Bound /T7358 HARVARD UNIVERSITY T l| ty j LIBRARY OF THE MUSEUM OF COMPARATIVE ZOÖLOGY Nev.ro,ra7g f 1 . | | | i « A " ] , hu 4 ' / f Hi * ] mn à ?y M. all ] " 2(à \ ^ À I ' AN E. £ Tt A LIBRARY MISHOMOPAUONOS UL BRIDGE |SOCIETATIS SCIENTIARUM INDO-NEERLANDIOC A E. re en i | Ver BE LE NEEDLE SON.D. ESL IN Gel N P DER EER UNDIGH VEREENIGING ; es * IN NEDERLANDSCH INDIE. DEB: Tas EIL by A DONDE SOCTETATIS SCIENS [NDO:NEERL A NDE VO, de U MOE UN RE M b ECC LeV Ld BUT A Vole T PASS: "LAN G E $2639. 1385/97. VERHANDELINGEN NATUURKUNDIGE VEREENIGING mHEDERPEANDSCH IKDLE BUE A VIA LANGE & CO. Sm E85 7% Neen Oe BOR ee kh GoT, De Direktie der Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië biedt luerbij HH. Leden der Vereeniging en HH. Inteekenaren aan het Tweed: deel van de Acta der Vereeniging. Dankbaar voor de ruime ondersteuning, welke zij in het dragen der kosten van uitgave der Verhandelingen heeft mogen ondervinden van HH Leden en Inteekenaren, verklaart zij, dat zonder die ruime ondersteuning de uitgave der Acta met mogelijk zou blijven. De kostbaarheid van het uitgeven van werken als het onderwerpelijke, VE vooral im deze gewesten, heeft ook nog, niettegenstaande de ruime deeluc- ming gan de inschrijvingen, een belangrijk te kort op het Herste deel doen ontstaan. Niettemin is de Direktie voortgegaan met het doen afdrukken van het Tweed: deel en met het ter perse leggen van het Derde deel. Ofschoon zij zich niet onbewust is, dat de inhoud dezer Verhande- lingen, wit den aard der zaak, niet berekend is voor een groot e, VI E publiek in deze gewesten, vertrouwt zij echter, dat de steeds geblekene sym- pathie voor de Vereeniging, ook door blijvende en zelfs door toenemende deelne- ming de voortzetting dezer uitgave zal mogelijk maken en ook de mogelijk- heid doen geboren worden, de werken der Vereeniging te versieren met de talrij- he afbeeldingen, welke haar bij sommige verhandelingen zijn toegezonden. Het is alleen de beperktheid der geldmiddelen van de Vereeniging, welke eener grootere uitbreiding harer werkzaamheden in de weg staat. De Di- rektie vertrouwt, dat de ondersteuning ten deze van HH. leden en niet le- den niet zal nalaten in verhouding te komen tot de meer en meer ge- voeld wordende behoefte. LO gt * i^pN—CIBR Q U D MICASCNDECGER ZEE ID Ha Ee «D E E L Voorberigt. Bijdrage tot de nadere kennis van het geslacht Collocalia Gr. (Cypselus esculentus en Cypselus nidifieus), door Dr. A. Bernstein, Lid der Vereeniging (met plaat). Verslag van de geodesische triangulatie der residentie Dan- joemas, door G. A. De Lange en Dr. J. J. Van Limburg Brouwer, door G. A. De Lange, Lid der Vereeniging. Conspectus specierum piscium moluccensium hucusque cogni- tarum, auct. P. Bleeker, Societat. Praesid. Recherches sur les Crustacés de l'Inde Archipélagique par le Dr. P. Bleeker. 1. Sur les Déeapodes oxyrhinques de l'Archipel Indien. 2. Sur les Isopodes Cymothoadiens de l'Archipel Indien (avec 2 planches). Wel 11 LUN BO UD. Tiende Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo. Visschen van de rivieren Barito, Kahajan en Ka- poeas, door Dr. P. Bleeker. Achtste Bijdrage tot de kennis der vischfauna van Amboi- na, door Dr P. Bleeker. EREN DR GE TOT DE NADERE KENNIS VAN HET GESLACHT COLL OCALTITA GR. (CYPSELUS ESCULENTUS EN CYPSELUS NIDIFICUS). DOOR IR At BA BeN ST. BTN: Onder de menigvuldige vogels, welke de uitgebreide kustlanden van den Indischen Oceaan bewonen, heeft zich het kleine geslacht Colloca- lia- Gr. door zijnen nestbouw, de beroemde eetbare vogelnestjes, eene zekere vermaardheid en algemeenere belangstelling verworven. Aan soorten is dit geslacht niet rijk, want er zijn tot nog toe slechts vier bekend, van welke C. esculenta en C. nidifica (1) op Java gevonden worden, terwijl C. troglodytes op Malakka en de Philippijnsche eilan- den, C. Francii daarentegen op het eiland Mauritius te huis behoort. Steeds bestond er onder de ornithologen een zeker verschil van mee- ning, in welke familie men hetzelve moest plaatsen, daar sommigen, volgens de oudere schrijvers, ze met de zwaluwen, Hirundinidae, (1) Ik houd den naam »nidifiea" voor beter dan de andere ook wel gebruikte » fuciphaga.” Want aangezien deze soort niet die is, welke de beroemde nestjes vervaardigt en deze naam alzoo niet juist is, bevat hij toch geene zoo bepaalde onwaarheid als de andere. Ik ten minsten heb, zoo als later zal blijken, altijd alleen insekten, maar nooit conferven (fuci) in hare maag gevonden. 2 BIJDRAGE TOT DE NADERE SK EN NES RVEAENIRENSL - anderen, op de uiterlijke gedaante en de levenswijze (1) dezer dieren af- gaande, ze met de Cypselidae vereenigden. Om deze vraag bepaald te kunnen beantwoorden, ontbrak het tot nog toe aan de kennis van den inwendigen bouw der genoemde vogels en derbalve vermeen ik, dat het wel niet overbodig zal zijn, indien ik mij veroorloof, eenige waarnemingen en onderzoekingen mede te deelen, welke ik in de ge- legenheid ben geweest te doen. In het osteologische wordt de verwantschap dezer vogels met de Cypselidae bewezen. De splanchnologie zou in zoo ver niet zonder belang wezen, als uit haar sommige verhoudingen kunnen blijken, die in nadere betrekking staan tot den bijzonderen nestbouw dezer dieren. Geheel nieuw echter mag misschien het bij hen ontdekte voor- komen van parasiten in de borstholte en wel in het de wortelen der groote slagaderen omgevende celweefsel zijn. Beenstelsel van |. Collocalia. Beginnen wij onze ontleedkundige beschouwingen met den schedel, zoo vallen ons het eerst in het oog de processus nasales, door hunne bijzondere lengte en smalheid, die naar voren aan de vereenigingsplaats met de neusbeenderen weinig breeder zijn, en hier eene duidelijke groef vormen. Bijna dezelfde verhouding vinden wij bij Cypselus, ter- wijl bij Murundo het voorhoofd zich naar voren veel meer uitbreidt, voor- al aan de genoemde vereenigingsplaats met de neusbeenderen. Naar achteren gaat het voorhoofd in de kruin en eindelijk in het achterhoofd over, hetwelk slechts door eene zwakke dwarskam van het eerstge- noemde is gescheiden. De verhevenheid voor de kleine hersenen, ge- lijk de het uitwendige gehoororgaan van achteren bedekkende beendee- len, springen vrij ver vooruit en zijn door eene groefachtige verdieping van elkander verwijderd. Het gronddeel des schedels is tamelijk plat en effen. Het tot verbinding met den eersten halswervel bestemde ge- wrichtshoofd is zwak en weinig ontwikkeld. Aan de slapen is de (1) Over de nestbouw en de levenswijze dezer vogels vindt men zeer gewigtige en belangrijke waarnemingen in »Junghuhn, Java" Dl. I. GESRACHT COLLOCALIA GR. ENZ. 9 processus orbitalis (spheno-orbitalis?) wel duidelijk te herkennen, doch meer als eene kamvormige verheffing des scherpen rands der oog- holte. Boven het genoemde uitsteeksel bevindt zich bij C. esculenta eene kleine spina, welke bij C. nidifica schijnt te ontbreken. Die been- deelen, welke de uitwendige gehooropening omgeven, zijn buitenge- woon ontwikkeld en springen naar voren en beneden sterk vooruit. Bijzonder ontwikkeld is de processus auricularis anterior. (orbitalis infe- rior?). Achter hem bevinden zich de twee gewrichtsvlakten ter verbinding met het os quadratum. De oogholte is zeer wijd, maar wegens der smalte van het voorhoofd niet bijzonder diep. Boven het in haar midden gelegen foramen opticum vindt men eene groo: tere opening voor de reukzenuwen, even als ook de dunne, lood- regte beenplaat tusschen de beide oogholten, die gewoonlijk ver- klaard wordt de pars perpendicularis van het zeefbeen te zijn, bij C. esculenta van twee, bij C. nidifica van één groote opening voorzien is. Even zoo vele gaten vind ik in den zeer platten en van geene been- verhoogingen tot het aanhechten van spieren voorzienen achterwand der oogholte. De lamina cribosa, welke de oogholte van voren begrenst, is, even als het traanbeen, weinig ontwikkeld, zonder juist iets opmer- kingswaardigs aan te bieden. Van grooter belang is het tusschenkaaksbeen, vooral door zijn voorste den snavel vormende gedeelte, die zwak en teeder en aan de punt naar beneden gebogen is, vooral bij C. nidifica. Dit herinnert de verhou- ding van hetzelfde been bij de Cypselidae, waar echter de buiging veel zwakker is. Daarentegen loopt bij Mirundo de snavel bijna geheel regtuit of 1s slechts zeer weinig: gebogen. Het bovenkaaksbeen vind ik door zijn’ processus palatimus met het gehemeltebeen zijner zijde ver- groeid. Beide toonen even als de overige beenderen des schedels niets meldenswaardigs, ten munsten dat van de type der Cypselidae en Hirundimdae afwijkt. Eene uitzondering maakt alleen het zeer dunne en platte vierkante been, os quadratum, aan hetwelk de processus mus- cularis (1) door zijne buitengewone kleinheid dadelijk in het oog valt. (1) Bij Caprimulgus ontbreekt hij geheel; ook bij Cypselus in hij zeer klein "4 i BIJDRAGE TOT DE NADERE KENNIS VAN DET De processus cavi tympani is tot eene gewrichtsvlakte gereduceerd, die zich aan het einde des bijzonder langen en sterk ontwikkelden processus squamosus bevindt. De groote hoornen van het tongbeen bestaan uit twee beenderen en eene zeer korte, kraakbeenige, fijne punt. De ossa entoglossa zijn kort. De halswervels, welker getal ik tot 12 terugbreng, omdat ik de met onvolmaakte ribben voorziene wervels onder de ruggewervels reken, toonen met betrekking tot haren bouw niets bijzonder merkwaardigs. De processus spinost posteriores ontbreken, met uitzondering van den der- den wervel volkomen, of zijn maar door kleine knobbeltjes aangeduid. Hetzelfde vind ik ook bij Cypselus; bij Hirundo daarentegen ziet men aan de derde, vierde en vijfde duidelijke processus spinosi posteriores. Processus spinosi anteriores vindt men behalve den derden wervel ook nog aan de tiende, elfde en twaalfde wervels, volkomen zoo als bij Oypselus, terwijl ze zich bij Hirundo ook reeds aan de tiende vertoonen. De acht ruggewervels vergroeijen niet onder elkander, zoo als bij de meeste andere vogels, waarvan eene grootere beweegbaarheid van het ligehaam het gevolg is. Eene uitzondering maken alleen de twee benedenste wervels, die gedeeltelijk door het darmbeen bedekt worden en met het heiligbeen vergroeijen. Aan de overige ruggewervels valt vooral de bijzondere ontwikkeling der processus spinosi anteriores in het oog, die bijna driemaal grooter zijn dan de processus spinos? posteriores ; die van den derden wervel is aan zijn uiteinde gaffelvormig gespleten. Ook in dit opziet heeft Co/localia veel gelijkenis met Cypselus, minder met Mirundo, bij wien slechts de laatste ruggewervel met het heilig- been vergroeit. Lendenwervels tel ik acht, doch ik kan in haar aantal mij ver- gist hebben, omdat ze bij alle mijne voorwerpen reeds onder elkan- der vergroeid en dus niet meer naauwkeurig te onderscheiden waren. De processus transversi staan, vooral bij de benedenste wervels, vrij ver van elkander en zijn aan hunne uiteinden door geene been- brug onderling verbonden. Daarentegen zijn de zoo even genoemde uitsteeksels der bovenste wervels meestal met elkander vereenigd, Z00 GESRAOHT COLLOCALIA GR, ENZ. 5 dat men hun getal niet meer met juistheid kan bepalen. De vereeni- ging van het heiligbeen met de darmbeenderen is bij C. nidifica niet volkomen. De binnenrand van dezelve raakt enkel van boven en van beneden aan de dwarsche uitsteeksels der lendenwervels, zoo dat in het midden eene door een dun vliesgeslotene fontanel onstaat. Daaren- tegen verbindt zich bij C. esculenta de binnenrand van het os i/e/ met alle processus transversi van het heiligbeen, zonder echter met ze te vergroeijen. Van bovengenoemde fontanel is hier geen spoor. Aan de staartbeenwervels vond ik de processus transvers? zeer ont- wikkeld en door vrij groote tusschenruimten gescheiden. De laatste wervel is bijzonder stevig, tevens zijdelings sterk plat gedrukt en aan zijne punt door cene kleine sleuf in tweeën gedeeld. Bijzonder duidelijk ontwaar ik dit bij C. esculenta, minder bij C. nidifica. Met opzigt tot het getal der staartbeenwervels en de uiterlijke gedaante des heilig- beens heeft Collocalia veel gelijkenis met Mirundo. Bij beide heeft laatstgenoemd been de gedaante van een’ regthoek, terwijl het bij Cypselus eivormig is. Staartbeenwervels heb ik bij Mirundo, even als bij Collocalia, zeven, bij Cypselus acht gevonden. Van de acht ribbenparen bereiken de twee bovenste, even als ook het onderste paar, het borstbeen niet en moeten dus als costae spuriae beschouwd worden. De eerste bovenste valsche rib is zeer klein, de tweede daarentegen lang en door een' band met de processus costalis sternd verbonden. De laatste rib eindelijk is wel van een ribbebeen (os sternocostale) voorzien, hetwelk zich echter niet op het sternum zelf, maar op het os sternocostale der voorgaande ware rib plaatst. Met uitzondering van de eerste en laatste rib bevinden zich aan de andere vrij stevige processus uncinati. Het grootste belang boezemt het borstbeen in, omdat het, even als de bovenste ledematen, de meeste betrekking heeft tot de vlugt en dus tot de geheele levenswijze des vogels. Van de vlakte gezien heeft het de gedaante van eenen afgeknotten kegel, wiens grondvlakte naar ach- teren is gekeerd en wiens diameter omtrent dubbel zoo groot is als die van de bovenvlakte. De achterrand van het sternum is afgerond en 6 BIJDRAGE TOT DE NADERE EENNIS WE NOHET zeer stevig, zonder eene opening of een' processus abdominalis. Dijzon- der ontwikkeld ontwaarde ik de kam, die zeer hoog en stevig, doch in het midden van eene vrij groote opening is voorzien, zijnde door cen dun vlies gesloten en meestal door smalle beenbruggen in twee of drie kleinere verdeeld. Twee andere even groote openingen bevin- den zich in het midden des borstbeens ter zijde van de kam. Bij C. nidifica zij alle deze openingen veel kleiner dan bij C. esculenta. Door dezelve onderscheidt zich Collocalia wezenlijk van Cypselus en Hirundo. Aan den processus costalis, die kort, spits en bijkans driehoekig is, hecht zich een band ter verbinding met de tweede rib. Het meestal als manubrium sterni beschouwd uitsteeksel is zeer kort en slechts als een weinig verheven knobbeltje te herkennen. Bij Mrundo vind ik het vrij lang en aan de punt gaffelvormig gespleten. De ossa coracoidea zijn in vergelijking met de andere beenderen vrij stevig, doch wijken evenmin als de schouderbladen in ligging en al- gemeenen vorm van Cypselus en Hirundo af. De furcula herinnert door den verren afstand der beide rami furculares, even als door de afwezig- heid van een uitsteeksel aan haar vereenigingspunt wederom zeer aan de type der Cypselidae, terwijl wij bij Hirundo aan genoemde plaats een stevig uitsteeksel ontwaren. Het bekken is door zwakken en teederen bouw juist het tegenoverge- stelde van het borstbeen. Het bestaat uit de bekende drie beenparen, welke echter door vrij aanzienlijke openingen van elkander gescheiden, behalve in het acetabulum, weinig in aanraking komen. Het os iei is platter dan bij de meeste andere vogels, even als ook de verdieping op de binnenvlakte, welke de nieren in zich opneemt onbeduidend moet genoemd worden. Boven het acetabulum ziet men eene kleine opening. Het os tschü is klein en smal, door het zeer aanzienlijke foramen ischiadicum van het heupbeen gescheiden en met hetzelve enkel door eene smalle beenbrug vereenigd. Naar voren is het door het Joramen obturatortum van het lange, smalle, ribbenvormige schaambeen gescheiden en enkel door twee fijne beenbruggen met hetzelve ver- bonden, van welke de eene zich aan het uiterste einde van het zit- nd GE SISANGUERTO COL LO CHTEINA GR ENZ, í been bevindt, de andere het foramen oblongum in twee ongelijke dee- len deelt, het grootere beneden en het kleinere boven. Elk schaam- been gaat naar beneden en buigt zich vervolgens sterk naar binnen, zonder zich met het andere te vereenigen. Van de beenderen, welke de bovenste ledematen zamenstellen, is het opperarmbeen opmerkelijk kort, maar tevens met bijzonder lange en sterke uitsteeksels voorzien. Dij C. esculenta heb ik het 8 mm., bij C. nidifica 6 mm. lang gevonden. Het bijzonder korte middelstuk (epiphysis) is van boven en beneden plat gedrukt en hier 2,5 mm. breed. Aan het ondereinde ziet men twee, door eene diepe incisura van elkander gescheiden gewrichtshoofden, zijnde elk van dezelve door eene sleuf in twee deelen gedeeld. Van de voorarmbeenderen is de ulna, welker lengte bij C. esculenta 11 mm., bij C. nidifica 9 mm. bedraagt, wel driemaal zoo sterk als de radius. Het middelstuk is afgerond en glad, doch zag ik aan des- zelfs binnenvlakte en wel tegenover den radius eene crista voor het liga- mentum interosseum. De radius, dunner en korter dan de w/na, is met haar door het zoo even genoemde, smalle kg. interosseum verbonden. Aan het armgewricht bevindt zich eene duidelijke patella, grooter en steviger dan de knieschijf. In het handgewricht vindt men de gewone twee beenderen. De duim bestaat uit een 4,5 mm. lang lid, aan de basis van een klein knobbeltje voorzien. De tweede vinger, ook wijsvinger genoemd, heeft een groot grond- lid, hetwelk ik bij C. esculenta 12 mm., bij C. nidifica 11 mm. lang heb gevonden. Het is volkomen regt en met 4 cristae longitudinales voorzien, van welke twee (te weten die naar buiten en die naar bin- nen en wel gelegen tegenover den derden vinger) bijzonder scherp, de twee anderen slechts zwak aangeduid zijn. Het tweede lid, een weinig zwakker dan het eerste, heeft eene naar achteren kamvormige gedaante, wordt door eene dwarskam in tweeën gedeeld en steekt naar beneden en achteren boven de, tot verbinding met het derde lid be- stemde, geledingsvlakte ruim 2 mm. uit. Het derde lid eindelijk, e BIJDRAGE TOT DE NADERE RJENNDISSVOAINSSHSBSE welks lengte bij C. esculenta 8 mm., bij C. mdifiea 6,5 mm. is, vind ik naar achteren scherprandig en aan zijn benedeneinde schoffelvor- mig uitgebreid. De derde vinger heeft een veel zwakker grondlid dan de tweede, hetwelk in het midden krom naar achteren gebogen slechts van zijn boven- en benedeneinde met den laatstgenoemden vinger in aanraking komt, zonder met hem te vergroeijen. Het tweede lid is kort, liet onmiddellijk aan den achterrand van den tweeden vinger en is door een’ band met hem vereenigd. Bijna dezelfde verhouding toonen de armbeenderen bij Cypselus, zoo- wel ten opzigte van de gedaante des Awmerus als van de lengte der verschillende hand- en armbeenderen. Mrundo heeft veel langere arm- en betrekkelijk kortere handbeenderen. Ook zijn de uitsteeksels van het opperarmbeen veel kleiner en zwakker. Zijn de vleugels door de gedaante der zamenstellende beenderen en door hunne onderlinge verhouding belangrijk, dit is minder het geval met de beenderen der onderste ledematen, zijnde deze zeer zwak en teeder. Dit strekt ten bewijze, dat zij in de levenwijze des vogels eene ondergeschikte rol spelen. Het dijbeen is bijzonder zwak. Het boveneinde is met een klein, weinig verheven hoofd voorzien, terwijl de trochanter major bijna ge- heel ontbreekt. Aan het iets sterkere benedeneinde kan men de twee gewrichtsknobbels voor tibia en fibula duidelijk herkennen. Ook de tibia wijkt in niets van de type der andere vogels af. De fibula is zeer kort en reikt slechts tot aan het einde van het eerste derde des scheenbeens. De patella is kleiner en zwakker dan die van het armgewricht. De tarsus is zwak naar voren gebogen en loopt aan zijn beneden- einde in 9 gewrichtshoofden uit, ter opneming van de eerste kootjes der drie voorste teenen. Deze zijn bijna van gelijke lengte: het mid- delste is echter iets grooter dan de beide andere. Het buitenste bestaat, zoo als bij de meeste vogels, uit 5, het middelste uit 4 en het bin- nenste uit 3 leden. Het os farsi minus, even als de aan hetzelve zich p NETT Ve — . * GESLACHT COLLOCALIA GR. ENZ. 9 aanhechtende achterteen, bevindt zich omtrent 1 mm. hooger dan de wortel der drie voorste teenen. De achterteen bestaat uit twee le- den en toont door hare plaatsing en houding duidelijk de strekking om zich naar voren te wenden. Ten opzigte van de plaatsing der teenen en het aantal der teen- beentjes herinnert dus Collocalia weder Hirundo, doch vindt men vol- komen dezelfde verhouding dezer deelen bij Cypselus (Dendrochelidon) klecho Horsf. De lengte van het dijbeen is bij C. esculenta 11,5 mm. [ I n u u ui A C. nid ifica 10 mm. " u „ de tibia » n" QC. esculenta 19 mm. n " 1 " n HIE C. nidifica 16 mm. " " " m" tarsus » m QC. esculenta 10 mm. C .nidifiea 8 mm. Eene bijzonderheid, die zich echter ook bij Cypselus schijnt voor te doen, moet ik nog vermelden. De huid aan de voorvlakte van het been, tusschen tibia en tarsus, vormt bij deze vogels eene plooi, door welke de pees van den musculus tibialis anticus gaat, om zich, zonder door een ligamentum transversum aan het ondereinde des scheenbeens vast- gehouden te worden, aan het voorste en middelste gedeelte van den tarsus vast te hechten. Ten gevolge daarvan kan de tarsus veel krachtiger en gemakkelijker gebogen worden, waardoor natuurlijk ook de bwigers der vingers met des te grootere kracht kunnen werken; — eene in- rigting, die deze vogels bij het klimmen op de rotsen en rotswanden zeer te pas moet komen en hen zelfs in staat stelt, om zich slapen- de aan ze vast te houden. Ik beb zulks bij sommige dezer vogels, die ik een paar dagen in het leven hield, kunnen opmerken. Zij klauterden gelijk de papegaaijen, met groote behendigheid tegen de traliën hunner kooi op, hielden zich aan derzelver verhemelte met de pooten vast, sliepen in die houding, en bleven zelfs dood in die positie hangen. " I [1 " n n I 10 BIJDRAGE TOT DE NADERE KENNIS VAN HET 2) Ingewanden van Collocalia. Wanneer de kennis van het beenstelsel van Collocalia slechts daar- door van belang is, dat zij de plaats in het natuurlijke systeem en de amilie, waaronder dit kleine geslacht moet gerangschikt worden, aan- wijst; zoo veel te merkwaardiger zijn de ingewanden dezer vogels. Indien wij het eerst de mondholte en de haar omgevende deelen beschouwen, zoo ontwaren wij in haar eene vrij groote menigte kleine, eenvoudige kliertjes (follicult lenticulares), die zich vooral aan den tong- wortel en het tegenoverliggende gedeelte van het gehemelte bevinden. Opmerkelijk groot zijn de ondertongklieren, glandulae sublinguales, die ik vooral bij C. esculenta meer dan bij eenigen anderen vogel (1) heb ontwikkeld gevonden en hier de geheele, betrekkelijk groote ruimte tusschen de beide takken van de onderkaak innemen. Deze klieren hebben eene kwabachtige gedaante (glandulae acinosae) en scheiden een zeer kleverig vocht af, dat echter bij mikroskopisch onderzoek niets merkwaardigs vertoont. De openingen dezer klieren bevinden zich onder de tong. Deze bijzondere ontwikkeling der genoemde organen juist bij C. esculenta,-de vervaardigster van de beroemde vogelnestjes (2) is te meer merkwaardig, daar ze bij C. nidifica veel minder ontwikkeld zijn. De parotis toont dezelfde verhouding als bij andere vogels. De oesophagus, aan welken ik geen’ bijzonderen krop heb kunnen ontwaren, is in het begin zeer wijd, wordt spoedig naauwer en daalt achter de trachea naar beneden, eenigermate aan de regterzijde. Zijne binnenvlakte is van duidelijke, tot aan de maag loopende plooijen en van eene menigte kleine kliertjes voorzien, die een wit, kaasachtig vocht afscheiden. (L) Veel grooter zelfs dan bij Pieus en Yunz, waar men deze klieren tot nog toe het grootst heeft gevonden. (2) Hieromtrent bestaat hoegenaamd geen twijfel, daar de hier bedoelde en onderzochte vogels, door de welwillende tusschenkomst van den heer Dr. Junghuhn verkregen, op deze nestjes zelve ge- vangen waren. GESLACHT COLLOCALIA GR. ENZ. 11 De klier- of voormaag (proventriculus) , waarin de oesophagus over- gaat, wordt door eene sterke insnoering reeds uiterlijk van de eigen- lijke maag, spiermaag (wentriculus) afgescheiden. Deze heeft de ge- daante van een’ langwerpigen, aan de zijden zamengedrukten zak, aan wiens linkerzijde en wel een weinig naar achteren de cardia (opening van de voormaag) zich bevindt. ‘Tegenover deze, doch een weinig hooger boven, is de pylorus. Imwendig is de maag van sterke plooijen voorzien, die van de cardia naar beneden en van daar weder naar bo- ven naar den pylorus loopen. De dunne darm gaat onmiddellijk van af zijnen oorsprong links naar beneden, maakt omtrent 5 mm. onder de maag eene bogt, klimt dan weder regts omhoog (duodenum), en beschrijft in de nabijheid van den pvylorus op nieuw eene kromming en gaat dan weder naar beneden. Zoo vormt hij eene dubbele ansa, van welke de eerste naar boven, de tweede naar beneden open is. Tusschen deze twee ansae bevindt zich het pancreas, hetwelk uit twee volkomen van elkander gescheiden deelen bestaat, dus dubbel voorhanden is. Het caput van het eene ligt in de eerste, en dat van het andere in de tweede bogt. De grens tusschen dunnen en dikken darm is niet duidelijk bepaald. Ook van blinde darmen heb ik geen spoor kunnen vinden, even als bij Cypselus, waar dezelve, zoo als bekend is, geheel ontbreken. Bij deze wil ik nog melding maken van den inhoud der maag. Bij drie pas gevangene en onmiddellijk onderzochte exemplaren van C. nidifica vond ik de maag even als de voormaag gevuld met kleine, meestal goed bewaarde insekten (vooral koleopteren en dipteren) waar tusschen zich enkele bloesemdeelen van planten, meestal gramineën bevonden, die echter buiten twijfel toevallig, bij het wegnemen der genoemde insekten van de grashalmen waren in de maag ge- komen. De dunne darm was gevuld met eene donkere, zwartkleu- rige brij, waarin men sommige overblijfselen, vooral pooten, der ge- noemde insekten duidelijk kon onderscheiden. Geheel anders was de inhoud der maag bij de door mij onderzochte exemplaren van C. escu- lenta. Daar echter deze reeds eenigen tijd gevangen waren, toen ik ze 12 BIJDRAGE TOT DE NADERE KENNIS VAN HET ontving, moet ik de spijzen als grootendeels verteerd beschouwen. Bij deze soort vond ik de maag en de dunne darmen gevuld met eene zwarte, brijachtige massa, die bij mikroskopisch onderzoek als uit groenachtig-bruine korreltjes van onbepaalden vorm bleek te zijn za- mengesteld. Overblijfselen van insekten, die toch niet zoo gemakkelijk te verteren zijn, kon ik nergens vinden. Ook de lever is eene meer naauwkeurige beschouwing waardig. Zij be- staat uit twee kwabben, waartusschen zich een derde bevindt, die als /obu- lus Spigelii kan beschouwd worden. Boven, tusschen de beide groote kwab- ben, zien wij eene groote groefachtige insnijding, welke door de punt van het hart opgevuld wordt. De lobus sinister is eenvoudig en veel kleiner dan de lobus dezter, die bij C. esculenta de maag niet alleen van voren en regts, maar ook van achteren bedekt en slechts door den oesophagus en de voormaag van den lobus sinister is gescheiden. Hier vormt hij een langwerpig, naar beneden loopend bijkwabbetje, tusschen hetwelk en de regterkwab de aorta descendens doorgaat. Noch meer in het oog vallende is deze vorming van den lobus dezter bij C. nidifica, waar delever gelijk een mantel de maag geheel van boven omgeeft. De ge- noemde lobus is hier zoo groot, dat hij van achteren met de linkerkwab in onmiddellijke aanraking komt. Im den lobus dezter zien wij aan des- zelfs achtervlakte verscheiden verdiepingen en indrukken, ontstaan door de processus spinosi anteriores der ruggewervels. Het bovengenoemd bijkwabbetje is bij C. nidifica veel kleiner dan bij C. esculenta. De bijzonder kleine, slechts 2 mm. lange en 1 mm. breede milt heeft hare ligging ter regter zijde van de voormaag, onder het uiterste einde van de regterkwab der lever, met welke ze door celweefsel naauw ver- bonden is. De pis- en voorttelingswerktuigen (organa urinaria et genitalia) ben ik tot nog toe niet in staat geweest, naauwkeurig te onderzoeken. Ik heb slechts de waarneming gedaan, dat de nieren vrij platgedrukt en in weinige kwabben verdeeld zijn. Bij het wijfje vond ik slechts den linker eijerleider volkomen ontwikkeld. Betrekkelijk groot scheen mij ook de bursa Fabricii te zijn. GESLACHT COLLOCALIA GR., ENZ. 18 Het hart en de groote slagaderen toonen ten opzigte van bouw en verloop de meeste overeenstemming met Cypselus. Ook heb ik slechts eene linker carotis opgemerkt. De volgende waarnemingen moet ik echter hier noch mededeelen. Reeds bij het eerste exemplaar, dat ik ontleedde, viel mij eene witach- tige, korrelige massa in het oog, die de wortels der groote slagade- ren (der anonyma, subclavia dextra en sinistra, carotis en pulmonalis) binnen de borstholte en gedeeltelijk ook het pericardium overtrok. Ik hield deze korreltjes bij de eerste beschouwing voor vetkorreltjes, doch bij onderzoeking met het mikroskoop bleek het eene nieuwe soort van Acarus te zijn, Acarus collocaliae m., die in groote menigte in het, de genoemde aderen omgevende celweefsel leeft. Daar ik deze beestjes bij pas gedoode vogels, altijd in gelijke hoeveelheid en onder de- zelfde omstandigheden vond, zoo strekt zulks ten bewijze, dat de be- doelde acari niet eerst na den dood des diers kunnen ontstaan zijn; — dus hunne verschijning evenmin het gevolg eens ziektetoestands des vogels kan wezen. Ik vond deze parasiten toch bij alle de door mij onderzochte vogels (te weten 4 C. esculenta, 3 C. esculenta). Hun aantal is vooral bij C. esculenta zoo groot, dat wanneer men een klein stukje van genoemd celweefsel door het mikroskoop beschouwt, het- zelve door deze beestjes geheel bedekt schijnt, en men kan alsdan zelfs hunne eijeren duidelijk herkennen. Het ligchaam dezer acar? is langwerpig, meer dan dubbel zoo lang als breed en van een’ teederen bijna doorzigtigen bouw, zoodat men van de ruggezijde uit, de pooten op de buikzijde zeer goed kan zien. Onmiddellijk achter den kop, welke grootendeels met het ligchaam is vergroeid, bevinden zich de twee voorste paren pooten. Deze bestaan uit 3 segmenten, zijnde het eerste dik, doch niet zeer geleed. Het tweede, dat veel dunner is, bestaat uit 5 of 6 leden, van welke het laatste met duidelijke stekels aan den achterrand is voorzien. Het derde segment eindelijk bestaat uit een klein, plat, met tanden of stekels voorzien lid, waaraan zich 8 of 4 haarvormige, aan hun einde van kleine haken voorziene uitsteeksels hechten. Tusschen de twee 14 BIJDRAGE TOT DENADERE :KSENNIS TT VANDER voorste en de twee achterste pootenparen bestaat eene vrij groote ruimte, voorzien van twee onduidelijke tafels, terwijl de rug over zijne lengte is geteekend met drie strepen. De twee achterste pootenparen komen veel met de twee voorste overeen, echter met dit onderscheid, dat het eerste paar dezer achterpooten aan hun derde segment slechts twee haarvormige uitsteeksels heeft, terwijl het laatste paar maar van één zoodanig uitsteeksel is voorzien. Deze uitsteeksels zijn evenwel langer dan die der voorpooten. Dat, hetwelk zich aan het vierde of achterste pootenpaar bevindt, is het langste van allen. Tusschen deze achterpooten bevindt zich op de buikzijde eene spleet en op elke zijde van dezelve twee eivormige verheffingen. Ik beschouw deze als de opening der voorttelingswerktuigen. Tot nog toe heb ik slechts wijfjes gevonden, wier ligchaam . ge- vuld was met eene groote hoeveelheid eijeren, die men ten gevolge der reeds bovenvermelde doorschijnendheid des ligchaams reeds van buiten zeer goed kon onderscheiden. Meldenswaardig komt mij nog de omstandigheid voor, dat ik deze acari slechts binnen den voorsten luchtzak (cella thoracica anterior) heb gevonden en buiten dezen er geen spoor van kon ontwaren. Hunne verschijning in deze, door de longen met de buitenwereld in verbin- ding staande, luchthoudende ruimte schijnt mij niet zonder belang te wezen ten opzigte van de wijze, hoe deze beestjes in het binnenste van de borstholte komen. Door het aanvullen en ledigen van den luchtzak ontstaat noodwendig een luchtstroom en is het dus niet on- waarschijnlijk, dat door dezen het een of ander dezer kleine eitjes losgerukt en naar buiten gevoerd wordt. Zoodoende kan een dezer eitjes zeer goed aan het kleverige mondslijm blijven hangen en op deze wijze bij het voeden der jongen door de ouders aan hun worden medegedeeld. Hieromtrent ontbreken echter voor alsnog naauwkeu- rige onderzoekingen, omtrent het voorkomen dezer parasiten bij ge- heel jonge vogels. | Hierover, even als over sommige in deze verhandeling nog niet aan- gevoerde punten, hoop ik eerstdaags in de gelegenheid te zijn, na- dere mededeelingen te kunnen doen. GESLACHT COLLOCALIA GR. ENZ. T5 3) Systematische resultaten. 1) Collocalia heeft door haren bouw, vooral door de vorming van den kop, des snavels en der vleugels, gelijk ook door de afwezigheid van blinde darmen de meeste overeenkomst met de familie der Cypselidae, en moet dus onder haar gerangschikt worden. 2) Van de echte Cypseli onderscheidt zich Collocalia eenigzins door het borstbeen, de plaatsing der teenen en het aantal der dezelve za- menstellende beenderen. Daarentegen vindt men juist dezelfde ver- houding dezer deelen (met uitzondering van het borstbeen) bij het geslacht Dendrochelidon Boie; en dus moet Collocalia als een bijzonder geslacht naast het voorgenoemde gerangschikt worden. 3) De gelijenis van Collocalia met Hirundo is slechts uiterlijk en betrekkelijk eenige minder belangrijke en gewigtige punten: te weten in het aantal der staartbeenwervels, de gedaante van het heiligbeen en de plaatsing der teenen. 16 BIJDRAGE TOT DE NADERE KENNIS VAN HET GESLACHT COLLOCALIA GR. Verklaring der afbeeldingen. "rj eM Os pm Acarus collocaliae, m. van de rugzijde gezien (omtrent 500 maal vergroot). „ 2. Id. van de buikzijde (vergroot). „ 3. Het borstbeen van Collocalia esculenta van de zijde gezien (vergroot). a. a. a. de fontanellen. 4. Id. van de binnenvlakte (vergroot). „ 5. Het opperarmbeen van boven (vergroot). 6. Id. van beneden (vergroot). Li p" Bas "ur UTR WES VERSLAG VAN DE GEODESISCHE TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS, DOOR G. A. DE LANGE en De. J. J. VAN LIMBURG BROUWER. DOOR G.A DE LANGE. De geodesische metingen op Java, in Cheribon begonnen, later door de Preanger-regentschappen in westelijke rigting voortgezet tot Batavia, moesten thans oostwaarts van het eerstgenoemd gewest wor- den vervolgd. Mijn adsistent, de heer Dr. Van Limburg Brouwer, was niet ge- heel onbekend in Banjoemas, en hiervan partij willende trekken, voor- dat hij de geographische dienst, waarbij hij slechts tijdelijk werkzaam gesteld was, verlaten zou, koos ik in de eerste plaats dit gewest, om aan de mij opgedragen taak verder te arbeiden, van welke schikking ik nog meer voordeel zou trekken, als wij tot Bagelen waren ge- vorderd, in welke residentie Dr. Van Limburg Brouwer als kontroleur vroeger geplaatst was. De residentie, in welke wij zouden arbeiden, beslaat eene opper- vlakte van ongeveer 2399,25 o palen en telt 333,211 inwoners. Ten 1 Á 2 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE zuiden wordt zij begrensd door de zee, ten westen door de Preanger regentschappen en Cheribon, ten oosten door Bagelen en ten noor- den scheidt de Slamat benevens de vulkanische bergketen, die zich in oostwaartsche rigting naar den Diëng uitstrekt, haar van Tegal en Pekalongan. De trapsgewijze rijzing van het terrein, niet alleen langs de helling van den Slamat, maar ook van de tertiaire formatie, die door dien vulkaan en bovengenoemde oostelijke bergketen is opgeheven, maakt den grond bij uitnemendheid geschikt voor den rijstbouw. Indien geene ongelukken de hoop des planters verijdelen, is deze residentie dikwerf de voorraadschuur van omliggende streken. Maar door eene bijzonderheid, hetzij in de wijze van aanbouw, hetzij in de soort van rijst, blijft de banjoemasche rijst niet lang goed enis daardoor onge- schikt, om naar elders te worden vervoerd. Indigo, koffij en kaneel zijn de hoofdvoortbrengselen der residentie. Eene kleine suikeraan- planting vindt men te Kalibagor, 6 palen van de hoofdplaats. Over het grootste gedeelte der residentie is de javaansche taal de landtaal; in het westen, in de distrikten, die onder den algemeenen naam van Dayaloehoer worden begrepen, hoort men meer soendaasch. Terwijl andere bezigheden mij nog te Batavia hielden, vertrok Dr. Van Limburg Brouwer den 18" Maart ll. van daar met den kor- poraal König over zee naar Tjilatjap, met het doel om in de resi- dentie vooruit een plan op te maken voor de werkzaamheden. Hij voer- de met zich de instrumenten, welke bestonden in: 1e. Het universaal-instrument van Pistor en Martins. 2o. Het kleine idem van dezelfde. 99. Twee tijdmeters. 40, Twee astronomische kijkers, beide uit de fabriek van Fraun- hofer, en van welke één mij zelven toebehoort. 99. Twee reis-barometers. 6^. Eenige thermometers. (v. Vier heliotropen, en TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOÉMAS. o 8», Eenige reparatie-instrumenten, lampen enz. Het doel van zijn vroeger vertrek werd verijdeld door de langdu- righeid van zijne reis, welke door stilte en tegenwind tot den 1" Mei gerekt werd, toen hij te Tjilatjap ontscheepte. Ik bereikte die plaats, over land door de Preanger en langs de Tji- tandoi mijn’ weg nemende, den 24sten April, en begaf mij spoedig naar de hoofdplaats der residentie, waar de resident, de heer C. Van der Moore, mij de belofte gaf der krachtdadigste onder- steuning, waaraan het bij de werkzaamheden ook later nooit heeft ontbroken. Den resident, die kort na mijne aankomst de afdeelin- gen Poerbolingo en Poerwokerto bezocht, mogt ik vergezellen, en op dezen togt werden mijne dienstbelangen den verschillenden hoofden aanbevolen, en verzamelde ik uit de mondelinge aanwijzingen der re- genten en andere hoofden de gegevens voor een voorloopig plan tot het zamenstellen van een geschikt driehoeksnet. De ongunstige weers- gesteldheid verhinderde, de voor- of nadeelen van het terrein zelf te onderzoeken; hetwelk mij later noodzaakte, eenige kleine wijzi- gingen in de keuze der punten te maken. Den 3den Mei trof ik Dr. Van Limburg Brouwer te Banjoemas aan, en den volgenden dag bezochten wij te zamen de afdeeling Bandjar- negara. In deze afdeeling, zoomede in de geheele residentie Banjoemas, wordt door partikulieren veel werk gemaakt van het aankweeken van vanille en daarbij de kunstmatige bevruchting ten uitvoer gebragt. Op eenen berg, den Midangan, welke wij met den adsistent-resi- dent, den heer Bosch, tot het uitkiezen der geschiktste punten in dit gedeelte van de residentie, beklommen, zou eene orchidee groeijen, welke aan de Vanilla planifolia gelijk is, welker vrucht echter haren aangenamen geur mist. Tijdens ons verblijf op dien top tot het doen onzer metingen bragt een inlander ons eenige ranken van die plant, welke werkelijk met de vanille overeenkwam, maar daaraan bevonden zich noch bloem noch vrucht. 4 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE Spoedig hadden we, voorgelicht door den heer Bosch, ons plan ge- maakt, en König droeg ik op, in deze afdeeling signalen te bouwen, als: op den Midangan, gelegen in 't zuiden op de grenzen van Ba- gelen; op den berg Radja in het midden der afdeeling, en op de bergen Langit, Rogo-djembangan en Boedak op de noordelijke berg- keten, die zich van den Slamat tot den Diëng uitstrekt. Hierbij kan nog gerekend worden te behooren het punt Bismo, ofschoon in Bagelen liggende, dewijl ook aldaar waarnemingen zijn gedaan. De adjudant-onderofficier Alberts was reeds met den bouw der signalen in de afdeelingen Poerwokerto en Banjoemas begonnen, en in de af- deeling Poerbolingo plaatste het bestuur zelf op eenige punten sig- nalen, die later door ons moesten vermeerderd worden, zoowel voor de regelmatigheid van het driehoeksnet, als voor de verbinding met de aangrenzende residentie Tegal. Terwijl de bouw der signalen plaats greep, wenschte ik de metin- gen op den oosthoek van het eiland Noesa-kambangan te beginnen, en vertrok met Dr. Van Limburg Brouwer naar Tjilatjap. — Deze stad is de havenplaats van de residentie, en de stapelplaats van al de produkten, welke voor de europesche markt bestemd en van Ban- joemas en Bagelen afkomstig zijn; waarbij nog komt het koffij-produkt van het zuiden der Preanger-regentschappen, dat langs de Tjitan- doi naar hier wordt vervoerd. De uitvoer daarvan bedroeg in 1855 ongeveer 170,000 pikols koffij, 12,000 pikols suiker, 2900 pikols indigo, 700 pikols kaneel en 700 pikols thee. Met inbegrip der sche- pen, welke het zout voor gouvernements rekening aanbrengen, wordt de haven 's jaars ongeveer door een dertigtal bezocht. De haven biedt eene veilige ankerplaats voor de grootste handelsvloot; zij wordt gevormd door de kom tusschen het eiland Noesa-kambangan en den Java-wal en is voor groote schepen slechts van de oostzijde te berei- ken. Het vaarwater ten westen moet in vroegeren tijd ook voor groote bodems de vereischte diepte gehad hebben; althans de over- levering meldt van een engelsch oorlogschip, dat aan den westelijken uithoek des eilands bij Noesa-wré in de Kinderzee gekomen, langs TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS. 9 Banting-mati door het west-vaarwater naar Tjilatjap zou zijn geste- vend, terwijl het nu slechts voor zeer kleine vaartuigen bevaarbaar is. De oorzaak. van de vernaauwing en het droog worden van dit vaar- water en van de Kinderzee moet worden gezocht, behalve in de aan- slibbing,in denrijken groei der rhizophoren, welke met hare veeltak- kige wortelen den vasten bodem steun geven enin de menigte over- blijfselen van schelpdieren, welke zelfs met opzet worden bijeengewor- pen door de bewoners van de dessa's der Kinderzee, die deze schelp- dieren vangen om de kleine paarlen, welke er in voorkomen. Het inkomen uit zee langs den zuidoosthoek van het eiland Noesa- kambangan is, niettegenstaande de bebakening, welke in 1847 door den toenmaligen luitenant ter zee J. Groll is uitgevoerd, en de om- standige zeilaanwijzingen, die daarbij zijn gegeven, niet zonder moeite en zonder loods bijna gevaarlijk te noemen. De stad Tjilatjap is de hoofdplaats van de afdeeling van dien naam, en daaronder behooren de distrikten, welke bekend zijn onder den naam van Daya-loehoer. Vroeger stond het beheer dier afdeeling onder een onderregent, met den titel van raden-ronggo, doch tij- dens ons verblijf in de residentie is de onderregent tot den rang van regent verhoogd. Het eenige stapelprodukt, hetwelk hier voorkomt, is de kaneel, welke bijzonder zandige gronden en standplaatsen schijnt te beminnen. De groote weg van Tjilatjap naar Adiredjo loopt tus- schen onafzienbare kaneeltuinen door. Voor ons vertrek naar Noesa-kambangan, bouwden wij in de na- bijheid van’ Adiredjo op den heuvel Selok een signaal; deze heuvel ligt in den boezem der Schildpadden-baai; terwijl later, op aanwijzing van Dr. Van Limburg Brouwer, door König op het uiteinde dier baai, op een der toppen van het gebergte Karangbolong-Bagelen, Poleng genaamd, hetzelfde werd verrigt, Den 7de Mei vertrokken wij naar onze waarnemingsplaats op het meergenoemd eiland, op de uiterste z. o. punt, Karangbolong genoemd, waar de militaire genie een fort heeft opgeworpen, hetwelk den in- gang van de haven van Tjilatjap bestrijkt. Dit fort is gedeeltelijk in 6 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE den kalksteen, waaruit de rotsen van Noesa-kambangan bestaan, uit- gehouwen en bestaat uit eene half-cirkelvormige batterij, gewapend met veertien 60 ponders. In de rots zijn de magazijnen en kruid- kamers uitgehouwen en daarenboven is deze rots op den top voorzien van een half gezonken toren van twee verdiepingen. Tot de bovenste verdieping, welke met 8 stukken kan worden gewapend, heeft men door eene ophaalbrug den toegang. De eerst aanwezende officier der genie, de heer Stijman, ruimde ons met de meeste bereidwilligheid in deze sterkte een verblijf in, en bezorgde ons verder alle onder- steuning, welke wij voor onzen arbeid konden verlangen. Maandag, den 12» Mei, hadden we onzen intrek op het fort genomen; ik werd echter denzelfden dag door een’ aanval van koorts bezocht en was genoodzaakt, voor geneeskundige hulp naar den Ja- va-wal over te steken, en na aanvankelijke genezing besloot ik, mijn volkomen herstel te zoeken in eene reis naar Tegal, en daar- bij tevens het verdere te regelen, om de triangulatie der residentie Banjoemas aan die van naburige te doen aansluiten, waartoe de heer Van Limburg Brouwer naar Bagelen zou gaan. De koortsen te Tjilatjap heerschen bijzonder in de westmoesson. In het laatst afgeloopen saisoen had de ziekte vreesselijk onder de inlanders gewoed en sommige kampongs ontvolkt, zoowel door sterfte als verloop. De Europeanen worden wel door de ziekte geteisterd, hun gestel som- tijds voor jaren ondermijnd, maar de goede geneeskundige behande- ling, welke hun verstrekt wordt, maken de sterfgevallen onder hen zeer gering. De regelmatige terugkeer van deze ongelukkige ziek- te op die plaats wordt toegeschreven aan de uitwasemingen der moe- rassen, welke voornamelijk westwaarts van de stad in menigte worden aangetroffen. Op slechts enkele uitzonderingen worden alle bewo- ners in meerdere of mindere mate door de ziekte aangetast, en ge- durende dien tijd staan de voornaamste werkzaamheden bijna geheel stil. In het goede jaargetijde wordt met dubbelen ijver gearbeid, en van verschillende oorden, vooral uit Bagelen, komen dan inlan- ders hier arbeid zoeken. Eene groote werkzaamheid wordt bij de TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS. Y militaire genie aangetroffen, voornamelijk met het doel, om den in- gang tot de haven voor vijandelijke bodems te bemoeijelijken. Onder de leiding van den hiervoren genoemden genie-officier is westelijk van Karangbolong, op de zuidkust van Noesa-kambangan, bij Ban- joenjapa eene sterkte aangelegd, welks schoone bouw en doelmatige ligging zelf oningewijden in het vak der verdedigingskunst moet treffen. Meerdere ontwerpen tot uitbreiding van het defensie-stelsel ook op den Javawal, wachten op verwezenlijking. Dr. Van Limburg Brouwer kwam met zijnen verkenningstogt in Bagelen spoedig gereed en König, wiens taak in Bandjarnagara was afgeloopen, werd de bouw der signalen op de grenzen van Bagelen opgedragen. De adjudant-onderofficier, tijdelijk werkeloos gemaakt door eene ernstige ongesteldheid, hervatte zijne taak na zijn herstel met ijver. Hij bouwde in Poerwokerto vijf signalen: te Pliken, Ta- laboga, Poeseran, Kabenaran en Pajong. Het eerste punt is gelegen op een hellend plateau, bijna onmiddellijk aan den voet des Slamats, wiens vruchtbare helling zich uitbreidt, tot ze plotseling wordt af- gebroken door het woeste en ongeregeld opgeheven tertiaire terrein, dat zich van het zuid.Serajoe-gebergte over het distrikt Djamboe westwaarts voortzet en zich in de moerassen van Dayaloehoer ver- liest. Talaboga ligt op het gebergte, dat westelijk van den Slamat de grens uitmaakt van Tegal. Het punt Poeseran is gelegen te mid- „den van het woeste gedeelte van het distrikt Djamboe, en schijnt dit oord, dat door tijgers wordt ontvolkt, de bijzondere verzamel- plaats dezer dieren te zijn; althans toen Dr. Van Limburg Brouwer, ik had reeds het terrein verlaten,-den bergtop bezocht, vond hij dien overdekt met oude en versche uitwerpselen van tijgers en zag in alle rigtingen sporen van dit roofdier, waar onder er zoo groot waren, dat hij ze met de uitgebreide hand niet konde bedekken. De onder- adjudant Alberts werd, tijdens hij hier het signaal bouwde, des nachts uit den slaap gewekt door het gebrul eens tijgers, die zelfs eenige malen de ronde om de hut deed. Wanneer deze roofdieren zich in bijzonder grooten getale vertoonen en stouter bij hunne strooptogten 8 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE. worden, verlaten de bewoners tijdelijk hunne dessa's en toch is de moed te bewonderen, waarmede de Javaan hier en daar een afgele- gen gagaveld bebouwt, of ook, partij trekkende van het water, dat hier in geenen deele schaarsch is, zich sawah's maakt. In den nacht, voordat Dr. Van Limburg Brouwer dit punt verliet, hadden twee tijgers een buffel en een kalf tot hunne prooi gemaakt en verscheurd, en de bloedige sporen van dien strijd waren nog zigtbaar, toen hij voorbijreed. Toen Alberts op den top van den Mroejong bezig was, het daar- staande hout te laten vellen, en zich een oogenblik van het werk- volk verwijderde om het terrein te bestuderen, kwam achter een boom een groote konningstijger te voorschijn, welke door zijne komst waar- schijnlijk uit den slaap was gewekt. De adjudant-onderofficier ver- loor gelukkigerwijze zijne bedaardheid niet, liep rugwaarts achteruit, en toen hij buiten den sprong van het roofdier zich achtte, spoedde hij zich naar boven om zijn geweer te halen, en keerde daarmede alleen gevolgd door zijn’ bediende terug. Het roofdier was het woud ingegaan; spoedig daarna hoorde men een enkelen kerm van een wild varken, hetwelk waarschijnlijk de prooi was geworden van het vrees- selijke dier. Het punt Kabenaran ligt te midden van uitgestrekte koffijtuinen, welke benevens indigo de gouvernements kultures der afdeeling uit- maken. Hier zijn ook regelmatig aangelegde djati-aanplantingen, van welke voor de toekomst veel te hopen is. Pajong, een heuvel, is door ons niet bezocht, maar uit andere pun- ten bepaald. In de afdeeling Banjoemas zijn drie observatie-punten, alle op het zuid-Serajoe-gebergte: Kajoebimo, hetwelk wel bepaald maar niet bezocht werd, Wagirdjampang, waar Dr. Van Limburg Brouwer na mijn vertrek metingen volbragt en Sangkoer, waar ik alleen de werk- zaamheden verrigtte, tijdens Dr. Van Limburg Brouwer in de afdee- ling Poerbolingo wijzigingen bragt in de plaatsing der signalen. Aan de noordelijke helling van het Serajoe-gebergte stroomt de TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS, Q e rivier van dien naam, die in Bagelen ontspringt, nabij Tjilatjap in zee valt, en van Poerworedjo tot zee het grootste gedeelte van het jaar voor het vervoer der produkten bevaarbaar is. In de aangename vlakte, waardoor deze bergstroom heen kronkelt, wordt de indigo geteeld, die hier het produkt is voor de europesche markt, en van uitmuntende kwaliteit. De wateren der Serajoe worden door vele stroomen vermeerderd, en daarvan is de kali Ploes een der voor- naamste. Zij brengt den molen in beweging der suikerfabriek Kali- bagor, welke gelegen is aan den weg van Banjoemas, waar deze zich scheidt in de wegen naar Poerbolingo en naar Poerwokerto. In Tegal was het mij onmogelijk de punten aan te wijzen, die met signalen moesten worden voorzien, naardien de signalen-reeks in het Banjoemasche nog niet tot de grenzen van Tegal was voortgezet. Den 64e Junij trof ik den heer Van Limburg Brouwer te Banjoemas aan, en wij vertrokken onmiddellijk naar Karang-bolong op Noesa-kam- bangan, waar wij op nieuw ons doodsch en eenzaam verblijf in den toren van het fort betrokken. Onze observatie-plaats lag op een heuvel achter het fort. Het weder bleef ons ongunstig, en wij had- den zoo hevige stormvlagen en donderbuijen, dat wij meermalen voor ons instrument vreesden, en naar boven gingen om het te bergen. Niettegenstaande wij nacht aan nacht op den uitkijk waren, mogt geen enkel oogenblik onze moeite beloonen; des daags kregen wij metingen op verschillende signalen uit het Poerwokertosche. Het verblijf alhier in den door alle schietgaten togtenden toren, bij on- gunstig weder, durfden wij niet langer rekken, en dus, schoon slechts half over onzen oogst voldaan, vertrokken wij den 184e van hier en begaven ons naar den heuvel Selok, waar wij den 20sten en 21sten, door beter weder begunstigd, met onze waarnemingen — zoowel aardsche als astronomische — gereed kwamen. Wij vervolgden onzen weg van hier naar Banjoemas, en op Pliken en Sangkoer werden de metingen volbragt. De heer Van Limburg Brou- wer ging de afdeeling Poerbolingo in, terwijl ik op den Sangkoer bezig was. Hij vond signalen op den Plana, Korakan en Endrokilo, 2 10 VERSLAG VAN DE GEODESISCIIE en een op den Slamat. De beide eersten werden niet door ons be- zocht, maar daar de signalen toch eenmaal waren opgerigt, bepaal- den wij deze punten uit anderen. Het tertiaire terrein, dat in die afdeeling door vulkanische oorzaken is opgeligt, werd bij deze geologische gebeurtenis opgeheven in groote van elkander tot op den bodem gescheidene rotsmassa's, welke slechts langs een of twee smalle ribben zijn te beklimmen, hetgeen de bereiking van de meesten dier toppen, vooral naarmate zij dieper in het gebergte liggen, ten uiterste bemoeijelijkt. De heer Van Limburg Brouwer beklom den berg Plana, ten einde van daar te kunnen oordeelen, welke veran- dering in de schikking der punten moest worden gemaakt, en hij ver- zekert, dat die beklimming een der moeijelijkste was, welke hij ooit heeft volbragt. Hij plaatste nog een signaal op den Poelosari en een op den Tjoepoe. Later werd ik genoodzaakt, om den adjudant-onderoffieier naar den top des Slamats te zenden. Het is op een’ bergtop van eenigen omvang moeijelijk, één punt te zoeken, hetwelk uit de vlakte van alle kanten te zien is. Ik had daarom verzocht, dat door het inlandsch bestuur van Poerbolingo aan den oostkant, en door dat van Poerwo- kerto aan den westkant des bergs een signaal zou gebouwd worden. De bedoeling dier schikking werd niet begrepen; althans beide sig- nalen, vooral dat van Poerwokerto, stonden verkeerd. Den 24sten Julij beklom Alberts den top, en den 25sten 's morgens zagen wij uit de observatie-plaats Endrokilo twee signalen op den Slamat verrijzen, welke wij later uit alle verdere standpunten konden waarnemen. Ter- wijl het signaal van Poerbolingo, dat toch eenig nut had, werd be- houden, dienden de materialen van het signaal van Poerwokerto voor den bouw der beide nieuwe, die in de hier volgende tabellen met Slamat I en III en dat van Poerbolingo met Slamat II zijn aangeduid. Van den 50st Junij tot den 34e» Julij werd ik te Banjoemas opge- houden tot het nazien van het groote universaal-instrument. Het veel en langdurig gebruik van dit werktuig heeft de veeren verslapt der beide mikroskopen, die in den mikroskopen-toestel de beweging TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS, 11 regelen van de tanden, van welke de aflezing geschiedt. Het aan- maken van nieuwe veeren kostte mij veel moeite en tijd; ik slaagde echter gelukkig, mijn instrument te herstellen. Reeds is meermalen in vroegere verslagen geklaagd, dat in dit klimaat herhaaldelijk het dradennet in den kijker en de insteldraden der mikroskopen (welke uit spinrag worden getrokken) uitrafelen. Meer dan immer te voren bemoeijelijkte dit thans onze werkzaamheden, en gedurende deze expeditie hebben wij tot vijfmalen het dradennet moeten vernieuwen. Den 3den Julij vertrok ik naar Bandjar-negara; op weg — te Poer- woredjo— vereenigde de heer Van Limburg Brouwer zich met mij. Wij begaven ons naar den top van den Midangan, waar het weder ons zoo ongunstig was, dat we eerst den 10den genoegzame waarnemingen hadden verzameld, om deze plaats voor den Radja te verlaten, waar- heen wij den 12den vertrokken. Het terrein van de afdeeling Dandjar-negara, dat zich tot Batoer en de vlakte van den Diëng meer en meer verheft, is slechts hier en daar voor de kultures geschikt; voor de europesche markt brengt het slechts koffij op; de indigo- kultuur, die hier vroeger bestond, is afgeschaft. Levert het gebergte vele trotsche natuurtooneelen op, on- overtrefbaar woest is de natuur in hare gewrochten in het distrikt Karang-kobar. Hier liggen rotsmassa's op rotsmassa's zonder eenigen regelmaat, en niet zonder reden wordt vermoed, dat dit de ruïnen zijn van een ingestorten vuurmond van de vulkaanrei, die den Sla- mat met den Diéng vereenigt; — het reizen is hier dus niet gemak- kelijk. Op den Radja zagen we den heliotroop uit Endrokilo, door den kor- poraal König, en van Kajoebimo, door den adjudant-onderofficier Alberts gerigt. Den volgenden morgen vroeg kwamen wij met onze waarnemingen gereed, daalden daarop van den berg neder, reden naar de dessa Langit, 16 palen van daar, waar wij in den namiddag aankwamen, en bereikten met het vallen van den avond den top van dezen berg, waar wij een dag voor de waarnemingen verbleven.— Aan den oostelijken voet van den berg Langit loopt langs de bree- 12 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE de kloof, welke tot den natuurlijken afvoer van de wateren der vlakte van Rawalo schijnt gediend te hebben, de weg, waar langs het bin- nenlandsche verkeer tusschen Bandjar-negara en Pekalongan plaats heeft. Den daarop volgenden dag daalden wij van den Langit af en reden naar de dessa Petjaatelan op eene hoogte van 1538 ellen, aan de helling van den Rogo-djembangan, een afstand van 17 palen. Toen op bevige regenvlagen in den voornacht helder weder in den na- nacht volgde, en de donkere gestalte des bergs zich indrukwekkend verhief in het sterrelicht, rees bij ons de begeerte op, om nog voor het aanbreken van den dageraad, welke naar alle kans een’ door- schijnenden dampkring met zich zoude voeren, boven te zijn; wij lieten obors ontsteken en ondernamen bij haar licht de beklimming. Reeds hadden wij gedurende drie uren geklommen langs het smalle bergpad, dat aan eene zijde boven een steilen afgrond liep, toen het eerste morgengloor de toppen der in het oosten liggende gebergten kleurde en ook weldra onzen weg in gulden glans hulde. De frissche berglucht, het koele klimaat, het verrukkelijke gezigt, dat elk oogen- blik — naarmate het daglicht aanbrak — in rijke schakeringen van tin- ten toenam en de zekerheid, bij tijdige aankomst in een paar uren onze taak op den top te kunnen volbrengen, onderdrukte elk gevoel van vermoeijenis, en dadelijk naar het bereiken van den top vingen we onzen arbeid aan, waarmede we spoedig gereed kwamen. Daarna daalden wij weder af en hadden daardoor geen gelegenheid, ons van den tegenwoordigen toestand der solfatara te vergewissen, welke daar aanwezig moet zijn en om welke reden Horsfield dien berg onder de vulkanen heeft gerangschikt. Dr. Junghuhn heeft dezen top niet bezocht. — Op den Rogo-djembangan is door König een hindoe-beeldje gevonden; hoewel zeer geschonden, kan men daarin toch een Bra- ma-beeld herkennen; het was uit weeken trachietsteen gehouwen. Dewijl het ons overbodig toescheen, den berg Boedak te bezoeken, reden we nog denzelfden dag naar de op 24 palen verwijderde hoofd- plaats Bandjar-negara, waar we tegen middernacht aankwamen. Hier TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS. 15 namen we ons werktuig geheel uit een, om de gepolijste deelen na te zien, hetwelk door ons telkens verrigt werd, als we langer of kor- ter in dikke vochtige nevelen op de bergtoppen hadden moeten ver- toeven. Den 21sten Julij kwamen wij te Endrokilo en bleven daar tot den 26sten Julij. De naam van Endrokilo is in den omtrek van het Diëng plateau, waar Siwah vereerd werd, niet vreemd; het was dan ook de heuvel, waarop de groote Ardjoeno zich in stille afzondering voor- bereidde voor den reuzenstrijd, dien hij ging aanvangen, en de ver- lokkingen der schoone Njai Soeprobo met hare zeven zusters weder- stond. Dit Endrokilo was werkelijk, volgens de inlanders, het tooneel geweest van deze gebeurtenis, alhoewel zij deze overlevering gemeen hebben met al degenen, die in de nabuurschap wonen der veelvul- dige Endrokilos, die in de omliggende residentiën in elK regentschap, ja bijna in elk distrikt worden gevonden. — Van hier bezochten wij den Tjoepoe. Na 12 palen gereden te hebben, stegen wij in de dessa Toendjoeng-moelih van het paard, en begaven ons om 1 uur na den middag op weg naar den top. De moeijelijkheden, door den aard van het terrein medegebragt en reeds beschreven, deden zich ruimschoots gevoelen. Onze goederen bleven weldra achter ons en om in onzen onleschbaren dorst te voorzien, hadden we niets dan het water, dat wij uit de stengels der jonge bamboe-toelis tapten; na vijf rotsruggen te hebben overgeklommen, bereikten wij tegen het vallen van den avond den zesden, welke den naam van Goenoeng Pring draagt. Hier vonden wij König, welke ons zeide, dat voor ons verblijf op den Tjoepoe nog niets in gereedheid was gebragt, en dat wij nog anderhalf uur van den top verwijderd waren. Een klein afdak, hier gezet door inlanders, die den weg gezocht en gekapt hadden, lokte ons uit om, hoe armoedig ook het verblijf ware, hier te overnach- ten; het ons vergezellend javaansch personeel maakte zich spoedig eene legerstede van takken en bladen. Naauwelijks was de avond gevallen, toen een inlandsch hoofd, die ons was nagezonden, ons 14 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE. officiele stukken en daarbij ook de mailberigten uit Europa bragt, waarvan wij het dierbaar nieuws bij het schijnsel van het wachtvuur poogden te ontcijferen. Den volgenden morgen vonden wij op den top van den Tjoepoe werkvolk genoeg, maar geene materialen voor den opbouw van het signaal, welke ook nooit zijn gekomen. Dr. Van Limburg Brouwer nam daarop van den aanwezigen mantri het gezag over, verdeelde op echt javaansche wijze het werk dessa's ge- wijs, en bediende zich van de materialen, die het woud oplever- de. De dunne bamboe-toelis, welke daar zoo talrijk voorkomt, dat zij haren naam heeft gegeven aan den Goenoeng Pring, werd- ofschoon min- der goed dan andere bamboe — in plaats van deze gebruikt; regte boom- stammen vervingen de plaats der groote bamboe-petong, en reeds des avonds kon het volk tot op de wacht na worden afgedankt. Onze ver- blijven waren niets anders dan hutten van bladeren, waar men op handen en voeten moest inkruipen, en men zich slechts in zittende of liggende houding kon ophouden. — Het slechte weder hield ons 4 dagen hier op, gedurende welke wij wegens den hevigen regen slechts voor enkele oogenblikken buiten onze hut konden komen. Den Poelosari bezocht de heer Van Limburg Brouwer later, nadat ik reeds het terrein had verlaten, en volbragt aldaar van den 28sten tot den 27sten September zijne metingen. Dit punt ligt op de grens van Tegal, en is van den grooten weg uit, die langs den Pasar Djile- gong naar Tegal loopt, zeer gemakkelijk te bereiken, De heer Buijn, adsistent-resident der afdeeling Poerbolingo vergezelde Dr. Van Lim- burg Brouwer op zijn’ togt daarheen, maar keerde — daar het weder in den aanvang zeer ruw was—na een verblijf van een etmaal terug. Teruggekeerd te Poerbolingo, hetwelk ik naar het problema van Snellius bepaalde, liet ik de beide onderofficieren naar Dantengmati vertrekken, om van daar over Sindeh en Madoera naar Tjiamis in Galoe te reizen, uit welke laatste plaats König mij naar de signalen in Daja loehoer moest heliotroperen, terwijl Alberts de bergen Pa- nendjoan (nabij Sitoegedeh) en Geger-behas, welke punten behoo- ren tot het driehoeksnet van Cheribon, van signalen voorzien moest. TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS, 15 Verder had ik laatstgenoemden een brief aan den militairen kom- mandant van Bantengmati medegegeven, inhoudende het beleefd ver- zoek, dat een der manschappen van het fort de behandeling van den heliotroop mogt leeren, om mij in de gelegenheid te stellen, die sterkte uit verschillende punten te zien en op die wijze in het drie- hoeksnet op te nemen. Daarop ontving ik geen antwoord, maar de adjudant-onderoffieier op het verzoek wel eene weigering, waarop deze toen overging tot den bouw van een signaal op den noordwest- hoek van Noesa-kambangan, op den heuvel Endrolojo nabij Ban- tengmati.