bus intermaxillaribus externis brevioribus ; mento poris parum conspicuis; praeoperculo obtus- angulo angulo rotundato , margine posteriore anguloque dentato , dentibus angularibus dentibus ceteris paulo majoribus; linea dorsalirotundatavaldeconvexa; linea ventrali rectiuscula; linea late- rali usque sub media pinna dorsali radiosa curvata, singulis squamis tubulo simplice vel superne cum processu obtuso munito notata; squamis genis rostroque cycloideis, ceteris ctenoideis, nucha- libus uon setosis, lateribus 85 ad 90 in serie longitudinali, 9 vel 10 in serie transversali spinam dorsi 1™ inter et lineam lateralem; pinna dorsali parte spinosa parte radiosa duplo breviore et non vel vix altiore, spinis gracilibus ex parte flexilibus 3*, 4' et 5* ceteris longioribus corpore minus duplo hamilioribus , l'' minima, ultima penultima longiore; dorsali radiosa pos- tice obtuse rotundata; pinnis pectoralibus et ventralibus acutis 6 et paulo, caudali rhomboidea acuta 4 et paulo in longitudine corporis; anali parte radiosa obtusa convexa corpore non multo humiliore spina 2° mediocri leviter striata radio 1» multo breviore capite duplo circiter breviore ; colore corpore superne dilute coerulescente-viridi, inferne argenteo ; iride flava su- 12 perne fusca; operculo inacula difFusa quasi subcutanea coerulescente-violacea; pinnis flavescentc- hvalinis, dorsali et caudali fusco arenatis. B. 7. D. 11/31 vel 11/32. P. 2/15. V. 1/5. A. 2/6 vel 2/7. C. 17 et lat. brev. Habit. Palembang, in ostiis fluminis Mussi. Longitudo specirainis unici 126". Aanm. De onderwerpelij ke Johnius is opmerkelijk, onder hare ge- slaclitsverwanten van den Indischen Archipel, wegens hare slanke vormen van ligchaam en kop , kleine schubben , lange spitse staartvin , naauwe- lijks zigtbare kinporiën, enz. Scrijjsi Batavia Calendis Becemhris 1857. TWAALFDE BIJDRAGE T OT DE KENNIS DEE VISCHFAUNA VAN B O R N E 0. VISSCHENVANSINKAWANG. D o OE P. B L E E K E R. x -^t^ In mijne Elfde bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo gaf ik eene opsomming van 35 vischsoorten, bij Sinkawang aan Borneo's westkust gevangen. De heer J. H. A. B. Sonnemann Rebentisch, aan wien ik die soorten te danken had, heeft op nieuw de welwillendheid gehad mij een aantal vischsoorten van dezelfde plaats te doen geworden , waardoor ik mij in staat gesteld zie , op nieuw iets te voegen bij de reeds bestaande kennis , zoo wel omtrent de viseh- fauna van Borneo in het algemeen , als omtrent die van Sinkawang in het bijzonder. Twee nieuw verzamelingen van den heer Rebentisch , mij in de maan- den Oktober 1857 en Maart 1858 geworden, bestonden uit de hieronder genoemde soorten. 1 Serranus crapao CV. 5 Johnius Kuhlii c= Corvina Kuhlii CV. 2 Datnioides polota Blkr. 6 v Vl^olffii Blkr. 3 Therapon theraps CV. 7 Polynemus borneënsis Blkr. 4 Lobotes erate CV. 8 // tetradactylus CV. Barbus bilitonensis Blkr. Belone caudimacula Cuv. Hemiramphus Georgii CV. Chirocentrus bypselosoma Blkr. Pellona Grayana CV. Pristigaster tartoor CV. Engraulis mystacoides Blkr. u Pfeifferi Blkr. u rhinorhynchos Blkr. // taty CV. Coilia Rebentischii Blkr. Chatoessus chacunda CV. Sauridichthys ophiodon Blkr c= Saurus ophiodon Cuv. Synaptura macrolepis Blkr. Plagusia borneënsis Blkr. // melanopterus Blkr. // potous Cuv. Conger bagio Cant. Muraena tile Cant. Monopterus javanensis Lac Arothron potamophilus Blkr. Gastrophysus lunaris J. MüU. Chonerhinos naritus Blkr. Carcharias (Prionodon) borneënsis Blkr. Myliobatis maculatus MH. u Nieuhofü MH. 43 dezer soorten komen niet voor onder de in mijne boven aange- haalde bijdrage vermelde 35 vissehen van Sinkawang, zoodat het aan- tal van daar bekende soorten op 78 wordt gebragt. Nieuw voor de kennis van Borneo zijn onder de bedoelde 43 soor- ten slechts IG, t. w. Therapon theraps CV. Selar malam Blkr, Cy- bium guttatum CV., Elacate mottali CV., Mugil cylindricus CV. Periophthalmus Schlosseri CV , Barbus bilitonensis Blkr , Engraulis taty CV., Coilia Rebentischii Blkr, Saui'idichthys ophiodon Blkr, Synap- tura macrolepis Blkr, Plagusia borneënsis Blkr, Plagusia melano- 9 Platycephalus scaber CV, 3G 10 Synanceia astroblepa Riclids. 37 11 Trichopus trichopterus CV, 38 12 Ophicephalus striatus BI, 39 13 Scatophagus argus CV. 40 14 Toxotes jaculator CV. 41 15 Cybium guttatum CV. 42 16 Chorinemus Commersonianus CV. 43 17 Trachinotus mookalee CV. 44 18 Elacate mottah CV. 45 19 Trichiurus haumela CV. 46 20 n savala CV. 47 21 Caranx Forsteri CV. 48 22 Selar malam Blkr. 23 Kurtus indicus BI. 49 24 Stromateoides atoukoia Blkr. 50 25 M cinereus Blkr. 51 26 Mugil Speigleri Blkr. 52 27 Gobius xanthozona Blkr. 53 28 Apocryptes changua CV. 54 29 Periophthalmus Schlosseri CV, 55 30 Boleophthalmus Boddaerti CV, 56 31 Trypauchen vagina CV, 57 32 llexanematichthys sundaicus Blkr =3 58 Bagrus sondaicus CV, 59 33 Cephalocassis truncatus Blkr, 60 34 Plotosus canius Buch. 61 35 Clarias leiacanthus Blkr. pterus Blkr, Carcharias (Prionodon) borneënsis Blkr, Myliobatis ma- culatus Gr. en Myliobatus Nieuhofii MH. Nieuw daaronder voor de wetenschap zijn Coilia Rebentisehii , Synaptura maerolepis, Plagusia borneënsis en Carcharias (Prionodon) borneënsis. De heer G. J. Filet stelde mij zeer onlangs ook in het bezit van eenige zoetwatervisschen uit de omstreken van Montrado , de voor- malige hoofdplaats der Chinezen ter westkust van Borneo. Deze soor- ten zijn. 1 Anabas scandens CV. 6 Catopra fasciata Blkr. 2 Polyacanthus Hasseltii CV. 7 Bagrus Hoevenii Blkr. 8 Trichopus trichopterus CV. 8 Barbas bilitonensis Blkr. 4 Ophicephalas lucius K v. H. 9 // laterstriga CV. 5 Eleotris inarmorata Blkr. 10 Leuciscus oxygaster CV. Van deze soorten is slechts nieuw voor de kennis van Borneo Bar- bus lateristriga CV. Het geheele aantal mij thans van Borneo bekende vischsoorten be- draagt 298. In mijne vroegere bijdragen betrekkelijk Borneo zijn niet vermeld eenige Siluroïden , van daar afkomstig en sedert beschreven in het ter perse zijnde eei'ste deel van mijnen Prodromus der Ichthyologie van den Indischen Archipel , hetwelk uitsluitend over de Siluren handelt. Die soorten zijn Cephalocassis coelatus Blkr, Hemipimelodus macrocephalus Blkr en Hemisilurus schilbeides Blkr. Wat de kenmerken der hierboven en hieronder genoemde nieuwe geslachten betreft moet ik naar den Prodromus verwijzen. Hier laat ik slechts nog volgen de nieuwe namen onder welke de borneosche Siluren in gezegd werk voorkomen, met bijvoeging der synonymen onder welke zij in mijne vroegere Bijdra- gen tot de vischfauna van Borneo vermeld zijn. 1 Arius arius CV. s Arius borneënsis Blkr. 2 // microcephaliis Blkr 3 Cephalocassis truncatus Blkr t: Arius truncatus CV. 4 // coelatus Blkr := Arius coelatus CV. 5 Hexanematichthys sundaicus Blkr ;=: Arius sondaicas Blkr t= Bagrus sondaicus CV. 6 Ketengus typus CV. 7 Hemipimelodus borncënsis Blkr ::= Pimelodus borneënsis Blkr. 8 // macrocephalus Blkr. 9 Bagrichthys