. hed gn 4 hen vl nen neden dn ne en mn dn n dns Des ers he eN - Nn - In a nn en eet Gijn ee . tama rte 0 en es en a en ee . E he En jn a _ ad . n ad “ ming p il - n ne mn pk eg haaien dn e er E a en …., B DT A aman anda Ae en PE _ en an ns s ee edn ne ee dta nen ptn png tn ain nne, Ee a enn man a en . ad A mr, en, heien prs Eenh ven De te en a Em Denia er . a green Te edge dg Ne RE En een : ar ete tn, enen enhad - . 8 en gk es - _ = od n EN jn me Ee mrd ee nn. nn are nen en ergen . d bape - ane ie bmaen an ° arn Mandi nen sed _ n en Gabe _ _ a ene, En ne re in aen Et a ang s pr _ adik 8 « _ ken aprepee er « a es 5 hs pen an E Dn Pan pg 4 en, de er en En i ne: eo —_ rn a mn amd emg en e winden En eenn „ Ban NN en an nt en babe mm nnen ne den nn en daan ma a Benter dd pe pn Ee men en mn jen Eefde B a Tm men Ke B a ng Erg ee eng en ee Dn en nn a mn aen. zeg, len ee gen es gemin nen dn omen er Ee ed mn en ME an 8 add en gn Dern en ra ie ij mi nen en dan en liaan, egt n me wreed ” _ ORE ds ds eg nr mee ee ed vn » gn 8 N IN _ mj mn ee nn jm me haf gi PN te 5 _ 4 maen a ann be bd, Pr Min de, pe, _- Je Bg se dn en _ pe deme Pa nf a a - en _ _ _ aat Ek Dn damn hand ien id man ee nn in En dn ni eeen ES gd nn mt een re Ee en en nn pees nin. eed sand en en gn EE en den ned Pm nn amana in a a nn hege nt mn den ee Dre _ her dha ca. en eg ee Ee gen en png en et eerd a ener ee en … EE en Se ne Nn a ij hd a le en nan. heren rna ai Peene _…_ dn a an Bor a hanen md Ed are n Je AD-en n en on teres Ee ren neh ar _ Dx henna hee har R ” a n Sams _ ren an an - ae zena ú en ren vt nn me Cenis tens p ne he pn er Eene ae Î en E denn _ mij ke _ : — he denn A Eea pr he B an en „ n nn ns . n e . _ en ie E aa pe an. et _ - ese Ps 3 pd k jn — En EN he. en Oan: _ Ten B jn hed an a on a Ba . dn ra, ne en DN KP _ Bibrarp of the Museum COMPARATIVE ZOÖLOGY, * AT HARVARD COLLEGE, CAMBRIDGE, MASS, Founded bp private subscription, In 1S6G1, MR 4 | No) LL gn Wi, ' ò MEE eey ee & Ed Bt 9 ed ke rt Ei iz oe en M P+ en doend aha - iis e= he # AE 1e, % IE ard EN EE PT 4 ke wah Bodie in, EER 0 ed 4 Fils * 4 Ne he) Kon ER Ru 14 be De Che k Pakt (dp ki RN t6) he N af Hedel ú rs A A nf df Mael je P Ba ER lr te AE bas boh ê a Di E à LA EN ANNM AT (5 BEAR EEEN de 0 Ee ME Jd OE ek € ) zer Wi Al EN Dj Era, pad sn 7 zI z 2e: car Sf A30 5 EN Ar PR DS en, nn mn a _. Ee: | \ Ce\ Arn en N ED, S = Ae AN - SAND hed jm 5 ) Te 4 KN Set en Sb rt do 3 haken RSCR AVT PAN Ee] ee en ; LEN Ln N B 79 in 5 \ / EN E 7 / en: KD a ge WVAN nd nj on DEN NE En IE 8 Rf LT Ah 8 N E-4 4 AN hi - ne a ig yu Lt Lunar, VIA 7 nr MN bh | (o) Z Ì ©) b rt ke dend le, 4 48 NN SEN NN Ea Dh ei ij RK 4 U , nl E. hs den HESS MAD | en } 4 wi « « tr 4 ‘ a 4 ’ far af ei « pn EN Aen & Î p À Ì pe «ee en a n A kd. 4 6 p pn hie D á N 4 Ë \ é N » n he ke « « - * p Ke » beh . 8 p Ke E ks Te Rep EAS, Ni ld Te at ze … E it ne y 4 er ke, ee Je ed _ 4e 4 en zn 4 he je C ge hi) Des 0 ERE st Ak ie kes ‘ Se EN Ì 4 . mit En er ke Ps ik magen mn er (8 hert” Mi DE p ' d Nien N «, k ? N N B Ng Re KNN AN ha U, Uk ke NN Ke : nn Hen in. ih e] he Pil ik k B's VOORBERIGT. « De Directie van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen heeft, bij de uitgave van dit Achttiende deel van ’sGenoot- schaps Verhandelingen, betrekkelijk den staat dier inrigting, alleen te berigten, dat de werk- zaamheden zich in den laatsten tijd hoofdzake- lijk bepaald hebben bij de zorgen voor het Mu- seum van Natuurlijke Geschiedenis, en het voor de pers in gereedheid brengen van dit Deel. Ver- schillende oorzaken hebben daartoe medege- werkt, die echter tegenwoordig grootendeels zijn weggenomen, zoodat er thans alle hoop bestaat, dat, onder de hooge bescherming van den Heer _ Vice-President der Indische Regering, Wd. _ Gouverneur Generaal van Néerlands Indië, Mr. P. Merkus, President des Genootschaps, en bij den vasten wil van Dirigerende Leden, om met vernieuwden ijver en lust, handen aan het werk te slaan, deze geleerde instelling hare werkzaam- heden weder verder zal uitbreiden, en meerdere takken van wetenschap beoefenen. | De veranderingen in de Directie, sedert de uitgave van het 17de deel voorgevallen, bepalen zich hoofdzakelijk daarbij, dat in eene verga- dering, u dering, gehouden op den J4de Maart]. 1, tot Vice-President des Genootschap, in plaats van den Heer Raad van Indië, wijlen J. van ScHoor, is verkozen de Heer J. vAN DER VinNE, Direc- teur van Financien en Voorzitter der Hoofd- Commissie van onderwijs, die vroeger geduren- de eene reeks van jaren, het Secretariaat van het Genootschap heeft vervuld: en tot Secretarig, de Heer Mr. P. Miser, Lid in het Hoog Geregtshof van Nêerlands Indië, in plaats van den Heef Mr. C. Visscuer, die, wegens verandering van woonplaats, Gie ri niet langer konde uitoefenen. Daar de al te bites werkzaamheden der Lands drukkerij verhinderden, de Verhandelin- gen des Genootschaps, even als vroeger, aldaar te doen drukken, zoo heeft de Directie zich ge- noodzaakt gezien, om van de heusche aanbieding des Heeren W. H. Merpnursr erkentelijk ge- bruik te maken, en door de pers van het Zende- ling-Genootschap alhier, dit Deel uittegeven. Het doet haar ondertusschen leed, dat er, ee het ter perse leggen daarvan, geen beter papier te verkrijgen was, zoodat, wat de uitwendige sier- hijkheid van het boek betreft, dit Deel verre voor het voorgaande moet onderdoen. In dit be- zwaar hoopt men echter dat voor het vervolg zal kunnen worden voorzien, zoodat het negentiende Deel, waarvoor de bouwstoffen reeds gedeelte- lijk Li _ lijk gereed liggen, ongetw ijfeld e een beter aan- zien zal verkrijgen. Wat den inhoud van dit werk betreft, het- welk wij thans het genoegen hebben het publiek aantebieden, zoo mist het die verscheidenheid, welke het voorgaande bezat; maar het behelst toch eenige stukken, die den beoefenaars van Land- en Vv olkenkunde en Indische taalstudie voorzeker regt w elkom zullen wezen. __De Verhandeling over de wapen-fabricatie op Borneo,is van de hard van den Heer Kapitein HENDRIKS; en werd ons door tusschenkomst van, den Generaal Majoor D. F. Cocuius medege- deeld. Het Woordboek der Favor Ht taal, is ons aangeboden door den Heer W. R. BARON vAn Hoëverr, Theol. Doct. en Predikant te Batavia die zich almede met de uitgave heeft belast. In _eene korte Inleiding wordt de geschiedenis van dit werk beschreven, zoodat wij daarover thans niet verder behoeven uitteweiden. Wij mogen echter niet voorbijgaan nog medetedeelen, dat het Manuscript zelf in de Bibliotheek van ons genootschap bewaard wordt, zoodat de geleer- _den, die de Favorlangsche taal uít dit Woorden- „boek wenschen te beoefenen, voor conjecturen van verbeterde lezingen, of om andere redenen, het handschrift kunnen laten vergelijken; zul- lende de Directie altoos bereid zijn, dit, door den Iv den Heer VAN HoëveELL of door eenige andere bekwame hand, te bewerkstelligen. Het laatste stuk is eene Woordenlijst der For- mosaansche taal, onder de Oostersche hand- schriften in de Bibliotheek der Utrechtsche Academie aanwezig, waarvan door den Heer C. J. vAN DER Vris Theol. Doct. te Sowracarta, die zich sinds eenigen tijd met belangrijke letter- en oudheidkundige onderzoekingen op Java ijve- rig bezig houdt, eene getrouwe copij is vervaar- digd. Het is voorgekomen; dat het voor een we- tenschappelijk onderzoek der Formosaansche taal van veel belang moest geacht worden, dit hand- schrift te bezitten en geheel in den oorspronke- lijken vorm, da$ is, met behoud der oude schrijf- wijze van de Hollandsche woorden, door den druk gemeenzaam te maken, nademaal er om- trent den schrijver van deze woordenlijst geene berigten bestaan, en dusalleen de schrijfwijze der Hollandsche woorden eenig licht kan geven _ aangaande den tijd, waarin deze woordenlijst vervaardigd is. Aldus was deze woordenlijst door den Heer VAN per Vis voor den druk ge- reed gemaakt, met bijvoeging tevens der kleine woordenlijst, door den Heer KLAPROTH vervaar- digd, met het voornemen, dat werk in Nederland te doen drukken; doch door de Directie van het Bataviaasch Genootschap onderrigt, dat de woordenlijst der Faverlangsche taal, door den Heer …V Heer Baron Van HoêverL in de Kerkeraad- gamer te Batavia gevonden en bearbeid, in dh ‚_ Deel zoude uitgegeven worden, heeft de Heer VAN per Vris de goedheid gehad, de door hem gereed gemaakte woordenlijst der Formosaansche taal der Directie ter plaatsing in de onderwerpe- lijke verzameling aantebieden, hetgeen door Haar met erkentelijkheid is aangenomen, en waardoor men nu al wat men omtrent de For- mosaansche taal heeft kunnen te weten komen, bij elkander gevoegd zal vinden. Al verder zal men vóóraan in dit Deel, éen’ Chronologische en Alphabetische Index vinden van al de Verhandelingen, die in de achttien Dee- len, van af het jaar 1781 tot 1842, door het Ba- tavlaasch Genootschap achtereenvolgend zijn uitgegeven, welke de Directie vermeent, dat een geschikte gids zal wezen in de verzameling …_van zoo vele en zoo velerlei stukken, die daarin voorkomen, en als zoodanig, door allen, die in ’t bezit der vorige deelen zijn, met welgevallen zal worden ontvangen; terwijl zij het almede niet ondoelmatig heeft geoordeeld, daarbij te voegen eene Naamlijst van al de Leden van het Bataviaasche Genootschap van Kunsten en We- tenschappen. | Wij mogen dit Voorberigt niet eindigen, zon- der de belangen van ons Genootschap aan allen, die in Indië prijs stellen op wetenschap en stu- die, vl die, dringend aan te bevelen. Om het groote doel dezer instelling te bereiken; is de hartelijke medewerking van velen noodig, en vooral van zulke verdienstelijke mannen, die in staat zijn, door hunne kennis van de taal, zeden en ge- woonten der inboorlingen, van de schatten en geheimen der natuur, van de oudheden en ge- schiedenis, In. één woord: van al wat dezen merkwaardigen Archipel betreft, nieuwe bron- nen te openen voor de navorschingen der geleer- den in Europa. Alles dus wat daarop betrek- king heeft, zal door de Directie met belangstel- ling ontvangen worden, en niet onasbrgikk blij- ven liggen. Batavia, 12den April, gen | BEKNOPT CHRONOLOGISCH EN | _ALPHABETISCH REGISTER op DE | Achttien Deelen Verhandelingen, uitgegeven door het BATAVIAASCH GENOOTSCHAP VAN KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. 7811842. cor egsrs an Ô dvn rei: CHRONOLOGISCH REGISTER. VOL. 11781. Voorberigt, pag. }_—48. Naamlijst der Direct. en Leden, pag. 49—69. Korte schets van de bezittingen der Neder- landsche Oost-Indische Maatschappij, 1—18. SER ving vanhet Koningrijk Jaccatra, 19-41. - van de stad Batavia, 42—70. nit’ over den aard der kinderziekte te Bata- vla, 71—82. Overde bereiding van katoen uit pisang-boo- men, 83—86. Alphabetische lijst der voorwerpen uit de drie rijken der Natuur, uit het Herbar. Ambom. volgens Zinneús. Mal. Holl. en Latijn, 87—109. Berigt over proeferinge ‘met den Magneet. 10123. | Verschil der tjdrekeming bij de Astatische vol- keren, 124-133. Javaansche geschiedenis, 134—172. Over den landbouw in de Ommelanden van Ba- tavia, in 1781, 173-262, ‘Over de nuttigheid van het veitbeter en der Hol- landsche zee-kaarten, 263—272. Beschrijving van het eiland Tiraor, 275-—306. — van eenen witten Neger van Ba- ft 307-332. NA de Berigt 10 \ Berigt over de menting der kinderziekte: te Ba- tavia, 333—335. | 4 Orde der palmboomen, MN oh VOL. IH. 1784. V dribe 1-32. Naamlijst der Directeuren-en Leden, 3348. Verhandeling over de historie kennis, 1—61. Beschrijving van het eiland ‘Fimor. Vervolg. en nabij geleg. eilanden, 63—105. Beschrijving: van het eiland Borneo, 107—148. Chronologische lijst der Keizers van J apan van 16871762, 149—150. De belemmeringen, treurgezang en toezang aan het Bataviaasch Genootschap, 151160. Over den landbouw in de Ommelanden van Bata- via. Vervolg. 162—212. Proeve nopens de verschillende gedaante en cou- leur der menschen, 215— 228. Beschrijving van eene blanke Negerin van de Papaeasche eilanden, 229244, Beschrijving van de Oraung-outang of Pongo van Borneo, 245 — 261. dr Javaansche geschiedenis. Vervolg. 262285. Proeve van hoog- gemeen- en berg Javaansch, 289-297, Verhaal der Deenseh Christelijke Zending. op de kust van Coromandel. 29E-—3I8.« | Over Ll Over de doodstraffe en het pijnigen, 319—326. Over het verbeteren der Hollandsche zee-kaar- ten, 327 —331. | EVA kedevoering over de inenting, 332355. Berigt over de planting en bewerking van. de __Gambier op Malacca, 356—382. Beschrijving van de Wou-wouwen, 383—415. Berigt over het katoenspinnen en weven bij. de Javanen en Chinezen, 416—437. Historische opheldering en verdediging van Ì Chron. xxù. vs. 14, tegen Voltaire, 438—454. Bijdragen tot de natuurlijke historie, 455—488. Bekroond antwoord over-de prijsvraag … Welke zijn de oorzaken der meeste epidemische ziek- tenste Batavia, en welke zijn de geschiktste middelen ter voorkoming en geneezing ? 491512. 4 Antwoord om het houtgebrek der suikermolens in de bovenlanden te verhelpen, 1—15. Aanteekeningen over de knokkelkoorts, 17/—30. Over den buikloop, 31—50. B Berigt over de aardbeving van den 22sten } a- nuarij 1780. 51—59. ‚ Doodlijsten van Batavia van 1739—l 779. 6064. | Berigt over den Barometer en “fhermometer- stand, de weers-en windsgesteldheid en hoogte - van het water te Batavia, de Caap en Nan- gasacki in 1779, enz. 65—S7. VOL. 12 VOL. HI. 2de drik. 1824 Voorberigt, 1—24. Naamlijst van Direeteuren en Leden, 25-48. Beschrijving van het Kiland Sumatra, 1—89. | der vogelnestjes, 91—103. - Berigt over de goud-mijnen op de kust van Ce- lebes, 105—1 16. | Javaansche geschiedenis. Vervolg 117—138. Bijdrage tot de beschrijving van J apan, 135-151. Bereiding van de Sackie, 153—157 —______—_ — — Soja, 159-160. De meest voorkomende Japansche woorden in het Nederduitsch, 161—167. Berigt overeenedoodelijke watervrees, 169-174. Over granen, boom en aardvruchten, 175—186. Over de spraak, wetenschappen, en kunsten der _ Mallabaren, 187—212. Bijdragen tot de natuurlijke historie, 213-—269. Bijvoegsels tot de beschrijving der Sunda'’sche eilanden, met ondersch. woordenlijsten, 271, Over den landbouw in de Ommelanden van Ba- tavia, vervolg 297—335. VOL, IV, 2de druk. 1824. 5 Voorberigt, 1—6. | Programma van het Batav. Genootsch. 7—38. Naberigt, 39—40._ | | Antw. 1 : Antw. pe er de inenting, it ie 61141. Korte beschrijving van Celebes, en daarnaast liggende eilanden, 143—188., hd Woordenboekje: Nederd. Makas. Bonijs, Ba- hijs, 189-196. | Korte schets van het Hindostansche rijk, en het halfeiland westelijk de Ganges, 197—224, _ Korte schets van het halfeiland oostelijk de Gan- ges, 225246. | Bedenkingen over China, 247 —263. Ì —-Tartarijen en Japan, 265-230. Over munten, maten en Beten van Indie, 283359. vit tot de rhis historie, 368— 398. Ennmand VOL. NV: 4 oe ). Voorberigt, 1-36. Naamlijst der Directeuren en Leden, 37 64. De Calappas boomen als natuurlijke afleiders van den bliksem beschouwd, 3-—48. Beschrijving der Altingia excelsa, (Rasamala) 1—20. Beschrijving van de Ranghas, 1—g9. Relatio plantarum Javanensium, 1-28. Beriet ver op Jaccatra gezaatde en geoogste tarwe, 29 536. Berigt over eene watervrees, l—13. | | Beschrijving 14 Beschrijving van de paradijsvogel, 14—16. Verhandeling over de suikermolens bij Bata- via, 1—215. VOL. VL. 1792. Vv oorberigt, 1-88. Naamlijst der Directeuren en Leden, 25-50. Beschrijving van de Tjimbing (doodenfeest) der Chineezen, 1—14. Relaas van een reisje op den A ‘Merbaboe, (Salatiga) 1—7. Relaas van een togt naar een brandenden Bet bij Salatiga, 8—17. Opmerking over de gelegenheid en Ae andheid van Salatiga, 18—22. Beschrijving van de Ommelanden van Batavia, derzelver bebouwing, fabrieken en handel. 1107. | | Redenéringen over nuttige hale, onderwer- pen, 1—286. í "VOL. VII. 1814. _ Voorberigt, 1—13. ‚New regulations for the Batavian Society, 14-17. Naamlijst der Directeuren en Leden, 1—5. Discourse delivered at a meeting of te Society, by Sir Tr. Sramr. RarrLes, 1-34. | Correspondence 15 _ Correspondence to his Exc. Lord Manro, and his Lordship’ s reply, 1—15. | Antwoord op de prijsvraag: omtrent het dere _ voedsel voor jonge kinderen, 1—25. — Berigt over de bewoners van den berg. Brama, 18. | tn Scheikundige ontieeding + van een vulkan- zand- en"ijzererts, 1—&8. Over de rivier van Solo, 1—16. Reis naar de oosterstreeken van Java, 17—31. Beschrijving ‘van het Crinum Ásiaticum, (Ba- koeng) 1—6. | | Beschrijving van den Gatipboom, 1—13. …— Scheikundige ontleeding der vruchten van Sapindus saponaria, (Rarak) 1—14. Berigt over eene bronwel in het regentschap Pa- rakan-Moentjan, 1—12. Narrative of a journey to the remains at Bram-_ bana, 1—53. Kssay on the Oopas, or poison ; tree of Java, 1-59. Sketch of Borneo, 1—64. | VOL. VIIL 2de druk. 1826. Voorberigt en naamlijst der Directeuren en Le- den, 1—7. Discourse ofthe President, Sir In. STAMrF. R AF- FLES, 1—72. Aanteekeningen opens den Javaan, 7 75-84," scheikundige c 16 Scheikundige ontleediag van hetswarme water te T'jipanas, 37—S1. Account of the medicinal plants os Java, 95138. Essay on the Geography, Miderioey. and Bo-- tany of Java, 140—312. | Inseription from the Kawai, 315—325. Copies of two of the ancient inscriptions on cop- per-plates, 359—331 4 Translaat van een Javaasch vorstelijk ge- slachts-register, 335—339. Narrative of the effects of the eruption from the ___Tomboro, mount of Sumbawa, 343. VOL. IX. 1823. Voorbergt, 1—6. Programma en berigt van het Genootschap, 724, Verslag, van den staat des Genootschaps, 27 46. Naamlijst der Directeuren en Leden, 4754. Nieuwe wetten voor het Genootschap, 55—74. Over de hoogte en natuurlijke gesteldheid van eenige bergen in de Preanger-Regentschap- pen, 1—37. | Beschrijving van de hoofdplaats van Palem- bang, 41—126. Beschrijving van eenige g gewassen, waargenomen op eenen togt naar den Salak, 129202. Bijdrage 17 Bijdrage tot de kennis der Javaansche am 205. VOL. X. 1825. Veorierigt 1—16. Berigt van het Genootschap, 17—28. Verslag van den staat des Genootschaps, in __ 1824. 25—52. Verslag van den staat des Genootschaps, Ì in 1825. 55—64. Naamlijst der Directeuren en iden 65—74. Nieuwe wetten voor het Genootschap, 75—90. Verhandeling over de Maleische geschiedenis van Isma Jaliem, 1—54. Over de gesteldheid van het gebergte Gedé, 57—104. Over Salatiga, Merbaboe en de zeven Asi 107—130. Beschrijving van een misvormd kind, 133—146. Verhandeling over de Cholera-morbus, 151-190. Over de Japansche vroedkunde, 193208. _ Schets van Benkoelen, 211—245. Aanmerkingen op de Javaansche geschiedenis, 249257. Î VOL. XI. 1826. Voorberigt, 1—7. Berigt 18 Berigt van het Genootschap. 9—16. Verslag van den staat des Genootschaps, 19-32. Naamlijst der Directeuren en Leden, 32—44. Schets van het eiland Lingga, 1—62. | Epitome lingue Japonici, 65—i36. Monographie der Oost-Indische pepersoorten, 139245. Lefrede op JAN PrETERSZOON KoEN, 249--292, lets over Boeddhoe en zijne leer, 293— 306. VOL. XII. 1830. Voorbernigt, 1—6. Synopsis plantarum ceconomicarum regni Japo- nic, 1—74. Kort verhaal van de Javasche oorlogen, sedert 1741 tot 1751. 76—254. Korte schets der leverziekten, 257 — 356. Journaal eener reis van WELERIE naar het ge- bergte Praauw, 259383. VOL. XII. 1832. Voorberigt, 1—ê. Kort verhaal aangaande de Cholera morbus _op Java, 1—11}, Waarnemingen omtrent de Cholera Asiatica,; 115- Is}, Verhandeling [9 Verhaudeling over de afkomst der Japanners, 185—275. lets over de Daijakkers, (Beajous) 279292. j Beschrijving der Kokos- of Keelingeilanden, 295—322. Aanteekeningen over het KR Tinger, 325—356. VOL. XIV. 1833. Voorberigt, 1—4. Geschiedkundig overzigt van den handel der Europezen op Japan, 1—377. Iets over de Acupunctuur in Japan, 381 —389. VOL. XV. 1833. Javaansche Spraakkunst door CoORNETS Dr Groor, uitgegeven door J. F.C. GERICKE. VOL. XVI. 1836. Voorberigt, 1—7. Beschrijving:der Japansche koper-mijnen en der bereiding van het koper, 128. j Over den adelstand der Javanen, 31-—62. Over de Javaansche tijdrekening, 65—80. Aanteekeningen op eene reis over een gedeelte van Java, 83—156. | | Aanteekeningen 20 Aanteekeningen op eene reis door eenige dis- tricten der Padangsche bovenlanden, 159. VOL. XVII. 1839. Voorberigt, 111. Geologische Gesteldheid van den vulkaan Gedé, op Java, door Dr. L. Horner, 1—28. Verslag van eene Mineralogische reis in de Residentie Bantam, op Java, door denzelfden, 31—59. Korte beschrijving van het Zuid-Oosterlijk Schiereiland van Celebes, in het bijzonder van de Vosmaers-baai of van Kendari; ver- rijkt met eenige berigten omtrent den stam der Orang Badjosen meer andere aantecke- ningen, door J. N. VosMmarr, 61—184. Over het geslacht Tupeia, door P. W. Korr- HALS, 185—196. Verhandeling over de op Java, Sumatra en Bor- neo voorkomende Loranthaceae, door denzelf- den, 197—288. Preemissa in Floram Cryptogamicam Javee Insu- Jae, Auct. FRANCISC. JUNGHUHNIO, 1—86. Verslag van een Geologisch onderzoek van het zuid-oostelijk gedeelte van Borneo, door L. HoRNER, 87-119. Sketch ofthe Geology of Jasinga, by JoNa- THAN Riaa, EÉsq. 121—135. Over de ontwikkeling van warmte in planten, door J. K. HasskKART. 136—158. Beknopt | ad k Beknopt verslag omtrent de te Amboina, gedu- rende 1888, heerschende ziekte, door P.:-F. SCHINDELE, Chirurgijn, der 3de kl. 159—176. _ VOL. XVIII. an Voorberigt, 1—6. Chronologische en Alphabetische Index op de XVII. Deelen Verhandelingen van het Bata- viaasch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen, -1781—1842. 10—29. Naam]. der Leden van het Batav. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 30—46. lets over de Wapen-fabricatie op Borneo, ont- leend aan een Rapport van den ‘Kapitein der Infanterie, A. HENDRikKs, 1—-30. Woordboek der Favorlangsche Taal: waarin het Favorlangs voor, het Duits achter gestelt is, __ door GrrBERrTUS HAPPART, 33—351. Kenige taalkundige en ophelderende aanmerkin- gen op het Woord-boek der Favorlangsche taal door W. R. Baron vaN HoëveLL, Pre- dikant te Batavia, 352— | Formosaansche Woordenlijst volgens een U- trechtsche Handschrift, voorafgegaan door eenige korte aanmerkingen, door C.J. vAN DER Vris, Doetor in de Godgeleerdheid. ALPHABETISCH REGISTER. Ä. Vol. Aap, lang gestaarte, van Muscate |_ iv. Aardbeeving van 1780... -...... 1. A capUREME, sort ch ao rek arbo | xlv. Adder, de groote .….......... Lil. Adelstand der Javanen, .…….…. Xvi. Altingia excelsa. ............ v. B. Bakoemgi; 4 41 … ddr teg Waling vit. Bantam, Mineralogische reis door | xvii. Barometer-en Thermometerstand, | _n. BREA CNE di Wei EE L Ommelanden, ........ vi. Belemmeringen, treurzang . i. Beajoue;: A asiel bli tide Lie xii. Bergen in de Preang. Beavis ix. Bezittingen der N. O. Il. Maatsch. | 1. Benkoelej. … pie ep seh nent sate | X. Boren,eB. 5 SUE HAD He Ede Kn. tie ee AE vii. UIEN Tre ARKE UN Xvil. Boeddhoe en zijne heer, Aofes Sa% Xl BARRORS | STe dots. edere dn hae Av. Botany iks PE EED viii. Brambana, journey to its remains, | vi. Brama berg en deszelfs bewoners, | vii. Bronwel in ‘t Regentsc. Parakian, | vii. Bukloep, PEN ij. C. Vol. Calappus boom, .…............ v. EON EEE aL | iv. Beede hele ols WAN RAA xvil. CREE Ee oan ea bene Iv. Cholera morbus, .…........... > Ren ohne Je ar RO XI. Chron. l’xzi. vrs. 4, ak. ü. derden verdedigd,......…. Correspondence with Lord Minto; vil Crinum ein «EEE WAE: Nid Dagakkersi … .. oet. inn apt xii. Discourse by Sir Tr. STAMFORD OA nn a on A. vil. Discourse by Sir TH. STAMFORD He CEN | vil AGE IJ. Doodenfeest der Chinezen, .…... | vi. Doodsteralles 7. oden Tide. u. Dwergbakje,...….-sassssses ef I. Dwergmensch, vo. 1. _E. Eiken, Javaansche .…......... IX. -Kilanden, naast Celebes .……...…. iv. Flora iel ren Jave Insulae, ‚8 G. A OPETE ne BR Ganges, halfeiland abd, van de | iv. = —__——_— oost]. Iv. Gatpbooms ve sees « vil. Geschiedenis, Javaansche é | à I Eesthiedenik 356 197 225 1 134 262 ” | Vel | Pas. Geschiedenis, Javaansche....-- EL 17 ee X- |-249 Geschiedenis, Maleische ………… x J-_A RE x. 57 EEN be tn, as er Geography of Java, ……......-. van. j 140 Gewigten van e „ecn. Iv. | 283 Geena gps Ain ee iv. | 374 ister der Jav. vorsten. | van. | 335 Gewassen bij en op de Salak, .… | ix j 129 op Celebes, … Le | 105 H. Handel der Europ. op Japan, {xv | 1 ie Ln | 251 ES alke « Iv. 197 Histone,(natuurl.)bijdragentotde ; u | 455 Dm HÚ 23 | mw í 361 Histonekenms, ……........-.- | ml Houtgebrek der smkefmolens te) &. kam Ineke Ì ü | Jaccatra, Koningrijk … | L 19 Japan, handel op ……--..….-……… zv. Ì beschrijving van ….…-- m. | 135 chronclogische lijst der | u 149 Keizers van .-…..-.---. Japanpers, derzelver af komst | xn. | 185 Japan en Tartargen. iv. | 265 Jasinga, --=----.…--even-e | sw | 123 EE VET a den XvL 82 ooststreeken …:.-.....--. Evi 7 Javaan, over den …......….……. van 15 25 Vol. Javaansch,hoog-gemeen-enberg- | _ü. A VAER LE ee Ek OEP dae ° eee bardads APN HA ene dd de ese Iv. — redevoerin g overde... | ü. Inscription from the Kawi,. viii. copies of two....... … | vil. Find wddelj sat seitsaasrded. 1 Isma latim, Mal. geschiedenis, .… | x. Katoen bereid uit pisang boomen, | _ i. spin-en weverijen bij de Javaanen en Chineezen, … { ù. je ln UAR ERNA LENK Lil. Kawi, inscription from the A5 € viii Kendari, . EKE ed Xvils Kennis der historie, #3 «rus Js u. Keizers van Japan, lijst der …….. | ii. ede dj td x, Kinderziekte te Batavia, .……. i. Kinderen, voedsel vcor jonge ORE DA dt in He ONE Dj Lil. Knokkelkoorts,....…. il. Koen, lofrede op JAN BP. .....: 'xú. _ Kokos- of Keelingeilanden. .... | xiii. Kopermijnen te Japan, ........ | Xvì. Koper, Jap. bereiding van...... xvi. Kukendhef,t sis sarge rtd €} PGE bea, L. Landbouw in de Omme. van Bata. | xii. nennen - L pat NE tE Legerzietön, 14, ARMARD, GFT. u. Engga LENS EPE ie orn “xl 26 Vol. Lingue Japonice Epitome si U KoranthagelB,: Saaie ardennen : Xxvil. M. , | Magneet, Kunstelijke aken Aleid ok k Malabaren, derzelver spraak, we- tenschap en kunsten, ul, MhalO0: Be wk Bilt ag dine {_Àvs Merbaboe, reisje op de vl. en de zeven Tempels, x Medicinal plants of Java, .….... vil. _Mineralogy of.Java, .…..….s.«.. | viii Mineralen van v. Wurmb...... Iv. Theische: niek vaa | Iv. —_— Japansche.......... iv. Menschen, verschillende gedaante én epuleur, der; Sas ias 5 À vil. Mogspalan;: ie; nv ehrekenjd earn à lil, « Munten en Maten van Indië, Iv, Mots PAIS ord ee Iv. M uscate, langepstaate aap van. | iv. N. Mactan eh Stasi ee zech ui. Meger, wite ai 50 am at 1. Wlarke', « « asberkeg aida dl. 0. Ommelanden van Batavia, land- bouman des. senen ee s% L Ommelanden van Batavia, lapd- bouw in de, „rar. es eid s 4% IL Ommelanden van Batavia, Nad: bour 1B:de iss satie oden de El. Ommelanden, van Batavia, and: td ER DEEL | vl. Onderwerpen, muzikale. ,.,...…. | Î 27 | (hd Vol „ Oopas, or poison tree, .…......- vil. Oorlogen, Javasche; 1741 —1757. xil. Orang-outang, ....sves.veree: ij. Ottér, grijke Jassid ere | il” op. Padangsche bovenlanden,.….… | Xvl. Be ME ELL ARS Iv. Palembang, dense ete ese dE AZS Palmbomen, orde der .….....….. ZL Paradijs vogel, in Noenlk al de v. Pepersoorten, monographie der. | xi- e BRIAMAONS ie doen ater hin ot - IV.- Pisangboom, katoen uit de... Á. Plantarum Javanensium relatio, v. _ Plants, medical, of Java, ..... vili. _ Plantarum ceconomicarum Japo- TC ByYROPSN preses ters. xl. Planten, over de warmte in .….…. | xvii. NN deedeetee led "Ei es REE RD PE ERA Iv Poelpaladi 4 …-eerrsnsed heli, af B st Práauw, gebergte ;... 5008 def Fimmigen, bver het ; 5 7 sap. 5t ent PE dd „Ranghas .…..... se AR, v. MAFAR vetste ea ad Rn Lia so KaäsamalB,4 ts oee SAPELE Pidy IT EE EDEN B IL, BEDEA, Eet ie tieke des ij. S, Sacki,. ul. Dalatieasii)’. J…. » PSU PELL x, brandende berg Bi: vl. — gezondh. en gesteldh. \ van | vl. : - Ì mmm nnen nd ere EE EET wr anr oer ze Dean mn nn ED EE TE k - 6 153 107 8 18 Sapindus k Vol. Sapindus saponaria, .…… … did hie | vi. ODE MVIET VEN: oane oase. vi. Soija, belts deken OER (af Spraakkunst, Javaansche .....…. XV. Steenen, Japansche .……....…. seh AV. Aiakennokos, on Bee Hede KS ET Vv. he Ererbt NE RN PROMA PRN RED. 1. Sundasche eilanden, „.......……. ul SOLE Be Tartarijen, ....… OR B Tarwe vau Jaccatra, .......... v. Tempels, de, ZEVER haa ainis sipsnndd ke Teek, goudachtig gevlakte .….. | iii. Thermometerstand, .…… Es Bs rd KO in EE el emee tire bi Je . . sees sees se AAA mA. u. Tinger gebergte, ….….sesssvee | Xi. Tinerts, malaksche …........ iv. Tjimbirg, ven se rr WE vl. Tjipanas, water van :...…s.... viil, Tomboro, eruption from the... | viii. EE U siket Ai ul. Fagel, iben be es solve tene ee Bk xvii. Tijdrekening, verschil Ger bj de Aslatische volken.….. | í. Tijdrekening, J prnhiche bere F 4 S U. Uik hoorn. Maaies hiken Te Dal: Macht et dns nantes. u. | Mi Voedsel voor jonge kinderen, ... | vi. Nogplnestjess Ait wine otra ul. Voorwerpen uit de 3 rijken der OEM erde t°. 0 Ea | | 87 Vosmaers-baai, En % ‘ in | Vol. Vosmaers-baal,” "Ju. s.. … | xvii. Vruchten, boom- en aard- 1. Vroedkunde, J san EEP % Wapen- fabricatie op Borneo, ... | xviil Water, hoogte van het ....... 1. de vekind REEN de We vG Altrad, ed A v. Water, warm, van Tjipanas, MA OA 108 Weers- en windsgesteldheid, Dr ND Wielerder. fj Lt..l0 Hit do A Jant. xil. Wetten voor het Batav. Genootsc. | ix. ‚__Woord-boek der Favorlang. taal, | xviù. ‚ Woordenboekjes, „Macass. Bal. Bonisch, Nederduitsch,. Iv. Woordenboek, Japansch .…..... in. —__—_— Sundaasch .….…….. Ul. Woordenlijst der Formosaan. taal, | xviii. Wou-wouwen, ...........…. al: EN OVOONER Western eee te ee à il. 2e gt pn ANNE TARA en U Z. Zand, vulcanische ........... vil. Zeekaarten, verbetering der . ks — — il. Zending-Christel. op Coromandel, il. Ziektens, epidemische, te Batav. |_ ii. Ziekte te Amboina, in 1838. .... { xvii Zwaluw, de nestjes- ee ed ul. NAAMLIJST _ ° DER LEDEN VAN HET ° BATAVIAASCH GENOOTSCHAP VAN KUN STEN EN WETENSÖHAPPEN. seaoaicsee Honorair Bescherm Heer. Zijne Excellentie G. A.G. P, Baron vAN DER CAPELLEN, Minister van Staat, Oud-Kommis- sarls en Gouverneur Generaal van, Neder- hd landsch Indië. Besturende Leden, Mr. P. Merkus, Vice-President van den Raad van Indië, witoefende de functien van Gouver- neur Generaal. Voorzitter. _J. VAN DER ViNNeE, Directeur van financien, Voorzitter der Hoofd-Kommissie van Onder- wijs in Nederlands Indië, Vice-President. ER Cocmius, Generaal Majoor, nn dant van het {ndische Leger. Mr. 31 Mr: C. Visscner, Algemeen Secretaris. M. H. Harrewijn, Directeur van financien. . Jkhr. C. van per Wisck, Kolonel, Directeur der Genie en Inspecteur der Sappeurs. P. J. Goperroy, Chef over de Geneeskundige dienst in Nederlands Indië. Thesaurier. J. Trome, Hoofd-Ingenieur van den Water- Staat en ’sLands gebouwen. _W. H. Mepuursr, Missionary. A.J. Bix, Landeigenaar. _ * Dr. W.°R- Baron van Hoëverr, Predikant te Batavia. | Dr. S. A. Buppiner, Predikant te Batavia. J.C. Meper, Secretaris der Javasche Bank. N. C. J. DiepericHs, Apotheker der 1ste kl. Mr. P. Miser, Raad in het Hoog-Geregtshof van Nederlandsch Indië, Secretaris van het Genootscháp. | B. N. OverpiJk, Conservateur van het: Mu- seum van Natuurlijke Historie. Honoraire Leden. Prins WirrvEem FREDERIK HENDRIK der Ne- derlanden, Kapitein ter zee. ALDERWERELD, Mr. R. Baup, J. C. Minister van Kolonien te 'sHage. Boscn, J. Graaf vaN DEN, Luitenant Generaal, Minister van Staat. En Du Bus pe Grisienies, L. Burggraaf, Minis- ter 32 ter van Staat, Oud-Kommissaris Generaal van Nederlands Indië. CROMMELIN, J. P. van Wickerorr, President van de Hollandsche Maatschappij van _We- _tenschappen te Haarlem. Farcx, Mr. A. R. Ambassadeur der Neder. landen in Belgie.” Gregory, W. Lid der Aziatische Mdeon te Bengalen. Hooker, W. JACKSON. HuMgBorpu, Baron vAN, Minister van Staat in Pruissen. Kock, H. M. pe, Luitenant Generaal, Minister van Staat, en Kanselier der Koninklijke Ne- derlandsche Orden. xj MARrspEN, W. te London. MirBurn, W. Mirper, C. F. BussEAu, REiNwaArpt, C. G. C. Hoogleeraar te Leiden. SETON, Á. Trarvanot, W.H. Baron WestREENEN VAN,, Staats Raad. Tozras, Mr. J. H. Oud-Raad in ì het Hoog Ge- regtshof van Nederlands Indië. D'urvirre, J. Dumont, Kapitein ter zee, in dienst van Z. M. den Koning van Frankrijk. Corresponderende Leden. Aa, MrC. P. C. Rogipé van pen, te Arnhem. ÄCRIENS. | 33 _ Arriëns, P. Schout bij Nacht. BERNARD, J. C. H. Cud-Inspecteur Generaal over de Geneeskundige dienst in N ederland. Brum, Hoogleeraar te Bebe 9. Bosse, T. A. Rector te Leiden. Boranicus, W. eigenlijk Katsira Gawa Hoken, Geneesheer van den Keizer van Japan. ‚Breva, S. G. S. van, Hoogleeraar te Leiden, Brocniarr, À. Bvuppine, D. te ’sage. Burke, Medic. Dr. op Mauritius. CAMPER, T. te Zutphen. hd Car MarrinN, Lid van de Academie der Wetene schappen te Parijs. CaSTEELE, R, P. van, te ‘sZage. Cuiss, P. O. van per, Phil. ‘Theor. Mag. Litt, Hum. Dr. en Hoogleeraar te Leiden. CORNELISSEN, N. Honorair Secretaris der Kon. Academie van Teeken- Schilder- en Bouw- kunde te Gent. | CRETSCHNAR, P. J. Hoogleeraar te Frankfort aan. den Alain. | _… De Lessert, Baron BENJAM. Hoogleeraar in de Botanie te Parijs. DerMour, J. J. Hof-Prediker, te ’sHage. Dewez, L. D. J. Lid van het Koninklijke Nee derlandsch Instituut, te Brussel. Dirksen, Hoogleeraar te Berlijn. Doruinger, Medic. Dr. en Opper-Medicinaal- raad hd 34 raad van den Koning van Beijeren. EssENBECK, C. G. Nees van, Hoogleeraar en President der Keizerl. Academie van Natuur- Onderzoekers te Weenen. EssENBECK, F. vAN Nrs vaN, Hoog]. te Bonn. Ferrussac, Baron pe, te Parijs. FeELDEN, Baron vaN DER, VAN HINDERSTEIN, te Utrecht. FROBERVILLE, Secretaris van de Societé d’Emu- _ lation op Zsle de France. FREMERIJ, N. C. pr, Hoogleeraar te Utrecht. GAYMARD. | GAUDICHAUD. Gorpruss, A. Professor der Natuurlijke Histo- rie te Bonn. | GRIETHUIJZEN, P. vAn, te Antwerpen. Groot, P. Horsrtepe DE, Hoogleeraar te Gro- ningen. GuirLeMiN, J. A. Botanicus, werkzaam aan het Museum van Nat. Hist. te Parijs. HAAN, W. pe, Phil. Nat. Dr. en Conservateur van ’sRijks Museum van Nat. Hist. te Leiden. Haru, H. C. van, Hoogleeraar te Groningen. Hus, Mr. J. J. vaN Berker. Henpriks, P. Medic. Dr. Oud-Hoogleeraar in de Geneeskunde te Groningen. Herpen, H. Hoogleeraar te Gent. Hoeven, A. DES AMORIE VAN DER, Lid van het _ Koninkl. Nederlandsch Institut, Hoogleer- | aar | 35 aar aan het Seminnaruus der Aeransteienn te Amsterdam. HOORN, VAN Jacquet, E. Hoogleeraar en Lid der Aziatische Maatschappij te Parijs. Jacquinot, Kapitein ter zee, in dienst van Z. M, den Koning van Frankrijk. Jonae, J. B. pe, Hoogleeraar te Middelburg. Jonce, Mr. J. C. pe, Rijks Archivarius, te 'sHage. JORRITSMA, F. Á. Jurrien, M. A. Kircuorr, J. R. L. van, Medic. Dr te Ant- werpen. | KrecHLin, N. | Krarroru, Lid der Koninklijke Academie van Wetenschappen te Parijs. LEEMANs, C. Eerste Conservator van het Mu- seum te Leiden. