Á E ee a ef ‚an Veenen bet E Edin gen image hi ei Caf ; “ 3 e » ” wa } . 4 er. hen EN e ae ' ’ pn 2 _ oe & le neren : N en nes …e ; | | | | DNG pr wedn, _ « - ennen De Lag id ‚ mr Per nn v en megen nd nn rn gmg sn e: td xe end nnn HARVARD UNIVERSITY LIBRARY OF THE Museum of Comparative Zoology VERHANDELINGEN A VAN HET BATAVIAASCH VAN bee Pasnochppen 16de DEEL. % ’ BATAVIA Zer Sands Drahborg. Sm 856. Voorderigf | —mornieelelee= De Directie van het Bataviaasch Genoot- schap van Kunsten en etenschappen ‚ had zich gevleid dit XVIde Deel van deszelfs Werhan- delingen in zijn geheel vroeger in het licht te geven , en derhalven niet tot de uitgave van de werschillende afhandelingen , zoo als die inkwamen in afzonderlijke cahiers, willen be sluiten, overeenkomstig met het daaromtrent in het voorberigt van het XVde Deel vermelde ; dan door eenen zamenloop van belemmerende omstandigheden , heeft zi zich daarin te leur gesteld gezien, | Onder de hinderpalen die daartoe medeges werkt hebben, mag vooreerst genoemd worden het aftreden van den Secretaris des Genoot- schaps, den heer J. VAN DER VINNE, die, na gedurende 12 jaren dèze betrekking waarge- nomen te hebben, in het jaar 1834, üithoofde van den verachterden staat zijner gezondheid zich genoodzaakt zag, voor eenigen tijd, deze Kolonie te verlaten. Zin opvolger ‚ de: Ber- waarde heer D. LenrTinG, die door het Ge- noot- IE VOORBERIGT. noofschap tot het Presidium verkozen ‚ bj het vertrek van den heer J.VAN Der VINNE iz deszelfs betrekking nuttiger vermeende te kun- nen zijn, het presidium vrijwillig nederlegde en het Secretariaat op zich nam, verliet al= mede deze gewesten in het jaar 1635, en buiten deze beide verige en verdienstelijke Leden, verloor de Directie in dit tijdvak nog de heeren VAN ScHoor, Torras en Du Puy, door welk een en ander de werkzaamheden vertraagd, en de Directie in hare verwachting. te leur gesteld werd, te meer daar zi zich door verschillende omstandigheden genoodzaakt zag om van het gebruik voor de verhan- delingen des Genootschaps van eenige vri _breedwoerige stukken, die reeds voor een groot gedeelte gedrukt waren , doch die naderhand bleken minder aan het doel te beantwoorden, te moeten afzien. | De Directie, vleit zich nogtans , dat de stukken. welke het. XNIde Deel uitmaken, of schoon van minderen omvang, evenwel. van niet minder. belangriijken. inhoud „ dezelfde gunstige. opname zullen vinden , die, de vroe- gere Deelen der Verhandelingen is ten. deel gee vallen, Deze stukken zn de volgende: a 1°. Eene VOORBERIG'T. HI „ Hene beschrijving der Japansche Koper- mijnen , en der bereiding van het Koper, door het Lid des leaf, H. Bureer, Phil. Dr. Eene korte verhandeling of aanteekenin- gen omtrent den Adelstand der Javanen, door wijlen den heer H. MacGiLLaAvris, „gewezen Lid des Genootschaps. 3, Bene verhandeling der Javaansche Tijd. rekening , door het Lid T.F.G. Gericke. 4. ‘Áanteekeningen gehouden op eene reis over een gedeelte van Java, de Preanger Re- gentschappen namentlijk,; door wijlen VAN Oorpr en Murrer, Leden des Genoot- schaps. en der Natuurkundige kommisste in Neêrlands Indië 5. Áanteekeningen op eene reize door een gedeelte der Noard=-Westkust van Sumatra, op last van het Gouvernement gedaan in het jaar 1833, door H. Bureen; Blik Dr. ‚ Lid des Genootschaps. Deze Verhandelingen welke allen de vruchten zijn van de eigen waarneming en ondervin- ding der Schrijvers , zullen, hopen wij, zich zelve genoegzaam aanbevelen; de Schrijvers zijn meestal reeds door vroegere bijdragen tot ’s Genoot- IV Belie ebi ’ IS Genootschaps A erhandelingen bekend, en het zou overbodig zijn, derzelver verdiensten lier breedvoerig te betogen, nogtans verdienen hun- ne ùverige en belangstellende pogingen tot bevordering van ’s Genootschaps belangen , eene openbare en dankbare getuigenis Aangaande de verdere werrigtingen van het Genootschap sedert de uitgave van het XNde Deel vermeent de. Directie kortelijk het vol- gende te moeten mededeelen, Op den 6den Maart 1834 had er gene Alges meene Vergadering der Leden wan het Genoot- schap plaats, waarin de toenmalige Woorzitter de Wel Berwaarde heer D. LENTING, verslag deed van de werkzaamheden der.Directie se- dert de laatste Algemeene Vergadering ‚en de reden ontwikkelde die hem noopten het Presi- dium neder te leggen en de functien van Se- cretaris en Thesaurier, tot nu toe door. den heer J. VAN DER ViNNE wervuld , op zich te ne- menen die voornamelijk daarin bestonden ‚ dat Zijn Berwaarde vermeende in die Eetrekking nuttiger te kunnen zijn ‚en de belangen van het Genootschap meer te bevorderen, Onder dank- betuiging aan den afgetreden President voor deszelfs belangeloos p pogingen ten beste van het 4 Ge- VOORBERIGT. y „Genootschap ‚ werd alzoo het mede bestu- rend Lid de heer Mr. P. Merkus, Raad van Indië eenpariglijk tot het VZ oorzitterschap gekozen , en deze waardigheid door ZEd, be= reidvaardig aangenomen: ZEd. „dankte met korte en bondige. woorden voor het vertrou- wen in hem gesteld en bragt den verdienden lof toe aan den afgetreden President zoowel als, en wel in het bijzonder, aan den afgetreden _Seeretaris den heer J. VAN DER VINNE, die door zine üverige en volhardende pogingen, ook onder moetjelijke omstandigheden , den warmen dank van het Genootschap verdiend heeft. Vervolgens maakte ZEd. de Leden met de redenen bekend waarom men niet heeft kunnen overgaan tot het cahiers gewijze uitgeven der verscheidene ingekomen stukken, met de onderhouden of aangeknoopte briefwisseling met vreemde geleerde gezelschappen , met de van dezelwe of van geleerde mannen ont- vangen boekwerken of’ andere mededeelingen, welke hier allen aantehalen te wijdloopig zin zoude, waaronder nogtans verdient gemeld Le worden de briefwisseling met het correspon= derend Lid de heer vAN Wisk Rz., over éeni= ge geographische aangelegenheden van Ne- der- VI VOORBERIG T. derlandsch Indië, en het ontwerp van den Baron VAN DER FELDEN VAN HINDERSTEIN, om eene zoo veel mogelijk naauwkeurige kaart te zamen te stellen van den Indischen Archi- pel , en den wensch van de Directie om aan de uitvoering van dit, voor Indië zoo gewigtig ontwerp , zoo veel mogelijk bevorderlijk te zijn. ZEd. deelde verder aande V ergadering mede dat én plaats van de heeren J. VAN DER VINNE, J. vAN ScHoor, TonrAs en Du Puy, welke laatsten. even als de heer J. VAN DER ViNNE uithoofde van hun op handen zijnde ver- trek naar Europa, het bestuur des genoot- schaps verlieten , tot Dirigerende Leden ver- kozen waren , de heeren: J. 1. VAN SEVEN- HOVEN, Raad van Indië, Ridder van de Orde der Nederlandsche Leeuw ; Mr. C. VrisscHERr; Lid van het H oog Geregtshof in Nederlandsch Indië; A.J. Brik, Omgaande Regter te Batam via; SJ. TieDeMAN, Landeigenaar te Batavia, welke benoemingen gezamentlijk door de Ver- ‚gaderde Leden goedgekeurd werden; dat aan het. Genootschap door den dood ontrukt zijn : het Honorair Lid de alberoemde von Görue A te Weimar ; de Corresponderende Leden J. KoniNe, te „Amsterdam en ABe REMUSAT, te VOORBERGT, vr te Parijs; en de gewone Leden, D. Mac- KLOT, in leven Dirigerend Lid der Natuur- kundige Kommissie te Buitenzorg; E, Frs- CHER, in leven Stadsgeneesheer te Batavia; pu Bus, iz leven Majoor der Infanterte te Padang; J. KAM, leven Predikant te „Amboina; R, M. Scrarsine, in leven Reste dent te Banda; J. H. KNOERLE » iz leven Assis- tent Resident te Benkoelen ; P, VAN DER Porn, in leven Resident te Tagal ;H. pv Buu, iz leven Resident te Banka; en VAN Der Pour. Hierop werden voorgesteld en verkozen + Tot Honorair Lid, Zine Exo, de Heer W. Baron von Humsoupr, Minister van Staat bij Z. M, den Ko- ning van Pruissen te Berlijn, Tot Correspondérende Leden. De heeren Baron ve FrRUSSAC te Parijs ; Baron DERFELDEN VAN HinpersreiN tè Utrecht; J, VAN OUWERKERK DE Vries te Amsterdam; WerNinekK, Nederlandsch Predikant te London; P.J. KrerscrNAr, Hoogleeraar te Frankfort aan den Mains J.B. pe J ONGE, Hoogleeraar te Middelburg ; J. OETMANNS , Hoogleeraar in de Theoreti- | sche Astronomie te Berlijn ; DiRKSEN, Hi 00Z= leraar VIII VOORBERIGT, “Leraar te Berlijn ; E. Jacquer te Paris ; H. Somiuuer, Chirurgijn Majoor bij de Koningljke Nederlandsche Marine. Tot Gewone Leden, heeren C. S. R, WrnmaLeN te Passa- rOeang ; C.J. Lammers VAN ToRENBURG, „Predikant te Makasser ; W.H. Mepuursr, Engelsche Zendeling Predikant te Bata- via; J. GOLDMAN, Assistent Resident te Bodjonegoro ; F. H. VAN Doornik , Zssis-, tent Resident te Batavia; Mr. D. F. W. PiETERMAAT Resident te Batavia; H. A. von Henrier, Luitenant Kolonel ; SJ. D. G. ScHAaAr , Hoofd-kommies en Translateur der Maleische taal te Batavia; L. G.J. G. SCHONERMARK , Kapitein der Genie te Batavia. Eindelijk werd door den aftredenden Se cretaris en Thesaurier den heer J. VAN DER VIN NE, rekening en verantwoording gedaan over de door hem in laatstgemelde kwaliteit gehouden Administratie, en deszelfs boeken ten fine van examinatie in handen gesteld van eene tot dat einde benoemde Kommissie, en hiermede werd deze vergadering gesloten. _—_—_ ED Het VvoOORBERIG T, Eq Het jaar 1834 verliep zonder eenige bij- zonder aanmerkenswaardige gebeurtenissen ; hoezeer de Directie van het Gengotschap zich ijverig met de belangens van hetzelve bleef’ be- zig “houden ‚ door. het onderhouden eener. zoo veel mogelijk geregelde correspondentie met verscheidene zoo aderlandsche als vreem de geleerde gezelschappen enz. Dleef de deel neming en medewerking van de maatschappij dezer gewesten in het algemeen gering ; nog= tans kwamen van werschillende plaatsen ver- handelingen van min of meer aanbelang in, zoo dat men zich in staat gesteld zag, met de redactie van het XVlIde: Deel een begin te maken 4 door verschillende belemmerende. omstandigheden ging het daarmede nogtans „niet zoo snel vooruit als de Directie wel ge- wenscht had en onder dezen mag vooral ge- noemd worden het verlies, hetwelk de Directie in den beginne van 1655 weder ondervond door het vertrek van deszelfs werdienstelijken Secretaris en Thesaurier den Herwaarden heer D. LENTING, en door dat van het. besturend Lid De Steurs ‚ die almede tot herstel van gezondheid in den beginne van 1835 deze ge- westen moèst verlaten. Zoo wel om het Ge- noot= xXx VOORBERIG T, nootschap met de hieruit voortvloejende ver— anderingen in de Directie bekend te maken, alsom eenige maatregelen woortestellen , welke de Directie dienstig oordeelde tot bevordering van de belangens van het Genootschap en de opwekking van meer algemeene deelneming in hetzelpe , werd op den goden April van dit jaar eene Algemeene Vergadering der Leden van het Genootschap gehouden. De Woorzitter des Genootschaps de heer Merkus opende dezelve met eene zeer gemoes delijke en doeltreffende aanspraak ‚ waarin Zijn Edele de redenen ontwikkelde van den minder bloeijenden toestand des Genootschaps, de voordeelen aantoonde wan de vlijtige be= oefening van Kunsten en W etenschappen in t algemeen, de Leden hartelijk tot eene meer krachtdadige deelneming in de belangen des Genaotéchâps bemoedigde, en vervolgens eenige maatregelen voorstelde, waardoor de Directie dit doel eenigzins vermeende te kunnen be- vorderen, | Zin Edele betuigde daarna aan den af- tredenden Seeretqris den Eerwaarden heer D. Lenmine, den dank des Genootschaps voor „de verdienstelijke wijze, waarop ZEd, niet al- VOORBERIG T. î XI alleen deze laatste betrekking maar sedert zoo. vele jaren die van besturend Lid heeft waar- genomen. Daar het der Directie doelmatiger voorkwam de betrekkingen van Secretaris en Thesaurier in de toekomst niet meer in eenen persoon te vereenigen , maar de waarneming derzelve aan twee besturende Leden afzonder- lijk optedragen, en deze maatregel de algemee- ne goedkeuring wegdroeg werden als Secretaris de heer Mr. G. VisscrHeER , ez als Thesaurier de heer J.G. Perrscr voorgesteld en aangenomen. De Voorzitter deelde de Ver gadering per= der mede, dat ’s Genootschaps kabinet van zeldzaamheden was vermeerderd geworden met onderscheidene kostbaarheden, manuscripten , wapenen en speeltuigen , afkomstig van het oude rijk van Bantuii, en door het. Gouver= _nement aan het Genootschap geschonken SWE, het Genootschap als een verder bewijs van ?s Gouvernements welwillendheid , vrijstelling had verkregen van inkomende regten voor alle boeken onder deszelfs adres aangebragt wor- dende, terwijl hetzelve door de vergunning om bij voortduring vrij gebruik te mogen maken van ’s Lands Drukkerij , deszelfs be- langens niet minder heeft bevorderd gezien. | Het xn WVOORBERIGT, Het Genootschap verloor inhet afgeloopen jaar door den dood de. gewone Leden C. BAum- HAUR, J. R, MoppERMAN, A. M.E. pe SAurs,” ‚D. F, pe Locnes, L.:Smurpers, W. Mac GiLLAVRIJ, LENGARKER, C. SCHELTEMA). VAN Oorpr, en J. H. RosenwaALp, en had buiten dat het verlies te betreuren van des- zelfs Honorair Lid den waarlijk grooten G. K. Graaf van Hoocenpore , als schrijver , en verlicht staatsman met regt vermaard, Tot vervulling der door het vertrek van de heeren D, Lenrine en Der Sreurs opengevallen plaatsen in de Directie des Genootschaps à werden hierop voorgedragen en als besturende Leden aangenomen, de heeren F‚D. Gocnrus, Generaal Majoor Bevelhebber van het Neder- ‘landsch Indische Leger ; en M. H. HaneEwIJN, | Algemeen. Boekhouder te Batavia ; terwijl al- _perder door den Voorzitter aan de WV ergade- ring werd medegedeeld dat door Zine Exc. den Luitenant Generaal „Luitenant Gouverneur Generaal De EEReNs, het hem door de Direc- tie aangeboden lidmaatschap op de vleijendste wijze was aangenomen en men zich mogt verze= kerd houden door Zine Exc. in den vervolge die bescherming en aanmoediging te zullen on= ” der= : vooRBERIEG T: KUT dervinden , welke tot hiertoe steeds aan het Genootschap door’ de verlichte Hoofden des Bestuurs dezer gewesten is ten deel gevallen, VV ervoigens werden voorgedragen en door de vergaderde Leden eenpariglijk benoemd. Tot Honorair Lid. De heer J.-H, vAN per Paru, Moogleeraar te Leiden. | k Tot Corresponderende Leden. _De heeren F.J. vAn MAANEN, J. SCHONCK, B, H. SisPKENS , G, H. WAcHTER, D. Bup- “DING, allen te ’s Gravenhage , en Dumont D'Urvinre te Parijs woonachtig. Y Tot Gewone Leden. — De heeren J.P. Corners pr Groor, Adjunct “Secretaris der Indische Regering ; Mr. G.B. RintA vAn Navra, Lid van het Hoog Geregtshof van Nederlandsch Indië ; De ÄRRATHOON , Koopman te Batavia ; aa SCHUURMAN Lid van de Nederlandsche Handel - Maatschappij ; Mr. P. Mier ô Advokaat te Batavia ; Mr. J.J. BresT vAn \KeMPeEN, Directeur van ’s Lands Druk- kerij ; P. vAN SWIETEN , Kapitein Adju- dant; B. G. vaN per Dussen, Ingenieur „van den Waterstaat; J. F. L. Srerrz, Se- XIV VOORBERIG 7T. en, Secretaris bij de Weeskamer. te Batavia; N. VrerepeverLD, Pastoor te Batavia; À. A. Vinsu, Kassier bi het Vendu-Departe- ment te Batavia ; M. Remnsr , Koopman te Batavia ; J. C. Meper , Koopman te Batavia; J. W. Boers, Resident van Pa- lembung ; A.J. Rurrenracu , Resident van Baglen ; P, vAn Rees, Secretaris wan de Residentie Passeroeang ; G.: ALTHEER, | Secretaris te Makasser; A Gruner, Pas- toor te Samarang; F. W. GAnsER, Chi- rurgijjn Majoor ; J. C. A. Diepericns, Apotheker der 2de klasse te Weltevreden ; M. Scrmirs , Chirurgijn der 8de klasse ; GC. GRIMME , Chirurgijn der ôde klasse ; O. KUurNHARDT ‚Chirurgijn. der ôde klasse s J. HAGEN, Chirurgijn der 2de klasse; en H. O. ScHaArKEL-,… Chirurgijn der 3de klassen. eindelijk „stelde. de Hoorzitter. de vol- gende, tot bevordering wan het onderling ver- keer der Leden, en wederkerige mededeelin— gen ‚ door de. Directie beraamde maatregelen en bepalingen voor, als: Art. 1. Op den eersten. Donderdag van iedere maand ‚ zullen de zalen van het. Genoot- schap VvooRBERIG T. xv schap des avonds ten 6 ure openstaan voor de Leden, die verkiezen zullen aldaar bijeen te komen. | Art. 9, De boeken, instrumenten , verza- melingen enz. in het bezit des Genootschaps , zullen alsdan ten, gebruike staan der aanwe. zige Lyeden Art. 3. Aan de Leden die verkiezen mog- ten, eenige mondelinge mededeelingen te doen, aanmerkingen voor te dragen, voorlezingen te houden, proeven, te nemen, zal= daartoe gelegenheid worden verschaft. Art, 4, Een of meer Leden uit het Be- stuur, zullen steeds tegenwoordig zijn ter re- geling. der werkzaamheden en het doen van zoodanige aanwijzingen, als mogten worden verlangd. | Art. 5. Bij de bijeenkomsten. zullen toe- gelaten worden, alle Ingezetenen van Batavia, die wenschen mogten als Leden van het Genoot- schap te worden aangenomen en alle vreemdelin- gen, mits in beide gevallen. door een der Leden, aan, het aanwezend Lid des Bestuurs zijnde voorgesteld en door denzelven ingeschreven. Art. 6. Nadere bepalingen. omtrent den gang der werkzaamheden en zoodanige pun- ten XVI VoOoORBERIG tT. ten als regeling mogten wereischen, zullen daargesteld worden, nd dat gebleken zal zijn, dat de voorgenomen bijeenkomsten met ‘der daad zijn tot stand gebragt. | Welke allen door de vergadering goed ge= keurd werden. Ë De oprigting van een Museum voor na- tuurlijke geschiedenis , taal , wolken en oud- heidskunde was altijd, zoo als wit de vroegere berigten en verhandelingen blijkt, een der hoofd oogmerken van het Genootschap. Men had tot ‘dat einde ten allen tijde bijdragen trachten te verzamelen, en er bestond wer= kelijk reeds lang” een kabinet, hetwelk wver= scheidene niet onbelangrijke voorwerpen bez ‘dan dit kabinet bepaalde zich meer tot ele, van allerlei aard ; men had aan hetzelwe nimmer die uitbreiding gegen ven; waarvoor eene zoodanige inrigting vat- baar is, en voorwerpen uit de natuurli lijke geschiedenis , die vooral in deze gewesten, den grondslag derzelve hadden moeten uitmaken , waren tot hiertoe slechts zeer spaarzaam of in het geheel niet daarin te vinden, | Zi- VvooRBERIG Ts XVII Tijdens het Bestuur van Zijne Excellentie den Kommissáris Generaal ou Bus pe Gr- SIEGNIES ij die, overtuigd van het nut en be- lang eener zoodanige inrigting , zich zeer ge= willig toonde om de instelling daarvan te bevorderen werd deze zaak op nieuw èn meer bizonderlijk in overweging genomen, en een plan ontworpen «om een bijzonder voor een Museum bestemd gebouw opterigten; dan de toenmalige ongunstige tijdsomstindigheden ge= doogden de witvoering van dit plan niet en hetzelve bleef, hoezeer men in den wervolge herhaalde keeren daarop terug kwam, even als meer ândere voornemens tot hiertoe. on- der de. pia vota berusten. | Sedert nogtans den toenemenden bloei wan Java en den werbeterden staat van ’s Lands geldmiddelen. hoop gaf, om het doel, waar naar men zoo lang te vergeefs gestreefd had, eindelijk toch te bereiken, maakte Aers weder een der hoofdpunten van de discussier der Directie uit, en werd de Voorzitter der zelve de heer Mr. P. Merwus verzocht, ont aan Zine Excellentie den Gouverneur Gene- raal ad interim , omtrent de in der tijd ge- dane voorstellen tot het oprigten van een Mu- Hek Sel7 XVIII VOORBERIGT. _seum de noodige voorslagen te doen ‚en zoo | mogelijk daartoe Hoogstdeszelfs en ’sGou- vernements ‘ondersteuning in de uitvoering daarvan te erlangen. k Hoe eervol de heer Voorzitter zich van de- zen last heeft gekweten, bewijzen de gunsti- ge resultaten, waarmede zine pogingen zijn bekroond geworden ‚ en waarvoor het Genoot= schap aan Zijn Edele niet minder dan aan den toenmaligen verlichten Bestuurder dezer gewesten, Zine Hacellentie den Gouverneur Generaal ad interim J.G. BAup, bij deze opene lijk deszelfs opregte dankbetuigingen aanbiedt, Door Zijne Excellentie den Gouverneur „Generaal voornoemd werd narmelijk het vol= gende besluit genomen, hetwelk-de Directie vermeent woordelijk hier te moeten mededeelen. ” Eerstelijk: „Zan het Bataviasch Genootschap wan Kunsten en Wetenschappen te kennen te geven dat de Regering allezins gezind is om zoo veel van haar afhangt het plan des _Genootschaps tot oprigting van een Museum van natuurlijke historie, oudheden, zeldzaam= heden, enz. ter Hoofdplaats Batavia, te be- vorderen , en dat het haar aangenaam zul zijn de onderneming zoo veel mogelijk te zien in Verea * VOORBERIGT. XIX verband gebragt met het Koninklijk Museum te Leiden. Ai dk! | Ten Tweede: Aan het Bataviasch Genoot- schap van Kunsten en WW etenschappen wijders te kennen te. geven dat hetzelve zich omtrent het vrij gebruik van het lokaal, bekend onder den naam van de kolfbaan, staande naast het gebouw der Societeit de Harmonie met die Societeit zal dienen te verstaan, zullende de te maken schikking moeten worden onderwor= pen aan de goedkeuring van het Gouverne= ment, met bepaling voorts, dat de kosten van het onderhoud en der reparatien pan het bedoeld lokaal eventueel zullen komen ten laste van het Genootschap voormeld en de ge- melde Societeit daarvan zijn ontheven. Ten Derde: Den Directeur Generaal der „Financien adiate schrijven , om te dienen van consideratien en advies over de mogelijkheid om, in verband met de beschikbare fondsen en de bestaande bepalingen, uit ’s Lands-kas ter be= schikking van het voormeld Genootschap te stel= len eene som van f 200 ’smaands, tot bestrijding der uitgaven ter inrigting van het Museum of kabinet hier boven bedoeld, en van het bieen- “brengen der voor hetzelwe bestemde voorwerpen. Ten xx VOORBERIGT. Ten Vierde: Te bepalen dat de Directie over het Museum zal zijn opgedragen aan het Be- stuur van het Bataviasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, met toevoeging aan hetzelwe als Leden: van Den Chef van de Geneeskundige dienst; Den Voorzitter der Hoofd- Kommissie van Onderwijs ; Den Hoofd-Ingenieur van den Waterstaat en ’sLands Gebouwen , en een der Lieden van de Kommissie voor het Natuurkundig Onder- zoek, voor zoo ver dezelwe geen Lieden zijn gan het Bestuur. des Genootschaps ; zullende het laatstgemelde Lid in het bijzonder belast zijn met al hetgeen betrekking heeft tot ver- ‘zameling van natuurlijke voorwerpen , ten wel- ken einde aan de dienst van het. Museum verbonden zal worden, een der adsistenten van de Kommissie woor het Natuurkundige Onderzoek, onder genot van het aan denzel- ven thans toegelegd tractement. Ten Vijfde: De kommissie voor het natuur- kundig onderzoek aanteschrùven om ter be- schikking van het Bataviasch Genootschap te stellen de triplicaten of quadruplicaten van- de door haar bereids verzamelde of nog te ver- vÒORBERIG T. XXI verzamelen voorwerpen van natuurlijke historie goor het Koninklijk Kabinet, alsmede nau keurige teekeningen van de zoodanige, waar- van voor als nog het natuurlijk exemplaar zich niet in derzelwer bezit bevindt, een en an- der om in het Museum te worden opgenomen. Ten Zesde: Aan de voormelde Kommissie te kennen te geven, dat zi zich voor gemag- tigd kan houden, om met overleg van de Plaat- selijke Autoriteiten, eenige Inlanders van de verschillende Restdentien op Java en van de Buiten Etablissernenten in dienst te nemen om met de bereiding van natuurkundige voorwer- pen en wat daarmede in verband staat, te wor- den bekend gemaakt, om vervolgens tot de ver= zameling van zoodanige. voorwerpen te worden gebezigd; zullende de hier uit voortvloeijende uitgaven komen ten laste Je A voor het Natuur= kundig Onderzoek toegestane fondsen. | Ten Zevende: Zan de Plaatselijke Autoriteiten in Nederlandsch Indië te kennen te geven, dät onder de begunstiging der Regering, door het Batapviasch Genootschap van Kunsten en We tenschappen, te Batavia zal worden opgerigt een. Museum voor voorwerpen van de natuurlij= ke historie met het doel om dà weternsthappelijke ken- xxXn VOORBERIGT. kennis in Nederlandsch Indië te vermeerderen. en bijdragen te leveren in het, belang der we- tenschappelt ike. verrigtingen in. het Moeder land; dat de. Regering in deze onderneming het, hoogste belang stelt en.de-autoriteiten dere, halve uitnoodigt om, zich met de, reeds bee staande Directie over het Museum in aan- raking te stellen. en geene pogingen onbeproefd te. laten om, door het. doen opsporen en over, zenden, van voorwerpen van natuurlijke his- torie enz, bijtedragen. tot den bloei vanhet Museum ; zullende, zij „door „de Kommissie voor, het Netwurkundig Onderzoek, in het bezit, worden, gesteld van eene tastructie of. handleiding, tot regeling van hunne, verigtin= gens bij welke instructie. voor zoo veel. het oudheidkundig. gedeelte betreft, worden ge- volgd, de aanwijzingen door, den. H oogleeraar. REUVENs } gegeven by zynen. brief: aan Aen Gouverneur. Generaal ad interim dd, ag Pari custus 1€32, Ô En | | je Ingevolge hier wan werd op den a1sten October. 1835 eene Algemeene Vergadering bijeengeroepen en aan. dezelwe de in voors, noemd ‚besluit vervatte gunstige dispositien voorgelegd Ë waarop; na dat, aande door de Di- reC- re ii zn Ges N En en Te VOORBERIGT, XXI rectie ten. aanzien der inrigting vut het Mu, seum voorlopig genomene-maatregelen; de al= gemeene goedkeuring „ten deel. was gevallen, ten gevolge daartoe gedane, voorstellen ‚de wol- gende, benoemingen werden. gedaan: kan! Mol Gewone Leden. ik Bkk J.H. van Meerten, -Architekt. te Batavias-H. A, Tromer, Architekt te Soe= rabaija ; ‚N. Horner, Lid der. Natuur= kundige «Kommissie te Batavias A. DE- Kocr, Kapitein Adjudant van Zijne Bxcels lentie den: Gouverneur Generaal; J.J. ue Frger, ZJoofd: Kommies bij de Maene | Boekhouding. i hed Jn den beginne van : het jaar 1636, had er _eena voor het a zeer ondangename \ en smartelijke gebeurtenis plaats. … fil Derzelver. „waardige President, de. heer. Merkus, zag zich namelijk genoodzaakt tot herstel. zijner. gezondhe:d voor eenige Jaren deze gewesten te verlaten ‚ terwijl, doorn het, difinitief vertrek wan, deno Thesaurier, van het Genootschap den heer Perurscum,.de- Directie, ‚ahmede een harer waardigste én iverigste, me- delsden verloor. Ten einde het. Genootschap hier- WHINZ } VoOOÒRBERIGT. hiermede bekend te maken en in"de daardoor opengevallene plaatsen op nieuw tè voorzien, werd op den 8sten Junuarij 1836 eene ver- gadering pan besturende Leden gehouden ‚ in welke de Voorzitter te kennen gaf, dat het voornaamste doel dezer bijeenkomst was, om in de plaatsen, welke door “het ophanden ‘zijnde vertrek van hem Voorzitter en ’s Genootschaps Thesaurier den heer Prirscm, vacant zouden ge- raken, te voorzien, terwijl tevens door den heer HALEWIJN provisioneel met de functien van Secretaris belust, het verzoek gedaan was, om uithoofde van zijne menigvuldige Ambtsbezig= heden, van dien post te worden ontheven, en zich liever met dien van Thesaurier bekleed te zien; ten gevolge waarvan alzoo ook de betrek- king van’ Secretaris diende vervuld te worden. Dien ten gevolge werd op het, door den heer Voorzitter daartoe gedaan voorstel, met een— parigheid van stemmen verkozen: Tot deszelfs opvolger, het besturend Lid ‚ de heer Jl. VAN SEVENHOVEN. Tot. waarnemend Secretaris , het besturend Lid, de heer Dr. E. A. Frirze. Tot Fhesaurier , het Besturend Lid ‚ de heer M. H. HArLEwrn, Fan ok NE VOORBERIGT. XXV Van deze bendemingen hier kort gewag ma- kende, vermeenen wij dadelijk te mogen overgaan tot de, 5 dagen daarna, op den 1ôden Januari 1836 gehouden Algemeene Vergadering „ in welke de heer Voorzitter rapport deed wan het verhandelde, in de boven vermelde jongste zit- ting van besturende Leden, en de Vergade- | ring tevens uitnoodigde, om ter voorziening in de ontstane vacatures in het Bestuur twee nieuwe Lieden voor hetzelve te benoemen. De keuze gevallen zijnde op de Gewone Lieden, de heeren P. Drarp en J. Burcer , werden dezelve als zoodanig geproclameerd , en voorts nog verkozen. Tot Corresponderend Lid. De heer G.F. Hiee, Dr. Phil. en Professor vin de Mathesis en Physica te Hamburg. Tot Gewone Leden. | De heeren G. J. Rresz, Generaal Majoor titulair en waarnemend Resident van Soe- rabugas A. DE Kock VAN LEEUWEN, Ko- lonel „ Directeur der Artillerie ; Korrr, Majoor Adjudant van Zine Excellentie den Gouverneur Generaal ; 5 ‘ B. pr Nrs en J, BRowN, Kooplieden te Batavia; G. Wassink , Officier van Gezondheid der ode klas= XXVI VOORBERIGT. klasse; en J. G.A. Bisschorr , Secretaris der Hoofd - Kommissie van Onderwijs. „Hierna nog eenige financieele schikkingen getroffen zijnde, nam de aftredende Presi- dent van de Vergadering afscheid, terwijl de-nieuwe Voorzitter te kennen gaf, deze be= trekking alleen op zich te nemen, met het doel , om zijne beste pogingen tot bevordering van __de nuttige strekking des Genootschaps aan te wenden en in de stellige hoop, dezelfde onder steuning daarin te. zullen winden, van zine medebestuurders zoowel, als van de Leden van het Genootschap in het algemeen, welke — aan zijnen voorganger was ten deel geworden. Na dat hierop ZEd. aan den afgetreden. President , zoowel als aan den heer Perirscr, ’s Genootschaps hartelijken darik had toege= bragt, werd de Vergadering gesloten. Met de oprigting van het Museum en de daartoe noodige veranderingen in ’sGenoot- schaps gebouwen wordt ondertusschen Dverig voortgegaan. De heeren VAN GELDER en Over- DIJK, beiden tot de Natuurkundige Kommissie behoorende , hebben een begin gemaakt, met het opzetten en rangschikken van zoölogische voorwerpen, waarvan reeds vrij aanzienlijke be- bi VOORBERIG T. XXVII bezendingen zin aangebragt; terwijl de heer GERICKE te Soerakarta, die door zijnen Letter= kundigen arbeid reeds herhaaldelijk ’sGenoot- schaps dank verdiend heeft, zich bezig houdt met het bjeenbrengen van eene verzameling van Favasche manuscripten voor het Museum. De Directie ziet zich op deze wijze, zoo wel door de gunstige dispositien van het Gouverne- ment en de ijverige medewerking harer Lesy „den, als door eene wijze spaarzaamheid, in het beheer der geldmiddelen in acht genomen, in staat gesteld, om met kracht het begonnen werk woort te zetten ; wertrouwende dat dit alles, gevoegd bij den gunstigen staat van ’sGenootschaps financien de algemeene mede- werking in deze aloude inrigting, welker in- standhouding en uitbreiding zeker voor elken Nederlander Belangrijk zijn moet, zal gaande maken, ten einde den bloeit en de welvaart van het Genootschap in het algemeen „ en van het Museum in het bijzonder, weldra meer en meer te zien toenemen. BArAvrA, den 1sten Maart 1836, De waarnd. Secretaris van het Genootschap, E. A. FRITZE. At % vri zon Ln ne Ki Pts Nets GN Hs Peene E vite in. | NE meeede: EN B Rt Sektes E, RP: Rie hese td Ei st vhn Nt Ì per EN d f hos” ste | girls Aes dn gj: nn ek Ë _ CMN iden” hrs he den’ ly - E - Ke a 5 patel ib er Masoni ú ad Ae ’ de jd ok olet ke ì BESCHRIJVING ä& DER JAPANSCHE KOPERMIJNEN BEREIDING van ner KOPER; H. BURGER, rPurr. vocr. BELAST MET HET NATUURKUNDIG ONDERZOEK oP FP AN. MOER e BESCHRIJVING DER JAPANSCHE KOPERMIJNEN EN DER BEREIDING VAN HET KOPER. De Schrijver dezes, op zijne reis naar Jedo in het jaar 1826, getracht hebbende, zoo wel door eigene waarneming in Oosaka en elders, als uit berigten van deskundigen, eenige bijzonderheden — aangaande de Japansche kopermijnen , en de smel- ting en verdere bereiding van het koper te ver zamelen , heeft geoordeeld, dat de tegenwoordige beknopte mededeeling van hetgeen. omtrent dit onderwerp ter zijner kennis is gekomen, welligt niet ongevallig zoude zijn; hebbende hij daarbij tevens, tot meerdere volledigheid, gebruik ge- maakt van een Japansch werkje, geteld: Ko- Do-Su-Rok of Afbeeldingen van de bewerking van het koper in Japan, | | De miijnbouw wordt in Japan niet naar een volledig wetenschappelijk stelsel of naar eene eigenlijke theorie, maar meestal enkel prac- tisch, naar zekere, bloot door ervaring ver-i kregene regelen , uitgeoefend. De opdelving van. metalen „als. goud, zilver, koper, enz;;-gaat, in! JN dat | (lk FS dat rijk met groote „moeijelijkheid gepaard, zoo wel uit hoofde van de zware kosten, aan de outginning en bewerking’ eener mijn verbonden ; als wegens de onzekerheid van het soort en de hoeveelheid der te breken ertsen, en het aanhou- dend schaarscher „worden der plaatsen, waar zij gevonden worden; weshalve dan ook de Keizer, die. bij iten als de-eigenaar van alle opge- dolven metalen wordt beschouwd, slechts zelden nieuwe mijnen doet. openen. ‘Andere--delfstof- fen daarentegen ; algemeen in “dit vulkanische land ‘verspreid, als porcelein-aarde aluin; zwa-" vel, rottekruid, steenkolen, agaat, obsidiaan en eenige andere soorten van edelgesteenten worden schier “zonder moeite en kunst gewonnen, en maken “voor. verscheidene landschappen eenen voornamen ‘tak van binnenlandschen handel uit. ‚Met ” dat al ts de’ ‘mijnbouw in Japan, voornamelijk voor zoo ver dezelve strekt tot het delven van ‘metalen, als goud, koper en iijzer, hoe weinig volmaakt ook in zich zelven, uit een staatkundig oogpunt beschouwd, in meer dan een opzigt eene zaak van groot belang. In de eerste. plaats, schoon minst, verdient hier in aanmer- king: te’ komen het voordeel van den, anders door 1de Japansche wetten zelve zeer beperkten buitenlandschen handel met Nederlanders en Chi- nezen., die’ hoofdzakelijk in eenen. vrij aanzien— lijken “jaarlijkschen uitvoer van koper, tegen | | | eenen dE eenen wederkeerigen invoer van Europesche of Chinesche fabricaten en producten, ook van me- talen , die in Japaw minder of geheel niet’ voor- komen, als tin, lood, zink en zilver, voedsel vindt; terwijl voorts de bewerking van het ko- per in verscheidene landschappen een hoofdtak zs van hooggestegene kunstvlijt, die aan eer groot aantal handen werk: verschaft, en onder eene talrijke volksklasse eene relative: welvaart ver- spreidt, oor ik Rp zn HRIT _ Het voornaamste belang echter van den mijnbouw in Japan staat in verband met het ‘stelsel ” van afzondering, dat bij de Japansche regering is. aangenomen, en den grondslag uit- maakt van geheel de staatkundige en maatschap ‘pelijke inrigting van dat rijk. In een land toch, hetwelk onder ‘zulk -een: stelsel wordt bestuurd, en alwaar de bewerking der mijnen, bij gebrek ‘aan: genoegzame kennis, eer veel grooter getal arbeiders vördert, dan in andere meer beschaafde landen, verkrijgt de mijnbouw eene waarde, die minder door de: hoeveelheid van het uit te Teveren. product, dan wel door de mate der be hoefte, en vooral door de bronsen van bestaan, DS die dezelve middelijk of onmiddelijk voor meer - dan ééne volksklasse opent, wordt bepaald. Het ontbreekt den:Japanner overigens niet aan bekwaamheid tot eene ‘voordeelige bereiding en verdere bewerking der metalen; en, wanneer men C men in aanmerking neemt zijne vorderingen im andere vakken van wetenschap, met name ook de sijstematische en anatomische kruidkunde, zou men geneigd worden te gelooven, dat ook het- geen hij in het vak van mijnbouw nog aan schei- en werktuigkundige kennis mist, hij zonder veel moeite zoude kunnen verkrijgen; doch het Japan- sche regeringsstelsel, hetwelk, zooals gezegd is, eene bijna geheele afzondering ten doel heeft ‚ en daar- naar is ingerigt, brengt aan alle merkelijke ver- betering en uitbreiding van den mijnbouw in dat rijk belemmeringen aan, die niet dan lang- zaam, en, naar het zich laat aanzien, eerst na eene lange reeks van jaren geheel zullen kunnen worden uit den weg geruimd, De Japansche mijnbouwkundige, onbekend met de aanwijzingen , naar welke elders de voornaam- ste metaalertsen uit het aardrijk verkregen wor- den, en geene genoegzame geognostische kennis bezittende, om uit een onderzoek van den ou- derdom en de gesteldheid van een gebergte met waarschijnlijkheid tot de daarin te vinden erts- gangen of lagen te besluiten, vermoedt die eerst na het opsporen van sommige delfstoffen , die hij als algemeene geleiders van metalen kent; en eerst na deze alzoo gevondene delfstoffen aan eene bijzondere proef te hebben onderworpen, durft hij, naar gelang van den uitslag, op het aanwe- zen. van meerder of minder rijke ertsgangen re- ke- fl A kenen. Zoo-zijn, b. v. roodkopererts of koper bruin in verbinding met bruinizersteen. of ijzer- oker, altijd wegwijzers voor koper , arsenikkies of natuurlijke aluin voor zilver, enz. | Loo menigvuldig ook-de gedaanten en verbin- dingen zijn, onder welke het koper in zijne ertsen in de Japansche- mijnen voorkomt, wordt het nogtans meest uit zoodanige fossilen, welke met zwavel, arsenicum „ ijzer of toevallig met eenige andere metalen verertst zijn „ gewonnen , en koperglas (cuivre sulfuré, mAuY), bontko- pererts (cuivre pyrite hepatique, H.), koperkies (euivre pyriteux, H.), en vaalerts (cuivre gris arsenifère, H.) zijn voornamelijk de ertssoorten, welke in het groot tot uitsmelten van koper ge- bruikt worden. Deze koperertsen worden meest gevonden in oude of oorspronkelijke bergen van Japan ‚ waarin zij met vele andere metaalachtige: fossilen rijke gangen vormen van aanmerkelijke lengte en diepte „ gewoonlijk tusschen gneiss en glimmer— schiefer , zeldzamer tusschen kwarts. Men vindt ze echter ook wel in de bergen van den twee- den rang, en hier in lagen van meerdere voeten dik , als koperhoudende leisteen , of in verbinding met vele brandbare ‘stoffen en ijzer, als koper- kies; als mede in flotzbergen (fötze), als ver- zuurde metaalertsen, als, b. v. malachit, koper- groen, enz., doch worden in deze laatste bergen zel GB) zelden mijnen bewerkt, daar de opbrengst op verre na niet met die van de eersten te vergelijken is. Koperglas en bontkopererts leveren de rijkste en beste koperslakken , omdat zij ook meest met het meer ijzerhoudende en trager vloeibare ko- perkies te zamen versmolten worden , om uit het laatste een minder hard en bros koper te ver- krijgen. Vaalerts of grijskopererts wordt wegens zijn meerder of minder. gehalte aan zilver ook daarop versmolten, en het daaruit gebragte ko- per is uit hoofde zijner taai- en ‘rekbaarheid zeer geschikt, om versmeed of tot draad bewerkt te worden. Koperkies eindelijk levert een hard en bros koper, hetwelk ook meest in verbinding met zink , tin, lood of andere metalen, tot klok spijs, -geschut-metaal of andere compositiën in het land verbruikt wordt. Daarentegen wordt het koperkies uit het landschap Oosjuu, als ook van het eiland Sado gezegd, een gehalte goud in zich te bevatten, en zelfs met voordeel daarop versmolten te worden. Gedegen en cementkoper (cuivre natif, H.), als ook roodkopererts (cuivre oxydulë, Hz.) vindt men wel, doch zelden, in Japan , en de verzuurde koperertsen , als malachit (cuivre-corbonaté vert, Hi.) , kopergroen (cuivre carbonaté vert compacte, _H.), en koperlazur (cuivre carbonaté bleu, u.) in hunne verscheidenheden , kunnen , ofschoon zij veel, voornämelijk in de