hypselopterus Blkr ;=: Bagrus hypselopteras Blkr. 10 Leiocassis micropogon Blkr := Bagrus poecilopterus Blkr olim nee K. v. H. 11 Bagroides melanopterus Blkr. 12 Bagrus gulio CV. 13 // Hoevenii Blkr. 14 // macroneraa Blkr i=: Bagrus singaringan Blkr. 15 '/ micracanthus Blkr. 1(3 // nemurus CV. 17 // Wolfü Blkr. 18 Lais hexanema Blkr ^Pangasius hexanema Blkr. 19 Pangasius macronema Blkr. 20 // polyuranodon Blkr. 21 // rios Blkr. 22 Wallago Leerii Blkr. 23 Belodontichthys macrochir Blkr ^ Wallago dinema Blkr. 24 Pseudosilurus bimaculatus Blkr i=; Wallago bimaculatus Blkr ;= Silurus bima- culatus CV. 25 '/ leiacanthus Blkr s Wallago leiacanthus Blkr. 26 Silurichthys phaiosoma Blkr t=! Silurus phaiosorua Blkr. 27 Silurodes macronema Blkr ^ Silurus macronema Blkr, 28 Kryptopterus limpok Blkr t=: Silurus limpok Blkr. 29 // micropus Blkr t=: Silurus cryptopterus Blkr. 30 Kryptopterichthys lais Blkr ^ Silurus lais Blkr. SI '/ bicirrhis Blkr c= Silurus bicirrhis CV. 32 Micronema hexapterus Blkr c= Silurus hexapterus Blkr. 33 Hemisilurus schilbeides Blkr. 34 Phalacronotus micropogon Blkr i=; Silurus micropogon Blkr ::: Silurus apogon Blkr. 35 // micruropterus Blkr ^ Silurus phalacronotus Blkr. 36 Chaca bankanensis Blkr. 37 // lophioides CV. 38 Plotosus canius Buch. t=: Plotosus unicolor K. v. H. 89 Clarias leiacanthus Blkr. 40 // melanoderma Blkr ^ Clarias melanosoma Blkr. 41 '/ batrachus CV t= Clarias punctatus CV. 42 // Nieuhofii CV t:: Clarias pentapterus Blkr. 43 Heterobranchus tapeinopterus Blkr. DESCRIPTIONES SPECIERUM DIAGNOSTICAE. Clüpeoidei. Coilia Eebentischii Blkr. Coil. corpore elongato compresso, altitudine 6 circiter in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; cauda gracili ; capite acuto 7^^ in longitudine corporis; rostro acuto paulo ante os prominente oculo breviore ;oculis diametro 1| in longitudine capitis; maxilla superiore postice acuta aperturam branchialem attingente sed non superante dentibus mini- mis aequalibus obsita; maxilla inferiore symphysi uncinata dentibus vix conspicuis; dentibus palatinis et pterygoideis utroque latere in vittam gracillimam elongatam leviter curvatam dispo- sitis; dentibus vomerinis nullis, lingualibus minimis in vittam gracilem media lingua dispo- sitis;dorso angulato; ventre rotundato , spinis praeventralibus nullis, interventralibus 2 vel 3, postventralibus 9 vel 10 armato ; squamis cycloideis dimidio libero reticulatis , dimidio basali longitudinaliter striatis, lateribus 65 p. m. in serie longitudinali ; pinna dorsali acuta corpore multo humiliore , antice in 2* quinta corporis parte sita , spina brevi ante radium 1™ ; pinnis pectoralibus filis liberls partem pinnae analis anteriorem attingentibus , parte radiosa non pro- ducta capite multo minus duplo breviore; ventralibus acutiusculis 1| circiter in longitudine capitis; analis 1 } et paulo in longitudine corporis; caudali cum anali unita ex parte abrupta; colore corpore pinnisque pulchre flavo ; dorso pinnisque dorsali et anali plus minusve fusco arenatis; mucosa cavitate oris roseo-rubra. B. 7. D. 1 spin. + 3/11. P. fil. lib. tertia eorum longitudine vel basi uni 19 -{. rad. 9. V. 1/6. A. 94. C. 10 p. m. Ilabit. Singkawang , in aquis fluvio-marinis. Longitudo speciminis unici 125". Aanm. De onderwerpelijke Coilia is opmerkelijk wegens haren stompen afgeronden ongewapenden buik , voor zoover die vóór de buik- vinnen gelegen is. Zij is overigens kenbaar aan hare weinig ver- lengde doch spits eindigende bovenkaak, slanken staart, kleinen kop en de getallen der vinstralen en schubben. Zij komt mij voor in verwantschap te staan tusschen Coilia Hamiltoni CV. en Coilia Rey- naldi CV". Ik heb haar genoemd ter eere van den heer J. H. A. B. 3 Sonnemann Kebentlsch, aan wien hare ontdekking te danken is. Zij is de zesde soort, welke mij van den Indischen Archipel bekend ge- worden is (1). Plagusioidei. Plagusia horneënsis Blkr. Plagus. corpore lanceolato, altitudine 4* circiter in ejus longitudine ; capite subsemilu- nariter rotundato 5 fere in longitudine corporis , paulo longiore quam alto ; oculis sinistris diametro \\ circiter distantibus, superiore ante inferiorem prominente diametro 9 circiter in longitudine capitis; spina interoculari nuUa ; naribus posterioribus patulis inter oeulos perfora- tis oculo superiori approximatis, anterioribus tubulatis paulo ante oculum inferiorem sitis ; rostro unco ante oeulos, rictu sub oculi inferioris margine posteriore desinente; labiis non fimbriatis ; angulo oris medio rostri apicem inter et operculi marginem posteriorem sito; dentibus latere anophthalmo utraque maxilla pluriseriatis parvis ; squamis utroque latere 100 p. m. in serie longitudinali usque ad aperturam brancbialem , anterioribus posterioribus minoribus , sinistro latere ctenoideis dentibus valde conspicuis , dextro latere cycloideis; linea laterali sinistro latere duplice , dextro latere unica ; linea interoculari valde conspicua ; pinnis dorsali et anali corpore plus quadruplo humilioribus, dorsali prope rostri apicem incipiente; ventrali cum anali unita; colore corpore latere oculari nitente roseo-viridi vittis 3 approximatis parallelis longitudinali- bus violascentibus diffusis quarum media in linea laterali; corpore latere anophthalmo albido; operculo latere oculari macula maxima diffusa violacea ; pinnis latere oculari roseo-viridescen- tibus, latere anophthalmo roseo-flavescentibus. B. 9. D. 112 A. 88. C. 12. V. 4. Habi, Singkawang , in mari. Longitudo speciminis unici 213'*. Aanra. Ik kon het bovenbeschreven voorwerp tot geene bekende soorten terugbrengen (2). Het behoort tot de soorten zonder lipfran- (1) De overige soorten van den Indischen Archipel zijn Coilia Dussumierii CV. (van Java en Madura) , Coilia borneënsis Blkr (van Borneo en Sumatra) , Coilia Lindmani Blkr (van Sumatra) en Coilia macrognathos Blkr (van Borneo). Coilia Reynaldi CV. door den heer Cantor te Singapore en Pinang waargenomen, bezit ik slechts van Calcutta, vanwaar ik ook ontving eene soort, welke ik onder den aaam van Coilia Cantoris heb beschreven en afgebeeld. (2) De overige soorten van Plagusia van den Indischen Archipel , welke zich in mijn kabinet bevin- den zijn: Plagusia Blochii Blkr (van Java en Sumatra) , Plagusia brachyrchynchos Blkr (van Java, Singapore en Celebes), Plagusia Feldinanni Blkr (van Borneo), Plagusia javanica K. v. H. (vau Jjiva, Bauka en Amboina), Plagusia lida Blkr (van Java en Celebes), Plagusia Kopsii Blkr (van jes , enkele zijlijn aan de regter en dubbele zijlijn aan de linkerzijde. In die gi'oep is de soort herkenbaar aan haren korten snuithaak , stand van den bekhoek juist in het midden der lengte van den kop, kleine schubben , lage vinnen , en voorts aan de lengte- en hoogte-verhoudingen van ligchaam en kop en de getallen der vinstralen. Misschien zijn de 3 beschrevene zijbandjes kenmerkend voor de soort, doch bij mijn voorwerp zijn ze niet zeer duidelijk