Nana ee
Te
ee 6 €
: ein Boy
PE
nk:
hr
ES
4 |
ies
5
it
be
k
‚|
erat 7 d
PR rd
EEN
RT
Ed met EEn
hj,
E;
rf
%
DSN
en
wentie
Red er pe KE
End zp en en -
kinine $
Sv an Def
WE
nr ded
Ea
Pel
plv er Elia
WENT
Ar Ake
re Ter er.
Ws te
edn 8
rset,
2
Ph ad
VERHANDELINGEN,;
UITGEGEEVEN DOOR DE
HOLLANDSCHE
MAATSCHAPPYE
DE R
WEETENSCHAPPEN,
-
DOD
LS
sn
ml
ge
TWINTIGS TE
ed
drs A
Bt
mek GE ie
ed riding 5 ln:
Peije, (7 Je en bee N *
il A Ee a n hf
& - f 4 nief
a eg : hl rd
VERHANDELINGEN,;
HOLLANDSCHE
_MAATSCHAPPYE
DD E R
WEETENSCHAPPEN,
TR
HK AA RL B M.
Pret DRE L
te UH A AREE MN, |
By J. van WEN ELTR Be
Drukker van de Hollandfche Maatfchappye der
| Weetenfchappen., 1786. f
Met Privilegie der Edele Groot Mogende Heeren
Staaten van Holland en West= Vriesland.
N h
ir
Ä
ke
pá
>
:
Bladz. wv
VOORBERICHT
VAN DE
HOLLANDSCHE MAATSCHAPPTE
| D ER
WEETENSCHAPPEN,
OPGERICHT TE HAARLEM.
NDE or AT Tt
gì ba e Maatfchappy heeft Boope
Pi kp vonden, om „ tot een Ver-
basgset volg van haar Bericht nopens
‚ haaren toeftand , aan het Algemeen me-
detedeelen „ dat Zy federt den aa. Oc-
tober 1784. het ongeluk gehad heeft,
van eenigen haarer waardige Direêteu-
venen Leden, tot haare innige fmerte ,
door den dood te verliezen. |
ng Dus
ns VOORBERICHT
„Dus -ontvielen…haar. de Haegen.
ne be DireECTEUREN:
Mr. IMAN WILLEM FALCK , Gowverpeur
van Ceylon , in-den ouderdom'vah” ruin 48
Jaaren op den 6. February 1785, te Columbo
overleeden ; —* ‘als meede
Mr. H.H. VAN DEN HEUVEL 4. ‘Secretaris
‚van Staat van de Provintie Utrecht , oud
ruim 54 Jaaren „ op den 25. Oétober laatst-”
_deeden. geftorven, ee dh.
wk KA km de Kk wike à
En van de, Heeren. LEDEN, „is kaar
door den dood ontrukt : ,
PAULUS -FRISI , Profes/ör te Milaan , den
22. November k40d,
JE. MARTFELDT ‘Collonel van-de Artil-
…dery ten dienfte van deezen Staar,
LUDOVICUS: CASPARUS VALCKENAAR
Profesfor. te Leyden , gend 14,-Maart Jk ii
„aud byna 70. Jaaren
À YPEY, Profesfor. te bans ‚op Dn
34e July 178 Ss. oud ruim ZE Jaaren. ’
CHARLES CHAIS., Emeritus Predikant der
Walfche Gemeente: in ’s Hage ; oud 5) Jaa-
ren , den 8. November laatstleden.
MAXI
RN
VOORBERICHT, vo
Pied
MAXIMILIAAN JACOB pr MAN, Medic.
Doêtor „… Archiater der Stad en des Ouar-
tiers…van.INymeegen ‚oud…54. Jaaren en zes
maanden , den 12. Novemb. van dit Jaar.
Op den 23. Mey van dit zelfde jaar
1785. zyn daar tegen „door. de. Groote
Vergaderinge deezer Maatfchappye be-
noemd. tot DrRECTEUREN , de Heeren _
Mr. W. VAN HOOGENDORP , Raad en
Schepen der Stad Rotterdam, enz.enz.
JOHAN GERARD van ANGELBEEK ,
Raad extraordinair van ni gid ager Indiën
enz. ens, ze Ceylon,
ì ï
En tot LEDEN, de. ‘Heeren,
M, DUFAY, Membre.de la Socitt Royale’
des Sciences de Montpellier te Orleans.
ie) SEPH MANDRILLON, Membre des
Academies. de „Bourg.en Bresfe S.de Prila-
…delphie „en jrs be Kender
Ook. is. op ‘den BE 3. Mey. van,
dit jaar 1785. beflooten om uittegeeven,
het volgende Prosrämmá » |
ie Op
vt VOORBERICHT,
Ed
OP den 28. Mey ván dië Jäar 1785: is dôor dé
Hollandfche Maatfchappye der Weerenfchap-
e pen, opgericht binnen deeze Stad Haárlem , in derzel-
3
bd
2
Wv Se Vv we. es Ú
3
ver “Yaarlykfche Groote Vergaderinge , beflooten het
en Ve aan het Algemeen mederedeelen :
Met opzicht tot de ANTWOORDEN op haare
‚yv df AAGÈN , —— En byzonder met betrekkinge op
haare. Vraage ,
‚ 4.) In den Jaare 1779. opgegeeven ‚ om te be-
antwoorden vóór den 1. January 1785. luidende aldus:
— Naademaal een zuivere Dampkring van 300 groot
belang is voor de gezondheid der Ingezetenen , en dee
zelve by bet flaande_ofte te langzaam afloopende Wa:
ter în de Rivier , (ùie dagelyks in den omtrek van
Batavia met weêle duizende ponden Vuiligbeeden aangee
vuld wordt ) onmogelijk kan verkreegen worden ; —
Welk ás het beste Middêl „ oin eêné flerkere Jchuuring
en afvoering deêzer vuil? fiaffen te verkrygen en tè on-
derbouden.s én aân Batavia een Zutwerer en geëohder
lucht te bezorgen? Ls geoordeeld, dat dezelve zoo
onvoldoende is beantwoord, dat men den Schryver daar
van de Preemië hiet heeft kunnen toekerinen , maar word
„ dezelve Vraag op nieuw voorgetteld, om te beantwoor-
‚ den vóór primo November I {,
‚ B.) De
*
?
Ll
’
$
Nw
er es wr SE 0 DE in
VOORBERICHT. rid
‚ B.) De Vraag: . Hoe verre kan min thans de
Natuuriyke Historie des Datmpkrings wan ons Vaders
land , tit de Meteorológifthe Wâarneemingen „op
Zwaanenburg genomen , vergeleëkén met die van ûns
dere plaatfen , opmaaken ? —— Men bedoelt byzons
zonderlyk , dat men hier uit aäntoone : 1. Welken de
doorgaande , of meest gewoone gevolgen vän het Wez
der zyn , die men naa het vermeerderen of verminderen
van de zwaarte of dichtheid van den Dampktidg , dat
is, naa het ryzen of daalén van den Bäromêter, als
mede na de veranderingen van Warmte en Koude , en
van de kracht en ftreek der Winden , op verfchillende
tyden van het Jaar en Plaatfen , waaineemt? s. Of de
verandering van Wind en Weder hier te Lande ook fome
tyds eenen zekeren loop houde? 3, Welken invloed
de verfchillende ftand dêr Maane op dezelven hebbe ?%
4. Of ’er aan de verfchillende ftanden der Planeeten ook
eenige invloed op den Dampkring Zy toe te fchryven ?
5. Welke overeenftemming ’er is tusfchen de verfchil
lende afwykingen van de Compasnaalden en de Weerse
veranderingen ? 6. Welke Regelen ’er uit deeze Waars
“neemingen kunnen worden afgelëid , volgens welken
men, in fommige gevallen , ene aanftaande verandes
ring van Wind en Weder met waarfchynlykheid kan
vooruit zien ? == ‘Men zag hief ook gaarne byge-
voegd: of ‘er , behalven deezen , ook eenige andere
Voorrekenen voor aanftaande Weersveranderingen in Ons
„Vaderland waargenomen worden? zo ja: welken ? —=
Ip hert Jaar 1778. voorgefteld , om te beantwoorden
vóór primo January 1781. == Is beflooten in de
Vergaderinge van 1781. de gemelde Vraag nog eens op
te geeven, om ze te beantwoorden vóór prin: January
1785. onder aanbod van &ene dubbelde Goude Medaille
aan deni Schryvêr , die Ze volledig beantwoordt.
m8 Hier
« ti
In VOOR: BIESR: PCH Ti
2
VU UE Ee VE see Ss Ps ee B
ee Ve SB WW Ow
5
bd
‚Hier opis wel geantwoord , doch“onvaldoeride, zoo
dat men ,‚niet- heeft kunnen den Eerprys uitdeelen. —
Dan , overmits-deeze-Vraag ‘in het Jaar-1778. voor de,
eerfte reize ‚en in het Jaar-:781.-voor de tweedemaal
is voorgefteld „en tothiertoe gééne voldoende Antwoor-.
den/daarop,; zyn «ingeleverd, — en ‚de Maarfchappy.
toch gaarne zou zien ‚ dat dezelve-eens wél beantwoord,
wierd ; — ‚zoo'is. beflooten ‚om de beantwoording,
van „deeze Vraag open te ftellen zonder bepaalinge van.
tyd ‚ zoo en in diervoege ‚dat het den geenen „ die.
goedvindt om-dezelve te beantwoorden , ten allen tyde.
zal vryftaan „ omaan den. Secretaris van) deeze, Maare.
fchappye te-zenden. zyn Antwoord-, en dat dan daar,
over opde eerst daaraan volgende Groote Vergaderinge,
zal worden beflist , ‘indien-hetzelve-Antwoord vóór den.
1. November „ en dus-tydig genoeg ‚ om’ behoorelyk.
geëxamineerd teworden ‚zal zyn-ingekoomen , en.in-
geval. het. voor „voldoende „gekeurd „word „ als dan „aan.
hem,de uitgeloofde aubbelde-Goude. Medaille: zal wor-,
den uitgeleverd. ‚+ maar „ „onverhoopt ; niet vol-,
doende, zal. het wederom zinsgelyks vryftaan aan wie
zulks. verkiest ‚_om:na-voornoemden. Prys te dingen „
-
tot.zoo lang „dat dezelve behaald zy. À
‚ C.) „De Vraag: — Welken zyn de Onderwer-,
pen, betreffende. de--Natuurcyxe, Historie onzes,
VADERLANDS ‚- waar van mon met gegronde reden te
verwachten, hebbe, «dat. ceneverdere- naafpooring ten
nutte van het Vaderland verftrekken zal? — — In het
Jaar 1780- voor de eerfte „ en in-het Jaar. 1782. voor,
de tweede reize opgegeeven, om-te beantwoorden vóór
het begin vanhet Jaar-1785. met -byvoeginge :_ dat de
Maatfchappy niet enkel-verlangt een byst. van Onder;
werpen „… dewelken-met vrucht zouden.,kunnen naage-
„ fpoord worden ; maar tevens eene aanwyzing van de
‚ Re-
vd
9
d
ba 4
SE AAE ed
f
VOORBERICHT. sr
aldi: waarom. men van derzelver Onderzoek zich
»_waurdeel voor het Vaderland hebbe. te. belooven? —
Is beancwoord , „maar niet zoo ,dat,de Maatfchappy
„-vryheid heeft gevonden , om ‚daarop den Eerprys uite-
geeven ; —-=_ maar uit byzondere overweeging van het ,
belang „dat de Maatfchappy ftelt in deeze Vraag wél
beantwoord te zien, is-beflooten „ dezelve op nieuws
ter ,beantwoordinge vóór primo November 1787. voor-
SisUsn
End Op de Vraag , opgegeeven den or, ‚ Mey
VE, luidende : —- Schoon men thans in de Lucht=
kennis zeer verre gevorderd is „heeft men echter tot
nu toe omtrent de. verdikie Lucht flechts weinige Proe-
ven genomen. Waarfehynlyk is dit aan de onvolmaakt-
heid. van den daar toe noodigen toeftel. toetefchryven's
waarom de Maaifchappy thans vraagt : 1. Op te
geeven den besten toeftel, om op, de gemaklykfte en
zekerfte wyze proefneemingen omtrent de verdikte lucht
te kunnen in ’ werk ftellen. oe. Mer den besten toeftel
de werking der verdikte Lucht „ in verfchillende geval-
Jen , naa te gaan ; en inzonderheid het Dierlyke leven,
den groei der Planten , en het branden in lucht van
verfchillende digtheid te beproeven. „En g- aantewy=
zen „welke gevolgen of nieuwe leeringen hieruit kun-
nen afgeleid worden? — Is géén Antwoord inge-
‚ koomen , en word daarom deeze Vraag wederom voor-
D geteld ‚ om te beanrwoorden vóór. primo November
sed 1787. | | | ‚
he 0 En, offchoon met het begin van ’t Jaar 1783
„den tyd was verftrecken , dewelke gefteld was tot het
; beaiewoorden der voormaals door de Maatfchappye op.
E gegeevene Vraage , nopens het verklaaren der Ongen
2 Iykbeeden ger Satelliten van Jupiter ’ enz. ; en die
| de
an VOORBERICHT.
bd
ed
?
’
3
Ld
3
b |
bi
>
Ld
bl
3
4
3
bd
3
3
9
3
’
>
U uv Ow OW
3
bl
bl
p |
bd
bd
Kd
Vraag niet verder was opgegeeven , om dat men aan
de behoorlyke beantwoordinge daarvan om redenen be=
gon te wanhoopên , heeft zy gaarne willen aanneemen
zeker Autwuord , op dezelve Vraag haar toegezonden »
onder de Zinfpreuke: Estremos quevis circumrotat
orbes. Harrey. —- Dan zy oordeelt , dat de Schrye
ver dier Verhandeling weinig of niets gevoegd heeft by
het geene reeds te vooren. door de beroemde Heeren
BaiLLY, DE LA GRANGE en Frist omtrent dit
Onderwerp gedaan was , —- en dat hy aan het voor=
haame oogmerk der Vraag, om namentlyk de Theorie
aan de MWaarneemingen te toetfen, en daardoor de ge.
grondheid zyner Thevriepboven die der gemelde Hee-
ren aaù te toonen , in het geheel niet voldaan heeft:
Zy heeft derhalven die Verhandeling de dubbelde Mée
daille niet waardig kunnen oordeelen , maar beflootên ,
uit aanmerkinge der andere wezenlyke verdienften van
dat Suk , den Schryver van het zelve met de enkele
Medaille te vereeren , onder herhaalde en op nieuws
gedaane aanbieding van den dubbelen Eerprys , zoo hy
door het veranderen zyner Verhandeling aan het verlan.
gen, der Maatfchappye zal hebben voldaan.
> De Maatfchappy verlangt niet zoo zeer, dat de
Schryver zich bezig houde met de enkele 7heorie , uit
de Wet der aantrekkings -kracht afgeleid , maar veel
meer en wel voornamentlyk , dat hy de Zheorie op de
Waarneemingen toepaste en met dezelven vergelyke ,
op dat men , door de meerdere of mindere overeen-
komst met de Waarneemingen over den graad van juisc-
heid , zoo wel van zyne als van andere Theorien , zou-
de kunnen oordeelen, — Het voornaame oogmerk
der Maatfchappye is, om, langs dien weg, van de
Beweegingen der Satelliten van Jupiter zulke Tafels
te vefkrygen , welken naauwkeuriger zyn, dan de te
3 hier
VOORBERICHT, Kus
„ hier toe bekende , ‘t zy dan dar die Tafels volgens de
„ enkele Theorie wierden zamengefteld , of wel, zoo
„ deeze alleen onvoldoende bevonden wierd , mert behulp
„ van, Empirifche Equatien uit de Waarneemingen afge-
‚ leid. En dewyl de Waarneemingen van den derden en
_, wierden Trawant: onnaauwkeuriger. en zeldzaamer zyn ,
‚ dan die der twee overigen , zal de Maatfchappy zich
‚ vergenoegen „ wanneer het geene zy verlangt , voorna-
» mentlyk maar-omtrent den gerften en tweeden Trawant ,
» wier -waarneeming wel den grootften invloed heeft op
‚ de- Zeevaart en Aardrykskunde „ door den Schryver
‚ word volbragt. — Zy noodigt den kundigen Schry-
„ ver hiertoe uit, en het zal haar aangenaam zyn, Hem,
„ Onder gemelde voorwaarden, met de dubbelde Medaille
‚ te kunnen bekroonen. |
“_,E) Eindelyk het zelfde gebeurd zynde. met een
a Antwoord op de Vraag van de Droogmaakeryen in ons
‚ Vaderland , waar van de Termyn van antwoord reeds
„met primo Jan. 1780. was geëxpireerd, ‘heeft de Maat-
, fchappy aangenomen en beoordeeld een Antwoord, on-
_, der de Zinfpreuke: Tor nei vaN ’T VADERLAND; —
„ maar Zy heeft den inhoud daar van-zoodanig gevon-
‚ den. dat Zy niet heeft kunnen befluiten om her zelve
„ goedtekeuren , en dus her zelve met den Eerprys niet
__» bekroond.
„Il, De Vraagen , door deeze Vergaderinge vastge-
» fteld , zyn deeze. Twee: 1
» 4.) ‘Om te:beanctwoorden vóór primo November
» 1787. de Vraag : — ‚ Kan men uit de Gefchie-
» denisfen aanroonen , dat de Gemeenebesten , wanneer
» Zy den hoogften trap van welftand naar de gefteldheid
» der menfchiyke Maacfchappyen van die tyden , in wel-
hi > ken
Kl
ee voor BERICHT,
„„’kén zy bloeiden , bereikt hadden „ “irnmers fcheëneh -
» bereikt te lieben, ‚ telkens wederom gedaald zyn? — ,
> En zo jd ;° moet‘ déeze daaling aangemerkt worden als «
een gevolg ‘van dic’ zelfde’ oorzadken-,- welken’ hen heb- »
„ ben’ doen bloëijën ?-“ Of zyn ’er atol” toevallige re-
»;_dênen bygekoomen , die dic Verväl te weeg gebragt «
„ hebben ? — En onderftellende het'eetfte ‘waar te «
3 Zyn, is zulks mede toepasfelyk op de tegenwoordige '
»s meer verlichte tyden?® . Zo' ja, welken'zyn in hetal- «
„gemeen de mïddèlen, die'de naîdéelige werking vän c
» anderszints heilzaame òorzaaken beletten”, ‘en“dus doerte «
„de den bloei en welftänd van een ggn duur- e
»» zaam kunnen maaken pn | kend
‚ De Maatfchappy earn gééne byzondere , „maar
eene algemeene wysgeerige befchouwing , toepasfelyls
„op valle. Gemeenebesten van den: tegenwoordigen tyd :
„Zy-verwacht derhalven , dat , by-aldien-derzelver vere
val. geoordeeld wierd toegefchreeven te moeten worden °
aan dezelfde oorzaaken,- die hen hebben doen bloeijen ,°
de moogelykheid daarvan „ zoo wel uit den aart der *
zaaken , als uit de daadlyke gebeurtenisfén zal aange-"
toond worden „om vervolgens te, doen blyken , door
welken in zich zelven.uitvoerlyke middelen deeze naa-"
deelige Uitwerkingen. belet, of voorgekoomen kunnen °
worden.
Ve OP Oe Ow
‚ b.) Uit het byzondere Fonds van wylen one Heer
„ Direlteur Nricoraas Wirem Koes , om te beantwoor”
‚ den vóór primo November 1786. ‚ hief
„ Daar het eene onbetwistbaare waarheid is,
_, 1. Dat door Fabricquen in een Land meerder Ínge-
‚ zetenen, vooral in_plaatfen tot buitenlandfche Commer-
Gie ongelegen „ gebezigd worden , dan door de Com-
‚ mercie zelve.
„ 2. Dat
nl
5 EK
VOORBERICHT. sv
fi oo, “Dát men door dedelve Fabricquen tot kleeding 3
> als anders benoodigd , in het Land te hebben , niet
4 genoodzaakt is deeze ‘hooddruf vic andere Landen te
‚ haalen , waar door mien „moet, verarmen „ zoo men
> EN Andere ie Lands. Produâen_ in ‘de plaats kâf
HSN
r
beten tar nad ft
nie, ;, zo‘mên’ook zodanige Pavicfoei in een
48 Ae häd , ‘die ‘niet alléen dieriden tot’ofize nóoddruft,
maar öök dâarenboven’ oft’ eenige doot ‘ons gefabriceer-
‚de Goederen aan andere Natien té kuonen verkoopen;
Es ‚ door deeze verzending buiten ‘s Lands , ’% geld van Bui-
s-tênlanders door. onze-Ingezetenen zoude worden ver-
\ssdiend-z-en dus’ itons-kand koomen ;-zoo leert voch-
‚5 täns- de „ondervindifgy datde: zee oa verg vend
5 lende BNW, GO
s Immers -formigen-oordeelen , dateene belasting op
’ „de Inlandfche, Conuutie „van buitenlandfche Fabricq -
……Waaren van zeersveel.nut zoude-zyn 5: anderen daaren-
„tegen dat zulk eene” Géne geeven zonde-aan de Com-
» mercie‚-en, aan „net „oogmerk ‘niet voldoen;;. ook zegt
‚men , dar” er-buitenlandfche, Fabricq- waaren-zyn „ die
ysmep in ons Luandeniet kan ontberen „ en. dus-noodzaak-
silykgienden. te bsten hagevoerd,
loorts.zya zy, die de Fabriequen i in ons Land voor-
ah Bas: ‚van begrip „dat ‚her nuttig jaa noodig zou zyn ,
>: fommige Fabricquen te,favorifeeren en-te grauficeeren ,
„waar, door. zy, in (taat zouden, zyn „, om-bunne „Waa-
„ren even, Zoo ‚goed en‚goedkoop , dan’ de, Buitenland-
»:fchen„ ’t‚zy in, tzy- bu;ten jahandeis s: tzy „beiden ,
ste Happen, leveren.rf st
mil
3 Zöo is de Vraag:
En \ | > Heeft
ay VOORBERICHT,
‚ Heeft de bloei en het verval onzer Fabriequen eert
: noodzaaklyken invloed op den. bloei en het verval van
2 de Commercie én Neviges deezer Landen? Zo ja,
„in hoe verre? —- En hoedanige Fabricq- waaren
2 eifche het. belang van het Algemeen DN dat van buiren
» worden ingevoerd , en hoedanigen dat binnen ’s Lands
s, gewerkt worden , *t zy om binnen ’sLands gebruikt ,
» 't £y-om buiten ’s Lands verzodden te worden? En
» welken zyn de beste en uitvoerelyke Middelen , om
» door zoodanige Fabricquen de Welvaart onzer Repu-
s-blicg te bevorderen?” _ |
— IIA. De Vraagen , voormaals door deeze Maat-
s Schappye opgegeeven , waarop het haar insgelyks ‚zal
» dangenaam zyn Antwoorden te bekoomen , zyn de in
» 1784. voorgeftelden : Laak: ,
„A) Welken zyn de waarlyk onderfcheidene foor-
> ten der LUCHTGELYKENDE VLOEISTOFFEN , aan wel-
„ken men de Naamen.van waste Lucht , gedephlogis=
‚ teerde Lucht , ontvlambaare Lucht , Salpeter-lucht ,
> vuure Lucht, Loog-lucht, en anderen gegeeven heefts |
„en waarin zyn dezelven van elkander en van de Lucht
„ des Dampkrings. onderfcheiden ? 2. Heeft elk deezer /
‚ foorten van veerkrachtige Vloeiftoffen zoo veel met de
„ Lucht van den Dampkring gemeen , dat zy voor eene |
, foort. van Lucht verdient gehouden te worden? 3. Hoe
‚ verre kan uit de Proeven en Waarneemingen omtrent de |
„ genoemde Luchten, de aart der Lucht van den Damp- |
> kring worden opgemaakt? — In het Jaar 1780. |
‚ opgegeeven voor de, eerfte , en in het Jaar 1782. voor
„ de tweede reize , om te beantwoorden vóór het begin”
„ van het Jaar 1784. —- De Maartfchappy heeft toen |
‚ onder anderen Twee fraaije Verhandelingen ter beant-
„ woordinge van dezelve ontfangen , waarvan de eene tot |
Zine |
*
VOORBERSC HT, stvtt
so ZLinfpreuk. had,: Quamn Pulcrum ef? , in principiis €}
s origine rerum defivijJe. oculos-€S nobile meniis acumen ;
»pêrvolat buc faptens. ANT1 Lucketius. En de andere:
s Principibus placuif]e viris non ultima laus ef.
>, Beide deeze Verhandelingen is de Maatfchappy ge-
‚ negen te bekroonen , dan niettegenftaande Zy de ver.
‚ dienften van deeze Verhandelingen dus erkennen wil ,
s is het’haar echter voorgekoomen „ dat derzelver Schry-
‚ vers deeze hunne Stukken noch zeer aanmerklyk zou=
; dem kunnen-voltooijen „ 1.) door meer te letten op het
s geen door de Heeren SENEBIER , Lavolster, en ande-
„rem, berreklyk dit Onderwerp, is in het licht gegee-
5 vens 9,) door zich meer op het vinden van beflisfende
y Proeven en rechtftreekfche- bewyzen „ ter flaavinge van
‚ hunne gevoelens, tneteleggen : 3.) door het beweeze-
‚ ne van het onzekere beter te onderfcheiden,
__… Waarom dan de Maatfchappy heeft goedgevonden ;
» deeze Vräag wederom voorteftellen , om beantwoord
‚ te worden voor primo November 1785. Zy verzoekt
„ den Schryverén in de verbetering van deeze hunne Ver:
, handelingen, zoo veel doenlyk, de kortheid te betrach-
tens! envbelooft. eenen: dubbelden Gouden Eerprys aan
y den geenen: van ‘hen „ die-het best aan de gemelde ver-
„ eifchtem zal: volddan. hebben. « vee Dor ed
B.) Om te beantwoorden mede vóór primo Nos
s Naadien de Ondervinding geleerd heeft , dat de
…i Borst: WATERZUGT in eenen gevorderden [laat , door
1 alle bekende Middelén. ongeneeslyk is ; welken zyù de
»», Oorzaken van-die Ziekte , en welken zyn de zekere
a Tekenen: ‚waardoor. dezelve in haar. allereerfte begin
KX, Deel. „r ‚kan
V
kvin VOORBERICHT.
‚s kan onderkend, en van alle andere Borst- ziekten ten
‚ duidelykfte kan onderfcheiden worden ? —- Wele
‚‚ ken zyn de MippereEN , die deeze Ziekte kunnen
„ voorkoomen ? dezelve in haar eerfte begin geneezen ?
„en, in.eenen verre gevorderden ftaat kunnen, verzag-
» ten ? 4
vs Ce) De Vraag, in het Jaar 1780, voorgefteld ,
„ om te beantwoorden vóór- primo January 1736 ==
» Vermits men „ uit gebrek van. eene-goede inrichting ter
» opvoedinge van:de Jeugd -te- Batavia , genoodzaakt is
» zyne Kinderen na-het Vaderland ter opvoedinge te,zen-
» den ; of ‚zoo men hen;aldaar, houd, ‚zy alsdan doors
s gaans eene ‚goede Opvoeding: misfen ; „zoo vraagt de
… Maatfchappy : genant [504 ed
‚ Welke is de beste inrichting , omm aan de Jeugd tê
‚ Batavia eene, Opvoeding. te,geeven „ die meest gefchikt
» is om hun Verftand te befchaaven, hen in nuttige Kun*
‚ flen en _Weetenfchappen, bedreeven te maaken , en bun
» goede Zedelyke. gevoelens in-te boezemen ? ds
Î
\
ve 4D.) Om: te beantwoorden: vóór primo» January
,-1786.de Vraag, opgegeeven den 21. Mey 1783. —=
‚‚ In hoe verre kan de Zheorie van Dr. CRAWFORD,
» omtrent het uur en Warmte , door Proefneemingen
» bevestigd of wederlegd worden (*) ? En zo,deeze
‚> Theorie door de ondervindinge geheel of gedeeltelyk
(#) Zie Experiments. and-obfervations on animal boat and the in- |
flammation of combuflible bodies by A. CrAwroRrD, Lond. 1779.
mn BlJai fur la nouvelle Theorie du Feu Elementaire, par J. H. De
MAGELLAN , London 1780. — An Examination of Dr. CRAus
ForDs Theory by. WiLLtaM MORGAN, London 1781.
VIOTOOR BEIRCPCOHRTY. xe
zi” geftaafd: wordt 5 hwelk” ech: igans ee, dezelvêrim de.
‚ Vaathumde 2295 ademt a0/s op e OAN
/
Ev, De ner. ‘elfche eene zeer r du delyke cer
>, ving der. Fioetjenmingen, waardoor men deere Thoorie
„ flaaft ofte wederlegt; e n zo men tot dezelven Werkruie
A ‘gen vän eene” buikengewoone naaúwkéúrigheid” gebruikt
IE) “verlangt de Mäatfchappy eene opgave, hoe’ foortge-
ye Wi tuigen te verkry; u „ten Bite “Zy”, °zülkse
», _goedvindende), tE, vrocfiieemingen wad Kun
‚hen hethaalèn bep de ini ws
Ä ik pe ; N à
anska 4 ki Er Er rn KEN DA ke he eK ch eik on *
h b\ ain a <5 beke Haimar drs Wi Re ' z0 nt
c ie 0 it At, kad
‚ e
de :
5 « id An vo Ny be, Hú \
aan Eadn Aieehee Pand shin alen en: Heere: We
pekaas Winveu Kors ‚de Vraag, in,: 1283e voorgefteld „
som“ te beantwoorden ‘vóór: „pramos „January BEG nT
„:Terwyb de, Condénfateur, ‚ doorsden Heer, Vola A,’ on=
_scdangs uitgedage()s gelegenheid. geeft, om,eere zeer
} eringe, Eleérike rache van den, Dampkring,te te, ontdeke
ken , en men dus nu mer behulp van dic Werktuig de
„Eleériciteie van den Dampkring „ veel beter dan voor-
| „heen à zal. kunnen, wanrneemen ; ; Zoo ToP aal „Maac-
BEREDPN 10de” PBH MA BEEN dh Lat KA
Bo: Hoe: helt dt. HD lie ven en, gen overige à 7 oeftel zé
eed ngericht „om op de zêkerfte on gein biyhfle
wize de. brico van den. Dampkring, te kunen ‘bez
» proeven en welke isde beste Elcëtrometêr , ì dif by
is dezen toefdel, „den, raad van kracht. Ran, aanw$zer 5
neinde men dk at gefteld DN a Toin by. de ken
EN fche. aineatriggen der Luchtsgeftelseit” ' odk
„de. dagelykjche veränderingen dér Elecärikë Ao des
___ Daimp-
1 AS D, Ba Phifidieat Thandie, En, „For. she Tear ne, Part.
Pe Pag. Vil
et al lká AT
a en °
Md
XK VOORBERICHT,
‚ Dampkrings ‚ byzonderlyk in Nederland. te kunnen
» waarneemen, en dus de Natuurlyke Historie des Damp-
» krings van ons Vaderland verder te volmaaken,
‚x, F+) Ook was in 1781. voorgefteld de Vraag, om’
„te beantwoorden vóór 1783: —— Kan men de Snel”
, heid der flroomende Wateren op allerleije Diepten., en’
„dus. ook, de middelbaare Snelheid in iedere Doorfnede „
‚ door eenigen. Theoretifchen regel, die door de. onder-
‚ tmogelyk door middel van daadiyke Proeven? — En
„ welk is in dat geval het Werktuig „ het geen aan de
» vinding bevestigd is, bepaalen? —- of is zulks alleen”
‚ minfte gebreeken onderhevig „en door voldoende-Proef-
„ neemingen gewettigd, în alle gevallen tot her vinden,
„ der verfchtllende Snelbeeden. gebruikt kan worden? ==
„ Welke Vraag als toen niet voldoende beantwoord: zyn+
„ de ,’is beflooten dezelve op nieuws voorteftellen „om.
» te beantwoorden vóór het begin van het Jaar-1786. > «_
UF €
24/64) „Ia bet Jaar Ee opgegeven om té beant:
„ woorden vóór primo November 1786. uit het Fonds
‚ van wylen den Heere N.W. Kors:
«3, Hoe verre kan men uit de onlangs in % licht gegee-
»‚ vene Proefneemingen, van den Heere Senesieg ( *)
, en anderen , door, nieuwë beflisfende Proeven bewys
„zen „ in welke omftandigheeden de Planten: in ‘haarer
» natuurlyken ftaat lucht uit den Dampkring inneemen ;
»», van welken aart’ dat gedeelte der Dampkringslucht zy 5
„het geen de Planten inneemen ; hoe deeze inneeming
CARA 2?
…C*). Memoires Plyfico Chymiques €} recherche fur Tofiuange de |
. Î
Û
ba Lumiere fölatre, par-JEAN SENEBIERS Geneve 178
1783. 4 toms. RR 0 4
F
dn
VOORBERICHT. int
„of opflotpiag der lucht gefchiede ; welke verandering,
„ deeze lucht in de Planten ondergaa ; in welke omftan-
„ ftandigheden en op welke wyze de Planten dezelve we-
“ _sder vitgeeven.; en ten welken. nutte deeze in - en uït-
s ademing, voorde Planten diene ? ”
‚H.) De Vraag ‚ opgegeeven in 1781. om te be:
„ Antwoorden vóór her begin van 1787:
‚„Welken.zyn de. beste en waardigfte Middelen „ om
„het gebruik der Nederduitfche Spraak onder de Mlala-
„jers, Javaanen , Cingaleezen. en Malabaaren- intevoe-
s-ren „en meer én meer algemeen gebruikelyk.te maaken
s Nademaai het ontegenzeggelyk is, dat bet gebruik der
„ fprâak eener Natie ; de andere , die ze aanleert, moer
zaan haar verbind , baar meer genegenbeid en yuer voor
sodie Natie inboezems ;.ze gefchikter maakt , zo het cen
» nog onbefchaafde Natie is , tot betere begrippen van
» Godsdienst , Zedekunde , Natuurkundige Naafpeurin=
» gen „, om befchaafdbeid van bet verftand te ontvangen ,
“sen dus bruikbaarder tot de Zeevaart , Wapenneffening ,
» en veele andere nuttige en noodzaakelyke Kunften en
‚ Handwerken te worden? nde eet |
"_s L) “De Vraag, voorgefteld den &1. Mey 1782. „
„om te-beantwoorden vóór primo January 1788 :
‚> Door welke Theoretifche , en door de ondervinding
» bevestigde Voorfchriften , kan men de gezondheid zul-
» ker Menfchen behouden, die uit dit gantfch verfchil-
„lend Climaat „ en by een zoo weinig overeenkomftige
» noodzaaklyke levenswyze met hunnen eertyds gewoonen
» in Oost- Indiën aankoomen ? Welke zekere Algemeen
a ne Regels kan men daaromtrent geeven „ en welke by-
lee > BON-
zxn VOORBERICHT
s “ouderen; naar den verfeheelenden ilena faa zuk
; dr ee od se | it
vak N ‘De Vi + ige moet men denken vande
ad up wyze Opkiimminge ‚welke veele’; zoo Oude als
à » dedendaarsche Wysgeeren hebben gefleld plaats te beb-
schenstusfchen de Natuurlyke Weezens ; en tor welk eene
» zekerheid kunner wy geraaken omtrent het, daadlyke bee
El flaan van die Upklimminge , en van de orde ‚ dewelke
„ de Natuur daarin volgt 2 = In hetJaar 1781.
„“voór de eerfte reize opgegeeven „ om’ te beantwoorden
s vóór den 1 January” Jop én tóen niet voldoen=
„ de beantwoord zynde , ts op den or. Mey 1783. voor.
„de tweeidt reire voorgefteld?,- omte beantwoorden vóór. —
5 Bé 1. anuory 1789. miet byvoeginge’, dat de Maat —
5 “ehdppy op deeze Vruagde gééne Over natuurkundige.
„ Verhandelingen verlangt, maar Antwoorden, uit de <
…Natuúrlyke Historie ontleend ’ rat in menten
» zal neemen. :
el ek … hed a
teh KBA 2 bh zeis Da Sohn hd
an 9 “De rs ‚ “. RE REA om te d
À beantwoorden vóór primo ‘November 1789 :
‚ Welke is de tegenwoordige Genees - en tdi der
„ Oosn INDISCHE VOLKEN,0uk der (C-HINBEZEN,
„ en welken. zyn. de. Natuuriyke Voortbrengzels:, die zy,
daartoe bezigen 8
Ô
vpn +
Voorts
nnn
VOORBERVOHT wu
Vv oorts zyn À V waken ‚ even
als naar gewoonte „ en by voorige Pro-
grammaata.;dikmaals..genoeg vermeld ;
“weshalven kortheids-halven daar toe,
dies het, mogt vaangaan.3 word gewee-
zen ; met,‚.byvoeging van het geen in
het Poorbericht voor het Een en-twin-
ügfte Deel deezer Verhandelingen: bl.
XX en Xxr. gevonden word; ten-aanzien
van Heeren Leden deezer Maatfchap-
_pye ; dewelken mogten goedvinden om
op eerie van haare ee aman ndi
tc antwoorden. dend
God en bet Vadeland te dienen,
… blyft de onveranderlyke Grondwet dee-
B zer Magatichappye » En, 200 lang dit
el En haar
Î
“Iv VOORBERICHT:
haar doel is en zyn zal , vertrouwt Zy,
dat de Godlyke Goedheid , en de braaf
heid van haare welmeenende Landge-
nooten haar niet zullen begeeven.
Uit naam der Maatfchappye ,
C.C, H. VANDER AA;
Secretaris.
den 6. December 1785. >
a
to os
&
dt
hl
NAAM.
A 8 € R € WM
DIRECTEUREN.
VAN DE
Hd OLLANDSCHE MAATSCHAPPTE
D E R
WEETENSCHAPPEN,
GESCHIKT NAAR DE ORDE DES TYDS.
en |
ME ANTONIS SLICHER , Raad in de Vroed-.
fchap en Burgemeester der ftad Haarlem ‚ ENZ,
enz. den 21. Mey 1752.
Mr. JAN THEODORUS KOEK , Raad în de
Vroeif:hap en. Burgemeester derzelver flad Haarlem ,
den ax. Mey 1752,
„re ZYNE
«
CC zure Jy
_ZYNE DOORLUCHTIGE HoocHD | ze
heheh aarmadeld aasde. sh
WILLEN
PRINS vaN ORANGE rn NASSAU „/%s LÄNDS
ERFSTADHOUDER ‚ ENZ: ENZ. ENZ,
Aan wien door b5 Heeren “Diredieuren rn Tyrel van
PROTECT O Redeezers „Maatfehappye> us
rn, den 31. July 175
Es ke an
Mri’JAN FREDRIK PARV HÉ, Ìraad in del Vroed.
fchap en Burgemeester der flad Haarlem , Rentmees-
ter van Rhynland , en. enz.*den 15. July 1755.
ÁNTONIKULTS Raad. Vin dé. Uroedfchap’, Cen.
burgemeester der flad. Haarlem ‚ Enz. enz. den I.
iens I 757: |
CziNE: DOORLUCHTIGE: HOOGHEID *
CAREL , Prins van Nasfau- Weilburg, enz. en3, enz,
den oa. Mey 1758. |
OTTO FREDERIK, Graage van Lynden, Hee-
re van Nederhemert en "7 Voorst , Amptman van de
Overbetuwe, enz. enz. den 5. February 1765.
ADOLPH- JAN HESHUNSEN ‘Raad: in.
Wroedfchap:, en “Burgemeester der Jade aac
den 5. February 1705. BER1 Vols dok ì
JEAN-GYSBERTO DECKER ;: edelen dens
flad Haarlem „den.o1. Méy asen \
dE ie
C zen )
Hr ABRAHAM CALKOEN , Heer van ier tenheek s
„enz.enz. den 21. Mey 1772.
Mr. JAN van LOON, Oud - Secretaris der ftad
Anfterdam , enz. enz. den al. Mey 1772.
Mr. RUTGERUS PALUDANUS , Burgemeester en
Raad in de Vroedfchap. der flad Alkmaar , enz, enz.
_ den 21. Mey 1772.
Mr. CORNELIS van LENNEP , Shena en Raad,
enz. enz. be Amfterdam , den o1, Mey 1772
Mr. PIETER van -BLEISWYK., Raadpenfimaris en
Grout - Zegelbewaarder. van Holland en. West- vries-
_dand, Curator van °s Lands Hsoze Schoo'e te Leyden,
enz.enz. in 'sHage , den 24. Mey 1773.
Mr. ZACHARIAS-HENRIC ALEWYN , Heer van
Mynden en de beide Luosdrechten , Schepen en ages
…_der-ftad Amfterdam, enz.enz. den 24. Mey ir geh «
CORNELIS JACOB van per, LYN, enz. enz. te
Amfterdam „ den-24. Mey 1773.
Mr. ALEXANDER H TERONYMUS ROYER,
Secretaris van Hun Edele Groot pas > ENZ. ENZ
„den aa. Mey 1775.
Mr NICOLAAS.FAAS, Schêper en Raad der ad
Amfterdam , enz. enz. den ai, Mey 1776.
Mr. JOACHIM FERDINAND pe BEAUFORT ,
VAN DurvENDYKE, Raad der Domeinen van Zyne
Dorrluchtige Horgheid , Drost van Tsfelftein , enz.
enz. den 25. Mey 1776. j
_ Prins
hd C zet |
Prins DEMETRIUS van GALLITZIN, Geweezen
Esxtrasrden. Envoyé van haare Ruskeizerl. Majefhis
‚ by bun Hong Mogenden, den 2r. Mey 1777.
Mr. JOACHIM RENDORP, Heer van A
Burgemeester der flad Amfterdam „ enz. enz. den omg
„Mey. +777.
Mr. GYSBERT ADRIAAN PATYN | Burgemeester
‚en Raad der flad Haarlem , den 21. Mey 1 pep) Uf
with YSBRANDUS JOHANNES FABER VAN
RIEMSDYK, Raad in de Vroedfchap en Hoofds
Gfficier der laassigemelde Stad , enz. enz. aad Die
‚Mey 1777.
JOANNES MATTHIAS ROSS , Oud Dire&leur van
“Benguen., enz. enz. den ar. Mey 1777:
Mr. HERMAN: GERLINGS-, Schepen en Raad der
Kn Haarlem „enz. enz. den gt, Mey 1778. _ id
CORNE LIS PIETER Baron van LEYDEN ,
Vrybeer van. Warmond „ Schepen en Raad der fiad
] Haarlem , den 21. Mey 1778.
WILLEM ANNE LESTEVENON , Zrybeer van
Hazaartswoude , Schepen en Raad der flad Haarlem 5
den er. Mey 1778.
JOAN FREDRIK p'ORVILLE, Len en Raad der
flad Amfterdam „ den ox. Mey 1778:
Mr. ERNESTUS EBELING, ldots enz. enz. te
Ainfterdam , den er. Mey 1778.
Mr.
Coxx. D
Mr WILLEM. EMMERY pe PERPONCHER,
‘pe SEDLNITZKY, Heer van Wolphaarsäyk „
geëöligeerde Raad 17 het Eerfte Lid van bun Fiel-
Magenden „de Heeren. Staaten 's.-Lands van Uvrecht „
«den «an. Mey. 1778
GERLACH THEODORUS VAN DER CAPELLEN,
„ehteer vân Schonauwê befohreeven. in het: Lid van de,
„Heeren Edelen-en.Ridderfchappen's Lands ve van Uraahe
den 21. Mey 1778.
GERARD AARNOUD, TAATS van, AMERONGEN,
“Heer van Schalkwyk,, befchreenen in het. Lid van de"
Heeren Edelen en Ridder fchappen 5 Lands vau Utrecht p
den 21, Mey 1778. |
FREDRIK CHRISTIAAN REYNHÁRD, RD vánk
Reedr en Agrim , Graave van Athlone , Vrybeer van
raten ide Enz enz. den v1.,Mey 1779: /
Mr, € VANDER: HOOP, Gysnertsa. ‘Schepens enz. enz.
der flad Amfterdam , den 21. Mey 1779. |
WILLEM ARNOLD” ALTING ,. Gouverneur Genee
raal van Nederland/ch Indiën, enz: enz. te, Batavia,
„den 21, Mey 1779. |
JOHANNES JACOBUS CRAAN Raad Erirag-
odinair. van. Nederland/ch. Indiën, enz. enz. te Bata-
via , den 21. Mey 1779.
NBERT VERRYST,, Medic. Doê, hhh en Road
er flad Gouda 2: enz, enz, den 22. _Mey.1780. EN
Mr. FE. H. van BEREK , Advocaat. voor den Edelen,
Hove van Gelderland „ enz. Enzo de Arnhem „ den
be Hau 1780.
Mr.
Ce)
Mr. JAN CARÈL GODIN, ens. enz. te vi
“den Bt. Mey: 178, |
Mr. FREDRIK- WILLEM BOERS, redde van de
E. E. Oostindifche Compagnie dedker Landen, enz.enz.
ie dlmfle srdam, den 21. Mey, JaPPsn
Mr. JAN TEDING> van BERKHOUT, Sche
epen en Raad der flad Haarlem, enzivenz. den: le
mel 1783 NÀ Ue 18 UD
Mr- PIÈTER LEONARD van pe K Abt EELEEP |
Penfiunaris der. gemelde, rad ss end én. den” 3.
Mey 17852" —
JACOB, HOOFMAN , Koopman bimen ie Stad,
Haarlem ' den er: Mey 1783 ak :
Mr. JOHAN BARON MEERMAN:, Prsbeer van
Dalem „ Bewindbebher der Oost- Indifche Compagnie
ter Kamer Ainfterdam, enz. enz. ich ’s kh den or,’
Mey 178385 %E (OM. e WEDI tab
Mr. JOHAN PIETER WAR DercH AAR, Secretaris”
esder fiede 's Hage den-an. Mey: 1783 cet
Mr. CORNELIS ASCANIUS VAN SYPESTEYN,
“Heer van ‘Moermont en Renesfe, en in Noordebelle
“Schepenen Raäd-der [tad vane enz. enzo “den
DN Mey 1784 ws vaav AS DID , BP
ADRIAAN MOENS , Dittear Generaal van Neder” \
lanáfch "Indiën , den 21. Mey 1784: '
Me: JAN GERARD WICHERSS Gasverneur gf
“Surinamen „den 21, Mey'1784.”
8 an On
Mr.
Td KKT 3
Mr. H. MAN ALPHEN ,! Procufeur Genepaal van de
Provintie Utrecht ‚ den er. he 1284.
Mr. W. van HOOGENDORP , ‚ Raad en Schepen der
fog Berlen ane er „dengag Mey) 1785
JOHA, GER RD v ANGELBEEK , „Raad Eri
traordiw; van Nederlandfch Indien „ènz. enz. op Ce:
lon , den 23. Mey Sans,
Ei
Îl
den EP on NEE A
; é Î di
@ Al ze gee Keere ORE
ACT RAE ET
4 hd se Parti AA Ke k Bedek 4
vh et | _
BETREEDT Vk
dede © He
Ld «
K k á
ke mn, B, EN $ N ESA Hi pe
net N “IR RWE Reh CAE VEN ad e BEL ARUWAF HR N
re Pa WEA. … Hete APS bn dt /
TARA 3 EE ik X IJe BORE EU Ee Pt
\ De : t ved wi) Ld : ik! Kk
î ki & «a AN
'
ag 0E 8
keken Dik mt eet ; W, 4 kk 1 Rn d
CENDAM VREIED VIUDEETI eN EL eik
heel ì E
€ | | Ee
we ed € nd,
PS laid pn
brt A en een end hea etn 4 ú je)
BOR en te EE Ck mk 4 1%
re en
En #7
ee,
rs KAT A mr Tat A nr | * ' ki
p ERZ Ö F ' # E Ei] pe ’ # E
ENEN LELGS Kir 4 B Ces à4 î Ne, 3
as 4 io
el Es b
e K, F5 el, oh | ol €
Rt £ t ue. Ep f
vi Á € Sr vd Ei ë À Nee hoek hie a ê L
ea nf ke N KG ï or
EET en b { - É
EL * Sal ' È EA \ k eed
-
hd ks U 5 | % ú 1e €
Wekt J wt …& eu “
NX
4 r Gi
k ä '
1 ki Le n
NAAM-
€ KEK)
NAAMLEYST »
Nan be.
_BEGENWooRDIer
6 ERE
L EDE N,
NAAR ORDE VAN HET INKOMEN.
®
Re. si Fry
Ne CERN’ AA
& AB nl
LD en, Z ML
4 “
ds do
‚C. H. vanper Aa, Leeraar der Gemeente, toé-
gedaan de Onveranderde Augsburgfche Confesfi ie ,
binnen deeze flad Haarlem „ Secretaris deezer Maat-
fchappye ‚ den 21. Mey 95e.
Mr. A. WEIS, Profésfor te Leyden, den 22, Au-
gustus 7752 | |
_ JOANNES NICOL. SEBASTIANUS ALLAMAND,
Profesfor te Leyden , den ro. January 1753.
JAN SNELLEN , te Rotterdam , den ro. January
1753 |
JOAN GEORGE HOLTZHEY , Oud Munt - Mees-
ter van de Provinciale Munt te Utrecht „ enz. enz.
te Amfterdam , den 1o, January 1753. he
DAA AM .
CC zemr )
Mr. P.- LYONNET , Advocaat in 's-Hage; den zo,
January 1/53.
Mr. JAN- FRANCOIS DRYFHOUT, diowaat in
's Hage , den 15. July 1755. +
LAURENS PRAALDER. „ Mathematicus te Uirecht 5
den 15. July 1755.
_HERMANNUS VENEMA , ‘Profesfor te toaneker
den 22. Mey 1758.
NICOLAUS YPEY, Profesfor te Franéker , den
22. Mey 1758. |
_ DAVID RUHNKENIUS, Prfafs be aen den
„22. Mey 1758. |
Mr. NICOLAAS BONDT , Advocaat te noe &
den 22. Mey 1758.
DIRK KLINKENBERG, Ordinaris Klerk ter Secre-
„tarye van Holland „ den 92. Mey 1758.
JOHANNES CASTILLON, Profesfor in de wask,
enz.enz. te Berlin’, den at: Mey 1760.
PETRUS CAMPER, 4. L. M. Pbilofopb. €? Medt-
cine Dofor € Profesfor ‚R.S. Lond. Soc. Ö. zh
den er. Mey 1760,
C. A. KLOEKHOF, Med. Dolor en Burgemeester er
flad Kuilenburg , enz. enz. den or. Mey 1760.
SALOMON pe MONCHY , Med.'Do&or en Profesfor
te Rotterdam , den ar. Mey 1760.
,
_ G. TEN HAAFF, Heelmeester te Rosterdam , en ii Oikene
Snyder se Delft „ den ar. Mey 1760,
AXIL Deel. heden | MAR- .
C zu J
MARTINUS VEPRENGA , Predikant te ti
den er. Mey 1761.
JACOBUS HOVIUS , Medióine Doftor be fia,
den er. Mey 1761. GENE NV
JOHANNES FREDERICUS HENNERT; ede
te Utrecht , den or. Mey s76rs. * «
GERARDUS FRIDERICUS- MULLER” Hiftorio-
grapbus Rusficus , Academ. mint. Seienss ein
_€$c. ETC. den 21. Mey- 1762. '
EWALDUS HOLLEBEEK, Prfean té vien, :
‚den 24, Mey 1763 „et Wh
HERMAN pe GORTER, Medcind: Door’ te “slk
‚ flerdam , den 24. Mey 1763. | | A ä
LAMBERTUS BIKKER „ Medicine Doltor= te albe
eherdam, den. 24. Mey 1763,
JOHANNES PEBRGH te-Ysfelfteyn , den ej.
Mey 1763. |
JAC OB vander HAAR , Heel: en Hand- Arts ek,
de Stad en bet Hospitaal der hoofdftad °s Hertogen=
bofch, den 24. Mey 1763,
GEORG van STENGEL , Geheime Staats - Raad en
Kabinet - Secretaris van Zyne Keurvorstl, Doorl, van,
de Paltz , enz. enz. den 21. Mey 1764. k
JOHAN- DAVID MICHAELIS, Philof. Profesfir
Ordinarius op de Hooge. Schoole te Göttingen , enz.
enz. den 21. Mey 1764.
JOHANNES OOSTERDYK SCHACHT , Medicinë
Dollar en Profesfor op de Academie te Uiricht, 5
di. „Mey 1764. | &
CG zeevs ))
M. MESSIER ; Aflronome „ attaché: au depdf ad Plans
dela Marine-de France ‚den 21. Mey 17643
J. J. BLASSIERE , Pbilofops. Door , ‘Mathematicus
in 's Aass „ den er. Mey r7ó4. À
CHARLES BONNET , Lid'van den Raad van
Geneve , en van verfcheide geleerde greg ;
„den 5. February. 1765.
GEORGIUS" COOPMANS, Medicina Door te Fra-
neker, den 5. February 1765.
M pe La LANDE, Lid van ver fcheide pine Genoet-
fehappen , enz. enz. ie Parys ‚ den 3. Dec. 1765.
Mr. PETRUS BONDAM ; %. Ù. D. & dn fe
Utrecht , den 3. December 1765.
WENCESLAUS JOHAN GUST AV KARSTEN,
…Profesfn in de Philofupbie en. Mathefis , te Hille,
“den 21. Mey 1767.
JACQUES. pe, STEHLIN, Perpetuel Secreraris-e van
de Keizerlyke Academie der Weeren febappen „te Pe-
“ dersburg , dên 21. Mey1767.
MARTINUS SLABBER, Bailli en Seita van
Baarland én -Bakèndrp , „Secretaris van’ Odelande ,
Lid van de Zeeuwfché en Keurvorftel. Saxofche Phyfie
caalfche Maatfihbappyen-, den-er Mey 1767. -
CORNELIS. PLOOS: van AMSTEL , Jscon Corne-
uisz. „ Direâeur van de Academie der Tekenkonst der
flad Amfterdam , enz. enz. den 24. Mey 1768,
DIONYSIUS var ve WYNPERSSE, 4. L. M. Pron
fesfor inde Philof. Aftron. en Matbefis , op de Hooge
_Seboole te tad den ge. Mey 1769.
deelt JEAN
on Czar )
JEAN ‘HENRY: van SWINDEN „ Pbilofopb. “Door
en Profesfor ‚ enz.enz. op. bet Dtufdre Atheneum te
_Amfterdam , den 22, Mey 1769.
JOHANNES FLORENT. MARTINET, 4 LM.
mhilofopb. Do@tor ‚en Bedienaar des B. Euangeliums,
Je Zuipten : den 22, Mey 1769.
CHRISTIAAN BRUNINGS , Znfpeêteur Generaal der
„Rivieren van Holland en West- Vriesland „en Op-,
ziener van ’s Gemeenen- Lands Werken van Rhyn-
land , enze enz. op bet huis Zwaanenburg „ den 22,
Mey 1769. MAG
JOHANNES FRANCISCUS CLEMENS MORAND,
Ridder , Door en Profel]. in de Medicynen, enz. ENZ”
de Parys, den er, Mikg 1770.
A. BRUGMANS , Philofopb. € Matbef:. Profeor
Ordinar., op de Academie te Groningen „ den
Mey 1770. |
ALLARDUS HULSHOFF , 4, L Mm. @ Philafiph,
Do@or , Leeraar der Doopsgezinden te Amfterdam ,
den ar. Mey 1770.
AARNOUD VOSMAER , Direäeur van het Kabinet
van Zyne Doorluchtige Hoogb. den Heere Prince van
Orange ; nv. ENZ. den 21. Mey 1770.
MATTHIAS van GEUNS , Med. Dottor en Profesfor
të Harderwoyk , den 21. Mey 1770.
BOUDEWYN TIEBOEL, Apothecar te Groningen,
den 21, Mey 1770.
DAVID
C zew )
DAVID van GESSCHER ,‘Heelmeester ; enz. enz. te
_ Amfterdam „ den 21. Mey'1770.
M. re, Marquis pe Sr. SIMON , den 21. Mey 1771.
Mr. FREDERIK ADOLPH van per MARCK,
>. U. D.. Profesfor te Deventer , enz.enz. den on.
_ Mey 1771.
EDUART SANDIFORT „ Med. Do8. Anat. Chir.
__Profesfor te Leyden , den àr. Mey 1771. 5
ENGELBERTUS MATTHEUS ENGELBERTS ,
Bedientar det Heiligen vpe vie te Hoorn, den
“ar. Mey 1771.
ALEXANDER PETRUS NAHUYS , Medic. Daar
en Profesfor te Utrecht , den 21. Mey 1771. |
JOH. FRED. CLOSSIUS, Medic. Dodtor in s Hage, ,
„den ar, Mey 1771. PTR |
PYBO STEENSTRA, | ha, Dour, Leâor in
de Wi s- Zeevaart - en Sterrekunde ‚ te Amfterdam b
“den or. pe 177E
GEORG BRUGMANS , Med. Doëtor , Burgemeester,
Enz enz. te Dockum , den er. Mey 1772.
P, BODDAERT, Medic. Doftor; Oud- Raad der flad
Vlisfingen , Lid van verfcheide Academien, CN. ENG.
te Uirechh , ; den et. Mey dan |
daad 8 | ki] | Mir. '
Coman
Mr.- HENRICUS JOHANNES ARNTZENIUS:
FJ U D. Profesfor-te-Groningen „ enz.enz. den
gr. Mey 1772.
Mr. GERARDUS NICOLAUS HEERKENS,
‚J,U, De Lid van de Arcaden ve Ramen, vande. Acar
“_demie van Cortone, vâán Visfingen „ en Correspondent
‘wan de Acuiemie des Belles Lettres te Parys, enz. enz,
te Groningen, den 21. Mey 1772. |
BENJAMIN CARRARD ,' Miniffre du St’ Fo,
à Orbe , Cantons de Berne '€$ Fribourg , en Súisfe ;
t TT
JOHAN GOTTLOB WILHELM, Péédik 1e Dicbfe
Kad
in den Opper- Laùsnits, Eid van verfcheide Mate
EP. ER. se Stokholm , den 24. Mey 177 je
TO HAN.N ESAIAS SILBERSCHLAG Kuning
__Pruisfifche Opper- Confiftoriaalraad en Opper- bouw-
‚ raad, Direteur, der. Reaal - Schoole-, eerfle-„Predis,
kant „ en Lid van de Koninglyke, Pruisfifche Maat-
fchappye der Weetenfchappen te, Berlin „ enz. enz.
‘den 24. Mey 1773. |
N. J.
CC sk ))
N. J ve NECKER „Botanicus ; en’ ‘Hiftoriograpbuê
wan Zyne Keurvorstl. Doorluchtigbeid van de Pakz ,
Ordin. Lid van Hoogst- derzelver Academie ve Man-
„heim , enz.enz. den, 24. Mey 1773:
HUGO WILLIAMSÒN, Medic. Door, en Prifdfr
te Philadelphia „ enz. enz. den 24. Mey 1773.
GEORGE "WILLEM STEIN ; ‘Hfmedicus van Zyne
Doorluchtigheid , den Heere Landgrarf van Hesfen-
„kasfel enz, enz. le Kasfel, „den 24, Mey 1773.
WOLTER FORSTEN VÈRSCHUUR, Med. Dobior
en sh bet be pre of den 25. Mey 1774
4 F. W. JERUSALEM; Hibeprefi dent van ’°t.Confift.
en Abt van Riddagsbauzen, enz. Enz. de Brunswk ,
den 22, wind 1775 j
jou. THEOD. ROSSYN sud. LL M. Philof. Door B
Pbilofopb. € Mathe]. Profesfor te rard, enz. enz,
iden: 92enMeyazAgih , AATS AT
ANTONY PORTAL , Leeraar der Geneeskunde van
«ede Hoöge:Schodle te Mofispelliér', » van hed Kònihglykò
Genootfchap der Weetenfchappen „en WVoorleezer: der
„Ontleedkunde acne. enz. den 22, Mey 1 125r, Ì
Rh ne OBN sectie de P Acâdémie de Chi-
„…rurgie.s €So-€Se. à Paris \ den dâ, Mey 1775e
IMAN ACOB VAN. DEN BOSCH, Medic, Daêtor in
’s Hage „den 29, et 1775
Ò
(RAE POTS VADOLe
Caere)
ADOLPHUS. YPEY , 4. L. M. Philofs en Medicine
DoBor , en Botanicus Leto, enz. enz. te red
den o9,-Mey 1775.
JACOBUS ROCQUETTE , ‘Medic. Do&or , en Leor
in de-Anatomie , Chirurgie en Vroedkunde „enz. enzr
be Haarlem ‚ den 22, Mey 1775.
JOH. FRED. MIEG , Prafesfor op de Academie, enz,
se Herdelberg , den 22. Mey 1775.
C. HOEFMAN, Jansz. Medicine Doëor; en Lec-
…__ $or.in de Vroedkunde, enz. ENZ, be, Alkmaar , den
22. Mey (775 /
JOHANNES LUBLINK , Direëteur der Mazifchappye
_tot. redding van. „Drenkelingen » ENZ. EnZ. te Amftere
dam, den 22. Mey 1775.
JOHANNES MUNNIKHOF, ag enz, enz. te
‚_Amfterdam, den 22, „Mey a ia jh
FLORENTIUS VERSTER , Med. Doêor in sr Df,
den er. Mey 1776.
GADSO COOPMANS “Prafesf te Banker, ende
enz, den 21. Mey 1776. «
J. oe VRIES, Anat. & Chirurg. Lais 7 Pe.
den, den 21, Mey 1776.
ee ECE MECH AEN, hotste condi là Marine de
Franse , den 21. Mey 1776.
H. J. COLLIN, Con/eiller Imp 8 Royala la Retesd
de la Basfe Autriche ‚ € Phyficien de l’ Hopital Paz-
mannien à Vienne , den 21. Mey 1776,
; MA Rs
U ot J |
MARTINUS vAN!MARUM , 4. L M.*Philofopb.
€$ Medicine DeBlor , Phyfises Es MathefeossLebtor ,
Directeur van het Kabinet der Natuurlyke Zeld-
- maâmbeden deezer Maatfchappye > Ene ENZ; be Haars
lem, den o1. Mey 1776. -
JERONIMO pe BOSCH, Teronmvsz. Ferfle Clercq
ber Secretarye te Amflerdam, den 21. Mey 1776.
EVERARD PIETER SWAGERMAN , Chirurgyn te
de plates ‚ den or. Mey 1776.
M. MOREAU, Confeiller.à la Cour. des. Aides de
Provence, Hiftoriographe de. Prance „dà, Paris , den
2. Mey 1777.
Mr. M,. TYDEMAN, Fel D. @ Profesfor op de
Hooge Schoole te Usrecht » den 21, Mey: 1777.
NIC. “WILH. SCHROEDER „Profesfor in dé
Ovosterfche Taalen, en Antiquiteiten ‚>te Groningon ,
den at. Mey 1777. '
G. ‚J.BEUTH, Med. Door, prfr a artis Opfer
te Cleve , den & Mey 1277e: ‘
Mr WILLEM HENDRIK van HASSELT
te Zutphen , den 21. Mey 1777. - |
FERDINAND pe JEAN , Medic, Deêor de Leyén ej
‘den at. Mey 1777.
_ AGGE,ROSKAM KOOL, Koopman in de: EN
enz.enz. den 21, Mey 1777
kaka s MEI
C xn }
MELCHIOR HURTER „zoen te: dmfterdani”, tant
„wonende te Schafhaufen , den et, Mey- 1778. ©
jp ACH ARD „ Lid vande Kninglyhe dea
derd: f Berlin ‚ den 21, Mey 1778. lsb
]. BALLEXSERD „ Burger: van. Serane 0 mise
Parys, den 2. ‚Mey 1778.
JEAN SE NEBIER , Miniftre dù Saint. Evangile,
"€ Bibliothecaire, de la Vuile, de Geneve ; DN den, hi
Mey 1778: ke
DIRK: VANDEN BOSCH „ Schepen dr faâ manen,
vens. enz. den. UT. Mey 1779.
vald re
CHRISTOPHORUS SAXE , 4. L. M. €$ Philofopb,
> Poëtor , Anrig- EF Human. Din! Profes. À de’ Hoogd
Schoote. te Utrecht 3 den oi; Mey: 1779, — > vooor
mrd pE\RHOER ,Jacóëi Pt. Elogi\& Dingi
Gre Prof. Ordans te Groningens pag at. Mel sp 79.
‘Mr. CORNELIS W. pe RHOER, 3. U. D. Hiftor.
svêloge @-Lamg. Gr ar Ordimdr. be Haider dyk}
den a1. Mey 1779. |
Mr, HERMANNUS TOLLIUS; FUD. Hifh Elg
Ee. Ec. Prof. ophet, Lllufdre, dthenavm te Amfier- —
dam, den er. Mey 1779.
„a Petert
ADAM SMITH, Profssfar ie Ölaskow , den. Sh,
Mey 1779.
JONA WILLEM te WATERS Profesfor enk end,
te Leyden , den 21 wel 1779" |
_ PETRUS
C zun
PETRUS NICOLAUS: LOTICHIUS-; Medic, Door
te Nymegen ‚den axr.-„Mey 1779. |
PIETER MATTHYS>NIELEN:, ss wen
te Uirecht , den. 21. Mey 17794
GERH. GYSB, ren. HAAFF „ Med, Door enz, nz,
te, Rotterdam , den 21. Mey. 1779.
ANTOINE GEORG ECKHART 5 Lid. van de/Ko-
…sninglyke Londenfche Societeit , den zie Mie 1779.
JOHANNES HOOYMAN, Lurs Predikant t le
Batavia, den or „Mey Erde
JOANNES RUNNELS , AL M. & Poi Dofr
op St. Euftachius , den a1. Mey 1779 uk
ANDREAS BONN, Med. Door DT € Chirurg.
* “Proferjor aan het “Iluftre Arberieúm ‚ Enz. enz: 12
Amfterdam , den 22. Mey 1780. Zak nb
| FRE DERIK CHRISTIAAN MEUSCHEN
Legations- Raad van verfcheiden. „Duitfche Vorflèn ,
en Lidn van grnagd EA on bend ham 23. Mes
„eAZBoern oo RACE
CHRISTIAAN ROSE: 4.L M Pritofb en Med,
„Door, Oud- Commandeur van efaagretsenn Enz.
“enz. den 22. Mey 1780,
Mr. PIETER PAULUS , Fiscaal van de Admiraliteit
óp de Maze, den. 02, Mey 1j8o. 8 rije
MARTINUS HOUTTUYN , Medic. Door enz. ENZ.
te Amflerdam , dèn 21. Mey 1780, |
LAU-
Car J-
_LAURENTIUS MEYER, Predikant te Twyzel
en Kooten in Friesland , den 22. Mey- 1780. «
FRANCOIS WILLEM pe MONCHY ;, Med. Dogtop
enz. enz. te Roiterdam, den 22, Mey 1780.
JAN WILLEM van ARP , to geirn den
22. Mey 1780,
JW. C‚-A: BARON. van HUPSCH ; «Lid van ver.
Jcheide geleerde Gensoifchappen „ enz.enz. te Keulen,
den o1. Mey 1781.
EasIMik CHRISTOPH SCHMIEDEL , M. D. Ge
beime Hof Raad en Eerfte Archrater van Zyne Door-
wo duévrige Hoogheid van dage gj te enz. erik.
den 21. Mey-1781..
CAROLUS PETRUS. THUN BERG ‚Medic. Doêtor
‚en. Pr.Fesfor opde. Hooge Schosle enz. enz.…te Kee
den 21. Mey 1781.
bier dged GUMMER es Medic. Doâor > en. in
chiater van het Landfchap Drentbe , „ie NEE À
„den 21e Mey. 1781. bie
jo SEPHUS BENK ó, Predikant te Koe: tie
„ân Zevenbergen „ den 21. Mey 1781.
BERNARD KEUN,, Predikant in de Cretes
Gemeente te Smyrna’, den at. Mey eis verde
H. ENEZ, 4. L. M. Pbilofopb. Dofior > ENZ. vez.
te Amflerdam » den-er: Mey 1781. *
HERMANUS van DYL, w Amfterdam), den or.
ved) 1781.
MAR-
CEV)
MARCUS ELEASAR- BLOCK , Medic. Dr,» en
se Berlyn, den 21. Mey 1782.
De Ast “TOALDO , Profesfor in de: Aftronomie , ens
enz. te Padoua , den er. Mey 1782. -
ALEXANDER: pe ‘VOLTA , Profesfor Phyfices Expee
rimentalis &c. Sc. te Pavia, den er. Mey 1782.
„ABRAHAM ARENT VANDER MEERSCH , Profes-
_for inde Heilige Godgeleerdheid en Kerkelyke Gefchie-
denisfen onder de Remonftranten enz. enz. te end
dam, den or. Mey 1782. /
NICOLAAS PARADYS , Profesfor enz. enz. te Ley-
den, den 21. Mey 1782. |
MEINARD SIMON pu PU, Medic. Doëtor, Anat.
‚Chirurg. €$ Artis Obftetr. Lelor ‚ Sc. ESC, te Kam
pen, den 21. Mey 1782.
| ADRIAAN PAATS van TROOSTWYK , Koopman, ;
| En&. ENZe TE Amfterdam , den o1. Mey 1788. |
RUDyFORSTEN , Medic. Do@tor en Profesfor ie
Harderwyk , den 21. Mey 1783.
JAN-RUD, DEIMAN ‚Med. Doftor te Amferdam
den or. Mey 1783.
HENDR NIC. ra CLE ‚. Koopman en Secretaris van
de Weeskamer te Batavia > den 21. Mey 1783.
JACOB CASPER’ METZLAR „oud Pred. te Batavia,
Pred. te Beufecom, den ar. Mey 1783. |
M. BIJ.
\
Czar
Mm BUCHOZ, Medecin de Monfr. we du pr à
Paris, den 21. Mey 1788.
M. BAILLY s Garde des Tableaus du Roy à Paris Á!
den or. Mey 1783- -
PHILIPPE ROSE RO DME DE ST. LAURENT „
dem 21. Mey 1783. |
JOHANNES SAMUEL CREUTZ, 4. L M. Pbilof,
Doddor „ en Direlteur der Werken van de flad Amfler=-
dam, den 21. Mey 1783.
JAN LUCAS VAN DER TOOREN , Netaris: en Procu-
reur te Alkmaar ‚ den 21, Mey 178 3e
CORNELIS ZILLESEN , Hoofdgaarder der befchree-
vene Middelen over de Stad en Resforte van Schie-
dam „den ar. Mey 1783.
PETRUS THEODORUS COUPERUS , Predik. der
Hervormde Gemeente te Gouds, den ar. Mey 1784e
Mr. ADRIAAN. WITTERT van BLOEMENDAAL;
enz. enz. in de Beverwyk, den 21. Mey 1784.
JOHANNES WILLEMSE, Gz: Srads Dottor 1e Haar:
lem, den 21. Mey 1784.
JOANNES: GEORGIUS BUSCH, Profesfor in de’
Matbhefis te Hamburg , den 21. Mey 1784.
Ki. De MAGELLAN, te Londen, den &1: Mey’
1784 |
FLORIS JACOB VOLTELEN ,: Medic; Dottor „ ejuss
demque Facult. €$ Chem, Profesfor op de Hooge Schoole'
te Leyden, den oer. Mey 1784.
JCG
RVE EPE
/
C run D
j. C. KLOCKNER, Medic. Do&or , Dire&eur van
het Naturalien-Cabinet, van het Genoorfchap te Batas
via , Ven a1. Mey 1784. ' |
GERRIT JACOB GEORGE BACOT, 4. LM.
Pbilos. Doêtor , en Predikant in Grmingerland, den
ais Mey 1784:
Î
U
CHRISTIAAN HENDRIK DAMEN, 4. LM. &&
| Lork Doä. en Prof. te Leyden, den 21. Mey 1784.
JAN BERNARD JACOBS, Art. Obftetr. Profesfor
publ. € Coll, Med. and. Asfesfor , Gezwooren
astlanatserns Gepenfioneerde der Stad Gend, den 21.
Mey 1784 | \,
‚M. DUFAY, Membré de la Socidté Royal des Sciences
de Monipelliër „ te Orleans „ den 93. Mey 1785.
JOSEPH MANDRILLON , Membre des Academies de
Bôürg en Bresfe € de Philadelphie , en Koopman te
rn » den 23. Mey 1785. |
\
es
f
Kon B €
ed
B …____ENHOUD
\
CC uv )
PENH:
ad 100 VAN DIT en
EIL D BRD
den en Kenmerken van de Analogie ? - En boe
betaamt bet eenen Wysgeer zich daar van te be-
„dienen by bet onderzoek-der Phyfifche- en -Moreele
Waarbeden ? door Frederic de Castillon, Profesfeur
en Mathematiqués à Academie Royale des Gen-
tils Hommes à Berlin, - -
dt Á NrwoorD op de. Vraacr: Welken zyn de Crone
II. Anrwoorp op dezelfde VraagE ‚ door Pofepbus
Pap de Fagaras , Do@&or en-Profesfor in de Philo-
fophie, en Profesfor in de Mathefis, op het Athe-
neum te Vafarhely in Zevenbergen. _- - 87
na dit leven; door Lambertius Meyer. .
ra Bladz. Ë
Onderzoek nopens het ZepeLvk Lor der Kinderen
49
Bericht nopens het VocrrL-Gras, van den Heer
D. de Gorter , Fze M.D. en Profesfor , enz. 478
Befchryving van een NAvEL- EN Buik - BREUKBAND 3
door Adrianus de Bosfan , Heel- en Vroedmeester
te Amfterdam. - - - - 474
Waarneemingen op Zwaanenburg ‚ voor de Jaaren
1782 , 1783 En 1704.
ú.
á
tn, me zm
6 , % id Ì /
& AN T-
de
td
3
mn =
AAN TW OOR D
oP DE
V R ne OD
VOORGESTELD DOOR DE
HOLLANDSCHE MAATSCHAPPYE per
WEETENSCHAPPEN re HAARLEM ,
Welken zyn de Gronden en Kenmerken van de Ana-
logie ? En hoe betaamt bet eenen Wysgeer
zich daarvan te bedienen by het onderzoek
der Phyfifche en Moreele Waarheden ?
DookR
FREDERIC pe CASTILLON,
brgjeeur en Mathematiques à U’ Academie Royale des
Gentils Hommes à Berlins
ONDER DE ZINSPREUKES
Brevis ef)e laboro. Horar.
an ee
RP OAN: SR
| Ad: A |
ee U Ber T.LDN,
PROPOSÉE PAR LA SOCIÉTÉ DE HARLEM :
Quels font les Principes €” les Cara&ères de l'Ana-
logie, €” comment le Philofophe doit il s'en
fervir dans la Recherche des Vérités
Phyfiques é9’ Morales ?
XXI Deel. Hs A
BOR Dd U
Oad
Bladz. 3
ANT Wo Wp
OE, deb e |
| Welken-zyn de Gronden en Kenmerken van de Ana-
logie-? En hoe betaamt het eenen Wysgeer
zich daarvan te bedienen. by bet onderzoek.
der Phyfifche en Moreele Waarheden?
ik, 3 Gronden en Kentekenen der Analogie.
& Gevolgen.