nieuwe bergsoorten van Ja- (9) Japan gevonden worden, uit hoofde van de onbe= ‚ kendheid hunner chemisclie bestanddeelen, weinig of niet tot het uitleveren van koper gebruikt worden. De landscliappen Ijo op het eiland Sikoku; Oosjuu en Dewa op het groot eiland Nippon, als ook het kleine eiland Sado, leveren uitslui= tend het koper, hetwelk voor den buitenlandschen handel bestemd is. Dit wordt eerst in Oosaka op het zorgvuldigst gezuiverd, van waar het als- dan als staafkoper, sao-buki-do genaamd (sao staaf, buki gesmolten, do koper of metaal), naar Nagasaki tot âflevering aan de Nederlanders en Chinezen vervoerd wordt. De geheele op- brengst van dit koper, hetwelk: met regt als chemisch zuiver koper wordt ‘erkend, bedraagt jaarlijks bij de 200 mankin (man tien duizend, kin katje“) of 20,000 pikols, waarvan aan de Nederlanders gewoonlijk 11,000 pikols, en het overige aan de Chinezen wordt geleverd. De kopermijn in het landschap Ijo, op het eiland Sikoku aan het gebergte Bezisän, is de grootste. en rijkste van Japan, welke zich door de bewerking gedurende eene lange reeks van jaren, zelfs tot in het aangrenzend landschap Toza uitstrekt. Het koper wordt hier meest gesmolten uit vaalerts en koperkies, die hier in uitgestrekte gangen in gneiss, met malachit, | Zwa= _* Een katje is 18 pond, zoo katjes maken een pikol. (io ) zwavelkies, bruinijzersteen, granaat, enz. verz zeld, voorkomen, De jaarlijksche opbrengst, buiten het gehalte aan zilver, hetwelk nog uit het vaalerts getrokken wordt, bedraagt omtrent 80 mankin of 8,000 pikols zuiver koper. Het vaal- erts uit deze mijn is daarbij nog niet zeer rijk aan koper, daar het, gedeeltelijk ook door de ongeschikte behandeling bij het roosten en de verdere smelting, niet meer dan tusschen 10 en 14 percent houdende koperslakken oplevert. De tweede groote, kopermijn in ‘Oosjuu of Muzu bij het plaatsje Nambu aan den berg Mono- ko, het meest noordelijke landschap van het groot eiland Nippon, levert ook in groote menigte kopererts-soorten, waarvan voornamelijk bont- kopererts en: koperkies versmolten worden, en de opbrengst jaarlijks tot 40 mankin of 4,000 _pikols beloopt. De geognostische plaats, waar het bontkopererts in deze. mijn gevonden wordt, is “mij niet genoegzaam bekend; doch het schijnt, volgens beschrijving der J apanners ‚ook in eenen grooten ertsgang voor te komen; en levert zeer rijke koperslakken van 20 of 24 percent op. In de derde groote kopermijn in het landschap Dewa bij Akita, noordelijk van Jedo, wordt meest glaserts, koperkies, als ook een weinig bontkopererts, hetwelk echter op verre ‘na zoo rijk aan koper niet is, als dat uit het landschap Oosjuu, op koper versmolten, en levert jaar- lijks (u) lijks bij de 6o mankin of 6jooo: pikols op. De- ze rijke ertsgang. ligt. ook hier in het oude of oorspronkelijke gebergte, tusschen glimmerschie- fer met albast; granaat, straalsteen, en eenige andere talkachtige fossilen. Het glaserts wordt hier met het koperkies te gelijk versmolten, en levert daarom niet meer dan 10 tot 12 percent houdende koperslakken op. Wat eindelijk het eiland Sado aanbetreft, waar uit het gebergte Kanejama, buiten het koper en zilver, veel goud gewonnen wordt, zoo wordt het koper hier alleen uit Arme koperkies gesmolten, hetwelk slechts 4 tot $ percent houdende koper- slakken oplevert. De geheele jaarlijksche opbrengst wordt op 20 mankin of 2,000 pikols gerekend. Buiten de genoemde plaatsen is het koper nog zeer algemeen door dezen archipel verspreid, en Ikonu in het landschap Tasima, Murajama in Dewa, Ginsan en Sinodano in Iwami, Jo= siwoko in Bingo, Kaibuki in Ki, Ono in Jet- sizen en Tado in Setstsu zijn alle landschappen op het groot eiland Nippon gelegen , waar het koper ook nog menigvuldig uit zijne ertsen ge- smolten wordt. De geheele jaarlijksche opbrengst van dit koper, ook tot 200 mankin of 20,000 pikols beloopende, wordt geheel voor de bin- nenlandsche consumtie verbruikt; het wordt ech ter op verre na niet zoo zeer gezuiverd, als het staafkoper, omdat het ook veel lager in prijs staat, (ra) staât , en meest tot verscheidene compositiën ; als geel en wit koper, enz, verwerkt wordt. | „Het mechanische gedeelte van de bergwerk- kunde in Japan bepaalt zich hoofdzakelijk tot mijnbouw in den meest beperkten zin, -dat is het openen der mijngroeven en de kunst van waterleiding ; daarentegen: is het technische ge- deelte veel meer gevorderd, en wel niet alleen in het practisch opsporen der plaatsen , waar ver- schillende ertsen gevonden worden, en in de be- werking der mijnen , maar vooral ten aanzien van het smelten en zuiveren der metalen , waarvan het koper, als het zuiverste van de ak wereld, een voorbeeld oplevert. | Wat den mijnbouw betreft, zoo worden a mijnen altijd onder eenen meer of min. scherpen hoek in den berg geopend, en met verscheidene loodregte ‘gaten, tot aanvoering van atmospheri- sche lucht geschikt, voorzien. | … Deze mijnen zelve hebben eigenlijk maar twee loodregte bewerkte gangen (schachte), een name- lijk, tot het aanvoeren van de losgebrokene steenen of ertsen (foderschacht), welke ook te gelijk tot in— en uitgang ( fahrschacht) dient; en eenen tweeden (kunstschacht), welke tot wegruiming van phij- sieke hinderpalen bij de bewerking, als, b. v. tot het aanbrengen van pompen, waterleidingen, enz. is ingerigt. Stollen of horizontaal loopende kunstige gangen van een gedeelte van de schacht naar K 3) riaar het andere zijn in het geheel niet bekend; en dus ook nog geen spoor van onderaardsche gangbouwkunde (markscheidekunst). __Roodkopererts (euivre oxydulé, H.), voorna- melijk «de: okerachtige verscheidenheid, als ook koperbruin in verbinding met bruinijzersteen of ijzeroker, in Japan Jake genaamd, zijn, gelijk reeds is aangemerkt; de eenige wegwijzers voor de Japansche bergwerkkundigen tot het opsporen van koperertsen, en zij vergenoegen zich met de door ondervinding bij hen gevestigde waar heid, dat maar mate er aande oppervlakte der bergen ‘Jake in meerder of minder overvloed ges vonden wordt, ook , meerder of minder rijke koperertsgängen of lagen daarin ‘aanwezig zijn. Deze Jake wordt“echter door deskundigen aan een naauw keurig onderzoek: onderworpen, daar men vermeent zelfs uit de verscheidenheden van. digter of grover korrel, als ook uit de uiterlijke gedaante en’ kleur, de menigte en hoedanigheid van de in den berg aanwezige kopererts-soorten vooruit te kunnen bepalen, zonder overigens de zamenstelling en liggmg der bergen, waarvan zij volstrekt geen begrip hebben ‚ noch de meer- der of minder diepe ligging of strekking der hoofdertsgangen of aderen in aanmerking te nemen. Jake peghdie: ook. ek ih plaats op de kruin of aan de helling der ade waar de mijn | moet Km) moet worden geopend, Dit geschiedt naar mate van de hoogte der bergen, onder eenen meerder of minder scherpen hoek , en de ingang der mijn wordt met de noodige sterke stutten , welke met „de uitgegravene aarde bevestigd worden , voorzien. Het- meerder of minder diep liggen van de ko- perertsen is den Japanschen mijnwerker niet be- kend. Hij graaft enkel op goed geluk , gewoonlijk in de rigting van het oosten naar het westen ; voort, waarbij het stutten van de gegravene mijn- | gangen, om die voor het invallen te bewaren, den arbeid aanmerkelijk. vertraagt. Het gebeurt wel, dat er reeds op. veertig of minder. vademen diepte koperertsgangen of aderen gevonden wor- den; doch deze worden, als zij niet rijk genoeg zijn, onaangeroerd. gelaten, om door dieper gra ven den eigenlijken, hoofdertsgang op te zoeken. Zoo loopt, b.v--de mijn in, het landschap Ijo meer dan eene Japansche mijl (285 op een graad) onder de vaarde voort, en er worden tot hare bewerking meer dan 1o,ooo menschen vereischt, In zulke, groote. uitgestrekte. mijnen, bij den Japanner siki genaamd „ kan de atmospherische lucht, wit hoofde-van den ‚scherpen hoek, onder welken zij in-den berg geopend zijn, weinig toe= gàng hebben. „Ook vindt, men ‚gewoonliijk op zekere diepten zoo veel koolstof of andere vreemde ‚ doodende gassoortens verzameld, dat zelfs een cht, nit gebrek aan zuurstof, er niet kan voort- bran- (15) branden, om welke reden men verpligt is, de boven beschrevene loodregte openingen. te maken, welke meest twee vademen in den omtrek heb | ben , en siakuhas of kasernawase, dat is luchtlei— ders, genoemd worden. De afleiding van het water uit de mijnen blijft ook hier, ‘zoo als overal, het zwaarste werk, het welk. onophoudelijk ‘dag en nacht eene menigte van menschen vordert, en voornamelijk als een dwangarbeid verrigt wordt. De inrigtingen hier- toe zijn zeer eenvoudig ; het water wordt name- lijk door pompen, welke omtrent twee vademen lang zijn, en van, bamboes, of hout gemaakt wor den, uit, den eenen ‘kleinen waterbak tot den anderen opgetrokken; en daar, het uitbrengen van hetzelve op den gewonen groevengang (föder- of fakrschacht) veel te moeijöelijk , ja zelfs on— mogelijk zoude zijn, zoo wordt het door middel van ‚de gemelde pompen, wier getal soms meer bedraagt dan 100, afgeleid naar eene afgelegene plaats van den berg, iets dieper liggende dan de mijn, waar een groote waterbak door kunst is aangelegd, en van waar het vervolgens met _ nieuwe moeite naar de oppervlakte van den berg wordt afgeleid. Om zulk eenen grooten waterbak voor eene aanzienlijke mijn, te verkrijgen, wordt er een arbeid van twintig tot dertig jaren vereischt, omdat er_ maar één of twee menschen te gelijk aan het kanaal tot leiding van het water kunnen wer (16) „werken, waarbij ook de boven besclhirevene lucht-_ gaten menigvuldig moeten worden aangelegd. In het landschap Ijo op het eiland Sikoku aan het gebergte Bezisan, is.‚men reeds sedert verschei-- dene jaren met zulk eenen aanleg bezig. Tot het uitbrengen van erts gaat de Japansche mijnwerker ’s morgens, met eene schelp, welke hem als lamp dient, in de hand, en eene mand van stroomatten op den rug, in de mijn, breekt hier eenen last koperertsen, ter zwaarte gewoon- lijk van 80 katjes, los, en brengt dien langs denzelfden moeijelijken weg: aan den dag. Om het ongeluk ‘van instorten van eenig gedeelte der _ mijn voor te komen, is hem ten strengste ver- boden. groote stukken steenen of ertsen af _ te slaan, en hij is verpligt alle zijne aan te voeren ertssoorten in de kleinst mogelijke stukken af te hakken, en te gelijk tot onder- steuning van de mijn, nog eene stut te zetten, hetgeen zijnen arbeid zoodanig vertraagt, dat een mijnwerker in eene uitgebreide mijn, zoo als die in het meergenoemde landschap Ijo is, naauwelijks twee malen daags zijnen last kan uitbrengen , waarvoor hem het loon, naar het gewigt en de hoedanigheid der uitgebragte erts- | ie betaald wordt. Deze nu door den mijnwerker uitgebragte erts- soorten, Aakuisi genaamd, worden voorts door vrouwen en kinderen uitgezocht, en door het af- slaan (a) slaan van de nog daaraan klevende stukken steen „ enzeyvals ook door verdere zuivering, met stam= pen en wasschen ‚ welk laatste echter maar zelden, en niet anders ‚dan. bij zeer rijke koperhoudende ertssoorten, als roodkopexrerts, enz. geschiedt, tot het roosten en de verdere smelting voorbereid. De geheele verdere bewerking van de Japan- sche koperertsen wordt in tweeën. verdeeld, en wel in | | | | 1.) het roosten en smelten der ertsen tot kom perraauw: of spoorsteen , hetgeen diram bij: de mijnen geschiedt; en | 2:) in het. verzenden van deze onzuivere: ko=. perslakken ‘naar Oosaka, alwaar zij; nadat. wit de zilverhoudenden het gehalte aan zilver is uit— gebragt, in bijzondere daartoe ingerigte, werk- huizen. tot gaarkoper worden versmolten ‚welk laatste eindelijk nogmaals gezuiverd, als, staaf ko+ per voor den buitenlandschen handel, of tot bin= nenlandsche consumtie als zuiver koper ‚dan wel tot andere compositiën verwerkt wordt. 1.) Het roosten en smelten van de Ja- pansche koperertsen tot raauw- of spoorsteen. Het roosten van de koperertsen , om ze voorn namelijk van de brandbare stoffen, als zwavel, arsenicum of andere verertsende. steenen af. te en en voor eene: gemakkelijke smelting Á 2 ge- (18) geschikt te maken, is eene zeer moeijelijke bewer king. Ook is hoofdzakelijk in de weinige oplettenheid , waarmede de Japanners daarbij te werk gaan, de oorzaak te zoeken, waarom zij, - zelfs uit de rijkste ertssoorten, altijd minder ko- per winnen, dan in andere landen daaruit zoude worden verkregen. Het geschiedt bij hen in _ eenen, naar ruimte of omstandigheden meerder of minder grooten, doch gewoonlijk twintig va- demen langen en acht vademen breeden haard of zeogenaamden roostóven, welke met een af- dak overdekt is, en zich meestal onmiddelijk aan den ingang van de mijnen bevindt. Deze haard is van voren voorzien van twee groote openingen, welke met ijzeren deuren kunnen ge- ‚sloten worden, en „dienen tot het in den brand steken en toevoegen van ertsen of andere brand- _ stoffen, voorts beneden met verscheidene togt gaten. Hierin worden nu de koperertsen tusschen lagen van hout, (gewoonlijk vier lagen hout en vier lagen erts), gelegd , waar zij zoo lang blijven liggen, totdat zij van hunne meeste brandbare stoffen zijn ontdaan, hetgeen door de verminde- ring des rooks, en het ophouden van opklim- mende zwavel- en arsenikdampen, gemakkelijk kan worden waargenomen, en waartoe gewoonlijk 20 tot So dagen noodig zijn; waarna zij vervol- gens als koperroostslakken of koperraauwsteen;, als een onvolkomen poreus zwart koperoxijd wor- (19) worden uitgenomen, om Vel tot gaarkoper te worden versmolten. De nadeelige zwavel- en arsenikdampen weêr- houden de Japanners, van zich in de eerste veer- tien dagen van het roosten naar het gebouw te begeven, en zij laten ook meestal den erts, zon- der er verder de hand aan te leggen, tot zijne geheele afkoeling liggen. De rijke ertssoorten, als koperglas en bontkopererts, smelten door al ‚ te groote hitte alsdan doorgaans bij elkander, hetgeen voor de bewerking zeer nadeelig is, uit hoofde de daardoor veroorzaakte grootere verzuring van het koper de: reductie van het metaal zeer bezwaarlijk maakt; zoo dat het gaar= koper niet anders dan door eene twee of drie malen herhaalde smelting kan worden uitgebragt; ter— wijl men daarentegen bij andere traagvloeijende ertssoorten, als koperkies, koperhoudende lei- steen , enz. , welke behalve de brandbare stoffen, als zwavel en arsenicum, nog een groot gehalte aan iijzer of andere vreemde metalen bevatten, en daarom eene geweldiger roosting ondergaan moeten , op nieuw van tijd tot tijd eenige brand- stoffen tot volmaakte roosting dient toe te voegen. Deze nu meerder of minder rijke koperroost- slak of koperraauwsteen, welke natuurlijk naar de hoedanigheid van de ertssoorten zeer aanmer- kelijk verschilt, wordt voorts verder aan de mijnen tot spoorsteen versmolten. Dezelve wordt tot ( 20) tot dat einde op eenen smelthaard gebragt, waarin zich een diep gemetseld gat bevindt, hetwelk met een mengsel van kleiaarde en asch, is he- streken, voorts met houtskolen overdekt, en door sterk blazen met twee Chinesche blaas- balgen , (die echter maar met eene windpijp voor- zien, en een weinig boven het onderste.gedeelte van den haard geplaatst zijn), tot vloeiijing ge- bragt. Aan den bovensten rand van dezen inge- __metselden kroes, bevindt zich een kuil, om de boven op drijvende stoffen en doove gesteenten door middel van eenen iijzeren lepel te kunnen afscheppen, waarna, vervolgens de gestolde en koud gewordene koperhuid, bij de Japanners ka- wado genaamd (Kawa. schijf, do: koper), bij schijven uit den kroes, genomen wordt, en een zwart poreus koperoxijd of koperspoorsteen op- levert, hetwelk „ naar mate het rijk aankoper ‘iss zich ook in dunne schijven, voordat zij zwart worden, gemakkelijk laat afnemen, ter wijl daarentegen de minder koperhoudende spoor— steen niet anders dan dik en geheel zwart kan worden afgenomen. Ís zulk eene smelting eens aan den gang bij de mijnen , zoo. gaat het werk , zoo: lang er gerooste koperertsen aanwezig zijn , gedurende, verscheidene, dagen en: nachten voort, ‚ Im het geval dat ne spoorsteen of kawado uit eenen rijk zilverhoudenden, erts, gelijk het vaal- erts (at) erts, enz., is uitgebragt, zoo is het zilver ook nog daarin aanwezig. Het wordt alsdan tokosi- rido. (toko. kunstöven, siri gesmolten, do koper). genaamd, ‚en het moet volgens een keizerlijk beyel naar Oosaka, tot afscheiding van het zilver, als ook ter verdere smelting tot gaar koper verzonden worden, Is het daarentegen geen zilverhoudende kopererts, waaruit deze spoor steen is uitgebragt, of is het gehalte van den erts te gering om met voordeel op zilver te kunnen versmolten worden: zoo wordt hij. aan eene her— haalde smelting bij de mijnen onderworpen, „waarbij in het algemeen op dezelfde wijze wordt te werk gegäan. Deze Kawado wordt namelijk op nieuw in eenen , veel naar den vorigen gelijkenden, doch iets kleineren en hooger staande ingemetselden kroes gebragt, met houtskolen overdekt, en door het sterk blazen met de twee beschrevene blaasbalgen tot vloeijing gebragt. Hierop wordt de kroes met een hoog hol deksel, uit hard gebrande klei- aarde vervaardigd, gesloten, en de voegen’ met een mengsel van fijn gezifte houtasch en klei- aarde bestreken. Het koper wordt nu nog eens, door aanhoudend hard blazen, zoo heet als, mo- gelijk gemaakt, om het zoo te zeggen tot ko- ken te brengen, waardoor het regulinische me taal zich beter kan afscheiden, en de zich nog daar— _inbevindende slakken ziëh meest aan het deksel 8 vast- (22) vasthechten. Alsdan wordt het deksel weder afge nomen, en zoodra de kroes een weinig afgekoeld is, wordt op de oppervlakte van het gestolde koper water gegoten, en na wegruiming van het vuur de koperhuid door middel der blaasbalgen koud geblazen, en daarna in de gedaante van koeken zoo lang afgenomen, als er nog reguli- nisch koper in den kroes aanwezig is. Dit op deze wijze uitgesmolten koper wordt arakane of arado (ara grof, kane of do koper of metaal) genaamd, en bevat een meerder of min- de goed zwart koper, hetwelk zich reeds me- taalachtig vertoont, doch nog altijd vele ijzer — en eenige zwaveldeelen in zich heeft, en gewoonlijk zwartachtig bruin van kleur is. Tot zoo verre gaat nu de bewerking van het Japansche koper aan de mijnen zelve; al het ver dere zuiveren van hetzelve is aan de miijjnwer- ‘kers ten strengste verboden, en het uitgesmolten arado moet, zoo als reeds boven aangehaald is, naar Oosaka verzonden worden, waar het in groote daartoe ingerigte gebouwen vervolgens verder gezuiverd, tot staafkoper, of gemengd tot verscheidene compositiën verwerkt wordt. (2) Verdere bewerking van het koper te Oosaka. '_ Het arado uit de verscheidene landschappen wordt nu nogmaals aan eene smelting in Oosaka, op dezelfde wijze, zoo als het reeds aan de mij- 4 nen (25) nen is geschied, onderworpen; doeh worden hiertoe gewoonlijk maar 250 katjes in eenen in- gemetselden kroes, in eenen smelthaard tot vloei jing gebragt, en wijders door het afnemen van de boven op drijvende verslakte stoffen zoo veel mogelijk, gezuiverd. Ook wordt wijders, op dezelfde wijze als vroeger, na het wegnemen van het vuur, en hetgieten van water op het gestolde koper, de gezuiverde huid afgenomen, en in een digtbij staand vat. met water geheel afge- koeld. Deze bewerking wordt mabukido (ma meermalen, buki gesmolten, do koper) ge- naamd, en levert een tamelijk goed gaarkoper op; hetwelk ook als zoodanig meest voor de bin= nenlandsche consumtie - of andere compositiën verbruikt wordt. Is daarentegen dit reeds gezuiverde mabukido uit de bovengenoemde landschappen, welker op- brengst voor den buitenlandschen handel bestemd is, zoo wordt het ook nog eens, en wel in eenen kleinen lossen kroes, welke in het vuur kan gezet worden, en omtrent 7o tot 80 katjes houdt, ge- smolten. Het nu nogmaals op de vorige wijze tot vloeijing gebragte, en door het afnemen van de boven op drijvende onreine huid gezuiverd koper wordt alsdan in eenen iijzeren vorm; welke gewoonlijk twaalf staven «heeft, en zich, in een vat onder heet water bevindt, in de be kende staven gegoten. Het geheim van de schoone | roode 4 roóde kleur, welke de Japansche koperstaven bezitten, moet „ naar het zeggen/der Japanners; in deze wijze van beliandeling gelegen zijn, waarbij nogtans, als hoofdzaak , door hen. aangemerkt. wordt, dat liet water , waarin “zich de vorm be vindt, nagenoeg kokend heet zijn moet, en dat _ men vooral de versch &egotene- koperstaven, zoo spoedig, als-môgeliijk:; uit: het:water moet nemen; _ om ze voor eenige oogenblikken’ aan de verhoogde temperatuur van den kokenden waterdamp bloot te-stellen, en ze daarna in een vat, hetwelk met minder warm water is aangevuld, over.te-wer pen. ‚Niet het gieten’ van liet vloeiende koperin” heet water, maar het blootstellen van de versch gegotene koperstaven aan “de verhoogde tempe ratuur van den waterdamp schijnt het eigenlijke te zijn, wat aan het Japanschie staaf koper de zoo schoone roode kleur geeft, welke men in Euro- pa buiten eene vermenging van het zuivere ko- per met eene geringe kwantiteit lood niet voort- brengen kan. (Zie HeERMBSTAEDT’S experimentaal chemie.) Totstaving van dit gezegde aangaande de schoone roode kleur van: het Japánsclie staaf ko= per dient hier nog aangemerkt te worden, dat men juist de plaatsen vaa de koperstaven, waar — zij met de tang zijn aangevat geweest, en welke daardoor aan de werking: van den heeten wa=’ terdamp niet hebben kunnen blootgesteld wor= den, ook met shame” vlekken bedekt ziet; > waar (23 ) waarvan men zich bij bezigtiging der Japansche koperstaven, zelve genoegzaam overtuigen kan. Tot zoo verre gaat nu de, bewerking van het koper in Japan, welke reeds sedert het 708 jaar onzer tijdrekening algemeen bekend is geweest , ter- wijl men daarentegen het zilver, hetwelk zoo mîe- nigvuldig in de Japansche koperertsen aanwezig is, niet dan in latere tijden daaruit heeft leeren afscheiden. | Alhoewel. men reeds vroeg van het aanwezen van het zilver in verscheidene koperertsen ge- _noegzaam overtuigd: was, en zelfs. eene manier, om zilver, van koper te ne in een oud Chineesch werk , genaamd Zen-ko-kei-buts, ge- schreven onder de regering. van den keizer MrNo- SE-TEI gevonden had, konde men echter die ma- nier niet, met, voordeel genoeg aanwenden, en het meeste vroeger uit de ertsen gesmolten ko- per was met eenegeringe kwantiteit zilver gemengd, totdat eindelijk ,‚ omtrent het jaar 15go , een vreem deling, HAKZUI genaamd. (waarschijnlijk een Por- tugees) de volgende manier, om zilver van koper te scheiden , aan eenen Japanner, ZUMITOMO ge- naamd, geleerd heeft, welke manier ook tot he- den strikt aldus gevolgd wordt. De familie van dezen zumrroMo is daardoor tot rijkdom en groot aanzien gekomen; oak is aan haar door een keizerlijk patent uitsluitend het zuiveren van ‘het koper tot staafkoper, als ook B het (26) het»scheiden van’ het zilver uit het koper toege= staan, hetgeen ik zelf in Oosakas gezien heb} Zij leeft, tot gedachtenis aan: haren leeraar , diens naam WAKZUr als’familienaam overgenomen: Daar ‘deze’ wijze, ‘om het:zilver uit-hét koper te schéïden , ‘zuiver Europeesch is, namelijk het zaigeeren van het zilverhoudende koper door lood; zoo ‘zal ik ze ‘ook ‘hier maar ‘kort beschrijven; waarbij ik echter aanmerken wil, dat zij: met groot voordeel in Japan wordt aangewend. Het scheiden van’ het zilver uit ‘het koper in Japan doór middel vanlood. Indien de J apansclie kopetertsefi zilverhoudend genoeg zijn; om ze ‘met voordeel daarop te ver- smelten, als, b. wv.’ vaalerts „ enz.';’ zoo moet dit door kunst daaruit gescheiden worden, hetgeen geschiedt door eene “onmiddelijke'-afdrijving van het zilver door middel ‘van “tood.'- Hiertoe “wordt namelijk de ‘spoorsteen ofhet zwart kor per; mét bijvoeging van eene zekere hoeveelheid lood, welke naar het gehalte aan zilver. in de ertsen” aanmerkelijk « verschilt, doch’ gewoonlijk 2 bedraagt (20 katjes lood op 1oo katjesspoor- ° steen), te zamen’ versmolten , en ‘daaruit de zoo- genaamde zaigeerstukken, in Japan awasebukido (awase te zamen, buki gesmolten, do ko- per) genaamd, welke in ballen of klompen wor- den uitgegoten, gemaakt, Deze worden voorts ih éenen smeltoven gebragt, welke met schuin- sche wia, sche ijzeren platen is belegd, waarin zij trapsge= wijze aan eene hitte - blootgesteld « worden; die wel het zilver en lood, doeh: niet het. koper kan doen” smelten. ‘Onder: gestadig ornroeren van deze zaigeerstukken in ‘den oven, vloeit nù het lood in verbinding. met. het vroeger: in: het kos per “aanwezige zilver uits en laat de zaigeer= stukken in-eenen poreusen todstahd' als, zooge- naamde kienstukken „> zambanbukido ( namban portugeesch ; buk gesmolten „ dokoper)-genaamd; achter, die vervolgens door herhaald: smelten tot gaarkoper worden bewerkt. \ „Het vuit de zaigeerstukken verkregêne zilver= houdende. lood; ‘denamari (de uitgevloeid, namari lood) genaamd; hetwelk ook im ballen of koeker wordt „titgegoten „wordt voorts in eene soort van drijfowen gebrägt ‚ont verder het zilver van het lood te kunnen afscheiden. Deze oven is tamelijk groot, meest van gebrande steenen gemetseld, en beneden met eenen vlak- ken steenen haard voorzien; waarop zich’ eene hooge laag van fijn gezifte vast gestampte hout- asch, (de zoogenaämde áschvloer) bevindt. In het midden van dezen aschvloer wordt eene kleine ronde holte gemaakt, om ‘het gesmoltene zilver daarin te laten vloeien, als ook eenen weg naar beneden door de asch, waardoor het te verglae zen lood behoorlijk kan afgevoerd worden, In dezen oven wordt nu het zilverhoudende lood / (28) lood op den aschvloer. voorzigtig geplaatst, er de oven zelf met ‘een deksel van gebrande klei aarde. gesloten , waarop men vervolgens met sterk vuur begint te branden, tot alles behoor- lijk tot vloeijing geraakt. Vervolgens komt het er, naauwkeurig op aan, de hitte zoo- te bestu- ren, dat het lood, hetwelk doorde al te groote hitte natuurlijk begint te verglazen , behoorlijk in de asch kan wegloopen ; zonder zilver mede te. nemen ‚hetgeen. ook-zoo lang wordt voort gezet, als nog loodglas in-den oven voorhanden is, waarna eindelijk het ‚gesmoltene zilver met zijne schitterende, oppervlakte in de vroeger gemaakte holte van den. aschvloer zich vertoont, hetwelk, zoodra het'gestold is, door’ opgieten van. water: wordt afgekoeld, en vals chemisch zuiver zilver wordt afgenomen. | elites KORTE VERHANDELING AANTEEKENINGEN ADELS TAN D Sr JAVANEN; DOOR od. Nac Oillavrs, —o | Poewilent aan Hek Hf TE SOERAKARTA EN LID VAN HET BATAVIASCHE GENOOTSCHAP \__ VAN KUNSTEN eN WETENSCHAPPEN. =O Et Cerva KORTE vitrine AANTEEKENINGEN OMTRENT DEN! AD EL S TA ND DER À | JAVANEN. Er heeft schaars een volk bestaan, hetwelk na zijne eerste beschaving of ontwikkeling niet eenig denkbeeld. vormde van. eenen. Adelstand ; want ofschoon. de natuur alle menschen gelijk gemaakt en geene andere onderscheiding heeft daargesteld , dan die, welke uit de betrekking van bloedverwantschap5 zoo als de magt der ouders over hunne kinderen, voortspruit , zoo heeft evenwel de naijver, om zich boven zijns gelijken te verheffen , verschillende onderschei dingen bij de menschen. doen ontstaan , waarvan de Adelstand eene. der. voornaamsten IS. Men vindt. bij de, meeste volken het eerste denkbeeld van den oorsprong, des, adels aan de wijsheid en dapperheid verbonden , en hoezeer ook de. verdienste en, de deugd. gelijkelijk ge- acht werden, ZOO gebeurde het evenwel , na eenig | tijd hl (32) tijdverloop , dat ook andere aanspraken, om tot dien bevoorregten stand te geraken , geldig waren. De voornaamste Amerikaansche en Indiesche rijken, welke reeds Îang vóór de verovering van Europa hunnen. hoogsten trap van bescha- ving bereikt hadden , zijn echter minder van die eerste instellingen ‘afgeweken, dan de later ge vormde Europesche staten; trouwens deze laat- sten zijn aan menigvuldiger beroerten en omwen— telingen onderhevig geweest dan genen, en hier- uit laat zich zulks gemakkelijk verklaren, daar de verheffing tot den adelstand het meest bij het in’ verval raken en weder oprigten van rijken plaats vindt ; daarom zeide ook de Schrijver van den Geest der wetten reeds , «dat groote beloo—- « ningen een vervallen staatsgebouw aanduiden.” Tusschen den adelstand van Europa en dien der oude volken bestaat een aanmerkelijk on— derscheid, terwijl dit verschil nog grooter is tusschen de rijken van eerstgenoemd wereld deel en de Indiën. Bij de verovering van Europa door de noordsche volken werden de overwon- nen landen onderling als buit door de verove- raars verdeeld , de oorsponkelijke bewoners tot lijfeigenen gemaakt, en deels als slaven verkocht of weggevoerd. Om ‘evenwel die veroverde landen voor de nieuwe eigenaren van nut te doen zijn, stelden zij de vroegere bezitters we- derom in het genot derzelven, en maakten deze on- (35) onroerende goederen, die den landbezitteren voor : heen in vrijen eigendom toebehoorden, onder den naam van een leen, in zeker opzigt tot het eigendom van den ‘staat , hetgeen de eerste oor— sprong werd van het leenstelsel en van den Europeschen adel. In de beroemdste Indiesche rijken , zoo als Oris- sa, Vijaijanagar, Rajpoothana en anderen, bestaat het leenroerig stelsel en de adelstand sedert de vroegste tijdperken, zijnde sommige Schrijvers van oordeel , dat zulks veilig tot Alexanders komst in Indie kan worden terug gebragt (*); doch hoe dit ook zij, is het evenwel met zekerheid na te gaan en uit de omstandigheden af te leiden , dat bij het overweldigen dier rijken door Scijthische horden , Hindoesche vorsten en Mahomedaansche veroveraars, de oorpronkelijke bewoners in het bezitregt hunner landerijen zijn verbleven, daar de buitengewone eerbied voor den landeigendom zoo groot was, dat zulks reeds de opmerking der oude Grieksche Schrijvers heeft tot zich getrokken. In het leenroerig stelsel van Indie bestaat dus dit aanmerkelijk onderscheid met dat van Europa „ dat hoezeer ook de opgezetenen van het eerste door andere volken overwonnen werden, zij niet van hunne oorspronkelijke regten op den | grond (*) Top's, Beschrijving van Rajpoothana', pag. 138. Cé) grond verstoken zijn „en eenlijk tot de opbrengst eener. belasting voor het onderhouden van het militair, gouvernement ‘des overweldigers ver- pligt werden, terwijl het land in allen deele geëerbiedigd bleef; doch in Europa. vorderde de overwinnaar niet alleen den grond, maar hij ma- ugde zich ook het regt overde opgezetenen aan, welke hij als lijfeigenen: of als slaven beschouwde. „Wanneer bij gevolg een vorst in Indie als. Heer van den lande (*), of wanneer een van zijne leenroerige barons iemand voor. bewezene dien- sten wenscht te beloonen, staat hij hem de in- komsten van zeker dorp of van een gedeelte lands af, terwijl in Europa daarentegen het land zelve met dies lijfeigenen in leen werd gegeven. - Het eiland Java ontving met zoo vele andere landen in den Indieschen archipel zijne eerste beschaving, en welligt ook zijne eerste bevol- king van de vaste kust van Indie. De mythen- geschiedenis der Javanen is gelijk aan, die van Hin- (*) In de meeste Aziatische rijken, zoo wel op de vaste kust van Indie, als in den archipel, bestaat een tweeledig eigendomsregt op den grond ; ‚het eene is gevestigd in den eersten ontginner van het land of deszelfs regtverkrijgenden, en het andere in den vorst, die aanspraak heeft op een bepaald gedeelte van dien grond. Waar van die oorspron- kelijke instellingen in de Aziatische rijken is afgeweken , mag zulks geheel worden toegeschreven aan het despotismus der vorsten, en aan de Europische begrippen van den grond= eigendom in Indie. (0) Hindostan ; personen en plaatsen, in het helden dicht. de.-Rkamajana. voorkomende , worden op _den Javaschen. bodem overgebragt, en nog ten huidigen dage duidt men de plaatsen en land streken aan, welke in dat gedicht bezongen zijn, alle. oudste berigten verliezen zich ook op Java in een duister, dat niet geheel opgeklaard kan worden; evenwel zijn alle de volksverhalen en overleveringen geene reeks van fabelen van latere uitvinding. Zoo hebben de Hindoes als het stam- volk: of als overwinnaars “der Javanen hunne mythische verhalen en latere -geschiedenis met hunne kolonisten herwaarts overgebragt , en zoo vinden wij van het tijdperk, dat de schriftelijke gedenkstukken van latere gebeurtenissen. zijn vergaderd en bewaard gebleven , de zeden , gods- dienst , instellingen en gewoonten. der Hindoes op Java in aanwezen , totdat -de godsdienstleer van Mahomed ook. tot deze oorden is doorge- drongen. Ka en Met hoeveel veranderde en opgesierde verhalen de. mythen-geschiedenis der Javanen ook om- huld zij, mogen wij. het echter als waarheid aan nemen „ dat personen van vorstelijken bloede der Hindoes, hetzij als hoofden dier kolonisten, òf als overwinnaars der oorsponkelijke landzaten , zich op Java hebben nedergezet; In beide om- standigheden viel het dezen gemakkelijk , een stel- | sel van leenroerigheid in te voeren, hetwelk in Too die (56) die tijden zoo veel aanlokkelijks had , en dat zoo geheel en al in den geest viel van een naar roem dorstend volk. Het groot aantal afstammelingen dier vorsten vormde dan ook weldra een soort van hoogen adel, aan welken groote voorreg- ten ten deel vielen , en aan wien tot heden eene heiligheid wordt toegeschreven, welke wij nim- mer, zelfs in het luisterrijkste tijdperk des adels in Europa, tot die hoogte hebben, zien klimmen. Uit de nog bestaande instellingen op Java, betrekkelijk de toewijzingen en het dienstbaar stellen van landerijen en dorpen voor de leen- roerige prinsen en andere adelijke hofgrooten , ontwaren wij de volmaaktste overeenkomst met hetgeen dienaangaande op de vaste kust van Indie wordt aangetroffen; wij zien aan de Ja- vaansche Hoven ook door de prinsen van den bloede en den minderen adel hulde bewijzen of andere leenroerige pligten uitoefenen , terwijl voorts de ridderlijke tournooispelen , welke voor= heen in Europa zoo algemeen in zwang waren, bij voortduring op Java blijven bestaan. Eene bijzondere beschrijving van de wijze, waarop bo- ven bedoelde landen door den vorst worden’ af- gestaan „ en van de verpligtingen , welke daardoor op de leenbezitteren vallen ‚ meer bepaaldelijk het onderwerp zijnde van eene verhandeling over het landbezit en van de zeden en gewoonten der Javanen, zou zulks te ver van het bij deze voor- (37) voorgestelde onderwerp afleiden , daar voor het tegenwoordige slechts het doel is, om de bij zóndere trappen van den. Javaanschen adelstand. nà te gaan, daarbij den oorsprong van de ver- schillende adelijke benamingen op te sporen , en te geliijker tijd den erfelijken overgang dier titels te beschouwen. | De meeste der niscdte in gebruik zijnde titels bij de Javaansche vorsten. zijn. eerst in latere tijden, bijzonderlijk gedurende de regeringen van Modjopahit en Damak , door hen aangenomen ; immers vinden wij de vroegere vorsten van Java nergens in de geschiedenis onder de thans. be- staande benamingen bekend. De hoogste titel, door de Javaansche vorsten aangenomen, is die van Soesochoennan , welke zijnen oorsprong: ont leent van eenen geestelijken adel „ die sedert de invoering van het Islamismus ontstaan is, en waarvan wij eene korte beschrijving zullen doen voorafgaan, omdat, dezelve niet zoo: algemeen be- kend is. Onder de Dâmaksche regering kwam een aantal Arabische priesters op Java aan, om de leer van Mahomed verder uit te breiden, en welke de hoog- ste gunsten bij de toen heerschende vorsten geno- ten ; sommige hunner ‘erlangden vrouwen, welke bloedverwanten van de vorsten waren , en zoo doende geraakten zij door deze betrekkingen en door de heiligheid , welke ‘hun: als invoerders van (38) van het nieuwe geloof werd toegekend , ir grooe aanzien en eere'‘bij de bevolking. | De eerste heilige van dien dard , waarvan de geschiedenis gewaagt , was zekere Sjech Djoeradit Kobro, welke omtrent het jaar 400 der Javaan- sche tijdrekening uit Arabie kwam, en’ in groot aanzien bij den Sultan van Damak was; hij voerde bij ‘zijne komst op Java den” titel-van Wali Ollah (in het Arabiesch, uitverkorene Gods); door zijn üitstekeride en verhevene begrippen van de god- en regtsgeleerdheid verwierf hij zich de achting én het vertrouwén Vân” den Sultan’ van Damiak ; die kem als eenen’ profeet beschouwde , en hem deni ‘ütel van’ vSoesoehoennan séhonk:*“Hij werd-als toen ’s vorsten voornaamste raadsman in de belang= rijkste zaken, zoo’wel de godsdienst als den oor= log betreffende; * doeh weldra „werd die invloed zoo groot ; datde Sultan niets meer buiten zijne bewilliging ‘durfde “ten uitvoer “brengen, “Door dezen invloed op vorst en volle “viel: het dien schranderen Arabier niet moeielijk , vanden Sultan te verkrijgen , dat hij onafliankelijk- ver— klaard en tot-Hoofd van de godsdienst-verkoren werd. ‘Hij stierf mederhand” in het» Soerâbatjasche te Neampel Dento’, alwaar hij ook begraven: is; zijnde hij uit dien hoofde ook: meestal bekend onder den ‘maant van Soésoehoennan” Ngainpel- Dento; zijnde ngampel , in” het Jävaansch 4; bamboesriet;, en dento, in’ het: Kawisch „ iijwoors geel; welk OD > Rik ( 59 ) gewas bij zijne begraafplaats gevonden wordt. Na dezen hebben er nog verscheidene wali’s bestaan , Waarvan de voornaamsten zijn: Soe= sochoennan Bennang in het Soerabaijasche ; Soe— soehoennan Gìri , naar eenen berg genaamd , welke mede in die residentie gelegen is; Soesoehoennan Koedoes , of het heilige- voorwerp der aanbidding , (van het Arab. woord koedoes ; zuiver, heilig ); Soesoehoennan Katie Diogo nabij Batavia; “Soe- soehoennan Ngóedong ì mn het Koedoesche ; Soesoe- hoennan Goenong Diatijmede bij Batavia; Soe- soehoennan „Gessing ; “Soesoehoennan. Teimnbazjat in het Padjangsche sen Soesoehoennan Poerwoto m-het Damaksche. | BVs, | De afstammelingen van alle ted ene hebben met de, graven hunner voorvaderen „aan zienelijke, landerijen „ ‘welke vin. die. tiijjdem door de. vorsten; waren afgestaan), in bezit.verkre= gen; en blijven nog altijd ir eenen. onafhanke- lijken staat alseen. geestelijke adel, ‘onder „den naam van pangnigèráns „bestaan. Door alle tijden heên hebben zij hunnen invloed gehandhaafd door de huwelijken „-welke: zijsdikwerf met de naast- bestaanden der. vorsten yvan Soerakarta en_Djoc- jokarta hebben weten aan te knoopen ) zoodat deze geestelijke adel dubbel gevaarlijk is, wan- neer er «aanslagen. tegen