en mogelijk ontbreken ze bij andere voorwerpen. SOLEOIDEI. Synaptura macrolepis Blkr. Synapt. corpore oblongo, altitudine 2|- fere in ejus longitudine; capite obtuso rotundato longitudine 1^ circiter in ejus altitudine, 5J circiter in longitudine corporis; oculis dextris, contiguis cute carnosa communi cinctis diametro 10 ad 12 in longitudine capitis; rostro non fimbriato unco brevi ante os prominente; ore antico rictu curvato sub margine oculorum anteriore desinente ; dentibus maxillis sinistro latere tantum , pluriseriatis parvis ; labio inferiore mentoque leviter fimbriatis; tubulo nasali ante oculos inserto; linea laterali capite interrupta, non curvata; squamis utroque latere ctenoideis dentibus valde conspicuis, dextro latere C5 p. m. , sinistro latere 75 p. m. in serie longitudinali usque ad aperturam branchialem , squamis posterioribus dextro latere squamis anterioribus minoribus; pinnis dorsali, caudali et anali totis unitis, radiis fissis; dorsali rostri uncum versus incipiente, anali non vel vix altiore, corpore quadruplo circiter humiliore; caudali obtusiuscule rotundata 6| circiter in longitudine corporis; pinna pectorali dextra 7 circiter, sinistra ÖJ- circiter in longitudine capitis; pinnis ventralibus anum sinistro latere perforatum non amplectentibus , subaequalibus , acutiusculis , capite triplo ad quadruplo breviorlbus ; corpore pinnisque latere oculari flavescente-olivaceis , latere anophthalmo albidis; maculis vel fasciis toto corpore nullis. Sumatra, Bintang en Amboina), Plagusia macrolepidota Blkr (van Java, Sumatra en Banka) , Plagusia marmorata Blkr (van Java, Sumatra, Batoe, Bali , Celebes, Batjan en Amboina), Plagu- sia melanopterus Blkr (van Java Sumatra en Bali), Plagusia microlepis Blkr (van Borneo), Pla- gusia oligolepis Blkr (van Java), Plagusia oxyrhynchos Blkr (van Java, Borneo en Amboina), Plagusia polytaenia Blkr (van Sumatra en Amboina) , Plagusia potous Cuv. (van Java en Borneo), Plagusia quadrilineata K. v. H. (van Java, Sumatra, Bintang, Banka, Borneo, Celebes en Amboina), Plagu- sia sumatrana Blkr (van Sumatra) en Plagusia WaandersH (van Sumatra). Naareene in mijn bezit zijnde afbeelding voorts nog Plagusia macrorhyncbos Blkr (van Java ). 8 B. 6. D. 69 vel 70. C. 16. A. 52. P. dextr. 3 vel 4.- sin. 5. V. siuistr. et dextr. 3. Habit. Singkawang, in mari. Longitudo speciminis unici 223."' Aanm. Onderwerpelijke Synaptura is gemakkelijk herkenbaar aan hare groote aan beide zijden des ligchaams kamvormige schubben , kleine borstvinnen, aan elkander rakende oofjen, ono^evlekt en ono-e- band ligehaam, enz. Zij is de achtste soort van Synaptura welke mij van den Indischen Archipel is bekend geworden (1). Carcharioidei. Carcharias (Prionodon) lorneëmis Blkr. Carchar. (Prionod.) corpore elongato compresso, altitudine 8J- ad 9 in ejus longitudine; capite valde acuto 5 et paulo in longitudine corporis, latiore quam alto; oculis diametro 3 fere in longitudine rostri, pupilla oblonga gracili verticali; rostro autice acutiusculerotundato, ric- tus latitudine longiore, parte praeorali rictus longitudine longiore; naribus rostri apici magis quam angulo oris approsiinatis, oculo miaoribus, valvula trigona valde conspicua; lictu valde Curvato-latiore quam longo; dentibus maxilla superiore symphysealibus 2 minoribus exceptis, obli- que trigoiiis postrorsum spectantibus margine anteriore leviter denticulatis margine posteriore edentulis sed basi processu bi- ad tri-dentato munitis; dentibus maxilla inferiore symphysealibus 2 minoribus rectis gracilibus basi lata insertis oblique trigonis postrorsum spectantibus den- ticulis conspicuis nullis oblique basi lata non dentata insertis; angulo oris fossa parva sulcis brevissimis pupilla brevioribus ; poris vertice 2 valde conspicuis in linea transversa sitis , inferne et regione postoculari numerosis irregulariter multiseriatis, supra angulum oris in seriem longitudinalem dispositis ; spiraculo postico supra pinnam pectoralem sito; squamis mi- nimis tri- ad quadri- carinatis; linea laterali conspicua cauda flexuosa; pinna dorsali 1' pecto- ralibus magis quam veutralibus approximata , corpore humiliore, latiore quam alta , emarginata (1) Behalve de bovenbeschrevene: Synaptura aspilos Blkr (van Singapore), Synaptura heterolepis Blkr (van Amboina) , Synaptura marmorata Blkr (van Solor) , Synaptura pan Cant. (van Bintang en Biliton), Synaptura panoides Blkr (van Borneo en Sumatra), Synaptura Russellii Blkr (van Java en Borneo) en Synaptura zebra Cant. (van Java en Singapore). Behalve deze 8 zijn nog van den Indischen Archipel bekend geworden Synaptura omraatura (Solea ommatura Richds.] eene zeer na aan Synap- tura zebra verwante soort (zoo niet dezelfde) van Borneo , en Synaptura Commersoniana Cant. (van Pinang en Singapore). In het geheel zyn 58 Pleuronecteoïden (Ileterosomata Blkr) van den Indischen Archipel bekend, waarvan 47 in mijn kabinet zich bevinden. 9 antice acute rotundata postice acutissima; dorsali 2* magna parte post pinnam analem sita, plus quintuplo ejus longitudiiiis a piiina dorsali 1» remota, basi longiore quam antice alta, dorsali 1» triplo circiter humiliore, vix emarginata , antice rotundata, postice acutissima; pectoralibus IJ circiter in longitudine capitis, latitudine l^- circiter in earum longitudine, emarginatis, apice acute rotundatis ; ventralibus quadratiusculis, vix jatioribus quam longis, pectoralibus triplo circiter brevioribus, angulis leviter rotundatis; appendice genitali conica postice sulcata pinnam non superante ; anali caudali magis quam ventralibus approximata dorsali 2» vix la- tiore et non altiore, emarginata, antice et postice acuta ; caudali 3 j ad 3 1 in longitudine corporis, lobo posterlore oblique emarginato, lobo anteriore lobo posteriore plus duplo longiore 5y circiter in longitudine corporis, antice plus duplo longiore quam basi longa, acute rotundata valde emarginata; colore corpore superne griseo-cupreo, inferne albido; pinnis coerulescente- griseis, dorsalibus antice nigro marginatis, dorsali 1* superne tota fere nigra; caudali pos- tice tota nigro marginata. Habit. Singkawang , in mari. Longitudo speciminis unici mascul. 