—In de nabijheid van dit punt is de vermaarde grot Mis- sigit-sela, en aan de zuidzijde aldaar zijn de rotsen, op eene van wel- ke groeit de mannelijke en op de andere de vrouwelijke bloem van de dioeeische plant, genaamd Djojo-koesoemo, de gevierde sier- bloem der javaansche keizers. De heer Van Limburg Brouwer ging den 4den Augustus van Poerbolin- go op reis naar Talaboga, waar hij den 61e aankwam , terwijl ik een dag na hem op den heuveltop was; hij had intusschen den kijker en de mikroskopen van nieuwe spinragdraden voorzien. Den 94e vertrokken wij van Talaboga en gingen de Dajaloehoer in, een naam, welke aan de drie distrikten Madoera, Pegadingan en Madjenang gegeven wordt, maar eigenlijk alleen eene kleine dessa in het eerste distrikt toebehoort. Het is eene volslagene wildernis; de weinige vlakten of plateaux, welke in dit gedeelte van de residentie worden aangetroffen en die voor den rijstbouw geschikt zijn, worden door een’ weg van + 40 palen aan elkander verbonden; deze is ten gevolge van de onregelmatigheid van het terrein zeer moeijelijk en alleen met paarden uit deze streken te begaan, vooral als hevige regens den grond glibberig hebben gemaakt. Dit was het geval, toen wij hier onze togten maakten; dikwerf moesten wij ons verbazen, dat onze viervoeters ons zelfs over de moeijelijkste punten heen bragten. In ons gevolg hadden wij eenen onderdjaksa, genoemd Djoyo Se- mito, welke in de vorige maanden Alberts was behulpzaam geweest in de regeling der werkzaamheden op de verschillende bergtoppen, 16 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE die hij voor den bouw der signalen had bezocht, en die door den resident aan mij tijdelijk was toegevoegd, om misverstand te voor- komen, vooral bij het doordringen tot geheiligde plaatsen, of bij het kappen in een of ander geeerbiedigd bosch. Hij was mij van veel dienst in de regeling van onze togten, en zorgde, dat wij goede en vele verwisselpaarden kregen, dat hier zeer noodzakelijk is. In het noorden van Dajaloehoer, op de grens van Tegal, zijn min of meer hooge heuvelketenen, welke, althans in het verre westen, tot het opheffings- systeem van den Tjermai schijnen te behooren; in het zuiden zijn de heuvels eene voortzetting van het Djamboesche gebergte. Op de eerste heuvelrei, dus op de grenzen van Tegal, was het oostelijkste signaal op den Mroejong geplaatst, en het westelijkste op den Soebang; de beide zuidelijke signalen stonden: één op den heuvel Pasirlereng, te midden van een moeras aan de zamenvloeijing van den Tjitandooi en Tjidjolan, en één op den heuvel Patjar-loe- wong, even ter zijde van den grooten weg van Pegadingan. Den 10de beklommen wij den berg Mroejong. Hier wordt een der zuiverste exemplaren van eene joni aangetroffen, hetwelk een voorwerp is van de vereering der inlanders. Eene ruimte rondom den heiligen steen was met andoeng beplant, welke hier en elders in Danjoemas bij voorkeur wordt gebruikt tot versiering der gra- ven en heilige plaatsen. Het geboomte, dat bij den bouw van het signaal was gekapt, had de inlander onmiddellijk weggeruimd. Ons bleef het een raadsel, of zulks van de zijde van Tegal of door de inwoners van het distrikt Madjenang was gedaan, en in het geheei maakten de inlanders een geheim van hunne vereering en wilden er niet voor uitkomen. Vreezende, dat ik van hier moeijelijk het signaal van Patjar-loe- wong zou ontdekken, onderwees ik een oud bekel in het gebruik van den heliotroop, en zond hem naar genoemd signaal; van waar hij naar Mroejong en later naar Soebang behoorlijk het zonlicht heeft teruggekaatst. Den 18den konden we naar Madjenang vertrekken, hetwelk slechts een afstand is van 15 palen, maar waartoe wij toch TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS. 17 van den vroegen morgen tot 1- uur n. m. besteedden, zoo moeijelijk was die weg te begaan van wege het aanhoudend rijzen en dalen van het terrein. Den 19den kwamen wij te Madoera, verwisselden van paarden en gingen tot de grens van Galoe, naar het signaal van Pa- sir Lereng. Het omliggende moeras, waaruit de heuvel van Pasir Le- reng zich verheft, strekt ten verblijf-en weide-plaats van kudden ban- tengs (wilde stieren) en rhinocerossen. Wij schoten een der eersten, eene koe, en lieten ons haar vleesch goed smaken, terwijl nog lang daarna de dengdeng (gedroogd vleesch) meer ten gerieve onzer be. dienden dan het onze, een aandeel uitmaakte onzer pakkaadje. Toen ik in den vroegen morgen het voornaamste gedeelte mijner waarnemingen had voleindigd, spoedde ik mij naar het op 21 palen verwijderde Tjiamis, volbragt daar in den achtermiddag nog een ge- deelte der metingen, en kwam er den volgenden dag gereed. Reeds was ik, door in den nacht te vertrekken, om 8 ure van den 24sten terug op Pasir Lereng; de adjudant-onderofficier had mij van Tjia- mis vergezeld, waar ik hem, teruggekeerd van zijne reize naar Geger- behas had aangetroffen. Hij ging nu naar den Mroeijong, om met den heliotroop daar te werken, hetgeen de korporaal van Tjiamis deed, en tijdens mijn verblijf te Tjiamis uit Pasir Lereng door Dr. Van Limburg Brouwer verrigt was. In den achtermiddag van den 25sten vertrokken wij naar Madoera, en in den vroegen morgen van den volgenden dag gingen we onder- weg naar den berg Soebang. Deze ligt op de grenzen van de af- deelingen Koeningan, Galoe en het distrikt. Daya-loehoer. De be- klimming is uiterst moeijelijk en op sommige plaatsen geheel steil, waar het opgaan alleen langs trappen, uit ruw hout vervaardigd, ge- schieden kon. Nabij den top was de weg over eene lengte van 40 ellen uit de steenrots in regelmatige treden gehouwen, welke arbeid welligt in vroegere eeuwen volbragt is. Thans nog wordt de top door de bewoners der omliggende streken uit godsdienstige oogmer- ken dikwerf bezocht. ! S a o 18 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE Het vlak van den top strekt zich 50 ellen in noord- en zuidwaart- sche rigting uit, bij eene breedte van 15 ellen, en is verdeeld in vier omwallingen, welke naar het noorden hooger oploopen. Tegen de escarpe der zuidelijkste omwalling was onze hut geplaatst en deze vormde een der wanden van onze woning. Te midden dezer eerste omwalling wordt een goed onderhouden graf van een’ heiligen goe- roe aangetroffen, waar tijdens ons verblijf dikwerf door inlanders ge- beden werd. De Javaan plaatst hem, zooals hij gewoonlijk doet, met alles wat voor zijn’ tijd of dien zijner nog levende bloedverwanten voorviel, in het tijdperk van Madjapahit. Even beneden den top stonden de bouwvallen van eene kleine woning, en lagen ten deele in het zand bedolven de overblijfsels van huisraad, hetwelk naar het zeggen der inlanders gediend had voor den goeroe, welke hier be- graven liet, en naar welke wij oordeelden, dat hij hoogstens voor een vijftigtal jaren kan overleden zijn. De Boeddha-dienst, die ook haar tijdperk van bloei op Java heeft gehad, schreef het doen van offers op hooge bergtoppen voor. Waren deze niet het tooneel ge- weest van godsdienstige plegtigheden, dan waren zij welligt nooit door menschenvoeten betreden, en zou de toegang tot deze vroeger gewijde plaatsen, die thans nog door de omwonenden meteen zeke- ren eerbied worden beschouwd, waar zij zelfs de gebeden door hun- ne tegenwoordige godsdienst voorgeschreven, komen verrigten, aan vele moeijelijkheden zijn verbonden. Ook elders hebben deze ge- bruiken der Boeddhisten onderzoekingen en oord-beschrijvingen in de hand gewerkt. De heer Von Humboldt telt onder de oorzaken, die den Chinezen zulk een tal van orographische gegevens van Midden- Azië heeft doen verkrijgen, de godsdienstige belangstelling, die we- gens voorgeschreven periodiek wederkeerende offers, aan sommige hooge bergtoppen was verbonden. (1) Dertien achtereenvolgende dagen zaten we op den top van den (1) Zie zijne » Ansichten der Natur" 1 deel, 8 1, Noot 7. TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BAN JOEMAS, 19 Soebang in koude en natte nevelen, welke alle uitzigt om de zuid beletteden. De wind woei bijna gestadig uit het zuidoosten, dikke regenwolken voor zich uitdrijvende, welke, voor zij den Soebang be- reikten, zich gedeeltelijk in regen oplosten en verder aan weerszijde van den berg in 't Cheribonsche en Tegalsche heen togen, en daar zoo verdund zich verspreidden, dat zij de doorzigtigheid aan den dampkring niet meer konden benemen. Deze beide gewesten konden, wij tot aan zee bijna zonder tusschenpozing overzien, maar dit hielp ons niet, daar wij de signalen, die in de zuidelijke landstreek opge- riet waren, moesten waarnemen. Een langdurig verblijf in eene door- luchtige woning, in een koud vochtig klimaat, omringd door een verkleumd en ter nedergedrukt inlandsch personeel, is zeer onaange. naam, en wij bespraken dan dikwerf, welk gedeelte van 't jaar toch voor de geodesische werkzaamheden wel het gunstigste zijn zoude. In de westmoesson hadden we vroeger gelijken tegenspoed ondervonden als thans ons deel was; maar de kentering der jaargetijden schijnt de meeste heldere dagen aante bieden, althans de heer Van Limburg Brouwer roemt zeer de doorschijnendheid van den dampkring, door welke zijn arbeid in 't laatst van Oktober begunstigd werd. Over het alge. meen was het weder ons voordeeliger geweest, dan tijdens de werk- zaamheden in 't Cheribonsche, hetwelk ik toeschrijf aan de menig- vuldige regens, welke in de oostmoesson aan deze zijde van den Slamat vallen. — Mijne wenschen betrekkelijk het weder waren regel- regt in strijd met die van den eenigen suikerfabrikant in de resi- dentie, maar vielen met die der indigoplanters te zamen. Elke keer toch, dat de regens met eenige“ kracht doorkwamen, werden de kansen voor een’ doorschijnenden morgenstond schooner, en telken- male deed het mij genoegen, wanneer de weersgesteldheid eene be- wering verzwakte, volgens welke de regens op Java zeldzamer zouden zijn, dan vroeger het geval geweest is. In den achtermiddag van den 54e September werd het helder: alle heliotropen deden goed dienst: die van Tjiamis, Patjarloewong en van Mroeijong; bovendien zagen wij de signalen van Pasir Lereng, Á 20 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE Panendjoan en Geger-behas. Toen onze metingen waren afgeloopen, was het te laat om te vertrekken, maar den volgenden morgen ver- lieten wij zoo vroeg mogelijk dit onherbergzaam oord, en bereikten in den vroegen morgen van den volgenden dag Patjar loewong, door- dien wij des nachts hadden doorgereisd, gelijk we meermalen hadden gedaan, als wij een helderen morgenstond verwachtten. Op dierge- lijke nachtelijke reizen voorzagen we ons voorzigtigheidshalve van fakkels ter afwering der tijgers, welker versche sporen wij in dit schaars bevolkte oord meermalen opmerkten. Met de metingen op deze plaats was de verbinding der cheribon- sche en banjoemasche triangulatie bewerkstelligd en kon met de be- cijfering van het nieuwe driehoeksnet begonnen worden, waartoe ik besloot naar Batavia terug te keeren. De heer Van Limburg Brouwer had thans genoegzame vaardigheid in het gebruik van het universaal- instrument verkregen, om hem niet ten volle de beëindiging der taak, welke we ons dit jaar hadden opgelegd, overte laten, en hij zou na volbragten arbeid in Banjoemas, in de residentie Bagelen de pun. ten uitzoeken, welke wij het volgende jaar zouden bezoeken. In den achtermiddag van den 9den vertrokken wij, vergezeld door de militairen, over Karangpoetjong naar Adjibarang, waar wij met het aanbreken van den 10den aankwamen. Hier nam ik van Dr. Van Limburg Brouwer afscheid, den korporaal König bij hem latende, en ik vertrok met den adjudant-onderofficier Alberts naar Banjoemas en van daar naar Batavia, waar ik den 21sten aankwam. Op weg daarheen kreeg ik reeds berigt van den heer Brouwer, dat hij op den Poeseran en Kabenaran gelukkig in zijne metingen was geslaagd; vervolgens bezocht hij den Djampang en Poelosari, van welke punten reeds eenige bijzonderheden hierboven zijn ver. meld. Van zijne latere verrigtingen deelde hij het volgende mede: „Na mijne opwachting bij den resident van Bagelen gemaakt te „hebben, vertrok ik den 54e Oktober naar Wonosobo, met den kor- "poraal König; van daar begaf ik mij naar den Diëng. Ik besteedde veenen dag, om de natuurtooneelen en de oudheden van dit plateau TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS, 21 vin oogenschouw te nemen. Toevallig vond ik in het kleinste der „tempelgebouwen, die in de vlakte van den Diëng staan, iets dat «voor ons van veel nut is en waaraan wij gebrek begonnen te krijgen, „namelijk eenige spinnennesten, van welker cocons eenigen voorraad „bij zich te hebben, steeds wenschelijk is. „Den Sden Oktober beklommen wij van uit de dessa Sigedang den „berg Dismo; dit is een lange bergrug, die zich in de rigting van «het zuiden uitstrekt en tót de gebergten behoort, die de vlakte van „den Diéng omringen. Ik vroeg hier naar den kunsttrap, dien Hors- „field beschrijft en die in de diepe kloof ten zuidoosten van den berg- „rug uit de vlakte van Wonosobo naar het Diëng-plateau moet opvoeren, nen die tijdens Dr. Junghuhn's bezoek zelfs nog in gebruik was, „doch niemand kon mij dien aanwijzen; mijne eigene nasporingen „waren vruchteloos. Ik kon daaraan ook niet veel tijd besteden. „Wij bragten een nacht op den Bismo door, en daar ik den vol- „genden morgen genoegzame observatiën kreeg, wilde ik liever niet „langer hier blijven, daar het logies vrij slecht was. Het was na- „melijk een punt in kwestie, of de wedono van Leksono dan wel „die van Kali-alang voor het een en ander had behooren te zorgen; „daar de een het aan den ander overliet, was ik de lijdende partij. „ Wij keerden den 94€ naar Wonosobo terug. „Nu waren al de punten bezocht, welke tot het oorspronkelijke „driehoeksnet van Banjoemas behoorden, en bleef mij nog slechts „over, een plan te maken voor de triangulatie van Bagelen, in het „volgende jaar aan te vangen. „In de eerste plaats besloot ik den berg Soembing of den Sindoro „te beklimmen, ten einde van daar uit een blik over het omliggen- „de land te werpen. Ik bepaalde mij na nadere overweging tot den „Soembing, en daar op dien berg een signaal gebouwd moest wor- „den, begreep ik dit nu tegelijker tijd te moeten doen, hoewel ik „mij anders had voorgenomen, met den bouw der signalen te wach. „ten, tot weinige weken voor de werkzaamheden een aanvang zou- „den nemen. ennn oo nnn en 29 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE. - „Den 11den Oktober vertrokken wij des morgens ten 6 ure van „Sepoeran; wij reden nog ongeveer9 paal te paard, en daar de weg „steeds rijzende was en wij niet hard reden, was het reeds 9 uur „geworden, toen wij begonnen te klimmen. "Ten 4 ure kwamen wij „aan de westzijde van den berg op den kraterrand. Dit is zeker een „der moeijelijkste togten, die men zich bedenken kan. Hoe hooger „men komt, des te steiler wordt de helling des bergs, ja digt bij den top maakt zij volgens de berekening van den heer Junghuhn eenen „hoek van 389 met den horizon. Geen boom of struik, die den wande- „laar voor de stekende zonnestralen beschut. Tot hoog boven op - E „den berg zijn overal de sporen van menschelijke bebouwing zigt- „baar, en hoewel deze velden thans verlaten zijn, heeft de natuur „ze nog niet weder met een boschkleed overtogen. Diet bij den „kraterrand, op eene hoogte van 10,000 voet, vertoonen zich kreu- „pelboschjes van Acacia montana, Gnaphaliums met hun witachtig „loof (door den inlander sindoero geheeten) of 'Thibaudién, die wel „door de roode toppen hunner bladeren eene aangename schakering „van kleuren daarstellen, maar evenmin als de zooeven genoemde „lommer of schaduw verleenen. „Het was reeds te laat geworden, om nog aan den bouw van het „signaal te beginnen. Ik liet de materialen verzamelen op een der hoogste punten aan de westzijde. Op het allerhoogste punt, waar- „heen ik mij heb begeven, was het onmogelijk de materialen te bren- „gen, en ik moest mij derhalve vergenoegen met het punt, waar „het signaal nu staat. Misschien ware het doelmatig geweest, aan „de oostzijde nog een signaal te bouwen, maar het ontbrak mij aan „materieel daartoe. Ik daalde daarop in den krater af en vond daar- / in niets veranderd of afwijkende van de beschrijving van den heer Jung- „huhn. Alleen was de zandvlakte naar de oostelijke ruïnen en la- v vablokken, waar Dr. Junghuhn is ingekomen, niet meer begaanbaar. „Op verschillende plaatsen borrelde daar het water uit den grond, „en groote rotsblokken schenen kortelings afgescheurd te zijn en la- „gen in den weeken bodem half begraven. In den krater bevinden TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS. 23 " zich eenige graven, waarvan de heer Junghuhn niet spreekt. Het voor- „naamste is volgens de verhalen der inlanders van een pangeran van „Loanoe uit den tijd, dat het rijk van Demak zich van Madjapahit „scheidde. Hij heeft alhier gewoond, en beproefd hier sawah's te „maken, en het Festuca-gras (of boschgras volgens Dr. Junghuhn) dat vin den krater voorkomt, zou daarvan nog afkomstig zijn. „Ik had voor mij kippen en rijst medegenomen, maar toen ik » mijn avondmaal na zulk een vermoeijenden togt wilde genieten, bleek „het dat er geen water naar boven was gebragt. Wij moesten ons „dus met een handvol koude rijst, van een inlandsch hoofd geleend, «behelpen en lagen ons onder een klein afdak van bladeren in onze „ mantels gehuld te slapen. Kort voor zonsondergang en even na „zonsopgang nam ik den thermometer waar, en bevond dat wij eene „temperatuur hadden van 399 Fahrenheit. Niet te verwonderen is het „derhalve, dat wij door de koude weinig sliepen. Ik benijdde de rinlanders, die beneden ’s winds van een groot vuur gezeten, zich „goed verwarmden, maar daarbij ook in een wolk van rook gehuld „waren, die hen niet scheen te hinderen. Wij prefereerden de kou- „de boven den stekenden en onaangenamen rook van het natte kreu- „pelhout. Den volgenden morgen werd het signaal opgerigt; ten 11 „ure gingen wij van daar, en waren ten 4 ure weder te Sepoeran „terug. „ Wij rustten te Sepoeran een dag uit en gingen daarop naar Kali- „wiro. Van daar uit wilde ik een uitstapje maken naar het gebergte v Rawa-tjatjing, hetgeen mij bijzonder geschikt voorkwam, om een „der punten van het driehoeksnet-te worden. Wij beklommen den „15de den berg Selomanik.— Dit was tijdens den javaanschen oorlog „de verblijfplaats van den toemengoeng Soero-Waseso. Hij wilde „zich bij de muiters voegen, maar voor hij zijn plan kon uitvoeren, „stierf hijs zijn jongere broeder is daarna korten tijd regent van v" Wonosobo geweest, en zijne familie leeft nog te Magelang. „Wij overnachtten daarop in de dessa Djodjogan, en beklommen „den volgenden morgen een’ anderen berg van deze reeks, den Goe- 24 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE „noeng Poepoer, die mij het geschiktste voorkwamter plaatsing van veen signaal, daalden naar de dessa Priki af en keerden naar Kali- „ wiro terug. „Dit gebergte, in zijn geheel gewoonlijk Rawa-tjatjing genaamd, „vertoont op zijne spits een grof vulkanisch puingesteente van den- „zelfden aard, alsdat bij Karang-bolong voorkomt, en het eigenaardig- „ste is, dat deze brekcie- rotsmassa, die zich in de meest zonderlinge i» fantastische vormen, zuilen, kolommen, muren, enz. vertoont, niet is „gelegen op een onderlaag van ander eruptief gesteente, zooals men „vermoedt, dat dit bij Karang-bolang het geval zoude zijn, maar „het neptunisch gebergte, dat uit een zeer fijnen zandmergel met „thonlagen bestaat, schijnt te hebben doorbroken. Hier moet men „misschien den oorsprong vinden van die groote brekcie-rotssteenen, „die overal sporadisch over Zuid-Bagelen voorkomen en, voor zoo- „verre mij bekend is, in Banjoemas of in Kadoe niet worden aan- „getroffen. Een geologisch onderzoek der elementen, waaruit de- „ze brekcie is zamengesteld, zou over hare geschiedenis nog veel 7 licht kunnen verspreiden. „Den 18" beklom ik een’ heuveltop bij Bersole, bevond deze plaats „niet geschikt, maar zag van daar uit, dat het geschiktste punt voor „het oprigten van een signaal was een steile bergnok van het geberg- „te Kembang in het Koetoardjosche. Daarop begaf ik mij naar het „regentschap Karanganjer en ging ten noorden van Gombong het „gebergte in, terwijl ik den korporaal König een’ berg ten noord- „oosten van Karanganjer aanwees, om dien te bezoeken. Deze „laatste, Boedak genaamd, is gebleken, allezins geschikt te zijn, „om in het driehoeksnet te worden opgenomen. Het signaal Po- „leng, bij Karang-bolong-Bagelen, is hier echter niet te zien, wes- „halve het misschien noodig zijn zal, daar nog een signaal te bou- " wen. | „ Vervolgens overtuigde ik mij, dat de heuvel Boeloe-pitoe een ge- „schikt punt voor een signaal opleverde. Deze heuvel is door de „geheele residentie zigtbaar en aan de zeven groote boomen, die er TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS. 95 „opstaan, zeer kenbaar. Ja een oud kustvaarder verhaalde mij, dat „deze hoogte uit zee zigtbaar is, en dikwerf tot herkenning strekt, „ wanneer dikke luchten den kustvaarders verhinderen, den berg van „Tegal te zien. v Verder moeten nog signalen geplaatst worden op den berg Me- „noreh of Manggoel en op den Goenoeng Klir, dien ik van overal „gezien hebbende niet noodig oordeelde, nog te bezoeken. „Indien er tevens signalen werden gebouwd op den Merbaboe en „op den Oengaran, zou men daardoor 2 of 3 groote driehoeken over „de residentie Kadoe verkrijgen, welke landschap voor triangulatie „anders geene uitstekende punten aanbiedt; van den Oengaran zou „men onmiddellijk op Samarang komen, waardoor men- het lengte- „verschil van deze plaats met Batavia zou verkrijgen, hetgeen van „veel belang is. „Den 217 vertrok ik van Poerworedjo met postpaarden naar Sa- „marang; de korporaal König kwam na eenige dagen met de in- „strumenten ook aldaar aan, en den 6/'" November keerden wij met „het stoomschip Koningin der Nederlanden naar Batavia terug, waar „wij den 7den arriveerden.” Tot hiertoe de mededeeling van den heer Brouwer. Even na zijne terugkomst te Batavia werd hij ernstig ziek en toen hij, nagenoeg twee maanden daarna, begon te herstellen, werd hij aan de geographi- sche dienst onttrokken, waarbij hij met zoo veel ijver had gearbeid en voor welke ik hem gaarne had behouden. Ook hij had liefde voor dezen werkkring opgevat en had dien niet verlaten, ware hij zich zelven niet verpligt geweest, dien tegen een anderen te verwisselen, welke hem vooruitzigten voor zijne volgende loopbaan aanbood. Voor ik de uitkomsten der metingen mededeel, moet ik nog de navolgende bijzonderheden vermelden. Een vereischte, waaraan de signalen voor geodesische metingen moeten voldoen, is behalve hecht- heid, «eenvoudigheid van bouw en vorm dit, dat zij den waarnemer 4 26 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE —Ó aanbieden een bepaald en zeer ligt kenbaar punt, dat onveranderlijk bij alle signalen tusschen de vertikale draden van den kijker van het meetinstrument wordt ingesteld, bij het doen van horizontale aardsche hoekmetingen. Kon men in plaats van dat punt eene ver- tikale regte lijn aan het signaal aanbrengen, dan zou dit voor de naauwkeurigheid der waarnemingen verkieslijk zijn. Maar het gaat met vele moeijelijkheden gepaard, om die enkele regte lijn symme- trisch ten opzigte van het middelpunt te plaatsen, ze voor zooverre de hechtheid van den bouw toelaat, onveranderlijk en daarbij duide- lijk zigtbaar te maken. Ten opzigte eener horizontale lijn, die men bij het meten van vertikale hoeken (het nemen van zenith- afstanden op aardsche voorwerpen) tusschen de horizontale draden van den kijker kan instellen, bestaan die moeijelijkheden niet. In navolging van de signalen, door de fransche ingenieurs bij de geodesische werk- zaamheden in deze eeuw gebruikt, bestonden onze signalen uit eene zeszijdige piramide, gevormd door 6 bamboe, die onder een’ hoek van 21 graden tegen een middenboom, waarvoor men een’ regten boomstam koos, opgerigt waren; onderling en met den middenboom werden deze bamboe zoo stevig mogelijk door bamboe of latten ver- eenigd en de zes zijden tot op een’ afstand van 3 ellen van den top der piramide met matten of bamboezen paggers gesloten. Boven deze piramide verhief zich de middenboom; aan dezen wer- den regthoekig op elkander twee dwarshouten bevestigd. De uitein- den dier dwarshouten met den top des booms vereenigd en de daar- door ontstane driehoeken met paggers weder gesloten zijnde, vormden eene kleinere vierzijdige piramide, welker grondvlak 1 el boven den top der eerste was verheven en welker hoogte 2 ellen bedroeg. De bijzondere aard van het materiaal, dat wij voor onze signalen be- schikbaar kregen, bestaande, behalve den middenboom en de zes zware bamboe, uit kleine bamboe en rottan, die zich oneindig ge- makkelijker leenen tot binden en vlechten dan eenige in Europa be- kende bouwstof, bragt ons van zelf en geleidelijk tot een’ meer een- voudigen vorm van het signaal. — De zes zware bamboe, waarvan wij TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS. bo 7 boven spraken, werden op eene hoogte van 7 ellen met den mid- denboom ten stevigste met bindrotting verbonden. Hunne onderein- den staan in den omtrek eens cirkels van 3 ellen straal ten stevigste in den grond bevestigd. Hunne boveneinden steken boven het ver- bindingspunt ter hoogte van 3 ellen uit en op deze wijze vormen zij het geraamte van een’ dubbelen kegel, dat verder met gespleten bamboe tot op een afstand van 3 ellen boven en onder het vereeni- gingspunt wordt toegevlochten. De stevigheid, waarmede nu reeds de deelen van het geraamte aan een zijn verbonden, wordt door dwars- en onderlinge verbindingen der zes hoofdbamboe vermeerderd. Dit signaal biedt in het toppunt, waar beide kegels elkander aanraken, het kenbaar en onveranderlijk punt aan voor de horizontale aardsche hoekmetingen, gelijk wij boven zeiden van gewigt; de geheel sym- metrische vorm van het signaal en zijne onderdeelen, boven en on- der, regts en links van dit punt maken daarbij de instelling ge- makkelijk in het ruitje, gevormd door de horizontale en vertikale draden in den kijker. De bovenste rand van den bovensten kegel, die scherp tegen de lucht is afgeteekend, vormt de horizontale lijn, die wij in de tweede plaats in een doelmatig ingerigt signaal als noodig vooronderstelden. Hoewel de oppervlakken van de beide kegels van het signaal niet wiskunstig zuiver zijn en de vorm der kegels dikwerf tot die van eene piramide nadert, zoo heeft toch het gebogen oppervlak dezer kegels een’ nadeeligen invloed op de naauw- keurigheid der metingen, dewijl twee metingen op hetzelfde signaal volbragt, verschillende resultaten zullen opleveren, afhangende van de verschillende wijze, waarop op het oogenblik der meting het sig- naal door de zon wordt verlicht. De bamboe, die door de werking van weer en wind helder wit uitbleekt, schitterde daarbij somwijlen door het helder zonnelicht getroffen, zoo goed als de beste heliotroop. De ondervinding heeft daarbij geleerd, dat zwarte voorwerpen zich met de grootste naauwkeurigheid en scherpte tegen de lucht aftee- ‘kenen. Daarom werden de signalen steeds zwart gemaakt. Daardoor werd de nadeelige invloed van den vorm eenigzins veronzijdigd, hoe- 98 VERSLAG VAN DE GEODESISCHE wel die bij vergelijking der metingen op verschillende tijden des daags, op dezelfde signalen verrigt, zich nog hier en daar ten duidelijkste vertoonde. Gebruik makende van het eenvoudigste en minst kost- bare materiaal bekleedden wij, tot het zwartmaken der signalen, die met het weefsel van den bastvezel, dat in de bladscheden van den aren-palm wordt gevonden, en bij den Javaan doek, den Soendanees indjoek wordt genoemd en ook tot het vervaardigen van touw door de inlanders wordt gebruikt; hetwelk bij de zeevarende natiën van den archipel onder den naam van gemoetoe-touw bekend staat. De berekening van het driehoeksnet heeft mij veel moeite gekost, echter minder dan dat van Cheribon. Naarmate de signalen doel- matiger zijn ingerigt, zullen de metingen een’ grooteren graad van naauwkeurigheid bereiken en hoe volkomener de metingen zijn, ver- krijgt men des te gemakkelijker de uitkomsten, welke met de metin- gen overeenstemmen. Nu zijn de signalen in Banjoemas oneindig veel beter ingerigt, dan die wij in Cheribon gebruikt hebben. Wanneer de drie hoeken van eenen driehoek gemeten zijn, kan men de naauwkeurigheid van de metingen beoordeelen door het on- derzoek, in hoeverre hunne som nadert tot 1809, vermeerderd met het spherisch exces. In Banjoemas zijn slechts aan enkele drie- hoeken de metingen in elk hoekpunt verrigt. Daarentegen zijn zeer verwijderde signalen gezien, welker waarneming niet noodwendig voor de regelmatige aaneenschakeling der driehoeken vereischt werd. De- ze omstandigheid geeft het middel aan de hand, om de metingen onderling te beoordeelen; b. v. uit het standpunt Pasir-lereng was het signaal Slamat III gezien, zijnde een afstand van 71000 ellen, en toen het laatstgenoemde signaal op zijne plaats was gebragt uit nader gelegene punten, onderzocht ik of deze ligging overeenstemde met de meting in het eerstgenoemde punt, hetgeen slechts 8” met de meting verschilde. Bij zulke uitkomsten hield ik mij overtuigd, dat de punten onderling goed waren bepaald; dikwerf echter stuitte ik bij diergelijke proefnemingen op afwijkingen, welke 10" bedroe- gen, en dan maakte ik de berekening over met kleine wijzigingen TRIANGULATIE DER RESIDENTIE BANJOEMAS. 9t) van de gebezigde hoekwaarden en trachtte het bovengenoemde ver- schil tot een 5-tal sekonden te verminderen. De geosraphisehe breedten, afgeleid uit astronomische waarnemin- gen, verschilden voor enkele punten van die, welke verkregen zijn uit de geodesische metingen; b. v. te Pliken bedraagt dat verschil 23". Ik schrijf dit verschil toe aan de omstandigheid, dat de obser- vatie-plaats Pliken is gelegen aan den zuidelijken voet van den hoo- gen Slamat, wiens aanzienlihe massa eenen merkbaren invloed uit- oefenen moet op de rigting van de Normaal of op den stand van het niveau. Eene diergelijke omstandigheid is vroeger opgemerkt geworden bij de metingen op Madjalengka in Cheribon, gelegen aan den voet van den Tjermai. Op Midangan is dit verschil 14" en op Selok 12”. Nu ligt Selok met Pliken en den Slamat ongeveer in een meridiaan. De verdere afstand van Selok van den Slamat verklaart ligtelijk den minderen invloed van dit gebergte op de uitkomst der waarnemingen. Midangan ligt op de bergketen, die ten zuiden van de Serajoe loopt die derhalve geen invloed op de metingen kan uitoefenen en deze dus geheel onderworpen zijn aan de werking van den Soembing, het Diëng-gebergte en de hooge vulkaanketen, die het laatste met den Slamat verbindt. Op Endrokilo daarentegen, gelegen in de vlakte tusschen de noor- delijke en zuidelijke bergketens, vernietigen deze invloeden elkander gedeeltelijk en bedraagt het verschil der beide breedten ook slechts 1". Te Patjarloewong komen de astronomische en geodesische breed- ten genoegzaam overeen, en zulks laat zich ligtelijk verklaren, daar dit punt op een’ grooten afstand ligt van den Slamat en den Tjer- mai, ten noorden slechts de minder hooge heuvelrei heeft, die al- daar Tegal van Banjoemas scheidt. Hoewel het vermenigvuldigen der astronomische waarnemingen de naauwkeurigheid der uitkomsten verzekert, en wij daarom overal ge- poogd hebben zulks te doen, hebben weten dien opzigte slechts een’ schralen oogst kunnen inzamelen. De weersgesteldheid heeft ons in 30 GEODESISCH NIVELLEMENT VAN DE RESIDENTIE BANJOEMAS. de vlakte slechts enkele keeren begunstigd en op hooge bergtoppen is het genoegzaam bekend, dat het verkrijgen van goede astrono- mische waarnemingen tot de zeldzaamheden behoort. BATAVvIA, 30 January 1857. GEODESISCH NIVELLEMENT VAN DE BST DENDE BANJOEM-S. Het niveau van de geodesisch bepaalde standplaatsen in de resi- dentie Danjoemas wordt hierachter in de tabellen F, G, H en I, medegedeeld, zoo als dit geschied is in vroegere verslagen betrekke- lijk gelijksoortige werkzaamheden, welke verrigt zijn in Cheribon en tusschen die residentie en Batavia. Hier worden echter nog medegedeeld de waarnemingen, gedaan op twee reisbarometers, terwijl vroeger slechts de uitkomsten, welke uit de barometerstanden waren afgeleid, bekend worden gesteld. De barometer, No. 617, heeft gedurende onze reizen bij het in- en uitpakken telkenmale eenig kwik verloren, waardoor hij bij het verlaten van den Soebang bevonden werd, niet meer bruikbaar te zijn. De uitkomsten, verkregen uit de aflezingen van dat werktuig zijn echter naaüwkeuriger, of stemmen meer overeen met die, welke zijn verkregen uit de’ Zenith-afstanden, dan die van den barometer No. 629. De laatstgenoemde vertoonde de bijzonderheid, dat het stellen van het niveau van het kwik in den bak op het nulpunt nimmer ge- schieden kon, dan nadat daartoe herhaalde pogingen in het werk waren gesteld; want na het op- of nederdraaijen der stelschroef werd steeds beweging van het kwik bemerkt in de buis zelve. Ik heb de oorzaak daarvan gedurende de reis niet kunnen wegnemen, maar bei- de barometers zijn na mijne komst te Batavia, door beleefde tus- 39 GEODESISCH NIVELLEMENT. schenkomst van den chef van het topographisch bureau, op den in- strumentenmakers-winkel der militaire genie in herstelling genomen. De zenith-afstanden heb ik behandeld, als vroeger. Doordat de metingen ook nu slechts geschied zijn met één meet-instrument, heb ik mij weder moeten vergenoegen, om wederkeerige waarnemin- gen te behandelen, als of zij ook gelijktijdig waren geschied. Ik heb daarbij echter, zooveel als ik zulks vermogt, de waarnemingen ver- bonden, welke op dezelfde uren van den dag plaats vonden. Voor de zenith-afstanden, welke voorkomen in tabel G heb ik veelal voor de straalbuiging-koëfficient genomen 0,0800, maar voor enkele gevallen de koëfficient, welke op hetzelfde uur verkregen was op een ander signaal uit de tabel F. Wanneer men mag aannemen, dat de straalbuigings-koëfficient op hetzelfde oogenblik in één punt naar verschillende rigtingen van den horizon dezelfde is, dan zal men, ook zonder bekendheid der ware koëfficient, het niveau-verschil van vele punten kunnen bepalen, wanneer deze ongeveer op denzelfden afstand van het waarnemingspunt zich bevinden. Hierop heb ik ge. let met de zamenstelling van de tweede kolom in tabel I, welke ik echter grootendeels reeds uit de tabel A kon opmaken. Betrekkelijk de tabel G. moet nog worden aangemerkt, dat de zenith-afstanden in het algemeen herleid zijn tot de as van het in- strument. Waar dit niet heeft plaats gehad, is het verschil in eene vol- gende kolom aangegeven. Op alde bepaalde punten worden steenen pilaartjes gebouwd, welke de hoogte verkrijgen van de gebezigde voetstukken. Het universaal-instrument verhief zich daarboven 0"33, gevolgelijk moet van de opgaven in Tabel I 0"33 worden afgetrokken om de hoogte te verkrijgen van de bovenvlakte der steenen pilaartjes. Ik moet de opmerkzaamheid vestigen op de aanmerking, welke voorkomt achter Karangbolong in de tabel I, want het daarbij aan- gehaalde pleit zeer voor de naauwkeurigheid van dezen arbeid. Im- mers het nivellement is begonnen van het strand van Cheribon, en werd zuidwaarts tot Tjiamis voortgezet; van dat punt is het deze maal weder opgevat en is te Karangbolong aan de Zuidzee gesloten. * DaTAvIA, Februar? 1857. E X. Azimuthen uit de verschillende standpunten naar de zigtbare signalen, en hunne afstanden in Meters. Namen Afstanden Namen Afstanden Standpunten. der Azimullien. in standpunten. der Azimuthen. in Signalen. Meters. Signalen. Meters. n : t vy E Tjiamis Soebang. 54° 55' 40" 54| 32288, 4 selok. 142? 27’ 5"59| 29130, 2 : Pasir Lereng. (H).| 92. 27. 2. 10| 25785, 7 Kabenaran. 149. 35. 49 45| 13164, 5 Poeseran. Karangbolong. 1755506. 9723 17|:32199,; 3 Soebang. 1. 54.16 16| 19666, 8 Patjarloewong. |2S0. Al. 50 81| 23359. Ss Mroeijong. 81. 54. O0. 56| 36178, 0 Mroeijong. 328. 26. 13 27| 23802, 5 Pasirlereng. |*lamat HL. | 81. 59. 10. 76| 70787, 3 Patjar loewong. \113. 10 58 23, 27529, 7 Slamat I. 98. 4.30. 11| 25965, 4 Tjiamis. (H). 272. 25. 14. 96| 25785, 7 Slamat TIT. 98. 40. 40. 51| 25286, 1 Endrokilo. 96. 17. 49. 51| 46786, 0 Mroeijong. (H). 1112. 29. 22. 90| 38058. 1 Pliken. 103. IS. 34.-.54| 15675, 9 Patjar loewong. H|I41. 2.40.10| 39212, 6 [ Talaboga. |sangkoer. 127. 7. 7-20] 29565, 5 Pasir Lereng. I81. 54. 13. 50| 19666, 8 Kabenaran. 161. 31. 40 74| 24171, O Soebang. Tjiamis. (H). 234. 53. 52. 00| 32288, 4 Poeseran. 181. 1.43 36) 11942, 6 Sa wal. 263. 51. 5.78| 34843, 0 Patjarloewong. |251. 49. 42. 20| 24354, 4 Geger Dehas. 304. 38. 27. 60| 21740, 0 Mroeijong. 303. 20, 94,21] 15171, 8 Sitoegedeh. 316. 12. 6.19} 6793, 2 Kabenaran. 10. 42. 3.98 21087, 5 omar; |Patjar Loewong. 2. 36. 14. 04| 27464, 3 j Paijong. 26. 17. 37. 65| 32776, 9 Esuiengmat Oe gne. 69, Li. 3.40|33010, 7 | F*T*?9- — lsangkoer. 38. 47. 47. 84| 33584, 3 : Pese Poeseran. 355. 6.15. 21| 32192, 3 Mroeijong, 33. 22. 43. 75| 19088, 9 Slamat I. 64. 45. 42. 08| 49987, 9 Pliken. 24, . 5. 39. 92; 21566, 4 Slamat III. 65. 9.36 81| 49343, 9 Paijong. 50. 44. 27. 74| 13693, 7 Talaboga. 71. 51.19. 56| 24384, 4 Sangkoer. 72. 19. 52 43| 17974, 3 Patjarloe- Poeseran, 100. 43. 27. 88| 23359, 8 Selok. 136. 37. 27. 85| 16150, 9 wong. Sangkoer. 102. 22. 49. 75) 47851, 3 | Kabenaran. |Karangbolong. |190. 41. 46. 93, 21087, 5 Kabenaran. 117. 56. 29 45, 33515, 9 Bantengmati. 249. $8.51. 76| 33010, 7 Bantengmati. 182. 36. 8 75| 27464, 3 Patjar loewong. 207. 54. 23, 91| 33515, 9 Pasir Lereng. 203. 9.12.93! 27529, 7 Poeseran. 329, 35. 20, 91| 13164, 8 Soebang.: 321. 0. 58. 05| 32212, 6 Talaboga. 344, 31, 13, 40| 24171, 0 Slamat I. 81. 11. 16. 28 35127, 4 Slamat Il. 22, 4,24,79| 18195, 4 Nlamat HI. 82. 2. 6.51, 34609, 5 Langit. 68, 3,40, 37| 53860, 6 Talaboga. 193.91. 49 781 T5171, 8 Rogodjembangan.| 71, 11, 12, 41| 66263, 4 Mroeijng. |Poeseran. 148. 27. 5.44| 23802, 5 Endrokilo. 92, 46, 20, 24| 31286, 0 Patjarloewong.H.|213 21.59. 89| 19088, 9 Djampang. 121, 11, 0, 03) 30532, 4 Pasir Lereng. —|961. 51. 32. 02| 36178, 0 | Pliken- Sangkoer. 149, 40, 21, 23| 16486, 5 *oekang. 202. 26. 58. 79| 38058, 1 Paijong. 170, 43, 15, 21| 11167, 5 Kabenaran. 204, 5, 1,87| 21566, 4 Talaboga. l1. 1.44.35| 11942, 6 Poeseran. 241, 40, 29, 78| 17570, 4 ; Pliken. 61. 41. 35. 09| 17570, 4 Talaboga. 283, 17, 30, 69| 15675, 9 Poeseran. x : 8 Paijong. 98. 51. 20. 37| 17474, 8 Sangkoer. 103. 55. 54. 54| 24510, 5 [ Paijong. Endrokilo. 72, 6,15,02| 30945, 6 (*) De signalen, waarvan de namen kursief zijn gedrukt, zijn niet uit het standpunt waargenomen. H beteekent Heliotroop. 4Z gu 91 eee l.l. Ó Dni t eneen aM MM MM RM MM MM MEM EMEN M KE eeen Namen Afstanden Namen | \fstanden Standpunten. der Azimuthen. in Standpunten. der | Azimuhten. in Signalen, Meters. Signalen. Meters. Djampang. LOUS 8532478750 Kabenaran. 252° 18' 39" 05| 17974, 3 Selok. 178, 36. 50, 40| 20411, 2 Patjarloewong. [2S2, 19, 31, 27| 47851, 3 -— Karangbolong. 206, 16, 34, S1! 32776, 9 Poeseran. 983, 54, 13. 20| 24510, 5 uo Kabenaran. 230, 43. 42. 41| 13693, 7 | . l'alaboga. 307, 5,97,58| 29565, 5 Poeseran. 278, 50, 6.95| 17474, 8 Sangkoer. Pliken. 329, 39, 46, 12| 16486, 5 Pliken. 350493572092: 8115167 499 Slamat HI. 356, 19, 36. 63| 31019, 5 Slamat M. 357, 11, 5,82} 31609, 8 Sangkoer 19, 19. 97, 50| 18223, 1 Slamaft |. 357, 19, 8327 311975000 Djampang. 56, 45, 17, 30| 28489, 3 Selok Poleng. 100, 22, 5, 49| 26242, 6 \ogodjembangan.| 89. 8, 38, 52| 42572, 9 B Kabenaran. 316, 36, 39, 88| 16150, 9 Langit. O1. 12, 58, 58) 99770, 5 Poeseran. 322, 25, 49. 19; 99130, 2 Bismo. 93. 37, 1, 20| 60314, 6 Paijong. 358, 36, 48, 32| 20411, 2 Ijoepoe. 99, 52, 8,94| 14963, 9 Midangan. 190, 9, 6,79/ 52399 4 Endrokilo. 126. 15, 0, 66| 30859, 9 [| Poelosari. Plana. 133, 92. 49, 99| 6694. 8 Djampang. 148, 43, 3,16] 38101, 3 Kajoebimo. 140, 14, 9,41| 43602, 7 Sangkoer. 176, 19. 44. 97| 31049, 5 Endrokilo. 153. 29, 18, 19| 24874, 8 Slamat ll], | Zulaboga. 238, 39, 10, 99| 25286, 1 Djampang. 170, 42, 29, 39) 37043, 0 Patjar loewong. |245, 6,30, 4A5| 49343, 9 Sangkoer, 198, 39, Al. 46| 36927, 1 Pasir Lereng. 261, 54. 20, 99| 70787, 3 Slamat I. 255, 40, 48, 90| 13804, 7 Mroejong. 261, 59, 45, 30| 34609, 5 Plana. 4, 31, 3.94| 15725, 4 Poclosari. 75. Al, 43, 76| 13804. 7 | Poerbolingo. | l'joepoe. 32, 18, 0, 59| 20896, 9 Endrokilo. 127, 36, 18, 81/ 30892, 8 slamat If. 314, 1,58, 0| 23495, T Djampang, 149, 43. 42, 68| 383SI, 2 Slamat I. Sangkoer. 177, 11 12:33| 31609778 Tjoepoe. 18, Al ^8; 29| 10193788 Talaboga. 938, 2.58,81| 25965. 4 Endrokilo. 160, 26. 40. 52| 18792, 4 Patjar loewong. |244, 42. 33, 99| 49987, 9 | Plana. Poerbolingo. 184, 30. 58. 11| 15725, 4 Mroeijong. 261, 8,53, 31/ 35127, 4 Slamat Il. 979, 3.59, 39| 18142, 4 Poelosari. 313, 99, 93, 24| 66924, 8 Rogo Djembangan| 85. 92, 50. 20| 56066, 8 Langit. 85, 4l, 5.06| 43202. 6 Tjoepoe. 14. 26 46. 78| 35103, 1 Tjoepoe. 87, 18, 9. 59| 28089, 3 Endrokilo. 19, 49, 14. 91| 151878 Bismo. 89, 56. 44. 61| 73509, 9 Langit. 33. 29. 53, 87| 43083, 8 Plana. 99, 5.13,88| 18142, 4 Radja: 52. 47. 46. 94| 40995, 8 Slamat I. | Vidangan. 110, 56, 54. 94| 62767, 8 Midangan, 75, 24. 12. 95| 40638, 8 Endrokilo. 126, 57, 40, 561 30554. 2 Kajoebimo. 82, 5.34, 831 22118, 2 Poerbolingo. 1347 3, =S: 12234055 7 Djampang Selok. 236, 43. 34. 32| 98489. 3 Djampang. 149, 26. 30, 16| 37937, 0 PONE: Sangkoer. 275. 2.17,91| 17866, 0 Sangkoer. 177, 15. 40, 50| 31127, 7 Paijong. 281, 60.91.58| 24787, 0 Pliken. 202, 3,56, 51| 18195, 4 Pliken. 301, 9, 9,41| 30532, 4 Slamat III. 328, 41,40. 10| 38101, 3 Poelosari. 18, 40. 30 89| 36927, 1 Slamat 1. 399, 95, 9,22| 37937, 0 Langit. 50, 26. 59, 94| 53985, 5 Slamat 1. 329, 42, 91. 48| 38381, 2 Itogodjembangan.| 56, 47, 21, 59| 65011, 5 Poelosari. 350, 42, 4,34| 37043, 0 à Endrokilo, 60, 58, 17. 36| 26215, 7 Sangkoer. — |piampang. 95, 3.34.02 17866, Of poten. Selok. 280. 20. 12, 60 26242, 6 Poleng. 137, 55,26: 691 29527, 2 el Sangkoer. 317, 54, 1,07| 295 B selok. 199, 19, 1, 43| 18223, 1 | Karangbolong. |218, 46,16, 57| 33584, 3] Endrokilo. |Tjoepoe (II). 10, 27, 19. 92| 20027, 6G Tjoepoc. Korakan. Langit, | Paras. J I 3 | Standpunten. Endrokilo. Kajoebimo. Namen der Nignalen. Korakan. Rogodjembangan. Radja. Bismo. Kaijoebimo. Djampang, sangkoer. Paijong, Pliken. Falaboga, Slamat HI. Slamat ]]. Slamat. 1. Poelosari. Plana. Endrokilo. Djampang. Poerbolingo. Plana, Slamat 1. Poelosari. Radya, Endrokilo. Langit. Radja. Djampang. Endrokilo. Poelosari. togodjembangan. Bismo. Radja. Midangan. Kaijoebimo. Djampang. Sangkoer. Pliken. Stamat 1. l'oelosari. Radja. 53 - . 90, Azimuthen. 46° 33' 28" 84 56, 46. 50 8, 14. 00 23, 8.88 8, 41 A41, 53, 24 , 66 EI (97 ‚07 „07 ‚07 . 14 56 ‚61 „10 . 28 ‚50 ‚38 ) 54 Zr 5, 32, 39, 32 .72 di 5 ‚28 : . 29 12, 12, 89 L3 >. 99, 8,066 . 23,48, 35 . 93 31-13. .39 96 . 98. 14. 38 . 94. 6,05 0. 13, 59 3s, 8,36 10, 56, 79 37, 32, 28 in Afstanden Standpunten. Meters. 16119, 38912, 20462, 52444, 20211. 15187, 26215, 30945, 31250, 46780, 30889, 30551, 30892, 2487 4. 18792, : 20097, 35103, 20896, 10123, 28089, 14963, 15629, 16419, - 32938, 24255. 22118. 20211, 43602, 12367, 30595. 14242, 30025. 3293s. 43083, 53985, 53800, 43202, 29770, 24544, 4 | Paras. 7 7 | Radja. uL a me Boedak. Bismo. Eer Ker Me Mien A am A -— lozodjem- bangan. Midangan. Namen der Signalen. Midangan. Rogodjembangan. Bismo. Midanzan. Paras. Kajoebimo (ID, Djampang. Eundrokilo (H). Korakau. Langit. Boedak. Bismo. Midangan, Radja. Endrokilo. Sangkoer. Pliken. Langit. Slamat II. Poelosari. Bismo. Paras. Djampang. Slamat IL. Poeloesari. Langit. Radja. logo Djembangan Bismo. Rogo Djembangan Midangan. Endrokilo Radja. slamat IT. loelosar?, Langit. Rogo Djembangan loedak. Azimuthen. ° 40' 28" 43 34800 40: 21, 68 18, 53, 16 37, 29, 31 E15 24455 45, 90. 35 249, 6,19, 53 53, 38, 69 Fake 98, 15, 02 5, 35. 09 18,38, 44 31, 52, 23 . 36, 12 34, 39 251, 60,52,79 A 80 f 2,01 269, 5,44, 50 33, 25, 3.41 315, 39,57, 02 255, 91, 25, 75 200, 52. 51, 31 300 5,58: 34 328, 45, 58, 79 335, 18, 25,17 394, 8, 26,91) ), 323, 20 259, 27,30, zi 313, 94. 1, 50. 249, 19, 44, 86 249, 38, 52. 13 269. 51, 43. 96 73.32, 51, 42 275.53. 3.87 284, A, 22, 83 di4, 6, 4, 90 Mstanden in Meters. 12669, 7 13016, 3 22982, 9 16001, 7 24844, 4 24955, 1 40995, 5 20462, 5 15629, 6 14242, 3 hi159 18177, 2 27094, 7 13016, 3 38912, 7 65011, 5 66263, 4 12867, 0 56066, 5 42572. 9 26990, 0 12669, 7 10635, 5 62767, 8 52399, 4 30025, 7 16001, 7 27004, 7 0285, 0 Il 159- 5 26990, 0 59444, 8 22082, 9 73509, 9 60314. 6 30595, 7 ISI 9 0285, 0 Ja. B. D RATE EON K'5N ET OO mi, Numme! Waargenomene | Afstanden Nummer Waargenomene | Afstanden der z en tot het mid- : der en tot het mid- : driehoe- Londen delpunt herleide m driehoe- Stand panton: delpunt herleide m ken. lioeken. Meters. ken. hoeken. feters. Tjiamis. 830 54' 97" 40 | 34843, O Talaboga. 23? 48' 32" 66 | 16486, 5 |l. |Soebang. 28. 97. 13. 78 | 16963, 4 13. |sangkoer. 22, 34. 18. 54| 15675, 9 Sawal. 67. 8. 20. 20 | 32288, 4 Pliken. 133. 37. 9. 46 | 29565, 5 Tjiamis. 39. 28. 39. 42| 21740, O Talaboga. 61. 13. 6. 90| 21566, 4 2. [Soebang. 69. 44. 35. 60| 32079, 5 14. |Kabenaran. 39, 34. 25. 82 | 15675, 9 Gegerbehas. 70. 46- 46. 66| 32258, 4 Pliken. 19. 12. 28.82 | '241T 17 M Tjiamis. 12, 7. 93. 89| 6793, 2 Pliken. 54, 24, 40, 64 | 17974, 3 3. [Soebang. 81. 18. 14, 19| 31974, 4 15. |Kabenaran. 48. 14. 13. 21 | 16486, 5 Sitoegedeh. 86. 34. 22, 46| 32288, 4 Sangkoer. 71. 21. 77307. 9156604 Tjiamis. 37. 31. 21. 60| 19666, 8 Pliken. 92. .0,. 8..55 | 941510. 3 1 j|Pasirlering. 89. 20. 1. 20! 32288, 4 16. |Poeseran, 42. 14. 19. 45| 16486, 5 Soebang. 2. 59. 38. 50| 25785, 7 Sangkoer, 45. 45. 32. 92| 17570, 4 Soebang. 69. 24. 50. 60 | 36178, 0 Sangkoer, 31. 35. 34. 15| 13164, 8 5. |Mroijong. 30. 35. 26. 77 | 19666, 8 17. [Poeseran. 45. 39. 54. 91 | 17974, 3 Pasirlering. 79. 59. 44. 4| 38058, 1 Kabenaran. 102. 44. 31. 52 | 24510, 5 Soebang. 28. 33. 17. 20! 19088, 9 Sangkoer. 54, 46. 48. 53 | 24171. 0 O0. ]|Patjarloewong. 72. 91. 45. 70| 38058, 1 18. j|Talaboga. 37..24. .33- 54 | 17974, 9 Mroeijong. 79. 4. 58. 90|.39912, 6 Kabernaran. 87. 48, 39. 03| 29565, 5 Mroeijong. 90, O, 10. 11| 24384, 4 Kabenaran. 54. 30. 18. 31 | 17570, 4 7f. l'alaboga. 51. 31. 15. 01| 19088, 9 19. |Piiken. 37. 35 27. 91| 13164, 8 Patjarloewong. 38. 28. 35. 81 | 15171, 8 Poeseran. 87. 54. 14. 37 | 21566, 4 Patjarloewong. 28. 52. 8. 32| 11942, 6 Patjarloewong. 30. 31. 30. 19| 29565, 5 8s. |Poeseran. 80. 19.. 53. 54| 24384, 4 20. |Talaboga. 124..42..35.-00 | 47851, 3 Talaboga. 70. 47. 58. 84| 23359, 8 Sangkoer. 24. 45. 56. 31| 24384, 4 Mroeijong. 64. 54, 54. 45 | 23359, 8 [Kabenaran. ^ | 64. 7. 35. 42] 18223, 9. jPatjarloewong. 67. 20. 44. 13| 23802, 5 21. |Selok. 62. 42. 47. 62 | 17974, Poeseran. | 47. 44. 22. 46 | 19088, 9 Sangkoer. 52. 59. 37. 62 | 16150, l'alaboga. 77.43. 8. 82| 17570, A Poeseran. 38. 31. 11. 05| 18223, 1 10. |Pliken. 41. 37. 0. 91 | 11942, 6 22, |Nelok. 96. 53. 38. 31 | 24510, 5 Poeseran. 60. 39. 50. 73| 15675, 9 Nangkoer, 84. 35. 11. 77 | 29130, 2 Talaboga. 593. 54. 36. 16 | 24510, 5 Selok. 42. O. 8. 44| 13693, 7 Ii. ]|sangkoer. 23. 11. 14. 38 | 11942, 6 23. [Paijong. 52. 6. 52. 01| 16150, 9 Poeseran. 102. 54. 10. 18 | 29565, 5 Kabenaran, R9. 98: O0. 11 O04 Talaboga. 16. 30. 2. 62| 13164, 8 Kabenaran, Sl. 9. 6..83| 17474, 8 12, |Kabenaran. 14. 55. 52. 49| 11942, 6 24. |Paijong. 48. 6. 24. 54| 13164, 8 Poescran, 148. 34. 5. 10| 24171, 0 Poeseran. 50. 44. 29. 08| 13693, 7 38 Nummer Waargenomene | Afstanden Nummer Waargenomene | Afstanden der en tot het mid- : der et. en tot het mid- : drielioe- x LI. delpunt herleide in drielioe- RER. delpunt herleide m ken. hoeken. Meters. ken. hoeken. Meters, slamat I, 27° 27' 29" 65 | 17866, 0 Langit. 52° 51’ 54" 87 | 26990, 0 49, |-angkoer. 97. 52 28. 20, 38381, 2 61. |Midangan. 64. 39, 4. 62 | 30595, 7 Djampang. 54. 40. 3. 57 | 31609, 8 Bismo. 2 29. 2. 37 | 30025, 7 x Djampang. 75. 39. 46. 43 | 36927, ! Midangan. 63. 15. 35. 60 | 56066, 5 90. [sangkoer. 76. 23. 3. 13 | 23704958 62. ]|slamat IL 25. 34. 4. 65 , 27094. 7 Poelosari. 27. 57. 12. 07 | 17866, 0 Rogodjembangan. | 9!. 10, 23. 60 | 62767, S " sangkoer. 42. 17. 46. 47 | 24874, 8 Midanzan. 102. 32. 12. 10 | 73509, 9 5l. {Endrokilo. 99. 31. 51. 90, 36927, 1 63. jSlamat Il. 21. O0. 10. 33 | 26990, 0 Poelosari. 43 10. 23. 27. | 26215, 7 Bismo. 96. 27. 4l. 76 | 62767, 8 ..— |Sangkoer. 21. 99. 25. 07 | 13804, 7 Langit. — 45. 30, 39. 69 | 22982, 9 52. |slamat 1. 101. 29, 28. 574. 36927, 1 64. |Radja. 108, 15. 9, 36 | 30595, 7 Poelosari. 57. 1. .7. 44| 31609, 8 Bismo. 26. 14. 11. 74 | 14242, 3 | E Slamat Il. 63. 45. 25. 10| 43083, 8 - Bismo. 36. 14. 50. 63, 16001, 7 33. |Djampaug. 64. 4. 44. 65 | 43202, 6 65. |Midangan. 58. 6. 38. 94 | 22982, 9 Langit. 52. 9. 53. 98 | 37937, O Radja. 85. 38. 31. 48 | 26990, 0 Langit. 35 14 29 3n ERR, Y ; Langit. 97. 7. 8-29 1301608 51 |sSangkoer. 53 11. 51. 67 | 43202, 6 66. |Rhadja. 56. 6. 56. 60 | 12867, 0 slamat ll. 91. 34. . 9. 44| 53935, 5 Rogodjembangan. | 66- 45. 55. 57 | 14242, 3 ! Pliken. 53. 7. 19. 66| 43083, 8 . Itadj s. 92, 8. 12-76 |:15171.22 55. |bjampang. 92. 20. 44. 46| 53560, 6 67. |hogodjembangan. | 93. 26. 17. 14 | 22982, 9 Langit. 34. 31. 59. 21| 30532, 4 Bismo. 34. 25. 30. 70 | 13016, 3 Poelosari. 79. 99 30. 81 | 43083, 8 ., |Midangan. 54. 9. 98, 57 | 42572, 93 50. |Djampang. 42. 47. 49. 53| 29770, 5 05. |poelosari. 31. O0. 28. 57 | 27094, 7 Langit. 57. 49: 42. Al | 37043, 0 Rogodjeinbangan. | 94. 57. 6. 07 | 52399, 4 | Djampang. Al. 54. 19. OS | 30025, 7 4 Midangan. 93. 19. 5. 07 | 60314, 6 57. |Laugit. 64. Al. 10. 85, 40638, 8 69. :daralatári. 26. 32. 5. 59| 26990, 0 Midangan. 73. 24. 33. 04| 43083, 8 Bismo. 60. S. 52. 92| 52399, 4 'Djampang. 105. 59. 2. 98 | 62767, 8 Poelosari. 59. 52. 16. 99 | 52444, 8 DS. Slamat Il. 38. 29. 35. 22| 40538, 8 70. |Endrokilo. 95. 54. 36. 74| 60314, 6 ‚Midangan. 35.31. 25 56431937, 0 Bismo. 24. 13. 9, 56 | 24874, 8 | | Djampang. 84. 42. 8. 61 | 52399, 4 Poelosari. 64. 20. 39. 67 | 38912, 7 59. |Poelosari. 50. 33 22. 60| 40635, 8 71. |Endrokilo. 80. 28. 14. 36 | 42572, 9 ‚Midangan. A4. 44. 32. 59| 37015, 0 Rogodjembangan. | 35. Il. $8. 39| 24574, 8 | \Langit. 64. 28. 23. 40| 27094, 7 Langit. 87. 57. 16. 83 | 43602, 7 60. Rogodjembangan. | 90. 9. 9. 36 | 30025, 7 72. |[Kajoe-bimo. 43. 1. 34 83| 29770, 5 Midangan. 25. 22. 98. 12] 132867, 0 Poelosari. 49, 1. 10. 83| 32935, I 39 | Nummer Waargenomene | Afstanden Nummer Waargenomene | Afstanden der i en tot het mid- 3 der en tot het mid- ^ drielioe- sin men delpunt herleide e driehoe- standpupten, delpunt herleide » ken. hoeken. Meters. ken. hoeken. Meters. | Poelosari. 30° 28^ 19" 98] 22118, 2 Tjoepoe. 68? 13' 22" 89| 18792. 4 73. |Djampang. 91. 23. 30. 49| 43602, 7 85. Plana. 81. 45. BE 23 | 20027, 6 Kajoebimo. B8, 8) TE. OLEN 37013, O Endrokilo. 30. SENE 5. 36 | 10123, 8 Langit. 45 47. Dl GL 24255, 1 : 4 74. Irna 115. 9 47 77 | 32938, 1 Rogodjembangan, | 24. 37. 20. 07 | 9285. 0 nabi m cU AMT 3 86. |hoedak. 125. 20. 58. 07 | 18177, 3 i A o oe E Bismo. 30 Fe 42 OT | 101193; 5 Endrokilo. i09 514198331022 ISN 2 79. |Djampang. 62. 23. 19 92| 20211, 4 selok. 81. 2. 3499 | 29527, 2 Kajoebimo. 41. 44. 56. Ol | 15187. 8 ST. sangkoer. 61. 23. 31. 71| 26242, 6 Poleng. 37. 33. 48. 47 | 18223, 1 26 Kajoebimo. 82:97. 11: 81] 29462, 5 * |Endrokilo. DE Ak 55 4011 21255; 1 x 34. - E aU E A: / ; Ssangkoer. 394 39. 29 48! IB2TOS75 9 Radja. 42. 50. 51. 98| 20211, 4 88. Karangbolong. 98. a. 43. 86| 17974, 3 VoM 118. 21. 51. 50 | 33581, 3 Endrokilo. lál. 12 37. 39 | 66263, 4 ne 7T. {Pliken. 21. 35. 7. 83| 38912, 7 E da Rogodjembangan. | 17. 12. 16. 67 | 31286, 0 Sangkoer. “63. 7. 56. 63| 32192. 3 89. _[poeseran. 71.10: 32: 63 |, 33581, 3 Poelosari. 109. 31. 9. 91| 65011, 5 Karangbolong. 43. 41. 32. 63 | 21510, 5 TS. |Rogodjembangan. | 32. 22. 10. 12| 36927, 1 Sangkoer. 38. 6. 50. 70 | 42572, 9 E er. 76 15. 6 80| 39776, 9 90. |Karangbolong. 3b I1. 29. 4£[ P2471, 8 bjampang. 22. 36. 26. 01 | 16001, 7 Paijong. 72. 33. 32. 14 | 32192, 3 79. |Midangan. 79. 56. 59. 42! 40995, 8 Radja. . 96. 36. 19 | 406. : 5 adja (1. 26. 36. 19.| 40658, 8 oi |Pndrokilo 63. 31. £0. 65 | 28089, 3 Radja. 26. 18. 36. 15 | 12669, 7 uet d 5 3d * Aur c *O. idangan. 119. 38 28. 15 | 21811, 4 Sie fm Lu IRIS de. Paras. 34. 2. 56. 15 | 16004, 7 E i» Endrokilo, 9920" 15e MONTS 12. 4 Endrokilo, 36. 58. 47. 58 | 11963, 9 92. |Plana. pego, 2 SIN Ix cbedibe, 89. 24. 3. 03 | 21871, 8 slamat Il, sexum duke SLE Poelosari. x53 34.9. 954. 20027, 6 \ Slamat 1I. 41. 57. Dl A 19420, 4 Poelosari, 70. 50 20. 45 | 35:03, 1 1 Poerbolingo. 30:297. 01:91 I8! 12, 4 S2. |hjampang. 23. 41. 42 41| 11963, 9 Re Plana. 87. 33. |. 24 | 23195, 7 ljoepoe. 85 24. 58. 41 | 37013. 0 Bina 105. 49. 49. 82| 20896, 9 Endrokilo. 22. 31. 45. 16 | 15629, 6 l'oerbolingo. 27. 46. 57. 35 | 10123, 8 S3. |Korakan. 133. 37. 56. 15 | 29462, 5 91. [rjoepoe. 46. 23. 13. 22 | 15725, 4 Radja: 23 47. 19. 16 | 16119, 4 Kabenaran. 48. 45. 31. 45 27461, 3 Poelosari. 33. 30. 34. 05 | 10123, 8 Patjarloewong. 61. 39. 39. 30 | 33010, 7 84, |Plana. 125. 18. 45 05, 14963, 9 95. {Bantengmali, 66. 31. 51. 36 | 33515, 9 Tjoepoe. 2]. 1O. 41. O1| 6624, 8 (heuvel Endroloyo)| 40 i I». C. WAARGENOMENE AZIMUTHEN. Namen Namen Door waarne- Che STANDPUNTEN. der der ming verkregene ie ra ! | Signalen. Sterren. azimuthen. bed Pasirlereng. | Soebang. Procijon. 12:54 16^.9 1? 54' 16" 16 Patjarloewong. | M a Virginis. 321^ 0' 50"0 321? 0' 58" 05 Pliken. | Paijong. Rigel. 170» 43' 10" 00 | 170? 43’ 15" 21 Selok. | 3 Vega. 3589 36' 37^ 5 | 3580 36' 48” 32 Midangan. Slamat MH. Betelgeuze. 2009 52'50" 3 | 9909 52' 51" 31 * af BreedtélBüpaling door nabij den Meridiaan waargenomene zenith-afstanden. Waernemingsplaats Namen Deklinatie u en Datum. der waargenomen sterren. | 1556. _ Selok. 19 Junij. [2 Centauri. dee BONA 57^ 3 id. 20. 4, | Cygpi. — 44..45. 52. 6 id. 4 Cu IG Cvet. — 29.38. 9.8 id. » » |Fomalhout. + 30. 22. 497 9 — Pliken. 91. PNG Centauri: -- 59. 40. 57. 9 id. » » |& Boótes of Arcturus| — 19. 55. 57. 3 id. i». w^ ma" Geutaurt.si*) + 60. 14. 43. O Midangan. 5 Julij |8 Draconis. — 523. 94. 32. 9 id. » » |y Draconis. — bl. 30. 23. 5 Enpdrokilo. 23... Je Centaurk (*) + 60. 14. 45. 6 id. » » |x Coronae Borealis. — 97. 12. 6. 3 Patjar loewong, 7 Sent. [a Lyrae. — 38 390. 17. 4 *) Even als vroeger te Menado is de deklinatie dezer ster 10* grooter genomen, dan in de Nautical Almanac wordt opgegeven, Verkregene o A. Ei GE pier eg renale breedte. 40’ 53" 6 40. 53. 8 40. 55. 9 40. 54. 6 2X Rm te: 94; 4: 0 94^ 2709 96:553. 4 96, 5422 94. 34. 4 211 31. 0 95274725 ] Aantal waarne- mingen. 14 19 7 16 18 Gemiddelde uitkomsten 7° 40’ 91" 4. 31. « 47. 2 La, B. Opgave der geographische ligging van de standpunten, bepaald in de Paus Banjoemas. — Lengte- verschil Lengte- verschil STANDPUNTEN. Geographische Mi STANDPUNTEN. Geographische imer Tjermai I. breedte. breedte, Tjermai I. . 26. 39. 225} + 1. 20. 19 338 . 10. 55. 410| + 1.21. 46. 528 ‚ 14. 25. 784| +1. 98:93:02 14. 33. 212| +0, 48. 11. 203] Midangan. 14. 14. 170| +0. 48. 25. 442] Boedak, 14. 99, 794| 4- 0. 485. 27. 406| Dismo. 31. 91. 9161 +0, 49. 10. 051 Nlamat HI. Nlamat 1. Nlamat II. Nangkoer. "f 7 . 40. 4l. 761| + 0.45. 59. 331| Rogo Djembangan. 7. 12, 1. 786| + 1. 18. 49. 1529 7 ü 7f ' jiamis. 1? 19' 20" 425 | — 0o 3' 54" 076] Poelosari. 7e 12’ 23" 085| + 0?55'41" 5033 Pasir Lereng. 7.19. 56, 099| +0. 10. 5. 970] Poerbolingo. 7.93. 91. 528|.4- 0, 57. 38. 108 Noebang. ' 7. 9, 16. 221| +0. 10. 27, 274] Plana. 7. 14. 51. 199| +0. 58. 18. 487 Bantengmati, 7. 40. 41. 833} + 0.23. 10. 651| Djampang. 7, 32. 13. 131/ +0. 58. 56. 627 Patjarloewong. 7. 95. 48, 693| +0.23. 51. 348| Poleng. . 7,43. 15. 281] - 1. "0; STN Mroeijong. 7. 17. 9. 710| * 0.29, 33. 770| Endrokilo. 7. 94. 97. 653| +1. 1. 43.638 Poeseran. 7. 98. 10. 024| +0. 36. 19, 991| Tjoepoe. 7T. 13. 46. 508| + 1. 3. 49^ 4208 ''alaboga. 7. 91. 41. 311| + 0,36. 26, 985] Korakan. 7. 18. 90, 066| + 1. 8. 12. 349 Karangbolong. 7. 45. 34. 178| +0. 37, 49. 601| Kaijoebimo., 7. 90, 33. 925, -- 1. 10. 5] 292 Kabenaran. 7. 34. 19. 638| + 0.39. 57. 354] Langit. 1.12. 43. 365| 4-312711: 51 27208 Pliken. 7. 93. 38. 714| +0. 44. 44, 484] Paras. . 32. 14. 288) + 1. 16. 18. 332 Paijong. 7. 99, 37. 503| +0. 45. 43. 220] Radja. . 18. 45. 836] + 1. 16. 41. 302 Nelok. 7 7. de dis d La. F. A^. va Bepaling van het Niveau-verschil door wederkeerig waargenomene Zenith-afstanden in de residentie Banjoemas. Koëfficient Verschil van 'Thermotm. Namen der waarnemings- Ilerleide zenith- def Bie in Uur der waar- *- plaatsen. afstanden. straalbuiging. Med delldn neming. Clsiifa: Ex. PENS | eem | ow jen drs mmn. "emt ERES eme [oes [zh R0 Bess. 8. sro | CMU | rosse (PT S "| apo LOL REOR Heliotroop. 85. $0. a bas ed is 5 i P 25 5 , Renee mem (EERE [oem [ox l3: El B D ues. |. ou" 49 1 | soper | 25 0 Ec CIIM MEN RE: E TIN | ur eni hzmo (BER om | me t1: R2 Pike. siba) 009 | mx? (UN nolo E VERE em | ns tir Ri used s. 201650 | 009 | 1x5 ("ir | 50 Piikens Sligo | 0002 | ntz [EW Ts E- SERI we | ms [rt it) 0 AN RESI xm [| mo [rm iz E 44 Namen der waarnemings- Herleide zenith- aisi picem M Uur der Ten pléauene de straalbuiging. | ned. ellen. bis e Celsius me KEA] om | aes [sar dk M 9. as | OM | Ser [t7 6 7| a20 ps SEEP| wm | iet Menta 9r 3. 22 | 090 | 4878 |* 7 $ 2| 103 epe Wa | 9539. & à | 0099 | ue ^ m m a o | eo Te B. ero | Os | so [T Gr dio laat. 8508 | 009 | 347 "7 6 | mo op e d 92. 3 an 3 0.0755 umm x a 1 P 140 inn 8. ig asa | 00892. | 2077 [^ 7 6 7| 140 EE Ner 85. ss. Hi 3 bd. T : 2 ó is 15 Mes 33 | O59 [ms oc dz 120 iuo. DIN 90.39 49 | 0080 | 1882 |^" dàn | mas | | | ellen. Naam van het waargenomen voorwerp. Naam der waarneiningsplaats. Zenith-afstand | en gebezigde koëfficient der | straalbuiging. Niveau- verschil in Ned. Hoogte van het waargenomen punt boven de as van » | Tjiamies. (Heliotr.]| 90° 51’ 35" 0 978.3 0,0703 ! Mroeijong. id, | 90751; 30.76 411.3 | TRO 0,0628 | dk Sitoe-gedeh. h.p. | 92. 58. 10. 0 350.3 0,0800 Geger-Behas. id. | 90. 37. 17. 0 201.7 0,0800 Slamat IIl. h.p.[86. 31. 21, 3| 3117.33 0,0800 Idem. I. h.p.[86. 36.19. 0| 31308 Til E iewone 0,0800 Ong Talaboga. — ai. [89. 24.48. 0 | 2888 0. 0.0800 Bantengmati. o. b. | 90. 37. 40, 0 251. 4. 7 0,0800 Slamat. h.p. 1 853. 45. 33, 5| 9697.0 deel Mroeijong 0,0800 Es Idem. h.p. |85. 41.54. 0| 96839 | 6.7 0,0800 Selok. UR aid 398.0 0. , ‚0792 eri, Paijong. m. m. | 90. 41. 21. 2 190.1 Tid 0,0830 Slamat I. h.p.[83. 51.91, 8| | 9810.6 a. 1 0,0800 Idem III. h.p.|$3. 43. 4.5| 9826.9 6. 7 0,0800 Kabenaran. a.i. | 89, 13. 13. 4 317.9 0, 0,0600 Sangkoer. a.i. | 89. 95. 39. 3| 409.9 0. 0,0800 | Poeseran. &.i. |89. 16. 16. 4! 481.1 0. 0,0600 | *) h. p. beteekend, hoogste punt. m. m. " midden mandje E het waargenomen singnaal. o. b. L onderkant bekleeding ! LH u herleid tot de as van het instrument Talaboga, | . Karang-bolong. het instrument. ment. Niveau- verschil herleid tot de as van het instru- 978.2 411.2 357.9 211.9 3110.6 3123.7 288.8 256.0 2689.9 2616.5 398.0 197.3 2833.1 2820.2 317.9 409.9 A8].1 n. m. 4 uur. Bepaling van het Niveau-verschil der bezochte punten in de residentie Banjoemas, | leid uit zenith-afstanden op de signalen. Uur der waar- neming .m. 41 ,, RA 39. SZ Ge oa pi zo eO S 46 | a "A S 5 4 ad z- ^ L eN Naam der Naam van bet | ZB Se waarnemingsplaats. B Le o 15 NS ee 5E Sa 53 voorwerp. z De E Be Peen fh E g E ze P E N95 en mL 5 BC Plana. h. p. | 87. 38. 30. 0 191.3 7.0 790.3. Wi m. 3. uur.| “270 0,0800 Kaijoebimo. h-p. | 88. 47. 37. 0 432,6 8.1 434.5 YU T 0,0800 Poelosari: — 8.i.|87. 42. 50. 4| 1035.0 0 1031.0 "RE Tr 0,0800 Nlamat I. h.p. |83. 57. 31. 0 3333, 4 del 3326.3. vem 10 27.0 0,0800 | Slamat IIT. h.p. |83. 59. 17. 0| 3319,9 6.7 3313.2 » 10 ^, "27D 0,0800 S 7 ( 96 s Bffarokilo. Slamat II. o.b. prid 0| 32668 1.5 3265.3 | 5.00 4 47] 22M Sangkoer. a.i. | 89. 20. 6. 1 3196 0 319.6 5 112 26.5 0,0800 | Paijong. m.m. (89. 41. 30. 8 229.5 T 221.8 »:94 ^, |. 35989 0,0800 |! Pliken. a.i. | 99. 50. 48. 4 148,1 0 148.1 5o ps 26.6 0,0800 Djampang. a.i. 81. 93. 43. 6 706,2 0 706.9 v.m. 5.0 22.5 0,0800 Korakan. o. b. | 88. 11. 58. 2 531,0 2.0 532.0 »i 2 ore X20 0,0800 Tjoepoe. Plana. h. p. 1 92:16: 970 391,1 1.0 4011 "n .m.5 5] 2939 0,0800 Dismo. a.i. | 88. 43. 41. O 740,7 0 "7404 je m7, 16.0 PE 0,0800 | ee Slamat II. o.b. |87. 51. 19.2). 17413 1.5 17398 » 1 RAO 0,0800 | Sfamat JE - o. b. 1| 87.53. 33. 55 9116.0. ab 21145 |vm. 6 „| 15.0 0,0800 Korakan. —0.b, | 92, 18. 49, 5 615.4 2.0 617.4. |n.m. 24, | 220 Radja | 0,0800 A Endrokilo (heliotr.'| 92. 20. 27. 6| 1147.2 | 0 MIAT "cmo, 15.5 0,0800 Kaijoe-bimo id. 91. 45. 14. 3 101.9 0 103.2 id n 15.5 | 0,0800 Rogo Djembangan. Boedak. h. p. |89. 46. 21. 4 52.3 8.7 43.6 m.71 545129 0,0800 Bismo. Doedak. | m.m. |90. 51. 35. 0 136.4 ded 441 vom. 65 192.5 0,0300 Midangan. Paras. hp. | 92. 799. 558-76 5106.5 d 5959 Inm. 4 17.0 09,0800 en nee ted Kabenaran. Selok. Sangkoer. Poelosari. Poerbolingo, Djampang. Naam der waarnemingsplaats. NN NETTE Naam van het waargenomen voorwerp. Talaboga. Be Paijong. m. m. Paijong. m, m, Djampang. — a.i. Salamat. IIl. m. m. Paijong. m. m. Poleng. m. m. Salamat. II. m. m. Paijong. m. m. Slamat. -À hap, logo. Djimbangan. a.i. | Slamat IL m.m. Plana. h. p. Tjoepoe. a. i. Nlamat. [IL h. p. Slamat. II. m. m. Midangan. o. T. "3 $4 o. EG © tb c u.c "n x a3») z2z2 1-292 um D Ss LU MEE. NOR 89032’ 237 3 0,0767 90. 9. 52. 0 0,0800 £0. 37. 13. 6 0.0800 89, 3. 57. 5. | 0,0800 80. 20. 21.0. 0,0725 89. 29 50, 4. 0,0800 89 31. 13. 0. 0,0800 | 81. 45. 40 0 | 0,0725 | OOS 145 0 | 0,0800 | | Niveau-verschil | ellen. in Ned. | Hoogte van het | | l | waargenomen puut, boven de as van | het instrument. Niveau-verschil | herleid tot de as van het instru- | ment Uur der waar- | s0. 36. 17 0 0.0860 - 88, 45. 1506. 0,0800 ip p Eels 0,0800 86. 57. 13. 1 0.0860 86. 39: 41. 5 0,0500 86. 13. 21..5 0,0800 86. 16. 39. 5 0.0800 30, 49. 21. 9 0,0800 I | t5 [2c No o 27.0 82.3 559.2 3120.9 2006.6 211.9 2920.3 119.6 2297.1 1041.0 3326.9 853.32 1247.9 2611.6 2563.9 231.5 2 2290m 3 1041.0 3319.7 8416.2 1217.0 2601.9 LAT CUR | „6 Y m. » o» ,* , € -d | | neming. Thermometer La. I. Opgave der wit Barometer-waaruemingen berekende hoogte-verschillen van de Mieronder volgende plaatsen, liggende in de residentie Banjoemas. STANDPUNTEN. Tjilatjap. Banjoemas. Endrokilo. Pasirlereng. Nelok. Adiibarang. Pliken. Patjarloewong. Bandjarnegara. Kabenaran. Sangkoer. Poeseran. ‘Talaboga. Mroeijong. bjampang. Midangan. Noebang. 'jioepoe. \adja. Petjantelan (dessa). Lanzit. Rogodjembangan. pism?* Reis Barometer, No. 629. voormidd. 91 uur. Gemidd. afle- zing barometer in par. duimen en lijnen. Thermometer in Reaumur. namidd, 3: uur.| Gemidd. afle- zing barometer in par. duimen en lijaen. Thermometer in Reaumur. 28" 9" 48|2190|28" 1 55| 2349 5|78 RE — |28 O0. 71|214.0| 1 27.11. 29|22.0|27. 10. 20|22. 3|10 ?7.10.66 21.427. 9.60|23.4| 0 21.10.98|20.9] — LEE 27. 9.56|20. 8|27. 8.16|21.0| ? 27. 3.10120 8127. 2.18|21.5| 312 26. 11. 80|18. 4|26. 10. 90|18. 9| 3|: 26. 6.31|18.5|26. 5.99|19.6| 515 26 4.51|18. 8|26. 3.68|10. 8| 4|5 25.11. 21|18. 2:25. 10. 96|18. 3|13 25 9.32|20.2|25. 8.00117.0| 8 24. 6 32]15.4|24. 5.21] 15.118 24. 4.18/15.0|21.. 3.3€|14.8| 5 21. 5.55/15.3|21. 4.51|11.5| 3 | met Tjilatjap. Derekend hoogteverschtl Ned. ell- 20. 4 83. 4 86. 5 102. 9 121. 3 1 o = L-] "o e B o ie 28" 9!!! 73 VID Du p^ 2495 6 28. 1. 66/21. 6/28. 0. 90|21.0| 2 27,10.76|22. 0 27, 9. 81/22. 9|10 97. 10. 41|21. 2 27. 9. 5223.9 |10 Reis Barometer No. 617. en lijnen. a 1 1 1 1 Fr) voormidd. 9: unr.| namiddag 3: uur. E 1 ka m "a eni cest ec E 2 DNE CI e= le El *5383|a88|s 2 TT LU. sie SITES. IES IE o LP - e X . ed SE S rd a 9 200-9 Sg pl 6 Re E! - ving barometer in par. duimen 2. 9. 90 27. 5. 79 e» Thermometer 5|19.9 2 2 20. 9.97, 9, 10/21. 6 20, 8 27. 7. 88|21.0 21.5 -— 97; 2, 40|19.5 4 0|19. 9. 6 96, 7. 98| 2 26. 3. 31 19.5 6 25. 10. 22/18. 3/13 19.3 I8. 02 24. 11.99 14. o 13 24, 5.88 14. 8|17|1 244.7 15.5 0|15. 9|: 15.7 |: 13.6 — Berekend hoogteverschil met Tjilatjap, 1019. 7 1209, 6 1262.7 1538. 4 1631. 5 2178.6 be barometer te Tjilatjap stond 3 el boven de oppervlakte der zee. Aanmerking. De barometer was altoos zoodanig geplaatst, dat de lucht- en kwikthermometer dezelfde aanwijzin- gen hadden. Bepaling der hoogte van de onderstaande plaatsen in en om de residentie Banjoemas, / Jj 9 n s boven de oppervlakte der zee. Hoogte, afgeleid lMoogte, afgeleid Uit waarnemingen Uit waarnemingen Namen der plaatsen. [Uit zenitli] ——————————— Namen der plaatsen. [Uit zenitl]| ——————————— op Baro- | op Baro- op Baro- | op Baro- afstanden.| ineter meter afstanden.| meter meter No. 617. | No..629, | No. 617. | No. 629 | Tjilatjap. — 3m.) 3m.) | Talaboga. 59129 | 605m. | 574m.1 Banjoemas. — 25: 0 23. 4 | Korakan. 639, 1 -- — _ Karangbolong (Noesa Mroeijong. 736, 0|. 740 | 722 5 Kamb.) (1) A()m.S ze -- Djampang. 807, 7 -- 181. 1 _ Poerbolingo. At: 5 2. sd Sitoegedeh (3) 819. 0 A == Endroloijo bij Bantengmati] 46: 9 -- -- Plana. MIES -- -- Endrokilo. 101: 4 | 109. 9 86. 4 | Geger-behas. (4) 991. 6 -- — Pasirlereng. Iss qp AOP 89. 5 || Midangan. 1043: 5, | 1052. 7 — U- Selok. FS Ok 191. 7 105. 9 || Poelosari. 1136. 3 -- — - Adjibarang. Ee 151- 6 | 12% 3 | Noebang. 1206. 7 | 1212. 6 | 1203. 3 — Tjiamis. (2) 228. 6 E- E Radja. 1250. 3 | 1265. 7 » Pliken. 919. 9.] 237; 2 - Tjoepoe. 1293. 8 -- 1261. 1 Patjarloewong. 302. 9 | - -- 291. 8 | Petjantelan (dessa). oe 1541. 4 ios Bandjarnegara, en 30778 == Langit. 1624. 0 1637. 5 -- — Paijong. daf 2 == en Nawal (5!. 1761. 3 2 -- — Poleng. 358. 9 -- es Rogodjembangan, 2176. 9 1 2181. 0 Ts Kabenaran. 358. 6 -- 316. 0 | Boedak. 2220. 1 e iz Nangkoer. 450. 7-11. 2 ze Bismo. 2365. 1 es 2358. 0 - Paras. 519. 3 -- oe Slamat Il. 3363: 8 -- ze |. Poeseran. 523. | Za 527. 8 | Slamat III. 3112. 4 zt "E — Kajoebimo. 540. 3 -- ze Slamat I. 3126. 4 ae E co dps EAO WO we ocn Mer S I CM volgens waargenomen kimduiking met de straalbuigings koëfficient van 0,0800 . . . (2) Zie geodesisch Nivellement van de residentie Cheribon. (3) idem als voren. (4) idem als voren. (5) idem als voren. m i4 | CONSPECTUS SPECIERUM PISCIUM MOLUCCENSIUM HUCUSQUE COGNITARUM, AUCT. Drs BEL BD KBR: CONSPECTUS SPECIERUM PISCIUM MOLUCCENSIUM HUCUSQUE COGNITARUM. Habitatio Moluccensis. (1) Species asterisco notatae a me non visae. Nomina systematica. E B8 SL &|8 -|'s Fd 1 Psammoperca waigiensis Dlkr. Á 2 Lates nobilis CV. 1 8 Diploprion bifasciatum K. v. H. 4 Grammistes orientalis Bl. Schn. 5 Apogon amboinensis Blkr. 6 » bandanensis Blkr. ., Zi » buruénsis Blkr. 8 » ceramensis Blkr. 9 » fraenatus Valenc. : 10 » Hartzfeldii Blkr. é ; 11 » Hoevenii Blkr. . : 19 » hyalosoma Blkr. 13 » — hypselonotus Blkr. 14 » koilomatodon Blkr. . : 15 » leptacanthus Blkr. : 16 » macropterus K. v. H. d Í i » J macropteroides Blkr. 18 » margaritophorus Blkr. 19 » melanorhynchos Blkr. 20 » melas Blkr. 221. » moluecensis Valene. ; 29 » multitaeniatus Ehr. . 28 » novemfasciatus CV. . 24: » orbieularis K. v. H. 25 » roseipinnis CV. 26 » trimaculatus CV.* (2) : 27 Apogonichthys aniblyuropterus Blkr. 28 » gracilis Blkr. 29 » perdix Blkr. : - 50 » polystigma Blkr. . : 31 Cheilodipterus amblyuropterus Blkr. 92 » oetovittatus CV. . ; 38 » quinquelineatus CV. 1 31 Ambassis batjanensis Blkr. 85 » buruensis Blkr. 86 » Dussumierii CV. 87 » interrupta Blkr. .. : 38 » macraeanthus Blkr. ; 39 » nalua CV. 1 Transport. [4-43 Sla 8 NE--] al 5 RE: B |A 14 à 1 1 1 dik 1 1 1 ANE f 1 1 : 1 : jj E. 1 1 1 15| 6 MAR aisis oM CAE. jl 1 1 1. UE 1 EXT 4 P EN br Eet Tr 3 LODS H 1 1 1 1 1 Hek : 1 0 [15/11 Amboina. Saparua. be jd jk 21| 0 Banda. D] o9 EN $E 5 [8 Ex 1 | | . l | l I | 1.0| Extra Archip. dim ocio Moluec. ii et, mm ej jd, e | ee jd, ES CONSPECTUS "SPECTELR UA SES ER ae mmm | Habitatio Moluccensis. cz Nomina systematica. alslslz “hats lades 8IEIE Ela $|8 $|E|S Bites SISI |E Be PIEISS As$éjéj l5 8 xm Per transport. ; 11811516 | 0 |15| Lj 2E Oer 59 welt ONE 40 Ambassis urotaenia Dlkr. . . : o d o fedeli eee ned NL 1 41 Anthias manadensis Blkr. : : : : alek 1 | 42 Serranichthys altivelis Blkr. . : : 28. e Lee eae ees) EL 1 43 Serranus alboguttatus CV. . RE T "TEN EET Esai i 44 » altivelioides Blkr. 1 1 45 » amboinensis Blkr. T 1 46 » argus CM: d : : je Bil e MSN AED Wer e o do owl ocho te 5 47 » boenack CV. . > 5 : Scc ueque sa a 1 48 » bontoides Blkr. : : : si ics aal oel mS ES DER SERERE 1 49 » biguttatus CV.* 1 1 50 » celebicus Blkr. 1 l 5l » erapao CNE: : 1 1 52 » cyanostigma K. v. H. : l 1 53 » Goldmanni Blkr. 1 E : 54 » guttatus CV. . pie Leg : 1 E. 5o » Hoedtii Blkr. . Ee Tees - : 56 » horridus K. v. H. 1 " 5 : : 2-5 1 57 » hexagonatus CV. 1j|1]t.-X p ph etel M ME 58 » lloevenii Blkr. TTE lj Ep zilte CM 59 » leucogrammieus Rwdt . : Ae 45 dh : E For des RN 60 » macrospilos Blkr. … : ó A Ee sce EE eb sh RE ] 61 » maculatus Blkr. .. c 5 4r] Ee EME lee re MEE lea ol 5 62 » marginalis CV. iet "NEUEM EX 63 » merra CV.* : zu eee demos es RH 6t » microprion Blkr. TE ot TT OUR RR dee feb 65 » myriaster CV. : : EI eqs pem aes o EN 66 » nigripinnis CV. : 7 > Eee dl En EHE I 67 » pardalis Blkr. 1 sol E op gend Ade 68 » polystigma Blkr. 3 EE EE 69 » puretulatus CV. TS E act oss Sen id » Sebae Blkr. ile dt oled lee D gal » spilurus CV. . i qna Apos ES ds VIS D 72 » stellans Richds. : Ea meom E zie) » urodelus CV. . 1 Haf res Ee A NE lc RS S 74 » variolosus CV. : EEDE EE WE 75 Pleetropoma maculatum CV. : : : it des est bee ICS o Ju EN ME 76 » melanoleucum CV.* ; k D senda Ze SESS NER 77 » oligacanthus Blkr cole EA a ef Ew rU 78 Mesoprion amboinensis Blkr. 1 keld oo Kaf ERoxuvers e M 19 » annularis CV. i : "NO UN sc rie ENE U I 80 » bottonensis Blkr. . : 3 Dp pe deg El oe je LR CL A M 81 » chrysotaenia Blkr. . : 1 vel Keck zem Co M 82 » coeruleopunetatus Blkr. . PAL 14 L4 6] ME 83 » decussatus CV. . 1 «AM erede Ie oM an TER 81 » dodeeacanthus Blkr. ss sent TIS LL TP eg s . 85 » dodeeacanthoides Blkr. . : ME Meses nts dE: " 86 » erythropterus CV. : i EE NUMEN (Oe S Transport. . . . | 3845 [92] 19 |/7 |21] 19 158]-0 [SEON MOLUCCENSIUM HUCUSQUE Habitatio Moluccensis. COGNE DAR UMS Qu d a Nomina Systematica. EM Nt M tam z E mE 433 SSS 3 8/8|3/82/|2|*5|£|gz EiB|S|S|CIaB GIiB SiSlEISX. Per transport. 8|5,84|191 7|21.[19|58| 0| 5.| 4 | O| 68 $7 Mesoprion fulviflamma Blkr: T he Oe 1 1 88 » fuscescens CV. : 1 : : 1 $9 » gembra CV. IN JA PL 1 90 » Johan Cs Á : 1 1 91 » lineolatus Dlkr. Ter A Td: 1. CAS lutjanus CV. . TOT / 1 953.» macolor Blkr. . 2 , : : 1 1 1 94 » marginatus Blkr. Burg 1 1 1 1 95 n mierochir Bikr. Griet 1 : 9609 » monostigma CV. LM SL : : : - : : 1 Ue» octolincatus Dlkr. E Leet ST esr det dolet 1 98...» olivaceus C V.* , : 1 99 »n pomacanthus Blkr. (1) 1 ; : 100 » quadriguttatus Dlkr. : ed 1 1 101 » Russelli Dlkr. 1 IE pet 8 1 102 » Sebae Blkr. : , 1 ; 1 1l 103 » semicinetus CV. TAE TOR E 1 : JO0f » striatus Blkr. . : Te BET ; Jant . 1 TOS- o» vitta Blkr. 1 1 ]v» 1 1 106 Myriodon scorpaenoides. Bris. Barn. : 1 1 1 107 Cirrhites arcatus CV. 1 4 ; 1 108 » pantherinus CV. : 1 1 1 109 Cirrhitiehthys graphidopterus Blkr. 1 1 l EO » oxycephalus Blkr : 1 1 : 111 Priacanthus argenteus CV.* ? . : 1 13 WAR Blochii Blkr it 1 r 1 13153 $m) carolinus CV. . 1 1 ii TEE" o» holocentrum Blkr. H 1 E » macracanthus Blkr. 5 3 T i 116 Dules maculatus CV. 1 1 1 1 ELIT 5 rupestris CV. : E 1 1 1 118 Therapon Cuvieri Blkr. 1.4 4 slet 1 119 » servus CV Tia ost 4 TAI 1 1205» theraps CV. le eel ed 1 1 121 Datnia argentea CV. . s 1 L 122 Helotes polytaenia Blkr. 1 : ) 12943.» sexlineatus CV. E 1 : 1 124 Holoeentrum cornutum Blkr. BIN. sie deel 1 125 » diadema CV. Tlf . 1 SM 1 126 » leo V»; : IL : : | 1 : 1 WA Pp leonoïdes Blkr. : OI 1 xp 1 1 128 » melanotopterus Blkr. : JM. | 4 1 1299 » opereulare CV. : : Ud Lar | 1 1 1 13 » orientale CV. : 1 Sela d 1 xi Ti 1 131 » punetatissimum CV. le Kant | 1 . I E32. 5 sammara CV. bel 1 pq | 1 1 1 ‘Transport. 9 [14/850|32[9 |33}28 95[ 0 | 14 | 11] 2 | 108 (1) Juvenis forsan Mesoprion octulineati Dlkr. ord 6 CONSPECTUS SPECIERUM PISCIUM * Habitatio Molucecensis, E" Nomina systematica Els dig EE : i3|$ Ela g8|8|E | EISE eis|]8BIS|SiIBSIST4s$1]S&81] 01S z t£ | E193 Om! elfs le lS pe eS (ak ie e» FEE AF Ala Per transport. 9 4-1 4143750.132.1 011331 2800951 20 VLAS si PISTES 133 Holocentrum tiereoides Blkr. : 5 5 M: : 3 2002 24] T OI eiue e je il 134——» violaceum Blkr. : 2 1 sle rim e oes t RAE Aa s 5 135 Rhynchichthys brachyrhynchos Blkr. . RER oe OS Ee Be Wd B De ei 186 Myripristis adustus Blkr. 8 i : c 1|. 5E s i» x je : Bee 1 [347 mn hexagonus CV. 5 5 j d : : 2*3] 1 i 138 B) microphthalmus Blkr. 1 1 139 » murdjan Riipp. , 1 3 1 140 » parvidens CV. À : zal wb d 3 1 1 1 141 » pralinius CV. . A ; d y T 1 d: 142 » violaceus Blkr. 4 A AA OL E 4 1 1 : 143 Monocentris cataphraeta Dl. Schn. : t3] el EL e MIR 1 144 Percis cancellata CV. 5 : : MS EID LEE S gi ? 