het wettig. gezag. ge maakt worden , of wanneer zij vreezen in hunne aloude voorvaderlijke regten. bekort.te zullen Wors= (40 ) worden door het opleggen van belastingen op hunne landen of het vorderen van diensten hun- ner onderdanen „ waartoe zij zich niet verpligt rekenen. | Het behoeft dus weinig opheldering, dat de afstammelingen dezer walt’s, zoo als , b. v. de pangngèrans van Serang, Tembaijat en anderen in het Soerakartasche rijk , gedurende de laatste jaren «zoo: geheel ten onregte als prinsen zijn aangemerkt, ofschoon zij dan ook , even als de- zen; den titel van pangngéran voeren. De Keizer van Java, die het eerst den titel van Soesoehoennan aannam, was Sultan Tegal Ha- roem, die zijnen vader Sultan Magong , inhet jaar 1644, in de regering opvolgde. Sedert dien tijd hebben de Keizers dien titel blijven behouden, en de afstammelingen der walt’s ‚die in het bezit: der heilige graven en van de daarbij behoorende lan- den hunner voorvaderen verbleven , namen sedert dien tijd den titel van Pangngéran aan. Soesoe- hoennan is afgeleid van het Kawi-woord siznoe- hoen, aangebeden worden, van zoenoehoen ‚ aan- bidden ; Soesoehoennan beteekent alzoo in de Kawische taal: het voorwerp der aanbidding. (*) De (5) Men heeft langen tijd in het onzekere verkeerd aangaan- de den oosprong, de afleiding en de beteekenis van het woord Soesoehoennan , zoo alszulks nog blijkt uit Crawrunrp's, Histo- ry of the Indian archipelago, Il, Deel, pag. 310. Ook thans schijnt het gevoelen. dienaangaande nog eenigzins verdeeld , daar ( 41) Deadellijkertitels „ welke door de afstammelin= gen van den vorst gedragen, en mitsdien door de geboorte ‚verkregen, worden , zijn de vol- gende: pe dn: 12, Pangngèran Hadi Pati Hannom is de titel van den oudsten echten,-zoon ‘des vorsten, wan- neer. die als opvolger ‘of ‘kroonprins benoemd. is. Het daar een Geleerde in de Javaansche taal de afleiding van dit woord van sinnoehoen betwijfelt, en aan beiden den ge- meenschappelijken Javaanschen „wortel njoewoen of njoe- hoen toeschrijft, hoofdzakelijk , omdat volgens vaste regelen de letter njo in so verandert, waaruit dus soehoen ont- staat, hetwelk bidden , verzoeken beteekent, Sinnoehoen, of. beter Sinoehoen, zou alzoo het participium praet pass, zijn, en den persoon beteekenen, die verzocht wordt of de gebedene, Door de verdubbeling der eerste lettergreep. en door het aanhechtsel Zar, koen veranderd in za, om= dat het grondwoord met eene stomme rn eindigt, zou het afgeleide zelfstandige naamwoord Soesoehoennan ontstaan, beteekenende den persoon, aan wien verzoeken of gebeden gerigt worden, Dit gevoelen wordt echter door Javaansche Geleerden wedersproken, omdat Sinnoehoen en Soesoehoen- nan niet den wortel njoewoen $ maar wel njoehoen hebben s hetwelk twee verschillende woorden zijn ; want indien men aan beiden eenen gemeenschappelijken wortel toekende, zoude men willekeurig schrijven of zeggen Sinnoewvoen voor Sinnae- hoen en Soesoewoenan voor Soesoehoenan. Sinnoewoen of dipoensoewoen ‘beteekent iets, hetwelk men vraagt of verzoekt en Sinnaewoennan of dipoensoewoennie de persoon, aan wien men iets verzoekt. Soesoewoennan is ieis, hetwelk men door verzoek of bede, verkregen heeft, zoo als men in stede van dien zegt: hangsallipoen njaewoen, door bede of CG (42) « Het woord Pangngèran is van Kawischen oor sprong” en beteekent beschermer, afgeleid van naènerri ‚ bescherming verleenen : ngènger „ toe- vlugt nemen, bescherming zoeken, en Pang- ngengèrar , de plaats, waar men bescherming of toevlugt vindt, Dit woord-wordt ook door de Javanen gebezigd voor Gód;, door bijvoeging van moho soetji, hagoeng enz., als Pangngèran kane moho soetji, de heiligste Beschermer, en Pangngêran kang hagöeng, de verhevene of groote Beschermer. Sedert de Damaksche rege- ring is,deze titel door vorstelijke bloedverwan- Ha- of verzoek verkregen. Wanneer eenen minderen door zijnen ten aangenomen. (*) meerderen opgedragen wordt, om iets te doen, en hij onverrig- ter zake terug komt , zegt hij tot zijnen heer : » zoehoen doeko SamnbBan datis: ik onderwerp mij aan uwen toorn; doch verkeerdelijk zou men zeggen :_» RE doeko sampejan” dat iss” ik verzoek uwen toorn „' waaruit derhalve de gevolg- tr ekking gemaakt wordt, dat niet njoewoen , maar wel njoehoen of nöehoer’; afgeleid van sirnoehoen, het REE telwoord van Soesoehoennan is, Ik acht mij niet in staat ‘deze taalkundige kwestie te beslissen , doch heb ver meend de gevoelens dienaangaande ter ver del Ree van an- “deren te mogen mededeelen, (*) Men heeft mij de afleiding van dezen titel van ngengerrt betwist, en opgegeven, dat Pangngèran van het Javaansche “woord mangngeran afkomstig was , beteekenende met iets ingenoimea zijn , eenen afgod van iets maken , zoo als zulks meermalen in dien zin in’ de papali voor er. Volgens vaste regelen zou de initiale m in p' veränderen, waardoor het Ne EAA kde Wk aante EEn nd, 3 8 ê 1 is 8 DE BE er mas äi Vat (45) Hadi Pati ‚ mede een Kawisch woord, betee— kent beheerscher, en Zannom, (Javaansch) jong ; bij gevolg wordt door Pangngèran Hadi Pati Hannom woordelijk verstaan, beschermer en jonge beheerscher. Onder de regering van den eersten Mataramschen vorst is de titel van MZadi Pati aan zijnen eersten minister gegeven, die denzelven bij voortduring is blijven behouden. Voorheen voerde deze slechts den titel van Pati, hetwelk ais af- geleid van mata/, regelen; zijnde Patih alzoo de persoon, welke de regeling doet. (*) 29. Pangngèran Hartjo is de titel, welke ge- voerd wordt door de volgende personen : &, Alle zonen van den vorst zoo wel echt als onecht, wardende de eersten onderscheiden door de benaming van goesti , welke voor den titel _ wordt geplaatst ; vl Alle het woord Pangngèran, of volgens deze derivatie Pange- ran ontstaat, Door geletterde Javanen worden die vaste regels niet onvoorwaardelijk erkend , evenmin als de afleiding van mangngèran , hetwelk in dezen zin zou beteekenen, jets voor een Pangngèran houden. () Hadi Pati is, volgens denzelfden Geleerde ‘in de Ja- vaansche taal, van eene andere beteekenis, als Madi, voor- treffelijk, uitmuntend, en Pati, Heer, Deze uitlegging komt rij minder aannemelijk voor , daar er eene menigte woor- den zijn, welke den uitgang van Pati, en bij splitsing eene tegenstrijdige beteekenis hebben: gelijk Boepati, magtheb- ber, Respati , bekoorlijk: Kogopati’, een vogel: Bagas- pati, de zon enz, De voorzetsels dezer woorden, beteekenen evenwel: Boe, groot : Res, vuilnis: Kogo, stamelen en Bagds, frisch; doch nimmer is"Pati, Heer. EN b. Alle Eilite en onechte zonen van den kroon prins; c‚… De twee oudste echte kleinzonen des vorsten. Hierbij dient echter aangemerkt te worden , dat wanneer. de oudste zonen’ onecht zijn, eenlijk » de oudste. derzelven benevens de daarop vol gende oudste echte zoon, den titel van Pang-. ngéran Harijo voert, De oudste zoon „daar- entegen echt , en de tweède zoon onecht zijnde , voert deze laatste gemelden, titel bij, voorkeur van den jongeren, echten. zoon 5 d. Den oudsten zoon van de Ke dochters van den vorst; e.‚ Den oudsten echten zoon, of bij ontstentenis van denzelven „den oudsten onechten .zóon, van de onechte zonen, des vorsten ; Kreet f. Den oudsten zoon van de onechte dochters van den vorst ‚ wanneer die met ecnen Pangng gran. „gehuwd zijn ; 8: De twee oudste zonen van de echte zoons van den kroonprins, waarbij hetzelfde wordt in acht genomen, als onder $c is aangeteekend; h. Den: oudsten zoon vande onechte zonen van den kroonprins, in voege als bij Se is ver- meld ; : i. Den Re zoon vàn de dochters - van den kroonprins ‚ wanneer” zij met eenen Pang- ngèran gehuwd zijn: Het woord Zaro (Kawisch) was Ethel ge- 8 | NCN du D| ki 5 RE randen 4) durende de Modjopahitsche regering, de titel, welke alleen door de broeders van den vorst é gevoerd werd; zijnde dit dan ook de beteeke- nis van het: woord. Im latere tijdperken is het achter het: woord, Pangngèran gevoegd ,; om dezelve van de Pangngêrans Hadi Pati te on- derscheiden. Van Marijo ontleent zich de titel Rio, bloedverwant van den vorst. 359, Pangngèran Ngabehivis de onveranderlij- ketitel van den oudsten onechten zoon van den vorst. Van ket woord ngabehi (Jav.) is afge- leid Kabeh, alle te zamen ; dus ngabehi is de persoon, die alles zelf verrist of van alles ken- nis moet dragen. Sedert de, regering van Pakoe Boewono den 2den, is deze titel aan zijnen oud- sten „onechten “zoon gegeven, om het opzigt te voeren over zijne jongere broeders, zoo wel ten aanzien van ‘hun gedrag als over hunne zaken. 49, Raden Mas Harijo is de titel van alle kleinzonen van den vorst en van den kroonprins, zoo lang zij geene bevoegdheid hebben: den naam van Pangngèran te voeren. Raden (Kawisch) is eene verkorting van Rah en haden. Het eerste, hoog Javaansch, beteekent bloed, en liet laatste, __ van hadi, edel , voortreffelijk , witmuntend ; dus edel bloed of van edel bloed gesproten: en Mas (Kaw.) iets waaruitgeene onreinheid of vuilheid kan voortkomen; dus beiden te zamên ; zuiver ; edel geboren. Uithoofde het goud geene smet of roest (46 9 roest aanneemt , wordt hetzelve' ihas genoemd. fi 59, Raden Mas Pandjiis de titel, welken alle ht jonge verwanten vân den vorst, alvorens: den Î hun toekomenden titel van Pangngèran of Raden Mas Harijo aan te nemen, voeren’ gedurende … den tijd , dat zij als pâges. dienst doen, vof: an dere burgerlijke of militaire betrekkingen in den < kraton uitoefenen, Pandji (Kaw.) beteekent voor= naaniste ‚ aanvoerder , bevelhebher:; 45 69, Raden Mas is de titel, welke: gevoerd wordt-door alle ‘prinsen zonder onderscheid, en door de Raden Mas Harijo's, beide: gedurende derzelver jonge jaren , of voordat huún deze ti= tels geschonken worden. | „9, Raden is de titel van: d. Alle achtérkleinzonen van den ‘worst ven van den kroonprins zoo wel echt, als onecht; b, De echte en onechte zonen van de bij 6 a. vermelde personen, en van | e. De echte en sonechte zonen van ‘vorenstaanden:, indien dezelve zijn geboren uit een huwelijk van. gelijken rang. | De titel van Raden wordt zelden op zich zelven staande gevoerd , doch meestal door eenen anderen gevolgd., naar gelang van de dienst, welke de persoon. bekleedt, of- vroeger. bekleed heeft: als Raden. Ngabehi , wanneer hij eene burgerlijke, en Raden Pandji, wanneer hij eene. militaire be- waste bekleedt, bb re | go. Ra« (47 ) 89, Raden Bagoes is de titel van alle Rader’g gedurende, hunne jonge jaren, én beteekent, van mannen sprekende, schoon , edel geboren; van hier de verkortingen van Goes en Hagoes, 9°. „Mas worden genoemd : | a, De onder 6 c. hierboven vermelde personen, ge- „sproten uit een huwelijk van minderen rang, en b, Alle verdere afstammelingen van den vorst. Deze titel ís ook meestal vergezeld van eenen tweeden, overeenkomstig de betrekking van den persoon, als; Mas Hagoes, in de jonge jaren; Mas Nganten , wanneer de persoon gehuwd is en nog geene kinderen heeft; Mas Ngabehi, ambtenaar zijnde, en …__ Mas Pandji „eene militaire betrekking beklee- dende. Na deze beschouwing der adellijke titels onder „ de Javanen, zal het noodig zijn , ook te gewagen van de vrouwelijke titels , welke zij bij geboorte, of naeen voltrokken huwelijk vogren , zijnde -de adellijke geboorte bij de Javaansche vrouwen van zoodanig belang en invloed , dat wanrieer bij een huwelijk de vrouw:van eene hoogere geboorte dan de aanstaande man is, deze laatste «als dan van den vorst eenen/hoogeren titel. erlangt „ ge- lijk staande met den rang ‚ welken: de vrouw volgens hare geboorte bekleedt, ‚ Hoezeer er nu ook zeldzaam ongelijke huwc- GE on lijken (48) lijken onder de Javanen plaats winden, zoo ger beurt, het evenwel, dat: kleinkinderen van eenen, vorigen keizer in het huwelijk’ worden weree- nigd met dochters van den regerenden worst; in welke gevallen: dusdanige ‘Zaden Jas Ha- rio , bij wijze van overdragt, den rang’ van zijne vrouw erlangt ‚en hem de titel van Parngngéran wordt verleend. Dit zelfde vindt ook plaats onder den minderen adel, | De hoogste vrouwelijke titel is die van Ratoe (eigenlijk Lattoe), welke eerst onder de rege ring van Sultan MZagoeng voor de “vrouwen en echte dochters van den “vorst tot heden in ge- bruik is geraakt. Vróeger voerden de echte vrou- wen van den vorst den naam van Sori, betee- kenende eenvoudig , vrouw of moeder. …Rattoe is een zamengesteld Kawisch woord , van rat „ wereld , aarde, en toe , eene verkorting, van pi- toe „ zeven. Voorheen werden de Hindoesche vor- sten op Java in algemeene ‘bewoordingen met dezen titel. bestempeld ;, beteekenerfde de beheer scher der zeven werelden: hetgeen, zijnen …oor— sprong ontleent uit de Javaansche mythologie, waarin de hemel en de aarde als venen ol WoOr= den voorgesteld, 4 De tweede rang is ‚die van Rele Haijoe, welke gevoerd wordt Ì | 1°, Door alle onechte-doehters vanden vondt í a. Doorvalle zijne kleindochters p ensraok je Door Ï { LA A Ô 6) (49 ) 59, Door alle kleindochters van den kroonprins, Haijoe (Jav.) beteekent. schoon „liefelijk aan= vallig (van vrouwen sprekende); dus Raden Haijoe „eene schoone, edel geborene. „Raden Hadjeng is de titel van alle Raden Hatjoe’s gedurende derzelver jonge jaren , datis, totdat zij in het huwelijk treden. „Madjeng (Jav.) beteekent vaortgang , bevordering , nadering ; afgeleid van madjeng , voortgaan, bevorderen, naderen ; door beide titels wordt derhalve ver- staan eene edel geborene, diebestemd is om be- vorderd te ‘worden , vermits eene Raden Ha. djeng, gehuwd zijnde, onverschillig met wien: tot den-titel van Raden Hozoe bevorderd wordt, Raden worden genoemd: 1°, De achterkleindochters van den vorst; 29, De dochters van bovengemelden ‚en 59, De dochters van deze laatsten ; wanneer zij zijn geboren uit een huwelijk van gelijken: rang: De titel van Laden wordt zelden op zich zelven staande gevoerd „doch meestal door eenen tweeden gevolgd, haar gelang, der. betrekkingen van den persoon, als: Raden nganten ‚gehuwd doch kinderloos zijnde. Deze Raden’s nemen -dik- werf, ofschoon:ten onregte ‚ na haar huwelijk ‚ den titel van Raden Haioe aan „ voornamelijk wan- neer de maneen Panengèran , Raden Mas Ha- rijo of regent is. Hierop wordt echter minder gezien dan zulks het geval bij mannen zou zijn, _de- (5e) dewijl de vorst alleen den titel van Rattoe schets 8 zonder zich metde, titels -van vrouwen van eenen minderen: rang, te bemoeijen. Raden Lorò (ten regte Poros aw ) isde titel van eene Raden ‚ gedurende hare jonge járen. Roro beteekent. eene maagd; derhalve is Lader Loro eene maagd van edele geboorte. Mas worden. genoemd: „De in bovengemelde $ 5 aangehaalde- per sonen ‚ wanneer zij-geboren zijn uit een huwe- lijk van minderen rang; en 2°. Alle verdere afstammelingen van den vorst, Deze titel wordt ook zelden afzonderlijk ge= voerd „ doch meestal gevolgd van eenen twee den, als: . Mas Loro, gedurende de jonge jaren ; 5 Embok Mas, gehuwd zijnde; Mas Hadjeng, gehuwd zijnde met eenen Kali- won of iemand vart"hoogeren rang: | De mannelijke en vrouwelijke titels, hiervoren’ vermeld, kunnen gevoegelijk op de volgende wijze vergeleken, worden, vals: ‚„Pangngèran Harijo gelijk aan Raden Haijoe ; … Raden Mas Hargoa … keke “Aaden Hagoes. „Raden Mas … «vr «0 Raden Hadjeng; Raden eve ve ve vS Rüderis Redon pond SC Heat Neien Raden Bagoes f K | 4x! Raden Loro s 1e Mas (91) Mas Hagoes … … s gelijk aan Mas Loro; Mass ern stroet di broden s Enebok Was gl Mas Ngabehi „ « «en & Mas Hadjeng; en ten - einde op eene gemakkelijke wijze den overgang, der, adellijke titels in de geslachten te kunnen nagaan , wordt achter deze eene. geneâa- logie van een Javaansch vorst gevoegd, waarop de onderscheidene adellijke titels vermeld zijn. Behalve deze zijn er bij ‚de Javanen-nog ‘eeni- ge voorname en mindere rangen, welke hoezeer ‘bij gunst of. ambtshalve, verkregen „ evenwel alleen „gegeven worden aan ’s vorstert naaste verwanten; ee voornamelijk zijn 15 ‚ Pannembahan (Kaw.) afgeleid van em- ij ( are Jo en.njemnbah (Jav.): eerbied.bewijzen doek de sluiting van de palmen der handen ensdie alzoo. aan den neus brengende, Pannembähan is alzoo het voorwerp, aan wien de eerbied “bewezen wordt (*), en o°, Seno Pati ; het eerste, Kaw., ook Soro emd 5 Beteekeni eene tilbare of. beweeg- bare (*) Ook binn de afleiding van dit JO is mij “eene aanmerking gemaakt en beweerd; dat nemZah ven njembuh beide Javaansch eú in dagelijksch gebruik zijn. Bij onder- f „zoek ben ik echter in mijn gevoelen versterkt, dat. het laatste van het eerste uit het Kawisch ontleend is , -daar- meest alle Kawische woorden, welke met ene ” aanvangen , in het Jav aansch i in “0 verander ens als;-voor zahoet, nakot , nandang , nandak enz. treden-in de “plaats njahoet, nja- kot, njandang, njandak. N 068) bare plaats ‚ eenen vorstelijken zetel ; en het laatste (Jav.) de dood; gezamenlijk alzoo eene beweeg bare plaats van den zetel des doods. Deze titel wordt aan veldheeren toegekend , doordien zij in tijd van oorlog de magt hebben, om hunne on- derhebbende krijgsvolkeren , die den dood ver- dienen, ter dood te doen brengen, zonder voor- afgaande kennisgave of magtiging van den vorst. Deze magt wordt als tilbaar of beweegbaar be- schouwd, omdat. dezelve slechts tijdelijk zijnde, alleen in den oorlog hare werking heeft, in tijd van vrede ophoudt’ en’ hun'als ‘het ware weder ontnomen wordt. (*)' | Bij het verhandelen van alle deze. adellijke ù- tels, zoo wel wereldlijke als geestelijke, welke alleen door geboorte verkregen worden, zal het welligt niet geheel onnut zijn, om hierbij tevens kortelijk te gewagen van die burgerlijke rangen en (*) Men heeft mij opgemerkt, dat de verwisseling van ‚Seno in Sono willekeurig is, en op geenen grammatikalen ‘grond steunt, aangezien de taling niet verloren kon gaan en een legenno daarvoor in de plaats treden. (Zie hierom- trent GERICKE Javaansch leerz en leesboek, pag. 3en9, en CORNETS DE GROOT, Javaansche Spraakkunst, pag. 20 en 26.) Intusschen is het mij voorgekomen, dat zulks wel het geval is als in: | ij Kepeijo of. Kapejan, verlegen zijn ; Ngekst of Ngakeo, zich vertoonen ; Ngestoe of Ngastijo, de voetkus doen; Sepele of Sapolo, gering. (55) en titels aan de Javasche Hoven, welke bij gunst of opvolging verkregen worden , en waarvan. nog bij voortduring de voornaamsten in ’sGou- vernements residentien’ zijn blijven bestaan, Deze zijn de volgende : Boepati (Kaw.):magthebber, vorst, afgeleid van Hamboe Patenni , magt uitoefenen. De acht voor- naamste regenten ‚ welke als raadslieden aan den rijksbestierder zijn toegevoegd , voeren thans dien titel, | | | Toemenggoeng (Kaw.) beteekent ‘ervaren in de wetten en landsgebrufken. In vroegere tijden werd deze titel gegeven aan personen, die tot raads- lieden benoemd werden; niemand werd dan ook tot dit ambt verkozen, wanneer hij geene volmaak- te kennis der wetten en landsgebruiken bezat. Kaliwon of. Kéliwon (Kaw.): medgezel , hel- per, waarvan in het Javaansch het woord Zalawan , ‘met, benevens, is afgeleid, Deze titel wordt ge- geven aan eenen ambtenaar, in rang op eenen Toen menggoeng volgende, omdat hij aan laatstgenoem= den is toegevoegd ‚ten einde hem in alles ‚ den dienst betreffende , bij te staan. Mantri (Kaw.) is een zamengesteld woord ; het eerste gedeelte beteekent voltallig, en het laatste drie , omdat een mantri drie dingen moet of dient te kennen, als: 1°, De landstaal; 22, de zeden van het:volk, en 35°. de wetten van den lande. In vroegere tijden werd miemand tot den Ren - den. rang. van mantri verheven; welke deze drie vereischten niet bezat. son _ Ronggo (Kaw.), afgeleid van ngrenggo, ver- sieren ‚verfraaien, en-dus Ronggo, die versiert of verfraait; hebbende vroeger de persoon , wiens LE pst het was, omhet vorstelijk verblijf in eenen « zuiveren en goeden staat te onderhouden , den naam van Ronggo gevoerd. N „_„Demang (Kaw.): onvervalscht, onbedriegelijk s was in vroegere tijden de titel van eenen beambte, die over geschillen en regtszaken. oordeelde ; van daar ‚ dat de voorzitter der regtbank ( Pradoto) van den. keizer vroeger steeds den titel van Demans Hoerdwan voerde. Dit laatste woord. is insgelijks Kawisch, en beteekent de maan „of te zamen , onvervalscht of onbedriegeliijk hicht. Een Demang Hoerawan werd bij zulk een zui- ver licht als dat van de maan vergeleken, omdat wanneêr een regter de zaken regtvaardig uit— wijst, het land hierdoor verlicht en. hetzelve als- dan van alle ongeregeldheden gezuiverd wordt, Djekso (Kaw.): een zamengesteld woord van Djek, het ligchaam des vorsten , zijnde eene ver= bastering van Dii of Hadji, vorst, en So, het getal één , of één ligchaam des vorsten, waarbij ‚het regterambt vergeleken wordt. Dit windt zij- nen. oorsprong ‘in het denkbeeld „ dat een regtor , die voor de handhaving der welten vanden lande moet zorgen als, vertegenwaordiger ‚van. den vorst beschouwd wordt. | | Mar CSS ) „Mantri Sepoeloeh is een ambt, geliijkstandig ‘met dat van eerien anderen Mantri, Het woord Mantri' is vroeger reeds verklaard. epoeloeh 1s Ngoko of laag Javaansch, en beteekent, tien, omdat deze ambtenaren vroeger tien in getal waren ‚doch nu door de benoeming van vijf re- genten boven het bepaalde getal, tot vijftien zijn _ vermeerderd. De vijf nieuwe regenten zijn 1°, van de gladag , 2°. van de Kalang , 5°. van de pa- wegars, 4°. van de regtbank Pradoto , en-5°, van de schrijvers, welke ambtenaren vroeger slechts den titel van Neabeht hadden. ‘Aan “elken regent wordt een Mantri sepoe- loeh toegevoegd. Deze ambtenaren worden belast met de afdoening van geschillen de landerijen betreffende ; als omtrent het verhuren en ver- panden van landen, en soortgelijke zaken meer ; waarom ook het wetboek , volgens hetwelk deze " geschillen moeten worden afgedaan, den naam _ heeft van Mangger Sepoeloeh. “Alle Mantris Sepoeloeh moeten de vergade. ringen der regtbanken Pradoto en: Bale Ma- ngoe bijwonen, en doen de zaken met overleg der Djedjennengs- af, | Djedjenneng (Jav.): plaarsbekeeter, opzigter, ondersteuner ; afgeleid van djennengngi, plaats be- kleeden , opzigt hebben , ondersteunen ; ; zooda- nige personen zijn de regts- beambten van prin- sen en’ regenten , omdat zij, in dienst zijnde , de ze, en be plaats (56) plaats van laatstgenoemden bekleeden-, den djekso ondersteunen of. denzelven tot. raadslieden ver= strekken; vanhier noemt men de hoofdstutten in, eene ‘heining ook djedjenneng.. Lawang of Kori (Jav.), het eerste Ngokoyjven het laatste Kromo ; beteekenende eene, deur; in- gang, deurwaarder; deze dienaar. van het regt moet de proces- voerende partijen binnen bren gen, vermogende hij in geen geval voorbij worden gegaan , weshalve hij als de deur der regtbank beschouwd wordt, ; _ Soro JJoedo (Kaw. Jk afgeleid van zjoro Yoedo onderzoeken, is een: beambte bij de- regtbank , die onderzoek moet doen naar alle geschillen of klagten. Loerah (Kaw.) }: ord: afgeleid van pamoeloe : het aangezigt: RRD voornaamste: zgloe— rahhi, het hoofd van iets zijn. Dit woord wordt door alle mindere ambtenaren tot de hoofdamb-— tenaren , aan wie zij ondergeschikt zijn , zoo wel _in de gewone spreekwijze, als in geschriften , door voorzetting van het woord. hjaki, ‘gebezigd. De rijksbestierder is bij gevolg ZLoerah van zijne regenten , deze van hunne ondergeschikte ambte- naren, en zoo vervolgens bij afdaling. Wedono (Jav.) beteekent het aangezigt ‘en is de titel van een hoofd over zeker bestek of gebied. Kebaijan (Kaw.) boodschapper, is een beamb- te , die alle mondelinge bevelen of lastgevingen ten uitvoer brengt, Be eenma eend dee en een ee (157) “Bekel (Kaw.), waarvan is afgeleid njekel (Jav houden „ vasthouden , ín handen hebben: ham- bekelli, het ambt van bekel waarnemen , bekel zijn, is eene benaming van eenen beambte naast den Zoerah; hij wordt'aldus genoemd, omdat alle bevelen van den Loerah regtstreeks bij hem ontvangen worden, en hij mitsdien beschouwd - wordt als die bevelen vast te houden of in zijne handen te hebben. De hoofden der dorpen , die onder eenen Zoerak staan, worden daarom ook bekel genoemd. | Keparak (Jav.), afgeleid van preak, nabij, digt- bij, naast ;, is eene benâming van ’s vorsten diena- ren; zoo wel burgerlijke ‘als tot het krijgswe- zen behoorende, die het digtste bij hem zijn. Oudtijds noemde men zoaodanige dienaren Ma- ger Sari: het eerste woord afgeleid van pa- ger (Jav.), omheining; en magerri, omheinen , „of iemand; die voor schutting dient; verdediger en sari (Kaw:), bleem , en dus de verdedigerof be- schutter van eene bloem , waarmede ‘de vorst be- doeld wordt; zijnde bloem het zinnebeeld voor vorsten ER. vrouwen. Thans “verstaat men “onder ‚Mager Sari personen; die op het érf hers ad het huis van een hoofd wonen. Mandoeng (Kw.), Katan winde ring, iets. dat tot een toeverlaat achtergehouden wordt ; waarvan afgeleid is Kernandoengan, voor-— raadhuis, handoerigan , de voorraad. De Man | Den doens … ( 58 ) doengs zijn beambten, die de poort van den kra- ton tusschen de Brodjo Nolo en Sri Mengngan- ll, genaamd Kemandoengan ; bewaken. Hun pligt is: 1°, Om alle personen , die zich naar den kra- ton willen begeven en de bestaande gebruiken niet in acht nemen , of iets dragen, het geen ver- boden is, den toegang tot denzelven te beletten, of den zoodanigen in het laatste geval de verbo- dene dingen te ontnemen; 2°, Om alle berigten, welke aan het hoofd of den regent, die onder de pandopo tusschen de Sri Mengnganti en Kemandoengan de wacht houdt, moeten gedaan worden , aan denzelven over te brengen. Laatstgenoemde poort wordt bij een voorraadhuis. vergeleken , omdat, wanneer de keizer zich met plegtigheid uit den kraton be- geeft , alle de dienaren , welke zijne staatsie moe- Aen dragen, zich onder deze poort verzamelen , om de staatsie (regalia) vande Sri Mengnganti uit handen der vrouwen over te nemen; zij worden dus als voorraad tot dat einde beschouwd. Mandoeng. beteekent in het JavaansËh ledig , nutteloos ; afgeleid van „gindoeng, waarvan pe- ngingdoeng , cen ledigganger of ambteloos bur- ger. Kermandoengan schijnt ook hiervan afge leid te zijn, omdat deze poort van geene deuren voorzien. zijnde ‚ men daarvan het nut niet kan verwachten als van andere poorten, welke van bla- | ( 59 ) bladen voorzien zijn ; waarom de eerstgenoemde slechts totreene- verzamelplaats dient. Gandek (Jav.), gezant; ook wordende vrou- wen aldus genoemd ‚welke de siri van den vorst toebereiden. De gezanten worden ook ge- noemd Merto Loeloet (beide Kaw.); het eerste beteekent iets dat veraangenaamt , afgeleid van mertanni ‚ veraangenamen ‚ en het laatste be- hagen , bevallen , vermaken , of te zamen het vermaak om iemand te behagen; vermits een gezant welsprekendheid-moet bezitten , om den- genen ‚ tot wien hij gezonden wordt, te behagen. Mantri Hannom is ook een gezant; doch deze titel wordt alleen verleend aan kinderen van re- genten of van andere hoofdambtenaren , die tot gezanten verkozen worden; zij genieten geene inkomsten van den vorst , maar worden gedu= rende hunnen diensttijd door hunne naastbestaan- den verzorgd. Mantri Hannom beteekent jonge mantri ; zij worden tot hoogere posten, zoo als van Toemenggoeng of Kaliwon verkoren. Ngampit (Jav.) beteekent iets in de hand om= hoog houden; afgeleid van Zampillan, hetgeen men op die wijze in de hand houdt. Ngampil zijn be- ambten , die den vorstelijken stoel, de poesakka- pieken , geweren, en verdere vorstelijke. regalia dragen, wanneer hij in staatsie uitgaat. Hoepo Tjoro; het eerste (Kaw.) beteekenende gedaante, gestalte, bestaanbaarheid , en het twee- de A \ (60 ) de (Jav.) wijze, orde, gebruik, of te zamen’ het bestaan eener orde. Deze zijn beambten, die de staatsie; welke de waardigheid van eenen vorst kenmerkt, dragen. Dezelve bestaat 1°in de Ba- wat „ zonnescherm of pazjong van talbladeren ge-” maakt. 2°, de Glodog, een vierkant kastje, in het— welk ’svorsten kleedingstukken gelegd ‘worden ; 35°. Poesakka-pieken , en 4o. Poesakka- geweren. Alle deze voorwerpen worden Moepo Tjoro genaamd , „omdat zonder: dezelve de vorstelijke waardigheid. niet, kenbaar is, of eene gedaante verkrijgt; daar die staatsie bij uitsluiting alleen. door den ‘vorst mag gevoerd worden en zij als on- misbare voorwerpen tot herkenning van des vors- _ten persoon. beschouwd. worden. » Mondo Roko: het eerste Jav. eene verkorting van mondo-mondo ‚-zweemen ,- gelijken „ en ket. tweede. Arab. eene verkorting van zoroko, de hel, ‚of te zamen iets, dat naar de hel zweemt. Deze personen voeren de vonnissen uit, wordende degenen. ‚die in hunne handen geraken ‚beschouwd alsan de hel geworpen. > Singo Negoro:,-het ‘eerste Kaw. beteekent tijger, het:tweede Jav. land, of te zamen tijger des lands; zij zijn beambten , even als bovenge- melden , tot de vorstelijke, staatsie behoorende, en moeten;de misdadigers op de strafplaats bren- gen en aan bovengemelden overgeven. Alvorens deze aanteekeningen te eindigen, zal ik, Î tot (6î) tot oplieldering van’ eenige adellijke’ titels’, welke door geboorte verkregen: worden, nag, hek vol- gende vermelden. } | Vóór het tijdperk van deni Kartasoerasthén oorlog „was het ‚volgens: de ouder gewoonte, gé- bruikelijk, dat alle echte zonen van den keizer den titel van Pangngèran Hadi Paté voerden; doch als toen is zulks alleen aan den oudsten echten zoon vergund, dieals dan, bij eene benoemiug tot kroonprins, ‘het woord-ZZannom achter-denzelven voerde ; gr de ‘overige “prinsen hadden slechts. den titel van Pangngèran Hari jo Gij Ook is het mij.bij. onlleraoekraikt Böldekei ‚ dat noch vóór dien tijd , noch na de splitsing van het rijk, door de vorsten immer; voor zoo ver ik heb kunnen nagaan, aan iemand: de titel van Pang- ngèran is verleend, tenzij daarop, volgens het ingevoerd gebruik, door een huwelijk’ aanspraak verkregen hebbende; van hier dan ook, dat de Javaansclie vorsten weinig waarde hechten aan dien rang ‚ welke in latere jaren door het Gouvernement aan sommigen verleend is, die daarop , krachtens hunne geboorte , geëëne bänspraak hebben. | Dit zelfde denkbeeld bestaat omtrent den titel van Raden Mas, welken alle vorstenzonen en klein - zonen voeren , ‘alzoo zij in geen Europeesch noch Javaansch gezag de magt erkennen, om het bloed van iemand te veredelen , die uit de gewone volks-klasse geboren is,en alzoo geen Rah haden (edel bloed) bezit, | | Ten cl RER Ten aanzien der vrouwelijke titels zal ik hier nog bijvoegen, dat de oudste echte dochter van) | ‚_den vorst altijd den titel voert van Raden Haijoe | Kadaton, en na voltrekking van een huwelijk ‚ van Rattoe Kadaton ; even gelijk de oudste onechte dochter onveranderlijk den titel ‘voert van Raden Haijoe en Rattoe Halit „en eindelijk dat de echte zonen” van den kroonprins „die gedurende hunne jonge jaren den titel van Maden Mas voeren , bijdenzelven den titel van Goesti aannemen, zoodra de kroonprins tot. Soesoehoennan verheven wordt, Aan de jonge echte dochters, die eerst den titel van Raden Hadjeng voerden , wordt bij die gele= genheid de titel van Raden geschonken. Omtrent de onechte zoons en dochters heeft geene verandering in den titel plaats, _ SOERAKARTA, Dec, 1833, id id PT gn j n : ELS EZ Onechte [Doe ‚J terde adden Haijoe gehuwd) — mel'een — angngerang, Lichte Dochter Laden Haijve, Emel ten — Zta = (Cnechte Dechterhladen Haiee Gehuwd) den. PA Biehleboor ra SA Marijb, & chle ed Lehle en Onechle Dochter Laden, Ze Bohle ed Onsehle Onechte Zoon Dodrler Laden, Laden, Dn Voeren o czelfde KRS, _ (1 Peze Kinderoy, ZN Lvhle en — 7 Ee Sn Vk Thle od le er Onechte @ & on , Hoetowoko, . Pao, . Bahning, „Pawoko, … … … Wedo, Rono, Dahono , Siking', Goenno . Boto, ii es t5 Hoeningngo. … Lenno, Vuur. Een groot vuur. Een brandend bosch. Het vuur eener smederij. Het vuur op den top van eenen herg. Het vuur eener keuken. Het vuur op een slagveld. Het vuur eener lamp. Het vuur eener lont. Het vuur , hetwelk door wrijving van twee stukken hout ontstaat. Eene vlam. Eene fakkel. Een vnur, wiens oorsprong men niet weet, 5 kad (76) Kojo, …- . Een smeulend. vuur. Poejiko, * … Een vuur, hetwelk onder de zech ET, Nolo, ‘ . . Het vuur der hartstogten. Hannuhoeti ‚Een aardworm. Hoeto, … … ‘Een bloedzuiger. Hoedjel,. „Eene soort van paling. De woorden voor 4 zijn Segoro, . … De zee, oceaan. Warnt, . . Zout water. „Dad, . . …. Regenwater — Djaladri, . . Het water , hetwelk zich in eene rawa pen (moeras) bevindt. Dyolonidi , . Het water eener rivier. Samodro, . Het water in een meer. Kerti, . . Putwater. B Soetje, .. … Water, hetwelk zich in eenen bak bevindt. Nedt, . «. . Water, hetwelk van eenen berg komt. Hernowo, … Vlietend water. ’ Tasik, ;‚ « Water, hetwelk zich aan zeestrand be- vindt. Wedang, . Gekookt water. Sindoe ’ … … Melk. Warih, . …. Het water of de melk eener krambil “(kokosnoot ). Dik, __… …. Het water, hetwelk zich in wortels bevindt. , | Wahoe, . … Water, hetwelk uit eenen boom getapt | | wordt. Tojo, „ … Water, hetwelk lang bewaard wordt. Jogo, vale Daka „maken. De woorden voor 5 zijn Samari, _… Een verkoelende wind. Bajoe, . . Storm. _Wisikan,. . Ken wind, welke des nachts ontstaat. Pawano® Pawono , sr Bono, Warajang , Goelingngan , Toto, k Gaten Wisojo, …… Heindri, . … Soromaroe, » Maroeto, Î Margo, .… Boeto, Pesa ate Poxdowo , E70) ‚ Een wind, welke uit een gat voortkomt. ‚ Een wind, welke uit een bosch komt. „ Een scheet. . Wind, welke zich in eene Bld. bevindt. ‚ Wind, welke uit de neusgaten komt. ‚ Wind, welke uit den mond komt. „ Wind, welke door eenen blaasbalg ver- oorzaakt wordt. . Een verfrisschende wind. . Wind, welke door het zwaaijen van „seen zwaard veroorzaakt wordt. ‚ Drift, toorn. ‚. Een weg. ‚ Een reus. . Eene reuzin. . De vijf zonen van Pandoe. De woorden voor 6 zijn MOS Sike Sadroso ,. | Winnajans, … Gono, … Retoe, Hanggas , Sojag, Jagjo, « Rengo, - Woewoessen , Agannem } Mongso, … . ‚ Smaak. . De zes onderscheidene smaken. ‚ Heet, scherp. / ‚ Geurig. | ‚ Wrang. ‚ Zoet. . Eene veranderlijke smaak. Aangenaam , lekker. ‚ Gevoel. „ Een zacht gevoel. . Den smaak onderscheiden. „ Jaargetijde. De woorden voor. 7 zijn Goenoeng ,.…. Prawoto , . Een berg. ‚ Een groote berg. ‚ Een heuvel. Hardt 478.) Hardt, . De kruin van eenen berg. Hakso, … «Een uitstekende hoek van eenen berg. Toenggangngan , Het middelste gedeelte van eenon berg. Toeronggo, « … De rug van eenen berg. „Beksoe, „ …… Een berg, uit welken water vloeit. Hemawan, … . Een rookende berg. Sworo, «Een vuurspuwende berg. Mandola, …. «Een berg, welke gescheurd of ge- spleten is. | Tjolo, . . ‚De voet van eenen berg. Sapto - dito ,. Een berg, welke tot verblijf van eenen kluizenaar verstrekt. Reest, . . … Een geleerde. Goro, . …« « Een heilige. Wiekoe, . . . Een kluizenaar. Koedo, '- « « Een paard. Moenns, . … . Geluid geven. De woorden voor 8 zijn Hastho, . … . Een olijfant. Liman, . . « Een olijfant, welke in het wild loopt. Koendjoro, . . Een olifant, welke aan eenen paal vastgebonden is. Diponggo, .« … Een gezadelde olijfant. Nanggolo, . . Een gewapende olijfant. Hesti, . , . Een olijfant, pwelken eene pringes rijdt. Sarmhadjo, …« « Een olijfant, welke in den oorlog 4 NK gevoerd wordt. Deirodo, . . . Een vertoornde olifant. Hoelo, . . . Eene slang. Nogo, _ …- … … Het mannetje van eene slang. Boedjonggo,. . Eene groote slang. Moertí, „_… Eene hagedis. f Pannagan, . . Een kaaiman, krokodil. : Saliro (79) Saliro, … … > Een legowaan. Basoe, «— … … Een gekko. Tanoe,. . … … Een kamelion. Bramono, . . Een overzeesche geleerde, Kari, aorta so Duadelijk. Kolo, « … » … De tijd. De woorden voor g zijn Gapoero,. : … De poort van een paleis. Wiworo, . . …- De ingang eener grot. Lawang ‚… …« … Eene deur. WilosSito, . . Eene langwerpige deur. Troesto, . … … De holte in eenen bamboe. - Moeko, . . . De mond. Goewo, …. . . Eene grot. Dyjoewo-ronnondo, Het oog van eene naald. Troesti, . … . Een gat, hetwelk door eenen krekel al (gangsir ) gemaakt is. Babahhan, . … Een gat, hetwelk door eenen dief | | gemaakt is. Sodro, . … « Eengat,hetwelk metslijk is aangevuld. Groho, . . . Een gat, in hetwelk zich een kreeft | ophoudt. Leng, … … . Een gat, in hetwelk een katel ( soort f ‘van spinnekop ) zich bevindt. Raga, . …« « Een gat, hetwelk onzigtbaar is. Gotro, . . … Eenkiein hol, hetwelk door ingecten | in den grond gemaakt is. Wedono, . . . Het front eener deur. Song, « » … Een weg onder den grond. De woorden voor o zijn: Jaté of Lanzit, Het uitspansel. Koso, . . . De lucht. Gegono, « . . Eindelooze ruimte. Djawizjati, . In de lucht verdwijnen. edik- ( So ) Wedik-Wedikkan , Iets, hetwelk men ziet of hoort , maar — niet weet waar het van daan kemt. Hilang, . .… . Verliezen. Sirno, «Verdwijnen. Malétik,. . . Afbrokkelen, of druipen. Ngatekkenno, . Tets noemen, dat niet is. Barakkan, . . Zich onzigtbaar maken. Sonnjo, « « « Eenzaam. Bomo, … . « Hooi, droog gras. Windoe, . Jaarkring , cyclus. Dit zijn al de woorden, welke voor de on- derscheidene getallen zijn vastgesteld, Het is moeije- lijk te bepalen, wat de uitvinders van dit wonder- lijk stelsel bij de keus der woorden geleid heeft. Voor het getal twee heeft men alle deelen van het dierlijk ligchaam gekozen, van welke twee gelijke bestaan. Voor de andere getallen weet men geerien grond aantegeven. Alleen de zu? schijnt overeenkomst te hebben met de woorden niet zijn , verdwijnen , eindelooze ruimte , enz. Het is ligt na te gaan, dat de zamenstelling van zoodanige oneigenaardige woorden tot eenen volzin, om door denzelven een bepaald jaartal uit te drukken, soms zeer moeijelijk en daar- door meestal ongerijmd is. In de meeste gevallen is daarbij het werkwoord weggelaten, hetwelk men uit den zin moet trachten op te maken. NoERAKARTA , July 4853. pr Pe Te NNS AANTEEKENINGEN GEHOUDEN OP EENE REIZE OVER EEN GEDEELTE P 4 VAN HET DOOR DE LEDEN DER NATUURKUNDIGE KOMMISSIE _ (Wijten) P. van OORT & S. MÜLLER,. ( IN DEN AANVANG VAN HET JAAR vm, | 1853. AANTEEKENINGEN GEHOUDEN OP EENE REIZE OVER EEN GEDEELTE ij VAN HET Lewie Gapja, in de Preanger Regentschappen den 3 Januarij 1833. Het distrikt Zyielokotot, alwaar wij ons thans bevinden, is in het noordwestelijk gedeelte van het regentschap Bandong gelegen. Het strekt zich van den berg Boerangrang zuidwestelijk in eene _zachte helling naar de rivier Zjietaroem uit, en is omtrent drie geographische mijlen lang en twee breed. Ten noordoosten grenst het aan de afdeeling Arawang , ten zuidoosten aan de beide _distrikten Oedjoeng Broeng, ten zuidwesten aan de distrikten Kopo en Roenga, en ten noord- westen aan-het groote distrikt Radja Mandala. De Boerangrang , welke voor een gedeelte tot Tjielokotot behoort, is deszelfs voornaamste berg. Deze bestaat uit een gemengd graauw grondge- steente (trachyt), verheft zich omtrent 1770 meters boven de oppervlakte der zee en is lot aan den langen, smallen top met zwaar geboomte begroeid. Aan den noordwest kant van het distrikt ligt een veel lager gebergte, hetwelk uit kalk-steen bestaat (Bi) bestaat en eene rigtung van het noordoosten naar het zuidwesten heeft. Tot hetzelve” behooren de bergen Karang Penganten, Masiegiet , Hawoe en Tangoelon. Een tak van het voorgebergte van de Gaan zuidelijke bergketen strekt zich langs de heu- . velen Gadja Liangoe en Goenoeng Bahon van het zuidelijk gedeelte van, Zjzelokotot noord- waarts naar het midden uit, en verdeelt hetzelve in twee vlakten. Over de westelijke loopt de uit den Boerangrang ontspringende en in de Zjieta- roem vallende rivier Zjiehaoer met eenige ande- re beken: de oostelijke vlakte wordt voorname- liijk besproeid door de rivier Zjiematrie , welke, _ na de Zjiesankan en andere spruitjes ontvangen te hebben, digt bij den waterval Djampoeng zich ‚an de Tjietdroem stort, De Tjiematrie is door de treffende en schildje achtige tafereelen, welke zij in een kort bestek van slechts eenige weinige mijlen aanbiedt, zeker eene der merkwaardigste rivieren. Zij ontspringt, op. eenen geringen afstaad van de naakte kraters uit den berg Tangkoebang Prahoe, stroomt van daar west- en zuidwestelijk door een uitgestrekt dal , ‘hetwelk tusschen den Boerangrang en den even gemelden berg bijna vier duizend voeten boven de oppervlakte der zee gelegen is. Door eene hoogte teruggehouden vormt zij een uit- gebreid , spiegelglad meer van het helderste wa- ter (“85 ) ters hetwelk. tot eene veilige woonplaats voor wilde eenden en waterhoenders verstrekt. Dit meer wordt door een zwaar eiken (djatie ) en laurier (djamboe) bosch omgeven, in hetwelk zich vele. wilde runderen en rhinocerossen ophouden, welke zich op het warmste gedeelte van den dag in: het koele water komen verfrisschen ; doch zeldzaam. wordt dit schoone oord met men- schenvoeten « betreden, Vervolgens vloeit de Tfiernatrie over eene zacht hellende , digt. be- groeide vlakte, tusschen den Boerangrang en den Tankoebang Prahoe zuid-zuidwestwaarts dóór en bereikt in groote bogten slingerende, het ‘hoofd van: den waterval Zjoeroek Boegberag. Deze schoone val ligt bijna twee mijlen ten noordoosten van het dorp Lewie Gadja, Het water stort zich in witte schuimende golven meer - dan dertig meters , langs eenen steilen rotswand in een rond dal neder en stroomt vervolgens in sterke beweging over den meer hellenden steen- achtigen grond zuidwaarts voort. ade Ruim eene vierde mijl beneden dezen gl bij den ronden weg der. koffijtuinen van Djamboe Diepa is de grootsche waterval Zfoeroek Oelat, Met een dof brommend geraas, valt het water bij- na vijftig meters hoog, in een diepe kloof naar beneden; de varen en andere planten, welke op eenigen afstand van den val, tusschen de spleten der trachyt rotswanden groeijen worden gestadig (86), stadig door den wind van den loodregt vallenden stroom bewogen ; den badem der kloof , welke met afgerolde steenen en gebrokene nedergestorte boomstammen „overdekt is, kan men echter miet bereiken en men moet zich vergenoegen , om van den bovenrand van den afgfond dit treffend en verheven schouwspel te bewonderen. Nog schilderachtiger is de, eene ‚halve. mijl zuidelijker gelegen, val der Bruidslieden, Zjoe- roek Penganten, alwaar de rivier, door een staand rotsblok gescheiden ‚ twee vallen vormt, welke naast elkander nederstorten in een ‘schoon- dal, hetwelk met varen , ‘wilde pisang, areng- palmen en andere gewassen is omzoomd. Beide vallen in sneeuw witte vlokken op eenen -don- keren uitgeholden grond neder en spatten in groote dropwolken in het rond, opwelke. men bij helderen. zonneschijn de schoonste regenboog kleuren ontwaart, terwijl het sterk. bewogen water langs afgerukte steenklompen en diep uit- geholde rotskloven zuidwaarts zich maar de vlakte spoedt. De Zjiematrie kronkelt zich verder lane vruchtbare rijstvelden en lommerrijke dorpen in eene zuidelijke rigting over de vlakte van Zjie- lokotot. De grond van dit distrikt weekdk grootendeels uit planten-aarde, modder en opgeloste lava en is bij deszelfs watornj hdi ongemeen vruchtbaar. Twee . TE an (57 ) Twee derde van hetzelve is op de bergen met zware bosschen, op de vlakten met alang-alang Imperata Koònigü, bamboe en andere gewassen begroeid, terwijl op het overige gedeelte, rijst velden en uitgestrekte koffijtuinen-aangelegd zijn. Verder levert dit distrikt, suiker, goede tabak, - boomvruchten en ook groenten van Europeschen oorsprong, welke in de tuinen van Djamboe Diepa, voortreffelijk slagen. In het onbebouwde gedeelte maakt echter de alang-alang de hoofdvegetatie uit en alleen in de kloven en tusschen de va- leijen wordt er eenig bout, bamboe-riet en areng-— palmen aangetroffen. — De zware wouden van Zjielokotot worden door wilde runderen en rhinocerossen doorkruist, wel- ke laatste eene menigte paden door deze anders ondoordringbare wildernissen vormen. Het is langs deze paden, dat de bergbewoners vooral rotan zoeken en zij zijn ons op onze togten niet zelden van groot nut geweest. | Op de vlakten- leven vele herten en zwijnen, en groote tijgers zijn vooral aan den oever der Tjietaroem niet zeldzaam; doch op de vlak- ke eentoonige streken , komen omtrent geene zoo- genaamde bosch-vogels voor en zelfs die vogel- soorten, welke zoowel het hoogere gebergte en deszelfs sombere wanden beminnen, als de vrien - delijke en van den mensch bewoonde: boschaad- ies verkiezen, zijn in de omstreken van Lewie | Gadja (BE) Gadja en inde vlakten aan de bergen Gadja Lrangoe of Goenoeng Tieloe niet zeer menigvuldig. Daarentegen vindt men: alhier in menigte om trent al de op: Java voorkomende soorten van het geslacht der meeste gewone tuin en kampongs- vogelen, vele vinken en in het algemeen bijna alle “vogel soorten, aan welke de natuur in het bijzonder de opene velden en heiden tot woon- plaats aangewezen ‘heeft. Belangrijk is het ons echter voorgekomen dat eene menigte van vogelnesten gedeeltelijk eijeren en gedeeltelijk jongen bevatten. Onlangs ont- vingen wij een nest met drie eijjeren van den Lanius scHAcm en een ander met jongen van den Sylwia patyhra kuur; terwijl een inlander ons verscheidene nesten met in bragt van _den Placeus philippensis. \ Dit verschijnsel levert alzoo op nieuw een be- wijs op, dat de vogels in de landen binnen de keerkringen gelegen, geenem ‘vasten broeitijd schijnen te behouden en dat misschien alle vogels , welke deze heete gewesten bewonen, onregelmatig zich het geheele jaar door voortplanten. Vroeger hebben wij op onderscheidene streken van Java de meeste nesten van zoowel insecten als graan- etende vogels in de nraanden Maart, April , Meij en Junij bekomen ; slechts enkele wierden wij in de overige maanden des jaars magtig en wij beschouwden deze daarom als nesten- van eenja- rige @ (89) rige „vogels -of ;van;,zoodanige ‚wier. vroegere broeisels, waren te :gronde gegaan, Deze,stelregel _is-ons. echter thans inde vlakten: van „Bandong twijfelachtig, voorgekomen; „Evenwel. kan ‚het zij - de verhevene-ligging vanden grond ,-het zij. de omstandigheid ‚dat de rijstteelt in.deze waterrijke oorden ‘aan. geen; bepaald, jaargetijde …onderwor- pen. is, eenigen), invloed.„op deze. onregelmatige voortplanting der vogels. uitoefenen ; doch. wij wagen het niet zulks voor als nog te beslissen. Het getal „der vinwoners van dit distrikt Zjielo- katot „wordt. gezegd. vijftien „duizend zielen te bedragen; Van ‚de: dorpen, zijn. Bodjong Soeren, Tjierasas en Galanggang op: de wester en Tjie- matrie, Lewie. Gadja en: Mahmoed op de ooster- vlakte:de voornaamste. | ‚ Een Kapala, Tjoetak en petan be ambtenaren. voeren de: bevelen: van den. Regent van. Bandong „uit. en „voor «de zaken van de godsdienst berigds zich: alhier-een Panghoeloe of Hoofdpriester.… … 8 | | | Met de invoering der wetn nk leer, en zich vele bewoners, van: deze oorden, die het Brahminsche geloof nog toegedaan, waren , naar de eenzame bosschen van, den „Boeranggrang begeven, te hebben ;.men vindt, tenminste in, de zelve nog‚zeer, oude, graven, en digt bij, de koffijtuinen, van Diamboe: Diepa, eene uitgestrekte vierkante aarden werhooging met eenige ‚diepe Belo! F grach- (go) „grachten omgeven: Volgens het zeggen der in- boorlingen is het een overblijfsel van’ eene “stad uit vroegere” tijden, welke zij Nagdra Dalam Djdmboe Diepa-noemen: Op het midden dezer verliooging is een“oud graf (karakmat), hetwelk met lange steenen omizet en met. roodbladerige handjoewang-hoomen omplant isen: aan hetwelk de geringe bewoners van’ Tjielokotot nog ‘heden ten dage veel eerbied’ bewijzen. | Lewie GaApsa, 5 Jamuarijij 18353. Op een jagttogtje, heden met onze jagers om= trent eene geographische: mijl’ ver , langs” den noorder voet van het kleine voorgebergte “ten oosten van den berg Gadja Langoe, gedaan, vonden wij eene menigte nesten’ van den Placeus philippernsis cur. ( Loxia philippina. LINN.) en vinden thans daarin gelegenheid eenige: woor= den mêer, over de merkwaardige dts dezer vogelsoort aanteteekenen. DE Ug Verscheidene natuurkundigen hebben’reeds voor lang het gezelsclrappelijke leven der wever-vogels en de hoogst kunstmatige wijze, op welke zij hunne nestén bouwen beschreven en: de beroem= de Cuvier heeft het , op grond dezer ontdek= kingen en’ wegens den afwijkenden vorm van hitimuién bek van de’ eigenlijke vinkensen kerss vinken , niet “welke” zij weleer vereenigd: ge= ki eg waren , hiii en hun den ge- slachts- (91) slachtnaam van Placeus , wever-vogel, in een bij- zonder genus van de familie der aves granivorae gegeven. Toen wij in de maand Mei des verledenen jaars ons te Pamanoekan, aan het noorderstrand be- vonden, hadden wij de beste gelegenheid om de levenswijze van twee dezer soorten, namelijk van den Placeus philippensis en den Placeus bar- batus TEMM. naar wensch te kunnen waarnemen. De eerstgenoemde species, Placeus philippen- gis CUV‚ was aldaar zeer menigvuldig en broeide in groote gezelschappen van vele honderden in de hooge glaga, (eene soort van saccharum ) welke iets beneden Pamanoekan in eene groote uitgestrektheid den oostelijken oever van de rivier Zjiepanagara bedekt. Wanneer meh in de. nabijheid der broeiplaat- - sen kwam, hoorde men een onafgebroken rate- lend gefluit, hetwelk door het gedurig lokken Zrrürrür „ „ . „dezer vogels voort geplant werd. Bij duizenden vlogen. zij heen en weder en vers oorzaakten geen gering nadeel in de omliggende rijstvelden. ld bk a _Van het reeds bekende lkrn nest van den Placeus philippensis zagen -wij-op sommige plaatsen 10, 15 tot.20 en meerdere, niet ver van el— kanderen „ aan het glaga-riet hangen, Deze nesten. zijn evenwel dikwijls; van. zeer, verschillende nelle. doch altijd ‚in verhouding, met, den vogel (924) i4 vogel van verbazenden omvang. De kleinste heb ben zelden beneden 72’ decimeter, de'groötere som> tijds g° tot 10’ decimeters (parijsche maat) lengte; _ hunne breedte bedraagt 3’ tot 4’ decimeters. Het geheele nest is ongemeen kunstmatig in elkander gevlochten” en bestaat alleen uit fijne grashalmen ; het is van eenen langwerpigen ronden vorm en aan den kant heeft het eenen 6’ tot 8’ decimeter langen en anderhalf duim wijden kokerachtigen ingang, „welke in eeneschuinsche rigting naar onderen loopt. In de meeste nesten vonden wij vijf, slechts in weinige maar vier eijeren of ook. wel jongen. De eijeren waren menigmalen iets verschillend van gedaante, doch meestal van ‘eenen langwer= pigen vorm, geheel wit,-g’”’ tot 95’ millimeter jang en 6°”’ tot 65” millimeter in diameter breed. Bij de vlugge jongen van deze soort is het-boven ligchaam zwartachtig bruin met bleeke okergeele randen aan de vederen. De keel , de borst en de streep der wenkbraauwen zijn bleek roestkleurig ; de buik en de dekveeren onder den staart geelachtig wit. De oogring is donker bruin; de pooten zijn vleeschverwig en de bek en nagels hebben eene hoornbruine kleur. | | Wijd zeldzamer dan de boven vermelde soort troffen wij te Pamanoekan den Placeus bar- batus TEMM aan. Van dezespecies bekwamen wij slechts weinige: mesten” Zij. zijn kleineren van een veel minder kunstmâtig! zamenstel, dan die ) van (95) van den Placeùs Philippensis en bestaan uit dorre grashalmen, welke los in elkanderen zijn ge- vlochten’ en hebben eenen bollen vorm van 34” tot 4” centimeters middellijn , met eenen vrijen omtrent 1’ centimeter wijden ingang aan den kant zonder de minste’ kokerachtige verlenging. Gewoonlijk staan zij in het riet of ook wel ) tusschen afgestorven rijsliout en niet zelden in moerassen Haatiwelijks win voeten boven het water. | | ‘ | In geen dezer nesten’ vonden wij immer meer dan twee, 85”” millimeter lange en 6°” millimeters breede eijeren , welke op eenen’ groenachtigen grij- zen grond met vele grijsachtig bruine puntjes en stipjes bedekt waren, die aan het onderste ge— deelte van het ei het digst vereenigd zijn. Beide soorten van wever-vogelèn komen zoo- wel in de hoog gelegene streken van Java, als in de lage moerassige landen niet verre van het zeestrand voor. In de laatste oorden zijn zi echter bijzonder menigvuldig en trekken zij hui- ten den broeitijd in groote zwermen over de rijst- velden rond. Zij voeden zich hoofdzakelijk met half rijpe rijst en slechts bij gebrek aan dezel- ve zoeken zij graszaden. Hun gezang. bestaat alleen in een Ae gekweel en is Et hga: hoor- baar. De Sundanezen kennen hen” onder ‘den naam van Manoek Manjar, eene benaming sonder welke Dr. - (*9E) ‚Dr. Morsfield den Placeus barbatus TEMM. als Fringilla Manijar heeft beschreven. Onder de vogels, van welke wij echter in on derscheidene maanden des jaars, steeds de meeste nesten „met „eieren of;jongen bekomen hebben, behooren-vooral de,Loxia, Maja en Loxia striata LINN. (Fringilla der nieuwste systhemata). De Loxia Maja LINN., welke alhier algemeen onder den naam van Manoek Randal bekend is, nestelt veelal op vrije grasheiden in alleenstaan- de kreupelstruiken en, doornheggen , somwijlen’ ook in hoog gras; doch,,zeldzamer -op boomen. Deszelfs nest bestaat.in,.eenen bolvormigen klomp van vijf tot zes. duim, in „doorsnede, welke uit wortelen, en punten van gras vervaardigd los en onregelmatig, te. zamen hangt. De ingang is boven. aan: den kant; de kleine ovaal, ronde. eije ren, van welke men vier. tot vijf: in;één nest. vindt, hebben ‚eene melk witte kleur en, zijn 7” tot 7E” lijn.lang en;5” tot 55” lijn breed. …Den- Loxia striata LINN. noemen, de. Sundane- zen Manoek. Priet of. Pie-it. Deze kleine vink maakt ‘zijn mest dikwerf onder de daken van in- landsche „woningen, en: vooral, gaarne onder dus- danige , welke met alang-alang of de vezelen van den, areng-palm gedekt zijn; ook in het hoog glaga-riet of tusschen de bladeren der Pisang (@Musa.):of ookwel in struiken en kleine boomen. Dit rest is iets kleiner dan dat van den Zoxia Maja (<99 7) Maja en-van eene bolle of soms van eene eenigzins plat gedrukte rolvormige gedaante. Het bestaat uit dorre halmen en punten van gras, tusschen wel- ke dikwijls-de. vezelen van. den-areng-palm ge- vlochten zijn met. eenige stukjes rijst-stroo ver- eenigd, Gewoonlijk liggen in hetzelve vier tot vijf geheel witte eijeren, welke 65°” tot 7” mil- limeters lengte 45°? ‘tot 5°” lijnen breedte hebben. Men vindt deze beide. kleine vinksoorten bijna overal op dit eiland. Buiten den broeitijd , zoo zij al eenen vasten broeitijd hebben, leven zij in gezelschappen van twintig , vijftig tot honderd en meer” bij elkanderen en-zwerven alsdan op de rijstvelden en de heiden. rond. Hun voedzel bestaat in jonge rijst en graszaden. Bovendien vindt men niet zelden zandkorrels in hunne ma- gen. Gezang laat zich het fijne en zachte ge- __kweel, hetwelk zij somtijds laten hooren, niet noemen. Lewie GapsaA, den 10 Januari: 1835. Menigvuldig wordt alhier de kleine padde-soort aangetroffen ‚ vroeger „door. ons reeds eenige ma- len te Krawang gevonden. Zij houdt-zich op vochtige sombere plaatsen op en zit des daags ge woonlijk in afgekapte stompen, van bamboe-riet of onder oude neergevallene ‘stammen. Zoodra men haar aanvat, geeft zij een. zacht gesis van zich en blaast zij. zich onbegrijpelijk | sterk (96) sterk op: „Overigens laat zijiniet zelden-des mot „gens'en des avonds.en somwijlen ook over: dag een tamelijk sterk: geluid hooren. “Vanmeer dan vijftig: individuen” welke » wij valhier! van ‘deze nog niet bekende ‚padde=soort ‘bekwamen; vver= meerien wijs eene der 8: ‘ootste te ie Elaagen sr nd PPE Ae BALEATUS- 5 MÜLLER. Diagnosis Bombin.. Capite parvo: indistincto; dentibus parotidibusque nullis;. palmis fissis; plantis basi palmatis; corpore concreto ventricoso, tuberculis rarissimis supratecto ; latere superiore exbrunescenti. olivaceo colore guttulis nigrican- tibus adsperso ; inferior. livido albo — punctata; ad latera corporis maculis aurantiis nigro marginatis. Longitudine ”. 9” De geheele lengte van dit dier beslaat 21°” 9°”’, van welke de kop 7’ lijnen. inneemt: de voorpooten met de teenen zijn 1” 5’, de achterpooten- 2°1-27’* lang. De pooten zijn in-het algemeen sterk; de teenen der voorpooten geheel vrij, maar. die der achterpooten door een vlies aan elkander, verbon den. Het ligchaam as korten dik: bover’ bijna ge- heel glad en slechts met;enkele geheel op zich zelven staande kleine bultjes bedekt; doch onder overal digt gekorreld:. De kleine zwarte oogappel wordt door eenen fijnen ; uit goud-geele puntjes zamengestelden ‚-ring/omgeven. | as grondkleur. van boven is bij het aaadbie groen _ (97) | groen of bruinachtig olijfwerwig’ met zwarte pun- tjes besprenkeld ; op den achter-kop staat eene onregelmatië langwerpige, donkere vlak, wel- ke door twee bleeke vuil- groen of “grijsachtie- geele vlakjes ter weerskanten omzoomd wordt. “Áan,de zijden van het lijf en voornamelijk in de liezen en onder de oksels staan eenige fraaije oranje vlakjes, van welke elk door eenen smal len zwarten ring omgeven is. Het geheele be- neden ‘ligchaam is‘ op’ eenen bruinachtigen of loodkleurigen grond digt met witte stippen be- dekt. Bij het wijfje en de incha zijn alle kleuren iets bleeker. | TIIELIELIN, 15 Januari 1833. „Heden verlieten wij het distrikt Zyielokotot, om ons naar herwaarts, de hoofplaats van het distrikt Roenga te begeven. Onze tegenwoordige “ver- blijfplaats ligt twee mijlen zuidwest van” Lewie Gadja. Een fraaie breede weg voerde ons eene goede’ geographische mijl zuidwestelijk langs den noorderoever van de Zjietaroem over den heuveltak. van Zjielokotot, welken wij west van den berg Gadja Liangoe overtogen. Op dezen heuvel ligt een rond stuk’ rots, hetwelk de inboorlingen voor eenen versteenden olifant houden „ naar welken de’ ‘heuvel den naam van gadja (olifant) bekomen heeft. Wij reden vervolgens over de uitgestrekte, _ wel- ON Ee en er 6981) weinig: bebouwde. westervlakte van. Zjielokotot- en- bereikten , na, eenige kleine koffijtuinen langs gereden ste hebben; de breede. Zjietaroem, Deze rivier vormt de grenzen tusschen Zjielo- kotot en Roenga.en stroomt door een eng diep.dal, welks randen digt‚met klein geboomte begroeid zijn. Bij. gewoon: water is zij ruim ‚wijf „meters diep ven nagenoeg veertig breed. Wij staken de- - zelve. met eene soort van bamboezen gierbrug, nabij het tamelijk groote dorp Roenga, over. Aan de linkerzijde der rivier was de-weg weder - even voortreffelijk,als die , welken. wij het eerst - begaan hadden en voerde bijna regt over, eene _ vruchtbare vlakte van rijstvelden op het donker _ voorgebergte van de Zuider bergketen aan, het- welk alhier voornamelijk door de bergen Dedoegan Loemboeng en Geigier Poeloes gevormd wordt. In het algemeen is. echter het-land-;aan deze zijde: van. de Tjietaroem , „grootendeels vlak, schaars bewoond en hier en daar in eene aan- merkelijke uitgestrektheid alleen met-alang-alang en glaga bedekt, In „deze bijna ondoordringbare gras wildernissen «komen. eene groote menigte, herten en wilde zwijnen, alsmede ook tamelijk vele tijgers en verscheiderfe kleine kudden van verwilderde buffels, voor, Deze laatste, welke rgeds- langen tijd hunne. vreedzame kralen. heb- ben verlaten , „worden «door de inboorlingen. bij- zonder gevreesd , door dien zij menschen en tam- (99 ) tamme buffels woedend aanvallen en reeds meer malen gedood hebben. . Het is echter. opmerkings- waardig , dat omtrent alle deze verwilderde die- ren. wit van kleur zijn en men slechts zelden eenen loodkleurigen buffel onder hen aantreft. „Op dezen zuidkant der Zjietaroem liggen daar en boven uitgestrekte heiden, welke tot de prach- tigste en rijkste. herten —jagten van den Regent _van Bandong behooren. Het dorp Zfielielin ligt aan den noordvoet van den Geigier Poeloes: de kleine keten van dit. voorgebergte heeft alhier „eene. zuidelijke rig- ting en bestaat, even als nabij Lewie Gadja, uit een gemengd grond- gesteente (trachyt). Na eene kleine mijl vijdens bereikten wij het dorp tegen den middag en namen ons verblijf in den onlangs gebouwden kleinen. Pesanggrahan. Tjielielin zelf is in een schilderachtig men ge- legen ; het bezit eene aardige aloen-aloen, kleine markt, en nagenoeg negentig huizen. Een felle brand had echter kort voor onze komst veertig huizen en den ouden Pesanggrahan verwoest, Het dorp: is de hoofdplaais van het distrikt Roenga, Teen ie et Hie 17, meent: ba den vroegen morgen verlieten wij Tjielielin vah eenige oude inlanders vergezeld, ten einde eenige overblijfselen van oudheid op te sporen, welke men onsverhaalde op den berg Loemboeng | aan- ( too \ aanwezig te zijn en alwaar volgens de overleve- ringen zich zekere Dalam Diepatie Oekoer eer- tijds schuil gehouden had. Ok: Á Het was mistachtig weder ; wij reden aan- vankelijk zuidwestwaarts langs den heuvel Geigier Poeloes, over eene schoone en rijk met rijst be- bouwde vlakte, langs verscheidene beken , welke zich schilderachtig door dit vruchtbaar landschap kronkelden en aan welker oevers eene menigte kleine dorpen lagen, Op eene halve mijl mag van Tjielielin, doorwaadden wij de tamelijk diepe rivier Zjie- mienjak , dewijl-de houten brug -kort te voren door eenen stortvloed was weg gespoeld. De mist begon allengskens op te klaren toen wij de hoogte aan gene zijde der rivier bereikt hadden en de vruchtbare vallei der Zjiemienjak vertoonde zich aan ons 00g. | _ Het heldere wit der rivier ; welke in groote bogten dezelve doorslingerde deed eene treffende werking tegen het zachte ligte groen der rijst- velden en de levendige kleur der palm-boomen, welke zich bij groepen boven de talrijke kam- pongs verhieven. De donkere, gedeeltelijk nog in wolken en nevels’ gehulde bergen Safak Panden, Poetrie en Moenkal-Pajong vormden den achtergrond van dit schoone natuur tooneel. Wij namen hier onzen weg langs eenige dor- pen , doorwaadden nog eens de Tfiemienjak en be- (101) bereikten toen. het. volkrijke Tegal ladja, het- welk omtrent eene: mijl van Tfjielielin gelegen is en alwaar wij onzepaarden ‘achter lieten , om onzen „togt: naar den,Goénoeng Loemboeng te voet te vervolgen. | Tegen den voet dezer heuvel — keten werd het land wedervallengskens eentooniger en werden de vruchtbare velden; door uitgebreide alang-alang vlakten vervangen. Het pad zhiep’ aanvankelijk oostwaarts over. onbebouwde rijstvelden op de bergen Poetrie en-Moenkaf-Pajong aan. ) Links van ons lag de hooge »$Salak Pandés tusschen welks geboomte zich steile rotsklomper’ van gemengd trachyt-gesteente «verhieven ‘en’ sop: de rijstvelden zelve lagen hier en daar groote afgerolde steenbrokken verspreid. Aan den voet van. den berg Moènkal-Pajong “trokken wij het kleine riviertje. Zjiebieton door ‚welks oevers uit horizontale lagen van” eene verweerde klei= steen bestonden. Wij -togen daarop “oostwaarts, steeds rijzende door-een lang eng dal ‚ hetwelk ten: noorden’ door den’ Salak Panden en’ ten zuis den door den. Poetrie en den: Loemboeng: werd gevormd. Het was met een digt» vijgenbosch en oostelijker met vele! areng- palmen begroeid ; het ruischende beekje Liembang ; hetwelk zich in’ de Tjiebieton stort ‚ doorstroomde ‘hetzelve met ver> _scheidene. vâllen. > on vor )} ‚SLoen wij berekenden ‚eene kleine: mijl van Zes € | gal (102) galLadja verwijderd te zijn , begon het bosch zich. te openen en wij kwamen ineen tamelijk wijd keteldal, in hetwelk op eenige hoogten eenige hutten gelegen waren; an welke ie die hin blikken rustten. „Dit dal wordt Bek (meer: of liesch ) ge- noemd en zal. ruim vier’ duizend voeten » boven’ de-oppervlakte der zee liggen ; volgens het zeg- gen’ der «bewoners. was het vroeger met water gevuld; het is bijna rond, eene achtste mijl lang en breed «en wordt door de-bergen Salak Pan: den; Gedoegen en Lioemboeng, welke gedeeltelijk met geboomte en. gedeeltelijk met alang-alang begroeid zijn ;-omgeven. De bodem is met rijst- velden bedekt, langs welke tien of twaalf hut- ten ‚staan, welke het dorp. Liembang vormen; de,bewoners; die van Zegal Ladja oorspronkelijk zijn, leven behalve van de rijstteelt van areng- suiker en houden verder eenige buffels. „Tegen den. middag bestegen wij den berg Loemboengs langs deszelfs steile: met klein ge- boomte. begroeide noorder. helling. Op ‘den top gekomen zijnde vonden wij verschéidene vierkante terrassen „ welke: met ‚gras en “struiken begroeid waren. eneen uitgestrekt stuk gronds besloegen. Ook de zuidoostelijke en zuidwestelijke toppen van den Zsoemboeng waren met zulke-verhoogingen be dekt. Van de woningen , welke waarschijnlijk een- maal op,dezelven stonden, wonden wij geen“spoor. Deze ( 10ó) Deze platte aardhoopen waren dus de geringe ‘ overblijfselen van de laatste toevlugt-plaats van eenen óngelukkigen Sundaneeschen Grooten , Da- lar Diepatie- Oekoer. De oude inlanders, die ons vergezelden , gaven: ons omtrent hem het vol- gende verhaal, hetwelk wij vroeger ook” vän' den Regent van Bandong, nagenoeg met ia omstandighedén vernomen hadden: « Ten tijde’ toen Sulthan Agoeng{*) tegen’ de witte menschen óp het Kokos-eiland(+) oorlog _ voerde, zond hij ‘zijne boden’ tot Dalam Diepa= «tie Oekoer en liët hem aanzèggen, om met de « zijnen mede ten strijde te trekken. «De Dalam verzamelde zijn volk ‘én begaf «zich naar het Kokes-eiland op weg. Hij’ was „ «nog miet ver, toen eenige menschen uit zijn c paleis hem meldden , dat de boden van den Sul- = y 1 & than LJ (*) -Sulthan Agoeng, ook hekend onder den naam van Raden Rensang;, regeerde het rijk van Mataram van 1616 tot 1648; witte menschen beteekent hier de Hollanders en onder het Kokos-eiland wordt: Batavia verstaan. De hier “_ bedoelde oorlog is die van 1628-1629. Dalam Diepatie Oekoer regeerde over een gedeelte van het tegenwoordig. Regentschap „Bandong en was schaipligtig aan Sulthan Agoeng. | (4) Het verdient alt opmerking ‚ dat het eiland ie bij de zeevarende’ volkeren van den Indischen Archipel nog onder den naam van Poeloë' Kulapa bekend’ isen in de oude overleveringen De dien naam meermalen” voor komt. ( 104) «than zich in zijnen Haram, zijnen vann waokbt p « begeven hadden.” ……… | e c Toen werd de. gep an en, si «niet, mede ten oorlog trekken. maar keerde « terug, naar zijn,„paleis ‚en ‚de boden.des Sul- «thans, nog. in zijne, vrouwen kamer. vindende, «doodde hij alle,’ | « De Sulthan seir. vernomen gers aen een wgroot. leger „‚om:den „Dalam, ten onder te bren- «gen. Deze vlugtte toen met een groot. getal. van czijnovolks.hier, naar, den, berg: Loemboeng. en cbouwde deze plaats: Het leger: van den, Sulthan « kwam mede naar „dezen berg en, bestormde de «Nagara ;; maar Dalam, Diepatie, Oekoer, rolde «groote steenen van ‚den „berg af. door, welke vele, van het leger,.des,, Sulthans omkwamen.” «Die vanden Sulthan.konden den Dalam niet « met, geweld overwinnen ; zij gebruikten toen «list en zochten vrienden te worden met zijne « verwänten ; hetgeen ‘hun ook gelukte. Deze «gaven toen aan den Dalam een middel i in, door _« hetwelk. hij sterk sliep ; ; waarna hij door het volk, van, den „Sulthan gevangen genomen. en naar Mataram gevoerd werd.” sas weohef «De ‘Sùlthan deed hem aldaarop: het markt: « plein naakt aan eenen paal vastbinden en gaf « toen, bevel , dat elke voorbijgänger met deszelfs « baardtangetje „een weinig y vleesch van zijn lig- cehaam:amoest mijpens;n sonus vo vntovotorr à | ’ « Toen hd (105) c Toen Dalam Diepatie Qekoer op-deze mar- telende wijze ter dood gebragt ‘was, deed Sul than Agoeng zijne overblijfselen, welke tot een « geraamte waren! geworden, van den paal ontbin- «den en wegwerpen. À «De Nagara hier op-den Zuoemboeng werd «verwoest; de mannen werden: gedood en de «vrouwen “en kinderen: gevankelijk naar het «Oosten weggevoerd,” - | Om der thans’ eenzamen top des bergs gingen wij een eind wegs Oostwaarts en kwamen op een klein droog riijstveld ; hier lagen * verscheidene scherven van pannen, Chinesche porceleinen kom- men en andere gebrokene vaten in het rond.ver— spreid, Eene oude vrouw, wier man. onlangs ge- storven was en die thans alleen dezen guren berg top bewoonde, gaf ons een: koperen muntstukje (pietis) en een klein rond steenen potje, door haar bij het omwerken van haar rijstveld. gevonden; welke wij gaarne tegen eenig geld aannamen. Vervolgens voerde de gids ons naarden uiter= sten top in een klein boschje. van, langbladerige handjoewang-boomen. Wij vonden” hier tot on- ze verwondering een steenen beeldje uit de Brah- _minsche tijden: hetzelve bragt ons eenigzins in verlegenheid; want wan Dalam Diepatie Oekoer kon het niet afkomstig zijn; deze was een Mo- hammedaan en de Fslam was reeds twee eeuwen vóór hem in de Preanger Regentschappen inge G voerd. (106 ) voerd. Misschien echter is het van de Brahmi- nen oorspronkelijk, die zich in de. tijden der geestdrijvende invoering van de Mohammedaan- sche leer op dezen berg verscholen hebhen ge- houden. | Het beeldje stond onder eenen ouden hoogen boom , door eenen kring van opgerigte steenen omgeven en was ruim zes nederlandsche palmen hoog. De gedaante was zeer onduidelijk; het scheen een mensch voor te stellen in eene zit- tende houding; die iets voor de borst hield, het- welk op een kind met eenen vogelenkop geleek. Het voorste gedeelte was naar het Noordwesten gekeerd en achter hetzelve stond eene smalle ronde steen , welke ruim een meter hoog was. De bewoners noemen het Artja en zij zullen niets van eenig belang ondernemen, zonder aan hetzelve eerst wieraok geofferd en om deszelfs zegen gesmeekt te hebben. \ Men heeft van hier een schoon gezigt over het eenzame voorgebergte op de hooge toppen ‘der Zuidelijke bergketen en Westwaarts langs den donkeren zwaar begroeiden Zjendem op de ver beneden liggende vlakte van Zoenga. Wij wierpen nog eenen blik op het treurig verblijf van Dalam Diepatie Oekoer en verlie- ten den berg Loernmboeng. Tegen den avond kwa- men wij te Zjielielin aan. TiIE- (297) Trewiepk, den 20 Januari. Gisteren verlieten wij Tjielielin en zijn van dáár Zuidwestwaarts door eene bergachtige streek naar Zjendem gereden. Dit dorp ligt twee mij- len van Zjielielin op de Noorderhelling van het gebergte Zjendemn bij uitgestrekte koffijtuinen ) welke ruim 800 voeten boven de vlakte van ‘Bandong aan eene tamelijk steile glooiijmg zijn aangelegd. Het dorp is in 1825 gebouwd en bestaat uit vier en twintig huizen, onder welke een goed gebouw voor reizigers, Pesanggrakan , en verscheidene koffij-schuren. Op eenen kleinen afstand is de schoone wa- terval Zjoeroek Tjiepalabie. Dezelve is ruim twintig meters hoog en het water stort langs eenen donkeren rotswand in drie verdiepingen naar beneden. De bladeren der omstaande planten druipen gestadig als van eenen zwaren regen. Des nachts was het te Zjenderm meer dan frisch. De thermometer van Reaumur stond des avonds om 1o ure bij helder weder op 14° 7’ en des morgens te 6 ure nog op 15° 4’. Nadat wij met het opgaan d der zon het schoone gezigt ‚genoten hadden, hetwelk men van Tjendem heeft en op het omliggende gebergte eenige pei- lingen genomen hadden, stegen wij om 8 ure te paard. Naar heryaarts Todlden Wij eenen fraaijen weg, welke. op cene waarlijk vindingrijke wijze floor het ( 108 ) het gebergte aangelegd ‘en langs de steile bi wanden uitgehouwen is. ‘ Dezelve' loopt’ meest in eene Zuidelijke rigting over een aantal hoog- ten ‘en door valeijen welker bodem alomme- met koffij is beplant, “°°” © weit ie 4 Slechts hier en daar rider deze: ‘verbazende uitgebreide aänpläntingen door het’ hooge’ oor- spronkelijke woud onderbroken’, ‘hetwelk hier voornatelijk uit Lasamald (Altingia); Poespa (Schima), Haürendans ( Cistus ), Soerea, Kie- meralt, vijgen, ‘laurier en’ eehige andere: boom- soorten bestaat. De Ruica corvinus et armilla= K ris verlevendigden ‘overal het bosch door hun gezang en nu en dan” weergalmde in de wijde dalen het lagclhiende geschreeuw van eenige Seim- nopitheci mitrati of het melankolisch geluid van den Mzlobates leuciscus. De koffijtuinen waren hier vol sporen van MB. nocerossen en’ maken ook een gedeelte van het bosch uit; daar zij slechts door’ verdunning van hetzelve zijn aangelegd, zoodat er, eenige dikke stammen blijven staan, welke ' genoegzame scha- duw geven aan de tusschen dezelve ds In geplante koffijboompjes. | Even ‘voorbij deze nieuwe aanplantingen zijn de grenzen der districten Roenga en Tjiesoendarie, welke hier door den „Noordelijken voet van den berg T'ambang Roetjoeng gevormd worden. Wij reden over denzelven van tijd tot-tijd tame- lijk (109 ) lijke steib afwaarts, in cene: Zuidoostelijke, rigling emdewamen spoedig in,de.raime, kofflijtuinen van Tjiesoendarie aanwelke opeden: ‚zacht hellenden voet, van,-den, vulkaan Patoeha zijn geplant en door wonechaidene: „beekjes „besproeid. worden. Tegen densimiddag kwamen. wij inde hoofdplaats Tjiewidé aan, welke „ook, ‚onder den „naam ;van het ‚district, zelve Als sRijtsnendarig, bekend is. Klan | ' rr be en rd 4 bd 7 pe B GEER AVEN) ej de Ei „t n gt hen laa Januarij- 1825. Het. distsiokt „Tjiesoendarie, ligt nagenoeg in het midden: ders Preariger-„Regentschappen „op „de Noortdelijkeslielling der hooge: Zuidelijke „berg keten. Omtrent van. ‚alle „zijden is deze berg- achtige.:streek „door „ onderscheidene. hoogten. ‚en ‘bergtoppen!singesloten:! zijl vis „bijna „rónd, «van het: Oosten maar het, Westen. nagenoeg twee ‚en , van. het Noorden naar- het Zuiden één-en-ééne halve mijl lang: „alleen „naar, het „Noordoosten opent zich het, land eenigzinis en wordt in „deze rigting trapsgewijze lager; kleine rijk besproeide vlakten, welke eenen goeden riijstoogst opleve- ren, liggen tusschen het'lagere gebergte in-en worden.-door kleine beekjes. gedeeltelijk: van,el- _kanderen- gescheidenen. ingesloten. y „De, aangrenzende. districten. zijn. ten Zuiden Piledaanar, ten Oosten Bandjaran, ten Noorden Kopo en ten Westen Moenga. Door de hooge ligging van twee tot meer duizend voeten boven „de | ‘ ( rio) de oppervlakte ‘der zee is de luchtgesteldheid zeer gezond. De Tiewiedé, welke ten Zuidoos- en van dit oörd vloeit, is met de Djiesoendarie de voornaamste rivier. De laatste loopt van den Tiëlo door het Oostelijke, de andere ‘ontspringt; uit den Patoeha en stroomt door het Westelijk ‘gedeelte vän ‘hét districten valt na de Tföesoen- darte ‘ontvangen te hebben in. de Zpiëtaroem. De hoofdplaats Zyiewiedé zelve ligt aan den Noorder oever van de rivier van’dien naam op eene höogte van 1089°® meters bowen de oppervlakte der zee; trien vimdt er ‘eene kleine. Moskee. » _ Aan den Noorderkant van ‘de kleine 'narkt óf dloen-aloen vonden wij tussclien eene heining een oud verweerd steenen beeld, hetwelk ‘enigzins op- Ganesa met den ‘olifantskop geleek en voor eenigejären uit de digste bösschen van dn Tam- bang Roetoeng maar herwaarts is overgebragt. In de vlakte troffen wij vele honderden van Charadritaurati aan, welke in groote zwermen over ‘de rijstvelden ‘rond vlogen. „Overigens ko- men de rireeste gewone toopvogels(aves grallâc), welke smen op ‘dit «eiland vindt, alhier voor en onder “deze voornamelijk «de Ciconia capilldta et leucocephala, de Ardea interandea, nigripes, rus sata',.purpurea et-speciosa, scalopa steroptera KURL; Totanus gläreolà remmen eenige anderen. iSd E Tre- Gaai) TrewiepÉ, den 29 Februari. ‚De voornaamste bergen van dit district 7jie- soendarie zijn de Tambang Roejoeng in het Westelijk , en de. Zieloe en Patoeha in het Zui- __delük gedeelte. | De eerste dezer bergen. is vroeger door den Hoogleeraar Beinwardt reeds bezocht en in zijne Verhandeling over de hoogte en verdere natuur— lijke gesteldheid van eenige bergen in de Pre- anger Regentschappen voorkomende in het IXde deel van de Verhandelingen van het Bataviasche Genootschap , kortelijk. beschreven, Volgens denzelven is deze berg Patoeha 2257° meters hoog ‚en behoort zij tot die keten van ber- gen , welke met den. Gede en den Salak begint, vervolgens Zuidelijk en Zuidoostelijk voortloopt en met den Zjiekarahie , op vier of vijf mijlen afstands van het Zriderzeestrand eindigt. Den berg Patoeha , ziet men van hier zich in het Zuidwesten als eenen afgebrokenen stompen kegel boven het omliggend gebergte verheffen. De Sundanezen noemen denzelyen Patoefa, hetgeen in hunne taal oudsten berg beteekent ( bertoeah ?) Dezelve ligt zes.en eene halve mijl van den: Noord- Noordoost gelegenen Tangkoebang Prahoe ‚ negen- tien mijlen van het Noorder en vijf mijlen van het Zuiderzeestrand werwijderd. Ten Oosten en Westen verbindt de Patoeha zich met het geberg- te Kendang ‚ten Zuiden met kleine voorbergen, ten (*412}) ten Zuidwesten met: hèt ‘gebergte Bengbrang, ten Noorden met den 'Zjoekoekoer ven Tambang Roetjoeng en eindelijk “ten Noordooten'“met een laag voorgebergte , hetwelk zich Ì in te ite Bandong verliest. Naar deze zijde wordt de berghelling ;’ruim zes honderd meters beneden den top: door een’ rond- achtig “terras” onderbroken; maar loopt van daar met vlakke bergjukken-weder af naar den bree- den voet, Op ‘dezen liggen. verweerde rolstuke ken en uitgeworpene steeaklompen wijden zijd verspreid. De Patoeha-is-overigens- van alle-kan- ten met digt bosch bedekt , hetwelk: totaan’ des zelfs verbrokene krúin weelderig opgroeit. Te twaalf ure des-middags gevoelden wij alhier eene sterke aardbeving, wier dreuning meer’ dan eene minuut heeft aangehouden. De lucht ‘was op dien tijd- helder en de Thermometer stond in de schaduw op. 20° 2° Reaumur ; doch ws oogenblikken na de wa was hij tot 20° ge- daald. Het geheele dorp pikke door de: a slat ding in” beweging ‘en ‘ieder een onder de inlan- ders schreeuwde met luider stem az)a, aja’, aja 9 hetwelk wi. zin nog beteekent ; opdat toch vooral de magtige onderaardsche geest, die deze trilling veroorzaakt',! spoedig mogt” vernemen , dater nog menschen ‘op aarde aanwezig waren ; want anders zoude dezelve welligt. den aardbol re ' van ‚(115 ) var zijne schouderen kunnen afwerpen en in den diepsten‘afgrond doen nederstorten, Trrewiepk, den So Januarij. 