249"'. Aanm. Verwant aan Carcharias (Prionodon) javanicus Blkr en Carcliaris (Prionodon) brevipinna (Aprion brevipinna MH.) , is on- derwerpelijke soort daarvan te onderkennen door haar afwijkend tanden- stelsel , de plaatsing der tweede rugvin grootendeels achter de aarsvin, het zwarte topgedeelte de eerste rugvin , alsmede door meeiTlere andere minder in het oogvallende bijzonderheden. Niettegenstaande mijn voor- werp blijkbaar tot den nog zeer jeugdigen leeftijdstoestand behoort, zijn de tanden er reeds goed ontwikkeld. Misschien echter dat de onderkaakstanden er in verderen leeftijd gezaagd zijn, waarvan zij, door eene sterk vergrootende lens gezien , bij mijn voorwerp evenAvel slechts ligte sporen vertoonen. Mijn voorwerp is overigens tot geene der door de heeren J. Muller en Henle beschrevene soorten (1) terug te brengen. (1) In de Systematische Beschrelbung der Plagiostomen zijn 28 soorten van Carcharias beschreven, van welke 19 of 20 tot Prionodon behooren. Mijne verzameling bevat thans, de boven beschrevene mede gerekend, 17 soorten van den Indischen archipel alleen, waaronder 13 van Prionodon, t. w. Carcharias (Scoliodon) acutus Rüpp. (van Java, Jiintang en Banka), Carcharias (Scoliodon) Dume- rllii Blkr (van Amboina) , Carcharias (Scoliodon) raacrorhynchos Blkr (van Java en Sumatra). Carcharias (Scoliodon) Walbeehraii Blkr (van Bintang. Biliton en Timor), Carcharias (Prionodon) amblyrhynchos Blkr (van Solomboj , Carcharias (Prionodon) amboinensis MH. (van Amboina), 10 Carcharias (Pilonodon) borneënsis Blkr (van Borneo), Carcliams (Prionotlon) brachyi-liynclios Blkr (van Java), Carcharias (Prionodon) brevipinna (Carcharias Aprion) brevipinna MII. (van Java), Car- charias (Prionodon) fasciatus Blkr (van Java), Carcharias (Prionodon) javanicu3 Blkr (van Java, Sumatra, Borneo, Celebes en Boero), Carcharias (Prionodon) melanopterus G, (van Java, Celebes, Boero en Amboina), Carcharias (Prionodon) menisorrah Valenc. (van Java, Nias en Banka) , Carcharias (Prionodon) munsing Blkr (van Java en Madura), Carcharias (Prionodon) sorrah Valenc.) van Java en Sumatra), Carcharias (Prionodon) pleurotaenia Blkr (van Java) en Carcharias (Prionodon) tju- tjot Blkr (van Java), Ik bezit in het geheel thans 6G soorten van Plagiostomen van den Indischen archipel, terwijl bovendien nog 14 soorten door andere schrijvers van deze gewesten zijn bekend gemaakt, zoodat in het geheel 80 van de ongeveer 280 thans van de tegenwoordige schepping bekende Plagiostomen op den Indischen Archipel komen, Scripsi Batavia CalencUs Octohris 1857 ef Martii 1858. TWAALFDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER VISCHFAUNA VAN CELEBES. VISSCHEN VAN M A N A D O. DOOR P. B_LJ^A.S_L^- ^"^«^ Mijn vriend de heer A. J. F. Jansen heeft de goedheid gehad met zijne toezendingen van visschen uit de onder zijn beheer geplaatste gewesten voort te gaan en mij onlangs weder doen toekomen drie ver- zamelingen, op verschillende plaatsen der Minahassa bijeengebragt. Deze verzamelingen waren zamengesteld als volgt. Zoeticatervisschen nit het distrikt Klabat-diatas. 1 Datnia cancellata CV. 2 Apistus amblycephaloides Blkr. 3 Scatopliagus argus CV. 4 Mugil heterocheilos Blkr. 5 Cestraeus oxyrliynchos CV. 6 Gobius grammeponius Blkr. 7 Sicydium cynocephalus CV. 8 Eleotris Hoedtii Blkr. 9 Culius niger Blkr. 10 Belübranchus Quoyi Blkr. 11 Platyptera aspro K. v. H. 12 Megalops indicus CV. 1 3 Anguilla marmorata QG. 14 Spliagebranchus Kaupii Blkr. 15 Muraeua polyuranodoa Blkr. ZeevisscJien van Tombariri. 1 Ilolocentrum oriëntale CV, 2 A pogen noveinfasciatus CV. 3 Serranus bontoides Blkr. 4 // hexagonatus CV. 5 II urodclus CV. 6 Mesoprion bottonensis Blkr. 7 Th era pon servus CV. 8 Pterois volitans CV. 9 Scorpaena bandanensis Blkr. 10 Apistus amblycephaloides Blkr. 11 Chaetodon biocellatiis CV. 12 // vagabundus BI. 13 Platax vespertilio Cuv. 14 Pempheris oualeiisis CV. 15 Pimelepterus altipinnis CV. IG Scomber loo CV. 17 Trachinotus Baillonii CV. H5 Caranx Forsteri CV. 19 Carangoides citula Blkr. 20 Gazza tapeinosoma Blkr. 21 Amphacanthus marmoratus QG. 22 Acanthurus lineatus Lac. 23 u matoides CV. 24 // triostegus CV. 25 Gobius kokius CV. 26 Salarias melanocephalus Blkr. 27 // quadripinnis CV. 2!{ n sumatranus Bkr. 29 Pomacentrus albifasciatus Schl. Müll. 30 Glyphisodon coelestinus CV. 31 ' „ rahti CV. 32 Julis (Julis) lunaris CV. 33 tl (Halichoeres) bandanensis Blkr. 34 //(//) notopsis K. v. H. 33 //(//) elegans K. v H. 86 //(//) hortulaiius CV. 37 " { " ) rainiatus K. v. II. 38 Cheilinus decacanthus Blkr. 39 Novacula pentadacfyla CV. 40 II taeniurus Blkr. 41 Callyodon waigiensis Blkr. 42 Harengula melanurus Blkr. 43 Engraiilis Russelii Blkr. 44 Sauriis synodus CV. 45 Rhonibus Mogkii Blkr. 46 Plagusia marmorata Blkr. 47 Muraena lita Richds. 48 // variegata J. R Forst. 49 Balistes aculeatus BI. 50 // praslinus Lac. 51 Alutarius laevis Cuv. 52 Arothron hypselogeneion Blkr. Zeevisschen van Manado. 1 Priacanthus Blochii Blkr. 2 Mesoprion bottonensis Blkr, 3 // octolineatus Blkr. 4 Lethrinus rostratus K. v. H. 5 Aphareus ratilans CV. 6 Therapon servns CV. 7 Upeneoides moluccensis Blkr. 8 H variegatiis Blkr. 9 Chaetodon biocellatus CV. 10 n Meyeri BI. 11 // vagabundus BI. 1 2 Heniochus macrolepidotus CV. 13 Platax vespertilio Cuv. 14 Pempheris mangula CV. 15 Chorinemus sancti Petri CV. 16 Trachinotus Baillonii CV. 17 Amphacanthus guttatus BI. 18 // vermiculatus CV. 19 Acanthurus humeralis CV. 20 Trichonotus setiger BI. Schn. 21 Amphiprion trifasciatus CV. 22 Novacula punctulata CV. 23 Saurida nebulosa CV. 24 Achirus melanospilos Blkr. 25 Balistes lineatus BI. 26 Ostracion cornutus L. 27 Diodon novemmaculatus Cuv. 28 Hippocampus ir elanospilos Blkr. 8 De vlschsoorten van Klabat-diatas zijn alle nieuw voor de kennis der fauna van dat distrikt. Nieuw daarvan voor de kennis der fauna van Celebos zijn Apistus amblyeephaloides Blkr, Mugil heteroeheilos Blkr, Eleotris Hoedtii Blkr en Sphagebranchus Kaupii Blkr, van wel- ke laatstgenoemde soort tevens nieuw is voor de wetenschap. Ook de vissehen van Tombariri zijn alle nieuw voor de kennis van de fauna dier plaats. Nieuw daarvan voor de kennis der fauna van Cele- bes zijn, behalve Apistus amblyeephaloides , zooeven genoemd , Pime- lepterus altipinnis CV., Salarias melanoeephalus Blkr, Salarias suma- tranus Blkr, Julis (Halichoeres) notopsis K. v. H. , Callyodon waigiensis CV. en Alutarius laevis Cuv. , alle reeds in de wetenschap opgenomene soorten. Van de vissehen van Manado eindelijk zijn nieuw voor kennis der fauna van de hoofdplaats, Aphareus rutilans CV., Lethrinus rostratus K. V. H. , Upeneoides moluccensis Blkr , Chaetodon Meyeri BI., Pem- pheris raangula CV., Acanthurus humeralis CV. en Amphiprion trifasciatus CV. , van welke soorten tevens nieuw zijn voor de kennis der fauna van Celebes Aphareus rutilans CV. , Lethrinus rostratus K. V. H. en Pempheris mangula CV. In het geheel waren tot dusverre van Celebes bekend 705 vlschsoor- ten. Door de boven omschrevene verzamelingen wordt dat aantal met 13 verhoogd en alzoo gebragt op 718. Van die soorten komen er op Makassar 385, op Bonthain 31, op Boeloekomba 80, op Maros 6, op Amoerang 10, op Manado 388, op Sawangan 8, op Tondano 3, op Klabat-diatas 15, op Kema 29, op Tombariri 52 en op Tanawanko 59. Ik laat hier volgen de beschrijving der nieuwe soort van Klabat-diatas. Sphagebranchus Kaupii Blkr. Sphagebrancli. corpore maxime elongato, antice cylindraceo, postice compresso , antice quam postice non humiliore, altitudine 59 circiter in ejus longitudine; capite acuto convexo corpore non altiore 15| circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 4 