145 £5 eylindrica C V. 4 5 4 T est 1 m 1416 » ocellata CV*, : : . PX as Ml sd oed ze e M LI ER RI , 147 Uranoscopus laevis Bl. Schn. . . A eee AT CE LES Ze ERIT 1 148 Sphyraena brachyrhynchos Blkr. : 224 ek Pee ice : 1 149 . » Commersoni CV. . : 5 E FE 1 1 150 » Forsteri CV. : E E il 1 151 19» jello CV. ; JE |l 2 1 159 » langsar Blkr. ó 3 3 a Ue el t ut it: 159 $9» obtusata CV. 8 : E NES mre a dc P len 1 154 Polynemus kuru Blkr. s ó 5 SUERTE E E 4 : bel Init 5 155 » mierostoma Blkr. . Y ; UNS cs. SS eod Ness e i EO v plebejus Brouss. m t S ort 1 157 Sillago malabarica CV. E 1 20 M E] af 159) SEL: st 1 158 U peneus barberinus CV. - : : MIL jEsliesit 1 159 » barberinoides Blkr. J ibt 1 160 » bilineatus CV*. 3 . 2 " : E 1 5 151 Brandesii Blkr. : : 8 S dro il 165 » pleurospilos Blkr. 166 » Russelli CV. 3 : s Ed | 5 . 167 trifasciatus CV. : ; Sec Bu 5 dps 168 Mulloides flavolineatus e ; : 1 169 » japonicus Blkr. ; : : Pd Pee We 170 » vanieolensis Blk. " a NES 171 Upeneoides moluecensis Blkr. : sale BI : : 172 RD sulphureus Blkr. _. : : BUS UMEN LR Ps Le variegatus Blkr. . 5 : aika le! :- ME diet: » vittatus Blkr. 175 Peristedion moluecense Blkr. 176 'Friela Drandesii Blkr. à 177 Dactylopterus cheirophthalmus Dlkr. S MSIE I ads IUS orientalis C V. , : : MEN tam esse 1 e FA Ex es. Im JI EUNT. [2m je ee ee [n sane mÓ ee ei el, | 1 | il 1 162 Men cinnabarinus CV. . : . T0 LIE o eese ME. 22 163 «n Jansenii Blkr. . B : aal eel Ve zhe Klee Ba Lo 164 » oxycephalus Blkr. 5 : ES PLURA ers e e eco: cs * es E v.a e L——————— ——————————————————O 0 MEÍB. "Transport. : : 7 |22]68 43 12 88/37 182| 2 21142 MOLUCCENSIUM HUCUSQUE COGNITARUM. Habitatio Moluccensis. & Nomina systematic El 8 | eldlalgls EE S ai1cCca. Sii j : d Pal En z 5 IM ra nj : P Per transport. 7 22|68|43,12|38]|37|132| 2 | 28 | 18 | 2 | 142 179 Rs bataviensis Blkr. s rn RR os [ov e I AT UTER i 189 celebicus Blkr, 1 ^ y 1 Ts M insidiator Blkr. \ i v 7 s I N59 » isaeanthus C V, 1 T xs E 1 183 » malayanus Blkr. LE ee 1 1584 ^» polyodon Blkr. : Ead a e. ] 185 » pristiger CV. 1 Pw m m 1 186 » punctatus CV. ; ; IE WS E 1 187 » Quoyi Blkr. ! 1 iba ele sc. ! 188 Scorpaena cyanostigma Blkr. 1 zuid! E 189 » bandanensis Blkr. : 15. pot pel s m 1 190 » polyprion Blkr. : ! Peu: 3 1 191 Seorpaenichthys cirrhosus Blkr. . : a A S . ! TO 3 diabolus Blkr, : yYyt AE - 1 193 » gibbosus Blkr. Ra A s 1 194 » oxycephalus Blkr. ; i» 1 195 » polylepis Blkr. $ 1 1 Eos L 196 Sebastes minutus CV. ? : Ee Dos cd l 197 Pterois antennata CV. Te Tos EI ST De 1l I98 » brachypterus CV, : fob dix bs 1 199 . » heterurus Blkr. 5 LAT De . 900 » volitans CV. « 1 DE EN MOED : 1 201 » zebra CV. : ; EE]. ilr I 1 202 Pteroidichthys amboinensis Blkr, M ior B Y Ner l 203 Amphiprioniehthys apistus Blkr. - : Tw ce | Su ke l 201 'laenianotus triacanthus Lac. : Sil, re Al V d OEC : : 205 Apistus amblycephaloides Blkr. e s Kolk . D 206 » barbatus CV. : | x d : Boris 1 207 » depressifrons Biehds f : jl E X : | 1 208 » fusco-virens QG. ; | É bbb EN 209 » hypselopterus Blkr. : | : 2 esed : 210 » leucogaster Richds. | heks 1 AIL ^» leucoprosopos Blkr. DG AC uA 1 | ^ BIE2U C» longispinis CV.* Mp M Sup ES 213 » macracanthus Blkr. : A 1 , , , 214 » plagiometopon Blkr. ET MM 1 AND taenianotus. CV. die fien eulos ke: : 1 216 Aploaetis dermacanthus Dlkr, 4 1 z | i : j 21€ » trachycephalus Blkr, EA 1 1 9 " l 218 Minous woora CV. . | n: lE ra : 1 219 Pelor maculatum CV.* Se E : : | S ifi F 220. "3 obscurum CV, : Te. Tos d . 1 221 Synanceia bicapillata CV.* $S rz MR : 1 LE) brachio CV. 1 Id wi mi 1 Bn elongata CV. NE rs L2 DOT 2» horrida Bl. " S ftl à | 1 | mici me cipe Transport. 9123|76,;46|12/|45|50/|169| 2 [36 | 17/3. 179 8 CONSPECTUS SPECIERUM PISCIUM Habitatio Moluccensis. | E z Nomina systematica. Si Mes EE siärslers ig is SOA Li rS au Mars Bed Ez c c ES z 5 "e z ire o IS lem 2 ci £i T ml - EX [o] sd E t0 i pue Ep | & [2 Es ©) A E] m 2, E [5] IS IEI O|8|9|f8|E Imi [res 5 4 |U | == [am] | | Per transport. SN bo ot 109 LA € f] [27] 225 Corvina Goldmanni Blkr. . | 226 Umbrina amblijcephalus Blkr. c : 227 Pristipona nageb Rüpp. - É « ded 228 Diagramma crassispinum Rüpp. . . 3 miÁ—MÁE. 2209 8 Goldmanni Blkr. 230 X» haematochir Blkr. 9 3 EE» Lessoni CV. 930 c y lineatum CV. 235 985» orientale CV. : 234 , » pleetorhynchus CV. ED punctatum Ehr. : 936 nm polytaenioides Blkr. : As c 298. 2» radja Blkr. . E s : uS St 938 n» Sebae Blkr. 239 Lobotes erate CV. : : : : , 210 Scolopsides bilineatus CV. . : : $3 255211 24 f» cancellatus CV. : 24e um leucotaenia Blkr. ; 23 aee 2159 lineatus QG. . E : j Sm ae Id 244 » lycogenis CV. i" 245. Je» margaritifer CV. 3 : . Jis 216 » monogramma K.v.]H. . : A Nu Ex LUNES temporalis CV. , : : 23 4 2418 Heterognathodon bifasciatus Dlkr. : «JE b er 219 -—» xanthopleura Blkr. : : SI oc eds pat ei. -— 2 ? " E Hn o Do NES STU IQ. va : T m — eee ee ej 250 Pentapus aureolineatus CV. 4 : d 257 setosus CV. : à : 252 » vittatus CV.* : : ? 253 Chrysophrys bifasciata CV.* . : Val s 254 Pagrus heterodon Blkr. 1 . ; Ps 255 Dentex cynodon CV. * : à s ? 2/56, 06» mulloides Blkr. 2547 » ruber CV. 200908» taeniopterus CV. 259 Lethrinus amboinensis Blkr. 960 » cocosensis Blkr. : ' 2611 2» harak Rüpp. : 5 : 38 MIS een les elis 262 X latifrons Rüpp. : : : db d RESTI Ro PA E EA m EA jd jd ej em E. 903 » mierodon CV.* 5 5 à rever Tertre deere edd uw" » a Ww oA. Ww X^ DO - . -» 5 [2 me. . — IOTER RO nuper qu ql c ? d UE a pe e. uy Pat Pk mel er bot, pk p : E Sirocco EM oe A OERS ST WERE Ce uec A ERU n 264 » olivaceus CV.* s : À ES gear e E. SUI : 26509» opercularis CV. : df : s deem SE ges 2660997 ornatus CV. . : B ; "Tb MEE opm DE sd reticulatus CV. : , ; dose B5 e dl oss etse e e MB! 208 n» rostratus K. v. H. . : 5 "S S : ow 1 269 «nr Mbensti Bier. 4 29 c rd REI SEQ RN 270 rhodopterus Blkr. . : ; «Non HL M MÍPPHPH'! IÁBH' "Transport. ;: |11/81/95155|15:49 55 196| 2 |44 32 |4 220 MOLUGGCENSIUM. HU8USQUE COGNITARU M. Habitatio Moluccensis. E Nomina systematica. didis à | AES ED BN B EN NEA ED E- c:JE-28-8 8-3 5-020-20-25- 29 2 1-8 gif TC &e|B8|SISICIAIS a3|/g|islslsR cnc dd 1s | OIL || IE 5 Per transport s [11[|31|95|99|15| 49 | 558 |196| 2 | 44 | 22|4 | 920 271 Lethrinus waigiensis CV,* , : X VI e a SN Ta EMGES 272 Caesio chrysozona K, v. H. . : ; ilh sd . 1 en 273 n coerulaureus Lac. . : : PIT MÍI TI i 5. Uc 1 On erythrogaster Kv. . t a d j s rae 1 975 n» gymnopterus Blkr. . . 1 . «s : S» lunaris Ehr. : B ? " . . . Ta. 1 277 » pisang Blkr. , : 4 B 1 . 1 ak 278 Emmelichthys leucogrammicus Blkr. ; . . 2d m [at 1 279 Gerres abbreviatus dem Li : . SEES; Du e RE ur? 980 ^» argyreus CV. * : 8 . . ; s LA 1 981 » filamentosus CV. , : : VIS EP T 1 B. 1 982 n» kapas Blkr. . : , . RICHIE Me 1 2v. p 983 nm macrosoma DBlkr. . i : ssl 1111 Ir : ai 1 281 » oyena CV. : : . . ' . 1 1 r 1 . c 1 985 » poetie CV. 3 ; " : 7 . 3c «e l 286 Aphareus coerulescens CV.*. . fes EN RL an m$ 987 » rutilans CV.* , 8 ^ : ? . : a Sas 1 288 Chaetodon auriga Forsk, : 3I LT "e an OP rpg 289 » baronessa CV. ET TS Xo xdi qoe en, o m 990 » Bennetti CV. . 4 : B WII. t ast oe di C 1 291 » biocellatus CV. 1 P : SCHO , i : At 1 292 ..» chrysozonus K. v. H, ses 1 2D X 293 Án» citrinellus Brouss. . 1 1 coe ar c 994 » dorsalis Rwdt, : 5 s Ó 1 Delle ONE 295 » ephippium CV. . 8 s 1 1 S ep. i 296 » faleula Bl. : E : : : S 9l : M ES T 297 nm Tuna Vos k P . Reken ee, JC M mE ME ps es 1 998 n» melanotus Rwdt.* . n : TE Te: p "Id ir d 1 299 ^n» Meyen Bl. .. : : 2 d: EM LR SR 300 » nesogallieus CV. . : : Soles t Tos ies nofi 1 Abs 1 301 » oligacanthus Blkr. . : - se REED IET 1 ME de nd 1 302 » oxycephalus Blkr. : : 1 ace 303 » principalis CV.* — . : : EM EE t : t : 304 » princeps CV. . . : CER 1 | 1 SE calcul MR 909 » punctatofasciatus Cv. : : A des 1 do PS ^ 306 » selene Blkr. . : : : : ; 1 E NON PUE 1 307 » speculum K. v. IT. T elt s. : 1 Bike X 308 » strigangulus Sol. : 5 "od JL JL 20 1 309 » Spilopleura Rwdt.* , : : 1 EE eu S230 7» Tali Blkr. .. E . ; Tu x. due : SLI » ulietensis CV. " 1 à adje 1 LO y unimaculatus Bl. 1 2. 1 je ed 1 SS n» vagabundus Bl : : 5] 8 Lg p p de41 1 "MEM 1 uo » virescens CV, à a 1 SUESSI E If suh Lut 1t 1 mi. 1 EX, » vittatus Bl. . i : : nO UR Oe EI FL 1 1 eik i 316 Chelmon longirostris CV. 1 1 esr. Transport. — . |i7|44!117] 75] 18/36 61/229| 4 [or l21 | 4 258 2 E^ 8 v" LE " A " » » 10 CONSPECTUS SPECIERUM PISCIUM L—A—————————M———M—————MM—M—————————————————————————————————————————— | Habitatio Moluecensis. & : '9 wu TM - : lee HEURES Nomina systematica. a&|sisÓls slElENELS IEI e'*|8l 9 z2|s8|[s8|s3|8|s| &|E|SS KIJEBESKSESERESICRESIERESELT: ERS ipm Per transport. . [|17)44|117 57/18/|56|61/229| 4 |61|24]| 4| 958 Lune 317 Heniochus macrolepidotus CV. . . V OREN AE al UN: SE EE ON 1 318 » melanistion Blkr. . E : E sl: dore : JA zh 1 1 319 Zanclus cornutus CV. , : : : AP clos] D e: En E M dt 1 1 320 Drepane punctata CV. ad : 1 1 321 Scatophagus argus CV. 1 1 | é "ES 322 » ornatus CV. : : Sh sodio det 1 ; * d : 323 Taurichthys varius CV. : 8 : Su Lex" | sees t v ut it Mou 324 Án viridis CV.* . : : : 7 BA Ls adt f 325 Holacanthus annularis Lac. . : edo dz emt oc EE y 1 826 .» bicolor CM 4m : : d LO Ph ies eer ois er 1 1 o240 7» dux Lac. 5 E . : ze IEEE Ae | OREN 1 1 328 » imperator CV. 4 : 3 «LIP ht Ee jc EDS NO ; 1 329 » Lamarckii Lac. . 3 e agen HEN CO T 7 l 1 d 330 » leucopleura Blkr. . : : slm ij di : 1 1 sal » mesoleucos Lac. 5 : d shi: i : " 1 989. Un navarchus CV. : 5 : 1 " Ï 333 __» nicobariensis Blkr. . : . T , 1 1 334 » nox Blkr. 5 . 1 ] Ogg» semiecirculatus CV. . E [eL i m x 1 336 n» trimaculatus Lac. : Zu | ae a n. di 1 334 P Vrolikii Blkr. 1 11594 0:59.91 1 338 Platax batavianus CV. 1 ' X d 1 339 n Boersii Blkr. d MEE WIES 1 910 » teira CV. 1 : SAL OE f 9341 |» vespertilio Rüpp. . : ; Sq CUM SET 1-34 13 1 212 Psettus rhombeus CV. : : En Nn e ES UJ 1 315 Pimelepterus lembus CV. l : 1 344 » marciae QG. : : l 1 345 » ternatensis Blkr. . : : sd cp é E 316 Pempheris mangula CV. . : : Re t 1 347 » moluca CV. . : : : 34e. 101 : e 1l 948" » oualensis CV, . x : : s Inl ld E "IET di " 319 Toxotes jaculator CV. . : 1 : xd EA S he Pee I 350 Anabas scandens CV. . : : 5 "Bu € 1 1 351 Trichopus trichopterus CV. . j JD : - | 1 352 Ophicephalus striatus Bl : 5 1 1 353 Mastacembelus maculatus Rwdt. . 1 | t 351 Seomber kanagurta CV. 3 B PC UNES EU l| . 1 355 » loot VE à i : 3 " dde en 1 il l 3 356 » moluccensis Dlkr. 1 | / 357 Thynnus macropterus T. Schl. V 15 358 » pelamys CV. 1| i 359 » thunnina CV. . : : Ad ad m : l| 1 360 Auxis thynnoïdes Blkr. : : : els [mt js 1 | i 361 Thyrsites prometheoides Blkr. fes | Hi | 2 362 Cybium guttatum CV. : : 3 o | l| 1 Transport. . — . [19[50]|132!64 21[62|05|269 4 [72 | 27 | 4 |297 MOLUCCENSIUM HUCUSQUE COGNITARUM. Habitatio Moluccensis. pa RT TT EE TT T CC . me Nomina systematica. SES |E U"UETNCEINFETUN 482 Per transport, 19 [50 [132/ 612 | 21|62]| 66 |269| 4 | 72 | 27 207 363 Cybium lineolatum CV.* : 1 y! : 1 864 » konam Blkr. 1 24 Ex ! 365 Trichiurus haumela CV. : 1 gn : I 366 Histiophorus indieus CV.* 1 : L 867 » orientalis T. SchL* . 1 : ei l 368 Naucrates indicus CV.* 8 1 M IP l 869 Elacate mottah CV. ' s 1 1 : i 370 Chorinemus Commersonianus CV. Iso p. AM. PESE d ES 1 Mi » saneti Petri CV: Mal ZU Mb, ds. 1 872 » tol CV. o BT eat ml te l 973 n toloo CV. ide TELE IE 1 374 Trachinotus Baillonii CV. IP bol EMITTE S 16, 1 975 » mookalee CV. 4 m : 1 876 Megalaspis Rottleri Blkr. 154.1 ^ EC l 317 Deeapterus kurroides Blkr. . 3 1 : 818 » lajang Blkr. EN AE Be : 9379 Selar boóps Blkr. : VIOLET et e m S 1 380 » Hasseltii Blkr. 1 1 I CAR 1 S5! c» Kuhlii Dlkr. SHIPS ROT L 382 » torvus Dlkr. Bret DE DADA. 1 383 » trachurus Blkr.* i 1 b rs 1 384 Carangoïdes aureoguttatus Blkr. I pat "a c. : 1 885 _» blepharis Blkr. pelos 1d "b 1 386 » citula Blkr. . : PP eU ike 1 COT NE, gallichthys Blkr. e 1 ; 1 388 » hemigymnostethus Blkr. 1 ach m em 1 889 » ophthalmotaenia Blkr. : AMI BLISS. 1 390 Carangichthys typus Blkr. 1 Ed Bit 1 391 Uraspis carangoides Blkr. , P E Pd ; 392 Gnathanodon speciosus. Blkr. 1 : dente al . 1 393 Caranx ekala CV. x li jr E. } 394 » Forsteri CV. Ice TIER ONT Du de) ! 895 » janthinospilos Blkr. e A 1 P RETI 896 » melampygus CV. 1 1 2t dii l 397. » tapeinosoma Blkr. 4 dee l em 398 Seriola eosmopolita C V.* 2 ; . 1 399 » Rüppellii CV. : 1 1 400 » tapeinometopon Blkr. 1 ] 401 Temnodon saltator CV.* 1 l 402 Lactarius delieatulus CV. . 1 1 403 Nauclerus brachycentrus CV.* ? ? 404 » compressus CV.* ; 1 405 Coryphaena chrysurus CV.* 1 : ì 406 Lampugus fasciolatus CV.* . ei eR I ' 407 Equula ensifera CV. ie Ud wt 1 408 » gomorah CV. At. E 5l : 1 409 » filigera CV. 1 1 1 1 1 Transport. 25} 57 [45] 17, 22,66, 801305) 9 | 74130 5} 337 "lbs à - us * 12 CON SPEC TUS SPECTRUM ERE ISIC NRN Habitatio Moluecensis. E^ d EE . - 5 Stelle B dele © : si lcs 5 Nomina systematica. 8 ded sells ENE: E: E pk BEEN OO IEEE ^il OCE lS LA SIN Per transport. «329/94 1455141. 92 80/|305| 9 | 74 |30 5 337 410 Equula insidiatrix CV. ^ ; : esae c 1 3 il 411 » interrupta CV. : 8 3 . : 3 . : 1 E 7 ATIS m 412 Gazza equulaeformis Rüpp. . . : AN e M Mesa xU geb ! 2515 minuta Blkr. 3 . . : 1 , E Balk 5 jl 414 » tapeinosoma Blkr. . : : S es | se EL D i l1 415 Mene maculata CV. . k PI ba top Boe ant 7 i l 416 Amphacanthus corallinus Cv. . ; sale S« lito 4 1 1 217. «455 concatenatus CV. . . : 31155 X | etae Pe 9r ]] it 1 Zee «d doliatus CV. . ; ü 2 Gees pole dee : il aD) vs dorsalis CV. , 2 " E sis | 38a ll: n i 17? 490 » guttatus Bl. . ; , 2 S dre sd abi rt zl 1 491 » Kopsii Blkr. ex reme sat s il 1 499 n lineatus CV. " " SA Ne eie LL 1 i 428 » margaritiferus CN. : 3 ailes LAS T 1 494 » marmoratus CV. E 3 ON ee | 13] 000 E : 1 425 Pp puellus Schl. . 3 : 4 pele os lp ut op dede E 1 426 » vermiculatus CV, , , : St Hee anb 5 TIU MP $t 4297. 2» vulpinus Müll. Schl. ; : ae ex poe Pe ae 1 428 Acanthurus altivelis CV,* (11). "el. : S S Al deel SOME, S NOF) e i 499 E» celebieus Blkr. E : í svi Resa al rH ras bo 1 430 » fratereulus CV.* — , : " Sene I? lea | cs - 431 » glaucopareius Forst. . ; s: rev . D, eie 1 3 » hepatus Bl. . ; : C es sab es 4 l . | 1 88 » humeralis CV, 5 5 . i 3 T jl d . 1 494 » kipas Blkr.* |, 1 : : l , , diea Sem . 495 » lineatus Lac. . I s Me eros SES ex beue [peer nea 1 436 » lineolatus CV, , T ; . : 7 „el EL 1 43e e» mata CV. 3 de id 13| SEI pe ORUUR 1 459. 85 matoides CV, . A . TEE Jue co orb aes b^ r 439 » melanurus CV. : s . Suec MS UE 175 INO] ELM 1 440 n nummifer CV.* » ; xoc s au : : . - à 441 » scopas CV. : : : ou me db are SS e Ls ise 1 442 » striatus QG. : : e be PE Lo S roo ue 1 443 » strigosus Benn. 4 E REN MONS ores e ES rz 1 444 » triosteeus CV, : 8 1 Eel AAA) Pr eom It ue Lund T TES M 1 445 » velfer Bl- clue s edd 4 NIE IE eN 1 446 Naseus amboinensis Blkr. ol Lee e es on DII pk) 1 447 nm anginosus Blkr. d A : sea E. Sis ta ree tear vane 1 448 » E Blkr. À : " v ied. 3 it 1 sz] ob 14 449 » brachycentron CV.* ie at s do ce 450 » brevirostris CV, A s aberat jm LE Sc m 1 451 » fronticormis Comm. 5 ; : ; A Ji 5 . 1 : 1 221 005; hexacanthus Blkr. 3 S RS Ires ces ds peer] en Se eye aT 59 y lituratus CV. . ; ; : ] SUE Lu MO. n 454 » tripeltis CV.* , 5 : t 1 : 4 C : Qd 455 » Vlamingii CV. L4 »J4. MG ls e| n Transport. —; |31]59/159|82:23!73:88 336| 9 183 |34| 5 | 378 (A) Manipa. 4 NOTE: CEN STUN ESUC USQUE. COGNITARUM. 13 Habitatio Moluccensis. f E EE: Nomina Systematica. AURI Zh | aba l9 Ns a <5 bIEISIZIPIAIËIE EISIE 3 - | "d =| A | | e FIT, | Al fiu Per transport. . |31/$9/1389| 82/23|73|88/336| 9 | 83| 34 3758 456 Cepola abbreviata CV. : : à TE SECOS S ISN TEN ed dao! 457 Mugil borneönsis Blkr. pj 1 : 1 458 » ceramensis Blkr. .. : : o ues ms mesmo su b : 1 459 » coeruleomaculatus Lac. : : SUIS T. 1 Ji : 1 460 . » cunnesius CV. E : 5 EE bm vs 1 2m T Well» cylindrieus CV. i : . IP EET. T : : : 1 469 .» heterocheilos Blkr. . : SEI Sumo Ie . 463 .» melanochir K. v. H. : : eie Ta ese T Ll 1 464 Cestraeus oxyrhynchos CV . 4 ; SUBE EIE TENE ete IS ecd RE Jap Cg 465 Atherina brachypterus Blkr : ; 30 ecco es roe Nus Sie afke , 466 | » cylindrica C V.* 1 5 : B Bt pe RR ES E WR EO EC [SE Ten. 467 » duodeeimalis CV. , ; : Seres acie eet dek fs I di SIBI 468 » lacunosa Forsk. : : : XT ESI 1 TTE S me 469 » 'Temminekii Blkr. . . : e asset m Le 470 Callionymus dactylopus E. Benn. : E 1 : 1 AU o» filamentosus CV. . : see 1 : 1 472 » ocellatus Pall. N E . : ow > 1 5 i 1 473 » opereularioides Blkr. : : seen Ace) HEE du e e LEN : 1! A7 o» Reevesii Richds. . 1 E el eese lae d rye [EP S AE 475 » sagitta Pal. . 3 5 3 Sal eren Sal ce 1 I E 476 Petroskirtes anema Dlkr. . 3 4 ; 5 „ent 1 1 1 X AT» bankanensis Blkr. : : 1 sd T A73 hypselopterus Blkr. 1 1 5 dg» paradiseus Blkr, 1 : 1 480 » polyodon Blkr. ; B : c i B i 5 Nd ha! : 1 481 » rhinorhynchos Blkr. ; : : d. 4 , e Ir Eri ; : pi 1 482 » Temminckii Blkr. , s : SUE Ae Pets Is e oem lees d b . 483 » "Thepassii Blkr. 5 E & , «tbe : 484 Pholidichthys leucotaenia Blkr. : 1 : : 485 Salarias celebicus Blkr. 1 1 1 486 _» ceramensis Blkr. : SIE I 1 1 T ABT. » cyanostigma Blkr. . : : wu ri rt 1 1 488 » Forsteri CV. , : 1 1 489 » periophthalmus Cv. : : WE oL t : 1 490 » phaiosoma Blkr. . : : a1 el Al 1 1 491 on quadripinnis CV. 1 1 1 1 4099 5 Sebae CV.? - ; : Kup I oc CST T : 493 » sumatranus Blkr. . : : 2E SIE CM Ie sore seio sem e 1 494 Opistognathus solorensis Blkr. . " S au" iro Sr. 1 1 495 Gobius caninoides Blkr. 2 : : SEES 5 mS sob deesse T 1 496 » ceramensis Blkr. s : 5 tE ad NNI Hee OO a rÁ : 497 .» chlorostigma Blkr. . : : ode) abs Mil 1 498 » eriniger CV. . x : , SUE elke ; : mw 1 BD » eyprinoides Pall* . : : SEXE Sb zie 2 : 500 » deeussatus Blkr. : : 3 AP li: es 5 ni! 1 : 1 BOL » giuris Buch. . . x : od) SE set S cT RE 1 "Exuusporis..—.0. [82 60 |173| 90 23 (st 93 ‚265 10 89 37 n 413 E x * IE: CONSPECTUS SPECIERUM PISCIUM —LLLL——— M ——————————————— Habitatio Moluccensis. & is 3 PE | MC AAI ele 5 E Nomina systematica. ER eh a RENNEN DEED EE EE Mc SIE SE See lS E IE EIS SOA SE Ae SE EE tri Per transport. . 132.60 173| 90| 23| 81 |93 |369| 10| 89 37 | 6 | 413 502 Gobius grammepomus Blkr. à : MESE ENSE Nu NS mes MES 503 .» interstinetus Richds. 3 : wd us doi srl delete ak gel 6 1 504 ——» janthinopterus Blkr. 3 : ob dee IE ERI ee | Ald I fe 1 505 » javanieus Blkr. : : M NM ZONNE SE os 1 506 » kokius CV. .. ; 4 5 Aalen zn pies : el AL E 1 507 » melanosoma DBlkr. . . F na lits i-es e RISO I dl ez S ERN PS S 508 » ophthalmoporus Blkr. . 5 ze Bio kanlon le EC d 1 509 » ophthalmonema Blkr. 2d Mera pis res NE MIR j 510 » periophthalmoides Blkr. . : SP LES E 4E ^3 Se 1 39D UN phalaena CV.. : . 1 i 1 T 51289» puntangoides Blkr. . : asd cian. lt ST -H 513 » sphynx CV. . B € . . > En al : ER I 1 514 » xanthosoma Blkr. . 3 A ELIO BI ale js EST 3 1 515 Gobiodon erythrophaios Blkr. . : eel LAM. od 1 1 516 » heterospilos Dlkr. : : 1 A Dl ..» quinquestrigatus Dlkr. 5 1 IE tn 1 518 Sicydium cynocephalus CV. i : : 1 59g» micrurus Blkr. 3 3 db ori dr s If : 2 520 Periophthalmus argentilineatus Qv. "Arat Mp Cen e l | p EN S NT 1 D2[ 95» Koelreuteri CV.*.. $ A olv Beet ede A on A ER 529088» Schlosseri CV. : ; e eate M e e Sel ca OLO Tees er d re pe 1 523 Boleophthalmus Boddaerti Cv. : : Tis PEE usd EREA OS , 1 524 Butis amboinensis Blkr. : 3 5 e oe ter de teli cM zv LN i 525 Sn melanopterus Blkr. . , : ze som c LT E 1 526 Eleotris aporos Blkr. ord 1 zw oeliesm pe 524 —» cyanostigma Blkr. 1 SEE 1 598 » Hasseltii Blkr. 5 Ll SEE 1 599 » Hoedtii Blkr. 1 dy deu | .9 STE cm ophicephalus K. v. IH. E pes does en e ges esce dE ler e 5s 1 5831 » porocephalus CV. . . : Pr Pelea esse medi iem le SES S e l 532 » microlepis Blkr. ; 4 al A 13 2931 O9 muralis Blkr. . ie eed aes abd cues tec IR e scIb 1 534 » strigata Blkr. : s : 3 A ze! al E qus. 4 : NE 1 535 Culius acanthopomus Blkr. . ; : - AE Ten os Lud MEM «19 2B 336. » melanosoma Blkr. 5 iue SC I ndr 1 Dau. f niger Blkr. . : 1 "AERIS A SE 538 Trichonotus setiger Bl. Schn. zalvend es dr 1 539 Echeneis neucrates L. itr oat dla | saleen 1 540 Antennarius chironectes Comm. Alios ARE 1 541 » horridus Blkr. . s BUT 5 OE 542 5» hispidus Cant. DN EEEN EE M 5493. 0» Lacepedü Blkr. 1 - " AN | à DUAE; moluecensis Dlkr. 1 Na : 515 » notophthalmus Blkr. ; 1 E 5 mE 1 540 7» nummifer Blkr. 1 EE SET IPSE 1 547 » pinniceps Comm. | 1 . | Transport. : 3] 981] 62 i78. 97 | 23 |101:109/393| 1 3|4€ | ) | 118 MOLUCCENSIUM HUCUSQUE COGNITARUM. 15 Habitatio Moluccensis, & Nomina systematica. STIENS | 5 EN PS Aad 43 - ci ec c m © = > - Lnd o l's3l54,9 IEREREIIREEREEREREERIEEEJHEE [5] [1 V e o a -— o E 63 | Ta Ee E & |A | BIS EREXEIEACIE ent eV REREESER ETDREEERE Per transport. 62 |178/ 97 | 23 |101|109/1393 11 | 93 | 40 | 6 | 448 548 Antennarius polyophthalmus Blkr. uve cu) A MN. MES 549 » raninus Cant. . : £2 m ME 1 550 Batrachus diemensis Richds. : quis oe LED 1 Bol |.» grunniens CV. ile: 1 552 Halieutea stellata CV. . ; . . VE Ed l 553 Fistularia immaculata Comm. HAN de RE vella i 554 Polypterichthys Valentini Blkr. 4C IM ob $ 555 Amphisile scutata Cuv. E I E : Tom. qi 1 556 -.» velitaris Cuv.* : ; Nn ; 557 Pseudochromis fuscus M. Trosch. . 1 kN od ERE Jut 1 DAS» polyacanthus Blkr. . 1 z NS ELSE. , 559. » tapeinosoma Blkr. E es Tusce: 1 560 » xanthochir Blkr. aidan ae Ies eres es se os etw (e= 1 561 Plesiops coeruleolineatus Rüpp. Zu ph Tous. 1 562 » oxycephalus Blkr. 0 ll RCM e sco E SEA 1 563 Cichlops Helmuthii Blkr. UO c ET LEE ep A LP 1 564 »n spilopterus Blkr. SEU DO! 2E sea ou OE 1 565 » trispilos Blkr. . Ld ECL dM NA Er LINT EN FE 566 Amphiprion bifasciatus CV. EE DON EL vd ES 1 567 » chrysargurus Richds. BN LE ln NE oet for € 1 568 » chrysurus CV. ON see ul Te etd nate I oi e : 1l 569 » intermedius M. Schl* Gli conl eec ose d sa [ea eo im 1 570 » melanopus Blkr. ae Sk SEON EEE, d 1 Bui.» pereula CV. SEE poer Tope oho apr 1 ne 1» perideraion Blkr. ANS Ese reo a vedo 1 573 Premnas biaculeatus Blkr. t alles een 4 hest C Pos RE gh 1 574 Pomacentrus albifaseiatus Schl. Müll. $ See c le i ERSA cesta c RU t 1 575 » bankanensis Blkr. EE tee de ag oo e d SH ss 1 526.2» bifasciatus Blkr. CM IESU. Vi SERE WA IA Ut 1 Dd o» chrysopoecilus K. v. H. Eh Lo eos esperes s 1 DUS » emarginatus CV, 24 s 54 eet Ie Dae M e i WIS 1 579 » fasciatus CV. . Toc ES se os obra Bode 1 580 » katunko Blkr. jf i 1 Ze. l DS» littoralis K. v. H. ; 1 Sd re E 1 582 » melanopterus Blkr. . ! : : F- rae " Deen» moluccensis Blkr. o rame 1 Mes 1 584 » nematopterus Blkr. . Iu Lg l 28 1 5959» notophthalmus Blkr. ijs E c ral EE La 1 586 » . pavo Lac. : cb ILE p E IE 1 596 n» prosopotaenia Blkr. SUE eral EN e Ie AM 9 less SAN: 588 » punetatus CV. DESEE JU MIT I3 589 » tapeinosoma Dlkr. 1 : Ws : EU. Alter | 590 » taeniometopon Blkr. ESI eot D P big S a E T OP one Al 1 SU o» taeniops CV. : Test opes ri 592 » taeniurus Dlkr. JT ; | 593 » trilineatus Ehr.* 2 . | 1 Edd en eme m Transport. 68 |191|105| 26 26 |u18/122 421|11[102|40]|6 488 16 CONSPECTUS SPECIERUM PISCIUM Nomina systematica. Per transport. 594 Pomacentrus trimaculatus CV. 595 Dascyllus aruanus CV. (1). . 596 » melanurus Blkr. DOT Obi niger Rüpp. c 598 » polyacanthus Dlkr. 599 » xanthosoma Blkr. 600 » xanthurus Blkr. 601 Glyphisodon antjerius K. v. H. 602 Án aureus: 603. » batjanensis Blkr. GOL » bengalensis Blkr. 605 » coelestinus CV. 606 » . laerymatus Blkr. 607 » leucogaster Blkr. 608 » melas K. v. H.. . 5 609 » modestus Müll. Schl. . LOPE rahti CV... à GI su» Schlegelii Blkr. 612 » sordidus CV. 613 » ternatensis Blkr. 614^ 5» trifasciatus Blkr. 615 Wi unimaculatus CV. 616 » uniocellatas QG. 617 » waigiensis CV. 618 » xanthurus Blkr. 619 Heliases analis CV.* 620 n» coeruleus CV, 0621899» frenatus CV. 622 » lepisurus CV. 623 » maecrochir Blkr. 624 » ternatensis Blkr. 625 » xanthochir Blkr. 626 » xanthurus Blkr. 627 Labroides paradiseus Blkr. . 628 Duymaeria amboinensis Blkr. 629 » enneacanthus Blkr. 63 » nematopterus Blkr. 631 Cossyphus diana CV. 632 » maerodon Blkr. 633 » mesothorax CV. 634 Tautoga fasciata CV. 635 » melapterus CV. 636 Cheilio auratus CV. Transport. (D Ins. Aru. Habitatio Moluccensis. BA $S|2|$|g|. On SMS een ES & B|[s|O CEP ESSE: se 32 | 68 |194 103.96 23 1 1 1 1 1 [3| 3 Sar 1 1 1 1 T e 1 1 1 1 1 sd 131 -EE- 4E Ald ne A T ui se "TN WE dmt gos TS E le aer e Mc Ar Se 1 1 1 Amboina. Saparua. IE [m * P ie mE... m. EN RS HE mE 102140! aj 1 i 1 | 1 1 1 Lj Lats 1 1 1 Rawak. | Extra Archip Moluec. 6 | 488 m Hn EE Em. Ee el, ie, 32 | 69 j208| 1111 27 1132|128/490 111112| 42 | 7 | 521 mm EE E jj je je jd, E Jd -1 MOLUCCENSIUM HUCUSQUE COGNITARUM. | Habitatio Moluccensis. : ; TEE T. | abd EE Nomina systematica. $i|$|l8l.lels8ls8lB8s|sl|.— |^ 5 & ma | AlOlEIZIA IE EIS Per transport. . [92/69 [208 11 27 [132 ES 450| 11 |112| 42 | 7 | 521 637 Cheilio hemichrysos CV. . . : : 1 h: 1 LX Mee o 638 Julis (Julis) annulatus CV. Ed ee pes us duet 1 DN ND BOG DS a curse. p.ilje|.|i 1 640 » ( » ) Gaimardi QG* . : . 1 Nes eres : : B : 1 641 » (» ) Jansenii Blkr. . . . . . . . . ei . 1 6412. » ( » ) leueorhynchos Blkr. . . SEALs WO pel. [a 3 1 86419 » (gn Jlunaris CV. . : SC Se do mb ud 1 1 614 » (Halichoeres) amboinensis Blkr. . Siu teo EN EN OD NE IN 645 » ( » ) balteatus QG. : Ted . ze S AT tute eic e | 1 646 » ( » ) bandanensis Blkr. . . SERERE In ned SN UR 1 1 647 » ( » ) binotopsis Blkr. ; . ed MEN CIS Pa ETT: PED PON e IET 1 8498 nl ( » yessturi Blkr. . —. NEN L wm. made 1 1 649 » ( » ) dieschismenacanthus Blkr. panic VET ul : 650 » ( » ) dieschismenacanthoïdes Blkr|[ -|1|1]|1,|.|.]|.|1]|.l|. 1 651 » ( » )elegans K. v. H. . di edEL Ibl. 1 652 n» (n») formosus Swains. . . IR in TL SN a HN GN 1 653 _» ( » ) Harloffii Blkr. . : ^a m M elu zo 1 654 » ( » ) Hartzfeldii Blkr. . E . TORT . . EL - : : 655 » ( » ) Hoevenii Blkr. . . Sce re EMETLIS| L1 1 656 » ( » ) hortulanus CV. 5 : . . : . . . A 1 : ; 1 657. » ( » )interruptus Blkr. . : NN HOE A Lb»ilidq b 1 658 » ( » ) kallosoma Blkr. bed £ rine: sails efe El ul 1 659 » ( » ) leparensis Blkr. : net | eb Wael Lj. 1 660 _» ( » ) melanurus Blkr. ; : ZEE. D Wero D LX TE 1 661 » ( » ) miniatus K. v. H. SI ap e ERE LEM eru 1 662 » ( » ) modestus Blkr. . Mo» Mp NS 1 663 » ( » ) mola. CV. : : . e lu pue c PE 1 664. » ( » ) phekadopleura Blkr. 5 . I [TU Ip unde] d 1 665 » ( » ) podostigma Blkr. .. : . E So TR 1 1 666 _» ( » ) polyophthalmus Blkr. EI ose ed she d 1 667. » ( » ) prosopeion Blkr. Miet. PES Lia 1 , t 668 » ( » ) pseudominiatus Blkr. " EX 1 : 1 669 » ( » ) Renardi Blkr. P3 poe. 1 1 Fi 670 » (_» )Sehwarzii Blkr. : DX VES OLEI s 1 ROZE » (Bn, )spilurus Blkr. . > A BN eol Bd 1 1 672 _» ( » ) strigiventer Benn. 1 1.1 1 1 673 » ( » ) Temminckii Blkr. : 1 : 1 674 Gomphosus tricolor QG. . Iz 5 1 675 Novacula Hoedtii Blkr. : l| 5 1 676 ^» julioides Blkr. . : : L2, 2 555: NE EN ADE „677 » | macrolepidota Blkr.* : tone xp M1. Ee p 3 67 » pavo Blkr. l I Cnm STE ro A 679 » pentadactyla CV. : ni pavit rt a ce CON pu X 680 » praetextata Blkr. : . ZU a eee Et ON A | 681 .» punctulata CV. . c * SOR AM. EN 3 E52 — » Twist Blkr. .. : 5 i 1 qe EE Se. i. d t Transport. 70 229/114 27 146| 139/486, 12 1126] 43] 7 | 561 3 18 CONSPECTUS SPECIERUM PISCIURN EE E mmm Habitatio Moluccensis. B EDU T E EE ER ^ Qr A [X ESL ^ [7 sj . . c Nomina systematica. dens ag nur els E EFIE [s sel ASSE alles BITE SCANS EEA IS Ze CAM Ke Ee - Per transport, . [33 [70 |229|114| 27 [146 Ex 486/12 126| 43 |7 | 561 683 Anampses geographieus CV. É : 5 1 ^ L 681. » meleagrides CV. s : € ; SANE Ck ec beds zelle dos 1 685 » 'T'wistii Blk . : : Sul ise [e ac UN Men PR TU pe Y 686 Cirrhilabrus solorensis Dlkr. : : Aud OP | t ns AE ES E 687 Cheilinus celebicus Blkr. — . : . JR ge ime mt 1 1^ 688 » ceramensis Blkr. s n : 1 1 1 689 » decacanthus Blkr 5 | : 1 1 Bei et 1 690 » .fasciatus CV. . ; : . 32 Hanen 1 i 1 691 » lacerymans CV.* 1 " . 1 E : x É 1 692 -.» oxycephalus Blkr. : : i: v tae PT it ES 693 » radiatus Blkr. . 2 : i «wies hei BST 1 1 694 » tetrazona Blkr. a 1 E eal acc Aet 1 695 .» trilobatus CV. . a 5 . 5. xil ; 1 696 Epibulus insidiator CV. A 1 E So pj. cu Ms i j í 697 Scarus aeruginosus CV. : : . M pi et fi zig EH 1 698 » Blochii Cv. . . . ] . . " 1 - 5 T 699 .» capitaneus CV*. E : CANT ES : 1 700 .» coeruleopunctatus Rüpp. . : 3 rove 1 jl AE ZO ne Maseiatust OVE : 5 ; EE eras : H 1 702 ^» -limbatus CV... . 1 : B S e rael 7A 1 d s 703 .» longiceps CV.* . ; 4 . missis 1 1 704. » macrocheilo Blkr. . : : S S eredi 705 » _ mierognathos Blkr. . 3 ; 2 M eed e i x : 1 706 » maevius CV. e : E : IRS ; d3:3]9 2 E 707 » nuchipunctatus CV. . 4 : 1 Sie gis 1 il i 1 708 » psittaeus CV. . . . . à 1 Ber 709 » Quoyi CV. : : ; 1 4 ) T: 710 » sumbawensis Dlkr. . : 1 1 "11 » vaigiensis CV.* . . . EEE oe 712 Callyodon genistriatus CV. . c " » JA S ? 1 1 718. » hypselosoma Blkr. . : : Mv ee zi S TIT 1 TAM 714 » waigiensis CV. . , 5 : zd fed Eart T. 02 apad uif *] clef 1 715 Odax moluecanus CV. r : 1 1 716 Plotosus anguillaris Cus: 5 k 4 ^ i Je eit 1 717 Belone brachy rhynchos Blkr. . 6 DD ed : E : ALS cylindrica TE c P : : A LONE ur MUT £s 1 719 .» leiurus Blkr. : $ : : 44 5s BA Less WEE. COMI i 1 720 » leiuroides Blkr. ; à 1 * 1.3 Ze » | Schismatorhynchos Blkr. 1 2 1 722 Hemiramphus Buffonis CV, ^ d 1 1 i ? l 72995 Commersonii CV, DE dead. : iab: TT: 1 i 1 724 » Dussumieri CV. o 5 E Ns celat 1 M. il 725 » 3Gaimardi CM, & ; : 6 1 shes d 1 8 T. 72652» ducense OVE . : : ; JM MC c " : 727 » Lutkei CV.* 5 : : : ei PE ee SE je ; « 1 728. » Quoyi CV. 3 3 3 . HS D. NU E. 1 Transport. . {37 | 76 '242|122] 28 150/145 511|1211401 46|81599 MOLUCCENSIUM HUCUSQUE COGNITARUM. 19 Habitatio Moluccensis. Nomina systematica. E 5 5 d "oq E E E MF uu S BgI["[8]|3/ 8 xA [E EIA nn NE NSS SNN NEN Per transport. . [37/76 [242/122/ 28 |150/145/511| 12 |140| 46 | 8 | 599 729 Hemiramphus Russelli CV. . : . DA AE PE al ponds AN ML NN NEN Rob 730 Exocoetus Commersonii CV*, : . TRE ARE COE 063 OEE och IP REN S l 731 » mieropterus CV, : : . vices Durs, pb l 1 732 » poecilopterus CV.* . : . uL uio | OL ETEN EE b 1 733 » unicolor C V. " . . 5 . . . . . . . l . l 1 734 Chirocentrus dorab CV. i : . , Ek Pan en EN to A DE ME 1 735 Chanos lubina CV.* ., : . 1 : 1 736 Albula bananus CV. . : : . 4 le LEN V 108] eno eat 1 737 Dussumieria Hasseltii Dlkr. : . S IN OE De qus es 1 1 738 Megalops indieus CV. . : : . ses eu dos oS E 1 739 Clupeoides macassariensis Dlkr. . . ALARME SUIS Teu LS ENS 16 1 740 Harengula hypselosoma Blkr. : . S MAD EE CNET REATO. ZAL .». Kunze Blkr. . . T AE NI: A [nd od | , 742 » melanurus Blkr. . put Wehl 1 1 743 » moluccensis Blkr. a" dere s. n LS on at ow. 744 Sardinella leiogaster CV. . : . seh Ge ESTATES TEST 1 1 745 » leiogastroïdes Dlkr. . ; . 33^. un UD E M LODS e LE OP DOS Reo uir» lineolata CV. . à ^ . mU e esu T. : s hat : AL 1 747 Pellona Hoevenii Blkr. : . Wuite hiene T RD L 748 Spratelloïdes argyrotaenia Dlkr. 1 AIT s 1 749 Alausa melanurus CV. jus | 750 Engraulis boelama CV.* 1 1 EST ^n —Brownü CV 5 T 1 1 Í 752 » encrasicholoides Blkr. jw p ) LN ETUR e et 1 753 » | Grayi Blkr. iE 1 1 754 » _Russellii Blkr. : . Au IE Te Bs PELLEN TO E 1 J59 » setirostris CV. . : : . Noa BEN OR ETR es os TEE 1 756 Chatoessus chacunda CV. : . £X L5 ad UP AG zn t 1 Lud Uh. nass CV. : : . . rr. poorest EM 1 758 Saurus myops CV. : : à . : dij 1 1 Baer synodus CV. . ON | OP 1 1 1 760 Saurida nebulosa CV. . : : . ONERE deos do Ad CIR SPN ON 1 761 » tombil CV. » - s . 5 ? : 3 B led $ 5 E " 1 jk 762 Tetragonopterus argenteus Less.” . sb. 1 ; 763 Hippoglossus erumei Cuv. . ; : e c «Jed 1 764 Rhombus lentiginosus Richds. Ip. l 765 » Mogkii Blkr. . , : : balsa pl Keen it 1 766 _» pantherinus Rüpp. . : : u.c. Bol T wl gd l 767 » poecilurus Blkr. : : "DUE Sn. 1 1 768 » polyspilos Dlkr. : : : DISC IIT 1 169 Solea heterorhinos Blkr. jd 1 77 » trichodactyla Cuv.* ; : Exc pM 771 Syraptura heterolepis Blkr. 1 : EE EE r1 5 zlii Ec AEhiens Hartzeldi Bi «er sed shekel | 1 773. » _melanospilos Blkr. AA FULL Ser sp NB 774 ^» pavoninus Lac. , : : CUM RUIN IER ic UCP oben pel. "P UT 775 » _ poropterus Blkr. s : ; | 2T 22 EE D | iere || | | 1 1591544] 18 I117] 47 | 8 | 610 i Transport. . —. [a8j81]251|132, 29 155 20 CONSPECTUS SPECIERUM PISCIUM * Habitatio Moluececensis. D 5 ^e d | 2 4 ? 8b m : Spi es belsislsleslsige Nomina systematica. slog d suis esed sese es 5 — c e a emd Sie Gel le} 2 Sls SIS IEA EEN Bikes En uM Sraa hb SO Seo A EN NS Ep; EEN ESA PE A Bols | Aal lee ls |A |A o » UD I rupe is se P Per transport, . [38|81 254/132] 29 |155|159,544| 18 |L417| 47 | B| 610 116 Achirus Thepassii Blkr. ; : ME aften Al eg SEE A l 717 Plagusia javanica K. v. H. l Sale lg 718 » Kopsii Blkr. £2] uc 1 she ! 719 » _ marmorata Blkr. 4 : : Ex eMe ut l du 5 | 780 » . oxyrhynchos Blkr. 1 . 1 *81 » polytaenia Blkr. l . H 782 ^ » quadrilineata K. v. H. : 1 . L 783 Oxybeles Brandesii Blkr. se] qo Mose en Eee 1 781 » gracilis Blkr. : : 5 5 : s : i . ; series. j | 185 lumbricoides Blkr, sce wer elite [Sn ATEN FS ENE 2 786 Leptocephalichthys taenioides Blkr. . l . 487 Anguilla. Elphinstonei Sykes. é . 1 i . L 788 Moringua mierochir Blkr, : ) l l MER ! 789 Conger anagoides Blkr. : : » s AUR S]. ere eret DL CHR us LUE |o RES LET S 1 790 Ophisurus colubrinus Richds. 1 Is Wise i 791 » _ maculosus Cuv. KNIE : Zu edo T. superfan NE NRN l 492 » . Schaapii Blkr. . : , : ELLEN B EE EE 1 493 » -. versicolor Richds.* : ; 1 c wee Hvala ese c e Sed n8 dig Je . 794 Dalophis moluccensis Blkr : ; e 5 it . : 795 » polyophthalmus Blkr. : 5 T Pael Ae EE Pl 1 796 Muraena bullata Richds. : 3 sse] downs apr Eg ced si or 1 497 » — eanina QG.* ; : ; : PE S^ Let Y e s oer ame ere opo : 798 » eatenata Blkr (nec Richds.) l PEE En E^ re ibd ical: om e uns C es H 799 » ceramensis Blkr. à 1 : ; 33! EX ERE i PD : 1 800 .» colubrina Richds. : : * ; 1 TE INEO l 801 » florisiana Blkr. . P : : a aen ui D De IIe ers [gn . l 802 ^ » griseo-badia Richds. , : : VINEA | aee m ret re Tao c . L 803 » _isingteena Richds. 8 : á : "P . Srl) Lais sel l 804 » lita Richds. 5 1 4 à : 34i JE 3 : zr s E E 4 V M 2 805 » marmorata QG.* : : : A pp ox ss] 00998 «| 22 eto ERE NE 806 » melanospilos Blkr. : ; erra eo ci ez ME m e M MOS Ln 807 ^ » _ micropterus Blkr. ., 2 Lent L $08 » monochrous Blkr. ; SP , Ii l 809 » Pfeiferi Blk. : 1 : 810 » Pilleri Blkr. Hi IR. : o 811 .» polyuranodon Blkr. . : : EE DE ENEZNE I. ium. E: 812 » polyzona Richds. j : E MN ME ESI ELEME - 1 813 » pseudothyrsoidea Blkr. ; ; MSN ENERO PT D EE e 814. » Richardsoni Blkr. : A NE EDDIE uides 815 » 'Froschelii Blkr. à NS als) Ae ok E ES D 95 1 816 » variegata Richds. . i ETE ERN CAU : De 817 Gastrophysus argenteus J. Müll. ESSE Lr SCIRE à | 1 1 | SI8 » lunaris J. “Mill. : : E : : : Ba HUE ^ As 819 Arothron astrotaenia Blkr. . 8 : H EE SS ES en eec es Ie doa NN C rns 820 » calamaroides Blkr. ; s re : 1 E 3 821 _» _erythrotaenia Blkr. . . l y | i 166 169/573| 18 f152/ 49 [10, 676 Transport. 81 264 134 29 MOLUCCENSIUM HUCUSQUE COGNITARUM. 21 Habitatio Moluccensis, r EE N i tematica B ades deli Er sie S iNOmina Sys s E S E - v 2 d E: E E 3 E de 2ISIEISIËIEIEILEIEIENSIEISA B|[$|8|8|7 |^ |$| 3 | 2| |E FI : - "e Per transport. . |991|81/264/184| 29 [166/169 573 18 m 49 [10] 676 822 Arothron hypselogeneion Blkr. 3 : LA E e en et TN A ND EN Eu 1 823 .» ? kappa Blkr. . : . i Pu DT B TDi Lc s, 1 $24 » ]aterna Blkr. ; : E ; ; : AM eth : : NUIT 1 1 825 » lineatus Blkr. ; : ic. 1 1 826 » melanorhynehos Blkr. : ^ xx Ue Ta CAN He m 1 827 .n scaber Blkr. . : f cse Iu PET ^ , 1 828 » trichodermatoides Blkr. : : Tipo w aec t P 1 929 ^» virgatus Blkr. . Y : : M OM ME EN EA s 1 830 Anosmius Bennetti Blkr. 6 ] 1 Sb ps. 1 1 1 1 $31 » janthinopterus Blkr. 2 ey acris . 1 . 1 832 » margaritatus Blkr. - ; oven ks: l 1 1 833 » striolatus Blkr. : - j SANE E 1 1 1 834 » Valentini Blkr. . : : m. p. Aum op mr dd 1 835 Diodon orbieularis Bl.* s; ; : jug m card RM NE 4 NL 1 836 __» novemmaeulatus Cuv. 5 ; em ES mss rs. ment e pull : 1 837 » punctatus Cuv. A . . SPERM Le; lai] e e SR LA 1751 9 1 1 838 Triodon bursarius Rwdt. : i PENES E eno nM v 1 1 839 Erythrodon niger Rüpp. - A TE SEI I. : ; 1 810 Balistes aculeatus Bl. : T quU. 1 1 1 841 » armatus Lac. … 1 1 1 842 ^» bursa Schn. Cuv. .. 1 : | 813 » conspicillum Bl. Schn. . 1 : 1 814 ^» _flavimarginatus Rüpp. : Ir fel 1 1 845 » lineatus BL Schn. 1 E 5 Mes sit de e UR | P 1 1 846 » praslinus Lac. . : : : Bels ex PI n PG TS ondes d 1 847 » vidua Sol. 5 t L . s "Jut 1 818 » viridescens Lac. : ZEIT Je 1 849 Monacanthus bifilamentosus Less.* eN NER 1 850 .» Cantoris Blkr. . : 3 Sd cu odi. 1 851 » chrysospilos Blkr. : : / 2 all d GINE MI l 852 » Houttuyni Blkr. "a RI EDS sb. e eio Ld 1 853 _» hystrix Cuv. .. eo p D l l 854 » janthinosoma Blkr. 1 l 855 » kryptodon Blkr. ali ale: I 856 » kurtorhynehos Blkr. : ; 20s M ZE : 857 » tomentosus Blkr. 3 : à iN | EA E 858 Á» trichurus Blkr. ; 5 ^ cl sse iy d IT 1 859 Alutarius CRIT de NM A Bkr... : RE rbesded I 860 .» laevis CV. . : EI Tej 1 861 Á». nasicornis T. Schl. , I SEIN us 1 ^ l 862 » personatus Less.* , 8 ; MIELE a "ue LIE S ede] nodi 863 Á» _ prionurus Blkr. . , ; JA. 1 de es o er a 861 Triacanthus brachysoma Blkr. : tn d 1 : uo 865 ^ » brevirostris Val. : : : (AP ab. A. it. T 866 » Nieuhofii Blkr. : , E : PEE a eT om y -867 » oxycephalus Blkr. : SMS t 1 aten 1 7t) —| 177 182 611| 18 161 90 [10. 718 Transport. : 4 85 275 144 30 T Ww CONSPECTUS SPECIERUM:PISCIUM Nominá systematica. - Per transport. 868 Ostracion cornutus L. $69 870 S71 $72 878 $74 875 $76 877 878 $19 880 » cubieus Bl. » __ punctatus Lac. » Renardi Blkr. » Sebae Blkr. » Ssolorensis Blkr. » tesserula Cant. » turritus Forsk. Syngnathus cyanospilos Blla: » . dactyl liophorus Blkr. » gastrotaenia Blkr. » hacmatopter us Blkr. Solenognathus Blochii Blkr. $81 Hippocampus kuda Blkr. $82 $83 884 885 $86 887 $88 $889 $90 $91 892 $93 $94 $95 $896 $97 $98 $99 900 901 $02 963 904 905 906 » melanospilos Bikr. » — Valentini Blkr.* Solenostoma brachyurus Blkr. ». cyanopterus Dlkr. » paradoxum Lac. Pegasus draconis L. » natans L, Seyllium Dürgeri MH. Dc. B ferrugineum Less » maculatum Gr. Chiloscyllium plagiosum MI. Hemiseyllium malayanum MH. Cestracion zebra qu Carcharias (Scoliodon) iDumeniu BHL » (Priorodon) amboinensis MH. » (. » )meanopterus QG. » ( » )menisorrah Val. Sphyrna zygaena Raf. Pristis cus] idatus Lath.* » dubius Blkr. Trygon uarnak Rüpp. T'aeniura lymma M Raja asterias Gr? : Aëtobatis narinari MH. Chimaera monstrosa L. Gm. Totaal, | Habitatio Moluccensis ex [rs EXT [ES Sgen dig : EE | SONS Ia ES | eu SS AS BEEREN EEN EREN EERE KEN Mee Se Made A SSA ess es DE ES E LEENE 1s ONS u29. 59 25 EN MERE ESSE alsis:si&aBizis3ix | Sl ©) d oa qr lr ees | Hi lm rn T oo OO) he -1 e m [t [e mnm SP Mer ne DN. VAT LR Ed : | [em ee IR jk Er De A CER er Lem IRAE HC B a E MDC — jen pal ji ET. T E lel i cal Le e mM. oH [c — Bm. omÁhe en D mM. BERT... MER EBIÍÉB.,M. BÁBAHmS et ; jc B eye 1 2905. s aee 1 "Dd one oed E SAID or MEC s m : : SONT 1 ai il 1 1 7 : . 4 | 1 . 3 : 5 ssp MR ve IHE pond S mit NI. | : mid "n RE ut UI SN i 1 . : RE Er E : 1 Z3 eat oo UM e 1 1 w Eon Pee ui ce i| | 411 cus 15172 55 10 746 MOLUCCENSIUM HUCUSQUE COGNITARUM. 1 LI te overzigt der ichthyologische fauna van de Molukken gaf ik, RE een paar jaren geleden, Vijfde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina, opgenomen in het Ti (1851) van het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië. Ik kende toen nog slechts shsoorten van den geheelen Molukschen Archipel, waaronder 67 van Halmaheira, 93 van , 21 van Boero, 158 van Ceram, 362 van Amboina, 134 van Danda, 53 van Wageoe en Rawak. Sedert Mei 1851 zijn nog 258 andere soorten mij van de Molukken bekend ge- E zoodat ik blijkens bovengegevene lijst, het geheele aantal WANG soorten heb kunnen n op 906. | Julijj 1856. NW :4 Un E N^ ZA E d E Lo l2 BUE C.H Eb E C H ES SUR LES (uus TA OE DE LINDE ARCHIPÉLAGIQUE, PAR BE Desk Beli Eese HR I. SUR. -IoELS BEC APO DOE SAOXYRHINQUES DE EDAISCURPEPBELINDIrE./N. La connaissance des espéces archipélagiques de cette famille n'a fait jusqu'à présent que des progrés peu notables. Ni Bontius, ni Nieuhof, qui se sont occupés de l'Histoire naturelle des Indes néerlandaises, font mention d'espéces, qui se rapportent à cette famille. Rumphius connaissait le Micippe à crête, l Egérie arachnoide, le Lambre longimane, le Lambre de Rumph et la Parthénope horrible, dont les figures trés-reconnaissables bien qu' inférieures se trouvent dans son Trésor d' Amboine (1). Les auteurs du 18* siécle, Valentyn (2) et Renard (3), n'ont donné que des figures et des descriptions tellement imparfaites, que la plupart d'entre elles ne permettent pas une détermination spécifique, générique ou méme de famille. Cependant il parait que Valentyn a fait figurer une espéce de Doclée dans sa Katam Déwa ou Crabe de Dieu (fig. 217) et il n'est pas non plus à méconnaître que ses figures 221 (Parthenope (1) Amboinsche Rariteitkamer. Amsterdam. 1705 fol. (2) Beschryving van Oud- en Nieuw Oost-Indién. Vol. 3e fol. (3) Poissons, éerévisses et crabes des Moluques. fol. 4 DÉCAPODES OXYRHINQUES horrida Fab.?) et No. 236 (Lambrus contrarius Edw.?) appartiennent à cette famille. De méme les figures de Renard No. 202, Vol II (qui parait représenter la Parthénope horrible), No. 212 (qui peut être rap- portée au Lambre répugnant) et No. 214 (qui parait être une Doclée) sont évidemment des oxyrhinques. Les auteurs de nos temps qui ont contribué à la connaissance des espéces de Il Archipel indien, n'ont fait connaître que trés-peu de crustacés de cette famille. MM. Milne Edwards ne fait mention que du Micippe à créte, du Lambre longimane et de l Oethre rude. M. Guérin de Méneville, dans la Zoólogie dela Coquille, ne parle que du Criocarcin à sourcils, comme habitant d' Amboine et de Bourou et MM. Adams et White, dans la Zoölogie du Voyage du Samarang, ne décrivent que le Chorinus acanthonotus, le Micippe cristata, le Zebrida Adamsii, le Lambrus harpax, le Lambrus carinatus, le Gona. tonotus pentagonus, le Parthénope tarpeius et le Cératocarcinus lon- eimanus. j D'aprés ces données les Décapodes oxyrhinques de l' Archipel indien, connus jusqu'à ce jour, sont les suivants: Jnachoïdes. 1. Egeria arachnoides Latr. Moluques. Majoides. 2. Chorinus acanthonotus Ad. White. . Bornéo 3. Micippe cristata Leach. . Java, Amb., Philipp. 4. Criocarcinus superciliosus Guer. Amboine, Bourou. 5. Zebrida Adamsii Whit. . Bornéo. Parthénopéoides. 6. Lambrus harpax Ad. White. Bornéo, Mol., Sum. (e contrarius Edw.? EC Moluques. 8. u longimanus Leach. Moluques. g: " carinatus Edw. . Bornéo, Mol., Sum. 10. 7 Rumphi Blkr. . Amboine. 11. Gonatonotus pentagonus Ad. Whit. . Bornéo. 12. Ceratocarcinus longimanus Ad. White. Bornéo, Balambang. DE L'ARCHIPEL INDIEN. 5 13. Parthenope horrida Fabr. Moluques. 14. " harpeius Ad. White. . : Détr.de Caramatte. 15. Oethra scruposa Edw. ! Arch. indiën, Maur. Ma collection ne contient que 12 espéces d' Oxyrhinques, savoir: Inachoides. 1. Camposcia retusa Latr. ; Java. 2. Doclea maeracanthus Dlkr. . |j Sumatra. 3. u JM hybrida Edw.? ; Amboine. Aon“ "hybridoidea Blkr. |. / Sumatra. and) Sebae Blkr. ; Sumatra, Amboine. ja microchir Blkr. Sumatra. 1. " . braehyrhynchos Blkr. ; Sumatra. Majoides. 8. Micippe cristata Leach. Amboine. Parthénopéoides. 9. Lambrus longimanus Leach. Sumatra, Banka. 10. " contrarius Edw. . Celébes, Amboine. jk " Rumphii Blkr. Amboine. 12: " validus De Haan . Sumatra. Il résulte de cette énumération que ces espéces, celle de Micippe et trois de Lambre exceptées, ne sont pas encore inscrites dans les Catalogues comme habitant l Inde archipélagique. Le nombre des espéces connues de l' Archipel monte ainsi d'aprés mes recherches à 23, savoir: 1. Camposcia retusa Latr. 10. Chorinus acanthonotus Ad. Wh. 2. Egeria arachnoides Latr. 11. Criocarcinus superciliosus Guér. 3. Doclea macracanthus Blkr. 12. Zebrida Adamsii White. 4. " M hybrida Edw. 19. Lambrus harpax Ad. White. 9. .» hybridoidea Blkr. 14. " contrarius Edw. D di microchir Blkr. 15. " longimanus Leach. [RN Sebae Blkr. 16. " carinatus Edw. 8. ^" brachyrhynchos Blkr. 17. " Rumphii Blkr. 9. Micippe cristata Leach. 18. " validus De Haan. 6 DÉCAPODES OXYRHINQUES 19. Parthenope horrida Fab. ^ 22.Ceratocarcinuslongimanus Ad. Wh. 20. " harpeius Ad. Wh. 23. Oethra seruposa Edw. 21. Gonatonotus pentagonus Ad.Wh. Les espèces de ma collection, nouvelles pour la science, sont les suivantes: Doclea macracanthus Blkr, Doclea hybridoidea Blkr, Doclea mierochir Blkr et Doclea brachyrhynchos Blkr. La Doclée de Séba est déjà figurée dans le Thesaurus de Séba et la science possède depuis long- temps une figure imparfaite du Lambrus humphn. Les espèces nommées sont distribuées dans l'Archipel comme suit: Java. — Camposcia retusa Latr., Micippe cristata Leach. Sumatra. — Doclea macracanthus Blkr, Doclea hybridoidea Blkr, Doclea Sebae, Doclea microchir Blkr, Doclea brachyrhynchos Dlkr, Lambrus longimanus Leach, Lambrus validus De Haan. Banka. — Lambrus longimanus Leach. Dornéo. — Chorinus acanthonotus Ad. White, Zebrida Adamsii Ad. White, Lambrus harpax Ad. White, Lambrus carinatus Edw., Gonatonotus pentagonus Ad. White, Ceratocarcinus longimanus Ad. White, Parthenope harpeius Ad. White. Célèbes. — Lambrus contrarius Edw. Molugues. — Egeria arachnoides Latr., Doclea hybrida. Edw.? (Amb. Doclea Sebae Blkr (Amb.), Micippe cristata Leach (Amb.), Crio- carcinus superciliosus Guér. (Amb. Bourou), Lambrus contrarius Edw. (Amb), Lambrus Rumphii Blkr (Amb.), Lambrus longima. nus Leach, Parthenope horrida Fab. Patrie inconnue. — Oethra seruposa Edw. L'étude des crustacés de l' Archipel, trop négligée jusqu' à ces jours, promet encore des découvertes nombreuses. Le résumé que je viens de donner de l'état actuel de la science, quant aux oxyrhinques de ces contrées, n'est, en vérité, qu' une confession assez triste de notre peu de savoir dans cette branche de la science. DE L ARCHIPEL INDIEN. ESPECES DE MA COLLECTION. INACHOÏDES. 1. Camposcia retusa. Latr. Régn. anim. 2° éd. 4e p. 60. Guér. Iconogr. Cr. Atlas pl. 9. fig. 1. Milne Edwards Crustac. 1. p. 283 tab. 15 fig. 15, 16. Régne anim. éd. 3* Crust. Atl. Pl. 32 fig. 1. Adams et White Zoöl. Voyage Samar. Crustac. p. 6. Dlkr, Nat. T'ydschrift Ned. Ind. VII p. 121. — Camposcie rétuse Edw. Crustac. 1. p. 233. Longueur de la carapace de mon exemplaire (femelle) 38". Hab. Les côtes de l'ile d' Onrust, prés de Batavia. Les Philippines (Guimaras), Mauritius. Remarque. L'espéce se couvre le corps avec des éponges, des actinies, des aleyonies, des algues etc., pour se soustraire à ses ennemis ou se dérober à sa-proie. Je ne possède qu'un seul exemplaire, qui est méconnaissable par des débris d'éponges, dont la carapace et toutes les pates sont couvertes. DocrkA Leach. À. Une épine médiane sur le bord postérieur de la carapace. Corps couvert d'un duvet laineux. L Rostre très-proéminent, dépassant de beaucoup la ligne frontale. Carapace ovalaire un peu plus longue que large, le rostre et les Épines non comprises. Pates de la se- conde paire moins de deux fois aussi longues que la carapace. a. Régions branchiales de la carapace sans dents. l. Doclea hybridoidea Dlkr. b. Régions supéro-latérales de la carapace munies de dents. 8 DÉCAPODES OXYRHINQUES 2. Doclea hybrida Edw.? II. Rostre trés petit, ne dépassant que très peu la ligne frontale. Carapace globuleuse, un peu plus large que longue, le rostre et les épines non comprises. Carapace ar- mée de 3 dents sur le bord latéro-antérieur. a. Pates de la seconde paire plus de 2 fois mais moins de 3 fois plus longues que la carapace, la droite et la gauche d'égale longueur. Épine postérieure du bord la- téro-antérieur très longue et dirigée un peu en arrière. 3. Doclea macracanthus Blkr. b. Pates de la seconde paire trois fois ou plus de trois fois plus longues que la carapace. / g it f Epine postérieure du bord latéro-antérieur de la carapace beaucoup plus longue que les épines antérieures et dirigée en dehors. 4. Doelea microchiv Blkr. [ Epine postérieure du bord latéro-antérieur de la carapace pas plus longue ou pres- que pas plus longue que les épines antérieures. " ó Pates de la première paire plus courtes ou pas plus longues que la carapace. Mains médiocrement développées. Pinces se touchant dans toute leur longueur. 5. Doclea Sebae Blkr. óó Pates de la première paire plus longues que la carapace. Mains très-dé- veloppées. Pinces laissant un hiatus assez grand. 6. Doclea brachyrhynchos Blkr. 2. Doclea hybridoïdea Blkr. — Doeclée hybridoide. Corps ovalaire un peu plus long que large, partout couvert d'un _ duvet laineux assez dense. Rostre trés-proéminent, dépassant de beau- coup les yeux et bifurqué au bout, formant deux épines fortes, beau- coup plus longues que larges. Bord latéro-antérieur de la carapace ar- mé de 4 dents, les trois antérieures larges à leur base et peu aigues, la postérieure un peu plus longue et plus gréle, située à une égale distance de l'épine antérieure et de lépine médiane du bord postérieur de la carapace et dirigée obliquement en haut et en arrière. Épine médiane du bord postérieur de la carapace à peu prés de la méme lon- gueur que l'épine postérieure du bord latéro-antérieur. Ligne médiane CODES DE L'ARCHIPEL INDIEN. 9 de la carapace munie de 4 ou 5 tubercules dentiformes dont le pos- térieur est plus grand que les autres. Régions branchiales de la cara- pace sans dents. Abdomen (de la femelle) un peu concave, composé de sept articles parfaitement distincts, dont pourtant les articles 3°, 4*, 5e et 6* sont soudés entre-eux. Toutes les pates grosses, cylin- driques, couvertes comme le corps d'un duvet laineux. Pates de la seconde paire un peu moins de deux fois aussi longues que la cara- pace. Pates de la 1* paire (la gauche) plus courtes que la carapace, avec les mains peu développées et velues et les pinces se touchant dans toute leur longueur. Tous les doigts des pates des 4 paires postérieu- res munis d'une carène longitudinale sur leurs surfaces externe et in- terne. Couleur brunátre. Longueur de la carapace de l'exemplaire décrit 49". Habite la cóte occidentale de Sumatra, prés de Sibogha. Remarque. Cette espèce a beaucoup d'affinité avec la Doclée hybride (Doclea hybrida Edw.), mais elle me parait être distincte parce que l'épine postérieure du bord latéro-antérieur de la carapace est un peu plus grande, que les épines antérieures; que la carapace n'est munie en dessus que de quelques tubercules petits sur la ligne médiane, et que les mains et les tarses sont couvertes comme tout le corps et toutes les pates d'un duvet laineux. 3. Doclea hybrida Edw. Crustac. I. p. 295? — Doclée hybride? Syn. Znachus hybridus Fab. Supp. p. 355. Maia hybrida Bose. Crust. I-p. 256. Latr. Hist. nat. Crustac. XT. p. 99. Corps ovalaire un peu plus long que large, couvert partout par des poils courts et rudes. Rostre trés-proéminent, dépassant de beaucoup les yeux et bifurqué au bout, formant deux épines fortes. Dord latéro-anté- rieur dela carapace armé de 4 dents coniques dont la 4* est la plus longue et située à égale distance de l'épine antérieure et de l'épine médiane du bord postérieur de la carapace et dirigée un peu obliquement en haut 9 - 10 DÉCAPODES OXYRHINQUES et en arrière. Épine médiane du bord postérieur de la carapace un peu plus longue que l'épine postérieure du bord latéro-antérieur. Ligne médiane de la carapace munie de 7 tubercules dentiformes dont les postérieures sont les plus grandes. Les régions supéro-latérales de la carapace munies de quelques tubercules dentiformes. Abdomen du mâle composé de sept articles distincts et parfaitement mobiles. Plas- tron sternal du mâle muni de deux dents coniques entre les pates de - la 2e paire. Toutes les pates cylindriques, plutót grêles que grosses, couvertes de poils courts et rudes. Pates de la seconde paire, sans les doigts, plus courtes que la carapace. Pates de la 1* paire plus courtes que la carapace, avec les mains gréles, presque nues et les pinces lais- sant un hiatus quand elles sont fermées. Doigts des pates des 4 paires pos- térieures cylindriques sans carénes. Couleur brunátre. Mains et pates roses. Longueur de la carapace de liudividu décrit 37". Habit. Amboine. Remarque. Les proportions des épines de la carapace ne correspon- dant pas tout à fait avec la description de M. Milne Edwards et les pa- tes de la 2e paire étant trés-courtes et avec les doigts seulement un peu plus longs que la carapace, il se pourra fort bien, que mon in- dividu devra être considéré comme une espèce distincte. 4. Doclea macracanthus Blkr. — Doclée à longues. épines. Corps globuleux, un peu plus large que long, partout couvert d'un duvet laineux, muni de poils plus longs vers le bord latéro-antérieur de la carapace. Rostre trés-petit ne dépassant que trés-peu les yeux et bifurqué au bout. Bord latéro-antérieur de la carapace armé de trois dents dont lantérieure est obtuse et dont la troisième, située à une égale distance des yeux et de l'épine médiane du bord postérieur de la earapace, est beaucoup plus longue que la distance interocu- laire et dirigée un peu en arrière. Épine médiane du bord pos- térieur de la carapace, égalant la distance interoculaire mais beau- coup moins longue que lépine postérieure du bord latéro-anté- rieur. Carapace armée en dessus de trois séries longitudinales DE L ARCHIPEL INDIEN. 11 d'épines, chaque série formée de trois Epines dont les postérieures sont les plus longues et dont lépine postérieure de la série médiane est plus longue que les autres et située plus en arrière que les épines postc- rieures des séries latérales. Abdomen du mâle composé de sept articles distincts, dont les articles 3*, 4*, 5e et 6* sont soudés entre eux. Toutes les pates grêles, evlindriques, couvertes d'un duvet laineux. Pates de la seconde paire égales, plus de deux fois mais moins de trois fois plus longues que la carapace. Pates de la premiére paire égales, grê- les, plus courtes que la carapace, avec les mains petites, velues et les pinees se touchant dans toute leur longueur. Doigts des pates des 4 paires postérieures gréles, velus, non carénés. Couleur brunâtre. Longueur de la carapace (lépine médiane comprise) de l'exemplaire décrit 19"*. Habit. Amboine. Remarque. D' Aprés la description trop courte de la Doclée hérissée de M. Milne Edwards on ne saurait guére distinguer mon exemplaire de cette espéce. Cependant en le comparant avec la figure de Herbst, citée par M. Milne Edwards il ne me reste pas le moindre doute que mon exemplaire appartient à une espèce distincte, reconnaissable à sa carapace plus large, son rostre beaucoup moins proéminent, ses pates de la première paire plus grêles, ses pates de la seconde paire plus longues, ses 3 épines du bord latero-antérieur de la ca- rapace beaucoup plus longues, etc. Mon individu unique est un mále. 9. Doclea microchir Blkr. — Doclée à petites mains. Corps globuleux, un peu plus large que long, partout couvert d'un duvet laineux, non muni de poils plus longs vers le bord latéro-an- térieur de la carapace. Rostre trés-petit, ne dépassant que peu les yeux et bifurqué au bout. Bord latéro-antérieur de la carapace armé de 3 dents aigues et dont la troisième, située à une égale distance des yeux et de l'épine médiane du bord postérieur de la carapace, est beaucoup 12 DÉCAPODES OXYRHINQUES - plus longue que les antérieures mais ne surpasse pas en longueur la largeur du front entre les yeux et est dirigée en dehors et un peu courbée en dessus. Épine médiane du bord postérieur de la carapace grande mais pas plus longue que la 3° épine latéro-antérieure. Cara- pace armée en dessus de trois séries longitudinales d' épines; la série médiane composée de six dents coniques, aigues, dont la pénultième est la plus longue; les séries latérales composées chacune de 3 dents coniques aigues dont la postérieure est la plus longue et située à peu-prés sur la méme ligne transversale que la troisième dent de la série médiane. Entre les dents antérieures de la série latérale et de la série médiane se trouve de chaque cóté de la carapace une petite dent conique. Abdomen (du mâle) composé de sept articles distincts, dont les articles 20, 3°, 4°, 5* et 6* sont soudés entre eux. Tou- tes les pates grêles, cylindriques, couvertes d'un duvet laineux. Pates de la seconde paire plus de trois fois plus longues que la carapace (l'épine médiane du bord postérieur non comprise). Pates de la pre- miére paire égales, grêles, plus courtes que la carapace, avec les mains petites, velues et les pinces se touchant dans toute leur longueur. Doigts des pates des 4 paires postérieures grêles, velus, non carénés. Couleur brunâtre. Longueur de la carapace (l'épine médiane comprise) de l'exemplaire déerit 97". Habite la côte occidentale de Sumatra à Padang. Remarque. Cette espéce à la plus grande affinité avec la Doclée à lon- gues épines, qui s'en distingue pourtant par ses épines postérieures du bord latéro-antérieur de la carapace relativement beaucoup plus lon- gues et dirigées un peu en arrière, par des épines de la carapace moins nombreuses, les pates de la seconde paire moins longues, etc. La longueur des épines postérieures de la carapace ne permet pas de rapprocher l'espéce à la Doclée de Risso. Mn —ÁÁ—— DE L ARCHIPEL INDIEN. 18 6. Doclea Sebae Blkr. — Doclée de Séba. Syn. Araneus seu cancer marinus rotundus. Zee-spinnekop of ronde zee- krab Seb. Thesaur. III p. 41 tab. 17 fig. 4. Corps globuleux, un peu plus large que long, partout couvert d'un duvet laineux, sans poils plus longs sur le bord latéro-antérieur de la carapace. Rostre trés-petit, ne dépassant que peu les yeux et bi- furqué au bout. Bord latéro-antérieur de la carapace armé de trois dents aigues dont la postérieure n'est pas ou presque pas plus longue que les antérieures, beaucoup plus courte que la largeur du front entre les yeux et située à une égale distance des yeux et de l'épine médiane du bord postérieur de la carapace. Cette épine assez forte, égale en longueur àlalargeur du front entre les yeux. Carapace armée en dessus de trois éries longitudinales d'épines, la série médiane composée de 5 ou 6 dents coniques dont la pénultième est plus grande que les autres, les séries latérales composées chacune de 3 dents dont la postérieure est située sur la mÔme ligne transversale que l'avant-pénultiéme dent de la série médiane. Entre les séries latérales et médiane se trouvent de chaque cóté deux ou plusieurs tubercules petits coniques. Abdomen des deux sexes composé de sept articles distincts et non soudés entre eux. Plastron sternal du mále armé de deux dents coniques entre les pates de la deuxième paire. Pates grêles, cylindriques, couvertes d'un duvet laineux; celles de la deuxiéme paire trois fois ou un peu plus de trois fois plus longues que la carapace. Pates de la 1e paire éga- les, pas plus longues que la carapace, plus développées chez les máles que chez les femelles, mais plus courtes que la moitié de la longueur de la carapace, avec les pinces se touchant dans toute leur longueur. Mains du mále lisses, d'une belle couleur rouge ou écarlate; mains de la femelle velues. Doigts des pates des 4 paires postérieures non ca- rénés, gréles, cylindriques, un peu rudes, d'une belle couleur écar- late ou rouge qui devient orange au bout du doigt. Couleur de la carapace brunátre. Longueur de la carapace (lépine médiane comprise) de mes deux individus, mále et femelle, 38" et 39". T4 14 DÉCAPODES OXYRHINQU ES Habite la cóte occidentale de Sumatra et Amboine. Remarque. L'espéce décrite est sans doute la méme que celle, dé- crite et figurée dans le Thesaurus de Séba. La figure de Séba est parfaitement reconnaissable, mais ne montre pas les épines du dessus de la carapace. 7. Doclea brachyrhynchos Dlkr. — Doclée brachyrhingue. Corp globuleux, un peu plus large que long, partout couvert d'un duvet laineux, sans poils plus longs sur le bord latéro-antérieur de la earapace. Rostre trés-petit, ne dépassant que peu les yeux et bi- furqué au bout. Bord latéro-antérieur de la carapace armé de trois dents aigues dont la postérieure n'est qu’ un peu plus longue que les antérieures, beaucoup plus courte que la largeur du front entre les yeux et située à une égale distance des yeux et de l'épine médiane du bord postérieur de la carapace. Épine médiane du bord postérieur de la carapace assez forte, égale en longueur à la largeur du front entre les yeux. Carapace armée en dessus de trois séries longitudi- nales d'épines et de plus de plusieurs tubercules petits dentiformes, qui occupent les espaces entre les séries longitudinales; la série médiane composée de 7 dents dont les postérieures sont les plus grandes; les séries latérales composées chacune de 3 dents. Abdomen du mále com- posé de sept articles distincts et parfaitement mobiles. Plastron ster- nal du mâle armé de deux dents coniques entre les pates de la deu- xième paire. Pates grêles, cylindriques, couvertes d'un duvet laineux; celle de la deuxiéme paire trois fois ou un peu plus de trois fois plus longues que la carapace. Pates de la première paire égales, plus lon- gues que la carapace, très développées, avec les mains grosses, plus longues que la moitié de la longueur de la carapace, non velues et les pinces laissant un hiatus assez grand quand elles sont fermées. Doigts des 4 paires postérieures non carénés, grêles, cylindriques. Couleur des mains et des doigts des 4 paires postérieures rose. Cara- pace brunâtre. DE L ARCHIPEL INDIEN. 15 Longueur de la carapace (lépine médiane comprise) de mon indi- vidu unique (mâle) 99". Habite la côte occidentale de Sumatra, prés de Sibogha. Remarque. Cette espèce a la plus grande affinité avec l'espéce précc- dente. Elle a presque toutes les proportions de la Doclée de Séba, mais je la eonsidère comme une espèce distincte parce que la comparaison dés specimens máles de méme longueur montre des différences notables dans la dentelure de la région médiane de la carapace, et surtout dans la longueur et la grosseur des pates de la premiére paire et dans la direction des pinces, qui sont paralléles chez la Doclée de Séba. MAJOIDES. 8. Micippe cristata. Leach, Zoöl. Mise. III pl. 128. Desmar. Crust. p. 149. Edwards Crustac. I p. 330. Cuv. Régn. anim. éd. 3e Crust. Atl. pl. 31 fig. 2. Ad. White, Zoól. Voy. Samar. Crustac. p. 16. Micippe à créte. Edw. Crust. I p. 330. Syn. Cancer spinosus Rumph. Amb. Rariteitk. p. 15 tab. S. fig. 1. Cancer cristatus L. Mus. Lud. Ulr. p. 443. Cancer bilobus Herbst. pl. 18 fig. 98. Maia cristata Latr. Encycl. pl. 28 fig. I (d'après Rumph). Habit. Amboine. Les côtes de Java, les Philippines (Sequior, Zebu). Longueur de la carapace de mon exemplaire (mâle) 55". Remarg. Cette espèce est déjà déerite et figurée par Rumphius, sous les noms de Cancer spinosus, cattam baduri, hyu, makeku huta, moschdraager et hyu hatu talae. Elle aime les récifs et ne se rend ja- mais sur terre. On ne la mange pas. Elle se couvre la carapace et les pates d'algues marines et d'aleyonies, pour se dérober à ses en- nemis ou à sa proie. 16 DÉCAPODES OXYRIIINQUES PAnTHÉNOPÉOIDES. LAMBRUS. I. Carapace a peu prés aussi longue que large, rugueuse, couverte en dessus d'épines | ou de tubercules. a. Pates des 4 dernières paires ayant le troisième article armé d'épines. t Rostre grand, trés-avancé, fortement incliné et dentelé sur les bords. Lambrus contrarius Edw. tf Rostre très-petit, peu saillant, horizontal et formé de 3 dents. Lambrus longimanus Leach. b. Pates des 4 dernières paires sans épines. f_Carapace et pates de la 1° paire tuberculeuses et verruqueuses, mais non - épineuses. Carapace un peu plus large que longue (le rostre compris) et rétrécie en arrière. Lambrus Rumphü Blkr. II. Carapace beaucoup plus large que longue, armée de tubercules ou d'épines. a. Toutes les pates épineuses, les épines en partie dentelées. Bords latero-anté- rieures de la carapace armés de 8 à 10 épines planes dentelées, dont la posté- rieure est la plus grande. Dords latéro-postérieurs de la carapace armés de trois épines, l'épine médiane du bord postérieur non comprise. Face supé- rieure des mains munies de petits tubercules. Lambrus validus De Haan. DE L ARCHIPEL INDIEN: ng 9. Lambrus validus De Haan. — Parthenope. (Lambrus) validus De Haan, Faun. Jap. Crust. p. 90 pl. 22 f. 1, 2, 3, (mále) tab. 21 fig. 10 (femelle) Ad. White. Zoöl. Voy. Samar. Crust. p. 29. — Lambre forte. Longueurde la carapace de mon individu unique (mâle) 34^, largeur 45". Habite. La côte occidentale de Sumatra, prés de Padang. Côtes orientales des iles du Japon. Remarque. Mon exemplaire quoiquun peu plus petit, ressemble parfaitement à la figure 2* de la planche 22 des Crustacés du Japon. L'espéce est nouvelle pour la faune de l'Archipel indien. D'aprés De Haan sa carapace et ses bras sont fréquemment couverts par des ba- lanes, des huîtres et des caryophyllies. Mon individu a la carapace et les pates nues. 10. Lambrus longimanus Leach Linn. Transact. T. II p. 310. Desmar. Cons. Crust. p. 8 5. Edward's Crust. I p. 354. Cuv. Régn. anim. éd. 3* Crustac. Atl. pl. 26 f. 1. Ad. White Zoöl. Voy. Samar. Crustac. p. 30. — Lambre longimane Edw. Crust. I p. 354. Cuv. Régn. an. éd. 3* Crust. pl. 26 f. 1. Syn. Cancer macrochelos amboinensis, Ambonsche krab met lange armen. Hab. Seba Thesaur. III p. 46. tab. 19 fig. 1, 8, 9. Cancer spinosus longimanus Rumph. A mb. Rariteitk. p. 15 pl. 8fig. 2. Cancer longimanus femina L. Mus. Lud. Ulr. p. 441. Syst. Nat. 2, 1047, 42. Cancer longimanus Herbst. pl. 19 fig. 105 (copiée d'aprés Rum- phius). - Parthénope longimana Fab. Supp. p. 353. Lambre longues mains Desm. Consid. Crust. p. 85. Lambrus pelagicus Rüpp. Beschr. 24 Art. Kurzschw. Krabb. p. 15- tab. 4 fig. 1? La cóte occidentale de Sumatra (Padang, Sibogha) et de Banca. (Muntok.) Amboine, Bornéo, Pondichéri. Iles Philippines. Mer Rouge? 3 18 DÉCAPODES OXYRHINQUES Longueur de la carapace de mes exemplaires (toutes des femelles) 24" à 33. Remarque. Rumphius, qui connaissait déjà cette espèce, dit que ses pa- tes antérieures étendues atteignent la longueur d'un aune. Les indi- genes d'Amboine la nommaient dans le temps de Rumphius yu maccar. Les pates des 4 paires postérieures de mon exemplaire sont annelées de rouge. La carapace du plus petit individu a une belle couleur rose. Les pinces sont blanches. 11. Lambrus contrarius Edw. Crust. 1. p. 350. Lambre répugnant Edw.1ibid. Syn. Katam bidoeri. Gedoornde krabbe. Valent. III. Amb. p. 419 fig. 236? Crabbe scorpion Renard Poiss. écrev. Mol. IL. pl. 51. fig. 212? Cancer contrarius Herbst. pl. 60 fig. 3. Parthenope spinimana Lam. Anim. sans vertébr. T. V. p. 239. Lambrus spinimanus. Desm. Cons. Crust. p. 86. Lambre spinimane Desm. ibid. p. 86 pl. 3 fig. 1. Hab. Celèbes, Amboine. Ile de France. Longueur de la carapace de mes spécimens 46" à 55" (3 máles, 2 fem.) Remarque. Je possède 5 individus de cette espèce. Elle paraít être assez commune aux récifs des iles Moluques. Elle a la carapace et toutes les pates d'une belle couleur rose et le bout et la face interne des pinces noires. Il me parait très-probable que les figures citées de Valentyn et Renard appartiennent à cette espéce. 12. Lambrus Rumphü Blkr. — Lambre de Rumph. Syn. Cancer longümanus minor. Rumph. Amb. Rariteitk. p. 16 pl. 8 fig. 3. Herbst pl. 19 fig. 106. M. Edw. Crust. 1. p. 359. Carapace aussi longue que large, très-inégale et bosselée, arrondie aux bords latéraux et rétrécie en arrière, sans épines, mais armée seulement de tubereules obtus et quelquefois coniques et d'une dent trés-obtuse plus longue sur les bosses latérales. Front et rostre concaves en gouttière. Rostre trés-proéminent, triangulaire, décliné, DE L ARCHIPEL INDIEN. 