1853. ‚Inden vroegen ochtend stond verlieten wij ‘het dorp met regenachtig weder. Twee onzer inland- ‘sche bedienden’ eneen oud man-van hier ; die ons tot wegwijzer strekte ,. vergezelden ons. - ‚Het breede padliep Zuidwestelijk langs de hk | _pjiewiedé door uitgestrekte. koffijtuinen » zacht opwaarts.Het geboomte vande laatste stond zeer vruchtbaar ‘tusschen de vele’uitgeworpene”’stee- nen; met welke:de: bodem overdekt was»: „Eene halvearijlb van Zjiewiedé bereikten wij:een vuitgebtrekt bergjúk; ‘op ‘hetwelk: groote: koffij - _plantaadjen aangelegd waren, welke/zich tot„eehe „aanzienlijke hoogte: tegen de Noorder rn | „densPatoeharverhieven. voi Vcab ‚De gedeeltelijk “bewolkte: bake van gece ka EE in het Zuidwesten voor ons: een nieuwlings Ô ‘uitgevlogen: nest: van vijf zeearenden (Fulco Pon- dicerianus: LATH) zweefde in aa kringen: el ven: het bergjuk ‘rond: ass Midden. op’ hetzelve lagen eenige met “rivier steenen omzette aarden verhoogingen. “Onze gids vertelde ons, dat deze in vroegere tijden door ge- vlugte Chinezen waren gebouwd eh onder den niaam van Wiendoe Tjiena, Ghinesche voortijd bekend stonden. Wij zagen dezelve voor eene verblijfplaats van (214) van Chinezen aan, die in den laatsten Chineschen oorlog van 1740 aldaar eene schuilplaats hadden gezocht. | 5 Een eind hooger en naar gissing op 1300° meters boven de oppervlakte der zee, bereikten wij den rand der oorspronkelijke bosschen. Men heeft van hier een schoon gezigt Noordoostelijk over de uitgestrekte koffij-aanplantingen en het lage vooorgebergte, achter hetwelk de nevelach- tige vlakte van Bandong gelegen was. Na het zelve: eenen oogenblik beschouwd te hebben; stapten wij langs een smal pad het sombere woud binnen. Dit bestond woornamelijk uit hooge Rasamala en Djattie of eikenboomen en was op den modderigen grond mét wilde Piesang en slingerende roftan-planten begroeid. Verscheidene vogels als de „Edolis- remifer , de Napothera pyrhoptera de Muscicapa phoe- nicura ‚ de Turdus perspicillatus , de Pomatorhi- nus „montana en andere verlevendigden hetzelve. Intusschen werden wij deerlijk geplaagd door een klein soort van bloedzwigers ( Hirudo Javanica j. Deze bevonden zich in menigte opde struiken Aangs ons en lieten geene gelegenheid ontslippen, om «ons op de handen, in de laarzen en andere plaatsen gezelschap te komen houden. Vaor onze weinig ‚gekleede inlandsche medgezellen zouden zij vonverdraaglijk geweest zijn; maar deze hadden zich van versche tabaksbladeren voorzien, met 9 welke (115) welke zij thans hunne leden inwreven en op welk onsmakelijk geregt onze lastige gasten min= dér gesteld schenen te zijn. Verder op verdwe- nen zij echter tót óns groot ce: bijna ge- heel en al. Wij doorwaadden ken oteens eenige beekjes, welke alle Züidoost van ‘ons’, zich in den 7jien wiedt stortten En kwamen daarna aan een klein opén plaatsje; hetwelk met hoog geboomte was omgeven. Hier stonden nog eenige bladerhuttjes, welke door den Heer korTHAnS en de zijnen, niet _ lang geleden ‚op eenen togt naar den krater wa- rèn bewoond geworden. Bij ‚dezelven rustten wij éen Weinig -uit'en vermaakten ons met het - treffende gezang der Brachypteryx montana, welke vogel met vol regt den ‘naam van Indische nachtegaal. verdient. Î De krater was, volgens zeggen van onzên gids, nog'op «eenen grooten afstand van ons ver- Wijderd en het’ pad-derwaarts werd veel steiler en moeijelijker dan dat, hetwelk wij tot hiertoe begaan hadden. “Wij zaten «nog een weinig en ‚ Stapten of tiever klauterden toen weder met fris- schen moed ‘het ‘bosch vin; De witstammige BPasamala’s en andere ‘boo- ten ‘begonnen in aantal en ‘grootte aftenemen en met laurieren , Schima’sen kastanjes aftewisselen, in ‘wier kruinen de fraaiïje roode Musecieapa mi- rata bij kleine troepjes rand en | Een (216 ) „Eene steile vallei „de Tjiebodas.genaamd ; too- gen “wij vaan den Noordwestkant langs en-hoorden ver in de diepte hare, rivier ;stroomien. '„Een,-wei- nig hooger bereikten wij het terras, hetwelk van Tjiewiedé gezien wordt. De grond was aldaar zeer! modderig en.over,denzelven; diepen, vele spo- ren … van den rhinoceros en- van, het “wilde rund, Bantieng , Bos Sylhetanus, TEM. CUV. Een dezer: paden voerde ons door„een klein. diep, met boomvaren begroeid dal. naarhet steile bergjuk, Passier, Tandjakan Pandjang, heele zich Zui- pu opslingerde, daof wono0 Keel 4 dor tobolos ‚De natte bodem, welke. minder, stepnachië waszvalssde. voetivansden berg, lag, hier en daar met ‘omgevallene, en omgewaaide, ‚boomstammen bedekt; welke shet „klimmen, veer: verzwaarden. Het geboomte werd. alleigs lager;ensde : gekromde stammen /waren.smeer.;en ‚meer; met; mos, be- groeid: Koude vochtige wolken, ‚welke. van denbergtop nederzakten deden. zich, koud en guur gevoelens’ ivr Aiowdod 3e ushb-493 disi oort £19 ‚In deze-barre en-als het; ware moordsche streken zagen wij tot onze-groote, verwondering nog eenige patrijzen Perdrix Javanica en eene troep gekuifde meerkatten, Semnopithecusmitratus TEMM.CUV. in „het »kreupelachtig „geboomte. heen en weder springen. Het laatste, begon: zich. nu eindelijk te verdunnen. e_ te‘ openen en wij, kwamen tegen 10 ure des morgens, op den berg. Patoeha. zel- ven (117) ‚ven, digt bij den Noordwestelijker top, aan. Het was tamelijk goed weder geworden. Een koude Zuidweste wind voerde nog slechts eenige losse wolken langs ons heen. ‘Wij bevonden ons op de Zuidooster helling van’ den berg, wel- ke alhier met gebrand gesteente bedekt en mét Rhododendra-struiken,mos’ en dorre varen be- groeid’ was; verscheidene rhinoceros-paden lagen over dezelve heen. | Van den krater zagen wij nog niets: deze moest eris onzen gids nog een eindje Westelijker liggen; hijj stapte ons vooruit over een smal rhinoceros-pad, hetwelk door bruine varen heen slingerde ; voor eene opening derzelven bleef hij aan den rand eener diepte staan en wees ons naar het Noordwesten. | Wij zagen daar eenen grooten ronden plas licht-blaauwachtig groen water voor ons uitge strekt liggen. Het was de krater, waarlijk een verrassend gezigt! Wij stonden op den Zuidoost rand der wijde ronde kom en zagen, over het schoone groene meer , op deszelfs tegenovergestelden steenachtigen oever. Uit denzelven rees een steile donkergraau- we rotsmuur met roodachtig groen geboomte hier en daar begroeid. Dezelve verhief zich eenige honderd voeten boven ons tot aan den hoogsten top des bergs ; daalde ter regterzijde tot de plaats, “waar wij stonden af en vormde den steilen Oost- 4 | kant (1218) kant des kraters. Ter linkerzijde of ten Westen werd deze door den tweeden, top des bergs en eenige zachthellende, digt begroeide hoogten om geven, De langzame afwisseling der kleuren deed eene treffende werking en het geheele natuur- tooneel was schoon en verheven. . Wij daalden vervolgens den krater in, om “denzelven van naderbij te beschouwen en vonden hem nagenoeg nog overeenstemmende met de kor- te, duidelijke beschrijving van den Hoogleeraar Reinwardt, voorkomende in de bovenvermelde Verhandeling op bladz. 24, «De krater van «den Patoeha ligt aan de Zuidoostelijke zijde, « omtrent 6oo ‘voeten beneden den hoogsten top | « des bergs en hoewel zich aldaar thans, naauwlijks « eenige werking van vuur vertoont, is deze plaats «niet minder bezienswaardig.” « De krater zelf is eene ruime nagenoeg ronde «kom; aan de N.W. (lees Z. O. ) zijde van «eenen hoogen steilen muur, die tot aan den top « van den berg oploopt en voorts van min of «meer hoog gebergte ingesloten. Dezelve is met c een meer ‚van wit en blaauwachtig water opge- vuld, hetwelk eenen zeer sterken zuren aluin- «smaak heeft; de kanten en bodem van het meer C zijn overal met geele zwavel overdekt en een ei- «landje in ‚het meer bestaat bijna geheel uit «zwavel: het-.ontbonden gesteente ter zijde van «het meer is met zwavel doortrokken en ik heb « aldaar (119) aldaar meer dan elders zeer zuivere doorschij— nende stukken dezer zelfstandigheid gevonden « Hoewel in dezen krater , behalven eenig opwel- «lend water, geene werking, noch heete bronnen «gezien worden, kon men toch uit het frissche «voorkomen van de zwavel op maken, dat de- «zelve, sedert niet langen tijd ‚ en waarschijnlijk «uit diep liggende heete bronnen was voortge- bragt. … Over het älgemeen heeft echter deze kom eene hartvormige gedaante met eene Westelijk uitste= kende punt. Deze punt mede gerekend , is zij, van het Westen naar het Oosten 420° meters lang en van het Zuiden naar het Noorden, 35o® meters breed. Hare rand is aan den Zuidoost-kant 14° aan de Zuidwest. zijde 120% ‘en aan den steilen Noordwest-kant 1%0°® meters boven het meer ver- heven. Deze is van het Noordwesten door het Oosten tot het Zuiden tamelijk steil; maar van daar, door het Westen, waar dezelve' door vêr- schillende hoogten gevormd wordt, naar het Noordwesten terug, tamelijk zacht hellende. De steile muur is grootendeels vän gewassen ontbloot en men ziet aldaar kantige graauw- en _bruin-kleurige rotszuilen, gedeeltelijk regt, ge- deeltelijk schuins op een gestapeld. Het lagere gedeelte van den rand bestaat uit gemengde; ongeregeld opeengeworpene rotsklom- pen, welke. even als de rotsen van den. Noord- wes- (120) wêster muur de trachyt-formatië van dezen vul- kaan kennelijk maken. Overigeris'is het groot- ste gedeelte van den wand met het rosachtig groen vaän'boomen en heesters bedekt , welke aan des- zelfs hoogste gedeelte vooral uit Poespa-boomen (Schima Noronhae Reim.) en’ naar onderen meer uit’ Mandarasa ( Rhododendrum retu- sum), uit de vaccinium varingaefolium REINW.,' de Andromeda punctata, de Myrica Javanica en uit eenige varen, als. Blechnum pyrophilum en Pteris aurita bestaan, van welke gewassen som- mige wortels door het ariens: groene meer bespoeld worden. | Dit meer, hetwelk bijna den geheelen bodem van den krater bedekt, wordt door kleine, hier en' daar van den rand vloeiijjende beekjes, onderhouden ; deszelfs warmte was, des middags om 5} ure 14° Reaumur ; nn de thermometer in de lucht bij eenen eenigzins’ betrokkenen ge 11° tee- kende. Het water kwam ons niet zuur, maar een weinig zamentrekkend van smaak voor, welke geringe. kracht waarschijnlijk aan de vele, kor- telings gevallene, be moet toegeschreven worden. | | De bodem van het meer en twee flaauw van den oever afloopende hoeken bestaan uit eene fijne , zachte, grijsachtig witte klei of aluin-aarde. De hoeken zelve zijn in het Zuidoosten en Zuid- „ WCS- (121) westen van het meer gelegen en, even als hier en daar de oever, met zeer kleine schelpachtig korreltjes van zwavel dun overdekt, Van het door-den Hoogleraar REINWARDT ver- melde eilandje , hetwelk geheel uit zwavel be- stond , was thans niets meer te zien. De oever of de tusschenruimte van het meer tot aan den voet van den wand heeft eene onge- lijke breedte van 1° tot 59 meters. Deze is met gruis, puimsteen en vulkanische asch bedekt. _ Aan den voet van den steilen muur liggen groote _afgevallene rotsblokken en hier en daar op het overige gedeelte van den oever uitgebrande en uit de diepte opgeworpene steenklompen. De Zuidoostkant van den berg is mede met zulke gebrande stukken steen bedekt en. men kan dus hier uit onderstellen, dat er eene zware uitbarsting van den krater naar deze zijde heeft _ plaats gehad. Deze onderstelling wordt nog waar- schijnlijker door de gedaante van den krater zelven, als zijnde deze aan de Zuidoostzijde laag en uit opeengeworpene steenen zamengesteld : aan den Noordwestkant daarentegen zeer hoog en uit geregeld op een gestapelde zuilen van het grondgesteente van den berg gevormd. ___Thans ligt de krater stil en rustig en men _ ontdekt in denzelven bijna geene werking meer van het onderaardsche vuur, hetwelk eenmaal zoo heviglijk deszelfs binnenste doorwoelde. Ln _H Het (122) Het vuur schijnt zich , even als zulks op den merkwaardigen vulkaan Zangkoebang” Prahoe het geval is, allengskens Oostelijk te verleggen. Men vindt ten minste op eenige mijlen afstands verder, in gemelde rigting , bij het gebergte Ken. dang, eene plaats, alwaar hetzelve-op nieuw uit- gebroken en thans nog hevig werkzaam is. Al- daar ontspringen verscheidene bronnen van heet water en sterke zwaveldampen worden met ge- druisch uitgedreven. Minder werkzaam is de warme bron, welke men . op de Westzijde van den Patoeha, op eene hoogte van nagenoeg 1400® meters vindt. Deze wordt Tjiesoeppan genaamd en ontspringt uit eene bijna vier palmen lange spleet, tusschen opeenliggende trachyt-blokken. Het water is helder van kleur, zuurachtig, iets zamentrekkend van smaak , zet aan het gesteente eene oker-kleurige zelfstan- digheid aan en verspreid eene niet sterke zwavel lucht. De warmte van hetzelve vonden wij Sa° 5? Reaumur te zijn. | Verder ligt aan de Noordwestzijde van den top van den Patoeha nog een zeer wijde krater , welke echter thans geheel en ten eenemale buiten eenige werking is en door een groen tapijt van mos, varen en andere gewassen reeds overdekt is. Het weder was ons bijzonder gunstig: de top- pen van den berg en de krater bleven bijna den geheelen dag onbewolkt en dit stelde ons in de 5e- (125) gelegenheid om eene meetkundige opname en eene uitvoerige’ schets van dit merkwaardig na- tuurtooneel te kunnen vervaardigen. Het is naar de eerste, dat wij de maat van het meer en des- zelfs omgevingen hebben gevonden. Ook den kwik thermometer van Reaumur za- gen wij aan den Zuidoost-oever van het meer tandmiddags 5 ure ss. 10° 8, DE OKT UISORMN EN TT De IEM HR RO, bij eenen Zuidwesten wind en eenen dun betrok: kenen hemel. ALL 4 De stille eenzame kom, welke zich zoo zacht en vriendelijk voordeed, werd door geen enkel diertje verlevendigd. Dit kwam ons te meer op= merkelijk voor, omdat wij vroeger, op den berg Tankoebang Prahoe, eenige zwaluwen en togt- valken hadden waargenomen, welke zich digt bij den woesten krater Ratoe ophielden. Even als laatstgemelde berg had volgens on-= zen goeden ouden wegwijzer de Patoeha zijne beschermgeesten. Hij noemde dezelve met een gelaat vol beduiding en ontzag Njaie Tjandra Woelan en Perboe Koenten Boeijen, die hij zei- de afkomstig te zijn van den yprst van ie djaran. Tegen 4 ure moesten wij tot den terugtogt besluiten, om nog voor het vallen van den avond de koffijtuinen te kunnen bereiken; wij verlieten den (124) j | n den stillen krater. Op den Zuidoost-rand riep onze gids, naar de gewoonte,der Sundanezen, “den berg-geesten eerbiedig toe, dat wij ‘heen gingen; wij zagen het schoone natuurtooneel nog. eenmaal over en daalden. vervolgens den berg af. Het was reeds duister, toen wij te Zjiewiedé aankwamen, GAMBOENG, 10 Februarij 18535. Door aanhoudend regenachtig weder terug ge- houden verlieten wij eindelijk heden morgen om g ure het dorp Zjiewiedé. Wij reden de rivier van denzelfden naam over en gingen in eene Oostelijke rigting voort, over den zacht glooïjenden Noordervoet van de zachthel- lende Zuiderbergketen. Deze wordt hier door den Goenoeng Kendang en den driepuntigen digt begroeiden berg Tieloe gevormd. De breede weg was met veel moeite vindingrijk, dwars over de steile bergjukken, aangelegd. Elk diep tusschen dal werd door eene kleine of groote beek bespoeld, welke alle links van ons in de Tjiesoendarte vielen. Na eene halve mijl door. zwaar Rosamala- __hout op en neder gereden en gegaan te zijn , kwa- men wij aan de vruchtbare koffijtuinen van Gamboeng , welke tot het district , Bandjaran behooren ; doch op den grond van het disign Tjiesoendarie zijn’ aangelegd. Wij (7525.) Wij trokken. vervolgens over het riviertje van den laatsten naam „ hetwelk de grenzen tusschen de beide evengenoemde districten daarstelt en kwamen tegen den middag. te „Gamboeng aan. Deze plaats ligt ééne en ééne halve mijl be- oosten Tjiewiedé op de Noordwestelijke helling van den berg Zieloe en is met de uitgestrekte koflijtuinen „ welke haar omgeven, in 1828 aan- gelegd. Het ‚dorp bestaat uit dertig huizen, on- der welke men zes -koffij-droogschuren en drie Pesanggrahan’s vindt, Verder is er eene vrucht- __bare tuin. voor, Europesche: groenten. Wij zaten alhier den geheelen middag in de wolken ende thermometer van Reaumur stond met zonsondergang op 15° 7’ Men bevindt zich echtervalhier-nog eenige honderd meters. be- neden den: Noordertop van den Z'ieloe, welke laatste , naarde meting van den Hoogleeraar RrEiNwARDT, gezegd wordt 1625% meters hoogte tehebben. | | De omringende koffijplantaadjen zijn op de ta— melijk zacht hellende bergjukken aangelegd en: liggen nagenoeg in eenen ketel; welke ten Noor den door het kleine voorgebergte wordt bepaald, _BANDIARAN; 11 Februarij 1853. Des morgens ten 6 ure verlieten wij met mist» en regenachtig weder het dorp Gamboeng en daal- den Noordoostelijk over het smalle steile juk van | den ‚(126 ) den Tielóe, Passier Gandjen genaamd, naar het hoofd dal, of de vlakte van Bandong, af, Ter linkerzijde van ons stroomde de Zjielakek in de rivier Zjiesankoei, van welken de inlanders verhaalden, dat ‘dit water elk jaar ten minste één mensch deed verongelukken. Deze rivier ontspringt Zuidoostelijk hooger- op «uit den berg Semboeng , vloeit vervolgens Zuidelijk langs den Malabar en; na eene menig- te beekjes in zich opgenomen te hebben; vereenigt zij zich ongeveer eene geogtaphische mijl verder Noord-noord=oostwaarts , bij het gen zen Kolot met de Zjietaroem, Na over de Zjiesankoei getoogen te zijn, kwa- men wij op den’ flaauwhellenden Westervoet van het uitgebreide gebergte «Malabar aan, hetwelk zich in het Oosten van ons verhief; terwijl naast ons, in het Noorden, het lange heuvelachtige ge- bergte van Boeboe gelegen was. Verscheidene beekjes vloeiden over den voet des bergs en hier en daar lagen palmrijke der- pen aan derzelver oevers. Oostelijk van de rivier Zyiesankoet bevindt men zich reeds in het hoogere gedeelte der vlakte of van het hoofdal Bandong. Schoone, rijk bewa- terde «streken liggen aan weerszijde van den weg en de mildere en gezondere lucht, welke hier heerscht, geeft aan dit geheele landschap een pa- radijsachtig voorkomen. | Te- (127) Tegen den middag kwamen wij ín het leven- dige dorp Bandjaran aan, hetwelk de hoofd» plaats is van het district Bandjaran. Het ligt in een zeer vruchtbaar oord aan den Noordwestelij- ken voet van den berg Malabar , op eene hoogte van 772° meters boven de oppervlakte der zee. De beken Zfietaloetoek en Bandjaran ‚ welke uit dit gebergte ontspringen, bespoelen hetzelve met schilderachtige bogten.. _ 4 Bandjaran bezit'27g huizen en een fraai dorps- Ne plein, aan hetwelk de houten Pesanggrahan, de Moskee: en een. koffijpakhuis gelegen zijn. Het dorp zelve is twee mijlen Noordoost van Gam- boeng en drie mijlen Zuid van de hoofdplaats Bandong verwijderd. | BANDIARAN, den 10 Maart 1833. Het weder was heden morgen niet zoo regen- achtig , als het reeds eenigen tijd geweest was en wij besloten dus een togtje te doen naar den oever der Tjietaroem, alwaar volgens opgave eenige overblijfselen uit de Brahminsche tijden moesten bestaan. | Tegen 7 ure verlieten wij andaaron en re- den over de“ modderige vlakte, bewesten het Malabarsche voorgebergte Noordelijk op tot bij de evengemelde rivier toe. . Deze stroomt alhier met groote slingeringen zacht Mms, bijna even hoog met het omlig- _ gende (128) gende land, Wij volgden derzelver. linker oever , werden over. de hier in dezelve. vallende Zjie- sankoei gezet en trokken door het kleine dorp Tjiebadak naar eene drassige vlakte, Zjoepoe ge naamd, opwelke de overblijfselen gelegen waren. Dezelve was. met gras en eene soort van Curcuma begroeid, ten Zuiden door eene oude bedding en ten Oosten, Noorden en Westen door eene groote bogt der Zyietaroem omgeven. Op het midden derzelve stonden eenige oude voorwerpen op den grond, onder een klem bijna bladerloos doornboompje. Het waren” vier. verschillende « stukken: een stier en eene koe, beide liggende; een teerling en een pedestal, op welken nog een los steenen voet stuk gelegen was. De stier door de inboorlingen Sapie, rund, ge- noemd, en aan welken de kop afgeslagen is, heeft gelijk de Indische op de schoft eenen bult en ligt op een laag vierkant voetstuk, Van den nek tot den staart is hij 70” ‘Nederlandsche dui- men lang en, de bult en het woetstuk mede ge- rekend, 50” Nederlandsche duimen hoog: Ook de koe is zonder kop en wordt door de bewoners hier oneigenlijk „Assoe , hond, ge- heten. Deze is met het lage voetstuk , op het- welk zij ligt, mede 55 duimen hoog en even zoo lang als de stier. Naar de maat en den stand te oordeelen ‚ schij- en (229) nen beide deze voorwerpen tegenstukken te zijn en op den teerling en pedestal gelegen te hebben. Zij zijn stijf en zonder gevoel vervaar- digd, even als de meeste stukken der beeldhouw- kunst van de Himdoe’s. Door dit volk worden, gelijk bekend is, de stier en de koe, als voor den landbouw nuttige dieren, zeer in eere. ge- houden. De teerling, hier door de Sundanezen Zoem- pang, rijijst blok, genoemd, is geheel zonder versiersel , 57’ duimen hoog en van onderen 42° maar van boven 57’ duimen. breed, Een vier kant gat van 18” duimen lang en breed loopt door denzelven van het boven tot het onder einde. Belangrijker, als bijdrage tot de kennis der oude bouwkunst, van de Sundanezen, is de hier staande pedestal. De minder beschaafde tegen- woordige bewoners. noemen. denzelven Tjoepoe, dekselpot, om dat zij een gat, hetwelk van bo- yen in denzelven is, met het gezegde los stee nen stuk bedekken. De: pedestal is, 55 duimen, hoog en, Bonde den voorsprong der lijsten buiten het blok, 40° Nederlandsche duimen breed. De voetlijst, uit eene plint, een handje, een verkeerd oploopend ogief en eenen breeden platten band, op welken een smal bandje gelegen is, bestaande, heeft eene hoogte van 41’ en aan de plint eenen voor- sprong van 11” duimen. Het blok is slechts. 15° dui- (150 duimen hoog en, zoo als gezegd is, 40” dui- men breed en heeft op elke zijde een, ééne halve duim inspringend vakje, van 17° duimen breed en zoo hoog als het blok zelf. De bouwlijst van den pedestal, uit eenen breeden band, op welken een smal bandje gelegen is, een kwart rond, een bandje en den 7” duimen voorsprin- genden kant van het dekstuk bestaande, heeft eene hoogte van 14” Nederlandsche duimen. Aan eene zijde, aan het midden van den pede- stal, vormt dezelve eene soort van vierkant uit- stek van 15” duimen lang en 20” breed het= „welk zoo hoog, als de bovenlijijjst zelve , is. Het hier voor gemelde gat is vierkant 17” duimen lang en breed en daalt van den boven kant in het midden van het dekstuk tot eene diepte van 55” duimen loodregt nederwáarts. Het voetstuk, met hetwelk dit gat wordt be- dekt is achtzijdig van boven en onderen plat, Elke zijde is versierd aan den onderkant met een lijstje, uit hetwelk een Lotus blad oprijst tot aan den boven kant en het geheele voetstuk heeft 21° dui- _men hoogte, onder 54” en van boven 24” dui- men in doorsnede. Uit de maatopgave zal men ontwaren, dat des- zelfs lijsten te zwaar zijnen de pedestal zelve te laag is naar zijne breedte en derhalve te veel in een gedrongen is, om aan een kunstmatig oog te kune nen bevallen, zoo als het geval is bij voorwerpen der rt MOL) der schoon geëvenredigde ne of Romein- sche bouwkunde. | De bewoners dezer streken bewijzen aan deze voorwerpen en vooral aan den pedestal heden nog veel eerbied; zij letten naauwkeurig op, dat het dekstuk op den pedestal blijve liggen ; zij offeren voor hetzelve en verzoeken aldaar om hulp en bijstand in alle belangrijke ondernemingen en het plekje onder den doornboom wordt zorg- vuldig van gras schoon gehouden, Het ligt ruïm ééne mijl bezuiden de hoofdplaats Bandong en twee mijlen Noord ten Westen van den Goe noeng Malabar. Wij teekenden de oude overblijfselen af en keerden naar Bandong térug, alwaar het on= gunstige jaargetijde ons langen tijd terughield van eenige verdere togten. BANDIARAN, den 6 Maart. Wij hebben reeds verscheidene dagen aanhou- _dend slecht regenachtig weder, hetwelk ons nood- _zaaktom thans stilletjes te huis te moeten blijven. Om evenwel den tijd zoo nuttig, als maar mo- gelijk is, te besteden, wil ik, in deze rustige oogenblikken er toe overgaan, om uit mijn dag- boek , een klein uittreksel van eenen togt ‚ welken wij voor eenige maanden naar den berg Tan- koebang Prahoe hebben gedaan , hier intelasschen. - Wel is waar, de berg Zankoeban Prahoe is | reeds (152) reeds meermalen door deskundigen bestegen en beschreven geworden, maar zoo als wij deszelfs __ vulkanische werkplaatsen pas onlangs hebben bevonden, wijken dezelve thans in veele opzig- ten, zeer van de daarover. bestaande beschrijvin- gen af. Naar de schildering te oordeelen; welke Doctor Horsrierp in het VlllIste deel der Ver- handelingen van het Bataviaasch Genootschap over de gesteldheid van dezen berg heeft meêgedeeld, heeft: deze geleerde. slechts éénen krater, van denzelven bezocht; en. wat ‘de heer pe WILDE, in zijn werkje, de Preanger Regentschappen be- tijteld, van den Tankoeban Prahoe zegt, schijnt mij “toe, een weinig te veel met romaneske ge- dachten doorweven te zijn, dan dat men zich daardoor een juist denkbeeld van de ware ge- daante en den toestand dezer vuurhaarden zoude ‚kunnen vormen. Echter mag misschien de gedu- rige werking, die met hevigheid het binnenste van dezen berg te doorwoelen schijnt, en de uit- braking welke in 182g aldaar heeft plaats gehad, een en: ander, tot de tegenwoordige veranderde gesteldheid dezer kraters hebben, bijgedragen, waardoor men’ dan ook de door den heer DE Wipe, in gemeld werkje gegevene plaat, van den „Kawa(*) Ratoe, thans in het geheel niet meer: kan herkennen. | Het zijn deze redenen welke mij nopen, om, eenige C*) Kawa, beteekend in het Sundaasch, krater. (155 ) eenige bijdragen tot de meerdere kennis van dezen merkwaardigen berg, hier aan te teekenen. _De berg Tankoeban Prahoe ligt in het Wes- telijk gedeelte van Java, in de groote Noor- der bergketen van dit eiland, en ongeveer ne- gen van het Noorden, en twaalf geographische mijlen van het Zuider zeestrand verwijderd. Zijn breede voet loopt ten Noorden in eene ta- melijk flaauwe helling, naar het kleine voorge- bergte af, hetwelk aldaar de grenzen vormt, van de vastere aardmassa in de lage alluviale gron- den. Ten Westen vereenigd zich de Z'ankoeban _Prahoe, door een groot en effen dal, met den berg Boerangrang; ten Zuiden verliest zich des- zelfs voet in de vruchtbare vlakte van Bandong, en ten Oosten verbindt hij zich, door eenen. hoogen rug, met den steilen Boekit Toengoel, Van den Zuid- en Westkant gezien, vertoont de- zelve eenen stompen, als het ware afgesnedenen kegel; maar van de Noord en Oostzijde liggen zijne vuurhaarden gedeeltelijk open, en kenmer- ken, door een verscheurd voorkomen, zijnen _binnensten toestand. ‚ Overigens is de berg met bosch, tot aan de kraterranden en dgszelfs hoog- sten top bedekt. Nadat wij ons reeds eenige dagen in de koffij- tuinen van ZLembang, die aan den Zuidkant van den Fankoeban Prahoe zijn gelegen , hadden ‚gevestigd, trachtten wij met het eerste gunstige we- (134) weder, dezen berg te bestijgen. Hetzelve bood zich spoedig aan, en de heer vAN Oorr en ik voorzagen ons voor een paar dagen, van de noo- digste levensmiddelen, en trokken toen met onze tent en vergezeld van eenige oude plaatskundige inlanders, den 15den September des verledenen jaars, naar den top des, bergs. De weg liep eerst een klein eindje door fraaije koffijtuinen, en vervolgens Noord-oostelijk , en later Noordwestelijk , over verscheidene, van het hoogere gedeelte des bergs afloopende, tame- lijk smalle jukken, aan welken ter weerskanten diepe valeijen gelegen waren. Naast ons in de Westelijke , stroomde het riviertje Zfikiedoeng, en uit het Oostelijke dal deed zich het geruisch, van de beek Zjikiedang, hooren. Eiken, vijgen, Schimae ‚ verscheidene laurier- , en vele andere boomsoorten, verhieven, op de onderste helft van deze bergzijde, hunne toppen tot eene vrij aanzienlijke hoogte en vormden een digt woud. Het weder begunstigde onzen togt, en de frissche koelte, die in het schaduwrijke bosch heerschte, deed het klimmen aangenaam bespoedigen. Wak- ker galmde van de hoogte af, de luide roep van den Cuculus tenuirostris, en het diepe gekir van de Columba phasianella, waartoe zich somtijds aan het vriendelijke gezang van de Myiothera leptura en den Bucco corvinus paarde. Dikwerf stieten wij op sporen van rhinocerossên, en wilde run- deren (135 ) deren (Bos sylhetanus), welke dieren, naar de vele sterk uitgetredene paden te oordeelen, die het digte woud in alle rigtingen doorkruisten hier vrij menigvuldig moeten zijn. De rottingen, tusschen welken hier en daar eenige orchideën weelderig opschoten, overtrokken alom den bo- dem, en vormden eene bijna ondoordringbare, netelige verwarring. Naar mate wij verder ste- gen nam het bosch allengskens in grootte en digtheid af, de rottingen verdwenen, en de vochtige vermolmde grond , werd meer en meer met varen overdekt. Tot op eene hoogte van ongeveer vijftien honderd meters boven de opper- vlakte der zee, troffen wij nog dikwijls de vol- gende vogelsoorten aan, als: Columba lacernu= lata, porphyria REINw, et phasianella, Perdix Favanica 5 euculus tenuirostris ‚ muscicapa mi niata et superciliaris , Pornatorhinus montanus, Turdus perspicillatus , Timalia thoracica , myio- thera leptura, Sylwia trivittata , et flaviventris xvrr. Nectarinia Kuhlii(*), en eenige anderen; doch hooger op werden ook deze vriendelijke berg- bewoners zeldzamer. Toen wij eindelijk den top, tot omtrent duizend passen genaderd. waren, bee (4) Deze vier laatste species hebben wij op alle tot nu toe, door ons bestegene bergen, het hoogst aangetroffen, 3 Wij vonden dezelve om, en zelfs in den grooten dorren krater ketel van den Gedé; en het waren de eenigste _ vogels, die wij nog op den, 2186 meters hoog gelegenen kruin van den berg Salak hebben ontmoet. (156 ) begonnen wij ons naar een geschikt legerplaatsje om te zien. Wij vonden ook weldra , op den Zuid- Zuid-oostkant van den berg , in een niet zeer hoog en tamelijk ligt boseh , een aardig plekje waar wij onze tent, onder genen ouden Jambus- boom , opsloegen. De zon stond nog hoog, en wij haastten ons derhalven om ons legerplaatsje ras in order te brengen en vervolgden toen, te- gen 2 uren des middags, het pad. verder opwaarts. De grond was reeds op veele plaatsen met vul- kanische asch en puumsteengruis overdekt. De natuur werd hoe langer hoe eenzamer , en maar alleen een frissche Oostewind streek door het ijle geboomte, en onderbrak, door een sterk ge- ruisch, de anders doodsche stilte. Wij zelven deelden eenigzins in dit algemeene ledige en ieder van ons, scheen als het ware met zich zelve te veel te doen te hebben, en zich te zeer met denkbeel- den bezig te houden, over het straks te ontmoe- tene tooneel. Met rasche schreden stapten wij voorwaarts, en spoediger als wij verwachten, stonden wij op den Zuid- oostelijken rand van den ‚grooten krater Aatoe. Hier zetten wij ons voor eenige oogenblik ken neder, om de eensdeels , door het stiij- gen, en anderdeels door het geheel vreemde dat ons omringde aangedane en beklemde borst, we- der eenigzins te ,verligten. Het was een trotsch en schrikverwekkend: gezigt! | zb De (157 ) De groote ketel die voor ons lag, had eene langwerpig ronde gedaante en verscheidene honderd voeten diepte. Deszelfs bodem had in het algemeen eene grijsachtige, gelijk met rijp overlegde tint, en uit eenen kokenden poel die in het Zuidoostelijk gedeelte van denzelven lag, stegen” gedurig met fel geraas zware, grijsachtig witte rook wolken op. Het vuur moet hier wel- eer ontzettend geweed- hebben. Overal was de grootste verwoesting-zigtbaar! In-de Zuidooste- lijke helft, van dezen wijden trechter was geen spoor van vegetatie te ontdekken, en ‘alleen in deszelfs. Noordwestelijk gedeelte, stonden. tus- schen het naakte gesteente eenige Rododendrum struiken die ten deele verbrand en bladerloos waren. 6 Dewijl wij van de Inlanders vernamen, dat westelijk „ vlak achter dezen krater nog’ een ande- re zoude zijn, welken zij Kawa Opas noemden besloten wij om. ook dezen even te gaan zien; ten einde ons, voor’ de topographische opname, met de algemeene gesteldheid van den berg een weinig bekend te maken. | Onze bedaarde oude gids Heiden ons Noord- waarts. langs den steilen- rand der Kawa Ratoe heen. Dezelve was hier zeer ongelijk, door kleine verhoogingen en tusschendalen gevormd, en van het Zuidoostelijk door, het Oostelijk tot aan het Oost-noord-oostelijk gedeelte van den Ï kra= (258 ) krater, overal op meer dan vijftig meters. breed ‚te, met vulkanische asch, gruis en ander uitge- worpen ‚ meer of minder verbrand gesteente, over- dekt. In de nabijheid van den rand was de ve- getatie schaars en klein en bestond alleen uit kreupelachtige Ahododendrum struiken, die eerst op twintig tot vijf en twintig meters afstand: van denzelven, opeengedrongen werden. ‘Daarbij was de geheele Oostkant van den wijden kraterketel vele honderd voeten lager dan het Zuid= en Wes- telijk “gedeelte van denzelven, alwaar zich de wanden tot aan den. top ‘des bergs verhieven. Dit alles deed ten duideliijksten blijken, dat zich de-diepe trechter alleen naar deze zijde en dus in eene Oostelijke rigting had uitge- stort. | gek Gedurende dat wij langzaam over den hobbe- ligen en kalen grond schreden, zagen wij telkens met nieuwe: verbazing. in: den ‚grooten “en zoo akeligen- kuil neêr , welks vreesselijke yvuur- slond, al sedert eeuwen; met dezelfde ontzettende kracht uit „de „diepte ophuilt: en woedt. Wend- den wij den blik regts, dan wijlde. dezelve in de vrije-ruimte op. het veruitgebreide en thans diep _beneden ons liggende landschap Krawang , waar= over een dunne wasem zweefde: en waar zich aan den Noordelijken gezigteinder de zee gelijk een flaauwé donkergroene zoom vertoonde. Meer naar het Oosten “toe, verlief zich de kegelvor- mige (159) mige Boekit-Tungul;(*) en geheel, in de verte lagen-als donkere klompen, de bergen ine mas. en Tjerimai, ‚ Onder deze, beschouwingen hadden wij den krater tot op deszelfs Noordoostzijde omgegaan, waar de gids staan bleef, en ons met een. ernstig gelaat zeide, dat wij hier het best konden af ko- men. Het ging regt in dezen vuurhaard neder. „De nh was steil, en wij werden ras genood- | zaakt (*) Boekit, beteekent iu het Sundaasch Zerg, en Toen- goel veen staangebleven stomp van ee” afgekapten Loom. De Sundanezen hebben deze benaming aan den boven be- doelden berg gegeven, wijl de overlevering denzelvén als den afgehouwen stomp beschouwt van den eertijds aldaar gestaÂn hebbenden reusachtigen Lambentang-hoom, van welks stam Saxgkorieang , een fabelachtige afstammeling van Ratoe Galoe, in éénen nacht een zêer groot vaartuig (prahoe) wilde vervaardigen , aan welken arbeid hij echter, door de tusschenkomst van den geest Bidara Wieroe Manan- gai, dien zijne moeder, wegens zekere reden, dringend em het mislukken dezer onderneming had aangesmeekt, verhinderd werdt, en derhalven dit verbazende werk on- voltooid moest laten liggen. Dit half afgewerkte vaartuig ligt omgekeerd en vertoont ons thans den berg Tankoebang- Prahoe „ welke daarom den naam van omgekeerd vaartuig, __ heeft bekomen. Het volksverhaal wil verder datde ontzet- tende kroon van den Lambentang , eene kwart geographische mijl westelijker neêr gevallen is, en aldaar den langen èn schralen berg Boerangrang, heeft gevormd; welks naam dan ook, uit eene verkorte te zamenzetting vän Boekit, berg, en Rangrang, takken en rijs van de kruin genes booms, ontleend is, (140) zaakt om ook onze handen-te hulp te nemen: Wij moesten ons langs verscheidene rotsen laten afglijden en berijkten eerst na vele moeite, den diep liggenden bodem. Dezelve was overal met puin overdekt, en hier en daar lagen grootere gedeeltelijk uitgebrande en verkalkte ‘steen- klompen verstrooid, Den kokenden poel hadden wij nog eenige honderd passen ten Zuidoosten van ons. Hij bruiste geweldig! Onze geleids- man bragt ons voorts langs eenige kloven en over eene flaauwe helling Westwaarts aan; en na om- trent een kwartier uurs in deze rigting geklom- men te zijn, hadden wij den tusschenmuur;, wel- ke deze twee kraters van elkander scheidt, be- stegen, en wij zagen in den Kawa Opas ner. “Ook hier was het gezigt vreemd en verrassend echter veel vriendelijker dan in de groote een- toonige holte die wij pas doorwandeld hadden. Er heerschte hier meer verscheidenheid, en de geheele natuur had een rustiger en bedaarder voorkomen. De krater was kleiner en vormde eene ovale kom, in welker midden een aller- schoonst helder blaauwachtig groen meertje ge- legen was. . De steile wanden, die de kom om- gaven, waren reeds grootendeels weder met een groen tapijt overtrokken, en alle elementen schenen zich hier tot eene vreedzame hereeniging te naderen. In gedachten verloren over deze merkwaardige natuur tafereelen, waren wij in der= (141) derzelver midden , bijna door den nacht overval len geworden. Wij bespoedigden derhalven onzen terugtogt en kwamen eerst met den donker in ons legerplaatsje aan. | Den volgenden morgen hervatten wij met nieu— wen moed onze onderzoekingen en reeds na vijf dagen verblijf in deze hoog gelegene gure streek, hadden wij‘ het genoegen om alles wat wij van dezen belangrijken berg wenschten te weten, te hebben gezien en geboekt en daarenboven had- __den wij de beide hoofdkraters, van welken hier voor gewag is gemaakt, naauwkeurig opgenomen, en de heer vAN Oorr had van denzelven, eenige | ‘voortreffelijke teekeningen vervaardigd. Om nu op de zoo veel mogelijk klaarste en ge- makkelijkste wijze een meer uitvoerig begrip van de werking en den tegenwoordigen toestand dezes bergs, te geven, daar dezelve behalven