fere in ejus lon- gitudine; oculis diametro 11 ad 12 in longitudine capitis; rostro aouto convexo, apice carnoso , oculo duplo fere longiore; naribus anticis tubulatis tubulis oculo brevioribus; naribus posterio- ribus labio superiore sub oculi margiiie anteriore perforatis; maxilla superiore maxilla inferiore multo longiore; rictu paulo post oculum producto ab apice rostri usque ad angulum oris 4 fcre in loiigitudine capitis; dentibus conicis acutis postrorsum spectaiitibus subaequalibus; dentibus palatinis uniseriatis apicem seriei dentalis vomerinaoattingcntibus, utroque latere p. m. 23; nasalibus 5 curvatis in figuram formam A referentem dispositis, spatie glabro a dentibus vomero-palatiiiis remotis; vomerinis uniseriatis 15 p. m.; inframaxillaribus uniseriatis utroque latere p. m. 25 anterioribus ceteris longioribus; apertura branchiali semilunari mediocri; cute laevi non rugosa; linea laterali tubulis continuis simplicibus notata; pinna dorsali plus dimi- dio capitis longitudinis post aperturam branchialem incipiente, altitudiiie maxima corpore plus duplo humiliore, postice emarginata, prope apicem caudae desinente; pinna anali ante me- dium corpus incipiente minus quam 2 in longitudine corporis, dorsali noulmmiliore, postice emarginata, radiis posticis radiis dorsalibus posticis oppositis ; colore corpore superne profunde olivaceo, inferne flavescente; capite corporeque ubique plus minusve fusco arenatis; linea laterali guttulis numerosis subaequidistantibus ; pinnis flavescente-hyalinis ; dorsali basi fusco arenata. B. 23? D. 355 p. m. A. 215 p. m. Ilab. Klabat-diatas, provinciae Manado, Celebes septentrionalis , in fluviis. Longitudo speciminis unici 362." Aanm. In dentitie is de ondenverpelijke Sphagebranclius verwant aan Dalophis polyoplithalmus Blkr (Sphagebranclius polyophthalraus et Anguisurus punctulatus Kp.) hebbende zy evenzeer eenreijige kaaks- en ploegbeenstanden, doch Sphagebranchus, polyophthalmus verschilt er van eensdeels doordien er de kaakstanden aanmerkelijk talrijker zijn en ten andere door aanmerkelijk korter ligchaam, betrekkelijk veel grooteren kop, langere bekspleet, verder achterwaarts beginnende aars- vin, andere kleurteekening des kops, enz. Sphagebranchus brevirostris Peters, van de westkust van Madagaskar, schijnt eene insgelijks ver- wante soort te zijn met eenreijige kaaks- en ploegbeenstanden , doch deze soort zou 28 kieuwstralen bezitten , terwijl de kop slechts onge- veer 101/2 malen zou gaan in de lengte des ligchaams, de bekspleet nog geen 21/2 malen in de lengte van den kop , het oog ruim 24 ma- len in de lengte van den kop , enz. Ook schijnt deze soort aanmer- kelijk minder slank van ligchaam te zijn. Ik noem de onderwerpelijke soort ter eere van den heerJ. Kaupte Darmstadt, aan wien de ichthyologie talrijke ontdekkingen verschuldigd is. /Scrijjsi Batavia Calendis Junii MDCCCLVIIl. V IJ F D E B IJ D R A G E TOT DE KENNIS DE 11 ICÏITIIYOLOGISCHE FAUNA VAN JAPAN DOOR P. BLEEKER. x-2 y- De vrij talrijke nieuwe soorten, welke ik in verschillende bijdragen over de vischfauna van Japan heb doen kennen (1), en mij door de welwillendheid van eenige vrienden, die gedurende eenigen tijd te Desima verbleven, zijn geworden, hebben aangetoond, dat, met de (1) In mijne Bijdrage tot de kennis der iehthyologische fauna van Japan (Verh. Koninkl. Akad. V. Wetensch. Dl. 1): Monacanthus komuki en Hippocampus Mohnikei. In (Ie Nalezingen op de icbthyologie van Japan (Verh. IJatav. Genootsch. v. kunst, en wetensch. Dl. XXV). Diagrarama japonicum, Atherina japonica, Gobius Pflaumii, Chaeturichthys hexa- nenia, Chaeturichthys polyneraa. In de Nieuwe nalezingen op de ichthyologie van Japan (Verh. Bat. Genootschap v. kunst, en wet. Dl. XXVI): Upeneus spilurus, Upeneus pleurospilos , Prionotus japonicus, Platycephalus rna- crolepis, Dentex hypselosoma, Lethrinus nematacantluirf, Gerres japonicus, Scomber tapei- nocephalus, Auxis tapoinosoma , Cepola mesoprion, Callionymus liichardsonii , Duymat-ria spilogaster, Rhombus oligodon, Rhombus Wolffii. In de Vierde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische -fauna van Japan (Acta Societatis Scien- tiar. Ind. Neerl. VoL III): Gobius Knutteli, Conger leptognathus en Monacanthus Broekii. 1 uitgave der groote Fauna Japonica , de kennis der Japansche visschen nog verre van gesloten was. Vele der reeds bekende soorten waren overigens ook verre van voldoende toegelicht, zoodat eene nieuwe beschrijving en eene strengere diagnose niet overbodig schenen. Ook thans nog, na die bijdragen, bieden de Japansche wateren, in ichthyologisch opzigt een ruim veld van onderzoek aan, en het is allezins te wenschen , dat, van de veranderde staatkundige verhoudin- gen van Japan tegen over de beschaafde volken , de wetenschap ook haar voordeel trekke ten opzigte van de rijkdommen der natuur van dat in zoo vele opzigten merlcAvaardige rijk. Een nieuw bcAvijs voor de stelling, dat ten opzigte der vischfauna van Japan nog veel te doen valt, vind ik eene kleine verzameling, gemaakt, tijdens een verblijf te Desima, door de heeren O. F. U. J. Huguenin, ingenieur der mijnen in Nederlandsch-Indië en Dr. J. K. Van den Broek , vroeger gouvernements geneesheer en natuurkundige in Japan. Alhoewel die verzameling slechts uit 31 soorten bestaat, bevinden zich daaronder alweder eenige, welke deels nog niet van de wateren van Japan bekend waren , deels nog nergens in de registers der weten- schap vermeld. Die soorten zjn de hieronder genoemde. 1 Apogon quadrifasciatus CV. 12 Prionotus japonicus Blkr. 2 Lethrinus haematopterus T. Schl. 13 Upeneoïdes bensasi Blkr. 3 Diagramma punctatum Ehr. 14 Chaetodon nesogallicus CV. 4 Percis pulchella T. Schl. 15 Heniochus macrolepidotus CV. 5 " sexfasciata T. Schl. 16 Zeus japonicus CV. 6 Uranoscopus asper T. Schl. 17 Cepola Krusensternii Blkr. 7 Sebastes marmoratus CV. 18 Hoplegnathus fasciatus Richds. 8 Pelor japonicum T. Schl. 19 Callionymus Huguenini Blkr. 9 Apistus rubripinnis T. Schl. 20 Boleophthalmus Boddaerti CV. 10 Aploactis pusillus Blkr ^Minous 21 Antennarius tridens Blkr. pusillus T. Schl. 22 Fistularia immaculata Comm. 11 Platycephalus spinosus T. Schl. 23 Plotosus anguillaris Lac. 24 Belone gracilis T. Schl. 28 Ilhombus oligolepis Blkr. 25 Chirocentrus dorab CV. 29 Myrophis heterognathos Blkr. 2G Saurida tombil CV. 30 Monacanthus komuki Blkr. 27 Engniulis japonicus T. Schl. 31 Syngnathus koiloinatodon Blkr, Van deze weinige soorten zijn weder 4 nieuw voor de wetenschap, t. w. Callionymus Huguenini , Rhorabus oligolepis , Myrophis hetero- gnathos en Syngnathus koilomatodon, terwijl bovendien tot dusverre van de Japansche wateren nog niet waren bekend geworden : Apogon quadrifasciatus CV., Chaetodon nesogallicus CV en Chirocentrus dorab CV. , alle soorten, welke den Indischen Oceaan en den Indischen archipel bewonen. Niet minder alzoo dan 7 der 31 soorten zijn nieuw voor de kennis der fauna van Japan. Zij doen het aantal thans van dit rijk bekende vischsoorten stijgen tot 449 of 450. Ik laat hier, als gewoonlijk, volgen de beschrijvingen der nieuwe soorten, alsmede van die, welke zich vroeger niet in mijn kabinet bevonden t. w. Pelor japonicutn T. Schl. , Apistus rubripinnis T. Schl. en Aploactis pusillus Blkr. DESCRIPTIONES SPECIERUM DIAGNOSTICAE. SCORPAENOIDEI. Pelor japonicum CV. Poiss. IV p. 321 tab. 93, T. Schl. Faun. Jap. Poiss. p. 44 tab. 17 fig. 2, Richds. 15^ Meet. Britt. Assoc. Pep. Fish. Chin. Jap. p. 212. Pel. corpore oblongo , altitudine i\ circiter in ejus longitudine , antice latiore quam alto , postice compresso; caplte acuto 1 et paulo in longitudine corporis , longiore quam alto , sed latiore quam longo ; orbitis tuberculatis crista transversa medio antrorsum curvata unitis valde elevatis unde linea interoculari valde concava ; linea rostro-frontali maxime concava ; oculis diametro 6 circiter in longitudine capitis , diametro 1 1 disfantibus ; fossa praeoculari utroque latere lata vakle profunda; genis convexis; spinis capite obtusis utroque latere vertice 3, tempoiibus 3, osse suborbitali anteriore 2 vel 3, osse suborbitali posteriore 2, praeoperculo 4, operculo 2. naribus distantibus ])osterioribus in jiapilla conica perforatis, anterioribus tubulatis; denlibus j)luriseriatis parvis subaequalibus , vomerinis in vittam -^ formem vel subseniiiuiiarem dis- positis ; cirris finibriatis , inframaxillaribus et praeopercularibus ex parte ociilo longioribus . suborbitalibus opercularibusque oculo brevioiibus; cirris corpore parcis brevibus iis linea lato rali autem bene conspicuis; cute laevi; linea laterali bene conspicua ; pinnis spinis radiiscpie fimbriatis; dorsali spinis sat validis ])ungentibus 4", 5" et 6" spinis ceteris longioribus capite paulo humilioribus , dimidio basali tantum menibrana unitis membrana interspinali spinam 2'" iiiter et 3"" sat elevata, spinam S"" et 4" inter usque ad basin fere spiiiae 4" iiicisa; dorsali radiosa obtusa convexa; pinnis pectoralibus latis obtusis rotundatis 3!, circiter in longitudine corporis, radiis 2 liberis dimidio basali membrana unitis inferiore longiore 1| circiter in longitudine capitis; ventrallbns latis obtusis radiis productis nullis radio postico radiis ceteris longiore 5 et paulo in longitudine corporis tota longitudine membrana cum ventre usque j)0;^t anum unito; anali obtusa dorsali radiosa humiliore : caudali obtusa convexa 4| circiter in longitudine corporis; corpore pinnisque aurantiaco-roseis late violaceo-fusco nebulatis, mar- moratis et fasciatis; corpore inferne ])innisque paribus insuper guttis fuscis sparsis parcis notatis cirris aurantiaco-roseis vel flavidis ; iride flava fusco niaculata. B. 7. D. 17/6. P. 1/7/2 + 2 solitar. V. 1/5. A. 2/9. C. 1/12/1. Sj-n. Pélor du Japon CV. Poiss. IV p. 321 tab. 93. Ogosse tTapon sec. CV., Oniogose Jap. sec. T. Sclil. Meaow-yu, Maou-yu, Mau-u Chinens. Ilab. Nagasaki, in mari. Longitudo speciminis unici 270"'. Aanm. De kleuren dezer soort schijnen aan individuele wijzigingen onderhevig te zijn, even als de getallen der vinstralen. Mijn voor- werp vertoont de licht gekleurde velden op ligchaam en vinnen aan- merkelijk grooter dan zij op de aangehaalde afbeelding van de Fauna Japonica zijn aangeduid, zoodat de lichte kleur zelfs op de donkere overweegt. De formule der vinstralen is in de groote Histoire naturelle des Poissons opgegeven t^ D. 16/7. P. 10/2. V. 1/5. A. 2/11. C. 13., terwijl zij volgens de Fauna Japonica zou zijn nz: D. 16/7. P. 10 + 2. A. 12. C. 10. De afbeelding in de Fauna Japonica vertoont foutive- lijk de rugvin- en aarsvinstralen onverdeeld, doch geeft de vormen der soort zeer goed terug. De twee aarsvindoornen bestaan inderdaad , doch zijn onder het dikke vinvlies min of meer verborgen. Volgens den heer Kichardson komt de soort ook te Canton voor. Apistus riibripinnis T. Schl. Faun. Jap. Poiss. p. 40 tab. 22 fig. 2. Apist corpore oblongo compresso, altitudine 3| ad 31- in ejus longitiidine, latitudine 1-J cir- citer in ejusaltitudine; capite obtuso 3J ad 3| in longitudine corporis , paulo longiore quam al- tü; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; oculis diametro 3 circiter in longitudine capitis, dia- metro l ad ^ distantibus; rostro non convexo, oculo breviore; spinis suborbitalibus 2, infe- riore parum conspicuo, superiore sub oculi margine posteriore desinente; rictu obliquo; maxillis aequalibus, superiore sub medio oculo circiter desinente, 2-ï- circiter in longitudine capitis; maxilla inferiore cirris nullis; dentibus maxillis, vomerinis palatinisque minimis, vomerinis in vittam ^ formem , palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; prae- operculü spinis 4, inferioribus 3 obtusis brevissimis, superiore acuta oculo breviore apertu- rani branchialem non attingente, paulo sursum spectante; spina suprascapulari vix conspicua; linea laterali vix curvata tubulis continuis simplicibus cauda tantum plus minusve distantibus iiotata; cute corpore transversim rugosa, squamis supra lineam lateralem nullis, infra lineani lateralem parcissimis distantibus vix conspicuis; pinna dorsali indivisa, spinis sat crassis va- ''lidis, anterioribus valde divergentibus, 1* brevi supra medium oculum inserta, 2' et 3" spinis ceteris longioribus, 3° juvenilibus corpore multo aetate provectis corpore non multo humi- liore, spinis mediis et posterioribus subaequalibus , membrana interspinali spinas anteriores inter maxime, spinas medias et posteriores inter mediocriter incisa; pinna dorsali radiosa obtusa convexa spinis posterioribus vix altiore, corpore duplo fere humiliore, postice cum caudali non unita; pinnis pectoralibus obtusis rotundatis radio libero nuUo 3* ad 4, ventralibus acutiuscule vel obtusiuscule rotundatis 4j ad 5 , caudali obtusa convexa 41 ad 4^ in longitudine corporis; anali spina 3" spinis 1' et 2" longiore corpore duplo circiter humiliore, parte ra- diosa obtusa rotundata parte spinosa altiore; corpore pulchre roseo, inferne dilutiore; capite corporeque parce maculis diffusis fuscis et margaritaceis variegatis; niacula albida vel mar- garitacea majore supra lineam lateralem sub spina dorsi '.l* vel 10"; pinnis rosois arena ro- seo-fusca plus minusve variegatis : dorsali spinosa spinara ö"» inter et 9"' macula magna nigra dorsum versus descendente; ventralibus et caudali postice fusco marginatis. B. 7. D. 14/7 vel 14/8. P. l/S/2. V. 1/4. A. 3/5. C. 3/8/2. Hab. Nagasaki, in mari. Longitudo 3 speciniinum 3G'" ad 69". Aanm. Deze soort is met voldoende juistheid inde Fauna Japonica beschreven, doch de afbeelding laat te wenschen over, zoowel wat betreft de kleurschakering, als de gedaante der rugvin, zijnde er de voorste rugdoornen aanmerkelijk te kort afgebeeld en te weinig divergerende. De Avitte groote boven-zijlijn-vlek is bij mijne drie voorwerpen zeer duidelijk. Aploacüs pusillus Bik r. Aploact. corpore oblongo compresso, altitudino 4 ad A:\ in ejus longitudine, latitudine (capite) 1^ ad 1^ in ejus altitudine; capite acuto 2! ad 3 et paulo in longitudine corporis ; altitudine capitis \\ circiter in ejus longitudine; linea rostro-frontali supra oculos convexa , ante oculos concava, rostro convexa; fronte inter orbitas concava; capite superne, rostro regionibusque postoculari et suboculari tuberculis numerosis osscis conicis ex pai-te spiiiae- formibus brevibus valde scabro; oculis diametro 3 fere ad SJ- in longitudine capitis, diametro \ circiter distantibus; iride superne cirris 2 ad 4 oculo brevioribus; rostro oculo paulo vel non breviore, acuto; spina suborbitali postrorsum et deorsum spectante unica acuta ante üculum desinente; rictu obliquo mediocri; maxilla superiore maxilla inferiore breviore sub oculi margine anteriore desinente; dentibus maxillis et vomerinis minimis, vomerinis in vit- tam ^ formem dispositis; cirris maxilla inferiore utroque ramo inferne 2 distantibus oculo brevioribus; regione postmaxiliari cirro unico cirris inframaxillaribus longiore sed oculo bre- viore ; praeoperculo margine postero-inferiore processubus osseis 6 , processu subsupero (2') spinaeformi acuto sursuni spectante et aperturara branchialem attingente vel subattingente , jirocessubus ceteris obtusis vel obtusiusculis ; cute corpore alepidota laevi cirris vel papillis con- spicuis nullis ; linea laterali cirris conspicuis nullis , leviter curvata , tubulis simplicibus notata , cauda postice inconspicua ; pinna dorsali supra opercula incipiente spinam 3™ inter et 4™ et partem radiosam inter et spinosam profunde incisa, spinis gracillimis flexilibus apice filifor- niibus, subaequalibus, corpore minus duplo humilioribus , membrana interspinali valde in- cisa; dorsali radiosa dorsali spinosa humiliore obtusa, postice cum basi pinnae caudalis non unita; pinnis pectoralibus obtusis rotundatis 3^ circiter in longitudine corporis, radio libero pinna vix breviore; ventralibus obtusis pectoralibus multo sed multo minus duplo brevioribus; anali dorsali humiliore, obtusa, convexa; caudali obtusa convexiuscula 4^ ad 4J in longitudine cor- poris; colore corpore superne fuscescente-olivaceo fusco nebulato, inferne margaritaceo ; iride flavescente-rosea fusco maculata; pinnis roseo-hyalinis ; dorsali spinosa et pectoralibus fuscescente- olivaceo nebulato-marmoratis; dorsali radiosa fasciis 3 vel 4 obliquis fusco-violaceis ,• caudali radiis maculis parvis fuscescente-olivaceis in series 5 transversas dispositis; anali fuscescente marginata ; ventralibus albidis postice fuscescentibus. B. 7. D. 11/10 (omn. simpl.). P. 1 liber. -t- 11 (omn. simpl.). V. 1/5 (omn. simpl.) A. 3/7 vel 2/7 (omn. simpl). C. 12 (omn. simpl). Synon. Minous puaillus T. Sclil Faun. Jap. Poiss. p. 50. Ilab. Nagasaki , in mari, Longitudo 2 speciminum 3S"' et 53." Aanm. De soort, door de schrijvers der Fauna Japonica als Minous pusillus aangeduid, doch niet afgebeeld, behoort tot het geslacht Aploactis , wegens de afwezigheid van gehemeltetanden en den bouw der vinstralen , welke alle onverdeeld zijn. Zij i.s zeer na verwant aan Aploactis tracliycephalus Blkr van den Indischen Archipel , doch zij onderscheidt zich daarvan , behalve door spitseren en lageren kop , voornamelijk door den bouw harer rugvindoornen , welke zeer slank en buigzaam en zelfs aan het einde draadvormig zijn. De heeren Temminck en Schlegel geven als formule der vinstralen op D. iVH- A. 1/8, welke getallen eenigzins van de mijne afwijken. Callionymoidei. Galüonymus Hugiienini Blkr. Callion. corpore elongato depresso, altitudine 7^ circiter, latitudine maxima 4| circiter, capite acuto depresso 3, circiter in longitudine corporis absque pinna caudali; latitudine capitis IJ, altitudine 2j ad 2J- in ejus longitudine; oculis diametro 3 circiter in lonintudine capitis, maxime approximatis; orbitis parum elevatis edentulis; linea rostro-frontali convexiuscula, rostro acuto oculo breviore, breviore quam basi lato; processu praeoperculari oculo non lon- giore , margine externo basin versus spina unica antrorsum spectante , margine posteriore apicem versus dentibus 3 magnis curvatis armato; foramine branchiali supero, longe ante basin pinnae pectoralis sito; appendice anali elongata conica; linea laterali conspicua, antice curvata, nucha linea in termedia recta cum linea laterali lateris oppositi unita, ante foramen branchialem bifurcata ramo anteriore sub oculo desinente ramo posteriore praeoperculo des- cendente ibique in ramulos 2 diviso ramulo anteriore praeoperculari ram ulo posteriore oper- culari ; lateribus inferne linea laterali accessoria nuUa; pinna dorsali spinosa sat longe post aperturam branchialem sita, spinis gracilibus filifonnibus 1' ceteris longiore capite sat multo longiore; dorsali radiosa corpore non multo altiore angulata emarginata radiis 2 posticis radiis ceteris longioribus; pinnis pectoralibus irregulariter rliomboideis 5 circiter, ventralibus indi- visis oblique convexis apice acutiusculis 5j circiter in longitudine corporis absque pinna caudali; anali corpore liumiliore, membrana interradiali mediocriter incisa , postice acuta, radiis 2 ultimis ceteris longioribus; caudali valde acuta 3j ad 3| in longitudine totius cor- poris; colore corpore superne roseo-viridi, inferne margaritaceo ; capite, dorso lateribusque superne nebulis olivaceis profundioribus ocellisque margaritaceis variegatis; genis opercuüsque ocellis dilute coeruleis annulo violaceo cinctis; pinnis roseo-hyalinis , dorsali spinosa et pectorali- bus immaculatis , dorsali radiosa niaculis minimi» numerosis sparsis fuscescentibus, ventralibus late sed diffuse violascente niarginatis, anali nigricante-fusco limbata, caudali radiis maculis fuscis in series 5 vel 6 transversas dispositis; iride grisea fusco arenata. B. 6. D. 4 — 10 (omn. simpl.). P. 17 (omn. simpl.). V. 1/5. A. 10 (omn. simpl.). C. 2/8/2. Hab. Nagasaki , in mari. Longitudo speciminis unici 7^."' Aanm. De ondenverpelijke Callionymus is zeer na verwant aan Callionymus Schaapii Blkr van Banka , doch onderscheidt er zich voldoende van , bij den eersten oogopsUig, door betrekkelijk langeren en sinalleren kop bij gelijktijdig aanmerkelijk breederen snuit, terwijl nog andere verschillen gelegen zijn in de kleurteekening van kop en vinnen, in de bij Callionymus Schaapii talrijker preoperkeldoorntanden , kleinere oon;en, veel hoo2;ere straalachtiire ruirvin , enz. Ik heb de soort ffenoemd ter eere van den heer O. F. U. J. Huguenin, ingenieur van het mijnwezen in Nederlandsch Indië, die haar tijdens zijn verblijf te Nagasaki verzamelde en mij bij zijne terugkomst op Java welwillend afstond. Pleuronecteoidei. Rhomhus oUgoIepis Blkr. llhomb. corpore oblongo, altitudine 2[ circiter in cjus longitudine; capite non cornuto il ad 4^ in longitudine corporis, vix vel non altiore quam longo; oculis sinistris subconti- guis, aequalibus, diametro 3 fere in longitudine capitis, superiore vix ante inferiorem pro- minente; rictu curvato sub oculi parte anteriore desinente; dentibus maxillis conicis acuti.s parvis subaequalibus , maxilla superiore utroque latere plus quam 30, maxilla inferiore utroque latere p. m. 16; praeoperculo obtuse rotundato margine inferiore concavo ; linea laterali tu- bulis simplibus notata, regione thoracica valde curvata; squamis utroque corporis latere cte- noideis , magnitudine aequalibus , 38 circiter in serie longitudinali usque ad aperturam bran- chialem ; pinnis dorsali et anali rotundatis altitudine 4 circiter in altitudine corporis, dorsali fronte ante oculum superiorem incipiente; pectorali sinistra obtusiuscule rotundata capite jiaulo breviore ; pectorali dextra obtusa capite duplo circiter breviore ; ventralibus obtusiusculis capit^^ minus triplo brevioribus; caudali obtusa rotundata 4| ad 4^ in longitudine corporis; corpore sinistro latere olivascente maculis margaritaceis et fuscescentibus variegato , dextro latere albido; iride superne olivacea margaritaceo et fusco variegata , inferne aurea; pinnis sinistro et dextro latere roseo-aurantiacis , et, pectorali dextra excepta, maculis margaritaceis et fuscisvariegatis. B. 5. D. 66 (omn. simpl.). P. sinistr. 2/6/2, dextr. 8. V. 1/4. A, 48 (omn. simpl.). C. 5/11/5 lat. brev. incl. Hab. Nagasaki , in mari. Longitudo speciminis descripti 64"'. Aanm. Onderwerpelijke Khombus is herkenbaar aan liare groote 9 schubben, digt bijeenstaande oogen, ongewapenden snuit, kleine talrijke kaakstaiiden en gering aantal rugvin- en aarsvinstralen. Ik bezit, behalve het beschreven voorwerp, nog een kleiner, hetwelk echter te zeer beschadigd is om tot beschrijving te dienen. MüRAENOIDEI. Myrophis heterognathos Blkr. Myr. corpore elongato compresso, altituJine 16 ad 17 in ejus longitudinc; capite acuto convexiusculo 6J- ad 61- in longitudine corporis, triplo circiter longiore quam a!to; rostro acuto non vel vix convexo, apice parum carnoso, Sj circiter in longitudine capitis, longiore quam basi lato; oculis diametro 5 circiter in longitudine capitis; naribus poste- rloribus viK ante oculum in labio superiore perforatis rotundis ; naribus anterioribus brevi-ta- bulatis; labiis non fimbriatis sed labio superiore utroque latere tripapiilato, utraque papilla radio osseo ab osse maxillari sub cute occulto et sat lato descendente sustentato ; rictu sub medio oculo desinente, 2J. circiter in longitudine capitis; maxilla superiore maxilla inferiore sat multo longiore; dentibus maxillis et nasalibus conicis parvis acutiusculis subaequalibus, palatinis et inframaxillaribus pluseriatis , nasalibus in thurmam subovalem dispositis ; dentibus vomerinis graniformlbus pluriseriatis in vittam elongatam antice cum tburma dentali nasali unita dispositis; apertura branchiali semilunari in dimidio corporis inferiore sita; cute laevi, non rugosa; linea laterali tubulis continuis simplicibus notata; cauda postice compressa, multo altiore quam lata; pinna dorsali oculi longitudine circiter post aperturam branchialem inci- piente, corpore duplo circiter humiliore, postice quain medio humiliore , non emarginata; pee- toralibus obtusiuscule rotundatis , capite triplo circiter brevioribus ; anali antice in 2" tertia corporis parte incipiente , dorsali paulo humiliore , postice quam medio humiliore, non emarginata; caudali cum dorsali et anali unita obtuse rotundata; colore corpore superne olivascente, inferne roseo-albido ; fascia difFusa cephalo- caudali argentea; iride flava superne fusca ; pinnis flaves- cente-hyalinis. B. 8. D. 178 p. m. C. 12 p. m. A. 124 p, m. :=; D. C A. 314 p. m. P. 13 vel 14. Hab. Nagasaki , in mari. Longitudo specimiuis unici 140". Aanm. De onderwerpelijke soort is merkwaardig door de beenige stralen, welke de bovenliptepels opgerigt houden en verlengsels zijn van het los tusschen de huid liggend meer dan gewoonlijk bij de 2 10 Ophisurinen ontwikkeld bovenkaaksbeen. Aan deze bijzonderheid reeds is de soort gemakkelijk herkenbaar, doch hare herkenning wordt nog gemakkelijk gemaakt door hare betrekkelijk korte vormen en gering aantal vinstralen en kieuwstralen , meerreijige korrelachtige ploeg- beenstanden, enz. Syngnathoidei. Syngnathus hoilomatodon Blkr. Syngnath. corpore valcle elongato , antice heptagono , postice tetragono , altitudine maxima (occipite) 19 ad 20 circiter in ejus longitudine , capite altiore quam lato, truiico latiore quam alto,- trunco medio coarctato quam antice et postice humiliore ; capite 8 J- circiter in longitudine corporis; oculis diametro 5 circiter in longitudine capitis ; orbita superne et inferno dentibus bene conspicuis armata; rostro carina media et carinis lateralibus denticulis solitariis armata carina media postice dente unico majore; vertice depresso carina media nuUa sed utroque latere denticulis scabro; maxilla inferiore inferne processubus dentiformibus nullis; operculo carina mediana humili nee crenulata nee denticulata supra et infra carinam striis divergentibus ; scutis trunco 17, cauda 36 vel 37; scuto trunco antico inferne utroque latere in processum trigonum borizontalem dilatato; scutis singulis transversim, laminisintersuturalibus ovalibus parum con- spicuis non striatis , carinis elevatis denticulatis scutis trunco inferne caudalibusque postice spinam brevem efficientibus; cauda cum pinna trunco absque capite duplo circiter longiore; pinna dorsali scuto trunci 16°incipiente et scuto caudae 2"desinente, corpore humililore, postice quam antice altiore; pinnis pectoralibus et anali bene conspicuis; caudali flabelliformi parte capitis postoculari breviore ; corpore fuscescente-olivaceo , margaritaceo variegato et punctulato ; pinnis roseo-liyalinis. D. 19. P. 15 vel 16. A 4. C. 9 vel 10. Hab. Nagasaki, in mari. Longitudo 2 speciminum 82'" et 86". Aanm. In de Fauna Japonica zijn slechts twee soorten van Syngnathus beschreven en afgebeeld , Syngnathus serratus T. Schl. en Syngnathus tenuirostris T. Schl., beide soorten, behalve door verscheidene andere kenmerken, van de onderwerpelijke verschillende, door aanmerkelijk talrijkere romp- en staartschilden. Opmerkelijk is bij Syngnathus hoilo- matodon de groote betrekkelijke hoogte van den kop, de hoekige 11 uitzetting in de breedte van het eerste rompschild en de sterke bewapening van de oogkassen. Geen mijner beide voorwerpen vertoont een' embrjo-zak, welke echter bij de mannetjes wel onder aan den staart zal gelegen zijn. Scripsi Batavia Calendis Julii 1858. 12 EXPLICATIO TaBULAPvUM. Tab. I. Fig. 1. Syngnathus koüomatodon Blkr. Fig. 2. Aploacüs pusillus Blkr. Fig. 3. Myrophis uropterus Blkr. Tab. II. Fig. 1. CalUonymus Hugueninl Blkr. Fig. 2. Rhombus oligolepis Blkr. Fig. 3. Rhombus Wolfjii Blkr. Tab. III. Fig. 1. Myrophis heterognathus Blkr. Fig. 2. Rhombus oligodon Blkr. N at 'M o; o pp o >a-( O ü' r— I n 0 o «f pq •-cl o o o n a 02 «O ?s