19 obtus. Pates de la 1* paire munies de tubercules coniques et verru- queux mais sans épines ou dents aigues. Mains égales en longueur, sans les pinces plus longues que la carapace; la main gauche plus grosse que la droite. Toutes les pates des 4 paires postérieures grêles, eylindriques et lisses. Couleur de la carapace et des pates rose; les pates des 4 paires postérieures annelées de rouge. Le bout des pinces noirátre. Habite Amboine. Longueur de la carapace de mon exemplaire (mâle) 37". Remarque. Cette espèce bien que figurée dans l'ouvrage cité de Rum- phius n'y est pas décrite. La remarque de M. Milne Edwards qu' elle est évidemment distincte de toutes les espèces décrites dans son ouvrage, est trés juste. Dans les derniers temps MM. Adams et White ont fait connaître plusieurs espèces de Lambre, qui ont beaucoup d'affinité avec le Lambre de Rumph, quant à l'armature de la carapace et des pates de la 1e paire, sav. Lambrus lamellifrons Ad. White, Lambrus turriger Ad. White, etc. mais elles sont faciles à distinguer du Lam- bre de Rumph par les formes et les dentelures de la carapace, par la forme du rostre, la longueur des mains, etc. Batavia, Mai 1856. ed WM 15 SEO LS ISOPODES CYMOTHOADIENSS DE L.ARCHIP ET TEN DANE Bien que la famille des Cymothoadiens compte de nombreux repré- sentants dans l'Inde archipélagique, les catalogues systématiques qui sont à ma disposition, ne font mention que d'une seule espéce, la Livonèce indienne, comme habitant l| Archipel indien. Valentyn a publié la figure d'un Cymothoé, que je crois avoir retrouvé dans mon Cymothoé irregulier, et Renard a donné une figure, dans laquelle j'ai cru reconnaitre ma Livonéce de Renard. Ces rapprochemens ne pou- vant pas être sürs, vu limperfection des figures citées, on ne peut admettre que la Livonéce indienne, comme la seule des espèces des Cymothoadiens, connues jusqu'à ces jours de l'Inde archipélagique. Ma collection contient non moins de seize espèces de Cymothoadiens de l' Archipel indien. Elles sont venues enrichir mon cabinet, sans que j'eusse une intention prononcée d'en faire une étude spéciale. Je les ai trouvé presque toutes sur des poissons de mer, où elles s'étaient accrochées soit sur la peau, soit sur les branchies, soit dans la bouche. Je regrette fortement, qu'en enlevant ces parasites, je n'ai pas pris des notes précises sur les espèces qu' elles habitaient. Cependant ISOPODES CYMOTHOADIENS DE L ARCHIPEL INDIEN. 21 je puis assurer que j'ai rassemblé toutes mes espèces de Cymothoadiens sur des poissons très-différents; que le Cymothoé des stromatées habite assez fréquemment la bouche du Stromaté noir, espéce tres-commune dans la mer de Java, la Nérocile à flanes bruns la peau du Spratelle kowale, 1 Aniloere dimidiée la bouche de l' Hémiramphe de George, tandis que l' Aega macronéme méne une vie errante sur la peau de diverses espèces de poissons, sans qu elle s'y accroche ou pénétre dans les chairs. Maintenant si l'on considére que le nombre des espèces connues de Cymothoadiens de toute la terre, ne monte qu’ à environ 60 et qu’ en- viron 36 d'entre elles appartiennent à la tribu des Cymothoadiens parasites, tribu, qui est representée dans ma collection par 15 es- péees, il parait assez démontré, que les mers de ces régions équa- toriales sont assez riches en espées de Cymothoadiens et que des re- cherches ultérieures augmenteront encore considérablement le nombre des espéces de cette famille. Je possède maintenant les espèces suivantes, qui sont toutes nou- velles pour la science et qui toutes, exceptée l' Aega macronème, ap- partiennent à la tribu des Cymothoadiens parasites. 1. Aega macronema Blkr. 9. Aniloera rhodotaenia Blkr. 2. Nerocila trivittata Blkr. TO: " dimidiata Blkr. 3. u phaiopleura Blkr. 11. Cymothoa irregularis Dlkr. 4. u sundaica Blkr. 12. © » | Edwardsi Blkr. 9. Livoneca emarginata Dlkr. ] 5 " — Stromatei Blkr. ex con 'Boseu Dlkr. 14. " marginata Blkr. T. " henardi Blkr. WZ " — rhinoeceros Blkr. 8. Anilocra leptosoma Dlkr. 16. Lobothorax typus Blkr. La Livonèce indienne (Livoneca indica Edw.) a été trouvé dans la mer de Sumatra. Elle ne se trouve pas dans ma collection. Les espèces de Cymothoadiens, connues des mers équatoriales, hors l Archipel indien, ne sont encore que les suivantes. ISOPODES CYMOTHOADIENS . Alitropus typus Edw. . Nerocila aculeata Edw. » — falcata Edw. (Cymothoa I Toli). . Cymothoa Matthaei Leach. €" — frontalis Edw. » — trigonocephala Leach. Golfe de Bengale. - Patrie inconnue. - Mer de la Chine. |. Iles Séchelles. P Mers d' Asie. Mers dela Chine et de la Nouvelle Holland DE L ARCHIPEL INDIEN. 23 DESCRIPTION DES ESPÈCES-DE MA COLLECTION. 1. Aega macronema Blkr. — Aega macronème. Corps plus de 21/5 fois plus long que large. Articles basilaires des antennes peu aplatis. Antennes externes plus de trois fois plus longues que les antennes internes et plus longues que la moitié de la longueur du corps. Pièces épimériennes imbriquées dans toute la longueur du thorax: premier anneau de l'abdomen aussi long que le second; lame caudale non carénée, formant un triangle isocéle, depassée par les lames ter- minales ciliées des derniéres fausses pates, dont l'interne est ovalaire et beaucoup plus large que l'externe; cuisses lisses. Habite errante la peau de diverses espéces de poissons de la mer . de Batavia. , Longueur de l'exemplaire décrit 17". Remarque. Cette espèce est reconnaissable à la longueur des anten. nes externes, caractóre auquel j'ai emprunté son nom. NEROCILA Leach. I. Corps orné de bandes brunes longitudinales. a. Trois bandes, dont une sur la ligne médiane. Les épiméres de tous les anneaux thoraciques dépassant les angles spiniformes des tergums correspondants. Nerocila trivittata Blkr. b. Deux bandes, latérales. Lames terminales des appendices du dernier segment abdominal trés grêles, pointues et inégales. Epimères postérieurs du tho- rax dépassant les angles des tergums correspondants, 24 ISOPODES CYMOTHOADIENS Nerocila phaiopleura Blkr. IL. Corps sans bandes longitudinales. Lames terminales des appendices du dernier seg- ment abdominal trés gréles, pointues et inégales. Épiméres postérieurs du thorax dépassant de beaucoup les angles des tergums correspondants. Premier anneau tho- racique deux fois moins large que le sixieme. Nerocila sundaica Blkr. 9. Nerocila trivittata Blkr. — Nérocile à trois raes. Corps deux fois plus long que large, médiocrement bombé. Tête plus large que longue; ligne antérieure du front peu courbée. Penul- tieme anneau thoracique beaucoup moins de deux fois plus large que le premier anneau. 'Tergums et épiméres de tous les anneaux thora- ciques prolongés en forme d'épines ou de dents aigues, tous les épi- méres dépassant les épines des tergums correspondants, libres, non im- briqués. Abdomen ayant la longueur des cinq anneaux thoraciques postérieurs; les épiméres des deux premiers segments de l'abdomen trés-longs. Ongles assez forts et trés-crochus. Dernier segment de l'abdomen grand, presqu'aussi large que long, ayant son bord posté- rieur arrondi et un peu aiguisé mais pas échancré; lame terminale ex- terne des appendices de ce segment très-grêle et plus longue que linterne, qui est oblongue, lamelleuse et denticulée sur son bord ex- terne. Couleur jaunátre, avec trois bandes longitudinales brunes, dont la médiane s'étend du bord antérieur du front jusqu' au bord posté- rieur du dernier segment de l' abdomen et dont les latérales oceupent les parties latérales du thorax et de l'abdomen et se perdent sur les lames terminales externes des appendices du dernier segment de l'ab- domen. Habite les mers d' Amboine. Longueur de mon exemplaire unique 27". Remarque. Cette espèce ressemble beaucoup, quant aux couleurs, au Nérocile à deux raies (Nérocila bivittata) de la Méditerranée, qui * DE L ARCHIPEL INDIEN. 25 a de méme trois bandes longitudinales brunes, ou si l'on veut deux bandes longitudinales sur un fond brun. Le Nérocile à trois raies en differe cependant trés-notablement par la longueur beaucoup plus grande des prolongemens épineux des tergums et parce que les éópiméres de tous les anneaux thoraciques dépassent notablement les angles posté- rieurs des tergums. 9. Nerocila phaiopleura Blkr. — JNérocile à flanecs bruns. Corps 21/3 à 21/4 fois plus long que large, bombé. Tête plus large que longue; ligne antérieure du front sémilunaire; penultième anneau thoracique beaucoup moins de deux fois plus large que le premier an- neau. Tergums des deux derniers anneaux thoraciques ayant l'angle latéral et postérieur un peu prolongé en forme de dent; épiméres des six derniers anneaux thoraciques trés pointus, dépassant un peu les angles du tergum correspondant; les trois ou quatre épiméres posté- rieurs libres non imbriqués. Abdomen ayant la longueur des 4 anneaux thoraciques postérieurs; les épiméres des deux premiers segmens de l'abdomen trés-longs; ceux du second atteignant l'article basilaire des fausses pates du sixieme segment. Ongles assez forts et très-crochus. Dernier segment de l'abdomen grand, presqu'aussi large que long, ayant son bord postérieur arrondi et un peu aiguisé, mais pas échan- cré; lames terminales des appendices de ce segment très-grêles et très- aigues, l'externe beaucoup plus longue que l'interne. Couleur jaunátre avec deux bandes longitudinales brunes assez larges, qui occupent les parties latérales du thorax et de l'abdomen et se prolongent en arriére jusqu'au bout de la lame terminale externe des appendices du der- nier segment de l'abdomen. Habite la peau du Spratelle kowale et du Spratelle tembang de la mer de Datavia. Longueur de mes deux exemplaires 23" et 27". Remarque. Cette espéce est parfaitement reconnaissable à ses deux bandes latérales brunes, à la longueur des epiméres thoraciques posté- 4 26 ISOPODES CYMOTHOADIENS rieurs, à la forme et la longueur des lames terminales des appendices du dernier segment abdominal, etc. 4. Nerocila sundaica Dlkr. — Nérocile sondaique. Corps 21/4 jusqu' à 21/2 fois plus long que large, ovalaire et bombé. Tête aussi longue que large; front triangulaire au bout. Premier an- neau thoracique deux fois moins large que l'anneau pénultième. Ter- gum des trois ou quatre derniers anneaux thoraciques ayant l'angle latéral et postérieur prolongé en forme de dent aigue; les deux der- nières de ces dents très-grandes; épiméres des six derniers anneaux thoraciques très-pointus, les trois épiméres postérieurs libres, non im- briqués, trés-longs et dépassant de beaucoup les angles spiniformes du tergum correspondant. Abdomen ayant à peu près la longueur du tho- rax sans les deux anneaux antérieurs de celui-ci; les épiméres des deux premiers segments de l'abdomen trés-longs, ceux du second segment atteignant l'article basilaire des fausses pates du sixiéme segment. Ongles assez forts et très-crochus. Dernier segment de l'abdomen grand, presqu'aussi large que long, ayant son bord postérieur arrondi, sans échancrures; lames terminales des appendices de ce segment grê- les, lancéolées, l'externe beaucoup plus longue que l'interne. Cou- leur blanchâtre, sans bandes. Habite la peau de diverses espéces de poissons de la mer de Batavia. Longueur de mes sept individus 20" à 41°. Remarque. Cette espéce de Nérocile est reconnaissable à ses formes gréles, au peu de largeur de son premier anneau thoracique, à ses épi- méres trés-allongés et libres, la forme lancéolée et gróéle et la lon- gueur de la lame terminale des fausses pates de la derniére paire, l'absence de bandes, ete. Le Nérocile déprimé (Nerocila depressa Edw.) à le plus d'affinité avec cette espéce, mais il a le corps beaucoup plus trapu, les anneaux de l'abdomen relativement beaucoup plus larges, le pénultiéme anneau thoracique beaucoup moins de deux fois plus large que le premier anneau, etc. DE L ARCHIPEL INDIEN. 2T LivoNECA Leach. IL. Premier anneau thoracique encaissant notablement la tête. Épimimére thoracique pos- térieur dépassant langle postérieur du tergum correspondant. a. Front concave dépassant de beaucoup la base des antennes internes. Dernier seg- ment abdominal dépassant de beaucoup les lames terminales des dernières fausses pates. Livoneca emarginata Blkr. b. Front convexe ne dépassant presque pas la base des antennes internes. Dernier seg- ment abdominal dépassé par les lames terminales des derniéres fausses pates. Livoneca Renardi Blkr. II. Premier anneau thoracique n'encaissant pas notablement la tête. a. Pièces épimériennes n'atteignant pas les anglesdes pièces tergales correspondantes. Dernier article de l'abdomen beaucoup moins large à sa base que la pièce tergale du dernier anneau de l'abdomen. Liwoneca Dosci Blkr. 5. Livoneca emarginata Blkr. — Zavonèce émarginee. Corps moins de deux fois plus long que large. ‘Tête arrondie, aussi longue que large; front déprimé, un peu concave; son bord antérieur renflé, dépassant de beaucoup la base des antennes internes. Yeux petits, peu distinets et n'occupant que les cótés de la tête. Premier anneau thoracique se prolongeant jusque vers le milieu de la longueur de la tête, beaucoup moins long au milieu que les deux anneaux sui- vants pris ensemble. Epiméres thoraciques triangulaires, ceux du der- nier anneau dépassant un peu les tergums correspondants. Dernier ue. 28 ISOPODES CYMOTHOADIENS anneau thoracique représentant la forme d'un fer-à-cheval. Dernier segment abdominal beaucoup plus large que long, trés-obtus en ar- rière, dépassant de beaucoup les lames terminales des dernières fausses pates; ces lames d'égale longueur, oblongues, arrondies. Couleur du corps jaunátre. e Habite la peau de diverses espéces de poissons de la mer de Batavia. Longueur de l'exemplaire décrit 34". Remarque. La Livonèce émarginée doit avoir beaucoup d'affinité avec la Livonéce indienne (Livoneca indica Edw.), mais elle est distincte par ses pièces épimériennes plus longues et pointues, par son front con- cave, etc. 6. Livoneca Renardi Blkr. — JLivonóce de Renard. Syn. Zee-Luys. Pou de mer Ren. Poiss. Mol. 1 pl. 23 fig. 125? Corps deux fois plus long que large. Tête ovale, plus large que longue. Front convexe à bord antérieur arrondi, non renflé et ne dé- passant pas notablement la base des antennes internes. Yeux occu- pant une partie notable de la face supérieure de la tête. Premier an- neau thoracique encaissant la tête jusque vers le milieu des yeux, aussi long au milieu que les deux anneaux thoraciques suivants ensemble; son bord postérieur trés convexe. Epiméres thoraciques de forme oblon- gue ou triangulaire, obtus, déprimés, ceux des deux derniers anneaux dépassant un peu l'angle des tergums correspondants. Bord postérieur du dernier anneau thoracique courbé en angle à peu prés droit. Der- nier segment abdominal à peu prés aussi large que long, aussi large à sa base que la pièce tergale du dernier anneau thoracique, pas di- laté au milieu, un peu pointu en arrière, ne dépassant pas les lames terminales des derniéres fausses pates; ces lames oblongues, gréles, l'interne pointue et un peu plus courte que l'externe, qui est arrondie au bout. Couleur du corps jaunátre un peu violacé. DEL ARCHIPEL INDIEN. 29 Habite la peau de diverses espèces de poissons de la mer de Datavia. Longueur de lexemplaire décrit 28". Remarque. Cette espèce est très-reconnaissable à la longueur du premier anneau thoracique, aux épiméres thoraciques postérieurs pro- longés au-delà des tergums correspondants, aux fausses pates pos- térieures prolongées au-delà du bord postérieur du dernier segment de l'abdomen, ete. Je crois avoir retrouvé dans cette espèce celle de la figure citée de Renard, figure qui cependant est très-défec- tueuse et outrée. 7. Lüvoneca Boscüi Blkr. — Zivonèce de Bosc. Corps beaucoup plus de deux foix plus long que large. Tête trian- gulaire, plus large que longue, à front légérement convexe, arrondi en avant, sans bord renflé et ne dépassant que trés-peu la base des antennes internes. Yeux trés-grands, occupant les cótés et une grande partie de la face supérieure de la tête. Premier anneau thoracique n'encaissant la tête qu'à sa base, ne se prolongeant que vers la moitié postérieure des yeux, beaucoup moins long au milieu que les 2 anneaux suivants pris ensemble. Epiméres thoraciques coniques, ceux du der- nier anneau comme les autres, ne dépassant pas et méme n'atteignant pas les angles postérieurs des tergums correspondants. Bord postérieur du dernier anneau thoracique sémilunaire. Dernier segment abdominal pas plus large que long, beaucoup moins large à sa base que la piéce tergale du dernier anneau thoracique, pas dilaté au milieu, un peu pointu en arrière et ne dépassant que peu les lames terminales des derniéres fausses pates; ces lames oblongues, arrondies, l'interne plus longue que lexterne. Couleur du corps jaunátre. Habite la peau de diverses espéces de poissons de la mer de Batavia. Longueur de lexemplaire décrit 26". Remarque. Cette Livonéce a beaucoup d'affinité avec la Livonéce 30 ISOPODES CYMOTHOADIENS de Raynaud (Livonéce Raynaudii Edw.), mais se distingue suffisam- ment par la forme et la proportion du dernier segment abdominal - Je la dédie à la mémoire de l'auteur célébre sur les Crustacés L.-A;7€: Bosc; ANILOCRA Edw. I. Antennes internes ne dépassant pas le bord postérieur de la tête. Lames terminales des dernières fausses pates abdominales à peu près égales (Canolira Leach). a. Bord postérieur des anneaux thoraciques rougeitre. f. Corps 4 fois plus long que large. Antennes externes atteignant le premier anneau thoracique. Anilocra leptosoma Blkr. ff. Corps à peu près 8 fois plus long que large. Antennes externes atteignant le second anneau thoracique. Anilocra rhodotaenia Blkr. b. Côté droit du corps pointillé et réticulé de noir, f. Corps moins de 9 fois plus long que large. Antennes externes atteignant le second anneau thoracique. Amiloera dimidiata Blkr. 8. Anilocra leptosoma Blkr. — Amdlocre grêle. Corps comprimé, trés-bombé, presque 4 fois plus long que large; téte triangulaire, plus large que longue. Yeux trés-apparens. Antennes externes atteignant le premier anneau thoracique. Antennes internes n'atteignant pas le bord postérieur de la tête. Troisième article des DE L ARCHIPEL INDIEN. 21 antennes internes trés dilaté, formant un prolongement ou tubercule "eonique. Epimères thoraciques oblongs et arrondis. Dernier segment de l'abdomen ovale, plus large au milieu qu'à sa base, beaucoup plus long que large, arrondi mais un peu aiguisé au bout. Lames ter- minales des dernières fausses pates de l'abdomen lanccolées, à peu prés d'égale longueur, ne dépassant pas le dernier segment abdominal. Couleur du corps rose ou jaunátre; bord postérieur des anneaux tho- raciques rouge. Habite la peau de diverses espèces de poissons de la mer de Batavia. Longueur de mes 4 exemplaires 23" à 34". Remarque. Mes trois espèces d' Anilocre appartiennent au genre Cano- lire de Leach, dont M. Milne Edwards a fait une division du genre Anilocre. Elles sont parfaitement reconnaissables à leur système de coloration et aux autres caractéres, que j'ai mentionnés dans leurs diagnoses. Il parait qu'on ne connait jusqu'à présent que trois espèces de cette division du genre, l' Aniloere lüssonien, l' Anilocre laticaude et lespéce, qui est décrite par M. Say sous le nom de Cymothoa ovalis. Toutes ces espèces paraissent Être américaines. Les autres es- péees connues du genre appartiennent à la Méditerranée et aux mers du Cap de Bonne-Espérance. 9. Anilocra dimidiata Blkr. — Anilocre dimidée. Corps peu comprimé, trés-bombé, moins de trois fois plus long que large. Tête triangulaire, plus large que longue. Yeux trés-apparens. Antennes externes atteignant le second anneau thoracique. Antennes internes n'atteignant pas le bord postérieur de la tête; troisième article des antennes internes renflé avec un petit prolongement latéral coni- que. Epimères thoraciques oblongs, arrondis. Dernier segment abdo- minal un peu plus long que large, plus large au milieu qu'à sa base, arrondi et obtus en arrière. Lames terminales des dernières fausses pates abdominales à peu prés d'égale longueur, grêles, oblongues, ar- rondies, ne dépassant pas ou dépassant trés-peu le dernier segment 52 IPOSODES CYMOTHOADIENS de l'abdomen. Couleur du corps blanchâtre; le côté droit du corps pointillé et réticulé de noir. E Habite la peau de diverses espèces de poissons de la mer de Batavia. Longueur de mes 2 exemplaires 23" et 29". Remarque. Cette espèce est remarquable par son système de colo- ration, le côté droit du corps étant pointillé et réticulé de noir, qui pourtant ne s'étend pas jusqu'à la ligne médiane du dos. 10. Anilocra rhodotaenia Blkr. — Andlocre bordé. Corps peu comprimé, trés-bombé, à peu prés trois fois plus long que large. Tête triangulaire, plus large que longue. Yeux trés-ap- parens. Antennes externes atteignant le second anneau thoracique. Antennes internes atteignant le bord postérieur de la tête. Troisième article des antennes internes non renflé et ne portant pas de prolon- gement latéral. Epiméres thoraciques oblongs, arrondis. Dernier segment de l'abdomen aussi long que large, pluslarge au milieu qu'à sa base, _ arrondi, trés obtus en arrière. Lames terminales des dernières fausses pates de l'abdomen à peu prés égales en longueur, lancéolées, ne dé- passant pas le dernier segment abdominal. Corps rose ou blanchátre. | Le bord postérieur des anneaux thoraciques rougeátre. Habite la peau de diverses espéces de poissons de la mer de Batavia. Longueur de mes 5 exemplaires 24" à 26". Remarque. Cette espèce a le méme système de coloration que Il Ani- | locre gréle, mais celle-ci a le corps beaucoup plus gréle, les antennes internes munies d'un prolongement latéral conique, etc. E DE L ARCHIPEL. INDIEN. 33 Cvwornuoa Fab. I. Front se reploiant entre la base des antennes internes qui s'inserent assez loin l'une de l'autre. a. Tóte encaissée par le premier anneau thoracique. f. Bord postérieur du premier anneau thoracique très-courbé, sémilunaire. Thora: plus large dans sa moitié antérieure que dans sa moitié postérieure. Cymothoa irregularis Blkr. ff. Bord postérieur du premier anneau thoracique tronqué, à peu près droit. 6. Prolongement du premier anneau thoracique n'encaissant que la partie basi- laire de la téte. Cymothoa Edwardsii Blkr. 66. Prolongement du premier anneau thoracique encaissant plus que la moitié de la téte, mais ne dépassant pas le niveau du front, conique et incliné en dedans. Cymothoa Stromatei Blkr. b. Tête non encaissée par le premier anneau thoracique. f. Bord postérieur du premier anneau thoracique peu courbé, régulierement mais peu convexe, Anneaux du thorax et dernier segment abdominal bordés de violet. Cymothoa marginata Blkr. - II. Front ne se réploiant pas entre la base des antennes internes, lesquelles se touchent à leur base. f. Bord antérieur du front muni d'un tubercule érigé conique. Cymothoa rhinoceros Blkr. 934 ISOPODES CYMOTHOADIENS 11. Cymothoa irregularis Blkr. — Cymothoé irrégulier. Syn. Zeeluis Valent. Ind. Amb. III p. 370 fig. 13? Corps deux fois plus long que large. Tête pentagone à angles ar- rondis, plus large que longue. Yeux peu distincts. Front peu con- vexe, à ligne antérieure presque droite, reploié largement entre la base des antennes internes, qui s'insérent assez loin l'une de l'autre. Tho- rax trés-bombé, comprimé en arrière, plus large dans sa moitié anté- rieure que dans sa moitié postérieure. Les deux premiers anneaux tho- raciques ont la forme d'une demi-lune. Premier anneau encaissant la tête jusque vers le front. Dernier anneau thoracique ayant la forme d'un fer-à-cheval. Epiméres thoraciques postérieurs réniformes. Premier anneau de l'abdomen non caché par le dernier anneau thoracique. Dernier segment de l'abdomen non caréné, beaucoup plus large que long, à bord postérieur arrondi trés obtus, dépassé par les lames terminales des dernières fausses pates; ces lames ovales, à peu prés d'égale longueur. Cuisses des pates thoraciques des paires postérieures quadrangulo-ovalaires sans épine et sans tubereules notables. Couleur blanchâtre. Habite des poissons de la mer d’ Amboine. Longueur de l exemplaire décrit 28". Remarque. Cette espèce est très-remarquable par la forme générale du thorax et par la forme du premier anneau thoracique. Les deux premiers anneaux thoraciques sont courbés en demi-lunes. La cour- bure du troisième anneau est déjà beaucoup moindre, et le quatiróme anneau, qui est le plus large de tous les anneaux thoraciques, a le bord postérieur à peu prés droit. | 12. Cymothoa .Edwardsiüi Blkr. — Cymothoé d' Edwards. Corps 22/3 à 23/, fois plus long quelarge. Tête à peu prés quadran- gulaire, plus large que longue. Yeux peu distincts. Front peu con- DE L ARCHIPEL INDIEN. 95 vexe, légérement arrondi en avant, reploié largement entre la base des antennes internes, qui s'insérent assez loin l'une de l'autre. Tho- rax très-bombé, comprimé, un peu plus large dans sa moitié posté- rieure que dans sa moitié antérieure. Premier anneau thoracique ne s avancant pas de chaque cóté au delà de la moitié postérieure de la téte, à bord postérieur presque droit. Bord postérieur du dernier an- neau thoracique un peu sémilunaire. Epiméres thoraciques postérieurs à peu prés réniformes. Premier anneau de l'abdomen en partie caché par le dernier anneau thoracique. Dernier segment de l' abdomen non caréné, beaucoup plus large que long, trés-obtus, à bord postérieur arrondi dépassant un peu les lames terminales des dernières fausses pates; ces lames gróles, aigues, un peu courbées, presqu' égales. Cuisses des pates thoraciques des 4 paires postérieures ayant la forme d'un parallélogramme, portant un tubercule obtus prés de la base de leur bord inférieur. Habite des poissons de la mer de Batavia. Longueur de l exemplaire décrit 27". Remarque. Cette espèce doit avoir beaucoup d'affinité avec le Cy- mothoé de Mathieu (Cymothoa Mathaei Leach) de la mer des fles Séchelles. Cependant celle-ci différe de mon exemplaire par la forme des cuisses, qui sont décrites par M. Milne Edwards dans les termes suivants: » Cuisses des pates de la quatrième et cinquiéme paire étroi- tes et sans tubercule ni dilatation bien marquée; celles de la sixióme et surtout de la septióme paire brusquement dilatées en arrière de facon à avoir la forme d'un parallélogramme." Dans mon espéce les cuisses des 4° en 5* paires sont méme plus dilatées que celles des deux dernières paires. Je la dédie à M. H. Milne Edwards, un des plus celêbres carcinologistes des temps modernes. 13. Cymothoa Stromatei Blkr. — Cymothoé des Stromatés. Corps 2 fois à 21/4 fois plus long que large. Tête presque quadran- gulaire, plus large que longue. Yeux peu distincts. Front déprimé, A E ———— 36 ISOPODES CYMOTHOADIENS peu arrondi en avant, reploié largement entre la base des antennes internes, qui sont assez éloignées l'une de l'autre. Thorax trés-bombé, comprimé, plus large dans sa moitié postérieure que dans sa moitié antérieure. Premier anneau thoracique s'avancant jusque vers la ligne antérieure du front, à bord postérieur presque droit; ses prolonge- ments coniques, couchés obliquement et convergeant vers le front. Bord postérieur du dernier anneau thoracique un peu sémilunaire. Epiméres thoraciques postérieurs à peu prés réniformes. Premier an- neau de l'abdomen non caché par le dernier anneau thoracique. Der- nier segment de l'abdomen non caréné, plus de deux fois plus large. que long, très-obtus, à bord postérieur tronqué ou légérement échan- cré, plus saillant latéralement que vers le milieu, dépassant les lames terminales des dernières fausses pates; ces lames grêles, oblongues, arrondies, à peu prés d'égale longueur: Cuisses des pates thoraciques des 4e et 5° paires portant un tubereule plus ou moins conique; celles des 69 et 7° paires brusquement dilatées en arrière, de facon à avoir la forme d'un parallélogramme. Couleur du corps blanchátre Habite la bouche du Stromaté noir et d'autres espèces de poissons de la mer de Batavia. Longueur de mes exemplaires 27" à 40". Remarque. Le Cymothoé des Stromatés ne pourrait être rapproché qu' au Cymothoé oestre (Cymothoa oestrum Fab.? Edw.), mais il ne peut pas étre le méme, parceque les prolongements du premier anneau thoracique du Cymothoé oestre s'avancent jusqu'au delà du niveau du front et ne sont pas convergeants et plus obtus. De plus le premier anneau thoracique du Cymothoé des Stromatés est relativement plus court, c'est à dire beaucoup plus de deux fois plus large que long (sans les prolongements), etc. On trouve cette espéce assez fréquem- ment dans la bouche du Stromaté noir (Stromateus niger Bl), poisson trés-commun dans la mer de Java. 14. Cymothoa marginata Blkr. — Cymothoé bordé. Corps 21/3 fois plus long que large. Tête triangulaire à angle antérieur DE L ARCHIPEL INDIEN. 37 tronqué. Yeux très-distincts. Front déprimé, reploié entre la base des an- tennes internes, qui s' insèrent assez loin l'une de l'autre. Ligne latéro-an- térieure du front concave. Thorax médiocrement bombé, peu comprimé, plus large dans sa moitié antérieure que dans sa moitié postérieure. Pre- mier anneau thoracique ne s' avancant presque pas sur les côtés de la tête, à bord postérieur réguliérement convexe. Bord postérieur du dernier an- neau thoracique concave, sémilunaire. Epiméres thoraciques des deux paires antérieures oblongs arrondis; ceux des paires postérieures coniques en arrière. Premier anneau de l'abdomen en grande partie caché par le dernier anneau thoracique. Dernier segment de l'abdomen non caréné, oval, plus large que long, plus dilaté au milieu qu'à sa base, régu- lièrement arrondi en arrière, dépassant de beaucoup les lames termi- nales des derniéres fausses pates; ces lames oblongues, assez gréles, arrondies au bout. Cuisses des pates thoraciques grêles, sans tuber- eules. Les pates postérieures trés-alongées et grêles. Couleur du corps olivâtre. Les anneaux thoraciques bordés de violet en arrière. La moitié postérieure du dernier segment de l'abdomen presque toute noire. Habite des poissons de la mer de Batavia. Longueur de lexemplaire décrit 19". Remarque. Dans son aspect général cette espéce a beaucoup d'une , Livonéce, mais le rétrécissement de la base de l'abdomen et le reploie- ment du front-entre la base des antennes internes, doivent la faire con- sidérer comme un Cymothoé. Elle ne peut pas être rapportée au genre Anilocre, avec lequel elle n'a pas moins d'affinité qu'avec le genre Livonéce, par sa forme déprimée et principalement, parce que l'abdomen ne se rétrécit pas en arrière comme dans les Anilocres. Elle est très- reconnaissable à la bordure violette des anneaux thoraciques et de la lame caudale. 15. Cymothoa rhinoceros Blkr. — Cymothoé rhinocérote. Corps deux fois et demi pluslong quelarge. Tête triangulaire, plus large que long. Yeux trés-distincts. Front déprimé, ne se reploiant 98 ISOPODES CYMOTHOADIENS pas entre la base des antennes internes, qui se touchent à leur base. Bord antérieur du front rélevé et muni d'un tubereule érigé conique. Thorax médioerement bombé, pas plus large dans sa moitié postérieure que dans sa moitié antérieure. Premier anneau thoracique nes avan- cant que peu sur la tête, les angles ne dépassant pas les yeux; son bord postérieur presque droit et arrondi seulement aux côtés. Bord postérieur du dernier anneau thoracique peu concave. Epiméres tho- raciques très développés, ceux des 2* et 3° anneaux quadrilatéres, ceux des anneaux postérieurs triangulaires et dépassant les angles des ter- gums correspondants. Premier segment de labdomen caché en partie par le dernier anneau thoracique. Dernier segment de l' abdomen non caróné, triangulaire mais arrondi en arrière, plus large que long, cilié au bout et dépassé un peu par la lame terminale interne des der- nières fausses pates, qui est plus longue et plus large que la lame in- terne, pyriforme, obtuse et arrondie au bout et cilieé sur tous ses bords. Cuisses des pates, thoraciques sans tubercules, non dilatées. Couleur du corps blanchátre. Habite des poissons de la mer de Batavia. Longueur de l'exemplaire décrit 22". Remarque. Cette espèce est trós-remarquable par le tubercule coni- que du bord antérieur du front, les bords ciliés du dernier segment abdominal et de la lame interne des fausses pates postérieures, etc. LororuonaAx Blkr. Antennes insérées à la face inférieure de la tête. Pates anereuses. Segmens abdominaux distincts et mobiles; abdomen notablement moins large à sa base qu'à son extrémité postérieure. Thorax ca- réné, en forme de toit; ses anneaux échancrés en arrière sur la ligne médiane; le cinquiéme anneau thoracique couvert presqu' entièrement par le quatrième anneau. Les prolongements du premier anneau tho- » DE LVL ARCHIPEL INDIEN. 239 racique rétrécis à leur base. Dernier segment de l'abdomen plus large que long. Téte aussi longue que large. Remarque. Je propose ce genre nouveau d'après une espèce de ma collection, qui, bien qu'ayant en général les caractères des Cymo- thoés, en montre cependant d' autres, qui me paraissent être d'une valeur suffisante pour en former une section générique. Ces caractéres se trou- vent dans la forme de la tête, la forme et l'échanerure des anneaux thoraciques, la forme des prolongements du premier anneau thoraci- que, celle des parties visibles des trois derniers anneaux thoraciques, qui prises ensemble ont moins de longueur que la partie non couverte du 4e anneau du thorax, etc. 16. .Lobothoraz typus Blkr. — Lobothorax type. Largeur du eorps trois fois moins que sa longueur. Tête presqu' aussi longue que large. Front oval, assez large, à peu prés horizontal, arrondi en avant, non reploié entre la base des antennes internes. Ces antennes se touchant presque à leur base. Yeux très-distincts. Longueur du premier anneau thoracique égale à celle des 2 anneaux suivants en- semble; le premier anneau thoracique muni de chaque côté d'un pro- longement oval, rétréci à sa base, arrondi en avant et atteignant la ligne antérieure du front. Incisure médiane du bord postérieur des quatre premiers anneaux thoraciques assez profonde. La partie visible des trois anneaux thoraciques postérieurs n'ayant pas (au milieu) la longueur de la partie visible du quatrième anneau thoracique. Bord postérieur du dernier anneau thoracique trés-concave, couvrant une grande partie du premier segment abdominal. l' Abdomen s'élargis- sant vers la queue. Epiméres thoraciques postérieurs plus ou moins réniformes. Cuisses des pates thoraciques dilatées et arrondies en ar- rière. Les deux derniers anneaux thoraciques et les cinq segments antérieurs de l'abdomen divisés longitudinalement sur la ligne médiane par un sillon peu profond. Abdomen plus de deux fois plus court 40 ISOPODES CYMOTHOADIENS DE L ARCHIPEL INDIEN. que le thorax. Dernier segment de l'abdomen presqûe deux fois plus large que long, plus large à sa base que vers le milieu, arrondi et très- [ obtus en arrióre. Lames terminales des derniéres fausses pates oblon- gues, pointues, dépassant le bord postérieur du dernier segment de l'abdomen; la lame interne plus longue que la lame externe et munie l d'un article supplémentaire. Couleur du corps jaunátre. | Habite des poissons de la mer de Batavia. Longueur de l'exemplaire décrit 40". [ Batavia, Juin 1856. 4 DAL 4 FJ) Z7 : 272 ; f 7 Lig. rt bepa marter A Fig. 2. € USE ela Ae rv IA 4 Zed Fig Eo oo LES Anim m Z Í ZD ? SAP d ! CAZA UAT ! AL, Fig. ZEN v A a Hert Es " Gb Fig. ó. Ln DEG eem tym fem A : Fig 6. M d + - — / 1 E Lp , Pd Ge i Z2 7 272 s c " — » a ZZ EK, ne E. Fig. 7 Ore Pd e D e zeta SOA Fig. DÀ re mera € She za rd e. Fig. EZ E e CA SO pe * Pe M LL. Huart, Del & Zilk Batanta "^ d Aje bne Cota Ade CTA Fig 11. Oje S pm tregua PAP or 2-. Fig. 12. prseter Edas e ? » Fig. Xd. pone boa EET OA Fig. zó. pono tr ITE 77A Ps. zó. Gama LZ ceerd OR Fig. 16. GE fpe ce AE HP í ^ ; " C. L. Doleschall, celu. ML. Huart, Del & Lieh. Batarte Bran i 2er th Ma le LS —-— Aias m HEEN DE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER eer OL OGISCHE FAUNA VAN Ad el Cn en CE DR 0. VISSCHEN VAN DE RIVIEREN BARITO, KAHAJAN EN KAPOEAS, DOOR De. B BLEEKER. Sedert ik, thans ruim een jaar geleden, mijne Negende bijdrage over de visschen van Borneo openbaar maakte, ontving ik van daar weder meerdere verzamelingen, welke mij nogmaals in de gelegenheid stellen, de bestaande kennis ten deze eene schrede verder te brengen. Die nieuwe verzamelingen heb ik te danken aan de beeren officieren van gezondheid der 2de klasse C. Helfrich, E. F. J. Van Kappen en z (1) Mijne vroegere Bijdragen van de vischfauna van Borneo zijn alle opgenomen in het Natuur- kundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, t. w.: 1. Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo; met beschrijving van 16 nieuwe soorten van zoetwatervisschen. Dl. I (1850), p. 1—16. 2. Nieuwe Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo, met beschrijving van eenige nieuwe soorten van zoetwatervisschen. Dl. I, p. 259—275. 3. Derde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo, met beschrijving van eenige nieuwe soorten van zoetwatervisschen. Dl. II (1851), p. 57—70. 4. Vierde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo, met beschrijving van eenige nieuwe soorten van zoetwatervisschen. Dl. II, p. 195—208. 7 I 2 TIENDE BIJDRAGE DOT DE OROENUNISOSDIEJ D. Sigal, welke met de meeste bereidwilligheid een aantal vischvor- men, in de nabijheid hunner standplaatsen levende, mij hebben aan- geboden. Die verzamelingen hebben gedeeltelijk eene bijzondere waarde, het- zij door de nog onbeschrevene soorten, welke zij bevatten, hetzij door de plaatsen, van welke zij afkomstig zijn. Zoo bezat men tot nog toe zelfs niet de geringste kennis van de visschen van den Kahajan-stroom, welke eenige mijlen westelijk van den Barita-stroom of de rivier van Bandjermasin, zich in zee ontlast, en evenmin bezat men tot nog toe eenige kennis van de visschen, welke in de ver van de zee ver- wijderde gedeelten der Kapoeas voorkomen, van waar de heer Sigal, kort geleden nog te Sintang geplaatst, mij eenige soorten deed ge- worden. De bedoelde verzamelingen waren zamengesteld, zooals hieronder is opgegeven. Visschen van de Kapoeas bij Sintang (verzameling van den heer Sigal). 1. "Toxotes jaculator CV. 7, Systomus melanopterus Blkr. 2. Wallago Leerii Dlkr. 8,* Leuciseus trinema Dlkr. 9. Silurus bicirrhis CV. 9. » Uuranoscopus Blkr. 4. » €rvptopterus Dlkr. 10. Cobitis macracanthus Dlkr. 5.* Dagrichthys hypselopterus Dlkr. 11. Notopterus lopis Dlkr. 6. Dagroides melanopterus Dlkr. 5. Vijfde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo, met beschrij ving van eenige nieuwe soorten van zoetwatervisschen. Dl. II, p. 415—442. 9. Zesde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo. Visschen van Pamangkat, Bandjermassing, Praboekarta en Sampit. Dl. III (1852!, p. 407—142. 7. Zevende Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo. Zoetwatervisschen van Sambas, Pontianak en Pengaron. Dl. V (1853), p. 427—462. 8. Achtste Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo. Zoetwatervisschen van Bandjermasin. Dl. VIII (1855) p. 151—108. 9. Negende Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Borneo. Zoetwatervisschen van Pontianak en Bandjermasin. Dl. IX (1855), p. 415—430. ICHTHYOLOGISCHE FAUNA VAN BORNEO. Ó Visschen van de Kapoeas bij Ponttanak: (verzameling van den heer Van Kappen). 1.* Bogoda macrolepis Dlkr. 10.* Dangila fasciata Blkr. 9. Helostoma Temminckii K. v. IH. 11.* Rohita borneënsis Blkr. 3. Catopra fasciata Dlkr. 12.* „ Kappenii Blkr. 4.* Pangasius hexanema Dlkr. IX NS twporos Bkr: 5. Barbus Hoevenü Dlkr. 14. 46^ viisla CV. 6. » Scehwanefeldi Dlkr. 15. Epalzeorhynchos kallopterus Blkr. 1.* Capoeta ampalong Dlkr. 16. Cobitis hymenophysa Blkr. 8. Leuciscus dusonensis Blkr. It „ macracanthus Blkr. oe » thynnoides Blkr. Visschen van de Barito bij Bandjermasin (verzameling van den heer Helfrich), 1. Platycephalus insidiator Dl. Schn. 4. _Gastrophysus oblongus J. Müll. 9.* 'Trichiurus savala CV. 5. Chonerhinos naritus Blkr. 9. Muraena tile Cant. Visschen van de Kahajan (verzameling van den heer Helfrich.) 1. Ambassis apogonides Blkr. 13. Helostoma Temminckiü K. v. H. 9. 5^ Wolfii Blkr. 14. Trichopus trichopterus CV. 3. Datnioides polota Blkr. 15. Betta anabatoides Blkr. 4. Polynemus borneënsis Dlkr — Pol. macro- 16. Ophicephalus lucius K. v. H. nema Blkr. ol. (nec Pel) (1). 17. se striatus BL 5. Seatophagus argus CV. 18.* Mastacembelus maculatus CV. 6. Drepane punctata CV. 19. Gobius kokius CV. 1.* Trichiurus savala CV. 20. Dutis melanostigma Blkr. 8. Equula ensifera CV. 2]. Eleotris urophthalmus Blkr. 10. Anabas scandens CV. 22; », Uurophthalmoides Blkr. 11. Polyacanthus Einthovenii Blkr. 23. Wallago Leerii Blkr. 13. » ZHelfrchii Blkr. mé. » leiacanthus Blkr. (1) De soortnaam macronema of macronemus is door den heer H. J. Pel reeds gegeven aan eene soort van de kust van Guinea, beschreven en afgebeeld in het eerste deel der Bijdragen tot de Dier- kunde, uitgegeven door het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra, van 1818 tot 1854. Mijne soortnaam dateert van Junij 1852, die van den heer Pel van 1818—1851 en is alzoo misschien vroeger, misschien ook later gegeven. In elk geval moet een der beide namen veranderd worden, waarom ik den mijnen in dien van borneënsis heb veranderd. Hetzelfde is van toepassing op Polynemus multifilis Schl., welke soort ik misschien vroeger dan de heer Schlegel (in Junij 1852) beschreven heb onder den naam van Polynemus polydactylus. J msn ne en er E "P E CE 2.108 F nd d 2 Lm 22s "uus comu Loa D - " E TIENDE, “BIJD RAGS KOL DIE SEAEINONIDSORDSESSS 25. Silurichthys phaiosoma Dlkr. 43.* Leuciscus Helfrichii Dlkr. 26. Silurus lais Blkr. 44. » uranoscopus Dlkr. RT limpok Blkr. 45. Dangila ocellata Blkr. 28. » .phalacronotus Dlkr. 46. festiva Blkr. 29. Bagrus nemurus CV, 41. Rohita melanopleura Blkr. 30. » Singaringan Dlkr. 48.* » kahajanensis Blkr. 21. Pagroides melanopterus Blkr. 49. Epalzeorhynchos kallopterus Blkr. 22. Claris leiacanthus Blkr. 90. Cobitis hymenophysa Blkr. 39. » pentapterus Dlkr. od. » macracanthus Dlkr. 24.* Darbus fasciatus Dlkr. DU » macrorhynchos Blkr. 25. » Hoevenii Dlkr. 53. Luciocephalus pulcher Blkr. 36.* », tetrazona Dlkr. Dt. Clupeoides borneënsis Blkr. 27. Systomus albuloïdes Blkr. 55. Notopterus borneënsis Dlkr. 38. "oos bul e. 50. Synaptura panoides Blkr. 99; , melanopterus Dlkr. Ilke „ Russellii Dlkr. 40. Leuciscus dusonensis Dlkr. 58, Muraena tile Cant. 41.* , cephalotaenia Dlkr. 59. Monopterus javanensis Lac. 42, „ Eimthovenii Dlkr. 60. "Triacanthus brevirostris Val. Ten opzigte dezer verschillende verzamelingen valt aan te tee- kenen: 19. Dat de visschen van Sintang, met uitzondering slechts van Cobitis macracanthus Blkr, alle nieuw zijn voor de kennis van Sintang en voor het hoogere gedeelte van het stroomgebied der Kapoeas. Twee daarvan, Bagrichthys hypselopterus Dlkr en Leuciscus tri- nema Dlkr, waren tot nog toe slechts van Sumatra bekend. 20. Dat van de visschen van Pontianak nog niet van daar bekend wa- ren Catopra fasciata Blkr, Rohita vittata CV., Epalzeorhynchos kallopterus Dlkr en Cobitis macracanthus Blkr, terwijl bovendien nieuw zijn, niet alleen voor Pontianak, maar ook voor de kennis van Borneo, Dogoda macrolepis Dlkr, Pangasius hexanema Blkr, Capoeta ampalong Blkr, Dangila fasciata Blkr, Rohita borneënsis Blkr, Rohita Kappeni Blkr en Rohita triporos Dlkr, van welke Bogoda maerolepis, Rohita borneënsis en Rohita Kappenii tevens nieuw zijn voor de wetenschap. 30, Dat van de 5 visschen van Bandjermasin, Trichiurus savala CV. E ICHTHYOLOGISCHE FAUNA VAN BORNEO. 9 en Gastrophysus oblongus J. Müll. nieuw zijn voor kennis der plaat- selijke fauna van Bandjermasin en de eerstgenoemde tevens nieuw voor de kennis der fauna van Borneo. 49. Dat de visschen van de Kahajan-rivier alle nieuw zijn voor de kennis van dien stroom, terwijl nieuw zijn voor de kennis der fauna van Borneo, 'lrichiurus savala CV., Mastacembelus macu- latus Rwdt, Wallago leiacanthus Blkr, Barbus fasciatus Blkr, Barbus tetrazona Blkr, Leuciseus cephalotaenia Blkr, Leuciscus Helfrichii Dlkr, Rohita kahajanensis Blkr, Cobitis macrorhynchos Blkr en Synaptura hussellit Dlkr, waarvan tevens nieuw voor de wetenschap Leuciscus Helfrichii Dlkr en Rohita kahajanensis Blkr. In het laatste door mij gegevene overzigt van de vischfauna van Borneo (Sste Bijdrage), bragt ik het aantal van daar bekende visch- soorten op 224. Een dier soorten heb ik daarvan als geheel onzeker laten vervallen, ik bedoel mijne Philvpnoides surakartensis, welker voorwerpen ik thans houd voor zeer jeugdige en minder goed be- waarde exemplaren van eene soort van Ophicephalus. In mijne 9de Bijdrage over Borneo voegde ik nog 16 soorten bij de bekende 225 en bragt ze alzoo tot het cijfer 239. De onderwerpelijke verzame- | lingen bezitten te zamen 19 soorten, welke nog niet van Dorneo bekend waren, zoodat het geheele aantal daardoor gebragt wordt tot 258, van welke hieronder eene opsomming volgt. Twee vroeger reeds door mij beschrevene soorten, Dagrus hypselo- | pterus en Silurus phaiosoma, heb ik gebragt onder de geslachtsnamen Bagrichthys en Silurichthys. Bagrus hypselopterus kon niet met Ba- grus vereenigd blijven, wegens de eigenaardigheden van het tanden- stelsel, bestaande de onderkaakstanden uit twee groepen, van welke de buitenste eene andere rigting hebben dan de binnenste. Zoo ook heb ik Silurus phaiosoma onder den geslachtsnaam Silurichthys van Silurus gescheiden, wegens de volkomene vereeniging van de aarsvin met de staartvin. 1 TIENDE BIJDRAGE ATOM DE SPECIES PISCIUM BORNEENSES HUCUSQUE Nomina systematica. Lates nobilis CV., Verh. D. Gen. XXII, Perc., p. 27. Ambassis apogonides Blkr, Nat. T. Ned. Ind. II, p. 220. » interrupta Blkr, ibid. III, p. 220. » nalua CV., ibid. IV, p. 453. » — Wolffii Dlkr, ibid. I, p. 19. Bogoda maerolepis Blkr, Act. "Soc. Scient. Ind. Neerl. I 10e Bijdr. Born. p. 13. Serranus crapao CV., Verh. B. Gen. XXII, Pere. p. 37. Mesoprion gembra Cv. = = Mes. immaculatus Blkr ol. - (nec CV.) N. T. AN. Ind. IV, p. 216. » dJohnii CV. z M. unimaculatus Blkr (nee QG. nee CV.) Verh. Bat. Gen. XXII, Perc. p. 42. 'Therapon servus CV., ibid. p. 49. . Datnioides microlepis Blkr, N. EEN Ind. VA p. 442. » polota Blkr, ibid. V, p. 441. Sillago malabarica Cuv. =S. acuta CV., V. Be bod IRE 1D llo. c : Polynemus borneénsis Blkr -4 P. macronema Blkr (nec Peli, Nz X; NI. BRG Jpz419. » — dubius Blkr — P. longifilis Blkr (nec Cv. ^ ibid. 100E5 MALS » multifilis Schl. SE polydaetylus Blkr, ibid. III, p. 417. » — tetrad: ictylus CV., V. B. G. XXII, Perc., p. 57. Platycephalus insidiator BL, Verh. B. Gen. XXII, Sclerop., p. 6. c » scaber CV., ibid., Apistus cottoides CV., N. 5s - N. Ind. jj p. 459. l Sy nancela asteroblepa Rohde ‚ ibid. III, p. 419. 2 Otolithus borneënsis Blkr, ibid., I p. 268. : » EE Blkr, VB: G. XXIII, Sciaen., p. 16; IN; N. Ind. I. es SEL : Corvina E Blk eN ien: TE VII, P 211 » jubata Dlkr, ibid. VIII, 160. » Kuhlii CV., Verh. B.G. "XXIII, Scinen., Pp. 18. » polykladiskos Blkr, IN. JPN. Ind. IBPPp: 420. » sampitensis Blkr, ibid. TIE,"p. 491. : » trachycephalus Blkr, ibid. II, p. 200. » Wolffii Blkr, ibid. II, p. 68. Pristopoma argyreum CV, V. B. G. XXIII, Sciaen. „2 Transport. KEN NIS DR COGNITAE. Habitatio Borneëönsis. 5 - olie EE LO eol s £z | g. [2 Er Sl 5 SNE albe E E EMEN MS sle le eu ee 4p 75 hee ^ m mt : : DOR z & 5 en mÓÁÓB. zee e 2 eee 4 Nrd dv ife . b CAO ZH 5 et ve PACA Its e p E [s — mnm : . 1 AIR e 1 1 ao fol Kahajan. 4 E masin, Pengaron, Bandjer- Prabukarta, ne ee KONT IFSOLOGISCHE FAUNA VAN BORNEO. T Habitatio Borneënsis. Nomina Systematica. E E i E gien En 5 E $$ 85 3$lg8|2|-l&|? 22 5:3 Cr aod Mp | AE Per transport. DL dE ION E033: d T 1.0 lo 32 Pristopoma nageb Rüpp., V. B. G. XXIIL Sciaen. p. ir. SET s 1 33 Diagramma erassispinum Rüpp., ibid. p. 26... SR vod 1 ^ 31 Scatophagus argus CV., ibid. XXIII, Chaet. » 21. CIE CEIVI lE I 35 Drepane punctata CV., ibid. p. 23. ZEN PS, vi ede pL 1 36 Toxotes jaculator CV., ibid. p. 31. 3 ; ot OD aed 7 - Mt | 37 Anabas oligolepis Blkr, Nat. /9 N. Ind. VIII, p. ER ee Ed rd oe e fe DT 38 » scandens CV., V. B. Gen. XXIII, Doolh. K., p. 8 | (ex parte. . ; : : : TIE LITE 1 LIE 39 Polyacanthus Einthovenii Blkr, N. T. N. Ind. EE p- 220 A edil e Mec, Tn 40 .» dHasseltii Blkr, V. B. Ean: DO U ED oro) a CEE EB |E Fat BED Et EVE VO Ales EE Hsbtcho BIRDS UNGCT. NC Ind? VLEES p- O9) oare |T ee select de | 1 2E. M 42 Helostoma "Temminckii K. v. H., Verh. B. G. XXIII Doolh. K., p. 9. . : . ie ere du ELI ELO eso ce | aes i 43 ‘Trichopus Leerii Blkr, N. 'T. N. Ind. Il. p.974... BASE diee dre dM, exe d 4i » striatus Blkr, ibid. I p. 106, V. B. Gen. XXIII, Doolh...K;, pA 1I.. Sete DS 33 m : 49 » trichopterus CV. V. B. G. XXIII, Doolh, K. p. "rs MR RU EI 1 46 Betta anabatoïdes Blkr, N, T. N. Ind. I, p. 269. . » D DE 47 Osphromenus olfax Comm., V. B. G. XXIII, Doolh. K. p.I6.1 ss jl 1 48 Ophicephalus bankanensis DRE NEC SNE EDEL p.228. [i3 I0 s P bebes Tes ih 1 : 49. "» lucius K. v. H., V. B. Gen. SENI Doolho E, p;ISq s [8E pP Hf elle k [p.d 1 50 » marulioides Blkr, N. T. N. Ind, II, p. 421, A iUa 2d : 51. » melanopterus Blkr, ibid. IX, p. 420. . ; "8 DO he crd 52 » melanosoma Blkr, ibid. II, p. 421. : Su DEB URS IR 53 » mieropeltes K. v. IL, Verl. B. G. XXIII, Doolh. Kom... 5 2352 731 Uns ws EE MI 5t » pleurophthalmus Blkr, Nat. T. N. Ind. Dn p. at NR S.T 59 » rhodotaenia Dlkr, ibid. P p. 423. ; bar : d AP 56 » Stevensii Blkr, ibid. V, p. 444. . : al s Tees à 57 striatus BL, V. B. G. XXL Doolh. K., p. i$ |i I Tw 1 58 didus erythrotaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. I, x I, qr tes ded Ip, bd 59 .» maculatus "Rwdt, ibid. III, p. 93. ; NIS sa: «sd : : 60 » unicolor CV., Verh. B. Gen. S PUN Notac., p.i TONS Ups decli Ae A Fs 1 61 Rhynchobdella ocellata CV. , lbid. p. SONORES 0E : 62 Chorinemus Commersonianus C V., ib. XXIV, Maki- P 41. bun S3 EHE KO we 63 Trachinotus mookalee CV., ibid. p. 47. . Eas Macs scd Gt Triehiurus haumela CV., ibid., p. 41. : : SEC. tbi 65 » savala CV.. ibid., p. 41. ees coe Ir Scr dese [st 66 Caranx Forsteri CV „ibid. p. 57, Nat. 'T. N.Ind. III, p. dette P T T 67 Equula ensifera CV., Verr B. G. XXIV, Makr., p. 80. el 151 p GA» filigera QV Verh. ee G. XXIV, Makr., p. 79, En N. T. N. Ind. III. p. 165. . - E cobre esi OE 70 Amphaecanthus Saga CV. = A. scaroides Blkr j 18 39. [em 68 » gerreoides Blkr, ibid, p. N.T.N.IndLp.371| .| .| 1| ||. | ar " | NSTNSdnd L* p 262. . : : : l Mugil cud Blkr, ibid. II, p. 201. . Transport. | 2 |17/ 9 |21| 1 8 TIENDE BIJDRAGE TO TS DE KIENNTS DIENG ———————M————————————————M——M——————M ————————————————Á | Habitatio Borneénsis. N 1 1 | [^1 E: 2 EM TE z Eq z omina systematica. LES el Beene IS EET C 5 |A E c c Ec i-|-s as | Ss toL B eS EDM tee| $9 | gi Ae SHS EIN m ui E £ ‚we ul E aa) nA S eR | mE Eee Per transport. , 2 |171:9^7-91: 21:207 0018: SON DRIED 72 Mugil melanochir K. v. H., N. 'I. N. Ind. UI, p. 423. psv este Ne . 73 » oligolepis Blkr = M. maerolepis Blkr (nee Smith), | ibid. III, p. 422. ; UE NOSE REE 1 E 74 Gobius borneánsis Blkr, ibid. I, p. 10. : pre e rec n 75 » chlorostigma Blkr, Verh. B.G XXII, Gob. p. AE PEBE et LE 76 » Hoeveni Blkr, N. T. N. Ind. II, p.426. . Se UD LEGE eU Se onc 77 » kokius CV., Verh. B. Gen. XXII, Gob, ps gal «| 3| «L1 | [4| 151 fi 39 pleurostigma Bkr bidep: 20 nl AEN eN Sh exe 79 » xanthozona Blkr, ibid., p- Ods Ni . . gite | . 80 Apoeryptes borneénsis Blkr, Nat. T.N Ind.IX, p. 421. Axe eN L . 81 » changua CV, Verh. B. Gen: XX TI; Gob., p. 36.] -* esc oe 1 82 » macrolepis Blkr, Nat TEENS And Me p.166: hal HCR eo l 83 Trypauchen vagina CV. Verh. B.G. XXII, Gob. p.37.| - | «| - | - | *|4 . 81 Periophthalmus borneénsis Blkr, Nat. '. N. Ind. I, p. ]l.| - 1 . E 1 85 Boleophthalmus Boddaertii CV., Verh. B. Gen. XXII, Gob., p. 40. E. esses E fel e c 1 86 Eleotris heteropterus Blkr, Nat. T. N. Ind. IX, p. 122, "M E 1 87 » _ marmorata Dlkr, ibid. III, p. 424. . Spree Ms d A $8 » urophthalmus Blkr. ibid. II, p. 202. . : «mes Miam eb TQ e ^ $9 » urophthalmoides Blkr, ibid. Iv, pJ273:479 Cte ee Ue EEG IOS 21 90 Butis melanostigma Dlkr = Eleotris melanostigma Blkr, | Verh. B. G. XXII. Gob., p. 23. | BALK Sed get 91 » Wolfii Blkr z El. Wolffii Jill, Notis T. N. Tad: 3290 : : ^l : Jl 92 Callionymus sagitta Pall. : ibid. E p 3 31. | 1 93 Echeneis neucrates L., Verh B. G XXIV, - Chiroc. (diss 195 PP. i jl . 94 Datrachus grunniens CV. : N. 40 N. Ind II, p. 487. Ed 1 1 95 Nandus nebulosHs Blkr, ibid. III, P5 92. H T3 LM 96 Catopra fasciata Blkr, ibid. II, : 1 Ei Tonos 97 Glyphisodon modestus Schl. Müll., ibid. A p. 285. 98 » | unimaculatus CV., ibid. IV, p. 284. . 99 Wallago bimaculatus Blkr = Silurus bimaculatus Bl, b "Verh. B. G. XXI, Cu bat., p. 19. 5 : el 100 .» dinema Dlkr, Nat. TON. Ind. ID 202. Reael lee sale 101 » , Leerii Blkr, ibid. II, p. 427. : : Se ES Rc s tst UE s 102 » leiaeanthus Blkr, ibid. IVSp:- S19. : OU est Merced cac o 1 | : 103 Silurus bieirrhis CV., ibid. I, p. 271. . ; 4 A 23 eme HEN mI 1 104» — eryptopterus jBlkr, ibid. E, p; 270. > dt oed cg lat 1 105 » hexapterus Blkr, ibid. Il, p. 203. : Ai MSN WES SU 106. » lais Blkr, ibid. II. p. 428. COE net e METRI id ut 107 .» limpok Blkr, ibid. III, p. 583. * : : DAA of T6 hi 108. » _ macronema Blkr, ibid. II, p 205. . al Seal 1-1 109 » . mieropogon Blkr = S. apogon Blkr, ibid. II, p. "vf ge ELE | or 110 » phalaeronotus Blkr, ibid. II, p. 498... tnl | 1 Transport. | 4126 13/29! 4 [26/27/61 6'8 ICHTHYOLOGISCHE FAUNA VAN BORENEO. 9 Habitatio Dorneénsis. * ? 4 inst A ed LAC eu. Nomina systematica. FEE E r: IR E E EE 8sls8|ls3|3S|g8|S[|v|&|* s5is3igBI8IBSIS|3|8|&8|3 A erm mg pM arre En E———————————mMÓil.l. v. iR | Per transport. | 4 |26|13/|29|4 |26|27|61| 6 | 3 111 Silurichthys phaiosoma Blkr = Silurus phaiosoma Blkr ^ MR No Ind. HE. m.428. . I3 bx PET S 112 Bagrus gulio eur Verh. B. Gen. XXV, Ichth. Bene. Ae ut p. 116. SUN Indic VERS p.e16m. .. 1 : er EE es : fe T 113 » Hoevenii Cv. Verh. B. G. XXI, Sil. bat, p. 26. er ue LEM MN LR Civ 114 » macronema Bikes B. singaringahh Dlkr, ib., p. 22,23 1! : : ; z 19158] d 1 115 .» micracanthus Blkr, ibid., p. 23. 1 : 23. er a ee A 116 .» nmemurus CV., ibid., p. 27. : 1 LN Ae OD (A y 1 à 117 2» poecilopterus po VOIE TS ENSE EINE Td: Y, p. 445. pee s aee | PL o i 118 .» Wolffii Blkr, ibid. D pe 2005. HEN OE e us e roget de 119 Bagrichthys hypselopterus Blkr = Bagrus hypsclopte- uit rus Blkr, ibid. III, p. 588. 8 : mI EIS d ; Mr 120 Bagroïdes melanopterus Blkr, ibid. II, p. 204, dd t iode oder ho 121 Pangasius hexanema Blkr, ibid. III, p. 588. 3 ESE A ON PI 122 » macronema Blkr, ibid. I, p. 11. : , : S EUM 2 VP b ME 123 » polyuranodon Blkr, ibid. III, p. 425. . : zen best d eb mium E31 0» r163'Blkr, ibid. II, p. 205. í : : HAKEN 2 | Tir comete qn : 125 Arius borneënsis Dlkr, ibid. IE pe 67.4. : E Wiz E EAD DE E 1 | 126 » _ microeephalus Blkr, ibid. IX, p. 433. Eer oe ENE | 197 » truncatus CV., ibid. III, p. 426. : . 5"|- Sat 3 ERES 0 | 128 Ketengus typus Blkr, ibid. I, p. 271. : er cg | en 129 Pimelodus borneónsis Blkr, ibid. II, p. 430. . 1 vean y qu der 130 Plotosus unicolor K.v.II., Verh. B. Gen: XXI, Sil. coe IS bat. p: 58,59, 601. : s MEM 131 Chaca bankanensis Blkr, Nat. T. N. Ind. II, p. 455, NE: "VIELE - p; 166; : . AR: vents E ec TT 132 Clarias leiacanthus Blkr, ibid. EN P 430. : : st pret Loose eei nul La 133 .» melanosoma Blkr, ibid. III, p. 427. Pe rosas durs in 1e 1 134 ^ » pentapterus Blkr, ibid. Il, p. 206. ; En dc TA A E 1 135 » punctatus CV., Verh. B. Gen. XXI, Sil. bat., p. 53. M Eremcsbe beast 4 136 Heterobranchus tapeinopterus Blkr, N. T. N. I. IT, p. 732. BUS EN oes wr T obe Det el 137 Barbus amblycephalus Blkr, ibid. VILI, p. 166. Ve pr UE M EU MET S 138 » carassioides Heck. spec.? . MEE xot DUM S , 189 » erythropterus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII, Py Ichth. M, O. Java, pela i TRUE SAP EE ESTEE 1 140' » fasciatus Blkr, Nat. T. N. Ind. V. p. 190. fn Tem rt sd . 141 ^ Á» heteronema Blkr, ibid. V, p. 446. : SE EDO ERES secs Mise e [v M: 142 » Hoevenii Blkr, ibid. II, p. 207. : 7 bert EE A PC beoe og i i j - 143 » kusanensis Blkr, ibid. TL, p. 439. : T A , 1 144 ». laevis CV., ibid. V, p. 447. : IM Fee eee PON APR M n 145 » Schwanefeldi Blkr, ibid. V, p. 517. ,. ZU pte vn ae : | 146 » tetrazona Blkr, Act. Soc. Seient. Ind. Neerl. II. Mee tae 10e Bijdr. Born. p. 14. Saec dal ea Mo 48. vrl 147 Systomus albuloides Blkr, Nat. E ind IX, : 425. - 8 E T 1 ; j i 148. » apogon CV., ibid; III, p. 428. . Bee 6 ? ! j 1 149 » bulu Blkr, ibid. II, p. 207. X EE he Aln PT Hed s ij Transport. | 5.|39|14|39| 6 | 26 | 38 | 80] 14 | 7 10 TIENDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER Habitatio Borneénsis. Nomina systematica. sE NS oe el EIS i el$ 8l3|8| E RIS &|2|8 2 3|3l3|2 | BIB "iIeoisispouniIvuspbs19158 ER | llli : Per transport. , $|39|14/|39]| 6 |26 | 38|80|14| 7 150 Systomus janthochir Blkr, ibid. V. p 448... i 1 2 bd ur 1581 » melanopterus Blkr, Nat. T. N. Ind. I, p. 11, Ip: MTS. : ^ sb ox En] T op psp mt E 152. » microlepis, Blkr, ibid. n p. 12. . : : sx e cest] eae Rs e Eer acd TN 153 » truncatus Blkr, ibld. B pels: : : 4 à teek 1 : [ 15t Capoeta ampalong Blkr, ibid. III, p. 591. . 5 Talker Ie EL : [ 155 » enoplos Bkr, ibid. IL, p. 431. : 1 1 K 156 » | maerolepidota CV., Verh. B. G. XXII, Ichth. M. O. Java, p. 20. : xx: BN pes reme nt 157 » mierolepis Blkr, Nat. T. N. Ind. II, p. 206. ati be A meh ACA oe 158 Leuciscus cephalotaenia Blkr, ibid. lII, p. 97. . s s y 8 Eau hc 159 » dusonensis Blkr, ibid. I, p. 14. : 5 m nnd [2 rm 160 » Einthovenii Blkr, ibid. II, p. 431. . B 161 » JA Helfrichii Blkr, Act. Soc. Seient. Ind. Neórl. 1I 10e Bijdr. Born. JD. iy. : : sid rw Nes Ie 162 » kallochroma Blkr, Nat. T. N. Ind. I, p. 272. 163 » oxygaster CV., ibid. V, p. 453. : 161 » oxygastroïdes Blkr, ibid. III, p. 431. 165 thynnoides Blkr, ibid. III, p. 599. . sag fe : 166 » trinema Blkr, ibid. III, p. 600. : : Beo an doll 167 .» uranoscopus Blkr, ibid. p: T4509 3x 163 Dangila Cuvieri CV., Verh. B. Gen. XXIII, Xohth: M. O. Java, Ben OE À : EL 1692 5 fasciata Blkr, Nat. T. N. Jud: IV. p. 297. 170 » festiva Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. II. 10e Bijdr. Born. p. 16. : Jd » ocellata Blkr = Dangila üiordlopis Bik, N. 3 T. INC Ind ep: 595. . : : ML ri REED m - Lr — T ü 3 » EN 5 n Lr [s : e T3 Le s dee n : r Ho. D --— ^8. ARCU TEC " ? E j E ac HO Ln my | AUC eS AMO Te gc Ln TT NN ———————- : à a TUNE pud pM emi 5 5 c pn NE be ee de We Ee er WE n Me TAS do * 5 5 Ex Is. Vae ey io EP meme uat p cr aA o i e rM TT MS E ESO ry nb NC ame TO : 1 : 172 » spilurus El Ibid: Eep: 272: 1 ; ] 173 Rohita Artedii Blkr, ibid. IL, p. 431. 1] 174 » borneénsis Blkr, Act. Sha Seient. lodi Neerl. IL 10e Bijdr. Born. p. 17. 1 1759 »- :erythrurus: € V.j Nat. T. N. fu V, " 452. | : A 1 ] 176 .» Hasseltu CV., ibid. Nap 45 OR | l ON 19 177 » kahajanensis Blkr, Act. ‘Soc. Sc. Ind, Neêrl. IL 10e Bijdr. Born. p. 18, " : : 4 1 1 178 » Kappeniü Blkr, ibid. p. 19.. - 1 : 179 Á» melanopleura Blkr, Nat. T. N. Ind. UT, p. 430. 1 IET : 180 .» Schlegelii Blkr, ibid. II, p. 431, IX, p. 2 1 1 1 ISI» triporos Blkr, ibid. III, p. 598. : 1 : : 182 » vittata C V., ihid. V. p. 451. ; | " $ JL d 183 Epalzeorhynchos kallopterus Blkr, ib. I, p. 13, XI, p. 270. 1 : SN eat eil , 181 Cobitis barbatuloides Blkr, ibid. II, p. 435. 1 | : : : x " 185 » hymenophysa Blkr, ibid. TH p. 602. "LO MET: , 4 186 » maeracantlius Blkr, ibid, II, p. 608. | 1|-1 Sant Transport. : 48 14161110 [26|51196|20| 9 Habitatio Borneëönsis, | | Nomina systematica. 1ajan. Ignota Sambas. Pontianak. Sampit. Pengaron. | Prabukarta.! Pamangkat. ] Bandjerm. IEHTHYOLOGISC HE. FAUNA VAN BORNEO. 11 i [51] [5 Oc [m He c m - e ho c [9| EN e c i i el Per transport. 187 Cobitis macrorhynchos Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neérl. a KOE Bijder Born. pe —. 188 Belone canciloïdes Blkr, Nat. T. N. Ind. Ne p. 454, 189 » _ caudimacula Cuv., V. B. G. XXIV. Snoek., p.12. 190 Hemiramphus borneünsis Blkr, id. s 23, 25, Nat. T. INSImdecltsmpo 273, LI» : HAUS -» Gaimardi CV., V. B. Gen. PXXIV, Snoek., p. 20. Rg2-..» ' Quoyi CV, ib. p. 26, Nat. '. N. Ind. III, p. 491. 193 Panchax Buehanani CV., Verh. B. G. abd Ichth. Beng. p. 144. . : . 194 Apterioptus. pietorus Richds. . 195 Luciocephalus pulcher Blkr, ibid, XXIV, Snoek. p. 21, INat.oL. N2 Pad. I, p.273. III p. 99. 196 Ei Ehe: hypselosoma Blkr. Nat. T. N, Ind. III, p. 71, Verh. B. G. XXIV, Chir. p. 25. 197 eea formosum Schl. Müll., N. 'F. N. E. IT, p. 436. 198 Notopterus borneénsis Blkr, ib. II, p. 437, Verh. B. G. Ve Chir nps 259 *. 199 » hypselonotus Blkr, ibid. III, p. 2 ib p. 27. 200 » lopis Blkr, ibid, I, p. 923, ibid. : 201 » maculosus Blkr, ibid: II, p. 438, Een p. 26. 202 Clupeoides borneënsis Blkr, ibid. I, p. 275, ibid, XXIV, Ear. p.47. 203 Pellona Grayana CV. ? Verh. B. G. XXIV, Har. yp. 25. 204 ^ » Russelli Blkr, ib. p. 23, Nat. T. N. I. III, p. 72. 205 » xanthopterus Blkr, ibid. , p. 49, ibid. II, p. 439. 206 Spratella pseudopterus Blkr, ibid., p. 50, ib. ILI, p. 432. 207 Pristigaster tartoor CV., V. B. G. XXIV, Har., p. 25. 908 Alausa toli CV. . 209 Engraulis Brownii CV., dv B. G. XXIV, Har.. p. 39. 210 » erocodilus Blkr, ib, p. 985, N. T. N. Ind:l, p.15. 911 » melanochir Blkr, i» MB: GX3GLV. P p. 36. 212 » Pfeifferi Blkr, Nat. T. N. Ind. III, p. 433. 218 » rhinorhynchos Blkr, ibid, IV, p. 434. V. B G. XXIV, Har,p. 4l. 214 » .tri Blkr, ibid. DI, p. 436, ibid. p 40. : 215 up borneënsis Blkr, ibid, III, p. 437, ibid. p. 45. 216 macrognathos Blkr, ibid. II, p. 436, ib, p. 50. 217 moest chacunda CV., V. B. G. XXIV, Har, p. 47. 218 Rhombus lentiginosus Richds., ib. XXIV, Pleur., p. 15. 219 Synaptura ommatura Blkr = Solea ommatura Richds. 220 » panoides Blkr, V. B. G. XXIV, Pleur. p. 30. Nat D: IN- Endo El» p. 40i : 221 » Russellii Blkr, Verh. B, G. XXIV Pleur., p. 15. 222 Achiroides melanorhy nchos Blkr z Plagusia melano- E rhynchos Blkr, ibid. p. 19, N. T. N. Ind. I, p. 15.! . 223 Plagusia Feldmanni Blkr, Nat. T, N. Ind. V. p. 455. e m m [m m (== - I. m [m mM —mmbR. m BÍ Lm | Af | E EC: EXIGEN 56|25|68 | 11132 | 57 l110: 22] 9 "Transport. | 8 7 Ku TIENDE BIJDRAGE DE TOT. KENNISSDER LLAL——————————————————————————————————————————— M ————————————— Habitatio Borneénsis. Tem i 2|SicÉla s|isiBlBlS Nomina systematica. 3 - * E E E. rs E 8 E bs IS IE rs M ^lai8S|lgmiepaisisbls & m^]. Se |a Per transport. | 8 156|25|68|11/32| 5 110/22] 9 221 Plagusia microlepis Blkr, ibid. I, p. 413, Verh, B. Gen. SOX TV APleurs 3p. 9i . ke 1 : 225 » oxyrhy nchos Blkr. ibid, I. P 416, ibid. p. 26. . . l : 226 » potous Cuv., Verh. B.G. XXIV, Pleur., p. 25. l : : 227 Conger talabon ur ‚ ibid. XX V, Mur. p. 18. : T . : 1 228 Ophisurus hypselopterus Blkr, ibid. p. 31. nts 1 : p E potamophilus Blkr, ibid., p. 68. SA sb 230 Muraena bullata Richds, Nat. T. N. Ind. IX, p. 276. ill 5 8 231 » reticulata Richds. 1 EN or : 0829 "3 «le cCant., Nat; ST. iN: Ind. Ts E 497. . . ACT s 233 Monopterus javanensis Lac., V. B.G. Ke Mur. p. 59. . IT : 234 Ophisternon bengalensis Mell. = Symbranchus imma- culatus Cant. Blkr (nec BI.). ib., p. 57. . 1 235 Gastrophysus argenteus J. Müll. = Tetraodon argen- teus Lac., CN. T. N. Ind. III PSE at : 236 » lunaris J. Müll. ci'Tetr. lunaris Cuv.. Verh. B. GL XXTVS Blootk. p: 12:57 I . : 237 » oblongus J. Müll. = 'Fetr. oblongus Bl, ib. p. ER ERMEE 1 1 : 238 Arothron leiurus Blkr = Tetr. leiurus- Blkr, ib, p. 22, ING AE ON: End: id DA9 Z;oblilrsp: 440. 1 239 » P? palembangensis Blkr zi Tetraödon palemban- gensis Blkr, ib. p. 25, ib. III, p. 605. : . 1 É 240 » potamophilus Blkr = Tetr. potamophilus Blkr, IV. B AGN Blootk., p.i. : td he en 1 » 241 Chonerhinos modestus Blkr = Tetr. modestus Blkr, ib. p.st9 521 ENS CHI N. Ind. I p. 16, III, p. 440. 1 1 I : 242 » maritus Blkr = Tetr. naritus Riehds., ib. p. 21. ibid. IIl, p. 439. : ipte H E 9213 Balistes ene L., Verh. B.G. XXIV, Bal. ip: 15. ii : ; 244 » cinctus Lac, AB. rectangulus Bl. Schn. 1 % 245 'Triacanthus brevirostris Val. = "Tr. Russellii Blkr, V. Bat. Gen. XXIV, Balist. p.129. : amat ul A 246 .» Nieuhofii Blkr, ib, p. 26, N. T. N. I. II, p. 459. : ; 1 : : 247 Syngnathus boaj: „Blkr, ib. XXV, Trosk., p. 14. ib. I p. 16. 1 1 1-2 248 » . deokhatoides Blkr, ibid. p. 17, ib. VII, p. 106. 1 . 249 » Helfrichii Blkr. Nat. T. N. Ind. IX, p. 428. 1 250 _» ne Blkr, ib. IL, p. 441, V. B. G. XXV, "T'rosk., JU» 25 1 : 251 Sphyrna Blochit MEL, V..B. G. XXIV, Plagiost. p. 41. it : 4 252 Pristis dubius Blkr, ibid, Pp: 96, INLINE: Ind. V,p.459.| . 1 959 25. Mzysron Blkr, Tu p. 55, ibid. III, p. 441. . "resi eil 4 254 Rhinobatus ligonifer Cant., V. B. G. XXIV, Plag, p.59.| . | . 1 M: 255 Trygon pareh Blkr, ibid., p. 7L, Nat. 'T. N. I. V, p. 461. EE. 256 » undulata Blkr, ibid, p. 70, ibid. VIII, p. 167. 1.4 257 Pteroplatea mierurus MH., y. B. G. XXIV, aleen 76. 258 Amphioxus Belcheri Gr. 14 ' 65 30 E 36| 8 126| 231 10 Totaal. ICHTHYOLOGISCHE FAUNA VAN BORENEO. 15 DESCRIPTIONES SPECIERUM DIAGNOSTICAE. BOGODOIDEI. Boaopa Blkr Verh. Bat. Gen. XXV, Nalez. Ichth. Dengal. p. 89. Pinnae dorsales 2 basi unitae, ventrales thoracicae, caudalis emar- ginata. Dentes maxillis, vomerini, palatini; maxillis pluriseriati conici, externi majores, ex parte, antice praesertim, curvati apice antrorsum spectantes. Praeopereulum dentatum. Spina reeumbens ante pinnam dorsalem. Membrana branchiostega radiis 6. Spinae anales 3. Pseudo- branchiae. Aanm. Ik stelde dit geslacht op in het jaar 1854 naar Ambassis bogo- da CV. of Chanda bogoda Buch., eene soort van Bengalen. In Maart 1856 ontving ik eene soort van dit geslacht van Pontianak, welke in habitus en tandenstelsel groote overeenkomst heeft met Bogoda na- ma Blkr, maar bij welke het onderoogskuilbeen getand is. Door dit laatste kenmerk behoort de geslachtsdiagnose, ter bovenaangehaalde plaatse gegeven, eene kleine wijziging te ondergaan, door er uit weg te laten „ossa suborbitalia edentula.” Zou men evenwel aan dit kenmerk in dit geval eene generische waarde mogen willen hechten, wat het mijns inziens niet verdient, dan zou mijne soort van Pontianak tot een nieuw geslacht behooren verheven te worden, Bogoda macrolepis Blkr. Bogod. corpore oblongo compresso, altitudine 32 ad 27 in ejus longitudine, latitudine 2! ad 23 in ejus altitudine; eapite 4 fere in longitudine corporis, longiore quam alto; linea rostro-frontali concava; oculis diametro 3 et paulo in longitudine capitis; orbita inferne non m 14 TIENDE BIJDRAGE TOT DE “KENNIS SDIEIR denticulata, superne postice spinula postrorsum spectante; rostro oculo paulo breviore; den- tibus suborbitalibus bene conspicuis; maxilla superiore maxilla inferiore vix vel non breviore, sub oculi limbo anteriore desinente, 2 et paulo in longitudine capitis; dentibus utraque ma- xilla valde conspicuis conicis, externis, anticis praesertim, ex parte curvatis apice antrorsum spectantibus; dentibus vomerinis in vittam ^ formem, palatinis utroque latere in vittam gra- cilem dispositis; praeoperculo crista intramarginali inferne anguloque et margine libero pos- teriore et inferiore denticulis valde conspicuis serrato; interoperculo edentulo; linea dorsali linea ventrali non convexiore; squamis cycloideis parvis sed bene conspicuis, lateribus 70 p. m. in serie longitudinali; squamis lineae dorsali approximatis squamis pleuro-ventralibus multo minoribus; linea laterali valde curvata, continua, tubulis simplicibus notata; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa altiore corpore duplo circiter humiliore, spinis validis trans- versim striatis, spina 2% spinis ceteris longiore 7 et paulo in longitudine corporis; dorsali radiosa leviter emarginata, angulata; pectoralibus acutis 41 circiter, ventralibus acutis radio lo paulo producto $2. circiter, caudali profunde incisa lobis acutis 42 ad 4! in longitudine corporis; anali emarginata angulata, spinis validis transversim striatis, spina media ceteris longiore spina dorsali 2* non breviore; colore corpore pinnisque flavescente-hyalino;. dorsali spinosa superne macula magna nigra. B. 6. D. 1 proc. + 7—1/10 vel1/11. P. 2/12. V. 1/5. A. 3/10 vel 3/11. C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Pontianak, in flumine Kapuas. Longitudo speciminis unici 82". Aanm. Dogoda macrolepis is van hare geslachtsgenoot Bogoda na- ma door talrijke kenmerken onderscheiden, waaronder ik slechts zal noemen, dat bij Bogoda nama het onderoogkuilsbeen ongetand is, de schubben uiterst klein en weinig zigtbaar zijn, de onderkaak aanmer- kelijk langer is dan de bovenkaak, de rugvin 16 of 17 en de aarsvin 16 tot 18 stralen heeft, enz. CYPRINOIDEI. , Barbus tetrazona Blkr. Barb. corpore oblongo compresso, altitudine 31 circiter in ejus longitudine, latitudine 24 circiter in ejus altitudine; capite acutiusculo, convexiusculo, 42 ad 43 in longitudine corporis; altitudine capitis 14 circiter, latitudine 2 fere in ejus longitudine; oculis diametro 23 circi- ter in longitudine capitis, 1 circiter in capitis parte postoculari, l circiter distantibus; linea rostro-dorsali nucha et capite convexa, nucham et occiput inter concaviuscula; rostro acu- tiusculo convexo, oculo breviore, non ante os prominente; maxilla superiore maxilla infe- riore longiore, deorsum valde protractili, 2 et paulo in longitudine capitis, ante oculum vel ICHTHYOLOGISCHE FAUNA VAN BORNEO. 15 sub oculi margine anteriore desinente; maxilla inferiore symphysi non uncinata vel tubercu- lata; rictu obliquo; labiis gracilibus teretibus; cirris labialibus operculum, maxillaribus prae- operculum attingentibus; operculo minus duplo altiore quam longo (vel lato), margine in- feriore convexiusculo; dentibus pharyngealibus uncinato-subcochlearibus 2/3/5 | 5/3/2, serie longiore conicis 2 apice acuminatis; osse scapulari obtuso rotundato; dorso uacua antice valde convexo, ventre convexo altiore; squamis radiatim striatis, 24 vel 25 in serie longitu- dimali, 9 in serie verticali quarum 4 supra lineam lateralem; linea laterali curvata, lineam rostro-caudalem attingente, singulis squamis tubulo simplice notata; pinna dorsali acuta, emarginata, corpore minus duplo humiliore; spina dorsali mediocri, dentibus conspicuis ser- rata, capite breviore, pinnis ventralibus opposita, apice flexili, parte ossea 6% circiter in longitu- dine corporis; pinnis pectoralibus et ventralibus acutis, pectoralibus ventralibus paulo longio- ribus et eas subattingentibus 53 ad 53, caudali profunde incisa lobis acute rotundatis 41 circiter longitudine corporis; anali acuta, non vel vix emarginata, dorsali multo humiliore, multo minus duplo altiore quam basi longa, radio simplice 39 cartilagineo; colore corpore superne olivaceo inferne argenteo; capite superne nigricante-violaceo; corpore fasciis 4 transversis latis nigricante-violaceis flavo limbatis, 1* nucho-scapulari, 2% dorso-ventrali a pinna dorsi descendente et paulo sub linea laterali obtuse desinente, 82 dorso-anali radios anales ante- riores attingente, 4^ caudali totam caudam amplectente; pinnis roseis, dorsali antice et su- perne fuscescente marginata. D. 3. D. 4/8 vel 4/9. P. 2/14. V. 2/8. A. 3/5 vel 3/6. C. 1/17/1 et lat. brev. Habit. in flumine Kahajan, Borneo australis. Longitudo speciminis unici 57". Aanm. Deze fraai geteekende soort schijnt op Dorneo de vervange: te zijn van Barbus lateristriga CV., welke althans nog niet op Borneo is aangetroffen. Beide zijn na aan elkander verwant, doch de onder- werpelijke is zeer gemakkelijk herkenbaar aan hare 4 breede d warsche ligehaamsbanden, van welke de beide voorste, van onderen breed af- gerond, ongeveer op het midden der zijden eindigen, terwijl de beide achterste tot aan den onderrand des-ligehaams zich uitstrekken. Leuciscus Helfrichù Blkr. Leucise. corpore elongato compresso, altitudine 52 ad 6 in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acuto 52 ad 6! in longitudine corporis; altitudine capitis 1} ad 12, latitudine 2 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 2? ad 23 in longitudine capitis, minus diametro 1l distantibus; rostro acuto oculo breviore; maxillis aequalibus, su- periore mediocriter protractili, vix ante oculum vel sub oculi margine anteriore desinente, non curvata; maxilla inferiore valde adscendente, humili, symphysi tuberculata sed non unci- ri 16 TIENDE BIJDAGE TOT DE KENNIS DER nata; rictu obliquo non curvato; dentibus pharyngealibus contusoriis 1/3/5 | 5/3/1?; osse scapulari trigono apice rotundato; dorso ventre non vel vix altiore; ventre obtuso, non cul- trato; linea laterali antice valde declivi, tum rectiuscula, lineae ventrali magis quam lineae dorsali approximata, singulis squamis tubulo simpliee notata, basin pinnae caudalis attin- gente; squamis striis longitudinalibus conspicuis nullis, lateribus 55 ad 60 in serie longitu- dinali, 17 p. m. in serie transversali quarum 10 p. m. supra lineam lateralem; pinna dor- sali medio circiter pinnas ventrales inter et analem sita, valde acuta, non vel vix emargi- nata, corpore paulo humiliore; pectoralibus et ventralibus acutis, pectoralibus 7 fere, ven- tralibus 71 ad 8, caudali profunde incisa lobis acutis 44 circiter in longitudine corporis; anali dorsali humiliore, acuta, emarginata, multo longiore quam alta; colore corpore superne fla- vescente, inferne argenteo-hyalino; fascia pleuro-caudali diffusa argentea; dorso fusco arenato; pinnis flavescente-hyalinis. B. 3. D. 2/7 vel 2/8. P. 1/14. V. 2/8. A.3/18 vel 8/19. C. 7/17/11 vel 8/17/8 (lat. brev. inel) Habit. in flumine Kahajan, Borneo australis. Longitudo 2 speciminum 94" et 117'". Aanm. De onderwerpelijke soort is de eerste van hare type, welke ik van den Indischen Archipel heb leeren kennen. Zij behoort tot de groep van het groote geslacht Leuciseus met slank ligchaam, spitsen kop, kleinen bek, tusschen de buikvinnen en aarsvin geplaatste korte rugvin, veelstralige aarsvin enz., dat is, tot de groep waartoe ook be- hoort Leuciscus alburnus CV., enz. Zij is kenbaar aan haar slank ligchaam, kleinen slanken kop met betrekkelijk groote oogen, aan de getallen harer schubben en aars- vinstralen, enz. Dangila festiva Blkr. Dang. corpore oblongo compresso, altitudine 43 ad 4L in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acuto 5% circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 1i ad 14, latitudine 12 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 21 circiter in longitu- dine capitis, 1l ad 1 fere in capitis parte postoculari, 1 circiter distantibus; linea interoeu- - lari vix convexa; rostro acuto, convexiusculo, oculo breviore, apice poris pluribus magnis valde conspicuis biseriatis; maxilla superiore maxilla inferiore paulo longiore, deorsum pa- rum protractili, ante oculum desinente; cirris labialibus cirris maxillaribus multo longioribus pupilam superantibus, maxillaribus oculum non attingentibus; labio superiore papillis conicis — obsito; dentibus pharyngealibus compressoriis et uncinato-compressoriis 2/3/5 | 5/3/2; lati- tudine operculi 14 circiter in ejus altitudine; osse scapulari trigono apice rotundato; linea - de -—— m X ae ICHTHYOLOGISCHE FAUNA VAN BORNEO. Td dorsali linea. ventrali convexiore; linea laterali antice declivi, tum rectiuscula, lineam rostro- caudalem vix attingente, singulis squamis tubulo brevi simplice notata; squamis parte libera longitudinaliter striatis, 33 vel 34 in serie longitudinali, 14 vel 15 in serie transversali quarum 8 supra lineam lateralem ; pinna dorsali longitudine 3 et paulo in longitudine cor- poris, corpore humiliore, acuta, emarginata; pectoralibus et ventralibus acutis subaequalibus 61 circiter, caudali profunde incisa lobis acutis 4 fere in longitudine corporis; anali acuta non vel vix emarginata, corpore duplo circiter humiliore; colore corpore superne coerules- cente-viridi, inferne argenteo; dorso lateribusque singulis squamis vittula semilunari trans- versa fusca; pinnis pectoralibus, ventralibus analique roseis; dorsali et caudali carmosinis; dorsali superne late nigro-violaceo limbata; caudali medio utroque lobo fascia lata longitu- dinali profunde violacea. B. 8. D. 4/25 vel 4/26. P. 1/18. V. 2/8. A. 3/5 vel 3/6. C. 1/17/1 et lat. brev. Syn. Cyrene festiva Heck. Abbild. Beschreib. Fische Syriéns, p. 85. Habit. in flumine Kahajan, Borneo australis. wv Longitudo 5 speciminum 82" ad 98". Aanm. Deze soort is reeds kortelijk beschreven door den heer J. J. Heckel ter bovenaangehaalde plaatse. Zij is zeer kenbaar aan den breeden zwartvioletten zoom der rugvin, aan de donkerviolette overlangsche staartvinbanden en de getallen der schubben en der rug- vinstralen. Rohita borneënsis Dlkr. Roh. corpore oblongo compresso, altitudine 4 fere in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acutiusculo, 5 fere in longitudine corporis; altitudine capitis 11 circi- * ter, latitudine 12 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 3 circiter in longitudine ca- pitis, 1 et paulo in capitis parte postoculari; distantia interoculari 2 et paulo in longitudine capitis; rostro non convexo, poris conspicuis nullis, vix ante os prominente, oculo paulo bre- viore; maxilla superiore maxilla inferiore paulo longiore, longe ante oculum desinente ; cirris la- bialibus cirris maxillaribus longioribus, sub oculi dimidio posteriore desinentibus, maxillaribus angulum oris superantibus; labiis carnosis papillis gracilibus ciliatis; papillis labio inferiore lon- gioribus; dentibus pharyngealibus compressoriis 2/2/3 | 5/3/2; mento humili non prominente; latitudine operculi 1% in ejus altitudine; osse scapulari trigono apice rotundato; dorso ele- vato ventre convexiore; linea laterali antice declivi postice rectiuscula, lineam rostro-cauda- lem vix vel non attingente; squamis parte libera longitudinaliter striatis, lateribus 45 vel 46 in serie longitudinali, 16 vel 17 in serie transversali; inguinibus squamis elongatis; pinna dorsali ante pinnas ventrales incipiente, acuta, paulo emarginata, corpore multo humiliore, basi 31 circiter in longitudine corporis; pectoralibus ventralibusque acutis subaequalibus, 5 9 18 TIENDE BIJDRAGE TOT!DE KENNIS DEE peetoralibus ventrales non, ventralibus analem non attingentibus; anali acuta, non emargi- nata, corpore duplo fere humiliore; caudali profunde incisa, lobis acutiusculis, superiore inferiore paulo longiore, 5 et paulo in longitudine corporis; colore corpore superne coeru- lescente-viridi, inferne argenteo; dorso lateribusque utraque serie squamarum vitta longitu- dinali fuscescente-violacea; cauda ad mediam basin pinnae caudalis macula rotundiuscula coe- rulescente-violacea; pinnis radiis roseis, membrana hyalinis, dorsali et anali praesertim fusco arenatis. B. 3. D. 4/17 vel 4/18. P. 1/14. V. 1/8. A. 3/5 vel 3/6. C. 1/17/1 et lat. brev. Aabit. Pontianak, in flumine Kapuas. "nt Longitudo speciminis unici 80". Aanm. Van alle mij bekende soorten van Rohita, is de onderwer- pelijke het naaste verwant aan Rohita melanopleura Blkr, zoowel we- gens algemeenen habitus en vinbouw als beschubbing. Zij is echter stellig eene eigene soort, verschillende Rohita melanopleura van haar door hooger ligchaam, hoogere sterk uitpuilende kin, langere snuit- draden, door eenige schubben meer op eene overlangsche en dwarsche rei, zwarte achterschoudervlek, afwezigheid van overlangsche band- teekening, enz. Rohita kahajanensis Blkr. Rohit. corpore oblongo compresso, altitudine 4 et paulo in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acutiusculo 51 fere in longitudine corporis; altitudine ca- pitis 14 ad 11, latitudine 13 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 3 et paulo in lon- gitudine capitis, 1 et paulo in capitis parte postoculari; distantia interoculari 21 circiter in - longitudine capitis; rostro convexiusculo oculo non breviore, vix ante os prominente, antice poris 2 valde conspicuis distantibus; maxilla superiore maxilla inferiore paulo longiore, longe ante oculum desinente; cirris labialibus cirris maxillaribus multo longioribus sub oculi dimi- dio posteriore desinentibus, maxillaribus angulum oris vix vel non superantibus; labiis car- nosis papillis conicis ciliatis, papillis labio inferiore longioribus; dentibus pharyngealibus com- pressoris 2/3/5 | 5/2/2; mento, ore clauso, concavo, humili, non prominente; latitudine operculi 1L circiter in ejus altitudine; osse scapulari trigono apice rotundato; dorso subele- vato ventre paulo vel non convexiore; linea laterali antice declivi, postice rectiuscula, lineam rostro-caudalem vix attingente; squamis parte libera longitudinaliter striatis, lateribus 35 vel 36 in serie longitudinali, 12 in serie transversali, quarum 6 supra lineam lateralem ; ingui- nibus squamis elongatis; pinna dorsali ante pinnas ventrales incipiente, acuta, paulo emar- ginata, eorpore humiliore, basi 4 et paulo in longitudine corporis; pectoralibus et ventra- ICHTHYOLOGISCHE FAUNA VAN BORNEO. libus acutis, subaequalibus, capite brevioribus, pectoralibus ventrales non, ventralibus ana- lem non attingentibus; anali acuta non emarginata, corpore minus duplo humiliore; caudali profunde incisa lobis acutis, superiore inferiore longiore 4 et paulo in longitudine corporis; colore corpore superne roseo-viridi, inferne argenteo; regione suprascapulari macula nitente coerulea; pinnis roseis, dorsali, anali et caudali plus minusve fusco-arenatis. B. 3. D. 4/15 vel 4/16. P. 1/14. V. 1/8. À..3/5 vel 3/6. C. 1/17/1 et lat. .brev. Habit. in flumine Kahajan, Borneo meridionalis. Longitudo speciminis unici 76". Aanm. Het voornaamste kenmerk dezer soort is gelegen in de twee groote vaneenstaande snuitporién, door welke zij zich onderscheidt van de verwante soorten, maar met geheel gladden snuit, zooals Ro- hita Hasseltii CV., Rohita Artedii Dlkr en Rohita Schlegelii Dlkr. Hierbij is nog te voegen het bolle der snuitvoorhoofdslijn, het aantal rugvinstralen, de afwezigheid van staartvlek, lange lipdraden, enz. Rohita Kappenii Dlkr. Rohit. corpore oblongo compresso, altitudine 31! circiter in ejus longitudine, latitudine 24 circiter in ejus altitudine; capite acutiusculo 6 fere in longitudine corporis, vix longiore quam alto; latitudine capitis 14 ad 13 in ejus longitudine; oculis diametro 3 circiter in longitudine ca- pitis, l in capitis parte postoculari; distantia interoculari 2 fere in longitudine capitis; ros- tro non convexo, poris conspicuis nullis, vix ante os prominente, oculo non breviore; maxilla superiore maxilla inferiore paulo longiore, longe ante oculum desinente; cirris la- bialibus cirris maxillaribus multo longioribus oculum non attingentibus; cirris maxillaribus angulum oris non attingentibus; labiis carnosis papillis conicis ciliatis, papillis labio inferiore longioribus; dentibus pharyngealibus compressoris 2/3/5 | 5/3/2; mento ore clauso concavo humili non prominente; latitudine operculi 2 circiter in ejus altitudine; osse scapulari trigono apice rotundato; dorso elevato ventre convexiore; linea laterali antice declivi postice rec- tiuseula, lineam rostro-caudalem vix attingente; squamis parte libera longitudinaliter stria- tis, lateribus 32 vel 33 in serie longitudinali , 12 in serie transversali, quarum 6 supra li- neam lateralem; inguinibus squamis elongatis; pinna dorsali ante pinnas ventrales incipiente, acuta, paulo emarginata, corpore multo humiliore, basi 32. circiter in longitudine corporis: pectoralibus ventralibusque acutis subaequalibus, longitudine caput aequantibus , pectoralibus ventrales non, ventrales analem non attingentibns; anali acuta non emarginata corpore du- plo circiter humiliore; caudali profunde incisa lobis acutis superiore paulo longiore 3? circi- ter in longitudine corporis; colore corpore superne viridi, inferne argenteo; squamis dorso la- teribusque stria vel vittula semilunari fuscescente; squamis lateribus antice pluribus guttula nitente-viridi; cauda vittis longitudinalibus nullis sed macula maxima nigra prope basin pin- F4 19 20 TIENDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS: DER nae caudalis, caudam totam fere amplectente et late aurantiaco limbata; pinnis dorsali et anali radiis roseis, membrana roseo-hyalinis, fusco plus minusve arenatis; dorsali radicibus singu- lorum radiorum macula nigricante-violacea ; pinnis pectoralibus ventralibusque flavis; caudali laete flavo-aurantiaca. B. 3. D. 4/15 vel 4/16. P. 2/13. V. 1/8. A. 3/5 vel 8/6. C. 1/17/1 et lat. brev. Habit. Pontianak, in flumine Kapuas. "I Longitudo speciminis unici 120". Aanm. Deze Rohita is na verwant aan Rohita Hasseltii CV., Ro- hita Artedii Blkr en Rohita Schlegelii Dlkr. Zij onderscheidt zich van die alle, door hare groote den staart geheel omringende en met fraai geel of oranje gezoomde zwarte vlek. Voorts hebben de genoemde soorten, volgende kenmerken, waardoor zij van de onderwerpelijke verschillen. Rohita Artedü. Hoogte des ligehaams 4 tot 3; in de lengte; hoogte van den kop 14 in zijne lengte; 35 schubben op eene over- langsche rei; borst- en buikvinnen korter dan de kop. D. 4/17 vel 4/18. Rohita Schlegel. D. 4/13 ad 4/15. P. 2/14 ad 2/16. Bij voorwer- pen van gelije grootte als het hier beschreven specimen is het ligchaam slanker, de kop aanmerkelijk grooter, slechts 5 maal in de lengte des ligchaams en zijne hoogte 1j in zijne lengte. Rohita Hasseltà. Breedte van het operkel 14 maal in zijne hoogte. Cobitis macrorhynchos Blkr, Nat. Tijdschr. N. Ind. VII, p. 95. Cob. corpore elongato compresso, altitudine 94 ad 101 in ejus longitudine, latitudine 14 circiter in ejus altitudine; capite valde acuto, 5 ad 5! in longitudine corporis, plus duplo longiore quam alto; oculis diametro 7 ad 8 in longitudine capitis, in posteriore dimidio ca- pitis sitis; rostro elongato suilloideo, capitis parte postoculari duplo longiore; spinis suborbi- talibus utroque latere 2 ante oculos in anteriore capitis dimidio sitis, spina posteriore spina anteriore longiore; cirris 6 (vel 8?) conspicuis brevibus spinas suborbitales non attingen- tibus; dentibus pharyngealibus uniseriatis conicis acutis; dorso humillimo; ventre rectius- culo; squamis oculo non armato subinconspicuis; pinna dorsali dimidio anteriore ventralibus opposita, acuta, corpore altiore; pectoralibus acutis ventralibus acutis longioribus 11 circi- citer in longitudine capitis; anali acuta corpore vix vel non altiore; caudali emarginata lobis acutis 51 ad 6 in longitudine corporis; colore corpore superne olivaceo-hyalino, inferne ni- ICHTHYOLOGISCHE FAUNA VAN BORNEO. 21 tente margaritaceo, lateribus nitente-aureo-viridi maculis diffusis irregularibus violascentibus in seriem longitudinalem dispositis; pinnis roseo-hyalinis; caudali basi superne macula parva nigro-violacea; fasciis pinna caudali insuper 3 tranversis fuscescente-violaceis. Bron Di-2/I0syel 9/11. Do 1/9. V. 1/06. A. 2/6 vel 2/7. C. 16 et lat.- brev. Synon. Acaxthopsis dialyzona V. ass. Algem. Konst- en Letterb. 1822, Bull. Féruss. 1823. Habit. in flumine Kahajan, Borneo meridionalis. Datavia, in fluviis. Longitudo 9 speciminum 70" ad 113". Aanm. Deze soort was reeds aan Van Hasselt bekend en door hem tot een eigen geslacht verheven, hetwelk hij grondde op den langen spitsen snuit en de voorwaartsche plaatsing der onderoogkuilsdoornen, kenmerken, welke mij echter voorkomen geene generische waarde te bezitten. Sumatra voedt nog eene andere zeer verwante soort, welke ik in het 7de deel van het Natuurkundig tijdschrift voor Nederlandsch Indië onder den naam van Cobitis choirorhynchos heb beschreven, en zich van de onderwerpelijke, voornamelijk onderscheidt door aan- merkelijk grooteren kop, grootere oogen, betrekkelijk veel langeren snuit, met talrijke grootere en kleinere onregelmatige vlekken getee- kenden kop, rug en zijden, enz. Scripsi Batavia Calendis Septembris MDCCCLVI. ASXUCUIPTS TE BIJDRAGE TOT DE: KENNIS DER Ndeuc6 H-g A U N A VAN NON H0 INS AS, DOOR B BLEEKER: Even als ik in mijne vroegere Bijdragen (1) tot de kennis van Am- boina's ichthvologische fauna, talrijke vischsoorten van de omgevingen van dat eiland heb mogen doen kennen, ben ik op nieuw weder in staat gesteld, die kennis eene belangrijke schrede voorwaarts te doen maken. Nieuwe bezendingen van den heer Jkhr C. F. Goldmann, gouverneur der Moluksche eilanden, en vooral eene zeer uitgebreide vischverzame- ling van den heer D. S. Hoedt, sekretaris van het gouvernement der (1) Mijne vroegere Bijdragen over dit onderwerp zijn te vinden als volgt: l. Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van de Moluksche eilanden. Visschen van Amboina en Ceram. Natuurk. Tijdschrift voor Nederlandsch Indië. Dl. III 1852, p. 229-309. 2. Nieuwe Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina. ibid. III p. 545-568. 3. Derde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina, ibid. LV 1853, p. 91-150. 4. Vierde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina, ibid. V 1854, p. 317-352. 5. Vijtde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina, ibid. VI 1854, p. 455-508. 6. Zesde Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina, ibid. VIII 1855. p. 391-431. 7. Beschrijvingen van nieuwe en weinig bekende vischsoorten van Amboina, verzameld op eene reis door den Molukschen Archipel, gedaan in het gevolg van den gouverneur generaal Duy- maer van Twist, in September en Oktober 1855. Act. Societ Scient. Ind. Neêrland. Vol. I 1856. p 1—76. 2 ACHTSTE BIJDRAGE TOT ME KENNIS TDER Moluksche eilanden, sedert de eigendom geworden van den heer G. L. J. van der Hucht, te Batavia, bevatteden een’ rijkdom aan soorten, van welke meer dan 200 nog niet van Amboina bekend waren. Van de bedoelde verzameling van den heer D. J. Hoedt heb ik reeds gespro- ken, in een aanhangsel op mijne jongste Bijdrage over dit onderwerp, en daarin reeds 64 voor Amboina nieuwe vormen vermeld, welke eene oppervlakkige beschouwing dier verzameling mij had leeren kennen. De heer Van der Hucht, eigenaar dier verzameling geworden zijnde, heeft met de meest belangelooze welwillendheid mij het naauwkeurig onderzoek daarvan toegestaan niet alleen, maar mij ook in het bezit gesteld van die soorten, welke zich nog niet in mijne verzameling be- vonden. Openlijk betuig ik voor die welwillendheid hier mijnen dank. Ik zal hier in de eerste plaats weder opsommen de soorten, uit welke de genoemde verzamelingen van de heeren Goldmann, Hoedt en Van der Hucht bestonden, daarna eene nieuwe volledige lijst geven van de tot op dezen oogenblik bekende vischsoorten van Amboina en daar- achter laten volgen de beschrijvingen der talrijke soorten, met welke mijn kabinet door die verzamelingen weder is verrijkt. Species piscium. Amboinenses collectiomum Goldmanntanae, Hoedttanae et Huchtianae. l Cheilodipterus octolineatus CV, 16* Ambassis nalua CV. 2 » quinquelineatus CV. 17 » urotaenia Blkr. 8 Apogon bandanensis Blkr. 18 Grammistes orientalis Bl. Schn. tuat. cyanotaenia Dlkr. WOP ur punctatus CV. 5 4 Hartzfeldii Blkr. 20 Diploprion bifasciatum K. v. H. 6 ^ hyalosoma Blkr. 21 Serranus alboguttatus CV. (siesta macropterus K. v. H. AN altivelioides Blkr. 8 » melanorhynchos Blkr. "5 D amblycephalus Blkr. 9 5 melas Blkr. dat en bataviensis Blkr. 10 n moluccensis Blkr. 29 5 boenack CV. 11 * novemfasciatus CV. 26 bontoides Blkr. 19 4 roseipinnis CV. 27 E celebicus Blkr. 13 Apogonichthys polystigma Blkr. 29 » eyanostigma K. v. H. 14* Ambassis batjanensis Blkr. 29 s hexagonatus CV. 15 5 Dussumierii CV, 30 »5 guttatus CV. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 81 Serranus leucogrammicus Rwdt. 12* Dules marginatus CV. 32 x Hoevenii Blkr. 73 Priacanthus Blochii Blkr. 29 » marginalis CV. 14 Holocentrum diadema CV. 94 se microprion Blkr. 15 5 leo CV. 35 he macrospilos Dlkr. 16 5 leonoides Blkr. gore. ou melanotaenia Blkr. riri T orientale CV. aut ox myriaster CV. 18 - sammara CV, 38 E pardalis Blkr. 70 5. tiereoides Blkr. Sj polypodophilus Blkr. S0 e violaceum BlIkr- 40 3 punetulatus CV. 81. Rhynchichthys brachyrhynchos Blkr. 41 5 Sebae Blkr. S2 Myripristis adustus Blkr. 42 - spilurus CV. 33 A hexagonus CV. 43* Plectropoma oligacanthus Blkr. 81 v parvidens CV. 44* Anthias cheirospilos Dlkr. 85 8 pralinius CV. áp* ^ Huchtii Blkr. 86 - murdjan Rüpp. ET n lepidolepis Dlkr. 81 T violaceus Blkr. E15 ws pleurotaenia Blkr. 88 Percis cancellata CV. 48 Mesoprion amboinensis Dlkr. 89 " eylindriea CV. 49 x annularis CV. WARE tetracanthus Blkr. 50 - bottonensis Blkr. 91 Sillago malabarica Cuv. 51 M chrysotaenia Blkr. 92* Uranoscopus bicinctus T. Schil. 2st decussatus CV. 93 Polynemus kuru Blkr. 5 la dentex Blkr. 94 » microstoma Blkr. » erythropterus Dlkr. 95* Sphyraena jello CV. 85 » fulviflamma Blkr. 96 - obtusata CV. 56 * gembra CV. 97 Upeneus barberinus CV. 51 d lineolatus Blkr. 98*- 2 luteus CV. 58 E. macolor Blkr. 99 3 oxycephalus Blkr. 59 5 marginatus Blkr. 100 ze pleurospilos Blkr. (^ nap" monostigma CV. E01 Russellii CV. 61 is octolineatus Blkr. 102 5 trifasciatus CV. 63 » quadriguttatus Blkr. 103 Upeneoides moluccensis Blkr. 65 - Sebae Blkr. 104 " sulphureus Blkr. 64 5 vitta Blkr. 105 " variegatus Dlkr. 65 Cirrhites pantherinus CV. 106 » wvittatus Dlkr. 66 Cirrhitichthys graphidopterus Blkr. 107 Dactylopterus orientalis CV. 67* Oxycirrhites typus Blkr. 10S Peristedion moluecense- Dlkr. 68 Therapon Cuvierii Blkr. 109 Pterois antennata CV. 69 A servus CV. 110 E brachypterus CV. 10 Datnia argentea CV. 111 3 volitans CV, *1 Dules maculatus CV. 113 M zebra CV. nt ME SSN 142 143 144 145 146 147* 148 149 150 ACHTSTE BIJDRAGE Pteroidichthys amboinensis Blkr. Scorpaena bandanensis Blkr. 2 cyanostigma Blkr. js polyprion Blkr. Scorpaenodes cirrhosus Dlkr. TOT DE: KENNIS DER 154* Pagrus heterodon Blkr. diabolus Blkr. gibbosus Blkr. oxycephalus Blkr. polylepis Blkr. Platycephalus bataviensis Blkr. insidiator Bl. Schn. malayanus Dlkr. polyodon Blkr. pristiger CV. punctatus CV. Quoyi Blkr. Taenianotus triacanthus Lac, Apistus fusco-virens QG. 2) hypselopterus Blkr. leucogaster Richds. leucoprosopos Blkr. taenianotus CV. Pelor obscurum CV. Synanceia horrida Bl. Schn. Umbrina amblycephalus Blkr. Pristipoma caripa CV. ?»» » guoraca CV. nageb Rüpp. Diagramma crassispnum Rüpp. LE »» 2 ?5 lineatum CV. orientale CV. polytaenioides Dlkr. punctatum Ehr. Scolopsides bilineatus CV. 2 » 2 bh leucotaenioides Blkr. lineatus QG. lycogenis CV. monogramma K.v. H. 151 Heterognathodon xanthopleura Blkr, 152* Dentex metopias Blkr. 159* 2) nemurus Dlkr. 155 Lethrinus latifrons Rüpp. I5Dt- leutjanus CV. 157 * opercularis CV. 158 " ornatus CV. 159 rostratus K. v. H. 160* Aphareus rutilans CV. 161 Caesio chrysozonus K. v. H. 162 * coerulaureus Lac. 163 5 erythrogaster K. v. H. T64* 185 gymnopterus Dlkr. 165 » pisang Blkr. 166 Emmelichthys leucogrammieus Blkr. 167 Gerres abbreviatus Bikr. 168 2 kapas Blkr. 169 » macrosoma Blkr. 170 - oyena CV. 171 Chaetodon auriga Forsk. d je baronessa CV. 113 5 Bennetti CV. 174 » chrysozonus K. v. H. 175 ^ citrinellus Brouss. 116 5 dorsalis Rwdt. 177 5 ephippium CV. 178 » lunula CV. 179 » Meyeri Dl. 180 » nesogallicus CV. 251* 9 octofasciatus Bl. 182 » oligacanthus Blkr. I189* $5, ornatissimus Sol. Jed rou polylepis Blkr. 185 5 princeps CV. 186 5 punctato-fasciatus CV. 187 5 selene Blkr. 188 2 speculum K. v. H. 189 $ strigangulus Sol. 190 5 unimaculatus Bl. TT » vagabundus Dl. 192 b virescens CV. 193 " vittatus CV. WOAR co xanthurus Blkr. VISCHFAUNA VAN AMDOINA. > Chelmon longirostris CV. 236 Carangoides blepharis Blkr. Heniochus macrolepidotus CV. ALS Nn plagiotaenia Dlkr. x: melanistion Blkr. 238 Lactarius delicatulus CV. Taurichthys varius CV. 239 Seriola Rüppellii CV. Zanclus cornutus CV. 240 4 tapeinometopon Dlkr. Scatophagus argus CV. 241* Seriolichthys bipinnulatus Dlkr. Holacanthus bicolor Bl. 242* Psenes javanicus CV. » diacanthus Blkr. 243* Equula ensifera CV. 5 dux Lac. 944 A filigera CV. 5 imperator Lac. 245 x gomorah CV. : Lamarckii Lac. 246 3 insidiatrix CV. " leucopleura Dlkr. AEN C lineolata CV. is melanospilos Blkr. 248 Gazza minuta Blkr. - navarchus Lac. 249* Anabas microcephalus Blkr. E nicobariensis Dlkr. 250 Amphacanthus corallinus CV. " nox Blkr. 231 T puellus Schl. P semicirculatus CV. 259 » vermiculatus CV. xs trimaculatus Lac. 253 a vulpinus Schl. Müll, ". Vrolikii Blkr. 254 Acanthurus glaucopareius CV. Platax batavianus CV. 255 »" hepatus Dl. Schn. » teira CV. 2:56 » lineatus Lae. ee vespertilio Cuv. $543 d lineolatus CV. Pimelepterus altipinnis CV. 258 T mata CV. - ternatensis Dlkr. 259 5 matoides CV. Psettus rhombeus CV. 250SS tu pentazona Blkr. Pempheris moluca CV. 96. " scopas CV. » oualensis CV. 262 T strigosus Denn. Toxotes jaculator Cuv. 263 2 triostegus CV. Scomber loo CV. 264 Naseus amboinensis Bkr. Auxis thynnoides Dlkr. 265 o annulatus Blkr. Trachinotus Baillonii CV. 266 " brevirostris CV. M mookalee CV, 267 » tapeinosoma Blkr. Chorinemus Sancti Petri CV. 269* ' thynnoides Blkr 2 Axinurus thvn- zx tol CV. noides CV. : Trichiurus haumela CV. 269 Mugil ceramensis Blkr. Megalaspis Rottleri Blkr. 210 ER eoeruleomaculatus Lac. Decapterus lajang Blkr. 2r " cunnesius CV. Selar Hasseltii Blkr. iT C melanochir K. v. H. ne torvus Blkr. 218 Atherina duodecimalis CV. Caranx ekala CV. 21 27 » Forsteri CV. o 9 4* Petroskirtes amblyrhynehos Blkr. T " anema Blkr, 6 ACHTSTE BIJLDEAGE TOZJ; DE XENNESSUDER 276 Petroskirtes bankanensis Blkr. 315 Trichonotus setiger Bl. Schin. 211 B hypselopterus Blkr. 316* Antennarius chironectes Comm. 278 7 rhinorhynchos Blkr. 317 E horridus Blkr. 919* ,, rostratus Blkr. = Blennechis fila- 318 $ Lacepedii Blkr. mentosus CV. 919* 3 leprosus Blkr. 280 P taeniatus Dlkr.— P. paradisiaeus — 320* — ,, leucosoma Blkr. Blkr. 2x0 A melas Blkr. OSL* s tapeinosoma Blkr. 392 » nummifer Blkr. BSI Temminckii Blkr. Ser A oligospilos Blkr. 285* Salarias amboinensis Dlkr. Sr MT phymatodes Blkr. 284 - celebicus Blkr. 325 " pinniceps Comm. She 5e chrysospilos Blkr. oe MEER raninus Cant. 286 " Forsteri CV. 227 Echeneis neucrates L. CAS deat heteropterus Dlkr. 528 Fistularia immaculata Comm. DOSE M melanocephalus Blkr. 329 Polypterichthys Valentini Blkr. DSos. cr periophthalmus CV. 930 Amphisile scutata Cuv. 900 A Sebae CV. 391* Pseudochromis fuscus Müll. Trosch. ?91 Callionymus dactylopus Denn. 332 5 tapeinosoma Blkr. 292 ^ filamentosus CV. 393 Plesiops coeruleolineatus Rüpp. 293 ocellatus Pall. 334 Premnas biaculeatus Blkr. 29 » Reevesii Richds. 299 Amphiprion bifasciatus Bl. Schn. 295 Opistognathus solorensis Blkr. 936 bs chrysargurus Richds. 296 Gobius caninoides Dlkr. SRE y ephippium Bl. Schn. 297 » criniger CV. 358 5 melanopus Blkr. OB s Fontanesii Dlkr. 239 » percula CV. 299 - kokius CV. 540 " perideraion Blkr. 300 T periophthalmoides Blkr. 541 Pomacentrus bankanensis Blkr. 301 - phalaena CV. 343 P chrysopoecilus K. v. H. 302 - puntangoides Dlkr. oen er littoralis K. v. H. 303 * sphynx CV. 344 " katunko Blkr. 304* Gobiodon melanosoma Blkr. 345 s nematopterus Blkr. 305 2; xanthosoma Blkr. 346 » pavo Lac. 306* Amblyopus eruptionis Blkr. 341 » punctatus CV. 307 Periophthalmus argentilineatus CV. 948 ;5 taeniometopon Blkr. 308 Eleotris Hoedtii Dlkr. 1 QAO Dice trimaculatus CV. 309 : ophicephalus K. v. Hf. 350 Dascyllus aruanus CV. S3 UC porocephalus CV. . 351 $5 melanurus Blkr. SY ES sexguttata CV. Db3* ras polyacanthus Blkr. 92 nd strigata CV. 353 2: trimaculatus Rüpp. 315* Culius acanthopomus Blkr. ER A xanthosoma Blkr. 914*. niger Dlkr. 355* Glyphisodon amboinensis Blkr. VISCHFAUNA VAN AMBOIN A. 7 356 Glyphisodon antjerius K. v. II. 397* Julis (Halichoeres) phekadopleura Blkr. 351 » aureus K. v. IT. 998* , _( „ ) podostigma Blkr. 358 li bengalensis CV. 399* , (,,) Reichei Blkr. 3959 " leucogaster Blkr. 400* , Á(,) solorensis Blkr. SRE "^, modestus Schl. Müll. 401 , (5,) spilurus Blkr. ADIT n nemurus Blkr. 402 „ .(,) strigiventer Benn. 362 » rahti Dlkr. 403 Gompbosus tricolor QG. BO septemfasciatus CV, 404* Anampses amboinensis Blkr. 361 » trifasciatus Blkr. 405 5 geographicus CV. 365 P unimaculatus CV. £060* . melanurus Blkr. S66*. xanthozona Blkr. 407 ö meleagrides CV. 367 n xanthurus Blkr. Z0N* 5 pterophthalmus Dlkr. 308* Ileliases coeruleus CV. 409 P Twistii Dlkr. 369 5 macrochir Blkr. 410* Novacula celebica Blkr. 310 en xanthockir Blkr. £MT* 3 melanopus Blkr. 371* Labroides latovittatus Blkr. 412 5 pentadactyla CV. 972 5 paradiseus Blkr. 413 3j praetextata Blkr. 313 Cossyphus diana CV. 414 » punctulata CV. 314 ES mesothorax CV. ADE 0 spilonotus Blkr. BT. 55 zosterophorus Blkr. 416 Cheilinus ceramensis Blkr. 376 Tautoga fasciata CV. 417 á decacanthus Dlkr. 377 Duymaeria amboinensis Blkr. 418 » fasciatus CV. 378 Cheilio hemichrysos CV. BDR hexataenia Blkr. 379* Julis (Julis) amblycephalus Blkr. 420 5 radiatus Blkr. 880 „ ( „ ) annulatus CV. ee du tetrazona Blkr. 881 ^, ( ,) dorsalis QG. 422 Epibulus insidiator CV. 982 ., (,,) Janseni Blkr. 423* Scarus coeruleopunctatus Lüpp. BUS. oc (5, Tunaris CV. 424 E. limbatus CV. 381* , (, ) melanochir Blkr. Aug. Ux naevius CV. 385* „ (Halichoeres) annularis K. v. H. ALDE tricolor Blkr. 986 — , _( ) dieschismenacanthoides Blkr. 427 —Callyodon hypselosoma Blkr. 981. Sart selen E. v. H. 498 Odax moluccanus CV. 988 , (.,) formosus Swns. (nec CV). 429 Plotosus anguillaris Cuv. 389 , (, ) Hartzfeldii Blkr. 430* Belone caudimacula Cuv. 390* , Á(, ) heteropterus Blkr. 431 5 cylindrica Blkr. 991* -,- ( ,.).Hoevenii Blkr. 432% platura Rüpp. 392 , ( „ ) hortulanus CV. 433 llemiramphus Commersonii CV. 0939 À, . (, ) interruptus Blkr. .. 434 E dispar CV. 894 , | ( „ ) kallosoma Blkr. 435 T Dussumierit CV, 995* ,,. .(.,, ) leparensis Blkr. 496*.-. 5, Gaimardi CV, BIB e uo) melanurus Blkr. 4837 a Russelli CV. 8 ACHTSTE BIJDRAGE. COME. DE KENNIS DE. 438* Exocoetus nigripennis CV. 479* Muraeniehthys maeropterus Blkr. A3 s speculiger CV. 480* Muraena albomarginata T. Schl. 410 s unicolor CV. 481 t catenata Blkr. 441 Chirocentrus dorab CV. 4823 E ceramensis Blkr. 442 Albula bananus CV. 483 5 isingteena Richds. 443* Dussumieria elopsoides Bkr. 481* , lita Richds. 444 Megalops indieus CV. 485 » micropterus Blkr. 445 Harengula hypselosoma Blkr. 4S0* , Petelli Blkr. 2465. «7x Kunzei Blkr. 487 x variegata J. R. Forst. Richds. 441 i melanurus Blkr. dSpt zebra Cuv. 448 53 moluccensis Blkr. 489 Diodon novemmaculatus Cuv. 449* Clupeoides macassariensis Blkr. 490* 5 orbicularis Bl. 450* Sardinella leiogastroides Dlkr. 491 Ns punctatus Dl. 451* Spratella kowala Blkr. 499* 12 quadrimaculatus Cuv. 452* Pellona Hoevenii Blkr. 493 Arothron calamaroides Dlkr. A, Russelli Blkr. 401 m ? kappa Blkr. 454 Engraulis Russellii Blkr. 495 lineatus Blkr. 455* Chatoessus chacunda CV. 496 » laterna Richds. 456 e selangkat Blkr. 497* » melanorhynchos Blkr. 457 Saurus myops CV. : 408*- cum testudineus J. Müll. 458 2 synodus CV. 499* $3 trichoderma Blkr. 459 Saurida nebulosa CV. 500 * trichodermatoides Dlkr. 460* Drotula multibarbata T. Schl. 501 Gastrophysus argenteus J. Müll. 461 Oxybeles Brandesii Blkr. 502 Anosmius Bennetti Blkr. 462 » gracilis Dlkr. 503 » margaritatus Dlkr. 463 Hippoglossus erumei Cuv. 504 E striolatus Blkr. 464* Rhombus lentiginosus Richds. 505 j Valentini Blkr. 465 $ Mogki Blkr. 506 Balistes aculeatus Bl. 466 T pantherinus Rüpp. S04 *. armatus Bl. 461 Synaptura heterolepis Dlkr. 508 * bursa Bl. Schn. 468 Achirus melanospilos Blkr. 509* 2 cinctus Lac. 469 Plagusia marmorata Blkr. 510 5 conspicillum Bl. Schn. 410 : quadrilineata K. v. H. DII " fraenatus Lac. 471 Anguilla Elphinstonei Syk. biz Et lineatus Bl. 412* Conger anagoides Blkr. $13 3 praslinus Lac. Aot wo Noordziekii Blkr. DIA* stellatus Lac. 474* Ophisurus boro Buch. 515 5e vidua Sol. AD. NUN chrysospilos Blkr. 516 "x viridescens Lac. AT0*t — X cirrocheilos Blkr. 517 Monacanthus chrysospilos Blkr. 411* Leiuranus Lacepedii Bkr. DISt. qe hajam Blkr. 418* Muraenichthys gymnotus Dlkr. 519 5 Houttuyni Blkr. de, VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 520 Monacanthus hystrix Cuv. 638* Syngnathus bicoarctatus Blkr. AM S melanocephalus Blkr. 939 5 dactyliophorus Blkr. 522 T tomentosus Cuv. 540 A haematopterus Blkr. 528 E trichurus Blkr. 541 Gasterotokeus biaculeatus Heck. 524* Alutarius amphacanthoides Blkr. 542 Hippocampus kuda Blkr. 525 - laevis Cuv. 545 T melanospilos Blkr. 526 A nasicornis T. Schl. b44" ", polytaenia Blkr. 527 " prionurus Blkr. 545 Solenostoma cyanopterus Blkr. 528 Triacanthus brevirostris Val. 546 » paradoxum Raf. 529 » oxycephalus Blkr. 547 Pegasus draconis L. 550* , strigilifer Cant. 558 Scyllium Bürgeri MH. 551 Ostracion cornutus L. 549 Carcharias (Scoliodon) Dumerilii Blkr. 552 * cubicus Bl. 550 » (Prionodon) melanopterus QG. 655* ., pentacanthus Blkr. 551* Hemigaleus microstoma Blkr. 554 " Renardi Blkr. 552* Pristis zysron Blkr. 555 5 Sebae Blkr. 555* Trygon Kuhli MH. 556 " solorensis Blkr. Doa" uarnakoides Dlkr. 557 5 turritus Forsk. 555 Taeniura lymma MI. De soorten, in de bovengegevene lijst met een * gemerkt, zijn nieuw voor de kennis der fauna van Amboina. In bovenaangehaald Aanhangsel bragt ik het toen van Amboina bekende aantal vischsoorten op 624, terwijl het thans reeds gestegen is tot 780. Zonder twijfel zal dit cijfer eenmaal eene hoogte van verreweg meer dan 1000 bereiken, een cijfer, wat thans reeds door de van den geheelen Molukschen archipel bekende vischsoorten aanmer- kelijk overschreden wordt. In de bovenomschrevene verzamelingen bevonden zich niet minder dan 41 soorten, nieuw voor de wetenschap t. w., Serranus amblyce- .phalus Blkr, Serranus melanotaenia Blkr, Anthias pleurotaenia Dlkr, Anthias cheirospilos Blkr, Anthias lepidolepis Blkr, Anthias Huchtii Blkr, Oxyeirrhites typus Dlkr, Dentex metopias Blkr, Dentex nemu- rus Blkr, Chaetodon xanthurus Blkr, Chaetodon polylepis Blkr, Ho- lacanthus melanospilos Blkr, Holacanthus diacanthus Blkr, Anabas mierocephalus Blkr, Carangoides plagiotaenia Blkr, Petroskirtes am- blyrhynchos Blkr, Petroskirtes tapeinosoma Blkr, Salarias heteropte- 9 4 10 ACHTSTE BIJDRAGE MOT. DE WENNIS DER rus Blkr, Salarias chrysospilos Blkr, Salarias amboinensis. Blkr, An- tennarius phymatodes Dlkr, Antennarius melas Blkr, Antennarius oli- gospilos Blkr, Glyphisodon amboinensis Blkr, Glyphisodon nemurus Blkr, Cossyphus zosterophorus Blkr, Julis (Julis) melanochir Blkr, Julis (Halichoeres) heteropterus Blkr, Anampses amboinensis Blkr, Anampses melanurus Blkr, Anampses pterophthalmus Blkr, Novacula melanopus Blkr, Novacula spilonotus Blkr, Cheilinus hexataenia Blkr, - Conger Noordziekii Blkr, Ophisurus chrysospilos Blkr, Ophisurus cir- rocheilos Blkr, Muraenichthys gymnotus Blkr, Muraenichthys macro- pterus Blkr, Ostracion pentacanthus Blkr en Syngnathus bicoarctatus Blkr. — VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 11 ENUMERATIO SPECIERUM PISCIUM AMBOINENSIUM HUCUSQUE COGNITARUM. 1 Apogon amboinensis Blkr, Nat. Tijdschr. N. Ind. V. p. 329. 2 X bandanensis Dlkr, ibid. VI p. 95. à ceramensis Blkr, ibid. III p. 256. 4 cyanotaenia Blkr, ibid. V p. 71. 5 fraenatus Val. = Apogon vittiger Benn. Act. Soc. Sc. Ind. Neerl, I Vissch, Amb. p. 25. 6 X Hartzfeldii Blkr., Nat. T. N. Ind. III p. 254, VI p. 482. t Hoevenii Blkr, ibid. V p. 483. 8 hyalosoma Blkr, ibid. V. p. 829. 9 " koilomatodon Blkr, ibid. IV p. 134. 10 5 macropterus K. v. H., ibid. II p. 168. EL 5 macropteroides Blkr, ibid. III p. 724. 19 E melanorhynchos Blkr, Act. Soc. Scient, Ind. Neerl. I. Vissch. Amb. p. 26. 13 5 melas Blkr, ibid. p. 27. 14 5 moluccensis Val. = Apogon chrysosoma Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 256. 15 2 novemfasciatus CV., ibid. III p. 163. 16 3 orbicularis K. v. H., Act. Soc. Scient. Ind. Neerl I Vissch. Amb. p. 28. iT A roseipinnis CV. — A. annularis Rüpp., Nat. T. Ned. Ind. III p. 253. 18 Apogonichthys polystigma Blkr, ibid. VI p. 484. 19 Cheilodipterus octovittatus CV. —1 Ch. heptazona Blkr, Verh Bat. Gen. XXII Perc. p. 29. 20 m quinquelineatus CV., Nat. T. Ned. Ind. III p. 253. 21 Ambassis batjanensis Blkr, ibid. IX p. 196. 29 E. Dussümierii CV, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 30. 28 5 interrupta Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 696. 24 " macracanthus Blkr, ibid. IV p. 455. 25 X nalua CV., ibid. IV p. 453. 26 " urotaenia Blkr, ibid. III p. 257. 27 Diploprion bifasciatum K. v. H., ibid. VI p. 208. 28 Grammistes orientalis Bl. Schn., ibid. IV p. 105. 29 ^ punctatus CV., Act. Soc. Scient. Ind. Neerl II, 8e Bijdr. Amb. 30 Serranichthys altivelis Blkr = Serranus altivelis K. v. H., Verh. Bat. Gen. X XII Perc. p. 33. 81 Serranus alboguttatus CV., Nat. T. Ned. Ind. IV p. 103. 32 2 altivelioides Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 38. An forsan Serran. ma- culati Blkr aetas provecta ? J 12 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER 33 Serranus amboinensis Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 258. 94 * amblycephalus Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neerl II, Se Bijdr. Amb. n. spec. 35 T bataviensis Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 38. 36 " biguttatus CV. 94 M boenack CV, Verh. Bat, Gen. XXII Perc. p. 81. 38 " bontoides Blkr, Nat. T. N. Iud. VIII p. 405. 39 D celebicus Blkr, ibid. II p. 217. 40 5 crapao CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 37. 41 ^ cyanostigma K. v. H., ibid. p. 38. 49 * guttatus CV. 4 S. cyanostigmatoides Blkr, ibid. p. 31. 43 ^ hexagonatus CV., Nat. T. N. Ind. VI p. 191. 41 ^ Hoedti Blkr, ibid. VIII p. 406. 45 » Hoevenii Blkr, Verh. Bat. Gen, XXII Perc. p. 36. 46 " leucogrammicus Rwdt, ibid. p. 33. 47 ^h macrospilos Blkr, Nat. T. N. Ind. IX p. 499. 48 5 marginalis CV., Verh. Bat. Gen, XXII Perc. p. 34. 49 » melanotaenia Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. II, Se Bijdr. Amb. m. spec. 50 5 microprion Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 552. 51 M myriaster CV., ibid. VI p. 192. 52 » pardalis Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 37. 53 ^ polypodophilus Blkr, ibid. p. 37. 54 $ polystigma Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 244. 55 M Sebae Blkr, ibid. VI p. 488. 56 » spilurus CV., ibid. VI p. 322. 51 5 stellans Richds., Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 29. 58 ss urodelus CV., Nat, T. N. Ind. VII p. 38. 59 P variolosus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 55. 60 Plectropoma oligacanthus Blkr, Nat. T. N. Ind. VII p. 423. 61 Anthias cheirospilos Blkr, Act. Soc. Scient, Ind. Neerl. IT, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 62 D Huchtii Blkr, ibid. n. spec. 63 e lepidolepis Blkr, ibid. n. spec. 61 » pleurotaenia Blkr, ibid. n. spec. 63 Mesoprion amboinensis Blkr == M. melanospilos Blkr, Nat. T. N. Ind. III 'p. 259, p. 750. 66 EE annularis CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 47. 67 5s bottonensis Blkr = M. janthinurus Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 170, VI p. $2. 68 A chrysotaenia Blkr, ibid. II p. 170. 69 M coeruleopunctatus Blkr, ibid. II p. 169. 70 M dentex Blkr = Pristipomoïdes typus Blkr, ibid. III p. 574. 71 » dodecacanthus Blkr, ibid. IV p. 104. 79 ri dodecacanthoides Blkr, ibid. VI p. 489. 79 „erythropterus CV. 3 M. xanthopterygius Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 46. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. aJ 74 Mesoprion fulviflamma Blkr, Nat. T. N. Ind. III yp. 554. Uu gembra CV. = M. immaculatus Blkr, ibid. IV p. 246. 78 x Johnii CV. — M. unimaculatus Blkr (nec QG. nec CV.), Verh. B. Gen. XXII Perc. p. 42. 1d pe lineolatns Blkr, ibid. p. 46. 78 & lutjanus CV. 2 M. madras Blkr (nec CV.), ibid. p. 44. 19 » macolor Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 732. 80 1 marginatus Blkr, ibid. III p. 554. 81 z microchir Blkr, ibid. V p. 332. 82 el monostigma CV, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 42. 83 A octolineatus Blkr, ibid. p. 49. 84 3 pomacanthus Blkr, Nat. T. N. Ind. VIII p. 407, an Mes. octolineat. jun.? 85 - quadriguttatus Blkr, ibid. II p. 233. 86 " Russelli Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 41. 81 2 Sebae Blkr, ibid. p. 45. 88 " semicinetus CN., Nat. T. N. Ind. V p. 331. 89 D striatus Blkr == M. janthinuropterus Blkr, ibid. III p. 751. 90 E vitta Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 44. 91 Cirrhites pantherinus CV., Nat. T. Ned. Ind. II p. 232. 92 Cirrhitichthys graphidopterus Blkr = Cirrhites graphidopterns Blkr, ibid. IV p. 106. 93 5 oxycephalus Blkr 2i Cirrhites oxycephalus Blkr, ibid. VIII p. 408. 94 Oxycirrhites typus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 95 Myriodon scorpaenoides Bris., Nat. T. N. Ind. II p. 480. 96 Datnia argentea CV. D. cancellatoides Blkr, ibid. IV p. 247, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 52. 97 Therapon Cuvieri Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 211. 98 5 servus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 49. 99 » theraps CV., ibid. p. 50. 100 Dules maculatus CV., Nat. T. N. Ind. V p. 333. 101 z rupestris CV., ibid. VI p. 209. 102 " marginatus CV., ibid. III p. 573. .103 Priacanthus Blochii Blkr — Pr. japonicus CV.? ibid. II p. 174, IV p. 456. 104 3 carolinus CV., ibid. II p. 235. ^ 105 " holocentrum Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 48. 106 5: macracanthus Blkr, ibid. p. 48. 107 Holocentrum cornutum Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 240. 108 ^ diadema CV., ibid. III p. 259. 109 ^ leo .OV.; ibid; VHE-p.. 855. 110 s leonoides Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p, 54. Xt » orientale CV. Holocentrum marginatum CV., ibid. p. 55. 112 T punctatissimum CV., Nat. T. N. Ind. IV p. 248. ES 113 $ sammara CV., ibid. III p. 555, e, - 14 ACHTSTE;BIJDRAGE| TOTSDESKENNIS DER 114 Holocentrum tiereoïdes Blkr, ibid. V p. 334. 115 » violaceum Blkr, ibid. V p. 335. 116 Rhynchichthys brachyrhynchos Blkr, ibid. IV p. 107. 117 Myripristis adustus Blkr, ibid. IV p. 108. 118 5 hexagonus CV.z4 M. botche CV.? Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 52. 119 5 microphthalmus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 261. 120 5 murdjan Rupp. ibid. IV p. 109. 121 5 parvidens CV.? ibid. III p. 260. 122 " pralinius CV., ibid. II p. 234. 128 4 violaceus Blkr, ibid. II p. 234. 124 Percis cancellata CV., ibid. IX p. 501. 125 » cylindrica CV. , ibid. II p. 235. 126 5 tetracanthus Blkr, ib. IV p. 458. 127 Sillago malabarica Cuv. =Sill, acuta CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 61. 128 Uranoscopus bicinctus T. Schl., Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. Il, Se Bijdr. Amb. 129 Sphyraena Commersonii CV., Verh. Dat. Gen. XXVI Sphyr. p. 13, Nat. T. N. Ind. VII p. 425. 130 - Forsteri CV., ibid. p. 13, ibid. VII p. 424. 131 5 langsar Blkr, ibid. p. 19, ibid. VII p. 367. 132 5 obtusata CV., ibid. p. 17, ibid. VII p. 864. 139 Polynemus kuru Blkr, Nat. T. Ned. Ind. IV yp. 600. 134 5 microstoma Blkr, ibid. II p. 217. 135 53 plebejus Brouss. Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 58. 136 Upeneus barberinus CV., Nat. T. Ned. Ind. II yp. 172. 137 » barberinoides Blkr, ibid. III p. 262. 138 » bilineatus CV. 139 : Brandesii Blkr, Nat. T. N. Ned. Ind. II p. 236. 140 » Jansenii Blkr, Act. Soc. Seient. Ind. Neerl I Vissch. Man. p. 44. 141 5 luteus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 36. 142 " oxycephalus Blkr, Act. Soc. Se. Ind. Neerl I Vissch. Man. p. 45. 143 z pleurospilos Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 36. 144 5 Russeli CV., Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 62. 145 trifasciatus CV., Nat. T. N. Ind. Il p. 237. 146 Mulloides flavolineatus Blkr, ibid. III p. 697. 147 Upeneoides moluccensis Blkr, ibid. VIII p. 429. 148 5 sulphureus Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. II, Se Bijdr. Amb. 149 5 variegatus Blkr, ibid. 150 » vittatus Blkr, ibid. 151 Peristedion moluccense Blkr, ibid. I Vissch. Amb. p. 50. 152 Dactylopterus orientalis CV., Nat. T. N. Ind. III p. 264. 153 Pterois antennata CV., ibid. V yp. 72. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 15 154 Pterois brachypterus CV., ibid. III p. 265. 155 $ heterurus Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 33. i50 8e volitans CV., Verh. Bat. Gen. XXII Sclerop. p. 7 157 Y. zebra CV., Nat. T. N. Ind. III p. 265. 158 Pteroidichthys amboinensis Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 34. 159 Scorpaena bandanensis Blkr — Se. aplodaetylus Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 265. 160 » cyanostigma Blkr, ibid. XI p. 400. 161 3 polyprion Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Sclerop. p. 7. 162 Scorpaenodes cirrhosus Blkr == Scorpaena cirrhosa CV., Verh. Bat. Gen. XXVI Nieuwe Nalez. Ichth. Jap. p. 79. 163 x diabolus CV. zi Scorpaena diabolus CV., Nat. T. N. Ind. III p. 266. 164 3 gibbosus Blkr —Scorpaena gibbosa Bl. Schn., Act. Soc. Se. Ind. Neerl. I p. 31. 165 S oxycephalus Blkr = Scorpaena oxycephalus Blkr, Verh. B. G. X XII Sclerop. p. 7. 166 polylepis Blkr = Scorpaena polylepis Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 173. 167 Plyceplabs bataviensis Blkr, ibid. IV p. 460. 168 9 celebicus Dlkr, ibid. VII p. 450. 169 E insidiator Bl. Schn. Verh. Bat. Gen. XXII Sclerop. p. 6. 170 » malayanus Blkr, Nat. T. N. Ind. V. p. 498. 171 * polyodon Blkr, ibid. IV p. 462. 172 » pristiger CV., ibid. XII p. 205. 173 x. punctatus CV., ibid. I p. 25. 174 " Quoyi Blkr, ibid. XII p. 206. 175 Taenianotus triacanthus Lac., ibid. VIII p. 411. 176 Apistus amblycephaloides Blkr, ibid. IV p. 250. 177 3 barbatus CV., Act. Soc. Seient. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 36. 178 E fusco-virens QG., Nat. T. N. Ind. III p. 269. 179 5 hypselopterus Blkr, ibid. II p. 238. 180 » leucogaster Richds., ibid. IV p. 111. 181 e leucoprosopos Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 35. 182 PS longispinis CV. 183 5 taenianotus CV., Nat. T. N. Ind. III p. 753. 184 Minous woora CV., ibid. VI p. 251. 185 Aploactis trachycephalus Blkr, ibid. VII p. 451. 186 Pelor obscurum CV., ibid. V p. 241. . 187 Synanceia brachio CV., Verh. B. Gen. XXII Sclerop. p. 9. Ea . elongata CV., ibid. p. 10. 189 » horrida CV., ibid. p. 9. 190 Corvina Goldmanni Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VII p. 371. 191 Umbrina amblycephalus Blkr, ibid. VIII p. 412. 192 Pristipoma caripa CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. p. 21. 193 » nageb Rüpp., ibid. p. 21. J 16 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER 194 Pristipoma guoraca CV., ibid. p. 20. 195 Lobotes erate CV., ibid. p. 26. 196 Diagramma crassispnum Rüpp., ibid. p. 26. 197 Ba Lessoni CV., Nat. T. N. Ind. IV p. 463. 198 2 lineatum CV., ibid. IV p. 112. 199 As orientale CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. p. 23. 200 2 polytaenioides Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 376. 201 » punetatum Ehr. CV., Verh. Bat, Gen, XXIII Sciaen. p. 25. 202 5 radja Blkr, ibid. V p. 836. 203 Sebae Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIII Sciaen. p. 24. 204 Beglogiide: bilineatus CV., ibid. p. 28. 205 » leucotaenia Dlkr, Nat. T. N. Ind. III p. 451. 206 5 leucotaenioides Blkr, ibid. VIII p. 489. 207 3, lineatus QG., ibid. V p. 73. 208 » lycogenis CV., Verh. Bat. Gen. XXII Sciaen. p. 27. 209 ze monogramma K.v. H., ibid. p. 29. 210 Heterognathodon bifasciatus Blkr, ibid. p. 30. 211 he xanthopleura Blkr, ibid. p. 31, Nat. T. N. Ind. I yp. 101. 212 Chrysophrys bifasciata CV. 213 Pagrus heterodon Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VI p. 54. 214 Dentex metopias Blkr, Act. Soc. Se. Ind. Neerl, II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 215 " mulloides Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 576. 216 5 nemurus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. IT, 8e Bijdr. Amb. n. spec. MN ^ taeniopterus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Spar. p. 11. 218 Lethrinus amboinensis Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 490. 219 b latifrons Rüpp., ibid. II p. 220. 220 » leutjanus CV.? Verh. Bat. Gen. XXIII, Spar. p. 14. 2l » opercularis CV., ibid. p. 14. 2955 » ornatus CV. — L. xanthotaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 176. 228 rostratus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXIII Spar. p. 13. 224 en rutilans CV., Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. 225 Caesio chrysozonus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXIII Maen. p. 9. 226 5 coerulaureus Lac., ibid. p. 8. Dod » erythrogaster K. v. H., ibid. p. 9. 228 5 gymnopterus Blkr, Nat. T. N. Ind. X p. 372. 229 5 pisang Blkr, ibid. IV p. 113. 250 Emmelichthys leucogrammicus Blkr, ibid. I p. 103, Verh. B. G. XXIII Maen. yp. 10, 231 Gerres abbreviatus Blkr, ibid. I p. 103, ibid. X XIII Maen. p. 11. 232 » filamentosus CV, Verh. B. Gen. XXIII Maen. p. 10. 233 b kapas Blkr, Nat. T. N. Ind. II p, 482. 934 ^ macrosoma Blkr, ibid. VI p. 56. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 235 Gerres oyena CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Maen. p. 12. 236 237 238 239 240 )» CV., ibid. p. 11. Chaetodon auriga Forsk., Nat. T. Ned. Ind, V p. 164. baronessa CV., ibid. II p. 239. Jennetti CV. , ibid. IV p. 467. chrysozonus K.v. H., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. p. 17. citrinellus Brouss., Nat. T. N. Ind. V p. 50. dorsalis Rwdt, ibid. IL p. 240. ephippium CV., ibid. V p. 337, VI p. 925. lunula CV., ibid. VI p. 57. Meyeri Dl. Schn., Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 37. nesogalicus CV., Nat. T. N. Ind. II p. 240. octofasciatus Bl., Verh. Dat. Gen. XXIII Chaet. p. 17. oligacanthus Blkr, ibid. p. 16, Nat. T. Ned. Ind. I p. 105. ornatissimus Sol, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Dijdr. Amb. polylepis Blkr, ibid. n. spec. princeps CV., Verh. Bat. Gen. X XIII Chaet. p. 19. punetato-fasciatus CV., Nat. T. N. Ind. II p. 238. selene Blkr, ibid. V p. 76 speculum K. v. H., ibid. II p. 242 strigangulus Sol, ibid. 1I p. 259. ulietensis CV., Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 38. unimaculatus Dl., Nat. T. N. Ind. II p. 241. vagabundus Bl., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. p. 18. virescens CV., ibid. p. 17. vittatus Bl, Schn., ibid. p. 18. xanthurus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e ; Bijde Amb. n. spec. Heniochus macrolepidotus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. p. 21. ? melanistion Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 98. Chelmon longirostris CV., Verh. Dat. Gen. XXIII Chaet. p. 20. Zanclus cornutus CV., ibid. p. 22 - Drepane punctata CV., ibid. p. 23. Scatophagus argus CV., ibid. p. 24. »n ornatus CV., Nat. T. N. Ind. VI p. 492. Taurichthys varius CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. p. 25. » viridis CV. Holacanthus bicolor Bl., Nat. T. N. Ind. V p. 77, diacanthus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. lI, 8e Bijdr. Amb. n. spec. dux Lac., Nat. T. N. Ind. III p. 758. imperator CV., Act. Soc, Sc. Ind. Neerl. I Vissch. Mea. p. 48. Lamarckii Lac., Nat. T. N. Ind. VI p. 100. J eo 17 WT " de 15 ACHTSTE BIDRAGE TOT 'DIE CESENNESUDER 216 Holacanthus leucopleura Blkr, ibid. V p. 79. DT t navarchus CV., ibid. VI p. 99. 278 » nicobariensis Blkr, ibid. VIII p. 413. 219 D nox Dlkr, ibid. V p. 838. 280 r melanospilos Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. IT, Se Bijdr. Amb. n. spec. 281 5 semicirculatus CV., Nat. T. N. Ind. VIII p. 414. 289 " trimaculatus Lac., ibid. II p. 242. 283 » Vv rehku Blkr, ibid. V. p. 9897 284 Platax batavianus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. p. 28. 285 * Boersii Blkr, Nat. T. Ned. Ind. III:p. 758. 286 z teira CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. p. 28. 287 5 vespertilio Cuv. == Pl. Blochii CV., ibid. p. 27. 288 Pimelepterus altipinnis CV., Nat. T. N. Ind. III p. 727. 289 4 lembus CV., ibid. IV p. 469, 290 P ternatensis Dlkr, ibid. IV p. 604. 29] Psettus rhombeus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. p. 29. 292 Pempheris mangula CV., ibid. p. 30. 293 »" moluca CV., ibid. p. 30. 291 $ oualensis CV., Nat. T. N. Ind. II p. 242. 295 Toxotes jaculator CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Chaet. p. 31. 296 Anabas microcephalus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. n.spec. 297 Ophicephalus striatus Bl., Verh. Bat. Gen. XXIII Doolh. K. p. 13. 298 Scomber kanagurta CV., ibid. X XIV Makr. p. 34. 299 4 loo CV., ibid. p. 35. 300 k moluccensis Blkr, Act. Soc. Se. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 40. 301 Auxis thynnoides Blkr, Nat. T. Ind. VIII p. 302. 302 Thynnus macropterus T. Schl. 303 is pelamys CV., Act. Soc. Scient. I. N. I Vissch. Amb. p. 41. 304. - thunnina CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 36. 305 Cybium guttatum CV., ibid. p. 38. 306 Thyrsites prometheoides Blkr, Act. Soc. Sc. I. Neerl. I Vissch. Amb. p. 42. 307 Chorinemus sancti Petri CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 48. 308 2 tol CV., ibid. p. 43. 309 $ toloo CV., ibid. p. 45. 310 Trachinotus Baillonii CV., ibid. p. 46. 311 " mookalee CV., ibid. p. 45. 3129 Elacate mottah CV., ibid. p. 42. 313 Nauerates indicus CV. ! 14 Trichiurus haumela CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 41. 5 Megalaspis Rottleri Blkr, ibid. p. 49. E 316 Decapterus kurroides Blkr, Nat. T. N. Ind. VIII p. 420. *4 e» c Qt c A vs Os ww OIS IO to te t2 co -l GI c9. CI 165 €» ce Iv, ue [v] 2 A9 Lm VISCHFAUNA VAN AMBOINA. Decapterus lajang Blkr, ibid. VIII p. 302 Selar boóps Bikr, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 51. - Hasselti Blkr, ibid. p. 53, Nat. T. N. Ind. I p. 359. z Kuhlii Blkr, ibid. p. 54, ibid. I p. 260. " torvus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 5t. pj trachurus Blkr z Caranx trachurus CV. Uraspis carangoides Blkr, Nat. T. N. Ind. VIII p. 414. Carangichthys typus Dlkr, ibid. III p. 760. Gnathanodon speciosus Dlkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 72. Carangoides blepharis Dlkr, ibid. p. 67. " citula Blkr, ibid. p. 65. - gallichthys Blkr, ibid. p. 68. h ophthalmotaenia Blkr, ibid. p. 90, Nat. T. N. Ind. III p. 270. " plagiotaenia Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. IT, 8e Bijdr. Amb. Caranx ekala CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 59. M Forsteri CV., ibid. p. 57, Nat. T. N. Ind. III p. 164. " janthinospilos Blkr, Act. Soc. Sc. I. Neerl. I Vissch. Amb. y 45. Ke melampygus CV., Nat. T. N. Ind. VI p. 58. " Peronii CV. P tapeinosoma Blkr, Act. Soc. Se. I. Neerl. Ind. Vissch. Amb. p. 44. Serio Rüppellii CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 73. 5 tapeinometopon Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 80. Seriohehthys bipinnulatus Blkr, ibid. VI p. 196. Lactarius delicatulus CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 74. Temnodon saltator CV. 2 Psenes javanieus CV., Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. IT, 8e Bijdr. Amb. Lampugus fasciolatus CV. Equula ensifera CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 80. 4; filigera CV., ibid. p. 79, Nat. T. N. Ind. III p. 165. 3 gomorah CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Makr. p. 82. 5 insidiatrix CV., ibid. p. 84. 5 interrupta CV., ibid. p. 85. is lineolata CV., ibid. p. 83. Gazza equulaeformis Rüpp., Nat. T. N. Ind. IV p. 261. * minuta Dlkr, ibid. IV p. 259. M tapeinosoma Dlkr, ibid. IV p. 260. Mene maculata CV., Verh. Dat. Gen. XXIV Makr. p. 86. Amphaeanthus concatenatus CV. » corallinus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. p. 11. - dorsalis CV. , ibid. p. 9. 5 guttatus Bl. Schn., ibid. p. 10. 9 20 ACHTSTE BIJ DRA GIEL AOS MD ILNMKAENENSS DIEN: 358 Amphacanthus Kopsii Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 483. 359 560 561 562 363 264 Cs [on] [^| es O9 O9 ll 0 CQ mg - Gg ONT CID ICE -1 389 390 892 294 295 397 398 2?) margaritiferus CV. puellus Schl = A. cyanotaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 606. vermiculatus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. p. 11. vulpinus Schl. Müll., Nat. T. N. Ind. IV p. 135. Acanthurus glaucopareius CV., Act. Soc. Se. Ind. Neerl, I Vissch. Amb. p. 47. PP] » 2 LP] hepatus Bl Schn., Nat. T. N. Ind. VI p. 325. humeralis CV., ibid 1II p. 762. lineatus Lac., ibid. IV p. 762. lineolatus CV., ibid. VII p. 101. mata CV., ibid. VII p. 432. matoides CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. p 12. melanurus CV., Nat. T. N. Ind. III p. 271. pentazona Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. p. 13. Nat. T. N. Ind. I b. 107. scopas CV., Nat. T. N. Ind. II p. 348. strigosus Benn., ibid. IV p. 264, VI p. 102. triostegus CV., Verh. Bat. Gen. XXIII Teuth. p. 13. 5 Naseus amboinensis Dlkr — Keris amboinensis Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 272. anginosus Blkr — Keris anginosus CV., ibid. VI p. 492. annulatus Blkr = Priodon annularis CV., ibid. III p. 558, IX p. 304. brevirostris CV. Naseus Hoedtii Blkr, ibid. V p. 339. hexacanthus Blkr == Priodon hexacanthus Blkr, ibid. VIII p. 421. lituratus CV., ibid. III p. 763. tapeinosoma Blkr == Priodon tapeinosoma Blkr, ibid. VI p. 494. thynnoides Blkr = Axinurus thynnoides CV., Act. Soc. Sc. I. Neerl. 1T, 8e Bijdr. Amb. 3 Mugil borneënsis Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 201. ceramensis Blkr, ibid. III p. 699. coeruleomaculatus Lac., ibid. III p. 484. cunnesius CV., ibid. III p. 454. melanochir K. v. H., ibid. III p. 428. Atherina cylindrica CV. 2» ?) duodecimalis CV., Nat. T. N. Ind. II p. 485. lacunosa CV., ibid. V p. 504. Callionymus dactylopus E. Bená., ibid. III p. 559. n Petroskirtes amblyrhynchos Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. nm. sp, 2) ;) filamentosus CV., ibid. III p. 278. ocellatus Pall., ibid. VIII p. 422. Reevesii Richds., ibid. V p. 244. sagitta Pall., ibid. I p. 81. anema Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 278.* bankanensis Blkr = P. amboinensis Blkr, ibid. IIT p. 727, IV p. 114. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 21 399 Petroskirtes hypselopterus Blkr = P. mitratus Rüpp.? Blkr (nee Rüpp.), ib. II p. 244, VII p. 422. 400 * polyodon Blkr z: Blennechis polyodon Blkr, ibid. I p. 254. 401 3 rhinorynchos Blkr, ibid. III p. 273. 402 " rostratus Blkr — Blennechis filamentosus CV., Act. Soc. Sc, N. Ind. II, 8e Bijdr. Amb. 403 Y taeniatus Blkr = P. paradiseus Blkr = Aspidontus taeniatus Q., N. T. N. Ind. VI p. 495. 401 5 tapeinosoma Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 405 " Temminckii Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 243. 406 Salarias amboinensis Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 407 5 chrysospilos Blkr, ibid. n. spec. 408 ^ celebicus Dlkr, Nat. T. N. Ind. VII p. 250. 409 " cyanostigma Dlkr, Verh. Bat. Gen. XXII Blenn. p. 18. 410 4 Forsteri CV., Nat. T. N. Ind. I p. 255. all GES, heteropterus Blkr, Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. IT, 8e Dijdr. Amb. n. spec. 413 " melanocephalus Blkr, Verh. Bat. Gen. X XII Blenn. p. 18. Mig, periophthalmus CV., Nat. T. N. Ind. IV p. 267. 414 » quadripinnis Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Blenn. p. 19. 415 * Sebae CV.? Nat. T. N. Iud. X p. 373. 416 iE sumatranus Blkr, ibid. I p. 256. 417 Opistognathus solorensis CV., ibid. V p. SI. 418 Gobius caninoides Blkr, ibid. III p. 274. 419 - chlorostigma Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Gob. p. 27. .420 $5 criniger CV., Nat. T. N. Ind. III p. 453. 421 5 cyprinoides Pall. 422 E Fontanesi Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 764. 423 - grammepomus Blkr, ibid. IX p. 200. 424 ES intertinctus Richds., ibid. III p. 275. 425 k kokius CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gob. p. 24. 426 » ophthalmoporus Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 340. 427 2 periophthalmoides Blkr, ibid. I p. 249. 428 s phalaena CV., ibid. II p. 244 429 3 puntangoides Blkr, ibid. V p. 212.. 430 5 sphynx CV., ibid. VI p. 103. 431 Gobiodon melanosoma Blkr-= Gobius melanosoma Blkr, ibid. III p. 703. 432 » xanthosoma Blkr Gobius xanthosoma Dlkr, ibid. III p. 703. 433 Sicydium mierurus Blkr, ibid. V p. 341. 434 Amblyopus eruptionis Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Gob. p. 38. - 435 Periophthalmus argentilineatus CV., Nat. T. N. Ind. III p. 276. - 436 , kallopterus Blkr, ibid. V p. 342. 437 5 Schlosseri CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gob. p. 39. - 438 Eleotris Hoedtii Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 496, ZA ACHTSTE BIJDRAGE "TOT DE WENN DER 439 Eleotris muralis QG., ibid. III p. 276. 440 » ophicephalus K. v. H., Verh. Bat. Gen. XXII Gob. p. 22. 441 ; porocephalus CV., Nat. T. N. Ind. V p. 844. 442 " sexguttata CV., ibid. I p. 253, Act. Soc. Sc. I. Neerl. II, Vissch. Braas p. 42. 443 x strigata CV., Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. I, Vissch. Amb. p. 48. 441 Butis amboinensis Dlkr — Eleotris amboinensis Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 313. 415 » melanopterus Blkr zi Eleotris melanopterus Blkr, ibid. Ili p. 706. 446 Culius acanthopomus Dlkr Zi Eleotris acanthopomus Blkr, ibid. IV p. 275. A4T * niger CV. — Eleotris nigra QG., Verh. B. Gen. XXV, Nalez. Beng. p. 105.- — 448 Trichonotus setiger Bl. Schn. = Trich. polyophthalmus Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 243, VII-p. 251 449 Echeneis neucrates L., Verh. Bat. Gen. XXIV Chiroc. etc. p. 22. 450 Batrachus grunniens CV., Nat. T. N. Ind. II p. 487. 3. 431 Antennarius chironectes Comm., ibid. p. VI p. 104. 452 5 hispidus Cant., Nat. T. N. Ind. III p. 280. 453 » horridus Blkr, ibid. V p. 83. » Lacepedi Blkr., Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 50. 455 ^ leprosus Blkr = Chironectus leprosus Eyd. Soul., ibid. II, 8e Bijdr. Amb. 456 » leucosoma Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VI yp. 828. 457 5 melas Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl 1I, 8e Bijdr. Amb. m. spec. 458 , moluccensis Blkr, Nat. T. N. Ind. VII yp. 424. 459 » notophthalmus Blkr, ibid. V p. 544. 460 j nummifer CV., ibid. VI p. 497. 461 5 oligospilos Blkr, Act: Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 462 5, phymatodes Blkr, ibid. n. spec. 463 5 pinniceps Comm., ibid. I Vissch. Amb. p. 49. 464 - raninus Cant., Nat. T. N. Ind. III p. 707. 465 Fistularia immaculata Comm., ibid. III p. 281. 466 Polypterichthys Valentini Dlkr, ibid. IV p. 608. 467 Amphisile scutata Cuv., ibid. II p. 245. 468 » velitaris Cuv. 469 Plesiops coeruleolineatus Rüpp. == Plesiops melas Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 116. 410 " oxycephalus Blkr, ibid. VII p. 320. A. 471 Pseudochromis fuscus Müll. Trosch., ibid. HI p. 708, IX p. 69. Dn 412 5 tapeinosoma Blkr, ibid. IV p. 329. ; -473 Amphiprion bifasciatus Bl. Schn., ibid. III p. 282. ; 474 Y chrysargurus Richds. (sub nom. A. xanthurus Blkr, nec CV.), ibid. III p. 560. 475 ze chrysurus CV. E 416 * ephippium Bl Schn., Nat. T. N. Ind. VIII p. 321. P 411 T melanopus Blkr, ibid. III p. 561. ^ A18 55 pereula CV., ibid. III p. 28 bo vo VISCHFAUNA VAN AMDOINA. 479 Amphiprion perideraion Blkr, ibid. IX p. 437. 480 Premnas biaculeatus Blkr, ibid. VI p. 105. 481 Pomacentrus bankanensis Blkr, ibid. III p. 729, V p. 513. chrysopoecilus K. v. H., ibid. III p. 284. emarginatus CV. fasciatus CV., Nat. T. N. Ind. IV p. 482. katunko Dlkr, ibid. III p. 169. littoralis K. v. H., ibid. IV p. 483. melanopterus Blkr, ibid. III p. 562. moluccensis Blkr, ibid. IV p. 118. nematopterus Blkr, ibid. III p. 285. pavo Lac., ibid. II p. 247. punctatus QG.— P. prosopotaenioides Blkrzi P. cyanospilos Blkr, ib. ITI p. 286, 709. taeniometopon Blkr, ibid. III p. 283. taeniurus Dlkr, Act. Soc. Sc. I. Neerl. I Vissch. Amb. p. 51. trimaculatus CV., Nat. T. N. Ind. IV p. 481. 495 Dascyllus aruanus CV., ibid. VI p. 108. melanurus Blkr, ibid. VI p. 109. trimaculatus Rüpp. =D. niger Blkr, Verh. Dat. Gen. XXI Labr. cten. p. 10. xanthosoma Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 247. xanthurus Blkr, ibid. IV p. 117. polyacanthus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. „501 Glyphisodon amboinensis Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. m. spec. C M 45080 ES4. 4850* „ 486 . , OET, SL 490. 7, HOOP c, 491 p 499 , KI i95 — 2398 EN, ^S . „ B —, ROO „ BUS er Bike BOA 505 , 800 ——, BUT 7. BUS. - , Bod. —, BIO Ss Bi E, i LM ES ., mid , BN. n EG ly NM antjerius K. v. H. = G. biocellatus CV., Nat. T. N. Ind. IV p. 286, VIII p. 454. aureus K. v. H., Verh. Bat. Gen XXI Labr. cten. p. 21. bengalensis CV., ibid. p. 11. coelestinus GV. , ibid. p. 13. leucogaster Dlkr, ibid. p. 26. melas K. v. H., ibid. p. 23. modestus Schl. Müll., Nat. T. Ned. Ind. IV p. 285. nemurus Blkr, Nat. Tijdschr. N. Ind. XIII, 2e Bijdr. Ichth. Boero. rahti CV., ibid. III p. 287. septemfasciatus CV., ibid. III p. 582. sordidus CV., Verh. Bat. Gen. XXI Labr. eten. p. 16. trifasciatus Dlkr, ibid. p. 19. unimaculatus CV., Nat. T. N. Ind. IV p. 284. uniocellatus QG., ibid. IV p. 119. xanthozona Blkr, ibid. IV p. 283. xanthurus Blkr, ibid. V p. 345. | 518 Heliases analis CV. E , coeruleus CV., Nat. T. N. Ind. VIII p. 455. 4 24 A: HTSTE BIJDRAGEATOT DE AEN NI SEE 520 lleliases frenatus CV.? Nat. T. N. Ind. III p. 710. 521 - macrochir Blkr, ibid. V p. 346. 597 " xanthochir Blkr, ibid. II p. 248. 523 Labroides latovittatus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, Se Bijdr. Amb. 524 » paradiseus Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 249. 525 Cossyphus diana CV., ibid. VII p. 86. 526 » mesothorax CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. p. 13. 527 5 zosterophorus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. m. spec. 528 Duymaeria amboinensis Blkr, ibid. I Vissch. Amb. p. 54. 529 es enneacanthus Blkr — Crenilabrus enneacanthus Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 120. 530 Tautoga fasciata CV., ibid. IV p. 484. 5931 » melapterus CV., Verh. Dat. Gen. XXII Gladsch. Labr. p. 16. 532 Cheilio auratus CV., Nat. T. N. Ind. II p. 221. valk 5938 d hemichrysos CV., ibid. II p. 255. 534 Julis (Julis) amblycephalus Blkr, ibid. XI p. 83. 535 , (5) annulatus CV., ibid. 4E p. 314. 536, - (5, ) dorsalisgQG. , abids NETT jp... 564. 537 „ (,) Jansenü Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl I Vissch. Manad. p. 56. 538 , (,)lunars CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. p. 28. ; 539 „ (, ) melanochir Blkr, ibid. Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 1 540 „ (Halichoeres) amboinensis Blkr, ibid. I Vissch. Amb. p. 55. 541 , .(.—, j.annularis Kov. H.2 Nat; TEN: Pind; V op. D TOR 542 , ( , ) binotopsis Blkr, ibid. III p. 731. 543 , ( „ ) casturi Blkr, ibid. TII p. 768. 544 , ( , ) dieschismenacanthoïdes Blkr, ibid IV p. 121. 545. ,' (on elegans; K- v. Hi bid. Ap 289; 546 , ( , ) formosus Swains. (nec; CV.), ibid. V. p. 169. 547 „ ( , ) Harloffi Blkr, Verh. Bat. Gen. Gladsch. Labr. p. 22. 548 , ( , ) Hartzfeldi Blkr, Nat. "T. JN; Ind M Sp. 5635 549 , ( , ) heteropterus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 5580 ,' ( , j*Hoereni Blkr, Nat. A. Ned: sind: ep: 2597 551w, ( 5. ) hortulanus. CV. ; abid eL V op. 486: 552 4 ( 5, ) interruptus Dlkr, ibid. TL 3p. :959. b53 „ ( , ) Kallospma Blkr, ibid. IIT. p. 289. 554 „ ( , ) leparensis Blkr, ibid. III p. 780. 555 , ( ,. )anelanurus Blkr, abid. III p. 3515 var, V opt 556 „ ( , ) miniatus K. v. IL, Act. Soc. Se. Ind. Neerl. ^T Vissch; Jonb. p.60 557 , ( , ) phekadopleura Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Ichth, Bali p. 8. 558 , ( , ) podostigma Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 332. 559 „ ( , ) polyophthalmus Blkr, ibid. III p. 731. ( » ) prosopeion Blkr, ibid. V p. 347. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 25 561 Julis (Halichoeres) Reichei Dlkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 6e Bijdr. Ichth. Sumatr. p. 45. 2582 , ( , ) Eenardi Blkr, Nat. T. N. Ind. II p. 253. 563 , ( , )Scehwarzii Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Ichth. Bali p. 7. 564 , .( , ) solorensis Blkr, Nat. T. Ned. Ind. V p. 86. B63- ve (5 ) spilurus. Blkr, ibid. II p. 252. 566 , Á ( , )strigiventer Benn., ibid. II p. 251. 567 , ( , ) Temminckii Blkr Z2 Jul. (Halich.) kallopisos Blkr, ib. IV p. 491, V p. 348. 568 Anampses amboinensis Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 569 » geographieus CV., ibid. I Vissch. Amb. p. 58. 570 M melanurus Blkr, ibid. IT, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 571 - meleagrides CV., ibid. I Vissch. Amb. p. 57. 512 5 pterophthalmus Blkr, ibid. II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 573 * Twistii Dlkr, ibid. I Vissch. Amb. p. 56. 574 Gomphosus tricolor QG., ibid. I Vissch. Manad. p. 54. 575 Novacula celebica Blkr, ibid. I Vissch. Manad. p. 61. 570 - Hoedtii Blkr, ibid. Vissch. Amb. p. 59. 577 m julioides Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 122. 518 x melanopus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. N. II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 519 2 pentadactyla CV., Nat. T. N. Ind. II p. 222. 550 » praetextata Blkr — Xyrichthys novaculoides Blkr —; Julis praetextata Q. ib. IV p. 122. 581 m punctulata CV., ibid. V p. 170. 582 3 spilonotus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. N. II, Bijdr. Amb. n. spec. 583 Cheilinus ceramensis Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 290. 584 5 celebicus Blkr, ibid. V p. 171. 585 Ee decacanthus Blkr, ibid. IL p. 256. 586 5 fasciatus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. p. 81, 587 ks hexataenia Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 588 » radiatus Blkr i Cheilinus diagrammus CV., V. B. Gen. XXII Gladsch. Labr. p. 58. 589 4 oxycephalus Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 349. 590 ra tetrazona Blkr, ibid. IV p. 993. 591 Epibulus insidiator CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. p. 40. 592 Scarus Blochii CV. c Scarus chrysopomus Blkr, ibid. p. 53. 593 5 coeruleopunetatus Rüpp., Nat. T. N. Ind. VI p. 110. 594 pe limbatus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. p. 60. 595 x naevius CV., Nat. T. N. Ind. III p. 769. 596 » nuchipunctatus CV., Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. p. 62. 597 2 psittacus Forsk., Nat. T. Ned. Ind. IV p. 495. 598 tricolor Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Gladsch. Labr. p. 59. 599 daniveden hypselosoma Blkr, Nat. T. Ned. Ind. VIII p. 425. 600 * waigiensis CV., ibid. II p. 256. 601 Odax moluccanus CV., Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. I Vissch. Manad. p. 65. 4 4 26 ACHTSTE- BIJDRAGE STOT DE KEENNIS VDE 602 Plotosus anguillaris Cuv. = Pl. lineatus CV., Verh. Bat. Gen. XXI Sil. batav. p. 57. 603 Carassius auratus Nilss. (monstros. e piscinis), ibid. XXV Nal. Icht. Jap. p. 48. 604 Belone caudimacula Cuv., Verh. Bat. Gen. XXIV Snoek. p. 12. 605 "i cylindrica Dlkr, ibid. p. 13. 606 5 leiurus Blkr, ibid. p. 18, Nat. T. N. Ind. I p. 94. 607 * platura Rüpp., Act. Soc. Sc. Ind. N. II, Se Bijdr. Amb. 608 Hemiramphus Commersonii CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Snoek. pc 14. 609 " dispar CV., Nat. T. N. Ind. VI p. 498. , 610 2 Dussumierii CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Snoek. p. 18. 611 - Gaimardi CV., ibid. p. 20. b. 612 — 5 > Quoyi CV., ibid. p- 26, Nat. TN, Ind. p. 491 v" 615 " Russelli CV., Verh. Bat. Gen. X XIV Snoek. p. 17. E 614 Exocoetus micropterus CV., Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 63. * 615 5 unicolor CV. Verh. Bat Gen. XXIV Snoek. p. 21. 616 » nigripennis CV., ibid. II, 8e Dijdr. Amb. 617 5 speculiger CV., Nat. T. N. Ind. IX p. 273. 618 Chirocentrus dorab CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Chiroc. p. 10. 619 Albula bananus CV., ibid. p. 11. 620 Dussumicria elopsoides Blkr, ibid. p. 12, Nat. T. Ned. Ind. I p. 421. 621 A Hasseltii Blkr, ibid. p. 13, Nat. T. N. Ind. I p. 422. 622 Megalops indicus CV., Verh. B. Gen. XXIV Chiroc. ete. p. 15. 623 Clupeoides macassariensis Blkr, ibid. XXIV Har, p. 17, Nat. T. N. Ind. I p. 276. 624 Harengula hypselosoma Blkr, Nat. T. N. Ind. VIII p. 427. 625 ^ Kunzei Blkr, ibid. XII p. 209. 626 5 melanurus Blkr, ibid. V p. 245. 627 3 moluccensis Blkr, ibid. IV p. 609. 628 Sardinella leiogastroides Blkr, ibid. VII p. 255. 629 Spratella kowala Blkr, ibid. II p. 492, Verh. Bat. Gen. XXIV Har. p. 28. 630 Pellona Hoevenii Blkr, ibid. III p. 712, Verh. Bat. Gen. XXIV Har. p. 26. 651 Russell Blkr, ibid. 1II p. 72, ibid. XXIV Har. p. 28. 632 Alausa melanurus CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Har. p. 32. 633 Engraulis boelama CV. 634. j Browni CV., Verh. Bat. Gen. XXIV Har. p. 39. 635 * encrasicholoides Blkr, ibid. p. 37, Nat. T. N. Ind. III p. 173. 636 s Russellii Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Har. yp. 28. 637 setirostris CV., ibid. p. 44. 638 Chatoessus chacunda CV., ibid. p. 47. 639 b selangkat Blkr, ibid. p. 47, Nat. T. N. Ind. III p. 458. 640 Saurus myops CV. =S. trachinus T.Schl, ibid. X XIV Chiroc. etc. p. 29, ib. III p. 291. 641 3 synodus CV., ibid. p. 28, ibid. II p. 257. 642 Saurida nebulosa CV., ibid. p. 30, ibid. III p. 292. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. / i 643 Tetragonopterus argenteus Less. 641 Brotula multibarbata T. Schl., Nat. T. N. Ind. XIII 2e Bijdr. Ichth. Boero. 645 Oxybeles Brandesii Blkr, Verh. Bat. Gen. X XIV Chir. etc. p. 24, N. T. N. I. p. 276. VII p. 163. 616 à gracilis Dlkr, Nat. T. N. Ind. XI p. 105. 647 Hippoglossus erumei Cuv., Verh. Bat. Gen. XXIV Pleur. p. 13. 648 Rhombus Mogkii Blkr, Nat. T. N. Ind. VII p. 256. 649 * lentiginosus Richds., Verh. Dat. Gen. XXIV Pleur. p. 15. 650 x pantherinus Rüpp. = Rh. sumatranus Blkr, ib. p. 14, N. T. N. Ind. 1 p. 409, VIII p. 177, 651 5 poecilurus Blkr, ibid. p. 29, ibid. III p. 293. 652 Solea heterorhinos Blkr, Act. Soc. Se. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 64. 623 5 trichodactyla Cuv. 624 Synaptura heterolepis Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 65. 625 Achirus Hartzfeldii Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 123. 626 5 melanospilos Blkr, ibid. VII p. 257. 627 ? poropterus Blkr, ibid. I p. 410, Verh. Bat. Gen. XXIV Pleur. p. 19. 628 " Thepassii Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 500. 629 Plagusia javanica K. v. H., ibid. I p. 414, Verh. Bat. Gen. XXIV Pleur. p. 24. 630 » Kopsii Blkr, ibid. II p. 494, ibid. p. 31. ; ^ 661 T marmorata Blkr, ibid. I p. 411, ibid. p. 20. - 662 P oxyrhynchos Blkr, ibid. I p. 416 „ibid. p. 26. 665 : polytaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 529. 664 5 quadrilineata K. v. H., ibid. I p. 412, Verh. Dat. Gen. XXIV Pleur. p. 21. 665 Leptocephalichthys taenioides Blkr = Leptocephalus taenia Blkr (nec Less.), N. T. N. VIII p. 428. 666 Anguilla Elphinstonei Syk., ibid. IV p. 504, Verh. B. Gen. XXV Mur. p. 15, 65. 667 Conger anagoides Blkr, ibid. VI p. 112, ibid. XXV Mur. p. 76. 668 T Noordziekii Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. 669 Moringua microchir Blkr, Verh. Bat. Gen. XXV Mur. p. 66, Nat. T. N. Ind. IV, p. 124. 670 Ophisurus boro Buch., Verh. Dat. Gen. XXV Nal. Ichth. Beng. p. 156. 611 * chrysospilos Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Bijdr. Amb. n. spec. 672 $ cirrocheilos Blkr, ibid. n. spec. 618 . colubrinus Mus. L. B. Richds., Nat. T. N. Ind. XI p. 106. 674 S Schaapii Blkr, ibid. III p. 735, Verh. Bat. Gen. XXV Mur. p. 53. 675 Leiuranus Lacepedii Blkr, Verh. Bat. Gen. XXV Mur. p. 36. 676 Muraenichthys gymnotus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. II, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 611 » macropterus Blkr, ibid. n. spec. 678 Muraena albomarginata T. Schl., Nat. T. N. Ind. XIII 2e Bijdr. Ichth. Boero. 619 5 catenata Blkr (nec Richds.) Act. Soc. Scient. Ind. Neerl. I Vissch. Amb. p. 66. 680 8 ceramensis Blkr, Nat. T. N. Ind. III p. 297, Verh. B. G. XXV Mur. p. 51. 681 E. colubrina Richds., Nat. T. N. Ind. VI p. 335. 682 2 griseo-badia Richds., ibid. VIII p. 825. 683 ^ isingteena Richds., ibid. IX p. 277. e 98 AGHTSTE BIJDRAGE TOT DE EENNSSWDER 684 Muraena lita Richds., ibid. p. 294, X p. 383. 685 » micropterus Blkr, ibid. III p. 298, Verh. Bat. Gen. XXV Mur. p. 50. 686 pl monochrous Blkr, Nat. T. N. Ind. X p. 384. 687 ^ Petellii Blkr, ibid. XI p. 84. 688 T polyzona Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. I Vissch. Manad. p. 73. 689 " pseudothyrsoidea Blkr, Nat. T. N. I. III p. 778, Verh. B. Gen. XXV Mur. p. 44. 630 5 variegata J. R. Forst. Richds., ibid. III p. 295, ibid. X XV Mur. p. 47. 691 5 zebra Cuv., Nat. T. N. Ind. XIII, 2e Bijdr. Ichth. Boero. 692 Arothron astrotaenia Blkr — Tetraodon astrotaenia Blkr, ibid. IV p. 129. 693 " calamaroides Blkr == Tetr. ealamaroides Blkr, ib. I p. 96, V. B. G. XXIV Dlootk. p. 16. 694 x erythrotaenia Blkr == Tetr. erythrotaenia Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 174. 1 695 5 hypselogeneion Blkr == Tetr. hypselogeneion Blkr, ibid. III p. 900, Verh. Bat. Gen. XXIV Dlootk. p. 24. 696 5 ? kappa Blkr- Tetr. kappa Russ., ibid. III p. 301, ibid. p. 25. 697 5 laterna Blkr 2 Tetr. laterna Richds., ibid. III p. 299, ibid. p. 23. 698 » lineatus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind, Neerl. I Vissch. p. 67. 699 5 melanorhynchos Blkr, Nat. T. N. Ind. IX p. 111. 700 5 testudineus J. Müll. = Tetr. testudineus Bl. Verh. Dat. Gen. XXIV Blootk. p. 14. 101 D trichoderma Blkr == Tetr. trichoderma Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 532. 102 - trichodermatoides Blkr = Tetr. trichodermatoides Blke, ibid. VI p. 336. 108 A virgatus Blkr = Tetr. virgatus Richds., ib. III p. 299, V. B. G. X XIV Blootk. p. 24. 104 Gastrophysus argenteus J. Müll. — Tetr. argenteus Lac., Nat. T. N. Ind. III p. 737. 705 » lunaris J. Müll. = Tetr. lunaris Cuv., Verh. Bat. Gen. XXIV Blootk. p. 12. 706 Anosmius Bennetti Blkr = Tropidichthys Bennetti Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 504. 107 » janthinopterus Blkr == Tropidichthys janthinopterus Blkr, ibid. VIII p. 429. 108 » margaritatus Blkr == Tetraódon margaritatus Rüpp., ibid. III p. 302, VI p. 501. 709 - striolatus Blkr — Tropidichtys striolatus Blkr, ibid. VI p. 503. 110 3 Valentini Blkr — Tetraódon Valentini Blkr, ibid IV p. 130. 711 Diodon novemmaculatus Cuv., Nat. T. N Ind. III p. 567. X43 ^ orbicularis Bl., ibid. V p. 92. 713 5 punctatus Cuv., Verh. B. Gen. XXIV Blootk. p. 19. 714 M quadrimaculatus Cuv., Act. Soc. Scient. Ind. Neerl II, 8e Bijdr. Amb. 713 Balistes aculeatus Bl, Verh. Bat. Gen. XXIV Balist. p. 15. 716 » armatus Bl. Schn., ibid. p. 16, Nat. T. N. Ind. II p. 224. (A b bursa Dl. Schn., Nat. T. N. Ind. V p. 350. 118 » cinctus Lac. = B. reetangulus Schn, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. IT, 8e Bijdr. Amb. 719 5 conspicillam Bl. Schn., Nat. T. N. Ind. III p. 780. 2 " flavomarginatus Rüpp., ibid. III p. 303. 723 M fraenatus Lac. Dalistes amboinensis Gr. z B. Schmittii Dlkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Bal. p. 37, N. T. N. Ind. V p. 532, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. I Vissch. Man. p. 74. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 29 723 Dalistes lineatus Dl. Schn., Nat. T. N. Ind. II p. 260. 738 E praslinus Lac., Verh. Dat. Gen. XXIV Balist. p. 14. 124 2 stellatus Lac., ibid. p. 13. 725 5 vidua Soland., Nat. T. N. Ind. III p. 563. 726 5 viridescens Lac., ibid. VII p. 373. 727 Monacanthus chrysospilos Blkr, ibid. IV p. 126. 728 - hajam Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Balist. p. 18. 129 T Houttuyni Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 3ö1. 130 3 hystrix Cuv., ibid. V p. 351. 731 "d janthinosoma Blkr, VI p. 503. 132 - kryptodon Blkr, ibid. VIII p. 431. 133 yi kurtorynchos Dlkr, ibid. VIII p. 430. 134 PE melanocephalus Blkr, ibid. V p. 95. 135 " tomentosus Cuv., Verh. Bat. Gen. XXIV Dalist. p. 19. 1306 5 trichurus Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 125. 197 Alutarius amphacanthoides Blkr, Verh. Bat. Gen. X XIV Dalist. p. 23. 738 " laevis Cuv., ibid. Balist. p. 21, Nat. T. N. Ind. III p. 304. 139 5; nasicornis T. Schl., Nat. T. N. Ind. V p. 332. 740 » prionurus Blkr, ibid. II p. 260, Verh. D. G. XXIV Bal. p. 20. 141 Triacanthus brachysoma Blkr, Nat. T. N. Ind. IV p. 128. 143 » brevirostris Valence. = Tr. Russelli Blkr, Verh. B. Gen. XXIV Bal. p. 25. 743 H Nieuhofii Blkr, ibid. p. 26, N. T. N. Ind. IIT p. 459. 144 4 oxycephalus Blkr, ibid. p. 27, ibid. IL p. 496. 143 is strigilifer Cant., Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. IT, 8e Dijdr. Amb. 746 Ostracion (Laetophrys) cornutus L., Verh. Bat. Gen. XXIV Ostrac. p. 32. 747 he ( » ) pentacanthus Blkr, Act Soc. Sc. Ind. Neerl. IT, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 748 en (Cibotion) cubicus Bl, Verh. D. Gen. XXIV Ostrac. p. 35. 149 5 ( , ) Renardi Blkr, ibid. I Vissch. Amb. p. 68. 750 » ( » ) Sebae Blkr, Verh. B. Gen. XXIV Ostrac. p. 34. NBE > ( 5 ')selorensis Blkr, Nat. T. N. Ind. V p. 96. 1952 z ( » ) tesserula Cant., ibid. III. p. 305. 793 * (Ostracion) turritus Forsk., Verh B. Gen. XXIV Ostr. p. 31. 754 Syngnathus bicoarctatus Blkr, Act. Soc. Sc. Ind. Neerl. lI, 8e Bijdr. Amb. n. spec. 155 2 dactyliophorus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXV Trosk. p. 16, N. T. N. Ind. IV p. 506. 156 5 gastrotaenia Blkr, Nat. T. N. Ind III p. 713, V. B. Gen. XXV Trosk. p. 22. 791 " haematopterus Blkr, ibid. II p. 259, ibid. p. 20. 738 Gasterotokeus biaculeatus Heck.= Solenognathus Blochii Blkr, ib. IT p. 259, ib. X XV Trosk. p. 24. 759 Hippocampus kuda Blkr — H. moluccensis Dlkr — H. taeniopterus Blkr, ibid. TIT p. 82, 305, 306, ib. XXV Trosk. p. 36. 160 » melanospilos Blkr, Nat. T. N. Ind. VI p. 505. 761 t polytaenia Blkr, ibid. VI p. 328. J Ld 50 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS ODER 162 Solenostoma brachyurus Blkr, ibid. VIII p. 433. 763 E cyanopterus Blkr =S. paradoxum Blkr (nec auct.), ib. LII p. 209, Verh. Bat. Gen. ! ! XXV Trosk. p. 29 (excl. syn.) | 164 5 paradoxum Lac. Raf., Nat. T. N. Ind. VI p. 506. 765 Pegasus draconis L.— Pegasus volans L., ib. III p. 307, Verh. B. G. XXV Trosk. p. E 1606 " natans L. = Pegasus pristis Blkr, ibid. III p. 606, ibid. XXV Trosk. p. 28. 767 Seyllium maculatum Gr., Verh. Bat. Gen. XXIV Plagiost. p. 16. 168 s Bürgeri MH., Act. Soc. Sc. Ind. Neerl I Vissch. Amb. p. 69. 769 Hemiscyllium malayanum MH., Nat. T. N. Ind. VII p. 376. 2 170 Carcharias (Seoliodon) Dumerili Blkr, Act. Soc. Se. I. Neerl. I Vissch. Amb. p. On 711 » (Prionodon) amboinensis MH., Nat. T. N. Ind. VI p. 508. 112 - ( ,» ) melanopterus QG., Verh. Bat. Gen. XXIV Plagiost. p. 33. | 713 Hemigaleus mierostoma Dlkr, ibid. p. 26. : ; 114 Sphyrna zygaena Raf, ibid. p. 42. T 715 Cestracion zebra Gr. = Heterodontus zebra Gr., Act. Soc. Sc, I. Neerl. I Vissch. Amb. p. 74 176 Pristis cuspidatus Lath. Beke "iiri de dubius Blkr, Verh. Bat. Gen. XXIV Plag. p. 56, Nat. T. N. Ind. V p. 459. — 118 „… zysron Blkr, ibid. XXIV Plag. p. 55, ibid. III p. 441. 719 Trygon Kuhli MH., Verh. Bat. Gen. XXIV Plag. p. 73. 7S0 » uarnak Rüpp., ibid. p. 69. J 181 " uarnakoides Dlkr, ibid. p. 70, Nat. T. N. Ind. III p. 788. 782 Taeniura lymma MH., ibid. p. 78, ibid. III p. 85. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. o DESORQGLIPTPIONLS,SPEOIERUM DIAGNOSTIECAE GRAMMISTEOIDEI. Grammistes punctatus CV. Poiss. VI p. 379. Gramm. corpore oblongo compresso, altitudine 2? ad 22 in ejus longitudine, latitudine 2 et paulo in ejus altitudine; capite acutiusculo 31 circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 12 ad 14 in ejus longitudine; oculis diametro 4! circiter in longitudine capitis, mi- nus diametro l distantibus; linea rostro-dorsali rostrum et nucham inter concaviuscula; ma- xilla superiore maxilla inferiore breviore, sub oculi limbo posteriore desinente, 2 et paulo in longitudine capitis; cirro inframaxillari latissimo oculo paulo breviore, lobato, lobis rotun- datis; rictu valde obliquo; dentibus maxillis aequalibus; dentibus vomerinis et palatinis den- tibus maxillaribus multo brevioribus, vomerinis in vittam ^ formem, palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; praeoperculo rotundato margine posteriore medio spinis 3 vel 4 planis brevibus; operculo spinis 3 media superiore et inferiore subaequalibus longiore; squamis cycloideis laevibus oblongis, epidermide quasi immersis, 80 ad 85 in serie longitu- dinali; linea laterali valde curvata; pinna dorsali partem spinosam inter et radiosam usque ad basin divisa; dorsali spinosa spinis validis 2* et 8% ceteris longioribus corpore plus triplo humilioribus; dorsali radiosa obtusa rotundata, basi squamosa, dorsali spinosa al- tiore; pectoralibus, ventralibus et caudali obtusis rotundatis 52. ad 6 in longitudine corporis; anali obtusa rotundata dorsali radiosa non humiliore, spinis 3 osseis validis acutis, media 1* et 3% multo longiore oculo breviore; corpore fuscescente-aurantiaco, ubique ocellis parvis coerulescente-margaritaceis annulo profundiore cinctis ornato, ocellis lateralibus, ventralibus et analibus ocellis cephalicis dorsalibusque majoribus et parcioribus; corpore insuper maculis magnis nigricante-fuscis lateribus nebulaeformibus irregulariter dispositis, ceteris fascias 5 latas transversas lineam dorsalem attingentes referentibus, fascia 1* oculari, 2* nucho-oper- culari, 3* trigona sub media pinna dorsali spinosa lineam lateralem non vel vix superante, 4a trigona sub parte anteriore dorsalis radiosae lineam lateralem non attingente, 5% caudali dorsum caudae amplectente; macula praeanali nigra; pinnis membrana aurantiacis radiis vio- lascentibus; dorsali spinosa medio tota nigricante-fusca; pinnis ceteris basi vel dimidio basali ocellis margaritaceo-coeruleis annulo profundiore cinctis. B. 7. D. 7—12 vel 7—18.-P. 1/17. V. 1/8. A. 3/8 vel 3/9. C. 1B'et lat. brev. Synon. Grammiste ponctué CV. Poiss. VI p. 319. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 198". e) Lo ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER Aanm. Deze soort is in de groote Histoire naturelle des Poissons niet naar de natuur, maar naar eene teekening van Mertens be- schreven. Die beschrijving laat haar zeer goed herkennen, maar bevat enkele onnaauwkeurigheden, welke ik door de waarneming van mijn voortreffelijk bewaard voorwerp heb kunnen verbeteren. Zoo heeft het operkel drie en niet twee doornen. De aarsvindoornen zijn inderdaad beenachtig en meer ontwikkeld, dan bij Grammistes orientalis Bl. De - rugvin- en borstvinstralen zijn, zooals boven is aangegeven, en niet D. 7-1/9 en P. 15. De woonplaats der soort was tot nog toe onbe- kend. SERRANOIDEL. Serranus amblycephalus Bikr. Serr, corpore oblongo compresso, altitudine 8} circiter in ejus longitudine, latitudine 1% circiter in ejus altitudine; capite obtusiusculo convexo 91 circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 11 ad 1L in ejus longitudine; oculis diametro 41 circiter in longitudine capitis; linea rostro-dorsali vertice valde convexa; naribus anterioribus postice cirro munitis; rostro toto squamoso; maxilla superiore maxilla inferiore breviore, vix post oculos pro- ducta, 21 circiter in longitudine capitis, postice squamis parvis bene conspicuis obsita; osse intermaxillari dentibus pluriseriatis, serie externa conicis, seriebus internis setaceis, an- tice longioribus in thurmas 2 collocatis et insuper caninis 2 ad 4 parvis; maxilla inferiore dentibus antice pluriseriatis, serie interna longioribus, antice caninoideis 2 parvis; rictu me- diocriter obliquo; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato, margine inferiore edentulo membranaceo, margine posteriore anguloque dentato, dentibus margine posteriore parvis nu- - merosis, angulo subspinaeformibus postrorsum spectantibus; suboperculo interoperculoque edentuiis; operculo spinis 2, spina media ceteris longiore, superiore inferiore breviore; linea laterali mediocriter curvata; squamis lateribus 120 p. m. in serie longitudinali; pinna dor- sali spinosa dorsali radiosa non vel vix humiliore, spinis 33, 42 et 5% spinis ceteris longio- ribus corpore plus duplo humilioribus, membrana interspinali mediocriter emarginata non vel vix lobata; dorsali radiosa obtusa rotundata; peetoralibus obtusis rotundatis 5 et paulo, ven- tralibus acutiuscule rotundatis 6 circiter, caudali obtusa convexa 5L circiter in longitudine corporis; anali oblique rotundata, spina 3a spina 22 vix longiore corpore triplo circiter hu- miliore; colore corpore flavescente-umbrino; capite corporeque fasciis 7 latis transversis | violascente-fuscis; fascia anteriore oculari frontem et oculum amplectente et sub oculo in ramos à divisa ramo anteriore rostrali, medio maxillari, posteriore praeoperculari; fascia 22 nuchali totam nucham fere tegente et operculo superne desinente; fascia 3* dorso-thoracica e VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 99 pinnam dorsalem spinam 2m inter et 6m intrante et infra axillas desinente; fascia 4a dorso-ventrali, pinnam dorsalem spinam 7m inter et 11m intrante et ventre ante anum desi- nente; fasciis 5a et 6a dorso-analibus, 5a dorsalem radiosam antice intrante et spinas anales amplectente, 6a dorsalem radiosam antice in ejus dimidio posteriore intrante et pinna anali usque ad apicem spinae ejus 33€ producta; fascia 7a caudali basi pinnae caudalis approximata; fasciis descriptis margine guttis nigris notatis; pinnis roseo-flavescenlibus; caudali postice in dimidio ejus basali fascia lata transversa fusca, dimidio posteriore guttis parcis pallide fuscis, margine posteriore violascente. B: 4D. 11/16 vel 11/17. P. WMO. 1/5. A. 93/8 vel 3/9. C. 1/15/1 et lat. brevi Synon. Noorder Princes Valent. Amb. III fig. 497? Orangeaay Ren. Poiss. Mol. I tab. 22 fig. 120? Habit. Amboina, in mari. Hn Longitudo speciminis unici 301'". . Aanm. De onderwerpelijke soort is in kleurteekening verwant aan Serranus kawamebari T. Schl. en Serranus stigmapomus Richds., doch zij heeft geheel andere getallen der rugvinstralen, zoodat aan geene identiteit van eene dier soorten met haar te denken is. De bandtee- kening van mijn voorwerp is zeer scherp. Opmerkelijk zijn de ronde zwarte vlekjes in de bandranden. De soort is voorts nog merkwaardig door haar stomp profiel. Het komt mij voor, dat de aangehaalde afbeeldingen van Valentyn en Renard tot de onderwerpelijke soort betrekking hebben. Valentyn's beschrijving (Ll. c. pag. 502) beantwoordt echter geenszins aan mijn voorwerp, maar men weet, met welke slordigheid en onkunde de be- schrijvingen der visschen in Valentyn's werk zijn opgemaakt. Serranus melanotaenta Blkr. } Serran. corpore oblongo compresso, altitudine 4 circiter in ejus longitudine, latitudine 2 fere in ejus altitudine; capite acuto convexo 31 circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 12 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 4 circiter in longitudine capitis ; linea rostro-dorsali rostro et vertice convexa; rostro et maxilla superiore squamis conspicuis nullis; maxilla superiore maxilla inferiore breviore, paulo post oculos desinente, capite duplo circiter breviore; osse intermaxillari dentibus pluriseriatis, serie externa conicis, seriebus internis setaceis antice longioribus in thurmas 2 collocatis et insuper caninis 2 ad 4 magnis ; maxilla inferiore den- tibus antice pluriseriatis serie interna longioribus, antice et medio utroque ramo caninis 1 vel 2 me- 5 94 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER diocribus; rictu mediocriter obliquo; praeoperculo obtuse rotundato postice denticulis numero- sissimis scabro, inferne edentulo; suboperculo leviter denticulato; interoperculo edentulo; oper- culo spinis 9, spina media ceteris longiore, spina superiore spina inferiore breviore; dorso elevato; ventre rectiusculo; linea laterali antice valde curvata; squamis lateribus 110 p. m. in serie longitudinali; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa humiliore spinis posterioribus sub- aequalibus spinis anterioribus paulo longioribus corpore plus duplo humilioribus, membrana interspinail mediocriter emarginata non lobata; dorsali radiosa rotundata, radiis longissimis cor- pore minus duplo humilioribus; pinnis pectoralibus obtuse rotundatis 5 fere, ventralibus acutis 64 circiter, caudali leviter emarginata angulis acuta 5 et paulo in longitudine corporis; anali acu- tiuscule rotundata, spina media spina 3^ crassiore sed vix longiore, corpore plus duplo humi- liore; corpore pulchre roseo; fascia cephalo-dorsali lata nigra, margine oculi posteriore inci- piente et basi radii dorsalis penultimi desinente; pinnis flavescente-roseis; guttulis toto corpore pinnisque imparibus sparsis sat numerosis, fascia cephalo-dorsali margaritaceis, ceteris margari- taceo-roseis , rostro, dorso pinnaque dorsali violascente cinctis; pinna caudali basi superne macula magna rotundiuscula migra. B..7. D..9/14 vel 9/15. P. 2/15. V. 1/5. A. 3/8 vel 9/910 1/5 TEE at BREN Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 91". Aanm. Deze soort komt mij voor, na verwant te zijn aan Serranus flavimarginatus Rüpp., maar zij onderscheidt er zich voldoende van door afgeronde rugvin en aarsvin, lichtere kleuren van ligchaam en vinnen, afwezigheid van violette vlekjes en door de groote zwarte vlek boven aan den grond der staartvin. Anthias pleurotaenia Blkr (1). Anth. corpore oblongo compresso, altitudine 31 ad 932 in ejus longitudine cum, 22 circiter in ejus longitudine absque pinna caudali; latitudine corporis 2 et paulo in ejus altitudine; capite convexo obtuso 42 circiter in longitudine corporis cum, 84 circiter in longitudine cor- poris absque pinna caudali, aeque alto circiter ac longo; linea rostro-dorsali convexa; oculis dia- - metro 31 ad 32 in longitudine capitis; osse Supramaxillari squamis squamis frontalibus ma- joribus tecto; maxilla inferiore inferne squamosa; maxilla superiore maxilla inferiore vix bre- viore, sub medio oculo desinente, dentibus pluriserialis serie externa majoribus conicis, antice caninis 2 ad 4 rectis mediocribus prominentibus, dentibus seriebus internis brevissimis (1) In de Act. Soc. Scient, Ind. Neerl Vol I Vissch. Amb. p. 74 verkeerdelijk als Anthias mana- densis vermeld. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 99 antice caninis 2 parvis; maxilla inferiore dentibus pluriseriatis, utroque latere medio canino unico curvato magno, antice canino minore rectiusculo sursum et extrorsum spectante; rictu valde obliquo; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato, postice, inferne anguloque den- ticulato, denticulis numerosis angularibus ceteris majoribus; suboperculo interoperculoque denticulatis; operculo spinis conspicuis 3, media ceteris longiore, superiore obtusiuscula; dorso elevato convexo ventre convexo non altiore; squamis ciliatis, non squamatis, prae- operculo 7, operculo 8 vel 6, lateribus 52 p. m. in serie longitudinali; linea laterali antice valde adscendente, flexura valde aperta caudam versus descendente, singulis squamis tubulo subsimplice notata; pinna dorsali spinosa basi postice tantum squamata, spinis medio- cribus, posterioribus subaequalibus dorsali radiosa humilioribus, spin 94 spinis 23 et 4^ multo longiore corpore minus triplo humiliore, spina la spina ultima duplo circiter breviore; membrana interspinali mediocriter emarginata; dorsali radiosa obtusiuscule rotundata; pecto- ralibus acutiuscule rotundatis 42 circiter, ventralibus acutis radio 29 in filum producto 31 circiter, caudali profunde emarginata lobis acutis 82 circiter in longitudine totius corporis; anali acuta dorsali radiosa altiore, spina 8% spina 2% vix longiore corpore triplo circiter hu- miliore; colore corpore pulchre roseo, pinnis dilute roseo; vittis lateribus inferne 2 roseo- margaritaceis longitudinalibus, superiore operculo incipiente supra axillam decurrente et cauda inferne desinente, inferiore osse suborbitali incipiente supra basin pectoralis inferiorem de- currente et paulo post analem cauda inferne desinente; pinna dorsali basi violascente; cau- dali basi superne et inferne violascente; pinnis pectoralibus basi vitta transversa roseo-mar- garitacea. BED. 10/17 vel 10/18-P. 2/14. V. 1/5. A. 3/7 vel 8/8. C. 1/13/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 194". Aanm. De Indische Archipel blijkt meer en meer, vrij talrijke soor- ten van Anthias te voeden. Vroeger maakte ik reeds een paar soor- ten van dit geslacht van den Indischen Archipel bekend, t. w. An- thias cichlops Blkr en Anthias manadensis Blkr. Mijne verzameling is sedert met nog vier soorten van dit geslacht verrijkt, alle afkomstig van de wateren van Amboina. Die daarvan, welke hieronder beschre- ven zijn, laten zich van de overige mij bekende soorten afscheiden door eene eigenaardigheid in het schubstelsel, zijnde er de schubben van kop en ligchaam aan de basis met eene kleine, doch goed zigt- bare schub bedekt, even als bij sommige soorten van Holacanthus en Butis. De onderwerpelijke soort is zeer goed herkenbaar aan haar hoog ligehaam, draadvormig verlengden 22 buikvinstraal, langen 3^» rug- J 96 ACHTSTE:|BIJDBAGE TOT DE EENNISSDER doorn, welke den 22 en 4? doorn aanmerkelijk in lengte overtreft, doch geheel beenig en onbuigzaam is, aan hare 2 bleek rooskleurige oog-zijde-banden, welke langs de onderhelft der zijden verloopen, enz. Anthias cheirospilos Blkr. Anth. corpore oblongo compresso, altitudine 8% ad 3% in ejus longitudine cum, 2% cir- citer in ejus longitudine absque pinna caudali; latitudine corporis 9 et paulo in ejus altitu- dine; capite convexo «obtuso 42 ad 4? in longitudine corporis cum, 31 ad 32 in longitudine corporis absque pinna caudali, aeque alto circiter ac longo; linea rostro-dorsali convexa; oculis diametro 32 ad 3! in longitudine capitis; osse supramaxillari squamis squamis fron- talibus majoribus tecto; maxilla inferiore inferne squamosa; maxilla superiore maxilla infe- riore paulo breviore, sub oculi dimidio posteriore desinente, dentibus pluriseriatis serie ex- terna majoribus conicis, antice caninis 2 rectis mediocribus prominentibus, dentibus seriebus internis brevissimis antice caninis 2 curvatis mediocribus; maxilla inferiore dentibus pluri- seriatis utroque latere medio canino unico magno retrorsum curvato, antice caninis minori- bus rectis 2 vel 1 sursum et paulo extrorsum spectantibus; rictu valde obliquo; praeopereulo subrectangulo angulo rotundato, postice et angulo denticulato, denticulis numerosis, angu- laribus ceteris majoribus, margine inferiore edentulo; suboperculo interoperculoque denticulatis; operculo spinis conspicuis 3, media ceteris longiore, saperiore obtusiuscula; dorso elevato ventre convexo altiore; squamis ciliatis, capite et corpore basi squamatis, praeoperculo 7, opereulo 4, lateribus 40 p. m. in serie longitudinali; linea laterali antice sensim adscendente et curvatura valde aperta caudam versus descendente, squamis singulis tubulo subsimplice no- tata; pinna dorsali spinosa basi squamata, spinis mediocribus, posterioribus subaequalibus dor- sali radiosa humilioribus, spina 8% maxime producta flexili caudam vel pinnam caudalem attingente, spina 12 spina ultima duplo circiter breviore, membrana interspinali mediocriter emarginata; dorsali radiosa acuta radiis longissimis corpore multo minus duplo humilioribus; pectoralibus acutiuscule rotundatis 5 ad 5 fere, ventralibus acutis 4 et paulo, caudali profunde emarginata lobis valde acutis 32 circiter in longitudine corporis; anali valde acuta dorsali radiosa multo altiore spinis 22 et 3? subaequalibus corpore minus triplo humilioribus; colore corpore roseo; vitta rostro-oculo-praeoperculari diffusa pallide rosea; pinnis roseis, imparibus ocellis parvis numerosis pallidioribus; dorsali radiosa apice late nigro-violacea; anali postice et cau- dali postice medio violaceis; pectoralibus basi aurantiacis dimidio libero superne macula oblonga magna rotundata violacea; ventralibus violaceis striis longitudinalibus roseis radiis approximatis. | B. 7. D. 10/17 vel 10/18. P. 2/15. V. 1/5. A. 3/7 vel 8/8. C. 1/13/1 et lat. brey: Habit. Amboina, in mari. | Longitudo 2 speciminum 103"' et 107'". Aanm. Deze soort, hoezeer met de hieronder gemeen hebbende, D VISCHFAUNA VAN AMBOINA. aT het beschubt zijn der schubgronden, is overigens van ze te onder- kennen aan haren zeer verlengden buigzamen 3^2 rugdoorn, welke tot achter op den rug of zelfs tot boven de staartvin reikt, alsmede aan de breed violette rugvin- en aarsvintoppen en aan de groote ronde vio- lette vlek op het vrije einde der borstvin, enz. Anthias lepidolepis Blkr. Anth. corpore oblongo compresso, altitudine 4 circiter in ojus longitudine cum, 3 circiter in ejus longitudine absque pinna caudali; latitudine corporis 2 circiter in ejus altitudine; capite convexo obtuso 42 ad 4L in longitudine corporis cum, 82 ad 9$ in longitudine cor- poris absque pinna caudali, aeque alto circiter ac longo; linea rostro-dorsali convexa; oculis diametro 31 ad 82 in longitudime capitis; osse supramaxillari squamis squamis frontalibus majoribus tecto; maxilla inferiore inferne squamosa; maxilla superiore maxilla inferiore paulo breviore, sub oculi parte posteriore desinente, dentibus pluriseriatis serie externa majoribus conicis, antice caninis 2 rectis mediocribus prominentibus, dentibus seriebus internis brevis- simis antice caninis 2 curvatis mediocribus; maxilla inferiore dentibus pluriseriatis, utroque latere medio canino unico magno retrorsum curvato, antice caninis minoribus rectis 2 vell sursum et paulo extrorsum spectantibus; rictu valde obliquo; praeoperculo subrectangulo an- gulo rotundato, postice et angulo denticulato denticulis numerosis angularibus ceteris majo- ribus, margme inferiore edentulo; suboperculo interoperculoque denticulatis; operculo spinis conspicuis 3, media ceteris longiore, superiore obtusiuscula; dorso elevato ventre convexius- culo multo altiore; squamis ciliatis, capite et corpore basi squamatis, praeopereulo 7, oper- culo 4 vel 5, lateribus 40 p. m. in serie longitudinali; linea laterali antice sensim adscen- dente et curvatura valde aperta caudam versus descendente, squamis singulis tubulo subsim- plice notata; pinna dorsali spinosa basi squamata, spinis mediocribus posterioribus subaequa- libus dorsali radiosa humilioribus, spina 34 valde producta flexili pinnam dorsalem radiosam attingente, spina 12 spina ultima duplo circiter breviore, membrana interspinali mediocriter emarginata; dorsali radiosa rotundata radiis longissimis corpore duplo humilioribus; pectorali- bus obtusis rotundatis et ventralibus acutis 5 circiter, caudali profunde emarginata lobis acutis 4 circiter in longitudine corporis; anali oblique rotundata dorsali radiosa altiore, spinis media et postica subaequalibus corpore minus triplo humilioribus; colore corpore aurantiaco-roseo, pinnis flavescente-roseo; vitta oculo-suboperculari pallide rosea diffusa; pinnis imparibus ocel- lis parvis roseo-margaritaceis. B. 7. D." 10/17 vel..10/18.. P. 2 V. 1/5. A. 3/7 vel 3/8. C. 1/13/1.et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 3 speciminum 95" ad 101”, Aanm. Deze soort is het naaste verwant aan Anthias cheirospilos J 38 ACHTSTE BIJDEAGE TOT DE KENNIS DER Blkr, doch slanker van ligchaam, bij gelijktijdige afwezigheid van de violette rugvin- en aarsvintoppen en van de violette borstvinvlek. De buiklijn is er ook minder bol, zoodat de rug hooger schijnt, en de kleuren van ligchaam en vinnen zijn er aanmerkelijk lichter. Anthias Huchtiüi Blkr. Anth. corpore oblongo compresso, altitudine 31 ad 3? in ejus longitudine cum, 29. cir- citer in ejus longitudine absque pinna caudali; latitudine corporis 21 ad 2. in ejus altitu- dine; capite convexo obtuso 42 ad 42 in longitudine corporis cum, 3! ad 31 in longitudine corporis absque pinna caudali, aeque alto circiter ac longo; linea rostro-dorsali rostro et nucha convexa, supra oculos concaviuscula; oculis diametro 3 ad 31 in longitudine capitis ; osse supramaxillari squamis squamis frontalibus majoribus tecto; rostro valde convexo; maxilla inferiore inferne squamosa; maxilla superiore maxilla inferiore non breviore, sub oculi parte posteriore desinente, dentibus pluriseriatis serie externa majoribus conicis antice caninis 2 rectis parvis prominentibus, seriebus internis brevissimis antice caninis 2 cur- vatis mediocribus; maxilla inferiore dentibus pluriseriatis utroque latere medio canino unico magno retrorsum curvato, antice canino l minore recto sursum et paulo extrorsum spectante; rictu valde obliquo; praeoperculo subrectangulo angulo obtuse rotundato, postice et angulo denticulato, denticulis numerosis angularibus ceteris majoribus, margine inferiore edentulo; suboperculo interoperculoque denticulatis; operculo spinis conspicuis 3, media ceteris lon- giore, superiore obtusiusculd; dorso elevato ventre convexo altiore; squamis ciliatis capite et corpore basi squamatis, praeoperculo 7, operculo 4, lateribus 40 p. m. in serie longitudi- nali; linea laterali antice sensim adscendente et curvatura valde aperta caudam versus de- scendente, singulis squamis tubulo subsimplice notata; pinna dorsali spinosa tota basi valde squamata spinis mediocribus, posterioribus subaequalibus dorsali radiosa paulo humilioribus, spina 3^ vulgo spinis ceteris longiore, interdum valde producta flexili sed corpore multo humiliore, spina l* spina ultima plus duplo breviore, membrana interspinali parum emar- ginata; dorsali radiosa obtusiuscula rotundata, radiis longissimis corpore plus duplo humili- oribus; pectoralibus rotundatis 4} ad 42, ventralibus acutis 54 ad 5 fere, caudali profunde emarginata lobis acutis 9! ad 32 in longitudine corporis; anali angulata acutiuscula dorsali radiosa altiore, spina 22 spina 3? longiore et crassiore corpore plus triplo vel triplo humi- liore; corpore roseo, dorso plus minusve fuscescente; fascia lata oculo-pectorali margaritaceo- rosea; pinnis roseis; dorsali parte squamata plus minusve fuscescente; dorsali radiosa, cau- dali et anali ocellis parvis numerosis roseo-margaritaceis; caudali superne et inferne fusces- cente et margaritaceo limbata; ventralibus apicem versus interdum violascentibus. B. 7. D. 10/17 vel 10/18. P. 2/15. V. 1/5. A; 3/1 vel 3/8. 6:-1/19/1-et lat brex: Habit, Amboina, in mari. Longitudo 6 speciminum 70" ad 90". VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 39 Aanm. Deze Anthias, verwant aan Anthias cheirospilos en Anthias lepidolepis, laat zich met geene van beide vereenigen, wegens meer gedrongene ligchaamsvormen, zeer digte beschubbing der geheele rug- vinbasis, breeden bleek rooskleurigen oog-onderoperkelband, bruinach- tigen rug, mindere verlenging van den 3? rugvindoorn, enz. Ik noem deze soort ter eere van den heer G. J. L. Van der Hucht te Batavia, eigenaar van eene fraaije verzameling moluksche visschen, uit welke mij met de meeste belangloosheid, de beschrevene voorwerpen zijn af- | e gestaan. CIRRHITEOIDEI. oxxcianuiTESs Dlkr. Ossa intermaxillaria maxime evoluta, longe ante rostrum producta, ramis descendente et adscendente dentata. Os quasi in tubum pro- ductum. Dentes maxillis pluriseriati serie externa aequales seriebus ceteris majores vomerini pluriseriati in vittam semilunarem dispo- siti, palatini nuili. Praeoperculum dentatum. Operculum spina plana armatum. Pseudobranchiae. Membrana branchiostega radiis 6. Spinae dorsi 10. Aanm. De Cirrhiteoiden vormen eene natuurlijke familie, welke kenbaar is aan de onverdeelde onderste borstvinstralen, achter de ba- sis der borstvinnen ingeplante buikvinnen, het niet verlengd zijn der onderoogkuilsbeenderen tot aan het-operkel, ongetande (gladde of cy- kloide) schubben, de vereeniging van het kieuwvlies van beide zijden ver achterwaarts, de 6 kieuwstralen, enz. De geslachten tot deze fa- milie behoorende zijn gemakkelijk te onderkennen aan het tandenstel- sel, de bekvorming en de geaardheid van preoperkel en operkel. Deze gelachten zijn: Cirrhites Comm. Cuv. Dentes maxillares et vomerini, maxillares ex parte canini. Praeoperculum dentatum. Spinae dorsi 10. Cirrhitichthys Blkr. Dentes maxillares, vomerini et palatini, maxilla- Á 40 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER res ex parte canini. Praeoperculum dentatum. Operculum spina mu- nitum. Spina dorsi 10. Ozycirrhites Blkr. Characteres ut supra. Cheilodactylus Lac. Dentes maxillares tantum. Praeopereulum eden- tulum. Spinae dorsi 17 ad 19. Het geslacht Oxycirrhites is zeer merkwaardig door zijnen spitsen snuit en verlengden bek, welke laatste ontstaat door de buitengewone ontwikkeling der tusschenkaaksbeenderen, welker opstijgende tak , even als de neerdalende, met tandjes is voorzien. De habitus is door deze bekvorming geheel van dien van Cirrhites en Cirrhitichthys afwijkende, doeh denkt men zich den kop stomp of althans veel minder scherp, dan is de overeenkomst met Cirrhitichthys treffend. te noemen. Het geslacht Cheilodactylus, hoezeer door dentitie en rugvinbouw veel van de overige geslachten verschillende, wijkt van Cirrhites niet meer af, dan Oxycirrhites zulks doet door de eigenaardigheid zijner tusschenkaaksbeenderen. Ocycirrlites typus Blkr. Oxycirrh. corpore elongato compresso, altitudine 5 circiter in ejus longitudine, latitudine 2 et _ paulo in ejus altitudine; capite valde acuto 3 in longitudine corporis, plus duplo longiore quam alto; oculis diametro 5 et paulo in longitudine capitis, diametro 2 circiter distantibus; linea rostro-dorsali rostrum et occiput inter concava, nucha convexa; rostro valde acuto, alepidoto, absque maxillis oculo longiore; naribus anterioribus cirro gracili diviso munitis; ore quasi in tubum producto; maxillis aequalibus, superiore plus quam oculi longitudine ante rostrum prominente, longe ante oculum desinente, 2! circiter in longitudine capitis; dentibus maxillis pluriseriatis parvis, serie externa seriebus internis longioribus aequalibus caninis vel cani- noideis nullis; denticulis ramo ossis intermaxillaris adscendente minimis; dentibus vomerinis pluriseriatis minimis in vittam brevem semilunarem disposi genis ossibusque opercularibus squamosis; praeoperculo obtusangulo rotundato margine dentibus valde conspicuis armato; squamis cycloideis sessilibus, lateribus 53 p. m. in serie longitudinali; linea laterali conspicua vix curvata; pinna dorsali parte spinosa ‘parte radiosa vix humiliore spinis validis 32, 4^ et Ba spinis ceteris longioribus, 1? et penultima ceteris brevioribus, membrana interspinali valde incisa; dorsali radiosa antice acuta elevata, corpore non multo humiliore, postice humili ro- tundata; pectoralibus irregulariter rhomboideis radiis simplicibus superioribus radiis fissis in- ferioribus jr 5 et paulo, ventralibus acutis 8 fere, caudali emarginata lobis acutis "" VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 41 53 circiter in longitudine corporis; anali spinis crassis media ceteris multo longiore et spinis dorsi longissimis non breviore, parte radiosa spina media humiliore obtusa, antice et pos- tice rotundata; colore corpore roseo-viridi, pinnis flavo-aurantiaco; capite vittis 3 longitudi- nalibus fuscis, superiore rostro-oculari, media maxillo-infraoculo-suboperculari, inferiore mento-interoperculari; corpore vittis 8 vel 9 transversis obliquis fuscis postrorsum descenden- tibus, vittis 4 longitudinalibus cephalo-caudalibus fuscis cruciatis; pinna dorsali spinosa vittis 2 lutis undulatis longitudinalibus fusco-violaceis; dorsali radiosa fusco-violaceo vittato-reticulata. B. 6. D. 10/13 vel 10/14. P. 2 simpl # 7 fiss. + 5 simpl. V. 1/5. A. 3/7 vel 3/8. C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 101". URANOSCOPOIDEI. Uranoscopus bicinctus T. Schl. Faun. Jap. Poiss. p. 26 tab. 10 B, Richds. Rep. 15h Meet. Brit. Assoc. Fish. Chin. Jap. p. 211 (1). Uranosc. corpore elongato, antice latiore quam alto, postice compresso, altitudine 5 cir- citer in ejus longitudine; capite depresso obtuso 32? ad 3L in longitudine corporis, junioribus longiore quam lato, aetate provectioribus aeque lato circiter ac longo, altitudine 14 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 41 ad 61 in longitudine capitis, diametro l ad 14 di- stantibus; fronte, vertice, regione infraoculari et postoculari operculoque reticulatim rugosis; nucha utroque latere spinis 3 armata, spina antica sequentibus breviore, postica suprascapulari longissima crassa oculo longiore; scuto capitis inter oculos valde emarginato processu mediano nullo; naribus tubulatis; dentibus conicis curvatis, maxilla superiore triseriatis, maxilla inferiore antice tri- vel biseriatis, postice uniseriatis; vomerinis in thurmam transversam curvatam me- dio edentulam, palatinis utroque latere in vittam brevem oblongam dispositis; labio superiore antice, labio inferiore toto papillis conicis fimbriatis; rictu subverticali; membrana oris infra- maxillari in lobum filigerum producto, filo medio ceteris crassiore articulato; mento non cirrato; praeoperculo superne rugoso-granoso, margine posteriore convexo, margine inferiore spinis 4 ad 6 deorsum spectantibus armato; suboperculo inferne spina deorsum spectante spinis praeopercularibus longiore; membrana operculari fimbriata; regione jugulari spinis 9 brevibus armata, spina media obtusa ex apicibus ossium humeralium composita, lateralibus acutis ossibus pelvis insertis; capite, nucha, thorace ventreque usque post anum alepidotis; dorso, lateribus caudaque squamosis; squamis epidermide immersis, parvis, in series obliquas transversas postror- sum descendentes 50 p. m. dispositis; linea laterali nucha incipiente, pinnae dorsali maxime ap- (1) In de Acta Soc. Scient. Ind. Neerl. Vol I Vissch. Amb. p. 74 door eene schrijffout verkeerde- lijk als Uranoscopus laevis Bl. Schn. vermeld. 1 6 42 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER proximata; pinnis dorsali spinosa et radiosa basi tantum unitis, spinosa trigona acuta vel obtusa radiosa humiliore, radiosa antice elevata obtusa corpore minus duplo humiliore, postice hu- mili; pectoralibus oblique rhomboideis radiis longissimis 41 ad 4L, ventralibus acutis 6 circi- ter, caudali obtusa convexa 4! ad 42 in longitudine corporis; anali dorsali radiosa multo humiliore; colore corpore fuscescente-rufo, inferne margaritaceo; capite fascia operculari lata transversa fusca, junioribus superne lateribusque punctis majoribus et minoribus sparsis sat numerosis nigricante-fuscis; dorso fasciis 2 latissimis profunde fuscis, anteriore nucha et parte dorsi anteriore incipiente et regionem postaxillarem versus descendente, posteriore dimidio dorsalis radiosae posteriore incipiente et oblique antrorsum descendente lateribus inferne desi- nente; dorso parte fasciata et non fasciata maculis polymorphis margaritaceo-roseis variegato; pinna dorsali spinosa nigricante-fusca angulo basali anteriore tantum aurantiaca; pinnis cete- ris fuscescente-violaceis flavo limbatis radiis et parte basali aurantiacis; colore caudali colore pinnis ceteris, dorsali spinosa excepta, profundiore, punctis parcis nigricantibus. B. 6. D. 3 ad 5—3/10 vel 3 ad 5—3/11. P. 1/16 vel 1/17. V. 1/5. A. 18 vel 14. C. 1/10/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Nagasaki, in mari. Longitudo 6 speciminum 100" ad 240". Aanm. Deze soort is in de Fauna japoniea reeds kortelijk beschre- ven en middelmatig goed afgebeeld. Op die afbeelding zijn de kleuren niet juist teruggegeven, zijnde er noch de zwarte spikkels op den kop, noch de lichte vlekken van rug en zijden aangeduid, terwijl er ook de preoperkeldoornen niet zijn uitgedrukt. Mijn grootste voorwerp ontving ik onder het afdrukken dezer bijdrage van Japan, de overige van Amboina. MULLOIDEI. Upeneoides vittatus Dlkr. Upeneoid. corpore subelongato compresso, altitudine 43 ad 5 in ejus longitudine, latitu- dine 12 ad 13 in ejus altitudine; capite 4! ad 42 in longitudine corporis; altitudine capitis 1! ad 1% in ejus longitudine; linea rostro-frontali valde convexa; oculis diametro 3! ad 34 in longitudine capitis; fronte plana; rostro convexo obtuso superne squamato; naribus ante- rioribus longe ante oculum perforatis rimaeformibus; osse suborbitali juvenilibus oculi dia- metro humiliore aetate provectis altitudine oculi diametrum aequante, postice valde oblique rotundato; maxilla superiore maxilla inferiore paulo longiore, sub medio oculo circiter desi- VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 45 nente, 21 ad 21 in longitudine capitis; dentibus pluriseriatis parvis aequalibus, vomerinis in vittam ^ formem, palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; praeperculo sub- rectangulo angulo rotundato, operculo spinula debili; cirris inframaxillaribus parte basali tan- tum rigidis, juvenilibus et aetate provectis praeoperculi marginem posteriorem non attingen- tibus; linea laterali singulis squamis arborescente; squamis lateribus 38 ad 40 in serie lon- gitudinali; pinna dorsali spinosa acuta, altitudine 1 et paulo ad 1i in altitudine corporis, dorsali radiosa multo altiore, spina 1a minima, spinis 2? et 3? subaequalibus spinis sequen- tibus longioribus; dorsali radiosa analique subaequialtis acutis emarginatis ; pectoralibus acutis 53 ad 51, ventralibus acutis 62 ad 62, caudali profunde excisa lobis acutis superiore infe- riore paulo longiore 4i ad 42 in longitudine corporis; colore corpore superne lateribusque pallide roseo, ventre flavescente; vittis corpore 5 longitudinalibus, superioribus 3 aurantiacis vel aurantiaco-fuscis approximatis quarum 8% in linea laterali, inferioribus 2 flavis 1% oculo- caudali, 22 suboculo-caudali; pinnis roseo-hyalinis, dorsalibus vittis 2 vel 3 longitudinalibus aurantiacis, apicem versus violaceo-nigris vel fuscis; ventralibus analique basi flavis; caudali lobo superiore fasciis 3 vel 4, lobo inferiore fasciis 2 vel 8 aurantiaco-fuscis vel profunde fuscis, fascia lobo inferiore media fasciis ceteris multo latiore et profundiore ; cirris aurantiacis. B. 4. D. 8—1/8—vel 1/9. P. 2/15. V. 1/5. A. 2/6 vel 2/7. C. 1/13/1 et lat. brev. Synon. Mullus vittatus Forsk. Descr. animal. p. 31 L. Gm. Syst. Nat. ed, 13* I p. 1341, Lac. Poiss. III p. 382, 401, Bl. Schn. Syst. posth. p. 79. Shaw, IV p. 616 tab. 89. Mulle rayé Lac. Poiss. IlI tab. 14 fig. 1 p. 382, 401. Mulet rayé Bonnat. Planch. Encyclop. méthod. Mullus bandi Shaw. IV, 2 p. 615. Bandi goolivinda Russ. Corom. Fish. II tab. 158. Upeneus vittatus CV., Poiss. III p. 829. Upéneus rayé CV., ibid. Upeneus bitaeniatus Benn. Proceed. Committ. Zoöl. Soc. I 1830— 1831 p. 59. Upeneoides vittatus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 63 ex parte. Aboudagn Arab. sec. Forsk. Navéré vel Navari Indig. Ponticer. Ikan Bidji nangka Mal. Batav. Salmonetti Amboinens. Habit. Amboina, in mari, Batavia, Samarang, Cheribon, Tegal, Rembang, Surabaja, Pasuruan, Bantam, Tjiringin, Javae insulae, in mari. Bangkallang, Sumanap, Madurae insulae, in mari. Padang, Ulakan, Tiku, Priaman, Sibogha, Sumatrae occidentalis, in mari. Nias, in mari. Singapore, in mari. Karanghadji, Bankae insulae, in mari. Boleling, Bali septentrionalis, in mari. 4d ACHTSTE BIJDEAGE TOT: DE KENNTS SD ER Dima, Sumbawae insulae, in mari. Macassar, Bulukomba, Bonthain, Kema, Manado, Celebes insulae, in mari. Labuha, Batjan insulae, in mari. Obi-major, in mari. Saparua, in mari. Sindangole, Halmaheira insulae, in mari. Nagasaki, Kiusiu insulae, in mari. Longitudo 20 speciminum 85" ad 236". Aanm. Elders reeds heb ik gezegd, dat mijne beschrijvingen van de soorten van Upeneoides in het 22e deel der Verhandelingen van het Dataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen (1848) te wenschen overlaten en slechts gedeeltelijk behooren tot de daarbij gevoegde synoniemen. Ik heb het niet overbodig geacht van die soorten nieuwe en meer naauwkeurige beschrijvingen te geven, genomen naar groote reijen van voorwerpen, alle in verschen toestand door mij waargenomen. Slechts door tot in bijzonderheden gaande be- schrijvingen naar voorwerpen van verschillenden leeftijd laten zich de verschillen tusschen elkander zoo na verwante soorten als de oost- indische van Upeneoïdes bepalen. Ik bezit thans 6 soorten van Upeneoides, t. w. 2, waaronder de onder- werpelijke, van Japan, en 5 van den Indischen Archipel. De japansche soort, Upeneoides bensasi Blkr, is nader toegelicht in mijne Nieuwe Nalezingen op de ichthyologie van Japan, (Verh. Bat. Gen. Vol. XXVI) en voornamelijk herkenbaar aan slanke gedaante en betrekkelijk langen snuit. Upeneoïdes moluccensis Blkr beschreef ik tamelijk uitvoerig in het 8° deel (1855) van het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië, en is kenbaar aan haar slank ligchaam, enkelvoudigen fraai gelen oogstaartband en getallen der borstvinstralen (P. 2/13). De overige soorten, behalve de onderwerpelijke, zijn Upeneoïdes sulphureus Blkr, Upeneoïdes sundaicus Blkr en Upeneoides variegatus Blkr, welker kenmerken hieronder nader zijn toegelicht, De getallen der borstvinstralen bij mijne talrijke voorwerpen van verschillende soorten van Upeneoïdes zijn zeer standvastig en daar zij bij de ver- schillende soorten verschillen, schijnt daarin voor dit geslacht een VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 45 wezenlijk soortskenmerk gelegen te zijn. Zoo heeft Upeneoïdes vittatus Blkr. . . P. 2/15. " sulphureus Blkr . . P. 2/15. " moluccensis Blkr. P. 2/13. 7 sundaicus Blkr. , «- P. 2/12. " vortegatus Blkr .'*. P. 2/11, en n bensasi Blkr, van Japan P. 2/12. Behalve door deze getallen zijn de genoemde soorten door meer- dere andere teekenen van elkander te onderkennen. De onderwerpelijke soort is blijkens de bovenopgesomde vindplaat- sen, van welke ik voorwerpen ontving, door den geheelen Indischen Archipel verbreid, doch schijnt nergens in genoegzame hoeveelheid voor te komen, om als volksvoedsel van veel belang te zijn. Van Na- gasaki ontving ik slechts een enkel voorwerp, hetwelk volkomen aan die van den Indischen Archipel beantwoordt. Upeneoïdes sulphureus Dlkr. Upeneoid. corpore oblongo compresso, altitudine 4. ad 42 in ejus longitudine, latitudine 2 ad 2 fere in ejus altitudine; capite 4! ad 41 in longitudine corporis; altitudine capitis 14 ad 1! in ejus longitudine; linea rostro-frontali convexa; oculis diametro 3 ad 31 in longitu- dine capitis; fronte plana; rostro convexiusculo, valde obtuso, superne squamato ; naribus an- terioribus longe ante oculum perforatis rimaeformibus; osse suborbitali juvenilibus oculi dia- metro humiliore, aetate provectis altitudine oculi diametrum aequante, postice subrectangulo angulo rotundato; maxilla superiore maxilla inferiore paulo longiore, sub medio oculo desi- nente, 2 et paulo ad 21! in longitudine capitis; dentibus pluriseriatis parvis aequalibus, vo- merinis in vittam ^ formem, palatinis utroque-latere in vittam gracilem dispositis; praeoper- culo subrectangulo angulo rotundato; operculo spinula debili; cirris inframaxillaribus maxima parte rigidis junioribus praecperculi marginem posteriorem non attingentibus; linea laterali singulis squamis arborescente; squamis lateribus 38 p. m. in serie longitudinali; pinna dor- sali spinosa acuta, altitudine 1! ad 14 in altitudine corporis, dorsali radiosa multo altiore, spina l^ minima, spinis 2* et 82 subaequalibus spinis sequentibus longioribus; dorsali radiosa analique altitudine subaequalibus acutis emarginatis; pectoralibus acutis 42 ad 41, ventralibus acutis 7 circiler, caudali profunde incisa lobis acutis superiore inferiore paulo longiore 42 ad 4! in longitudine corporis; colore corpore superne lateribusque pallide roseo, ventre sul- phureo; vittis corpore 5 longitudinalibus, superioribus 9 aurantiacis approximatis quarum 32 in linea laterali, inferioribus 2 flavis 1* oculo-caudali, 22 axillo-caudali; pinnis roseo-hyalinis, AJ 46 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNISSDER dorsalibus vittis 2 vel 3 longitudinalibus aurantiacis, apicem versus nigro-violaceis; ventra- libus analique basi sulphureis, albido marginatis; caudali albo marginata intra marginem lobo superiore fuscescente, lobo inferiore aurantiaco tincta; cirris sulphureis. B. 4. D. 8—1/8 vel 1/9. P. 2/14. V. 1/5. A. 1/6 vel 1/7. C. 1/13/1 et lat. brev. Synon. Lavensvisch Nieuh. Ged. Zee- en Lantr. p. 270. Paevenbeck Nieuh. Ged. Zee- en Lantr. fig. Vinteri-visch of Ikan Vinteri Valent. Ind. Amb. III p. 504 No. 505. Pesque Byenancque Ren. Poiss. Mal, I tab. 43 fig. 216. Mullus erythrinus V. Hass. Mss. Upeneus sulphureus CV. Poiss. III p. 531. Upenéus souffré CV., ibid. Upeneus bivittatus CV. Poiss. VII p. 390. Upénéus à deux rubans CV. ibid. Upeneoides bicittatus Blkr, Verh. Bat. Gen. X XII Perc. p. 64 ex parte (nec synonym.) lupeneus vittatus var.? Cant. Cat. Mal. Fish. p. 85 (nec synon.) Ikan Bidji-nangka Mal. Batav. Habit. Amboina, in mari. Kajeli, Buro insulae, in mari. Maecassar, Manado, Celebes insulae, in mari. Batavia, Bantam, Surabaja, Pasuruan, Javae insulae, in mari. Singapore, in mari. Trussan, Sibogha, Sumatrae occidentalis, in mari, Longitudo plus quam 50 speciminum 68'' ad 155'". Aanm. Upeneoïdes sulphureus is zeer na verwant aan Upeneoides vittatus, doch hooger van kop en ligchaam en heeft geene staartvin- banden. Bovendien heeft zij het onderoogkuilsbeen bijkans regthoekig afgerond, één straal minder in de borstvin, en dit merkwaardige, dat de kindraden voor het grootste gedeelte onbuigzaam of beenachtig zijn, wat bij de overige mij bekende soorten slechts het geval is met het grondgedeelte dier draden. Upeneus bivittatus CV. is hoogst- waarschijnlijk dezelfde soort als de onderwerpelijke (1). Het komt mij ook voor, dat de aangehaalde beschrijving van den heer Cantor tot onderwerpelijke soort betrekking heeft en niet tot Upeneoïdes vit- (1) Niet dezelfde als Upeneus vittatus CV., zooals door eene schrijffout in mijne noot onder Upe- neoides moluccensis Blkr, Nat. T. N. Ind. VIII p. 411 is ingeslopen. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 47 tatus Blkr, zijnde daar geene sprake van dwarsche staartvinkwab-ban- - den, terwijl de formule der borstvinstralen er is aangegeven — P. 15 of 16 en alzoo minstens 1 straal minder dan bij Upeneoides vittatus. Nieuhof, Valentyn en Renard hebben deze soort reeds gekend, en afgebeeld, althans meen ik de bovenaangehaalde afbeeldingen dier schrijvers voor daarmede identisch te mogen houden. Zij schijnt in den Indischen Archipel de het talrijkste voorkomende soort van Upc- neoïdes te zijn. Te Batavia wordt zij dagelijks, soms in groote hoe- veelheden ter markt gebragt, meestal gemengd met voorwerpen van Upeneoïdes vittatus Blkr. Zij wordt slechts door inlanders en Chino. zen gegeten, even als alle andere te Batavia voorkomende soorten van Upeneoïdes en Upeneus. Upeneoïdes sundaicus Blkr. Upeneoid. corpore elongato compresso, altitudine 5 et paulo ad 5% in ejus longitudine, latitudine 1? ad 1! in ejus altitudine; capite 43 ad 5 in longitudine corporis; altitudine ca- pitis 1} ad 1L in ejus longitudine; linea rostro-frontali valde convexa; oculis diametro 31 ad 4 in longitudine capitis; fronte convexiuscula; rostro convexo obtuso toto fere squamato ; na- ribus anterioribus longe ante oculum perforatis subrimaeformibus; osse suborbitali juvenilibus et aetate provectis oculi diametro altiore, postice oblique et obtuse rotundato; maxilla supe- riore maxilla inferiore paulo longiore, sub anteriore oculi dimidio desinente, 24 ad 2% in longitudine capitis; dentibus pluriseriatis parvis aequalibus, vomerinis in vittam ^ formem, palatinis utroque latere in vittam gracilem dispositis; praeoperculo subrectangulo angulo rotun- dato; operculo spinula debili; cirris inframaxillaribus basi tantum rigidis, juvenilibus et aetate provectis praeoperculi marginem posteriorem attingentibus vel subattingentibus ; linea laterali singulis squamis arborescente; squamis lateribus 84 vel 35 in serie longitudinali; pinna dor- sali spinosa acuta, corpore paulo vel non humiliore, dorsali radiosa multo altiore, spina la minima, spina 2* spinis sequentibus longiore; dorsali radiosa analique altitudine subaequalibus acutis emarginatis; pectoralibus et ventralibus acute rotundatis 6 ad 6 et paulo, caudali pro- funde incisa lobis acutis superiore inferiore breviore 4% ad 5 in longitudine corporis; colore corpore superne dilute violascente-olivaceo , lateribus dilutiore, ventre aurantiaco-roseo; fascia oculo-caudali sat lata fusca vel violaceo-fusca lineam lateralem sub pinna dorsali radiosa se- cante; pinnis roseo-hyalinis; dorsali radiosa vittis longitudinalibus flavis 5; caudali lobo supe- riore vittis 4 vel 5 transversis flavis, lobo inferiore postice violaceo marginata; cirris au- rantiacis. B. 4. D., 8—1/8 vel 1/9. P. 2/12. V. 1/5. A. 2/6 vel 2/7.. C. 1/13/1 et lat. brev. Synon. Upeneoides sulphureus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perc. p. 63 (nec synonym.) Ikan Bidji-nangka Mal. Dat. 48 ACHTSTE BIJ DRAG EB #BO MM DIE AGEN NES EDER Ikan Kunir Indig. Bantam et Cheribon, Javae occidentalis. Ikan Kuniran Indig. Pasuruan, Javae orientalis. Jkan Kuning Madurens. Habit. Batavia, Bantam, Cheribon, Samarang, Surabaja, Pasuruan, Javae insulae, in mari. Kammal, Madurae insulae, in mari, Nias, in mari, Macassar, Dulukomba, Celebes insulae, in mari. Longitudo 17 speciminum 115" ad 181". Aanm. Deze soort is voornamelijk herkenbaar aan den breeden brui- nen of violetbruinen oogstaartband, zonder eenige andere band- of vlekteekening op kop en ligchaam en doornachtige rugvin. De snuit is vrij lang en bijkans geheel met schubben bedekt en de bovenkaak reikt, bij gesloten bek, tot slechts onder het voorste gedeelte van het oog. Ik heb deze soort nog niet uit den Molukschen Archipel ont- vangen en zelfs in den Soenda-Archipel schijnt zij veel minder dik- werf voor te komen, dan de overige soendasche soorten. Upeneoides variegatus Blkr, Verh. Bat. Gen. XXII Perce. p. 64. Upeneoid corpore elongato compresso, altitudine 5 et paulo ad 6 in ejus longitudine, la- titudine 14 ad 1% in ejus altitudine; capite 45 ad 5 et paulo in longitudine corporis; alti- tudine capitis 12 ad 11 in ejus longitudine; linea rostro-frontali valde convexa; oculis dia- metro 3! ad 4 fere in longitudine capitis; fronte planiuscula; rostro convexo obtusiusculo toto squamato; naribus anterioribus longe ante oculum perforatis subrimaeformibus; osse sub- orbitali juvenilibus oculi diametro humiliore, aetate provectis oculi diametro altiore, postice oblique et obtuse rotundato; maxilla superiore maxilla inferiore paulo longiore, sub oculi parte anteriore desinente, 2? ad 21 in longitudine capitis; dentibus pluriseriatis parvis aequalibus, vomerinis in vittas 2 breves distantes, palatinis utroque latere in vittam oblongo-elongatam dis- positis; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato; operculo spinula debili; cirris inframa- xillaribus basi tantum rigidis, juvenilibus et aetate provectis praeoperculi marginem posteriorem non attingentibus; linea laterali singulis squamis arborescente ; squamis lateribus 93 ad 35 in serie longitudinali; pinna dorsali spinosa acuta, altitudine 1! ad 14 in altitudine corporis, dorsali ra- diosa paulo altiore, spina l^ minima, spinis 2a et 32 subaequalibus spinis ceteris longioribus; dorsali radiosa analique altitudine subaequalibus, acutis, emarginatis ; pectoralibus obtusiuscule rotundatis et ventralibus acutis subaequalibus 6 et paulo ad 71, caudali profunde incisa lobis acutis subaequalibus 4! ad 4! in longitudine corporis; colore corpore superne violascente-roseo, inferne pallide roseo; fascia rostro-oculo-caudali lata rubro-violacea vel violacea vel fusco- violacea; squamis capite, dorso, lateribus caudaque singulis maculis 1 ad 3 parvis rubro-vio- VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 49 laceis vel violaceo-fuscis ; pinnis dorsali spinosa dimidio inferiore rosea fasciis 2 obliquis flaves- centibus, dimidio superiore rubro-violacea vel profunde violacea flavo. ocellata; dorsali radiosa rosea vittis 2 longitudinalibus flavis, apice flava, infra apicem macula magna rubro- violacea vel violacea; pinnis ceteris flavis, pectoralibus et ventralibus vittis 4 ad 6 transversis roseis, anali vittis 4 longitudinalibus roseis; caudali utroque lobo fasciis 5 ad 7 transversis rubro-violaceis vel fusco-violaceis. D. 4. D. 8 —1/8 vel 8—1/9. P. 2/11. V. 1/5. A. 2/6 vel 2/7. C. 1/13/1. etlat. brev. Synon. kan Bidji-nangka karang Mal. Batav. Habit. Amboina, in mari. Wahaai, Ceram insulae, in mari. Banda, in mari. Ternate, in mari. . Maeassar, Bulukomba, Celebes insulae, in mari. Batavia, Banten, Javae insulae, in mari. Tandjongbiat, Karanghadji, Gussong-assam, Toboali, Bankae insulae, in mari. Lepar insul., in mari. Rio, Bintang insulae, in mari. Singapore, in mari. Nias, in mari. Longitudo 30 speciminum 112" ad 225". Aanm. Deze soort is opmerkelijk, behalve door hare betrekkelijk hooge 2e rugvin en aarsvin en kleurteekening, door de in twee groep- jes verdeelde ploegbeenstanden, welke groepjes door eene gladde ruimte van elkander zijn gescheiden. Zij heeft eene groote verbreiding door den Indischen Archipel, doch schijnt nergens in zeer talrijke individu's voor te komen. Zij leeft voornamelijk op koraalriffen. | 4 &, SPAROIDEI. Dentez nemurus Blkr. | | | qe Dent. corpore elongato compresso, altitudine 6 fere in ejus longitudine cum, 4. circiter in ejus longitudine absque pinna caudali; capite mediocriter convexo 5 in longitudine cor- poris cum, 33 circiter absque pinna caudali; altitudine capitis. 11 fere in ejus longitudine; oculis diametro 22 circiter in longitudine capitis; linea rostro-frontali declivi convexiuscula; rostro convexiusculo oculo breviore; osse suborbitali granulato, obtusangulo, angulo rotundato, supra angulum oris oculi diametro. plus duplo humiliore; maxillis aequalibus, superiore sub 7 EA 50 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER oculi dimidio anteriore desinente, 22 in longitudine capitis; dentibus maxillis pluriseriatis par- vis, serie externa seriebus internis majoribus, utroque latere maxilla superiore 23 p. m. sub- aequalibus, maxilla inferiore 20 p. m. inaequalibus, anterioribus distantibus; maxilla superiore antice utroque latere caninis 3 inaequalibus; maxilla inferiore caninis nullis; praeoperculo squamis in series 3 dispositis, margine posteriore anguloque denticulato, limbo alepidoto parte squamata minus duplo graciliore; operculo spina plana bene conspicua; squamis ctenoideis 50 p. m. in serie longitudinali; linea laterali antice adscendente, tunc lineae dorsi parallela; pinna dorsali spinis gracilibus, totis osseis, sat validis, non productis, posterioribus 7 subaequa- libus corpore minus duplo humilioribus, membrana inter singulas spinas vix emarginata ; dorsali radiosa dorsali spinosa non vel vix altiore, postice obtusangula; pectoralibus acutis 52 ad 5%, ventralibus acutis radio 19 in filum producto 5j ad 51, caudali profunde incisa lobis acutis, superiore inferiore longiore in filum producto 32 circiter in longitudine corporis; anali spina Ja spinis ceteris longiore parte radiosa non emarginata postice acutangula humiliore; colore corpore superne roseo, inferne argenteo; pinnis radiis roseis, membrana roseo-hyalinis; dor- sali spinosa et radiosa flavo marginata; anali dimidio basali guttulis flavis in seriem longitu- dinalem dispositis. B. 6. D. 10/9 vel 10/10. P. 2/14. V. 1/5. A. 3/7 vel 8/8. C. 1/15/1 et Jat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 225" filo caudali incluso. Aanm. Talrijke soorten van Dentex van den Indischen Archipel, zijn in habitus, vinbouw, en kleuren zoo na aan elkander verwant, dat eene oplettende beschouwing harer kenmerken noodig is, om ze niet met elkander te verwarren. Daaruit ontstaat, even als voor de soorten van vele andere geslachten van visschen, eene volstrekte nood- zakelijkheid van uitvoerige diagnosen, wil men latere waarnemers niet in verlegenheid stellen, de door hen geobserveerde soorten tot reeds bekende terug te brengen. De onderwerpelijke en de hieronder be- schrevene soort zijn daarvan weder nieuwe voorbeelden. Beide behoo- ren tot de slanke soorten van het geslacht met 10 rugdoornen, zonder hondstanden in de onderkaak en met fijn getand preoperkel, ongeveer 50 schubben op eene overlangsche rei, rooskleurig ligchaam en vinnen, . niet uitgesneden rugvinvlies, geheel beenachtige niet verlengde rug- doornen en zeer lage onderoogkuilsbeenderen. De soorten van Den- tex toonen nog nader aan, wat ik reeds herhaaldelijk elders heb aan- gemerkt, hoe weinig belangrijk in vele familiën of geslachten is het al of niet getand zijn des preoperkels, een kenmerk, wat door Cuvier VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 51 werd geacht een wezenlijk onderscheid aan te geven, tusschen zijne familiën der Seiaenoiden en Sparoïden. Dikwijls heeft het getand zijn des preoperkels zelfs de waarde niet van geslachtskenmerk, want meer- dere mijner soorten van Dentex hebben fijne, doch duidelijk waar- neembare preoperkeltandjes, terwijl andere, overigens geheel aan ze verwante soorten, die tandjes missen (1). De onderwerpelijke soort is in hare groep herkenbaar aan de staart- vin- en buikvindraden, schuinsch profiel, lang tusschenkaaksbeen en daardoor betrekkelijk groote bekspleet, 6 hondstanden in de boven- kaak, gelen rugvinrand en aarsvinvlekjes. Dentez metopias Blkr. Dent. corpore elongato compresso, altitudine 5% in ejus longitudine cum, 42 circiter in ejus longitudine absque pinna caudali; capite valde convexo 42 circiter in longitudine cor- poris cum, 32 circiter absque pinna caudali; altitudine capitis 13 circiter in ejus longitudine ; oculis diametro 22 circiter in longitudine capitis; linea rostro-frontali ante oculos valde con- vexa; rostro convexo oculo multo breviore; osse suborbitali granulato, obtusangulo, angulo rotundato, supra angulum oris oculi diametro plus duplo humiliore; maxillis aequalibus, su- periore sub oculi parte anteriore desinente, 8 fere in longitudine capitis; dentibus maxillis pluriseriatis parvis, serie externa seriebus internis majoribus, utroque latere maxilla supe- riore 25 p. m. subaequalibus, maxilla inferiore 20 p. m. inaequalibus anterioribus distantibus; maxilla superiore antice utroque latere caninis 4, inaequalibus, angularibus ceteris paulo ma- joribus; maxilla inferiore caninis nullis; praeoperculo squamis in series 3 dispositis, margine posteriore anguloque denticulato, limbo alepidoto parte squamata duplo circiter graciliore; operculo spina plana bene conspieua; squamis ctenoideis, lateribus 48 ad 50 in serie longi- tudinali; linea laterali lineae dorsi subparallela; pinna dorsali spinis gracilibus, totis osseis, sat validis, non productis, posterioribus 5 subaequalibus corpore duplo circiter humilioribus, membrana inter singulas spinas vix emarginata; dorsali radiosa dorsali spinosa vix altiore, postice obtusangula; pectoralibus acutis 4} circiter, ventralibus acutis radio 19 in filum pro- ducto 6 circiter, caudali profunde incisa, lobis acutis, superiore inferiore longiore paulo producto 4! circiter in longitudine corporis; anali spina 3% spinis ceteris longiore parte radiosa non vel (i) De soorten van Dentex van den Indischen Archipel mijner verzameling, bij welke het preo- perkel min of meer duidelijk getand is zijn, behalve de beide hier beschrevene: Dentex Blochii Blkr, Dentex celebieus Blkr, Dentex mesoprion Blkr, Dentex mulloides Blkr, Dentex nematopus Blkr, Dentex nematophorus Blkr, Dentex ruber CV., Dentex tambulus CV., Dentex tambuloïdes Blkr, Dentex taeniopterus CV., Dentex tolu CV. en Dentex zysron Blkr. » 52 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER vix emarginata postice acutangula humiliore; colore corpore Nu roseo, BN c pinnis radiis roseis, membrana roseo-hyalinis. E B. 6. D. 10/9 vel 10/10. P. 2/14. V. 1/5 A. 3/7 vel 3/8. C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 179". Aanm. Deze soort is zeer na verwant aan Dentex nemurus Blkr, maar onderscheidt er zich van door stomperen kop, meer vooruitspringend voorhoofd, 2 hondstanden meer in de bovenkaak, betrekkelijk korter tusschenkaaksbeen, betrekkelijk sterkere rugdoornen, van voren min- der gebogene zijlijn, weinig verlengde bovenste staartvinkwab, enz. APHAREOIDEI. "a ww Aphareus rutilans CV. Poiss. VI p. 369. Rüpp. Neue Wirbelth. Faun. Mbps. ep R^ Mp. 321-. | Aphar. corpore subelongato compresso, altitudine 5 fere in ejus longitudine, latitudine 2 fere in ejus altitudine; capite acuto 42 circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 1i ad 1! in ejus longitudine; oculis diametro 3! circiter in longitudine capitis, minus dia- metro 1 distantibus; fronte depressa; linea rostro-dorsali nucha rostroque convexiuscula, fronte. et vertice declivi rectiuscula; rostro acuto oculo paulo breviore; osse suborbitali sub oculo oculi diametro triplo circiter humiliore; maxilla superiore vix vel non protractili, maxilla inferiore breviore, sub media pupilla desinente, 2 et paulo in longitudine capitis; rictu obli- quo; dentibus maxillis parvis acutis aequalibus, maxilla superiore antice bi-ad rf pos- tice biseriatis, maxilla inferiore antice bi-ad triseriatis postice uniseriatis; palato edentulo; praeoperculo limbo alepidoto, subrectangulo angulo rotundato, margine posteriore concavius- culo, angulo denticulato-crenato; operculo, suboperculo interoperculoque totis squamosis, ana- canthis; osse suprascapulari denticulato; squamis ctenoideis, lateribus 70 p. m. in serie lon- gitudinali; linea laterali bene conspicua lineae dorsali subparallela; pinna dorsali alepidota; dorsali spinosa dorsali radiosa altiore, spinis gracilibus mediis ceteris longioribus, corpore plus duplo humilioribus, ultima radio dorsali 19 vix breviore; dorsali radiosa antice quam - postice altiore radio ultimo autem radio penultimo plus duplo breviore; pectoralibus falcatis 4? ad 42, ventralibus acutis 7 et paulo, caudali squamosa, valde incisa, lobis acutis 4 et paulo in longitudine corporis; anali angulata, antice quam postice altiore, spinis gracilibus da ceteris longiore radio 19 vix breviore, radio ultimo radio penultimo plus duplo longiore; colore corpore superne roseo, inferne roseo-margaritaceo, pinnis roseo-hyalino; membrana [4] : VNISCHFAUNA VAN AMBOINA. 538 maxillo-praeoperculari violascente-fusca ; dorsali antice fuscescente; caudali apicibus violascente. I 10/11 P. 2/14. V. 1/5. A. 3/8. C. 1/15/1 et lat. brev. Synon. Zvctase-Moor Ren. Poiss. Mol. I tab, 80 fig. 166. Aphareus rouge CV. Poiss. Vl p. 369. Cychla fares Rüpp. ap. CV. Poiss. VI p. 369. Taras Arab. Djetta. Habit. Amboina, in mari. nt Longitudo speciminis unici 210", Aanm. De heer Rüppell heeft reeds zijnen twijfel uitgedrukt aan- gaande het soortelijk verschil dezer soort met Aphareus coerulescens CV., waaromtrent eene beslissing evenwel moeijelijk is, zonder ver- gelijking van de tot de opstelling van beide soorten gediend hebbende voorwerpen. De voornaamste ontleedkundige bijzonderheden van Apha- reus rutilans zijn door den heer Rüppell toegelicht. De soort schijnt eene lengte van meer dan drie voeten te bereiken. Het komt mij voor, dat het geslacht Aphareus in natuurlijke verwantschap staat tus- schen Caesio, Dentex en Scomber, en nog het meeste aan Dentex is verwant. De schubben zijn echte kamschubben en geene gladde schub- ben, zooals van Aphareus coerulescens CV., waarschijnlijk ten onregte, vermeld is. : d CHAETODONTOIDEI. Chaetodon zanthurus Blkr. M 4 ird Chaet. corpore disciformi, diametro dorso-ventrali 2 et paulo in longitudine corporis: ca- pite acuto 4 et paulo in longitudine corporis; oculis diametro 3 ad 3 et paulo in longitudine capitis; linea rostro-dorsali nucha declivi rectiuscula, capite concava, linea rostro-ve bre- viore; rostro acuto oculo non vel vix breviore, superne lateribusque squamoso; fronte ante oculos convexiuscula; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato denticulato; squamis la- teribus 30 p. m. in serie longitudinali, squamis caudalibus parvis, squamis medio dorso me- diisque lateribus maximis; pinna dorsali obtusa rotundata, parte spinosa spinis 2*, 42 et 52 spinis posterioribus subaequalibus paulo longioribus; pinnis pectoralibus acute rotundatis 4? circiter, yentralibus acutis 41 ad 4 fere, caudali extensa convexa 51 ad 6 in longitudine corporis; anali angulata angulo obtuse rotundata : colore corpore luteo, capite aurantiaco-roseo ; fascia oculari st 54 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER nigricante-fusca margaritaceo vel luteo limbata, oculum magna parte tegente, inferne inter- operculo desinente, vertice vulgo cum fascia lateris oppositi unita; media nucha macula nigra luteo vel margaritaceo limbata formem pedis equini referente; dorso mediisque lateribus vittis obliquis violaceis totidem ac seriebus squamarum, vittis dimidio corporis superiore antrorsum descendentibus et angulo obtuso cum vittis dimidio corporis inferiore antrorsum adscenden- tibus unitis, vittis dorso et lateribus superne et postice vittulis squamis intramarginalibus vio- laceis unitis; fascia latissima flavo-aurantiaca transversa corporis partem posteriorem, caudam, maximam partem dorsalis radiosae et magnam partem analis amplectente; pinna dorsali spi- nosa parte squamosa flavescente-rosea, membrana albida; dorsali radiosa antice inferne fla- vescente violascente reticulata, superne ubique violascente-rosea et nigro et flavo marginata; pectoralibus et ventralibus flavescentibus; anali radiosa ante fasciam descriptam flavo-aurantia- cam violascente-roseo, nigro et flavo marginata; caudali aurantiaco-flava medio vitta transversa flava, postice dilute violacea et insuper vitta transversa gracili nigricante. B. 6. D. 13/21 ad 13/24. P. 2/12. V. 1/5. A. 8/16 ad 3/18. C. 1/15/1 et lat. brev. Syn. Douwing Princesse Renard Poiss. Mol. II tab. 20 fig. 98? Habit. Amboina, in mari. " Longitudo 4 speciminum 103" ad 115". ; Aanm. Deze soort schijnt na verwant te zijn aan Chaetodon Mer- tensii, in de groote Histoire naturelle des Poissons naar eene teeke- ning van Mertens beschreven. Wat in die beschrijving omtrent de kleuren voorkomt, is ook van toepassing op de onderwerpelijke soort, maar daarin is geen sprake van de paardenhoefvormige vlek midden op den nek enz., terwij er de rugvin min of meer scherphoekig zou zijn, terwijl deze vin bij alle mijne 4 voorwerpen halvemaansgewijze afgerond is. Ik waag het alzoo niet, mijne voorwerpen tot Chaetodon Mertensii CV. te brengen. Het komt mij voor, dat de aangehaalde afbeelding van Renard eene gebrekkige voorstelling is van de boven- beschrevene soort. ik Chaetodon polylepis Blkr. Chaet. corpore disciformi, diametro-dorso-ventrali 2 circiter in longitudine corporis ; capite acuto 41 ad 41 in longitudine corporis; oculis diametro 3 circiter in longitudine capitis; linea rostro-dorsali declivi plus minusve undulata rostro concava, linea rostro-ventrali bre- viore; rostro acuto oculo paulo breviore, superne alepidoto; fronte ante oculos tumida con- vexa; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato, margine posteriore rectiusculo vel leviter * 4 VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 9D emarginato anguloque denticulato; squamis lateribus 60 ad 65 p. m. in serie longitudinali; pinnis dorsalieet anali obtuse rotundatis; dorsali spinosa spinis posterioribus spinis ceteris lon- gioribus subaequalibus; pectoralibus acute rotundatis 31 ad 32, ventralibus acutis radio 1° producto 34 circiter, caudali extensa convexa 54 ad 5} in longitudine corporis; colore capite, nucha regioneque thoraco-ventrali aurantiaco-fusco, marginibus squamarum fusco, vertice nuchaque quam inferne profundiore; corpore post basin pinnae pectoralis et ventralis luteo vittis longitudinalibus flavis totidem ac seriebus squamarum; corpore antice fascia latissima trigona profunde aurantiaca linea dorsali spinam dorsalem 8m inter et 8" vel 9m incipiente et apice regione scapulari desinente; dorso postice fascia ejusdem coloris obliqua oblonga con- vexa spinis dorsi 3 vel 4 posticis incipiente, dorsalis radiosae maximam partem amplectente, non infra lineam lateralem descendente et dorso caudae desinente; dorso fascias descriptas aurantiacas inter aurantiaco-fusco marginibus squamarum fusco; pinnis flavescente-aurantiacis ; anali dimidio basali fascia longitudinali lata antice quam postice multo latiore profunde au- rantiaca. B. 7. D. 12/24 vel 12/25. P. 2/16. V. 1/5. A. 83/19 ad 3/21. C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 3 speciminum 138" ad 154". Aanm. Onder de talrijke soorten van Chaetodon ken ik er geene, welke ten opzigte der kleurteekening aan de onderwerpelijke eenigzins nabij komt. Ik heb haren naam ontleend aan de talrijkheid harer schubben, welke ook minder onregelmatig van grootte zijn, dan bij verreweg de meeste soorten van het geslacht. Chaetodon ornatissimus Soland. CV. Poiss. VII p. 17. Less. Zoöl. Voy. Coq. II p. 173 Atl. Poiss. tab. 30 f. 2. Chaet. corpore disciformi, diametro dorso-ventrali 2 circiter in longitudine corporis; ca- pite obtusiusculo 42 circiter in longitudine corporis; oculis diametro 31 circiter in longitu- dine capitis; linea rostro-dorsali undulata rostro concava, linea rostro-ventrali vix breviore; rostro acutiusculo oculo paulo breviore, superne lateribusque squamoso; fronte ante oculos convexiuscula; praeoperculo subrectangulo, angulo rotundato, margine posteriore leviter emar- ginato minutissime denticulato; squamis lateribus 55 p. m. in serie longitudinali; pinnis dor- sali et anali angulatis angulo obtuse rotundatis; dorsali spinosa spinis posterioribus spinis ce- teris longioribus; pinnis pectoralibus acute rotundatis 4 et paulo, ventralibus acutis 42, cau- dali extensa con: medio postice leviter emarginata 52 ad 52 in longitudine corporis; colore corpore roseo-luteo vel luteo-albido; capite fasciis transversis violaceo-nigris flavo limbatis 6; fuscia prima maculaeformi labium inferius amplectente; fascia 2? rostro-gulari rostro et gula cum * 56 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER fascia lateris oppositi unita ; fascia 3% oculari regione postgulari et vertice cam tais oppo- siti unita; fascia 4* graciliore nucho-praeoperculari inferne angulo praeoperculi desinente superne in vittam nigram totam pinnam dorsalem intra marginem ejus ambiente producta ; fascia 52 gracili suprascapulo-operculari suboperculo desinente; fascia 6% gracillima membrana operculari a» inter fasciam descriptam 2m et 3" violascente-rosea ; squamis dorso antice singulis guttula âurea: dorso lateribusque fasciis latis obliquis et longitudinalibus violascentibus aureo guttatis 7, faseiis 9 superioribus suprascapulo-dorsalibus, dimidio pinnae dorsalis basali desinentibus, fasciis 42 et 52 thoraco-dorsalibus, superiore media dorsali radiosa desinente, inferiore basi dorsalis posteriore cum vitta dorsali intramarginali nigra unita, fascia 6^ pleuro-caudali cauda adscendente ejus- que dorsum subattingente, fascia 7? gastro-anali mediam basin pinnae analis intrante et ejus. pinnae marginem posteriorem attingente; trigono thoraco-ventrali vittis 3 obliquis longitudi- nalibus aurantiacis; pinna dorsali parte squamosa albido-rosea vitta jam descripta nigra cincta, parte alepidota spinosa albido-flava; dorsali radiosa marginem liberum versus pulchre flava nigro marginata; pinnis pectoralibus, ventralibus caudalique roseo-flavescentibus, caudali basin et marginem posteriorem versus vitta transversa nigra; anali albido-rosea margine triplice ni- gro, pulchre flavo et nigro. V B. 6. D. 12/26 vel 12/27. P. 2/15. V. 1/5. A. 8/22 vel 3/23. C. 1/15/t et ht, brev. —— Syn. Chétodon très-orné CV. Poiss. VII p. 17. Less. l. c. Param-utu Otaitens. —— Banera Malaiens. (Bandera?) Habit. Amboina, in mari. ^ Longitudo speciminis unici 170% [|/ Aanm. De kleuren dezer soort zijn uiterst fraai. Ik heb in hare beschrijving slechts weinig te voegen gehad bij die in de groote His- toire naturelle des Poissons. De soort was tot nog toe slechts van Otaiti bekend. De afbeelding in de Zoölogie der reis van de Coquille laat in meerdere opzigten te schen over, zoowel wat betreft de kleuren als de beschubbing. Holacanthus melanospilos Blkr. Holac. corpore disciformi ovali, diametro dorso-ventrali 21 circiter in longitudine corporis . absque processubus caudalibus; latitudine corporis 22 circiter in diametro dorso-ventrali ; ca- pite obtuso 44 in longitudine corporis absque processubus caudalibus, EE) As longo; lina et pauloinlongitu- dine capitis; osse suborbitali oculi diametro paulo humiliore, antice dentibus 2 ad 4 spinaeformibus, rostro-dorsali ubique convexa linea rostro-ventrali breviore ; oculis diametro postice dentibus aliquot parvis; praeoperculo margine posteriore dentibus conspicuis serrato, mar- ne sid D^ T L | B VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 57 gine inferiore dentibus subspinaeformibus 4 p. m. armato, angulo spina magna oculo multo longiore aperturam branchialem longe superante; interoperculo dentibus parvis 3 vel 4; squa- mis lateribus non squamatis 50 p. m. in serie longitudinali; pinnis dorsali et anali valde acutis, dorsali spinosa spinis mediocribus posticis ceteris longioribus; pectoralibus acute rotundatis 42 cir- citer, ventralibus acutis radio le producto 34 ad 31 in longitudine corporis absque processubus caudalibus; caudali margine posteriore concava angulis maxime producta; colore corpore coeru- lescente-margaritaceo, inferne flavescente-margaritaceo; fasciis 18 vel 19 transversis viola- ceo-fuscis paulo postrorsum descendentibus gracilibus, aequalibus, subparallelis , anterioribus 4 vel 5 nuchalibus regione temporali et suprascapulari desinentibus, ceteris lineam ventralem fere attingentibus; trigono thoracico inferiore: macula magna oblonga rotunda nigra marga- .ritaceo cincta basi ventralium approximata; pinnis imparibus dilute roseo-violascentibus ocellis parvis confertis margaritaceis vel flavescentibus, dorsali et anali violaceo et flavo marginatis ; pinnis pectoralibus et ventralibus roseo-flavescentibus. B. 6. D. 15/17 vel 15/18. P. 2/14. V. 1/5. A. 3/19 vel 3/20. C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici, processubus caudalibus inclusis, 211". Aanm. Deze fraaije soort is, wat habitus en vinbouw betreft, het naaste verwant aan Holacanthus Lamarcki Lac. Zij is zeer kenbaar aan hare staartvinverlengsels, zwarte borstvlek en dwarsche ligchaams- banden. Holacanthus dracanthus Blkr. Holae. corpore disciformi ovali, diametro dorso-ventrali 22 ad 21 in longitudine corporis; latitudine corporis 2} ad 22 in diametro dorso-ventrali; capite obtuso 5 circiter in longitu- dine corporis, altiore quam longo; linea rostro-dorsali nucha et ante oculos convexa, linea rostro-ventrali vix vel non longiore; oculis diametro 21 ad 2? in longitudine capitis; osse - suborbitali oculi diametro humiliore inferne angulo et postice dentato; praeoperculo margine posteriore dentibus conspicuis serrato, margine inferiore edentulo, angulo spinis 2 superiore inferiore multo longiore aperturam branchialem longe superante; interoperculo spinis 2 vel 3 brevibus armato; squamis lateribus non squamatis 45 p. m. in serie longitudinali; pinnis dor- sali et anali angulatis, dorsali obtusiuscule, anali acutiuscule rotundata; dorsali spinosa spi- nis mediocribus, posterioribus subaequalibus ceteris longioribus; pinnis pectoralibus acute ro- tundatis 43 circiter, ventralibus acutis radio 1» paulo producto 42 ad 41, caudali ob- tusa rotundata 42 ad 42 in longitudine corporis; colore corpore pulchre aureo-rubro, capite nuchaque fusco; dorso lateribusque fasciis fuscis transversis obliquis antrorsum descendenti- bus p. m. 25, fasciis pluribus plus minusve interruptis; spinis praeopercularibus coeruleis; 8 J La nek ive o8 ACHTSTE BIJDRAGE TOT'/DE KENNIS DER "- pinnis imparibus fusco-violaceis coeruleo et nigro marginatis; pectoralibus aurantiacis; ven- uy tralibus fuscis vel aurantiacis antice fusco marginatis. * Er B. 6. D. 14/17 vel 14/18 vel 15/16 ad 15/18. P: 2/14. V. 1/5. A. 3/18 ad 3/20. 1/15/1 m et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 4 speciminum 87" ad 99". Aanm. Reeds zeer kenbaar aan hare twee preoperkeldoornen, laat deze soort zich verder nog gemakkelijk herkennen aan de dwarsche bruine schuins naar voren dalende ligchaamsbanden, enz. OSPHROMENOIDEI. Anabas microcephalus Blkr. Anab. corpore oblongo compresso, altitudine spinam dorsi 1" inter et spinam ventralem 42 cir- citer, supra spinam analem 1" 4 in ejus longitudine, latitudine (capite) 11 ad 11 in cjus altitudine; capite obtusiusculo convexo 41 ad 4? in longitudine corporis; altitudine capitis 11 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 4L ad 42 in longitudine capitis, diametro 13 circiter distantibus; linea rostro-dorsali convexa ; rostro obtuso oculo breviore; maxillis aequalibus, superiore sub oculi limbo anteriore desinente 4 ad 4! in longitudine capitis; dentibus maxillis pluriseriatis serie externa seriebus internis majoribus; dentibus vomerinis anticis parvis subaequalibus, in vittam brevem semilunarem, vomerinis posticis valde conspicuis in figurûn T formem dis- positis; osse suborbitali, angulo praeoperculi, operculo, suboperculo interoperculoque dentatis; dentibus angulo operculi et suboperculi elongatis; squamis ctenoideis, lateribus 31 in serie longitudinali, 14 vel 15 in serie transversali; linea laterali singulis squamis tubulo simplice vel subsimplice utroque latere poro vel fovea munito notata, sub spinis dorsi penultimis in- | terrupta; pinnis dorsali et anali parte spinosa parte radiosa humilioribus; dorsali spinis 4^, 5°, 62 et 7^? spinis ceteris, anali spinis 3^, 4^ et 53 spinis ceteris longioribus; dorsali et anali radiosis rotundatis, dorsali anali altiore corpore duplo circiter humiliore; pectoralibus obtusis rotundatis 6 fere, ventralibus acutiuscule rotundatis 82, caudali obtusa rotundata 51 ad 52 — in longitudine corporis; colore corpore superne profunde olivaceo, inferne aurantiaco ; pinnis ventralibus aurantiacis, ceteris membrana violascente-hyalinis, radiis violascente-olivaceis. pe B. 6. D. 19/8 vel 19/9. P. 2/14. V. 1/5. A. 11/10 vel 11/11. C. 1/14/1 et lat, Drev Habit. Amboina, in aquis dulcibus. : Longitudo speciminis unici 173'". Aanm. Deze Anabas, het eenige voorwerp van het geslacht, het- VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 59 welk ik tot nog toe van den Molukschen Archipel onder de oogen heb gehad, onderscheidt zich van de overige mij bekende soorten van het geslacht door aanmerkelijk kleineren kop. Zij heeft overigens de slanke gedaante van Anabas macrocephalus Dlkr, van welke soort ik thans meer dan 20 voorwerpen bezit en bij het grootste van welke, van nagenoeg gelijke lengte als het bovenbeschrevene, de kop slechts 33 maal gaat in de lengte des ligchaams. Van Anabas scandens CV. onderscheidt zij zieh bovendien, behalve door slanker ligchaam, door aanmerkelijk kortere bovenkaak. In mijn laatste overzigt der visch- soorten van de Molukken, komt deze soort foutievelijk voor onder den naam van Anabas scandens CV. CARANGOIDEI. Carangoides plagiotaenia Blkr. Carang. corpore oblongo compresso, altitudine 22 ad 3 fere in ejus longitudine, latitudine 31 circiter in ejus altitudine; capite obtuso 4} ad 4i in longitudine corporis, altiore quam longo, vertice elevato oblique convexo; linea rostro-frontali valde declivi ante oculos con- vexiuscula; oculis maxime parte in dimidio capitis anteriore sitis, diametro 23 ad 22 in longitudine capitis, diametro 1 circiter a linea frontali remotis; osse suborbitali angulo oris oculi diametro triplo circiter humiliore; rostro oculo breviore; maxilla superiore maxilla inferiore breviore, parum protractili, sub anteriore pupillae parte desinente; denti- bus maxillis bene conspicuis, vomerinis, palatinis lingualibusque minimis, vomerinis in vit- tam ^ formem, palatinis utroque latere in vittam gracilem, lingualibus linea linguae media in vittam 'oblongam dispositis; dorso valde elevato ventre convexo altiore; genis et operculis superne squamosis; triangulis pectoralibus lateralibus et inferiore squamosis; squa- mis toto corpore minimis parum conspicuis; linea laterali usque sub posteriore dimidio pinnae dorsalis radiosae curvata (curvatura valde lata et aperta), parte recta scutis p. m. 40 quorum posterioribus 15 p. m. tantum spina armatis, latissimis 20 circiter in altitudine cor- poris; pinnis acutis, radio producto nullo; dorsali spinosa bene evoluta altitudine 31 ad 44 in altitudine corporis; dorsali et anali radiosis corpore plus triplo humilioribus; pectoralibus faleatis capite: paulo longioribus; ventralibus acutis capite duplo vel plus duplo brevioribus; spina anali posteriore anteriore paulo longiore; caudali lobis acute rotundatis 42 circiter in longitudine corporis; colore corpore superne hyalino-viridi, inferne argenteo; fasciis corpore transversis spatiis interfascialibus latioribus, antrorsum descendentibus, coerulescente-violaceis quasi subcutaneis 6; fascia insuper ejusdem coloris oculari; pinna dorsali spinosa hyalina E 60 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER fusco arenata; pinnis ceteris flavescente-hyalinis, dorsali radiosa antice et ventralibus fusco arenatis; anali apice albicante. B. 7. D. 1 proc. + 8—1/22 ad 1/24. P. 2/18 vel 2/19, V. 1/5. A. 2—1/19 vel 2— 1/20. C. 1/15/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 6 speciminum 86” ad 108", Aanm. Deze soort, hoezeer nog volkomen tot het geslacht Caran- goides behoorende, zooals het door mij reeds in 1850 is gekenmerkt, heeft eenige verwantschap tot het geslacht Caranx Dlkr (nee CV.), door eene sterkere ontwikkeling der kaakstanden, welke echter ook in de onderkaak op meerdere reijen zijn geplaatst, terwijl er de honds- tanden ontbreken. Zij is gemakkelijk herkenbaar aan haar gelijkmatig bol profiel, geheel beschubte borstdriehoeken, nergens verlengde vin- stralen, weinig ontwikkelde zijlijnschilden, en schuinsche rigting der ligchaamsbanden. Mijne voorwerpen behooren waarschijnlijk alle tot den jeugdigen leeftijdstoestand. Mogelijk verdwijnen de ligchaamsban- _ den in den gevorderden leeftijd, zooals bij meerdere andere soorten plaats heeft. Het zou mij niet bevreemden, dat de afbeelding van Caranx sex- fasciatus QG., in de Zoölogie der reis van de Uranie, ontworpen is, ge- deeltelijk naar jonge voorwerpen van Caranx Forsteri CV. (vooral wat de zijlijn betreft) en gedeeltelijk naar de onderwerpelijke soort (al- thans wat de plaatsing, het aantal en de rigting der banden aangaat). Die afbeelding is overigens uiterst inkorrekt. De beschrijvingen van Caranx sexfasciatus CV. hebben mij vroeger reeds geleid deze soort tot Caranx Forsteri CV. terug te brengen, welke eene geheel verschil. lende soort is, die tot geslacht Caranx Blkr behoort. STROMATEOIDEI. Psenes javanicus CV. Poiss. IX p. 196. Blkr, V. B. G. XXIV Makr. p. 74. Psen. corpore oblongo compresso, altitudine 8 fere ad 22 in ejus longitudine, latitudine 9 ad 8! in ejus altitudine; capite obtuso convexo 4 ad 41 in longitudine corporis, altiore - VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 61 quam longo; oculis diametro 22 ad 3 fere in longitudine capitis; linea rostro-dorsali nucha valde convexa, fronte concaviuscula; rostro obtuso truncato oculo multo breviore, non ante os prominente; maxillis subaequalibus, superiore sub oculi dimidio anteriore desinente ; den- tibus maxillis bene conspicuis distantibus valde curvatis aequalibus; praeoperculo subrectan- gulo angulo rotundato leviter denticulato; operculo margine inferiore convexo; squamis cy- cloideis, lateribus 55 p. m. in serie longitudinali; linea laterali valde conspicua curvata, curvatura simplice; pinna dorsali partem spinosam inter et radiosam usque ad basin fere divisa; dorsali parte spinosa parte radiosa altiore acuta, spinis gracilibus 2%, 32 et 4? spinis ceteris longioribus, spinis posticis humillimis; dorsali radiosa antice quam postice altiore obtusa, corpore triplo circiter humiliore; pectoralibus acutiusculis 41 ad 47, ventralibus acutis 72 circiter, caudali profunde incisa lobis acutis 4 et paulo in longitudine corporis; anali dorsali radiosa paulo humiliore, antice quam postice altiore, obtusa; colore corpore superne viri- descente, inferne argenteo; capite fusco arenato; dorso lateribusque vittis longitudinalibus fuscis numerosis, quarum 18 vel 19 infra lineam lateralem ; pinnis dorsalibus, ventralibus analique profunde fuscis, pectoralibus et caudali aurantiacis, caudali fusco sat dense arenata. B. 6. D. 9 vel 10—1/24 ad 1/26. P. 2/16. V. 1/5. A. 3/25 ad 3/27. C. 1/15/1 et lat. brev. Synon. Zemnodon javanicus K. v. H. sec. ic. inedit. Psène de Java CV. Poiss. IX p. 196. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 4 speciminum 49" ad 68". Aanm. Mijne voorwerpen behooren blijkbaar tot den nog jeugdigen leeftijdstoestand. De tandjes aan het preoperkel zijn duidelijk waar- neembaar maar zeer dun, even als de geheele preoperkelrand. TEUTHIDES. Naseus thynnoides Blkr. Nas. corpore oblongo compresso, altitudine 32 circiter in ejus longitudine, latitudine 24 circiter in ejus altitudine; capite obtusiusculo convexo 43 ad 5 et paulo in longitudine cor- poris, longiore quam alto; linea rostro-dorsali rostro et nucha convexa, vertice concavius- cula; fronte depressiuscula; oculis diametro 3 circiter in longitudine capitis, diametro 1 fere distantibus; orbita antice paulo tumida; osse suborbitali maxillam inter et oculum oculi dia- metro altiore; suleo praeoculari valde conspicuo oculo vix vel non breviore; rictu parvo longe ante oculum desinente; dentibus maxillis apicem versus denticulatis acutis confertis parvis, maxilla superiore utroque latere p. m. 26, maxilla inferiore utroque latere p. m. 20; squa- mis genis squamis corpore non majoribus; praeoperculo valde obtusangulo angulo rotundato; operculo oblique rotundato; ventre non carinato; linea dorsali linea ventrali vix convexiore; 4 62 ACHTSTE BIJDRAGE TOT. DE: KENNIS BEL cauda lamina unica parva rotundata carinata; linea laterali usque ad basin pinnae caudalis conspicua; squamis toto corpore minimis conspicuis contiguis scabris; pinna dorsali non emar- ginata spinis scabris altitudine subaequalibus corpore triplo circiter humilioribus, spina 1a spinis sequentibus crassiore, parte radiosa parte spinosa non altiore postice quam antice hu- miliore; pectoralibus obtusiusculis rotundatis 14 circiter, ventralibus acutis plus quam 2 in longitudine capitis; anali dorsali humiliore, spinis 2 scabris spina 22 spina 14 multo lon- giore radiis vix breviore; caudali extensa valde emarginata lobis acutis 5% ad 6 in longitu- dine corporis; colore corpore superne fusco, inferne dilutiore; pinnis dorsali et anali violas- cente-fuscis, dorsali radiosa et anali vittis 3 longitudinalibus dilute coeruleis ; ventralibus cau- dalique plus minusve aurantiacis. B. 5. D. 4/30 vel 4/81. P. 2/14. V. 1/3. A. 2/29 vel 2/30. C. 1/14/1 et lat. brev. Synon. Arinurus thynnoides CV. Poiss. X p. 221 tab. 293, Règn. anim. éd. lux. Poiss. Atl. tab. 74 fig. 8. Axinure thynnoide CV. ibid. ibid. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 8 speciminum 121" ad 142". Aanm. Het geslacht Axinurus beantwoordt zoo geheel aan Na- seus, even als de geslachten Priodon en Keris, dat het mij voorkomt niet aannemelijk te zijn. Aan de geaardheid en het enkelvoudig voor- komen van een staartschild is hier geene generische waarde te hech- ten. Ik breng dus Axinurus thynnoides CV. tot het geslacht Naseus, even als de soorten van Priodon en Keris. Mijne voorwerpen beant- woorden zeer goed aan de aangehaalde afbeeldingen en hoezeer mijne beschrijving in eenige opzigten van die in de groote Histoire naturelle des Poissons afwijkt, aarzel ik niet ze voor nog jeugdige voorwerpen van Axinurus thynnoides CV. te houden. De soort was tot nog toe slechts bekend van Dorey, op Nieuw- Guinea. BLENNIOIDEI. Petroskurtes rostratus Blkr. Petrosk. corpore elongato compresso, altitudine 6! ad 6% in ejus longitudine, latitudine li circiter in ejus altitudine; capite acuto 4l circiter in longitudine corporis; altitudine ca- pitis 2 fere, latitudine 21 fere in ejus longitudine; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 63 rostro acuto oblique truncatiusculo, ante os prominente; crista occipitali cirrisque nullis; ocu- lis diametro 4 fere in longitudine capitis, minus diametro 1 distantibus; rictu vix ante ocu- lum desinente; maxillis antice tantum dentatis, dentibus confertis, maxilla superiore 18 inae- qualibus et insuper caninis 2 valde curvatis mediocribas, maxilla inferiore 14 et insuper ca- ninis 2 maximis a basi inde valde curvatis apicibus postrorsum spectantibus; apertura bran- chiali oblonga oculo majore; linea laterali cauda tantum inconspicua, lineae dorsali valde ap- proximata; pinnis radiis omnibus simplicibus; pinna dorsali longe ante aperturam branchialem incipiente, antice elevata acuta corpore non humiliore, medio et postice corpore plus duplo humiliore; pectoralibus obtusis et ventralibus 62 circiter, caudali truncata angulis acuta 64 ad 62 in longitudine corporis; anali dorsali medio et postice vix humiliore, margine inferiore convexiuscula; colore corpore superne viridescente-umbrino, inferne violascente-margaritaceo; fascia rostro-oculo-caudali nigricante-violacea, antice gracili, oculi mediam partem amplectente, postice latissima, antice coerulescente limbata, postice diffusa; vitta longitudinali coerulea dorso ad basin pinnae dorsalis et ventre ad basin pinnae analis basin analis amplectente; pinnis dorsali et anali fusco-violaceis marginem liberum versus profundioribus; pectoralibus radiis aurantiacis, membrana hyalinis; ventralibus aurantiacis; caudali tota fere nigra, marginibus superiore et inferiore angulisque tantum flavescente-aurantiaca. HL 6. DD: 30. Pa 14..V..39. AZG vel 27. C. II et. lat. brev. Synon. Blennius rostratus Soland. sec. CV. Poiss. XI p 206, Blennechis filamentosus CV., ibid. p. 206 tab. 326. Blennechis flamenteuz CV. ibid. Habit. Ambcina, in mari. Longitudo speciminis unici 55", Aanm. Mijn voorwerp heeft bijkans dezelfde lengte als de aange- haalde afbeelding, welke naar een verkleurd voorwerp genomen is, bij hetwelk de voorste rugvinstralen wat meer ontwikkeld zijn. De buikvin bestaat duidelijk uit drie stralen en niet uit twee, zooals de heer Valenciennes aangeeft. De soort is zeer na verwant aan Petroskir- tes taeniatus Blkr (Aspidontus taeniatus Q.), welke in de groote Histoire naturelle niet beschreven is, maar slechts minder gelukkig aangehaald als een’ synoniem van Renard's w Paradijs,” welke even- wel eene soort van Labroides voorstelt. Zij onderscheidt zich van Petroskirtes taeniatus door minder talrijke tanden in beide kaken, de hondstanden der bovenkaak, de blaauwe rug- en aarsbanden, de geheel donkergekleurde rugvin en aarsvin, en een geringer aantal rug- vinstralen. 64 ACHTSTE BIJDRAGE TOTIJDE NEENSUUSUDER Petroskirtes amblyrhynchos Blkr. Petrosk. corpore elongato compresso, altitudine 8 fere in ejus longitudine, latitudine 14 ad 1! in ejus altitudine; capite convexo obtuso 5 circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 13 circiter, latitudine 2 circiter in ejus longitudine; linea rostro-frontali valde con- vexa; rostro valde convexo obtuso rotundato, paulo ante os prominente; crista occipitali cir- risque nullis; oculis diametro 3 circiter in longitudine capitis, diametro 1 circiter distantibus; rictu sub oculi parte anteriore desinente; maxillis antice tantum dentatis, dentibus confertis aequalibus, maxilla superiore obtusis p. m. 20 angularibus utroque latere 2 acutiusculis rectis ceteris non longioribus, maxilla inferiore obtusis p. m. 40 et insuper utroque latere canino magno valde curvato; apertura branchiali oculo non majore; linea laterali dorso antice tantum conspicua, lineae dorsali approximata; pinnis radiis omnibus simplicibus; dorsali occipite in- cipiente, corpore triplo circiter humiliore, radio producto nullo; pectoralibus obtusis 8 et paulo, ventralibus 15 ad 16 circiter, caudali emarginata angulis acuta 61 circiter in longi- tudine corporis; anali dorsali vix vel non humiliore, linea inferiore convexiuscula ; colore cor- pore superne lateribusque violaceo, inferne margaritaceo; vittis utroque latere 2 cephalo- caudalibus dilute coeruleis, vitta superiore rostro incipiente supra oculum decurrente et dorso caudae ad basin pinnae caudalis desinente, vitta inferiore rostri apice incipiente sub oculo decurrente et cauda inferne ad basin pinnae caudalis desinente; iride flava; pinnis radiis flavo-aurantiacis membrana hyalinis, dorsali maculis 7, anali maculis 5 fusco-violaceis angu- latis totam pinnae altitudinem amplectentibus; caudali basi macula oblonga transversa pro- funde violacea; ventralibus dense violaceo arenatis. D..6. D. 43. P. 19. V. 3. A. 91 vel 32. °C Alet Dt nbeev: Habit. Amboina, in mari. "n Longitudo speciminis unici 43", Aanm. Deze soort is na verwant aan Petroskirtes taeniatus en Pe- troskirtes rhinorhynchos en houdt het midden dezer beide species, wat aleemeenen habitus en tandenstelsel betreft. Zij is evenwel van beide genoemde soorten gemakkelijk te onderkennen aan haren stompen ron- den snuit, lage met groote violetbruine vlekken geteekende rugvin en aarsvin, korte buikvinnen, enz. Petroskirtes tapeinosoma Blkr, Petrosk. corpore elongato compresso, altitudine 101 circiter in ejus longitudine, latitu- dine 14 circiter in ejus altitudine; capite convexo acutiusculo 5% ad 6 in longitudine cor- VISCHFAUNA VAN AMBN A. 65 poris; altitudine capitis 2 fere, latitudine 21 fere in ejus longitudine; linea rostro-frontali convexa; rostro convexo angulato, longe ante os prominente, facie inferiore obliqua planius- cula; crista occipitali cirrisque nullis; oculis diametro 3j circiter in longitudine capitis, di- ametro 1 fere distantibus; rictu sub oculi dimidio anteriore desinente; maxillis antice tantum dentatis, dentibus confertis, aequalibus, maxilla superiore obtusis p. m. 32 caninis lateralibus nullis, maxilla inferiore 70 ad 80 p. m. minutissimis acutis et insuper utroque latere canino magno valde curvato; apertura branchiali oculo non vel vix majore; linea laterali lineae dor- sali approximata, toto dorso conspicua; pinnis radius omnibus simplicibus; dorsali vertice in- cipiente antice quam postice paulo altiore corpore minus duplo humiliore, radio producto nullo; pectoralibus obtusis 10 et paulo, ventralibus 8} circiter, caudali leviter emarginata angulis acuta 62 ad 7 in longitudine corporis; anali dorsali non vel vix humiliore, linea inferiore convexiuscula; corpore dimidio superiore violaceo, dimidio inferiore margaritaceo ; violaceo inferne fasciam rostro-oculo-caudalem efficiente oculi. dimidium superius amplectente et media pinna caudali in vittam gracilem margaritaceo limbatam marginem pinnae poste- riorem attingentem transeunte, mediis lateribus maculis oblongis rotundis transversis confertis violaceo-nigris obsita; dorso vittis striaeformibus longitudinalibus 2 dilute coeruleis, vitta superiore basi pinnae dorsalis valde approximata ante pinnam cum vitta lateris oppositi unita et linea verticis occipitisque media vittam simplicem efficiente, vitta inferiore rostro incipiente supra oculum decurrente et basin pinnae caudalis superiorem attingente; iride flava; pinnis radiis aurantiacis, membrana hyalinis, dorsali et anali dimidio libero fuscis. END. 4x P. 12. 9. A. 30. O-11 et lat, brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 2 speciminum 58" ad 62". Aanm. Deze soort is na verwant aan Petroskirtes rhinorhyn- chos Blkr, doch veel slanker van ligchaam en laat zich boven- dien gemakkelijk herkennen aan de langwerpig ronde donkervio- lette in eene overlangsche rei geplaatste vlekken der zijden en in de verlenging van den violetten kop-staartband in een smal zwart bandje tot aan het achtereinde van de staartvin. De getallen der vinstralen wijken slechts weinig af van die van Petroskirtes rhinorhynchos, waar ik ze£yond s MEE. P9715. aA 32: Salarias heteropterus Blkr. Salar. corpore elongato, antice cylindraceo, postice compresso, altitudine 11 circiter in ejus longitudine, antice latiore quam alto; capite obtuso valde convexo, 7 ad 74 in longitudine corporis; altitudine capitis 14 circiter in ejus longitudine, 14 circiter in ejus latitudine; fronte plana; rostro obtuso valde convexo, valde ante frontem prominente; oculis diametro : O0 . e 66 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER 31 ad 4 in longitudine capitis; vertice nuchaque crista vel cirris nullis; orbita cirro fim- briato oculo breviore; naribus cirris nullis conspicuis; maxilla inferiore caninis nullis; labio superiore carnoso nec crenulato nec fimbriato; cute laevi; linea laterali conspicua nulla; pinna dorsali spinosa dorsali radiosa altiore, radiis anterioribus in fila libera productis, filis, anticis praesertim , corpore paulo ad plus duplo altioribus; dorsali radiosa antice quam postice humi- liore, postice corpore paulo humiliore ad multo altiore, angulata, cum caudali non unita; peetoralibus obtusis rotundatis 53 ad 67, ventralibus acutiusculis 14 ad 13, caudali obtusa rotundata 5 ad 4? in longitudine corporis; anali dorsali radiosa humiliore, membrana inter singulos radios mediocriter incisa; caudali radiis omnibus simplicibus; colore corpore superne lateribusque violascente-roseo, inferne margaritaceo-roseo; fronte et vertice lineis et rivulis margaritaceis, genis operculisque punctis profunde violaceis; dorso lateribusque vittis transversis profunde violaceis irregularibus gracilibus confertis undulatis plus minusve interruptis et cum vittis contiguis unitis; pinnis imparibus violaceis, anali late aurantiaco limbata; pectoralibus roseo-violascentibus radiis plus minusve aurzntiacis; ventralibus aurantiacis. B. 6. D. 14/21. P. 15. V. 4. A. 26 vel 27. C. 14 omn. simpl. lat. brev. incl. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 2 speciminum 71" et 100". anm. rtis in haar geslacht zeer merkwaardig r hare Aanm. Deze soort is in ] geslacht zeer merkwaardig door vier buikvinstralen, onverdeelde staartvinstralen, afwezigheid van neus- draden, dikken platgedrukten kop, die aanmerkelijk breeder is dan hoog, afwezigheid van zigtbare zijlijn, enz. Zij komt mij voor in al- gemeenen bouw nog het naaste verwant te zijn aan Salarias alticus CV., bij welke echter eene kruinkam en hondstanden aanwezig zijn. Salarias chrysospilos Blkr. Salar. corpore elongato compresso, altitudine 7 circiter in ejus longitudine, latitudine 1! ad 14 in ejus altitudine; capite truncato-convexo 53 circiter in longitudine corporis; altitu- dine capitis 11 circiter, latitudine 14 circiter in ejus longitudine; fronte convexa; rostro ob- tuso truncato non ante frontem prominente; oculis diametro 3 circiter in longitudine capitis; vertice nuchaque crista vel cirris nullis; orbita cirro simplice oculo vix vel non breviore; na- ribus anterioribus cirro gracili cirro orbitali breviore; maxilla inferiore utroque latere canino curvato valde conspicuo; labio superiore nec crenulato nec fimbriato; cute laevi; linea late- rali parum curvata paulo post apicem pinnae pectoralis desinente; pinna dorsali partem spino- sam inter et radiosam sat profunde incisa, parte spinosa parte radiosa non vel vix humiliore, radio producto nullo, parte radiosa corpore humiliore obtuse rotundata ; pectoralibus obtusis rctundatis 6 circiter, ventralibus acutis S et paulo, caudali obtusa convexa 6 et paulo in longitudine VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 61 corporis; anali dorsali radiosa paulo humiliore, membrana inter singulos radios mediocriter incisa; colore corpore superne lateribusque violascente-roseo, inferne pallide roseo; capite cor- poreque guttis et maculis oblongo-rotundis transversis aureis ornatis; iride aurea et fusca; regione gulari violacea; pinnis radiis aurantiacis, membrana hyalinis; dorsali inter singulos radios vittula obliqua diffusa fuscescente; anali fusco profundiore marginata. B. 6. D. 12/18. P. 14. V. 2. A. 19. C. 5 simpl. + 9 fiss. + 4 simpl. (lat, brev. inclus.). Variat dorso lateribusque lineis longitudinalibus aureis. Habit. Aimboina, in mari. Longitudo 2 speciminum 60" et 66”, Aanm. De onderwerpelijke Salarias is herkenbaar aan de goudkleu- rige vlekken van den kop, de afwezigheid van nekdraden of kruin- kam, enz. Salarias amboinensis Blkr. Salar. corpore elongato compresso, altitudine 72 circiter in ejus longitudine, latitudine i ad 1j in ejus altitudine; capite truncato-convexo 63 circiter in longitudine corporis; altitu- dine capitis 1! ad 11, latitudine 1} fere in ejus longitudine; fronte convexa; rostro obtuso truncato vix ante frontem prominente; oculis diametro 3j circiter in longitudine capitis ; vertice nuchaque crista vel cirris nullis; orbita cirro membranaceo brevifimbriato oculo bre- viore; naribus anterloribus cirro gracili simplice oculo breviore; maxilla inferiore caninis nul- lis; labio superiore crenulato; cute laevi; linea laterali post apicem pinnae pectoralis deor- sum curvata, post anum inconspicua; pinna dorsali partem spinosam inter et radiosam paulo emarginata, parte spinosa parte radiosa humiliore radio producto nullo, parte radiosa cor- pore multo humiliore postice angulata non cum caudali unita; pinnis pectoralibus et caudali obtusis rotundatis 6 circiter, ventralibus acutis 9 circiter in longitudine corporis; anali dor- sali multo humiliore, membrana inter singulos radios valde incisa; corpore superne lateribus- que violaceo, violaceo-fusco et viridi-roseo nebulato, punctato et marmorato; corpore inferne antice margaritaceo, postice aurantiaco-flavo; pinnis radiis aurantiacis, membrana flavescente- hyalmis et, ventralibus et anali exceptis, radiis violaceo-fuscescente variegatis; dorsali spinosa insuper violaceo marmorata et antice spinam 1" inter et 2? macula profunde violaceo-coeru- lea; dorsali radiosa basi maculis 3 magnis diffusis violaceis et membrana violascente leviter nebulata; anali dimidio libero singulis radiis macula oblonga violaceo-fusca, maculis cum vitta longitudinali diffusa violascente unitis. BorD. 13/MX P. 14. V. 2: AZOREN simpl. + 9 fiss, + 5 simpl. (rad. brev. incl.) Habit. Amboina, in mari. Hn Longitudo speciminis unici 127'". Aanm. Deze soort, behoorende tot de groep van het geslacht zon- J 68 ACHTSTEsBIDRAGE TOT DE KENWMENMDER der hondstanden en kruinkam of nekdraden, is overigens kenbaar aan de getallen harer vinstralen en de eigenaardigheid der kleurteekening van ligchaam en vinnen. CHIRONECTEOIDEI. Antennartus leprosus Dlkr. Antenn. corpore ovali compresso, altitudine 23 circiter in ejus longitudine, latitudine 12 circiter in ejus altitudine; oculis diametro 4 ad 5 in longitudine maxillae superioris; rictu subverticali postrorsum descendente; dentibus acutis, intermaxillaribus et inframaxillaribus anterioribus triseriatis ceteris biseriatis; dentibus vomerinis triseriatis et palatinis biseriatis in thurmas 4 oblongas non contiguas arcum efficientes dispositis; apertura branchiali rotunda oculo paulo majore; cute toto corpore spinulis parvis conspicuis scabro; fimbriis labio infe- riore aliquot brevibus, cetero corpore nullis conspicuis; tuberculis scabris obtusis sat elevatis inaequalibus rostro, vertice, regionibus operculari et gulari, dorso caudaque; radio rostro libero tuberculo scabro apice rostri inserto 42 circiter in longitudine corporis absque ejus. appendice membranacea elongata acute biloba; pinna dorsali spinosa spina 12 libera obtusa horizontaliter antrorsum flexili; spina dorsi 22 spina 14 multo minus duplo longiore, obtusa, maxilla superiore paulo breviore, membrana scabra; dorsali radiosa subflabelliformi, angulo anteriore acutiuscula, angulo posteriore obtusa; pectoralibus ventralibus longioribus et duplo circiter latioribus; anali obtusa rotundata, dorsali radiosa altiore sed multo breviore; caudali flabelliformi angulis rotundata, 4 et paulo in longitudine corporis; colore corpore pinnisque violaceo-fusco; fascia oculo-operculo-dorsali postice inferne latissima rubra dorsalis radiosae partem anteriorem adscendente; maculis rubris magnis irregularibus et rotundiusculis vertice, gula, ventre, dorso caudae et basi pinnarum dorsalis radiosae et caudalis; ocellis corpore pinnisque insuper numerosis violaceo-nigris majoribus et minoribus annulo rubro cinctis: api- cibus radiorum pectoralium et ventralium roseis; dorsali radiosa vitta intramarginali rosea; radio rostro libero roseo basin versus profundiore, appendice rosea basi violascente. B. 6. D. 1 fil. lib. + 2—12 (post. 2 fiss.). P. 10 (simpl.). V. 6 (omn. fiss.). C. 9 (omn. fiss.). Syn. Chironectes leprosus Eyd. Soul Zoól. Voy. Bonite I p. 187, Atl. Poiss. tab. 5 fig. 3. Chironecte lépreur Eyd. Soul. l. c. Habit. Amboina , in mari. Longitudo speeiminis unici 88”, Aanm. Mijn voorwerp behoort met vrij groote zekerheid tot Chiro- nectes leprosus Eyd. Soul. van de Sandwichs-eilanden, welker fraaije afbeelding in de Zoölogie van de reis der Bonite evenwel de fraai-roode VISCHEBSON AS VAN AMBOINA. 69 vlekken verkeerdelijk grijsachtig voorstelt en de ronde zwarte vlekken veel minder talrijk, dan zij op mijn voorwerp aanwezig zijn. Ik ont- waar voorts bij mijn voorwerp bepaaldelijk slechts 6 aarsvinstralen en niet 8, zooals van Chironectes leprosus aangegeven is. Antennarltus phymatodes Blkr. Antenn. corpore ovali compresso, altitudine 22 circiter in ejus longitudine, latitudine 12 circiter in ejus altitudine; oculis diametro 4 circiter in longitudine maxillae superioris; rictu subverticali postrorsum descendente; dentibus acutis, intermaxillaribus et inframaxillaribus anterioribus triseriatis, ceteris biseriatis; dentibus vomerinis triseriatis et palatinis biseriatis in thurmas 4 oblongas non contiguas arcum efficientes dispositis; apertura branchiali rotunda oculi diametro subaequali; cute toto corpore spinulis parvis conspicuis scabra; fimbriis labio inferiore aliquot brevibus, cetero corpore nullis conspicuis; tuberculis scabris obtusis sat ele- vatis inaequalibus rostro, vertice, regionibus operculari et gulari, dorso, ventre caudaque: radio rostro libero tuberculo scabro apice rostri inserto 41 circiter in longitudine corporis absque ejus appendice membranacea multifimbriata; pinna dorsali spinosa 1* libera obtusa, horizontaliter antrorsum flexili; spina dorsi 22 spina 12 multo minus duplo longiore, obtusa, maxilla superiore paulo breviore, membrana scabra; dorsali radiosa subflabelliformi angulis acutiuscula, antice quam postice multo altiore; pectoralibus ventralibus longioribus et duplo circiter latioribus; anali obtusa rotundata dorsali radiosa altiore sed multo breviore; caudali flabelliformi 4 circiter in longitudine corporis. colore corpore pinnisque pulchre citrino; fas- cia obliqua irregulari rubra dorso-operculari ab anteriore dorsalis radiosae parte antrorsum descendente; maculis rubris magnis irregularibus gula, regione postmaxillari, lateribus postice, dorso caudae et basi caudalis superiore; ocellis corpore pinnisque insuper numerosis nigri- cante-violaceis majoribus et minoribus, dorso minimis confertis, capite et lateribus antice et cauda inaequalibus, ventre majoribus sparsis, mediis lateribus fere nullis, brachiis et pinnis, dorsali spinosa, excepta, sat numerosis, irregulariter dispositis , ocellis majoribus plus minusve seriatis intermixtis. B. 6. D. 1 fl. lib. + 2—11 (post. 2 fis&). P. 10 (simpl). V. 5 (simpl.). A. 7 (6 post. fiss.). C. 9 (omm. fiss.). Habt. Ambcina, in mari. Longitudo speciminis unici 94”, Aanm. Verwant aan Antennarius polyophthalmus Blkr en Anten- narius pardalis (Cheironectes pardalis CV.), verschilt onderwerpelijke soort daarvan echter door meerdere kenmerken, door de bijzonder- heden der kleurteekening, de betrekkelijke grootte, talrijkheid en J 70 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER plaatsing der vlekken, en vooral door de talrijke ruwe knobbels op ligchaam en vinnen, en de gedaante der straalachtige rugvin, welke van voren veel hooger en scherper is dan van achteren. Antennarius melas Blkr. Antenn. corpore ovali compresso, altitudine 3 circiter in ejus longitudine, latitudine 11 circiter in ejus altitudine; oculis diametro 81 circiter in longitudine maxillae superioris; rictu subverti- cali postrorsum descendente ; dentibus acutis, intermaxillaribus et inframaxillaribus anterioribus triseriatis, ceteris biseriatis; dentibus vomerinis triseriatis et palatinis biseriatis in thurmas 4 oblon- gas non contiguas arcum efficientes dispositis; apertura branchiali rotunda oculo non vel vix ma- jore; cute toto corpore spinulis valde conspicuis plurimis apice bifidis scabra ; fimbriis conspicuis nullis; capite granulis osseis spinulosis operculis verticaliter seriatis ; linea laterali granulis spinu- losis distantibus notata ; radio rostro libero tuberculo scabro apice rostri inserto 8 ad St in lon- gitudine corporis absque ejus appendice membranacea biloba; pinna dorsali spinosa spina 12 libera gracili obtusa, horizontaliter antrorsum flexili; spina dorsi 2% spina 1? duplo circiter longiore, gracili, obtusa, maxilla superiore breviore, membrana scabra; dorsali radiosa convexa angulis obtusiuseula; pectoralibus ventralibus longioribus et duplo circiter latioribus; anali rotundata dorsali radiosa paulo altiore et plus duplo breviore; caudali flabelliformi angulis rotundata 4 et paulo in longitudine corporis; colore corpore pinnisque nigricante-fusco, ventre aurantiaco- fusco; pinnis pectoralibus ventralibusque apicibus digitorum aurantiacis; pinnis dorsali radiosa et caudali maculis aliquot sparsis rotundiusceulis diffusis parvis nigris. B. 6. D. 1 fil. lib. + 2—12 (3 post. fiss.). P. 10 (omn. simpl.). V. 5. A. 7 (6 post. fiss.). C. 9 (omn. fiss.). Habit. Amboina, in mari. LED Longitudo speciminis unici 32. Aanm. De onderwerpelijke Antennarius is na verwant aan Anten- narius horridus Dlkr, doch er gemakkelijk van te onderkennen door slanker ligehaam, betrekkelijk veel grootere huiddoorntjes, waardoor de huid veel ruwer is, en voorts door veel slankere rugdoornen en af- wezigheid van de ronde met rood gezoomde vlekken op ligchaam en vinnen, uitgenomen de straalachtige rugvin en staartvin, waar even- wel die vlekken weinig duidelijk zijn en niet rood ingevat. Antennarius oligospilos Blkr. Antenn. corpore ovali compresso, altitudine 3 fere in ejus longitudine, latitudine 1} cir- VISCHFAUNA VAN AMBOINA. (1 citer in ejus altitudine; oculis diametro 4 circiter in longitudine moxillae superioris; rictu subverticali postrorsum descendente; dentibus acutis, intermaxillaribus anterioribus triseriatis ceteris biseriatis, inframaxillaribus anterioribus quadriseriatis ceteris triseriatis; dentibus vo- merinis triseriatis et palatinis biseriatis in thurmas 4 oblongas non contiguas arcum efficientes dispositis; apertura branchiali rotunda oculo non majore; cute toto corpore spinulis parvis conspicuis plurimis apice bifidis scabra; fimbriis conspicuis nullis; tuberculis scabris obtusis inaequalibus rostro, vertice, regionibus gulari et operculari, dorso, lateribus et cauda; radio rostro libero tuberculo scabro apice rostri inserto 5 in longitudine corporis absque ejus ap- pendice membranacea triloba lobis singulis acutis fimbriatis; pinna dorsali spinosa spina la libera obtusa, horizontaliter antrorsum flexili; spina dorsi 22 spina 12 multo minus duplo lon- giore, obtusa, maxilla superiore non breviore, membrana scabra; dorsali radiosa subflabel- liformi, angulo anteriore acuta, angulo posteriore obtusiuscula; pectoralibus ventralibus lon- gioribus et duplo circiter latioribus; anali obtusa rotundata dorsali radiosa non altiore ct multo breviore; caudali flabelliformi angulis rotundata 4 et paulo in longitudine corporis; colore corpore pinnisque flavescente-roseo; vitta irregulari dorso-operculari rubra basi dor- salis radiosae anteriore incipiente et ante basin pectoralis desinente; mediis lateribus macula nigricante-violacea parva; pinna dorsali radiosa postice basi macula irregulari rubra et insuper postice maculis 3. vel 4 rotundatis inaequalibus nigro-violaceis; pectoralibus punctis magnis aliquot, anali basi postice macula oblonga rotunda et media altitudine guttis parvis 3 vel 4, caudali dimidio posteriore guttulis aliquot transversim seriatis violaceo-nigris; caudali insuper basi fascia transversa rubra. B. 6. D. 1 fil. + lib 2—12 (post. 2 fiss.). P. 10 (simpl). V. 5 (simpl). A. 7 (6 post. fiss.). C. 9 (omn. fiss.). Habit. Amboina, in mari, Longitudo speciminis unici 80”, Aanm. Deze soort is in kleurteekening, vooral wegens bare spaar- zame donkere vlekken, verwant aan Antennarius chironectes Comm. , doch aanmerkelijk slanker van ligchaam en voorts gemakkelijk van Antennarius chironectes te onderkennen door de talrijke knobbels op kop en ligehaam, welke zij met Antennarius leprosus Blkr en An- tennarius phymatodes Blkr gemeen heeft. POMACENTROIDEI. Dascyllus polyacanthus Blkr, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. IX p. 505. Dascyll. corpore oblongo compresso, altitudine 2% ad 22 in ejus longitudine, latitudine à circiter in ejus altitudine; capite obtuso 5 et paulo ad 5! in longitudine corporis, altiore J (9 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER quam longo; oculis diametro 22 ad 2} in longitudine capitis; linea rostro-frontali declivi rec- tiuscula; osse suborbitali sub oculo oculi diametro duplo circiter humiliore, ex parte squamato, postice denticulato; dentibus maxillis serie externa conicis acutis aequalibus dentibus seriebus internis majoribus; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato, margine posteriore et infe- feriore denticulato; operculo spina nulla; dorso ventre altiore; squamis lateribus 32 vel 33 in serie longitudinali; linea laterali sub initio dorsalis radiosae interrupta, antice tubulis di- chotomis, cauda poris notata; pinnis dorsali radiosa et anali acutis, dorsali anali paulo altiore, corpore duplo circiter humiliore; dorsali spinosa spina postica spinis ceteris longiore, dor- sali radiosa multo humiliore, membrana interspinali parum. emarginata lobata; pinnis pec- toralibus acute rotundatis ventralibus valde acutis paulo longioribus 32 ad 4, caudali pro- funde incisa lobis acutis superiore inferiore paulo longiore 31 ad 32 circiter in longi- tudine corporis; anali spina 2% spina 1* plus duplo longiore, radiis mediis radiis ceteris lon- gioribus; colore corpore aurantiaco-fusco, pinnis, pectoralibus aurantiacis exceptis, profunde fusco; capite corporeque interdum maculis rotundiusculis sparsis nigricante-fuscis sat nume- rosis; pectoralibus ventralibusque dimidio basali anteriore interdum guttulis aliquot nigriean- tibus; eaudali dimidio posteriore medio et ventralibus postice fuscescente-aurantiacis. B: 5. B. 17/14 vel 17/15, P. 2/15. V.,.1/5.. A. 2/16 vel -2/17...C. 1/13/1 et lat brev. Habit. Amboina, in mari. " Batjan, in mari. Longitudo 2 speciminum 119"' ad 131". Aanm. Mijn voorwerp van Amboina, grooter en in beteren toestand van bewaring dan het vroeger door mij beschrevene van Batjan, vertoont talrijke verspreide zwartachtige vlekken op kop en zijden en zelfs eenige op borst- en buikvinnen, van welke kleurteekening op mijn voorwerp van Batjan niets te ontwaren is. Glyphisodon amboinensis Dlkr. Glyphis. corpore oblongo compresso, altitudine 8i circiter in ejus longitudine, latitudine 21 circiter in ejus altitudine; capite obtuso 5L fere in longitudine corporis, paulo altiore quam longo; oculis diametro 3 et paulo in longitudine capitis; linea rostro-dorsali nucha convexa, capite declivi recta; rostro oculo breviore; osse suborbitali postice squamato, sub oculo oculi diametro plus triplo humiliore; maxillis aequalibus, superiore sub oculi margine anteriore desinente; dentibus utraque maxilla p. m. 40; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato; squamis lateribus 28 p. m. in serie longitudinali; linea laterali sub initio dorsalis radiosae interrupta, antice tubulis simplicibus, cauda poris conspicuis notata; pinnis dorsali radiosa et anali acutis, dorsali corpore altiore, anali corpore humiliore; dorsali spinosa spina postica spinis ceteris longiore, corpore plus duplo humiliore, membrana interspinali valde in- E VISCHFAUNA VAN AMBOINA. Yo E cisa lobata; pectoralibus obtusis rotundatis 5 et paulo, ventralibus acutis radio 1? producto 5 circiter, caudali profunde incisa lobis acutissimis valde productis 3 fere in longitudine cor- poris; anali spina 2? spina 1* plus duplo longiore, radiis mediis radiis ceteris longioribus; colore corpore violaceo-fusco, inferne dilutiore; squamis caudae singulis guttula coerulescente:; pinnis pectoralibus aurantiacis, basi macula magna fusca notatis ; pinnis dorsali et anali vio- laceo-fuscis parte earum radiosa postice tantum aurantiacis; ventralibus totis violaceo-fuscis ; caudali aurantiaca superne et inferne fascia longitudinali intramarginali violaceo-fusca. B. 6. D. 13/9 vel 13/10. P. 2/14. V. 1/5. A. 2/10 vel 2/11. C. 1/13/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici "mri (A s Aanm. De onderwerpelijke soort komt mij voor het naaste verwant te zijn aan Glyphisodon anabatoides Blkr, doch zij onderscheidt er zich nog zeer duidelijk van door betrekkelijk hooger ligehaam, schuinsch, niet gebogen profiel van den kop, hetwelk met de bolle neklijn een’ hoek maakt; voorts aan spitsere en meer verlengde straalachtige rug- vin- en staartvinkwabben, donkere kleuren van ligchaam en vinnen, enz. LABRICHTHYOIDEI. Labroides latovittatus Blkr. Labroid. corpore elongato compresso, altitudine 6 circiter in ejus longitudine, latitudine 2 fere in ejus altitudine; capite acuto 4 et paulo in longitudine corporis; altitudine capitis 13 circiter in ejus longitudine; oculis diametro 4! circiter in longitudine capitis; linea rostro- frontali declivi convexiuscula; labiis carnosis; dentibus maxillis pluriseriatis setaceis; maxillis antice caninis 2 mediocribus prominentibus; maxilla superiore angulo oris dente prominente mediocri; vertice, fronte rostroque alepidotis, genis operculisque squamosis; praeoperculo subrectangulo, angulo rotundato; squamis lateribus 50 p. m. in serie longitudinali; linea la- terali singulis squamis tubulo simplice notata; pinna dorsali spinosa, dorsali radiosa humiliore; dorsali radiosa et anali postice angulatis; pectoralibus acutiuscule rotundatis 61 fere, ventra- libus acutiusculis 8 circiter, caudali extensa valde convexa 5! ad 54 in longitudine corpo- ris; colore corpore margaritaceo-coerulescente; fascia linea corporis media rostro-dorsali vio- lascente-fusca, postrorsum dilutiore et gracilescente initio dorsalis radiosae desinente; fascia utroque latere maxillo-oculo-caudali nigricante-violacea, cauda et pinna caudali latissima, an- trorsum gracilescente, caudali integra rotundata totam pinnam, marginibus superiore et infe- riore angulisque tantum exceptis, amplectente; pinna dorsali spinosa tota fusca; dorsali ra- diosa dimidio basali aurantiaco-fusca, dimidio libero flavescente-hyalina; pectoralibus radiis 10 J 14 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER 4 aurantiaco-flavis, membrana hyalinis, basi vittula transversa fusca usque ad lineam ventralem producta; ventralibus flavescente-hyalinis; anali dimidio basali fusco-violacea, dimidio libero flavescente-hyalina; caudali marginibus angulisque margaritacea vel lutea. B. 5? D. 9/10 vel 9/11. P. 2/11. V. 1/5. A. 3/10 vel 3/11. C. 1/12/1 et lat. brev. Synon. Labrus latovittatus Rüpp. Neue Wirbelth. Faun. Abyss. F. R. M. p. 7 tab. 2 fig. 2 (nec Lac.). Cossyphus dimidiatus CV. Poiss. XIII p. 98. Cossyphe partagé CV., ibid. Habit. Amboina, in mari. "t Longitudo speciminis unici 47". Aanm. Het door mij in het jaar 1851 opgestelde geslacht Labroi- des blijkt meer en meer een natuurlijk geslacht te zijn. De heer Rüppell vermoedde dit reeds, blijkens zijne beschrijving van onder- werpelijke soort, doch hij liet haar, even als Labroides quadrilineatus (Labrus quadrilineatus Rüpp.) onder het geslacht Labrus plaats hou- den. De heer Valenciennes bragt beide soorten tot zijn geslacht Cos- syphus, welk geslacht, zooals ik reeds elders heb aangeduid, slechts in zekere beperking behouden kan blijven, en van welke beide ge- noemde en nog andere soorten moeten gescheiden worden. De eerste soort van Labroides, welke ik naar eigen aanschouwing leerde kennen, is mijne Labroides paradiseus. De onderwerpelijke soort vroeger slechts door de beschrijving en afbeelding van den heer Rüppell ken- nende, bragt ik haar tot Labroides paradiseus, even als de heer Rüp- pell Renard's Paradijs tot zijne Labrus latovittatus. Beide onder zijne soort gestelde synoniemen zijn echter geheel onjuist, gelijk de heer Valen- ciennes te regt heeft aangemerkt. Lacepéde's Labrus latovittatus toch is eene geheel andere soort en dezelfde als Malacanthus taeniatus C V. Maar de heer Valenciennes is zelf in eene andere dwaling vervallen, want hoezeer zijne meening juist is, dat hüppell's Labrus latovittatus niet voorstelt Renard's Paradijs, is het er verre af, dat Renard's Pa- radijs dezelfde soort zou zijn als Aspidontus taeniatus Q. Integen- deel is Renard's Paradijs zonder twijfel mijne Labroides paradiseus en dus zeer verwant aan Labrus latovittatus Rüpp., terwijl Aspidontus taeniatus Q. bepaaldelijk is eene Petroskirtes en wel dezelfde soort, welke VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 15 ik onder den naam van Petroskirtes paradiseus in mijne Vijfde Bij- drage tot de kennis der ichthyologische fauna van Amboina ten on- regte als eene nieuwe soort heb beschreven, en welke soort derhalve Petroskirtes taeniatus zal behooren genoemd te worden. Deze misvat- tingen in de synonimie zijn niet altijd te voorkomen, wanneer men slechts onvoldoende afbeeldingen of beschrijvingen ter vergelijking heeft, maar zij leeren, dat, daar zelfs de groote meesters in het vak aan dergelijke dwalingen bloot staan, men niet te voorzigtig kan zijn in het terugbrengen van waargenomene soorten tot onvoldoende bekende soorten van andere schrijvers. Dezelfde misvatting in de synonimie als boven beschreven is, zou nog plaats gehad kunnen hebben met Petro- skirtes rostratus Blkr (Blennechis filamentosus CV.), welke dergelijke vormen en bandteekening heeft, als de drie of vier bovengenoemde soorten. Wat nu de verschillen tusschen Labroides paradiseus en Labroides latovittatus betreft, deze zijn vooreerst gelegen in de verschillende gedaante van den staartband, welke bij Labroides paradiseus veel smal- ler is en zich zeer eigenaardig naar beneden en voren ombuigt en de soort dadelijk laat herkennen, terwijl voorts Labroides paradiseus slechts 40 schubben heeft op eene overlangsche rei, 11 of 12 rug- vinstralen , enz. Ik ken thans de volgende soorten, welke tot mijn geslacht Labroi- des behooren. Labroides paradiseus Blkr, Labroides latovittatus Blkr, Labroides xanthurus Blkr en Labroides quadrilineatus Blkr (Labrus quadrilineatus Rüpp. en waarschijnlijk ook dezelfde soort als Labrus taeniatus Ehr. of Cossyphus taeniatus CV .). Ae Cossyphus zosterophorus Blkr. Cossyph. corpore oblongo compresso, altitudine 3% ad 4 fere in ejus longitudine, latitu- dine 2 circiter in ejus altitudine; capite obtuso convexo 4% ad 5 et paulo in longitu- dine corporis, aeque alto circiter ac longo; linea rostro-frontali convexa; oculis diametro 91 circiter in longitudine capitis; naribus mediocribus, anterioribus leviter tubulatis; rostro obtuso, superne squamoso; osse suborbitali squamoso angulo oris oculi diametro duplo circiter J 76 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER humiliore; maxillis subaequalibus, superiore sub oculi dimidio anteriore desinente; maxillis dentibus anterioribus pluriseriatis minimis, in laminas scabriusculas unitis, dentibus serie ex- terna dentibus ceteris majoribus, crista ossea insertis, valde conspicuis, obtusis; caninis insuper utraque maxilla antice 4, externis internis majoribus divergentibus; angulo oris dente pro- minente recto; praeoperculo subrectangulo angulo rotundato, margine posteriore dentibus nu- merosis conspicuis serrato; ossibus opercularibus omnibus totis squamosis, squamis opercula- ribus ceteris majoribus; membrana operculari postice obtusa; squamis lateribus 33 p. m. in serie longitudinali; linea laterali valde curvata, singulis squamis tubulo simplice vel bifido notata; pinnis imparibus basi squamosis, dorsali antice et postice autem alepidota; dorsali radiosa dorsali spinosa altiore obtusa rotundata; dorsali spinosa spinis validis postica ceteris longiore, membrana interspinali valde incisa, lobata, lobis spinas superantibus; pectoralibus obtusiusculis postice valde convexis 51. ad 5%, ventralibus acutis 62 ad 74, caudali emargi- nata lobis] acutis 32 ad 4 fere in longitudine corporis; anali obtusa dorsali radiosa humiliore , spina postick spinis ceteris longiore radio le breviore; colore corpore pinnisque flavescente- roseo, corpore antice quam postice profundiore; capite dimidio inferiore violaceo-fusco; re- gione thoraco-ventrali violascente; fascia dorso-ventrali oblique transversa, curvata, convexitate antrorsum spectante, gracili, fusco-violacea, margine supero-anteriore dorsalis rad osae incipiente, inde antrorsum descendente et ventre aute anum vel lateribus regione postaxillari desinente ; tota cauda marginibus superiore et inferiore fascia longitudinali fusco-violacea marginibus pinnae caudalis superiore et inferiore usque ad apices pinnae producta; lateribus postice, anali basi caudaque medio maculis parcis sparsis irregularibus fusco-violaceis; pinna dorsali spinam l" inter et 4" macula magna nigra. B. 6. D. 12/10 vel 12/11. P. 2/14. V. 1/à. A. 3/12 vel 3/18. C. 1/12/1 et lat. brev, Habit. Amboina, in mari. Longitudo 2 speciminum 182" ad 210". Aanm. Het geslacht Cossyphus, zooals het in de groote Histoire naturelle des Poissons is opgesteld, zal meer en meer blijken in meer- dere geslachten gesplitst te moeten worden, naarmate men de tot het- zelve behoorende en gebragte soorten meer naauwkeurig zal kennen. De soorten, op welke ik meer in het bijzonder den geslachtsnaam Cossyphus zou wenschen toegepast te zien, zijn Cossyphus maldat CV., Cossyphus bilunulatus CV., Cossyphus diana CV., Cossyphus meso- thorax CV., Cossyphus axillaris CV., Cossyphus reticulatus CV, Cos- syphus albotaeniatus CV. en de onderwerpelijke, welke alle verwant zijn door habitus en vinbouw en alle eene gelijke formule der rug- en aarsvin-doornen en stralen hebben, t. w. D. 12/10 en A. 3/12. De hier beschrevene soort onderscheidt zich van alle verwante, be- % b * 3 [2 E ar A VISCHFAUNA VAN AMBOINA. TT halve door meerdere andere kenmerken, door hare zonderlinge kleur- teekening, welke haar bij den eersten oogopslag doet herkennen. Julis (Julis) melanochir Blkr. Jul. (Jul.) corpore elongato compresso, altitudine 51 circiter in ejus longitudine, latitu- dine 2 et paulo in ejus altitudine; capite obtuso convexo 5! circiter in longitudine corporis, paulo longiore quam alto; oculis diametro 4 et paulo in longitudine capitis, diametro } cir- citer a linea rostro-frontali remotis; linea rostro-dorsali convexa; dentibus maxillis medio- cribus antice caninis 2 validis curvatis; angulo oris dente prominente nullo; operculis tubu- lis 3 longitudinalibus simplicibus; squamis lateribus 28 p. m. in serie longitudinali; linea la- terali ramosa; pinnis imparibus basi squamosis, dorsali spinis pungentibus posterioribus ceteris longioribus corpore plus triplo humilioribus, parte radiosa parte spinosa paulo altiore pos- tice quam antice humiliore angulata; pectoralibus acute rotundatis 6 circiter, ventralibus acu- tis 10 ad 101, caudali truncata angulis autem valde producta 4 fere in longitudine corporis; anali dorsali radiosa non vel vix humiliore, postice quam antice humiliore angulata; colore toto capite profunde violaceo, vittis 2 longitudinalibus gracilibus coeruleis nigro limbatis, superiore rostro-oculo-operculari, inferiore suboculo-suboperculari; eorpore pulchre viridi, dorso antice et regione thoraco-gulari violascente; squamis corpore singulis stria transversa rubra; pinna dorsali aurantiaca vitta intramarginali fusca et basi dorsalis spinosae maculis dif- fusis violaceo-fuscis; pectoralibus roseo-aurantiacis basi et margine superiore antice nigro-vio- laceis, apicem versus macula maxima oblonga rotundata transversa nigro-violacea; ventrali- bus analique aurantiaco-roseis, anali coerulescente et violaceo marginata; caudali aurantiaca - basi viridescente-rosea, margine superiore et inferiore fuscescente, angulis productis violaceis aurantiaco marginatis. B. 6. D. 8/13 vel 8/14. P. 2/12. V. 1/3. A. 3/11 vel 3/12 C, 1/12/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis uniei 132". Aanm. Na verwant aan Julis (Julis) pavo CV., Julis (Julis) lu- naris CV., Julis (Julis) Duperreyi QG., Julis genivittatus CV., Julis tribolatus CV. enz. is de onderwerpelijke soort voornamelijk herken- baar aan haren donker violetten kop en de beschrevene twee blaauwe kopbandjes, de groote donkere langwerpige dwarsche vlek aan het: topgedeelte der borstvinnen, de donkere borstvingrond en voorrand, afwezigheid van dwarsche ligchaamsbanden, oranjekleurige rugvin en aarsvin. Zij schijnt het naaste verwant te zijn aan Julis genivittatus CV, J 78 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER doch de bandjes op den kop zijn daar anders geplaatst en ten getale van drie, terwijl er het profiel spits zou zijn, de staartvinhoeken naau- welijks verlengd, de borstvinvlek niet omschreven, de grond van rug- vin en aarsvin bruin, de grond der borstvin geel, enz. Julis (Halichoeres) heteropterus Blkr. Jul. (Halich.) corpore oblongo compresso, altitudine 8% in longitudine corporis usque ad medium marginem pinnae caudalis posteriorem, 41. ad 41 in longitudine corporis cum filis cau- dalibus; latitudine corporis 21 circiter in ejus altitudine; capite obtuso convexo 4$ ad 45 in . longitudine corporis usque ad medium marginem pinnae caudalis posteriorem, 53 in longitu- dine corporis cum filis caudalibus; capite aeque alto fere ac longo; oculis diametro 4 et paulo in longitudine capitis, plus diametro 4 a linea rostro-frontali remotis; linea rostro-frontali rostro et nucha convexa, vertice concaviuscula; maxillis brevibus, superiore ante oculum desinente, 4 et paulo in longitudine capitis; dentibus maxillis parvis, antice caninis 2 medi- ocribus rectiusculis maxilla superiore divergentibus; maxilla superiore angulo oris dentibus 2 parvis prominentibus dentibus ceteris, caninis exceptis, majoribus; operculo tubulis porosis conspicuis nullis; membrana opereulari plus oculi longitudine post operculum producta; linea laterali singulis squamis tubulo simplice notata; squamis lateribus 73 p. m. in serie longitu- dinali; pinnis dorsali et anali basi alepidotis; dorsali spinis gracilibus flexilibus anterioribus 2 productis spinis ceteris multo longioribus, 2? longe a spina tertia remota et membrana hu- mili eum ea unita, spinis sequentibus sensim accrescentibus; dorsali radiosa spinis dorsali- bus posterioribus altiore, corpore triplo circiter humiliore postice obtusa; pectoralibus acutis | 5 et paulo, ventralibus acutis 8! circiter in longitudine corporis usque ad medium marginem caudalis posteriorem ; caudali extensa medio postice convexiuscula, angulis in fila producta cum filis 4 circiter in longitudine totius corporis; colore corpore antice usque post axillas viola- ceo-fusco, postice laete-viridi vel flavescente-viridi; membrana operculari macula magna ni- gra; fasciis corpore transversis violaceo-nigris spatiis interfascialibus latioribus p. m. 8, an- teriore latissima dorso-ventrali spinas dorsales posteriores inter et regionem gastro-analem, fasciis 22, 3*3, 4a, 52 et 6* dorso-analibus, 72 et 82 caudalibus; pinna dorsali fuscescente- violacea, flavo marginata, maculis aliquot viridi-flavescentibus; pectoralibus basi fuscis, mem- brana coerulescente-hyalinis, radiis aurantiacis; ventralibus antice et apice fuscis, postice au- rantiacis; anali fusco-violacea basi fascia longitudinali pulchre lutea; caudali fusco-violacea medio et postice medio aurantiaca. B. 6. D. 9/12 vel 9/18. P. 2/11. V. 1/5. A. 3/12 vel 3/18. C. -1/12/1 NN. "brew Habit. Amboina, in mari. "rr Longitudo speciminis unici 215"'. Aanm. Deze fraaije soort is merkwaardig door hare verdeelde rug- prit VISCHFAUNA VAN AMBOINA. (9 vin, welker twee voorste stralen eene puntige eerste rugvin schijnen daar te stellen, welke slechts door een laag vlies met het overige der rugvin verbonden is, even als bij sommige soorten van Novacula of Xyriehthys. Zij is voorts opmerkelijk door de twee kleine hoektanden in de bovenkaak (welke naar voren gerigt zijn en grooter dan de meer voorwaarts geplaatste kaakstanden), door haren bollen snuit en hoogen nek, kleine schubben, draadvormig verlengde staartvinhoeken, scherpe en eigenaardige kleurteekening enz. Het komt mij voor, dat zij, wat haren bouw betreft, nog het naaste verwant is aan Julis coris CV. Anampses melanurus Blkr. Anamps. corpore oblongo compresso, altitudine 4 circiter in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acuto vix plus quam 4 in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis diametro 4 fere in longitudine capitis, diametro 1 fere a linea rostro- frontali declivi rectiuseula remotis; naribus parvis, anticis leviter tubulatis; dentibus maxilla superiore margine externo valde convexis rotundatis, margine interno concavis; dentibus ma- xilla inferiore conicis valde deorsum curvatis; operculo radiatim striato; squamis lateribus 27 in serie longitudinali; linea laterali singulis squamis tubulo simplice notata; pinnis dorsali et anali basi alepidotis, dorsali spinis gracilibus pungentibus posticis ceteris longioribus; dorsali radiosa dorsali spinosa paulo altiore, convexa, postice angulata; pinnis pectoralibus apice acu- tiuscule rotundatis postice valde convexis 52 ad 52, ventralibus valde acutis et caudali extensa convexa angulis rotundata 6 circiter in longitudine corporis; anali dorsali radiosa vix vel non humiliore, convexa, postice angulata; colore toto corpore violaceo; labiis aurantiacis; capite corporeque ubique guttis pulcherrime luteis annulis gracilibus profunde violaceis cinctis, gut- tis capite et regione thoraco-ventrali guttis corpore multo majoribus, parcis, ex parte oblon- gis; guttis dorso, lateribus caudaque singulis squamis medio unica; membrana operculari ma- cula magna nigra antice luteo limbata; pinnis dorsali et anali violaceo-fuscis vel purpureo- violaceis flavo et violaceo-nigro marginatis; dorsali ocellis ut in corpore, ocellis DU NA pinnae superiorem versus ceteris minoribus, dorsali spinosa in series longitudinales 2 ad 3, dorsali radiosa in series irregulares 3 ad 4 dispositis; pectoralibus membrana coerulescente- hyalinis, radiis aurantiacis, basi fuscis; ventralibus membrana hyalinis radiis fuscescente-au- rantiacis, antice fusco marginatis; anali vittis 9 longitudinalibus coeruleis violaceo-nigro lim- batis; caudali aurantiaca basi fusco-violacea, dimidio posteriore fascia intramarginali latissima transversa nigro-violacea. Broese P. 2/11. V. 1/5. A. 9/12 vel 83/13.. C. 1/12/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. nt Longitudo speciminis unici 114". P4 — L4 A * 8S0 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER Aanm. Dij eene eerste oppervlakkige beschouwing, meende ik in deze soort slechts te zien eene verscheidenheid van Anampses melea- grides CV., van welke ik thans een negental voorwerpen bezit. Een nader onderzoek heeft mij echter doen besluiten, haar als eene eigene soort te beschouwen, verschillende van Anampses meleagrides CV. (voorwerpen van gelijke grootte als het bovenbeschrevene), door groo- teren kop, meer naar beneden gebogene onderkaakstanden, sterkere en geheel beenige stekende rugdoornen, alsmede door veel grootere en spaarzamere vlekken op den kop, door de groote zwarte operkelvlies- vlek en door eene geheel verschillende kleurteekening van aarsvin en staartvin. Anampses amboinensis Dlkr. Anamps. corpore oblongo compresso, altitudine 4 ad 4 et paulo in ejus longitudine, la- titudine 21 circiter in ejus altitudine; capite acuto 43 ad 44 in longitudine corporis, lon- giore quam alto; oculis diametro 4% ad 5 in longitudine capitis, plus diametro 4 a linea rostro-frontali valde declivi rectiuscula vel concaviuscula remotis; naribus parvis, anticis levi- ter tubulatis" dentibus maxilla superiore margine externo valde convexis rotundatis, mar- DE gine interno concavis; dentibus maxilla inferiore conicis paulo deorsum curvatis; operculo radiatim valde striato; squamis lateribus 29 vel 30 in serie longitudinali; linea laterali sin- gulis squamis tubulo simplice vel bifido notata; pinnis dorsali et anali basi alepidotis, dor- sali spinis flexilibus non pungentibus posterioribus ceteris longioribus, parte radiosa parte spinosa paulo altiore convexa postice angulata; pectoralibus apice acute rotundatis postice valde convexis 61 ad 62, ventralibus valde acutis 62 ad 52, caudali extensa medio postice convexa, angulis acuta plus minusve producta 5 et paulo ad 5 fere in longitudine corporis; anali dorsali radiosa non vel vix humiliore, convexa, postice angulata; colore corpore profunde violaceo; capite genis, operculis inferneque vittulis, maculis et rivulis aliquot coeruleis; squamis corpore singulis dorso et cauda macula parva rotunda vel oblonga, lateribus inferne vittula longitudinali coeruleis; pinnis dorsali et anali violaceo-fuscis margine duplice nigricante et Havo vel luteo et vittis 3 ad 4 longitudinalibus coeruleis e vittulis pluribus et postice e macu- ^ lis parvis compositis; pinnis pectoralibus membrana coerulescente-hyalinis, radiis fuscescente- aurantiacis, basi fuscis; ventralibus fuscescente-aurantiacis, antice fusco marginatis, membrana ra- dium 2m inter et 3" vitta longitudinali coerulea; caudali fusco-violacea ocellis pluribus coeruleis, parte posteriore media semilunari dilute violacea vitta duplice flava et nigricante semilunarjà cetera pinna remota; margine pinnae caudalis superiore et inferiore flavescente vel coerulescente. B. 6. D..9/12 vel 9/18. P. 2/11. V; 199. A. 8/12 vel 8/18... C. 1/12/1 et Jat. brons Habit. Amboina, in mari. 1 Longitudo 2 speciminum 180'"' et 208", hd VISCHFAUNA VAN AMBOINA. … 81 Aanm. De onderwerpelijke soort is gemakkelijk herkenbaar aan den dubbelen halvemaansgewijze gekromden zwarten en gelen staartvin- band en scherpe min of meer verlengde staartvinhoeken. Zij behoort overigens tot de grootschubbige soorten. Anampses pterophthalmus Blkr. Anamps. corpore oblongo compresso, altitudine 33 ad 34 in ejus longitudine, latitudine 21 circiter in ejus altitudine; capite acuto 4L ad 4L in longitudine corporis, longiore quam alto; oculis diametro 42 ad 5 in longitudine capitis, diametro J circiter a linea rostro-frontali declivi concaviuscula remotis; naribus parvis, anticis leviter tubulatis; den- tibus maxilla superiore margine externo valde convexis rotundatis, margine interno con- cavis; dentibus maxilla inferiore paulo deorsum curvatis, superne convexis, inferne con- cavis; operculo radiatim valde striato; squamis lateribus 52 p. m. in serie longitudi- nali; linea laterali singulis squamis tubulo vulgo simplice notata; pinnis dorsali et anali basi alepidotis, dorsali spinis gracilibus pungentibus posteriore ceteris longiore, parte radiosa parte spihosa paulo altiore convexa postice angulata; pectoralibus apice acute rotundatis postice valde convexis 61 ad 62, ventralibus acutis 8 circiter, caudali extensa convexa angulis acuta 61 ad 62 in longitudine corporis; anali dorsali radiosa non vel vix humiliore, convexa, postice angulata; colore corpore violaceo squamis singulis basi macula profundiore; capite genis, operculis mentoque et cauda fuscescente-aurantiacis; pinnis impa- ribus ventralibusque membrana fusco-violaceis, radiis aurantiaco-fuscis; dorsali et anali mem- brana inter singulos radios spinasque vittis 2 ad 3 transversis obliquis coeruleis; dorsali et anali radiosis postice macula magna rotunda vel oblongo-rotunda nigra annulo aurantiaco gra- cili cincta; caudali basi fuscescente-aurantiaca, postice flavo limbatd4 membrana inter singu- los radios vitta longitudinali coerulea; pectoralibus membrana coerulescente-hyalinis, radiis pulchre flavo-aurantiacis , basi et margine anteriore fuscis. ESOS vel 9/LX- P. 2/11. V. 1/5. A. 9/12 vel 3/18. C. 1/12/I et lat brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 3 speciminum 150" ad 179” Aanm. Deze soort heeft dergelijke rug- en aarsvin.vlekken als Anampses 'Twistii Blkr, maar zij is eene geheel andere soort, bij den eersten oogopslag herkenbaar aan hare talrijke schubben, van welke er bij Anampses Twistii slechts 28 op eene overlangsche rei gaan. Zij is ook opmerkelijk wegens de holle onderste oppervlakte der on- derkaakstanden. P 82 ACHEH'STE BIJDRAGE TOT -DE KENNIS "DER Novacula melanopus Blkr. Novac. corpore oblongo compresso, altitudine 3} ad 32 in ejus longitudine, latitudine 24 circiter in ejus altitudine; capite cuneato obtuso, valde convexo, 4! ad 43 in longitudine corporis, altiore quam longo; linea rostro-frontali ante oculos convexa; oculis diametro 4 circiter in longitudine capitis, diametro 1 fere a linea frontali remotis; osse suborbitali sub oculo oculi diametro duplo fere altiore; naribus minimis punctiformibus; maxillis subaequali- bus, superiore 3 fere in longitudine capitis; dentibus maxillis pluriseriatis, seriebus internis obtusis, serie externa conicis acutiusculis internis longioribus; utraque maxilla antice caninis 2 magnis curvatis divergentibus, intermaxillaribus ore clauso inframaxillares amplectentibus ; regione infraoculari squamulis pluriseriatis; regione operculo supero-anteriore squamis parcis ; praeoperculo obtuse rotundato; squamis lateribus 28 in serie longitudinali; linea laterali sub radiis dorsalibus penultimis interrupta, regione suprascapulari valde curvata , tunc rectiuscula, singulis squamis tubulo simplice notata; pinna dorsali duplice, anteriore biradiata acuta cum basi pinnae posterioris unita, post oculum sita, radis flexilibus subaequalibus dorsali spinosa non multo altioribus; dorsali 23 parte spinosa parte radiosa paulo tantum humiliore, spinis osseis pungentibus subaequalibus, membrana inter singulas spinas non emarginata, parte ra- diosa postice angulata angulo rotundata, corpore quadruplo vel plus quadruplo humiliore; pectoralibus apice acute rotundatis inferne postice convexis 52 ad 54, ventralibus acutis ra- dio 19 productis 6$ ad 64, caudali obtusa convexa 6j circiter in longitudine corporis; anali antice obtusa postice angulata angulo rotundata, dorsali radiosa non vel vix humiliore; co- lore corpore superne et lateribus pulchre dilute roseo-viridi, inferne roseo-margaritaceo, mar- ginibus squamarum aurantiaco; iride flava et rubra; vittis coeruleis praeoculo-postmaxillari et supramaxillari transversis; regione postmentali vittulis 4 p. m. transversis coeruleis; capite medio rostro, fronte et vertice et nucha vitta coerulea; regione scapulo-supra-anali macula magna oblongo-rotunda rubra, longitudine capitis longitudinem fere aequante, post apicem pinnae pectoralis desinente; pinnis radiis aurantiacis membrana roseo-hyalinis; dorsali ante- riore antice coeruleo marginata; dorsali et anali vittis numerosis obliquis margaritaceo-coeru- leis, et insuper vitta intramarginali coerulea; anali postice inferne macula maxima oblonga vel elongata violaceo-nigra; caudali vittis aliquot transversis coerulescentibus, superne et in- ferne coeruleo marginata. B. 6. D. 2 flex. +°7 spinta4 12 vel 13 fiss. P. 2/10. V..1/5. A- 9/19 yg ba C. 1/10/1 vel 1/11/1 et lat. brev. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 2 speciminum 197" et 213". Aanm. Deze soort is zeer na verwant aan Novaeula spilonotus Blkr, doch eenigzins slanker van ligchaam, en betrekkelijk lager van rug- en aarsvin. Zii is voornamelijk herkenbaar aan de groote langwerpige &, VISCHFAUNA VAN AMBOINA. E» 83 violetzwarte vlek aan de onderhelft van het achterste gedeelte der aars- vin, naar welke ik haar, hoezeer niet geheel eigenaardig, heb ge- noemd » melanopus." Novacula spilonotus Dlkr. Novae. corpore oblongo compresso, altitudine 3* circiter in ejus longitudine, latitudine 21 circiter in ejus altitudine; capite cuneato obtuso, valde convexo, 41 ad 43 in longitudine corporis, altiore quam longo; linea rostro-frontali ante oculos convexa; oculis diametro 3% ad 4 fere in longitudine capitis, minus diametro | a linea frontali remotis; osse suborbitali sub oculo oculi diametro minus duplo altiore; naribus minimis punctiformibus; maxillis sub” aequalibus, superiore 3 fere in longitudine capitis; dentibus maxillis pluriseriatis, seriebus internis obtusis, serie externa conicis acutiusculis internis longioribus; utraque maxilla antice caninis 2 magnis curvatis divergentibus, intermaxillaribus ore clauso inframaxillares amplec- tentibus; regione infra-oculari squamulis pluriseriatis; regione operculo supero-anteriore squa- mis parcis; praeoperculo subrectangulo angulo obtuse rotundato; squamis lateribus 28 in serie longitfudinali; linea laterali sub radiis dorsalibus penultimis interrupta, regione supra- scapulari valde curvata, tune rectiuscula, singulis squamis tubulo simplice notata; pinna dor- sali duplice, anteriore biradiata acuta eum basi pinnae posterioris unita, post oculum sita, radiis flexilibus aequalibus dorsali spinosa non multo altioribus; dorsali 2? parte spinosa parte radiosa non multo humiliore, spinis osseis pungentibus subaequalibus, membrana inter sin- gulas spinas non emarginata, parte radiosa postice obtusa eorpore plus triplo humiliore ; pec- toralibus apice acute rotundatis postice convexis 52 ad 51, ventralibus acutis radio lo pro- ^ ductis 62% ad 62, caudali obtusa convexa angulis acuta 64 circiter in longitudine corporis; anali antice obtusa dorsali radiosa non humiliore postice angulata; colore corpore superne et lateribus pulchre dilute roseo-viridi, inferne roseo-margaritaceo, marginibus squamarum au- rantiaco; iride flava et rubra; regione scapulo-supra-anali macula maxima oblonga rotunda rubra longitudine capitis longitudinem aequante vel superante, post apicem pinnae pectoralis desinente; capite medio rostro, fronte et vertice et nucha vitta coerulea; dorso pinnam dorsa- lem radiosam inter et lineam lateralem guttulis aliquot fuscis in seriem longitudinalem sim- plicem vel duplicem dispositis; pinnis radiis aurantiacis, membrana roseo-hyalinis, dorsali et anali radiosis vittis numerosis obliquis margaritaceo-coerulescentibus. B. 6. D. 2 flexil. + 7 spin. + 12ad 14 fiss. P. 2/I90& V. 1/2: A. 2/11 ad 3/18. C. 1/10/1 et lat. brev. á E Habit. Amboina, in mari. Longitudo 2 speciminum 160" et 168". Aanm. Deze soort is van de haar verwante voornamelijk te onder- kennen door de grootte der zijvlek en de bruine ronde vlekjes tus- Zp Pis 84 AGNBNTSTE BIJDRAGE. TOT DE KENNIS DER schen de straalachtige rugvin en de zijlijn. Zij is voorts van voren slanker dan b.v. Novacula Twistii Blkr, Novacula celebica Blkr, enz. en beantwoordt ten deze meer aan Novacula pentadactyla CV. en Novacula punctulata CV., bij welke evenwel de bijzonderheden der kleurteekening aanmerkelijk verschillen. Cheilinus hexataenia Blkr. Cheilin. corpore oblongo compresso, altitudine 84 ad 8% in ejus longitudine, latitudine 2 circiter in ejus altitudine; capite acuto 32 ad 32 in longitudine corporis, longiore quam al- to; oculis diametro 2 et paulo in longitudine capitis; linea rostro-frontali rostro concava ante oculos convexa; maxillis aequalibus, superiore ante oculum desinente; mento non prominente; maxillis dentibus mediocribus, maxilla superiore anticis 8 ceteris majoribus, internis aequa- libus, externis 2 caninis magnis deorsum et extrorsum curvatis; maxilla inferiore antice ca- - ninis 2 parvis conicis rectis prominentibus paulo divergentibus; praeoperculo subrectangulc d angulo obtuse rotundato; linea laterali singulis squamis tubulo simplice notata; squamis la- teribus 24 p. m. in serie longitudinali; dorso ventre altiore; pinnis imparibus basi squamosis ; dorsali et anali radiosis obtusiuscule rotundatis; dorsali spinosa spina postica spinis ceteris lon- giore, membrana inter singulas spinas valde emarginata lobata; pectoralibus obtusis rotun- datis 52 circiter, ventralibus acutis 6 et paulo, caudali obtusa convexa 54 ad 5L in longi- tudine corporis; anali dorsali radiosa non vel paulo humiliore, spinis crassis media ceteris multo longiore; colore corpore superne olivaceo, inferne dilutiore; vittis cephalo-caudalibus 6 aurantiaco-roseis, superioribus 4 regione supraoculari, inferioribus 2 regione axillari in- cipientibus; capite superne vittis 6 ad 8 longitudinalibus gracilibus roseis; iride coerulescente vittis 2 aureis percursa; capite inferne aurantiaco punctis numerosis confertis margaritaceis ornato; cauda superne prope basin pinnae caudalis macula rotundiuscula nigricante annulo roseo cincta; pinna dorsali parte squamata olivascente, parte alepidota aurantiaco-rosea, spinis radiisque autem coerulescente; pectoralibus aurantiacis; ventralibus coerulescentibus; anali parte squamata olivascente, parte alepidota aurantiaco-rosea, spinis radiisque coerulescente; caudali aurantiaca radiis coerulescente-viridi. B. 6. D. 9/11 vel 9/1282 /A4.. V. 1/5. A. 3/9 wel 3/10, C. 1/11/1 et lat.pbrev. Habit. Amboina, in mari. " Longitudo speciminis unici 57 * "T Aanm. Deze Cheilinus is zeer kenbaar in haar geslacht aan hare overlangsche ligchaamsbanden en verdere eigenaardige kleurteekening, kleine bekspleet, gebogene profiellijn, enz. Mijn voorwerp behoort waar- schijn - tot den jeugdigen leeftijdstoestand. Oo Qt VISCHFAUNA VAN AMBOINA. ESOCES. Belone platura Rüpp. Neue Wirbelth. Faun. Abyss. Fisch. R. M. p. 73 tab. 20 fig. 1 CV. Poiss. XVIII p. 335. Belon. corpore elongato subpentagono, altitudine 22 circiter in ejus longitudine, latiore quam alto; linea rostro-frontali concava; ossibus frontalibus valde striatis; capite 29 circiter, rostro 4 circiter in longitudine corporis; maxilla superiore maxilla inferiore breviore; rictu, maxillis clausis, postice paulo hiante; dentibus maxillis caninis erectis gracilibus verticaliter vel subverticaliter insertis; palato edentulo; membrana inframaxillari conspicua humili; osse suborbitali alepidoto; oculis diametro 12 in capitis parte postoculari, minus diametro 1 di- stantibus, pupilla longiore quam alta medio leviter coarctata; squamis corpore 150 p. m. in serie longitudinali; squamis linea dorsali media squamis ceteris majoribus 90 p. m. occiput inter et pinnam dorsalem; linea laterali ventrali elevata pinnam caudalem attingente; cauda maxime depressa, plus duplo latiore quam alta, lateribus valde carinata; pinna dorsali radio le radio anali 69 vel 79 opposita, radio ultimo radio anali ultimo subopposita, antice acuta corpore vix humiliore, postice humili; pectoralibus acutis ventralibus acutis minus duplo longioribus, capitis parte postoculari multo longioribus, 81 circiter in longitudine corporis absque capite; ventralibus antice in 4^ quinta corporis parte sitis; anali basi duplo longiore quam alta antice acuta corpore altiore, postice humili; caudali valde emarginata biloba, lobis acutis inferiore longiore longitudine pectorales aequante; colore corpore superne profunde viridi, inferne argenteo; iride flava; pinnis violascente-hyalinis, basi plus minusve flavescen- tibus; pectoralibus basi superne macula. parva violaceo-coerulea. Bad yel: Ml D.-.2/19: P: 1/11. V. 1/5. A; 1/16. C. 1/13/1 et lat. brev, Synon. Orphie à queue plate CV. Poiss. XVIII p. 335. Belone carinata CV. Poiss. XVIII p. 824? Orphie carénée CV., ibid.? Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 820”, Aanm. Ik houd Rüppells Belone platura voor dezelfde soort als de onderwerpelijke, niettegenstaande eenige onbeduidende verschillen, welke aan de wijze van straaltelling en afbeelding kunnen zijn toe te schrijven. Al wat in de korte beschrijving van Belone carinata CV. in de groote Histoire naturelle des Poissons wordt gezegd, is van toe- passing op het bovenbeschreven voorwerp. Die beschrijving laat ech- ter ten opzigte van vele punten te wenschen over, zijnde daarin geene 4 . T 86 ACHITSTE.BIJDEAGE TOT DE KENNIS "DER spraak van de lengte- en dikte-evenredigheden des ligchaams, de lengte van den bek, het tandenstelsel, de grootte van het oog, enz., zoodat het zeer wel mogelijk is, dat de onderwerpelijke soort niet dezelfde is, wat echter slechts door eene vergelijking der voorwerpen of eene nadere beschrijving van het den heer Valenciennes beschikbaar ge- weest zijnde voorwerp is uit te maken. Dit voorwerp werd gevangen op een’ togt van Guayaquil naar de Sandwichs-eilanden. Fxocoetus nigripinnis CV. Poiss. XIX p. 78. Cant. Mal. Fish. p. 250. Synon. Ezocet aur mageoires noires OV 3bid; Habit. Amboina, in mari. Aanm. Ik bezit 28 jeugdige voorwerpen dezer soort, van 20" tot (9 lengte, welke echter alle de schubben verloren hebben en zich in een' te weinig voldoenden toestand van bewaring bevinden, dan dat ik eene naauwkeurige beschrijving der soort zou kunnen geven. Waarschijnlijk ook ondergaat de soort bij verdere ontwikkeling nog aanmerkelijke veranderingen en ik houd het voor niet geheel onwaar- schijnlijk, dat zij slechts den jeugdigen leeftijdstoestand voorstelt van een der misschien reeds bekende soorten. De voorwerpen door den heer Valenciennes, zoowel als die, door den heer Cantor beschreven, overtreffen mijne meest ontwikkelde weinig of niet in grootte. ANGUILLOIDEI. Conger Noordziekt Blkr. Cong. corpore valde elongato, antice cylindraceo, postice compresso, altitudine 18 ad 20 in ejus longitudine; capite acuto 82 ad 82 in longitudine corporis; altitudine capitis 22 ad 22, latitu- dine 21 ad 2L in ejus longitudine; rostro acuto convexo, non clavato, 4 ad 32 in longitudine ca- pitis ; linea rostro-frontali supra oculos declivi non convexa; oculis diametro 64 ad 7 in longitudine capitis, diametro 1 fere ad 1 et paulo distantibus; naribus posticis rotundis oculo, naribus anticis tubulatis apici rostri approximatis; rostro poris pluribus uniseriatis margini maxillae superioris parallelis; labiis latis carnoso-membranaceis ; maxilla superiore maxilla inferiore vix longiore, sub — VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 87 oculi margine posteriore desinente; rictu 8 circiter in longitudine capitis; dentibus parvis brevibus conicis acutiusculis, palatinis et inframaxillaribus biseriatis serie externa serie interna majoribus aequalibus confertissimis, anticis tantum pluriseriatis, posticis tantum uniseriatis; dentibus nasalibus ante dentes palatinos thurmam oblongam rotundatam efficicientibus; den- tibus vomerinis in thurmam oblongam postice acutiusculam antice obtusam dentes nasales ct palatinos attingentem dispositis; linea laterali tubulis continuis et poris distantibus notata; cauda gracili; pinna dorsali rostri longitudine circiter post aperturam branchialem incipiente, corpore multo minus duplo humiliore, postice corpore altiore; pectoralibus rotundatis 3 ad 3! in longitudine capitis; anali antice in 22 tertia corporis parte incipiente dorsali multo humi- liore; caudali acutiuscule rotundata; colore corpore superne olivaceo, inferne margaritaceo- albido; pinnis flavescentibus; pectoralibus apice macula maxima nigra; pinnis ceteris nigri- cante-fusco limbatis, limbo nigro anali limbo nigro dorsali multo latiore. B. 9,9D. 288 ad 296. P. 16 vel 17. A. 258 ad 280..C. 10 p. m. Habit. Amboina, in mari. Prigi, Javae austro orientalis, in mari. Longitudo 6 speciminum 488" ad 750". Aanm. Deze soort heeft den habitus en het tandenstelsel van Conger vulgaris Cuv., doch onderscheidt zieh voldoende door meer voorwaarts beginnende en hoogere rugvin, kortere, aan den top met eene groote zwarte vlek geteekende, borstvinnen, veel verder voorwaarts begin- nende en met een’ zeer breeden zwarten zoom geteekende aarsvin, welke ook veel talrijker stralen heeft, enz. OPHISUROIDEI. Ophisurus .Bonapartei. Dlkr. Ophis. corpore cylindraceo valde elongato, altitudine 33 ad 37 in ejus longitudine; ca- pite acuto convexo 12 ad 13 in longitudine corporis, triplo fere longiore quam alto; rostro acuto convexo apice parum carnoso 6 circiter in longitudine capitis, aeque longo circiter. ac basi lato; oculis diametro 8 ad 9 in longitudine capitis; naribus posterioribus paulo ante ocu- lum in labio superiore perforatis ovalibus; naribus anterioribus tubulatis tubulo oculo breviore labio superioré approximato; rietu longe post oculum producto 21 ad 21 in longitudine capitis ; maxilla superiorf maxilla inferiore paulo longiore; labiis non fimbriatis; papilla internasali nulla; dentibus acutis conicis curvatis subaequalibus, nasalibus biseriatis 4 ad 6, palatinis, vomerinis inframaxillaribusque uniseriatis; dentibus palatinis utroque latere p. m. 16, vomerinis p. m. 9, inframaxillaribus utroque latere p. m. 20; apertura branchiali semilunari ; cute laevi, rd S8 ACHTSTESBIJDREA GE TOZT DECBEENNISEDER non rugosa; linea laterali tubulis continuis et poris distantibus notata; cauda apice depressa, latiore quam alta; pinna dorsali supra vel vix post pinnas pectorales incipiente, corpore minus duplo humiliore, postice non emarginata, adiposa, paulo ante apicem caudae desinente; pec- toralibus obtusis rotundatis 7 circiter in longitudine capitis; anali postice in 3* quinta cor- poris parte incipiente dorsali plus duplo humiliore, postice non emarginata, adiposa, paulo vel vix ante finem dorsalis desinente; colore corpore flavo-umbrino; fasciis corpore latis transversis violaceo-fuscis corpus totum cingentibus 18 ad 23, pinnarum dorsalis et analis dimidium basale amplectentibus; capite insuper vertice fasciis 2 transversis superne fuscis an- culos versus aurantiacis fusco-violaceo limbatis; rostro, mento et regione gulari maculis ro- tundis et polymorphis aureis violaceo-fusco cinctis, maculis rostro et mento confertissimis ; pinnis flavescente aurantiacis; dorsali marginem superiorem versus maculis valde distantibus rotundiusculis fuscescentibus sat magnis unica serie dispositis. B. 17 vel 18. D. 350 ad 390. P. 14 p. m. A. 195 ad 210. Synon. JPoecilocephalus Bonapart; Kp. Arch. Naturg. 1856 I p. 43. Ophisurus chrysospilos Dlkr, Achtste Bijdr. Vissch. Amb. p. 8 et 27. Habit. Amboina, in mari. DE Longitudo 3 speciminum 575"' ad 703”. Aanm. Deze fraaije soort herinnert door hare dwarsche ligchaamsban- den Ophisurus colubrinus Richds. en Ophisurus versicolor Richds. Met laatstgenoemde is zij ook verwant door haar tandenstelsel, hoezeer zij ook ten deze er niet geheel mede overeenkomt. Zij is zeer kenbaar aan de talrijke goudkleurige en donker gezoomde en diet bijeenstaande vlekken op snuit, voorhoofd, kin en voorste halsstreek. Volgens den heer Richardson heeft bij Ophisurus versicolor de neusplaat 9, het ploegbeen 17 tanden, van welke de voorste afwisselend, links en regts van de middellijn des beens geplaatst zijn, terwijl ook de voorste ge- hemelte-tanden er tweereijig zijn, het ligchaam met 27 banden getee- kend is, de snuitspits wit, enz. De eerste helft dezer Bijdrage was reeds afgedrukt, toen ik ont- ving de eerste aflevering van Jaarg. XXII (1856) van het Archiv für Naturgeschichte, waarin voorkomt een #Uebersicht der Aale von Dr „J. Kaup.” Uit dat artikel ontwaar ik, dat de onderwerpelijke soort, welke door mij als nieuw voor de wetenschap werd beschouwd en op bladz. 8 en 27 dezer Bijdrage voorkomt onder den naam van Ophisurus chrysospilos, reeds eenige maanden vroeger door den heer Kaup on- VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 89 der den naam van Poeciloeephalus Bonapartei is aangeduid. Ik heb daarom den soortnaam van den heer Kaup in plaats van den door mij voorgestelden aangenomen. Wat echter het geslacht Poecilocephalus betreft, dit komt mij voor niet aannemelijk te zijn, evenmin als vele andere geslachten van Ophisuroïden en Muraenoïden, welke de heer Kaup wenscht in te voeren. De karakters door den heer Kaup aan zijn genus Poecilocephalus gegeven, hebben geene hoogere dan soor- telijke waarde en zelfs gedeeltelijk deze nog niet. De geslachtsdiag- nose van den heer Kaup is letterlijk de volgende: » Drei Nasenzähne, „die den Unterkiefer nicht überreichen; 3 auf der Mesiallinie, von „welehen die vorderen kleiner und quer gestellt sind. 11 Gaumenzühne „in einer gebogenen Linie, welche den letzten der Mesiallinie erreicht ; „11 auf dem Vomer; 18 auf dem Mandibulae. Kopf ohne Läppchen „an der Oberlippe und mehr rundlich. Brustflosse sehr kurz; Rücken- „flosse in der Nähe der Brustflosse beginnend." Indien men derge- gelijke kenmerken tot de vaststelling van geslachten kon bezigen, zou het niet moeijelijk zijn nagenoeg elke soort tot een geslacht te ver- heffen. Ophisurus cirrocheilos Dlkr. Ophis. corpore cylindraceo valde elongato, altitudine 26 circiter in ejus longitudine; capite acuto depresso 87 circiter in longitudine corporis, corpore non vel vix latiore, triplo circiter longiore quam alto; oculis sursum spectantibus, diametro 31 circiter in longitudine capitis , 31 circiter in longitudine rostri; rostro aeuto depresso 81 circiter in longitudine capitis, breviore quam basi lato, apice non carnoso; naribus approximatis, posterioribus oculo magis quam rostri apici approximatis, anterioribus medio rostri apicem inter et oculum sitis, labio superiore approximatis, tubulo brevi cinctis; labiis fimbriis numerosis vulgo bifidis cinctis; maxilla inferiore paulo ante rostrum prominente; rictu 2} ad 21 in longitudine capitis ; den- tibus conicis acutis; dentibus palatinis biseriatis seriebus distantibus, utroque latere serie ex- terna 18 p. m., serie interna 11 p. m.; dentibus nasalibus periphericis uniseriatis p. m. 10, me- diis 2 elongatis; dentibus vomerinis uniseriatis 9 vel 10 anterioribus posterioribus multo lon- gioribus; dentibus inframaxillaribus uniseriatis, utroque latere p. m. 20 anterioribus et me- diis posterioribus multo longioribus; apertura branchiali ampla; cute capite superne dorsoque longitudinaliter rugosa; linea laterali tubulis contiguis porisque distantibus notata; cauda api- cem versus depressa, multo latiore quam alta; pinna dorsali 2 capitis longitudinis post aper- 12 " 90 ACHTSTE -BIJDUMEA AG E SE OT DET "NSE/NINIDSSSDIENR turam branchialem incipiente, corpore plus triplo humiliore, postice vix vel non emarginata minus longitudine pinnarum pectoralium ante apicem caudae desinente; pectoralibus obtusis rotundatis 4 fere in longitudine capitis; anali initio corporis dimidii posterioris incipiente , dorsali paulo altiore, postice parum emarginata, radiis posticis radiis dorsalibus posticis op- positis; colore corpore aurantiaco-flavo; corpore superne fuscescente-olivaceo; dorso lateribus- que superne fasciis latis transversis irregularibus valde inaequalibus obliquis erosis hinc inde geminatis fusco-olivaceis; pinnis flavescentibus fuseo marginatis. B. 19 wel 20; D. 7296" p.m. P. Jdrvel m5. ANNI. me Habit. Amboma, in mari. It Longitudo 2 speciminum 1205" et 1240". Aanm. Wat het tandenstelsel betreft behoort deze merkwaardige soort tot de groep van Ophisurus regius Shaw, met welke zij ook in andere opzigten verwant is. Zij is kenbaar aan hare lipfranjes, ach- terwaartsche plaatsing der aarsvin, welker achterste stralen aan de achterste rugvinstralen zijn tegenovergesteld, aan hare kleurteekening enz. De getallen der kieuw- en der rugvin- en aarsvinstralen zie ik in de beschrijving van Ophisurus regius van den heer Richardson niet opgegeven. Deze soort zal bij eene nadere bewerking der Ophisuroiden waarschijn- lijk blijken tot een afzonderlijk geslacht te brengen te zijn, welks voor- naamste kenmerken dan zouden te zoeken zijn in de lipfranjes en den platgedrukten kop. Misschien dat het geslacht Brachysomophis Kp (Arch. Naturgesch. 1856 I p. 45), waartoe de onderwerpelijke soort dan zou behooren, onder eene andere definitie behouden zal kunnen blijven. Muraenichthys gymnotus Blkr. Muraenichth. corpore valde elongato, autice cylindraceo, postice compresso, altitudine 32 circiter in ejus longitudine; capite acuto 101 circiter in longitudine corporis, triplo circiter longiore quam alto; oculis diametro 12 ad 13 circiter in longitudine capitis; naribus ante- rioribus tubulatis, posterioribus sub oculi margine anteriore circiter in labio superiore perfo- ratis; rostro acuto, convexo, oculo plus duplo longiore, ante maxillam inferiorem promi- nente; poris conspicuis albo cinctis rostro seriatis et oculum cingentibus; rictu vix post ocu- lum produeto, 31 circiter in longitudine capitis; dentibus conicis; dentibus palatinis antice tri-, postice biseriatis, dentibus serie externa acutis ex parte mobilibus; dentibus nasalibus periphe- VISCHFAUNA VAN AMBOINA 91 ricis 8 p. m. in seriem ^ formem dispositis acutis dentibus palatinis longioribus; disco nasali postice linea media dentibus 2 acutis subsubulatis mobilibus; dentibus vomerinis uniseriatis p. m. 10, acutis, ex parte mobilibus; dentibus inframaxillaribus antice tri- ad quadriseriatis, postice bi- ad uniseriatis, anticis ceteris longioribus; apertura branchiali oculo majore, lineae ven- trali approximata; linea laterali conspicua, tubulis continuis notata; pinna dorsali postice in 24. quarta corporis parte paulo post anum incipiente, corpore plus triplo humiliore; anali pos- tice in corporis dimidio anteriore incipiente, dorsali paulo altiore; caudali acutiuscule rotun- data; colore corpore superne olivaceo, inferne margaritaceo, pinnis flavescente-hyalino; cor- pore superne fuscescente arenato. Habit. Amboina, in mari. nr Longitudo speciminis unici 164". Aanm. Het geslacht Muraenichthys, door mij opgesteld in het jaar 1855, blijkt uit meerdere soorten te bestaan. De onderwerpelijke soort heeft volkomen dezelfde geslachtskenmerken als mijne Muraenichthys eymnopterus, doch zij is eene geheel andere soort, welke zich voor- namelijk van Muraenichthys gymnopterus onderscheidt door haar tan- denstelsel, korteren kop en achter den aars beginnende rugvin. De kieuwstralen en vinstralen, hoezeer voor een groot gedeelte duidelijk zigtbaar, heb ik niet met genoegzame juistheid kunnen tellen om hunne getallen onder de diagnose te vermelden. AMuraenichthys macropterus Blkr. Muraenichth. corpore antice cylindraceo, postice compresso, altitudine 40 circiter in ejus longitudine; capite acuto 9 et paulo in longitudine corporis, quaduplo circiter longiore quam alto; oculis diametro 12 ad 13 in longitudine capitis; naribus anterioribus tubulatis, poste- rioribus paulo ante oculi marginem anteriorem in labio superiore perforatis; rostro acuto, convexo, oculo plus duplo longiore, sat longe ante maxillam inferiorem prominente; poris rostralibus vel periorbitalibus conspicuis nullis; rictu post oculos producto, 3 circiter in lon- gitudine capitis; dentibus conicis acutiusculis et obtusis; dentibus palatinis biseriatis, seriebus aequilongis, dentibus serie interna acutiusculis mobilibus dentibus serie externa longioribus; dentibus nasalibus obtusis in thurmam ovalem vittis dentium palatinis contiguam dispositis ; dentibus vomerinis biseriatis, posticis uniseriatis, anticis thurmae dentali nasali approximatis ; dentibus inframaxillaribus antice triseriatis postice biseriatis; apertura branchiali oculo majore lineae ventrali approximata; linea laterali conspicua, tubulis continuis notata; pinna dorsali capitis longitudine post aperturam branchialem incipiente, aperturae branchiali magis quam v 92 ACHTSTE BIJDEAGE'"TOT DE KENNIS DEE ano approximata, corpore plus triplo humiliore; anali postice in 2a quinta corporis parte in- cipiente, dorsali vix altiore; caudali acutiuscule rotundata; colore corpore superne olivaceo, inferne margaritaceo, pinnis flavescente-hyalino; corpore superne fuscescente arenato. D. 310 p. m. A. 245 p. m. C. 10 p. m. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 164”, Aanm. Deze soort is nader verwant aan Muraenichthys gymnopte- rus Blkr dan aan Muraenichthys gymnotus Blkr, wegens hare meer naar voren beginnende rugvin en meer overeenkomend tandenstelsel. Zij wijkt echter ook in deze beide opzigten nog aanmerkelijk van Mu- raenichthys gymnopterus af, bij welke de voorste gehemeltetanden en ploegbeenstanden driereijig zijn en de eerste rugvinstraal nader bij den aars dan bij de kieuwopening is geplaatst, terwijl er voorts het lig- chaam minder slank is, de kop betrekkelijk langer, en de vinstralen talrijker zijn. MURAENOIDEI. Muraena Petelli Blkr, Nat. Tijdschr. Ned. Ind. XI p. 84. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis amboinensis 231". Aanm. Ik beschreef deze soort in de maand December van het vo- rige jaar naar een voorwerp van de Zuidkust van Java van 438" lengte. Mijn voorwerp van Amboina is bijkans de helft kleiner. De soort ondergaat met toenemenden leeftijd dezelfde veranderingen als vele andere soorten van Muraena, t.w. de snuit wordt spitser, de kruin hooger, de snuitruglijn boven de oogen holler, enz. Mijn klei- ner voorwerp heeft tweereijige gehemeltetanden, dat is, 3 priemvor- mige bewegelijke tanden op de binnenrei, welke tanden in lateren leeftijd uitvallen, wat ook plaats heeft bij meerdere andere soorten van Muraena. Alhoewel dit feit niets wegneemt van de waarde van het tandenstelsel ter bepaling der soorten van dit groote geslacht, VISCHEAUNA- VAN ÁAMBOIN A 93 leert het, dat men het kenmerk, uit het tandenstelsel genomen, met omzigtigheid moet gebruiken en dat die kenmerken het meest volko- men schijnen te worden gevonden in den niet ver gevorderden leef- tijd des diers. Muraena zebra Cuv. Régn. anim. ed. 34 Poiss. p. 329. Nat. Tijdschr. Ned Ind? Wol. XIII; 1857 p. 80. Synon. adde Gymnomuraena zebra Kp. Uebers. Aale, Arch. Naturg. Jahrg. XXII, I p. 68. Habit. Amboina et Buro. Aanm. Weinige dagen, nadat mijne bovenaangehaalde beschrijving van Muraena zebra was afgedrukt, kwam mij ter hand het bovenge- noemde artikel van den heer Kaup, waarin het geslacht Gymnomu- raena Lac. weder wordt hersteld. In mijne verhandeling over de Mu- raenoiden van den Indischen archipel, p. 38, heb ik reeds aangetoond, om welke redenen dat geslacht niet aannemelijk is. De heer Kaup grondt het, onder anderen, op het kenmerk, dat er volstrekt geene vinnen aanwezig zijn (ohne alle Flossen) en plaatst dan Muraena zebra in dit geslacht met herstelling van den naam van Lacepède. Daar de heer Kaup Muraena zebra onderzocht heeft, bevreemdt het mij, dat het bestaan der wel is waar zeer dikke, maar daarom niet minder ont- wikkelde vinnen, niet door hem is opgemerkt. In die vinnen vond ik bij het kleinste mijner voorwerpen de getallen der vinstralen = D. 355 Pe 160 p. mm C. 10- ps m: —D: A. C.-549 p. m. z Muraenoblenna tigrina Kp. Uebers. der Aale, Arch. Naturgesch. Jahrg. AKE p. 66. Muraenobl. corpore valde elongato compressiusculo, altitudine 28 ad 30 circiter in ejus longitudine; capite acuto convexo vertice elevato 13 circiter in longitudine corporis; altitudine capitis 2% circiter in ejus longitudine; oculis diametro 19 circiter in longitudine capitis; linea rostro-dorsali vertice et rostro convexa, fronte coneaviuscula; rostro elevato oculo duplo circiter longiore; naribus anterioribus et posterioribus tubulatis, posterioribus interocularibus, ante- J 94 ACHTSTE BIJDRAGE, TOT DE KENNIS "DER rioribus rostri apici approximatis; rictu longe post oculos producto 3 circiter in longitudine capitis; dentibus conico-subulatis acutiusculis ex parte mobilibus; dentibus palatinis anteriori- bus biseriatis, posticis uniseriatis, serie externa utroque latere p. m. 12, serie interna 5 vel 6 ; dentibus nasalibus periphericis biseriatis 12 ad 16, mediis uniseriatis 2 vel 3; dentibus vo- merinis uniseriatis 2 vel 3 tantum; dentibus inframaxillaribus anticis biseriatis ceteris unise- riatis, utroque latere serie externa p. m. 16, serie interna 4 vel 5; apertura branchiali oculo non vel vix majore,in media altitudine corporis sita; linea laterali conspicua nulla; vestigiis pinnarum nullis; ano antice in 44 quinta corporis parte sito; colore corpore aurantiaco-um- brino; capite totoque corpore maculis magnis et parvis rotundiusculis violaceo-fuscis , flaves- cente cinctis, irregulariter dispositis; rostro maxillisque guttis et guttulis sat numerosis fuscis. D. Synon. Zehthyophis tigrinus Less. Deseript. genr. Ichthyoph. in Mém. Soc. d Hist. nat. Par. IV p. 899, Zool. Voy. Coq. II p. 129 tab. 12. Richds. Zool. lchth. Ereb. Terr. Eish.jp. 298; Jehthyophis tigré Less. l. c. Habit. Prigi, Javae australis, in mari. "n Longitudo speciminis unici 830". Aanm. Lesson heeft wemeend, zijne Ichthvophis tierinis niet onder 8 , J 8 het eeslacht Muraenoblenna Lac. te moeten plaatsen, alhoewel de ken- e ) merken door Lacépéde voldoende vastgesteld zijn. ‘Ten onregte zegt Lesson van de onderwerpelijke soort, dat de neuscraten zijn w sans pro- -Tpe:niJ , S „longement.” Zij was tot nog toe slechts bekend van de Societeits- eilanden. De heer Kaup, noemt ook als woonplaatsen der soort Nieuw- Ierland, Celebes en de Molukken. Mijn voorwerp is gevangen aan de zuidkust van Java. ; GYMNODONTES. Diodon quadrimaculatus Cuv. Sur les Diodons, Mém. Mus. Hist. Nat. IV. p. 19islab: b: Diod. corpore oblongo subquadrilatero, depresso, latiore quam alto, latitudine 21 circiter in ejus longitudine; capite quadrilatero, obtuso, depresso, longitudine 3 circiter in longitudine corporis; lineis interoculari et rostro-frontali concavis; oculis subposteris diametro 84 fere in longitudine VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 95 capitis, diametris 2 et paulo distantibus; cute supraorbitali cirro carnoso oculo paulo breviore apice fimbriato; naribus utroque latere in papilla oblonga obtusa perforatis ; mento utroque latere cirro conico acuto; spinis capite totoque corpore conicis, validis sed gracilibus, longis, acutis, plurimis postice membrana munitis, singulis radicibus 3 brevibus sub cute occultis; rostro, pinnarum radicibus caudaque postice glabris; spinis inter oculos serie antica 6, serie secunda 1, serie longitudinali a rostro usque ad caudam 17 p. m., serie transversali inter pinnas pec- torales 8 vel 9; pinnis subflabelllformibus angulis plus minusve rotundatis; caudali 6 circiter in longitudine corporis; colore corpore superne lateribusque flavescente-viridi, inferne albicante; toto corpore, ventre excepto, punctis numerosis sat confertis inaequalibus nigris; dorso in- super maculis magnis violaceo-fuscis 4, anteriore occipitali fasciam latam transversam efficiente, posteriore paulo ante pinnam dorsalem sita oblonga transversa, mediis utroque latere regione suprascapulari sitis; capite utroque latere fasciis 2 transversis fuscis, anteriore infraoculari, posteriore operculari; iride flava; pinnis radiis aurantiaco-flavis, membrana hyalinis; pectora- libus basi punctis nigris. Del 97122 BS AC A 9711. C. 17271. Synon. Diodon muricatum brunneum spinis albis maculis dorsalibus 5 majusculis nigris, occipitali maxima semilunata Comm. ap. Lac. Poiss. Il p. 13? Diodon tacheté Lac. Poiss. lI p. 13? JDiodon à quatre taches Cuv. l. c. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 120"". Aanm. De aangehaalde afbeelding van Cuvier is vrij goed, doch vertoont noch den onderoogs-, noch den operkelband. De soort is zeer na verwant aan Diodon novemmaeulatus Cuv. Indien, wat Cuvier vermoedde, Laeépéde's Diodon tacheté de onderwerpelijke soort voor- stelt, wat niet onaannemelijk is, zijn in de beschrijving de zwarte spikkels van kop en ligchaam voorbijgezien, of welligt op het voor- werp van Commerson niet meer zigtbaar geweest. Ik moet hier nog aanteekenen, dat een nader onderzoek der neus- gaten van een ambonsch exemplaar van Diodon orbicularis Bl, welke soort ik in het 5de deel van het Natuurkundig Tijdschrift voor Neder- landsch Indië beschreef, mij heeft doen zien, dat zij op dezelfde wijze zijn gevormd als bij de onderwerpelijke soort. 06 ACHTSTE'.BIJDEATUtDE TOT DE KENNIS "DER BALISTINI. Balistes cinctus Lac. = Baliste écharpe Lac. Poiss. I p. 352 tab. 16 fig. 1. Cuv. Règn. anim. ed. 34 Poiss. p. 342. Hollard, Monogr. Balist. Ann. Science. nat. 4e série I, Zoöl. p. 335. Bal. eorpore oblongo compresso, altitudine 2! ad 21 in ejus longitudine, latitudine 3 cir- citer in ejus altitudine; capite acuto 3? circiter in longitudine corporis, altiore quam longo; oculis diametro 4 et paulo ad 4! in longitudine capitis, 3 et paulo in longitudine rostri; vertice et fronte convexiusculis; linea rostro-frontali declivi rectiuscula; rostro ante oculos sulco subnullo; labiis carnosis; dentibus utraque maxilla 8 plus minusve emarginatis anticis 2 lateralibus majoribus, apice conicis; apertura branchiali supra basin pinnae pectoralis desi- nente; genis sulcis interscutalibus glabris majoribus nullis; squamis rostro polymorphis, genis opereulisque subparallelogrammicis contiguis; axillis scutis 3 majoribus inferiore ceteris mi- nore, superioribus radiatim rugosis, anteriore posteriore majore; squamis lateribus parallelo- grammicis 45 ad 50 in serie longitudinali, squamis posteriore corporis parte singulis spina acuta antrorsum spectante armatis, spinis in series 4 vel 5 longitudinales dispositis; squamis ventralibus formam squamarum corporis referentibus; pinna dorsali spinosa spina 1a rostro multo breviore, crassa, obtusa, antice valde scabra, membrana pinnam dorsalem radiosam non attingente; dorsali radiosa plus duplo longiore quam alta, obtusa, rotundata ; pectoralibus postice convexis apice rotundatis 72 ad 8 in longitudine corporis; ventrali spina crassa brevi dentata, radiis gracilibus pungentibus membranam superantibus; anali minus duplo longiore quam alta, obtusa, rotundata; caudali postice convexa angulis non rotundata 6% circiter in longitudine eorporis; colore corpore viridescente-umbrino; labio superiore dimidio superiore dilute coeruleo superne violaceo limbato; fascia oculo anali obliqua profunde fusca, fronte tota ejus latitudine cum fascia lateris oppositi unita, oculum inferne vix amplectente, aper- turam branchialem totam includente, mediis lateribus et infimo ventre longitudine rostri paulo graciliore, antice superne et postice tota ejus longitudine coeruleo limbata, parte ejus frontali vittis 3 transversis nigris percursa; vitta suboculo-operculari coerulea limbo fasciae oculo-analis anteriori coeruleae parallela; cauda macula magna trigona profunde fusca ubique coeruleo limbata apice antrorsum spectante et basi superne et inferne cum macula lateris oppositi unita; vitta insuper coerulea a radiis dorsalibus penultimis incipiente et medio latere cum limbo fasciae oculo-analis coeruleo posteriore unita; pinnis radiis aurantiacis, membrana coerules- cente-hyalinis; dorsali spinosa membrana fusco marginata; pectorali basi nigra rubro limbata. D. 3—3/22. P. 2/11 vel 2/12. A. 2/19. C. 1/10/1. Synon. Balistes angulatus Sol. Ms. Anim. Oc. Pacif. p. 57, Park. Icon. Bibl. Banks. No. 58. Balistes rectangulus Schn. Syst. posth. p. 465. Richds. Zool Voy. Samar. Fish. p. 24. Kaup, Spec. Fam. Sclerod. Archiv f. Naturgesch. Jahrg. X XI, I p. 226. Balistes medinilla QG. Zool Voy. Uran. I, 1 p. 206 Atl. tab. 46 fig. 2. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 97 Baliste médinilla QG. ibid. Balistes erythropteron Less. Zool Voy. Coq. II p. 123 Atl. Poiss. pl. 10 fig. 3. Baliste à pectorale bordée de rouge Less. ibid. Oiri Indig. Borabora. Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 117"". Aanm. Deze soort is uiterst gemakkelijk herkenbaar aan hare eigen- aardige kleurteekening. Zij wordt aanmerkelijk grooter dan het boven- beschreven voorwerp en gezegd eene lengte te bereiken van 200". De afbeelding van Lesson, hoezeer te wenschen overlatende, is beter dan die van Lacépède en Quoy en Gaimard. Triacanthus strigilifer Cant. Catal. Mal. Fish. p. 363 tab. 9. Triac. corpore oblongo compresso, altitudine 31 circiter in ejus longitudine, latitudine 2.1 circiter in ejus altitudine; capite acuto 42 circiter in longitudine corporis, paulo altiore quam longo; oculis diametro 3 circiter in longitudine capitis, minus diametro 1 distantibus; linea rostro-dorsali rostro et vertice concava, ante oculos convexa; rostro acuto oculo duplo circiter longiore; dentibus maxillis biseriatis serie externa incisivis maxilla superiore 8, maxilla infe- riore 10, serie interna obtusis maxilla superiore 3 vel 4, maxilla inferiore 2; squamis ca- pite corporeque singulis cristulis spinulosis bene conspicuis; linea laterali parum conspicua , valde curvata; pinna dorsali spinosa spina 1? longissima capite longiore, spina 23 rostro non vel vix breviore; dorsali radiosa obtusa antice quam postice paulo altiore, corpore plus quadruplo humiliore; pectoralibus oblique rotundatis capite plus duplo brevioribus; spinis ventralibus capite non vel paulo brevioribus; anali antice quam postice altiore, obtusa, rotundata, cor- pore minus quadruplo humiliore; caudali profunde emarginata lobis acutis 51 circiter in lon- gitudine corporis; colore corpore superne dilute viridi inferne argenteo, pinnis flavescente; capite corporeque maculis aliquot sparsis diffusis flavis; spina dorsali anteriore superne fus- cescente. Br Dio Zi P1I/LI4Vs d A: F6. C. 2/10/72 lat. beev. incl. Synon. Triacanthus longirostris Hollard Monogr. Balistid. Ann. Sc. natur. 4e Série Tom. I. Zoól. p. 46 tab. 2 fig. 3. : Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 159”, Aanm. Deze soort is gemakkelijk herkenbaar aan haren verlengden 2n rugdoorn, de getallen harer vinstralen en den spitsen snuit, welke » 13 98 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER in spitsheid zelfs dien van Triacanthus oxycephalus overtreft. Zij is zeer goed afgebeeld door den heer Cantor. "lriacanthus longirostris Holl. komt mij voor, in niets wezenlijks van Cantor's Triacanthus stri- gilifer af te wijken. OSTRACIONTES. Ostracion. pentacanthus Blkr. Ostrac. pyxide tetragona, laminis accessoriis nullis, altitudine maxima, absque spina dorsali, 23 ad 2t in longitudine totius corporis, latiore quam alta; dorso ventre multo graciliore, convexo, medio crista ossea granulata spina magna compressa, basi lata apice gracili postror- sum spectante armata; lateribus concavis; ventre convexo; capite 41 ad 4% in longitudine corporis, altiore quam longo; orbitis superne valde convexis, antice superne spina magna co- nica acuta longitudinaliter rugosa, antrorsum spectante, oculo paulo vel non breviore arma- tis; linea interoculari valde concava; oculis diametro 2 ad 2 et paulo in longitudine capitis ; rostro acuto oculo altiore; linea rostrali concava, inferne tantum convexa; naribus utroque latere 2 approximatis tubulis 2 brevibus perforatis; ore paulo ante rostrum prominente; la- biis valde carnosis; dentibus maxillis conicis acutiusculis aequalibus, maxilla superiore 16, maxilla inferiore 8; apertura pyxidis anteriore ovali oculo breviore; scutis pyxide pentagonis, hexagonis, heptagonis et octogonis, plus minusve granulatis, granulis scutis capite, lateribus antice, ventre antice, carinisque dorsalibus et ventralibus lateralibus numerosis confertis, scu- tis ventre medio et postice parcioribus, scutis lateribus postice et medio dorso parcissimis vel subnullis; crista ventris laterali postice spina conica acuta longitudinaliter rugosa, pos- trorsum spectante, oculo non vel vix longiore; apertura pyxidis posteriore oblongo-ovali multo latiore quam alta; pinnis dorsali et anali flabelliformibus; pectoralibus oblique flabelli- formibus, apice acutis, oculo minus duplo longioribus; caudali flabelliformi angulis rotundata 5l circiter in longitudine corporis; pyxide umbrino-aurantiaca, superne et lateribus fusco dif- fuse nebulata, inferne maculis rotundis fuscis; lateribus et capite maculis rotundis et oblongis vel elongatis subvittaeformibus plus minusve curvatis dilute coeruleis; iride flava et fusca; labiis aurantiacis et fuscis; cauda umbrina maculis et vittulis dilute coeruleis; pinnis radiis aurantiacis, membrana hyalinis, caudali vittis 5 vel 6 transversis dilute coeruleis. D. 1/8. P. 1/9. AES. €. 1/8/1. Habit. Amboina, in mari. Longitudo 4 speciminum 109" ad 130". Aanm. In de Nov. Ann. della Sc. nat. (Bologna) Ser. II Tom. V p. 113 is eene soort van Ostracion beschreven en afgebeeld, welke ins- VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 99 gelijks 5 doornen heeft. Genoemd werk is niet ter mijner beschikking, maar de heer Peters zegt er van in zijn » Uebersicht der in Mosam- „ bique beobachteten Fische (Archiv f. Naturgesch. Jahrg. XXI Bd. „I p. 276), dat die beschrijving en afbeelding slechts eene monstro- siteit van Ostracion cornutus Dl. voorstellen. Mijne voorwerpen, be- hooren zonder den geringsten twijfel tot eene eigene soort, geheel van Ostracion cornutus verschillende, en gemakkelijk kenbaar aan hare 5 doornen (van welke één het midden van den rug inneemt), aan hare vormen en kleuren, enz. SYNGNATHOIDEI. Syngnathus bicoarctatus Dlkr. Syngnath. corpore valde elongato, antice heptagono, postice tetragono, altitudine maxi- ma 47 ad 48 in ejus longitudine, altiore quam lato; corpore regione ventrali media et regio- ne anali quam regione postcephalica et regione ventrali subpostica altiore et latiore; capite 12 circiter in longitudine corporis; occipite prominente angulato rugoso, non carinato; linea rostro-dorsali fronte et vertice concaviuscula; fronte plana rugosa; oculis diametro 6 et pau- lo ad 6L in longitudine capitis; rostro capitis parte postoculari minus duplo longiore, com- presso, plus triplo longiore quam parte gracillima alto; orbitis cristisque utroque latere ros- tro-oculari et postoculari laevibus; operculo crista longitudinali oblique adscendente glabra, supra et infra cristam striis adscendentibus et descendentibus plus minusve divergentibus; scutis trunco 22, cauda 60, scutis singulis transversim striatis, laminis intersuturalibus ovali- bus vel angulatis granulatis, carinis singulis scutis humillimis leviter granulato-crenulatis, edentulis et anacanthis; ano postice in 12 tertia corporis parte sito; cauda cum pinna trunco cum capite'plus duplo longiore; pinna dorsali scuto trunci 209 incipiente et scuto caudali 39 desinente, corpore humiliore; anali parva; caudali minima; colore corpore fusco; capite inferne guttulis, ventre vittulis transversis, cauda lateribus inferne guttulis et maculis irregularibus trans- versis margaritaceo-coeruleis; pinnis radiis aurantiacis, membrana hyalinis; caudali fuscescente. B. 2, D. 30. P. 19 vel 20. A. 4. C. 7 vel 8. _ Habit. Amboina, in mari. Longitudo speciminis unici 250", Aanm. Deze soort is in algemeene vormen verwant aan Syngna- thus serratus T. Schl. van Japan, welke soort door den heer Kaup tot zijn mij onbekend geslacht Trachyramphus is gebragt. Misschien J 160 ACHTSTE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER is de onderwerpelijke soort dezelfde als Trachyramphus longirostris Kp. of Trachyramphus intermedius Kp., waaromtrent ik echter, bij vol- strekt gemis van beschrijvingen dier soorten, niets naders kan zeggen. Ik heb haar voorloopig een eigen' naam gegeven. Het vele eigenaar- dige, bij haar voorkomende, en hierboven beschreven, zal haar ge- makkelijk onder de in de europesche musea aanwezige zeenaalden doen herkennen, indien zij daar reeds aanwezig is. Scripsi Batavia Calendis Novembris et Decembris MDCCCLVI. VISCHFAUNA VAN AMBOINA. 101 INDEX SPECIERUM PISCIUM DESCRIPTARUM. - Pag. Pag. 1 Grammistes punctatus CV. . : 31 27 Petroskirtes rostratus Blkr. . : 62 2 Serranus amblycephalus Blkr. . 32 28 , amblyrhynchos Blkr. . . 64 3 , melanotaenia Blkr. , : 33 29 , tapeinosoma Blkr. , ! 64 4 Anthias pleurotaenia Blkr. . ! 84 30 Salarias heteropterus Blkr. ; 65 5 , cheirosplos Blkr. — . , 36 91 , chrysospilos Blkr. : , 66 6 , lepidolepis Blkr. . : : 87 82 , amboinensis Blkr. ;* «€. 67 He 2* HuchtuWBlkr. -... & : 38 33 Antennarius leprosus Dlkr. — . à 68 8 Oxrcirruires Blkr n. gen. . 89 94 , phymatodes Blkr- . : 69 9 Oxycirrhites typus Blkr. j : 40 35 , melsBlr. —. : : 70 10 Uranoscopus bicinctus T. Schl. ES 96 , oligosples Blkr. $ . : 70 11 Üpeneoides vittatus Blkr. : : 42 37 Dascyllus polyacanthus Blkr. . 71 12 „ sulphureus Blkr. . : : 45 38 Glyphisodon amboinensis Blkr. 12 13 ., sundaieus Blkr. : i A 47 39 Labroides latovittatus Blkr. . ; 3 14 „ variegatus Blkr. . ; " 48 40 Cossyphus zosterophorus Blkr. e d» 15 Dentex nemurus Blkr. . : i 49 41 Julis (Julis) melanochir Blkr. 3 11 e 16 , metopia$ Blkr.. . 5 : 51 42 „ (Halichoeres) heteropterus Blkr. 78 17 Aphareus rutilans CV. , , ; 52 | 423 Anampses melanurus DBlkr. .. et 49 18 Chaetodon xanthurus Blkr. ; 53 44 , amboinensis Blkr. " A 80 19 , polylepi Blkr. . | : 54 48 , pterophthalmus Dlkr. . , 8l 20 , ornatisimus Sol. " . 53 46 Novacula melanopus Blkr. . ; 82 21 Holacanthus melanospilos Blkr. , 56 47 , spilonotus Blkr. . , : 83 22 ,. diacanthus Blkr. . : , BW 48 Cheilinus hexataenia Blkr. : . 84 23 Anabas microcephalus Blkr. . ; 58 49 Belone platura Rüpp. . . d. 95 24 Carangoides plagiotaenia Dlkr. : 59 50 Exocoetus nigripinnis CV. — , : 86 25 Psenes javanicus. CV. , : ; 60 51 Conger Noordziekii Blkr. a E 86 26 Naseus thynnoides Blkr. . ; À 61 52 Ophisurus Bonapartei Blkr. . : 87 53 Ophisurus cirrhocheilos Blkr.. ACHTSTE BIJDRAGE TOT. duh aiia ENZ. 4. 54 Muracnichthys gymnotus Dlkr. 93 macropterus Blkr. 56 Muraena Petelli Blkr. . 2) zebra Cuv. 5S Muraenoblenna tigrina Kp. * E ^ Pag. Vi Ee " LI Pe " * .* Uu JU E * Ts LI 39 Diodon quadrimaculatus Cuv. , 60 Balistes einctus Lac. 61 Triacanthus strigilifer Cant. 62 Ostracion pentacanjlius Blkr.-. 63 Syngnathus bicoarctatus Blkr. d. ne tá - -— ct ^ - - - - — - P» . v d ^ - E wit E m pm. 4 vm - me S ——— -- 2 mf es me T Pam Pam m bon E - - — -— x > ns men pe - ^. -- Arn ^ : — LT E - - en eee - peor = nne. - nne ann nd we dee — em it a vn - - -— . - oen Ben om mn nn —— ^. i - ——— : re AA qood qum ag i, — " M » » ak d weren ereen ne men *- maii dri: - en EX ETT — A . - dend ^ *. » - - par deo zs En - o — - -