NH \r zyn alleen twee Middelen , om naauw-
| keurig het denkbeeld te bepaalen , het
geen men hegten moet aan een-woord,
het welk men reeds zeer lang gebruikt heeft „ .
zonder deszelvs waaren zin te doorgronden. de
> il ke,
De
RÉPONSE a 1a QUESTION:
_ Quels font les Principes €} les Caraâbres de V'Ana-
‚logie , € comment le Philofopbe doit. it s'en
Jervr-dans la. Recherche-des Véritds
1 Phyfiques €$ Morales ?
L Principes € Caraêtères de } Analogie. Conftquences.
T n'eft que deux Moyens de fixer avec précifion l'idée ,
_… qu'on doit ettacher à un mot „ dont on s’eft longtemps
dervi, fans jamais en approfondir le vrai fens,
A À 2 Ï
4 ANTWOORD op pe VRAAGE
Of men moet Schryvers „ die eenige agting
hebben , en dit woord gebruiken , met elkan-
der vergelyken , en uit deeze vergelyking des-
zelvs waaren zin afleiden”, of de taalkundige
oorfprong C Etymologie”) en de daar uit voort-
vloeïende beredeneering te hulp neemen:
Het eerfte deezer Middelen zoude onmoge-
Iyk zyn in het onderzoek dat wy ons voorftel-
len, wegens deszelvs langwyligheid ; en zoude
ook behalven dat onzeker zyn , wyl zelv de
naauwkeurigfte Schryvers dikwerf zeer verfchil-
lende denkbeelden hegten , aan een Woord ,
welkers gebruik noch door algemeene overeen-
komst, noch door gezag vastgefteld is.
Laaten wy ons dan tot de taalkundige aflei-
ding en daaruitvloeïende redeneering wenden.
Het
1 faut, ou comparer entr’ eux tous les Auteurs un peu
refpetables qui ont employé ce‚mot,-& déduire fa véri-
table Signification de cette comparaifon ; ou recourir à
Vérymologie & à la discuflion. ‚ss onl
Le premier de ces Moyens féroit inpraticable par fa
longueur , dans la recherche. que nous nous propofons ;
il feroit encore peu fûr , parceque les éerivains même les
lus exats, attachent fouvent des idées très- differentes
5 un mot, dont la convention „ni l'autorité-; n'ont fixé
}’ ufage. | |
$ E 4
Recoutons donc à l'étymologie & à la discuflion. »
| dk Le
je over pe ANALOGIE , enz
__Het woord Znalogie is uit twee Griekfche
woorden zamengefteld , waar van het eene dui-
delyk iets aanduid „ dat tot het verftand of de
reden behoord „ en het ander een zoort van
over ’shandfch verband tusfchen twee Onder-
werpen. 0 |
Dit geeft gelegenheid om te denken, dat ’er
eene Jnalogie is, alom waar men een verband
of gelykheid ziet , die tot de Reden behoord ,
of van het verftand kan begreepen worden.
De zin, welke de Meetkunde de naauwkeu-
rigfte der Wetenfchappen aan het woord „/u4-
logie hegt, fchynt deze gisfing te ftaven. Twee
redenen maaken eene dnalogie , wanneer zy ge-
lyk zyn; deze gelykheid nu kan niet begreepen
worden , dan door de reden „ of het verftand.
Verder is het blykbaar, dat Zralogie in dit ge-
val juist gelykheid van twee redenen aantoond.
Om
Le mot Analogie eft compofé de deux mots Grecs „
dont Pun fignifie manifeftement quelque chofe qui tient à
‚la raifon „ à lintelle& ; l'autre une efpece de liaifon , de
…
\
ch 1
„réciprocité entre deux objets.
‚Cela fait foupgonner que V’ Analogie fe trouve par- tout
Où fe trouve une liaiton , une reflemblance du reffort de
Ja raifon , ou perceptible à l'intellet.
Le fens attaché en Géométrie. la. plus exacte des fcien-
ces au mot Analogie, paroft confirmer ce foupgon. Deux
raifons font une Analogie lorsqu’elles font égales ; or cet-
“te Égalité ne peur s’'appercevoir que par la raifon , ou par
5 Ventendement. D'ailleurs il eft clair qu’ Analogie figuifie
Ai
ij exaltement iej £ Égalité de raifous.
A 3 Pour
‘
ed
6 _ ANTWOORD or pr VRAAGE
Om het obfturus fio van HorAttus te ver-
myden „ moet ik wat wydloopig zyn „ omtrent
het geen ik , gelykenis of overeenkomst in het
algemeen noem ; en de gelykenis of overeen-
komst die tot de reden behoord , of door het ver-
nuft kan begreepen worden, in het byzonder.
De Menfch is vatbaar voor gewaarwordinger
en aandoeningen.
Ik noem aandoeningen (Senfutien) alle wy-
zingen (modifscatien) der ziele , die middelyk of
onmiddelyk door de zinnen veroorzaakt worden.
Gewaarwordingen noem ik alle modificatien
der ziel , die noch middelyk noch onmiddelyk
door de zinnen voortgebragt worden , fchoon
dezelve hen dikwyls tot geleiders ftrekken.
Ik zie dus het azuur des Hemels , myn ziel
heeft dan eene aandoening van Blaauw , door
mide
Pour éviter V obfvurus fio d’ H ORACE, il faut m'éren- |
dre un peu fur ce que j'eppelle refflemblance en générl , & _
reflemblance du reffort de la raifon , ou percepcible à lin-_
tellet en particulier.
Y Homme eft fufceptible de fenfations & de perceptions: _
J'appelle Senfation toute modification de ame produite
‘directement ou indire8ement par les fens.
Et Perception toute modification de lame qui n’eft pro-
duite direêtement ni indiretement par les fens , quoique
fouvent ceux-ci lui fervent de véhicule,
Ainfi je regarde l'azur des Cieux, & mon ame à la {en-
fation du bleu produite immédiatement par les faris. ie
iS 3
ela DE ANALOGIE:, ENZ. J
middel myner zinnen. Ik lees, of hoor eene
onregtvaardige daad verhaalen , dan heeft myn
ziel een begrip van onregt ; in dit laatfte geval
is het oog of het oor als een geleider tot myn
begrip ‚, maar het heeft het zelve noch midde-
_lyk, noch onmiddelyk voortgebragt , want ze-
ker hebben noch myn Gezigt , noch myn Ge-
hoor „ my een denkbeeld van onregt konnen
geeven , even min, als alle mogelyke redenee-
ringen, my een aandoening van blaauw konnen -
verfehaffen , zonder myn gezichts zin.
De aandoeningen konnen elkander gelyken „
even als de gewaarwordingen. De eerfte de-
zer gelykenisfen of overeenkomften , noem ik
„Natuurkundige gelykenis , wyl zy op het Na-
tuurkundige , of vermoogen der gewaarwording
van den Menfch werkt. De tweede noem ik
Zedekundige gelykenis of overeenkomst, wyl
lis, ou j'entends raconter une-a&ion injufte , & mon
ame a la perception de l'injufte ; dans ce dernier cas le
fens de la vue , ou celui de l'oute a fervi de véhicule à
ma perception , mais ne Îa produite diretement ni indi-
rectement ; à coup fûr ce n'eft ni ma vue ‘ni mon ouïe ,
qui m'ont donnée l'idée de linjuftice , tout comme tous
les raifonnements du monde ne m’auroient jamais caufé la
fenfätion du bleu , fans le:fens de la vue. |
Les Senfations peuvent fe reffëmbler entr’ elles, ainfi-
que Tes Perceptions. La premiere deces reflemblances
eft ce que j'appelle refJemblance Pbyfique , parcequ’elle agit
fur le Phyfique ou fur la faculté fenfitive de homme. La
deconde je Pappelle reffemblance Morale , parcequ'elle af-
A 4 j felte -
Ss ANTWOORD: oP pe: VRAAGE
zysop de Zedelyke of de redelyke vermogens
van: den Menfch betrekkelyk is 5 en deze laat-
fte ishet , welke ik hier voor-meldde., wan-
neer ik, van/eene, overeenkomst fprak „ die tot —
de, Reden behoord „en door shet verftand-kan
begmeepen, wordensoov sivlehhinno
… Alle gelykenis of overeenkomst loopt uit op
eene ge'ykheid van aandoeningen „ of gêwaar-
wordingen. … Het afbeeldfel van een Menfch
gelykt hem, wanneer de trekken, het coloriet,
en de geheele houding van het tafereel dezelve
uitwerking op het Gezigt doen „als het origi-
neel of de Menfch zelw „ die afgebeeld is 5; dat
is te- zeggen : dat-zy-aan de ziel dezelve ge-
zigtsaandoening mededeelen. … De wyzen ‘van
denken van twee Menfchen gelyken elkander,
wanneer die twee perzoonen „ in dezelve gele-
gendheden gevoelens toonen , die aan de ziel
dezelve gewaarwording mededeelen. |
| Maar
fette le Moral ou la facuïté raifonnable de ’ Homme, &
eeft cette derniere que j'ai indiquée plus haut, en par-
Jant d'une reffemblance du reflort de la raifon , ou pers
_ ceptible à lintelleét, |
Toute reffemblanee fe réduit à une égalité de fenfations
ou de perceptions : le Portrait d'un Homme lui reflems
ble , lorsque les traits , le coloris , l'enfemble du tableau ,
font fur la vue le même effet que l’Original ; c'eft à dire z
caufent à ame la même fenfâtion viìfuelle. Les fagons de
penier des deux perfonnes fe reflemblent , lorsque , dans
les mêmes occafions , ces deux perfonnes manifcftene des
fentiments qui caufent la mêmg perception à lame, AE
/ | j ais
OVER DE ANALOGIE, ENZ. 9
… „Maar- eene gelykheid van aandoeningen en
gewaarwordingen onderfteld noodzakelyk eeni-
ge gelykheid van oorzaaken. Want indien Zer
geene. ge/ykheid in de oorzaaken was , zouden
de uitwerkingen „die ‘er uit voortkomen , en
de aandoeningen en gewaarwordingen , van wel-
ke ik {preek „niet gelyk konnen zyn. Ik zeg
eenige gelykheid , wyl de gefteldheid der zintui-
gen „ of der ziel noodwendig voor een gedeelte
op de aandoeningen of de gewaarwording werkt.
Maar deze gefteldheid kan maar alleen invloed
hebben, op den meerderen of minderen indruk
der aandoeningen of gewaarwording „ doch niet
op hunne Natuur zelv..
Een Afbeeldzel in Miniatuur van een Per-
zoon, gelykt denzelven , wanneer de trekken
der Miniatuur denzelven omtrek toonen , en
dezelve evenredigheid hebben met-het Origi-
| neel ;
… Mais une Égalité de fenfations & de perceptions, fup-
pofe néceflairement quelqu’égatité dans leurs caufes 5 car
fi les caufes n’avoient pas quelqu’égalité entr’elies . les ef-
fets qui en réfultent , & qui font les fenfations & les per-
ceptions dont je parle, ne pourroient pas être égaux non
plus. Je dis: guelgu’égalité, parceque la dispofition des
organes ou de l'amt entre néceflairement pour-fa part ,
dans les fenfations ou les perceptions : mais cette dispo-
fiton ne peut influer que fur le plus ou moins de force de
la fenfation ou de +a perceprion, non fur fa Nature même.
Le portrait en Miniature d'une perfonne lui reffemble
parceque les traits de Miniature offrent les mêmes con-
tours , ont entr’ eux Ja Heen Lid que ceux de
Oris
fò _ ANTWOORD or pe VRAAGE
neel ; dat is te zeggen : dat mei tusfchen het
Sch:!dery en het Origineel , een gelykheid van
omtrekken , en evenredigheden ( Proportien”)
vind , om niet te fpreeken“ van het Coloriet ,_
dat zonder twyffel ook gelyk is. Maar de ee-
ne Menfch zal dat afbeeldzel meer gelykend
vinden dan de andere , of geheel niet gelykend
na de gefteldheid van zyn gezigt. Men zal
my echter toeftaan , hoop ik , dat , indien ’er
in het Miniatuur geen trek , geen omtrek , geen
evenredigheid was, die eene gelykheid had met
een trek , een omtrek , eene evenredigheid in
het Origineel, en dat daarenboven de beide Co-
lorieten geen gelykheid altoos hadden, niemand
’er-eenige gelykenis in zoude konnen vinden.
Op dezelve wyze gelyken de CharaCters van )
twee perfoonen elkander alleen daarom , wyl zy
| rede-
POriginal ; c'eft-à-dire: qu’il fe trouve entre la peinture —
& Original, égalité de contours, & de proportions, fans —
compter le coloris qui eft inconteftablement égal encore.
Mais une perfonne trouvera ce Portrait plus reffemblant „
& Pautre moins, ou même point du tout, fuivant la dis-
pofition respeftive de leurs yeux, Cepe@endant on m’ac-
cordera , j'efpere, que s’il ne fe trouvoit dans la Minia-
ture aucun trait , aucun Contour , aucune proportion ,
qui eur de Pégalité avec un trait , un contour, une pro-
portion de 1’Original, & que les coloris fuflent aufli tota-
lement depourvus d'égalité , perfonne ne pourroit y trou-
ver de la refiemblance,
De même les Carafteres de deux perfonnes ne fe bie
em-
over De ANALOGIE, enz. It
redenen voeren en daaden doen , die in de ziel
gelyke gewaarwordingen doen gebooren wor-
den ; dat is te zeggen : dezelve gewaarwordin-
gen. Indien de eene Perfoon. levendigheid , .
haastigheid, zagtheid of koelbloedigheid toont,
zal het de andere ook toonen „en beide zullen
zy in de ziel van den Waarneemer eenerlei ge-
„waarwording „ dat is , dezelfde gewaarwording
doen. gebooren worden „ van levendigheid,
haastigheid , zagtheid en koelbloedigheid ver-
wekken, en deze eenzelvige gewaarwordingen,
die meer of min fterk zullen zyn „na de ge-
{chiktheid der ziel van den Waarneemer „ heb-
ben ook eenzelvige „ of dezelve oofzaaken ,
namentlyk de levendigheid , de haastigheid, de
__zagtheid , of koelbloedigheid. , die yder der
Perzoonen van zyne zyde vertoond.
Alle
femblent que parceque celles-ci tiennent des discours „
_& font des aftions, qui réveillent dans lame des percep-
‚tions égales; c'elt-à-dire : la même perception. Si l'u-
ne de ces perfonnes témoigne de la vivacité, de F'empor=
tement „de ladouceur , du fang froid , l'autre en témoi-
gnera aufli , & toutes les deux réveillent dans Pame de
}’ Obfervateur des perceptions identiques , ou la même
erception de vivacité, d'emportement, de douceur, de .
fang froid ; & ces perceptions identiques, qui feront Plas
ou moinsfortes fuivant la dispofition d’'ame del’ Obferva-
teur, ont aufli des caufes identiques ou la même caufe ,
la vivacité , l'emportement, la douceur , le fang froid,
que chacúne de ces perfonnes témoigne de fon coté,
Donc
Ser
12 ANTWOORD or pe VRAAGE
Alle Natuurkundige gelykenis komt derhal-
ven op eene of meer gelykheden uit, en alle
Zedelyke gelykenis op een of meer eenzelvig-
heden ( daentités ).
En dit is zoo waar , dat wanneer zommigen
van die eenzelvigheden of gelykheden , die zo
„noodzakelyk zyn „ om de gelykenis te volmaa-
ken, het zy Natuurkundige, het zy Zedekun-
dige ontbreeken , men de gelykenis uitzonderd.
Men zegt : het afbeeldzel van -Mevrouwe ,
die of die, zoude volmaakt gelyken, indien de
Mond niet te groot was, het Coloriet te fterk,
de Oogen te klein ; dat is dus het zelve als :
indien de Mond en de Oogen van het Afbeeld- .
zel dezelve evenredigheid hadden , of eene ge-
Iyke evenredigheid met die van het Origineel,
en indien beide Colorieten even fterk waren.
Dus zegt men ook : het carater van den Zoon
gelykt
Donc toute reffemblance Pbyfique fe réduit enfin à une
ou plufieurs Égalité, & ‘toute reflemblance Morale , à une
ou plufieurs identités quelconques.
Cela eft fi. vrai „ que lorsque quelques-unes des égali-
tés ou des identités néceflaires, pour rendre complete la
reflemblance tant Pbyfigue que Morale ‚ manque , on l'ex-
cepte de la refJemblance. On dic: le Portrait de Madame
une telle lui reffembleroit parfaitement fi la bouche n'é«
toit pas trop grande, le coloris trop animé , les yeux trop
petits; c'eft-à-dire: fi la bouche & les yeux du Portrait
avoient avec les autres traits , la même proportion , ou
une proportion égale à celle qu’ils-ont dans Original, é
fi les coloris étoient égaux, On dit encore; le Cahn oe
ils
over pe ANALOGIES eaz. 13
gelykt aan dat van den Vader, behalven dat
‚de jaaren en de ondervinding, den laatften om-
zigtiger gemaakt hebben; dat iste zeggen: dat
de eenzelvigheid van omzigtigheid ontbreekt ,
om de Zedekundige gelykheid te volmaaken.
De Analogie alom, gelyk wy zagen, plaats
hebbende, alwaar men eene gelykenis vind die
tot de Reden behoord , heeft derhalven overat —
plaats , waar men eene Zedekundige gelykenis
„heeft , en loopt derhalven uit op eene. eenzel-
vigheid ( Adentiteit ). |
En de Analogie onderfteld altoos eene ver-
gelyking „ want de eenzelvigheid CAdentiteit
heeft geen plaats, dan wanneer twee onderwer-
pen , die in fchyn verfchillen , in een en het
zelve denkbeeld begreepen zyn. | |
Men
er 4
Fils reflemble à celui du Pere, excepté que âge & l'ex-
périence ont rendu ce dernier circonfpect ; c'eft- à- dire z
_ que lidentité de circonfpeétion manque pour rendre cette
re(Jemblance Morale complette. |
P Analogie fe trouvant , ainfi que nous l'avons vu, par
tout où fe trouve une refJemblance du reflort de la raifon
elle fe trouve donc où fe trouve la-refJemblance Morale ,
& fe réduit par conféqüent à une identité.
Et toujours 1 Analogie fuppofe une comparaifor , l'iden-
tité n'avant lieu que lorsque deux objets différents en ap-
‚parence, font compris fous la même idée,
On
14 ANTWOORD or.pe VRAAGE
„Men gebruikt het woord /ualogie en *t geen
men ‘er van afleid , op tweederlei wyze,
Men vind eene -Analogie tusfchen twee voor=
werpen, die men dan zegt analogifch (gelyk)
te zyn.
Men befluit analogifth of door Analogie.
Eene Analogie tusfchen twee voorwerpen te
inden, te ontdekken dat zy analogifch zyn,
zal dan zyn eenige eenzelvigheid ( Jdentiteit >)
in hen te ontdekken door vergelyking.
En door Znalogie, of analogifth te beflui-
ten , zal dan zyn , door kracht van eene een-
zelvigheid een befluit op te maaken.
In de voorgeftelde Vraag , denk ik door
Grondbeginzelen te moeten verftaan dat geene,
dat eigentlyk de .dnasogie uitmaakt , of dezel-
ve
On employe le mot Analogie , & fes dérivés de deuw
manieres. |
On trouve de 1’ Analogie entre deux objets , on les
dit analogues.
Ona conclut par Analogie ou analogiguement,
Trouver de P Analogie entre deux objets , découvrir
qu’ils font analogues , ce fera donc découvrir en eux pat
leur comparaifon , quelque identité. |
Ec conclure par Analogie , ou analogiquement , ce fera
conclure en vertu de queique identité. |
Dans la Queftion propofée je crois devoir entendre par
Principes ce qui conftitue proprement l'Analogse , mju
ert
OVER DE ANALOGIE, enz. Oe
ve ten grondfteun verftrekt ; en door Kentee-
kenen de Teekenen , uit welke men dezelven
kennen kan ; dat is te zeggen : dat men niet
alleen moet onderfcheiden , of het geen men
ons voor eene Znalogie opgeeft , er waarlyk
eene zy ; maar dat men ook moet ontdekken ,
of dezelve plaats kan hebben tusfchen twee ge-
geeven onderwerpen.
Ik zal dan zeggen, dat de Gronden der |
dAnalogie beftaan : Gd
xt. Uit de vergelyking der twee Onder-
werpen. |
a. Uit eene of meer eenzelvigheden , die
_uit deze vergelyking voortvloeïen.
En deszelvs Kenteekenen :
I. Ia
fert de fondements, & par Caraëteres les marques , aux-
quelles on peut la reconnoftte ; c'eft à-dire : non feule-
ment diftinguer fi ce qu’on nous offre comme une Analo-
gie en eft une effeétivement , mais encore découvrir fi
elle peut avoir hieu entre deux objets donnés. |
Je dirai donc que les Principes de I'Analogie font :
__1. Ta comparaifon de deux objets.
2. Une ou plufieurs identités ; qui refultent de cet«
te comparaifon. |
Et fes Caraëteres :
1. De.
16 ANTWOORD or ve VRAÁGE
1. In de noodzaakelyke onderftelling ee
ner vergelyking der twee voorwerpen 4
zo wel als |
2. Eene of meer eenzelvigheden tusfchen —
‚die twee voorwerpen.
3. Dat zy derhalven eenig en alleen on-
der het gebied der Reden ftaat.
_ Laaten wy nu onderzoeken, of deeze grond-
beginzelen en kenteekenen pasfen op het geen
wy onloochenbaar Analogie noemen.
De Wiskunftenaar zegt: Twee gelykheden
zyn analogigch, of maaken een Analogie.
De gronden van deze Analogie zyn wel: r.
de vergelyking der tweeheden. 2. De eenzel-
vigheid hunner Exponenten ,„ welke uit die ver-
gelyking voortvloeid. ;
| De
1. De fuppofer néceflairement la comparaifon des
deux objets , ainfi que
a, Une ou plufieurs identités entre ces deux objets,
3. D'être par conféquent du reflort de la feule rai.
fon , ou du feul intellet. _ |
Examinons maintenant fi ces Principes & ces CaraCte-
res conviennent à ce qu'on appelle inconteftablement des
„Analogies. | | |
Le Mathématicien dit : deux raifons égales forment une
Analogie , ou font analogues.
Les Principes de cette Analogie font bien : v. la com-
paraifon des deux raifons ; 2, L'identité d'expofâns qui
réfulte de cette comparaifon. ais
es
rovri pr ANALOGIË, ENS, ff
De hoedanigheden van deze Ahalagie Zyn :
1. de noodzakelyke onderttelling van de vergd-
lyking der tweeheden, zo wel als de 2. cenzel-
wigheid (adentiteit ) der Exponenten. 3, Dat
zy alleen onder hee verftand vallen ; inderdaad
de denkbeelden van reden en gelykheid wórden
noch middelyk „ noch onmiddelyk uit de Zin:
tuigen gebooren.
Men vraäge aân een Wysgeer, wát de Hr.
Îanders ‚ de “Duitfchers „de Enselfchen , de
Jtalìaanen „ enz. heeft konnen beweegen , om
het onderfte gedeelte van eert Berg zyn voet te
noemen ? De Wysgeer zal antwoorden : de
Analogit „die ’er ‘is tusfchen den voet van eef
Berg ‚ én die van een Menfch.
Deze Analogie grond zich +. op de: verge-
Âyking van den Berg en den Menfch. 2. Op
de
Les CaraCteres de cette Analogie font: t. de fuppofer
néceffairement la comparaifon des deux raifons ‚ ainfi que
2. l'identité des expofants ; 3. d'être uniquement du res-
fort de lintclle& ; certainement /les idées de raifon , &
__ On demande au Philofophe , ce qui a pu engager les
| Bh 5 les Hollandois , les Allemands ‚ les Anglois, les
dtaliens &c, à nommer la partie inférieure d'une montagnë
‚ fon pied, le Philofophe répond : \'-Analogie qui fe trouve
Entre le pied d'une montägne & celui de Yhomme.
Be ‚Cette! ste fe fonde : 2, ur: la compraifon dé la
KIT. Deel, B ze ermods
t | s
18 ANTWOORD or pe VRAAGE
de eenzelvigheid van het gebruik des voets van
den Berg, en dien van den Menfch , wyl de
eene en andere eveneens diend om zwaare lig-
chaamen „ fchoon zeer verfchillende;, van wel-
ke zy gedeelten zyn , te onderfteunen.
„Deze Analogie heeft tot kenteeken: 1, de
noodzakelyke onderftelling der vergelyking van
den voet van den Berg, met dien van een
Menfch ; en dus ook 2. de eenzelvigheid van
het gebruik van die twee onderfte deelen. 3.
„Dat zy zich alleen aan de reden of het verftand
openbaard. Hier is het zintuig van het gezigt
de geleider tot deze eenzelvigheid , want men
ziet, dat de Berg en de Menfch beiden op hun-
nen voet fteunen. |
De Natuurkenner vind eene Analogie tus-
fchen het Yzer en den Zeilfteen.
sg Deze
montagne é& de l'homme ; a. fur Yidentité d'ufage du pied
de la montagne & de celui de Phomme, Pun & autre fere
vant également à foutenir les mafles fi différentes, dont
ils font partie. ° ha
Cette Analogie a pour Carattere: r. de fuppofer néces-
fairement la comparaifon du pied de la montagne & de ce-
lui de Phomme, ainfi que a, I'dentité d'ufage de ces deux
parties inférieures. 3, De ne frapper gee la raifon ou l'in-
telleét. Icr le fens de la vue fert de véhicule à cette iden-
tite , car on voit que la montagne & l'homme pafent l'u-
ne & l'aucre fur leur pied.
Le Phyficien trouve de 1’ Analogie entre le Fer &
v Aimant.
Cette
Over pr ANALOGIE, enz” 19
Deze Analogie geeft 1.de vergelyking-der
twee onderwerpen 5 2. verfcheide eenzelvig-
heden , die ’er uit ontftaan , te- weeten :-een-
zelvigheid van aantrekking , -wyl zy beiden el-
kander onderling aantrekken ; eenzelvigheid van
rigting (direêiie) , wyl de Zeilfteen ‘zich'na
het Noorden rigt , en het yzer, aan den Zeil-
fteen geftreeken, of door een yzer gewreeven,
dezelve eigenfchap verkrygt: ‘eenzelvigheid van
mededeeling , dewyl het yzer en de Zeilfteen
beide de eigenfchap hebben van een ander ftuk
yzer zeilfteenkrachtig te maaken , enz.
De Kenteekenen van deeze, Analogie zyn :
1. de noodzakelyke onderftelling der vergely-
king van den Zeilfteen en het Yzer , als ook
2. verfcheide eenzelvigheden ( MWentiteiten) ,
uit deze vergelyking ontftaande 5; 3. dat zy al-
leen tot het verftand behoord , want het Zin-
| tuig
Cette Analozie préfente 1. la.comparaifon des deux ob-
jets; 2. plufieurs identités qui en réfultent , à fgavoir:
identité d'attraêtion,, tous les deux s’attirant réciproque-
__ ment : identité de direftion , Paimant tournant naturelle-
ment vers le Nord, & le fer, frotté avec de Vaimant ou
avec du fer, acquérant cette même propriété: identité-de
communication , puisque l'aimant & le fer ont également.
la propriété d'aimanter un autre, morceau de fer, &c.
Les Carafteres,de cette _Analogie font: 1. de fuppofer
_ néceflairement la comparaifon de Taimant & du,fer , ainfi
que 2. plufieurs identés réfultanet de cette compäraifon :
3-,d'être uniquement du ine” de Tintelleét , câr le if
4 2 EC
20 ANTWOORD or te VRAAGE
tuig van het gezigt dient tot geleider der denk-
beelden. van aantrekking , richting ‚ mededee-
ling ; maar het is zeer zeker, dat Zy niet-voort-
gebragt-zyn door het gezigt.. „De beroemde
SAUNDERSON kende de kragten „ die aan het
Yzer en aan den Zeilfteen gemeen zyn, fchoon
hy blindgebooren was. kek |
…_Eindelyk ‚„ om niet langwylig te zyn , de
Letterkundige zegt, dat de byvoegende woor-
den ‚driftig en genegen , door Znalogie afge-
leid zyn van de zelfftandige „drift en gene-
gendheid. | gi
„Deze Analogie heeft tot grondbeginzelen :
1. de vergelyking, der twee byvoegende (ad-
—{geëtiva) woorden; 2. de eenzelvigheid der uits
gangen. van die. twee byvoegende woorden ; en
tot-hoedanigheden : 1. de noodzakelyke onder-
Rene ik ftelling
de la vue fert lieu de véhicule aux idées d’attraftion , de
direétion , de communication „ mais elles ne font très-cer«=
tainement pas produites par la vue. L'illuftre SAUNDERSON
n’ignoroit pas les vertus communes à l'aimant & au fer „
& il étoit aveugle né. ge.
Enfin, car il faut fe borner, le Grammairien dit que les
adjetifs pasfionné & affeêtionné dérivent analogiquement
de leurs fubftantifs pasfion & affeCtion. 4
Cette Analogie a pour principes: xr. la comparaifon des
deux adjetifs , 2. l'identité de terminaifon de ces deux
adjetifs ; & pour Caraêteres ; 1. de fuppofer nécefliire-
ment.
\
over De ANALOGIES Enz ar
ftelling der vergelyking van de twee byvoegen-
de woorden met de twee zelvítandige : als ook
2. de eenzelvigheid der uitgang (#erminatie),
of liever der vorming (Jormâtie) ; 3. dat zy
zeker tot het verftand behoord. |
De voornaamfte gebruiken , welke men van
de Analogie maakt , komén dus overeen met
de grondbeginzelen en kenteekenen „die aan
dezelve toegevoegd, en uit de woordafleiding
C&tymologie”) afgeleid zyn. Laaten wy nu tot
eenige gevolgen overgaan.’ Wk MUR
Telkens wanneer men , om te ontdekken ,
of twee natuurkundige voorwerpen eene gely-
kenis of dnalogie hebben „ verpligt is om de-
zelve niet alleen met behulp der zintuigen te
onderzoeken. , maar, men ook het algemeene
denkbeeld , dat. men zich van die voorwerpen
| maakt ,
ment la comparaifon des deux adjellifs’entr'eux , & avec
leur fubftantifs ainfi que 2. lidentité de terminaifon , ou
ret formation: 3. d'être à coup fûr du reffort de
Rentes. 7; auo-e : pek | |
Les principaux ufages que lon fait-de l’Analogie „ s’acs
cordent donc avec les Principes & les CaraCteres asfignés
& déduits de 1’ Erymologie & de la discusfion. - Paffons à
quelques conféquences.
Toutes les fois que pour découvrir fi deux objets Phy-
fiques ont-de la reffemblance ou de P’Analogie on eft-obli-
86, non feulement-de les examiner à l'aide des fensy mais
encore d'avoir-recours à Vidée générale qu'on fe-fait de ces
' B 3 objets ,
oe ANTWOORD. or pr VRAAGE
maakt „ moet-te halp-roepen „iser tusfchen
hen geen -gelykenis. ‚ maar eene Anatogie , de-
wyl men tot. eene, eenzelvigheid (Jdentiteit >
koomts Een „Menfch en een Paard gelyken
zich onderling niet, maar men heeft eene Ana-
logie, dewyl men zich tot algemeene denkbeel-
den” moet wenden „vaneen redelyk en een on-
redelyk- Dier , om te zien wat -aan-beiden ge
meen-is. Zegt men ook niet , dat twee Men-
fehen, fchoon geheel verfchillende „zich on-
derling, gelyken, ‘in zo ver zy beide menfchen
zyn , om dat zy „ dus befchouwd , beide het
algemeene denkbeeld van Menfch aan de ziel
mededeelen 2 | Ask
4
… De Natuarkündige gelykenis insgelyks de.
vergelyking van, ten-minften. twee voorwerpen
vereisfchende , om,eene gelykheid te ontdek-
ken ;-dat is te zeggen : twee zaaken „ die be-
aleer kwaam
objets; il-regne-entr’eux-‚ non de la refJemblance maisde
Y’ Analogie, puisqu’on en revient à une identité. Un Hom- _
me & un Cheval pe fe reffemblent pas ‚ mais ont de P’A«
nalogie , parcequ’il faut avoir recours aux idées générales
d’Animal raifonnable , & d’Animal non raifonnable , pour —
trouver ce qu’ils ont de commun. Aufli ne dit-on pas
que deux hommes entièrement diffemblables, fe reflem=
blept en tant qu'ils font tous deux hommes , parceque ,
confidérés de cette maniere , ils portent tous deux à les _
prit l'idée générale d’ homme.
La resfemblance Pbyfique exigeant auffi la comparaifon —
de deux objets au moins , pour y découvrir une égalité
queleonque ; c'eft«à-dire:; deux chofes capables de cau-
‚fer
over pe ANALOGIE, nz. 05
kwaam zyn, om dezelve aandoening te verwek-
ken , is voor de Zintuigen juist het geen de
Analogie woor het verftand is : Of anders + de
Analogie is niets anders dan de Zedelyke verge
Iyking. Verder , indien men agt flaat op de
beteekenis , die men meestal aan de woorden
van overeenkomst, gelijkheid en betrekking hegt,
zal men zien , dat zy byna altoos meer eene
Zedekundige gelykheid aantoonen, daneene Na-
twurkundige „ en dus in de Analogie uitloopen.
„Een naauwkeurig Wysgeer , moest derhalven
nooit het woord gelykenis gebruiken, dan in
het Natuurkundige „ en de woorden Aualogie,
overeenkomst „ gelykheid , betrekking , in het
„ Zedekundige. Door dit middel zoude het woord
zelv „ dat hy gebruikt , tenveerften aanduiden ,
of hy van de zinnelyke gewaarwordingen „ dan
van de begrippen fpreekt.
De
fer la même fenfation , la resfemblance Pbyfique eft aux
fens ‚ précifement ce que l’Analogie eft à lintelle€t: ou
encore : 1’ Analogie n'eft autre chofe que-la resfemblance
. Morale. De plus, fi on fait attention à la fignification „
que l'on donne le plus fouvent aux mots conformité ‚ rap-
„Port, rélation; on verra que prêsque toujours ils marquent
une-resfemblance Morale plutôt que Poyfique , & revien-
nent par conféquent à ’ Analogie. Le Ph:fofophe exact ne
devroit donc jamais employer le mot resfemblance qu’au
Phyfique, & les mots Analogie, conformité, rapport, réla-
tion , au Moral. -Par ce moyen le mot. même qu'il em-
ploieroit , indiqueroit d'abord s’il parle de fenfations ou
de perceptions, ;
Bi: | Lâ
kJ
24 _ ANTWOORD oo oe VRAAGT
De gelvkenis i in het Natuurkundige het zelve
zynde. wat-de Ama/ogie in het Zedekundige is,
zal men.zo wel door gelykenis als door Analo-
gie konnen befluiten. „Men heeft tot nu toe
deze twee wyzen van befluiten met elkanderen
verward. … Wy zullen. ‘er in het vervolg voor-
beelden van zien; intusfchen zal het noch on-
nuttig „noch overvloedig zyn „ aantemerken
dat, men met eenige veranderingen de Gronden
en Kenteekenen der Aualogie op de io ldan
kan toepasfen , en ze ggen :
| De Gronden der. gekykenis zyn:
“1. De vergelyking van twee Natuurkune
dige onderwerpen. |
2, Eene of meer gelykheden, die vatbaar
zyn voor de zinnen, en uit die verge-
lyking ontftaan,
sis blie dkar 3 au Phyique ce que 1'Analogie eft
au Moral, on pourra conclure par res/emblance . comme
pâr Analogie : jusqu'à préfent on a confondu ces deux for-
tes de conclufion. Nous en rencontrerons des exemples
dans la fuite 5 en attendant il ne fera ni inutile ni fuperflu
de r marquer ‚ qu'on peut appliquer avec quelques alté-
‚ gations à la resfembiance les Principes & les Caradteres de
PAnalogie & cire:
Les Principes de la resfemblance font :
1. Le comparaifon de deux objets Phyfiques,
2, Une ou plufieurs égalités ast ii aux fens &
qui réfulwent de cete comparaiong, Es
over De ANALOGIE, esn ag
En deszelvs Kenieekenen:
r, De vergelyking van twee Natuurkuns »
dige’ onderwerpen noodzakelyk te on-*
derftellen „ om in dezelve
ie Eene. of meer gelykheden te ontdek-
‚ken, die vatbaar zyn voor de zinnen.
3. Dat zy niet alleen tot de reden behoo-
ren „ of enkel tot het verftand , maar
dat zy noodzakelyk ook de hulp der
Zintuigen vereisfchen, |
Deze Gronden en Kentekenen vergelykende
met die der Analogie , zal men draa zien „ dat
dezelve van de gelykenis verfchild , daarin dat
de Analogie tot het verftand of de reden {preekt ,-
en de gelykents tot de zinnen, kart:
Eene
) Et fes Carafteres ;
a. De, fuppofer néceffairement la comparaifon des
… deux objets Phyúiques , afin d'y découvrir
“a: Une ou plufieurs égalités perceptibles aux fens.
3. De nêtre pas du reflort de la feule raifon , ou
du feul intelleêt , mais d'exiger néceflairement le
concours des fens.
En comparant ces Principes & ces CaraCteres avec ceux
de \ Analogie , on verra d'abord que celle ci differe de la
reffemblance en ce que [Analogie ne frappe que l'intellet
ou la raifon, & la res/emblance les fens.
Bs En
26 _ ANTWOORD or pe, VRAAGE-
Eene volmaakte Natuurkundige. gelykenis ,
_ wordt gelykheid, en de Analogie word. eenzel-
vigheid.… Want de ge/ykenis-loopt uitrin eene
of meer „gelykheden. , en de. Analogie in eene
of meer eenzelvigheden. „Maar de gelykenis ,
en de Analogie zyn niet volmaakt , dan wan-
neer zy tot alle mogelyke gelykheden en een-
zelvigheden konnen gebragt worden ; dat is te
zeggen : wanneer de eene niet anders dan eene
zamentftelling van gelykheden is „ en de andere
eene zamenftelling van eenzelvigheden., en de
eene gelykheid geworden is „ „en de-andere ec-
ne geheele eenzelvigheid. | |
Ik koome in een vertrek „ en-zie iets boven
de deur , dat myn gezigt zo-fterk aandoet „als.
het uitwerkzel van-half- verheven Cbasrelief )
wit Marmer , dat „ niettegenftaande de verze-
keringen van den Huisheer , ik niet kan geloo-
| ven,
\
En devenant parfaite la resfemblance Phyfique devient -
Egalité, & l'Analogie identité. Carla resfemblance feré-
duit à une ou plufieurs égalités, Mais la res/emblance ,
& l'Analogie ne font parfaites que quand elles fe rédu'-
fent à toutes les égalités ou identités posfibles ; c'eft-à-
dire: quand lune n’eft qu'un eompofé d’égalités ; & l'au-
tre d'identités.; ou quand l’une eft devenue égalité , &
. Faurre identité totales. er
J'entre dans un appartement & voit up deflus de porte,
qui fait tellement fur. mes yeux l'effet d'un bas- relif de
Marbre blanc, que malgré les affurances du Maître de la
maifon , je uë peu croire que c'eft.un clair - obfcur fupé-.
» rice |
„over DE ANALOGIE , enz. 27
vens dat het een meesterlyk uitgevoerd graauw
Schilderftuk: is … De gelykheid der gewaarwor-
dingen volmaakt zynde , geloof ik , dat de ge-
Iykheid ook volmaakt is; en ik befluit, dat het
Schilderftuk half verheven werk is. . Dit befluit
is baarblykelyk gegrond op eene gelykenis, niet
op eene Analogie , gelyk men ligtelyk zoude
konnen denken, en gelyk het fchynt, dat mén
tot heden, gedagt heeft. Ik klim op eene lad-
der „en overtuig my zelv , door myn gevoel „
dat het gefchilderd is ; de volmaakte gelykheid
word onvolmaakt , die van ’t gevoel ontbreekt ;
en ik ben verzekerd dat ik my bedtoogen heb;
daar integendeel , indien de gewaarwording van —
het gevoel juist dezelve geweest waare met die
van half verheven werk, ik van het tegendeel
zoude verzekerd geweest zyn , om dat de ge-
Iykheid van alle de gewaarwordingen , die hier
mogelyk zyn, volmaakt zoude geweest zyn.
De
„ tieurement executé. L'égalité de fenfations Etant parfaie
te ‚ je crois la reffemblance auflì parfaite , & j'en conclus
que la peinture eft un bas-relief. Cette conclufion eft
manifeftement fondée fur une resfemblance , non fur une
Analogie , comme on feroit tenté de le croire, & comme
on paroît avoir ru jusqu'à préfent. Je monte fur une
échelle , & je me convaine par lattbuchement que c'eft
une peinture 5 l'égalité parfaite devient imparfaite ; celle
da toucher manque , & je fui fûr.de m’être trompé ; au
lieu que fi la fenfation du toucher avoit été précifement la
même que celle d'un bas- relief „ j'auroîs été fûr du con-=
traire , parceque l'égalité de toutes Jes fenfations ici pos=
fibles auroit été parfaite, it
n Les
s8- ANTWOORD or ve / VRAAGE
„De twee Voorftellen :- men kan de helft van
alle gelyke getallen neemen „ en yder ongelyk
getal „by het welk £ gedaan , of afgetrokken
word „ kan doof 2 gedeeld worden: deze twee
Voorftellen, zeg ik, hebben eene groote Ana-
logie , en de eenzelvigheid (Adentiteit”) „ tot
welke zy gebragt word , is eene eenzelvigheid
van ftelling (Adentitas theféos”) «de twee ge-
tallen konden door 2 gedeeld worden. Deze:
Voorftellen hebben „geen eenzelvige onderftel-
lingen ( Hypothefes Identice >), fchoon een on-
gelyk getal gelyk word, na de byvoeging of af=
trekking der eenheid 3 maar de eerfte onder’
{telling is eenvoudig , en onderfteld ten eerften
een gelyk getal; daar de tweede onderftelling
deze nieuwe voorftelling inflait-of onderfteld :
yder ongelyk getal meer of min r , word een
selyk getal, Laaten wy deze verfcheidenheid
doen verdwynen, en laaten wy de onderftellin-
| gen
Les deux Propofitions: on peut prendre la moitié de
tout nombre pair, & tout nombre impair plus ou moins
2, eft divifible par 2. ont une grande Analogie, & Viden-
ticé à laquelle elle fe-réduit, c'eft l'identicé de thefe: les
deux nombres font divifibles par 2. Ces propofitions n'ont
pas des hypothefes identiques , quoiqu’un nombre impair
devienne pair après l'addition ou la fouftraétion de l'unité:
mais la premiere hypochèfe eft fimple ‚ & fuüppofe d’abord
le nombre pair ; au lieu que la feconde hypothèfe renfer-
me ou fuppofe cette nouvelle propofition : tout nombre
impair plus ou moins un devienc pair. Faifons disparof-
tre cette divifieé , & rendons les hypothêfes identiques
en
| ovER DE ANALOGIE , enz. 29
gen eenzelvig maaken „ door te zeggen : men
kan de helft neemen van ieder gelyk getal : en
yder gelyk getal is deelbaar door 2; dan zyn
de twee voorftellen eenzelvig (Jdentica), om
dat de Analogie volmaakt is , zich alleen be-
_paalende tot de, twee eenzelvigheden , die hier
mogelyk zyn; wyl yder voorftel maar eene on-
derftelling bevat , en maar eene {telling die on-
„derling eenzelvig zyn. De |
!
EN
_ Wanneer de Natuurkundige gelykenis vol-_
maakt is , en gelykheid word , verward men
het eene onderwerp met het ander, zo vaak
men ‘er maar een van beiden voor zich heeft 3
en wanneer men beiden in zyne magt heeft „
kan men zonder twyffeling het eene voor het
andere neemen. Dus, wanneer een Wiskunis-
tenaar eens de gelykheid van twee figuuren, of
twee redenen beweezen heeft , neemt hy de
| eene
ên difant: on peut prendre la moitië de tout nombre pairs
& tout nombre pair eft divifible par. 2, & les deux pro-
ofitions feront identiques , Borsele PAnalogie eft ‚pare
Brite ; fe réduifant- aux deux feules identités posfibles ici „
chaque propofition ne renferment qu'une hypothèfe & qu’
une chefe , identiques chacune à chacune. ot
Lorsque la reflemblance Phyfique eft parfaite & devient
Egalité , on confond l'un des objêts, avec’ Fautre toutes
les fois qu’on n°‚n a qu'un fous les yeuúx ; & quand on les’
a tous les deux en fon pouvoir , on fubftitue l'un À autre
fäns héfiter. Ainfi dans la vie communeron confond cous’
les bons ducats enfemble , l'on prend un bon duêat poàf’
| En un”
3
go ANTWOORD or pe VRAAGE
‘eene voor de andere , zonder té twyffelen : hy
zal hen zelv zonder onderfcheid gebruiken, zo
dra hy ’er geen onderfcheiden kenmerk in vind.
By voorbeeld : ‘hy maakt op een vel papier twee
gelyke Cirkels , yder ftaat op het midden van
van het papier even hoog „en even verre van
den zyderand. Hy gaät uit de kamer : ik keer
het blad het onderfte boven , zo dat-de Cirkel
van de regter hand nu aan de linker is. De
Wiskunftenaar terug koomende „ zal zeker niet
merken „ dat ik het papier omgekeerd heb.
Wat aanbelangd de twee gelyke redenen , deze
zal hy niet de eene voor de andere neemen ,
wyl zy hunne onderfcheids kenmerken hebben ;
door deze is het eerfte en het tweede lid van
de eene „, het eerfte en tweede lid van de vol-
gende niet. Ondertusfchen na gezegd te heb-
ben : 12 is tot 4 als 9 tot 3 , houd de Wis-
| wr kun-
un autre fans héfiter. Ainfi le Géometre , quand il a une
fois prouvé l’égalité de, deux. en ‚ de deux raifons ,
fubftitue lune à l'autre fans balancer : il les confondra
même dès qu'il n?y rerrouvera plus‘aucune marque diftin-
Etive. ‘Par exemple : il trace fur une feuille de papier
deux Cercles égaux , chacun au milieu de la hauteur du
papier , & également diftant de fon bord latéral ; puis il
fort de la chambre: je “tourne” la “feuille fans deffus des=
fous , desfagon que le Cercle de la droite.foit à gauche,
Le Géometre revenu ne s’'appercevra certainement pas de
ce renverfement. Quant aux deux raifons égales il ne les
confondra pas , parcequ’elles portent. leurs marques dis-
tinétives avec elles, lantécedent-& le conféquent de Pune
n’étant pas lantécedent & le-conféquent de l'autre: Ce-
pendant ‚ fi après avoir dit: za eft à 4 comme 9 à 3 9
e
| NN
over De ANALOGIE , enz. sr
kunftenaar zich met niets anders bezig , zo dat
hy om die fchikking niet meer denkt. Hy keert
tot deze evenredigheid weder , zonder te zoe-
ken hoe hy dezelve gefchikt had , zal hy ook
te regt zeggen , 9 istot 3 als 12 tot 4 , en
zal dus redenen zamenmengen: men vind hier
van alom voorbeelden. | ij
Maar de gelykheid van twee Natuurkundige
onderwerpen is geene eenzelvigheid ; want die
__ twee voorwerpen blyven altoos twee , en zullen
aan de ziel altoos twee gewaarwordingen mede-
“deelen , en nooit eene alleen. }
Hier uit vólgt klaarblykelyk „-dat nooit de
_Analogie volmaakt zal konnen zyn , tusfchen
twee ligchaamen , fchoon dezelve gelyk zyn,
‘want deze twee ligchaamen konnen nooit in een
Beeld zamenloopen „ veel minder noch in een
| „denk-
Je Géometre s'occupe d'autre -chofe „ au point d'oublier
cet arrangement ‚ & qu'en fuite il revienne à cette’ pro-
_ portion, fans chercher comment il Pavoit dispofée-la pre-
miere fois , il dira fort bien : geeft à 3 comme 12 à-4 ,
é confondra ces deux raifons : on. en trouve des exem-
_ples partout. k
é Mais Végalité de deux objets. Phyfiques n'eft pas une
üdentité, car-ces deux objets en feront toujoursideux por-
teront toujours à lame deux fenfations„ non-une feule.
dl fait manifeftement de là , „que jamais l'Analogie ne
pourra être parfaite entre deux corps, quoiqu’ils foient
‚ égaux; car jamais ces deux corps ne fe confondent Rn
| eule
32 ANTWOORD or ne VRAAGE
denkbeeld. …Laaten wy twee Compasnaaldert
Onderftellen „, die volkomen gelyk zyn ; dewyl
'er eene zeer groote Analogie tusfchen het Yzer
en den Zeilfteen fs , zal men nog eene grooter
vinden tusfchen de twee Naälden ; maâr intus-
fchen zyn zy ältoós twee : myne ziel kan zich
dezelve niet verbeelden onder eene en dezelve
beeldtenis, fchoon zy alle beiden het denkbeeld
‚van een gezeilfteende Naald in het algemeen in
hem doen ontftaan ; want of hy verbeeld zich
eene van deze Naalden in het byzonder , of
wel , (dewyl de ftoffe onindringbaar is ,) zal
hy zich dezelve noodzakelyk beiden verbeelden,
als yder eene byzondere plaats beflaande , en
zal dezelve , by voorbeeld , niet onder een en
het zelve beeld vereenigen , en noch veel min-
der onder een en het zelve denkbeeld , want
yder denkbeeld deeld deszelvs byzondere ge-
| boe | waar-
feule image , ‘bien moins encore en une feule idée. Sup-
pofons deux aiguifles aimantées parfaitement égales; puis-
qu’il fe trouve une très- grande Analogie- être l’Aimant &
le Fer, à plus forte raifon s'en trouve-t’il entre ces deux
_aiguilles ; cependant elles font toujours deux ; mon efprit
ne fgauroit fe les repréfenter toutes deux fous la même
image , quoique toutes deux réveillent en lui l'idée d'une
aiguille aimantée en général; car, ou il fe repréfente une
de ces aiguilles en particulier , ou bien , la matiere étant
impénetrable , il fe repréfentera néceflairement ces deux
aiguilles comme occupant les places differentes, & ne les
réunira par exemple pas fous une feule & même image s
pi à plus forte raifon fous une feule & même idée ‚ chaque
image
over pe ANALOGIE , enz. | 83
waarwording aan de ziel mede , en kan niet
_nalaaten zulks te doen „ten zy dat denkbeeld
verdwyne. vier oli NG
“De volmaakte Znalogie kan derhalven geen
plaats hebben , dan tusfchen twee zaaken, die
zich aan het verftand voordoen ; dat is te zeg-
gen: tusfchen twee wyzen van redeneeren, of
tusfchen de wyze en toepasfing der twee rede-
neeringen , maar niet tusfchen twee onderwer-
pen, op welken men die twee redeneeringen
toepast , ten waare die twee onderwerpen ook
alleen voor het verftand vatbaar waren. « En
indien ‘er eene volmaakte -„drnalogie plaats heeft
tusfchen de wyze en de toepasfing der twee re-
deneeringen , is die Aralogie eenzelvigheid,
en by gevolg , zoude eene van die wyzen van
redeneeren „ niet goed , noch voldoende kon-
nen zyn, indien het de andere ook niet is. Het
image portant fa perception particuliere à lame, & ne
pouvant ceffer de ly porter, -à moins de s’évanouir.
___L’ Analogie parfaite ne peut! donc avoir lieu qu’entre-
deux chofes incelletuelles ; c'eft àdire £ entre deux mae,
nieres de raifonner , ou entre la forme & application de
deux raifonnements, mais non ertre les deux fujets,-aux-
quels on applique ces-deux raifonnements , à moins que”
ces fujers ne foient auffi intelletuels. Et sil regne une
Analogie parfaite entre la forme & lapplication-de deux
raifonnements , cette Analogie eft-identicé , & par corf-
quent une de ces -manieres de. raifonner ne fgauroit être.
bonne & concluante fans que l'autre ne le foit aaff Ceft.
KXIL. Deel, De C | par
34 ANTWOORD op ve VRAAGE
is door middel van een verward begrip van dit
grondbeginzel „ dat noch niet verklaard is, dat
een Leerling in de Redeneerkunde verzekerd is -
van. wel geredeneerd te hebben , wanneer hy
de-wyze van de fluitreden wel toegepast heeft ,
of wanneer hy, dezelve wyze van redeneeren op
eenig-ander onderwerp overbrengt; dan dat het
geen zyn Meester hem ten voorbeelde gegee-
ven heeft. Het is ook op dezen fchoon be-
dekten grond , en op-dien, op welke men alte
de onderwerpen, die elkander volkomen gelyk
zyn , kan verwisfelen , dat de Meetkunftenaar
fteund , wanneer hy , om een voorftel zo veel
te duidelyker te betoogen , hy. zyne betooging
ftaaft en toepast op eene figuur ; want het is.
klaarblykelyk „ dat, indien hy niet voor toege-
ftaan nam , en indien men hem konde betwis-
ten ‚ dat het zelve betoog waar bleef , fchoon
op eene andere figuur toegepast , die in betrek-
king
par un fentiment confus de ce principe nom développé eu< -
core, qu'un apprentif logicien eft für d'avoir bien raifon-
«né lorsqu'il a éxactement appliqué la forme de Syllogisme,
ou lorsqu'il a employé la même maniere de raifonner fur
quelqu’autre fujet que celui que fon Maftre lui a propofé
pour exemple. -Ceft encore fur ce principe caché, &
fur celui que l'on peut fubftituer Vun à l'autre tous les ob=
jets parfaitement femblables , que fe fonde la Géomertre ,
quand, pour démontrer plus clairement une propofitión ,
it applique fa démonftration à une figure quelconquê; car
it eft clair que s’il ne prevoit pas pour accordé , & que ff
Ton pouvoit lui nier, que la méme démontftration refte
vraie , quoiqu’ appliquee à une autre figure wg
Cm
ovèR pr ANALÓGIE, enz. _ 93
king van alle de deelen van zyne onderftelling
volkomen aan dezelve gelyk is , hy vérpligt
zoude zyn, om zyne bêfchouwing te betoogen
voor yder nieuwe figuur. Ku
_De Aralogie uitloopende op eene eenzelvig-
heid, is duidelyk te zien, dat „zo dra men de-
‚zelve ontdekt heeft , dan alles wat klaarblyke-
lyk uit die eenzelvigheid vloeid, ook waar is in
de beide onderwerpen. Dus overtuigd zynde ,
dat het Vuur eene ftoffe is , fchoon eene zeer
fyne ftoffe , en derhalven die eenzelvigheid
heeft met eenen loden bal, zyn wy verzekerd,
door de Andlogie , dat het Vuur Zwaar is,
_fchoon mien het nooit gewoogen heeft : indien
deze vloeiftof by alle gelegendheid tragt te ry-
zen , dat is te zeggen , zich van het middel-
punt der Aarde te verwyderen , ín plaats van na
de | het
femblable rélativement à tous les articles de fon hypothe-
fe, il feroit obligé de démontrer fon théoreme pour cha-
que nouvelle figure. * | Eea |
__L’Analogie fe réduifant à une identité, il eft manifefte
qe'aufliôt qu'on l'a découverte , tout ce qui refulte évi--
demment de cette identité feule, eft vrai dans les deux
objets. — Ainfi , convaincus que le feu eft une matiere ,
quoique très-fubtile, & qu'il a par conféquent cela d'ie
‚ dentique avec une balie de plómb, nous fommes fürs par
_ PAnalogie que le feu eft pefant , quoiqu’on ne lait jamais
pelé: fi dans toutes les occafions ce fluide tend à monter,
Ceft-à-dire : à s'loigner & En à fe rapprocher du cen-
p) ue
Na,
86 ANTWOORD oep pe VRAAGE
„het zelve te naderen , gefchied zulks , om dat
zy ligter dan de lucht is , op welke zy om zoo
te fpreeken zwemt. vee hei
De gelykenis en de-Analogie ftrekken beide
ten gronde aan de waarfchynelykheid én aan de
zekerheid. Wanneer wy niet verzekerd Zyn,
dat de gelykenis en de Analogie geheel zyn,
_blyven wy by de waarfchynelykheid , die in ze-
kerheid veranderd , wanneer wy verzekerd zyn,
of meenen te zyn, datde ge/ykheid en de Ang-
logie in allen opzigte volkomen zyn. |
Een Wilde ziet voor de eerftemaal een gloe-
jend Yzer , hy wil het vatten en brand zich.
Des anderen daags , toont men hem van verre
een ftuk houts , met een levendig Vermillioen
rood befchilderd ; hy-geloofd „dat het gloejend
yzer is van daags te vooren , en wil het niet
| aan-
tre de la Terre, c'eft qu”il eft plus léger que l'air , fur
lequel il furnage pour ainfi dire. |
La refJemblance & V.Analogie fervent toutes deux de fon=
dement à la probabilité , & à la certitude. Lorsque nous
‘ne fommes pas fûrs que la refJemblance & VP Analogie foient
totales, nous en reftons à la probabilité , qui fe tourne en
certitude quand nous fommes ou croyons être aflurés que
la reffemblance & \ Analogie font totaless
Un Sauvage voit pour la premiere fois un Fer rouge
il veut le faifir & fe brûle, Le lendemain on lui montre
d'un peu loin un, morgeau de bois peint d'un Vermillon-
très= vif ; il le croit le fer rouge de la veille, &.ne veut
pas
over pe ANALOGIE, ENZ. 87
aanraaken , om dat, volgens zyn gevoelen, de
gelykonis volkomen is,en, hy verzekerd is zich
te zullen branden. . lemand. gaat dat gewaande
gloejend Yzer haalen, en brengt het hem. -De
Wilde ftaat ‘in twvffel , fteekt de hand uit,
trekt dezelve- weder te rug ;-fteekt: haar, weder
uit, eindelyk geen warmte. voelende „raakt hy
het hout-aan „-en word.dus' verzekerd „dat hy
“zich bedroogen had. … Dan plaatst men een ftuk
_gefchilderd hout naast een gloejend yzer „en
men toont hem „dat -het- eene geheel digt is ,
terwyl het ander iets doorzigtigs heeft. Eeni-
ge dagen daarna ziet:hy weder het gefchilderd
hout ; hy is nu niet meer verzekerd „ dat het
een, gloejend. yzer is „ dit komt hem ‘op zyn
best waarfchynelyk voor. _Intusfchen zich niet
geheel op zyn gezigt durvende vertrouwen, en
vreezende „ dat het zelve iets dat/maar.zeer
weinig
pas le toucher , parcequ’ à fon avis la reffemblance eft pars
faite, & qu'il a la certitude de fe brûler. … Quelqu'un va
prendre ce prétendu fer rouge , & le lui apporte ; le Saus
vage héfite , approche la main , la retire , & approche
Encore ;- enfin ne: fentant'aucune chaleur:, il touche „ &
Saflure qu'il s'eft. trompé. Alors on place cermorceau de
“bois peinc à côté d'un fer rouge , & on lui mönrre que le
premier eft abfolument opaque, au lieu que l'aurre, a
qaelque chofe de transparene. _Qaelques jours après il
voitsde nouveau fon morétau de bois: enluminé , il neft
plus-fûr-que c'eft un fer: rouge , cela ne lu: paroft que
probable tout au plus. Cependant n’ofent tout à fait
de fier à farvue s;É „ craignant qu'elle ne lúi fafle prendre
pour opaque ce qui n'eft que très- peu transparent, il ap-
| | Gr pro=
38 ANTWOORD op pe VRAAGE
‘weinig doorzigtig is , voor - geheel ondoorzigtig
zoude doen neemen, fteekt hy voorzigtig de
hand uit , en geen warmte gewaar wordende ,
word de waarfchynelykheid by hem zekerheid,
en hy vat het ftuk hours vrymoedig aan,
| Deze zekerheid rust op een befluit uit geZy-
kenis , en niet op” een befluit- door Analogië;
Volgens myne gedachten is deze foort van ze-
kerheid , die opseene volmaakte gelykenis be-
rust, Cof die men geloofd volmaakt te zyn ,)
het Zmhtinêt. Want men noemt Jaflinbì eene
natuürlyke beweeging „die geene rédeneerin
veronderftellende , aan Menfeh en Dier gemeen.
is , en niet kan veroorzaakt worden , dan door
eene der Zintuigen, dat zelv door een nàtuur-
lyk voorwerp: bewoogen wortd. ‘Wanneer dit
wezentlyk is , het geen het fehynt, dan is het
bd opregt; maar-het bedriegt, wanneer de
: Belg
proche la main avee précaution &'ne'fentant avcure cha-_
leur, la probabikité redevient eertitude, il faific hardiment
le morceau de bois, « .
Cette certitude eft fondée fur une conclufion par res-
femblance, non par Analogie, A mon avis cette e et de
certitude , fondée fur une reflemblance parfaite , ou erue.
telle , eft T'inttin&. Car on appelle infrinét un za zen
ment naturel, qui ne fuppofänt aucun raifonnement’,
commun à Homme &-à la Bête , & ne peut être deon |
fionné que par hi! un des fens ‚ Éému dui. même par
un objet Phyfique. Lorsque celui-ci eft reëllement ce
qu'il-paroft , Pinftint eft fincère 3 il eft trompeur vei
/. OVER DE ANALOGIE , enz, | _39
gelykenis in ftede van volmaakt te zyn „ alleen
is ftvnbaar is. Intusfchen kan het v orzigtigfte
_menfch het niet ontwyken , van zich byna ge-
duurig aan het Jflind overtegeeven in de ge.
meenfte zaaken van ‘het leven : hy zoude nooit
vorderen, indien hy zyne reden ’er in de plaats
wilde ftellen. Iemand, die aan de maaltyd zit-
tende , zoude willen onderzoeken „ en naauw-
keurig naagaan , of zyne foupe , zyn, brood ,
zyn wyn wezentlyk zyn het geen zy zyn. moe-
ten , en het geen zy fchynen , zoude den hal-
ven dag aan dat onderzoek verfpillen. … Geluk-
kig is het, dathet. Zuffind zo dikwyls niet be-,
driegt , dan. men in den eerften opflag zoude
vreezen: het is zelv famtyds zekerder, dan de
redeneering; dit bewyst het voorbeeld der Die-
ren : het is waar „ dat. deze Zintuigen hebben,
die door geen buitenfpoorigheid noch misbruik
HEA HI „ bedor-
la refJembhlance au lieu d'être parfaite , n'eft qu’apparente.
Cependant ' Homme le plus prudent ne fauroit éviteryde
fe livrer presque continuellement à TinftinGt dans les cho-
fes les plus ordinaires de la vie : s’il vouloit lui fubftituer
ta raïfon, il n'avanceroit jamait. L'Homme’; qui en fe
mettant à table , commenceroìt par examîner ferùpuleu-
… fement fi fa foupe , fon pain , fon. vin , &c. font.reölle=
‚ment ce qu’ils paroffent & doivent être , perdroit la moie
tié du jour à cet examen. Heureufement l'inftinét re
trompe pas aufli fouvent , qu'on. pourroit le craindre au
premier-coup d'ceil :-quelquefois même il eft plus fûr que
e raifonnement ; exemple des Bêtes le prouve sil e
vraì que eelles- ci ont, des fens, qu’aucun abus, avcun
excès nonr .alterés, & qui font par exemple plus délicats
Fot CEA. AL STA Sti que
40 ANTWOORD oP DE VRAAGE
babsen Zyn, en ide LA gevoeliger zyn
dan die, van den Menfch. Verder zyn de ge-
dykenisfen , die groot genoeg zyn om volkomen
te fchynen, zeldzaam , en de minfte twyffelag-
tigheid wekt de reden, en roept dezelve tot
hulp, der. Zinnen,
Laaten wy Overda tot een voorbeeld van
waarfchynlykheid en dt ‚ Op eene Ana-
hogie kaai)
Ik vind een soa in de Meetkunde „ en
deszelvs oplosfing , na het gefchreeven te heb-
ben , leg ik weg, en denk ’er niet verder aan.
Een myner Vrienden ontneemt my myn Ge-
fchrift, fchryft het uit, en legt het weder daar
hy het vond „ en koomt eenige maanden daar
na myn oordeel over dat voorftel vraagen. Zo
dra hy het gemeld heeft , fchiet my te binnen,
dat
que ceux-_de PHomme. „D'ailleurs les resfemblances aflez
grandes pour paroftre parfaites , font rares, & la moin-
dre „équivoque wiveitie la raifon ‚ & l'appelle. au fecours
des fens.”
_ Paffons à un exemple de probabilité & de certitude fon-
dées fur une Analogie. |
Je trouve-un théoremerde Géómötrie & fa démonftra-
tion’, & aprés Pavoir couché par écrit , je le mers de cô-
‚en y_penfe plus. Un de mes Amis dérobe mon Ma-
nufcript, le copie, le remet en place, & plufieurs mois
après vient foumettre ce théoreme à mor jagement, £ Dès
Véhoncé je reconnois que j'ai travaillé fur le même mijens
à °
dl
over DE ANALOGIE , enz. 41
dat ik over het zelvde onderwerp gewerkt heb;
de betooging begind met dezelve denkbeelden
als de myne. - Ik begin het als waarfchynelyk
te vinden , dat myn Vriend kennis van myn
werk heeft gehad : de betooging gaat voort met
dezelvde redeneeringen te ontwikkelen tot aan
het einde toe , en tmyne gisfing , dat is te zeg-
gen , de waarfchynelykheid , dat het zo is,
vermeerderd. Deze waarfchynelykheid komt
uitde Awalogie voor, die ik vind tusfchen het
betoog van myn Vriend en het myne , en die
uitloopt op de eenzelvigheid (adentiteit) van
denkbeelden, en op die van hunne aaneenfcha-
keling , maar dewyl het in de Wiskunde niet
onmogelykvis, dat twee lieden , volgens dezel-
ve grondbeginzelen , en dezelve wyze van re-
deneeren, dezelve zekerheid op dezelve wyze
betoogen , is myne gisfing geene zekerheid. Ik
fta op , en kryg myn handfchrift , en verzoek
vele
Ja démontftration débute par les mêmes idées que la miene
ne 5. je commence à trouver probable que-mon Amiaeu
connoiffance de mon travail ; la cémonftration continue:
à développer les mêmes raifonnements jufqu’à ia fin , &
mon foupgon , c'eft-à-dire , la probabilité qu'il ett jufte „
auúgmente. Cette probabilité réfulte de 1’ Analogie- quê.je
trouve entre la démonftration de mon Ami & la mienne ,
& qui fe réduit à Videnrité des idées & à celle de leur en=
_ chafnement ; mais, vu qu'en Mathématiques , il n'eft pas
jmposfible que deux Perfonnes ayant les mêmes princi-
pes, & la même maniere de raifonner , démontrent de
même la même vérité, mon foupgon n'eft pas certitude.
Je me leve & vais prendre mon Manufeript „ puis je prie
C 5 mon
42 ANTWOORD oP pe VRAAGE
vervolgens myn Vriend weder te beginnen, en
wanneer ik overtuigd ben van de eenzelvigheid
der woorden, ben ik verzekerd, dat myn Vriend
myn betoog afgefchreeven heeft : de Analogie
is volkomen geworden, wyl alle mogelyke een-
zelvigheden 'er in gevonden worden ; eenzel-
vigheid van onderwerp , eenzelvigheid van re-
deneering „ eenzelvigheid van ftyl , eenzelvig-
heid van woorden ; en inderdaad myn Vriend
bekend lagchende den trek, dien hy my ge-
fpeeld heeft. | der
Maar ’er is eene andere foort van waarfchyne-
Iykheid , door welke men uiteenie zaak , die meer-
__maalen gebeurd ís , befluit , dat zy in dezelve
omftandigheden weder gebeuren zal: deze waar-
Schynelykheid grond zich op díen ftelregel , dat.
dezelve oorzaaken dezelve uitwerkingen voort-
brengen , wanneer de omftandigheden dezelve
mon Ami de recommencer , & quand je fuis convaincu de
Fidentité des mots „je fuis fûr que mon Ami a copié ma
‘piece : 1’ Analogie ett devenue parfaite , parceque toutes
_ Jes identités posfibles s’y trouvent identité de fujet , iden-
tieé de raifonnements , identité de ffyle, identité de mots.
Effe&tivement mon Ami fe mer à rire , & avoue le tour
qu'il m'a joué, | | |
Mais il eft une zutre forte de probabilité, par laquelle:
de ce qu'une chofe eft arrivée plu(ieurs fois, on conclut …
que dans les mêmes circonftances elle arrivera encore
wette. probabilité fe fonde fur le principe que les mêmes
canfes , dans les mêimes circonftances , produifent le nd |
over DE ANALOGIE , enz, 43
zyn, en dit grondbeginzel zelve fteunt alleen
op de eenzelvigheid der oorzaaken en omftan-
‚ digheden , uit welke men op de eenzelvigheid
der uitwerkzelen een befluit opmaakt, Dit
foort van waarfchynelykheid. dan loopt , even
als de Analogie, uit op eenige eenzelvigheden.
Zy fluit noodzakelyk een gevolg eener vergely-
king in tusfchen de oorzaaken en de omftandig-
heden , om verzekerd te zyn , dat zy eenzel-
vig zyn; Zy is dan eigentlyk eene Znalogie ,
en wel eene volmaakte Analogie , wyl zy: alle
de eenzelvigheden bevat , die in dit geval mo-
gelyk zyn. Deeze waarfchynelykheid is eene
waare zekerheid , wanneer men verzekerd is
van de eenzelvigheid der oorzaaken en omftan-
digheden ; maar is flegts waarfchynelyk , wan-
neer men van de eenzelvigheid der oorzaaken
en omftandigheden niet verzekerd is. Ik ben
verzekerd , dat twee verfchillende ligchaamen,
eene
me effet, & ce principe n’eft lui-même fondé que fur lí-
dentité de caufts & de circonftances , d'où l'on conclud
Pidenuté deffers. Cette efpece de probabilité fe réduit
«done ainfi que 1’ Analogie , à quelques identités. Elle en-
trafne néceflairemen: une comparaifon entre les caufes &
Tes circonftances „ pour s’affurer qu'elles. font identiques :
elle. eft donc au fond une Analogie , & une Analogie par-
faite „ puisqu’elle renferme toutes les identités posfibles -
lei. Cette probabilité eft une véritable certitude , lorsqu”
on eft afluré de l'identité des caufes & de celles des cir-
conftances ; mais elle eft probabilité lorsqu'on n'eft. pas
für de Pidentité de caufes & de circonftances. Je fuis für,
après en avoir fait expérience vne fois, que deux corps
dif.
4 _ ANTWOORD or pe VRAAGE
eene veer en een looden bal , denzelven tyd
doorbrengen in het vallen van dezelve hoogte
in het lugtledige , wanneer ik die Proef eens
genoomen heb; om dat ik hier verzekerd ben,
dat de oorzaak van dat verfchynzel de aantrek-
king van het middelpunt der Aarde, en de om-
ftandigheid , het lugtledige, of dat ’er geen te-
genftandbiedende middelftof ís , altoos dezelve
zyn. Maar wanneer ik niet eens , maar twin-
tig maalen agter elkander dezelve bombe , uit
denzelven: Mortier , en met dezelve lading op
denzelven afftand gefchooten hebbe , is het al-
leen maar waarfchynelyk , dat het my de 21fte
maal zal gelukken , om dat ik maar verzekerd
ben vân de eenzelvigheid van eenige oorzaa-
ken ‚-de Bombe , den Mortier , en de lading,
Maar wat de vierde aangaat : de kracht aan de
Bombe gegeeven , welke van de innerlyke deugd
van het kruid afhangt , hier van ben ik zo min
ver-
différents, une plume & une balle de plomb , emploient
le même temps à tomber de la même hauteur dans le vui-
de, parcequ’ici je fuis fûr que la caufe de ce Phénomene ,
qui eft Vattraêtion du centre de la Terre, & la circonftan-
ce, le vuide ou labfênce du milieu réfiftant , font toujours
les mêmês. Mais après avoir jetté , non pas une „, mais
vingt fois confécutivement, la même bombe avec le mê- «
me Mortier , & la même charge à la même diftance , je
n'ai que la probabilité de réuffir à la 21. fois , parceque
je ne fuis fûr que de lidentité de quelques caufe‚ quifont
la bombe , le Mortier , & le poids de là charge ; mais
quant à la quatrieme caufé : P'impulfion donnée à la bom-
ber, qui dépend de la bon:é intrinfeque de la poudre, je
n'en
OVER DE ANALOGIE, ENZ, 45
verzekerd als van de omftandigheden , die van
dea ftaat der Lucht, en van de kracht en ftreek
des Winds afhangen. |
De waarfchynelykheid, van welke wy fpree-
ken „ vermeerderd „ en-word eindelyk zeker-
heid , wanneer men „ door het herhaalen der
Proefneering met denzelven uitflag , zich kan
verzekeren, dat de oorzaaken en omftandighe-
den altoos wezentlyk dezelve blyven. De Na-
tuurkundige doet eene Proefneeming , zy gelukt
hem : hy herhaald dezelve, zy gelukt hem we-
der , zo als hy gehoopt had , dat is te zeggen
waarfchynelyk gevonden had; thans is hy dan
byna verzekerd van den uitflags noch eenige
__Proefneemingen, die gelukken , zullen zyn ze-
kerheid voltooijen.
Het is klaarblykelyk „ dat de foort van waar:
fchynelykheid , van welke wy fpreeken , zoo
veel
Eeten’ (ii pas plus tûr que des circonftances „ qui _dépen-.
ee
dent de V'étât de l'Air , de la force & de la diretion du
Vent. | |
La probabilité dont nous parlons À augmente & devient.
‚enn certitude , lorsqü’à force de ;répéter |’ expérience
avec le même fuccès , on eft parvenu à s’aflurer que les
caufes & les circonftances reftent effeCtivement toujoursles
mêmes. Le Phyficien fait une expérience ; elle Ini réus-
fit: illa répéte ; elle réusfit encore , ainfi qu'il Pavoit ex-
_ péré; c'eft-à-dire : trouvé probable. Maintenant il eft
‚presque fùr du fuccès; & encore quelques expériences heu- -
reufes rendront fa certitude complete.
„ll eft manifefte } que lefpece de probabilité en quese |
tion,
16 _ ANTWOORD of vr VRAAGE
veel fteund op de volkomen gelykenisfe , als op
de nalogie , wanneer het Natuurlyke Onder-
werpen raakt. Dewyl alsdan de oorzaaken van
Natuurkundige onderwerpen afhangen, die men
als. gelyk aanmerkt, en dus de eene voor de an-
dere kan neemen , uit hoofde dezer gelykheid.
Wanneer men fpreekt van dezelve Bombe met
dezelve lading op te fchieten, is het klaar, dat
de Bombe dezelve kan zyn , maar niet de lae
ding 5 het gewigt alleen van deze kan eenzel-
vig zyn in de twee fchoten. Maar dewyl men
de tweede lading volkomen gelykende aan „ of
gelyk met de eerfte ftelt , Ziet men die als
dezelve aan ‚én men neemt de eene voor de
andere.
… Eindelyk is ’er een derde. foort van waar-
fchynelykheid , die men ontkennende waarfchy-
nelykheid noemen kan ; op deze rusten alle de
_Ha-
tion , s’appuie autant für la resfemblance Aarjaihe que fur
V'Analogie, dès qu’il eft queftion d'objets Phyfiques., Alors
les caufes. dépendant d'objets Phyfiques , qu'on regarde
comme égaux , on fubftitue Pun à l'autre en vertu de cet-
te égalité. . Quand on parle de lancer là même bombe
avec la même charge, il eft clair que la bombe peut être
Ja même, mais non la charge; le poids de celle-ci peut
être identique dans les deux tirs. Cependant comme on
fuppofe la feconde charge parfaitement reflemblante ou
égale à la premiere , on la regarde comme la même ; on
fubftitue l'un à lautre.
Enfin il eft une troifieme forte de brobabilité ‚ qu'on
pourroit appeller probabilité négatives c'eft celle, f pii
| quelle
over pe ANALOGIE, enz. ° 47
_Hazard-fpellen. Hier onderfteld men , dat ’er
geen meer waarfchynelykheid is , dat de eene
zaak eer gebeuren zal dan de andere. In een
Lotto-fpel , of van go getallen , trekt men ’er
s op hazärd ; men zegt, dat men ín gelyk fpel
18 tegen 1 kan zetten , dat zulk of zulk getal
niet uit de bus of doos zal komen. De rede-
neering „ op welke deeze. waarfchynelykheid
fteunt, is duidelyk: want 5 getallen te trek-
ken van go, is het zelve als r van 18 te trek-
ken ; maar het is niet waarfchynelyk „ dat van
„18 Loten ’er het eene eer uitkomt. dan het an-
dere ; men kan dus 18 tegen 1 wedden. De-
ze laatfte- onderftelling: (het is niet meer waar-
fchynelyk „ dat het eene meer dan het andere
“uitkomt ), onderfteld noodwendig, dat de oor-
zaaken en omftandigheden , die zamenloopen,
om één getal te doen uitkomen vóór alle getal-
len , gelyk zyn; want ware ‘er maar eene oor-
zaak ,
uelle fe fondent tous les jeux de hazard. Ici l'on fuppo-
& qu”il n'eft pas plus probable que de deux chofes lune
arrive plutôt que l'autre. Dans ce qu’on appelle Lotto,
ou de go numéros on en tire $ au hazard, on dit , qu’à
jeu égal, il faut gager 15 contre 1, que tel numero ne
fortira pas de la roue. Le raifonnement fur lequel cette
probabilité fe-fonde eft manifeftement : tirer < numéros
fur go, eft la même chofe qu'en tirer 1 fur 18 5 mais il
‚ neft pas posfible , que fur 18 lun forte de la roue plutôt
que lautre; donc il ya 18 à parier contre 1. Cette dere
niere hypothèfe: il n'eft pas plus probable que lun forte
‘de la roue que l'autre, fuppofe néceflairement ‚ que les
caufes & les circonftances qui concourent à faire fortir un
nu-
48 … ANTWOORD Op DE VRAAGE
zaak , of maar eene omftandigheid , meer ten
voordeele van het eene getal, dan voor het an-
dere , zoude het fpel niet gelyk zyn : de oor-
zaaken nu en de omftandigheden gelyk zyride
voor alle de getallen , is de uitwerking ook ge-
Iyk 5 en dit foort van waarfchynlykheid zal we-
der tot de Analogie komen , want de eenzel-
vigheid der oorzaaken en omftandigheden on-
derftellende „ befluit zy op de eenzelvigheid
der uitwerking. | |
De waarfchynelykheid , van welk eene foort
zy ook zyn moge , fteunt altoos op de gelyke-
nis, op de Znalogie, of op beide te gelyk: en
wanneer de gelykenis en de Analogie volkomen
zyn , word de waarfchynelykheid zekerheid.
IL Voor-
}
&
“numéro font égales pour tous 3 car s’il y avoit une feule
caufé, ou une feule circonftance en faveur d'un numéro
plutôt que des autres , le jeu ne feroit plus égal ; or les
caufes & les circonftances étant égales pour tous , l'effet
Peft auf $ & cette efpece de probabilité rentre dans [4
nalogie ‚ puisque fappofant identicé de caufes & de circon-
ftances , elle en conclud identité d'effet.
La probabilité, de quelque efpece qu'elle fuit, fe fonde
donc toujours fur la reffemblance ou fur \’-Analogie , ou fur
toutes deux à la fois : & quand la resfemblance & 1 Analo-
gie font Parfaites , la probabilité fe tourne en certitude.
TI. Pré.
> OvER DE ANALOGIE enz áô
ÏÍ
_VoorzORGEN „ dië pien meeinen moet 1Â
hiet gebruik der Analògie.
+ Ne Sla N ' ‚ 4 € p G ele /
ORR ARRA AIRRRARELRRRRRLRASRAERRAAK a)
d _ ni ° : d kra ee *Ì 5 % k ed P, à v
(ORT EERSTE VOORZORG:
…__ Mei moet de gelykenss niet vermengen met
de Analogië, ien aen
___ De Aralogie het zelve in het Zedelyke zyn-
de, dat ge/ykenis in het Natuurkundige is,en
het Zedekundige van. den-Menfch ten naauw-
{ten met zyne Natuurkundigen ftaat- verbonden.
Zynde ;-verward men s gelyk ik reeds zeide ;
de Analogie met de gelykenis. -Deeze laâtfte
echter
Kak
NEGEN PIED LID / en lk edn
_ PRECAUTIONS d prendre en employant |’ Analogise
PREMIERE PRÉCAUTION.
Ne pas confondre la res/emblance avec 1'Anatogiës
L°Analogie étant au Moral ce qûe la tesfemblanéd eft af
Phyfique , & le Moral de 1’ Homme ayant une haiför ifti-
mé avec font Phyfidue , on tonfond ; ainfi que hous |d-
ovoùs úéjä. dit; PAnalogie & Ta retfemblgrtes Cependatts
" AXIL Deels LN Estié
ed
só ANTWOORD oP pe VRAAGE
echter op onze zintuigen fteunende , die ons
vaak bedriegen , of konnen bedriegen , is het
een zaak van belang de eene van de andere te
onderfcheiden : de Analogie alleen op het ver-
nuft gegrond, of op de reden, zoude ons niet
konnen misleiden , wanneer zy te regt aange-
wend word. De kenteekenen der Analogie,
hier boven befchreeven „zyn gefchikt. tot dit
onderfcheid. |
Laaten wy twee Compasnaalden onderftel-
len , die volkomen gelyk zyn , maar de eene
heeft eene zeilfteenkrachtige Naald , en de an-
dere niet. Indien ik , op deze volmaakte gely-
kenis fteunende , ’er uit opmaak , dat de niet-
zeilfteenkrachtige Naald het Noorden zal aan-
wyzen „om dat de andere het doet , zoude ik
my leelyk bedriegen. |
E MILE
cette derniere fe fondant fur nos fens , qui fouvent nous «
trompent ou peuvent nous tromper „il importe de la d:s-
tinguer de la premiere : celle-ci, fondée uniquement fur
Yincelle&t ou fur la raifon , ne fgauroit nous trompêr quand
elle eft bien emplovée. Les Curaêteres de U’ Analoge tra-
cés plus haut, font propres à cette-diftinétion.
Suppofons deux Bouffoles parfattement égales, mais
Pune ayant fon aiguilleaimantée , & l'autre non , fi ‚me
fiant à cette resfemblance parfaite, j'en conclus que la Bouse
fore fans vertu magnétique montrera le Nord, parceque
Vautre Bouflole le montre, je me tromperai lourdement.
Ene,
\
over De ANALOGIE „enz 51
Emir (*) door zynen Mentorsbeftuurd, -
maakt een Eend van. wafch „ door welke,gene
zeilfteenkrachtige Naald gaat van den ftaart toc
den kop ;-hy neemt wel draa waar , dat Zyn
Eend , in eene kom met water gezet , en gan
zich zelven. overgelaaten , altoos in de. ftreek
van het Zuiden naar het Noorden gaat, … Eeni-
ge dagen daarnaa ziet EMILE een Compas,
en bemerkt -dezelve eigenfchap. … Schoon zyn
Eendvogel en ’t Compas in het geheel niet naar
elkander zweemen , befluit hy , dat de Naald
van het Compas zeilfteenkrachtig is, en hy be-
driegt zich niet , om dat hy.niet uit de ge/yke-
fis , maar uit Andlogie befluit. — |
el BIE Men
OC Burrr ou de PEducetion, Tom.1l, pag. 18. vanden
Amfterdamfchen Druk , by: Neaulme 1764. <= |
Emire (*), dirigé par fon Mentor, fait un Canard de
cire traverfé de la queue au bec par une giguille-aimantée,
& obferve bientôt que pofé dans un ‘basfin plein-d'eaus
fon Canard abandonné à lui-même „prend toujours da-di-
_ reétion du midi-au-Nord. Quelques jours après È mire
voit une Bouflole & y remarque la même propriété, Quoie
que fon Canard & la bouflole nefe reflemblent en rien
il conclud que Vaiguille de cette Bouflole eft aimantée , &
il ne fe trompe point, parcequ’il conclud, non par resfem-
blance ‚ mais par Analogie. en
On
‚CY Bmrug ou de Education, Tome IL pag. 18de’. Edie
ston d'Amfterdam chez. F. Nearflmesmg 64. +
D 5
/ ed
5e ANTWOORD oP pe VRAAGE
Men kent deeze Analogie daar uit, dat zy
r. alleen tot de reden behoord; 2. dat zy eene
noodzakelyke vergelyking onderfteld tusfchen
het Eend en het Compas ; 3. uit de eenzelvig-
heid der zeilfteenkracht , die uit dat vergelyk
voortvloeit : daar in tegendeel de volmaakte ge-
ykenis der twee eerfte Compasfen de zinnen on-
middelyk aandeed, en geen eene eenzelvigheid,
maar verfcheide gelykheden onderftelde. |
N
TWEEDE VOORZORG.
Niet te befluiten uit hoofde van eene of
meer eenzelvigheden , (die de gronden zyn
der. Analogie ‚) op eene zaak , die in het ge-
heel niet, of flegts ten deele, tot deze eenzel-
vigheid behoord. |
KN
Indien
On reconnoit cette Analogie à ce que 1, elle eft uni=
quement du reflort de la raifon ; a. elle fuppofe néceflai-
rement la comparaifon du Canard & de la Bouffole , & de
plus 3. lidentité de vertu Magnétique qui refulte de cete
te comparaifon : au lieu que la res/emblance parfaite des
deux Bouffoles ‚ frappoit direêtement les fens, & ne fup-
pofoit aucune identité „ mais plufieurs égalités.
SECONDE PRÉCAUTION.
Ne pas conclure en vertu de lidentité ou des identités,
fondements de |’ Analogie , une chofe qui ne tient point
du tout, ou qu'en partie & ces identites. iets
… fi Sj
u
over DE ANALOGIE, Enz. 53
‘ Indien Emire, uit het zien „ dat zyn
Eendvolgel en het Compas beide vry na de Po-
Jen draaide , wilde befluiten , dat de Naald en
het Compas zylfteenkragtig waren, niet alleen,
ook „dat zy die kracht. door een Zeilfteen ver-
kreegen hadden , om dat hy de Naald van zyn
Eend aan eenen natuurlyken Zeilfteen geitree-
ken had , liep hy groot gevaar van zich te be-
driegen. De eenzelvigheid op welke de 474-
logie in dit geval fteund , is die vande rigting
„naar het Noorden. Deze eenzelvigheid fleepc
zeer noodzakelyk eene eenzelvigheid van zeil.
fteenkracht na zich in de Naald van het Eend ,
‚en die van het Compas ; maar niet dat de, oor-
zaak , welke deze kracht mededeelde „aan de
eene en andere dezelve zy ; hebbende de na-
tuurlyke en door konst gemaakte Zeilfteen beide
deze eigenfchap van mededeeling.
| Het
Si de ce que fon Canard & une bousfote tournent Yun
_& l'autre librement vers les poles , E mrs. vou'oit con-
clure , non feulement que l'aiguille & 1: bousfole a é:é ai. \
manté , mais encore qu'elle Pa été avec une pierre d' Ai-
mant , parcequ’il a aimanté laiguiile de fon Canard avee.
un Aimanr naturel, il courroit grand risque de fé tromper.
Bidented fur laquelle {e fonde- ici |’ Analog:e éft- celle de
direction vers le Nord3 cette identité entrafne bien né.
ceflairement une identité de vertu magnétique dens lai-
guille du Canard, & celle -de la. boustole , mais dan que
Ja cauf@ qui a communiqué cette vertu à lune & à l'autre
{oit la même, P Aimant naturel & | Artificiel ayant cous
les deux cette propriéué Communicative.
Y jk A ei zake
54 ANTWOORD op or VRAAGE
Het bestê én misfchien eenige zekerd rid,
del , omt deze feil te vermyden , is de gralogi-
fche redeneering tot eene (uitreden te brengen,
waar van de eenzelvigheid (de grond def And.
logie) het tweede lid'is , en het eerfte lid een
algemeen onbetwistbaar Voorftel, dat hêt twee-
de lid bevat. |
Dus kan her vinger: a
Yder. Naald, die de eigenfchap heeft van -
‚vry naar het. AIgorden te Banjo is aol
feeenkrachtig; « | |
Pe Naald van een ite draait vry naar
‚het Noorden ;
Zy is derhalven zeilfteenkrachtig.
\
En pe derwyl 4
‚ Le meilleur & peut-être l'unique moyen affuré d'éviter
cette faute, eeft de reduire le raifonnement Analogtque
en un fvllogisme „ dont Pidentité fondement de [Analogie ‘
foit la mineure, & la majeure une propofition generale ine
conteftable tenferment: la mineure, À
“Ainf l'on peut dire ;
Cêtte aïguille ‚ quia la propriété de fe tourner libre-
«ment vers le Nord , a été aimanté.
De Nods de la Bousfole fe tourne agt: vers le —
or 5
Donc elle a été aimabel, Â
Au
'
FOvVER DE ANALOGIE , Enz, cs
„Terwyl men niet kan zeggen :
Yder Naald ,; die vry naar het Noorden
draait , is zeilfteenkrachtig gemaakt door
ERE EPSON
Zynde dit Voorftel niët minder dan on-
twyffelbaar.
Deze tweede voorzorg op het befluit , door
geljkenisfë toepasfende, en zorg draagende van.
niet uit de gelykheid, die de grond der ge/yke-
nisfe is , een befluit te trekken , dat maar ten
deele of geheel niet tot die gelykheid behoord,
zal men door gelykenis konnen befluiten , met
zoo veel zekerheid , als door „Ana/ogie.
Hier moet men vooral zich verzekeren, dat
het voorftel , dat het eerfte lid maakt van de
Sluitreden , waar van de gelykheid , de grond
| van
Au lieu qu'on ne peut pas dire:
_ Toute aiguille que fe tourne librement vers le Nord,
a été aimantée avec un pierre d’Aimant. \
Cette propoficion n’étant rien moins qu’inconteftable.
En appliquant à la conclafion par resfemblance cette fe-
conde Précaution , & ptenant garde de ne pas déduire de
Végalité , fondement de la resfemblance une conclufion ,
qui ne tienne qu’imparfaitement ou point à cette égalicé ,
on pourra conclure par res/emblance avec autant de certi-
tude que pár Analoge, |
ei fur -tout il faut s’affurer que la Propofition qui fait
la majeure du fyllogisme , dont Végalité bafe de Ja res/em-
D 4 blance
6 ANTWOORD vof or VRAACE
van de gelykenisfe , het tweede lid maakt, on-
betwistbaar. is ; om dat dikwyls twee zeer ver-
fchillende oorzaaken op eenê der zinnen ,de-
zelve uitwerking doet , en derhalven aan de ziel
het zelve gevoel geeft. Dus het gloeijende
yzer , en ‘het in Vermillioen gefchilderde ftuk
houts, op het oog van den Wilden dezelve uit-
werking doende, yeroorzaaken aan zyn ziel de
gewaarwording van een levendig rood , en de-
zelve gewaarwording doet hem ten onregte be-
Íliten , dat die twee voorwerpen eene volmaak-
te gelykenis hebben, Laaten wy oncderftel-
len , dat. onze Wilde een goed Redenkunfte-
naar ZY ‚dan zoude hy zynen misflag konnen
bemerken , zonder de aanraaking te hulp te roe-
gen , die alleen; kon beginnen. door het volgen-
de Voorftel; — cate
odin
blance fait la mineure , eft inconteftable ; parceque fou-
vent deux caufes crès- différentes font fur un des fens le
même effer , & portent. par conféquent-une même fenfa-
tion à ame. Aint le fer rouge & le morceau de bóls „
peat ‘en Wermillon, faifant fur Voeil dû Sauvage le même
eller, caafent à fon éme la fenfatian. d'un rouge vif , &
dêrte même fenfation Jui fait conclure à tort, que ces
deux objets ont une reflemblance parfaite. _Suppofons
riôcre Sauvage bon logicien, il auroit pu s'appercevoir
de í& méprife, fans recourir à lattouchement : en efiat
vant de réduire le raifonnement fubit du fon inflinét à un.
EE qui n'aurpit pu commeneer qae par la Propor
us e
zer ÁUIVANLE 3
4v hi AL vins e | Taut
OVER DE ANALOGIE, ENZ. 59
Al wat levendig rood is „ veroorzaakt nood-=
zakelyk dezelve finart, die my een Bloc,
jend yzer veroorzaakt heeft.
Dit Voorftel niet tiider dan onbetwistbaar
“zynde , moest hem ten eerften toonen ,
dat hy zich konde bedriegen , en zich
wezentlyk bedroog,
Ed
’Er legt dëttdlven des te meer aan gelegen „
om de redeneering door gelykenisfe te konnen
onderfcheiden, van die door Azalogie, wyl het
eerfte meer bekwaam is om dwaaling te veroors
zaaken, of dat twee voorwerpen, die zeer ver-
fchillende zyn „, op eene van onze zinnen de-
zelve uitwerking konnen voortbrengen. Om
zich niet te bedriegen in dit geval „ zoude men.
moeten beginnen met het onderzoeken , welke
uitwerkingen. de gemelde voorwerpen ‘moeten
en
Tout ce qui eft d'un rouge vif, caufs nécefMuirement
la même douleur que m’a caufé le fer rouge,
Cette Propofi tion n'étant rien moins qu’incontefta-
ble, iui auroit d'abord montré qu'il pouvoit fe trom-
* per, ou fc trompoit effectivement,
u importe donc d’autant plus de fgavoir d'ftinguer le
raifonnement par resfemblance de celui par Analogie , que
le premier eft plus fujet à induire en erreur , ou que deux
objets très die rent peuvent produire fur un de nos fens
de même effet, Pour ne pas fe tromper dans ce cas, il
faudroit commencer par examiner. quels effets les objets en
D 5 quese
58 ANTWOORD or ne VRAAGE
en konnen veroorzaaken op onze andere. zin-
nen „en zich vervolgens verzekeren dat zy die
wezentlyk voortbrengen, het geen dikwerf niet
fchielyk gaat, noch fmtyds mogelyk is. Daar
in tegendeel de Analogie , alleen van het ver-
ftand afhangende, veel meer onder ons bereik
is , en ook fchielyker werkt, By voorbeeld ,
indien het half verheven Schilderwerk boven de
deur „ van het welk ik hier boven gefprooken
heb, zo hoog geplaatst geweest was, dat ik ’er
niet aan konde raaken „ dan door middel van
eenen hoogen ladder, en ik zulk een niet had,
zoude ik my nooit door myn, Gevoel hebben
konnen verzekeren, _ Maar door Analogie re-
deneerende „ zoude ik er wel haast van verze-
kerd zyn. Ik zoude waargenoomen hebben ,
dat , wanneer ik. dat ftuk van boven de deur
afnam, en het elders plaatste , het noodzakelyk
ook van fchyn (of dag) veranderen moest „
en
queftion peuvent & doïvent produire fur nos autres fens „
& enfuite s’affurer qu’ils les praduifent effetivement , ce
qui fouvent neft pi expédicif ni posfible. -Au lieu que
PAnalogie , ne dépendant querde l'intelle@t , eft beaucoup
plus en notre pouvoir & beaucoup plus prompte.”. Par.
exen.ple „fi le deflus: de porte en clair-obfcur , dont j'ai
arlé plus haut, avoit été élevé au point que je n'eufle pl.
e toucher fans une grande échelle , & que celle- ci m'eut
manqué , je n’aurois jamais pu m’aflurer de mon erreur
par le fens de toucher. Mais en raifonnant Ee Analogie
je m'en ferois bientot affuré. _|’aurois obfervé , fi en
Changeant de place , le deffus de porte er dn
- ap
vr ovirR de ANALOGIE, enz. 59
ti ziende, dat het dit niet. deed , zoude ik ver-
vekerd zyn „ dat het een Schildery was ; want
in het ftúk boven de deur , én in een graauw
Schilderftuk een eenzelvigheid , vân onveran-
derlykheid vindende in den dag (*) , konde
ik deze Sluitreden geinaakt hebben:
” Yder voorwerp , van het welke de dag de-
“zelve blyft „ fchoon het gezigtpunt ver-
anderd , is, gefchilderd.
De dag van het ftuk boven de deur „ blyft
| „altoos: dezelve , enz.
__Derhalvenis het eerfte voorftel onlochenbaar.
hie Sn deed | en
…_(*) Het Franfch zegt apparence , Chet geen fchynbaarheid
of fchyn beteekend) ; doch ík ben genoodzaakt geweest hèt
woord dag in den zin der Schilders te gebruiken , om my
sdúidelyker uit te drukken , wyl in deeze Verhandeling het
zeer naauw op de eigentlyke beteekenis der woorden aan-
koomt ; hierom heb ik ook hier het clair obfcur door graauw
Schilderfluk' vertaald „ onder welken naam het by de Kanfte-
naars en“Kunstminnaars meest bekend is. Verr.
:
st We
“d'apparence , & voyant que non, j'aurois été fûr que c’é-
“toit une peinture , parceque trouvant entre le deflus de
porte & un clair - obfcur identité d'immutabilité dans Pap-
„patence „j'aurois pu faire ce Syllogisme :
Tout objet dont Papparence demeure la même, quoi-
que le point de vue change, eft peint ;
L’apparence du deflus de porte demeure toujours la _
même , &c. |
Dont la premiere Propofition eft inconteftable,
Au
60 ANTWOORD or pe VRAAGE
Verder befluit ik hier door Analogie, en niet
door gelykenis, dat het deurftuk gefchilderd is,
fchoon ik in den eerften- opflag ín verzoeking
kwam, om het tegendeel te gelooven. Het is
waar „ dat myn gezigts- zin ten geldider dient ,
tot de modificatie van myn ziel , welke ver-
oorzaakt word door de onveranderlykheid van
het daglicht ín het ftuk; maar-het is-even waar,
dat deze modificatie der ziel „geen gezigts-
gewaarwording is. En in der daad , indien ik
aan den blinden SAUNDERSON, die lesfen in
de Gezigtkunde gaf , gezegd hadde : zie daar
een ftuk boven de deur „ dat my half verheven
werk fchynt , maar als ik het-van plaats veran-
der „ blyft de daging altoos dezelve „ zoude
SAUNDERSON zonder twyffelen geantwoord
hebben : het is een uitmuntend wel gefchilderd
Graauwftuk, — ERR
Au refte je conclus ici par Analogie „ & non par-resfem-
blance , que le deflus de porte eft peint , quoiqu’au pre-
mier coup _d'ceil on feroit tanté de croire tout le contraire,
Heft vrat que le fens de la vue fert de véhicule à la modi-
ficavion de lame caufée par Pimmutabilité de l'apparence
du deflus de porte; mais il-eft également vrai, que cette
modification de lame n’eft pas une fenfation vifuetie. Cer-
tainement fi javois dit à Paveugle SATNDERSON , qui
doonoit des legons d'Optique : Voilà un deflus de porte
qui me femble un bas- relief 5 mais en changeant de place
Yapparence de ce deffus de porte demeure toujours le mê-
me. SAUNDERSON m’auroit repliqué fans hêficers c'eft
un clair-obfcur parfaitement executé. |
HL
4
over DE ANALOGIEË , ENZ. | 61
Et
HET GEBRUIK DER
Ec OD nd
De Analogie niet kunnende bedriegen, wan-
neer zy met de nodige en bovengemelde voor-
zorgen gebruikt word , ís voor den Wysgeer
een groot behulp in het onderzoek der Natuur-
en Zedekundige waarheden : tot meer order eri
klaarheidshalven , breng ik dezelve tot de vier
volgende Gebruiken : hen iens
| | EERSTE
iN
USAGE Seve VANALOGIE,
L'Analogie , employée avec les Précautions convenables
& prescrites, ne trompant point , elle eft d'un grand fe»
“cours au Philofophe dans la recherche des vérités Phyfi-
| ak & Morale: pour, plus d'ordre & de clarté , je réduis
es Ufages aux quatre fuivants, |
PRE-
62 ANTWOORD or pr VRAAGE
EERSTE GEBRUIK.
Door middel der Zintuigen „ eerst zyn eigen oor
deel , en daarna dat der anderen in de zaaken,
die het verfland aangaan , te volmaaken.
_ Laaten wy hier herhaalen , het geen wy reeds
beweezen hebben, te weeten: dat de volmaak-
te Analogie- plaats kan hebben tusfehen twee
redeneeringen , en dat alsdan de eene niet waar
en befluitend kan zyn, zonder dat de andere
het ook zy. Telkens derhalven , dat men.op
zaaken „ die alleen tot het verftand behooren,
een redeneering. toepast „die volkomen Analo-
gifch is met eene waare redeneering „ en-die
toegepast is op ftoffelyke zaaken „ is men ver-
zekerd van een verftands- redeneering „ en ders
halven zoude men zich niet konnen gewennen,
om
PREM ERR:IU.S AGE
‚ Perfetionner à Vaide des Sens , d'’abord. fon propre
jugement, € enfuite celui des autres, dans
les chofes intelleétuelles.
ba Po je
Rappellons- nous ici ce que nous avons déja trouvé ,
fgavoir : que ’.Analogie parfaite peut fe trouver entre deux
raifonnements, &.qu'alors Pun ne fauroit être vrai é& con-
„claant fans que lautre ne le foit aufli Dons toutes les
fois qu'on applique aux chofes intelleftuelles un raifonne=
ment parfaitement anatogue , à vn raifonnement vrai & ap-
pliquë à des objets matériels , on eft fûr du raifonnement
intelleêtuel , & par conféquent on ne fgauroit s’accoutu-
mer
OvER DE ANALOGIE s enz, 63
om juist en naauwkeurig te redeneeren over na-
tuurkundige zaaken , zonder dezelve gewoonte
aan te neemen by zaaken , die het verftand al-
leen raaken , en deze gewoonte fteund op de
Analogie. tú
‚VOORBEELD,
De Wiskundige Wetenfchappen , volgens de:
wyze der Ouden „ beoeffend , vereenigen het
dubbeld- voordeel „ van het verftand meet- en
redekundig te maaken, door zich te gewennen
„om juist over Wiskundige figuuren te redenee-
ren „ het geen zigtbaare voorwerpen zyn „ die
door-de zinnen konnen vergeleeken worden
_ brengt het verftand deze wyze van redeneeren
over op onderwerpen ; die geheel verftandelyk
Cómzelletueel) zyn, en het vereifcht in dezel-
ve even als in de Wiskunde , korte , klaare en
Juiste
mer à raìfonner avec exa@titude fur des objets Phyfiques,
fans prendre la même habitude par rapport à linselleCtuel,
& cette habitude eftofondde fur P'Analugie, ae
B Koei Pide B
Les Mathématiques, étudiées à la maniere des anciens.
réunisfent le double avantage de rendre l'efprit Géomerre
& Logicien. A force de s’accourùmer à raifonner ex. Cte-
ment fur des figures, objets vifibles & comparsbles à “ai-
sde des fens . lefpric transporte anabogrguement cette ma-
niere de raifonner aux objets puremenc intetlettuels , &
là, comme dans les Machématiques , il exige des défini-
| | ons
64 ANTWOORD or pe VRAAGE
juiste omfchryvingen ; en neemt voor ftelregels
Cexiomds) geene anderen aan , dan grondbe=
ginzelen , welker duidelykheid de ziel in den
eerften opflag aandoet en overtuigd ; en ftaat
niets toe , dan zulke zaaken, die men niet kan
ontkennen , zonder aan zich zelven oordeel en
begrip te weigerén : al het anderé zièt de ziel
als twytfelachtig aan ‚ tot dat het ten ftrengften
betoogd is, volgens eens vastgeftelde grondbe-
ginzelen. Maar dit geftrenge betoog ook eens
gedaan zynde, zal geerie zwaarigheid, geene te=
genwerping het doen waggelen. Hy weet door
de wiskundige kundigheden , zonder te twyfelen;
dat men zeer fchynbaare tegenwerpingen maa-
ken kan tegen bewezene voorftellen , die daarom
niet te min waar zyn. Welke tegenwerpingen
zoude een Wysgeer , die geen Wiskonftenaar is ,
niet maaken tegen de voorftellen , dat ’er niets
bes
tions breves, claires & précifes; il n'adopte pour axiomes
que les principes dont [’évidence le frappe & le convainc
d’abord ; il n'accorde que les, chofes qu'on ne fgauroit re-
fufer fans fe refufer à foi- même le jagement & la concep-
tion : tout le refte 1 le regarde comme douteux , jusqu’à
ce qu'on le lui démontre rigoureufement d'après les prin-
cipes une fois polés. Mais auffi cette démontftration ri-
goureufe une fois faite, aucune difficul:é, aucune objet.
tion ne Pébranle : íl fgait indubitablement par les Mathé-
matiques , qu'on peut faire des objetions três-fpécieu-
fes contre des Propofitions demontrées , fans qù’clles en.
foyent moins vraies. Que d'objektions un Philofophe
nón Géometre, ne feroit-il pas contre les EEEN
| du’i
bod
over DE, ANALOGIE , enz. … 65
beftaat, dat geen Geest is, wyl het noch werk-
zaamheid noch verftand heeft, (een Wiskun-
dig punt) en dat geene ftotfe is, wyl het geen
uitgebreidheid ‘heeft : dat twee Voorwerpen ,
de kromme Jynen en hunne. a/ymptoten )
geduurig elkander konnen naderen, zonder ooit,
zamen te loopen ; of dat men eene grootheid
vinden kan (by voofbeeld de oppervlakte van -
gen vierkant), zoo na als men wil, by eerie
andere. grootheid, (de oppervlakte van eenen
Cirkel) komende , zonder dezelve ooit gelyk
te konnen worden , fchoon: men een vierkant:
kan begrypen , dat volkomen gelyk is aan de
oppervlakte van eenen Citkel, enz. …
" ‚ " d - hd 1 df
TWEEDE
qu'il exifte quelque chafe (ie point Mathématiqte ) qui
n'eft par efprit, puisqu’elle n'a ni aCtivité ni intelligence,
& qui n'eft pas matiere , puisqu’elle n’a point d'étendue:
gue deux objets, (les courbes & leurs afymptotes } peu-
vent fe rappröcher continùellemenfans jamais fe rencon-
trer ; qu'on peut-trouver une grandeur (par etemple la
fürface d'un carré), auf approchante qu'on Heap Pir
autre grandeur (da'furface d'un Cercle ), fans jam&is pou»
voir Peégaler , Quoique l'on puiffé concevoir un Quarré pat-
faitement égal eií furface un Cercle, &c,
EURO bo 4 en 10, ZAR € hi ke i i
XI Deels. | EUS WIUITSBCOND
/
66 ANTWOORD or pr VRAAGE
TWEEDE GEBRUIK.
Eene byzondere waarheid algemeen te maaken.
_ De waarheid van een Voorftel ontdekt en
beweezen hebbende , onderzoeke men, of die
waarheid „ afgeleid word uit eene-eigenfchap ,
die aan dat onderwerp alleen eigen is , of aan
meer andere onderwerpen gemeen. In dit twee-
de geval zullen alle die onderwerpen onder een
algemeen denkbeeld konnen begreepen worden „
dat gegrond is op de gemeene eigenfchap ; men
{telle dan dit algemeene denkbeeld in plaats van
het byzonder voorwerp , dat het onderwerp der
voorftelling uitmaakt; en het byzonder voorftel
zal algemeen worden „ en echter waar blyven :
want wy hebben gezien , dat alles , wat klaar-
blykelyk „ en alleen uit de eenzelvigheid , die
| de
AGECE Nod S USAGE,
„Rendre. générale une vériud particuliere, |
Ayant decouvert & prouvé la véricé d'une Propofition
pour un objet particulier , examinez,fi cette vérité dé-
coule d'une qualité propre à ce fcul objet, ou commune
à plufieurs objets. _ Dans le.fecond cas, ‚tous ces objets
pourront donc être compris fous une idée génerale ‚fons
dée fur cette qualicé commune 3 ainfi fub{bituez cette idée
génerale à l'objet particulier , qui fait le fujet de la Pro-
pofition, & la Propofition particuliere d'abord, deviendra
génerale fans ceffer d'être vraie : car nous avons vu que
tout ce qui réfulte Evideinment & uoiquendent.de liden-
| k 008
zrortespe ANALOGIBs case, — 67
de grond eener Aralogie is’, voortkoomt;, ook
waar is in alle de onderwerpen, tusfchen welke
die „Analogië plaats heeft. sa
VOORBEELD EN
| Voor het Natuurkundige. |
NewroN merkt op; dat yder: Wagter van
eene Dwaalfter naar deszelfs Dwaalfter getrok-
ken word , en die naar de Zon „het algemeen
middelpunt Van zwaarte -kracht „, even als alle
aardfche Ligchaamen naar het middelpunt der
Aarde trekken; Ziende „ dat alle die zwaarte-
krachten regtftreeks als. de affa’s zyn , (de
omgekeerde reden der Afftänden komt hier niet
in aanmerking) „ en dat-alle de Dwaalfterren ,
en alle de aardfche Ligchaamen maf)a's zyn, be-
’ {luit
tité fondement d'une Analogie, eft vrai dans tous-les ob-
jets ayant entr'eux cette Analogie. | èf
RER Un
| Au Pbyfique.
_Nrewror s'appergoit , que toute Planete fecondaire
gravite vers fa Planete principale , & celle-ci vers le
Soleil, centre commun de gravitation, comme tout corps
terreftre gravite vers le centre de la terre. Voyant que
_ toutes ces gravitations étoient toujours en raifon direête
des masfes, (l'inverfe des -quarrés des diftances n’entre
point en confidération ici), & que toutes les Planetes &
tous les corps terreftres font des maffes , il en conctud
E 2 que
\
68 ANTWOORD oP pz VRAAGE
fluit hy, dat die eigenfchap alleen van de mas.
Ja afhangt , of aan dezelve eigen is , ftellende
dan in zyn byzonder voorftel in plaats van : -
Yder Dwaalfter en yder aardfch Ligchaam
„trekt naar een Middelpunt. |
Het algemeen denkbeeld van mas/4 of hoe-
veelheid van {toffe , onder welke men alle die
ligchaamen kan begrypen ,„ befluit hy eindelyk
op de algemeene. zwaartekracht der ftoffe „en
bedroog zich niet. Na den tyd van dien groo-
_ ten Man heeft men Proeven genomen , die be-
wyzen „ dat de Bergen vry kleine ligchaamen ,
die ’er dicht genoeg by zyn na zich trekken.
Verder, men giete een vocht in een glas „zo
dat het fchuimt , dan--zal. men zien , dat de
Lugtbellen eerst langzaam na den rand van hew
lL | glas
que cette propriété né dépend que de la masfe, ou du
moins lui eft inbérete. „ Alors , fubltituant dans {fa pros
poficion- particuliere :
Toute Planete & tout Corps terreftre gravite vers
un Centre.
L'Idée génerale de masfe , ou quantité de matiere „
fous laqueile on peut comprendre tous ces corps, il con-
clud enfin la gravitation univerfelle de la matiere, & ne
fe trompe point. Depuis ce grand homme on a fait des
expériences , qui prouvent , que les Montagnes attirent
wers elles des corps aflez petites & aflez voifins pour cela.
D'ailleurs, verfez quelque liaueur dans un verre en forte
quelle moufle , & vous verrez les bulles tendre ee
rn ente-
over De ANALOGIEs enzo 69
glas gaan „daarna hunne beweeging verfnellen,
naar maate zy meer tot den rand‚naderen-(*),
uit hoofde. van den wederftand der omringende
_Middelftoffe. bb endr n
De Kentekenen van deze Znalogie zyn dus:
1. de veronderftelling eener vergelyking van de
Dwaalfterren met elkander en met alle de aard-
fche ligchaamen ; zo wel als 2. de eenzelvig-
heid, die 'er uit voortvloeid , en die daarin be-
{taat „ dat alle die Voorwerpen onder‚het alge-
meen denkbeeld van. zas/a's begreepen zyn,
en derhalven 3. tot het verftand behooren, -
| | De
(*) Dat zy lnaderen , kan de uitwerking der beweeging
die aan de Lügtbellen door de beweeging van de vloeiftoffe
medegedeeld word , niet zyn ; wyl in dit geval hunne be-
we zing moest verminderen en niet vermeerderen ‚ na maate
Zy aan den rand van het Glas naderen, / |
lentement vers les bords, & accélerer leur mouvement à
méfure qu'elles approchent (*) du bord , à caufe de la
réfiftance du milieu ambiant,
Les Carateres de cette Analogie font: r. de fuppofer
‚ Ìa comparaifon des Planetes entr'elles , & avec tous les
‚ Corps terreftres ; ainfi que 2, lidentité qui en réfülte ,
„& qui confifte en ce‚ que tous ces objets font compris
fous l'idée génerale de masfes ; d’ être par conféquent 3e
du reflort de l'intellect. 5 7
| | | 1) es
C*) En approchent, ce qui ne fgauroit être Veffet du
mouvement , imprimé à ces Bulles par l’agitation de Ia lie
gucur , ou que dans ce cas leur mouvement dévroit dimi-
nuer non augmenter à méfure , qu'elles approchent au bord
An Verre. |
' | B 3
zo ANTWOORD. or pe VRAAGE
De Grondbêginzelén van alle Apnalogie noöd-
zakelyk in haare Kentekenen begreepen zynde,
zullen Wy ons vergenoegen , met aleen geeze
gan te merken,
De Grêede Voorzorg, ‚ die wy” aanbevolen
hebben , is in dit geval. niet noodig , wyl de
aantrekking der Dwaalfterren afgeleid word van
de eenige ‘hoedanigheid dië de Dwaalfterren
hebben , dat Zy wa. Jas Zyn , of ten minften
ís zy aan die eene- ‘hoedanigheid vastgehecht 4
en dat het juist die is, van Welke in deze gnd
odd gwiandeld word, — |
EN Bt
Les Principes de toute Anahogie étant néceffairement
campris dans fes Caraêteres » nous nous contentons de re=
marquer ceux * ci,
La feconde” Précaution. recommaridée- eft inutile ici ,
pegenane Ja gravitation des Planetes, découle de la quas
Jicé-feule qu'ont ces Plapetes. d'être ‘des. masfes , ou du
moins tient à cecte feule qualité „ & que c'eft précifement
celle-ci qui caufe Videntitk , dont il eft queftion dans
ette Analogie,
Zu
„ovv ANALOGIE sen, zi
dn het „Zedekundige.
Ik waarfchouw mynen Vriend, dat de Juffer,
op welken hy verliefd is ; en die hy trouwen
wilde „een gebrek heeft , dat zy ligtelyk kan
verbeteren. Myn Vriend lochend zulks, fchoon
het yder een duidelyk ziet. HAR & |
Ik begryp, dat die verblindheid een. onover-
winnelyk gevolg der liefde is „ en de liefde aan
alle Minnaars gemeen zynde , befluit ik, aa/o
gifch, dat in het algemeen de liefde blind is.
De Kenteekenen dezer-Analogie zyn te blyk-
baar, om ‘er by {til te flaan, pr
Ees
sot LADERDE
Au Moral.
Javertis un de mes Amis „que la Dame dont il eft amoue
Feux, & qu'il veut époufer „-a un défaut dont elle-pour-
roit aifément fe corriger. Mon Ami n'en convient pas ,
quoique cela faute aux yeux. |
Te congoîs que cet dveuglement eft une fuite inévita-
ble de ’ Amour, & l'Amour étant commun à tous les
Amants, je conclus analogiguement qu'en gêneral: ’Amour
eft aveugle. | Sk
Les Caracteres de cette Analogie font trop évidents,
pour que je m'y arrête. | |
Bhp Herold ROL
”
za ANTWOORD or nr VRAAGE
DERDE GEBRUIK.
De waarheid of valfchheid van eén Voorftel tast-
SW baär te betoogen, het geen men op geen andere
OE PLEN | Er sd F
_vapyze' fhrengelyk- zoude konnen bewyzen.
Dit gebruik heeft-geen plaats, „dan. voor zo
verre het voorftel meer algemeen kan gemaakt
vorden „of dat-men deszelvs waarheid of valfch-
heid wil bewyzens door toepasfing op een an-
der -onderwerp:’ Maak: dan „het Voorftel alge-
meen door-het tweede gebruik. Kies vervol-
gens eem byzonder onderwerp „ dat begreepen
is onder het algemeen denkbeeld „ dat in plaats
van het eerfte- onderwerp is , in het voorftel,
en wel zo, dat de waarheid of valfchheid van.
het Voorftel tastbaar zy. Dan blykt het , dat
het Voorftel toegepast op het ene
: ere
„TROISIEME USAGE,
Prouver palpablement la vérité ou la fauffeté d'une
_* Prûpofition; qu'on ne frauroit prouver
rigoureufement d'’aïlleurs.
… Cet Ufage n'a lieu qu’autant que la Propofition peut
être rendue plus-génerale , vu qu'on veut démontrer fa
vérité ou fa fauffeté en l'appliquant à un autre objet. Ren-
dez done la Propofition génerale par le fecond „Ufagc.
Choififlez enfvite-nn objet particulier compris fous l'idée
génerale , fubftituée au premier fujet dans la Propofition,
& tel que la vérité ou la fauffeté de la Propofition géne-
rale-{ojt palpable. Il eft clair que la Propoficion appli=
| | quée
over ne ANALOGIE, Enz" ©” 73
derwerp „ voor hetzelve noch waar hoch valfch
kan zyn, zonder zulks te gelyk voor het onder-
werp te zyn , dat het voorwerp van het Voor=
{tel maakt , om dat die twee onderwerpen bei-
de in het algemeene denkbeeld begreepen zyn,
dat het onderwerp van het algemeene Voorftel
maakt , van welke het Voorftel dat men onder-
zoeken moet , maar een byzonder geval is.
VOORBEELDEN.
| | In het Natuurkundige.
Ik zeg aan een Kind , dat het de Aarde wel
konde zyn „ die zich dagelyks van het Westen
naar het Oosten beweegd, en niet de Zon, die
zich van het Oosten naar het Westen beweegd.
Het Kind antwoord : dat is onmogelyk „ want
Beo | ik
‘quée 4 Pobjet choifi , pe peut-être vraie ou faufle pour
celui-ci, fans être également pour l'objet qui eft le fujet
de la propofition , puisque ces deux objets fonr compris
tous deux fous l'idée génerale qui fait le fujet de la Pro-
pofition géverale ‚ dont la Propofition à examiner n'eft
qu'un cas particulier. |
BKR EM PB ER Se
| Au Pbyfique,
_ Je dis à un Enfant, que ce pourroit bien-être la
Terre, qui fe meut journellement d'Occident en Orient ,
&-non le Soleil, qui fe meurt d'Orient en Occident. l'kn-
fant répond: gela eft kene » car je vois très- bien ,
5
que
74 ANTWOORD or pe VRAAGE
ik zie zeer wel , dat het de Zonne is , die in
het Oosten opgaat „en ‘er tegen over in. het
Westen ondergaat. In plaats van met het Kind
hier over in redeneering te, koomen , breng ik
het zelve in eene {chuit , die langs den Oever
voortgaat „ en-ik. zeg hem. zyn oog te. vestigen
op eenen Boom die voor ons is, Ik vraag hem;
fchynt het u-niet toe , dat die Boom naar ons
toekomt? Het Kind antwoord ja. Ik ga voort:
is het wezentlyk- de Boom „die naar ons toe-
komt’, of de Schuit , die ons naar den Boom
brengt? Het Kind-antwoord:-het is de Schuit,
die ons naar den Boom brengt. Ik zeg ’er op:
Wel nu de Aarde is de Schuit; die ons na de
Zon voerd van het Westen-naar het Oosten ;,
fchoon gy meend-, dat gy-niet van plaats ver-
anderd, de Zon is de Boom, die van het Oos-
ten na ons fchynt: toe:te komen „ fchoon zy on-
, beweeg-
que c'eft le Soleil-qul fe-leve en Orient „& va fe coucher
vis-à-vis en Occident. Au lieu d'entrer avec |’ Enfant
dans des raifounements au deffus de fa portée , je le mene
dans un bateau, qui côtoye le rivage, & je lui dis de
fixer un arbre fitué devant nous, Enfuite je demande z
ne vous paroft-il pas que cet arbre s'avance vers nous?
L'Eafant répond : oui. Je continue: eft- ce reëllement
Parbre qui vient au devaút de rious ; ou le bateau qui nous
‚ mêne vers larbre? L'Enfant replique : c’eft le bateau ,
qui nous mêne vers Párbre. Je réfume: Eh bien ! la
Terre eft le bateau qui nous entraine vers le Soleil d'Oc-
cident en Orient, quoigue vous croyez ne pas bouger , &
le Soleil eft l'arbre qui vous femble venir à nous d'Orient
en Occident , quolqu'il demeure immobile. Et iden
| on-
“over DE ANALOGIE Jens 75
beweeglyk is. En het Kind overtuigd „ dat het
zich bedroogen heeft, wanneer het geloofde ,
dat de Zon zich wezentlyk beweegd , om dik:
zy fchynt voorttegaan ; denkt dat de Aarde ons
zeer gemakkelyk met aich van het Westen naar
het Oosten konde voeren,
Ce: Voorftel , waar van ik de valfcheid be-
ble wil , is:
De Zon bewéegd zich noodzakelyk » om
„dat Zy Zich fchynt te beweegen.
En het Voorftel ; „waar van ik pa waarheid
wilde betoogen , is :
‚De Zon. beweegd zich niet hdi. ‘
som dat zy zich fchynt te beweegen. —
Deze voorftellen algemeen gemaakt, worden :
| Yder
“cortvaingu qu vit s'eft trompé en affirmant la marche effec-
tive du Soleil, parcequ'il lui paroîc marcher, penfe que
Ja Terre pourroit très - bien nous entrafner avec elle d'Òc«
cident en Orient,
“La Propofition dont je veux prouver la Faulleté, ett
Le Soleil fe meut néceflairement , parcequ’il paroît
fe mouvoit, TE OE
“Cele done. Ik: veux prouver la vérick :
_Le Soleil ne ie meut pas néceflairement , parcequ’il
paroît fe mouvoir.
Rendues génerales ces Propofitions s degiendent ‚
| Yot
76 ANTWOORD oppe VRAAGE
Yder:Voorwerp „ dat zich fchynt te bewe:
‚gen , beweegt zich altyd in der daad.
_Yder Voorwerp , dat zich fchyit te Göwee |
gen, beweegt zich niet altyd.
Deze Voorftellen toegepast op den Bote 4
is het eene klaarblykelyk ki „ en het an-
dere waar. |
_ En zo dra het tastbaar walen iss ks een
Boom voortgaat , om dat -hy. fchynt voort te
gaan , is het vok tasthaar valfch , dat de Zon
voortgaat „ alleen om dat zy. Shyne \ voor te
gaan , EnZ, ei Hoor
De Kenteekenen der Analogië ó die hier gee
bruikt zyn zyn: 1. de vergelyking van de Aar-
de , en de Schuie, van de Zonne en den Boom ;
| | 2. de
“Tout Obiet qui paroît fe mouvoir, fe meut Reen
fairements’
Tout Objet , qui paroît fe mouvoir , ne fe meut pas
nécefldirement.
Qui appliquées à l'Arbre, font, manifeftement la pre«
miere faufle, la feconde vraie.
Et dès qu’il eft palpablement faux qu’un arbre marche
uniquement parce qu’il paroft marcher., il eft auffi palpa-
blement faux que le Soleil marche uniquement EA: ’iÌ
_„paroît marcher &c.
Les Caraêteres de Y’ Analopie employée i ici font: 1. de fup-
pofer la comparaifon de la Terre & du Bateau ‚ du Role
over DE ANALOGIE „Enz. F7
2 de eenzelvigheden „ die 'er uit voortkomen’,
en die zyn „dat de: Aarde en de Schuit beide
beweègende onderwerpen zyn ; en de Zonne en
de Boom ftilftaande voorwerpen 5-3. dat zyal-
leen tot het verftand behooren. |
Jn de Zedekunde,
Alle de Fäbels bieden ons in hunne toepas-
fingen voorbeelden aan van dit gebruik der wa-
logië „toegepast op de Zedekunde. Wy zullen
er -duidelykheidshalve één uitkiezen. -
Om aan een Kind de waarheid van dien regel:
Men moet in zyne jeugd arbeiden ‚om iets te
hebben, om in zynen ouderdom van te leeven 5
duidelyk te betoogen, laat men hem den Fabel
leezen van den Krekel en de Mier, en wanneer.
s SE hy
& dé l'Arbre; ainfi que 2. les identités qui en réfultent ,
& qui font, que la Terre & le Bateau font tous deux un
object en mouvement, & le Soleil & l’ Arbre un objet en
repos; 3. d'être du reffort du feul intelleêt. Met.
Au Moral.
Toutes les Fables pous offrent dans leurs applications ,
des exemples de cet ufage de l’Analogie emvloyée au Mo-
ral, Choififons -en cependant une pour plus de clarté.
_ Dans la vue de prouver fenfiblement à un Enfant la vé-
_rité de Cette maxime: Il faut trävailler pendant fa jeu-
nefle. afin a?avoir de quoi vivre dans fa vielleffe ; on lui
fait lire la Fable de la Cigale & de la Fourmi , & quand il
… &-vu
he
/
28 ANTWOORD (op dé VRAAGE
hy ziet, datrde Krêkel niets in: deni Zomer vers
gaderd hebbende „ om in den Winter van te lee-
ven „gevaar loopt om van honger te fterven ;
zegt men hem: dit zal w ook gebeuren „indien
gy in uwe jeugd verwaarloosd iets te verzame:
len, om in uwen ouden dag van te leeven.
Het Voorftel , welkers waarheid ik betoogen
wil, algemeen gemaakt, luid dus :
Yder Wezen „ dat fpyze noodig heeft „ en
geen voorraad verzameld , wanneer het
kan „en ’r tyd toe is, loopt gevaar van
*____ naderhand van honger te fterven.
Dit Voorftel, op den Krekel toegepast, is
tastbaar waar. / |
De Kenteekenen der „Aualogie ‚ die hier ge-
bruikt zyn , zyn 1. de onderftelling der verge-
| Iy-
REE B
La Propofition , dont je veux prouver la vérité, ren-
dûë génerale , eeft» |
Tout être s-qui a befoin d'aliments , & qui n'en: fait
pas provifion, quand il le peut & qu'il en eft tempss
court risque enfuite de mourir de faim. en
Cette Propofition, appliquée à la Cigale , eft palpable-
ment vraie. | |
Les CaraCteres de 1’Analogie employée ici, font: 7 de
| up=
tover DE ANALOGIE, enz. vid
Iyking van den Krekel met den Menfch; van
den Zomer met de Jeugd ; 2. de eenzelvighe-
den „ die ’er uit voortvloejen, en die zyn, dat
de eene en andere fpyze nodig hebben, en dat
de Zomer voor de eene „ en de Jeugd voor de
andere de bekwaame tyd is om die te verzame-
len; 3. dat zy alléen tot de treden behooren.
_Laaten wy verdêr aanmerken , dat de verge-
Iykingen der Dichters en Redenaars , tent groo-
ten deele niet anders zyn „ dan op deze wyze
aangewende ZAnalogien. Want de Dichters en
Redenaars vergelyken zelden. Voorwerpen za-
men „ die onderling eene Natuurkundige ge/ye
kenis hebben; en indien dé Voorwerpen ee-
ne Zedekundige gelykenis hebben, zyn zy 4na=
logifch , en het eene ftrekt , oïm het geen men
van het andere zeggen wil, Zo veel te-meer te
doen gelooven. wenead eteorde vakde ie
| VIERDE
fuppofer la „comparaifon de la Cigale avec |’ Homme, -de
V'ité avec la Jeunetle 5 ainfi que 2. les Îdenticés qui en
réfultent , & qui fontùque Pune & autre , ont befoin d'a-
liments, & que PEté eft pour Pune, & la Jeuneffe pour
l'autre, le temps propre à en ramafler ; 3. d'être unique-
ment du: reffort de la raifon. gr
…Renarquons encore que les comparaifons des Poëtes &
des Orateurs ; ne font la plupart que-des Analogies em-
ployées de-cetre maniete: + Car les Poëres & les Orateurs
ne comparent. guere, des objets quisOnt-entr'eux une res-
Jemblanee-Poyfiques & fi les-objets ont entr’eux une res-
Jemmblance Morate-s‚ils font done Analogues, & Pun fert à
rendre plus fenfible ce-que-l'ou veut dire. de l'autre.
QUA-
80 ANTWOORD or oa VRAAGE *
VIERDE GEBRUIK.
| | Ontdekking van nieuwe Waarheden. |
‚Men kieze de eene of andere Waarheid, en
onderzoeke voor eêrst , of dezelve op de alge-
meenfte wyze voorgefteld zy, dan niet ; in dit
tweede geval maake men de waarheid zoo alge-
meen als het mogelyk is „ door middel van het
tweede Gebruik. Men pasfe eindelyk deeze
waarheid toe op alle de onderwerpen , welker
Analogie fteund op de eenzelvigheid van de al.
gemeene hoedanigheid, die de grond is van dee-,
ze waarheid. En men kan van deeze toepasfing
verzekerd zyn; wyl (2. gebruik ) deeze alge.
meene waarheid enkel afteleiden is van de hoe-
danigheid , die gemeen ís aan alle de voorwetr-
pen, van welke de dralogie zich grondvest op.
de eenzelvigheid van die hoedanigheid,
| VOOR-
0: DV ATEREPIE MEN GIG A LGAE
Découvris de nouvelles Vérités.
Prenez une Vérité quelconque , &-examinez d'abord fi
elie eft énoncée de la maniere la plus génerale , ou non ;-
dans le fecond cas , rendez cette Véritd aufli génerale qu’
ileft posfible , par le fecond ufàge. Enfin appliquez cet=
te Vérité à. tous les objets „ dont l’.Analogie fe fonde fur
Pidencité génerale , qui fait le fondement de cette Vérité,
Vous pouvez être für de cette application , puisque (2.
ufage ) cette Vérité génerale découle ‘uniquement de la
qealieé commune à tous les objets, dont l’ Analogue fa
fonde fur lidentité de cette qualité.
| EXEM-
MR,
„OvER DE ANALOGIE , enz. „ Si
VOORBEELD EN.
Inde Natuurkunde. er
… Wylen de Heer LAMBERT „€64 waardig
Lid van de Koninglyke Acaaemie, der. Weeten-
fèhappen en. fraaije Letteren te, Berlin. ‚nam
vooreerst waar , dat de befchouwing der Spreek-
Trompetten uitliep op de algemeene, Wet van
wederkaatzing. Hier uit -befluit hy.,dat de
befchouwing- (heorie ) „der. Spreek - trompetten
insgelyks op het Ligt kan toegepast worden ,
en men dus ook een Ligt - trompet zoùdeckon-
nen „uitvinden. En hy.heeft,ook inder daad
de Figuur’ en afmeetingen gegeeven ván:zulk
een Werktuig „ dat het ligt van eene, kaars-tot
op 46 voeten afftands draagt , zo dat: mer op
dien afftand noch leezen, kan. ik 19 En |
7
Ek EuMeinL Es
Au Phyfique, re Mal
Feu Mrt. LAMBERT» Membre, Dluftre de. U’ Academie
Royale des. Sciences (> Belles - Lettres de Berlin „ obferva
d'abord que la théorie des Porte - voix fe réduifoit enfin _à
la Loi génerale de la réflexion.. Delà il conclut ; qué, la
théorie des Porte- voix eft également applicable À Lt-
miere & que l'on pourroit par conféquent trouveran Parte-
lumiere, wffeEtivement il a donné la Figure & les dihen-
tions de cet Inftrùment , qui porte la lumiere d'une chan-
delle jufqu’à 45 pieds de diftance , enforte qu'on peut ch-
core lire à cet éloignement, 2 vi |
AAL, Deel, F Ax
82 _ ANTWOORD-lop Dé VRAAGCE
In de Zedekunde.)
De menfch bemerkt wel drâ , dat ‘er niets
uit zich zelve voorkomt, dat is te zeggen, dat
een gefchapen Wezen ér eén ander onderfteld ;
deze waarheid van waarneemingen zo âlgemeen
maakende , als hem mogelyk is, zegt hy « ’er
is geen uitwerking zonder oorzaak ; eindelyk:,
deere algemeene wdarheid op het heelal in het
byzonder toepasfende’, trekt hy ’er-die groote
Waarheid uit : 'er iseen Schepper «| «
„De Kenteekenen der Aralogie vân het eer-
fte voorbeeld zyn: 1. vdat er eene vergelyking
is tusfchen de befehouwing:van het Geluid, en
die van het Ligt; 2. de,eenzelvigheid-der twee
befchouwingen , die daar in beftaat dat de ee-
ne en andere uittoopen op de algemeene Wet
Reni van
Au Moral,
L'Homme remarque bientôt que rien ne fe fait de foi-
même; c'eft-à-dire, qu’un Etre créé en He ie un au-
tre; rendant cette Vérité d’ Obfervation aufli generale ,
qu'il lui eft posfible , il dit: il n'eft point d'effet fans
caufe: enfin appliquant cette Vérité à univers en particu-
lier , il en tire cette grande Véricé: il e{t un Créateur.
„ Les CaraCteres de 1’ Analogie du premier Exemple font:
1. de fuppofer Ja compararfon de la théorie du Son avec
gelle de la Lumiere; ainfi que 2. Pidentit de ces deux
théories qui confifte en ce que l'une & l'autre fe roots
| t Hà
over pe ANALOGIE, enz 83
van wederkaatzing ; 3. dat zy alleen tot de ie
den behoord,
| | |
De Kenteekenen der Zualogie van het twee-
de voorbeeld zyn : 1. dat ‘er eene vergelyking
is van een gefchapen Wezen met het Heelal ;
en 2. de eenzelvigheid, die’er uit voortvloeid,
en die daar in beftaat, dat de eene en de ande-
re uitwerkzelen zyn 5. 3. dat zy alleen tot het
verftand behooren, _
Men kan ook op de volgende wyze de na-
logie met goed gevolg gebruiken tot het ontdek-
ken van nieuwe waarheden. …
Men pasfe een Voorftel , dat voor waarheid
erkend is „ op andere onderwerpen „dan op
deszelvs eerfte onderwerp toe, mits zy met het
| zelve
à la loi génerale de la réflexion 3 3. d'être uniquement du
reffort de la raifon.
Les Caraéteres de 1’ Analogie du fecond Exemple font :
1. de fuppofer la comparaifon d'un Etre créé quelconque
avec P Univers; ainfi que 2. l'identité qui en réfulte , &
qui confifte en ce que l'un & laurtre font des effets; 3.
enfin-d’êcre du refiort de Lincelleét feulement.
On peut encore employer avec fuccès 1’ Analogie à la dé-
couverte de nouvelles Vérités , de la maniere fuivante.
Appliquez une Propofition reconnue vraie, à d'autres
objets qu'à fon objet primitif Asir ayant avec célui- ci
| 2
4 Pen
ú U Oe,
84 _ ANTWOORD or ne VRAAGE
zelve eenige Analogie ‘hebben , | en fchikke het
Voorftel , na de verfchillendheden’ wafehien ei
twee onderwerpen. …
VOORBEELDEN,
hj de, Natuurkunde: rt
De Heer meae rin webred? en eené
fpitfe punt bekwaam is, om de Eleâtrifche ftof-
fe van ‚verre en zonder uitbarfting aan te trek=
ken, past deze wâarheid op de Donderftofte toe,
die mét de Ele@rifche- eene gelykwormigheid
heeft, en befluit, dateen Geleider, die ín gedaan-
te en. grootte evenredig is aan de ftoffe van den
Blixem „ dezelve geheel zoude aantrekken en
zonder. gêluid. De ondervinding heeft de toepas-
fing. dezer Analoge genoegzaam goedgekeurd.
17
quelqu’ Analogie, & modifiez la Propofition d'après los
differences, qui-regnent entre ces deux nd
BER IM IE le elan
Au Pbhyfique.
Mr. FRANKLIN fachant qu'une pointe à la faculté dé
‚{outirer de loin & fans explofion la matiere Eletrique ,
applique cette Vérité à la matiere du Tonnerre, analogue
à la premiere , & conclut je ‘un Conduêteur proportionné
eg à fa grandeur & àfa figure ‚ à la matiere de la Fou-
\ Yattireroit toute entiere & fans bruits L'expérien-
ph a fuffifamment juftie l'application analogigug de cete
te Verité, pa
ú
hd
*
over De. ANALOGIE , axa. A
valde Zeddekundt.
„Zo dra-eemredelyk menfch opgemerkt heeft,
dat alle werktuigen eeh Werkman onderftellen,
die zo veel: verftandiger is ‚dan het werktuig
volmaakter “is, zal hy ook ten eerften ontdek-
kén „dat ‘het ‘heelal „een “Werkmeester onder-
fteld. ‚-wiens: vernuft zoveel boven alle: het
menfchelyke is, als het heelal is boven alle
Werktuigen , die door Menfchen handen ge-
maakt zyn. | |
Indien ik my zelve niet bedroogen heb , in
de ontwikkeling van de Gronden en Kenteeke-
nen der Analogie , deszelvs gevolgen die ’er uit
voortvloejen, de voorzorgen , die men neemen
moet , wafneer men ’er-zich van bediend , en
de gebruiken , op welke men dezelve kan toe-
| pasfen,
ie Moral,
_ Dès que 1’ homme raifonnable a fait attention que toute
Machine fuppofe un ouvrier d'autant plus intelligent. qu’
ellie eft plus parfaite , il découvrira d'abord auf que 1 U-
nivers fuppofe un Ouvrier d'une intelìigence auffifupérieu-
re à toute intelligence humaine , que univers left a tou-
te machine faite de main humaine.
[Si je ne me trompé en développant les Principes &
‚les Carafleres de P’ Analogie „les confëguences qui en dé-
coulent, les précautions qu'il faut prendre en s'en fervant ,
& les ufages auxquels on peut lappliquer , je crois.avoir
Nels ni E 3 démons
_
86 _ ANTWOORD op ve VRAAGE , enz,
_pasfen , geloof ik , dat ik beweezen heb , dat
zy nooit misleid , wanneer zy wel gebruikt’
word. Ik durve my dan vleijen het voorgeftel-
de oogmerk bereikt te hebben ; en ik hoop ;
dat myne pogingen ‚ om getrouw te blyven aan
myne Zinfpreuk , ter myner gunfte zullen me-
dewerken, by eene loffelyke Maatfchappy , die
zich meer aan zaaken , dan aan woorden „ laat
gelegen leggen. | |
démontré que bien employée elle n’égare jamais. _J'ofe
donc me flatter d'avoir rempli le but propoié ‚ & j'efpere
que mes efforts pour refter fidele à ma Devife „ feront un
vicre de plus en ma faveur , auprès d'une Société illuftre ,
qui s'occupe plus de chofes que de mots.
SABA ee
u. ANT-
IL ANTWOORD
or Je lr Î
Mo -Boonals SA G ik.
___VOORGESTELD DOOR DE
HOLLANDSCHE MAATSCHAPPYE per
WEETENSCHAPPEN re HAARLEM :
Welken ayn de Gronden en Kentnerken van de Ana-
logie? En hoe betaamt het eenen Wysgeer
zich daarvan te bedienen by bet onderzoek
der Phyfifche en Moreele Waarheden?
DookR
JOSEPHUS PAP pe FPAGAR AS,
Doktor en Prof. in de Philofopbie , en Prof. in de Matbefis ,
op het Aibeneum te Vofarbely in Zevenbergen.
ONDER DE ZINSPREUKE:
Nec temerdé , nec: timidé,
dc eg Ps 7 : n e En pe 3 5
7
DASS TATIG
D E
AN AL OG TA;
Ejusque ad weritates Pbyficas & Morales applicatiene,
ILLUSTRIS SCIENTIARUM SOCIETATIS HAR-
LEMENSIS JUDICIO SUBMISSA.
F4
Bladz. 89
VERHANDELING:
OVER DE
AREA Oe rd
EN DESZELVS TOEPASSING OP DE
NATUURKUNDIGE EN ZEDE-
KUNDIGE WAARHEDEN,
le Menfchelyke Kundigheden eindigen
EN of in vergelyking van. denkbeelden , of
in het onderzoek , en de waarneeming
van de eigenfchappen en vermogens der dingen
en in het brengen van dezelven tot.hunne oir-
zaaken. |
Hoe
PILER TATLO
IE
AN A LO En” A;
EjusQ ue AD VERITATES PHYSICAS
ET MORALES APPLICATIONE.
On humana cognitio terminatur vel in comparatione.
idearum ; vel-in proprietatibus rerum viribusque Ob=
fervandis ’ examinandis ‚ Kad Ee caufas®revocandis.
5
In
96 IL ANTWOORD op pe VRAAGË
Hoe men moet te werk gaan in de vergely-
king der kundigheden : zulks leeren ons de Re-
denkunftenaars , en de Wiskunde geeft ’er zeer
gefchikte voorbeelden toe aan de hand. De
Denkbeelden namentlyk „ moeten naauwkeurig
omfchreeven worden, en bepaald, om alle ver-
warring te vermyden ; zy moeten uit verfchei-
den oogpunten gezien worden, hunne overeen-
komst moet waargenomen worden , en in derzel-
ver juiste paalen omfchreeveh; het onderfcheid
derzelve moet duidelyk aangeweezen worden „
en de kundigheden moeten op verfcheiden. wy-
zen zamengevoegd of- van elkander gefcheiden
worden , naät de verfchillende omftandigheden.
Zulke, welker overeenkomst in den eerften op-
flag zigtbaar is, moetert eerst vergeleeken wor-
den, en dus moet men , volgens eene juiste
order voortgaan „ tot het onderzoek van den
zamenhang der verder van elkander afftaande
denkbeelden. bs
Het
In notionibus inter fe conferendis quomodo fit verfan=
dum docent Logici , exemplaque accommodatisfima pra-
bent Mathematici, Idee nimirum funt accurate definien=
de , ac determinande , ne confufioni locus relinquatur ,
ex diverfis lateribus contemplande , convenieritia earum
obfervanda , juftisque terminis circumfcribenda , discrimi-
na acute detegenda „ vario modo notiones pro cîrcum-
ftantiarum diverfitate componende., ac fejungende , ee
primum inter fe conferende , quarum convenientia incur-
rit in oculos , & ita. demum jufto fervato ordine.ad con-,
nexionem remotiorum idearym, Indagandam -progrediene
dum. vee mh} Or vil TCV Le
dte Neque
ad |
over pe ANALOGIË, enz. óf
Het is egter zeer zeker , dat zulk een verge:
Iyking der denkbeelden niet genoegzaam ís, om
‘er zelfs alle afgetrokkene waarheden door te
vinden en te bewyzen. Want wie weet niet,
dat ’er zelv in de zuivere Wiskunde aan gis-
fingen, en dus te meer aan waarneemingen en
gevolgtrekkingen , en eene zekere Znalogie ,
welke van die onderfcheiden is , die de Meet-
kundenaars gebruiken , en die nader aan die „
waar van de Natuurlyke Historie - Beoefenaars
zich bedienen , komt’, eene plaats voor gisfin-
gen is overgelaaten ? En in der daad , zyn
door waarneemingen alleen eenige meer verbor=
gene eigenfchappen der getallen ontdekt , en
door verfcheiden voorbeelden bevestigd. … De
Analogie alleen heeft den Wiskonftenaar op
veele waarheden van het uiterite gewigt doen
denken. Zy heeft eerst geleerd , om alle de
leden der oneindige reïen tot een algemeen Lid
te
„_Neque tamen talem idearum comparationem fufficere
vel abítraftis omnibus veritatibus inveniendis , ac demon-
{trandis , eft certisfimum. Quis enim nefcit in ipfa pura
Mathefi conjeêluris „ tantoque magis obfervarionibus &
induCtioni , ac Anatogie-cuidam , ab illa, que Geome-
tris propria eft ‚, diftinte , magisque ad eam , qua fcien-
tie Naturalis cultores utuotur, accedenti, locum aliquem
relilum effe? Obfervationibus fane folis nonnulle pro-
prietates.numerorum magis recondite funt detecte, & in-
duêtione confirmate. Analogia fola multarum Geometras
Veritatum Maximi fane momenti admonuit. Ea primum
docuit ferierum infinitarum Omnes terminos ad generalem
reducere, Eadem fuggesût Newrono cogitationem me-.
| tho:
ga ANTWOORD op pe VRAAGE
te brengen. „Zy bragt aan. Newton in gedach-
ten, om de wyze, door welke men eene twee-
ledige grootheid tot eene willekeurige hoogheid
of magt kan. verheffen „ op. het uittrekken van
wortelen „ of derzelver. overbrenging tot eene
oneindige rei, toetepasfen. Zy heeft Lr1s-
NITZ , doot de wyze van BARROW, tot Zy-
ne naderkunst gebragt „ of gemakkelyk kunnen
brengen. Zy heeft eindelyk,dikwyls aan. aller-
hande Wiskunftenaars vernuftige-gisfingen „ ge-
lukkige vindingen „ nieuwe en onverwagte wy-
zen van zwaare voorftellen op te losfen ; aan
de hand gegeeven. RIMPELS
Dan het is dan een yder bekend , datzoo veel
te minder de enkele vergelyking der denkbeel-
den genoegzaam is , om de zaaken van een 8€-
wrocht (fallum”) te doorgronden , maar dat daar
toe andere bewyzen en gronden van zekerheid
en blykbaarheid vereifcht worden. Want de af-
A ge-
thodum binomii ad quamcunque dignitatem evehendi, ex-
rtrabendis, vel in feriem infinitam conjiciendis radicibus
applicandi. Eadem Lersnirium a methodo BARRO-
VIANA ad calculum fuum differentialem vel duxit , vel
facile ducere potuit. Eadem precipuis quibuslibet Geo-
metris fagaces conje@uras , inventa felicia, novos & inex-
pettatos ardua problemata folvendi modos fiepisfime fup-
peditavit. | 100 ih
Tanto autein minus fufficere ad res faCti perveftigandas
folam idearum comparationem , fed alia requiri certitudie
nis ac evidentie. argumenta , & fundamenta nemo eft qui
ignoret, Abftraëte enim notiones verfantur intra Bor ji
| ifd-
ovER pe “ANALOGIES enz | 93
getrokkene kundigheden ; gaan niet verder dan
tot de mogelykhieid; die geene, welke deze on-
derling vergelyken , laaten ‘er zich niet veel aan
gelegen leggen, of de voorwerpen hunner denk-
beelden. op dezelve wyze wezentlyk zo beê-
ftaan buiten hun verhuft als zy die begrypen,
op het welke echter die voornaamlyk moeten let-
ten , die de Natuur der dingen onderzoeken ,
en de oirzaaken en uitwerkingen willen kennen.
Niemand zal twyffelen „ dat-wy door onze
zinnen van het beftaan der dingen verzekerd
worden. Wy kennen door een innerlyken zin,
ons verftand en deszelvs vermogens en werkin-
gen ; en door de uiterlyke zinnen alle andere
zaaken. Maar daar wy zelv niet alles konnen
waarneemen „ voegen wy by onze kennis , al
dat geene „dat door getuigenis van anderen
geftaafd word. - 1
‘Onze
Jitatis terminos, nec quï eas inter fe conferunt multum de
eo func follicici : ‘Verum objeta fuarum idearum eodem
modo exiftant extra mentem, quo concipiuntur , ad quod
precipue fpeêtare debent ii ; qui Naturam rerum fecutari, -
effeGtaque & cauflas cognofcere annituntur. |
_ Senfuum ope certos nos reddi de exiftentia rerum nemo
dubitat Incerno fenfu mentem noftram , ejusque faculta-
tes & operationes , externis autem res quascunque alias
cognofcimus- Quia vero non omnia poflumus ipfi obfer-
vare , cognitioni noftre adjungimus ea etiam, que tefkie -
moniis aliorum cenfirmanser,
Haud
84 IL ANTWOORD or be VRAAGE
en Onze Waarneemingen niette min noch ons
„Historifch Geloof zouden ons van veel gebruik
zyn, indien deeze gronden van redenkundige
blykbaarheid , niet vergezeld waren , met eene
zekere overreeding eener ftandvastige en altoos
duurende Analogie , diemen de natuur der
zaaken altoos ziet waarneemen. … «Want on-
ze zinnen „leeren ons, welkereigenfchappen
de zaaken tegenwoordig hebben ; het Geheu-
gen verzekerd ons , dat dezelve by andere ge-
degendheden ook. waargenomen.-zyn ;-en on-
ze verbeelding kan de denkbeelden op veeler-
hande wyzen zamenftellen „ van elkander af-
zonderen, en de veranderingen „ die zy in het
vervolg ondergaan zullen , naar willekeur fchik-
ken. Maar de zielsgefteldheid. alleen „ om
volgens eene Zzalogie te-handelen „te leeven
en te oordeelen; leert ons de waarneemingen
ophet gebruik ín het leven toepasfen „ en de
toekomende uitwerkingen vooruit zien , uit het
geen
Flaud magno tamen forent ufui feu obfervationes nose
tre , feu fides Hiftorica , nifi hec evidentie moralis fun-
damenta conjunêta effent cum firma aliqua perfuafione,
conftantis & perpetue cujusdam Analogie , a Natura re-
rum punguam non obfervande. Docent enim fenfus quas
res in prefens proprietates habeant , memoria certos nos
reddic easdem aliis etiam occafionibus fuiffe obfervatas
imaginatio ideas vario modo componere, dividere, futurt
temporis mütationes pro lubitu ordinare poceft „ fola au-
tem animi dispofitio Analogie convenienter agendi, vi-
vendi , & judicandí , Confilium fuggerit , obfervationes
vite ulibus applicandi , fucuri temporis eventus ex iis,
| qur
over De ANALOGIE , enz. 95
geen de ondervinding geleerd heeft, sen gely-
ke gevallen by wederkomst van dergelyke om-
ftandigheden zonder twyffelen afwagten. —
Niets is ‘er zekerder „ dan dat de levenswy-
ze van alle menfchen altoos gerigt word „ vol-
gens hunne oordeelvellingen , gefchikt naar de
Analogie van de Natuur. « Kinderen zo wel als
volwasfenen , wagten dezelve uitwerkingen van
het gebruik derzelve zaaken af , en twyffelen
geenzints „of het geen zy waarneemen , dat
voor heen voor -of nadeelig geweest is , zal
altoos dezelve uitwerkingen voortbrengen. Wy
konnen zelve van den aart en-de daaden van
den Menfch „ niet anders dan volgens de Â74-
logie oordeelen. …- Een Kind houd zich verze-
kerd , dat:het--door zulke -daaden „ waar door
het voorheen ftraffe of lof van zyne Ouders
behaalde , ook altyd dien lof of die ftraffe ver-
RR teh ijk die-
que experientia doeuit, colligendi, fimilesque cafus fimi-
hibus recurrertibus circumítantiis. haud dubicanter expec-
fandi.
Nihil autem certius eft ‚ quam omnium omnino homi-
pum vivendi rationem ad judicia Analogre Nature attem-
perata conftanter dirigi. Infantes eque ac adulti eosdem
effeétus ab earundem rerum ufu expeétant , nec dubitant
ea, que alias profuifle vel obfufle obfervarunt , eosdem
femper effectus produêtura. De ipfa etiam hominum in=
__dole, &a&ionibus non poffumus non Analogie Convenien-
ter judicare.. „Perfuafum habet infans fe ationibus „ quie
bus alias laudes Parentum vel penam promeruit ; temper
ng
9% HL. ANTWOORD or pe-VRAAGE
dienen zal.” Wy fchryven dezelve neigingen en
genegendheden , die wy in ons zelve. waarnee-
men „ ook aan anderen toe „ en wy zoeken uit
hunnen aart te gisfen, wat Zy in zulke of zulke
omftandigheden doen zullen ; en wy worden in
verwondering gebragt door daaden , die tegen
den zedelyken loop van de waereld of tegen de
Menfchelyke: Natuur aanloopen „by voorbeeld,
door eene Vadermoord , die SoLoN meende
dat in geen Menfch vallen-konde'; en wy: ver-
wonderen ’er-ons niet minder over, dan over
Zeldzaame Natuurkundige verfchynzelen. «,
he rs \
‚Dan wen bêgrypt ligtelyk „dat alle oordeelen,
die volgens de Aualogie gefchikt zyn „ deze waar-
heden bevatten: dat alle-zaaken „ altoos met
zekere eigenfchappen begaafd zyn : by .voor-
beeld , dat het vuur brand , ‘het brood voed,
het water deh dorst lefcht. Dat de uitwerkin-
$ | gen „
promeriturum. Easdem aliis , quas in nobis obfervamus,
propenfiones & inclinationes adfcribimus , quid que in his
vel illis circumftantiis faéturi fint ex eorum indole conji-
cere annitimur. Aétionibus confueto moralis mundi cur-
fui, vel Humane Nature contrariis, v. gr. parricidio ,
quod SoroN in Hominem cadere non pofle arbitratus
eft , în haud minorem , ac rarioribus Phenomenis Phyfi-
Cis, admirationem conjicimur.
Facile autem intelligitur in omnibus Judiciis Analogie
acCommodatis has veritates involvi® Res quaslibet pro-
rietatibus quibusdam preditas conftanter elle, _ V. gr
guem urere , panem nutrire , aquam fitim bor ke
ùffec=
robrR ‘DE ANATOCTEN Biz H] 07
gea, die gebeuren ; niet by geval , maár-door
de werkingen van bepaälde oorzaaken gebooren
worden ; dat de* honger niet verzadigd word 4
“dan door-fpyze. Dat van dezelve oorzaaken
op dezelve wyzen werkende ‚ men altoos de-
zelve uitwerkingen moet verwagten 5 flagen zul-
len altoos dezelve fmert voortbrengen als voor-
heen. Datdezelve of gelykfoortige uitwerkingen
van dezelfde, of gelyke oirzaakên moetenvafge=
leid worden , dat de duisterheid der Nagt ‚niet
dan door-den ópgang, der Zonne kan verdreeven
worden 3 dat de warmte door gemeen Vuur; of
door de werking der Zonne veroorzaakt word;
en dat de agtereenvolging , door welke de na=
tuurlyke verfchynzelen elkander opvolgen , niet
toevallig of by geval veranderen ;. altoos volgt.
de Lente op den Winter , en de Nagt op den
Dag. Dat alle zaaken , die men ziet dat altoos
zamengaan , of op elkander volgen „ of van el-
kander of. zeker van oorzaaken af hangen, ‘die
| | Zy
Effeâtus , qui contingunt non temere., aut cafu , fed dee
terminatarum cauflarum operatione exoriri , famém non
fedari nifi cibo. Ab tisdem cauflis eodem modo operanrtibus
eosdem femper effectus expeétandos efle, verbera eundem.
quem alias dolorem productura. Eosdem vel fimiles effec=
tus ab iisdem vel fimilibus caufis derivandos effe , noctis’
__ tenebras non n'fi Solis ortu dispelli , calorem igne vulgari ,
_ folisque atione excitari. Ordinem quo Phoenomena fe mu-
tùo excipiunt non temere variari, hyemi Ver, diei noem
fucceffura, Ea que conftanter conjunâta effe, aut fibi mus
tuo „fuccedere obfervantur , vel a fe mutuo , vel certe 4
communibus caufis dependere , inter pluvias moderatas
AAL Deel, | G &
98 IL ANTWOORD of pe: VRAAGE
zy onderling gemeen hebben. Tusfchen eenen
matigen Regen en de Vrugtbàarheid , is eene
waare „ en niet flegts fchynbaare zamenhang.
Dat het Heelal , of ten minften dat gedeelte „
dat ons naast by is , door ftandvastige en on-
veranderlyke Wetten geregeerd word , en dat
‘er zelv in den aart en in de daaden der Men-
fchen , zelv ín hunne verfcheidenheid , eene
groote overeenkomst „ en ín hun verfchil eene
groote eenvormigheid en overeenftemming waar=
genomen word. Het is te bekend, «dan dat het.
betoog zoude nodig hebben „ dat: de gemeene
daaden en oordeelen der Menfchen , zich naar
deze. waarheden fchikken. Maar te regt kan
men vraagen, wat de waare reden is van dit zo:
algemeen verfchynzel? Wat de Kinderen zoos
wel als volwasfenen , “onweetende zo wel als
Wysgeeren , aanzette en-dryve „om volgens.
eene Analogie te leeven en te handelen 5; of:
men zulk eene evertuiging vande onverander--
| lyk-
& fertilitatem , veram non apparentem folum- modo cone
nexionem effe. Univerfum , vel eam faltem ejus partem ,
que nobis propior eft, legibus conftantibus, & immuratis
regi , in ipfaque hominum indole , & aétionibus magnam
femper in diverfitate convenientiam , in varietate uniformie
tatem „ vel confenfum obfervari, His fane veritatibus ac=
commodari ordinárias mortalium aCtiones, & judicia, no
tius eft , quam ut probatione indigeat. At jure profeto.
uri poteft de vera univerfalis hujus Phoenomeni caufä.
uid nimirum infantes eque ac adultos , Ídiotas ac Philo-
fophos determinet compellatque ad vivendam & agendum
. Analogia convenienter ? Nym tanta de Nature, ordinis-
| que,
vre ne ANALOGIES êxg. 09
lykheid der Natuur en Order, uit welke devuit-
werkingen voortvloeijen , en. die in alle‘ men-
fchelyke daaden doorblinkt, alleen aan redenee-
ringen moet toekennen, dan-aan de gewoonte ?
of het niet veel waarfchynelyker is „ dat dezel
ve tot de algemeene kennis, -die de Natuur aan
yder heeft ingeftort, moet gebragt worden, die
algemeene kennis „ die de -daaden en zelv het
leven’ beftuurtsBern! 70 oe ke |
Het isten uiterften klaarblykelyk „ dat-mert
zulk eene groote overeenkomst ( con/èn/is >) in
het erkennen van de Zralogie der Natuur niet.
aan redeneeringen verfchuldigd-is , ten minften
niet aan zulke „ van welke -wy- by ons zelve
bewust zyn” Want wy hebben zulk eene
naauwkeurige kennis niet van het inwendig za-,
menftel van ligchaamen „ die van het onze. ver-
fchillen ; ja zelv niet van ons-eigen ligchaam ;
dat |
que, quo. effeâta oriuntur,, conftantia. perfuafio „que cx
__ omnibus morralium erumpit. Ationibus „ debeatur ratioci-
nis 2 Numrconftetudim 2 vel povus fit verofimile eam
acceptam efle referendam fenfui communi, omnibus a Na-
tura ipfa indico , aétionesque &- vitam 1pfam dirigenti ?
„Non deberi tantam in Nature Analogia agnofcenda con-
fenfionem’ ratiociniis faltem talibus „quorum confcii hobis
fimus, eftevidentisfimum. Neque enim vel internam cor-
porum a noftro: diverforum-, vel.etiam noftri corporis «
ftructuram ita cegnicam habemus, ut efte tus ex fuis cau=…*
{isa priori, deducere valeremus,; … Vo-gr. panem.nutrire ,
xl ‘ Ga vene
rn
\
roo IL ANT WOORD op DE VRAAGE
dat wy de uitwerkingen (@ priori) uit haare:
oorzaaken kunnen afleiden : by voorbeeld, dat-
het brood voed , dat het. vergift doodt. De -
Analogie der Natuur kan ook niet betoogelyk
uit waarneemingen afgeleid worden: want deze
leeren ons wat ’er gefchied , of gefchied iss5;
maar niet wat ‘er in het vervolg gefchieden zal,
en dat deze uitwerkingen niet los of by geval „
maar door de werking van bepâalde oorzaaken:
voortkomen „ kan door de ondervinding alleen
niet volkomen beweezen worden „ wyl wy de
oorzaaken van alle de uitwerkingen niet wee-
ten ‚ maar dikwyls genoodzaakt zyn , om on-
_ ze toevlugt te neemen tot-gisfingen , die op
de Analogie fteunen , om die oorzaaken te bes
paalen. Ik zwyg „dat wy geen volkomen aan”
voering van voorbeelden konnen máaken, en
wy dus niet ten ftrengften konnen bewyzen;, dat,
zulk of zulk eene eigenfchap altoos eù ar
Sr er-
venehuim: interimere. Neqüe-ex obfervationibus demons
ftrative colligi fane poteft Analogia Nature, Ex enim
docent, quid fiat, quidque fit faftum, non autem quid,
in pofterum fit-eventuram. Hoc ipfüm effeCtus non te«
mere , cafuguc „ fed caufârum determinatarum operatione
exoriri, ope folius experientie perfefte demonftrari ne-
dE, cum haùd omnium eventuum caufe nobis fint con-
picue 3 fed ad eas detertminandas ad copjeCturas- Analogia
nixas recurrere fiepe debeamus. Taceo nullam a nobis
indufttonem completam formari pofle „ adeoque nee rigi-
de demonftrari proprietatem aliquam certe rerum fpeciei
Conftanter competere > ve gr. lapidi gravitatem, Et heet
, a Ad in-
JOVER Der ANAL OGIE „ENZ or
derlyk tot zulk -Of-zulk eene. foort behoord.» by
voorbeeld de-Zwaarte aan:een fteen. En al wa-
ren onze optellingen. volmaakt, zoude men daar
omtrent altoos. konnen vraagen : Wat is het ,
dat ons, leerd, „uit. de waarneemingen van het
voöorledene-en: het tegenwoordige de toekomen- -
‚de uitkomften-te gisfen ; en-met zo veele ze-
kerheid aftewagten ? „Redenen , afgeleid nit de
Goddelyke Wysheid „ fchynen wel de ftandvas- —
tigheid der-Natuurwetten erde grootfte eenvou-
digheid te ftaaven, , Maar-het blykt , dat onze
Analogifche, beoordeelingen , alleen in rang van
„tyd voor de redeneeringen gaan , die men uit
de Goddelyke- Volmaaktheden afleid., en dat
niet alle Menfchen „ fehoon volgens „Ana/ogie
levende, wan,die befchouwing der wysheid van
den grooten Schepper overtuigd zyn, |
SARS wort velok
sd vee
APET, …
Ne
indusiones noftre complete effent , de eo tamen femper
queri poffer: Ouid nos doceat & prafentium & prete-
Hitorum obfervatjone futuros evencus conjicere. „ imo'tan-
ta certitudine expeftare ?. Rationes-equidem ex fäpienta
Dei due eonftantiam nature legum , fummamque fim-
plicitatem videntur ‘confirmare „ at judicia. noftra. Analos
gica argumentis ex perfeltionibus Divinis depromptis or-
dine faltem temporis’ priora effe „ necvornnes qui conve-
nienter Analogie vivunt , de ea fápientie- ummi rerum
ä le confideratione perfaafos: effe , excra dubium pofie
KR Km ‘elft EENES Ee OOMEN rf:
G 3 " : Neque
foe IL ANTWOORD opoe VRAAGE
— Ook kan men nooit met rechtzeggen , dat de
‘onveranderlykheid der Natuurlyke-zaaken „ al
leen aan de gewoonte moet toegekend worden.
Want deze algemeene overtuiging vereifcht ee-
ne oorzaak, die aan allen gemeen is, die geen
gewoonte’ kan zyri , als welke altoos verfghil-
lend en veranderlyk is. En wie ziet-niet „ dat
hier de vraag is over de oorzaak: van «die alge=
meene gewoonte zelfs: in’t geheel daar over wat
onze Ouders en Voorouders hebbe-aangezet ,
om volgens Znalógiete leeven , te handelen en
te oordeelen ? Te vergeefs gewislyk zoude ies
mand deeze -gewoonte door eene tégenftrydige
willen veranderén of verzwakken , want de
_ vaste overreding dereerfte zoude meer dan zee
ker den voôrrang behouden 3 de denkbeeldigen
CAdealisten”) en twyffelaars ( Sceptici) konnen
hier omtrent ten voorbeelde ftrekken , die „
fchoon hun eigen geweeten verkragtende , de
waarheden „ die door het algemeen gevoelen
be-
Neque ullo jure. dici poteft tem firmam'de Nature ree
rum conftantia certitudinem foli deberi confuetudini. Unie
verfalis enim hec perfuafio communem requirit caufam ,
og effe nequit confuetudo , varia femper &| mutabilir.
t quis non videt queri de univerfalis hujus confuetudinis
caufa 5 de eo plane quid Parentes, avos impulerit ad con-
venienter Analogie vivendum , agendum & Judicandum ?
Fruftra fane homo hanc confuetudinem contraria immuta-
re, vel debilitare vellet , cui firma hec perfuafia certo
eertius prevaleret. Exemplo effe poffent !Idealifte , &
fceptici , qui licet vim fu confcientie inferendo verita-
teg
< ‘OVER DE ANALOGIE, Enz. 103
bevestigd: zyn „ zóeken om ver te werpen,
echter door de gemeene lotgevallen van het
menfchelyk-leven „ wederlegd zyn , en zo ver
gebragt dat-zy bekend hebben , dat de kunst
van twyffelen niet moet toegepast worden op
het gebruik in het leven. « En waarlyk indien
men de overreeding omtrent de Analogie der
Natuur alléef aande“ gewoonte verfchuldigd was,
zoude men ook aan haar dank moeten. weeten „
dat de menfch zich zelve konde bewaaren 5
maar met dat zelve regt zoude iemand kon-
nen zeggen „ dat men het aan de gewoonte
moest dank weeten, dat de Menfch zich zelve
bemint , zyn welzyn voorftaat ; echter kan ’er
niets’ onwaarfchynelykers bedagt worden. En
de gewoonte zelv verkrygt dus ook krachten „
indien zy op natuurlyke genegenheden- en nei-
gingen fteunt, tegen welke wanneer zy aanloopt,
Zy niet diep in de gemoederen zal ingeplant, en
gemakkelyk weder uitgeroeid worden. Hier-
| tegen
tes fenfu communticonfirmatas convellere annifi funt „ Ore
dinariis tamen vite humane eventibus. fuerunt confutati
eoque adduti, ut agnoverint artem dubitandi vite ufui
haud applicandam effe. „ Sane fi hec de Nature. .Analygia
perfuafio fola confüetudine niceretur ‚ ei etiam acceptum.
referendum effet quod homo fe confervare valeat.. At eo-
dem jure dicet atiquis confuetudini deberi „ quod homo fe
ipfum amet ; incolumitatem tueatur, quo pihil abfurdsus
ngi poflet._ Ipfa etiam confuetudo ita vires acquirit , f
nitatur inclinationibus, & propenfionibus naturalibus , qui-
bus f repnguet ‚-haud wi infigetur ; kacileagp
0 NR 4 evel-
sor II ANTWOORD vor be VRAAGE
tegen ftryden nietde voorbeelden van fommis
gen „die een leven leiden , dat tegen de reden
ende Natuur ftrydt „ wyl zy zeldzaamer zyn „
eas hunue -daaden „ fchoôn ‚van den- gemeenen
levensregel- afwykende-, cuit den aart der mene
fchen kunnen verklaard worden. .
„Indien derhalven.de ftandvastige overtuiging
vande Analogie der Natuur ‚ noch door redenee-
ringen , noch door:kracht van gewoonte. of hebe
beiykheden veroorzaakt is, zal zy. noodwendig tot
het natuurlyk Zu/tint? moeten gebracht worden.
Niemand kan twyffelen , dat de Menfch niet eeni=
ge ingefchaapene aanfpooringen heeft, waarvan
‘er zich geen door klaarder bewyzen openbaart „
dan-die. „ door. wiens kracht wy aangefpoord —
worden „om volgens de „nalogie te leven en
te-handelen. _Deszelvs vermoogen vertoont,
zich in-de eerfte gewaarwordingen en begrippen.
dr jn bois ale zele
evelletur. Exempla nonntllorum vite rationem nature
repugnartem fequentium nihil obftant ‚ cum rariora etsam
fint „ & facile ex humana indole posfint aëtioncs eorum ,
licet a communi vit@ ratione abludentes, explicari.
Si neque ratociniis ‚ nec vi confuetudinis „-habituum-
ue debearur conftans-hominum de Analogta Nature per-
uafio „ erit fane ea inter inftinétus naturales referenda.
Indrtos profe&o effe homin: ftimulos aliquos dubitari ne=
quit ;“quorum nullus fe ctarioribus manifeftat indiciis 4
quam hie , cujus vi compellimur ad convenienter Analoe -
gie agendum , vivendumgue. In ipfis-fenfationibus , per-
ceptiombusque piimivvis ejus. vis cerniturs … Quomodo.
ej def Enm
jover-pr-ANALOGIE, ens 108
zelven. Want op welke wyze verkrygen wy de
kennis der zaaken buiten ons, dan door des:
zelvs hulp ?- «De beweegingen , in de werks
tuigen der zinnen voortgebracht „worden wel
aan datvgedeelte.der hèrsfenen medegedeeld , dat
onmiddelyk met „de ziel vereenigd wis ; ‘maar ik
vraag.» hoe „en door welk eene redeneering ;
befluit de Menfch door derzelver. middel , dat
er zulke «en zulke ligchaamen buiten hem bes
ftaan., by voorbeeld ‚de Zon , de Sterren en
Gefterntens.;-dan door eene natuurlyke: Znalo
gifche? „En zekerlyk is de Ziel niet onmiddee
lyk vereenigd. met de Zoù of Maan ‚maar mce
haar Ligchaam. , “welks veranderingen zy. ons
middelyk gewaar word „en door het zelve het
beftaan van zaaken buiten zich , door middel
van Analogifche Waarheden „ buiten allen twy=
fel fteld, Waarom. verkrygt de Ziel gelyke
… gewaarwordingen ‚ wanneer zy met gelyke bee
weegingen in de zintuigen voortgebracht wor-
den,
enim cognitionem rerum extra nos pofitarum nancifâmur „
nifi ejus ope ? Motus quidem in Organis fenforiis. proe
duêti cornmunicantur cum ea parte Cercbrti, cu& anime
immediate unita e{t, at quo quelo rattocinio ex ms colligic
mens buinana exiftere heee illaque corpora extra fe , puta
folem, fidera, ftellâs nifi Anal gico Daturali 2 Sane enim
anima non eft immediate unica Soli , Lune , fed fuo cor-
pori, Cujus proïnde mucatiónes immediate percipit, ex
disque rerum extra fe pofitarum exiftentiam Analogicis ve-
vritatibus copvenienter , citra Omnem dubitationem confie
eit. Cur Gmilibus motibys in pel fenforiis produCtis
| ad zo imi
106 IL ANTWOORD or:pe, VRAAGE
den, en op ‘ongelyke beweegingen Ongelyke
gewaarwordingen-?-dan om dat zy niet anders
als „volgens. de „Analogie „ altoos kan werken 3
daar toe door de Natuur gefchikt. Want wie
bemerkt niet , dat het niet genoeg is, om den
oorfprong der gewaarwordingen uitteleggen ,
dat men alleed- weete , dat ‚de beweegingen ,
die in het zintuig voortgebragt worden , tot
aan de hersfenen gebragt-worden „alwaar. de
Ziel onmiddelyk. tegenswoordig is 2 Maar
dat men noodwendig in aanmerking moet nee-
men „ wat of het is, dat de Ziel altoos-aan-
dryft , om te oordeelen op de beweegingen ,
die. in het ligchaam gefchieden „ dat de Voor-
werpen. van haare. gewaarwordingen beftaan 2
Wat haar zo vastelyk overtuigd van het beftaan
van zo veele en zo verfcheidene zaaken „ die
onderfcheiden zyn van haare afbeeldingen 2
En wat de oorzaak zy , dat by gelegendheid -
| | van
fimiles , disfimilibus’ disfimiles acquirit perceptiones? Nifi
quod non posfit non Analogie convenienter femper ope-
rari, ita facta a Natura. Quis enim non fentit haud fuf-
ficere ad Originem fenfationum explicandam , fcire folum-
modo motus in Organo produêtos deferri ad cerebrum us-
que , cui tens immediate eft prefens ? Sed hoc maxi-'
me in confiderationem trahi opportere, quid fit illud quod
animam compellat conftanter ad judicandum occafione mo-
tuum ín corpore produ@torum exiftere objeêta fuaram per=
ceprionum? Quid cam tam firmiter perfuafam reddat de
exiftentia cot tamque diverfarum rerum , a fuis reprefen-
tationibus diftinkarum ? Quid faciat ut Gmilium motu-
ij” um
over pe ANALOGIE, sar, … ‘107
van gelyke beweegingen ; men gelyke gewaar.
wordingen verkrygt, en by gelegendheid van
verfchillende beweegingen „” ook verfchillende
gewaarwordingen ? En dat zy zo verfcheiden
zaaken zonder de minfte verwarring van elkande-
ren kan onderfcheiden , welken zekerlyk zonder
haare natuurlyke werkkragt „ niet konnen begree-
pen worden „ waarom ‚zy altoos beantwoorden
aan die waarheden , dewelken de Znalogie in-
fluit; ook kan’er geen reden gegeeven worden,
waarom niet de ziel , by gelegenheid van alier-
hande beweegingen in de zintuigen veroorzaakt ,
ja zonder dezelven allerhande gewaarwordingen
zou kunnen hebben „ het welke, hoe groot ee-
ne verwarring het in de menfchlyke zaaken. zou
verwekken , niet ligt valt te bepaalen.
Het is wel waar , datde wyze , op welke
de Ziel met het Lichaam vereenigd is, en waar
door de gewaarwordingen geboren worden , noch
onder de geheimen der Natuur zyn ; dit belet
| ech-
‚um occafione fimiles , diverforum diverfas femper percep-
Ones nancifcatur „ tamque varias res fine ulla confufione
a fe invicem.difcernere valeat? Que certe fine naturali
€jus Operandi racione „ veritatibus illis , quas involvie
nalsgia „ femper-accommodata non poffunt intelligi, nec
ulla racio reddi , cur non mens quorum -liber motuum in
Organis fenforiis pruduétorum occafione , imo-absque iis ,
quaslibet perceptiones habere poflet , quod quantam re-
Dus humanis perturbationem induceret haud facile diu
eft,
Verum quidem: eft modum -quo- anima unitur corpori ,
adeoque & eum quo fenfationes oriuntur inter fecreta Na-.
ture
208 IL. ANTWOORD op pe VRAAGE
echter niet „dat wy. eene vaste overtuiging van
het beftaan der zaaken buiten ons , en zulk ee-
ne ftandvastigheid in de grootfte verfcheiden-
heid van gewaarwordingen en begrippen toeken-
men aan het Natuurlyk Ja/tinë} , om overeen-
ftemmig met de waarheden , welke de dralogig
influit te handelen en te oordeelen. En zeker,
de Ziel bind zich aan zekere Wetten in het uit-
voeren’ van alle haare werkingen 5 fchoon zy
die Wetten niet-kent.- ’Er zyn 'er weinig
die zelv eene middelmatige kennis hebben van
de ‘regels , volgens welken het gezigt gefchied
en geregeld word ; en niemand is 'er,, die-de=
_ zelven volkomen kend , echter handelen ’er alle
menfchen na. Zelfs de gezigtkundige fchyn-
_ vertooningen „ fteunen op zekere vaste regels,
die aan zeer weinigen bekend zyn; echter word
een yder ze gewaar. Dit zelfs dat alle men-
fchen- door een zeker ftilzwygend gevoel beoor-
ture effe referendum , nihil tamen id obftat, quo minus
firmam de exiftentia rerum extra hos pofitarum perfùüafio-
nem, täntamque im fumma {enfationun & percéptionum
varietate conftantiam , inftinétui naturali, veritatibus quas
Analogia involwit convententer agendi, & judicandi „ at-
tribuamus. Sane ín omnibus fuis operationibus exerendis
mens certis quibusdam fe accommodat legibus , licet non
fit earum fibi confcia. …Pauci funt qui medioerem habeant
regularum , quibus vifzs attemperatur ; cognitionem „ ne=
mo qui perfeêtam , iis tamen convê@nienter agunt omnes
Homines. Fallacie ipfg Optica nituntur certis conftan-
tibusque legibus, quas norunt paucisfimíi , obfervant {in-
guli. Id ipfumjquod homines taeito quodam fenfa quid
in
s
OvER pe ANALOGITE ; Enz, Log
deelen , wat goed.of kwaad is in de Konften „-
om niet te fpreeken-van-de verfchynfels zelfs
der gevoelens van het fchoone en zedelyke „
veele andere: bewyzen van natuurlyk Zaftinêen.
toonen: baarblykelyk „- dat de Ziel haare vermo-,
gens altoos. oeffend volgens zekere en bepaal:
de Wetten „-fchoon zy zich van dezelven. niet
bewust is. gat thou Et
De Ziel kán derhalven niet anders handelen
uit kracht van -haare Natuur ‚dan volgens die
waarheden „die. de Analogie influit „ en ‘haa:
ren zatnenhang-maakt dat uit; het geen wy het:
gemeene Gevoel (Senfis communis noemen;
en buiten het welke wy in‘de:kennis der waar-:
hêid niet verder. gaan konnen. Dit-gevoel al-
leen is genoeg , om de dwaasheden , en tegen.
de Natuur aanlooperide denkwyzen ;-der Zdeg-
…_bisten , Fatalisten en Twyffelaaren den bodem,
in
in, Artibus fit pravum aut, reêlum dijudicent „ ipfa fenfuum.
pulchri, é moralis Phenomena, ut plurima alia inftin=,
Etuum naturalium indicia taceamus ; evidenter probant
animam facultates fuas exercere convenienter certis &
determinatis femper legibus , licet earum: haud fit fibi’
confcia, beicie e EE eri :
_ Non poteft proinde anima vi Nature fue non conves
nienter agere veritatibus illis , qúas Analogia involvit.
Earum complexus conftituit id quod fenfum communem:
appellamus, quo ulterius progredi in cognitione veritatis
„_haud darur. Hic folus fenfus fufficit refellendis-Idealifta=
rum , Scepticorum „ Fataliftarum „ aliorumque deliriis ,
rie. IL ANTWOORD or be VRAAGE
in te flaan. Daardoor word de Ziel overtaigd,
dat ‘er niets beftaanh kan zonder eenen genoeg-
zaämen grond, en dat gelyke uitwerkingen van
gelyke oorzaaken gelyk zyn, en zy word ook:
verzekerd van andere daar aan grenzende waar-
heden „ naa welke zy zich ín haare- begrip-
pen ‘en gevoelens fchikt : ook worden de uit-
„werkingen van dit gevoel ligtelyk van andere.
onderfcheiden ; want alle Menfchen handelen
volgens het zelve , en vooral die , in welke de
kracht der Natuur duidelyker gezien word ; ge=
Iyk Kinderên en domme Menfchen. … Iemand”
kan zich wel tegen het getuigenis van dit-ge-
voel ftellen „, fchoon zyn geweeten zulks af-
keurt, maar hy zal het nooit konnen wederleg=
gen. Alle de werkingen der Ziel worden vol-
gens deszelvs wetten uitgevoerd. Dit licht van
het verftand ‚ kan wel verduisterd , “maar nooit
uitgeblufcht worden. Re
Wy
judiciis Nature repugnantibus. Vi hujus anima perfuade-
tur nihil pofle exiftere fine fufficiente ratione , fimilium
caufarum effeCta fimilia efle , aliaramque veritatum affi-
pinm certa redditur, quibus in ipfis perceptionibus , &
fenfationibus fe accommodat. Facile etiam effeêta hujus
fenfus ab aliis dignoscuntur., Ei enim convenienter agunt
omnes -homines; iique maxime, in quibus vis Nature cla-
rius cernicur ‚ut Iofantes „ idiote. … Éjus teftimonio fe
aliquis opponere reclamante quidem confcientia poteft, at
jilud-confutare nunquam. Omnes anime operationes ejus
di&tatis conpvenienter exercentur.. Lumen hoc mentis ob«
fcurari quidem ‚ non autem extingui poteft.
Often.
ovER DE ANALOGIE , Enz, een
Wy hebben dus aangetoond , dat de Ziel ,
door eene natuurlyke aanfpóoringe , en döor
de leiding van het gemeen Gevoel (© Sen/ys
communis) opgeleid word , om eene Analogië
van de Natuur te ftellen. ’Er blyft derhalven
overig „ te onderzoeken ‚wat de zaaklyke
grond der Analogie zy (a parte rei) , of aan
welke eene oorzaak men die groote: eenvoudig-
heid der Natuur-wetten , en de overeenkomst
der uitwerkingen van allerhande ‘foort met de-
zelven moet toefchryven ? Het geen ik hier
van denk , zal ik kortelyk- zeggen, an
_ Het is ten vuiterften klaarblykelyk „ datde
Wetten der Natuur , en de uitwerkingen „des
welken daarmede overeenftemmig zich vertoo-
nen . niet wiskunftig noodzaakelyk zyn : wie
immers , die by zyn gezond verftand is „ zal
dlaande houden, by voorbeeld, datde fchuins-
heid van den Taankring , uit welke de onges
e lyk-
Oftendimus mentem ftimulo naturali , fenfusque com-
munis duÔuferri ad Nature Analogiam. admittendam.
Reftat itaque discutiendum , quod. fic Analogia a parte,
rei fundamentum , feu cuinam caufg debeatur magna illa
aturee legum. fimplicitas , & effeCtuum omnis generis
cum illis confenfio ?, De quo quid nobis videatur paucis
exponemus. |
‚Non effe Geometrice neceflitati fubjetas vel Nature
leges „vel effelta , que iis convenienter producuntur lu-
ce ipfa clarius eft, Quis enim v‚-gr. fenfu communi pre-
ditus dicat obliquitatem ecliptice , a qua dierum noétium-
| | que
zie IT ANTWOORD op ore VRAAGE
lvkheid: der, Dagen en _Nachten.-woortvloeid ,
door dezelve. noodzakelykheid bepaald.is, door
welke de drie hoeken van een Driehoek ge!yk
zyn aan twee regte? Wie is 'er onkundig, dat
de ftoffe uit haaren aart: onverfchillig is, voor
rust. of beweeging , en allerleije. foort van rig-
ting, fnelheid en. gedaante. van. beweeging kan
aanneemen „en. dat dus, derzelver-verfchynzelen
niet uit eene volftrekte noodzakelykheid voorts
vloeijen 2 Wie heeft ooit-de algemeene. Wet-
ten der zwaarte en aantrekking „ de. veerkragt ,
de veranderingen der werktuiglyke ligchaamen 4
en derzelver uitwerkingen , (om van veele an-
deren. niet’ te melden ,) úit het weezen (es-
Jentia der lighaamen betoogd, of wie zeifs ,
die by zyne-zinnen was , heeft-ze willen bes
toogen ? -Om-kort te zyn „alom, waar een
Meerkundige noodzakelykheid plaats heeft ;-kan
men aan het tegengeftelde zelv. niet deriken ze
maar hoe ligtelyk-worden ‘er wetten van Zwaats
| te
que dependet inequalitas eadem neceffitate determinatam
efle, qua tres triangul: angulí duobus reCtis func equales 2
uis nefcit materiam ad quietem & motum fa Nstura in=
differentem effe, quamlkibet motus direétionem , celeri-
tatem, & figuram recipere poffe , adeoque Phoenomena
haud abfoluta vecefficate exoriri? Quis generales gravis
tatis , attraCtionisque Leges , elafticitatem , organicorum
corporuin mutationes ac effecta , ut mille alia taceamus,
ex eflentia corporum demonftravit , imo quis fanus inde
demontftrare voluit? Quid mu!tis opus eft ? _Ubieun-
que Geometrice necesfitati locus eft , ibi cootrarmum ne
cogitari quidem poreft , at quam facile finguntur Lege
ga
bed
wt:
OVER DE ANALOGIE , enz £ Aars
te uitgedacht ‚-die vlak aanloopen en ftryden te-
gen die, door welke het Heelal geregeerd word;
ja men bepaald zelv , welke beweegingen ’er
zouden voortkomen „ indien 'er andere Wetten
vastgefteld waren. Hoe ligt kan men zich ver-
beelden , eene andere order onder de ligchaa-
men van het Heelal, en verfchynzelen , die
verre verfchillen van die , welke men waar-
neemt. Eene volftrekte noodzakelykheid al-
thans zoude géêne geduurige agtereenvolgingen
der uitkomften , noch eenige veranderingen in
het gantíche zamenftel der zaaken toelaaten.
En gewislyk ! zulke eene groote ftandvas-
tigheid van de natuur der zaaken , kan noch
am het geval , noch aan de toevallige werking
van oorzaaken „die geen verftand hebben, toe-
gefchreeven worden ; want wat is 'er meerder
van alle waarfchynlykheid ontbloot , dan dat
het geval , aan geen wetten gebonden , eene
ll: Oe ftand-
gravitatiis iis , quibus univerfum regitur , cortrarie, imo
quales orirentur motus, fi alie conftitûte eflent leges ,
definitur quam facile alius inter corpora univerfi ordo,
diverfaque ab ijs que obfervantur Phoenomena concipia
untur. Abfoluta fäne necesfitas nec fuccesfiones even-
tuum continuas , nec ullas in univerfitate rerum mutatio«
nes admitteret. à
Nee fäne cafut , fortuitisque caufarum intelligentia cá-_
renuum Oop&rationibus accepta referri poteft tanta nature
rerum conftantia. uid enim magis ab omni remotum
_verifimilicudine, quam cafum nulli legì fubjettum conftan- -
AAI, Deels pe Mti te
rid IL ANTWOORD op pr VRAAGE
ftandvastige orde zoude voortgebragt hebben ?
Wat is ’er ongeloovelyker ; dan dat by toeval
werkende oorzaaken , altoos die uitwerking
voortbrengen „ die onder alle de eenvoudigfts
is , die by voorbeeld de minfte werking ver-
eifcht ? Daarby heeft zekerlyk eene verkie-
zing, geen geval, plaats , alwaar verfcheiden zaa-
ken , die niet door haare natuur zoo bepaald ,
in zulke eene orde onderling zamen gefchikt
worden , dat zy het best bekwaam zyn, om
verfcheide uitwerkingen te verkrygen , gelyk,
men in de Werktuigelyke ligchaamen ziet. De
Analogie der Natuur en het blinde geval, ftaan
Iynregt tegen elkander over.
Niemand , die by zyn verftand is , kan der=
halven twyffelen , of zoo wel zulke eene groote
eenvoudigheid van de algemeene Wetten , als
ftandvastigheid der uitwerkingen , moet aan de.
wyze. willekeur van God toegefchreeven wor-
den,
tem ordinem generaffe ? Quid incredibilius’ quam caufas
temere operantes eum femper effetum producere , qui
omnium eft fimpliciffimus . v. gr. qui minimam aCtionem
requirit? Ibi certe eleétioni , non cafui , eft locus „ ubi
res varie, haud ita natura fua determinate , eo inter fe or-
dine junguntur, qui ad effeCtus diverfos obtinendos funt.
accommocdatiffimi ‚ ue in corporibus Organicis. „Analogia
nature cafusque coecus funt fibi e diametro oppofita.
„Nemo proinde nifi infaniat dubitare poteft , tantam feu
in legibus generalibus fimplicitatem , feu in effeCtibus con-
ftantiam , fapienti Dei arbitrio elle adfcribendam „ qui tam
re.
OVER DE ANALOGIE, ENZ — IIS
den die zoo. wel de natuur der zaaken ‚als ‚den
aart der. Menfchenì aan zekere en bepaalde wet-
ten onderworpen heeft. … Het was zekerlyk zy-
ner Wysheidsen Goedheid, waardig „ zoo wel
de natuur der zaaken zoo te fchikken en zämen
te ftellen, dat de menfchen. voor hunne behou-
denisfe: konden. zorgen „ en uit waargenoomen
uitwerkingen levensregelen; konden vergaderen „
em te weeten „ wat hen ten voordeele of naa-
deele ftrekte, hoe het gezellige leven te genie-
ten, elkander behulpzaam te zyn „ ef door de
befchouwing en het onderzoek van zaaken en
uitkomften opteklimmen tot de kennis van Gods
Volmaaktheden , ‘het;geen niet konde gefchie-
den zonder de Analsgie der Natuur. «
_Dan men begrypt ligtelyk „ dat de Groote.
en Alwyze God , die alle zaaken : aan onveran-
anderde Wetten onderworpen heeft , ook de
men-
rerum naturam quam humanam indolem- certisr deter-
mnatisque {ubjecie legibus:- Dignum certe erat fapientia
“€ bonitate ejus ,„ tam naturam:rerum ita ordinare-&dis-
“ponere ; ut homines incolumitat: fue prospicere , ex ob=
‘fervatis eff&Gibus regulas vivend: colligere , quid’ fibi-ex-
pediat aur noceat cogposcere ; confortio mutuo frui „ fibi
Invicem adjûmento effe „& rerum -inventuumgue contem-
platione & examine ad ‘perfeétiones Dei agnoscendas‘as-
cendere-quirent „que haud. poruiflent. fine Analogia Na-
“ture obtineri. |
Facile autem intelligitur Deun optimum ac-fapientisfi-
Aum, qui Uniyerficaren rerum 1mmutatis fubjecie Legi-
Ha bus »
16 IL ANTWOORD ‘or be“VRAAGE
menfchelyke Ziel zoo gefchaapen heeft, dat zy
niet alleen zonder moeite de Analogie der Na-
tuur konde kennen , maar ook na’ dezelve le-
ven , handelen en oordeelen. Want de over-
eenkomst der uitwerkingen met de algemeene
Wetten , zoude van geen nut ter waereld voor
de menfchen zyn , indien zy van dezelve on-
kundig waren , en het ware te laat geweest „
indien zy tot derzelver kennis alleen door re-
deneering hadden moeten komen. Men moet
het derhalven aan de Goddelyke Wysheid dank
weeten , dat de Menfch de Analogie der Na-
tuur, ten minften zoo verre zy tot het gebruik
in het leven noodig is , kend , en na die ken-
nis zyne handelingen rigt , en niet-twyffelt, of
alles gefchied niet toevallig , maar uit zekere
oofzaaken, die volgens eene bepaalde en ftand-
vastige reden werken. she. euch
Hume
bus , mentem etiam humanem: ita formaffe, ut-Analogian
‘Nature non tantum facile agnosceret , fed & eidem con-
venienter viveret , ageret, ac judicaret. Nulli enim more
tal‘bus fuiflet ufui effeltuum cum generalibus leglbus con-
fenfio , fi eam ignoraffent nec -fatis cautum ín horas ills
fuiflet , fi non ni raciociniis ad cognitionem ejus perve-=
piffent. Sapientie itaque divine acceptum referendum
eft-, quod homo Analogiam” Nature „ faltem in quantum
ad ufus vite neceffaria eft „'agnoscat , ei agnite fuas ac«
tiones accommodet , nec dubitet omnia:certis ex caufis ,
non temere , fed determinata , conftantique ratione opé-
rantibus evenire, El |
Olcumt
z 5 0 AOVER DE ANALOGIE ‚ENZ. — 117
eeH v Mm r- heeft derhalven, te vergeefs, alle
moeite gedaan, wanneer hy in het 1, Deel zy-
ner, Wysgeerige Werken „ Tent. VIT. met veel
omflags stragt te bewyzen „dat het, denkbeeld.
van eene 007z44k verkreegen.word zonder bes
hulp van eenigen indruk der voorwerpen op de
zintuigen „ of, van een oorfpronglyk begrip ,
maar .dat-het alleen word verkreegen door eene
heblykheid en gewoonte , om in gelyke omftan-
. digheden. gelyke uitwerkingen te verwachten ;
jaa uit eene , ik weet niët welke heblykheid „
om uitwerkingen, die_eenige reizen gezament-
_lyk waargenoomen zyn, door zyne verbeelding
zamen; te,‚knoopen. Want indien wy in het
verklaaren, van: den-oorfprong der denkbeelden ,
niet letten op. de natuur der Ziel , maar. alleen
op. die der werking van de voorwerpen , zoude
„men. zelfs niet konnen begrypen „ hoe de ge-
waarwordingen in de ziel voortgebragt worden ,
en door, middel van dezelve., de eenvoudige
a BASTO AUG
…_ Oleum proinde & Operam perdidit Humivs dum Oper.
Philof. Tom. L. Tent. VII. magno molimine-conatus eft
eftendere, ideam caufe nullius impresfionis objeétorum in
Organa fenforia , vel perceptionis primitive opeadqairi „
fed nafci folummodo ex habitu & confuetudine fimiles ef-
feltus fimilibus in circumftantiis expettandi „-imo ex ha-
bictu nefcio quo effeâus , qui fimul aliquoties obfervati
funt , imaginationis ope connettendi, « St enim: in origine
idearum explicanda non habeamus rationem nature Ani-
me , fed folius actionis objetorum, ne id quidemintelli-
getur, quomodo fenfationes in mente producantur , ca-
umque ope idee fimptices , cum motus nervorum , fine
rekene, Tan DOT IDP quibus
Ló
118 IL ANTWOORD op DE VRAAGE
denkbeelden ; “wyl de betreegingen der Zenus
wen » zonder welke nochtans geen gewaarwor=
ding kan. ontftaan „ doôr de Ziel niet ; althans
niet duidelyk, gevoeld worden , om dar Zy zich
van dezelve niet bewust is”, d en al wierd men
dezelve gewaar ‘hebben die beweegingen niets
gemeen „met de voorwerpen der verbeeldin=
gen) 5 en dewyl dus niet blykt ‚ wat het is,
dat ‘den menfch Overrede van het beftaan der
zaaken buiten hem, en van derzelver orde ;,
plaats „ gedaante, ‚en andere hoedanigheeden.
Maar men begrypt ligtelyk in tegendeel , dat
hy, die den oorfprong der denkbeelden wil na-
aan „ niet alleen agt moet geeven op de wer=
hing” der. voorwerpen , maar ook op de natuur
der. Ziel. Welke hu de natuur der Ziel zy ;
en aan welke wetten zy in haare werking on-
derworpen Zy , kan men leerèn uit het innerlyk
gevoel „ en de waarneeming van het geen in
ons zelve omgaât. Deeze nu leeren ons, dat
3
er
quibus cn tamen balin. oriri antelt fenfatio ; ne percipiat Guis
em sclare faltem-anima ‚ eorum quippe “baud fibi confcia,
('&etiamofi perciperet ii nil commune habeant cum ob-
jettis repre{sotationum ,‚) nec proinde appareat quid ho-
mini perfuadeat „ exiftentiam. rerum externarum , ordi-
nere , firum „ figuram, aliasque qualitates carundem. At
facile intelligitur non, folius ationis objeêtorum , fed &
nature mentis habendayn efle illì rationem , qui originem
idearum. perserutari velit, que autem fic indoles anime ,
quibus ea-in operanda, fit fubjeéta Legibus , feala intimo „
obfervationeque eorum que contingunt in nobis ipfis disci
poteft. He autem docent non majorem e{lë in et |
„ nibus,
ovER DE ANALOGIE, Enz. 119
>er in alle gewaarwordingen en derzelver. wet-
ten ‚ geen grooter ftandvastigheid is , dan. in
het toeftaan van de Arnalogie der Natuur , en
in het thuis brengen van de uitwerkingen tot
haare oorzaaken ; dat derhalven de denkbeelden
van oorzaaken en uitwerkingen, eenvoudige en
eerfte kundigheden zyn ; en wel zulke „ die
de Ziel by gelegenheid van de verwisfelingen
en veranderingen die zy waarneemd „ gedwon-
gen is te maaken „ als door de Natuur daar toe
__gefchikt. En fchoon wy de wyze , op welke
de oorzaaken werken „ ende bepaalde hoe-
grootheid haarer krachten, waar mede zy wer-
ken , niet weeten , neemt zulks niet weg de
waarheid en eenvoudigheid van die denkbeelden.
Want wy ftellen niet , dat de ziel het beftaan
en de bepaaling der krachten , nevens de hoe-
grootheid der uitwerkingen, uit de kennisfe die
zy heeft, & priori kan bepaalen ; maar wy
ftellen alleen „ dat de Ziel dusdanig door de
ae Na-
nibus quibuslibet', earumque legibus conftantiam , quam
in Anatogia Nature admittenda, & effeCtibus ad fuas cau-
fas referendis, adeoque ideas caufie & effeétus effe notio-
nes fimplices ‚ primitivas „ talesque quas anima non pos-
fit occafione mutationum quas obfervat non formare , ita
falla a natura. Quod vero modum quo caufe operentur ,
& determinatam virium quancitatem ignoremus , nibil qui-
dem harum idearum veritati & fimphicitati obftat, Non
enim ftatuimus mentem a priori, ex notionibus quas habec
deducere poffe virium exiftentiam „ & determinationem ,
eiteCluumque quantitacem , fed folummodo dicimus eam
dra effe a natura doRam, & faCtam ‚ut non posfie-etiamfi
j H 4 veliet
zoo IL ANTWOORD op ne VRAAGE
Natuur gefchikt en geleerd is , dat zy in ernst
niet twyffelen kan, al wilde zy, aan het be-
{taan der waare oorzaaken , en derzelver ver-
band met de uitwerkingen , en aan de overeen-
komst der verfchynfelen, en aan de ordet, die
men niet aan het geval , maar aan eene vaste
Analogie van zaaken verfchuldigd is. En wy
hebben reeds te vooren gezegd , dat de ziel,
fchoon zy de waarheden ; welke de Znalogie
bevat , niet a priori; gelyk men zegt, kan
_betoogen , en echter haar oordeel en daaden naar
dezelve rigt, zulks aan Gods wysheid verfchul-
digd is; werwaards men ook de ingebooren
Driften (nftinbten) „ die men in de Dieren
ziet ‚ moet thuis brengen ; want wanneer de
ziel op haare eigen werkingen en derzelver or-
der agt geeft , kan zy niet ontkennen, dat zy
aan zekere wetten onderworpen is, die zoo wel
als de natuur der zaaken bepaald en ftandvastig
zyn; en dewyl zy haare denkbeelden en beoor-
dee-
vellet ferio dubitare de exiftentia verarum caufarum, &
connexione earundem cum effeêtibus , de confenfione
Pheeoomenorum & ordine non cafui , fed certe rerum
-Analogie debita. Quod vero mens licet veritates quas
involvit Analygia a priors ut dicitur demonftrare nequcat ,
als tamen judicia & aêtiones accommodet , id Sapientie
De: debere jam monurmus , ad quam caufam inftin&tus,
etiam qui in brutis obfervantur, fùnt referendi. Non poe
teft nimirum animus fuis operationibus , earumque ordini
attentus non agnofcere legibus fe fubjeétum efle , haud
minus ac naturam rerum „ determinatis , & conftantibus „
cumque iis convenienter fuas ideas & judicia ezoriri je
tel.
“over pe ANALOGIE, enz 11
deelingen volgens dezelve ziet voortkoomen ,
en zyne gevoel en gewaarwordingen hem zyne
af hangelykheid van eene vastgeftelde order aan=
duiden „ zal hy , indien hy wys is , geen oo-
gefblik in twyffel trekken , dat hy met zyne
__gedagten moet opklimmen tot de werking eener
eerfte oorzaak , die met het volmaaktfte ver-
ftand begaafd is, en die even zoo wel ftand-
vastige wetten aan alle de zaaken van het Heel-
al heeft voorgefchreeven, als Hy het gemoed
van den Menfch zoo gefchaapen en gefchikt
‘heeft , dat dezelve niet anders kan dan op die
wyze werken , en gewaar worden , dewelke
overeenkomftig is met de van God vastgeftelde
„order; zoo dat er eene geduurige overeenftem 3
ming waargenomen word tusfchen de verfchyn-
zelen en de natuurlyke werkingen der Ziel;
daar die geenen , welke deeze allerfchoonfte
overeenkomst niet van God, derzelver Maker,
willen
telligat , fenfationesque & perceptiones fue éum 2 con-
‚ftituto rerum ordine.dependentie admoneant , nihil-etiam
fi fapit dubitabit afcendendnm ibi effe cogitatione ad ove-
rationem caufe prime, intelligentia famma predite, que
tam rerum univerfitati Conftantes leges pofuit , quam hoe
minis indolem ita formavit , & dispefuit, ut Aon. pos-
fit (*) eo modo operari , percipere , qui ordini a Deo
„ftabilito eft confentaneus , ita ut perpetua obfervetur hare
monia , inter Phoenomena, & anime operationes naturae ,
les, Quam qui confenfionem pulcherrimam ad Deum
| ejus
C*) 'REGENsSENT oordeeld , dat hier vergeeten is het
Woordje non, F
ij H Tk
222 IL ANTWOORD or-ne VRAAGE
willen. afleiden ‚geene reden van de Znalogie
der „Natuur „ of van de werkingen der Ziel,
die met dezelve overeenkomen , konnen te
voorfchyn brengen , en, terwyl zy hunne toe-
vlugt neemen tot de enkele gewoonte van te
oordeelen en de verbeeldingskracht , met veele
woorden. niets. zeggen.
Wy toonden dus „ op. welke gronden de
„Analogie fteunt , die tot het gebruik in het le-
ven. noodig is. Ik zal dezelve eenvoudig mo-
n noemen, wyl Zy op eenvoudige en naauw-
za eurig. bepaalde Waarneemingen gebouwd is.
‚Niets word in dezelve aangenoomen „ dan dit,
het geen door het. getuigenis van het gemeene
gevoel geftaafd word : dat alle zaaken „ derei-
genfchappen en. krachten „ die zy nu hebben 5
bok in het vervolg houden zullen ; en dat de
gedaante van het Heelal niet ligt eene an-
dere zal aanneemen, en de order der ver-
fchyn-
ejus Auttorem referre nolunt, ï fane nullam five Analogie
Nature, feu anime operationum cum ea concinenttum ra-
tionem proferre poffunt , dumque ad folam confuerudi-
nem judicandi & vim imaginationis fecurrunt, multis ver
bis nihil prorfus dicunt. |
Oftendimus, quo fundamentofnftatur Analngia ad ufug
vite neceffarias Licebit eam finplcem appellare , cum
fuperftruatur obfervarionibus fimplicibus , & accurate de-
sterminatis. Nihil in ea fumstur prater hee fenfus com=
muniís teftimonio confirmata: Res propriecates & Vires,
es nunc hâabent, in pofterum etiam retenturas., nec mu-
ee ta
759 OVER DE ANALOGIE , enz, ' nes
fchynzelen niet ligt-zal veranderen. Dat. de ge.
volgtrekking (úndutiie ) voor volkomen. moet
gehouden worden , wanneer wy zien, dat aan
alle zaaken, die wy-tot dezelve foort brengen,
en die wy met dezelve byzondere bewoording
aanduiden „ eenige eigenfchappen: of, krachten
gemeen hebben „zoo dikwils wy. dezelve ter
onderzoek brengen (*). Door deeze klaar
blykelyke waarheden , of door zulke, die op
het zelve uitkomen „ word deeze eenvoudige _
Analogie gemaakt, voor welkers voldoend ken-
merk men dezen ftelregel neemen kan : dat al-
les waar is , zonder het welk de-menfchen nog
voor hun welzys en de noodzaaklykheden van
het leven konnen zorgen; noch van de zamen-
leeving gebruik maaken. E
kW Reen Maar
(*)- Aliquas qualitates.-aut wires, zegt het Latyn, ’t geen
Wwaarfchynlyk eene, fchryffout is voor aliguas communes „ waar
om ik de vrybeid genoomen heb , het woordje gemêéen 'ef By
te voegen, wyl anders de zin onverftaanbaar is. VERT.
tatum iri temere facieim univerfi , ordinemque Phcenome-
norum. ‘ Índuétionem pro completa habendám efle cuín -
omnibus, quas ad eandem fpeciem referimus , imo & eo-
dem abftrato termino denotamus , rebus , aliquas qualita-
tes aut vires competere obfervavimus, quotiescunque eas
E@xamini fubjecimus. - His veritatibus evidentisfimis „vel
certe ‘codem-. redeuntibus abfolvicur fimplex hec Analngia
pro eujus fufficiente charaGtere proinde haberi poteft hoc
axioma: id omne verum effe , fine quo homines nec ín-
cotumitati fue viteque' vecesfitacibus’ prospicere , nec
confortio mutuo frui poflent, Ì 4 aft
| dt teAe
zo IL ANTWOORD or pe VRAAGE
… Maar ‘er-ryzen veel grooter zwaarigheden ,
“wanneer wy de natuurlyke neiging „ om de zaa-
ken en hunne oorzaaken te kennen , volgende,
de Analogie willen toepasfen op zulken „die
meer van de dagelykfche handelingen van het-
leven „ of’ van de gebeurtenisfen of waarheden
“verwyderd zyn 5 of wanneer wy het verband
nagaan van oorzaaken en uitwerkingen „ die in
‘haare foort niets onderlings gemeen hebben „ of
dat wy uit de-wyze en natuur der verfchynze-
den gisfen, uit-welke oorzaaken zy voorkoomen,
of dat wy de Wetten „ die wy ontdekt hebben
omtrent de oorzaaken en uitwerkingen „ toepas-
fen op die , welke de waarneemingen der men-
-fehen ‘ontduiken 5 want fchoon niemand twyffe-
len kan, dat de Wetten „aan ‘welke de Na-
«tuuf onderworpen is , ftandvastig en aan elkan-
der verbonden zyn, koomt er echter zulk ee-
ne groote verfcheidenheid voor in de uitwerkin-
gen en eigenfchappen der zaaken , en de oor-
em | zaaken
or At majores longe fe objiciunt difficultates cum natura-
dem res ‚ rerum que caulas cognoscendi impetum fequuti,
Analogiam remotioribus etiam a quotidianis vite negotiis
eventibus , & veritatibus applicare annitimur., vel conne-
xionem inter caufas & effeCtas , nil in fpeciem inter fe
“commune habentia, indagamus , vel ex Pheenomenorum
sordine , & ratione, quibus causfis producantur copjicie
omüus , vel deteêtas feu effectuum feu cauflarum Leges , iis
etiam qùüe obfervationem hominum effugiunt applicamus.
zUt ut enim nemo dubitare posfict-conttantes efle eas, con-
nexasque inter fe quibus natura obtemperat Leges: tanta
“kamen in effcttibus , & proprietatibys rerum oecurrit va-
| rice
over DE ANALOGIE', ENZ 7 125
zaaken worden op zoo veele verfcheidewy-
zen met andere oorzaaken vermengd , welke ;-
onderling zamenwerkende „ zulke ingewikkelder
uitwerkingen voortbrengen , dat men zich niet,
moet verwonderen, dat ‘er lieden geweest zyn
die meenden ,-dat ‘er geen of weinig. gebruik
van de Znalogie in de Natuurkundige Weten-
fchap konde gemaakt worden,
Het fchynt echter, dat men niet moet wan-.
_hoopen , dat men, door een matig gebruik van,
dezelve.. in het vervolg veele nuttige waarhes:
den -zal ontdekken.» ‚ Want de “Natuur zelve.
heeft: ons de wyze ingeboezemd ‚om volgens:
de.-Analogie te- oordeelen ; en het: past een:
Wysgeer beter na: haare gezegden te. -hooren…
dan de hersfenfchimmen zynes vernufts. En
men ‘mag niet twyffelen „of de Alwyze God,
niet alleen de zaaken, welke de Menfch tot
rietas., tam „diverfis modis cauffie. causfis permifcentur ,
earumque operationibus fe mutuo adjuvantibus „ vel peri-
mentibus „, effeätus tam complicati redduntur , ut haúd fit
mirandum non defuiffe, qui aut nullum , aut exiguum efle
Analogie in fcientia naturali uvlum cenfuerint.
__Neque taimen hominibus desperandum prorfus effe vi-
detur , fe fobrio ejus ufu multas in pofterum etiam verita=
tes utiles dereêturos. Sane enim rationem judicandi Axa:
logie attemperatam ipfa nobis Natura infpiravit , cujus
ditatis aufcultare potius quam fui Ingenii commentis Phí-
lofophos decer. Nec licet de eo dubitare Deum fapien-
tis(imum non folum res-eas quibus homo ad confervâtio-
| | nem
186 II ANTWOORD oP be VRAAGE
zyn behoud noodig heeft , maar het. gantfch
Heelal , ja zelv: den zedelyken aart. van den
Meufch , niet aan onveranderlyke Wetten on-
derworpen heeft „ en: wel-aân zulken , welker
evenredigheid en verband: zoo. onderling als met
de oorzaaken van verfcheiden-foort „ zoo verre
kan nagegaan worden , als genoegzaam. is; om
in alle die veranderingen.eene;order „ emin yder,
verfcheidenheid eene ftandvastigheid te zien.
Er blyft dus niets over om te doen „ dan dat
wy ‚de leiding der Natuur volgende „ maauw-
keurig gadeflaan , op: het geen wy door aange
booren drift ( Hoflintty doen in de gemeent
handelingen van het leven, ja zelv in hee thuis:
brengen der uitwerkingen tot haare- oorzaaken „
of in dezelve zamerr te verbinden. - KA,
| Wy cordeelen , dat men de, Analogie. altoos.
veilig gebruiken kan , ten, ware. zy geen plaats
had, of men geen order konde waarreemen in —
de
pem fui indiget, fed & totem rerum Univerfitatem , ip-
famque, bominis indolem moralem , immutatis fubjeciffe
legibus „ talíbus, quidem , quarum & ratio, & inter fe ac
cum effettibus varii generis connexio in tantum perfpici
poteft , quantum fufficit ad agnofcendum in omnibus mu=
tationibus-ordinem , & in varietate quâlibet conftantiam. _
Nil proinde aliud agendum teftat, quam ut naruram due
cem fequuti , id quod in ordinariis vite negotiis vi În=
flintus facimus , etiam. in effectibus ad fuas cauflas refe
rendis , vel inter {& conneétendis, accurate obfervemus.
_Tuto proinde in ufum vocari poflé Analogiamcenfes _
mus : quotiescungue , nifi ei locus effet, nullus in Phcoeno=
a me
ri
over pe ANALOGIE, enz 205
de verfchynzelen , welke order de Natuur. al-
toos in het oog houd ; of wanneer ’er gewigti-
ger zyn om dezelve toe te pasfen ; dan ‘er
zyn om dezelve niet toe te pasfen : wyl het
niet waarfchynelyk is, dat de Natuur , C wan-
neer de uitwerkingen in haare foort overeenkom-
{tig fchynen te zyn,) niet zekere middelen, .
om derzelver verfcheidenheid te ontdekken ,
zoude aan de hand gegeeven hebben. Of,
wanneer men duidelyk ziet , dat ’er eene groos
tere overeenkomst in de verfchynzelen plaats
heeft, dan men aan de werkingen der niet over-
eenkomftige oorzaaken kan toeëigenen.
„Op dat nu eene onvoorzigtige toepasfing der
dAnalogie niet bedriege , dunkt my, dat men
de volgende vereifchten der Analogie , welke
mien de zamengeltelde noemen kan , kan vast-
ftellen , dienende om de waarheden te vinden’:
zy moet op “waste, wel bepaalde „en niet op
SRO twyffel-
„ menis ordo obfervari poffet , cujus Natura femper ratio-
nem -habet ; wel cum.occurrunt rationes eam applicandi
taves, nulle autem non applicandi, cum haud fit vero=
mile naturam „ ubi effeétus in fpeciem Analogt effe vie
dentur , non etiam media certa diverfitatem eorum dete.
gendi objeciffe: aut cum manifefte major videtur in Phoe.
nomenis confenfio , quam que operationibus cauflarum
haud Analogarum deberi pofiet. .
Ne autem incauta ejus applicatio fallat , heec videntur
Analogie veritatibus inveniendis infervientia , quam com-
pofitam appellare licet , requifita ftatui pofle. Ut ea ni-
tatur obfervationibus certis , & bene determinatis , haud
vagis.
228 IL ANTWOORD oe pe VRAAGE
twyffelagtige. waarneemingen fteunen.- En zy
moet op zulke toegepast worden „ die zonder
fprong der Natuur , of zelv. var onze denk-
beelden , dezelve kunnen toelaaten , wyl de
Natuur van geen fprongen houd ; ook moeten
deszelfs paalen niet roekeloos buiten den kring
der menfchelyke kundigheden gezet worden ; en
om een gelykenis.te. gisfen., of te hulp geroepen
worden , moeten de waarheden ons onmiddelyk
of middelyk tot-dezelve fchynen te leiden , of
‘er moeten zekere juiste middelen zyn ‚ om de
_Analogie , die wy vermoeden, dat ’er tusfchen
beiden koomt „ te ftaaven „, indien zulks ge-
fchieden kan. Men moet niet alleen de gelyk-
heid , maar ook het verfchil der zaaken in het
oog houden „ en-de eigenfchappen , hier toe
betrekkelyk , nagaan , op dat vooral de betrek=
kelyke eigenfchappen , die uit onze bepaalde
wyze van kennen gebooren worden’, van de
walssekie kunnen onderfcheiden worden. Men
moet
vagis 5 Ut iis rn EE quibus fine faltu nature 5 aut
__€tiam idearum noftrarum applicari poteft , cum nazura
non amet fâlctum 3. Nee proinde ejcs fines ultra Spheram
cognitionis humane temere proferantur; Ut ad fimilitu»
dinem conjiciendam „ vel in ufum vocandam ipfze nos ob-
fervationes direte , aut indirete duxiffe videantur , aut
certe jufta proftent media Analsgiam , quam intercedere
fufpicamur , fi ei locus fit, confirmandi ; Ut non folius
{imilitudinis , fed & diverfitatis rerum ratio habeatur, &
relate ad hanc proprietates-examinentur , ut prefertim
waneer relative noftro cognofcendi modo ea de.
ita 3
_
OVER DE ANALOGIE , ENZ... 13
moet aantoonen „waar, de uitwerkingen „inge-
wikkeld zyn. En men moet vastitel-
len „ dat de verfchynzelen „ die tegen de nan
dogie fchynen te ftryden , of met dezelve niet
overeen komen „ verfchuldigd zyn aan de za-
menvermenging en werkingen der verfchillende
oorzaaken „ of die ongetwyffeld van dezelve
niet afhangen. Men moet de Wet der veran-
deringen ontdekken in de uitwerkingen, dieaf-
hangen van zekere oorzaaken , die aan veran-.
dering onderworpen zyn „ en de verfcheiden-
heden der Verfchynzelen moeten tot dezelve
gebragt „worden 3 of indien dit niet gefchieden
kan , ten minften die , ter welker opzigte men
_de overeenkomst der uitwerkingen waarneemt ,
en die moeten onderfcheiden worden van ande-
ren , in welke men verfchil waarneemt.
De omftandigheden „ die voornaamentlyk ter
Zaake doen , moeten van de andere zorgvuldig
afgefcheiden worden; en vooral moeten de wer-
__ kín-
bite „ ab aliis abfolutis diftinguantur. —- Ut ubi ef=
feltus complicati funt oftendatur ; Phoenomena que Ana=
logie vel contraria , vel certe non convenientia videntur,
_… deberi permixtioni , & operationibus cauflarum diverfa-
‚ram, vel certe independenter ab iis Analogia ftabiliatur.
Ut in effetibus a caufis certis variationibus fubje@tis de-
_ pendentibus, lex mutationis detegatur, Phoenömenorum
que Vâriationes ad eam referantur , vel fi id non posfit ,
ea faltem quorum refpeêtu confenfio effetuum obfervatur
ab aliis, in quibus diverfitas fe prodit, diftinguantur. —-
Ut circumftantie ad rem precipué facientes ab aliis follis
cite feparentur , & prefertim cauflarum operationes indee” …
AKI. Deel, | pen-
\
136 U ANTWOORD op Dè VRAAGE
kingen der oorzaaken , onafhangelyk „ zo veel
mogelyk is , van de waarneemingen voorgefteld
worden , en dan met dezelve vergeleeken. —
De omftandigheden , die niet tot de zaak doen,
ener echter niet konnen van afgefcheiden wor-
den, moet men bepaalen en vastftellen ; in hoe
verre de werkingen der oorzaaken door zamen-
voeging veranderen. En wanneer men ver-
fcheiden uitwerkingen tot verfcheiden oorzaa-
ken brengt, moet men zo dikwils als het moge-
lyk is, op derzelver hoeveelheid agt geeven.
In deze vereifchtens der waare Analogie toe
te ftaan, fchynt geene groote zwarigheid; maar
‘er vertoond zich eene veel grooter in deszelvs
toepasfing op de natuur der zaaken , díe echter
indien wy den leidraad van zekere regels vol-
gen, veel veiliger en nuttiger zal zyn , of ten
min=-
EN
pendenter in quantum fiert poteft ab obfervationibus ex=
pendantur ‚, tumque cum iis conferantur. —- Ut effeta-
circumftantiarum a re alienarum , at infeparabilium , de-
terminentur ‚, & in” quantum operationes cauflarum earum
conjunêtione varientur , definiatur. Ut dum varia effeCta
ad diverfas cauflas referuntur , quotiescunque fieri poteft
quantitatis eorundem ratio. habeatur. Û
‚Non magna in his verze Analogie requilitis admittendis
occurrere videtur difficultas , major autem longe fe pros
dit in eorundem applicatione ad naturam rerum „ que ta-
men fi certarum regularum filo dirigamur» reddetur multo
tutior , & utilior, vel cerre utrum posfit in ufum vocari
Analogia, aut non posfit, cozroscetur ; quod ipfum maxi-
| f Mme
ABE rd a Pe.
OvER De ANALOGIE , eiz. rt
minften zal men zien , of de „Analogie van-ee-
nig gebruik kan zyn, dan niet , en dit zelv zal
van veel nuts zyn. Wy zullen dus tragten aan
te wyzen , welke de Wetten zyn ,-die zulke
moeten waarneemen , die de Ara/ogie met alle
haare waare vereifchten willen toepasfen , om
„waarheden in de Natuur- of Zedekunde te ont-
dekken en te betoogen ; wy zullen dan eerst
„deszelvs gebruik trachten te toonen in de Na-.
tuurkunde „en daarnaa , welke hulp men van
dezelve kan verwagten in de Leer der Zede-
kunde.
KR de dt dE
__Het is onloochenbaar beweezen, dat de ken-
nis der Natuur door Proeven en Waarneemin=
gen voltooid. word ; fchoon de konst , om de
verborgen eigenfchappen der zaaken waar te nee-
me utilitati eric. _Dabimus itaque operam ut que fint
precipue ille leges , quas obfervare debent omnes ii, qui
Analogiam vera fua reqnifita habentem , applicare volunt -
veritatibus feu Phyvficis , feu Moralibus inveniendis , ac
demonftrandís ,paucis exponamus. Agemus autem pri-
mum de ejus in fcientia naturali, deinde autem quid ab ea
adjumienti fit expetandúm in moralibus discipliais ex-
plicare annitemur. | | , onaf hangelyk van eenige onderftelling …
bepaald hebben ; —- het geen van elkander
moest gefcheiden worden; gefcheiden hebben 5 «
—- En uit oneindig veele waarneemingen die
gekoozen hebben, die genoegzaam waren, om
een ftuk van de geëifchten, onaf hangelyk van
de anderen-te bepaalen , en zoude dus de
dwaaling , fehoon door het gezag van alle de
Ouden onderfteund , gelukkig vernietigd heb-
BEREN Mee |
| Ook
(*) Ik heb dit dus vertaald , fchoon het Latyn zegt:
Fasque ex innsmeris obfervationibus elegifJet ‚ oua ad wmum ex que-
fitis , independenter ab aliis determinandum Jufficere , baud profetto
errorem veterwn. ommium auttoritate confirmatum. tam feliciter proflis
gaf]et; welke zin doot het uitlaaten van eenige woorden my
onverftaanbaar voorkomt, VERT.
fervationes locosque Planete , in Hypothefi circulari de-
finitos , discrimina haud negligenda putaviffet, excentri-_
Citatem orbite , & pofitionem linee apfidum independen-
ter a -quacunque Hypothefi determinaffet, que fejungen-
da erant fejunxiflet , easque ex innumeris obfervationes
elegiflet , que# ad unum ex quefitis, independenter ab
alijs determinandum fufficere, haud profeêto errorem ve-
terum omnium auêtoritate confirmatum , tam feliciter
profligaffer, is
Poffene
over Dé ANALOGIE , enz “z4r
| Ook. konden ‘er inderdaad uit de oeffening
der Sterrekundigen en der Stelkundigen fchoo-
__ne konften afgeleid worden, Want ’er is zo wel
in de Stelkonst als in de Natuurkunde veel aan
gelegen, door welk eenen weg men tot het ge-
zogte koomen wil, wyl men ‘er altoos eene.
vind die zeer eenvoudig en natuurlyk is, en de
geenen, die dezelve verlaaten, of dwaalen van
het voorgeftelde af „ of, koomen ’er toe langs
veele omwegen en onnutte pogingen. Schoon
het een werk van het vernuft is „, dien zo zeer
natuurlyken weg te zoeken „ zoude echter die
arbeid door zekere voorgeftelde Wetten konnen
verligt worden. „Maar , dewyl myn oogmerk
verbied hier langer op ftil te flaan , zal ik ver-
der voortgaan. BRE |
In de eerfte. plaats worden de uitwerkingen
en eigenfchappen der zaaken waargenoomen.
| | Dat
Poffent fane ex Aftronomorum „ imo etiam Analy(ta-
rum praxi egregiee obfervandi artes depromi. Ut enim in
Analyfi, ita etiam in fcientia naturali multum intereft qua
quis via ad quefitum pervenire velit „ cum occurrat fére
femper aliqua maximé fimplex , & Naturalis „quam qui
deferunt „vel a propofito oberrant , vel per ambages ;
inutiliaque- tentamina ad illud “perveriunt. > Licet autem,
ingenii fit opus viam illam maximé Naturalem inveftigare:
poflet tamen hic labor certis propofitis Legibus facititari.
At cum his longius immorar1 vetet ratio inftituti , ulterius
Le
jam progrediendum eft. |
' ___ Obfervantur primo omnium proptietates rerum, &ef=
Ri, Î fcâa,
Ae
U.
zát IL ANTWOORD op ne VRAAGE
Dat ‘er eenige algemeene eigenfchappen zyn,
ziet men ligtelyk uit de Ana/togie , gelyk de
kracht van traagheid , onindringbaarheid , be-
weegbaarheid, enz. 5 want wy hebben, geen re-
den altoos , waarom wy zwaarigheid zouden
maaken , om deeze hoedanigheden op de lig-
chaamen toe te pasíen , die aan onze waarnee-
“mingen ontfhappen , wyl dezelve niet betrek-
kelyk „ maar volftrekt zyn, en men zonder de-
zelve de order in de veranderingen der zaaken
niet kan gewaar worden. Maar ‘er zyn andere
eigenfchappen „ die minder algemeen zyn, ge-
lyk de veerkracht , de hardheid , de zagtheid ,
de vloeibaarheid enz. welke groote werktuigen
der Natuur in haare werkingen zyn , en men
moet vooral beproeven, of de verfcheiden (ver-
fchynzelen ; volgens de Aualogie , tot dezelve
konnen gebragt worden.
Men
feta. Proprietates quasdam univerfales prorfus efle fa-
cile ope fimplicis Analogie detegitur , ut inertiam , im-
penetrabilitatem ‚ mobilitatem , &c. Nullam enim pror-
_fus habemus rationem cur has qualitates ijs etiam corporibus
que noftras obfervationes effugiunt applicare dubitemus „
cum pon fin: ee relative , fed abfolute , nec fine illis
ordo, in mutationibus rerum poffet animadverti. Ac funt -
alie proprietates minus univerfales „ut elafticitas , duri-
ties ‚ mollities , fluiditas , que cum funt magna Natare
in operationibus fuis organa , tentandum eft ante omnia
ut ade convenienter ad eas Phoenomena varia reduci
posfint. |
Facile
| OVER DE ANALOGIE , ENZ ‘ 143
_ Men begrypt ook ligt, dat men in het over-”
brengen der uitwerkingen tot zekere algemeene
Eigeníchappen of Wetten moet agt geeven 3
voornamentlyk , dat men de algemeene Eigen-
fchap of Wet wel bepaale , zonder op de oor-
zaak te zien, aan welke men dezelve verfchul-
digd agt, of op &eenige onderftellingen. Wat
ook de oorzaak der breeking van de Lichtftraa-
len zyn moge , is het echter altoos zeker, dat
de grootfte breeking gefchied , wanneer zy het
meest verfchillen door de digtheid der middel-
îtof. Wanneer de algemeene eigenfchap wel
bepaald is, blyft ‘er over te onderzoeken , of
men eene vaste Wet kan {tellen , aan welke de
veranderingen onderworpen zyn , ten welken
einde men de omftandigheden moet verande-
ren 5 want men kan geen algemeene Wet ont-
dekken , dan wanneer dezelve Zamengevoegd,
gefcheiden , of verwisfeld zyn. Dus immers
bleek
Facile autem intelligitur iu reduêtione effetuum ad ge-
nerales quasdam feu proprietates „feu Leges, hec pre-
J
cipue ebfervanda efle +: Ante omoia proprietas feu Lex »
univerfalis bene determinanda , fine refpe@&u ad cauffam
cui deberi putatur , vel quascunque Hypothefes. Quz-
cunque fit refrattionis radiorum Lucis cauflà , verum
nibilominus erit maximam contingere refraftionem ,
cum media denfitare quam maxime differùnt. Proprie-
tate generali bene determinata reftat inquirendum uerum”
__conftans aliqua Lex cu' mutationes attemperentur ferri
_ pos(it , quem in finem circumftantie variande , non enim
’nifi
144 IL ANTWOORD orpe, VRAAGE
bleek niet eerder , dat ’er een vaste rede is tus-
fchen de hoekmaat van den hoek der Invalling
en die der breeking , dan door het veranderen
van de hoeken der helling (zzc/inatte), en het
veranderen der middelftoffen. Hier uit heeft
men een vaste evenredigheid ontdekt tusfchen
de hoekmaat der invalling en die der breeking.
Men moet verder naauwkeurig toezien „ of de
Wet , die door de overeenkomst der verfchyn-
zelen begint te blyken , aan geen. uitzondering
onderhevig zy „ gelyk deeze Wet : dat al het
overige gelyk zynde , de breekbaarheid zoo
‚veel grooter word, hoe grooter de digtheid der
middelftof is, in welke de ftraal valt, die uit
eene ylder middelftof voortkomt ; dit bedriegt
fomtyds ; het welk gefchiedende , moet men
onderzoeken , of men door eenige verandering
die uitzonderingen der Wet niet zoude konnen
vermyden „ gelyk in dit geval gefchied , wan-
neer wy ftellen , dat de breeking niet evenre-
| 00
nifi iis nunc conjunêtis , nunc feparatis , variisque moüis
combinatis Lex aliqua generalis detegt: poteft. Ita fane
non nifi variatis inclinationum angulis mediique denfita-
tibus, ipnotuit conftantem efle rationem inter-finus an-
guli incidentie & refrattionis. Inquirendum follicité an
Lex que confenfu Phoenomenorum comprobari incipit
nulli fit exceptioni obnoxia , ur hec Lex :. Eo majorem
ceteris paribus fieri refraétionem „ qua major medi ‚in
uod radias mtrat e rariori , denfitas , quandoque fallit.
d fi eveniat difpiciendum eft : - Utrum non mutatiane ali-
qua Jegis exceptiones ille evitari posfint, ut fit hoc in. ca-
fu, fi refractionem non denfitati „ fed aêtioni medii in lu-
men
OVER DE ANALOGIE ‚ ENZ. ras
dig is aan de digtheid , maar aan de werking
der middelftoffe op het Licht, welke werking
niet altoos is als- de digtheid ; maar indien ’er
eenige byzonderheden voorkoomen , gelyk de
breeking in het. Yslandfche Cristal , is het goed
_die verfchynzelen aan te tekenen.
Wanneer men nu een algemeene Eigenfchap
of Wet vastgefteld heeft , moet men nagaan ,
of alle de veranderingen der ligchaamen „‚wel-
ke die eigenfchap hebben, of aan die Wet on-
derworpen zyn, tot dezelve konnen gebragt
worden. Het is by voorbeeld klaar, dat in de
vloeiftoffen de wetten van Evenwigt en zyling-
fche drukking niet genoegzaam zyn, om alle de
veranderingen der vloeiftoffen , of ligchaamen ,
die geen veerkracht hebben, te verklaaren; by
voorbeeld „: hunne ryzing in hunne buizen , de
‚ verfchynzelen der Scheikundige gistingen , en
| an-
men proportionalem ftatuamus , que quidem haud femper _
eft ut denfitas. Si qua autem occurrant prorfus fingula-
tia, ut v. gr. refratonis in: Crystallo Islandicà Phoeno-
mena ea connotare juvabit. |
___Propriétate aliqua vel Lege generali bene ftabilita , na-
turaliter difpiciendum reftat ‚ an omnes murationes cor-=
porum illa qualitate preeditorum , vel ei Legi fubjeêtorum
ad eam referri posfinc. _ Facile v. gr. apparet fluiditatis
_ copceptum „ equilibrii & presfionis lateralis leges , non
… fufficere omnibus murationibus Auidorum „ vel elafticitate
carentium , explicandis. V.gr« afcenfions eorundem. in
__tubis capillaribus , fermentacionum chemicârum, Phoeno-
AKIi, Deel, K Ë me-
146 IL ANTWOORD op Dr 'VRAAGE
andere. Wanneer’er derhalven zulke verande-
ringer voorkomen , die niet tot de voornaame
Eigenfchap of Wet konnen gebragt worden , men
dezelve zo lang onderling moet vergelyken door
verandering der Proefneemingen „ tot dat wy
door dezelve eene nieuwe Eigenfchap of Wet
verkrygen. Men begrypt ligt , dat de omftan-
digheden der ootzaaken, en de order te vooren
wel moeten bepaald worden , voor dat men eene
nieuwe Eigenfchap of Wet vastfteld , wyl de na-
tuur der zaaken niet willekeurig maar bepaald is.
Indien ‘er nu verfcheiden Eigenfchappen en
algemeene Wetten, door Waarneemingen -en
Proeven ontdekt zyn en geftaafd ‚ mag men
gisfen , dat de uitwerkingen , fchoon verder ver-
wyderd ; echter uit dezelve vloeijen. Men:
moet derhalven beproeven, of de meer onbe-
kende , meer zeldzaame Verfchynzelen „ die
niet
menis „ aliisque. Cum itaque tales occurrunt mutationes.
que ad primam proprietatem vel Legem reduci nequeunt,
ee inter fe tamdiu conferende variatis experimentis , do-
nec novam aliquam proprietatem vel Legem Natura ea-
rum «ope detegamus. Facile autem -incelligituf Círcume
_ ftantias effeltuum bene effe ante determinandas, ordinem-
que eoruadem , quam nova proprietas aut Lex ftabiliatur,
cum natura rerum non fit vage, fed determinata.
Quod fi varie jam proprietates & Leges generales fint
obfervationum & experimentorum ope detete , & con-
firmate , licebit conjicere ea etiam effeCta que remotiora
funt its convenienter exoriri. _Tentandum itaque an oon
Phoenomena ignotiora, rariora fub fenfus immediaté kia
et Cadene
Strobel ve ANALOGIE, ENA Yv i4f
fiet onmiddelyk onder de zinnen vallen, niet
tót meer bekende , en onder de zinnen vallen-
de, konnen gebragt worden; dit gefchiedende,
verkrygt de Natuurkunde nieuwen aängroei; al
ware*het , dat de oorzaaken der gewoone , zo
wel als meer zeldzaame veranderingen , onbe
kend waren. Men ftelle dan dat de ongewoo-
ne verfchynzelen overeenkomen met de gewoo-
ne die men ziet; en men onderzoeke „ wat ’er
uit eene geftelde Analogie moet volgen. Men
‘onderzoeke „ op hoe veele verfcheiden wyzen
die veranderingen konnen voortgebragt worden;
en men bepaale, welk eene wyze men kan en
moet verkrygen , door vergelyking van uitwer-
kingen en omftandigheden. De nalogie by
voorbeeld ‘leert , dat de Zons- en Maans- ver:
duisteringen veroorzaakt worden , of door uit-
dooving van licht , of doordien die Lichten in
eene fchaduw ingaan, Men begrypt klaai , ‘dat
nm | — het.
cadentia ad notiora, confueta, & obvia reduci posfint 4
quod dum fit nova femper fciencia naturalis capit incre-
menta, etiam fi cauflie mutationum familiarium eque ac
tariorum ignote effent. „Sumendum itaque Phoenomena
remotiora obviis Analoga efle , & inquirendum „quid ex
pofita Analogia confequatur. Inquirendum in vatios forte
modos quibus mutationes ille produci queant, & quis eó-
rúm obtineri posfic debearque comparatione effeétuwm ,
‚_‘& eircumftantiarum , definiendum: Eclypfes vsgr. Solis
& Lude, vel excinttioni-laminis , vel ipgreflui lumina-
‘fium io umbram aliquam deberi. Analogia docet. Illi non
effe locum facile apparet „ fiitaque hunc-obtinere aliquis
«_copjecerit , inquirendum illi fuie, que dt corpora, que
id - K 2 talem
148 IL ANTWOORD or pr VRAAGE-
het eerfte geen plaats heeft. Indien men dan
gist „ dat het andere gefchied ,„ moet men on-
derzoeken , welke de ligchaamen zyn, die zulk
eene fchaduw geeven:,-en of ‘er blyken van
derzelver duisterheid zyn ; en men moet voor-
al de omftandigheden naagaan , van welke de
voornaamfte , en die aan het gezogte voldoet ,
is, dat de Zons- en Maans-verduisteringen niet
dan by Nieuwe of Volle Maan gefchieden.
Zelden echter worden de meer verwyderde
oorzaaken op zulk eene eenvoudige wyze voort-
gebragt , wyl zy gemeenlyk met andere ver-
mengd zyn, in welk geval bezwaarlyker hunne
Analogie met de nadere ontdekt word. By
voorbeeld , de zwaarte dryft de ligchaamen ,
die op plaatzen digt by de Aarde zyn, met ee-
ne verfnelde beweeging , geduurig na deszelvs
oppervlakte in een loodlynige rigting , wyl nu
de Dwaalfterren in haare loopkringen dan eens
van
talem umbram projiciant , num adfint indicia opacitatis
eorundem. Circumftantie prefertim erant perpendende,
uarum precipua & quefito determinando fufficiens eft,
clipfes Solis ac Lune non nifi Novilunii & Plenilunii
tempore contingere.
{
Raro autem effectus remotiores tam fimplici modo pros
ducuntur, cum ON aliis permixti fint, quo in cafù
difficilius earundem cum propioribus detegitur Analogta.
Gravitas c.g. ea que in locis terre vicinis obfervantur
corpora accelerato motu, direétione ad fuperficiem tellu.
ris perpendiculari continuo pcllit , cum autem Planets A
| Orbis
ovER De ANALOGIE, enz. 149
van de Zonne afwyken , dan eens naar dezel-
ve toekomen „ en derzelver beweeging , nade
minder of meerder Afftand van het middelpunt;
fneller of traager word , fchynen derzelver be-
weegingen in den eerften opflag met de bewee- …
gingen der zwaare ligchaamen niet overeen te
komen , op welken grond de elendige tegen-
werpingen van Pater CAsTELLI tegens de
grondbeginzelen van NewToN fteunen; Het
betaamd echter den Wysgeer niet alle hoop ván
de Analogie tusfchen de verder afgelegen uitwer-
_ kingen weg te werpen , zoo dra ’er zich eenige
tegenftand in dezelve fchynt op te doen ; maar
hy moet veel eer onderzoeken , of misfchien
het onderfcheid uit de zamenvoeging van eeni-
nige andere oorzaak voortvloeit , en hy moet
moeite doen , of hy kan ontdekken welke de-
zelve zy , en denken , by voorbeeld , of de
Maan op de Aarde weegt , en zo ja , waarom
/
orbitis fuis a Sole nunc recedant , mox ad eundem acces
dant , motusque eorum pro majori minorique diftantia a
centro retardentur , aut accelerentur , videnrur fâne pri-
ma fronte motus eorum motibus gravium haudefle Anae
logi; quo fere redeunt mifere P. CasrTerrri in NE w-
TON1 principia objeétiones. Nec tamen Philofophos de=
eet omnem fpem Analogiam inter effeltus remotiores de-
tegendi abjicere „, fimul ac aliqua in iisdem fe prodere vi-
detur repugnantia ,_quin potius examinandum , num va-
rietas forte conjunttioni alterius cujusdam caufke debeae
tur 5 dandaque opera ; ut, qualis ea fit, detegi posfic.
k rei v.g, de eo: Uetrum Luna gravitet in terram ,
ia, cur non in eam cadat, océurrere poteft exemplum
| K 3 gloar
150 JL ANTWOORD, op pe, VRAAGE
zy niet op dezelve valt ; iemand kan te binnen
komen het vootbeeld van een Kogel, uit een
Kanon regt of fchuins gefchooten „ en die. door
zamenvoeging der werpkracht (wis projebiilis >
en zwaarte , eene kromme lyn in de Lucht be-
fchryft. De Analogie zelve derhalven.ftelt
voor , of niet de beweeging-der Maan, uit zulk
eene werpkracht en zwaarte „ na de Aarde kan
verklaard worden, het geen bekend-is aan ieder,
dat door middel van de hoogere Meetkunde kan
gedaan worden „ en gedaan is door den grooterì
NeEwTON, | | | ER
De zwaartekracht der Maan op de Aarde, en
de afhangelykheid der beweeging van dezelve ,
dus ontdekt zynde , toonde de Analogie , dat de-,
zelve Wetten van zwaarte ook op de beweegin-
gen van andere Dwaalfterren moeten toegepast
worden ; want haare beweegingen komen over
| een
globi e tormento bellico oblique, vel horifontaliter ejcêtí,
visque projectilis, & gravitatis compofirione.curvam in,
aëre lineam deferibentis. … Ipfa itaque Analosia examinan-.
dum proponit: Num forte motus Lune ex tali vi pro-
jetili , & gravitatione ejus in terram explicari posfint „
quod reconditioris Geometrie ope perfici pofle , perfec-,
tumque ab immortali NewroNo elle „ conftat inter,
” @mnes, 8
Detefta jam Lune in terram gravitatione, & motus ab
ea dependentia ; Analogia fuadebat, easdem gravitatis
leges reliquorum eriam Planetarum motibus applieandas,
effe, Motus enim eorundem fuur Lune motbus Analogi
gra
;
a
k
OVER DE ANALOGIES ENZ. ä ist
een met die der Maan , én de zwaartë: fehynt
niet onder de oorzaaken te moeten gebragt wor:
den, die tot een zeker byzonder einde gefchike
zyn , maar als-éen voornaam werktuig der Na-
tuur , aan welke men den zamenhang der zaas
ken „ende order der ergere onrieen
ps is. ‘
Men moest derhalven nagaan of de gisfing
met de Analogie overeenkomende , konde ge-
ftaafd worden „ door de onderftelling , dat de
Dwaalfterren op de Zonne weegen ; door hef
bepaalen van derzelver beweegingen ‚ én doot
dezelve bepaalingen met de waärneemingen te
vergelyken. De zwaartekracht der Maan op
de Aarde , en-der Dwaalfterren op de Zon dus
bepaald zynde , was ‘er niets, dat met de een-
voudigheid en ftandvastigheid der Natuur beter
overeen kwam , dan zulk eene onderlinge aan-
trek-
_
| gravitasque haud videtur inter qualitates peculiari cuidam
fini obtinendo deftinaras referenda, fed pro precipuo nas _
tur organo habenda effe ‚cui coagmentatio rerum , oi=
goals Fhenomenorum debeatur.
Examinandum Caan erde, utrum aad Analigie
tam conveniens posfit confirmari ‚ ex hyporhefi gravita«
tionis Planetarum verfus Solein „ matus eorum determi-
nando 5 & cum obfervatis conferendo. Comprobata hoc
modo gravitatione Lune verfus Terram , & Planetarum
verfus Solem , nihil nature conftantie & fimplicicati ac=
comodatius erat, quam gravitatem talem muruam pone-
ik & explorare num forte ea Phoenomenis confirmark -
K 4 pôsfic,
152 IL ANTWOORD of pe VRAAGE
crekkingskracht te ftellen, en te onderzoeken ,
of dezelve door de, verfchynzelen. bevestigd
wierd. _Wyl het nu -blykt , door het ebben en
vloeijen der Zee , en door den voorgang der
Nagteveningen , dat, de Aarde op de Maan
weegt , fchynt het genoeg te-zyn , om te be-
wyzen, dat ook Jupiter en. Saturnus op hun-
ne Wagters weegen , ja dat de Dwaalfterren el-
kander aantrekken „ en dat de Zon de Dwaal-
fterren aantrekt,
… Maar de uitwerkingen konnen niet altoos op
dezelve wyze gemeeten en bepaald worden, als
zy uit de onderlinge aantrekking der Zon ‘der
Dwaalfterren ên der Wagters gebooren worden.
Men moet evenwel beproeven „ of men door
„redeneering eene andere Analogie kan vinden
tusfchen de verder afgelegene veranderingen ?
Wie zoude ooit gedacht hebben , dat ’er tus-
fchen de eigenfchap van den Bamfteen, die reeds
aan
\
posfit. Cum vero tellurem verfus Lunam gravitare ex
fluxu ac refluxu maris , & precesfione Mquino@tiorum
conficiatur ‚„ id fane fufficere videtur , ad comprobandum
non minus Jovem etiam & Saturnum verfùs fuos Satellites
Bpaliare » imo & Planetas in fe mucuo folemque pre in
eosdeim, |
At non Reder effeêtus menfurari , & definiri eodem
modo poflant, quo illi ex murua Solis , Planecarum, &
Satellitum gravitatione orti. entandum pihilominus num
alia forte ratione Analygra inter mutationes remotiores
deep postite „Quis inter succiai proprietatem 5 a
L As
OVER DE ANALOGIE 3 (ENZ. 15%
aan PLaATò en;Prinrus bekend was; en de
uitwerkingen van den Blixem „ zulk eene groo-
te Analogie. was „ als men door onlangs gedaas.
ne waarneemingen ondervonden heeft. Men
moet derhalven niets reukloos verwaarloozen ,
dat men uit bekende Wetten niet kan verklaa-
ren; maar men moet ‘veel eer gade flaan ,
dat er niets in het Heelal van de andere dee-
len vafgefcheiden is , maar , dat alles in het zel-
ve zamenhangt , en dat de byzondere eigen-
_fchappen ‘zoo veele ringen zyn , die fchoon
__door de Natuur verborgen’, de verder afftaan-
‚de oorzaaken zamenhegten. Men moet derhal-
ven in het nafpeuren der Analogie, die wy ver=
moeden ; dat tusfchen de verder afitaande uit-
werkingen plaats heeft, op dezelve wyze voort-
gaan , als wy doen zouden in het ontcyfferen
der geheime Brieven. Men moet eene gelyk-
heid ftellen , of onderftellen ‚ en zien wac er
| uit
PLATONE, Prty1o ; alijsque animadverfam, & efeâa
fulminis tantam intercedere Analogiam fuiffec {ufpicatus 4
_quanta obfervationibus, non ita pridem captis, comprob:=
ta eft. Nihil itaque quod ex cognitis legibus explicatum
non habet , temere negligendum ; fed potius animo vol.
vendum , nibil in Univerfo elle a ceteris partibus divul-
fum , fed omnia in eo coherere , proprietatesque fingu-
lares effe totidem veluti annulos „a Natura Occultacos ,
remotiores effettus conneftentes, Eo icvaque fere mode
in Analygia ‚ qu-m inter remotiora effeêt: inctercedere fu-
‘fpicamur:; inveftiganda procedendum , quo io Epiftoke
__fecretis notis confcripte enucleatione verfaremur. Panen-
da vel fngenda fimilitudo , sar, quid ex ea pr
| 5 i
154 MH ANTWOORD or DE VRAAGE
uit dezelve volgt ; men moet vooral de omftan:
digheden bepaalen, en verzorgen, die dezelve
zouden bewyzen of tegenfpreeken. -— » Mert
moet de beletzelen zoeken „ die verhinderen,
dat de Znalogie minder in het-oog- valt sven
middel-zoeken om die weg te neemen ; “en wan-
neer de nalogie zich begint te-laaten zien ;
moet men nagaan; hoeverre zy uitgeftrekt kan
worden ; en waar het aan haperd , indien ’er
_ eenig verfchil ín de veranderingen voorkomt :
en of die niet tot hunne oorzaaken konnen:ge-
bragt worden „of uit de verfcheidenheid van
zamentftel „ zo verklaard worden , dat ’er- de
Analogie niet by lyd. En indien alles niet kan
vereffend worden, blyft’er noch over te onder-
zoeken, of men geen middelen kan uitdenken,
om tot de zekerheid hoe langs hoe meer te nade-
ten , middelen die overeenkomen met de nade-
ringen der Wiskunftenaars. … Of men niet zom-
| | mige
fequatur, determinande prefertim & procurande circum-
{tantie eam vel coinprobature, veletiam refutature. —
Inquirendum ín impedimenta qua obftant , quo minus
‚ Analogia incurrat, in oculos & de mediis eorundem re-
movendorum laborandum. … Quod fi ea fe prodere incie
piat „examinandum ‚ quousque extendi posfit ? Cui rei
debeatur fi-qua in mutationibus occurrat diverfitas 2 num
posfie ea ad fuas caufas referri , vel ex varietate ftruâu- —
re , aliarumque Circumftantiarum ita explicari , ut Ang-
loge nihildetrahatur 2 Et (i omuia prorfus ad.liquidum
perduci neutiguam poffent, inveftigandum reftat : Utrum
non aliqui excogitari posfint mod1 certitudini continuo ap-
propringuandi, approximationibus Geometrarum tide
7 (rum
a
Mn
over pe. ANALOGTE,r onz. 155
‚mige der verfchynzelen.;-die als tot éé ‚punt
‚__zamenloopen, niettegenftaande hunne verfchei-
denheid , kan. waarneemen ; of. het geen onaf
| hangelyk van andere twyffelagtige Íchynt afge-
daan te-zyn ;-beweezen is-?:-Het- welk. aïles
door voorbeelden. , genoomen. uit-de befchous
wing „der. Eleöriciteit ‚ toegepast op „den. oor-
{prong der. Wolken, die. Onweer , Blixem eni
andere Verfchynzelen voortbrengen „én wee
afidere kan opgehelderd worden,
Wy hebben van de toepasfing der eek
gefprooken die plaats heeft indie. veranderin-
gen „ die fchoon verder af fchynende. , uit-de-
zelve eigen{chap of algemeene Wet voortvloeis
jen. _Nu blyft 'er‘overig te onderzoeken „ hoe
de Analogie ontdekt word tusfchen zaaken of
vpe ‚ die blykbaar verfchillen „ of
Waar-
"din non aliqua Bios aiamerdn verfus idem punêum
veluti. convergentia „ non obftante diverficate obfervari,
gueat ? Utrum Ea, QUE videntur confetta elle , inde
pendenter ab iis , que in dubio reta funt „ fuerint come
probata?, Que omnia exemplis ex rheoria ‘cleëtricitatis 3
tam feliciter ad genefim nubium procellofarum , fulminis,
aliague. meteora applicata depromendis , multisque aliis
illuftrari poflent, |
E. imus de Analogie reaties ad eas mutationes s
que leet remotiores efle videantur , eidem tamen pro-
prietati, aut legi generali debentur.. Inquirendum rettat,
quomodo inter proprietates , aut rCs manifefto diverfas
dnalogia detegatur , vel qua ratione tis applicecur, quod
ee CC
156 IM. ANTWOORD or or VRAAGE
waarom zy op dezelve toegepast word , het
geen wy meenen , dat beter door voorbeelden
dan door regels kan uitgelegd worden.
Er zyn zommige eigenfchappen, die fchoon
onderfcheiden , echter na aan elkander vermaag-
fchapt zyn , gelyk de buigbaarheid en breek-
“baarheid. Indien wy willen bewyzen , dat ’er
eene Analogte tusfchen dezelve plaats heeft ;
moeten wy onderzoeken , of wanneer de uit-
werkingen van de eene vermeerderd of vermin-
derd worden, de andere ook vermeerderen of
verminderen , en waarom ? En of de eene tot
de andere kan. gebragt worden, en of dat altoos
kan gefchieden ? Het is by voorbeeld bekend,
dat men de wederkaatzing door breeking ver-
krygen kan , wanneer de fchuinsheid der inval-
lende ftraal te groot is, of dat de Juclinatie wat
verminderd zynde , de ftraalen voor een ge-
deelte
reCtius exemplis quam preceptis explicari Ben nier
fam habemus.
Sunt proprietates sle licet dittinte, vicine ta-
men vel affines , ut refractio ‚ & reflexio. Inter eas fi
Analogiam intercedere probare velimus, examinandum
eft , utrúm uniusteffetibus auttis aut imminutis , augean-=
tur etiam vel imminuantur alterius , & qualege? Utrum
una earum ad alteram reduci posfic, é num femper posfic ?
Notum eft v. gr. reflexionem haberi pofle refraCtione ,
quando radii incidentis obliquitas eft nimis magna , at im-
minuta parumper ivclinatione radii pro parte tranfire. pos-
fint. Pori ivaque reflexio ad refrationem omnibus in
cafibus
OVER DE ANALOGIE, ENZ. 157
deelte konnen doorgaan, fchoon derhalven de
wederkaatzing niet in alle gevallen tot de bree-
king kan. gebragt worden. , zoude dit echter
toonen , dat de Jnalogie tusfchen-derzelver uit-
werkingen plaats had, om dat de breekbaarheid
zomtyds tot de wederkaatzing kan gebragt wor-
den , het geen ook ten overvloede door-dceze
waarneeming geftaafd word , dat de Weder-
kaatzende kracht zo veel grooter is , hoe groo-
ter de Breekbaarheid in de wederkaatzende
oppervlakte is. Byna eveneens, fchoon de
afftootende en aantrekkende kracht , niet al-
Jeen verfchillende , maar tegen elkander ftrydi-
ge eigenfchappen fchynen te zyn, zyn'er zom.
mige verfchynzelen van afftooting tot eene aan-
trekking gebragt , die van de eene zyde gerin-
ger was , dan van de andere. By voorbeeld
dat de mindere hoogte van de Kwikzilver in
het glaaze Vat, dan in het-hairbuisje , af hangt
van eene minder Aantrekking van het glas, dan
| ___ van
cafibus reduci nequeat , vel hoc tamen Anabeiam inter
earùndem effeta intercedere comprobaret, quod nonnun=
quam reduci posfit , quzee magis adhuc hac obfervatione
confirmatur , quod vis refleêtens eo fit major , quo major
eft refratio in fuperficie refletente. Haud abfimiliter,
beet repulfio & attraCtio videantur effe non tantum diver-
fe, fed & fibi contrarie qualicates , queedam tamen faltem
‚_repulfionis Pheevomena ad minoremex una quam alia par-
‚te attraétionem feliciter funt revocata, ut v. gr. minor
Mercuri in tubo capillari.quam Vafe altitudo, quam , mi-
nori vitri , quam Mercurii in Mercurium attrationi de.
beri „ vel ex eo conficitur , quod, Mercurium a vitro at-
B: | | ‘trahi ,
158 IL ANTWOORD op De VRAAGE
van de Kwik op de Kwik, rt kan men had
_de Proefheemingen van DesAGuLIers niet twy-
felen. Veele dergelyke voorbeelden vind men
in de Scheikunde van den Heer BOERHAAVE ,
by voorbeeld , dat de d/coho/ wel van Zou-
ten aangetrokken , doch indien dezelve water
in zich bevat, afgeftooten word. Uit derge-
Iyke. Verfchynzelen , kan men ten minften
opmaaken „ dat ’er tusfchen verfchillende uit-
werkingen eene „Analogie plaats hebbe , welke
of hoedanig dezelve zy, hoe verre zy zich uit-
ftrekke, moet niet willekeurig , maar uit gisfin-
gen, door Waarneemingen: geftaafd , bepaald
worden: Men moet by voorbeeld , by gele-
genheid der bovengemelde Waarneemingen on-
derzoeken , of niet alle de verfchynzelen der
Afftooting op dezelve wyze konnen verklaard
worden , uit eene mindere aantrekking ; en in-
dien dit niet kan gefchieden „ welke eene be-
trekking de afftootende en aantrekkende kracht
op.
trahi, non posfit poft experimenta DrsacuLIERir du-
bitari. Multa ejusdem rei exempla proftant in BOER HA“
vir Chymia , v. g. quod Alcohol a Salibus alias quideim
attrahatur , fi autem aquam in fe contineat repellatur.
ualibus Pheenomenis hoc ad minimum comprobatur, a«
quam inter effelta diverfa effe Analogiam, que qualis fit,
quousque fe extendats conjeéturis obfervacionibus con=
firmandis , non precario & arbitrario modo definiendum.
Inquirendum v. g, occafione obfervationum, prolatarum ,
num forte omnia repulfionum Phoenomena eodem modo
ex minori attratione posfint explicari ? Si id fieri ne-
queat , quam habeat relationem vis repellens ad actrahen;
| tem
Á
over De ANALOGIE, enz, | 159 -
op elkander hebben , en volgens welke eene
Wet derzelver uitwerkingen zamenhangen „ of
elkander vervangen; en of anders zommige dèe-
len anderen niet altoos aantrekken of afftooten,
of eerst aantrekken , en daarna afftooten ; en
waar de veranderingen der uitwerkingen voor-
namentlyk van ‘af hangen ? “Somwylen fehynt de
Analogie tusfchen verfcheiden uitwerkingen be-
vestigd te worden door eenige uitwendige over-
eenkomst of eenvoudigheid. Dus , naademaal
het geluid niet veroorzaakt word dooruitvloeie
jingen uit het geluidgeevende ligchaam „ bragt
de Analogie CARTRSIUS op zyne gedachte van
het licht, ‘welke nochtans door de agtereenvol-
gende voortzetting van het licht wederlegd word.
Er iser echter , die met den grooten Eurer
meenen, dat het licht in een dunner lucht, en
die meer veerkrachtig is , voortgezet word, De-
zer gevoelen zal eindelyk tot zekerheid gebragt
worden , wanneer men aantoont , dat de uit-
Wer-
tem ?.Qua lege earum effetta vel conneétantur, vel fe mu-
túo excipiant ?- Utrum nopnulle particule alia femper
vel actrabant, vel repellant , aut nunc-attrahant mox re-
pellanct ? Upde mutationes effeétuum precipue depende-
ant ? Quandoque convenientia aliqua externa aut fimpli-
citäte viderur Analogia inter diverfos effeêtus confirmari ?
Jta cum fonus non producatur emisfione effluviorum e cor=
pore fonoro-emanantium „ Analogia Carresto fuam de
luce opinionem fuggerebat , que licet fuccesfiva luminis
‚… propagatione refellatur , fant tamen qui cum fummo. E v-,
… LERO lucem in medio aëre rariori , magisque. elaftico
_propagari cenfent. Quorum fententia ita demum ad cer-
ad, titu-
180 IL ANTWOORD oppe. VRAAGE
werkingen van het licht aan deeze voortzetting
sunftig. zyn „ of ten minften dezelve niet te-
genfpreeken. Maar fchoon men tusfchen het
Licht en het Geluid , ten opzichte van eenige
uitwerkingen eene groote Analogie vind, (tot
welke men brengen kan „ dat er zeven couleu-_
ren zyn, gelyk ‘er zeven toonen in eenc oétaav
zyn , en dat de ruimten „ die de verfchillende
couleuren beflaan „ onderling in dezelve even-
redigheid zyn , als de lengten der {naaren, die
met zamenftemmende toonen overeenkomen , )
wyl echter het Licht niet zylings afwykt „en
men nooit gezien heeft , dat het door kromme
Iynen liep , gelyk het Geluid , fchynt ‘er een
verfchil tusfchen hunnen voortgang plaats te
hebben. Derhalven, ten ware men konde aan.
toonen, dat eene grooter ylheid in de luchtdeel-
tjes , en dus eene mindere zamendrukking en
veerkracht „ welke die der lucht verre te boven
| gaat’,
ticudinem perducetur , fi oftendatur effelta lucis tali pro-
pagatione favere, vel certe illi non contradicere, At lie
cet inter Sonum & Lumen magna quoad nonnullos effeétus
Analogia obfervetur ‚ (quo referri poteft , quod feprem
fint colores ‚ quemadmodum toni Mufici in oêtava, &
quod fpatia a diverfis coloribus occupata , in ea fint inter
fe proportione , qua funt longicudines chordarum tonis
confonancibus refpondentium ) quia tamen lumen non dee
fle@it ad latera , nec unquam compertum eft vias curvas
ingredì veluci fonus , videtur fane diverfitas intercedere
inter eorum propagationem.- Nii itaque oftendi posfit
majoreim in particulis gtheris raritatem , atque adeo mi-
norem compresfione:mn, vimque ejus elafticai , arn aeris |
onge
“rover oe ANALOGIË zoen. … 1ót,
Baat, genoegzaam „> om;den-regtlynigen. voort”
gang-van het Licht te verklaaren : zal men,
alleen wegens de uitwendige overeenkomst niet.
konnen ftellen „dat het. Licht op dezelve wy-…
ze als, hee Geluid. voortgeftooten, word ; dewyl
de redeneering van den grooten EuLER niet
van groot gewigt fchynt , wanneer hy zegt :
dat’, indien de Natuur „ in de voortzettinge
der klanken, wegens den. grooteren afftand.,
geen gebruik maakt van uitvloeifelen „ maar;
wel in de voortzetting van het Licht „smen de
Analogie. niet. kan in aanmerking neemen. … In.
„welke redeneering hy-willekeurig ftelt „dat de
Natuur in de voortzetting van -het Geluid ge-
‚ bruik maakt van eene veerkrachtige middelftof-
fe ‚en dit alleen om den grooteren afftand ; het
geen niet kan: beweezen worden , en door de
Analogie van zommige reukdeelen, die op ee=
nen grooten afftand gerooken worden „ tegen-
gefprooken word,
Wan-
longe excedentem fufficere àd propagationem retilineam
luminis explicandam ,-haud licebit ob folam convenientiam
externam fumere Jumen eodem modo quo fonum propâ-
gari , cum argumentum fumini-Euuert inde duétum ,
quod fi Natura in translatione fonorum non utatur efflu=
vijs ob majorem diftantiam, iis autem lumen-propagaret s
Anatogie non haberet rationem , non magni-roboris effe
videatur, In quo fane fumitur. gratis näturam in -Sonís
__propagandis uti_ medio elaftico ob folam diftanttam majo=
rem ‚ quod neque probari-poteft „ & Analogia odorum
vens qui qd magnam fentiuntur diftantiam „ re-
ellicur. | | |
AXIJ Deel, Le dee Ubi
163 IL. ANTWOORD op br VRAAGE
Wanneer dérhalven de Andlogie alleen door
eenige uiterlyke overeenkomst bewezen word,
is het niet geoorloofd dezelve voor zeker op te
geeven ; wyl men zoo wel het verfehil als de
gelykenis in het oog moet houden. Men vraagt
by voórbeeld , of de lucht Zo wel niet als hét
licht, als een vloeiftof kan aangemerkt worden,
die uit vreemdfoortige zamengelteld is , gelyk
de Heer MaArraN meent. Maar men begrypt
ligtelyk, dat om dit te bepaalen , de Analogie
van hêeffLicht alleen niet voldoet , toaar dat ’er
vereifcht word , dat de verfehynzelen de gis-
fingen bevestigen of omver ftootén. Want in-
dien de voortzetting van verfcheiden klanken
kan verklaard worden , zondêèr de verfchillend-
heid def luchtdeeltjes in aanmerking te neemen ,
zoude het overtollig zyn „ dezelve te ftellen 5
maar indien-deeze voortzetting niet zonder de
zelve kan verklaard worden, word eerst hêt
vermoeden , door de Analogie opsegeeveri „door
middel van waarneemingen bevestigd.
| Zo
„Ubi itaque Analopia fola aliqua externa convevientia
eomprobatur ‚ haud lieet eam pro certa venditaré „ cum
diverfitatis haud minor ac fimilitudinis ratio habenda fit.
Queritur v, 5: utrum aër haud minus ac lumen fpelkari
posfit ut fluidum ex pluribus aliis herérogeneis coalitum ,
uod Mariranus cenfet. At facile intelligitur ad hoe
cfiniendum non fufficere folam tuminis Analogtarmn , fed
requiri ut conjeéturam Phoenomena vel probent „ vel €xi=
gant, fi enim propagatio tonorum diverforuim posfit fine
iverfitate particularum aëris explicari, fapervacgneum es-
fet eam fingere , fi autem non posfit, tum demum fufpicio
ab Analogia fuggelta ed. certitudinem ope obfervationum
perducctur. Quo-
"
oven te ANALOGTE, "enz 163
_Zo dikwils men nu, het zy onder desigen-
chappen, of-onder de zaaken der Natuurgeen
groot verfchil „ziet, fchoon. met eenige overs
‚‚ eenkomst” verknogt „ dan is het-onze plicht
te onderzoeken. of: ‘er tusfchen, geen, sroo-
ter. Amalogie plaats hebbe, dan het ín den eer-
ften-opflag fchynt; doech-men mag dezelve niet
verzinnen , ftellen , noch op. onbekende veran-
deringen reukeloos toepasfen „ hetgeen de ,Na-
tuurlyke Historie met dwaalingen vervullen;zour
de: ‘Dit kan mev zeer veele. voorbeelden. uit
de Natuurlyke Historie genoomen , bevestigd
worden. … Het is bekend, datde: Plinten en
Dieren „ veel. gemeens met elkander hebben,
waar uit echter noch:niet volgt „ dat alles war
degene heeft, ook: op de andere-kan:toeger
past worden. De bloedomloop by voorbeeld ,
is het groote werktuig van leven-en;voeding by
de Dieren, dus zouden-wy konnen vermoeden,
| dat
« Quotiescunque proinde feu inter propriecates „ {zu
interres Naturales manifefta;deprebendicur diverfitas,,
licet cOnvenientie alicui conjunêta , toties nofiram qui-
dem eft explorare num «major forte, quam: prima: fton--
‘te appareat , inter-eas Analagia intercedav , haud au-
tem licet eam jfingere , ponere,; & incognitis mutation
bus temere applicare, quod innumeris fanemature fcien-
tiam erroribus repleret. Plurimis hoc esemplis-ex His-
toria Naturali depromtis confirmari poteft.. Notumef:
plentas & animancia multa inter fe habere commuma , ex
quo tamen nondum fequitur, omnia , que tillis compe-
tunt, his etiam applicari pofle. Circulatio fanguinis vo.
_ Eeft pracipuum vite & nutrit/onisin-aminantidus orgesum »
4 Dr adgoe
164 U. ANTWOORD of pe: VRAAGE
dat ook in’de Planten de Vogten omloopen 5
maar deeze gisfing „ fchoon volgens;eene zeke-
re uitwendige Arnalogie gefchikt, moet zo lang
voor onzeker gehouden worden , totdat zy „
door verfchynzelen geflaafd , of getoond wor-
de , dat de vloeiftof der Planten op zulk eene
wyze noodzakelyk moet bereid worden ;- want
uit de noodzakelykheid , dat de Planten zo wel
als de Dieren voedzel noodig hebben „ vloeid.
noch niet „ dat de bereiding der vloeiftoffe op
dezelve wyze gefchieden moet, als by de Die-
ren 5; wyl de Natuur altoos door de eenvoudig-
fte middelen haare eindens bereikt. Het is wel
waar , dat de vloeiftof in de vezelen opklimt ,
gelyk in de hairbuisjes ; maar men kan daar niet
uit opmaaken , dat het op dezelve wyze gefchied
als by de Dieren. Hoe veele andere voorbeel
den komen ons in de verfcheidene-foorten der
gefchaapen Wezens niet voor , die vlak tegen
de
adeoque poflemus fufpicarì humores in plantis etiam cire -
culare , at vero conjeétura, licet externe cuidam Analo-
gie attemperata , tamdiu pro incerta habenda ett „ donec
vel Phoenomenis comprobetur , vel necesficas, bhumorem
plantarum tali circulatione debito modo preparandi often-
datur. Ex eo enim quod Plante -haud minus ac animan-
tia nütrimento indigeant ‚ nondum fequitur preparattonem
humorum in allis eodem modo perfier quo in his, cum nae
__tura fuos fines fimplicisfimis femper confequatur medis.
Verum quidem eft humorem in -fibris , veluci tubis cas
pillaribus, ascendere „ ac non ftatim conficere licet codem
modo id fieri, quo ip animantibus. _ Quot alia inter di-
verfäs rerum ípeeies oceurrunt exempla 17 alogie peren
n
over De ANALOGIE, enz. 165
de Analogie aanloopen.. In de Dieren ziet. men
een verfchil van Kunne „ maar zoude men hier
uit veilig zonder het getuigenis van waarneemin.
gen konnen ftellen „ dat het ook by de Planten
plaats hebbe , vooral wyl ’er zommige zyn, in
welke de verfchillende Kunne vereenigd word ;
’er-zyn ’er ook , in welke men geen bevruch-
ting tot heden toe heeft konnen zien, maar
welke: men gist , dat een vruchtbaar Zaad heb-
ben 5 ja zelv onder de Dieren. zyn zommige
Man -wyven ; 'er zyn 'er „ die zonder paaring
_ voortteelen , fchôon zy van verfchillende. Kun-
‚ne zyn. En de verwonderlyke waarneemingen
op Polypen genoomen, die noch verwonderly-
ker dan de fabel van de Hydra zyn , fchoon
waaragtig , fchynen alle onze redeneeringen „
op de Analogie fteunende , omver te ftooten. »
Schoon
A | |
X
In animantibus fexus diverfitas obtinet „at tutone ex ea
fine teftimonio obfervarionum colligi potuiflet „ eidem
etiam in plantis.locum efle? Cum prefertim fint alie
io quibus fexus diverfi uniuntur , nec defint in quibus nul-
Ja adhuedum feecundatio-potuit obfervari , fed quorum
_ femen foecundum effe fufpicio eft. Imo in ipfis animan-
tibus funt quedam Androgyna , funt que fpeciem propa-
gant absque congreflu , licet diverfitas fexus in iis obti-
neat. Jam ftupende ille que de Polypis capte funt obfer-
‚ vationes , fabula hydr admirabiliores , vere tamen vi-
| EE fane omnia noftra ratiocinia Analogie innixa con-
L3 id ed se nldeef
Em,
(66 TL ANTWOORD: orde VRAAGE
“Schoon nú'‘dit ‘eh /duizendrandere voorbeel-
den ‚die “men” uit de Natuutlyke Historie ‚ge-
maklyk neemen kan , raantoonen „dat men vin
Wysgeerige onderzoeken: altoos beginnen moet
vande waarmeemingen „en nooit vergeeten.„-dat
de verfcheidem foorten door verfcheiden zaaken
onderling verfchillen „ -zal rechter de -Analogie
gebruikt ‘konnen worden, wanneer wy flechts
die zaaken-, die vaan ftandvastige Wetten , «en
aan eene door‘God vastgeftelde Order-verbon-
den zyn , ‘konnen onderfcheiden: van-anderen;,
die een aangenaame verfcheidenheid van zaaken ;
en daarin de ‘fierlykheid «en “vruchtbaarheid-der
Natuur betoogen.
Het zal hier niet ten:onpas komen , ‘dit met
eenige voorbeelden te:ftaaven. ’Er-zyn lieden
geweest, die meenden, dat de Planten uit ver-
“_totting-gebooren wierden, en.uit eenen gevalli-
„ SEN
Licet autem hec & mille alia exempla ex Naturali His-
toria facile depromenda, fatis probent ab obfervationibus
Phitofophandi initium ducendum effe ‚ nec, unquam obli.
wiscendum diverfas rerum fpecies multis inter-fe: rebus dif.
ferre , ufui femper erit tamen Analoaia , fi tantum ca fol.
licite a'fe meicem diftinguere noverimus , quz conftan:
tie Legum . immutabilitatique ordinis a Deo-ftabiliti de
Hentur, ab ‘aliis, que gratam rerum variecatem. nauiree
que in ea magnificentiam, & foecunditatem probane.
Non alienum a re erit nonnullis hoc exemplis illuftrare,
Fucrunt qui plantas ex putri oafci , fortuitoque cauflärum
congurfu generari puraverunt ‚ quorum ineptam opinio-
Ae A ed nem
OvER pe ANALOGIE , enz. 167
gen zamenloop van oorzaaken ontftonden; welk
onzinnig gevoelen de Analogie alleen genoegzaam
tegenfpreekt ;-want los door elkander gemengde.
oorzaaken konnen geene regelmatige uitwerkin-
gen voortbrengen 5 veel minder kan ‘er eene
uitwerking voortgebragt worden , die het ver-
bazend werktuiglyk zamenftel der bewerktuigde
ligchaamen mabootst ; ook ziet men in de uit-
werkingen, die uit eene fpeeling der Natuur
voortkomen ‚zoo veel konst niet , dan in.de
geringfte Planten. „Ook lochend niemand, dac
de Planten „-tensminften de meeste , uit haar®
Zaaden voortkomen , en wy hebben geene re-
den , om dit niet op allen toetepasfen. « Want
de reden, waarom ‚de Planten uit haare Zaaden
voortkomen „ is „ ‚dat de ftoffe , volgens alge-
meene Wetten bewoogen, tot werktuiglyke lig-
chaamen woorttebrengen ongefchikt is ; en niet
„ meerder genoegzaam tot het voortbrengen van,
de grootte „dan van de kleinfte Planten , in
| £ wel-
nem fola fuffeienter vefellie Analogia; -Nulius enim caus-
faram temere. permixtarum cffeétus regularis „ tantoquc
manus qui flupendam organicorum corporumftruéturam-
imitetur , proferri poteft , nec in iis que lufui nature dee —
beutur tante confpicitur ars „ quanta in wilisfimis -plantis.
Preterca plantas plerasque faltem ex fuis oriri feminibus
negat nemo, nec ulla eft ratio cur.hac non omnibus-ap-
plicemus.__Cur enim plante ex {uis-oriantur feiinibus ,
ejus caufla eli, quod matersa fecuadum generales Leges
__mota ad formanda corpora Organica inepta fits nec magis
fufficiae maximis quam mininis plantis , in quibus haud
B Minôrie prOdiE die, pi odueendi, Quad fi jam Anaioge
f dd tCs-
_
168 IL ANTWOORD. óf pe“ VRAAGCE
avelke. laatften geene mindere konst doorfträalt.
Indien-nu zekere Waarneemingen tegen het ge-
tuigen der Analogie zouden konnen gefteld wor-
den ; zouden wy moeten erkennen , dat men
meer op de Waarneemingen , dan op de Aná-
logie moest betrouwen. Maar om dat wy de
ZLaaden van zommige Planten niet konnen ont-
„dekken , kan men geên befluit trekken , dat die
Planten niet uit Zaaden voortkomen , wyl ’er
zo veele andere dingen in de Natuur gevonden
worden ‚ die onze waarneemingen ontfnappen.
Dit nochtans, -dat in zommige Planten , die ee-
nigen meenden, dat geene Zaaden hadden, de-
zelven eindelyk gelukkig ontdekt zyn, b.v. in
de Flab (Alge), Eendekroos:( Lens paluftris).
Dit , Cherzeg ik ,) toont allerduidelykst aan ,
dat alle onze Waarneemingen na dit punt-det
waarheid als het ware toeloopen „ dat ‘er geen
„dubbelzinnige of twyffelachtige Voortteelingen
plaats hebben , maar dat. zy bepaald zyn , het
Heit / / | welk,
teftimonio obfervationes cert opponi poffent. his fane
potius quam ili Sdem adhibendam effe agnofceremus ,
at ex eo quod Honnullarum forte plantarum femina dete-
gi non potuerint , confici nequit eas non ex feminibus
oriri , cum tot alia occurrant in natura, que obfervatio-
pes noftras effugiant. IÌlud autem quod in nonnullis plan-
tis, que carere feminibus aliqui arbitrabantur, ea tandem
fFeliciter fint detetta v.g. in alga, lente, paluftri, often-
dit evidenter omnes noftras obfervationcs verfus hoc ve-
ritatis punêtum veluti convergere ‚ non dari generationes
eqüivocas , & incertas „ fed eas efle determinatas, &
preftabilieas, quod oil ita eflet haud poflet incelligi cur
kies Ee Rop
‚over ve ANALOGIE, Enz 169
„welk, indien zo niet was, men niet zoude kon-
nen begrypen, waarom ’er niet zomtyds eenige
nieuwe foorten van Wezens ontftaan , en aùt-
dere verdwynen. Dezelve Analogie , die de
dubbelzinnige voortteelingen vernietigd, fpreekt
ook=de’ veranderingen der Planten , in andere
verfchillende foorten tegen. Want , men be-
grypt ligtelyk „ dat ‘er geen reden kan gevonden
vorden , waarom zulke herfcheppingen niet zom-
tyds, ja“dikwerf noch in alle fvorten zouden
voorvallen ; en waarom ook niet in de Dieren.
Waarom ‘by voorbeeld: zouden , gelyk fommi-
gen. gedacht hebben „ de Boomen in Lamme-
ren „ de Bladeren in Vogelen , de Vruchten in
Wormen , de- Graanen in Muizen niet konnen
veranderd warden. En indien dit. niet te-
gen de Natuur der zaaken ftreed , dan zou het
ook gemakkelyk konnen gebeuren, dat de Plan-
ten Menfchen voortbragten. Schoon nu dit ge-
voelen (omtrent de. voortteeling de Planten >)
it is
non nove rerum fpecies certis temporibus oriantur „ aliz-
_que intereant. Radem Analogta que deftruit generationes
equìivocas , refellit etiam plantarum in alias fpecies diver-
fas transmucationem.” Facile enim intelligitur aullam pror-
fus excogitari pofle rationem „ cur ; fi tales Metamorpho-
fes quandoque „ non etiam fepius , nec in omnibus fpe-
ciebus contingerent , imo , cur non in ipfis etiam animan-
tibus. ‘Cur v. g. ut nonnulli putaranc , arbores in agnos,
frondes in aves, fruêtus in Vermes, grana in mures transe
formari-nonpoffent, que (f nature rerum non, repugra-
rent, facile etiam/ futurum efiet’, ut plante homines gie
gnerent, _Licer itaque opinio illa non Foijte Ee VAREN
t de 3 Us
170 UL ANTWOORD or oe,VRAAGE
al eens niet door waarneemingen , «die met zeer
veele naauwkeurighoid , ja meer-dan de zaak
waardig is, gedaan zyn , tegengefprookenwierd,
zoude de „dnalogte alleen deszelvs valfchheid
aantoonen , «en leeren, dat het veiliger is onop-
lettenheid in zommige Waarneemers, of ‚kwaa-
de trouwe te onderftellen , ‚dan zulk eene on-
ftandvastigheid in-de Natuur , die tegen de waa-
re order ftryd, te vermoeden. Want het ftryd
niet tegen de order der zaaken ‚dat in het Die-
renryk Muil- Ezels zyn ,-en inhet Plantenryk
‚Planten , die op -dezelwe wyze voortgeteeld zyn ;
wy! men , om Muil- Ezels voortteteelen, Die-
ren van verfchillende Sexe „die in foort niet
veel verfchillen 5 «en zulke Dieren en Planten,
of ‘onvruchtbaar zyn „óf indien ‘er eenige (ge-
Iyk zommige meenen konnen voortteelen, 'er
echter door paaring van Muil- Ezels , van ver-
fchillende foort, geen nieuwe foorten tot in het
oneindige voortgeplant zouden worden. — «
De
bus accuratisfime „ imo jufto ferupulofius inftitutis confu-\
tata , fola-eam Analogia -falfitatis arguiffet „ docuiffer que
…_ tutius effe incuriam in obfervacoribus quibusdam , vel etram
malam fidem ‚ quam -tantam ín natura inconftanciam , ore
dini vere repugnantem , fufpicari. Quod enim fintin re=
gnóo Animali muli, & in vegetabili etiam Plants codem
modo gencrate , hoc nihil quidem ordini rerum officic ,
cum ad mulos-procreandos conjungi debeant diverfi fexus
individua ‘fpecie haud multum discrepantia , taliaque ani-
mantia, & plante, vel foecunditate careant; vel fi qua
forte fpeciem ‚ ut nonnullis placet , propagsre posfint ,
haud novä inulorum diverfe {peciei conjunétione., nove
iterum carum in infnitum enascerenuur fpecies. #
nae
\
over DE ANALOGIE 5 ENZ, it BMR
„De: Jnalogie dan, door ee ge-
fraafd-,-en op-dezelve fteunende , toon … d
de-bewerktuigde ligchaamen.niet by:geval , maar
uit eene daar toe „te vooren ;gevormde ftoffe „
die daar toe gefchikt is „ gebooren worden ; en
‚dat hunne foorten omfchreeven en bepaald zyn
op «zulk „eene. wyze „ als de „aaneenfchakeling
der gefchapen. Wezens, en het alllerwyste ver-
band vorderd. Maar uit de overeenkomst van
alle desgefchapen Wezens „ met.de wetten ee-
ner allerwyste. order, te willen befluiten „ .dat
de Natuur altoos „dezelve middelen gebruikt
om ‚haar einde te bereiken, en.dat.zy.de voort-
tecling.en voeding van Planten ‘en Dieren al-
toos op dezelve wyze verrigt „zoude niet al-
leen reukeloos zyn. „maar ook «ftryden tegen
het bewys , datde Natuur de verfcheidenheid.
ret de overeenkomst zamenvoegd. Op dat
wy dit met de bekendfte voorbeelden bewyzen,
zoude -zelv dat , dat zommige Dieren levend,
En
Analseia itaque obfervationibus-confirmata ,--ianiga,
probar organica corpora-non-temere , fed ex preeformata ,
& apte d:{pofira materia-oriri , eorumque fpecies defini
tas efle „ & determinatas,-eo quidem modo quem requi-
rie concatenatio rerum omnium, &-fapientisfima. connexio.
At ex hac rerum omnium cum ordinis fapientisfimi legibus
conveniencia , conficere “velle naturam iisdem. femper-me-
dis uti ad fuos fines obtinendos , propagacionem , nutri-
tionem Plancarum , & Animantium „ eodem prorfus,per-
ficere modo , non temerarium tantum foret , fed eciam
nature , diverfitatem convenientie jungentis, teftimonio
repugneret. Ut enim notisfimis hoc exemplis comprobe=
| MUS,
Se IL ANTWOORD or pr VRAAGE
En ‘anderen eijerbaarend zyn , hebben konnen
doen denken , dat het niet tegen de Natuur
ftryd’, dat ‘er zommige Dieren zyn, die zoo
wel levend- als ei-baarend zyn : dit door Waar-
neemingen waar bevonden zynde, zoude men,
niet ten onregte, hebben konnen gisfen , dater
nog meerder verwonderlyke eigenfehappen zullen
ontdekt worden , wyl wy de Natuur geen paa-
len konnen ftellen. Dus was, gelyk de groote
BoNNeT zeer vernuftig zegt, de Bladluis, de
Voorlooper van den Polypus , en de waarnee-
ming van Dieren „die zoo wel levend- als ei-
baarend zyn ; was als het ware, het voorfpel
van zoo veele verwonderlyke Verfchynzelen in
de Dierlyke Waereld. Zie Contemplation de
la Nature , Part. VIJL cap. zvr. |
Dewyl
mus, vel id ipfum fane quod ponnulla Animantia fint vie
vipara , alia ovipara, fufpictonem injicere potuiflect non
repugnare. nature dari quedam Animantia , que tam vi-
vipara fint, quam ovipara, quod ubi obfervacionibus con-
fenraneum deprehentum fuit, non inepte aliquis conjicere
potuiflet fore ut magis etiam admirande proprietates dete-
antur , cum Nature nulli posfint.a nobis poni limites,
uit itaque ut ingeniofe Magnus BonNeTus loquitur,
eurculio , Pwuceron precurfor Polypi , & obfervatio Ani-
mantium , que tam vivipara quam Ovipara funt, magis ad-
mirandis in Animali mundo Phoenomenis preludebar. Vie
de Contemplation de la Nature , Part. VIJL, cap. xv1.
Cum
)
Wezens behooren , fchynt het, (om niet door
een uiterlyke fchyn van nalogie bedroogen te
worden) dat wy op het volgende naauwkeurig
agt moeten geeven : Wy moeten altoos in het
oog houden , dat onze kennisfen van verfchei-
dene foorten niet dan betrekkelyk zyn , en dat
wy dezelve alleen verfchuldigd zyn aan dé zeer
bepaal-de menfchelyke wyze van de zaaken te
begrypen ; en dat ‘er tusfchen die , welke ons
het naast aan elkander fchynen te-komen , ‘er
noch middelfoorten, konnen beftaan. … Nooit
moet het verfchil , en-de verfcheidenheid der
gefchaapen Wezens „ naar de geringe maat van
onze kennis, afgemeeten worden ; maar men
moet veel eer denken , dat de eigenfchappen ,
het.zy wy dezelve ontdekt hebben , het zy
zy. noch onbekend. zyn „ op alle mogelyke wy-
zen
Cum itaque.verfamur.in rerum.ad diverfas fpecies perti-
nentium proprietatibus inveftigandis , ne externa aliqua
Analogie fpecie decepti nubem pro? Junone ampletamur,
bec caute videntur obfervanda effe. Haud obliviscendum
eft notiones noftras fpecierum diverfsrum effe folummodo
relativas , deberigue humano res concipiendi modo maxime
limitato , inter eas que nobis proxime videntur fpecies
poffe alias exiftere medias. … Nunquam varietas rerum exi-
guo cognitionis noftre modùlo metienda eft , fed potius
‚-cogitandum proprietates vel a nobis deteëtas , vel adhuc
‚ iguotas omnibus modis posfibilibus combinatas „ permixtas
| ag que
174 IL ANTWOORD op pe VRAAGT
zen zamengefchikt en door elkander gemengd -
zyn. Indien dus-de Planten , het zy. door bote
ten of inenten, voortgeteeld worden ; ftryd het
tegen de dZnalogie niet, dat zommige Dieren,
en de Polypen , op dergelyke wyze voorttee-
len, wyl de Wet van agtereenvolging:, wel-
ke de Natuur altoos bedoeld , ons overreed
dat ‘er zulke foorten konnen en moeten be-
{taan , die door deeze eigenfchappen tot het
Dieren-, en coor anderen tot het Groeibaare
Ryk behoorende, deeze beiden, als het waare ,
verbinden. En inderdaad de groote Leisnirz
zegt men, dat de verwonderlyke eigenfchappen
der Polypen voorzegt. heeft: De algemeene.
eindoogmerken der zaaken moeten van de by-
zondere , en de middelen moeten van de ein-
dens naauwkeurig onderfcheiden worden. De
Analogie immers word met beter uitflag op de
algemeene, dan op de byzondere , beter op-de
eindens-, dan op de middelen toegepast. En
het
ue effe, Ita cum plante propagentur tam ope gemme „
ive oculi ,‚ quam per iefitionem, haud fane Analogie na-
ture repugnat animantia quedam , & Polypos , Áimilibus
propagari modis ,‚ cum ipfà lex coatinui , cujus Natura
rationem femper habet, fuadeat exiftere pofle , imo de-
bere „ tales fpecies, que his proprietatibus ad Animale,
aliis ad vegetabile regnum pertinendo , diverfa hec regna
veluti conjungant, Sane fummus LersNirtus admiran-
das. polyporum proprietates dicitur predixifle. … Fines re-
„rum generales a peculiaribus , media a finibus, follicite
diftingui debent. Felicius enim Analogia applicatur ge-
neralibus, quam fpecialibus , finibus, quam mediis, Na-
| tu=
over oe ANALOGIE, enz. 175!
het is zo zeker, dat de Natuur zeer wysfelyk
voor de behoudenis der foorten gezorgd heeft,
dat het geheel dwaas zoude zyn dit in twyffel
te trekken ; maar Zy bereikt het zelve algemee-
ne einde door verfcheiden middelen na de ver-
fcheidenheid der Dieren. Men kan derhalven
uit het geen men in een zeker zamenftel van
deelen „ in eene foort van Dieren ziet , beflui-
ten dat hetzelve tot hun behoud noodzakelyk is ,
maar niet dat andere foorten , fchoon naby dezel-
ve, juist mede zulk een zamenftel hebben; by
voorbeeld de Ganzen, Hoenders, Eenden heb-
_ben eene zeer dikke Maag, die zeer vleezig is,
doch dit vind men niet in de Roofvogelen , in
welker Maag de fpyzen door een maagfap zag-
ter gemaakt en ontbonden worden. Men be-
grypt ligtelyk „ dat het zetve einde door ver-
fcheiden middelen bereikte kan worden, maar …
_ men kan van de Zralogie der bekende. midde-
) len
turam confervationi fpecierum omsium fapienter prospc-
xiffe tam certum elft , ut ftulcum prorfus foret id in du-
bium revocare ; at eundem fincm genceralem variis prorfus
pro diverfitate animantium aflequtur mediis. Exeo ita-
que quod in aliqus animantium fpecie ecrta partium fruc-
tura obtineat , colligere quidem licet eandem effe ad ejus
confervationem neceflfariam , non autem alias etiam fpe=
cies quantumlibet vicinas eadem gaudere. Eft v.g. in
anferibus , gallinis , apatibus ventriculus crasfisfimus , mire
carnofus ‚ non autem in volucribus rapac'bus , în quarum
weptriculo eíbi a fucco gaftrico emollitintur, _Ubicungue
facile iptelligstur potuifle eundem finem diverfis obtineri
mediis ‚ ab Analogia Mediorum cognitorum ad incogvita
- argu=
126 IL ANTWOORD ov De, VRAAGE
len tot de onbekende -nièt redeneeren. De
Aarde verder van de Zon afftaande „ dan Wenus
of Mercurius , heeft haaren Wagter 5 Jupiter
en Saturnus hebben de hunnen; kan men hier
uit befluiten , dat Mars , die verder van de
Zonne af is dan de Aarde , ook zynen Wagter
hebbe ? Immers zeker niet , wyl dit ontbree-
ken van eenen Wagter , ligtelyk door andere
middelen kan verholpen worden, en wy alle de
wyzen van handelen der Natuur niet kennen.
Onder die , welker zamenhang wy niet fchy-
nen te konnen ontdekken, moeten wy-ook geen
moeite doen , om dezelve aan de Analogie te
onderwerpen. Wie, by voorbeeld , zal uit de
uitwendige gedaante van eene Plant bepaalen ,
of zy een onderfcheid van Sexe toelaat ; wie
zal haare krachten bepaalen ? Wie zal uit de
grootheden der Dwaalfterfen , of haare afftan-
den van de Zon, de Tyden der dagelykfche
om-
argumentari haud Hicet. - Terra magis-à Sole quam. Zer»
Curius & Venus remota Satellitem fuum habet „quibus
gaudent Jupiter etiam Saturnusque. Num ex hoc colli
gi poteft faum Martem etiam habere Satellicem „ magis a
Sole quam tellurem remotum ? Non certe ; cum defec-
tus ejus facile aliis modis fuppleri potuerit, bec nobis om:
“nes nature agendi rationes fint perfpeête. Inter que nul-
la connexio detegi videtur pofle , de iis Analogie fub-
mittendis , nequidem laborandum eff. Quis v. g. ex ex=
terna plante forma definiet utrum {exus discrimen admit-
tat „ quis vires ejusdem colliget ? Quis feu ex maguitu-
dine, feu diffanctia Planetarum a Sole, revolutionis diur-
| | De
„over De ANALOGIE, enz. tp
omwenteling bepaalen ? Men moet altoos dens
ken-, dat men op alle mogelyke wyzen de ei _
genfchappen der gefchaapen Wezens moet on-
derzoeken, en niet ten eerften op eenige uiter-
_Iyke overeenkomst moet blyven ftilftaan , want
‘er voegd zich dikwyls eene groote ftrydigheid
van hoedanigheden by eene uiterlyk overeenko-
mende gelykheid. ’Er zyn by voorbeeld doo-
delyke Planten , die de gedaante van heilzaame
Hebben, 50° d eo
Het zal ons vooral veel helpen , de meer
byzondere en zeldzaame verfchynzelen wel te
kennen , om te weeten , hoe verre het onder-
_fcheid van gelyke zaaken zich uitftrekt, en aan
welke uitzonderingen de regels , die algemeen
fehynen konden , onderworpen zyn; op dat wy
uit geen willekeurige Ana/ogie dat geene zou-
den willen afleiden, dat uit enkele waarneemin-
| ‚gen
D&@ tempora determinabit ? Perpendendum femper eft ;
in proprietates rerum omnibus modis , qui in noftra func
poreftate , effe inquirendum, nec externe cuidam conve-
pientie preCipitanter acquiefcendum. Externe enim fi-
militudini maxima fe quandoque jungit qualicatum repug-
hantia. Dantur v‚ g. Plante lechates , falubrium fpeciem
mentientes. |
Juvabit precipue fingularia, & rariora Phoenomena per-
fpeéta habere , ut fciamus quousque rerum , licet fimi-
lium , diverfitas fe extendat ? Qualibus regule, que ge-
‘nerales videri poflent, exceptionibus fint obnoxie 2 Ne
‘ex arbitraria Analogig conficere velimus , quod ex Solis
Mee ALL. Deel. M obs
Padd
198 IL ANTWOORD or pe, VRAAGE
gen moet geleerd worden. De Analogie echs
ter bedriegt niets fchoon toegepast op verfcheie
den-foorten van natuurlyke ligchaamen „ ter=
wyl wy zien „ dat door derzelver verfchil gees
ne hoedanigheid of wet veranderd word. Het
word door zeer,veele waarneemingen , in het
Dieren- en Planten-Ryk genomen „ geftaafd 4
dat de bewerktuigde ligchaamen uit eene te vo-
ren gevormde ftoffe hunnen oorfprong hebben:
De Waarneeming van den onfterfelyken Har-
LER is bekend; door welke hy bewêezen heeft
dat het geel of de dooijer van het Ey het In*
gewand van het Kuiken maakt:; om van veelé
‘anderen. niet ‘te fpreeken. Wat nu kan men
uit die en veele andere dergelyke waarneemins
gen befluiten ? Zeker dit: «dat fchoon verfcheië
de foorten van Dieren en Planten op verfchei-
de wyzen konnen voortgeplant worden ; ech-
ter ieder bewerktuigd ligchaam vereifcht , dat
het
obfervationibus difcendum eft. Haud vero fallit Analogig
diverfis licet rerum naturalium fpeciebus applicata, cum
aliquam feu qualitatem , feu legem varietate earundem
non mutari intelligimus. Corpora organica ex preforma-
ta oriri materia plurimis obfervationibus , in reguo Apte
mali, & vegerabili captis confirmatur. Nota eft immot-
talis HarLERt obfervario „qua comprobavit flavam, ovi
„partem inteftina pulli-eonftituere „ut plures alias tacca=
mus, Quid autem exsea , aliisque affinibus cum ratione
conficitur 2 Hoc certe., diverfäs quidem Animatium ,
‚ Plantarumque fpecies variis modis propagari pofle, at hoe
„euique organico corpori competere, illud nonmifi ex pre-
formata oriri pofle materia , feu illa Gc hie ibique, ut
ge ï none,
» |
over. re ANALOGIE, ENZ ke Ae?
het-niet. kan gebooten worden , dan uit eetì,te
vooren daar, Zynde ftoffe,, het zy dezelve hiet
en-daar verftrooid, zy; gelyk zommige meenen,
het zy. beflooten in een oneindig, getal van in
elkander beflooten Eijeren ; want tot dit punt
zien wy dat alle. waarneemingen zämenloopen ,
en/wy:hebben geen reden om te gelooven „ dat
deeze algemeene Wet aan uitzonderingen zou-
de onderhevig zyn 5 .wyl zelv de gewoone: ver-
menigvuldiging der Polypen door deeling. „ met
„eene te vooren daar zynde bewerktuigde (toffe ,
„kan overeengebragt worden. |
‚Verder moet men de algemeene , het zy
wetten. of hoedanigheden , wel. onderfcheiden
van-die, welke uit de verfcheidenheid der foort
voortvloeijen. Deeze toonen de order en de
ftandvastigheid der Natuur, en‚geene, derzel-
ver vruchtbaarheid , die
men hiet genoeg be-
wonderen kan. Even als de Zwaartekracht de
Á
Ver-
nonnullis-placet ‚ difperfa , feu ovis , fe mutuo in infiní-
‚tum continentibus , inclufa. Verfus enim hoc punêtum om=
_ nes obfervationes convergere animadvertimus , nullamque
‚ rationem habemus fufpicandi
generalem hanc Legem ex-
… eeptionibus obnoxiam effe, cum 1pfum Polyporum divi
fionis ope perfici folitam multiplicationem , cum materie
‚Organic preexiftentia concili
N
AT
ii:
ari pofle intelligamus.
®___Generales proinde feu qualitates , feu leges » cab: illis
que diverfitati fpeciei debentur:, fant follicite diftinguen-
de. ille enim probanc ordinem , & conftantiam Natu -
te, he foecunditatem nunqu
Re
am fatis admirandam, „Ue
fe
M 2. gras
18e IL. ANTWOORD or pe VRAAGE
Verfchynzelen in het Waereld - geftel voort-
brengt , dus brengt de prikkelbaarheid ( Zrré-
tabilitas)) de Verfchynzelen van het Dierenryk
voort. Gelyk de zwaartekracht werkt op Sa-
turmus en de Aarde , zo werkt de prikkelbaar-
heid op den Menfch en het geringfte Dier.
Wanneer 'er eene hoedanigheid , of gene’ Wet
ontdekt is, die niet afhangt van de ver{chei-
denheid der foorten, maar die aan de algemee.
ne eindoogmerken verbonden is „ behoefd men
niet te vreezen , om dezelve zoo verre uit te
{trekken , als zy , zonder eenen fprong te maa-
ken „-fchynt uitgeftrekt te konnen worden; op
dat ons niet het zelve gebeure, als den grooten
Kerrerus , die, na de waare gedaante van den
loopbaan der. Dwaalfterren ontdekt te hebben ,
zyne uitvinding niet op de Staartfterren durvde
toepasfen „ als zynde door eenige vooroordee-
len verhinderd,
‚Wy
„gravitas producit fyftematis mundi , ita irritabilitas regal
Animalis Phoenomena. Ut ejus eadem eft caufla in Sa-
turno, & Terra , ica hujus in homine , & vilisfimo Anie
mali. Cum lex aliqua, aut qualitas, a diverfitate fpecie-
rum non dependens , fed cum generalibus connexa fini
bus deteûta eft , non eft verendum eam eousque exten-
dere , quousque fine faltu videtur extendí pofle , ne fecus
idem nobis , quod fammo KerrLero, eveniat, qui pofte
quam veram ‘orbit Planetarum figuram detexiflet , in-
ventum fuum preejudiciis quibusdam impeditus, cometis.
applicare non eft aufuys. |
Tuto
over ve ANALOGIE, enz > 18
Wy fchynen ook veilig uit de Analogie te
moogen redeneeren , wanneer de daar uit afge-
leide redenen , door de algemeene .Aua/osië
der Wezens , of door derzelver overeenkomst
en zamenftemming bevestigd word. —- Dat
de Dwaalfterren, by voorbeeld, door redelyke
Wezens bewoond worden , word daar uit niet
alleen opgemaakt, om dat zy gelyk zyn aar
onze Aarde, maar ook, om dat niets in de Na-
tuur onvrugtbaar of onbruikbaar is ‚ maar alles
Zyn gebruik heeft. Maar wat aangaat de-ge-
daante en de levenswyze der Inwoonderen, het
geen zommige ‘er van gezegd hebben „ zyn lou-
tere gisfingen , wyl wy geene paalen aan de
vrugtbaarheid en verfcheidenheid der gefchaaperx
Wezens in de Natuur ftellen konnen; waar uit
ook kan opgemaakt worden , dat dit gevoelen
niet kan verzwakt worden , het zy door het ver-
fchil , dat ’er tusfchen de Maan en de Aarde is „
| het
__Tuto etiameex, Analogia videmur argumentari pofle ,
cum rationes inde petite univerfali rerum omnium, Analo-
gia, vel harmonia confirmantur. —— Planetas v.g. a’
creaturis rationalibus habitari , nor tantum ex eo colligi=
tur quod telluri noftre fint fimiles , fed etiam quod nihil
fit fterile , nihil incultum , in Natura, omnia habent fuos
ufus. Que vero de forma , moribus incolarum, quos ha-
bent ‚ a noonullis funt probata, mere funt conjelture ,
cum non pos{int a nobis fines nature foecunditati & varie-
tati rerum popi. Ex quo etiam intelligitur non poffe eam
opinionem labefaêtari vel diverfitate que inter Lunam tel-
Juremque intercedit, vel eo , quod fi Planetis incole de-
beant adferibi , tum ne Comeris quidem fint degegandi „.
E M 3 quod
Bd IL ANTWOORD “og be VRAAGE
het zy doôr te ftellen , dat wanneer men”
woonders aan de D waalfterren toefchryft, m fi
dezelve aan ‚de Staartfterren niet-weigeren kan,
het geen niet fchynt te konnen zyn , wyl de
Staartíter van 1680, zoo na by de Zon geweest
is , dat deszelvs Inwoónders zouden hebben
moeten verbranden ; gelyk de Heer p' ALE M-
BERT redeneert, Want het geen uit de algemee-:
ne eindoogmerken , en uit de order van zaaken
te regt befloten. word, kan wegens de verfchei-
denheid der dingen , die altoos ons begrip te
boven gaat, nietin twyffel getrokken worden. »
Wy moeten de Znalogie ook niet mistrou-
wen „ fehoon de gelykheid tusfchen verfchei-
den seflasten én foorten , ten opzichte van het
eene of andere Wezen , zoo volmaakt is „ dat
wy zien , dat het verfchil ‚ dat ons voorkomt,
niet bekwaam ís om dezelve te verbreeken. De
werkingen van fommige Dieren en hunne lede-
maa-
quod videtur non poffe fieri, cum Glad qui Anno 1650,
apparuit „ tam prope ad Solem accefferìt, ut incole ejus_
exuri, debuiffent , prouti. Argumentatur d” ALEMBERTIUS, |
Ea enim que ex generalibus finibus , ordineque rerum
omnium jufte colliguntur „ non poffunt ob folam diverfiras
tem rerum, que major femper eft quam ut a nobis con
cipi queat , in dùbium revocari, |
Nec ee Analogie debemus diffidere cum Gmilita-
do inter diverfa licet genera, & fpecies refpeêtu rei alie
cuius tam perfeta eft , ut diverfitatem que occurrit nie
‚ hl ad eam infringendam valere haud difkoulter intelliga
MUS 5
\
OVER pe ANALOGIE, ENZ. 183
maaten, komen met de. onze zo overeen , dat
men niet kan twyffelen , dat zommige hunner met
eene gevoelige ziel, en zelv met zeker verftand
‚ begaafd zyn: maar hetis zeker, dat het verfchil,
dat wy met onze oogen zien , uit de verfchei-
denheid der ligchaamen „ der hersfenen , ja uit
de verfchillende ziels-vermogens, kan en moet
verklaard worden, wyl de gewaarwording (/47-
_fatio) , van dewelke 'er zulke doorflaande be-
wyzen in dezelve zyn, geen grooter Zualogie
metde, beweegingen van eene logge ftoffe heeft „
dan de. kennis (cognito ) ; maar de natuur det
zaaken zelve , fteeds door verandering beftaan«
de, verfcheidenheid vereifcht. Waaruit (om
‘er-dit ter loops by te voegen) men begrypen
kan, dat de onderftelling van hen die meenen,
dat de zielen der Menfchen. en van alle Diererm
volmaakt gelyk zyn, en de verfcheidenheid der
handelingen alleen uit het verfchil der ligchaamen
| | …afleis
mus. Brutorum nonvullorum operationes , membraque „
noftris tam Analoza funt , ut ea Anima fentiente, imo
Etiam intelligentia quadam predita gaudere noî posfit du=
bitari, diverfitatem autem que incurrit in oculos ex va-
rietate corporum, cerebri „imo & ex diverfis Animarum
viribus „ pofle & debere explicari certum eft, cum non
majorem fenfatio , cujus tot in eis funt indicia , cum mo-
tibus materie inertis „quam cognitio Analogiam habeat,
diverfitatem autem rerum ipfà nacura , varietate gaüudens,
‚requirat. Ex quo , ut obiter addamus , intelligi poteft
_eorum hypothefin , qui AÁnimas hominum , Animantium-
‚gue omnojum perfefte fimilesefle cen{@nt, operationumque
‚varietatem a Sola diverficate CPA repetunt, conftan-
184 II ANTWOORD op pe VRAAGE
afleiden , aanloopt tegen de ftandvastige Analogie
der Natuur van de Wezens, die met de onver-
anderlykheid der Wetten altoos verfcheidenheid
paart „ en die niet minder in vrugtbaarheid dan
eenvoudigheid haar vermaak fchynt te vinden.
DPP PD PPP DPP
_ Tot dus verre handelden wy over de -toepas-.
fing der: Jnalogie op zekere algemeene Eigen-
fchappen , die door vergelyking der uitwerkin-
gen moeten ontdekt „ en aan elkander verbon-
den worden , en de verfchillende verfchynze-
Ten, tot dezelve Wetten te brengen , en-de
overeenkomst der zaaken zelv in haare verfchei-
denheid waarteneemen en te erkennen. Thans
blyft ‘er nog overig , dat wy kortelyk nagaan ,
op welk eene wyze deeze Analogie kan toege-
past worden , om de algemeene Wetten der
Beweeging te vinden of te betoogen ; de uit-
wer-
ti _Analogie Nature rerum , varietatem , Legum immuta-
bilicati femper jungentis , foecunditateque haud minus ac
fimplicitate gaudentis , repugnare. |
men |
Egimus de applicatione Analogie ad generales quasdam
proprietates effetuum collatione detegendas, casque in
ver fe conneStendas, Phoenomena diverfa ad easdem leges
revocanda , & convententiam rerùm in ipfa earundem di-
verfitate obfervandam, âc agnoscendam. Reftare vide.
tur , ut quomodo ea generalibus motus legibus invenien-
dis, aut demonftrandis:, effellibus ex fuis caufis expli-
can-
\ over pe ANALOGIE, enz. 185
werkingen uit haare oorzaaken te verklaaren 5
onderftellingen uittevinden of te onderzoeken.
Het is bekend , dat de werktuigkundige Wet-,
ten konnen gebragt worden tot de traagheid „
tot de zamentftelling der beweeging, en tot het
evenwigt der ligchaamen. Dat de ligchaamen
eene traagheid hebben , maakt men op uit de
Analogie, die op waarneemingen fteunt; wyl
men ligt begrypt , (wat ook fommigen volgens
Pater Boscoviscm meenen mogen, ) dat
de ligchaamen niet van zelv uit de rust in de
beweeging overgaân „ noch de rigting en fnel-
heid die zy verkreegen hebben , uit zich zelve
konnen veranderen ; het welk ook zeker de re-
den is , waarom ’er order in de verfchynzelen
waargenomen word , en dat ‘er geen willekeu-
rige, maar zekere en bepaalde veranderingen in
de gantfche Natuur gebooren worden. En op de-
zelve wyze geeft de Analogie zelve de wettender
Za
candis , hypothefibusque excogitandis , vel egaminandis
adhiberi posfit , paucis exponamus. Leges Mechanicas
revocari pofle ad inertiam , Compofitionem Motus, &
Aquilibrium Corporum, notum eft. Inertiam vero com-
Bare debere corporibus ex ipfa Analogia , obfervationi-
us innixa , colligicur , cum facile intelligatur (quidquid
nonnulli edm Buscovicio velint ) corpora nec ex quiete in
motum fua fe fponte conjicere 5 nec diretionem , &.cele-
ritatem quam habent immutare pofle , que fane eft ratio
cur ordo in Phosnomenis obfervetur , nec qualescunque
mutationes „, fed cert, & determinate in rerum natura
oriantur. / Haud him endnt ee motus compofiti ipfa
„ditat Analogia, cum in eo Pts quo Apgulus ank. >
5 Wie
186 IL ANTWOORD op be VRAAGE
zamengeftelde beweeging op ; wyl in het geval,
wanneer de hoek der rigting van twee krachten.
regt, ús Gi welk alle de anderen konnen ge-
bragt worden ) de beide machten of vermogens
iet anders dan zoodanig een geheele en volko-
men uitwerking konnen voortbrengen , indien
het ligchaam in eene fchuinfche ( diagonaale >
Iyn_ bewoogen word. Ook leerd de Analogie
de, Wetten van Evenwigt ; want het ftemt met
haar overeen , dat ligchamen , die-eene fnelheid
hebben’ , geëvenredigd aan eene omgekeerde
reden van hunne Mlas/@'s, in evenwigt zyn.
Maar zo vaak wy de Analogie zoeken toe-
tepasfen , om algemeene. Wetten te vinden of
te betoogen, moet men in dezelve denleidraad
der waarneemingen volgen ; wyl het anders ligt
kan gebeuren , dat men de Natuur eerder wet-
‚ ten fchynt opteleggen , dan de geenen, welke
haar opgelegd zyn „ te leeren kennen, CAR-
n | „TE
duarum virium eftreêtus Cad quem rcliqui blik poffunt )
pon nifi it utraque potentia effettum integrum , & ple-
num producere posfit , fi corpus in Diagonali moveatur.
Leges etiam equilibrii ipfa Nature Analsgia docet , cui
fane. eft conveniens corpora, celeritates Masfis inverfe
proportiogales habentia „in «quilibrio éfle.
‘At quotiescunque Anatogiam Legibus generalibus inve-
miendis , vel demonftrandis conamurapplicare , ea certe
filo obfervationtm dirigenda eft , cum fecus facile venïat
ut Lêges potius Nature ferre quain latas ab ea difcere
videamur. Camrrtrsro rerum ordini confenraneum appa-
sn
“id
rebat 4
A pi |
over De ANALOGIE svenz 187
\
‚ TEsSrUuSs meende, dat. het met derorder der
_ zaaken overeen kwam „dat dezelve hoeveel.
heid van beweeging in het Heelal altoos behou=
den wierd „ fchoon alle Verfchynzelen „die
hem voor de hand kwamen , hem de valsheid
van dit gevoelen konden aantoonen; ja de Wet
ten der beweeging, uit deeze onderftelling af-
geleid, worden door de-Analogie tegengefproo-
ken. Om dit met een enkel voorbeeld optehel-
deren, wat kan’'er meer tegenftrydigs tegen de
order der Natuur bedagt worden „ dan dat hy
genoodzaakt wierd te ftellen , dat evengelyke,
ligchaamen , met dezelve fnelheid tegen elkan-
deren inloopende , met dezelve kracht van bes
weeging , als welke zy voor de botfing hadden
beiden zullen te rug fpringen ; maar indien de
_ Masf4 van het eene ligchaam maar een weinig
veranderd word , het dan gefchieden zal „ dat
het. kleindere ligchaam , wel even als in het
voorige geval , zal te rug fpringen „ maar dat
bi | | … het
rebat eandem in Univerfo motus quantitatem femper con-
fervari , cujus principii falfitatem obvia queque Phee-
nomena ei oftendere potuiffent , imo Leges motus ex
ea dedufte hypothefi ipfa fuerunt Analogia confutate.
Ut enim unico hoc exemplo illuftremus , quid ordini Na-
ture magis contrarium fingi poteft quam quod ftatuere
coattus eft ille: Corpora equalia eadem in fe celeritate
incurrentia , ucraqgue eadem qua ante collifionem predita
erant motus quantitate refilire , fic autem Maflà unius vel
tantillum minuatur , tum futurum elle ut corpus minus
Quidem @que ut in priori cafu refiliac „ majus autem in-
tegra fua celeritate in eandem plagam, in quam ante ag
nà Um
188 ANTWOORD or pz VRAAGE
het grootfte. met zyne geheele fnelheid , met
welke het voor de botfing bewoogen wierd, in
zyne beweeging zal voortgaan , volgens dezel-
ve ftreek „ die het voor de botfing had. Want
wie zal konnen denken , dat de Natuur zich
zelve zoo ongelyk is, dat zy door de minfte
verandering van omftandigheden , uitwerkingen
voortbrengt, die vlak tegen elkander aanloopen ;
daar het veeleer ligtelyk te zien is, dat de ver-
anderingen der Verfchynzelen moeten gefchikt
… Zyn na de veranderingên der oorzaaken…
Hieruit kan men ook gemakkelyk opmaaken ,
wat het gebruik der Eindoorzaaken is in het uit-
vinden of betoogen van de Wetten der Werk-
tuigkunde.- Want, offchoon men niet kan loo-
chenen „ dat de algemeene Wetten der Bewee-
ging overeenkomen met de hoogfte Wysheid „
ftaat-het nochtans ons, die onweetend zyn van
de oogmerken Gods, niet vry, uit dat, het geen
| | meer
Tum ferebatur , moveri pergat. Quis enim tam male fibi
conftare naturam fufpicabitur , ut minima licet circum-
ftantiarem mutatione effeétus tam fibi e Diametro con«=
trarios producat , Cum potius facile appareat mutationes
Pheenomenorum variationibus cauffirum attemperatas es-
fe oportere. | |
Ex quo etiam întelligi poteft quis fit cauffarum finalium
in. Legibus Mechanice. inveniendis , vel demontftrandis
ufus. Wtut ‘enim negari nequeat generales} motuss leges
perfeltisfine fapientie convenientes efie , neque tamen
nobis in finium divinorum ignoratione verfantibus ex ij
er quo
‘
| over DE ANALOGIE ; Enz. 139,
meer met de order en eenvoudigheid der Na-
tuur overeemkomt , te befluiten , dat het we-
zentlyk zo iss ten zy die gisfing door Waarnee-
mingen geftaafd. word , van welke Waarneemine
gen de voorzichtig redeneerende Wysgeeren
fchynen te moeten beginnen ‚ en dus eindelyk
tot de befchouwing der Goddelyke Oogmerken
te moeten opklimmen , wyl anderszints de toe-
pasfing der Eindoorzaaken , noodwendig onze-
ker , willekeurig , en aan geduurige tegenftry-
digheden onderworpen word. . De twisten over
de Wet van Geduurzaamheid konnen hier ten
voorbeelde ftrekken. _ Wyl men daarop in
de botzing van twee harde ligchaamen niet
fchynt gelet te hebben , heeft dit zommigen
doen overhellen , om aan alle ligehaamen eene
Veerkracht toe te kennen ; anderen, om alle
aanraking der ligchaamen te loochenen , die
‘zeker echter beter zouden gedaan hebben met
| de
quod aliquid ordini, & Áimplicitati nature magis conve-
„niens. videatur , ftatim conficere licet idem revera obti-
nere „ nifi conjeêtura obfervationibus copfirmetur , a quï-
„bus fobrie philofophantibus videtur efle incipiendum , 6
„ita demum ad confiderationem finium divinorum adfcenden- …
„dum ‚cum fecus finalium caufarum applicationem reddi
oporteat incertam „ vagam „ perpetuisque controverfiis
obnoxiam. „Exemplo effe poflant disputationes de Lege
„continuitatis , Cujus cum în colliffone durorum corporum
haud videatur haberi ratio, id nonnullos induxit ad elaftie
citatem omnibus corporibus adfcribendam, alios ad ome
“nem corporum contacttum negandum, qui reCtius fane ob-
fervationibus yeram ‚hujus legis ad cffeta de
hd ( e=
/
{8 IL ANTWOORD ‘os de VRAAGE
de waare toepasfing van deeze Wet óp de uits
werkingen vooraf door Waarneemingen te bepaa:
fen, voor dat zy 'er zulke gevolgen uit trokken:
En inderdaad , het ís niet beneden den Wys=
geer of Zyns onwaardig , de overeenkomst der
algemeene Wetten , door Waarneemingen/ge=
{taafd , met de Goddelyke Wysheid , in volle
daglicht te zetten , of ook eenige zaaken ; uit
haare order en €indoogmerken aan een yderten
eerften blykendes te gisfen of te vermoeden
maar het is niet geoorloofd eenige Wet voor
algemeen , zeker en’ onveranderlyk op te/gee-
ven „ ten Zy die door de ondervinding ende
Analogie , met dezelve “overeenkomende, en
niet flegts door redeneeringen , die fchoonfchy-
nen , bevestigd worde. $ | HAK
‚Hy die de veranderingen, welke in de ‚Na-
tuur voorvallen , uit de gedaante der Ligchaa-
men, uit hun zamenftel, bot{ing en onderlinge
| wer.
definiviffent „priusquam tales ex ea confequentias elicuits« -
dent. _Haud fane eft indignum Philofopho legum genera-
lium, obfervationibus confirmatarum convenientiam «cum
„divina fapientia in lucem protrahere , vel etiam nonnulla
ex ordine rerum, finibusque, ‘n oculos Cujusvis: incur-
„rentibus , Conjicere „ fufpicari , vel colligere , non autem
licet Legem quamcunque pro univerfali , certa „ & invio-
_labili, venditare, nifi experientia, & Analogia illis actem-
_…perata, non folis rationibus fpeciofis, confirmetur.-
‘ # \
Qui mutationes que in Natura rerum contingunt con-
venienter generalibus Mechanices Legibus nn
ús=
over De AN ALÓGIE ‚ ENZ rot
IN | ú) ORDRES IL
werking. konde. verklaarens overeenkomftig met
de algemeene. Wetten der Werktuigkunde ; @
met de algemeene eigenfchappen der ftoffe, die
zoude de waare oorzaaken der Verfchynzelen
kennen. Maar „zoo verre is de menfchelyke
kundigheid niet-gevorderd.…: „en men twyffeld
met reden s of Zy ooit zoo verre komen zal:
„want de eigenfchappen der ligchaamen , die dik.
wyls genoeg voorkomen , en meer of minder
algemeen zyn , gelyk de Zwaarte , de Veer-
kracht „en veele andere, zyn-noch door geen
“werktuigelyke reden -klaar-en duidelyk openge-
Jegd. Schoon men niet kan-twyffelen , dat-ten_
minften: zommigen eene werktuigelyke oorzaäk
hebben. Jaa men heeft zelvs tot noch toêniet
„alle de Verfchynzelen „tot deeze hoedanighe-
den, die byvoegelyke (/&cundarie ) mogen'ge- -
noemd worden, kunnen herbrengen. De Wys-
geeten nochtans meenen, dat het hen vry ftaat
BN | te
| p „® Ä
“busque materie univerfalibus , ex corporam figura, {trice
tura, & impulfu explicare poflet, is veras Phoenoménórum
‘caufas cognitas haberet,, At necdum eousque pervetit
humana cognitio , imo merito dubitatur an unquam per-
ventura fit? Proprietates enim ip{@ fatis obvie , magis ,
minusque univerfales , quales funt gravitas , elafticitas ,
& multe alie , a nemine adhucdum funt Mechanica ra-
tione fatis perfpicue & füfficienter esplicate , licet non-
nullarum faltem adeffe cauffas Mechanicas nonposfit due
‚bitari. Imo nec omnia Phoenomena ad ‘qualitates, has ,
que fecundarie dici queunt , reduci adhucdum potue-
s*runt.. Licere tamen fibi putant Philofophi tentare utrum
‘Phoenomena ex causfis quibysdam vel in fenfus AEN
: | me
192 IL ANTWOORD op ne VRAAGE
te beproeven, of zy de Verfchynzelen kunnen
verklaaren uit oorzaaken, die voor de zintuigen
vatbaar zyn „ of die goedgekeurd worden door
Analogie , door middel van eene waarfchyne-
Iyke onderftelling , dewelke meer of min tot
eene Natuurkundige zekerheid nadèrt. Het zal
derhalven niet vreemd van myn onderwerp zyn,
kortelyk iets te zeggen omtrent het maaken
toepasfen, en beoordeelen van zulke onderftel-
lingen.
Men fchynt wel niet te moeten twyffelen ,
dat men, om zommige meer zeldzaame uitwer-
kingen, werktuigelyk te verklaaren, eene ftof-
fe te hulpe neemen moet , die fyner is. dan de
‚Lucht, en meer veerkracht heeft , en dat ’er
zulk eene ftoffe aanweezig is , toonen de ver-
fchynzelen, der Eleêtriciteit en anderen.
Maar
bus, vel Analogia comprobatis explicare posfint , ope hy-
pothefeos alicujus verofimilis, ad Phyficam certitudinem
magis , minusque accedentis. Haud itaque a propofito
alienum erit nonnulla circa tales hypothefes formandas ,
adhibendas, examinandasque obfervanda, in medium pro-
_ferre, |
De eo quidem haud videtur dubitandum efle, ad rario-
res effetus Mechanice explicandos fecure materiam ali-
quam aëre fubtiliorem „ majori preditam elafticitate ad-
vocari , quam exiftere Phoenomena eleêtricitatis, aliaque
probant. | |
At
„ EE, EREN
os se Wervik. ee re CREEL Didier.
OVER DE ANALOGIË ‚ENZ. t93
Maar wanneer de onderftelling eene byzon-
dere zamenftelling in de ligchaamen vereifcht ;
— word zy valfch en verdagt, áls de waarnee:
mingen ‚en de „Analogse haar niet toevallen.
Want de Natuur bereikt haare eindens, op zöd
veele en zulke verfchillende wyzen., en zoo
dikwyls door zulke , die in den eerften opflag
tegen de meest gefchikte aanloopen, dat het
niet zeer waarfchynelyk is , dat wy alleen
door gisfen de waare reden van haare handelin-
gen Zullen ontdekken. Dus fchynt het zeer
na. een harsfenfchim té Zweefnen , het geen
CarTesius bedagt heeft , omtrent de deel-
tjes der fyne ftôffe , die fchroefswyze met
drie ftreepen gedraaid en uitgehold zyn , en dat
die , welke van de Zuidpool koomen „ niet op
dezelve wyze in een gedraaid zyn âls die, wel-
ke van de Noordpool koomén. Maat de on-
derftelling van FRANKLIN, een ouderfcheid
ftellende tusfchen de ftellige en ontkennende
| | Elec:
…Àt ubi peculiarem in corporibus ftruêturam reduirit bys
othefis , fufpecla falfitatis: redditur , nifi ei faveant ob=
ervationes , vel Analogia. Tot enim tamque diverfis
modís natura fuos Ánes aflequitur, tam fepé iis qui pri
ma fronite actommodatisfimi videntur contrarits ‚ur vix
fit verofimile nos fola cohjeltura veram ejus agendi,varioe
nem detekturos. — Ita facile -apparet figmentum redolere
eas que CarrTrsrus, de pardiculis materie fubtilis ,
ribus ftriis inymodum Cochtearum intortis „ excavatis, &
is que a Polo Auftrali veniunt ‚non vin easdem partes in=
tortis ip quas funt ille , que veniunr a Polo: Boreali. 4
Commentus eft, … Hypothefis autem FRANKLINIy diss
vel. Deel, SACTN Re erie
194 IL ANTWOORD op de VRAÂGE
Eleêtriciteit, door de waarneemingen zelve aan
de hand gegeeven zynde , is van die verden-
king vry , en waardig , dat men Proeven doe ,
om dezelve te betoogen , of te bepaalen.
Maar indien ook de Waarneemingen en de
Analogie aan een onderftelling gunftig fchynen,
moet naauwkeurig onderzogt worden :
Hoedanig zyn de beweegingen , die men aan
de fyne ftoffe toefchryft ? Kan men uit de
Eigenfchappen „ die mien aan dezelve toe-
fchryft„ en daar de Znalogie niet tegenfpreekt,
by voorbeeld , de fynheid , veerkracht , op
eene verftaanbaare wyze verklaaren , hoe en
waarom de vereifchte beweegingen in dezel-
ve ontítaan, voortgezet , en behouden wor-
den? Zyn ook de beweegingen genoegzaam ,
om de verfchynzelen op dezelve wyze en or-
der voort te brengen , als men dezelve ziet ?
Zoude -
crimen. pofitivee ac negative eleftricitatis ftatuens , cum
ab ipfis obfervationibus fuggefta fit, hoc vitio non iaborat,
dignaque eft cujus vel probande, vel limitande cauflà ex-
perimenta capiantur,
Quod fi jam hypothefi obfervationes & Analogia aliquo
faltem modo favere videantur, hec follicite examinari de=
bent. Quales fint motus fubtili materie adfcripti? Num
ex proprietatibus ei non inventa Analogia attributis, v.
fubtilitate , elafticitate, modo intelligibili posfit explicari „
cur, & quomodo motus requifiti in ea oriantur, propagen-
tur, conferventur ? An motus illi fufficiant ad Phoenome-
pa eodem modo & ordine quo obfervantur gat nde ?
; ù
ofer ve ANALOGIË, ENZ: 4 195
Zoude men met het zelve recht geen. tegetìs
ftrydige- beweegingen aande fyne ftoffe konnen
geeven , en zoude de verfchynzelen , die te
gen de waargenoomene ftryden „ even zoo ge-
makkelyk “konnen verklaard „worden ? Indien
de verklaaring der zwaartekracht van. CART r-
srus’aan deeze Wetten getoetst.word „zal. zy
van zelv vervallen , fchoon zy door de. dralogie
der wareragtige- Draaikringen-eenizints fchynt te
konnen worden. opgehelderd. -Want „àl eens
gefteld zynde, „dat ‘er zulk-eene beweeging der
fyne ftoffe ,„ evenwydig aan de Evennagtslvn ;
plaats hebbe ‚dan (zouden de zwaare Ligchaa-
mert niet naar het, middelpunt der. Aarde „ maaf
naar „de - middelpunten «van verfcheiden dan de
Evennagtslyn evenwydige: cirkels vallen. Indien
men „ om deeze zwaarigheid weg te neemen ;
teld , dat de-fyne ftoffe ín groote cirkels be-
woogen word, zal men niet-begrypen „ hoë
| DS « O6 zulk
e 5
«Ân non-eodem jure contratii-motus fubtili, matctiee &lfins
gi poffent ‚ ‘Phoevomenaque obfervatis repugnantia,pari
llitace explicari-? Si ad has leges exigacur CARTE-
STAN A gravitatisvexplicatio ; licet” Analogia vorticum a-
‚ “queorum-aliquomode illaftrarispofle videatur ‚ fponte ta-
“hen tcadet. …Pofito eniín fubrilis materies motu ad =qua=
torem paralello ‘futurum eflet „vut gravia non verlus tel-
“Jurisscentrum „ fed pecûlíaria cireulorum, ad-equatorem -
„paratellorum centra tenderent. St vero ad difficultacem
‚ ®hane’removendamfingatar materiam: fubtilem moveri, íu
“&irculis maximiss-haud intelligetur Guomodotalis'ejus
ne dovt ssettesst it baNod, doizftn eo nOtUS
196 IL ANTWOORD op pe VRAAGE
zulk eene beweeging ontftaat , duutt', en on-
derhouden kan worden , zonder geduurige ver-
warring.
De eerfte ftappen dan, om de verfchynzelen
te verklaaren , moeten zeer voorzichtig gedaan
worden, en- men moet overdenken wat de ons
derftelling vereifcht ; of het geen men tot de=
zelve neemt , waarfchynelyk is, of ten min-
flen door geene waarneemingen tegengefproken
word. Want indien 'er kenteekenen zyn , die
er tegen aanloopen , moet men’ dezelven ten
eerften verwerpen. « Dus had men in het her-
haalen van de zwaarte door de kringswyze' be-
weeging van eene fyne {toffe ;“volgens CAR-
TESIUS vooraf moeten onderzoeken „hoe veel
fnelheid de draaikring der vloeiftoffe moest heb-
ben , om te voldoen aan het voortbrengen det
verfchynzelen van de zwaartekracht ; en indien
‘men dit gedaan had, zoude men gevonden heb-
dE nen | ben,
‘Matus Oriri , continuari , & confervari fine perpetuis per-
turbationibus posfit. rde mjet
Primi itaque ad explicanda Phoenomena paffus cautisfi-
me fünt faciendi. Perpendendum quid hypothefis requie ,
rat, Num que in ea fumuntur fint verofimilia , vel faltem
nullis obfervationibus confutentur ? Si enim adfint con-
trärii indicia ea ftatim deferenda.” Ita CÂrresianis grar
vitatem a circulari fubeilis materie “motu repetentibus ,
ante ompia fuiffet examinandum , quantam in fluidi vortiee
celeritatem adefle oporteat, ut gravitatis Phoenomenis
producendis fufficiat „ quod fi feci(lent, hmgtient eam
ecics
over De ANALOGIE sen ; 197
ben „-dat-2y zeventien-maalen de fhelheid, van’
de beweeging der Aarde om-haaren As te boven.
ging 5 envdat; indien-de draaikring. met zulk
eene fnelheidbewoogen wierd, zy de bewee-
ging der Aarde noodzaakelyk moest verfnellen.
Daarenboven moeten de Verfchynzelen-, die
men verklaaren wilde „ niet ieder afzonderlyk ,
maar zamen genomen befchouwd worden ; ín-
dien dit niet gefchied „zal het gebeuren „ dat
de onderftelling, die gefchikt is na de befchou-
wing van. deeze of geene. verfchynzelen „ zon-
der verband. met andere, door nieuwe waarnee
mingen zal omver geftooten worden. Want al
waren de „draaikringen van CARTESIUS vol-
doende, om de beweegingen der Dwaalfterren
te verklaaren „ het geen echter te recht geloo-
chend word , zouden de beweegingen der Staart-
fterren, dezelve- omver ftooten , als. die waarge-
noomen.„worden.,, in. dezelve Hemelruimtens
volgens verfchillende rigtingen en onveranderde
| | fnel-
—
decies fepties fuperare debere velocitatem terre circa ax«
em mote, quanta fi vortex celeritate moveretur , metum,
telluris neceffario avceleraret; . Preterea Phoenomena exe
plicanda- non folum feorfim „fed -& conjunimfpectanda
fune „quod nifi fiat „-continget ut hypotheûsshis illisque
Pheevomenis , citra connexioneim cum altisconfideratis ,
accomodata ; mox novis obfervacionibus refeliarur. Etiamfi
vordices Carre sr1 Planetarum-motibus explicandis-fuf-
ficerent ;quod-quidem merito negacur „ foli-camen Comc-
tarum motus eos deftruerent.; qui in tisdem.cumrPlanecis
eli fpariis:,” variis rdirettionibus.s, & celeritatibus immu=
53 tatis ,
198 IL ANTWOORD ‘or be VRAAGE
fnelheden bewoogen te worden, En men kan
ook niet gunftiger oordeelen over den overeen=
ftemmenden omloop, door den grooten Le rs-=
NITzZ te hulp genoomen , om de verfchynze-
len der Dwaalfterren te verklaaren ‚ want fchoon
men door middel van dezelve de beweeging van
iedere Dwaalfter in het byzonder konde verklaa=
ren , wyl echter de fnelheden van de verfchil=
lende Dwaalfterren tot elkander ftaan in eene
omgekeerde reden van de Vierkants- wortelen
der Afftanden van de Zon , (het geen uit de
welbekende Wet van KerLer volgt „) zou-
den (op dat ‘er plaats zyn konde ,) de draai:
kringen der Dwaalfterren ín verfcheiden Jagen
moeten verdeeld worden ;, zo dat de fnelheden
van ieder, in het byzonder befchouwd, in:ee-
ne omgekeerde rede der Afftanden waren , en
inde verfchillende laagen , als de vierkante wor-
tels ; welke fchielyke veranderingen der draai-
| | krin-
tatis , moveri obfervantur, Nec multo faventius judican-
dum eft de circulatione harmonica a magno LerEisNiTró
ad expliceanda Planetarum Phoenomena advocata, Licet
enim ex ea unius cujusque Planete , feorfim fpeêtati , moe
tus explicatum haberent, eum tamen”Planetarum divere
Íoram celeritates inter fe in ratione inverfa radicum qua-
dratorum diftantie a Sole (quod ex notsfima Kr purut
lege confequitur ) ut & locus effe posfit deberent vortices
Planetarii in diverfa ftrata dividi ea lege, ut celeritates in
uooguogue feorfim fpeétato effent in ratione inverfà dis-
tantiarum , in diverfis autem ftratis ut radiees quadrace
carundem, qug variationes vorticum fubitance, Pere
aria
over pe ANALOGIË, ENZ. ‚‚ 109
| kringen , die echter noodzaaklyk zyn, volgens
de Wet van KgerLeRr Zouden moeten tòêge-
ftaan. worden „ daar zy echter met de Analogie
en de eenvoudigheid der Natuur niet konnen
worden overeengebragt. Men moet de onder-
ftellingen ook nagaan , met opzicht tot ândere
Verfchynzelen , in welke. de oorzaaken , die
wy te hulp neemen, zich duidelyk moeten ver-
toonen. Indien de onderftellingen vân. CAR-
TESLIUS , van welke de eene zegt. dat het
Licht door drukking ontftaat, en de andere, dat
de Hemelfche Ligchaamen in draaikringen ‘dry-
ven „ by elkander gevoegd worden , zal men
| ligtelyk zien „ dater nieuwe en ‘onoplosfely! Ke
zwaarigheden ‘zullen ontílaan , uit den. voort-
gang van het Licht zonder verwarring , door
zoo veele draaikringen , die tegen elkander i in-
werken.
Ook
{aria tamen vi legum KEPLERIANARUM adroittende ,
cum Analsgia & Gmplicitate nature conciliari prorfus.ne=
queunt. … Examinande eciam fant hypothefes refpeêtu. ali-
orum Pheenomenorum, habito „ in quibus cauffe-a nobis
advocate. fe manifeltdre deberent. Si hypothefes Car-
TESLAN £ quarum una lumen presfione oriri „ altera, cor-
pora coeleftia vorticibus innatare perhîbet , inter fe com-
ponantur, facile apparebit novas gravesque difficultares
ex _propagatione luminis ‚per tot vortiees fibì contrarios
haud gmpeer nafcituras. 5
N4 Pre-
\
aoe IL ANTWOORD or be VRAAGE
Ook is eene nauwkeurige bepaaling der uit-
werkingen , en derzelver vergelyking met de
aangenoomen oorzaaken , zonder verwaarloo-
zing der omftandigheden , die iets tot de zaak
doen , de toetsfteen der onderftellingen. Op
deeze wyze heeft de beroemde BRADLEI ont-
dekt , dat de kleine veranderingen der vaste
Sterren: , onder den naam van Afwykingen
C Aberrationes”) bekend , niet aan het Jaarlyks
Verfchilzigt ( Parallaxis annua’), moet toege-
fchreeven worden , gelyk veelen gedacht heb-
ben , maar aan den agtereenvolgenden voort-
gang van het Licht. Schoon de aart der uit-
werkingen en oorzaaken niet altoos zulk eene
naauwkeurige vergelyking toelaat , zullen ’er
echter altyd andere wyzen zyn , om de onder-
{telling te onderzoeken , waarvan de voornaam-
fte is: dat de veranderingen der uitwerkingen,
na de verfchillende omftandigheden volgens de
En Wet,
Prefertim autem accurata effettuum determinatio eo-
rumgque cum causfis aflumtis collatio ;‚ non negleêtis cir=
cumftantiis precipue ad rem facientibus, eft hypochefte
um lapis lvdrus. Hac fane ratione a celebri BranrLeEvO
deteftum eft exiguas ftellarum fixarum mutationes , aber«
rationum nomine venientes , haud parallaxi annue , ut
utabant multi , fed fuccesfivee luminis propagationi eflt
adferibendas. Licet autem effetuum cauflärumgue inde:
les tam accuratam comparationem haud femper admittat’,
pon deërunt tamen alii hypothefin examinandi modi , quo-
rum precipuus eft : Ut variationes effectuum „ pro di-
verfirate circum{tanciarum, ox lege fecundum quam an
rd
OVER DE ANALOGIE, ENZ, aot
Wet, naar welke de oorzaaken werken moeten
verftaanbaar en duidelyk gemaakt worden ; want
„men moet eene onderftelling , in welke de úit-
werkingen , die tegen de waargenoomene aan-
loopen, met het zelve of meer gemak konnen
verklaard worden „ niet veel agten , gelyk ook
niet, uit welke reden kan gegeeven worden van
eenige verandering , maar die te algemeen of
te willekeurig is, en die omtrent alle uitwer-
kingen, fchoon zeer verfchiliende , ‘dezelve is,
en niet voldoet om dezelve te bepaalen. Dus
zyn meest alle die van CarTesius en ande-
ren, die de opklimming der vloeiftoffen in hair-
buisjes, de aantrekkingen , de opbruisfchingen
uit de beweeging van eene fyne ftoffe verklaa-
ren 5 als die dit gebrek hebben, dat zy niet de
verfchynzelen tot de oorzaaken en hunne wyze
van werken brengen , maar dat de oorzaaken
na de verfehynzelen gefchikt zyn , gelyk men
| | | zegt ,
fe aperari debent , intellig‘biies reddantur. Haud enim
maguum pretium ftatui debet hypatheú , ex qua effectus
iis qui obfervantur oppofiti eadem vel majori adhuc faci-
Jitate poffent expliceri „ aut ex qua ratio quidem reddi
queat mutationum aliqua, fed nimis generalis, vaga, cor
dem maedo ad effeétus „ licer diverfisfimos „fe habens, il
lisque determinandis hgud fufficiens. Tates func fere om-
nes CARTESIANE , tales alie , afcenfum fluidoram in
tubis capillaribus, attraétivoum , fermentationum Pheeno=
mena „ êx motibus fubrilis materie explicantes , que hee
vicio laborant, quod non Phoenomena ad caullas, carume
que operandi medum, fed EN ad-phoegomena fint ag:
5 Com
202 IL ANTWOORD sop pe VRAAGE
zegt „ dat de. Lesbiers deeden ; die, wanneer
zy de gebouwen. niet na den regel konden chiks
ken „ den regel.na de gebouwen fchikten.
Zomtyds hangt de kennis der oorzaak af van
de wyze van werken , die gemeenlyk door de
verfchillende omftandigheden der uitwerkingen
met elkander en met de oorzaaken vergeleeken,
bepaald wordt. By voorbeeld , de. waarneemin-
gen leeren , dat de Ebbe en Vloed der Zee met
de beweegingen der Maane zamenftemmen, ‘en
dus fpreeken zy de onderftelling van GALLILEUS
tegen „ die dezelve van de dagelykfche en jaar-
lykfche beweeging der aarde afleid ; of nu dee-
ze Ebbe en Vloed door drukking of aantrekking
voortgebragt word , moet uit de byzondere om-
Standigheden en veranderingen bepaald worden ;
want derzelver oorzaak moet zoodanig zyn, dat
men uit dezelve begrypen kan „ waarom deeze
Ke | Water-
commodate ‚ quod feciffe dicuntur LirssBrr, qui cum
gedes ad regulam accommodare non poffent, regulam die
bus accommodarunt. |
Quandoque cauffe cognitio dependet a modo operandi,
guem circumftantie «effeétuum diverfe, inter fe & cum
cauffa comparate „ plerumque definient. Zftum v.g.
maris cum motibus lune confpirare obfervationes docent,
ac proinde refellunt hvpothefin GaLLinal, eundema
diurno annuogue telluris motu repetentis. Utrum vero
resfione vel gravitatione eftùs ille producatur ex circum-
Wiitiis peculiaribus ‚ & mutatioarbus- determinandum eft.
Caufla enim ejus talis efle debet ut ex ca intelligi posfic
f cur
OVER DE ANALOGIE, enz. _ eag
Watergetyden het fterkst met de Nieuween Vol
le Maanen voorvallen, het welke zeker is „dat
niet uit de de drukking, maar wel uit de zwaar»
tekracht kan-afgeleid worden. „Op dezelve wy-
ze kan men uit de Wet der Straalbreekinge be-
paalen , of men de ftraalbreeking moet toeken-
nen aan de aantrekking van ‘eene. Middelftof-
fe-op de ligtftraal-, of aan de botfing der ligt-
ftraal op de vaste deelen der ligchaamen „gelyk
CARTESIUS meende ; het geen de verklaaring
van NewrToN begunftigd, ftryd tegen die van
CARTESIUS.
‘Er zyn ook andere middelen, om eene on-
derftelling na te gaan , en vooral. om derzelver
valfchheid te ontdekken, fomtyds kan dit alleen
dezelve wederleggen , datde waargenomege uit-
werkingen niet overeenkomftig zyn met de aan-
genoomen oorzaaken. Dus is by voorbeeld de
| zn hers-
cur maximi circa novilunia & plenilunia contingant eftus,
quod ex presfione non pofle explicari , fequi autem ex gra-
‚Vicatjione certum eft. Eodem modo num refraêtio debea»
fur-attraétioni medii in radium lucis , vel hujus impaêtui
in partes Solidas, ut CARTrsius putavit, ex ipfa lege
refraionis definiri poterit , que NewTONtaNnm explí-
cationi faver , refellit CARTESIANAM,
Sunt & alii rmodii hypothefes examinandi , earumgue
precipue falúratem deregendi. Quandogue eam vel hoe
refellere poteft , quod effeêtus obfervar: hand finc aflum-
tis gausfis Analogi, - Tale et v. ge corum cOommencumr s,
k: qui
204 IL ANTWOORD op pe VRAAGE
hersfenfchim van hen, die de Waereld vooreen
Dier , en GOD voor deszelvs Ziel houden;
want de beweegingen , die men waarneemt in
de ligchaamen van het Geheelal, zyn niet Ana-
togifëh met de beweegingen der Dieren, in
welke zo veele eenvormigheid en geduurigheid
niet is , dan in de eerstgemelde.: En wie ziet
niet , dat uit die onderftelling de oorfprong der
bewerktuigde en andere ligchaamen niet beter
kan verklaard worden , dan uit de toevallige
zamenloop der Atomi, of ondeelbaare deeltjes;
wyl de Dieren voor geene Stigters van hunne
eigene ligchaamen konnen gehouden worden ,
als welker verwonderlyk zamenftel zy zelv niet
kennen ; en hoe veele zaaken hebben de Die-
ren niet noodig, die van hen zelven niet af han-
gen , het zy om het leven te onderhouden, of
om hunne gewoone werkingen te verrigten ?
Het
quì mundum pro Animali, Deumque pro Anima ejus ha-
bent. Motus enim in Univerfitate rerum obfervati haud
funt fpontaneis Animantium motibus Anatogi , in quibus
haud tanta ac in illis fe prodit conftantia. Eet quis non
fentit ex illa hypothefi haud magis pofle explicari corpo=
rum Organicorum , aliornmque ortum , ac ex fortuico
coucurfu atomorum ? Cam Animantia pro AuCtor'bus
{uoram corporum haberi neutiguam posfint , quorum ftru=
éturam admirabilem nequidem intelligunt. Er quot rebus
a fe haud dependentibus Animalia indigent , feu ad vitam
fuftentandam , feu ad Operationes fuas ordinarias perfi-
ciendas £ |
Meni-
\
OVER DE ANALOGIE; ENEi 205
Het is-ook een blykbaar teken van de valfch-
heid eener onderftelling , wanneer wy gedwon- _
_gen worden de Analogie, die-wy zien, dat 'er
tusfchen de overige uitwerkingen is, te ver-
_ Kragten; ““Wâtneer het Ptolomeefche Waereld-
geftel miet met de Waarneemingen konde over-
cengebragt worden , heeft TycnHo BrAnHé,
óm den ftilftand der Aarde vast te ftellen , zy-
fie onderftelling uitgedacht , die in dat ftuk te-
gens-de z4wulógie aanloopt , dat hy zegt „ dat
de ovérige Pláneeten om, de Zonne bewoogen
worden”, maar de Aarde niet. Dat door deeze
_önderftelling de „Analogie verkragt. word „kan
toch’ duidelyker beweezen worden uit de Wet
van KerPrLERr, dät de Vierkanten der: Tyden
zyn als de Taerlingen der Afftanden, aan welke
Wet=niet alleen“de Hoofd - Dwaalfterren „ maar
ook hunne Wachters gehoorzaamen ; maar dees
ze Wet zoude dan geen ‘plaats hebben in de be-
kalen | Ton 3 Wee-
Manifeftum etiam falfitatis hypothefeos eft indicum ,
fejus caullà cogatmur Analogiam, quam inter reliquos-ef-
_feétus intercedere obfervamus ,violare. Cum Syítema
Mundi Prolemaieum haud poflet cum obfervationibus con-
_ eiliari, ut quieti Terre nihilominus confulerer Eycno,
faam exeogitavit ‘hypothefin, Znatogie in eo repugnantem,
quod religuos Planetas circa} Solem moveri perhibeat,
‘Sola Tellure ercepta. Evidentius adhuc Anulogiam ea
“hypothefi violari’ oftendi poreft exchac lege Kerreris
“Quadrata temporum efie ut cubi diftanciarum „ cui cum
“hon tantem principales ‚fed & fecundarii Planete obtem-
perent , ejus tamen racio nulla haberetur in if: So-
j Prag isque
|
aoâ MH ANTWOORD oP pe- VRAAGE
weeging van de Zonne en Maan om de Aarde ,
het geen alleen. genoeg is om deeze onderftel-
ling te vernietigen. N |
Men kan ook eene onderftelling voor valfch
verklaaren , wanneer men , om dezelve plaats.
te geeven „ veel willekeurigs ‘er by verdig-
tem en ftellen moet ‚ en gisfingen op gisfingen,
koopen , en zommige zaaken aanneemen „ die
verre van de waarfchynelykheid af zyn, die
onzeker zyn, en door geene Analogie geftaafd.
Of wanneer ’er aan toevallige oorzaaken „ die
willekeurig gefteld zyn „ en niet bepaald „ uit-
werkingen toegefchreeven worden , die te re-
gelmaatig zyn , dan dat zy tot dezelve konnen
gebragt worden ; by voorbeeld „ de Navolgers
van CARTESIUS zyn genoodzaakt , de afwy-
kingen der Dwaalfterren en de ongelykheden in
hunne beweegingen „ toetefchryven aan de zy-
lingfche botfing der draaikringen en andere oor:
Zaa-
fisqte motibus circa terram , quod folum ad eam kypoe
thefin refellendam fufficic. ,
Arguit etiam falfitatis hypothefin, cum ut ei locus effe
posfit ‚ multa pro arbitrio fingenda , ftatuenda funt, cons
jeêturseque conjefturis cumulande , affumenda nonnulla a
verofimilitudine abludentia „ incerta, aut nulla Analogie
confirmata. Vel cum caufis forcuitis , vagis, haud deter-
minatis „ attribuantur effectus magis Oordinati, quam ut
ad eás referri posfint. Ut v. g. CARTESTAN1 aberra-
tiones Planetarum , omnesque in motibus eorum inequa-
bilitates , at quam regulares t Adfcribere coaéti fant is
Pis
“OVER DE ANALOGIE , ENZ. 207
zaaken', die uit haare, natuur onftandvastig zyn.
Of wanneer de groote zwaarigheid niet wegge.
noomên word, maat ontweeken door eene ver-
gelyking „ die wel op zich zelve vernuftig ge-
vonden is, maar wanneer men dezelve van na-
by befchouwd , blykt , dat zy nièts ter zaake
doet. Of door eenige algemeene’ afgetrokkene
reden , die evengoed bekwaam ís ‚ om alles
te verklaaren : het geen de geestige Schryver
der Reize door de Cartefiaanfthe Waereld aan
CaRTESIUS té regt tegenwerpt ; of wanneer
‘er in de onderftelling geduurig verbeteringen
en veranderingen moeten gemaakt worden, om
TS verfchynzelen te verklaaren,
« Maar wanneer geen onderftelling döbrkoisb,
ait tekens van waarfchynelykheid‘heeft , döör
welker hulp de Verfchynzelen konnen verklaard
worden uit de werkingen van eenige oorzad-
_
dad Jas
a ard ken,
ig ee AD |
pulfui vorticum Latérali „ Aliisque caulis natura fua incon-
“ftatibüs. Vel cùm“precipaum difficultatis momentum
non femovetur , fed «eladitur comparationé äliqua in {pes
ciem guidem ingeniofa ‚ tal tamen qu® accuratius exa-
minata nil adrem facére depretienditur, vel ratione aliqùa
abftratta, generali, ad quidlibet explicandum eeque apta,
quod Carte sio jure óbjicit feftivus Autor Itineris per
Mündum ejus. Aut‘cum contiouee in hypochefi correCtioe
nes , mutationes , fant admittende ad nova Phcenomena
explicanda,
„Quod G äutem,, ut fepisfime fit ‚nulla occurrat hypo-
“thefis verofimilieudiais indicia prebens, Cujus-ope Fhée-
no-
208 IE ANTWOORD op pe VRAAGE
ken „, gelyk zeer dikwils gebeurd „moet men
zich toeleggen , om de Wetten te Ontdekken,
door welke de uitwerkingen geboren worden ,
en dat wy derzelver order en verband ontdekken :
het word den Stervelingen zelden gegund ver-
der te gaan, en dit is ook genoeg tot het ge-
bruik in dit leven. Het is inderdaad beter on-
ze onwetendheid der oorzaaken te ontdekken,
dan een onderftelling hardnekkig ftaande te hou-
den , die alleen op gisfingen en een fchyn van
waarheid. fteund „of dat wy te fchielyk tot de
inwendige Krachten en wezentlyke eigenfchap-
pen onze toevlugt neemen. De aantrekking
kan hier ten voorbeelde dienen, welke zommi-
gen voor even zulk eene wezentlyke eigenfchap
der ftoffe willen gehouden hebben „ als de
onindringbaarheid ; maar naar myn gevoelen
ten onregte. Want fchoon. men niet looche-
nen. kan „ dat de uitwerkingen der zwaarte-
kracht duidelyk in de beweegingen der Dwaal-
| fterren
nomena poffent ex cauffirum quarundam operationibus ex-
plicari , opêra danda eft , ue Leges, quibus convenienter
etfeta exoriuntur , eorumque-ordinem, & connexionem
detegamus , quo ulterius progredi raro datur mortalibus ,
quodque ufibus vice fufhcit. Praeftat fane ignorantiam
cauflarum ingenué confiteri , quam hypothefin Sola con-
jetura „ aut apparente veri fpecie-commendatam pertinae
citer propugnare , aut fufto precipitantius ad vires inter-
pas , proprieratesque esfenriales confugere. Exemplo es-
fe poteft attraétio , quam nonnulli pro eque esfentiali ma-
terie proprietate habere volunt, Ac ipfa eft impenetrabí.
livas : uc arbitror, minus rete, Licet enim negari ne-
queat
over pe ANALOGIË, enz. 209
fterren gezien worden „ konnen echter de ver-
dedigers eener inwendige en algemeene aantrek-
king niet loochenen , dat de aantrekkingen der
aardfche ligchaamen niet aan dezelve Wetten als
de Hemelfche onderworpen zyn, met Kriur,
tot verklaaring van den zamenhang der ligchaa-
men ftellende , dat alle de ftofdeeltjes elkander
onderling aantrekken met een-vermogen „ het
geen in eene fterker afneemende reden ftaat „
dan de Vierkanten. der fteeds toeneemende af-
ftand. … Ja het is buiten tegenfpraak , dat de
deelen van het licht door zommigê ligchaamen
aangetrokken , en door anderen afgeftoten wor-
den , en zelv van het zelve ligchaam nu aange-
trokken dan afgeftoeten worden , in evenredig-
heid van den afftand: voorts, dat men geene
reden van de Scheikundige aantrekkingen gee-
ven kan, dan door aan eenige deeltjes aantrek-
king , en aan anderen afftooting toe te ken-
nen ; en te ftellen , dat de aantrekking by het
| | eene
queat effcla gravitatis in Planetarem motibus manifefte
eonfpici , non eiderm tamen Legi fubeffe terreftres attrac-
tiones quibus coeleftes, ipfi negare nequeunt attrattionis
itrinfece & Univerfalis defenfores ‚ cum Kerrro ad co-
hefionem corporum explicandam ponentes fingulas maáte-
rie partes fe mutuo adtrahere , vi ín majore quam dupli-
cata diftantie augescentis ratione deerescente. Imo par-
ticulas Lucis a quibusdam corporibus adtrahi ; ab aliis re-
pelli , vel ab eodem etiam corpore pro diftantieeë ratione ,
nunc attrâhi, mox repelli, nec fermentationum Chemî=
carum rationem reddi poffe , nifi quibusdam particuiis ad=
tractionem , aliis repulfionem tribuendo , his fortiorem’,
ALL, Deeb, Gij TN Ou TIO illis
sto IL ANTWOORD oP or VRAAGE
eene fterker is, en by anderen de afooting.
Uit deeze en veele andere uitzonderingen en
veranderingen , aan welke de aardfche aantrek-
kingen onderworpen zyn, Kan men befluiten ,
dat 'de aantrekking niet tén eerften voor eene
algemeene en wezentlyke eigenfchap der ftoffe
moet gehouden worden „ ‘maar dat de Menfch
moet ‘blyven’ {taan by haare maat en bepaär
ling „, by de befchouwinge ‘van haare uitwer-
kingen , na het voorbeeld van den grooten
NewToON, die wel waarfchouwde , dat meu
door het woord Aantrekking de uitwerkingen
en beweegingen „ en niet derzelver oorzaa-
ken en beginzelen moest begrypen , ten min-
ften zoo lang alle de Verfchynzelen van aan-
trekking en afftooting: niet tot eene en dezelve
Wet gebragt zyn (het geen tot noch toe door
niemand gedaan is,) fchynt'het, dat men met
geen recht de Aantrekking en Afftooting tot de
wezentlyke ionen der ftoffe brengen
kan.
iis debiliorem in confeffo eft. Ex quibus Bie, mul-
tisque aliis, quibus adrraétiones Terreftres. funt obnoxie ;
mutationibus,, vel exceptionibus ‚ colligere licet- non {tar
tim effe habendam_ adcrationem, pro, materie cujuslibet
proprietate. Univerfalh & Eflential, fed in effeCtuum cjus
confideratione „ menluras & Determinatione mortalibus
fubfiftendum effe ‚ magni Ne wronzt exemplo, qui, voce
attrationis fe effeéta & motus, non caufis & principia
eorum: indigitare monuit. Salter donec omnia afpratior
_pum repulfionumque Phoenomena-ad unam & eandem Le
__gem fint reduêta. quod nemo adhucdum preftitit , haud
videtur jure attraCtio vel repulfio inter proprietates Mare-
rig
“OVER DE, ANALOGIE , “enz, û eit
kan. > Want die. geenen:, „die met Patér, Pur-
cov1 SCH zelv- de onindringbaarheid uit
kracht van afftooting der ftoffe afleiden, fchy-
nen zeer ver van he ebben senti der N atuur
af te hr ane
Tor dus verre; tienden WY-s ‘hoe. men de
Analoge in de Natuurkunde gebruiken moet;
mu blyft”er noch overs, dat wy-aantoonen hee
dezelverkan gebruike worden tot het vinden en
betoogen van Zedekundige. Waarheden, het
welleewy naar ons’ vermogen. zullende. trachten
ter doen „het geoorloofd-zal zyn „te, beginnen
van de Waarheden’, die tot Gods Volmaakthe-
„denbehooren ,-zo“om.dat de zedelyke plichten
met’ dezelve ten, naauwften, verbonden zyn, als
om: dat wy door Natuurkundige. Waarheden ,
die
vie EfTentiales al Sor „Quisepim cum Puss c5v1e10î
fam ettam impenetrabilitatem ex vj materia tin
rivan: » videntur mulcuns a hi wt icitate defiex:
aan - pe * . ' ehicsib
pe
dehin: quomodo, JEE in feet Naturali fit
eiutendums -Reftar ut qua ratione moralibus veritacibus in-
be veniendis ac Demónftrandis, SPL posfit, exponamus z
Quod dum pre{tare pro, virili annigimur „ Heebit initfum
‚_ducere a Veritatibus ad Lei ere? pertinent Us 2
stam quod Moralia officia Br is firmiter fl cöbnexa,
à quam
ete IL ANTWOORD op De VRAAGE
die alleen begreepen hebben „ die tot de Ei-
genfchappen en veranderingen der Ligchaamen
behooren.
Indien al niets anders , zoude de Arnalogie
der gefchaapen Wezens betoogen , dat 'er een
Wezen is , dat. met eene oneindige Macht en
Wysheid begaafd is ; want wat zoude ’er dwaa-
zer konnen zyn, dan die zo fchoone order der
zaaken aan een blind geval toe te fchryven, en
het zoude tegen de Arnalogie vaanloopen , dat
zulks iets geregelds , en met zoo veel konst
zamengefteld , zoude konnen voortbrengen; en
dat alles door onveränderlyke Wetten geregeerd
word, dat de foorten der Wezens onderhouden
worden , en het Heelal blyft beftaan , en niet
door eenig geval vernietigd werd : wat bewyst
dit anders, dan de Wysheid en Macht van den
grooten Maker; ja zelv zo ver, dat de onge-
| rymd-
qeam quod veritatum Phyficarum nomine cas folas intelle.
xerimus, que ad corporum proprictates , & mutationes
pertinent.
Effe mentem aliquam infinita potentia ac fapientia pre
ditam , fi nihil aliud. certe Analogia rerum manifesftis-
fime comprobaret. Quid enim abfurdius efle poffet, quam
ordinem rerum pulcerrimum ceeco cafui acceptum.refer-
re? Quem aliauid ordinati, fingulèrigue arte dispofiti
enerare pofle eft Analogie vel maxime contrarium. Quod
mmutatis omnia regantur Legibus , quod fpecies rerum
conferventur , quod peiduret nec cafu intereat Univerfi.
A tas
kad
over De ANALOGIE , Enz eig
rymdfte vertellingen van den-Aoran minder te-
gen” de. Natuur der ualogie ftryden , dan de
uitzinnigheid. van hen , „die het beftaan van een.
GOD loochenen , of Hem het beftuur der
Waereld ontzeggen , en geen menfch van ge-
zond verftand is meer overtuigd, dat het brood
voed , en het vuur verwarmd , dan dat ‘er een
almachtig en alwys GOD is. en
Deeze waarheid wel vast geftaafd zynde „
Zullen die geenen, die meenen, dat de foorten
van Wezens en de algemeene Wetten alleen
door GOD gade geflagen worden , maar niet
de byzondere gebeurtenisfen en ieder Wezen
byzonder, ligtelyk tot zwygen gebragt worden.
Want wie gevoeld niet , dar GOD ook alles als
naar zekere maaten , gewigten en getallen gefcha«
pen heeft, en dat de grootíte met de kleinfte.
‚_zaa-
tas rerum ; quid aliud quam potentiam & fapientiam fum-
mi rerum opificis probat , usque adeo , ut portentofisfie
me, Alcorani fabule haud ita repugnent nature Analogia.
quam eorum deliria, qui Deum vel exiftere negant „ vel
a gubernatione mundi removent , nec homo fanus magis
perfuafum habeat panem nutrire, ignem calefacere, quam
Deum optimum , Maximumquc , exiftere.
Qua veritate rmiter ftabilita , facile refelluntur ii, qui
a Deo Solas curari putant rerum fpecies, & Leges gene-
rales ‚non autem eventus fingülares , & individua. Quis
enim non fentie Deum ponder men{ura , numere fecifle
3 ome
\
oi4 1, ANTWOORD ov re VRAAGE
zaken verbónden zyn 2” ‘Wie ziet niet, „dat ’et-
niets overtolligs i in de waereld is, niets ‘dat niet
tôt eenig, gebruik ftrekt „en dat men alom bly-
ken väfr GODS byzondere zorg waarneemt ?:
Maar indien GOD. alle de itkomften. der
Natuarlyke Waereld zelve regeerd en beftuurd,
zal het met de nalogie teu hoogften ftroöken, |
het lot en de daaden der mienfchen. dan. Gods
byzondere voorzorg te gadermerpen; 3 want men
kan geene reden bedenken, waärom GOD zy-
ne zorg alleen Mlegts over de Natuurlyke, Wae-
reld. zoude laaten gaan „ en niet over de Zede-
Iyke ;-en waarom Hy WEKE 2 minder Pe Ë dan
die zoude fegeeren? |
Het eetfte en voornaamfte bèta der Ana
oge in de Zedekundige Waarneemingen „ is „_
te renee) dat de {chynbaare verwarringen;
in
omnia ‚ maximaque cùm minimis effe connexa ? Quis
non intelligitmnihibin mundo-fuperfiuam ‚ nihil fuo.ufu de-
ftitatum effe, & ubique ij Dei cure maniteltisima
indicia’ obfervari? stee
« tade
At í oomes. Phyfici mundi, eventus Deus. of zur
net „Analogie-certe vel maxime conveniens erit humana
ettam fata & aCtiones peculiari Dei cure fubjicere. Nulla’
enim excogitari poteft ratio eur Deus Solius Mund: Ph
fich, nec, eriam moralis curam gerere vellet > magisque k
p:cntêr. cam, quam hune gubernaret.’
Primus ieaque & precipuus Anabgie in Moraljbus vès
ritatibus afus clk „ut ben apparchtes 1D arie
atis
‚ OVER-;DE ANARQG ER) ENZ, 215
in;hetlot der Stervelingen.niet tegen eene wy-
ze order der zaaken {tryden, {choom wy. de ze,
denen van de meeste uitkomf{ten, der zaaken niet
konnen inzien: want het is eene, bekende zaak;
dat men in de, Natuurkundige, Waereld oneindi-
ge blyken van eene allerwyste Regeering waar-
neemt, ja zelv dat die „ welke, in den eerften
opflag: niet-gefchikt BEnOeg, fcheenen „ na eene
ryper befchouwing, of: grooter aanwas van men-
fchelyke kundigheden, zeer {choon en gefchike
gevonden worden. … Men kan derhalven. niet
twyffelen , dat. het „geen in de Zedekundige
Waereld tegen de. Goddelyke Volmaaktheden.
fchynt te flryden , of,niet genoegzaam met de-
zelve fchynt overeen te komen , de wyze Re-
geering GODS daarom niet verzwakken of
wegneemen kan , en alleen een. bewys is van,
onze onweetendheid, maar GERAIS van eene”
dagte beftuuring. vod
p De
fais confufionesfapienti rerum: ordini-haud repugnare ,
Hicet, plurimorum eventuum -rationes perfpicere haud va-,
leamus. … Conítat enimin mundo Phyfico,innumera fapien-
tisfime gubernationis indicia obfervari.„eaetiam que pris
mafronte non, fatis -erdinata videbantur.,.re melius exami-
ef wovel cognicione,humana longius promota, pulcerrie
mêsac aptisfime dispofita deprehenfa ele. Nec proinde
dubitare. fas eft ea etjam que in Mundo-Morali perfeêtio.
nibus divinis-contraria-effe „videntur., vel non faris, con-
fentanea, fapientisfimam Dei gubernationem haud labefac-
tare , vel toliere ;, & ignorântie-quidem-noftre , non au
tem male mundi adminiftracionis argumenta-elle. :
sh dana Nihil
aió IL ANTWOORD op ne VRAAGE
De Heer Hume doet niets af, (om niet
van de Manicheêrs en van Bavrr te fprec-
ken , die hen wilde te hulp komen ,) wanneer
hy de Rol van Epicurus aanneemende , met
groote moeite wilde aantoonen, dat men uit de
uitwerkingen , die men in de waereld ziet, geen
bewys kan vinden van eene oorzaak , die Al-
machtig, Alwys, en ten hoogften Goed is, uit
hoofde van zoo veel zedelyk en natuurlyk kwaad.
Want wyl deeze Volmaaktheden Gods , (bui-
ten de Zedekundige Verfchynzelen , welker re-
den wy niet weeten ,) gekend worden , ‘zoude
hy zekerlyk ten hoogften de Analozie tegen-
fpreeken, die ftellen durfde „- dat eenige fchyn-
baare onvolmaaktheden in de Zedekundige wae-
reld „ de dwaasheid van den Schepper „ of Zy-
ne onmagt zouden aantoonen , daar dezelve in
tegendeel met eene allervolmaaktfte beftuuring
konnen overeengebragt worden, indien wy ons
k ver-
‚Nihil proinde agit HuvMm1us (ut de Manicheis, & qui
eis fubvenire voluit Bayr1o taccamus,) dum aflumpta
Epicuri perfona magno molimine conatur oftendere, Oper,
Philof. Tom. 1. Tent. XI. ex effeétibus in mundo obviis
haud poffe argumentum duci ad exiftentiam cauffe alicujus
infinitâ potentiâ , fapientia , & boniräte predite , ob tot
mala moralia , Phyficaque, Cum enim he Dei perfetio=
nes independenter ab 1llis Pheenomenis moralibus ‚ quor
rum rationés ignoramus , cognofcantur , Analogre Sane
turpisfime contradiceret qui ftatuere auderet apparentes a-
iquas in morali mundo imperfeétiones infipientiam Auêto-
ris Nature, vel impotentiam arguere , qee cum perfec-
tisfimê gubernatione conciliari poflunt, fi pro certo habea-
mus
over pr“ ANALOGIE , rz. 217
dd
verzekerd houden , dat alle onze hoop niet in
den loop van dit kortftondig leven bepaald word,
en dat het tegenswoordige leeven maar alleen
een ingang is tot een volgend. Te vergeefs
immers-ftellen onze tegenpartyen, dat ‘er in de
oorzaaken geen grooter volmaaktheid kan zyn ,
dan men iù de uitwerkingen ziet , die aan vee-
le onvolmaaktheden onderhevig zyn. Want wy
fchryven geen volmaaktheid aan de eerfte oor-
zaak toe, die in zyne werken niet uitblinkt :
„en dit ftellen wy , overeenkomftig de walogie ,
dat de Groote Schepper altoos aan zich zelve ge-
yk is, en overeenkomftig met Zyne Volmaakt-
heden’ handeld, zelv dan, wanneer wy de reden
van Zyn doen niet konnen nagaan ; en het geen
de tegenparty zegt: dat het tegen de Anulogie
ftryd ‚, dat men uit voorftellen en redeneerin-
gen van eindige Stervelingen befluiten trekt op
de eindens van GOD, die zo oneindig verre
| s van
“mus haud fpes omzes noftras brevi hujus vite curriculo tere
minari , prefentemque vitam atrium folummodo future
effe. Fruftra enim adverfarii dicunt causfe@ non plus
perfetionis adferibi pofle quai in effetibus deprehen-
datur , qui omnes muitis imperfeftionibus funt obnoxii.
Nam nullam prime rerum causfz perfeétionem adfcribi-
mus, que in faêtis ejus haud eluceret, hocque ipfum con-
venienter Analogie ftatuimus: Summum rerum opificem
fibi femper conftare , perfetionibusque fuis convenienter
agere, vel tum cum operum ejus rariones perfpicere non
valemus. Nihil autem obftat quod objicie adverfarius «
Analogie contrarium efle ex confiliis & propofitis mortas
bum argumenta ducere ad a 3 Dei , tanto fupra huma-
5 | nam
|
Ì
8 IL ANTWOORD, orsar, VRAAGE
yan de Menfchelyke Natuur, verwyderd. is,
ftryd er, niet tegen:;- want daar uit zelve , dat
de Rerfte, Oorzaak oneindig wyzer en magtiger
is, dan, de menfchen„ befluiten Wy „ dat de-
zelve veel beter „dan wy, eindige Stervelingen,
weet. wat met Haare oneindige Volmaaktheden
vereen komt „ en dat Zy. zulks altoos doet en
uitvoert; en. wy kongen deszelvs-eindens uit den
aart der menfchen en-de natuur en famenvoegin-
Oe e der zaaken. kennen. …Meaar-met denzelven
UME te zeggen, dat het geen ons de grootfte
volmaaktheid toefchynt, misfchien.wel de groot-
fte onvolmaaktheid-is ;-of met. Hong es alle
GODS Volmaaktheden., uit. Zyne, Macht te
willenafleiden, en Zyne Goedheid te befchryven
doorde macht van zich beminnelyk te maaken,
Zyne, Rechtvaardigheid. door Zyn. vermogen van
… geeden kwaad te konnen uitdeelen.,is,niet al-
leen tegen de Analogie „ „maar tegen het gezond
verftand te fpreeken ; wyl geen menfch „ die
by
nam. Naturam haden Boarn, Ex co caim. eb re!
caufla illa prima homiuibus {ic infinice. tapieptior.& poten=
tior „-concludimus -eandem. melius-miferis horuncionibus
fcire, quid infioitis- fuis- perfectionibus „conveniat', idque
emper.facere , & exequi,. Fines-autem--ejus,exindole
humana êc natura, ac coagmentatione rerum cagnofci fa-
ne-poflant.… Dicere autem cum codeme Hu mxo4 id quod
nobis fymma videcur perfectio , forte-imperfeltionem es-
fes eaccum Hospesio perfettiones,Dei omnes ex fola
ejus, pocentia derivare velle „ Bonitatemque per poten-
iam fe, amad! lem reddendi, juftitiam- per faculcatem-bo-
na aut mala diftribuendidefinire -eft nonscantgm omni
p ì UI
\
vooren pr. ANALOGIEs vena … 261
by,zyne-zinnen.is,;, kan twyffelen ; of swysheid
issbeter, dan. dwaasheid, kennis dan onwetend-
heid, goedheid ‚dan kwaadheid „ en de bewust
heid van zyn eigen onvermoogen „dan vers
swaaudbaiibe tr,e, ave wossiet len
“Wy Zouden ook Iigtelyk ‘door de Analogie
konfien betoogen , dat veele waarhedén , die
met de Zedekundige ten naauwften' verbonden
zyn , beweezen worden ; en dat de verfcheïde
dwaalingen der Materialisten , die de denking
zelv onder de wyzing (modificatie ) der ftoffe
ftellen der Fatalisten en van Spinofu, door dezel-
ve worden tegengefproken, en omvergeworpen.
Maar dewyt wy hier niet op konnen ftilftaan „
om, niet van onze taak af te wyken , zullen wy
tot de Plichten der Menfchen. overgaan, Nie-
mand, twyffelt „ of. het oogmerk der. gehee-
le Zedekunde ftrekt ‘daar heenen , om den
Menfch eenen zekeren weg te wyzen, die hem
tot
Analogie ; fed & communi -fenfui renuntiare „eum nemo
{anus , dubitare posfit fapientiam preftare infipientie , cog-
nitionem ignorantie „bonitatem malieig ,-confcrentiam
pmbecillitatis proprie femper arguenti. | |
Agt, BARGE en : . Ee
Facile etiam poffemus oftendere Analogiá- multas. alias
veritates cum Moralibus firmiter connexas comprobari „
ertores warios , Marerialifbarum , cogitationem ipfam inter
modificationes “materie referentium „ Pataliftaruin, Spi-
nofie-aliosque confuútari,”- At cum ‘haud liceat per inítie
tati rationem his immorari , ad ipfa-hominis officia pro-
gredimurs ‘Moralis totius doârine finem efle ut homini
eertum commonftret iter ad felicitatem eum ducens wet
korst u-
220 IL ANTWOORD or pe VRAAGE
tot geluk leid. Maar om dat geluk eenigzints
we bereiken , moet hy weeten , dat het noodig
„ dat hy en de zaaken , die hy gebruikt , en
zi eigen natuur kenne ‚ en het verband van
verfcheiden handelingen met zyn geluk , wel
inzie. Hy moet derhalven met Waarneemin-
gen van de Kthica beginnen, en onderzoeken,
welke de middelen , en welke de BEIEZSIED
van zyn geluk zyn.
'
Om de Zedekundige Waarneemingen : Zo veel
te nauwkeuriger te doen, meenen wy , dat het
voornaamfte daar ín ‘gelegen i is , dat men de in-
gebooren drift (Jrfliné}) en de dryfveeren der
Natuur wel onderfcheidé van andere neigingen ,
die men aan de opvoeding , aan de gewoonte ,
en, dergelyke oorzaaken verfchuldigd is, wyl’er
geen gelukkiger leven | is, dan dat pa de Natuur
gefchikt i is,
| Schoon
dubium eft. Ut vero quomodoream confequi posfit fciat
opus eft ut tam rerum, quibus uuitur ‚ quam fuam Natu=
ram cognitam habeat , ationumque diverfarum cum fua -
felicitate copulationem perfpiciat. Ab vbfervationibus ita«
que Ethice initium ducenduim eft, & inquirendum , Bg
fint felicitätis media, que impedimenta ? |
in obfervationibus autem Moralibus tanto accuratius câ«-
piendis precipuum momentum in eo putamus pofitum es=
fe, ue inftinétus , ftimuliqae Narurales ab aliis propenfio-
nibus, edgcar: oni ‚ confuetudini, fimilibusque causfis de=
bitis follicite-diftinguanter , cum non nifi ea fit beara vita,
que Nature adtemperata eft,
Licer
over ve ANALOGIE, enz. aat
Schoon de Natuurlyke dryfveeren zomtyds
door feilen van opvoeding , gewoonte of zeden
verdonkerd worden , zo dat zy. ter nauwernood
kennelyk. zyn, zyn ’er echter kentekenen van,
welke van «alle anderen konnen onderfcheiden
worden ; onder welken voornaamentlyk deeze
behooren : Men moet alles voor Natuurlyk
houden ; dat zich. door. zigtbaare blyken in de
daaden van wilde en befchaafde Volkeren ver-
toond; alles wat men ziet dat het zelve is!,
zónder onderfcheid van plaats of tyd; alles
wat men ligtelyk kan nagaan , dat met de God-
Iyke “goedheid en wysheid verbondeùis , die
men niet kan loochenen , dat het behoud van
den menfch altoos op het oog heeft : Eindelyk
alles wat‘ men waarneemt, dat vroeger dan de re-
deneering of gewoonte zich vertoont cn dieper
in de menfchlyke ziel ingedrukt is,dan dat men
het alleen totopvoeding of gewoonte brengen kan.
| | bir. Door
Licet autem aliquando Naturales ftimuli educationis ,
conluectudinis ,‚ Morumque vitio 1ta obliterentur, ut vix
agnofer posfinr , nee tamen defunt caracteres-eos a quibus=
hbet altis-diftinguendi. Inter quos precipui bi funt: Ea
ro-Nataralibus habenda efle, que manifeftis indiciis in
Bk acorkien & politiorum populorum „hominumgue ace
tonibus.fe produnt ; Que fine Locorum,temporumque
drser mine, eadem fe-habere modo deprehenduntur; Qu
ad ipfam. hominum confervationem „ cujus Naturam ra-
vonemehabuffe negari nequit, pertinere „cum bonitate-
que &Sapientia Divina, connexa efle facile. intelligitur 5
Que ratiocinio,, confuetudinibus prius fe-exferere, altius--
que humams, animis infixa efle „quam ut foli educationi,
& gonfuetudini aceepta referri posfint , obfervantur, ú
| onigd: Je
62â IL ANTWOORD: Grof VRAAGE -
_ Door middel van deeze Kentekenen „ zullen
wy ligtelyk overtuigd wórden , dât ’er inder
menfch , behalven die aanprikkelingen ; welke
tot het dierlyk leven behooren’, óok andere eni
edeler natuurtyke aanprikkelingen zyn ; famente
Iyk die van gezelligheid , goëdwilligheid „ ze:
delyk gevoel, geweeten , en andere. “ Dit-be-
wyst ook zelv de „Analogie ; want de wâarnee-
mingen leeren , dat ieder Dier door eigen aan:
gebooren driften beftuurd word , dat‘het, om
te leven „zyn eigen natuur volgt ; het is dus
niet waarfchynelyk , dat aan den menfch alleen
geene byzondere en met zynen ftaat-overeen-
komende aanprikkelingen zouden ingedrukt zyn,
wyl niemand loochenen kan , dat hy van natuu-
re tot het waarneemen van edeler daaden ge-
fchikt is. Verder dat de menfch een algemeen
gevoel „ of liever een gevoel. van waarheid
heeft, dat niet van het gebrúik zyner rede af.
hangt , ja dat zich voor het gebruik der rede
| | | reeds
“-Horum Caraêterum ope facile perfuadebimuúr ineffe
homini prater illos qui ad vitam Animalem pertinent aliós
quoqgue nobiliores ftimulos Naturales , nimirum Soecialí-
tatis , Benevolenue , fenfus Moralis, confcientiee „ alios-
que. Ipfa hoc comprobat Analogia. Obfervationes enim
docent unumquodque Animal Inftinctibus propriis regi,
ita ut faam fequatur Naturam ad vivendum ducem, nec
proinde verofimile eft homini Soli nullos peculiares , fue-
que condition convenientes impreffos effe (timulos ; quem
nobilioribus functionibus obeundis a Natura deftinatum
effe negari nequit. Precterea id ipfum quod Homo fentu
quodam communi, vel potius veri gaudeat à en. el
au
over ne ANALOGIES, BSZ © “293
reeds vertoorid: waar toe, gelyk wy in het eer
fte gedeelte “deezer Verhandeling aangetoont
hebben, dat ook de Analogifthe wyze van oor-
deelen behoord. Dit; zeg ik, kan ter betoo-
ging {trekken , dat de menfeh met een zedelyk
gevoel begaafd is; want hy heeft dit zo wel als
dat van waarheid noodig. En het getuigenis
der waarneemingen bevestigd , dat de Natuur,
of liever haâr goedgunftige Werkmeester , ôp
allerlye wyzen voor den Menfch heeft {willen
ZOPBEN Ee
«Indien nu de menfch ast flaat op zynen eigen
inborst, en op de natuur der zaaken en der uit-
werkingen „ die uit zyne vtye daaden voort-
{pruiten:, zal hy zonder moeite gewaar worden,
dat zommige daaden tôt núddelen dienen’, om
zyn gelak te bereiken ;, anderen tot beletzêlen ,
dat het geen een waar, dutrzaaimn en ftandvastig
ei | | | ‘ ver-
“haud dependente, imo e ptius fé exftrente, quo étiam
Ana'og'cam jadicandi rationem pertinete in prima operis
parte oftendimus , argumento effe poteft fentu eciäam Moe
‘ali eundém inttrutum effe. Non enim hoe minus ac ilio
vêri indiget. “Natüräm autem, vel potius ejus parentem
Benignisftmumconfultúm homini modis Omnibus voluffe
ObfErvationunt ‘teftimonio confirmatur,=” #0
‚Quod fi jam-Homo fue indolis „& Nature. rerum, ef-
feuumgue qui ex hberis aCttonibus. nafcantùr ratiónem
… haebear, facite intelligee , noonullns actiones efle fel Citacis «
_ „confequente media, alias impedimenta. !d'guod volup-
tatem verant, ‘conftaatem „ perpetuam ‚nec majori d” lori
aut
224 IL ANTWOORD op pe VRAAGE
vermaak geeft, het welke aan geen grooter fimart
of berouw plaats laat , een waar. goed is ; maar
indien het moeijelykheden baard , of grooter ver-
maak dan verdriet geeft, een kwaad is ; dat hy
dus pogingen willende aanwenden om zyn geluk
te bevorderen , zo de verder afgeleegen als na-
dere uitwerkingen moet nagaan „ onderling ver-
gelyken , verfcheiden goed en kwaad afweegen ,
als het waare, en‚afmeeten , op dat hy dus kan
onderkennen , welke de beste , zekerfte en kort-
fte weg Zy, om tot zyn geluk te komen. .
Wanneer hy dit na behooren gedaan heeft ,
zal hy ten eerften zien , dat de plichten van
den waaren Godsdienst ten allerhaauwften met
zyn geluk verbonden zyn. Hy ziet , dat de-
zelve niets gebied , dan dat aangenaam „ lief-
lyk , en vol verkwikkenden troost is „, en be-
kwaam om het gemoed optewekken. Hy be-
| fluit
“aut poenitentig locum relituram parit , vera bonum effe,
malum autem fi vel foles moleftias gignat , vel faltim mae
jores dolores quam voluptates. Adeoque fibi de vera fe-
heitate corfequenda laboranti aftionum fuarum effeta „
remotiora non minus ac propriora, perpendenda , & inter
fe comparanda, diverfa bona malaque ponderanda veluti,
& menfuranda efle , & quomodo honeftisfima , certisfimas
& brevisfima via ad felieitatem pervenire posfit cognos=
cere valeat.
Quod fi ut par eft fecerit , baud difficulter intelligie
vere religionis officia vel maxime & ar&isfime cam fua fe-
liétate copulata effe. _Vider eam nihil precipere nifi ju
cundum, fuave, dulcisfime confolationis plenum , animis
| | | erie
OYFR'.DE ANALOGIE, Eva caë
{luit uit -de Goddelyke Wysheid , en zyn eigen
edeler vermogens „ dat de ziel na het ligchaam
zal overblyven , en dat hy derhalven voorna-
mentlyk. een-toekomend leven, in het oog moet
houden. Dat een alwys GOD niets te ver-
geefs doet , en derhalven dat-, dewyl. Hy cen
menfch gemaakt heeft zoo, dat hy gelukkig wil-
de zyn „ Hy ook denzelven daar voor. vatbaar
heeft gemaakt ; en dat Zyn wil en oogmerken
vit Zyne Werken gekend worden. |
“ 5
Niet minder duidelyk zal de menfch zien,
dat zyn geluk natuurlyk verknógt is, met de
welmeenende pogingen , om óók het geluk vaf
anderen-te vermeerderen 3 want hy moet nood-
zaakelyk zien, dat ‘er in de Natuur niets be-
dtaat , dat van andere deelen als afgefcheurd en
gefcheiden is , maar dat alles op eene zekere
wyze is verbonden. Hy twyffeld, derhalven
A | niet
erigendis aptum. Ex fapientia Divina fuisque facultatibus
nobilioribus concludit animam corpori fuo fuperftitem vi-
Cturam , adeoque fibi future vite vel maxime habendam
effe rationem. „Deum fapientisfimuúm nihil fruftra agere,
„adeoque fi hominem vite felicis appetentem , capacem
etiam fecifle „ ejusque voluntatem d- fines ex operibus
fuis cognofci, intelligit. | Ee En
Nee minus‘clare perfpiciet fuam felicitatem eum fincé-
ro alioruin etiam felicitatem promovendi ftudio’ Natarali-
‚ter conjunêtam _efle. - Non enim poteft non videre in ipfa
Natura nihil effe a reliquss partibus divulûm ,.& fejanc-
tum, fed certis modis copulata inter fe effe omnia „ nec
„proinde dubitât fapientisfimurm} & benignisfimum huma-
or AX, Deel, je P ui
af
2%6 IL. ANTWOORD ore pe VRAAGE
miet , of de alwyze en algoede Vader van’ het
Menfchdom heeft de waare belangen der Ster-
velingen zamen verbonden , en de menfchen
gevormd zoo , dat zy elkanders hulp onderling
noodig hebben , maar ook dat zy gezellig zyn
van Natuur. De menfch gevoeld dus , dat de
plichten van rechtvaardigheid „ menfchlievend-
heid en goedgunftigheid , hem door de Natuur
zelve aanbevolen worden „ en dat de Zedelyke
Waereld , door de onderlinge plichten en gene-
genheid der menfchen tot elkander , even zeer
beftuurd word, als de natuurlyke Waereld door
de algemeene zwaartekracht.
De Analogie leert ons dus deeze Zedekun-
dige grondbeginzelen : dat de plichten van waa-
ren Godsdienst altoos met het geluk van den
Menfch zamenftemmen ; en dat-ons eigen waar
geluk niet kan bevorderd worden door het na-
“deel van anderen; wyl de Natuur het recht van
dee-
ni generis Parentem vera etiam mortaliam commoda con-
junxiffe , eosdemque mutue opis non tantum indigentes ,
fed & fociali Natura preditos fecifle. _Sentit Juftitie ,
humanitatis , & benevolentie officia ab ipfa nobis Natura
commendari , mutuoque hominum erga f@ invicem amore,
& officiis , mundum moralem haud{fecus, ac Phyficum
gravitatione univerfali , regi. |
Ipfa itaque Analogia hee nobis fuggerie Priacipia Ethi-
ca: Officia vere Religionis cum felicitate hominis femper
confpirare 3; Nec pofle veram noftram felicitatem cum a-
lioram detrimento promoveri , cum Natura Jura Hen
EN ú-
over pe ANALOGIE, enz. 207
deezen niet met dat van een anderen, noch de
plichten van den eenen met die van den ande-.
ren ftrydig heeft gemaakt „ en dat dus niemand
recht heeft om daaden te doen , welke , indien
anderen ook meenden, dat zy hun vry ftonden,
‘er geduurige twisten uit ryzen zouden, en den
ondergang van de menfchelyke zamenleeving na
zich. zoude fleepen „ of althans het recht: van
den eenen tegens het recht van den anderen zou-
de ftryden; en derhalven als de vraag is „ wat in
deeze of die omftandigheden geoorloofd is, of
gedaan moet worden „men billyk nagaa wat ’er
gebeuren zoude , indien de. Natuur die vryheid
over en weder toegeftaan had , wyl Zy zekerlyk
den menfchen niet te vergeefsch een gevoel van
„zekere evengelykheid ten opzichte der plichten.
van rechtvaardigheid ingefchaapen heeft.
Deeze. Analogifche waarheden alleen „ avel
aangewend zynde, en op de verfcheiden bezig-
et hi GA he-
Juribus illius , officiaque officiis haud fane oppofuerit 5
Adeoque nemini Jus eorum faciendorum competere ‚ quzs
6 alii quoque fibi licere putarent, ex eo continua bella
nafcerentur , interitusque mutue inter homines confocia-
tionis fequeretur, vel certe Jura hujus illius Juribus repu-
gnarent ; Et proinde, cum de eo quzritur quid in his illis-
que circumítantiis liceat, vel opus fit fatto, utiliter ex-
_ pendi, quid futurum effet fi promiscuam ejus licentiam Na=
_tura concesfiflet , que fane equalitatis alicujus „ refpettu
_ Juftitie officiorum , fenfum ‚ haud fruftra ingeneravic ho-
minibus. |
___He fole veritates Analogice rete adhibite , diverfis=
que vite humane negoriis 5 circumftantiis convenienter
Pp apr
/
*
4
228 IL ANTWOORD orde VRAAGE
heden en omftandigheden van het\menfchelyke
leven toegepast, voldoen om ‘alle de plichten
der menfchen aan te toonen , en de Zedekun:
dige dwaalingen weg te neemen. En hét’ zal
niet onnut zyn, hier Omtrent eenige voorbeel-
‚den by te brengen. Wyt de plichten van den
Godsdienst niet konnen ftryden met de waare
plichten jegens ons zelve, of jegens anderen,
Canders zoude GOD zich zelve niet gelyk
zyn.) bewyst de Analogie duidelyk , dat het
geene waare Godsdienst-plichten zyn, die niet
konnen volvoerd wórden-zonder verwaarloozing
of gewelddoening aan anderen. Hier toe kan
men brengen de onmaatige en onnutte ligehaams-
kwellingen, ja den zelvmoord zelven door dan-
drang van eenen blinden yver begaan, of reu-
keloos: gezocht ; als ook het zich onttrekken
aan de zamenleeving , en alle andere verkeerde
wyzen van GOD te dienen , of liever te be-
ledigen , die tegen de goede order, zeden,
open-
applicate „ fufficiunt omnibus Hominum: Officijs demon-
ftrandis ; erroribusque-moralibus refellendis. — Cujus rei
. aliquot exempla dediffe haud inutile erit. Cum: Religio=
nis officia veris feu erga_nos , feu alios officisrepugunare
non posfint (fecus enim Deus fib1 non-eonftaret ) nae
…_bogia fane probat haud.efle vera pietatis officia, ca que-
cunque non nifi aliorum negleêtu, & violatione pre{lari
„poffunt.. Quo referri queunt macerationes corporis, im-
modice , & inutiles, imo mors ipfa voluntariasceci fer-
voris impulfu oppetita „ vel. temerarie quefita, fuga So-
cietatis , omnesque alii Deum, perverfe colendi, vel po-
tius offendendi ritus ‚ bono ordini , moribusque , Paci
Diz-
-—
ovER /DE ANALOGIE, enz, 229
openbaare rust en veiligheid aanloopen „ @n
vooral die yver. vol haat en. wreedheid , die
GOD wil behaagen door den dood en het bloed
van zulke , die men meent dat dwaalen. Want
„welk eene. fchandelyke , en der. Goddelyke
wysheid onwaardige verwarring van alle plich-
ten, zoude’er niet ontftaan, indien de bevelen
van den Godsdienst ieder een belastten „ om
die geenen , die een ander gevoelen toegedaan
waren, ter dood te fleepen en te vermoorden; en
de waare Godsvrucht aanraadde om de geenen,
welken de Wet van hun geweeten verplicht, om
veeleer allerleije wreedheden „ja den dood te
ondergaan, dan de eer, die zy GODE fchul-
dig zyn, na-te laaten , dezulken, zeg ik,-door.
pynigingen. en allerleije foort van wreedheid. te
dwingen om den Godsdienst , dien zy alleen voor
waar houden, af te zweeren. „Neen zeker, de
Goddelyke Wetten , die zoo ftrydige plichten,
den menfchen zouden opleggen, zouden der
V ol-
publice., &.tranquillitati contratii , ac, precipue. plenus.
odii & crudelitaris ille Zelus , qui Deo eorum fanguine
& cede vult placere, quos in errore verfari putat. Qam
turpis enim nafceretur , indignaque Dei fapientia 'officio=
rum omnium perturbatio, & confufio , fi religionis pre-
cepta omnibus juberent eos qui contrarig opinioni funt
addici ad mortem rapere, & jugulare , & vera in Deum
pietas fuaderet eos tormentis, & omnibus fevitie fpecie
ininibus cogere ad religionem quam folam pro falutari hae
bent ejurandam , quos confcientie Lex obligat ad dira po-
tus quevis fubeunda ‚ mortemque oppetendam , quam
honorem Deo. debitum violandum. Ne ita Leges divine
230 IL ANTWOORD op pe VRAAGE
Volmaaktfte Wysheid niet betaamen. Het zelf=
de zou ook plaats hebben „ indien de Natuur
ooit toegelaaten had de Wetten van billykheid
in eenig geval te verkrachten ; want men kan
niet loochenen , dat dezelve daarmede het wel-
zyn van het Menfchdom in het oog gehad
heeft; en het is ontwyffelbaar , dat zy bekwaam
is, om het geen zy vastgefteld heeft, te vols
brengen. De Analogie der Natuur derhalven ,
benevens de Goddelyke Wysheid , en de aart
_ der menfchen , betoogen „dat de Wetten van
billykheid zoo ftandvastig en onveranderlyk
zyn, als die, door welke het Heelal beftuurd.
word. Eveneens moet men denken omtrent
de plichten van goedwilligheid en liefde ‚ met
welken de Natuur het genoegen van het
menfchdom verbonden hebbende, zy zich zelv
fchandelyk zoude tegenfpreeken , indien het
ooit gebeuren konde , dat derzelver fehending
nuttig „ dat derzelver waarneeming fchaadelyk
ie é ware,
tam coptraria hominibus officia imponentes perfectisfime
fapientiee haud convenirent. Quod etiam dici deberer fi
Leges jufticie ullo in cafu violari Natura permififfet.
Humani enim generis commodis iisdem eam confulere vo-
Juifle negari nequit, quam certe deftinatis fuis perficien=
dis parem effe non licet dubitare. Analogia itaque Na-
ture , fapientiaque Dei , & ipfa humara indoles fuadent
_ Leges Jutticie eque immutabiles & conftantes effe, ac il-
„Jas quibus regitur Upiverfitas rerum. _Haud aliter fer-
tiendum de benevolentie & caritatis officiis , quibus cum
Natura humani generis commoda conjanxerit , fibi turpis
ter eadem contradiceret fi unquam evenire poflet ut co«
rum
ovER DE ANALOGIE „ Enz. 231
ware. Althans de Godloochenaars zelve durven
niet ontkennen , dat daaden van billykheid en
deugd , die met de Wetten overeen komen „
ten minften gemeenelyk en natuurlyker, wyze:,
goede , en die tegen dezelve ftryden „ kwaade.
uitwerkingen voortbrengen. Waar uit. men „
overeenkomítig met. de Znalogie „ befluiten
kan , dat de voorfpoed der Goddeloozen , en
de tegenfpoed der Vroomen , maar alleen. in
fchyn- beftaat , en niet wezentlyk ís ; dat,alle
het-andere gelyk gefteld zynde , Godsvrucht
en Deugd den menfch altoos gelukkiger, en de
ondeugd , ’er tegenoverftaande , hem ongeluk-
kiger maakt.
„De Regels derhalven „ om gelukkig te. wor-
den , door. Waarneemingen en. Zrnalogie ont-
dekt en-zaamverbonden , zyn niet minder ze-
ker, dan die der Natuurkunde „ volgens welke …
wy leeven enj handelen, Even als het brood.
| ons
rum violatio utilis „ obfervatio vere noxiaeflet. _A@io-
nes fane Juftitie virtutisqgue Legibus convenientes bonos ,
répugnantes vero malos effeêtus. gignere naturaliter fal-
tem, & ordinarie, ne ipfi quidem Athei difiteri audent.
Ex quo convenienter Znalogie. concludere licet , Scele-
ratorum profperitatem „ bonorumque infelicitatem appa=
rentem , haud,veram effe, pietatemquec & virtutem, ce-
teris paribus , Hominem femper feliciorem „ vitiaque op-_
pofita infeliciorem reddere.
Regule itaque felicitatis confequende obfervationibus”
& Analogir invente „ ac context, haud minus fant cer-
te ac ille Phyfice , quibus convenienter vivimusy agi-
| Es mus-
on,
032” IL ANTWOORD (or oe VRAAGE
ons voed ; het vaur ons verwarmd ,zoo-mâa-
ken Plaat en Nyd ons ongelukkig „ en Deugd
en Liefde gelukkig. En even als wy denken,
dat de natuurlyke eigenfchappen der zaaken niet.
veranderen zullen, even zoo onveranderlyk zyn
de natuurlyke uitwerkingen der Zedelyke daa-
den. Trouwloosheid was en-zal altoos fchande=
Iyk, fchadelyk en onteerende zyn , maar woord-
houding , edelmoedigheid , milddaadigheid zyn
altoos fehoon , edel, eerlyk en nuttig. De al-_
gemeene Zedelyke Wetten blyven niet min one
weranderlyk dan die der Natuur. TRU
Het gebeurd wel foms, dat zommige bedrie-
gelyke zedekundige oordeelen der menfchen ,
omtrent hunne plichten, even als in zommige
gevallen der Gezigtkunde , hen. verkeerd doen
handelen , welke verkeerde oordeelen echter ,
(wanneer men zyne aandächt vestigt op de ge-
woone uitwerkingen der -daaden en op de „4na/o-
| gie
musque.. Ut panis nutrit „ignis calèfacit , ita odium &
jnvidia nos infelices , caritas , virtus „ felices reddunt.
Ut non putamus immatatum iri proprietates rerum Phyfi-
cas } ita nec Naturales aétionum Moralium effectus. Fis
dei violatio fuit eritque femper turpis, ignominiofa, no-_
xia: conftantia in promisfis, generofitas , hberalitas , pul-
cra, boncfta , urilis , Legesque Morales univerfales haud
minus ac ille Phyfice immutate manent. | ijn
« Equidem fallacie nonnulle opticis fimiles Moralia ho-
minum de fuis officiis Judicia quandoque in transverfum
egunt, que tamen, attentione ad ordinayfa aétionum effec-
ta & Nature Analvgiam adhibita, detegi poflant. Opus
(ade
*
over DE ANALOGIE, enz. 233
gie der" Natuur) konnen ontdekt worden; Wy
moeten flechts trachten de Sterrekundigen nate-
volgen. Het gebeurd in de Zedelyke fWaereld
niet minder gemeenlyk, dan in de Natuurkundi-
ge, dat-zaaken , die in eenen grooteren of klee-
neren afftand van onsaf zyn , ons grooter of klee-
ner toefchynen ; dus-ook , dat de naby zynde
uitwerkingen van onze;daaden duidelyker, en de
verder afgelegene duisterder voorkomen ; maar.
een-voorzichtig menfch ziet niet alleen het geen
onmiddelbaar voor hem is , maar hy overweegd.
ook de gevolgen zyner daaden die verderaf zyn.
Het gebeurd ook. vaak „ dat ieder zich als in
het middelpunt der Zedelyke Waereld wil ftel-
len „en alle zyne daaden , tot. zyn byzonder
voordeel wil doen zamenloopen , daar echter
ieder, die de order der Natuur aandachtig naa-
gaat , begrypen kan, dat het veel betamelyker
is het algemeene voordeel , waarin het byzon-
| | ! dere.
tantum eft ut Aftronomos difcamus imitari. Evenit in
Mundo Morali haud rarius ac in Phyfico ut quedam in
majori aut minori a.nobis diftantia pofita jufto majora vel
minora. videantur , propioresque. neftrarum aêtionum ef-
fettus clarius , remotiores obfcurius cernantur , fed ho-
minis prudentis eft non ea folum quz ante pedes pofita
funt intueri , verum aCtionum fuarum fequelas vel remo-
tiores perpendere. „Fie etiam fepistime ut quilibee fe in
centro veluti orbis Moralis coïlocare, omnesque fuas ac-
tiones ad privata fua commoda referre velit , cum tamen
facile ordini Nature attentue intelligere poffet , convenien-
tius ei longe efle ut publicum commodum , quo privata
etiam CORtinentur, pro NS ae! velgti motuum aten
5 1Ium
034 IL ANTWOORD (or pr VRAAGE
dere dus ook, begreepen is, voor het gemeene
middelpunt „der. Zedekundige. beweegingen te
houden 5 want in der daad ‚ men zoude geene
overeenkomst in de Zedelyke Wetten konnen
waarneemen „ indien ieder alleen. voor zich zel-
ve, wys was, en-dat voor billyk moest houden,
dat alleen zyn byzonder nut bedoeld,
De Analogie alleen kan ons overreden , dat
de Natuur dezelfde plichten van Godsvrucht ,
__billykheid en goedwilligheid , die zy in het
gemeen aan ieder opgelegd heeft, ook. aan
Vortten en Burgeryen heeft voorgefchreeven.
Want gelyk in het Heeläl de grootfte en klein-
_ fte ligehaamen dan dezelfde Wetten onderwor-
pen zyn , zoo komt het ook met de Goddely-
ke Wysheid en de ftandvastigheid der Natuur
overeen „ dat de plichten van Vorsten en ge-
heele Volkeren niet verfchillen met die van ie-
der byzonder Perfoon. Want, hoe affchuwelyk
zoude de gedaante der Zedelyke waereld zyn ,
ele
lium centro habeatur, Sane enim fi Gbi foli quisque fa-
pere „ idque pro jufto quod. privarim uule eft habere
delers nulla in Moralibus Legibus confenfio poflet ob=
ercarj. 7 | | |
Eadem pietatis , juftitiee , & benevolentie officia , que
ftngulis , univerfisketiam , principibus, & civitatibus , na-
turam prefcripfille obfervanda , fola perfuadere. poteft
Analogia. Ut enim‚in Univerfitate rerum maxima minis
maque corpora iisdem; (unt fubjoéta legibus , ita haud alia
effe principum populorumque officia ac privatorum, &
fingulo:um, eft divine fapientie, natureque conftanties
con-
over De ANALOGIE, evz. 238
indien het geen aan een byzonder menfch fcha-
delyk was, den Vorsten voordeelig ware , en
het welzyn van enkele menfchen ftryden zoude
tegen dat van het algemeen ? De Aralogie
derhalven ftopt den mond aan alle die Leer-
meesters van bedriegery , onbillykheid en trouw-
loosheid , die niet fchroomen te zeggen , dat
men ten voordeele van het algemeene welzyn ,
de Wetten van Recht , Billykheid en Menfch-
lykheid mag en moet overtreeden. Want de-
zelve Natuur , welke die Wetten aan byzone
dere perfoonen gegeeven heeft , heeft dezelve
ook den Vorsten voorgefchreeven „ en heeft
voor het welzyn van het geheele Menfch-
dom zorg gedraagen, door de onderlinge plich-
ten van het algemeen omtrent byzondere per-
foonen , en van deeze omtrent het algemeen „_
en van die van Vorsten omtrent byzondere -
Menfchen , en omtrent Vorsten „als mede
van Volkeren onderling omtrent elkander. ’Er
a SZ:
He \
confentaneum. Quam enim deformis effet moralis mundi
facies, fi quod privatis noxium principibus utile effec ,
falusque fingulorum , uoiverforum faluti unquam repugna-
ret ? Analogia itaque refellit omnes illos nequitiee , inju-
ftitie, & perfidie Magiftros , qui publice utilitatis caus-=
fa naturales jufticize „ equitatis, humanitacisque leges vio-
ari pofle, & dcbere, dicere haud verentur. Eadem enim
natura que has fingalis, & privatis, principibus etiam
é univerfis commezdavit , mutuisque univerforum erga
fingulos horumque erga illos , principum erga privatos
& principes , gentiumque erga gentes officiis totius hu-
mani generis faluti profpexit , & confuluic. «Aut ti
N | ulle
236 IL ANTWOORD oP de VRAAGE
zyn derhalven geene Godlyke natuurlyke Wet-
ten den Menfchen voorgefchreeven „ die niet
van een ieder , die zyn geluk zoekt „ ‘heilig
moeten nagekomen worden. in
„Er is. derhalven een uitmuntend gebruik te
maaken van de Analogie, in het kennen en be-
wyzen van de overeenkomst van alle onze plich=
ten met het waar geluk ; en. om daartoe te ge
raaken , hebben wy flechts noodig te weeten ,
welke de aart en ftaat van den-Menfch zy , en
de zamenhang der verfcheiden daaden met zyn
geluk ; om overtuigd te zyn, dat de Zedelyke
Wetten, natuurlyk (als van Goddelyke herkom-
Île) zeker, flandvastig en onveranderlyk zyn.,
zo wel als de Natuurlyke ; om derhalven de ge-
meene en natuurlyke uitwerkingen van goede '
en kwaade daaden van toevallige (of liever die,
volgens Gods geheim beftuur gefchieden } after
Zone
nulle funt'Leges divine naturales humanis pofite ationie
bus , aur certe ille func, ab ompibus fue felicitatis cupidis
fancte obfervande.
Ef itaque infignis Analogie ufus in confenfione omnium
noftrorum officiorum cum vera felicitate agnofcenda „ ac
demonftranda. … Ad quod obtinendum opus tantum eft:
Ut Íciamus qualis fit hominis indoles , conditio , ationum-
que variarum cum felicitate copulatio ? Ut perfuafum ha=
beamus Leges Morales , Naturales ( utpote Divinas )
certas „ conftantes , immutabiles e{le , eque ut Phyficass
Adeoque effeta aétionum bonarum malarumque ordina-
ria , Naturalia , ab aliis fortuitis , vel potius ee, dic
| uber-
BOONEN /
over pe ANALOGIE, enz. 857
zonderen ; en om nooit te vergeeten, dat Gods
goedheid en wysheid nooit toelaaten , dat ie-
mand door het overtreeden zyner. Wetten ge-
lukkiger , en door derzelver opvolging ongeluk-
kiger worden “zoude.
… Wy hebben dus- het fchoone verband der
Menfchelyke. Plichten afgehandeld. ’Er blyft
thans-noch overig , dat wy aantoonen , hoe wy
de. Analogie moeten gebruiken ‚om byzondere
Zedekundige waarheden ‚te vindenof te, betoo-
gen, het geen. my mêt-weinig woorden toefchynt
te konnen afgedaan wor&en. Indien wy on-
derzoeken ‘willen „of ‘er eene Analogie plaats
hebbe tusfchen eenige Zedekundige zaaken ;
moeten. wy op. dezelve wyzeste werk gaan als
in-de Natuurkunde. … Men moet onderzoeken :,
of die zaaken altoos, zamen verbonden, zyn „of
de- eene vermeerderd of verminderd zynde „de
andere insgelyks aangroeit of afneemt. Indien
Rie dn
nd
NEN Ika!
modo quo in feiensia Naturali, Discutiendum an ce con-
Be __ ftan-
238 IL, ANTWOORD oP pe VRAAGE
wy de Onderftelling willen onderzoeken var
hen; die meenen, dat alle vriendfchap uit hoo-
pe van eigen belang en behoefte ontftaat „ koo=
men de volgende ftukken aan ons onderzoek
voor : Zyn die alleen voór vriendfchap vats
baar ‚, die hulp noodig hebben ? Zyn zy ’er
zo veel te meer vatbaar voor , hoe meer ge-
breks zy hebben? Zyn 'er geen voorbeelden
van eene zuivere genegendheid zonder beloo=
aging? Gebeurd het niet dikwils, datde vriend-
fchap op Zich zelve vermaakt zonder hoop van
voordeel? Wanneer’er eenige Analogie tusfchen
verfchillende zaaken plaats heeft, moet men de
paalen van derzelver gelykvormigheid naauwkeu-
rig aanwyzen , op dat de Analogifthe redeneering
dezelve niet overfchreede. Inderdaad de meeste
drogredenen (Sophisma's) van BarLe, doot
welke hy de goddelooze ftellingen der Magi-
cheörs wilde onderftutten , fteunen op deeze
ond eene
ftanter fint connexe , an una earum auêta vel imminuta cres=
cat vel decrescat altera ? Si eorum hypothefin qui omnem
amicitiam ex proprii commodi fpe atque indigentia ortam
cenfent examinare velimus , hec perpendenda veniunt :
An ij foli ad amicitiam proni qui auxilij egent ? An tanto
proniores quo magis indigent ? _Nullane dantur exem-
pla amoris. puti , haud mercenarii ? _Numquamne ft uc
ipfa deleftet amicitia, non fpes lucri ? Ubi aliquam inter
res diverfas intercedere Analogiam certum eft , limites fi-
militudinis accurate definiendi {unt , ne ultra eos argu=
mentatio Analogica proferatur. Pleraque fane Bayrtit
Sopbismata ‚ quibus impiam Manicheorum eaufam fulcire
voluit, nituntur hoe folo errore „quod Deum inftar patris
| quis
over pe ANALOGIE , enz. 239
‘eene dwaaling, dat hy GOD heeft willen be-
grypen , wel als een goedertierenen Vader, maar
niet als een rechtvaardigen Richter, niet als zulk
een Heer , die zyne Onderdaanen , door ecne
ingefchaapen vryheid , om zeer wyze redenen -
bekwaam gemaakt heeft voor loon en’ ftraffe,
Dit alleen aangemerkt zyndé , blykt , dat alle
gelykenisfen, door hem te berde gebragt, door
welke hy ‘Gods werking omtrent de toelaating
van het kwaad tracht te verduisteren , byster
mank gaan.
Wanneer de verfcheidenheid. zich by de o-
vereenkomst voegt, moet men „de eene zoo
„wel als de andere in hetoog houden ; om de
toepasfing der.Analogie niet te doen dwaalen.
Vooral moet. men het oneindig verfchil, ‚dat ’er
tusfchen GOD en de Schepzelen is „ niet ver-
geeten , wanneer. men uit de befluiten , voor-
neemens en daaden der meníchen., tot de eind-
maid dend 0og-
_quidem benignisfimi , at.non jufti etiam judicis ‚ non talis
Domini , qui fuos fübditos fapientisfimis ex caufis premii
poeneque capaces „ indita illis libertate , fecerit, conci-
ere‘ velit ‚ quo folo obfervato facile apparet omnes fimie
irdines ab eo prolatäs, quibus aétionem Dei circa per-
_mMmisfionem mali obfcurare voluit ‚ mifere claudicare.
Ubi convenientie fe jungitdiverfitas , kujus non minor ac
illius ratio habenda eft , ne Aaalogie applicatio reddatur
Eerronea. Prefertim ubi ex hominum propofitis, confiliis
& ationibus argumentamur’ ad fines Dei, immenfi quod
inter Deum & ereaturas intercedit-diferiminis nunquam
oblivifcendum eft‚, An perfettionibus quidem ei adferiben-
dis
„ago IL ANTWOORD op pe VRAAGE
oogmerken van God redeneerd.. Wy konnen in
het toefchryven van Volmaaktheden aan GOD
niet te verre gaan, (wyl-deeze ons begrip verre
te boven gaan ). «Dus ftaaven wy te recht door
de.Analogie met de menfchlyke daaden de recht-
vaardigheid Zyner wegen , «en zonderen alle on-
volmaaktheid van Zyne werkenaf ; wanneer
__wy by voorbeeld, om de tegenwerpingen der
picuristen tegen te gaan, zeggen «dat het
-tegenswoordige tydftip van ons leven; ‚met het
eerfte bedryf van een Treurfpel kan vergelec-
ken worden, in het welke men geen Plan zien
kan’, maar dat hy , die over deszelvs fchoon-
heid zoude willen oordeelen, het laatfte bedryf
moet afwagten ; want daar de gefcháapene wae-
reld zoò veele en zulke blykbaaré getuigenisfen
van GODS oneindige Volmaaktheden geeft „
“mag men ook (wat Hume’ ook zeggen moge)
“die werkingen Gods , die in den eerften opflág
“niet zoo fchoon gefchikt fchynen , door middel
| der
dis nimii effe non poflumus, (cum ee captum poftfum
longisfime fuperent ) adeoque jure Analogta humanarum
achonum juftitiam viarum ejus vindicamus , imperfectio-
nesque ab operibus removemus, cum v. g. ad refellendas |
Epicureorum objectiones dic'mus , preefentem vite noftre
periodum cum primo Tragoedie aêtu poflë compararí „ in
„quo nullus poteft confpici ordo „ fed ei qui de ejus pulcri-
tudine judicium ferre velit ultimum aétum efle expeêtan-
„dum. Cum enim de immenfis ejus eeeoni Die Natura
rerum tot tamque luculentisfima teftimonia perhibeat ; li-
cet fane (quidquid dicat Humi1ws) eas etiam Dei ope-
rationes que haud tam puleref ordinate prima fpecic ap» |
paren
OvER DE ANALOGIE ; enz. 241
der Aralogie „ met de Wetten van eene aller-
volmaakttte Wysheid gemakkelyk overeenbren-
gen. Ja wy zyn zelv verplicht zulks te doen.
Maar overal, waar eene onvolmaaktheid met eene
volmaaktheid gepaard gaat , moet men-zorgvul-.
dig agt geeven, dat wy den volmaakten GOD-
geene menfchelyke onvolmaaktheeden toefchry-
ven: Zulksdeeden zy, die, meenende Gods ee-
re te handhaven, Hem een willekeurige Macht
toefchreeven. Want, fchoon God een volmaakt
recht heeft op het leven en de goederen der
Menfchen , kan men daar uit niet befluiten ,
dat Hy, volgens zyn recht, onfchuldige fchep-
zelen kan kwellen, en rampen toezenden, wyl
het tot Zyne oneindige Volmaaktheid behoord ,
dat Hy niet anders, dan billyk, wysen goed kan
handelen. Het is'er zoo verre van daan, dat de
voorbeelden dewelken van Menfchen, die eene
Despotiecg of volmagtig gebied oeffenen, of die ,
welke uit zeden en gewoonten genoomen zyn ,
| ‘ het
parent cum perfeêtisfime fapientie Legibus, ope Analogie
non incommode.conciliare. Imo hoc facere noftri eft ofe
ficii. At ubi perfetioni admixta eft imperfeêtio , caven-
dum follicite eft ne humanos defetus Deo perfeêtisfima -
adferibamus. Id fecerunt qui arbitrariam Deo poreftatem
vindicando fe ejus honori confulere putaverunt. _ Licet
enim fummo Numini competat jus perfeétum in vitam-& -
bona hominum ; ex eo tamen concludere nondum licet.
pofle eum jure fuo creaturassinnocentes torquere„ malis-
que afficere cum ad ejus infinitam perfeftionem pertineat
non nifi jufte „benigne, & fapienter poffe agere. Exeme
pla autem a hominum despotieum Imperium exercentiumn.
AAL. Dée. Q marie
aars u. ANTWOORD: OP DE VRAAGE ú
hetstegendecl zouden bewyzen „ dat zy veeleer
God hoonens die-altyd-wyzelyk van-zyn recht
gebruike maakt, maar nooit zyn Macht en Al-
vermoogen misbruikt, gelyk, de Stervelingen
veeltyds-doen. |
_Op dat wy dan door geen fchyn van 4x4-
Jogie bedroogen worden , moet men de zaaken
uit: verfcheidene oogpunten befchouwen , en
haare betrekkingen en uitwerkingen van deeze
en geene zyde nagaan „ en indien het noodig is.
met elkander vergelyken. Sommige willen be-
wyzen uit de droevige gevolgen van Burgerlyke
Oorlogen en Oproeren „en uit de allerakeligfte
gevolgen van de leer der Vorften-moorders, dat
men, aan Regeerders eene volkomene en onbe-,
paalde” macht moet toeftaan „ maar deeze ram,
pen zyn byna weinig-minder dan, die , welke de ,
woede. der Dwingelanden meer dan, eens ver-
oörzaakt heeft. Dus leërt de, Zualogie hier ,,
rr) i liën gelyk
moribus, & confuetudinibus deprompta tantum abeft ut
cöhtrarium probent, ut potiùs Deo fint injuria , qui jure °
fuo fapienter femper utitur , nunquam autem potentia 8 '
poteftate , ut mortales fgpisfime faciunt, abutitur.
Ne itaque apparente aliqua Analogie fpecie decipiamur,»
res ex variis funt fpebtande lateribus , diverfe earum feu
relationes , feu effelta hinc & illinc contemplanda, & ff”
opùs fit inter fe conferenda. Abfolutam prorfus & 1llimis
tatamImperantibus competere debere poteftatem nonnulli
probant ex triftibus bellorum civilium & fedicionum ef-
fe@tibus, perniciofisfimisque DoCtrinz;Monarchomachorum *
confequentiis, At fere haud minores {unt ez;jgus Tyron-
gorunr
\
> / OVER, DE ANALOGTE SRNG js 243
gelykein.alle, andere “menfthelyke zaakeas, een
iede, te, houden, wi dei pAePoss „dat 8e
ed
zn N KE ts de. zaal anstaabben heeft, —
De oogpumeen moeten dikwils „veranderd ‚wor-
den „-en-amen moet: het meest pasfende kiezen.
„Wil met: weeten „:of-de verdraagzaamheid van
verfchillende, Godsdienften nuttig zy. aan den
„Burger{taat; en hoe verre, men-dezelve kan,uit-
Átrekl kens: dan moet, menniet alleen het ‚008
flaanop-de-naadeeleny die; de dwaaling „- en het
„Voordeel.dat de waarheid; aanbrengt, maar ook
„Op „de „geboden; van den. Christelyken Gods-
„dienst‚sven;de gepaste wyze om dezelve, voort
ter planten „op de Wetten, van voorzichtigheid
„ende droevige: gevolgen, der. onverdraagzaam «
| heid; 5 -en vooral wat recht de gebiedende: Magt
ep
„norum. Rotgans abutentium. farorfiepe peperit, celamita-
rie a-itaque Analogiashyes ut in-aliis omaibus negótiis
amants, medium tenendum. füader, Regnaque temperata
Berlare, defpoticis.„comprobac, „ Haber fane quelibet Re-
giminis formarfua. commoda.,-& incommoda., fed optima
olla eft. que minimis urgetur. viciis, — Mutanda fepe vifus
dl & convenientisfimum eligendum. Si feire-vélis
„utrum. tolerantia, diverfarum:Religionam-civitaci ficvutilis „
„& quousgueea extendi debeat ? Refpetus fieri debet-non
„tantumsad analaverroris , & commoda veritatis fed ad
„precepta- Religionis Chrittianze ad convenieptem. eam
Prgpagandi,modum „ad Leges.prudencie , ac criftes, con-
= fequentias. intolerantie , & Bn quid bamba? :°
vi AR : uris°
s44 IL ANTWOORD op pe VRAAGE
op de gevoelens, den Godsdienst aangaande,
toekomt ; het geen men befchouwen moet uit
het oogpunt van algemeene rust en goede order
in de zamenleeving. —- Men moet naauw-
keurig bepaalen , wat het gefchiktst zy om de
Vraag wel te ftellen. — Indien wy onderzoeken ,
of. men met recht zyn woord , aan Dwingelan-
den gegeeven , breeken kan ? Begrypt men
duidelyk , dat de Vraag niet daar op ziet , of
zy waardig zyn , dat men zyn woord aan hen
houde ; maar veel eer , welke de uitwerkzelen
zyn der verbreeking van openbaare trouwe ; en
of met het verbreeken van dezelve, de vreede
en rust van het Menfchdom ongefchonden kan
blyven. - De oogmerken der Zedelyke plich-
ten en begrippen moeten ten naauwkeurigften
„bepaald worden „ op dat onderling verfchillen-
de dingen niet zamen verward worden. Men
moet- by voorbeeld bepaalen , welke de paalen
zyn
Juris in epiniones ad religionem fpeêtantes competat , ex
falutis & tranquillitatis publice , bonique in Societate ot
dinis ratione , velut convenientisfimo vifus punéto dispi-
ciendum eft. Determinandum accurate que fint ea que
gueftioni -definiende funt-accommodatisfima. Si dé eo
quwramus an fides T'yrannis data violari jure posfit? face
intelligitur von ad hoc fpeétandum effe: An illi dignt fint
quibus fervetur fides , fed potius : en fint effelta
‚ wiolationis fidei publice ? Num fi eam fallere liceret, pax,
tranquillitas humani generis confervari posfit ? Fines offi-
ciorum ‚ notionumgue omnium moralium accuratiffime de-
terminari debent, ne que inter fe diverfa funt confundan-
tur. Definiendum ve. qui fint defenfionis julle Pe
„sover pe. ANALOGIËE, end …- aas
zyn van eene billyke zelfsverdediging , waar de.
zelve eindigt en de wraak begind? Welke de
grenzen zyn van waare verdraagzaamheid „ bui-
ten welke zy in eene ongeoorloofde toelaating
overgaat, hoe eenige noodzaaklyke ftrengheid
van wreedheid, goedertierendheid van flaphar-
tigheid , uit onverftand voortkomende , onder-
fcheiden zy; - Verfcheiden -plichten. moeten
zoo uitgedrukt.en bepaald worden , dat zy niet
tegen elkander. {chynen aan te loopen „ wyl men
in het Goddelyk verftand geene tegenftrydigheid
kan onderftellen. —- Wanneer de befchouwing
eener zaake te ingewikkeld -fchynt ; moet men
trachten ’er verfcheide. omftandigheden van af
te zonderen „en men moet duidelyk toonen ,
wat ieder haarer uitwerke of welke verandering
zy baart, het geen byna op dezelve wyze moet
gefchieden „ als wy gebruiken om de al te; zeer
ingewikkelde Natuurkundige: uitwerkingen tot
haare «oorzaaken te brengene- …— >: suvd nov
| | Indien
Ubi ea definat, & ultio incipiat-2- Qui fint veri toleran=
tie fines, ultra quos ea in vetitam conniventiam abear ?
Quomodo neceflaria feveritas a crudelirate , clementia a
lenitate nimia , ex imbeecillitate veniente , diftinguantur ?
Officia varia ita exprimenda ‚ac determinanda; ne inwr
fe pugnare videantur, cum nulla-in intelleétu. Divino cone
cipi posfit repugnantia. Ubi confideratio rei nimis:videtur
intricata, danda opera ut circumftantie variee a. fe feparen-
tur , & quid unaqguwevis efficiat „vel rmutet rdiftintte exe
ponatur , quod eodem ferme fieri,debet modo’, quo vere
__famur in complicatis nimis Phyficis effettibus ad fuas cate
fas referendis. - | sans Ke TE
Bt 0 CN
46 1. ANTWOORD op. oe VRAAGE
Indien wyde Zedekundige kùnsdieheden wel
bepaäld’hebbên 5 zullenvwp „döór-cderzelver
vergelyking en nafpooring verfcheide waar.
hedenvontdekken „-dievtot onze Nattur éh Zaa-
ken buiten ons betrekking-hebben. Hét welke
wanneer: wy pogen te: doem ; verdiend”de Re-
diie of! overbrenging’ te hulp getoeben: “te
worden , rals door welke wy zeer meoeilyke , ‘en
meer ingewikkelde gevallen’, ‘tot'anders gemak
kelyker: en meer bekende:te“rug roepen. “Dit
nu: gefchied op verfcheiden wyzen 3 zomtyds
Jaar; der natuur der zaak’ eene-onmiddelyke Re
duêliestoe ; ja wereifche!dezelven -DeVriag,
of een door vtees onbillykafgedfongênd belofte
in"denftaat der Natuur iemand verbind; komst
zeer navaan deeze volgende: « Of-allé vrede,
door: openbaare “trouw bevestigd”, toet gehou:
dens worden „-naadien’ de Vorften onderling in
den Natuurlyken ftaat leeven, ” Dewyl’derhal-
ven byna ieder zal toeftaan , dát de’ Vrédes-
PIDONIE ver.
Si notiones motales bene determinatas habeamus, earum
collacione ‚-& attendione ad noftram rêrumawe Naturam,
fata: „varias veritates detegerius. On facere ‘ans.
nitimur- in ufum precipue meretur volari redutió „ cujus.
ope dificiliores magisque idericati cafus ad alfos facilioe
res ‚ notioresque „ fed Andlògicos revocdftius. ” Variis au
tem: id. fit modis. _ Quandogue ipfa rei Natura smmedia-.
tam reduttionem admictit; imo flagitat. er, ân pace
tums injufto «extortum metu, in ftatu naturen obliger ? Buie-
alveri êft affinis s: An’ pax omnis âde publica interpolita.
confirmata fervanda fit, cum Reges vivant interfe in_ftatu
Naturali, Cum jtaque patta pacis non pofle ‘infirmari pet
0, det ex
al
EN
over Di ANALOGIE, iz U 549
verbintenisfen niet konneì verbröoken wörden,
door een uitzondering van vrees’, (want anders
zoude men’eintde of paal aan def óorlog konnen”
flellen ,)-fehynt het, dat men van de verbinté
nisfen. in’ den ftaat der ‘Natuur het zelve moet”
oordeelen; … Dikwils verkfygt men zulk eenê*
reduêtte , door de zaak afte fchéiden van Om.
ftandigheden, die 'er vreemd van zyn; dus kon-
nen veele twist-redenen „omtrent de plichten
van Regeerders en. Onderdaanen „ uit. de. „Na-
tur der verbintenisfen bepaald worden. Som,
tyds gefchied deeze redutfie door middel van
een verdigtzel, door de omftandigheden zo za,
men te fehikken , als best is om de waarheid,
te erkennen. Dus heeft iemand niet onge-
lukkig beweezen , dat de Veelwyvery door de
Natuur verbooden is s-uitshoofde dat , indien
het gebeurde , dat een‚even groot getal Jonge-
lingen en huwbaare Meisjes , door fchipbreuk
op een woest Eiland geworpen waren , geen
garornptgr efietiaset aaf , ziftog stosuh zistert JOker
exceptionem “metus ‘omnes’ fere tonfentiane, (nam fecus
nullus bellis tmpont poffet modus & finis) widerur idem
de paCtis ftatu“náturalt initis dicendum”éff:- Spe reduce
tio.obtinetur rem a_circumftantiis a re alienis feparando.
lea mule de mutuis imperantium & civim oficíis contro,
ve ni ACU De HA de DAD unt, …Aonnunquam,,
perficitur“reduêtto ope fiktionis alicujus, circumftantias ita
componendo ut veritati agnofecende eft accommodatisfi-
mum, Polygamiam v.g. a Natgra prohiberi probat non
emo haud infeliciter ex eo,“uod fi contingeret in de-
fertam aliquam infulam parem juvenum virginumque nu-
neruim aaufragio ejici , tug fane neuter illorum plures fie
A : ! | lias
4
248 IL ANTWrisorspe VRAAGE enz,
Jongeling meer, dan, een Meisje zow konnen
voor zyn Vrouw. neemen „zonder den anderen
ongelyk te;doen. Het geen men-nu ftelt in
deeze woeste plaats-te gefchieden , ziet menuit
de waarneemingen „ dat byna alom in de Wae-
reld gebeurt. Ik zal nu niet fpreeken van ande-
re wyzen „ om moeijelyke zaaken tot ligtere te
brengen. Deeze wyzen zullen meestal door de
omftandigheden aan de hand gegeeven worden.
_ Men begrypt ligtelyk , dat al het overige
het geen wy van het gebruik der Zwalogie in de
Natuurkunde gezegd hebben, ook met de noo-
dige veranderingen , op de Zedekundige Waar
heden kan toegepast worden...
id )
° ef
£
Tias in uxorem duecere poflet , fine tmanifefta reliquorums
injuria. At ‚quod fingitur in deferto illo loco evenire, idem
in hoe terrarum orbe fere contingere obfervationes docent, …
Sponte taceo alios modos difficiliora ad faciliora reducendi „
quos plerumque circumftantiee fuppeditabunt.
_ Facile autem intelligitur reliqua etiam, que de Analogie
in fcientia Naturali ufù diximus , moralibus quoque veritas _
tibus haud incommode mutatis mutandis applicari poffe.
ONDER:
Bladz. 249
OON RNR. dd K
NOPENS HET
ZEDELXK LOT
KL ND eb Rr BN
NA DIT LEVEN;
D 0 OR
LAMBERTIUS METER,
Ô | DFD 20.
EN nes Oren herst
GA Wet belang en de aanleiding van dit On-
derzoek. é
1, Waaromtrent men zedig behoort te werk we
gaan.
IN. De orde, en het beloop ‚ in dit onderzoek.
gehouden.
ven 5 | | DE
Dened
2góe Oven net ZIEDELYK LOT per
Di oaren (AFDEELING,
hae ve lot zouli De die Oudorwehk ; en ij:
de verfohiljende ge ensder Geleerden …
“daaromtrent rafegaa “worden. —
G. IV. Wat Heidenen en Hoban er Over dachten.
| V. Her gevoelen der Ouden laat zich gevoeglyk i in
7 Co drreërlei mehingen onderföheiden.
“Die ‘er ongunftie over dagten.
Griekfche Kerk- Leeraars.
VI. Latyofche , en Goolnafmlyk Augustinus,
Vil. Navolgeren deszelfs,
Vil De Schookfche Godgeleerden, k!
IX. De Godgeleerden der Roomtche Kerk,
X. Waarby-het gevoelen van :P. BAvre gevoegd
word,
XL. Kerkvaders , die ‘er gunftiger over dasten,
Griekfche, A © |
XI. Latynfche, oe a
Xu. Vervolg Biervaa, \S Ì Ad AE hd
XIV. Het gevoelen van Bekina en beeren.
XV, Die eenen middenweg infloegen ; de oude Pe-
| lagiaanen.
XVI. Zommige Schoolfche Godgeleerden. 6
XVII. „Anderen, ‚die nág verder ginger” '
XVUL Het gevoelen der Protestanten hieroamtrent ia
het gemeen, arr or 9
XIX. Van de Augsburgfche Belijdenis Hee 0
FE XK' Vervolg diogrieee ee
{XL Gererofiëerden, =S wenn
XXIL Vervolg daarvan. . PE
XXII. Aafimerking over der Protêstantén gevoelen.
XXIV. Zommigen zoeken den grond voor der Kinde-
ven behoudenis inde Kork, /
9. XXV,
KIND ER EN ‘na per hagen 5e
3 RY. Wob danernk: FoRoests.
dNNVL Zofimige ih de Onderin d ak in de Voor-
deren.
| KVL, at Ly hd ‘de “onmiddel Ike fte naaste Óud:
paf tk) geen 1 uit en Heer. VENEMA nae
% der ge Bild word.
okei ie de ‘gronden, op. welkén, dar poelen
Bed po wij gd Dörafehe Vadêrs hiëroimurent vér.
… ___ „klaard hebben. iid
xe ede Eindelyk zoeken ook Zomig en “dèn etna
geit SENS vóór det Kinderen heit. geniglyk in Chris.
nin cht zus ;.gelyk Jon. A LAsco,,
KKXL De ie D. WYTTENBACH, …
XXX. ze. RicHTER. | ER |
XXXL Waar. mede ‘ook ftroókt het „gevoelen van
wh en Hi VAN Diesnaca, kP
SEEKIV. De gedagtén van den Heer. G. T. Nans.
_XXXV.. Dar hun lot ten wminften draaglyker zal. zym
XXXVL Of zé ook in eenen flaac van beproeving na
dit leven zyn zullen ? WE
XX XXVIL, ‚Var ons Gods. 0 daaromren: Zegt.
„DE TWEEDE AFDEELING:
Wp aarin bet ons meest waarfebynclyk voorke-
mend tine met-deszelfs gronden …
„word: opgegeenen. KJ
Ren | Af kij
XXXVII Overgang tot het velilk. onderzoek.
XXXIX. Onze mening “woorgetteld, —
XE,’ Als niet onbeftaanbaar met de aangenomene
leerftukkén onzer Kerk.
XLI, Bedenking „ of men niet gevoeglyker den
Zedelyken {laat der Kinderen na dit leven
be.
254 Oven mer ZEDELYK LOT zer
behoorde te onderzoeken ; om dan te ge-
reeder nopens hun lot iets te kunren "
paalen.
9. XLIL Nopens hunnen Zedelyken (taat , laat zich „
by het nagaan van de ontwikkeling hunner
vermogens , wel een gunftig oordeel vel-
len „ het/ geene in eenige Borge nader …
vertoond word.
_ALIIL, Waaruic een befluie opgetnaake en aangedron-
en word,
XLIV. Ook is ’er in de Heilige Schrifcen een diep
flilzwygen aangaande hunne eeuwige ramp-
zaligheid.
XLV. Terwyl ze uit veele getuigenisfen ons aanlei-
ding geeft, om het tegendeel te denken,
XLVL ’ Zy we van Gods kant de zâak befchouwen,
en op Zyne oneindige macht letten , zoo
als Hy dezelve in het werk der Verlosfing
openbaarde. .
XLVIL, Vooral by de befchouwing van des Middelaars
Perfoon en lorgevallef. ,
. XLVIIL Ook mogen wy denken, dat God in zyn be-
fluit, omtrent zulke Kinderen mede werke
zaam geweest is,
XLIX. Dan nader onderwys geeft ons Zyn geopene
baarde wil in zyn Woord : zoo als Gen.
XVII. Vs, 7e ELN ”
L. Hanp. II. vs. 39.
Ll. Exop. XX. vs. 5. Deur. Vs vs. 9.
LIL, 1 Korinta. VIL vs. 14,
LIL Ezecu. XVIII, vs. 20. vx:
XVL vs, 20, | |
P XVIIL vs. 32. XXXIIL Vs. IIs 7
“ LVL. 1 Sam. XII. vs. 24, 25.
_LVIL Martu. XVIIL vs, 2 — 14.
LVIJL XIX. vs. 13, 14.
ed
6. LIX.
KINDEREN Na pir LEVEN. 253
S. LIX. ’ Zy wy van den kant der Kinderen de zaak
befchouwen , en hunne onnozelheid gade-
flaan, die aan God zelve word voorgefteld
Jon. IV. vs. 11.
… LX, Of dat ze vatbaar zyn voor Gods genade «
werkingen.
LXI, Eindelyk word dit uit de overeenftemming en
evenredigheid, die 'er in de openbaaring
van Gods deugden plaats heeft , opgemaakt,
LXII De gedagten van Coerimus Secunpus Curio,
aangaande de uirgeftrektheid van het zalig
Gods- ryk ‚ worden hierby opgegeeven,
DE DERDE AFDEELING.
Waarin de gevoelens van anderen zedig beoor-
deeld ; en, de zwaarigbeden tegen het
„onze opgelost worden,
_LXIII- Onderzoek van eenige gevallen , uiet welken
ys men zwaarigheid. maakt. … . |
‚ LXIV. De Erfzonde als niet firydig met ons gevoe.
ge 4, len vertoond.
ln LXV Oplosfing van eene Zwaarigheid uit Deur.
1 _XXVIIL vs. 18.’ |
LXVI.: Antwoord op eene tegenwerping van P, Mo-
HAT OT AIAS. 0 Ghats: He
‚_LXVIL Gedagren over; het gefchil tusfchen Camero
ki dre em GERCELLEUS.
“LXVIIL Eemge aanmerkingen over het gevoelen van
Ak den Heer VENEMa,
LXIX. Eene tegenwerping uit 1 Kor. VIL ws. 14.
| ‘opgelost,
LXX. Bedenking nopens-de gefteldheid van de lig-
| haamen der Kinderen inhet toekomende leven
LXXI, Zedelyk gebruik van die onderzoek,
O N-
254 Oven HET, ZEDELYK LO T+; per
b d -
" We Á VER. e,
-Ô N. Di Rel E K°
bi hd - «
_NOPENS HET ZEDELNE LOT oe
pen NA Dre LEVEN
J an veelen; en op eene: zeer verfchillende
wyze „ is dit onderwerp „. „aangaande het
zedelyk en toekomend lot der Kinderen,
behandeld” het id wy wel geheel en al aan
zyne plaats konden laaten , by aldien wy den
-Opperften Rechter de jongfte beflisfing van alle
menfchlyke zaaken en derzelver lot „° die Hem
‘alleen toëkomt, flechts konden toevertrouwen.
_ Dan dewyl ons verftand al doorgaans zoo geaart
‘is en handelt, dat wy, op het-hooren of ver-
semen van eenig voorftel „ al ras het zelve aan
ons oordeel onderwerpen , «en-daaromtrent of
eene toeftemmende , of eene ontkennende uits
fpraak by ons zelverf opmaken. —_ Dewyl
dit onderwerp met andere waarheden en leer-
frakken van den Christelyken Godsdienst in een
naauw verband ftaat, zoo dat-het zich van zêl-
ve, en buiten ons zoeken ‚ dikwyls aan nze
bedenkingen vertegenwoordigt en aanbiedt. —
Dewyl
KINDEREN: ra pir orevens > 255
Dewyl het eindelyk.by ons geliefde Voorwer-
pen Zyn , omtrent welken deeze bedenkingen
gaan „ en welker tederhartige bezorging wy ,
zoo lang de Voorzienigheid ” er ons toe róept „
nimmer mogen ter zyde ftellen, die ook, wan-
rieer wy ze misfen moeten, met grievende fmer-
ten van ons nagezien worden en omtrent wel-
ker lot wy niet onverfchitlig. mogen zyn ; Zoo
kan het niet als onbillyk en onbetaamelyk afge-
keurd worden „ wanneer iemand dit ftuk be-
daard en naaùwkeurig poogt nategaan, de Zwaa-,
righeden en duisternisfén „die zich daarby op-
doen „ poogt, 4 ontwarren Een optehelderen á
en, ZOO verre het doenlyk js ; naar. zekerheid.
en gronden, wadtop men berusten kan, zoekt,
Om deeze reden, En de aanleiding in den ‚Weg
der Voorzienigheid ‘het medebrengende , heb-
ben wy dit ftuk by. herhaaldé overdenkingen na-
gegaan , ef het geene ons daaromtrent is voor-
ge hanen, wel aân anderen, willen mededelen,
De hooggeleerde Heer VENrMma. À en:
van dit aftekeuren „ verklaart het voor; eene.
uitmuntende, en. lofwaardige poging. „ wanneer,
men de zwaarigheden, die zich hierby opdoen,
poogt opteruimen, en op eenigzins aanneem-
lyke gronden hieromtrent jets te bepaalen; „Dis-, —
ld Er; healen Gre Aer. DP. 494.
8 ” daj
„ =d - ' +3
… Se
»
256 OvER HET ZEDELYK LOT per
Se MS jk
Dan dit moeten wy hierby vooraf herinne-
ten , dat dit onderwerp „ aangaande het toeko-
mend lot der Kinderen „ Zoo ooit eenig ander
{tuk , onder die voorftellen moet gerekend wor-
den, omtrent welken men , behoudens de waar-
heid ende der vreede, verfchillend denken kan.
Het donkere , waarin wy dit ftuk , van welk
eenen kant wy het ook begluuren , altyd be-
fchouwen : de verfchillende gevoelens en twis-
ten van zoo veele geleerde Mannen , die hier-
omtrent hebben plaats gehad, maken ‘dit onder-
zoek moeijelyk. De befchouwing van de on-
derwerpen , als van redelyke wezens „ tot een
eindeloos beftaan opgelegd: de aanmerking der
Godlyke Deugden, die zich in de wegen met,
en de behandeling van redelyvke Schepfelen
openbaaren : en het nagaan van den weg ende
de voorwaarden tot behoud van ons ontaart en
zondig geflacht , in het woord van God voor-
gefteld , kunnen het gemoed , by het onder-
zoek hieromtrent ds lichtelyk dan Zoo , dan an-
ders zwenken. En hierom is het niet ‘vreemd,
dat de gedagten der Geleerden over dit ftak
zoo verfchillend uitgevallen zyn; naademaal
een ieder hieromtrent bepaalde, het geene hem
best voorkwam „of met zyn leer-{telfel , of
andere begunítigde gevoelens meest fchcen te
ftrooken.
Doch
KINDEREN Na Dir IEvEN > g57
Doch in hevigheid en driften met anderen
_ hieromtrent «te twisten , is zekerlyk onvoor-
zichtig : en hen, die van ons in dit {tuk ver-
fchillen , zelf te ‘verketteren, is onheufch en
liefdeloos. Een befcheiden en bedaard onder-
zoek moet hier billyk plaats hebben , en de
zucht en liefde der. waarheid , om die te ont-
dekken „ moet ons hierby gaande maaken en
bezielen.
ged L
Op deeze wyze zullen wy dit ftuk , zoo
veel ons doenlyk, nagaan, waaromtrent wy ons
„deeze orde hebben voorgefteld : dat wy eersé
de gefchiedenis van dit onderwerp „ of de ver-
fchillende gedagten der Geleerden daaromtrent
kortelyk opgeeven ; — en tendweeden , het
_ geene ons daarby meest waarfchynelyk voor-
komt, voorftellen; —- en eindelyk de gevoe-
lens van anderen zedig beoordeelen , en hunne
zwaarigheden nopens het onze oplosfen.
\
XXII. Dee) R DE
{
259 Over ner ZEDELYK LOT ber
DE EERSTE -AFDEELINC,
Waarin de gefchiedenis van dit onderwerp,
en de verfchillende gedagten der Geleer-
den daaromtrent worden nage/boord.
KV.
Het zou wel niet onaangenaam zyn , wan-
neer men, om dit ftuk wat hooger optehaalen ,
naging , welke hieromtrent de gedagten van de
verftandigften. onder de Heidenen „ die over
zaaken van den Godsdienst iets nagelaaten heb-
ben, geweest zyn. Dan dewyl dit eene meer
dan gemeene kennis en belezenheid in derzel-
ver fchriften onderftelt : en vooral ook, dewyl
het leerftuk van de onfterflykheid der Ziele by.
hen al veel zeer in het donkere lag , en aan
veele twyfelingen onderhevig was, en by hen,
die het zelve beleden , onder een inmengfel
van veele. andere gevoelens bedolven lag , die
der waarheid niet weinig tot nadeel en bezwal-
king ftrekten ; zoo zou er veelligt weinig vrucht
van dit onderzoek te verwachten Zyn.
Ook zullen wy niet onderzoeken , wat de
Joodfche Meesters hieromtrent gedagt en be-
paald hebben ; alhoewel het zich , uit hun ge-
voelen nopens de befnydenis , welker noodzaa-
„kelyk-
KINDEREN Na DiT LEVEN, 259
kelyiheid zy doorgaans zeer bygeloovig verhef-
ten „ lichtelyk Laat opmaken , dat zy van het
ontvangen of niet ontvangen van dezelve , der
| Kinderen gelukkig of rampzalig lot afhangelyk
maken. Alhoewel ‘er ook zyn, die met eenen
vermaarden Meester onder hun, ABEN EZRA
het voor eene dwaaling verklaaren : „dat een
», Kind zonder de befnydenis ontvangen te heb-
„„ ben , geftorven „, geen deel zou hebben in
„ het toekomend leven.” Herineecenr. Elis-
tor. Patriarch. T.I, Exerc. vu. $. ig.
dgn.
Komen wy tot de vroegere Leeraars der
Christenen , wy vinden by hun een groot ver-
fchil van meeningen hieromtrent. Niet weinie
gen Zyn 'er, die de Kinderen , wen ze onge-
doopt geftorven waren „ tot de eeuwige vlam-
men verweezen ; gelyk J. G. Vossius, Dis-
put de Baptismo VII. $. or. getuigt. Wanneer
zy over den Doop en deszelfs noodzaaklykheid
handelden ,- verklaarden zich veelen ook ome
trent dit ftuk.
Onder de Griekfche Kerk-leeraaren heeft,
op die gemelde ftrengere wyze , zyn gevoelen
uitgedrukt DrioNystus „ de Areopagiet byge-
naamd , in het Poek de Mierarchta Ecclefiaft.
C. 2 by aldien hy de SCHEVE van dat boek
KR 2m maar
à
260 Over HeT ZEDELYK LOT per
maar is. “Dus dagt”er ook over CrPRIANUS,
Libri de Lapfis , by Forsesrus; Jnftruê.
Hiftorico Theolog. L. X. c. V.S. 2 & 5.” En
CyriuLus HieRrosoLyMm. Catech. III by
Vossius, l.c. aangehaald. — _ Men fchreef
naamelyk , reeds ín de tweede Eeuw , en nog
meer vervolgens in de derde , aan den doop de
úitneemêndfte krachten en uitwerkfelen toe :
dat die tot vergeving der zonden diende’, de
wederbaarende en vernieuwende genade- gaven.
des Heiligen Geests aanbragt : en beriep zich
daaromtrent op des Heilands uitfpraak. Jorn. III.
vs. 8. Gelyk van den Heer VENEMA, Mis-
tor. Ecclefiaft. V.& N.T. T. II. p. 485. feq.
ait JusriNus Marr. IReNzus , en. Crr-
MENS ALEXANDR. Kerkleeraaren in de twee-
de Eeuw , en TERTULLIANUSs die in het
laatfte der tweede en het begin der derde Eeuw
leefde ‚is aangetoond , terwyl als getuigen hier '
_ voor uit de derde Eeuw CyrPrraNus en Fir-
MILIANUSs worden aangehaald , 1. c.p. 665.
Hieruit nu fproot het bezef van de onontbeer-
Iyke noodzaaklykheid des Doops , en tevens ,
dat men de Kinderen , die ongedoopt ftierven,
uit den Hemel en van de zaligheid weerde „
naardemaal ze van het geene daartoe vereifcht
wierd , en den weg baande , ongelukkig. ver-
fteken waren.
“Mex
KINDEREN NA DIT “LEVEN.” 2ó1
Men gebruikte ondertusfchen die gemaatigd-
heid omtrent de Kinderen , die den marteldood
ondergingen, dat men het gebrek vanden Wa-
ter-doop hun zoo zwaar niet toerekende „ en
gunftiger van hun dagt, naardemaal ‚de martel-
dood, dien men toen ook” wel eenen bloed -
doop noemde, gerekend wierd niet alleen het
gebrek van den water-doop te vergoeden, maar
ook ruim zoo krachtig. te: zyn tot wegneming
der zonden , en om den menfch met God naauw
te vereenigen. VENEMA, Lc. p. 486, {eq —
Ook: was men zoo toegevend omtrent hen , die
buiten hunne fchuld’den doop moesten derven 5
hoedanigen men na derzelver- dood nogte den
hemel toewees., nogte ter helle doemde , maar
na zekere: derde plaats , ofte eenen-ftaat-tus-
fchen beiden verzond. «En dat dit-ook het
heerfchend gevoelen in-de vierde eeuw geweest
zy, heeft de Heer Venema, T. IV. p.-122
& feg. uit CarysosToMmus GREGORIUS
NAZIANZ. en NyssENus, BAstúoug Mk
en anderen getoond.
\
$. v IR
Onder de Latynfche Kerk- leraars zyn de
meesten ook met die gevoelens ingenomen ge-
weest. De- vermaarde Bisfchop te Hippo „ in
de vyfde eeuw , AvcusrTiNuss, is veelen
hierin een voorganger geweest. Hy verklaat-
d
262 Over Her ZEDELYK LOT per
de , dat de Kinderen , die ongedoopt, of bui-
‚ten den martel-dood uit dit leven wierden weg=
gerukt, niet in den heimel kwamen , miaar aan
de {trafen des tweeden doods onderhevig waren.
‚_ Lib. de Origin. peccato, c. 18. en elders in zy-
ne fchriften , uit welken de getuigenisfen ver-
_Zameld en aangehaald zyn. by Forsesius;
Kes DL VOL el 4 200 Li Mere NV. Ros
De erfzonde was , naar zyn oordeel , voldoen-
de , om de Kinderen , die van het geloof ver-
fteken, en het bondzegel, het welk de weder-
baarende genade, en den ingang ten hemel aan-.
brengt , niet deelachtig geworden waren , tot
den afgrond der eeuwige rampzaligheid te ver-
wyzen. —= Dan gemaatigder, gelyk ook an-
dere voor hem, dagt hy nopens de geene, die
buiten hunne fchuld den doop hadden moeten
derven. Ook ontfloég hy hen van dit harde
vonnis „, die den marteldood: ondergaan had:
den. En over het geheel poogde hy dit onge-
lukkig lot der gedoemde Kinderen daardoor te
verzagten , dat hy den allerlaagften trap „ ofte
het allerlichtfte van de verdoemenis hun flechts
toefchreef ; naardemaal ze alleenlyk de erfzon-
de, en geen eigene ofte daadelyke zonden tot
hunnen last hadden. Dit gevoelen „met de
gronden , op welken hy het bewees , heeft de
Heer Venema, iff. Keelef: T.AV. p.-567
feq. midsgaders hoe noodzaaklyk hy-den doop
ftelde, p. 435. uisvoerig vertoond, = ‚Men
meent
„KINDEREN Na Dit zeven. 263
… meent ondertusfchen ; dat his os il NUs uit
groote hevigheid en. drift in zyn twisten met
de Pelagiaanen , en om tegen deezen de erf-
‘zonde ftaande te houden „en. de noodzaaklyk-
heid der wedergeboorte ende des doops te be-
toogen.‚ tot die geftrengheid omtrent de Kin-
deren zou vervallen zyn. ForBesius sl; c,
L.X. ce, V. 4. 1. —- Ook heeft men aange-
merkt , dat- die Kerk - vader ‘hieromtrent wel
eens van. Zich zelven verfchilt , en niet altyd
op die zelfde wyze dagt of fchreef.. Zie For-
BES l,e, 6.3. Vossruss 1. €. $. 23: ——
Dan by. dit alles word hy doorgaans onder de
voorftaanderen van der Kindeten harder lot na
dit leven Lore
S. VI
Eieuis zyn hem veele naargevolgd. Fur-
GENT1us verklaarde „dat ze de Atraffen- def
tweeden „doods ondergingen, en in den poel
van Vuur gekweld en gepynigd wierden. dib,
de Incarnat. @ Gratia Christi, ‚& de Fide ad
Petr. Diac. c. 3 & 29. — Gerastus, Bis--
fchop tte Rome , verwees hen in den oordeels-
dag ter flinkerhand van den Rechter. — Ook
verfchilden INNocErTius en Greeorimus Maen,
hiervan ‚niet. Hunne gevoelens , bewyzen en
woorden zyn by Vossrus, le, en Forsesmus,
ls c. $- 9. en. elders aangehaald,
0 Ra S. VIIL
264 Over mer ZEDELYVK LOT pér
$ VIIL
Toen in het vervolg van tyd de Sehoolfche
Godgeleerdheid „ gelyk men ze noemt , zich.
eenen naam en opgang maakte „ is ’er ook over
dit ftuk niet weinig getwist. -— GREGORIUS
_ARIMINIENsIs, een Beftuurer van de Aù:
gustyner orde , in het midden van de veertien-
de eeuw, een man van grooten naam „- verliet
de in zynen tyd vry algemeen gunftiger gedag-
ten nopens het toekomend lot der Kinderen ;
en vereenigde , nevens eenige anderen , zich
met het gevoelen van AucusTIiNus: waar-
om men hem ook den bynaam van een beul der
Kinderen ( Tortor infantum) heeft toegelegd:
Zie G.G. Leisnitz , Zheodic. $.92. Ende ver-
maarde Spreuk - meester, Perrus LOMBARDUS',
die de Schoolfche Godgeleerdheid tot den hoog-
{ten top voerde , was, met veelen zyner aan-
hangeren , in het zelfde. gevoelen. Sentent. IV:
Diff. 4. gelyk Fornes. Lc. $. 7. heeft aan-
gewezen.
Ook hebben zich naderhand veele Bisfehafi
pen en Godgeleerden i in Prankryk met het ge-
voelen van AuecusTIiNus vereenigd „ende
Kinderen , die in hunne onnozelheid , doch
zonder doop geftorven waren , tot cen eeu-
=wig vuur gedoemd. „Men ziet dit: in eenen
Brief, uit naam van vyf Bisfchoppen zien
NO=
KIN DEREN NA DIT LEVEN,” 265
Innocentius XII. tegen een boek van dên- Kars
dinaal STONDRATI, gefchreeven ; alhoêwek
zy. daarin het gevoelen „dat de ongedoopte
Kinderen enkel aan ftraffen van gemis’ onderhes
vis waren, niet durfden veroordeelen ‚ naarde-
maal-die mening van THOMAs:AQUINAs in
andere. Mannen van naam-zyne-voorftaanderen
had. LEIBNITZ, lic. $. 93. Alwaar ook nog
aangemerkt is; dat NrcorLtus het zelfde ge-
voelen van-AUGuUsTINUs;-tegen. JURIEU te
bepleiten, dog ongelukkig ‚ tot zynen vaak ge:
nomen heeft, -
te
Dit gevoelen heeft ook op de Trentfche
Kerk - vergadering-gediend „dog "weinige Aan-
hangeren gehad ; want die Vaders hebben-het
gevoelen van. AUGUSTINUS en GREGORIUS
ÄRIMiN. verlaaten „ en daaromtrent iets anders
bepaald , waarvan wy vervolgens melden zullen,
—— Men heeft echter onder. de Leeraars der
Roomfche Kerk , welken dat ftrenger gevoelen
goed. fcheen , en die de ongedoopt geftorvene
Kinderen verdoemden. Dus fchreef Busaus,
de-Sta:tbus hominum, ps 15te 157 feq. 'er over.
En-DoMmiNicus A SoLO,-de Natura &
Gratia, L. Il. c. 10. Dat het in de Roam-
„‚-fche ‘Kerk ‘een meest aangenomen gevoelen
» is, dat geen Kinderen , die den is oi
R 5 daa
266 Over nHÊT ZEDELYK LOT Der / |
35 daadelyk vontvahgen hebbén, dien ze zelf
» miet eens verlangen kunnen , in het Koning:
s‚ ryk der hemelen ingaan.” En BeLLARMr-
NUS, de Mmif. grat. „ Volgens het geloof der
s‚ Katholieke Kerk heeft men te ftellen , dat
5 de Kinderen, die zonder doop geftorven zyn
ss tot den eeuwigen dood gedoemd wofden. ”
En elders: … De Kerk heeft altoos geloofd ,
5, dat de ongedoopte Kinderen verloren gaan.”
Ook geeft de Trentfche Katechismus , in het
hoofdftuk over den Doop, dergelyken op. Zie
J.G. Waren , Disf. Theolog. de Fide Infan-
tum in utero, S- 6. De
GE,
Onder de Protestanten is ons tot hiertoe geen
Godgeleerde bekend , die met dit harder gevoe-
len omtrent het lot der onnozelen zich veree-
nigd heeft , buiten den eenen beruchtten P,
BayvLe, die zyn werk opzetlyk fchynt gemaakt
te hebben , om tegen de Godlyke goedertie-
renheid en derzelver bedeelingen veele zwaa-
righeden op te ftapelen , als of hy zich aange-
pord vond, om de zaak der oude Manicheën en
hunne gevoelens te bepleiten. Deszelfs gevoe-
len hieromtrent ‘heeft hy „ niet zonder de God-
Iyke goedertierenheid hoonende trekken, in ee-
ne zwaarigheid dus uitgedrukt: ,, Wanneer een
„> zeer groot- volk over het geheelszich an ope
KE „…” Oer
„KINDEREN. na /piT LEvENes-, 267
roer en _muitery had fchuldig gemaakt „daa
„zouden het geen. bewyzen van eene genoeg-
„"Zaame en-deoverhand hebbende genade zyn ,
s indien een honderd. duizendfte gedeelte daat
„ van vetfchoond wierde, maar de overige alle,
„de onnoozele zuigelingen eens zelf niet uit-
» gezonderd „ den-dood moesten ondergaan.”
Refponf: ad Quefisa Provincial, T. iL c.148.
axiom, 18. heeft hy-dit uitgelaaten „ en c.178.
p. 1223. diezelfde zwaarigheid wederom aan-
gedrongen „ en zich als een verdediger van het
bover gemelde gevoelen van Nacorius.op-
geworpen: Zie LEIBNITZy lc. s 183
S-XL
Dán dit “omtrent. de Kiemen: min ghnftig
gevoelen, heeft by allen geen ingang ofte goed-
keuring gevonden. 'Er zyn ook onder sde-ou- —
de Kerk-leeraaren „ die nopens het jongfte dot
der onhozelen gunftiger gedagt hebben,
| @ader de Griekfche Kerk - vaderen heeft
IRENm us; adverfs Heref. L. Ic. o2. zich
hierover dus uitgedrukt : _ ‘Christus heeft al-
sle «de leef -tyden der menfchen doorgewan-
> deld , ten einde Hy allen behouden zoude:
» Allen , zeg ik „die door Hem tot God we-
ii derom. geboren worden : Kinderen , en klei-
„nen, en knaapjes „ en jongelingen, en ou-
» >On
268 Over ner ZEDELYK LOT per
5, dere lieden : voor de onnoozele Kinderen
» (infans) is Hy een kind geworden, om de
» kinderen te heiligen : en voor de jonge kin-
„ deren een jong kind , om te heiligen , die
'» Van zulk eenen ouderdom zyn.” Bors&cc.
Moral. gedan. p. 103. en Vosstus 1. c. disp.
XIV. S 7. hebben dit aangehaald , als een ge-
tuigenis uit de tweede eeuw voor den Kinder-
doop , daar de uitdrukking van wederom gebo
ren te worden op doelen zou. De Heer V -
NEMA , die Miff. Eccl. T. II. p. 467. deeze
plaats ook aanhaalt , en die betekenis der fpreek-
wyze ook toêftemt , vindt dit getuigenis hier
echter niet als ongetwyfeld ; dewyl ‘er in het
voorgaande en volgende van den Doop geen
melding voorkomt. Dit wedergeboren te wor-
den door Christus zou dus, zyns oordeels, zoo
veel zeggen als geheilisd, dat is, zalig worden
door Christus. «… De zin van dit gezegde zou ,
by gevolg „ kunnen zyn , ‘dát Christus „ alle
„der menfchen leeftyden doorwandelende , door
dit zyn voorbeeld heeft willen te kennen gee-
ven, dat Hy gekomen was, om menfchen van
allerlei ouderdom, ook de kinderen , te heil.
gen , dat is, zalig te maken. —- En volgens
die verklaaring ligt die gedagte en ftelling , die
wy hier bedoelen , in dit gezegde rechtftreeks
én zeer duidelyk opgefloten.
… In de vierde eeuw vinden wy BasiLrus
MaeNus, die den doop niet volftrekt noodza-
kelyk
KINDEREN pa nit Leven.” > 269
‚ kelyk ter zaligheid Stelde; want de geenen, die
men niet zeggen konden echten doop ontvan-
gen te hebben , welken. men overzulks moest,
oordeelen nog ongedoopt te zyn „ verklaarde hy „
dat, ftichtingshalven „ niet behoefden wederom
gedoopt te worden. Kon nu iemand , naar het
oordeel van dien, Kerk - vader zalig worden, of-
{choon hy , welvoegelykheids-halve, niet ge-
doopt ware ; hy zal.dan ook den Kindeien, die
ongedoopt fterven, de zaligheid niet hebben af-
gefproken. Vossius, lc. Disp. VIL à 25.
EO
Onder de Latynfche Kerk-leeraars was Te R-
TULLIANUS ‚in de derde eeuw; wel van dat
gevoelen „ dat de doop de heerlykfte nuttighe-
den en uitwerkfelen had 5 hy begreep echter.
ook , dat men dien daarom niet verhaasten mogt,
maar ried deszelfs uitftel aan , vooral ten aan-
ziene van de Kinderen. En nopens de Oude-
ren, die om de behoudenis hunner Kinderen ,
wen ze ongedoopt. fterven- mogten „ bekom-
merd waren , die dan ook op hunne begeerte „
naar een gebruik ‚in dien tyd , dezelve. ge-
doopt. kreegen , fchryft hy , dat Zy meer no-
pens het verkrygen „dan omtrent het uitftellen
van den doop, by aldien zy deszelfs gewigt be-
grepen , bekommerd zouden zyn... By het uit-
ftellen van dien: hadden de Christenen niets te _
| VICe-
270 Over HET ZEDELYK LOT, DER
vreezen ; want de behoudenis is , by een op-
reeht geloof , veilig genoeg , en de Kindereri
worden door het geloof hunner Ouderen zalig.
En hiervoor brengt hy 1 Kor. VII. vs. 14. by
en verklaart die heiligheid, door den Apostel
aan de Kinderen toegefchreven , als een voor-
recht van derzelver geboorte -lot , waardoor ze
tot heiligheid en zaligheid beftemd waren „ en
in den zelfden ftaat raaken met hun , die wit
spater en Geest geboren worden , dat is, met
volwasfenen „ die gedoopt worden. De Bap-
tismo,c. 18. & Lib. de Anima ,c. 39, 40.
aangehaald by den Heer VENEMA, TIL,
p. 466.
Ook was in de vierde eeuw een begunftiger
van dit betere lot der Kinderen, CyPrrANus,
die , Epist. ad Bidem, L. UL Ep. VIJL dus
. Schreef : … Wat de Kinderen aangaat, wy
„ hebben allen geoordeeld (eene vergadering
> naamelyk van LXVI Bisfchoppen ) dat geen
menfchen-kind Gods genade-en barmhartig-
heid ontzegd mag worden.” En vervolgens:
> Dat God zyne gunften zoo wel aan de Kin-
„ deren, als aan volwasfenen bedeelt. — — —
j, Want God, die geen aannemer des perfoons
is, ziet ook niet op den ouderdom , maar
vergunt aan allen eenen gelyken toegang tot
zyne hemelfche genade. — — —. Worden
den grootften zondaaren , die zich voorheen
zeer
23
53
95
23
EE4
2
2
9
55
9,
5
59
9
2
25
99
95
23
22
9
9
99
fc
N
|
KINDEREN va DIT LEVENS 271
zeer tegen God bezondigd hebben , wanneer
ze naderhand gelooven , de zonden verge-
ven : word ’er niemand van den doop eh de
genade uitgefloten ; hoe veel te minder mag
meu dan een Kind uitfluiten ; het welke ;
onlangs geboren „ nog geen zonde gedaan
heeft, maar alleenlyk door zyne vleefchlyke
geboorte uit Adam onder de fchuld des doods
ligt ? Zal dit niet zoo veel te eerder.de ver-
geving der zonden deelachtig worden 5 naars
demaal aan het zelve geen eigene „maar
vreemde zonden vergeven worden ? Hier-
om ‚ myn zeer geliefde Broeder ! is dit „in
de Kerk- vergadering , ons befluit geweest,
dat wy niemand mogen uitfluiten van den
doop „ ende van de genade van God, die
omtrent allen barmhartig „ goedertieren en
getrouw is. „Moet nu dit omtrent allen waar-
genomen en vastgehouden worden ; ‘hoe veel
te meer dan ook omtrent de Kinderen en
jongst-geborénen, die terftond na hunne ge-
boorte fchreijen en weenen, en dus niet ane
ders doen „ dan fmeeken : die overzulks de
voorwerpen van onze behulpzaame hand, en-
„de van Gods ontfermingen zoo veel te. meer
verdienen te zyn?” —- En dit getuigenis,
hryft Vossius, l.c. Disp. XIV. 6. 9. is van
zoo veel te meer gewigt ‚ dewyl het zelve het
oordeel was van LXVI Bisfchoppen „ in eene
Kerk - vergadering. |
& XIIL
272 Over HET ZEDELYK LOT DER
GX EI IL.
„AMBROSIUS ,/een getuige uit die zelfde
eeuw „ zegt , de Abrah. Patriarcha, Le II.
ede, Geen aankomeling CProfelit) , die
sy oud van jaaren is ‚ geen kind „ een Ínboor-
ling zynde „ word ‘er ùitgeflooten ; want el-
ke leef-tyd is aan zonden onderhevig , en
overzulks ook vatbaar voor het bond- zegel.
— —— Indien iemand niet weder geboren
word uit water en den Heiligen Geest, kan
„ hy in het koningryk van God niet ingaan.’
Daar word zekerlyk niemand uitgeflooten, geen
kind , niemand, die door eenige noodzaaklyk-
heid belemmerd is. Vossius l.c. $. 10. —
En Homir. ôn bit. Valentin. zegt hy van den
overledenen „ dat dezelve , hoewel ongedoopt
geftorven „een beter lot was deelachtig gewor-
den. En beroept zich op het voorbeeld van
David , die terwyl zyn zoontje ziek.was, rou-
we bedreef , uit vreeze , dat het hem ontrukt
‚zou worden ; maar niet langer weende , na dat
het geftorven was ‚ naardemaal hy wist ‚ dat
het by Christus was. … Hy treurde over zynen
aan bloed-fchande fchuldigen-zoon .Amnon ,
insgelyks over den broeder -moorder Abfulom.,
weetende , dat beiden in hunne zonden geftor-
ven waren. Maar over den dood van dit zyn
onnoozel zoontje had hy geen rouwe ; dewyl
hy geloofde , dat het zelve „ als nog onnoozel
Zyn-
|
KINDEREN NA DIT LEVEN. … ä%g
Byndes-leven zou. „ForBmsius, die dit aan-
haalt, dc. LX. c. 6, $. 2. merkt op dit be-”
wys van dien Kerk-vâder aan, dat dezelve van
oordeel geweest is, dat dit geen byzonder voor
recht van Davids kind „boven die van ândere’
geloovigen geweest ware; maar dat David zyne
hooftgronden van het wedervaaren van alle kin
deren der geloovigen , die in hunne kindsheid
fterven ‚ ontleend, en dus niet uit een byzone
dere openbaring. had.
Xi Mo
|
\
‚Vooral heeft: zich de zaak der Kinderen zn 3
zeer aangetrokken de vermaarde. Abt Berns
HARDUS uitde twaalfde eeuw. Dorn. in ram.
palmaâr. Serm., 1 Opp. p: m. 33. fchryft hy
düs: „; Die als een Kind, geboren is ‚ en den.
„> ftand der onnoozele Kinderen tot zyn-eerfte
slot verkoos „fluit ook thans geen Kinderen ,
suit van de genade, Dit ftrookt met hunne
bn, onnoozelheid. „en is eene lichte zaak voor
ss Zyne Majefteit , dät Hy door Zyne genade -
s». goederen vervulle ,, hee geeri natuurlyk bo- -
ven hun bereik is.” — En Sem. fuper
Cantic. LXVI fol. 186, gaat hy de verachte-
ren van den Kinderdoop dus tegen: ; Alhoe-
s. wel het Kind voor Zich zelven niet fpreeken
s, kan „hiersis echter het bloed van deszelfs
‚ broeder „én wel zulk eenen. broeder ; het
OL XXII Deel, Ss z well
° _
=
274 Oven ner ZEDELYK LOT per
;, welk van de aarde tot God roept : hier is
„tevens deszelfs moeder , de Kerk , die voor
… het zelve roept : en het kind. zelve , ziet gy
> niet , hoe het hygt , en als aan de. bronnen
„… des Zaligmakers tot God roept , weent en
… huilt: Heere ik word onderdrukt , wees Gy
s>- myn borge ? Het fnikt om de hulp der ge-
»> made, dewyl het onder den druk ligt van zy-
‚> hen oorfprong. De onfchuld van het ellen-
> dig fchepfel roept , de onwetenheid van het
„> kleine kind roept, de zwakheid van den doo-
„> peling roept. Alles roept hier dus; het bloed
„> des broeders , het geloof der moeder , ‘het
> gebtek des ellendigen , en de ‘ellende des
‚ gebrekkigen: dit alles roept tot den Vader.”
Dit bevestigt hy met het voorbeeld van de ge-
loovige fmeekingen der Kananeeïfche Vrouw’,
ten voordeele van haare dochter ‚ die door den
Heiland geholpen is. En na eenige andere be-*
wyzen zegt hy eindelyk: met de woorden van
IRENEUS: ‘3, Hierom is Christus zelve ook”
» een Kind geworden , en heeft alle de trap-”
„, pen van den menfchlyken ouderdom door ge-**
za Zaan , om in geenerlei ouderdom iemand zy-
„‚ ne hulp te doen derven.” —- Uitvoerig.
fchryft hy ook over dit ftuk „ Bpiflo/. LXXVII.
ad Hwugon. de S. Vicïore , fol, ae1. feq. daar
wy „ dewyl die brief zeer wydloopig # ‚ deeze
hoofd-zaaken flechts uit optekenen. rr.) Aan-
ed de woorden van Christus tot Nikodemus: «
indien
Î
{
KINDEREN va Dir LEVEN. ” 275
êndien iemand niet weder geboren word uit Wa
der en geest , kan hy in het koningryk der he-
melen niet ingaan , oordeelt hy , dat derzelver
verklaaring al te hard zy en niet kan aangeno-
men worden , wanneer. men ‘allen , die onge-
doopt fterven, mits zy aan eene verachting van
den doop niet jpu Zyn , daardoor van de
zaligheid uicfluit. 2) Dringt hy aan, dat naar”
demaal de inftelling van den doop niet van ee-
‘ne natuurlyke wet is , en overzulks buiten ee-
ne vóoräfgaande afkondiging. niet bekend kan
Zyn, men de geene, die, eer ze nog daarvoor
vatbaar Zyn , uit dit leven worden weggerukt,
niet veroordeelen mag. 3.) Op.de zwaarig-
heid, die hier van eene verdoemende erfzonde
gemaakt word „ antwoordt hy, dat God, bui-
ten den doop en de voorgaande befnydenis /
ook nog. andere middelen nest om, „wetiehen
zij te maken. ; |
In dit gevoelen ftonden ook ass wate.
nooten,- Huco DES. Vricrorre en PETRUS
vid. aangehaald by Forsestus, L Ge
7. Sr „en bt dd Lc. d: 2
N Ee s rs Î 1
kf : 3 HE 8i, iN td
SKV
Onder de Protestantfishe: linblacdid vinde
_ men eenpaarig-genoeg ; dat-ze omtrent dit ftuk.
zeer gemaatigd gedagt hebben. Dan-eer wy
08 dae
276 Overrmer ZEDELYVK LOT per
dat nagaam ; moeten wynog de. gedagten vat
zommige, “die” met het tweederlei gemelde ge-
„voelen niet infternien ; vernemen.
Dewy! men hieromtrent niet wél iets vinden
kon het ‘geene in alles met andere bekende
waarheden, of aangenomen (tellingen overeen
te brengen was „ hebben zommige goedgevon-
den eenen middenweg inteflaan.. Dus heeft in
de vierde eeuw GREGORIUS NAZIANZ. »
Orat. de bapt. Theod, ap. Forses. L.X. c. 5.
S. 9. reeds geoordeeld „ dat de Kinderen zoo
weinig met de hemielfche heerlykheid beloond ,
als tot de ftraffen der verdöemenis van een echt-
vaardigen. Rechter veroordeeld wierden ; voor
zoo veel ze den doop niet ontvangen, en. echter
ook aan. BALORNS 60 zonden zich niet fchuldig
‘gemaakt hadden. — . En de geleerde. Kerk-
‘vader pepe ‚ in de tweede eeuw ,
Lib. de Refurre@ì. p. 185. was van gedagten,
dat ; naardemaal de Kinderen goed..noch, kwaad.
gedaan hadden ‚ zy zelf niet eensán het laatfte
oordeel eene plaats, konden hebben. NARE Mp
Differt Sacr. p. BR rie DVR ei pr
& Eid &
De oude Pelagiaanen konden ook de onge-
doopte Kinderen z00 Weimig tot het koningryk
van God toelaaten , als zy dezelve tot de hel-
fche pynen durfden-verdoemen 5 mâaar-weezen
hun eene zekere,derde plaats toe; de. voorburg
der head nn Kang) genaamd. For-
BES.
zeKINDEREN 9 ber Levens) “opp
Besole. LVL co 1. $- 20; or, ==! De
Heer Venema sole. “T. IV--p. 568. merkt
aan,dat ze onderfcheid maakten tusfchen het
eeuwige leven „, en het koningryk der hemelen:
het eerfte vergunden zy den Kinderen wel; we-
-gens derzelver onnoozelheid ,„ en onzondigen
ftaat „doch alleenlyk wen ze gedoopt waren ,
‘volgens. Jon. II. vs..5. - En dit-word van Au-
GUSTINUS eene plaats. van #weede gelukzalig-
heid genoemd. Dan het:blykt nergens daide-
1yk ; „waarin dat ‘onderfcheid tusfchen het eeu-
avige leven en «het koningryk-der-hemelen zou
-beftaan hebben. ‘Dog het bekende zeggen van
‘Per aerus nopens de Kinderen was’: Waar
ze niet. heen komen , weet ik „maar. waar ze heen
gaan ; weet ik niet: waârdoor hy eenen mid-
denftaat tusfchen hel en paradys bedoelde. En
dit gevoelen wierd in de Karthageenfche , ofte
Mileritaanfche Kerk = vergadering veroordeeld.
_Ook waren ’er onder déraanhangeren van Pe-
LAGIUS ‚die zulk eenen middenftaat verwier-
pen ; maar in beiden werfcheiden trappen ftel-
den. Het-is echter waarfchynlyk , dat ze eene
natuurlyke gelukzaligheid „ buiten het zalig-aan-
fchouwen van. God , onder de benagming van
het eeuwig leven bedoelden.
Nog anders begrepen het de halve Pelagiaa-
nen „ dat-naamelyk de Kinderen „ geduurende
gen flaat van Qnngozelheid geftorven,, geoor-
3 deeld
#
278 Oven ner ZEDELYK LOT prr
deeld zouden worden naar het geene zy zouden
bedreven hebben, by aldien ze den ftaat van
volwasfenen zouden bereikt hebben :-@n over-
zulks ten deele vrygefproken „ ten-deele ver-
doemd-worden. De Heer VENrMma Disfert.
Sacr. p. 537 houdt dit voor ongerymd , naar-
demaal ’er niet geoordeeld word over het geene
iemând nog zou doen , maar over het geene hy
gedaan heeft, En hierby moest ook eene zoo.
genaamde „ naderhand-zoo veel twist -ftof uit-
geleverd « hebbende „ middenkennis onderfteld
worden. Uit deeze aan God toegeëigende ken-
pis hebben ook zommige Leeraars der Augsburg-
{che Belydenis der Kinderen zalig of rampzalig
lot afgeleid ; gelyk. Waucr „ Lc. $. 3. ge-
tuigt , en het gevoelen van J. HurLsEMAN
daaromtrent vertoont.
EEV L
De meeste schaal: geleerden durfden hen
_ wel niet tot de helfche vlammen veroordeelen ,
maar verwezen hen tot eene zekere voorburg ,
in welke zy wel niet te lyden „ ofte geen ftraf
te ondergaan hadden , doch van het zaligend aan-
fchouwen van God verfteken zouden zyn. —
Doch zommige drukten zich daaromtrent liever
zoo uit, dat ze wel niet in de hel geftraft wor-
den , maar eene lichtere foort van ftraf zouden
hebben te aaa niet eene branding, maar
eene
KINDEREN ma DT Levens , 27g,
eene gevangenis: —— Dit gevoelen wierd door
de H. Bricrrra „ diein de veertiende eeuw
„eenen grooten naam had, byzonder begunftigd.
en onderfteund.; dewyl men van derzelver ge-
waande openbaringen te. Aome, veel werks maak-
te , gelyk LeiBNiTz, Le. 9.92. heeft aan«
gemerkt. —… Bykans op. diezelfde wyze heb-
ben, gelyk aldaar $. 93. getoond is, THomas
AQUINAs, BONAVENTURA en andere daat
over ook gedagt „ en-gefteld , dat ze wel eene
ftraf van gemis, maar niet de ftraffen van ge-
voel te ondergaan hadden : voor zoo veel ze
naamelyk ongedoopt geftorven waren. Dit word
ook van ForBesius, Le. LX, e.6 $ &
c.7. $. LL aangetoond. eig
In de Trentíche Kerk-vergadering wierd door -
de Godgeleerden van de Dominikaaner- Orde
bepleit, dat de ongedoopte Kinderen, die. voor
het gebruik der rede geftorven waren „na de
opftanding in zekere voorburg, ofte onderaard-
fche plaats in de duisternis zouden opgefloten ,
doch niet door het vuur gekweld worden : ge-
Iyk van P. SarrPrus , Miftor. reed Trident.
p. 157. bericht is.
Alhoewel nu dit gevoelen veel tree |
is dan het bovengemelde ($. 5— 10.) „ zoo
is echter de praktyk der Roomfche Kerk daar-
omtrent zoo gemaatigd en toegevend niet; naa-
demaal de geene , die nog ongedoopt zyn , als
vO Uk flaa-
28e Over zer ZEDELYK LOT vir
{laaven en een eigendom van den Duivel wor”
den ‘aangemerkt , uit welken de Duivel , door’
eenen plechtigen ban (exoreismus”), word uit=
gedreven, eer ze werklyk gedoopt wórden, En
den geenen , die ongedoopt fterven , word geen’
begraafplaats op de kerk- hoven der Christenen
vergund „ maar ze moeten elders Onder den,
grond gefopt ih }
ne vn Zo tm
“Dan hierby hebben zommige haci Eg
dog niet te moeten laaten berusten ‚ maar den
Kinderen zelf die Ongedoopt bvededdn. waren ,
eene zekere natuurlyke gelukzaligheid toege-
fchreven , gelyk , volgens LigiBNIiTz, hc,
AMBROSIUS CATHARINUS sJÄLPH. Sanb
MERO , LUD. MoLINA, en er gefteld:
hebben.
De Godgeleerden van de B rncikne, orde,
beweerden in de Trentífche Kerk - vergadering ,
dat ze op zekere plaats boven-den aard- kloor
verheven , en in het licht hun verblyf zouden,
hebben, Zommige beweerden-ook , dat ze met
de Wysgeerte , en befehouwing van de dingen
der natuur zich bezig houden , en zulk een ge-
noegen genieten zouden , als die geene in dit
leven ondervinden , die zich met voorfpoed in
de uitvinding en ontdekking van zaaken DE
KINDEREN pa pir Tete) eBf°
Ook voegde A. CATHARINUS hier” nog by,
dat ze van de heilige Engelen en gezaligde mên--
fchen zomtyds bezoekén ontvangen en drag
dingen genieten zouden, Zie visje Les w
„Zelf keurde. de Kardinaal: FA NG. neren.
_praATUS dien toeftand eener gelukkige onfchuld-
der Kinderen nog’ boven den ftaat-der gezaligde
zondaaren. Alhoewel, fchryft-hy , God hen:
sj miet tot de hemelfche heetlykheid toelaat,
„begunftigt Hy ze echter met:eene andere en-
s‚ veel grootere weldaad, die.zy, en wy zelve.
„„ ook , by aldien daaromtrent eene keuze :te:
9) doen ftond , ongelyk hooger „dan' den he-
„s mael ‚waardeeren zouden. “Ea deeze wel-
»» daad is, dat ze , door eenen vroegtydigen-
» dood weggerukt , nopens hunne perfooneele-
s onfchuld in veiligheid gefteld , ‘buiten de mo=:
„, gelykheid van zoo veele, ten deele vergeef
» lyke, ten-deelerdoodelyke zonden geraaken ;
5; en. aan geduürige en oneindige gevaaren van
zen verzoekingen tot zonden onttrokken wor«
ss den , aan welken zy met den voortgang. der
» jaaren onvermydelyk zouden bloorgefteld zyn „
> En dus de eeuwige helfche ftraf tot eene prooù,
»> worden. Zy wierd weggerukt , op dat deboos-
„5 heid zyn verftand niet zoude veranderen, of
> de Üst ayne ziel bedriegen. Wvsn. IV. vs. 9.”
„ Deeze zyn-deszelfs eigene woorden’, by laas
NITZ wis C. aangehaald.
S 5 Dit
832 Over ner ZEDELYK LOT per
A RrA
aan eene vry vermaâaklyke plaats „het zy in dee-
ze , het zy in eene andere-weereld zich bevin=
‘den , en onder het genot van eene zekere na-
tuurlyke gelukzaligheid’, God loven en danken
zouden ; alhoewel. uitgeflooten van het koning-
ryk der hemelen, dan hierover zouden ze-geen
ongemak hebben „ niet treuren „of zich bekla-
gen. Want dit zou eene tegenftrevigheid tegen
Gods wil zyn, die niet vry. ware van zonde.
En naardemaal ze in dit leven geen verkeerde
wils- neigingen gehad hebben, zoo was het ook
niet waarfchynlyk , dat die in een ander leven
jn hun zouden plaats hebben. Dus word-des-
zelfs gevoelen voorgefteld van P. Martyr ,
Loe. commun. CI. IL. Loc. 1. 9% 5. & CL III
Loc. 1. $. 35. gelyk ook A. Riverus „ Ca-
hol. Orthod. Tra. II. Q. 3. Opp. T. IIL. p.
go4- het zelve heeft voorgefteld „ die ook ze-
keren pe SiLBON aanhaalt, als vereenigd met
dat gevoelen.
CEN TIL
Zedert de zestiende eeuw „ met welke de
Kerk-herforming begon aan te lichten , vindt
men ,
KINDEREN NA prT LEVEN, 283
men dat de Protestantfche Godgeleerden-door.
gaans vry gemaatigd over dit.ftuk dagten. Af
meest komt men daârin overeen „ dat men nó-
pens.de Kinderen , ‚die voor eenen volwasfenen
ftaat , en het gebruik dervrede fterven , het zy
ze gedoopt ‚of ongedoopt zyn; het goede na
dit leven hoope. ‘En nopens de Kinderen der
Christenen. meent men , ‘dat hun het geloof in
Christus, het eenige middel, om de’genade en
zaligheid „door Christus verworven , deelach-
tig te worden, niet kan ontzegd worden. Dan
hoewel men nopens het geloof en de wederge-
boorte , de voorwaarden der zaligheid , door
Christus , ten aanziene der volwasfenen „ zich
onderling niet wel verftaan , en dezelve niet
gereedelyk verklaaren „ ofte bepaalen kon , in
welk eenen zin, en hoedanig men die aan de
Kinderen zoude kunnen toefchryven ; zoo ver=
werpt men echter, daarom de zaak „of die gun-
ftige gedagte nopens-het toekomiend lot der Kin=
deren niet. En het gefchil nopens die voor-
waarde der zaligheid word. by veelen.aangemerkt
en behandeld , als of het flechts een woorden -
twist ware. En over het geheel laat zich, no-
pens die voorwaarden van der Kinderen zälig-
heid, aanmerken, dat de Protestantfche Godge-
leerden daaromtrent een drieërlei gevoelen om-
helzen. Want zommige vinden alles in Chrís-
tus, en de genadige toerekening van deszelfs
verdienften , wat tot der Kinderen zalig lot na
dit-
284 _ Over er ZEDELYK:LOT: per
dit leven behoört. — „Andere zoeken en ftel-
Jen die voorwaarden perfoonelyk in de Kinde-
ren ‚en tusfchen. deezen. heeft-dan in ’t byzon-
der het, gefchil. plaats , nopens de wyze „hoe
men dezelve in die onderwerpen moete begry-
pen. —- EÉn-nog andere gaan. hier te-tug tot
de Ouderen , in welken de Kinderen gerekend
worden „in welken men dan-ook de vervulling
dier voorwaarden ftelt „die den Kinderen , uit
hoofde van een. natuurlyk. onvermogen „ ont-
_ breken zou. - Dan , zonder juist naar deeze or-
de ons hier te fchikken, zullen wy de gedagten
van eenige Godgeleerden opgeven. |
De Den
By de Broederen van de Augsburgfche Bely-
denis word al meest het in de tweede plaats ge-
melde gevoelen „ aangaande de voorwaarde der
zaligheid in de Kinderen , aangenomen.
Men vindt in de Formula Concordie ‚ uit
den grooten. Katechismus van LUTHERUSS;
hieromtrent dit volgende: „ Wanneer wy zeg-
» gen ‚ dat de Kinderen gelooven „ en het ge-
, loof bezitten , is het geenzins onze mening,
2» dat zy op eene verftandige wyze werkzaam
ss Zyn „ en geloofs-daaden oeffenen zouden.
»‚ Maar wy willen daar door, die dwaaling van
hun tegengaan „ die zich verbeelden , dat de
92
39 ge
40 KINDEREN. NA DIT LEVEN! e8s
5; gedoopte Kinderen “Gode behagen ; @n Zon=
35 der eenige werking des: Heiligen. Geests “in
‚5 hun’, zalig worden.” En alhoewel wy niet
duidelyle verftaan „of met woorden ook niet
‘, verklaaren kunnen, welke en-hoedanige die
sy werking: des Heiligen Geests in de.Kinderen
ss Zy s die gedoopt. worden ; zoo is betocht
zystans uit Gods wootd zeker’, rdat zeer is-en
plaats. heeft” Dit heeft Uit: CHEMNITIE
Exam. Concil.Trident, ad Can: XII; de Bap.
tism. aangehaald J.L-Farrrcius Dialog, de
Fide infantutor e Opp. Pp. 394: Este. er} bike
CHEMNirids zelve heeft dit fluk ook uit-
vobrigef behandeld’, waarvan Fasrricius lic.
p. 395. dit uittrekfel geeft: „ Dat den Kin-
», deren, zoo veelen ’er zalig worden, de Hef-
> lige Geest van God gefchonken word „ die
„ in hun zekere wêrking“heeft en voortbrengt.
== Dat wy den aart van die werking en, die
’ 4
give niet verftaan „ ofte met, zekerheid, be-
„ paalen kunnen, die wy echter, hoedanig ze
s óók moge zyn’, het geloof noemen. —
Niet als of dit zulk eene toeftemming in het
> Verftand, en, vertouwen. der harten ware ,
‘> hoedanig 'er in volwasfenên. plaats heeft;
> Maar dewyl dat middel , waar door Gods kö-
5, Ningryk , in het woord en de bond - zegelén
“> Aangeboden, aangenomen word , in de Hei-
lige Schriftuur.dien naam draagt.” |
286 Over mer ZEDELYK LOT: pen
> J. GermarDus verftaat door het daadelyk
geloof , het welk men den Kinderen niet: af-
Ápreken mag, allerlei werkingen des H. Geests 8
hoedanigen die-ook zyn-mogen , die tôt ’smen-
fchen gerechtigheid «en zaligheid dienen. -4pí7,
Pag. 397. —= Ook worden aldaar aangehaald
BarvuiNnus, BROCHMAN en HursrMaAN,
als die mede in den Kinderen het geloof erken- _
nen. — De laatstgenoemde erkent zelf in de
„Kinderen de wedergeboorte , ‘hoewel niet de,
ín eenen. naauweren zin dus genaamde; beke-
ring. En elders leidt hy der Kinderen behou-
denis ook af uit de zoogenaamde midden-kennis
(/tientia media”) van God, en uit een voorge-
“zien geloof , het welke zy, by aldien een lan-
‘ger leven hun vergund ware , zoudei gehad
hebben. Zie J.G. Warcuir Difert. de Fi.
\
de infanum în ùtero, $. 3. a
“Sep. ScHMIDT heeft op de vraag : Of de
Kinderen , die voor den achtften dag „en düs
zonder de befnydenis ontvangen te hebben , ge-
ftorven waren „ ook waren Zalig geworden? dit
te recht geantwoordt : „ Wel zekers wart
» naardemaal ze door niemands fchuld , mar
‘> uit eene ftipte gehoorzaamheid aan het God-
lyk voorfchrift van dat bond- zegel verfteken
waren ; ZO mag men omtrent dezelve geen
mindere genade van God ftellen plaats te
hebben, dan omtrent de Kinderen van zulke
| » Ge=
ed
5
”
5
33
KINDEREN 'NA-vit-tEvén, 287
Pe ‘Geloovigen ‚ die tot de befnydenis niet ver-
„ plicht waren. Johannes de Dooper wierdt
» voor de befnydenis ‚en nog in ’s Moeders
‚buik zynde, met den Heiligen Geest vervuld.
» David geloofde; de zaligheid van zyn op den.
„» zevenden dag geftorven Kind zoo zeker, als
„hy, zyne eigene hoopte. ‚Wânt de belofte „
‚die den Ouderen door de befnydenis toege
“past en ‘verzegeld wierd, dat God hun God,
… en hunnes zaads God zou zyn, kon niét fei="
»…. len 4 ‘zoolang „de menfchen niet door hunne
» eigene {chuld. dezelve verydelden.” - Aange-:
haald: by Wa wens 1. er $..s- „die ’er dethao
aanmerking „by gevolg- trekking ‚by voegt ;.
Had „dit plaats, nopens de Befnydenis , men.
heeft nopens- den. dong. eb ook het eelfde te.
doeken | ; |
Eenftemmig met deeze Rae heeft zich
ook eedt TARNOVIUS , Comment. in
Proph. mina, Jon. IV. vs. 11 ‘die de Kinde-
rea ‚ die voor de befnydenis geftorven waren „
in het zelfde lot en geval ftelt met de Dochter-
tjes onder het Oude Testament , die voorde
jaaren van onderfcheid geftorven’, uit kracht der -
Godlyke belofte zalig geworden waren : insge-
Iyks met dat van de Kinderen der Israëlleren „°
die geduurende de veertig- jaarige reize door de
WOES-
258, Over zer, ZEDELYK LOT. oee
woestyne onbefneden geftotven waren , Jos.
Va VS 7e Ook met den toeftand der Knecht-
jes. die ‚daor, het wreede bevel van den Egip-
tifchen Koning. in de wateren gefmoord waren ,
ExOD,, L. Vvs. 22. “Gelyk ook rog met het lot
er On oozelen die by andere vervolgingen
door den. dood: Kpn weggerukt; 1 Markag, 1.”
EN “Maxgag, VI. . En waarom, zouden wy
che Onder het Nike Verbond aan deizelvee”
zaligheid wanhoopen 2 En
orDezelfde haalt het ook als minarine aan „-
hetigeêne door HuNNius, Loc. de Baprism.
gefchreven áe>:- « ;,- Dat Christus in ‘den buik
5 zyner Moeder een Kind had willen worden „
„om daar” mede: vaantetoonen „ dat Hy ook de
„Kinderen van: Godvruchtigen;, tefwyl ze nog!
„‚ in de baar- moeder waren, heiligen wilde en.
, kon ; by aldien ze ook het gewoone zegel -
pe teken der wedergeboorte niet mogten deel-
” achtig worden.
„Het gevoelen \ van Danu AU Er, leromtrerik.
| heeft -LeEIBNITZ „Lc. Ss 98. opgegeven, aldus:
» Vraagt iemand, nopens.de wyze en het middel,
ter, zaligheid, van zulk een Kind : wy, laaten
„dit , voor zoo veel het Gods zaak is, aan
». Zyne wysheid over : voor zoo veel de doop …
‚ met den Heiligen Geest als een middel tus-,
ds ‚ fchen beiden komt , hoopen. wy daaromtrent
‚het goede, En hiermede wierd Johannes. de.
ds sd Doo-
KINDEREN na oir zeven, 289
‚‚ Dooper op eene uitmuntendfte wyze begun-
kt Van ’sKinds kant is het eigene gelgof
„ het middel — — — daar over Onze geleêr-.
„de FreursorN naauwkeurig gehandeld heeft,
2 ‚Is het nu onmogelyk , zonder geloof Gode
te behagen, zuike Kinderen moeten dan, by
aldien ze zalig worden, noodzaaklyk gok het
geloof in hun hart deelachtig worden. ”
En nopens de Kinderen der Heidenen fchreef
B. HorMmaN , &ynopf. Theol, Dogmat. p. 329.
»s Dat het wel zeker is , dat. Gods toorn op
… hun blyve , by aldien ze. niet op eene bui-_
>» tengewoone wyze door den Heiligen Geest
„wedergeboren „ en met het geloof begunftigd
„worden. Dat nu dit gefchieden kan , daar
> aan mag niemand twyffelen ; maar of het ook
„ daadelyk gefchiede , dat laaten wy aan de
… Wysheid en Barmhartigheid van God over.”
LEIBNITZ , 1ec..$. 93. daar DANHAUER
ook aangehaald word.
Nog eenen ftap verder ging hier Tos. Wac-
NER , Wylen de Kantfelier. der Akademie te
Tubingen „ die omtrent de Kinderen der Hei-
denen. het goede dagt, en hun , naardemaal ze
in hunne onwetenheid gefteld waren, verfchoo-
ning @n vergeving billyk meende te mogen toe-
fchryven. Hy oordeelde, dat die mening meer
waarfchynelyk was, die mede brengt, dat God
in zyn oordeel over de zulke naar de Barmhar-
AAI, Deel, ie ze vig”
ed
290 Over Her ZEDELVYK LOT DER
tigheid overfloeg , eù ze met de zaligheid be-
gunftigde , dan wanneer men het tegengeftel--
de harder gevoelen , het welke die Kinderen van
de zaligheid uitfloot , omhelsde. Zie Pran-
NER ,. Syftem. Theol. Gentil, purior. c. ZL
S. 17. |
Wy befluiten bien uit, het geene ook de
Ichrandere LEIBNITZ, Ee c. billyk hier uit
heeft opgemaakt : „Dat de Evangelifche God-
„‚ geleerden met veel gemaatigdheid hier om-
» trent gewoon zyn zich uittedrukken : terwyt-
s, Zy die zielen aan het oordeel en de Genade
s, van haaren Schepper overlaaten. En voor
„ons zyn immers alle die buitengewoone we-
» gen verborgen , langs welken God de zielen
5 verlichten , en van welke middelen, Hy zich
» daartoe bedienen kan.”
5 OXXL
“Komen wy eindelyk tot de Godgeleerden
vän onze Kerk , ofte de Hervormden , deeze,
hoe zeer zy ook van anderen , wegens de leer
eéner byzondere genade , «en andere daar mede
verknogte leerftukken , bedild en gehekeld zyn,
zyn echter , ten aanziene van der Kinderen
jongfte lot, ook zoo gemaatigd van denkwyze,
dat ze hen geenzins van de Godlyke genade en
eene eeuwige zaligheid ustfluiten. Dit zal ops
uit
KINDEREN va DIT LEVEN. a9t
uit eertige ftaaltjes en getuigenisfen , hoe zy zich
daarover uitdrukken , nader blyken. |
ZWINGLIUS. althans ontkent de genadewer-
kingen des Heiligen Geests in de Kinderen geen-
zins , wen hy , Opp. T, IL ib. de Baptismo ,
p. 607. Zegt: - Wie onzer kan met zeker-
‚‚ heid weeten , op welk eene wyze de Heere
aam de Kinderkens’ woont 2? Zouden wy niet
, zeer fchaamteloos handelen „ wen wy verme-
‚> tel ons zouden aanmaatigen over zulke zoo
sy zeer verborgene dingen iets te willen be-
» paalen” ?
Niet minder heeft ook CauLviNus voor der
Kinderen belangen gepleit , Znftit. Chrijt. relig.
L. IV. ec. 16. $. 17. kan hy het niet verkroppen ,
dat de Wets eDoper hen ten dood veroordee-
len , en zegt: Naardemaal de Schriftuur
„, verklaart, dat wy allen in Adam fterven, zo
„ volgt , dat” er geen hoop ten leven , dan al-
ss leenlyk door Christus , voor ons overig is.
_ Om nu erfgenaamen des levens te worden „
| » moeten wy deelgenooten van Hem worden.
> En zegt de Schriftuur ons elders, dat wy al«
‚ le van natuur onder Gods toorn liggen, en in
» Zonden ontvangen zyn, die ons altoos doem-
ss fehuldig maken ; wy moeten dan, om in het
» koningryk Gods te kunnen ingaan , wederge-
‚» boten , en Christus ingelyfd worden. Maar
‚> hoe’, zeggen zy, zullen de Kinderen weder-
> Ai ges
er
"
292 Over net ZEDELYK LOT pen
„geboren wider, die van goed noch kwaad
bezef hebben ? ‘Wy antwoorden hun, dat.
alhoewel Gods werk onder onze begrippen
niet valt, echter geenzins voor niet met al
te houden zy. Vervolgens, dat het zeker
is , dat de Kinderen} die behouden zullen ,
» worden, (en dat 'er eenige uit die jaaren be-
houden worden, kan men niet ontkennen, )
alvoorens van den Heere wedergeboren wor-
den; dewyl ze zondaars van hunne geboorte
af zyn, en dus by God verfoeijelyk en wal-
gelyk zouden blyven moeten , by aldien ze
‚ niet gerechtvaardigd wierden.” En dit be-
bevestigt hy met het voorbeeld van Johannes
den Dooper , aan welken God getoond heeft
wat Hy ook in anderen doen kon. „ En het
2
2)
is, zegt hy wyders „ te vergeefs , dat ze.
hier op: die uitvlucht maken „ dat dit flechts
sw eenmaal gebeurd is „ en daar uit overzulks
kid
2
33
3
33
ld
2
2%
23
niet. volgt „dat de Heere dus doorgaans met
en omtrent de Kinderen handele. , Want wy
beredeneeren flechts hier uit „ dat zy zonder
grond de Godlyke kracht binnen zoo enge
grenzen beperken, waarin ze zich dog geen-
zins bepaalen laat,”
E En hiertoe , dus vaart hy voort, $. 18, 19.
is immers Christus van zyne eerfte kindsheid
af geheiligd , op dat. Hy uit iederen ouder-
dom zonder onderfcheid zyne Uitverkorenen
» wl
KINDEREN: na prr ler Bog”
5, in Zich zelven’ zoude heiligen. ——=, —
3, Hebben wy in Christus een volmaaktst voor-
beeld van alle die genade - bedeelingen „ met
welken God zyne Kinderen begunftigt :- wy
hebben in dit opzicht daarin danook een be-
wys, dat de kinderlyke ouderdom niet ten
eenemaal met de heiligmaaking onbeftaanbaar
» is. — — En zou het ook wel veilig zyn,
wanneer wy ontkenden, dat God zich op de
eene of de andere wyze aan de Kinderen ont-
dekken kon? — — — En alhoewel het
geloof uit het gehoor is , kan men het zelve
daarom nog in de Kinderen niet ‘ontkennen.
Want het zou zeer vermetel zyn , God aan
dit middel te willen binden, ofte Hem dit
als eene ftandvastige regel voortefchryven.
En dit is ook geenzins de mening, van den
ds Apostel. En heeft niet God ook in de roe-
ping van veelen door de inwendige verlichting
5» Zyns Geests , zonder de uitwendige ame
a king, zyne waare kennis medegedeeld”? BE
22
_P. Martyr maakt wel eenige zwrkarieiëds
om den- Kinderen een geloof toeteftaan , het
geene hy ook tot derzelver zaligheid niet noo-
dig vindt ; dit echter ftelt hy daaromtrent als
voldoende , dat de Kinderen, zoo veelen ’er
zalig worden , met den Heiligen Geest voor-
zien , en daar door bewerkt worden : deeze is
ue oorzaak en wortel van geloof „ hoope ; lief-
E 3 de,’
mn
“894. Over neT ZEDELYK LOT pen
de , en alle die deugden „ welken. Hy vervol-
gens. werkt in Gods Kinderen , hoedanigen xy
dan ook , wanneer hunne jaaren het toelaaten ,
naar buiten, vertoonen. Dan op dit gezegde
laat hy eindelyk volgen, dat zulke Kinderen in
zekeren zin ook Geloovigen kunnen genoemd
worden. Loc, Com. Claff, IV. Loe; var$. 44.
En W. MuscuLus was van oordeel , dat
de geene , die den Kinderen een geloof toc-
fchryven „ daar door eene zekere verborgene
_ werking des H. Geests verftonden , waardoor Hy
naar Gods genadig welbehagen de Uitverkorene
met eene voorkomende genade begunitigd , waar
over wy niet oordeelen kunnen. « Hy legt in
hun een zaad, het welk de verworpelingen niet
deelachtig worden. Loc. Com, p. im, 304.
Dus heeft ook B. ArrrTrius, Problem. 80,
geoordeeld, dat men al te voorbaarig handelde,
wanneer men den Kinderen het geloof ten ee-
nemaale ontzeide ; naademaal het in zekere op-
zichten wel ontkend kon , doch in. zekere op-
zichten ook toegeftaan moest worden.
6 MIKE
Z. Ursinus fchryft ook „ Eaplic. Catech,
Heidelb. ad Quaft. 74. , De Kinderen geloo-
„ ven-op hunne wyze, ofte naar maate van
‚„ hun-
„KINDEREN sait evens 295
ss hunnen ouderdam „ hebbende eene helling ,
5» Ofte neiging; om té gelooven. Het geloof
ss Ís in de Kinderen by wyze, vanseen vermo=:
» gen en neiging, niet daadelyk met werkzaam-
„> heden, gelyk ín volwäsfenen, — === Dé
Kinderen. hebben ook den Heiligen Geest ,
5» En worden , naar maate hun ouderdom het
2» toelaat, daar door wedergeboren.”
EF. Junius verklaart het als onbeftaanbaar
met de waarheid, wanneer mên ontkent , dat
de Kinderen niet zouden in Christus den ou=
den menfch afleggen , en den nieuwen menfch
aandoen kunnên. Want dit te ontkennen zou=
de even zoo veel zyn , âls of men wilde be-
weeren , dat Christus in hun dat beginfel van
hebbelyke-genade niet kon-werken.-Opp. T. IL.
Pag. 187. —-: Dezelfde houdt ook dikwyls
ftaande , tegen GRATIANUS PROSPER ; dat
men het geloof; alhoewel niet uitgewikkeld en
in. zyne form , of door zulke werkzaamheden;
als. zich in volwasfenen openbaaren , nochtans
ten aanziene van-deszelfs.wezen en wortel den
Kinderen niet ontzeggen kan. |
aid. Raremuss Cathol. @rthod. Traët. IV,
Queft. IL. Opp. -Tom. IL. -pag:- 387. fchreef :
Wy erkennen „ dat God in-de Kinderen het
ss geene ; by rde tederheid. van hunnen ouder-
pn dom, ‘in.bun ontbreekt, „ doer de btrodieg
| BR ;, Were
had
296 Over mer ZEDELYK LOT ben
s werking van zynen Geest vervult , die het
„ zaad des geloofs in hun verwekt , en door
5, "zyne kracht de verdienften van Christus hun
> toepast „ waarvan ze op hunnen tyd ne on-
s, dervinding zullen krygen. ”
D. Parmus, Comment. in Genes. Hi
vs. 14. verklaart het gevoelen van Avcusrtr-
Nus als al te hard, en niet gegrond in Gods
woord „ ook niet ftrookende met de Christelyke
liefde. Opp. T.L. p.255. En de onnoozele
Kinderen te Bethlehem , op bevel van Hero;
des , omgebragt , houdt hy voor de eerfte bloed-
getuigen van den Heere Jezus, en ftelt, dat ze
zalig zyn geworden. Comment. in Maru. IL
dbid. p. Ó16.
Wy voegen hier eindelyk nog by A. wat
L&us, die, Opp. Theolog. T.1-p. 493. op de
overeenftemming met URsIiNus, SOHNIUS,
BucaNus, en veele anderen zich beroept ;
en dit fchryft : „ Wy zeggen, dat de Kinde-
5 ren (wy nemen die thans onbepaald ; laaten-
„, de aan God zyne oordeelen , ) onder de ge-
5, loovigen moeten gerekend worden, dewyl
> het zaad, ofte de Geest des geloofs in hun
9, ís, dien zornmigen eene hebbelykheid, an-
9’ deren eene neiging noemen. — — — En
9, deezen- Geest des geloofs. oordeelen wy in
»‚ hun niet zonder alle werkingen te zyn, want
9 de and is nooit we: de mn me mn Zyn
Ke | p> GC
KINDEREN na Dit Lever; 297
‚de Kinderen “Gode behagelyk „ worden hun
„s de zonden vergeven , Zy moeten , by gé-
„volg , dam ook het geloof deelachtig- zyn.
e= Dit zaad, ofte die Geest des gé-
loofs in de Kinderen maakt, dat ze voor ge.
loovigen gehouden worden , en Leden van
‚‚ Christus zyn : en deeze betrekking , die zy
„door hun geloof op de verdienften van Chris-
tus hebben, is het middel, waar door ze
„Christus verdienften deelachtig worden , de
» vergeving der zonden, enz.” ke
nk te he Dn
Deeze getuigenisfen kunnen voldoen tot be-
wyzen „ dat ook de Godgeleerden van onze
hervormde Kerk omtrent der Kinderen uiterfte
lot gunftig denken. Tevens kunnen wy
hier uit zien , dat veele Protestantfche Lueeraars
($. 18—22.) de voorwaarden van der Kinde-
ren zaligheid voornaamelyk in de Kinderen’ per
foonelyk zoeken en ftellen : naamlyk in derzel-
ver geloof , waar door ze aan de zaligmakende
verdienften van Christus deel krygen „ en in
derzelver wedergeboorte, die hen voor het ge-
not: van een eeuwig zalig leven vatbaar en be-
‘kwaam maakt: terwyl men het een en andere
als een werk der Godlyke genade , en van den
Heiligen Geest danmerkt, welken men hun niet
ontzegt.
T 5 | Dan
293 Over ger ZEDELYK LOT: per
Dan ’er zyn ook, gelyk wy (C$.-18.) hebr
ben aangemerkt A die in deezen niet zoo zeer
na iets in de Kinderen zelve omzien ; maar ,
om de voorwaarden van de zaligheid te vinden,
tot der Kinderen Ouderen te rug zien , ín wel-
ken de Kinderen gerekend worden, en door
welken het geene , by een natuurlyk, onvermo-
gen „ den Kinderen in perfoon ontbreekt „ ver-
vuld zou worden. —- En by dit gevoelen
flaat men ook , zoo veel ons is voorgekomen
eenen drieërlei weg in, Zommige zien voor-
naamelyk op de Kerk ; — zommige wenden
zich , by gebrek van ‘voldoening voor hunne
zaak in de naaste Ouderen ‚ tot geloovige en
vroegere Voorouderen ; —- zommige eindelyk
berusten hieromtrent in der Kinderen naastê-en
onmiddelyke Oers:
eroR KodrVi!
Die de Kerk hier ín het algemeen in het oog
hebben ,„ merken de Kinderen (evenveel van
hoedanige Ouderen, van ketteren , van godloo-
zen „ of uit hoerery gefproten „ of flechts door
eene aanneming voor Kinderen erkend ;, indien
de Ouderen flechts Christenen heeten , en de
Kinderen flechts in eene maat{chappy van Chrisr
tenen raaken „) aan als in den fchoot der.Kerk
geboren , en dus als Kinderen der Kerk , ofte
tot de Christelyke wf behoorende, en
us
KINDEREN. na DIT LEVEN. 299
dus als deelgenooten van Gods Verbond met,
en de godlyke beloften aan de Kerk ;„overzulks
ook vals. gewettigd tot.de bond-zegelen „ door
welken de heil-beloften aande Kerk bevestigd
worden : en langs deezen weg ‚doet men de
Kinderen dan ook deelen in, de genade -goede-
ren van dit leven, en by hunnen dood „ bin-
nen de jaaren van “onnoozelheid arr lid het ecu-
wig leven. |
… Dat onder de oude Kerk - vaderen ook zom-
migen hier heen overhélden , heeft de Heer
VENEMA ‚ Diflert… Sacr. pag. 524. nopens
AuvcusrTiNus, Epist. 98. 9. 5. aangetoond,
| _s-De Kinderen, zoo fchreef hy , worden aan-
„gebragt „om de geestlyke genade. deelachtig
> te worden 5 niet zoo zeer van hun, die hea
>» op hunne handen dragen, (alhoewel ook me-
»» de van hun, by.aldien zy zelve ook waare
s»„geloovigen zyn „…) dan wel van de geheele
» gemeente der heiligen en geloovigen, ———
„De geheele Kerk, de Moeder, die heilig is,
„> doet dit overzulks 9 naardemaal zy geheel al-
„len „ geheel ook elk en een iegelyk baart. ”
Dog dat die Kerk- vader, van zich zelven, ten
aanzien van der Kinderen lot na dit leven, Ver-
‚ fchillende , by deezen grond alleen niet bleef ,
maar ook het geloof der Ouderen , en den doop
der Kinderen, om hun cen zalig ‘lot te kunnen
toefchryven „ te baat aam 3 is van den Heer
“oi VENE-
geo Over mer ZEDELYK LOT ven
VENEMA; Lc. te recht aangemerkt. —- Dat
ook de Kerk-vader BERNHARDUS zyne ge-
dagten hieromtrent dus geplooid en op de Kerk,
als de Moeder der Doopelingen , en een mede-.
werkfter tot derzelver geluk , gezien heeft, kan
uit het geer wy hier boven (S. 14.) hebben
aangehaald, blyken. —- De Ouden fchreven
naamelyk aan alle Kinderen, die in de kerk den
doop ontvingen, de geestlyke genade toe van
eene vergeving der erfzonde, en van. de weder
geboorte: weldaaden , die, naar het heerfchend
gevoelen van die tyden, met den doop verzeld
gingen , gelyk de Heer VENEMA, L C.P: 515.
heeft aangetoond.
Ik vind aldaar ook uit laatere Godgeleerden
ST. pe Brars, Zhef: Theolog. de necesfit. bap-
_2ism. $. 62. en J. Craupr, Oper. posthum,
T. V. p. 100. als begunftigers van dat gevoelen
opgegeven. Zy zogten naamelyk den grond
van der Kinderen zaligheid in derzelver betrek-
king op de geloovige Ouderen; dan ten aanzie-
ne van de Kinderen van enkele mond-belyderen
en fchyn-christenen dien niet kunnende vinden;
en echter zulke Kinderen met die van Heide-
nen niet durvende gelyk ftellen, namen ze daar
omtrent hunne toevlucht tot de Kerk. en merk-
ten alle Kinderen , die van belyderen van het
Christendom gefproten waren , aan als van de
Kerk op- en aangenomen , en der Kerk , als .
de
KINDEREN NA DIT LEVEN, «‚ _ 303
de Maatfchappy s. ‚tot welken zy behoorden,
geboren.
Ook fchynt M. AmyraLpus hier van niet
vreemd geweest te zyn, die, Disp. de Sacram.
Evang. & fpeciatim de Baptism. S. 35. Zhef:
Jalmur. P, UL. p. m. 6r. omtrent de Kinderen
van ketterfche Ouders gefproten:, en die voor -
geloovigen niet kunhen gehouden worden , on=
derzoek doet. Die Kinderen, wen ze naar het
lot hunner Ouderen gerekend wierden , moesten.
dan ongelukkig zyn. En in-het lot van vroe-
‘gere Voorouderen dezelve te betrekken , heeft
nog minderen grond , dan dat men ze in hunne
onmiddelyke Ouderen rekende. „, Dan nader,
» Zegt hy , ter zaake komt , dat overal , waar
»> nog eenige zuiverheid der leer ende der Sa-
‚» cramenten bewaard is, daar ook nog de kerk
> eenigzins overig is , aan die kenmerken te
„> Onderfcheiden, en meer of min zuiver. Nu
is’er geen kerk , of haar komen ook eeniger
„s maate de Godiyke beloften toe : en deeze
9» Zyn van dien aart , dat , naardemaal de Kin-
2 deren tot de maatfchappy , als een wezenlyk
„s deel van dezelve, behooren , ze ook als tot
‚> de Kinderen behoorende moeten gerekend
‚> worden. Zy worden dus, naar Gods bevel ,
8 gedoopt ‚ ij hoop, dat ze , by aldien ze
s» niet , volwasfen zynde , het Doop- verbond.
35 verwerpen ‚ deszelfs goederen. deelachtig
». Wers
go2 Over mer ZEDELYK LOT per
„ werden. =— =— — Wanneer ze nu voor de
» jaaren van eenen volwasfenen leeftyd fterven:,
- dan mogen wy onbelemmerd ftellen „ dat ze
„‚ de kracht van het Bond- zegel in hunne za-
„, ligheid ondervinden.” —- En hierop komt
het ook neder, het geene hy, Disput. de Pe-
dobaptismo „ $. 39. Jbid. p. 79. fchreef „ no-
pens de Kinderen van Land-loopers , die geen
belydenis aangenomen hebben , en nopens de
Kinderen van ongeloovige Ouddren , als mede
nopens Kinderen , welker Ouderen onbekend
zyn.
en
Vooral heeft zich ook voor dit gevoeler uit-
voerig uitgelaaten J. ForBesrius, l.c. Lib. X.
cap. VI—XI. , daar hy zich verzet tegen het
_ gevoelen der geenen , die voor alle ongedoopte
Kinderen „, wen ze zonder eenen martel - dood
uit dit leven fcheiden , den hemel toefluiten.
Om deeze mening tegen te gaan , beroept hy
zich, 1.) op de overeenkomst. tusfchen. den
Doop en de Befnydenis: de Kinderen , die voor
den achtíten dag , en dus onbefneden ftierven
zyn door der Ouderen, geloof zalig geworden ,
en het zelfde mag men ook nog nopens de. on-
gedoopt ftervende denken. c. VI. 2.) Daar-
op, dat het,‚geloof der Ouderen , zelf ook der
geenen „ die der Ouderen plaats vervingen, of
ein-
KINDEREN Na DIT Leven. 303
gindelyk ook het geloof der Kerk , tot behou-
denis der Kinderen voldoende was. En tot dit
Jaatfte neemt hy zyne toevlucht in het geval,
dat de Ouders onkundig , of Over het geheel
geene waare geloovigen kunnen geoordeeld wore
dente zyn. c. VIL. 3.) Daarop, dat de doop
niet als een middel 8, zaligheid , maar wegens
het-bevel daaromtrent noodzaaklyk is , En by
die gelegenheid laat hy zich uit over het geloof
der Kinderen , die gerekend worden in de kerk
te gelooven , en over derzelver wedergeboor-
te, ofte de inwendige genade - werkingen des
Heiligen Geests in de Kinderen, die van weers-
kanten buiten het gefchil zou zyn. cap. VIIL
4.) Daarop, dat de woorden van, Christus ,
Jorn. HL. vs. 5. dit niet medebrengen , naarde-
maal de. wedergeboorte door den Geest i in de
Kinderen vallen kan, en tot derzelver zaligheid
voldoende is , terwyl de water-doop nergens
in het woord als volftrekt noodzaaklyk daar. toe
geleeraard word. c. IX. 5.) Vervolgens rede-
neert hy uit Gods belofte aan Abraham „ Gen,
XVII vs. 7. en derzelver uitbreiding , elders
in de Heilige Schrift voorkomende , gelyk me-
de uit 1 Korinra. VII. vs. 14. En hier uit
trekt hy, dat, wanneer een Kind in handen van
geloovigen komt, en geloovige Doop-heffers _
heeft , deeze voor het zelve in de plaats van
Ouders zyn , en zy als deszelfs Ouders aange-
„ Merkt worden; == dat een Kind van geloovige
Oude-
304 Over zer ZEDELYK LOT per
Ouderen, voor het gebruik der rede ftervende,
daar door zekere blyken draagt, dat het uitver-
koren is; —- hoewel daar uit , dat Kinderen
van ongeloovige Ouderen vroeg fterven , niet
blykt, dat ze verwórpen zyn. Want zulke
Kinderen komen wel eens tot volwasfene jaa-
ten , en worden met het geloof en de overige.
verbonds-goederen begunftigd; offchoon ze wel
__als vreemdelingen van het verbond der beloften
geboren zyn, waren ze echter in Gods tegen-
woordigheid Kinderen Gods. Dus heiligt ook
God door verborgen ingeftorte genade de Kin-
deren van ongeloovige Ouderen , vergeeft hun
de erf-fchuld , en brengt ze als onfchuldigen in
zyn hemelfch koningryk over —- En by al-
dien de onmiddelyke Ouders geen waare geloo-
vigen, ofte tot het eeuwige leven verordineerd.
zyn , dan ís het echter vòldoende , wen zy ,
gelyk alle Christenen, in het verbond ; ofte het.
Christendom toegedaan zyn. Het geene in dit
opzicht ontbreekt , dat word vervuld door het
geloof der Kerk , en door Christus bloed , ook
voor. de Kinderen geftort. Dus is het ook ge-
legen , wanneer de Ouderen ketters of fcheurma-
kers zyn „ als waar door ook de Kinderen van
de kerk en van het verbond niet uitgefloten wor-
__ den. —- Allen Christen - kinderen worden als
‚ heilige naar het verbond geboren , niet alleen
die uit een wettig huwlyk , maar ook die uit
hoerery „ echtbreuk en bloed-fchande geteeld
| | | zy 0,
KINDEREN va dir teven. _ 305
gyn. c.X. 6.) Worden eindelyk de Kinde-
rên „ waneer ze , ongedoopt „ den martel-
dood ondergaan „ zalig , dan volgt, dat ook al
le Christen-kinderen , die in de bäar- moêder
fterven , behouden worden. c. XI.
Wy Zien hieruit de gedagten van dien Schry-
ver omtrent dit ftuk ‚ met derzelver gronden.
Het ‘geloof der Ouderen is hem wel een grond.
voor der Kinderen zaligheid ; dog wanneer het
daar aan hapert , blyft het geloof der algemee-
ne Kerk hem nog altoos eene achter - deur tot
ftaving van zyn gevoelen,
Dan ook in de Voorouderen zoeken zommi-
ge den grond van der Kinderen zaligheid , wen
die in de onmiddelyke en naaste Ouderen niet
naar genoegen en tot voldoening kan gevonden
worden. De Ouderen mogen geen waare ge=
loovigen ‚ maar flechts uitwendige mond- bely=
deren „, geveinsden en godloozen geweest zyn „
men acht der Kinderen zedelyk en eeuwig be-
lang in veiligheid , wanneer ‘er flechts onder de
vroegere Voorouderen een Grootvader, Groot-
moeder , Over- grootvader enz. geweest is „die
een waar geloovige „ God-vreezende , en «een
oprecht Bondgenoot van God geweest is.
Boë Ove mar ZEDELYK LOT ben
_ Van dit gevoelen fchynen eenige , ook ver-
maarde Godgeleerden niet vreemd geweest te
zyn. Grvines ‚ Append., ad Libell. de
vera Ecclef. reform. Opp. T. VII. pag. 3o2.
Tu. Breza, ad ACR Collog. Mompels: p. ix.
118, 130. J. CraUDE, 1, c. en andere, aan-
gehaald by den Heer VENEMA Differt. Sacr,
pt $20. — Veelen hebben zich ook , om |
e wettigheid van den Kinder- doop te bewy-
zen, mede van dit gevoelen, als eênen grond,
bediend. En onder de Uitleggeren vindt men
ier ook , die ter verklaaring van den grónd ,
waar mede het tweede gebod der Godlyke Ze.
den-wet , Exop. XX. vs. 6. word aangedron-
gen, deeze gedagte mede te baat nemen. Dus
vind ik , om maar eenen aan te haalen , by
Rive rus, Explic. Decalogi , Ekop. XX. Opp.
Et. p. 1277. Alhoewel de loop der Gods
3 Ike Barmhartigheid zomtyds geftremd word;
‚ dieechter top duizend geflachten word mige:
5, ftrekt , moetdn wij daaruie niet terftoùd bes
8 fluiten , dat Kinderen , welker onmiddelyke
pn Ouderen Afgoden- Ldienaars zyn , van Gods
5» verbond worden uitgeflooten ; nâardemaal WY
» by de bedoelingen € der Barmhartigheid, niet
” alleen-de naaste „ maar ook de verdere Voor
5 ouderen moèred. in aanmerking neemen. *
Dog die Barmhartigheid aan. duizenden van Gods
liefhebberen beloofd „ begrypen andere niet aäfì
de afdaalende ofte-glkander opvolgende gedech
ten
„KINDEREN ma DIT LEVEN, , 307
ten te zullen bewezen worden ; maardii er
dan „eene , voor. het Bybel- woord niet pasfen-
de „ vergrootende fpreekwyze C Hyperbole )) 8
hier zou moeten plaats hebben , vermits men -
van de fchepping der weereld ak tot hier toe ;
naauwelyks tweehonderd zulke geflachten kon
tellen , Cof by dit te rug gaan zelf tot Adam
toe „ gelyk de Heer VENEMA, Differt. Sacr.
p.'s2í. Zegt, niet eens een derde deel van die
tekening kán gevonden worden ), en, byonze
nadering van het einde der weereld, de overige
niet kunnen verwacht worden. - Hierom bren-
gen zulke Uiteggers die uitdrukking liever tot
de gelyktydig e geflachten ; ofte menigte : voor
zoo: veel naämelyk God tot het geflachte der
Aarts - vaderen duizenden der Heidenen: Zou
toevoegen , die in Abrahams beloofde zaad de
zegeningen des verbonds zouden deelachtig wor-
den. Zy vertaalen dus het woord ross lie-
ver door Familiën, in welke betekenis het ook
Zou voorkomen Recur. VL vs. 15. Mren. V.
vs. 1. Deeze o vang word ook van den Heer
GerDes, Vefper. Vadenf: p. 114: begunftigd.
—- Dan wy kakt die thans aan häare pläats.
Genoeg is het ons , en dit was flechts ons oog-
merk , ‘getòond t te hebben , dat de grond van
der Kinderen zaligheid na dit leven by zömmi-
B ook in derzelver Voorouderen Rn wörd,
pin ki, KA 23: hebben Ee
VR XxvE
Ven —
zo Over ter ZEDELYK LOT per
Bb. KNEL
Dan. dewyl zich „ wanneer mên van de on=
middelyke. Ouders afgaat „ hier geen vaste voet
laat zetten , en kwaalyk bepaalen , welken on-
der de Voorouderen men dan zoude mogen aans
nemen, als mede om andere zwarigheden, die
zich hierby opdoen ; —- zoo menen andere ;
dat men hier alleenlyk op de naaste. @n onmid-
delyke Ouders het oog moest houden. Onder
de begunftigers van dit gevoelen heeft ; zoo
veel wy weeten, de Heer VeNeEMaA, l.c. p.
s26 feq. zich wel uitvoerigst daar over uitge-
laaten „ en het zelve met verfcheiden bewyzen
gepoogd te onderfteunen. Deszelfs gedachien
verdienen hier dus billyk eene plaats.
… Alle Kinderen van alle geloovige Ouderen,
s Zegt hy, zyn, geduurende derzelver kinder-
sy Iyken ftaat , in hunne Ouderen in eenen be-
> treklyken ftaat van genade „ door eene zeke-
> re byzondere Godlyke huishouding.” |
Door dien laat der genade verftaat hy het
recht tot de goederen der genade ende der heer-
lykheid „ en dus de vergeving der zonden , de
ei de en de heerlykmaking , ofte het: eeu-
wig leven. En dus niet de werklyke bezitting
en mededeeling van die goederen ; naardemaal _
ze daartoe eerst komen, wanneer de betrekking
op de Ouderen ophoudt — Hierom ar
yv
KINDEREN va DIT LEVEN 309
‚hy dien ftaat eenen betrekiyken genade- fraat ;
dewyl de Kinderen niet op zich zelven , maar -
in hunne Ouderen aangemerkt, in den ftaat der
genade zyn , en die enkel in eene betrekking
op God beftaat „ volgens welke God hen in
hunne Ouderen als de zynen aanmerkt, en hen
dan eerst met zyne genade - goederen daadelyk
begunftigt, wanneer ze op zich zelven begin-
nen te ftaan, en hun betreklyke ftaat, door het
ophouden van hunne betrekking op hunne Ou-
deren , met eenen volftrekten , in welken zy
zelve der genade deelachtig worden ,„ word af-
gewisfeld, — Deeze betreklyke genade-ftaat
duurt. zoo lang als de jaaren der kindsheid , en
neemt met deezen zyn einde, — Dit einde
nu is tweederlei ; want of de dood , die den
Ouderen hunne Kinderen ontrukt , vernietigd
mede die betrekking : of het gebruik derrede,
‘waar door ze , voor zoo verre , nevens hunne
Ouderen gerekend worden , beneemt hun het
geene, waarom ze in hunne Ouderen gerekend
wierden , en ftelt hen in ftaat , om „ zoo als
ook hunne Ouderen , hun heil te bevorderen,
— Dan , eigenlyker gefproken, word die be-
trekking door den dood afgebroken „ maar door
het gebruik der rede geëindigd. —- Hier uit
_ oritftaat nu een zeer verfchillend lot der Kinde-
ren. Want zoo veelen ‘er in dien betreklyken
‚Îtaat der genade door den dood worden wegge-
“rukt , moeten in den wolftrekten ftaat der ge-
Vg nade
518 OvER HET ZEDELYK LÓT DER
made nóodzaäklyk overdään. Want naArdêmhat
‘er in hun niets , ett van huh oök hiets gedaan
Îs „ waar door hun recht tôt dé génade- goêde-
tén kan vernietigd worden , Zöo mioët dät ook —
wel beftendig blyven : alle Kindérén dêr gelöo-
Wwigen ovérzulks , die ín kune kindsheid fter-
ver , worden mét génade én heerlykheid , éh
dus met de zaligheid bêdunftied „ ofte hun be-
treklyke genadé-ftaat word miet eénén vólftrek-
ten én onfterlyken vérwisfeld. — Maar ge-
hed andérs is het gelegen. met die Kirdérén ,
die. tót volwasfene jaaren komen. — Want döor
de réde perfooned óp zich selvên wórdëhde ,
zod bepaald zich hun fot naär Zy vän dé rêde
wel of kwaalyk gebrúik mäken : Zy behöoren
dan niet langer tot dië byzóndere huishoúdirg
van God fet de Kinidèerën „ volgëns welke zy
ín hunne Ouderen recht óp de genade en de
heerlykheid hädden ; mäar Zyn nu getreden in
die huis-houding, die God fet volwasfenen
houdt „volgens welke mên , onder vóofwaarde
van geloof er bekering , niet flechts ‘een récht
tot, maar oók die goedefen zelve daadèlyk ver-
krygt : térwyl de geene, die 4än dié voorwaar-
den niet beantwoorden , Van hêt éen én ander
_werffeken , en dus onder Gods toorn blyven.
_ Fn hiér van is, gelyk 'ér Wyders getoond
word, de grónd in eene byzóndere Huishouding
Gods , die merkelyk verfchilt van den weg ,
kf langs
KINDEREN NA, DIT LEVEN, 31
langs welken God zyne genade bedeelt aan vol-
Wasfenen. Want geêne geeft flechts een. recht
tôt, en deeze brengt mede een daadelyk getiot
van die goederen. —- Geené is maar voór
een tyd, “deeze duurt voor eeuwig. — Gee-
“ne heeft menfchen, die in anderen, én deezé
Zulken , die als eigene perfoonen , en op zich
zelven gerekend worden. _— Geene behelst
geen voorwaarden van haare voorwerpen zelvé
te vervullen; maar deeze eifcht van den menfchì
in perfoon het geloof. — Geene fpruit uit
de geboorte ; maar deeze heeft haaten rond
in eene daad van den wil , door den Heilige
Geest tot het geloof gebragt. — — — « En “die
onderfcheid moet uit den aart der zaakén, en
den verfchillenden ftaat der onderwerpen afge-
leid worden. Want Kinderen künnen voor het
gebruik der rede, hunne vermogens niet met
vryheid gebruiken ‚ En ook geen voorwaarden
volbrengen : zy moeten overzulks ánders dân
‚_volwasfene behandeld worden. — Ook eïfcht
God van niemand iets , ten zy deszelfs vermos
gens hark voldoende zyn.
$ XXVIIL
„Dit flelfel van gedagten vertoont de Hoòg-
Ieeraar vervolgens is zeer wèl beftaanbaar met
andere leerftukken vanden geopenbaarden Gods-
ve Met hee gede ne voorbeeld, Ne
Ata Over fer ZEDELYK LOT ver
Gods Befluiten , en de Voóor- -verordineering , ie
van de volharding der Heiligen , en van Chris-
tus heil- verwervenden zoen: dood. En
dus alvorens zyn gevoelen van fchynbaare zwaa-
tigheden ontheven hebbende, brengt hy tot be-
wyzen daar voor „ dat deeze de eenige weg is,
langs welken men den Kinderen , op eenige
waarfchynlyke gronden , de zaligheid kan toe-
fchryven. —- Dat Gods Heiligheid , die by
de oeffening van genade, haaren afkeer van het
zedelyk kwaad openbaaren moet , volgens dee-
ze gedagte , erkend en verheerlykt word van
de Ouderen , het welk voor de Kinderen, die
nog geen daadelyke. zonden begaan, en op ‘zich
zelven de Godlyke Heiligheid nog niet onteerd,
en dus ook niet noodig hebben „ om berouw te.
betoonen , gerekend kan worden voldoende te
"Zyû. — “Dat Gods Rechtwaardigheid daarvoor
ook pleit ; want deeze kan de Kinderen niet
met, en als volwasfenen behandelen , althans
een wetten aan hun voorfchtyven , en dezel-
ve met beloften , of bedreigingen ftaven : Zy
kan overzulks hen‘ook niet oordeelen , wegens
eigene handelingen , belooning , of ftraf ver-
diend , of de middelen tot zaligheid , die voor
volwasfene bepaald zyn , verzuimd te hebben.
En dit is de rede , waarom, in de befchryving
van het laatfte oordeel, van Kinderen geen mel-
ding gevonden word. Nu zou men dan een
van beiden moeten (tellen , of, dat alle Kinde’
Ten
KINDEREN na pir zever 313
‘ren ‘zonder ‘onderfcheid zalig wierden , of dat
de geene, die de zaligheid verkrygen, van God
in anderen gerekend worden. Dewyl nu het
eerfte aan groote zwaarigheden , naar des Hoog-
leeraars oordeel , onderhevig is, zoo verkiest
hy het laatfte , ‘de naaste Ouders naamelyk „
door welken zy middelyk fchuldig wierden, maar
ook door derzelver geloof in Christus gerekend
en zalig worden. — Dat de oorfpronglyke
{met van de Ouderen tot de Kinderen , en wel
door middel van de. natuurlyke geboorte , OVEr-
gaat ‚word mede als een bewys aangehaald „
dat 'er eene naauwfte betrekking tusfchen Ou-
ders en Kinderen is, en dat deeze , ook ten
aanziene van hun zedelyk lot, in geene van God
gerekend worden. Zyn'nu , ‘volgens de onder-
vinding in de duidelyke leer ‘der Heilige Schrift,
de Kinderen ín en met humane Ouderen aan het
zelfde zedelyk kwaad onderhevig , terwyl ze door
_ hun ook aan ellenden en den dood onderworpen
zyn; dan kan het ook zoo vreemd niet voor-
komen „ dat ze ook met hun in het goede dee-
len „ en door hun genade en zaligheid in Chris-
tus Verkrygen. Strekt die betrekking der Ou-
deren tot verdoemenis van hun onfchuldig kroost,
veel meer zal ze die fchuldigen tot ontflag van
fchuld en derzelver behoudenis te bgat komen.
— Dat het ook onder de oude huishouding niet
ontbreekt aan voorbeelden , uit welken blykt
‚ dat God naar der de betrekking op hunne
Sc 5 Ou-
314 Over Her ZEDELYK LOT DER
Ouderen met dezelve handelt. De befnyding,
en zelf de geboorte uit Israëlitifche Ouders ga-
ven toen den Kinderen ech recht tot de goëde- -
ren van het Sinaïtifch Verbond , het welk ook
met hun was opgericht. Hier uit blykt nu niet
duister , dat ze ook in hunne Ouderen onder
het genade » verbond. gerekend worden. En by
al dat onderfcheid. tusfchén die beide verbonden
blyft echter die betrekking op de Ouderen de
grond van Gods handelwyze omtrent de Kinde-
ten. — Dat die zelfde betrekking onder het
Nieuwe Testament óok nog plaats heeft, blykt
uit HaNp. II, vs, 39. alwaar de verbonds - be-
loften , aan Abraham en deszelfs zaad gedaan „
ook den Kinderen toegeëigend worden, welken
overzulks het recht tot de geestlyke-goederen
in den Ouderen ook toekomt. —- Dat ook
Christus den Kinderen, dië van geloovige Óu-
deren tot Hem gebragt wierden ‚ de handen
opgelegd, hen gezegend, en het koningryk der
hemelen toegezegd heeft. Martu. XIX: vs. 3.
enz. het geene niet op alle Kinderen, maàr op
zulken bepaaldelyk ziet, die uit geloovige Óu-
deren gefproten, en door deëzen een eigendom
van Christus zyn. — Eindelyk vind de Hoog-
Ièeraar ook nog 1 Kor. VII vs. 14. eén bewys.
voor Zyn gevoelen , het welk „ by eenê uitvoe-
rige verhandeling over die plaats , hier op nè-
derkömt , dat de Kinderen, uit zulk Ouderen
gefproten , van welken de eene nog een onge
| 00-
KINDEREN is Bir tEvan. Ch
loövigë , ofte Heidén WE; haar den besten
der Ouderen, dén zeleoviken Christen naätie-
Iyk, en in deëzën vöof God waarlyk als heifse
erekend wierden , die recht hebben tot Gods.
emeenfchap , en ‘8 verzulks in éénén perte
ken fraat def genade Zyü.
wy hebben das dit gevoelen der geehen ,
dië in de ofmiddelyke Ouderen den grond van
der Kinderen eeuwig heil zoeken , het welke
de Heer VäNtma uitvoerig, duidelyk en in
Alle zyne fterkte heeft voorgefteld , ópgegevea.
Vän @ndete Voorftanders van deeze tnening
melde wy fu niet; en onze. aanmërkingen
daär óver zullen wy op zyne plaats vervolgens
enger |
XXIE
In de Dordrechtfche Kerk - vergadering heeft |
dit ffuk mêde ken onderwerp van onderzoekin
én beoordeeling uitgeleverd. De Rémonftran-
ten ffelden naamelyk, dat, taardefiaäl mên aan
God geen voorgezien gelóof in de Kinderen kon
eheREryven ‚er ook geen verkiëziig of ver-
Werping van dezêlve ph had. Dát dit wierd
Benóëgzaam Algemeen , zóó vaft blitenländttkre
Als van hrënlinäfhe Godgeleerden, tédenge-
Tprokën : én wel teëst zóó , ‘dàt Henten zat-_
pane der Kigderen , die talig ipierden, Bezet.
ver
/
À
816 Over HeT ZEDELYK LOT prr
ver geloovige Ouderen „daar by in aanmerking
nam. Het oordeel van zommigen hieromtrent
kunnen wy niet nalaaten ook hier optegeven. -
De Britfche Godgeleerden , AC, Synod, Na-
tional, Dordrac. Edit. in fol. Dordr. 1620. P.
IL. p. ro. beweren , dat zommige Kinderen in
het boek des levens zyn aangefchreven, voor
Gods rechterftoel gefteld , tot het nieuw Jeru-
falem toegelaaten worden , en in het koningryk
der hemelen ingaan zullen. _Deezen word dus
het eeuwige leven als eene genade -gifte Gods
door Jezus Christus gefchonken : zy moeten
overzulks ook daar toe uitverkoren zyn. « En
by aldien ze ook allen zonder onderfcheid zalig
wierden , zoo zou dit echter ook eene verkie-
zing uit het geflacht der menfchen , waarby op
derzelver ouderdom niet gezien wierd, verdie-
nen genoemd te worden.
„De Zwitferfche Boden ‚ 1bid. p. 48.
kunnen eene verkiezing of verwerping der Kin-
deren niet ontkennen. … En wat de Kinderen der
geloovigen aangaat „ naardemaal God uit kracht
van het genade - verbond zich hun God noemt,
en die van eenen der Ouderen , die geloovig is,
by Paulus voor heiligen verklaard , en van den
Heere des hemels zelve voor erfgenaamen van
het hemelryk uitdruklyk gehouden worden; zoo
„hoopen wy nopens hun, wen ze in hunne ord
hei
KINDEREN va Dir Leven: 317
heid ftérven, het beste. En wy twyfelen niet ,
of derzulken Engelen , die voornaamelyk om
hunnen wil worden uitgezonden „ befteden hier
toe volvaardig hunne dienften. 4
De Nasfauwfche , i4id,