de reeds genoemde vuurmonden nog op twee andere plaatsen vulkanische uitbrekinger vertoont; zoo zullen wij het best doen, als wij deze onderschei- dene kraters, naar de rij, zoo âls dezelve waar= schijnlijk eerst naar elkander ontstaan zijn, en zich thans voordoen, beschouwen. Het onderaardsche vuur is op ‘den berg Tun- koeban Prahoe, hoogst waarschijnlijk het- eerst in den. westelijkst gelegenen krater Opas, uitge= broken, en heeft de kruin des bergs afgeworpen. Van daar schijnen. zich alsdan de vulkanische | krach= (1142) krachten allengskens dieper en meer en meer Oostelijker verlegd te hebben, In den Kawa Opas is thans het vuur nagenoeg geheel uitge- doofd, en alleen bij deszelfs Zuid-zuid-westelij- ken wand ziet men nog eenige zwaveldampen opstijgen. … Deze krater bestaat in eénen ovalen ketel „ welke zich van het Noorden naar het Zui- den strekt, in deze rigting 575 meters lang is, en van het Westen naar het Oosten 250 meters breedte heeft. Ten Oosten wordt dezelve door eenen ruim ‘So meters dikken, en 5o meters hoogen tusschenmuur, van den Kawa Ratoe ge- scheiden; en’ ten Zuiden, Westen em gedeeltelijk - ook ten Noorden, door eenen hoogen en steilen bergwand ingesloten, die thans den hoogsten top. vormt van den Tankoeban Prahoe. Deze berg- wand. is ‘in het Zuidwestelijk. gedeelte het hoogst; alwaar zich dezelve 329 meters, boven den grond van den Kawa Opas verheft; maar aan. de Noordelijke punt is dezelve 28, en aan de. Zuidoostelijke 59 meters lager, De bodem van, den ketel is nagenoeg vlak, en bestaat grootendeels uit fijne klei, die op vele plaatsen sterk met zwavel, ontbondene iijzerdeelen en vulkanische asch en zand doormengd is. In des-_ zelfs Zuidwestelijk gedeelte ligt eene bijna ron= de, 175 meters in doorsnede hebbende plas, van een schoon. helder blaauwachitig groen water. Dezelve wordt, helialve eenige kleine spruitjes die (145 ) die alleen” bij. regenweder toevoer „aanbrengen, voornamelijk gevormd, door een beekje , hetwelk van den Noorder bergwand. afkomt, en zich om- Û trent op. veertig passen van, den plas, in den klei- en zand bodem sweder verliest. Het water van ditaardige meertje heeft eenen iets zamen trekkenden zuurachtigen smaak ‚waarschijnlijk. is hetzelve eenigzins met zwavelzuur, aluinaarde en ontbondene ijzerdeelen bezwangerd. Deszelfs temperatuur vonden wij des middags twee uren 16° gr: Reaumur ; terwijl de thermometer in de buitenlucht, bij eenen: sterk bewolkten hemel en flaauwen noordenwind, 12°, graden aanwees. Niet ver ten Zuid-zuid-westen van dezen. plas; dringen, aan den hoogen bergwand , heete water= en zwavel dampen ten voorschijn, … Deze plaats is thans de eenigste in den krater. Opas waar zich nogde werking van het onderaardsche.vuur vertoont. - Overigens liggen rondom aan. den. voet des ringwands achtien tot. twintig, hoog opge- worpene steenhoopen , welke door sleuven en tus- schenholten van elkander gescheiden zijn’, en die uit vastgeknede en rijkelijk met zwavel. door- mengde klei , puimsteengruis en meer of minder uitgebrande stukken, van tracytporphyr, en andere daarmede verwand. zijnde. rotssoorten. be- staan. Bijzonder sterk met zwavel. doortrokken, gecalcineerd en ontbonden is het gesteente bij de thans nog werkende Sofphataras. De hooge berg wand (14é ) wand welke dezen krater; zoo tals wij hebben gezegd, ten Zuidwesten en gedeeltelijk ten Noorden, in eenen wijden halven kring omgeeft, IS grootendeels met struiken van Rhododendrum vaccinium, Jambus en cistus, en eene menigte varen begroeid ; slechts nu en dan ziet men hier eene motacilla boarula-op het kale gesteente rondloopen, of eenen Cypselus esculentus de ijle lucht doorsnijden. — Stappen wij thans, uit dezen ouden vuurhaard, Oostelijk ‘over den tusschen- muur, in den Kawa Batoe, De krater Ratoe is de voornaamste vuurmond. van dezen berg. Dezelve vormt eenen langwerpig ronden trechter , welke zich van het Noordwesten naar het Zuidoosten strekt, en in deze rigting, aan den bovenrand, ruim 800 meters lang, en van het Zuidwesten naar het Noordoosten, 65o meters breed is. Deszelfs ringmuur is van zeer verschillende hoogte. Ten Zuid-zuid-westen, ver- heft zich dezelve 200, ten Westen 99 , ten Noor- den 95, ten Oosten 107 en ten Zuid-zuid-oosten 120 meters boven den grond des ketels. Bijna alle wanden in denzelven loopen meer of minder steil hellend, naar het diepere Zuidoostelijke gedeelte, tot aan den zich aldaar bevindenden zwavelpoel af, en deze ligt 4g meters. beneden den boden van den Kawa Opas. De Westelijke zijde, die door den tusschenmuur wordt gevormd, heeft de flaauwste helling; de hooge. Zuidelijke wand (145 ) wand is het steilst, Deze laatste is nagenoeg regt afgestort en bestaat. voor het grootste «gedeelte uitteene grove roodachtige aarde, die met groote steenklompen doormengd is. Alleen het Noorde- lijke en Noordoostelijke gedeelte des ringwands wordt door verscheidene loodregt staande , echter hier en daar. onderbrokene en verscheurde rots- muren” gevormd , die het kerngesteente van deze bergmassa kenbaar-maken en van de vernielende werking des. vuurs het minst „geleden hebben. Dezelve bestaat. uit eenen vasten grof korreligen trachytporphyr ‚welken de heer. HorsrieLp verkeerdelijk „ mede, voor, Basalt schijnt aangezien te hebben. „De grond van den: trechter is zeer ongelijk; * Puinhoopen. en diepe sleuven ‘wisselen ruw en woest met elkander af, en de laatste loo- pen vooral van deszelfs hooger Noord - westelijk en Westelijk gedeelte , in ‚ veele - bogten en draaïjingen, doch meest in, eene ‚Zuid-oostelijke strekking „ naar den. dieper liggenden zwavelpoel af. Het bij zware stortregens vallende water „dat zich’ met kracht naarde laagte: eenen weg zoekt te banen; schijnt. dezelve, voornamelijk, gevormd te hebben. Het geheele binnenste van dezen wij= den “ketel: is anders grootendeels, met tot gruis en’ asch gebrande. stoffen. overdekt, en hier en daary-maar vooral inde sleuven en groeven lig- gen veele slak (scoriae) en glasachtige lavablok- ken, ven rolstukken: van PorpAir ‚ die meer of k min= hal (146) Minder met zwavel doortrokken en verkalkt ‘ zijnz alsmede: ook: eene menigte’! klompen” van een vast als ’ ware zamengebakken mengsel ‚ be= staande uit klei, zwavel, ontbondene iijzerdeeleri en vulkanische asch en zand, + Door « dusdanige bonte vermengingen, hebben sommige plaatsen het aanzien als of dezelve met stukken van’ pan- nen en gebakken steenen overstrooid waren. Al- leen van den Noordwestelijken ringwand af, be- dekken vlechten varen en Rhododendrum struiken, _ den dorren en schralen bodem 5 van welken ech- ter vele verschroeid, en door de mephitische en vergiftige dampen, reeds »weder ‘zijn vernietigd geworden. In’ het ‘Zuidoostelijk ‘diepst gedeelte — des trechters ligt de hoofdzetel van het vülkani- _ sche vuur. Een 155 meters in middellijn hebben- de poel, van onregelmatig hartvormige gedaante, dekt aldaar ‘den vreesselijken kolk. Uit. dezen poel, die eene vuil groenachtig geele kleur heeft; en met dof gebulder kookt, stijgen gedurig ‚met _ zwaar gedruisch , dikke witachtige rookwolken op, In deszelfs Westelijk gedeelte: borrelt en kookt het water het sterkst, en wij hebben aldaar bob belingen in gezien, van één tot anderhalf voet hoogte. Aan de Oostzijde des poels, is eene an- dere hoofdopening, waaruit met hevige, kracht en ontzettend gebruisch , zwavel en water dampen gedreven worden. Dit gebruisch neemt in sterk= | te gedurig af: én toe, en laat:zich het best verge- s lijken; (249) lijken, met het geluid, dat uit eenen stoomketel 7 komt, wanneer men de kraan: plotseling geheel op, en dan weder half digt draait. Behalve de- ze uitgangen liggen nog langs den West en Noord kant van, den poel, eenige drie tot vier meters wijde ronde gaten , die gedeeltelijk met kokend - water zijn opgevuld. Ten: Noordoosten om den kolk, ligt eene ruim vijftig ‘meters breede: heete modderbank, die door kanaalachtige gangen door- sneden, en. aan de oppervlakte, zeer geborsten en ‘ verscheurd is. Deze kleijjige modder, die op sommige plaatsen een vadem hoog ligt, is vàn eene grijze kleur, grootendeels week , zeer fijn en sterk met aluinaarde’ doormengd. Het water van den poel is door de gedurige beweging vrij drabbig, en schijnt vooral kool- en zwavelzuur ijzer; kool- en zwavelzuur natron, veel aluinaarde en kool- zuur gas te onthouden. . De warmte van hetzel- ve was ’s middags 1 uur, bij betrokkene” lucht; 52, gr: Reaumur, terwijl de thermometer, naast den poel, op 16°, graden stond. „Dusdanig vertoont zich thans de krater Ratoe. Alles is in ‘hem woest en ledig , en maar alleen de gedurig uit zijnen diepsten schoot. opstijgende rookzuilen, en het luide geschreeuw van. eenige togtvalken,- die zich in de bovenste spleten van den hoogen «Zuidwestelijken «wand verscholen houden, vervullen -dit- anders doodsche eneen- toonige tooneel, met eene akelige levendigheid! Het (148) Het aantreffen van den togt valk ( Fuca peres grinus LINN:) in deze hooge region, heeft ons bijzonder verrast, dewijl. zich deze vogel ook in Europa, meestendeels in oude burgen en ruinen ophoudt. Wij hebben hier twee paartjes van den- zelven waargenomen, die inden steilen berg- wand schenen te huisvesten. Hun doordringend geschreeuw : djioekh! djioekh! weêrgalmde dage- lijks. in, deze wijde holen, en pijlsnel. door- sneden- zij somtijds, de rook— en nevelwolken, welke de kruin des-bergs meestal omhullen. Onze oude inlandsche geleiders, hechtten aan deze. moedige en vlugge krater bewoners, eene geheimzinnige beteekenis: zij waren er zeker van | overtuigd, datdeze vogels aan de geesten der vuur= haarden, en namelijk aan den grooten en mach- tigen geest PANGERAN SANGA BERADJA behoor den. Züjachtten het derhalven. van hunnen pligt ons,„daarvan „wel, bij tijds te verwittigen,,en ernstig. te vermanen, om toch. vooral niet naar. deze vogels te schieten: “wants voegden ziij er apodiktisch. bij, wij zouden dezelve. toch niet kunnen treffen en ons misschien zelve maar onge= lukkig maken. Tot groot genoegen en: gerust- stelling dezer oude bijgelovige zielen, deelden. wij eindelijk schijnbaar, met. vol vertrouwen , _jn hunne ‚meening, en lieten de gewaande. gees= _tenvogels, die zij met eenen fabelachtigen naam Ekekpandan noemden, verder ongemoeid. Den (149) Den geest PANGERAN SANGA BERADIA, die in den Kawa Ratoe zijn verblijf moet houden, en de opperheerschappij van. den ganschen berg uitoefent, schenen onze Sundasche geleiders, in het bijzonder te eerbiedigen. Zij offerden aan denzelven dadelijk, bij onze eerste komst bij den krater, eenige stukjes benzoin, en hielden zich, gedurende het verbranden’ van den welriekenden harst, in de stilte met dezen kabouter bezig. «De Tankoeban Prahoe staat in het algemeen, bij de geringe inlanders der omliggende oorden, wegens de machtige geesten die deszelfs binnen “ste tot verblijf gekozen hebben, in een berucht aanzien. Vele ligtgeloovige onder hen, onder nemen nog ten huidigen dage bedevaarten der- waarts, wanneer hun het een of ander ontbreekt, waartoe zij de hulp van onzigtbare wezens mee nen noodig te hebben, om eene gunstige ver- andering’ te gemoed te kunnen zien. Van eené diergelijke pelgrimaadje, zijn wij zelve geduren de ons verblijf op den Tankoeban Prahoe, oog- getuige geweest, en het zal misschien niet te onpas komen, als wij híer kortelijk dezelve mededeelen. | Op eenen goeden dag, dien wij juist in ons le= gerplaatsje met bezigheden doorbragten, zagen wij tegen den avond zeven inlanders, namelijk drie mannen en vier. vrouwen van den berg af- komen, die allen in het wit gekleed waren. Toen Wij (150) wij hun vroegen van waar zij kwamen, hoor-. den wij; dat zij ter bedevaart, naar de kras ters, waren geweest, ten einde zegening te er-_ langen, van de zich aldaar ophoudende geesten. Zij hadden behalven. den grooten kabouter PAN- GERAN SANGA BERADIA, ook deszelfs vrou- wen Nier Maas Maarse RAsa IERANG IN- DANG, en Nier Maas Maarse IERANG GA= DING; tot bijstand aangeroepen. | Het belang dezer bedevaartgangers was van verschillenden aard. De vrouwen schenen de hoofdrol te spelen. De jongste van haar, die nog. ongehuwd was, zag zich gaarne door hiijj- _mensband omwonden en had derhalven de gees- ten om eene brave wederhelft verzocht. Van eene andere was een kind, en van de derde de zuster ziek. Ieder had voor zijn eigen belang gesmeekt, en de hulp der geesten ingeroepen. Ten einde de pelgrims niet alleen zuiver van ge- ‚voel maar ook rein van ligchaam hunne offerin= gen zullen kunnen verrigten, baden zij zich, en doen, indien het mogelijk is, een wit gewaad aan, voor dat zij den berg bestijgen(*). Na deze kleine uitwijdingen „zullen wij trach= : Î ten , (*) Uit deze weinige opmerkingen, kan men eenigzins ontwaren , hoe het, onder de geringe Sundanezen , met de Mahomedaansche leer gesteld is, en tevens daaruit afleiden , dat vele van hun nog hedendaags het Petisèhismus zijn toegedaan. 8 | (151) ten, om den draad , van onze geographische on= derzoekingen op den Tankoeban Prahoe, weder te-hervatten. | Wij hebben reeds vroeger sd dat en het, vulkanische vuur in dezen berg allengskens. dieper en meer en meer Oostelijker schijnt ver- legd te hebben; « Stappen wij derhalven , van den Oostelijken rand des Kawa Ratoe, eene kleis ne kwart geographische mijl, in eene Oostelijke rigting. den berg afwaarts, dan komen wij aan eene hooge en steile afhelling, bij welker voet; _ het onderaardsche. vuur. is uitgebroken en met hevigheid onderhouden wordt. De inlanders noe= men deze vulkanische werkplaatsen Kawa Ba- dak. De tusschenruimte welke dezelve, van den Kawa Ratoe scheidt, is even als derzelver ge heele omtrek „ met een niet zeer hoog en tames lijk ijijl bosch bedekt. De krater Badak ligt ruim vijf hinde meters dieper dan de grond van den Kawa Ratoe, Des zelve vormt eenen afloopenden schuinschen drie- hoek welke aan het Oostelijk gedeelte door eenen meer dan. handerd. meters hoogen, steil afge storten wand wordt bepaald. Deze wand strekt zich van het Zuiden ten Oosten naar het Noor- den ten Westen, en is 528 meters lang. De Noordzijde van den haard loopt van het Westen ten Zuiden naar het Oosten ten Noorden en is 284 meters lang; ; en de Zuidkant van denzelven,;, strekt (as) strekt zich, bij eene lengte van 450 meters, van het Noordoosten ten Noorden naar het Zuidwes- ten ten Zuiden. De grond des haards heeft aan den voet des afgestorten wands, tot aan zijn Noord- oostelijk laagst uiteinde twee en twintig graden helling. Deze helling wordt gevormd door een aantal ruw opgeworpene steenhoopen die in on- regelmalig jukachtige gedaante van het hoogere Westelijke gedeelte des haards afloopen, en door diepe tusschensleuven van elkander gescheiden zijn.. In het hovenste gedeelte van de drie grootste sleuven, liggen de hoofd openingen al- waar tusschen de spleten van groote rots klom- pen(*), water en zwaveldampen met fel geraas, worden uitgeperst. Eenige passen beneden de ‘twee Zuidelijkst gelegene. uitmondingen , welt, tusschen het sterk met zwavel overtrokken ge- steente, heet waterop, dat eene zeer fijne, losse, oker- (*) Sommige dezer blokken zijn bijna kogelvormig, en in vele flaauw gebogene, één of meerdere duimen dikke, platte schijven afgezonderd of gekloofd. Derzeler massa is tame- lijk fijn , met zeer kleine korreltjes, van glasachtige welde spaat kristallen doordrongen, en van Ëene donkere kleur, daarbij vrij hard , zoo dat de schilfers bij het daarop slaan , een klinkend geluid geven. Naar ons inzien hadden deze ruïnachtige koppen, de meeste overeenkomst, met Alink- | steenporphijr (Porphyrschiefer ); dewijl echter alle stukken, die wij daarvan onderzocht hebben, reeds eenige verande- ring door het vuur ondergaan hadden, durven wij het niet wagen , dezelve stellig voor deze rotssoort er (155) okerachtige: zelfstandigheid afzet. Deszelfs.warm- te’‘vonden wij op onderscheidene plaatsen iets ver schillend, van/62 tot 68 graden Reaumur. ter- wijl de thermometer in de buitenlucht 15,4 gra- den. teekende. … Hetzelve vloeit Noordoostelijk af, en vormt langzamerhand de ruischende beek Zjji- pabelah ‚welke in het Oostelijk gedeelte van Kra- wang, in de rivier Zjieponagara valt. Het op- borrelende;heete water is helder, en even als bijna alle, uit vuurbergen ontspringende bronnen vrij sterk met koolzuur, gas, iijzer;-zwavel, aluin en vitriool bezwangerd, en om deze reden, zelfs aan den: voet des bergs bij het dorp Santja, ondrink- baar. Behalve de vermelde hoofd. uitgangen heeft deze krater ‚nog „vele honderden kleine gaten die overal op:zijnen zeer ongelijken grond, verstrooid liggen, en meest eenen, ovalen, één of. meerdere duimen ‘wijden pijpachtigen mond hebben, welke uit, zuivere zwavel bestaat. Deze zelfstandigheid hebben. wij hier in het algemeen, menigvuldiger en in grootere schoon gekristaliseerde stukjes ge- vonden dan, elders. Geen struikje noch slechts halmpje; dekt dezen, in eeuwige werking zijnden, overal rookenden en opgewoelden bodem. „Naauwelijks honderd meters. dieper, ten Oos- ten: van. den. krater Badak, en alleen door een smalbosch van. dezen afgescheiden, liggen, in een lang en eng dal, verscheidene kleine zwavel-- | poelen die bij de inlanders onder den naam van K Ka- (154) Kaa Sieloewán, bekend zijn. De kol dezer poelen , heeft zes meters in doorsnede, en het water daarin; dat gedurig opborrelt, en van licht groen achtig gele kleuris, had, bij eene temparatuur der buitenlucht, van 13,6 gr: Reaumur , 62 graden warmte. Ook in dit dal kookt het overal en op som- mige plaatsen bobbelt heete slijk uit den. grond. Niettegenstaande deze vele blijken eener voort-r durende sterke werking vân het vulkanische vuur, in den Tankoeban Prahoe, heeft deze berg sinds langen tijd geene hevige eruptie ge= had. De laatste, niet zeer aanmerkelijke uit- barsting die uit den Kawa Ratoe is ontstaan “was in 1829 in de eerste dagen van de maand April. Reeds den 29 Maart van gezegd jaar, be- _ gon de berg sterker dan gewoonlijk te rooken, den So en 51, deeden zich herhaalde aardbevin- gen om zijnen voet gevoelen, die nu en dan, met zware slagen vergezeld gingen. Den 1 en eo April was de onrust in den berg nog heviger: de rook steeg zwarter en dikker op, en er werden stee= nen tevens uitgeworpen die grootendeels op den Oostelijken rand van den krater, en langs deze afhelling des bergs nedervielen. Den 5 begon de berg reeds weder aanmerkelijk te bedaren, en den 4 April, hernam dezelve zijne vorige rust. Ten slotte zullen wij eenige woorden over de luchtgesteltenis en de hoogte van dezen vulkaan hier laten volgen: | | On-. (255 ) Onze, Beaumursche thermometer wees op den Oostelijken ringmuur ‚van den krater Ratoe den 16 en September, _ | uren. graden. weêrsgesteldheid. ’sMorgens 8% 15,5 helder. el ‘10° 15,0 dito. ’sMiddags 12 16,0 dun bewolkt. nopen 1% September. ON vast uren. graden, weêrsgestelaheid. ssMorgens 9 « 15,2 flaauw ‘bewolkt. Ore rr 1,0 betrokken. ’sMiddags 2. 15,0 regen. | en Den 18 September, Los 10 uren. graden. weêrsgesteldheid. ’sMorgens … 9 15,0 helder, - Lohe rn pope sidst dito. | 2sMiddags — 12 > 24,4. dun bewolkt. Vergelijken wij nu deze waarnemingen, met diegene welke wij met denzelfden thermometer en nagenoeg onder dezelfde weêrsomstandigheden te Tjassem aan het Noorderstrand hebben bekomen, * ng dezelve den 29 Apríl verleden jaar stond. | uren, graden, weêrsgesteldheid. ’s wii …__g-21,9 © helder. die 10 25,9 dito. Den 5 April. uren. graden. weërsgesteldheid. ’sMorgens «_ _g 21,4 flaauw bewolkt. C 11 24,0 betrokken. ’s Mid- (-156 ) 'sMiddags 125 25,4“ flaauw betrokken. en Den 1 Mei. | uren. graden. webrsgesteldheid. 'sMorgens « 8 20,5 helder. C 10 25,0 dito. | 'sMiddags 12 23,6: dun bewolkt. « 1 21,9: -regen « Nemen wij van al deze opmerkingen het gemiddelte, en maken hierop de aanwijzing toe- passelijk. van den grooten von Humsorpt, dat namelijk elke graad Reaumur mindere warm- _te, eene hoogte vermeerdering van 121,1 fransche toïses, aantoont, dan geeft zulks eene hoogte te kennen van 1036,1316 fransche toises, of 2019,á meters. Rekenen wij nu hierbij nog 271 meters welke, naar onze geometrische opname, de top van den Tankoeban Prahoe zich boven den Oos- telijken ringmuur des Kawa Ratoe verheft, dan wijst zulks eene hoogte aan. voor dezen de ‚ van 2290,42 meters. | | Echter zijn de thermometer sita zoo als bekend’ is, ‘tot’ hoogtens berekeningen geenzins.zoo naauwkeurig als die welke met den Barometer zijn gedaan maar laatst, genoemd instrument ontbrak ons. AANMERKINGEN EENIGE DISTRICTEN DER | \DANGSCHE BOVENLANDEN, BA hen TE er B heen Là hik 4 vi AANMERKINGEN GEHOUDEN OP EENE REIZE DOOR EENIGE DISTRICTEN DER _PADANGSCHE BOVENLANDEN. hd ZZ SUI De hier medegedeelde aanmerkingen omtrent de physische en geognostische gesteldheid van een gedeelte der Noordwestkust van Sumatra zijn ge trokken uit een dagboek gehouden op eene reis in-den jare 1835, op last van het Nederlandsch Indisch Gouvernement naar dat eiland onder- nomen. Het zijn vooral de districten Priaman, Agam, Lima Poeloe Kotta, Tana Datar enz, welke het onderwerp. dezer onderzoekingen. uit- maken „ doch hebben dezelven uithoofde van de vijandelijke gesteldheid , waarin dit land destijds tegen het Gouvernement verkeerde, en waardoor alle nasporingen met veel moeite gepaard gingen; - minder volledig kunnen zijn, dan;men gewenscht had en de lezer zal derhalve het, gebrekkige daar van met eenige. toegevenheid behandelen. De Reizigers vertrokken ’s morgens. vanden 25 Junij van Padang ; om over. Pridman ende Li- ( 160 ). - Lima Badak naar het binnenlandsche distrikt Agam te komen ; de weg voerde langs het zee- strand over schrale zandgronden; op eenige palen afstand van Padang bereikten zij de rivier Oedjoeng Karang, waarover zij met platte vaartuigen gezet werden. De vegetatie neemt; naar mate men zich van het zeestrand verwijdert, „toe aan weelderigen groei, en aan de boorden van de rivier Oedjong Karang , ziet men de zand- gronden reeds met kleigronden afwisselen, en ontwaart in deze eenige sawa’s. Men kwam ver volgens door fijn drijfzand wederom langs het zee- strand naar Janba g palen afstands van Padang. Van het gehucht ‘Janba' voert de weg door een zeer aangenaam’ gelegen kreupelbosch naar de breede rivier Janba die hier in zee vloeit, en naar hare bedding te oordeelen , dikwijls groote over- stroomingen veroorzaakt. Aan de oever van ‘deze rivier doet zich het land door zijne vegelatie„en ligging verrukkelijk schoon voor, en op eenige honderd schreden van het zeestrand verwijderd , heeft het landschap veel van eenen kunstigen aanleg. Men had hierbij een schoon gezicht op de bergketen, die zich majestueus in eene Noordelijke en Noord ten Westen loopende -rigting op eenen afstand van eenige duitsche mijlen uitstrekt. Een smal ‘voetpad leidde verder door deze schoone oörden terug naar het’ zeestrand. „Dit sterk hellend strand. bestaat hier geheel uit S fijn ( 16: ) fijn drijfzand en ijzerzand , ook vindt men hier veel puimsteen, die zich echter geheel porphierachtig vertoont en vele kwarts en veldspaath kristallen in zich besluit ; bij een nader onderzoek overtuigd, men zich dat dit iijijzerzand een vulkanisch product is, en hier als overal op vulkanische oorden, uit het gewoone , titaan houdend geoxideerd iijzer bestaat, Al verder langs het strand voortgaande, bemerkte men een aanzienlijk getal hutten waarin door de inlanders zout wordt aangemaakt. “ Dit geschiedt hier eenvoudig door het ophoopen van kleine zandheuvels, die van tijd tot tijd met zee- water worden begoten. waaruit dan, nadat de- zelven zoo op de nodige gradatie. gesaureerd zijn in kleine pannen zout wordt gestookt. Het zand. krijgt hier aan het zeestrand , een geheel duinachtig voorkomen; men ziet ook reeds verscheidene duineu meer landwaarts in liggen, hetwelk eenigzins voor het toenemen ‘dezer kast pleit. De geognostische gesteldheid dezer zanddui- nen is fijn drijfzand, bestaande uit kleine kwarts korrels, veldspaath en kalk, en eenige andere kwarts houdende fossilien , alsmede titaan hou- dend ijzerzand, dat sterk magnetisch is, en ein- delijk veel puimsteen, waarvan vooral de glas- achtige. verscheidenheid. zich onderscheidt, met eenige andere door de zee aangespoelde vulkani- sche producten, als sponsachtige lava slakken enz. In (162) In de meer landwaarts gelegen heuvels, is het zand meest door een: klesachtig bindsel. eenigzins zamenhangend, hetwelk eenen zoodanigen-grond van vastheid daaraan geeft, dat men hetzelve vooral als het een weinig vogtig is snijden kan. De strekking der bergen blijft nagenoeg in. dee zelfde rigting , als-die van de kust ‚ meest Noorde- lijk en Noord ten Westen op eenen afstand van nagenoeg 5 Duitsche mijlen van het zeestrand. Deze bergketen die zich hier dubbel ja zelfs drie voudig in de lengte van het eiland vertoont „ zich echter meer West dan Oostwaardts schijnt uitte= strekken , vertoont zich van het strand met zeer hooge ruggen; meer binnenwaarts ontwaart men eerst de hooge piekén , en achter deze eene rij bergen met vele geknotte gevels die een zeer vreemd voorkomen hebben. Voor ’t overige leverde het schrale duinzand; door hetwelk de weg hier langs strand eenen tijd lang blijft doorloopen wbinie opmerkens- waardigs op, voor geologie en mineralogie. Achter het gehucht Oelakkang , op eenen afstand van nagenoeg ao palen van Padang , verwijderde dezelve zich eenige rooo schreden van het zeee strand en liep over eene zeer uitgestrekte vlakte, die met alleen staande boomen en struiken be- groeit is, en een schoon weiland oplevert ; ‘het vee , vooral-de' koeien die men hier zag “hadden een goedsen schoon voorkomen. De wegetatie op | de- ( 1635) deze vlakte kenschetst zich vooral door eenige palmen melastomen en witex soorten, doch isde grond niet zeer vruchtbaar, en bestaat uit zand, hier en daar met schrale leem of kleigrond afwis- selende , en men ziet weinig goed bouwland. _ Na eenige palen over deze. schoone groene vlakte gereden te hebben , kwam men wederom aan het zeestrand naar Priaman , eene schoone zindelijke tamelijk wel bevolkte plaats, meest door Niassers, Maleiers en Chinezen bewoond, _ Priaman kan met der tijd, indien de nieuwe wegen naar de bovenlanden eens geheel veilig zijn, eerie aanzienlijke handelplaats worden; er zijn trouwens nu reeds verscheidene Ghinezen aldaar gevestigd die suiker aanplantingen, arak- stokerijn , enz. bezitten, ook ziet men er aan- zienlijke koffijpakhuizen, en er schijnt see veel vertier in dit product te zijn. Na dat men ’sanderen daags de instrumenten ontpakt, en zich vooral van de deugdzaamheid van den Barometer had verzekerd „ werd eene …_ kleine excursie langs het zeestrand ondernomen doch men vond niets bevalve eenige weinige schaaldieren en defecte conchilien. Het strand was ook hier sterk hellend, waar- _ tegen de golvende zee opbruisde; het zand bestond wederom uit fijn drijfzand, iijzerzand, puimsteen en’ andere vulkanische produkten. In de bedding van een riviertje dat hier in zee vloeit zag men rol- (164) rolsteenen van eene trachytachtige formatie, die vele hoorenblende en mica blaadjes in zich sluiten en uit de. nabij gelegen bergen. zijn afgespoeld | De eilandjes op de reede van Priaman gele- gen , vertoonen zich even als die voor Padang als kleine lage zandvlakten met ver uitstekende riffen, en zijn geheel met klapperboomen begroeit, ‚Onze Barometer stond hier twee. millimeters _ lager dan op Padang, bij nagenoeg gelijke tem- peratuur, hetwelk waarschijnlijk aan de groote massa waterdamp. was’ toeteschrijven waarmede de atmospheer juist was aangevuld; | ‚Des anderen daags verliet men vroeg ’smor- gens Priaman, om den weg. over de Zima Badak naar het Agamsche te vervolgen ;.men trok weldra het zeestrand, verlatende in eene Noord Oostelijke rigting het land in , en zag vooreerst „eenige zandgronden , die echter spoedig met kleigronden afwisselden. | De vegetatie neemt hoe verder men. zich van het zeestrand verwijdert aan weligen groei toe , en kleine 5o a 80 voet hooge, eigenaardig ge- vormde, geïsoleerd liggende heuvels, geven aan de ommestreken een schoon voorkomen. Bij het overtrekken dézer heuvels overtuigde men zich spoedig , dat zij eenigzins aan elkan- der verbonden zijn, en zich als jukken der voorgebergten tot aan den voet van den voor ons (265) ons liggenden hoogen berg Sengalang uitstrekken; Wat de geognostische gesteldheid dezer heu- vels aanbetreft, zoo valt het moeielijk dezelve naauwkeurig te bepalen; men moet het rotsge- steente van zeer nabij beschouwen, en kleine karakteristische stukken uitzoeken die nog een weinig. vastigheid. bezitten alvorens men de ware structuur van dezelve kan nagaan. Het schijnt een opgelost verweerd gesteente. vân veldspaath , glasachtige puimsteen, kwarts-en eenige weinige mica „blaadjes ‘te zijn, die; in een kleiachtig „deeg zitten , en waarschijnlijk ‘aan „trachiet por= ‚_phierachtige - rotssoorten haren oorsprong. ver- schuldigd zijn. In eenige dezer heuvels is-de op= lossing of verwering reeds zoo zeer gevorderd, dat er van het gesteente niets anders, dan eene meer of min aardachtige zich fijn: aanvoelende massa overblijft ,: die eenigzins, met, porcelein. aarde schijnt verwandt te, zijn „ en waar. dezelve wit genoeg is „ ook waarschijnlijk vals. zoodanig zou ‚kunnen worden gebruikt. Meest’ ziet men echter deze massa ‚door de, aanwezigheid-van iijjzeroxyd, meer of,min rood. en. geel gekleurd. De weg ging vervolgens hoe-langer hoe meer * landwaarts, langs, steile voorgebergtens, uit een eigenaardig. leemporphier ‘bestaande die ook veel puimsteen in _ zich;'sluiten, … Het land bekomt hier in der daad een. schilderachtig schoon. voor= komen ; kleine met palmen en _ander-hoog ge- boom- ( 166 ) boomte begroeide heuvels wisselen met diepe valleien én met rijst bebouwde vlakten af, en ma- ken den weg door steeds nieuwe gezichten , hoogst belangwekkend. Wat echter de natuurlijke vrucht baarheid van den grond betreft, zoo is op deze niet zeer te roemen. De bergkern gewoonlijk leem porphier, zoo als boven reeds dangehankds over welke hier gewoonlijk mog eene laag don- kerkleurige kleiaarde ligt, doorbreekt dikwijls de groeïjaarde,- welke alleen in de ommestre= ken der woningen van menschen, of cp de sedert eeuwen ‘bebouwde rijstlanden als translo- ceerde gronden; of gronden «die - aan. de bezin- - king van: hetrwater’ hunnen oorsprong: te danken hebben ; eenigzins {vruchtbaar rennen gar den te zijn. aa) | Opmerkingswaardig is de vele puimsteen; die deze heuvels in zich bevatten; dezelve is gewoon= lijk glasachtig, toont op zich zelf wederom eene porphierachtige structuur, en is met ijzer: Herd 5 in ‚ goud , enz. gemengd. | „Tegon den middag kwam men naar Passar Kien. eene! kleine plaats ‘behoorende ‘tot’ de vijf ‘kotta’s der beneden landen, op eene “tamelijk groote: vlakte. aan de helling van den Sengalang gelegen, op eene hoogte van nagenoeg Soo voe- ten bovende oppervlakte der zee. Van Passar Koedoe gaat de “weg hoe langer hoe meer op- waarts naar het gebergte, door wilde romantisch ge- (167) gelegen landstreken ‚. waar een tamelijk weelde rige plantengroei heerscht, De vegetatie bekomt hier eenige overeenkomst met die van Java, en levert „nagenoeg. dezelfde geslachten van plan= ten op; men ziet hier alle- gewone boomsoorten mvrijke afwisseling, en_hoe dieper men het land indringt des.te meer vindt men hetzelve. met rijst en koffij. beplant. Á ‘Aan de ‘bedding «der rivieren en spruiten. zag men hier eenzwart en slakachtig conglomeraat- gesteente , dat een voorteeken van trachiet -ber- gen -scheen ‘te wezen; ook de muren: om de rijstvelden ‘waren uit een gelijksoortig» conglome= rdat-gesteente zamengesteld., bestaande uit ongem liijkvormige puim. en „slakachtige- rolsteenen ; en men. zag hier;en daar groote:trachietachtige mas- sas als-naakte-rotsgevaarten, uit de- vegetabili= sche aarde uitsteken. s 409 Het. leemporphier der steile vacrheke ni | veranderde eensklaps geheel in dit trachietachtige | conglomeraat; en was met een sterk ijzerhoudend rood deeg die vele rolsteenen, van -verscheide gedaanteen kleur in zich sluit, omgeven. De oppervlakte dezer: bergen is met. eene voed- zame.zwarte plant aarde bedekt, en kenmerkt zich hier even als op Java, onder nagenoeg gelijke omstandigheden ‚ door eenen weelderigen groei der zoogenaamde kiara of vijgenbosschen, waar= in men eene groote verscheidenheid -van-boom- soor= (168) soorten, grootendeels tot het Rn der vijgen behorende aantreft. Men ‘ziet hieruit duidelijk dat het niet alleen het klimaat is hetwelk de geographische:ver— breiding van een of ander produkt der huishoud- kundige vegetatie bedingt, maar datvooral de overeênstemming der natuurlijke. of geognostische gesteldheid der gebergtesoort, eenen; grooten in= yloed daarop heeft, weshalve men bij «eene: ver- „gelijkende vruchtbaarheid der: gronden ‘voor het wel slagen” van het een-of ander produkt, voor- _ al de verhouding van, het rotsgesteentetot de losse planten aarde naauwkeurig dient gade te slaan; om dat juist de diepte: dezer - plantenaarde en de: gröndslag van: ‘dezelve , meestal van: het grootste belang voorhet swel slagen van het pro duct zijn»? zoo zijn b.'vs;kalksteenbergen zelden „met eene zoo diepe plantenaarde bedekt, vals bergen van een trachietachtig gesteente-enz. ‚Men zag in de‘ ommestreken geene, zamenhan- gende kampongs’ maar ‘ vele op kleine heuvels alleen staande hutten, ‘die-met koffij en suiker riet tuinen omheind ‚aan het land een-schoon en vriendelijk, woorkomen geven.s De ‘bevolking scheen: hier meer. dan in ‚de benedenlanden aan de Hollanders gehecht te. zijn ;. vele der: ingeze- tenen, welke de reizigers ontmoetten sloten zich vrijwillig-aan hunne trein aan, om hunne baga= ge te helpen ‘dragen of op andere wijze zichmut- tig ( 169 ) tig te betoonen, en waren ’savonds vertrokken zonder betaling te vragen. j Na eenen zeer moeielijken togt over vele stei- le hoogten en diepe ravijnen, kwam men einde- lijk tegen den avond zeer vermoeid te Malela in de Lina Badak aan, waar men overnachtte. Ma- lela eene kleine kampong ligt aan de. helling van den hoogen berg Sengalang, op eene hoogte van nagenoeg 2400 voet boven de oppervlakte der zee in eenen zeer vruchtbaren en nagenoeg geheel met rijst.en koffij bebouwden landstreek, die een ongelijk dal vormt, en vele pong van ies aan zich draagt, | | ’s Änderen ochtends met het HER van den dag verliet men JMalela om de reis over eenen rug van het hooge gebergte Sengalang voort- tezetten. De weg slingerde zich romantisch in de hoogte en kronkelde zich verwonderlijk door de rotsen. Het gebergte zelf verheft zich in een schoon groen gedost met ongelijke trappen, en men kan hetzelve niet zonder moeite door ver- scheidene dalen en kloven, afwisselende met stei- le, niet dan te voet langs smalle paadjes te be- klimmene hellingen en rotspunten overtrekken, ‚De geognostische gesteldheid van den Sernga- lang , heeft’ veel overeenkomst met die der bergen der Preanger Regentschappen. De kruin van dit gebergte bestaat uit zeer groote op el- kander: gestapelde trachietachtige massas meest L | grijs (170 ) grijs van kleur, en vele, prismatische én regt hoekige augit kristallen in zich sluitende; tusschen dezelve vindt men vele puinhopen ‘van-kleine eehigzins verweerde ‚stukjes dezer. massa die ge- deeltelijk reeds door eene ontbinding in leem of : kleiaarde veranderd zijn. Naar mate men den berg afdaalt , verminderen deze rotsgevaarten in om- vang, en de kleiachtige-deeg die de kleine stuk- ken zamenbindt neemt toe, tot men eindelijk aan den voet van het gebergte ; het reeds aange haalde. trdchietachtige conglomeraat aantreft, dat __den berg omgeeft ‚ én waarop de vaste trachiet of de centrale massa van den berg te rusten schijnt. ‚De beschrevene heuvels uit leemporphier , puim- steen. enz, behooren waarschijnlijk tot eene eigen- aardige veel nieuwere formatie, en herinneren aan | eene lavastroom ; die «welligt wit deze trachiet- achtige breccie vroeger 1s ten voorschijn gekomen: Niet tegenstaande de weinige waarnemingen, die omtrent deze gebergte soorten hebben kun- nen „gedaan worden heeft men zich toch herhaal delijk kunnen overtuigen dat de. trachietformatie, alhier: eene zeer groote witbreiding heeft en des- wegens ook eene groote rol speelt; zoo bestaan b, v. de Ophir, Sengalang, Merapie en Sago geheel uit trachietachtige massas. Wat echter de bijzondere nasporingen aanbetreft wegens de ge- steldheid der trachietbergen van’ deze kust, «die hier: door hunne eigenaardigheden en geogra- k phi- (171) phische ligging , welligt voor de dikwijls betwis- te, ook ten deele bevestigde stelling der huis- houding der natuur in het-groot, over het vul- __kanisch of neptunisch ontstaan dezer bergen, met grond van nut zouden kunnen zijn, zoo vereischen deze eene rijpere overweging ‚ en zullen welligt in vervolg van tijd in een en Hp ver- handeld worden. | Hier moet alleen nog aaifbendne were dat zoowel in Amerika als ook in Horgartjen het meeste goud in trachietbergen wordt gevonden, en dat de goudmijnen op Sumatra voor zoo ver de informatien ter dezer gelegenheid zich uitstrekken , ook in eene trachiet formatie, of beter ineen oxtbonden. gesteente dat aan trachietbergen zijnen gorsprong verschudigd is, worden aangetroffen; Het voorkomen van goud bevestigt zich. im deze bergen op zeer vele plaatsen vooral in de beschrevene voorgebergten waar het gevonden wordt. De bergen waarinde goudmijnen alhiersge- woonlijk bewerkt worden, bestaan meest uit een ‚ door ontbinding. geheel veranderd conglomeraat- agtig gesteente, waaraan men dikwijls niet weet eenen juisten naam te geven. Somtijds vindt men er nog geheele stukken puimsteen in, doch ge- woonlijk ziet men: niets anders als eenen aard= achtigen deeg, verschillend gekleurd, welke vele rolsteenem van trachiëtachtige rotssoörten, of toonporphier, zandsteen’ enz. in zich sluit Men (172) Men heeft gedacht dat het-goud in aderen, door. deze bergen. zich zoude heentrekken, en als men de goudmijnen’ onderzoekt, vindt men ook wel somtijds kleine. kloven, die zich onder eene zekere hoek buigen, waarin het goud ge- vonden wordt. Doch deze mijnen zijn allen zoo slecht ‚aangelegd, dat het, moeijelijk valt, dien aangaande iets stelligs te zeggen; hetis waar- schijnlijker en heeft zich ten deele reeds beves- tigd, dat het goud in het losse gesteente met . aarde vermengd in kleine blaadjes zelden ‚ge kristalliseerd, verstrooid, en als het ware alleen - lijk ingesprengd. voorkomt, | | Het hoogste door de reizigers overtrokkene punt, van den rug des Sengalangs, Boekit Din- pang genaamd, ligt op eene hoogte van nagenoeg Áooo voet boven de oppervlakte der zee, en de Barometer was tot. op 648 aline ten bij 1g1. temperatuur gedaald. De, plantengroei, is op deze hoogte nog zeer weelderig, en vele Laurieren, Eiken, Melas- tomen, Rubus, Viburnum, Myrrthen en. Rubi- acaeën kenmerken ook hier even als op Java de vegetatie der hooge bosschen. Naauwelijks deze bosschen verlaten hebbende, kwam men in het gezicht, van het uitgebreide district „Agam, dat zich in de gedaante. van eene: diepe kom. vertoont. Men zag schoone sawas die zich amphitheaters gewijze tot in de vlakte van den | kom (175) kom uitstrekten, en met-koffij en. suikerriettuinen afwisselden ‚en het.oog werd in der daad, waar het zich «ook wendde door bewijzen van … nijveren landbouw getroffen. Alleen sommige geisoleerd liggende hdd ‚en voorgebergten. toonden. een zeer vreemdachtig voorkomen, waren. onvruchtbaar en naauwelijks met gras begroeid, en kenmerkten zich, bij het vlugtig. onderzoek , waaraan men dezelve alleen in t voorbij rijzen onderwerpen kon, als geheel ‚uit vulkanische tuf of verweerde puimsteen. en asch bestaande „ massas. … Het vreemdachtige in het geognostische- voorkomen van soortgelijke ber- gen, wekte in de reizigers het verlangen. dezel- ve „aan. een nader speciaal onderzoek te onder- werpen; hetwelk welligt omtrent de geologie en de -physische gesteldheid ‚van deze luchtstreek eenig licht zou kunnen. verspreiden. | Men kwam voorts langs de helling van:den Sengalang ‚door schoone alom bebouwde land streken naar Kotta toewa, en vervolgens na nog eenige uren over ‚deze. vlakte getrokken te zijn die gelijk een tuin voor het. oog der reizigers uitgebreid. lag , doch Java aan vruchtbaarheid op verre na niet evenaart, naar het fort de Kock, hetwelk midden in het Agamsche op eene’ stei- le hoogte geplaatst, het omliggende land domi- neert. pn De zoo zeer EA Lue en gezonde ligging | van (174) van Agam op eene hoogte van 27-2960 voet boven de oppervlakte «der zee, de. gematigde temperatuur, de aanzienlijke bevolkmg, de vele nieuw aangelegde wegen en vele andere;omstan- digheden, trokken de bijzondere ‘aandacht ‘der rêizigers tot zich, en wekten het verlangen, om door een zoo weel mogelijk speciaal onderzoek na de natuurlijke gesteldlieid “en. vruchtbaarheid ‘der gronden, hiet klimaat enz. enz. te’ bepalen, in ‘hoe verre aldaar’ eenige takken van ‘kultuur en nij- verheid zouden kunnen worden ontwikkeld: Het district Agam, is nagenoeg” overal” met hooge bergen omgeven , en vormt daardoor geens- zins een plateau, maar wel eene kom, of-de on- gelijke oppervlakte van eene hoog liggende vallei die vroeger het bassin van een meer schijnt ge- weest te zijn, en waaruit het water door ver- scheidene naauwe bergpassen is afgelóopen. Vooral-zijn het de verstrooid liggende heuvels , en kleine voorgebergten, die geheel uit uitge- worpene vulcanische stoffen bestaan, en im horíi- zontale lagen óp elkander liggen, alsmede de leem en kleigronden, die zich naar mate men zich, van den nog werkzaam zijnden vulkaan JMerapie verwijdert, toenemen en andere: bijzon= derheden meer, die voor een soortgelijk geolo- gisch’ ontstaan’ van dit district pleiten. Wat de gemiddelde temperatuur van Agam aanbetreft, “zoo hebben de hooge bergen die dit dis- me (275 ) district nágênoeg : geheel. omgeven „ natuurlijk eenen zeer grooten invloed: daarop, en - kunnen hier” vooral tot een voorbeeld dienen, hoe then zich de bergen als geïsoleerde, of van de al- gemeene. températuur dew oppervlakte der -aar- de gelieekb afgesneden massas denken moet, om zich. dikwijls».de „gemiddelde: laren ‘van hoog gelegêne landen te verklaren. Het “is-alom bekend. dat ‚de groote. verande ringen van ‘temperatuur meest. in. de «beneden luchtstreken- plaats hebben, waardoor” het: dan ook „moeïjelijk valt, het klimâat of de luchtge+ steldheid; van ‘hoog: gelegene dänden; doot eene eenvoudige «af-vof toename-der breedte graden te willen. bepalen; het kamt” hierbij vooreerst. in | aanmerking dat «de lucht opbergen dunner is en dat daârdaor de opstijgende warmte gemakkelij= ker kan doorgaan; ook de bestanddeelen en de gedaante der bergen; kunnen groote verscheiden heden in het luchtgestel te weeg brengen „, ver= mits: het zonnelicht dat op de helling’ der ‘ber= gen meer of’ min schuins valt, daardoor dik wijls minder werkzaam is om vrijè waärmtestof te ontwikkelen, | | Zoo is het vooral het shi hier in dit. dis= triet dat onder. den evenaar gelegen; op eene hoogte van. 27:tot 2900 voet boven de ópper= vlakte der zee’ sclijer eeri gematigd klimaat bezit, Zn de ‚gemiddelde termperatuur over dag ‚ge= | woon- (176) woonlijk. tusschen 17: tot 19° Reaumur ‚ en ’s nachts ‘tusschen 10 ven 14° varieert __ „De natuurlijke vruchtbaarheid der ‘gronden in „het Agamsche levert des niettegenstaande, zeer ongunstige resultaten op, hetwelk. echter. alleen in die gesteldheid der gronden. en vooral in het rotsgesteente dat tot grondslag der plantenaarde dient, dan wel in de temperatuur gelegen is. Op Java, en vooral in de Preanger. Regent schappen, als b. v. in het district Bandong het- welk nagenoeg op dezelve respectivelijke hoogte boven de oppervlakte der zee; ligt, kenmerkt zich de natuurlijke vruchtbaarheid der gronden ; door eene verscheidene voet hooge laag „ van eene _ voedzame « zwarte plantenaarde „die haar ontstaan gewoonlijk aan eenen lossenrlava grond verschuldigd is; en’ zelfs. op plaatsen waar deze voedzame plantenaarde haren oorsprong maar ten deele van het gebergte soort ont- leent, hetwelk zij bedekt, en gedeeltelijk: eene verplaatste aarde van vegetabilischen of animali schen oorsprong, is, die door bezinking uit het water of anderzins is ontstaan, oefent zij toch altijd eenen zeer grooten invloed op den wasdom der planten uit, Geen van beiden is in het Agamsche het ge- val, de grond is hier in het algemeen zandach- tig, en uit een ontbonden gedeelte van puim- steen, vulkanische slakken , veldspaath en an- | de- * (177) dere glasachtige-vulcanische producten ontstaan 5 ‚die bij hare ontbinding maar weinig voedzame plantenaarde, opleveren; het zijn alleen de ont- bondene trachietachtige massas ‚waaruit ‘de hier bestaande kleigronden zijn ontstaan; men vindt echter ook wel. eenige verplaatste aarde, „van vegetabilischen of animalischen oorsprong; vooral digt « bijde; woningen „der menschen „ als. ook door het water uit de bergen afgespoeld, doch deze schijnt alleen aan de rijstvelden ;: waarop. bijna al het water uit de. bergen „geleid wordt eene zekere, vruchtbaarheid „gegeven tehebben; de. onbebouwde gronden die men hierin. over- vloed aantreft; zijn dor en schraal gebleven, ‚en naauwelijks-voor ontginning, vatbaar. Men had nader eene goede gelegenheid, de ge- noemde--geheel, uit, vulcanische „ massa bestaande heuvels, van nabij te beschouwen ; en vond. ge- woonlijk in dezelve eene, witte aardachtige „ge _ makkelijk breekbare zelfstandigheid ; aardachtig van breuk „en meest uit losse of ligt zamenge- plakte. stofachtige . deeltjes bestaande. , waarin zich. verweerde puimsteen, veldspaath en Ar micablaadjes vertoonen. oord „Deze massa schijnt in alle deze eel van dezelfde constructie te zijn, alleen onderscheidt zij zich hier. en daar, door eene meerdere of mindere vastigheid, of daardoor dat zij.door het bijkomen van “water eene soort van deeg gevormd heeft. (278) heeft De overgang der horizontale lagen dezer massa’, is zelfs in de diepe ravijnen, die deze heuvels dikwijls. doorsnijden, naauwelijks zigt= baar, alleen bemerkt men somtijds uit de verte, daaraan , eene kleine verandering: van kleur waar door deze bergen een zandsteenachtig voorko- men verkrijgen. tid Deze zoo te zeggen zamengeplaktemassas van vulcanische tras of tuf ( Piperino of Pazolan aar= de ‘der’ Italianen ) die vooral in Calabrie onder gelijke omstandigheden als hier gevonden wordt, zal met groot nutvin de technologie voor cement als bouwmateriaal, of welligt ook tot het berei- den. van porcelein kunnen worden aangewend ; indien de bestanddeelen: van het ontbonden velde spaathì aanzienlijk” genoeg zijn. “Opmerkenswaardig is het dat deze “reeks van vulcanische heuvels zich in de vigting” van ‚den Sengalang , en nietin de rigting van den tegen- wóordig nog werkzaam zijnden vulkaán uitstrekt, Achter deze heuvels ‘opent. zich het ‘ongelijke dal van Agam meer en meer, en men ziet eenige bebouwde. landstreken , die door twee kleine aan den hoogen nabij gelegenen vulkaan Merapie ha- ren oorsprong nemende spruitjes worden bewaterd.. De grond kenmerkt zich hier door eene harde bruine ‘kleiaarde die welligt met kalk gemengd; én eenigzins vruchtbaarder is dan in de nabijheid van het fort de Kock; vooral schijnt de koffij hier ne uit- (179) witnemenid-goed te groeien, doch is de flora in hiet algemeen. arm, en behalve eenige aanplantingen van zuikerriet , maïs, pattaters, kadjang en mars- donia tinctoria „eene alhier. menigvuldig gebruikt wordende verfplant, heb. ik: geene pendnonach gewassen gezien. 2D „De. kampongs in. dit distiieh waren nog dort dubbelde of drievoudige sterke linien. ván on- doordringbare bamboes, en drooge diepe grach- ten ‚zeer versterkt en zijn; daardoor «aan. den voorbijganger. geheel onzigtbaar; uitgezonderd e+ nige ‘weinige « alleén … staande armzalige” ‘hutten, ziet men naauwelijks sporen. yvan bevolking ;:des niettegenstaande wordt. de- bevolking van „Agam op-/100;000. zielen opgegeven, hetwelk naar de groote. uitgestrektheid der sawaste oordeelen; vooral ‘hièr--waar ‚de: bevolking „den. landbouw niet; heer. beoefent als zij noodig ‘heeft „niet overdreven. schijnt, / nel „Withoofde van-de: onveiligheid an wegen konde men eenige dagen geene excursien doen, en eerst - na: sde- affaire ‘van: Kamang. ondernam men een togtje naar het fort Boekit Sigandang , dat in de: passage tugschên den sedans en pini hgt. ion „De weg leidde aan het open dal van za N lk: schoone eïi bebouwde landstreeken die ge- heel met sawas bedekt waren, tot aan den. voet van den nog werkzaam zijnden vulkaan Merapie. Men ( 180 ) Men zag hier’ vele kaneelbomen in-het wild groei- jen, die een veel beter product als dat van de ge- wone cassia opleveren en. welligt door nijverheid met der tijd tot een ‘bron van rijkdom. en vrela- tiven welstand van dit distrikt kunnen worden. De verscheidene lagen van «lava, de diepe kloven ‚de - menigvuldige aardbevingen de vele zwavel en andere vulkanische producten «als puimsteen, slakken enz, hetveigenaardige van eenige stilstaande wateren. in dieptens tusschen deze ‘bergpassen en eindelijk het van tijd tot tijd uitbarsten van dezen verschrikkelijken vulkaan; vertoonen aan dit gebergte zoo vele blijken van ontbinding en: verwoesting door -het. onderaard- sche vuur “veroorzaakt. De omimeliggende lan- den leveren echter op ver na niet zoo. treffende voorbeelden van: groote vruchtbaarheid en « vers scheidenheid -van-voorbrengselen!op als zulks::op Java in de ommiddelbare ommestreken van vul- kanen hiet geval is, ook dit is>alleen im de ver weering van het rotsgesteente of ontbinding. der uitgeworpen stoffen ‚-en-niet in de temperatuur van dit district gelegen. E vcAan. den voet-van dezen hoogen berg, zag men vele verstrooid liggende slakachtige gesteen- ten; die gewoonlijk met eene roodachtige aarde omkleed waren ; ook vond men alleenstaande rots « gevaarten ‚ van eene digtere struktuur ‘dan ge-_ woonlijk ‚die. veel veldspaath in zich sluiten „en | eenig ( 18 ) eenigzins schilferachtig zijn , waardoor zij een porphierschilferachtig of klanksteenachtig (Phono lith) voorkomen hebben en tot eene nieuwe vlot- trapformatie behooren ; ook schijnt hier overal een overvloed aan ijzer te heerschen. ef De Merapie heeft met zijne geknotte gevels en ingestorte. kraters een majestueus voorkomen, en zal in hoogte. weinig van den Sengalang ver schillen ; naar onze oppervlakkige meeting zal hij nagenoeg 8,000 voet hoog zijn. Aan den voet is dezelve met, den Serzgalang vereenigd. Zijne toppen rijzen in eene grootsche linie, én over- stijgen het gewest der wouden; alleen aan zijne helling ontwaart men vele boomachtige varen in sierlijke plantengedaanten. | Het fort Boekt Sigandang, ligt in dezen pas tusschen den Serngalang en Merapie meer dan 3,000 voet boven de oppervlakte der zee; de gronden om het fort zijn tamelijk vruchtbaar en zoo ver als het oog reikt is alles met rijst beplant; wegens onveiligheid van: den weg, kon men het voornemen om den Merapie van Songiepoed uit te. bestijgen niet ten uitvoer brengen, en keerde deswegens spoedig naar” het fort de Kock terug, / Vervolgens maakte men een uitstapje naar Basso, om het gebergte onder Burula, dat hier Agam van de So kotta's scheidt, van nabijj te onderzoeken. Deze bergketen had uit de verte ge- sn « (182 } gërieri een vreemd “gehakkeld voorkomen en scheen tot eene kalkformatie te behoren. De weg liep wederom over verscheidene der boven be- schrevene vulkaansche heuvels ‚ die zich hier met de bergruggen die uit den Sengalang komen, schijnen te vereenigen ; achter deze heuvels kwam men langs smalle voetpaden door uitgestrekte sa- was naar het pas overwonnen kampong Kamang en vervolgens door Magi naar het fort Koeririe. Digt bij Koeririe werden de reizigers eens- klaps door het voorkomen van verscheidene kalk heuvels verrast, waardoor hun vroeger vermoe= den, wegens het voorkomen van kalkbergen langs deze zijde van Agam werd bevestigd, Deze heuvels digt bij Koeririe bestaan uit zeer groote onregelmatig gevormde en gelagerde kalkrotsen, die een oud doorboord en doorvre= ten voorkomen hebben , en met vele gaten en hol- ten zijn doortrokken. De kalksteen op zich zelf, is meest digt, fijn van korrel, met eenen eenig zins schulpachtigen breuk, en meest grijs van kleur; echter konden volstrekt geene sporen van organische overblijfsels, als versteeningen daàrin ontdekt worden. Men ziet in de holten en klo- ven vele gekristalliseerde massas, die schoone witte somtijds roodachtige of in het bruine ge- kleurde kalkspaath is, en gewoonlijk in de ge- daante van ‘rhomboidale parallelepipedums, de hoofdmassa van dezen. kalksteen doortrekken. Het (185) „Het fort Koeririe ligt tusschen twee zulke kalkheuvels ; in eenen derzelven bevindt zich eene groote grot, die volgens het zeggen der In- landers, geheel door den heuvel gaat, en dikwijls tot schuilplaats der opstandelingen moet hebben gediend. Ik zag in deze grot ontzaggelijk groote stalaktitische mássas van kalksinter of schalige kalksteen; men drong over Goo "schreden in dezelve zonder iets anders als eenige zwaluwen en vleermuizen daarin te ontdekken, Een tweede groote grot in deze kalkbergen bestond ook uit groote op elkander gestapelde rotsgevaarten, van eenen digten. fijn korreligen kalksteen, die hier eene meer blaauwe en. grijsachtige kleur heeft, en was ook wederom met vele stalactiten, uit schoone witte «en somtijds schoon rood gekleurde kalksinter. bestaande, opgevuld, „De terugweg naar het fort de Kock, voerde weder over eene tamelijk waterrijke en vrucht- bare vlakte die echter: niet volkomen gelijk is, terwijl kleine heuvels, wederom uit de be- schrevene vulkanische producten bestaande, de zelve doortrekken, hetwelk de eentoonigheid van ‚dit effen veld eenigzins. wegneemt, Voor het vertrek uit het Agamsche werd nog het groote ravijn onderzocht, hetwelk zich uit het voorgebergte van den -Sengalang, tot digt aan het fort de Koek en wijders Noordelijk uit- strekt, en hier den naam van groote vallei draagt. Stei- (184) » Steile, aan sommige plaatsen nagenoeg geheel regtopstaande ‘wanden, geheel uit vulkanische stoffen zamengesteld,„ van * nagenoeg Soo voet hoogte, vormen dezelve.. Dit ravijn is maar op weinige plaatsen toegankelijk en levert een trotsch’ en treffend voorbeeld, van de revolutien die hier door eene ontzettende kracht, hét zij door het on- deraardsche vuur, of door overstromingen heb- ben plaats gehad. lasat Hetzelve is’ volgens opgave der erin d uur gaans lang en Soo schreden breed; het rots- gesteente. bestaat geheel uit vulkanische tras, tuf, puim, zand enz. en zal ook: als -bouwmate- riaal zeer goed kunnen worden gebruikt. Een helder blinkend beekje vloeit door het midden van hetzelve en voert eene menigte vreemde aan andere gebergtesoorten toebehoorende rolstukken mede, waaronder, onder anderen trachiet kwarts, tinsteen, iijzersteen,” veldspaath, slakkige Ean 5 glasachtige puimsteen, te bemerken valt. Men vindt reeds kleine met biezen en gras be- groeide vlakten en eenige weinige rijstvelden, daarin aangelegd, en deze geven aan hetzelve een eenigzins vriendelijk voorkomen. | Aangaande de vruchtbaarheid van den grond in het Agamsche in het algemeen, konden de rei- zigers niet die naauwkeurige onderzoekingen in het werk stellen , om daarover iets beslissends te kunnen mededeelen. oled De (185 ) De ligging van het distrikt Agam op nagenoeg Zooo voet boven de oppervlakte der zee, schijnt hetzelve zeer geschikt te maken tot het invoeren van verscheidene vgorwerpen van landbouw en „nijverheid ; de luchtstreek 1s zeer gezond en laat naauwelijks dien aangaande iets te wenschen over; de rijstvelden leveren in het algemeen eenen ta- melijk rijpen oogst, en aan de helling der bergen schijnt vooral koffij uitnemend goed te groeijen, en nogtans, of doorde sombere stemming ‚ waarin de reizigers door het herdenken der eerst kort geleden hier gepleegde gruweldaden waren ge- bragt, of dat zij werkelijk de waarheid zagen, __scheen hun de geheele landstreek weinig vrucht= baar, en niet geschikt toe voor het ontginnen van nieuwe. gronden, gelijk dit ook reeds hier boven van de gronden in de ommestreken van het fort ‚de Kock sprekende, is aangemerkt. Den 17 Julij ’s morgens verliet men eindelijk het district dgam om over Tana Datar naar de 5o kotta’s te komen. De weg loopt uit het Agamsche eerst langs en over een kaal gebergte, hetwelk zich uit den voet van den Merapie ver= heft, om zich met de tegenoverliggende berg- ‚keten die de 5o Koita’s van Agam scheidt te vereenigen. Men kwam hier in eenen doolhof van kleine kegelvormige bergen, die aan den voet ZAR s L. / eenigzins met elkander verbonden zijn, en aan slijkvulkanen herinneren. De weg is hier overal M be- (:86 ) bezaaid met groote en kleine steenen van eene _trachietfarmatie, en er moeten hier. vroeger ge- duchte omwentelingen hebben plaats gehad. Ver- volgens stiet men op eene kalkformatie die hier zeer eigenaardig in eens uit den trachietachtigen bodem te voorschijn komt, en waarvan de rotsen hier en daar ruinenvormig uit het bouwland uitsteken. Digt onder den Merapie kwam men over stei- le hoogtens, waar amandelsteen en leemparphier de heerschende gebergtesoort is. Aan de helling dezer bergen verkrijgt de grond eene diepe laag “_ van, eene goede voedzame zwarte plantenaarde, waardoor. dezelve zeer geschikt is, tot het in- voeren. van eenige takken van landbouw; tegen- woordig, vindt men er niets als alang-alang „ tus- schen welke maar zelden „ eenige bouwlanden met rijst en suikerriet beplant uitsteken. Het zoude wel der moeite waard zijn, hierin deze bergachtige streken, op eene hoogte van nagenoeg, 5500. voet. boven de oppervlakte der zee, waar ‚een overvloed. van goed land onbe bouwd ligt; eenige proefnemingen metde aan- planting van quae Europische graansoorten als tarwe, gerstenz. te doen „die hier. naar, alle waar- schijnlijkheid goed zullen tieren, ven waarvoor. men, het zaad, uit Europa of uit Japan een kelijk. „zou, ‚kunnen verkrijgen. | „De grond wordt zeer ik hoe langer ee, meer kalk- (287 9) kalkachtig:; “doch schijnt dâarom niet minder „vruclithaar te zijn. Naeenige uren over deze hooge ‘bergruggen gereden te liebben ‚ kwam “men” aan Kotta Toea ; een kleine kampong die eene’ zeer bekoorlijke ligging vaam:de helling van eenen de- zer-bergruggen heeft; en moest echter-nog- ver- sscheidene dezer” steile bergen in eene Oostelijke rigting overtrekken , alvorens het fort Tandjong Alamstesbereikengs e=! Hier vertoonde +zich “voor «de eerste maal de majestueuse: keten van het centraal gebergte van Sumatra's ‘hetwelk zich ‘achter de 5o kotta’s uitstrekten dezesbegrenst , waardoor dit eiland in de Oost en Westkust verdeeld word. Ten “einde een beter denkbeeld van de geog- nostische gesteldheid der ommestreken van Z'an- djong Alam te verkrijgen, werden er menschen in” verscheidene: rigtingen uitgezonden om rots- soorten te verzamelen. Het ‘hoofdkarakter der ommeliggende bergen is eene oude kalkformatie, waarvan het rotsgesteente veel overeenkomst met den Alpen kalksteen schijnt té hebben, In dezelve vindt men dikwijls lagen van kalkspaath, ruitespaath, bruinspaath „enz, « met vele sporen van iijzer, tin;-mangaan enz. die hier an de-na- bijheid „welligt eenen’ ertsgang vormen, „Eigenaardig zijn: sommige: geheel einden staande kalkbergen ‚die! zicli: uit de verte vin ‘het geheel niet kalkachtie:, maar „meêrtrachietachtig KE ver-= (283) vertoonen, dewijl de massa dikwijls in-zeer steile pieken uitsteekt „ doch door. de. witte ‘gescheurde zijden; „blijft men niet lang in onzekerheid , dat het ware kalkbergen zijn; zij zijn in der daad ge- heel zamengesteld uit eenen witten of blaauwach- tig grijzen. digten kalksteen -die: met: een getal spleeten doortrokken is, welke. wederom met kalkspaat zijn opgevuld. ro | Het schijnt dat de kalksteen, eenigzins nieu- wer dan de overige is, en meer overeenkomst met den jura, dan wel met den alpenkalksteen schijnt te hebben; echter heeft men, volstrekt geen spoor van organische fe daarin. ‘kunnen ‘ont- dekken. De gronden digt om hek fort Tandjong Alam gelegen, bestaan uit eene ijzerhoudende kleiaarde die door den ontbondenen kalksteen tamelijk vruchtbaar is geworden, en vele Europische keukengewassen als kool , erwten , boonen, aardappelen schijnen hier uitnemend goed te __groeijen. ks Het fort zelve ligt op eene aanzienlijke hoogte Boekit Tandiki genaamd, nagenoeg 5200 voet boven de oppervlakte der zee. Men heeft hier bijna een gematigd. bril de thermometer rijst zelden ’s middags boven 21° Reaumur ; tegen twee uur nademiddag verheffen zich «echter „gewoonlijk alhier sterke Zuid Weste winden, die wel niet lang aanhouden, maar dik- wijls (289) wijls ’s nachts met vermeerderde woede terug- keeren. | De overvloed van onbebouwde gronden op deze aanzienlijke hoogte boven de oppervlakte der zee; die ‘hier overal de kalkbergen omringen; de hoedanigheid van den grond, die uit eene sterk iijzerhoudende kleiaarde hestaat, en naar- mate deze met verweerden kalk gemengd is te, meer vruchtbaar wordt, doen met eenige zekerheid veronderstellen dat deze gronden voor eene ontginning vatbaar zijn; het zoude ook hier eene wenschelijke zaak zijn’, eenige proef- nemingen ten opzichte van het-invoeren van vreemde kultures te ondernemen, daar welligt in de geheele Padangsche bovenlanden geene hoo- gere streek zal aangetroffen worden, die voor soortgelijke ondernemingen geschikt is. Eenige kleinere tabakstuintjes in het gebergte deden door het weelderige voorkomen der planten het denkbeeld ontstaan, dat welligt deze kul- tuur hier met voordeel zou kunnen bedreven worden , natuurlijk onder eene behoorlijke zorg- zame leiding „en vlijtige bearbeiding. ‚Voor de koffij kultuur daarentegen schijnen deze laag gelegene landen niet zeer geschikt; vooral om dat de jonge plantjes hier te veel aan de steeds heerschende hevige winden zouden blootgesteld zijn, hoezeer , naar de koffij-tuinen te oordeelen , dewelke men overal. rondom de | kam= (ago ) kampongs-aantreft , en waarvan” de inlander ‘al- hier alleen de bladen in stede van de vruchten gebruikt, men genegenvzoude zijn aantenemen dat ook deze kulturen, vooral regelmatige tuinen langs. de hellingen: der, bergruggen ; waar de wind geen-toegang haet Ba resultaten zouden opleveren. Het suikerriet groeit op deze aide hoogte boven de oppervlakte der zee niet zoo goed als in de benedenlanden; de daaruit. vervaardigde suiker is ook ‘van: eene slechte hoedanigheid, en wordt “meest door: Chinezen voor de alhier gevestigde arakstokerij en voor de inlandsche consumptie verbruikt. | „Het brandhout is hier zeer schaarsch en moet van. den Merapie:, gehaald worden ; gewoonlijk brandt men bamboes die: hier nog zeer weel- derig- en in overvloed groeit; kolen worden ook meest uit ‘dilcke bamboezen gebrand, en ‘dienen voorals voor ‘het--smelten. van metalen en huis- selijk gebruik. | De kalksteen uit de-nabij gelegene inert wordt te Zupaijong, een ‘kleine; kampong vin’ dít „dis trict , veel tot kalk gebrand, en vervolgens als siriekalk: verkocht, men -geeft. gchter aan den schulpkalk die vaù:-de strandlanden komt ‚de voorkeurs | | Men «deed Aar een uitstapje” naarde br gelegene kalkbergen Boekit Tingi en Boes Kit (291) kit Pakí genaamd , om deze ontzettende rotsge- vaarten, die hier ruïnenvormig in de hoogte ste- ken van nabij te beschouwen, Het zijn zeer steile rotzen, geheel wit digten kalksteen bestaande, die van alle zijden zeer nioeielijk te beklimmen zijn, De kalksteen is hier geheel fijn van korrel, ‚van eene witte en grijsachtige kleur, en schijnt zuivere overgangskalksteen te zijn; dezelve is op den breuk veel scherper en splinteriger dan _de overige. j | Aan den voet dezer bergen vindt men dikwijls _ kalkspaath in secondaire gedaanten als Rhom- boëder, of zeszijdige zuilen gekristalliseerd , die door de hier in de nabijheid voorkomende mes taaloxyden als iijzer , mangaan enz. dikwijls donker gekleurd zijn. In dezen kalkspaath lieten zich- wederom Ed verwarde gekristalliseerde massas van Ruitspaath en Bruinspaath ondekken die denzelven in alle rigtingen doorkruisen, zelfs het Rhomboëedrische kalkhaloid in zijne zamengezette variëteiten heeft een groot aandeel aan deze formatie en in de rijstvelden ziet men dikwijls losgebrokene stuk- ken kalk en bruinspaath verstrooid liggen. De bewoners vertellen hier, dat hunne voor- ouders van Padangpandjang of Prianjang , de oude stad onder den Merapie gelegen afstam- men; dat onder eenen zekeren Padja Bagindo die vroeger alleenheerscher van het Menangka- bou- (292) bousche rijk moet geweest zijn, het land in twee groote afdeelingen (Larè)is verdeeld ge- worden, namenlijk Kotta Pilian en Kotta Tjunago waarvan de laatstgemelde afdeeling de 5o kotta’s en Agam de eerste darentegen Tana Datar, en de benedenlanden moet bevolkt hebben. Hier “van stammen alle. Soeko’s of geslachten af, die zich overal nog heden onder eenen vasten naam herkennen; alle Soeko’s waren vroeger onder deze twee Laris gerangschikt. Deze Radja Bagindo, moet dikwijls het land doorreisd hebben om de bevolking tot het aanleg _ gen van sawas aantemoedigen en hun vooral ge- reedschappen voor den landbouw te hebben be- zorgd , doch schijnt bij hun hoegenaamd niets bekend te zijn van eene vroeger bestaan hebben- de afhankelijkheid van ‘het zoo. alom beroemd Manangkabouwsch rijk. Vroeger mogt geen man eene vrouw uit zijn eigen soeko of geslacht huwen; dit is echter thans vervallen ; doch mogen nog bij voortduring de kin- deren niet van den vader erven, wiens goederen en rang altijd in zijn eigen soeko moeten blijven. Een man kan verscheidene vrouwen hebben, doch moeten deze in verscheidene kampongs,ge- huisvest zijn; de vrouw heeft altijd de beschik king over. veld en goederen; ook blijven de kinderen altijd bij de moeder, doeh is de vader verpligt dezelven mede te onderhouden. dl Ál- (195) „ Alle hunne ceremonien worden volgens den Mahomedaanschen godsdienst behandeld; de echt- scheidingen ‘zijn hier zeer menigvuldig ,. ook hierbij. volgen de kinderen altijd de moeder, en blijven tot hare soeko behooren. Bij het overlij- den blijven de eigendommen van vee enz. aan de soeko. van den man of van de vrouw; de kinde- ren erven van de moeder, maar nooit van den vader; de goederen van dezen gaan aan zijnen broeder of zijns broeders of zusters kinderen over. Het kind bekomt niet den naam van va- der of moeder maar dezelve wordt aan: hetzelve naar willekeur, bij het feest Manbudo d. ì. ba= den van het kind, gegeven. nt De besnijding moet voor het 25 jaar geschie- den, en is gewoonlijk een kampongsfeest, De graven vindt men overal verspreid: het lijk wordt gewasschen; met kalk besmeerd, en in een stuk wit linnen gewikkeld,-of ook wel in eene kist, begraven; het hoofd wordt altijd naar het Noor- den en het gezigt naar het Westen gelegd. De begraafplaatsen worden gewoonlijk goed onder- houden , en zijn met steenen omringd ;, of ook met boomen en struiken versierd. | Men verdeelt de bevolking in de Padangsche _ binnenlanden gewoonlijk in zoogenaamde zwarte en witte Maleijers. De witte Maleiers zijn de Padries, die zich uiterlijk door hunne geheel witte kleeding van de overige bevolking onder- schei (194) scheiden. Zij gebruiken geen opium, noch sirie, verbieden de hanengevechten ‚en andere spelen, leven ingetrokken, en belijden in het algemeen op eene zeer strenge wijze de mahomedaansche godsdienst. Zij erkennen niets anders als den geliefden Koran voor hun wetboek en de uitleg- gers van dezen Koran voor hunne ‘wetgevers; zij zijn tot nu toe in eenen bloedigen oorlog met de overige bevolking geweest, willende hunne leer overal door vuur en zwaard verbreiden. De zwarte Maleijers daar en tegen zijn gewoon- lijk donker blaauw gekleed, belijden ook, wel is waar , eenen mahomedaanschen godsdienst, doch zijn hierin veel verdraagzamer, gebruiken opium; sirie , enz. Men deed vervolgens weder een uitstapje , naar Salernpouwe , een kampong alwaar vele wapens als geweren, sabels, pieken enz. gemaakt wor- den, en waartoe het iijzer in dezen kampong zelf, op eene zeer eenvoudige wijze uit zijne ver- ertsingen wordt gesmolten. | Ik zag dit op verscheidene plaatsen verrigten _ in eene soort van uit steenen gemetselden smelt- oven, die nagenoeg 7 tot 8 voet hoog en 8 tot 10 duimen breed, alsmede met goede tochtgaten’ van beneden voorzien was. In dezen oven wordt het ijzererts laagsgewijze tusschen kolen van bamboes gelegd, en voorts in kleine hoeveelheden vloei- baar gemaakt; het vloeibaar geworden ijzer, ver- (195 ) verzamelt. zich in de gedaante van een koek, op den. bodem van den oven, en bestaat natuurlijk uit een broos hard ijzer, dat echter door veel smeden eene goede taai en rekbaarheid verkrijgt; twee zulke smeltingen leveren naauwelijks zoo veel ijzer op ; als vereischt wordt om een geweer- loop daaruit te smeden. | „Het smeden van dit ijzer geschied even een- voudig ‚, doch gaat met groote moeite gepaard. _De uitgesmoltene koek wordt namelijk met stee- nen hamers en op steenen aanbeelden, tot eene staaf van gelijke dikte en breedte uitgerekt, waaruit gewoonlijk een geweerloop word ver- vaardigd; tot dat einde wordt de staaf spiraal- vormig gedraaid tot op de gewone lengte van den geweerloop , en vervolgens de voegen bij een lang- zaam vuur digt gesmeed ; èen zoodanige ruwe loop van” binnen: uitgeslepen en van buiten afgevijld, wordt gewoonlijk met 8 a 12 gulden betaald. Aangaande het ijzererts, waaruit dit ijzer ge= smolten wordt, verkreeg men door herhaalde smeltingen „ en een naauwkeurig onderzoek, de overtuiging, dat hetzelve onder de zuiverste ijzer= ertssoorten behoort en wel bepaaldelijk eene 71 tot 75 percent houdende variëteit van den zooge= naamden magneetijzersteen is; die vooral in Noorwegen en Zweden, tot het smelten van het beste en zuiverste staafijzer in aanzienlijke hoe= veelheid wordt verbruikt. | | Ten (296) | „Ten gevolge van dit naauwkeurig onderzoek naar den aard en de eigenschappen-van dit erts vermeent een’ der reizigers ; die meer bepaaldelijk . dit vak zich eigen gemaakt heeft, de volgende re- - gels en middelen te kunnen aan de hand geven ‚ ten einde dit ijzer in’t groot en met meerder voordeel welligt albier uit deszelfs verertsingen te winnen. Dit rijke ijzererts , hetwelk schier zonder kunst aan den zoo genaamden ijzerberg: Padaloewa in Tana:Datar eenige uren van het fort van der Capellen gelegen ‚kan gewonnen worden , komt hier in eene zeer uitgestrekte ertslaag- onder kalksteen en. kalkspaat voor. De opdelving van hetzelve kost «zeer weinig moeite terwijl het maar eenige voeten diep. onder den kalksteen ligt, en men heeft derhalve volstrekt, niet noodig tot dat einde eene geregelde mijn aanteleggen. Het erts is zoo als ik reeds heb. aangemerkt eene variëteit van den magneetijzersteen of oc- taedrisch ijzererts, dat met rhomboaedrisch en _dodecaäedrisch ijzererts gemengd is; het is ge- woonlijk op den breuk oneffen, klein en fijn van korrel , iijzer of somtijds staalkleurig aangeloopen;, geeft met kwarts gekrast eene. zwarte streek; is ondoorzigtig, broos en:hard , werkt eenigzins sterk op den magneet ‚ wordt-door wrijven ne= gatief elektrisch, is zeer strengelijk vloeibaar en moeielijk te reduceren, doch levert een but- tengewoon goed, taai, smeedbhaar ‘staafijzer. — Men (197) ‚Men ziet dikwijls in de poriën van hetzelve een rood zinkoxyd als ook eenig bruinsteenoxyd; waardoor. dit mineraal veel overeenkomst met den. Franklinit, verkrijgt; een nieuw ontdekt mineraal „ dat tegenwoordig in Franklins staat in Amerika veel op iijzer en somtijds „ook wel op zink gesmolten wordt; en aldaar een rhom- boaedrisch ijzererts van-66 pCt. ijzer. 17 zink- oxyd en 16 pCt. mangaanoxyd bevat. _De' grootste massa: van, dit erts ‚ bestaat hier echter uit het.gewone magneelijzererts , dat voor= al in: Zweden en ‘Noorwegen,eene. zoo groote rol speelt „ en uit eene eigenaardige vermenging van ijzeroxyd metiijzeroxydul bestaat. Het ijzeroxydal is magnetisch; het iijzeroxyd daarentegen in. het geheel niet «en alleen „het meerdere of. mindere gehalte van ijijzeroxydul geeft: aan dit erts- de eigenschap den magneet volgzamer te zijn. Men zou veronderstellen dat een zoodanig ijzer= erts , hetwelk zeer weinig.met aardachtige deelen gemengd is, en uit een zuiver geoxyduleerd. en geoxydeerd. ijzer bestaat, ook gemakkelijk door eene eenvoudige reductie tot ijzer zou kunnen worden gesmolten ;-dit is-ook wel het-geval bij eene reductie in het klein en in eene smeltkroes, waar het erts met houtskolen geheel bedekt, kan worden, en de dampkrings lucht geenen. vrijen toegang „heeft ,- zoodat. de kolen direct, „als * re- ductie middel. van het. geoxydeerd ijzer kunnen | 3 die- (208) dienen; bij eene smelting echter in het groot, waar vooral de behoorlijke hoeveelheid slakken in aanmerking komen benoodigd om de reduc- tie voor de inwerking ‘van de altijd op nieuw aan- gevoerde lucht uit de blaasbalgen te beveiligen, is-deze wijze veel te kostbaar ; ja zelfs zoude het geheel onmogelijk «zijn de eigenaardig” gebouwde hoogovens te bezigen, daar”juist het gehalte der iijzerertsen de hoeveelheid ‘slakken, bepaalt die vereischt worden om het: ijzer-met “voordeel in ’t groot uit zijne verertzingen: te doen smelten. 1 IJzerertsen die veen gehalte vam niet-meer dan kortot: So pCt. ijzer “bevatten ‚kunnen nog “wel alleen” versmolten “worden. Bij: mer rijk haltige ijzerertsen ontstaan daarentegen veel te weinig slakken ‚om het te‘reduceeren ijzer voor de in- werking van den zuurstof uit de dampkrings’ lucht te beveiligen ;-om: derhalven den gang van het smelten goed te “bevorderen is men genoodzaakt door het bijvoegen van vreemde aardachtige stof= fen „ als b. v. kalk , kleiaarde enz; de ‘hoeveelheid ‘der slakken te vermeerderen. In het- algemeen neemt men aan, dat ‘de hoeveelheid der slakken 3, 4 ja zelfs 5 maal zoo-groot: van volumen-moe= ten” zijn als ‘het ijzer dat ‘men reduceren” wil, hetwelk „natuurlijk. ook wederom “van “de hoe- aes der slakken afhangt. | „Hoezeer tegenwoordig'het ijzer zoó’ noódaakelijk ja zelfs zoo onontbeerlijke voor de zamenleving is; À dat (199) dat bijna geen bedrijf hoegenaamd zonder onmid delbaar: gebruik. van ijzer bestaân. kan, wordt hetzelve nógtans ‚ niet tegenstaande de zoo, alge- _meene verbreiding van ijzererts. over den geheelen aardbol, slechts in zeer weinige landen daarge= steld; de oorzaak hiervan is gedeeltelijk ‘te zoe- ken in de moeijelijkheden welke het smelten van het ijzer uit zijne verertzingen. oplevert , gedeel telijk ook inde nog zeer onvolkomene’ kennis der iijzerertsen , gedeeltelijk echter ook daarin, dat, het in Europa. geproduceerd. ijzer zoo laag it:sprijs staat, dat de fabrikatie altijd in het groot, ja-zelfs in het colossale ‘moet bedreven worden ‚om eenig voordeel. aantebrengen. » De ijzerertsen zijn in het algemeen altijd: stren= gelijk vloeibaar en blijven niet zelden in ver- scheidene landen uit gebrek. van „brandstoffen onaangeroerd ; doch veelal, is „ook, de onkunde in de behandeling der ertsen en de geringe. prijs vanhet ijzer de oorzaak. dat men het -niet' der moeite waardig „acht om ‚aan dit zoo. algemeen verspreide. product, een hepaold: onderzoek: ' toe= tewijden. | | Wat her ijzererts alhier op‘ Swumatra: danbe+ treft zoo kan zulks zoo als reeds-is ‘aangehaald schier zonder. moeite aldaar verkregen worden; de beschrevene sertslaag. heeft eene groote uitge- strektheid , men „heeft, er „geen ‘mijnbouw - toe noodig; De het zal, voldoende zijn den. kalksteen en | kalk- (200 ) kalkspaath die het erts laagsgewijze bedekken alleen -te doen breken , en vervolgens het iijzer- erts eenvoudig’ met hamer en ‘bijtel, of nog beter, waar zulks geschieden kan , door booren en ‘schieten los te werken. | Plan en regelmatigheid, aan dit werk besteed, kunnen dezen rijk haltigen iijzersteen zeer gaed- koop leveren , alleen zal de voordeelige reductie van het ijzer eenige practische inspanning kosten om ‘dezelve door het aanbrengen van doelmatig ingerigte schacht of hoogovens „ met de minsé mo- gelijke hoeveelheid brandstoffen, die hier moeijelijk te verkrijgen zijn ten uitvoer te brengen. De mijnbouw voor’ zoo veel dezelve strekt tot het delven van iijzerertsen of andere nog aldaar zich vindende. metalen schijnt op Swmatra in meer dan een opzicht eene zaak van groot belang te kunnen worden , vooral om dat de verwaar= loozing van den landbouw , ten behoeve der mijn- werken aldaar niet zoo gemakkelijk te vreezen is als in andere landen, b. v. Java „waar de na- tuurlijke vruchtbaarheid van den grond eene geheel andere verhouding tusschen het planten en het -delfstoffenrijk oplevert. Van. Salempouwa ging men langs eenen smal len hobbeligen-weg wederom tot aan den voet van den Merapie. In de bedding van eenen aanzienlijken bergstroom overtuigde - men. zich op nieuw van het voorkomen van den porphier- | schie- (201) dl schiefer of zoogenaamden klanksteen ( Phenoli- the der Franschen, ) het produkt van eene vlot- träpformatie, die hier eenigzins in basalt schijnt overtegaan en vele Augit en Oltvienkristallen in zich sluit. Ook de kalkformatie kwam wederom hier en daar uit den trachietachtigen bodem te voorschijn. | Bij de kampong Manderiang kwam men aan een oud kramat, hetwelk uit 4 rijen trachiet- steenen bestaat, die allen in de gedaante van een hoefijzer geplaatst zijn ; midden in dit hoefijzer bevindt zich éen geïsoleerde platte steen met eene inscriptie in Sanscrit of Dewa Nagara letters, Den 22 julij vertrok men van Zandjong Alam naar de So kotta’s. De weg liep weder langs de steile kalkbergen die Tandjong Alam geheel omgeven, die echter somwijlen met lagen van verharden, uit een mengsel van fijne schuimkalk en kleiaarde bestaande, mergelsteen afwisselen. Hier en daar ging zelf deze verharde mergelsteen in eene aardachtige roodgekleurde mergelaarde over als een product van eene nieuwere vlot- trapformatie. Op deze mergellagen lede nu een uitgestrekte amandelsteenporphier waarin eene okerachtige kleiaarde den deeg vormt, met veel rood ijzer, oker, thoonijzersteen » jaspisachtige thoonijzer- steen, enz. alles ziet men hier door rood ijzer- oker rood geverwd en zelfs de kleiaarde in de ive N | rijst= $ (doa ) rijstlanden heeft eene bloedroode kleur, schijnt echter niet te ‘min -vruchtbaar te zijn. De geognostische gesteldheid dezer landen toon= - _de hoe langer hoe meer ‘eene nieuwe vlotfor- matie die zich van den voet der kalkbergen tot. door de uitgebreide’ vlakte'der 5o kottia’s uit-. strekt, De grond is daardoor hier zeer vrucht- baar, en een overvloed van goed voor eene ont- ginning zeer geschikt land. Langs deze steile mergel- en kalk hergen afdalende, bereikte men de rivier Batang Agam, die zich hier met ge- „_weld eenen weg schijnt gebaand te hebben en zich in vele buigingen door deze kalkbergen heen kronkelt de bedding is opgevuld met groo- te rolsteenen die uit de nabijgelegene trachiet— bergen zijn afgespoeld, en op vele plaatsen der oevers kan men zien dat eee voor groote en binen zwellingen vatbaar is. Aan den oever van deze rivier overtuigde men zich van den ongelijken zamenlhang van den mergelsteen zoowel, als van deszelfs geognosti- sche en oriijktognostische verwandschap met den kalk die hem hier zoo zeer kenmerkt. „De -mer- gelsteen schijnt hier in horizontale lagen te lig- gen, die echter somtijds in den kalksteen dui- ken en voorts met tertiaire en alluviale gronden bedekt zijn. | Chemisch behandeld, bruist de. mergelsteen med zuren: sterk op en” laat vele kleiaardesen een wel- (205) weinig zand achter, eu is derhalve, nagenoeg geheel uit kalk en kleiaarde zamengesteld, „Aan de hooge: oevers van deze rivier ziet men een begin van eene geheel nieuwe formatie, die in ongelijke lagen de vlotkalkformatie. bedekt, en uit beddingen of lagen bestaat die door het water op. elkander. gepakt schijnen te. zijn en hier en daar met mergellagen afwisselen. Gips kon men in alle deze kalk -en mergelsteen -lagen niet ontdekken. Zeer opmerkingswaardig. is echter een kleine gehalte Bitumen hetwelk ik vermeen in den mergelsteen te hebben waargenomen, en waaruit men op het voorkomen van steenko- len of aardolie in de 5o Kotta’s zou kunnen besluiten even als deze zoa dikwijls in andere landen in de nabijheid van soortgelijke mergel en kalkformatien gevonden worden. ü Aan de overzijde van de rivier Agam komt men op. nieuw even als bij Basso; in een dool hof van kleine kegelvormige kalkheuvels, die wederom kleine kommen in zich sluiten, en zich langs Burula met de linie van bergen -vereeni- gen die de So Kotta’s van het district Agam scheidt. De kalkbergen die. zich echter aan de andere zijde van Tandjong. lam, of van den ‚voet van den Merapie tot aan den berg. Sago uitstrekken, zijn veel hooger en steiler, en toonen ook een betrekkelijk hooger ouderdom dan deze, S Na (204) Na eenigen tijd door deze nieuwe kalkforma- tie gereden te hebben, komt men eindelijk aan de laatste reeks kalkbergen, die alle de kleine geisoleerd gelegene heuvels in zich sluit, en de natuurlijke grens der So kotta’s bepaalt. Het land verkrijgt achter deze linie in eens eene zeer vreemde echter zeer schoone-en vrucht- bare gedaante; het wordt geheel vlak, ja nage- noeg effen, en is zoo ver als het gezicht reikt, met huizen, rijstvelden en vruchtboomen bedekt. Het eerste district der do kotta’s Pajo Kom- bo genaamd, ligt inderdaad allerbekoorliijjkst, en zal ieder een met de in de ommestreken van Tandjong Alam gelegene woeste landen verzoenen. — | Het landschap spreidt zich ke in eenen groo- ten uitgestrekten oekonomischen tuin uit, waarin zeer breede wegen, en vooral zeer vele visch- vijvers, met eenen overvloed van goede smake- lijke visch als gorami enz. zijn aangelegd. Ook de bevolking scheen veel beschaafder te zijn, dan in Agam en Tana Datar , en had geens- zins die neerslagtige houding en hartstogtelijke gelaatstrekken van deze, De menschen waren hier in het algemeen vrolijk en zeer nieuwsgie- rig, ook de huizen waren levendiger en zindelijk, men zag in het algemeen vele sporen van wel- vaart en rijkdom. Een van deze breede wegen voerde de rijzigers ver- (205) vervolgens, naar het pas aangelegde fort Pajo Kombo, dat aan de groote rivier Batang Agam gelegen midden in den kampong en geheel met inlandsche huizen omgeven, eene zeer schoone vertooning maakt. De aanmerkelijke hoeveelheid vischvijvers, die hier nagenoeg alle huizen omringen, zelden meer dan 6 tot 8 voet- diep, en geheel met goed wel water opgevuld zijn, deed het denkbeeld ontstaan, dat de kalkformatie ook hier nog niet had op- gehouden, en hoezeer min of meer gewijzigd ook nog aan deze vlakte tot grondslag diende; dat zij het was, die ook hier de rijke water- voerende aderen bezat die men zoo dikwijls in dezelve aantreft; en die eene gewigtige rol in de natuur spelen. | Een speciaal onderzoek hieraan Gend le- verde al spoedig de overtuiging op; dat de kalk- formatie bij de laatste serie van bergen, geens- zins plotseliijk opgehouden had te bestaan, maar dat dezelve in deze vlakte voort bestaat, waar dezelve zich zelfs nog hier en daar boven de op- pervlakte van den grond vertoont, echter ge woonlijk 6 tot 1o of meerder voeten diep door eene. opvolging van. verschillende gronden, van eene vroegere of latere wording, die men hier tertiair of alluviaal kan noemen bedekt is. ___Werpt men voorts eenen geologischen blik op deze kalkformatie terug; zoo zien wij ‘dat juist En Fan dee ( 206 ) de trachietformatie „ die ‘echter door. de opeen- stapeling vân ontzaggeliijjk groote rotsmassa’s, als ook door de uitgeworpene vulkanische produc= d ten eene meerdere hoogte boven de oppervlakte der zee verkregen heeft, uit dezelve is te voor- scliijn “gekomen; volgen wij deze kalktormatie met onze beschouwingen, op lagere «plaatsen, waar dezelve telkens uit den trachietachtigen bo= dem te voorschijn komt, en vooral daar waar zij zich ruïnenvormig boven de oppervlakte van het bouwland vertoont, “en” linien “van verbinding tusschen de nieuwere trachietformatie of vulkanen met de overige bergen schijnt te vormen, zoo als dit bij Tandjong Alam het geval is, dan worden wij om zoo meer genoopt te gelooven dat alle de geïsoleerd liggende kalkbergen, tot eene groote formatie behooren die hier en daar van elkander is gescheurd, door eene dier groote catastrophen waarvan ons de geschiedenis het geheugen niet heeft nagelaten. Als b. v. bij het ontstaan van eenen nieuwen vulkaan; enz, | Wat wijders het geologische ontstaan der nieuwe beddingen aanbetreft, die ‘hier in de 5o kotta’s de kalkformatie bedekken, en uit bezinking van eene latere wording bestaan „zoo staat ‘dit wederom in’ verband met de gronden waarop zij rusten, en de onderlingsche hoogte boven de oppervlakté der zee. De kom van Agam het ideen 1500’ voet hooger boven de opper- vlak- DE rss { 207 } vlakte. der óo Aotta’s; de afloop van het water. uit Agam, geschiedt. nog heden door de 5o kotta’s. Is vroeger de massa van water grooter geweest die-zich uit het Agamsche naar het Oosten ontlast heeft(in de veronderstelling dat vroeger de kom van.Agam een binnenlandsch meer is geweest) zoo moet men zich ook: de vlakte der 5o koita’s als het bekken of bassin denken dat dit water eerst heeft moeten opnemen, alvo- rens ‘het verder naar de lager in het, Oosten ge- legene ‚landen. heeft kunnen afloopen , waardoor deze latere, wording der So. kotta’s, door be- zinking i in tertiaire lagen daar in zich heeft neer- gezel, De rivier Bons Asam, doorloopt een. groot. gedeelte. der do kotta’s, en heeft op sommige plaatsen hier reeds eene aanzienlijke breedte; zij bewatert nagenoeg de geheele vlakte, vloeit vaat door Allaban naar Lintomo, Boea, Kwee ma- | nis; 7 koita’s en eindelijk geheel oostwaarts naar zee, alwaar hj eerst den naam EE, en voorts Zndragiri verkrijgt, Deze uitgebreide nagenoeg geheel effene vlakte ) der So kotta’s, is wederom zeer geschikt, voor het invoeren van een of ander nieuw product; waarbij welligt in de eerste plaats de opium zou kunnen, in aanmerking komen, Toch, in, het algemeen is het voor de binnenlanden van Su- matra eene veel dringendere behoefte, de. alhier | reeds (208) reeds aanwezige producten goed te leeren ges bruiken, dan wel nieuwe voortbrengselen in te voeren. | De kesehonBrdtee productie der 5o kotta’s, bestaat voornamelijk in rijst, gambier, koffij, suiker, tabak, _kapok, vruchten, enz. De rijst wordt gezegd hier binnen de 4 maanden rijp te zijn en_ gewoonlijk eenen 5o tot 6o voudigen oogst op te leveren. De bevolking is hier industrieuser dan in de . overige districten en kent ook reeds meer behoef- ten, vooral in prachtige kleedingen, die men hier dikwijls ziet. Zij heeft tot nu toe eenen sterken handel, met de Oostkust vooral met Siak gedre- ven; in hoe ver zij echter met de bevolking der Oostkust in wriendschaps verband staat, kon men niet vernemen. | Het klimaat der So Aofta’s is zeer gezond, de afwisseling van temperatuur is er echter gering. Vervolgens deed men eenen uitstap van Paja Kombo naar het fort van den Bosch; de weg loopt over een vlak en effen veld, waar aangaande Mineralogie weinig op te merken valt. De grond was vooral in de nabijheid der kalkbergen, die de 5o kotta’s van Agam scheiden niet zeer vrucht- baar en ook weinig bebouwd. Eene bruin- ijzerhoudende kleiaarde of leem, toonde ook hier even als aan de andere zijde van het gebergte - het hoofdkarakter der gronden aan; deze wier- | den (209 ) den naar mate zij met verweerden kalk gemengd waren eenigzins vruchtbaar. Ligt verweerde kalksteen, schuimkalk , kalk- sinter, enz., zag men hier ‘en daar verstrooid langs de wegen en velden liggen. Na eenige uren over de vlakte gereden te hebben, die meest met kleine heesters, als Vitex trifoliata, Melästomen, enz. begroeid is, kwam men aan het fort van den Bosch; een klein sterk fort, dat zeer wel aangelegd is op eenen heuvel van 80 voet hooge te, welke de ommeliggende landen geheel do- mineert. | Deze heuvel is uit eene eigenaardige trachiet- achtige rotssoort zamengesteld die zeer ijzerhou- ‚dend is en sterk op den magneet werkt; men konde tot nu toe wegens de hardheid van het gesteente geene loopgraven om het fort aan- brengen, | | ike > Deze groote vlakte der 5o Kotta’s , die nage- noeg effen is, is echter niet horizontaal, zij. heeft de grootste helling naar het Zuidoosten. In het Noord en Noordoosten wordt zij door de g Kotta’s begrensd, alsmede door eene reeks kleine naakte bergen die zich uit-de verte ook geheel kalk achtig vertoonen. In het Noordwest ziet men de keten hooge bergen die uit de Zoedjoe Loeras komen , en Kamang , of geheel dgam van de …_ do kotta’s scheiden. In het Oosten heeft men bij Arau en Loeboea Lempato, de passen naar | Liak (216 } Liak en _Pankallang en. eindelijk in het Zuider Alleban met den asp en het intouwsehg gebergte, De rigting der bergketen die de5ò kotta’s voor- al in het Noorden begrenst, is oogenschijnlijk zeer oriregelmatig. Niet ver van het fort van den Bosch verwijderd; ziet meneene kleine rij kalkbergen , achter welke men echter nog zeer hooge bergruggen ontwaart, die zich in eene Noord en Noordwestelijke rigting uitstrekken en zich met den hoogen Ophier vereenigen. Indien wij thans met eenen geologischen blik; alle de verscheidene zamen gegroepeerde bergen beschouwen. die hier naar alle rigtingen zich schijnen uit te strekken , en. daardoor het hoog gelegen land van het centraal, gedeelte van Su matra in zich sluiten; zoo overtuigen wij ons spoedig dat het juist de trachietformatie of ook de ‘nos werkzâme vulkanen zijn die met hunne hoöge toppen domineren, en door hunne onder— linge verbinding de grootste rol hier spelen: Bij der Ophier, als den hoogsten berg. van Surnatra die 15000’ boven de oppervlakte der zee verheven is; schijnt zich de hoofdketen det … bergen die hetveiland Sumatra in zijne lengte doorsnijdt, en zich langs de geheele Westkust on- âfgebröken uitstrekt; Zuidelijk einer. le ke drie linièt te vérdeelen. als: 1°, In de linie die den Opfier smet den. Str ga- « (211) galarnig en voorts met de hoofdketen der bergen van Swnatra vereenigt. : 29, In de linie die den Ophier met den Me- rapie vereenigt, en waardoor Agam langs. Ka= miang van de 5o kotta’s wordt. gescheiden , en 50, In de linie; die den Ophier met den Sago vereenigt, en de Ao kotta’s begrenst, achter wel ke dan hes het lage land ll had een be- gin neemt. In hoe ver echter abe linien van bergen op eene hoogere Zuider of Noorder breedte , of zelfs in den Indischen Archipel kunnen vervolgd wor- den laat zich niet beslissen, terwijl de waarne- mingen der reizigers zich niet zoo ver uitstrekten, Het voorkomen van trachietbergen en vulka- nen aan het Zuid westelijkste gedeelte van dit ei- land, als dé Ki Dzerspiek, tok aan de vulkanen van Benkoëlen en voorts der 13 kotta’s laat ook hier op verscheidene linien van verbinding slui- ten; die echter door het voorkomen van trachiet- bergen als bergen die een betrekkelijk veel hoo- ger ouderdom, dan de beschrevene kalkformatie van het centrale gedeelte van Sumatra hebben, zeer zullen verschillen, te Van’ het fort pan den Bosch vervolgde men over uitgestrekte onbebouwde landen, den weg naar Zwoeboéa langs het gebergte Taail , in het Oostelijkste gedeelte der So kotta’s gelegen tot ) weisei Lempäto, waar een klein nieuw fort ge- _ bouwd (212) bouwd is, om de passen die hier door het ge- bergte naar de Oostkust leiden te bezetten. _ De bergen vertoonen hier een zonderling vreemd voorkomen en eene zeer eigenaardig gevormde zandsteenformatie, die in regt opstaande massa’s van 4 tot Soo voet hoogte zich urengaans ver uitstrekken, en op kalk, en voorts op eenen rooden thoonijzersteen , of op een mengsel uit rood iijjzeroker met kleiachtige en schilferachtige fos- silien bestaande rotssoort gelegerd is. | Ook de vegetatie neemt in de nabijheid dezer zandbergen, eene vreemde gedaante aan, en geeft aan deze ommestreken een eigenaardig karakter. Het lage gebergte is nagenoeg geheel met gam “bier bosschen beplant; dit product moet onder de bevolking alhier, eene betrekkelijk groote welvaart verspreiden; er wordt zeer veel gambier van hier naar het Oostelijke strand ‚voor expor- tatie vervoerd, | De opgaven welke men ziek hier kan ver- ‘schaffen, omtrent de hoeveelheid gambier die jaarlijks geproduceerd wordt, zijn zeer onze- ker, en laat zich daaromtrent, niets bepaaldelijk mededeelen, doch is zonder tegenspraak dit pro- duct nog voor eene aanzienlijke uitbreiding al- _ hier vatbaar. Dist bij Zoeboea Lempaio ging men over den bergpas, die hier naar Ziak leidt, tot Arau; het gebergte veranderde hier in een zuiver over- gangs= (213) __gângsgebergte (terrain de transition der Fran- schen ), dat zich door het voorkomen van grau- wakken en eene oudere zandsteenformatie die door een kwartsachtig cement verbonden is ge- noegzaam kenmerkt. Men vindt in dezen bergpas ook veel rood iijjzer- oker, roode thoonijzersteen , jaspisachtige thoon- ijzersteen „roode aarde, enz, in groote uitgestrekte lagen, die welligt met voordeel op ijzer en voor- al voor de fabrikatie van staal zouden kunnen worden gebruikt. „Ook zag men hier eene eigen- aardige breccie of poddingsteen, die door een kwartsachtig cement verbonden is, en dikwijls de benedenste laag van den berg uitmaakte. Doch in het algemeen is hel de zandsteen, formatie, die door hare zonderlinge somtijds geheel regel matige gedaante, dadelijk het oog van den be- schouwer tot zich trekt; zij bestaat uit,4 tot 5oo voet hooge regtopstaande wanden van zandsteenla— gen; die hier waarschijnlijk. door den invloed van water of andere atmospheerilia zijn uit elkander gedreven, en nu regthoekige groote massa’s ver toonen, die somtijds eene volkomen regelmatige gedaante hebben. De lagen dezer zandsteenber- gen zijn ons voorgekomen geheel horizontaal te zijn, zij zijn echter met kleine spleeten doortrok - ken die verticaal loopen. Deze zandsteen op zich zelve, bestaat uit kleine korrelige kwarts- achtige deelen, die door een cement van iijzer- hou= (214) houdende kleiaarde, of door een mengsel van rood ijzeroker met thoonachtige fossilien verbon= den zijn. | Alle deze aangehaalde: bijzonderheden, die men $ in de structuur dezer bergen aantreft nopen ons aan dezelve een betrekkelijk hooger ouderdom toetekennen, dan aan de beschrevene kalk forma= tie uit Agam en Tana Datar; het blijft echter zeer moeijelijk geologisch nategaan, of ook uit de geognostische gesteldheid dezer bergen te be- sluiten; op welke wijze deze oudere formatie, al- hier in eens voorkomt; om zoo meer daar de or de waarin dezelve zich vertoont, geheel afwijkt vanhetgeen ons tot nu toe van deze gebergtesoort bekend is; men moet deswegens de construeren- … de phantasie teshulp roepen, om de speciale overeenkomst dezer bergen met andere van ge- lijkere ouderdom, door hijijpothesen te verkla- ren, die echter al te dikwerf bij een naauw- keurig onderzoek , hunne waarschijnlijkheid we- der verliezen. beni ; Bij den toenmaligen vijandelijken toestand van dit oord, durfde men het niet wagen, wegen naar genoegen in te slaan of bergen te beklim- men;;het blijft voor de mineralogische geogra- phie, en. voor eene bestemming. der voordeelen die dit gedeelte van Sumatra aan het Gouverne- ment zou’ kunnen opleveren van groot belang dit overgangs gebergte dat zich hier uren gaans ver ne vel mek Sari Ene EE (215) ' ver uitstrekt ‚ in vervolg van tijd aan een naauw- keurig onderzoek te onderwerpen, om vooral ertsgangen daarin optesporen, die dikwijls in andere landen: in een soortgelijk gebergte wor- den gevonden, en eenen overvloed van verschei- dene metalen , en andere bruikbare mineralen be- vatten. | Ex Tegen den avond spoedde men zich, om naar Paja Kombo terug te keeren, loopende de weg over eene tamelijk bebouwde vlakte, alwaar de kleiaarde in de sawas, door den roodijzeroker bloedrood geverwd is. iik n: “’sAnderen daags had men voor de eerstemaal gelegenheid, in deze binnenlanden eenen passar biijtewonen , die hier digt bij Paja Kormnbo, wordt gehouden. Het wemelde op denzelven van koo- pers en verkoopers, de nijverheid sehijnt hier zeer groot te zijn. Vooral zag men veel lijn waad, zijden kleedjes, katoene garens van eêne bijzondere goede hoedanigheid, rijst, koffij, gam- bier in aanzienlijke hoeveelheid, tabak, zout, suiker, pinang, benzoin, drakenbloed , olie , pe- „per, kurkuma, gember, siriekalk , dammer enz. Napa eene soort van pijpaarde die hier veel door vrouwen en kinderen gegeten wordt, alsmede koeien, karbouwen, geiten, veel zoetwatervisch enz, aarden potten en pannen, smeltkroezen, geel koper, tin, ruw en gesmeed ijzer, geweren, sabels, pieken enz. Op- | (216) Opmerkingswaardig was de goede orde die hier en overal in de Padrische landen heerschte ; men hoorde bij deze menigte van menschen op den passer geene geschillen ; ieder vroeg naar den prijs en betaalde, indien het hem aanstond, zonder iets aftedingen. | ie Een van het reisgezelschap had aan’ eenen man waarvan hij eenige stukken benzoin en ar= senicum gekocht had, opzettelijk eenige duiten meer gegeven, dan deze gevraagd had, hij wilde die echter volstrekt niet ‘aannemen, en verpligte hem het overschot terug te ontvangen. De menschen op den passer waren allen zeer zindelijk, ja sommige zelfs zwierig gekleed; de mannen gewoonlijk geheel in het wit met tulbands, de vrouwen donkerblaauw , somtijds met een violet gekleurd bovenkleedje, alsmede met gouden ver- sieringen en bloedkoralen opgesmukt. ‘De bevolking van Paja Kombo vertoonde uiter- lijk veel bescheidenheid, en is ook veel beschaafder dan in de overige maleische districten; hunne hui- zen ‚ wegen en bruggen waren allen goed onderhou- den , kortom alles wat men zag verried eenen hoo- gen graad van welvaart; de bevolking der 5o Kof- ta’s is mij opgegeven 5oo,ooo zielen te bedragen. ’s Anderen daags werd de reis van Paja Kombo, naar llaban en naar het fort Raaf voortgezet. De weg loopt hier over eene uitgestrekte onbe- bouwde vlakte die veel onvruchbaarder dan de om- ee (217) ommestreken van Paja Kombo- is, en zich tot aan den voet van den hoogen Sago-berg uitstrekt die … hier met drie grootespitse punten omhoog steekt. De. grond toonde hier hoe langer hoe meer een rotsig. onvruchtbaar karakter, en vele groote trachietachtige steengevaarten lagen overal ver- strooit-langs den weg. Men kwam: voorts we- derom in een doolhof van kleine kegelvormige geisoleerd liggende dach meest aan den voet met elkander verbondene kalkheuvels, die geheel overeenkomstig met het labyrinth van kalkber- gen zijn, die den Merapie met het gebergte langs __Kamang of de aangehaalde twee linien der ver binding van ‚bergen. uitmaken. | Het landschap heeft hier een zeer wild echter romanesk voorkomen, de kalkheuvels zijn dik wijls in. kleine cirkels geformeerd, -en: sluiten zoo kleine groene vlaktens of kommen in zich, die een, buiten &ewoon schoon "gezigt opleveren. Op. de “vruchtbaarheid van den grond is hier - volstrekt niet te roemen, en naar mate men zich van de vlakte der do Kotta’s verwijdert, ziet. men oek nagenoeg geene kultuur meer en alleen in lage ravijnen, waar het water uit de bergen zijne afstrooming heeft, ontmoet men eenige wei- nige sawa’s, Zelfs van eene bevolking onder den Sago-berg, zag men. naauweliijks ‘eenig spoor ; op vier uren. gaans, bejegende men niet eenen . enkelen mensch. O | Digt (218) Digt’ bij de kampong Allaban kwam men wederom aan de breede rivier Agam die hier — reeds Sinamang genaamd wordt, en zich met geweld eenen weg door de kalk en trachietrotsen naar Zintouw gebaand heeft, De oevers en bed- ding van deze rivier waren met zeer groote rolstukken van een sterk ijzerhoudend trachiet- achtig gesteente bedekt. Men trok voorts om den voet van den Sago= berg meer en meer, tot men eindelijk het kleine fort Raaf, dat hier op eene aanzienlijke hoogte boven de oppervlakte der zee ligt, bereikte. De vegetatie der hooge bergruggen om den Sago-berg, is nagenoeg dezelfde als die van Tandjong Alam. Men heeft hier ook nog vele uitgestrekte onbebouwde gronden, die behalve eenige sawa’s en. kleine suikerriet of tabaksvelden geheel met alang-alang bedekt zijn. De koffij omgeeft hier echter wederom na genoeg alle huizen en kampongs, is menigvuldiger als in de vlakte der 5o kotta’s en moet volgens het zeg- gen der Inlanders een zeer goed product opleveren. De kampongs van het district dllaban zijn op ver na niet zoo zindelijk en welgesteld dan die van de So Kotta’s, hetwelk grootendeels door den aanhoudenden oorlogstoestand- waarin,dit district met Zintouw betrokken is, veroorzaakt wordt. De Sago-berg domineert hier ; het is een zeer hooge met takkige punten omhoog” steekende tra- $ hg KTM) trachiet- berg, waarvan het rotsgesteente eene begoochelende overeenkomst toont, met dat geen hetwelk den Sengalang vormt, en’ vooral dat men te Malela in de Lima Badak ‚ aantreft, Aan het uitwendige van dit gesteente , gelooft men dikwijls eenige vulkaniteit te zien; bij een naauwkeurig onderzoek vindt men echter, dat het niets anders dan eene bruine of grijze trachiet- massa is, die augiet en kleine veldspaath-kris- tallen in zich sluit. Opmerkingswaardig is verder dat juist deze trachietmassa veel sterker op de kompasnaald werkt, dan gewoonlijk , hetwelk welligt voor de physische aardkunde en vooral voor de structuur dezer soort van bergen, en daaronder gelegene oorspronkelijke massa’s van eenig gewigt kan zijn. | | De geisoleerd liggende heuvels en andere kleine gebergten, die hier den Sago op nieuw, mét de tegenoverliggende linie van bergen van het centrale gedeelte van Sumatra, vereenigen „ bestaan meest uit diepe lagen van eenen bruin rooden: ijzerleem “waäruit hier en daar, de zoo dikwijls genoem- ‚de kalkformatie wederom te voorschijn komt. De bedding van dezen iijzerleem met betrek king tot de kalkformatie is niet duidelijk genoeg te onderkennen. Het schijnen gewoonliijk eenig- zins hellende oogenschijnlijk weinig afwisselende sterke lagen te zijn, die zich om den kalksteen heentrekken en stellig bij een bepaald onder- zoek (220) zoek gewigtige ophelderingen over de vormings geschiedenis van dit distrikt zullen opleveren. De kruin van den Sago-berg heeft vele spleten en holtens‘ langs zijne afhelling en is geheel met steile takken en rotspunten omgeven, waarvan er drie eigenaardig in de. gedaante van eene regt hoekigge driehoek om hoog steken. Uit de weinige waarnemingen die men aan dit gebergte, wegens de onveiligheid van het oord doen kon, bleek het echter duidelijk dat hier ook ontzaglijk groote-trachietachtige rotsgevaar- ten de centrale, massa van den Sago-berg vor- __men, waarvan zich voorts een conglomeraat tot . aan den voet uitstrekt, waarin men vele trachiet- achtige gesteentens vindt, die door een ‚deeg van bruin rooden iijjzerleem verbonden zijn , en waar- op de kolossale rots massa van den vasten trachiet gestut schijnt te zijn. De vegetatie van den Sago-berg is zeer weel- derig; het gebergte verheft zich, schoon begroent. Men ziet hier oorspronkelijke wouden, die met een rijk en hoog geboomte in verscheidene vor- men prijken, waarvan ik vooral de sclioone ja- vasche eiken; laurier, enz. wil aanhalen. Een smal voetpad, dat zich ver wonderlijk door de rotsen wringt, en aan weerszijden dikwijls langs diepe afgronden leidt, voerde de reizigers den Sago-berg nagenoeg geheel rond, tot aan de Westlijke gjden van denzelve , waar men eens- klaps ( 221) _klaps door een: schoon gezigt op den kom van Lintouw verrast werd. Het distriet Zintouw vormt even als pan | eene ongelijke vlakte of kom, die nagenoeg ge- heel met bergen omgeven is. Alleen tegen de gren- zen. van Boea regt Oostelijk is dit ongelijke. dal open ‚ men ziet aldaar de rivier Sinnamang, die hier reeds-aanzienlijk-breed is, en-zich door ver- scheidene cascaden met geweld eenen weg meer Oostwaarts gebaand heeft. Men gevoelt zich ‘onaangenaam getroffen door de vele verwoestingen, die door den laatsten op- stand alhier zijn aangerigt; de weinige menschen diemen op den weg ontmoette waren’ in de diep- ste armoede gedompeld; het lijden dezer ‘bevol= king verwekte indedaad eene levendige aandoe- ning, doch er “liet zich , op de plaats zelve geene gelegenheid vinden, om de ware oorzaak van hare grieven optesporen, die met de schoone ligging van het landschap, en den gezonden luchtstreek zoo zeer in contrast staan. In het algemeen was er in dit district naauwe- lijks nog eene bevolking te vinden; de vrucht- baarste rijstvelden lagen onbebouwd; de koffij- tuinen aan zich zelve overgelaten; hier en daar zag men de puinhopen van uitgestrekte kampongs, ziek aan eene vroegere welwgart der bewoners herrinnerden. Armoede en wanhoop, hebben nagenoeg de ge- hee- ( 222 ) heele bevolking doen verhuizen; er zal eene reeks van jaren noodig zijn, om den vroegeren bloei en _ welvaart van dit schoone district te herstellen. Het gebergte dat Zintouw omgeeft, toont we- derom hetzelve eigenaardige voorkomen der zand- steenbergen ‚ aan-.de Oostkant der 5o kotta’s waargenomen; Men ziet niets anders als takkige kale rotstoppen; die in ongelijke linien eenen Ralven cirkel daarom vormen: Uit het Lintouwsche vervolgde men de ze over den hoogen berg Meropalm naar “Tana Datar. Deze vermaarde berg behoort tot eenê oude formatie en: bestaat uit eenen amandelsteen die. vele kwarts hioudende fossilten - als kleine kristallen van-veldspaath ‘en “eene. aanzienlijke hoeveelheid ‘van roodijzeroker bevat, °vOp eênige plaatsen toont deze rotssoort. zich _ porphierachtig of ook. zandsteenachtig van eene oude formatie, “waarin wederom: amandelsteen , porphierzandsteen. enz. heerschen; die dooreen donker rood ijzerhoudend cement verbonden. zijn: „Het vallen’ van den -avond noodzaakte: de rei zigers zich naar ‘het fort “van der Capellen, té spoeden zonder hun onderzoek aangaande dei bergen verder te kunnen vervolgen. | De ongesteldheid van een der leden van het reis= gezelschap ‚ en ‘ongunstig “weer; „was vervolgens de oorzaak dat men de terugreis over den-.dmba- djang naar Padang ‘bespoedigde, | | Uit (223) “Uit deze algemeene geologische en geognosti- sche “waarnemingen en beschouwingen over de gesteldheid der bergen en gronden, in het cen+ trale gedeelte van Sumatra, alsmede uit de te genspraak die er dikwijls in de bijzonderheden of verscheidenheden , in de structuur der bergen heerschen, volgt dan ook vooreerst duidelijk, dat „men geheel van eene sijstematisché orde moet afzien en alleen uit het standpunt eener physisch-geographische beschrijving de geologi— sche en geognostische gesteldheid. dezer landen kan, beschouwen. Men ziet onuitwischbare sporen van eene ver- woestende kracht door- het onderaardsche vuur veroorzaakt, die de regelmatige gedaante der aarde , alhier dermate verandert, dat het zeer moeilijk valt nog eene sijstematische verbinding ma deze bergen te ontdekken; aah Zoo vindt men b. v. verscheidene nieuwe ge- bergtesoorten ‚ waaraan men duidelijk. verschei— dene epoquen van ontstaan kan onderscheiden, op-oude-bergen gelegen, en overtuigt zich te meer dat het. onderaardsche vuur reeds eeuwen alhier moet werkzaam geweest zijn, om aan dit, cen traalgedeelte van het eiland de tegenwoordige ge- steldheid te geven. Ì | De haard. der vulkanen: moet as ts Se grooter en uitgebreider. geweest zijn ‚ dan tegen- woordig; ja zelfs bij het ontstaan dersoude ge berg- a (224) „ hj bergtesoorten , schijnen hier. de vulkanen reeds werkzaam te zijn geweest, om de orde-der ge- wone vorming der aarde te vernielen en het ont— staan der secondaire gebergtesoorten te bespoedí— gen, waardoor de oppervlakte van het land, als ook de strekking der bergen in het algemeen, het product van ‘vele nieuwere metamorphozen zijn geworden, dan de ingeslotene oorspronke- lijke bergen. De bergen van Sumatra verheffen zich langs de Westkust in eene groote stevige ongelijk vor- mige linie en omzoomen zoo geheel den Oceaan; alle steile hellingen der bergen zijn ook als ge- woonlijk op andere eilanden van den Indischen Archipel naar de zee toegekeerd. In het midden van het eiland en nagenoeg on- der den evenaar spelen de trachietformatie, en de nog werkzaam zijnde vulkanen, die door het op een stapelen van gedurende verscheidene eeu= wen uitgeworpene stoffen ontstaan zijn eene groo- te rol, en domineren de overige secondaire ge- bergten. Meer binnenwaarts hebben deze hooge trachietbergen en vulkanen verscheidene linien van verbinding door te zamen gegroeppeerde rot- sige heuvels gevormd, die hoog gelegene dalen, vlakten, kominen, en zelfs meren in zich slui- ten en natuurlijk veel hooger dan de kustlanden liggen. Deze hoog gelegene landen; dalen ein- delijk langzaam naar het Oosten , tot zij de ge- hee- ( da6) / heele vlakke zeer uitgestrekte lâge Oostkust van ‚alluviale gronden gevormd bereiken. De afwatering. aller binnenlandsche meren, en meest van alle rivieren, toonen reeds genoegzaam aan, dat het hoog, gelegene, land, ‘van Sumatra zich langzaam naar hiet Oosten neigt. Men vindt zelfs in nieuwe geographien aange- ‚haald, dat het eiland Sumatra , als los gescheurd van de vaste kust en wel van Malakka kan worden beschouwd en dat dezelfde bergketen -die Malakka doortrekt, op Sumatra kan. vervolgd worden ; dit schijnt eene zeer willekeurige ver= onderstelling te zijn, tot welke de meeste berig- ten geenen grond geven. De op deze reis. gedane waarnemingen maken het waarschijnlijk dat zich de bergen van: Suume- tra aan de eene zijde met die van de Sundaman en Nikobaan eilanden, aan de andere. zijde met de bergen van Java, Timor, enz., vereenigen; en zoo in gedaante van eene boog van het Noord- westen , naar het Zuidoosten uitstrekken tot zij bij kaap van Diemen zich met de ber gen van Nieuw Holland vereenigen. De Westkust van Sumatra is wel met rivieren voorzien ;. deze zijn echter meest alle naauw en de natuurlijke val van het water te hoog en te kort, om bevaarbaar te kunnen worden gemaakt. Het water wordt hier al te spoedig uit de bergen naar zee geleid; aan de Oostzijde daarentegen, waar ( 226 ) waar in het geheel geene bergen gevonden wor= den en het water uit alle de hoog gelegene lan den, door vele dalen en vlakten afstroomt, ver- krijgen de rivieren eene zeer aanzienlijke lengte en breedte , zijn deswegens, ver het land in, be- vaarbaar, en kunnen ook hier als natuurlijke wegwijzers naar de hoog gelegen landen dienen. Ook de zee is in de straat Malakka en Banka van weinig diepte, en heeft uitgestrekte ‘ aange- spoelde verlagingen aan de oevers aldaar gevormd. Het luchtgestel en de vegetatie der Westkust van Sumatra veranderde merkelijk, zoodra men slechts van de.vlakten van het strand naar de bergdalen komt; de kortheid des tijds heeft ech- ter niet toegelaten, deswege eenige vaste regelen of bepalingen optesporen. De vegetatie is in het algemeen weeldrig; de uiterste zoom des lands aan de Westkust, brengt verscheidene eigene soorten planten vormen voort, die men anders zelden in den Indischen Archipel vindt als b. v. kampher baros. In het binnenland is de flora zeer rijk, zonder dat zij nogthans in weelige volheid met eene Ja- vasche natuur kan vergeleken worden. | nd Ai > Ed ne een "idea pe b ti pe didi } LEN f Eed vd AT re de N NEN Pr En SE NI having zn NES e) E f D= a, mf pn ad E d De Te ms - E — - d p É - iets ie he = en il Dn - _ dn e tn ik hee gn df Ed mer - n wi der: s = Ben ws _ en Bas . . ne - =e na ne, boen azen enden Gm berei. td tee 5 ta n _ "cli m a nn nd en ade - _ mas diens 8 „ ad _ ant - = mere nn nr . » d Ni De Aen … tn n ; wat, n n " - _ en heling en _— men er Ee zene ‚ red, boer mn jn ad tr. _ _… hd nn tgn nd ann er a - e an > fe en ede -- es re ed ee en er rn Fer A. rn me ee Drrndn sind me n, tn. mee ar nn mt adj. iv me te 8 k ie 5 me pn 4 » : - 8 mees pe en " > 8 € er en n Eran ‚ … Set me En anne „en deden nd Dee Ne rn - n Tee en mg ern sn - enen DN - « - he Dn mnd en Rnd Weren 7 sf _ ed » pan nen nnen ee an … nn Ne _ ee » y Ie Een ens u er. me dn —_ “ us « pu n an: - _ ge, an ee Nene, an an _ E - ee . en ln n put En. oen om — — _ ed me mb a hale Nen » ». Dn am met Pi ja = ie me ee me _—. nn nn nen Tenang De ne eg nr md nne ee ee . < nn rn Ee ee et ene Ee end, Jans > 2 een et a mt Beten. huis _ ern = hed —… ad ne „ww rss - =e mg pe pe « hand eers Eng ee nn dn - mjn ame ij NEN Pen ir Terns => mn enn en tdi, egen en nn NE vene er en eeen re nnn _ _ mw nen ne N _ Ee - _ _ ne an, gn eenn = Eren eere mer iede eme neen a. Eeen en en nn di en — — di en, Ne in, « nh mba nd eem Nad ee ineen. ee = _… me _… Penn, ” he - - Ere . € heem ed en, eer Tern game dn . _ ng pe …- gn —e — ie ape - en, nn —à mee bgn penn en EE ent nme ne tint Ed ee is manen ede ennen - Ean Deane ann hs —e me Pi ain Dede ran ne ide en — p NEE erv vn ern nn nn eer Nan, men, en _— - sne Eeen . ee, _ me + ee, 4 eeen eneen me gen, kaat Ee nd nnee esdek mi eere ea en etna meteen gen nn mn dn dd nn mr …— ee Neen ade ge _ ee gn ern re Een _ Ertan tte ee Fadi ree a nn ee nge nn mg nani een ne per en nd neer Nd ene nc an nde = ne En ENE ie eres Bass nn me edn eend naan ns a a nr din id ne sne _, ni pn nd Dee add Ointin on Paaners eh, Ee en dn wedn Bn dn nak ee neen ee enen, hdd nej ps ee mnd nmr etn Een en gn meneren, neen ne en en NN neen den Peen ree hinne en et erde enen tie idd arie Dn _ en er . ee ee Nn nnn mn en, re mn ure De we ET ENNE nd EE Er en enn tad de en nn = en gen nn Ne gn rede neten ee ee nn nn ene een ts Kl a S nn vert Ee - en ene as nn hej ng din das er - he nn De ef Te ak reen Er De ° nr edn ET re vi Eind * e DE eee eter Er en gegen, End reden ne Oene hemmen wm en ann nd mene erin heden Dt pt ed a a Een ne en engs - een mn deren nn gen ar, ns ere ad on en ner Bnn. he a rar did hdd Nt ven eee _ END nen, engen ri bat nes id an Ee an en eN mr ed ed ad d. mid = - in Binden EN en er eeen Tr rn den rende wi Ee heeten zen erin ep pr Om on Tae eran, has Ed me 7 . erat ed a eten, nz ed trien eenden ren _ een nd neemen he me ne geren ne ed edi mn enen, _n, > NE regen nd nn, rn ereen ennn Dn 3 nnn en ereen ame der we tin adden E Een nn ed ere Dr ” e PE en nge enge rd mee ae _ pe ee e nr rn _ we N E 7 - an w es "' es pe pe e Parr ” EN je p- e isd er _ re pe _ … ze w _ minn dn in „ _ - Nd _ made hen ef ne je à U ne Et, > ee nn eg pee ‘ d = nnn ., _n 4. De a en nge A nt „. men mts a en oan … he - Dad eN rn pe pa " „ ne Ed _ dr, dn a nl ana er Ed Nef" oe eed … ten $ p a = rr ain, panden PE Mt nt en ene nn, ae ed en nd need nt rn Oan en pe rn — Enge Ed hedid _ rd eng de „ randen d « - _ pn eggs ede and ef ref nend nen jn eraann At died on _ - : es rn, a _ ns baarden er, en nge : pt ., - é le Mete eeen ee en ee bm En n pn % a Te Sar EE tpteteeiaren eelde ee dnf n , - e nn dir mn ek En e me ie de te Ee en « - . Mi pd nde on meinen ve er dennen en 6 oeren en de nemen esn pe nnn NE nn eni nn Nier _ en we N Red end Te nge a end en En eme arn, dend akin ie np en ken ed tn mg man, rege e a martien ms Sart dns Dn haan De Nena Neej Orte En rt De ie . nand dn nlndincen maatre anne ve penn mnd van” Beense enn ne Kann df annen he eind re nd ng ian en rt dn,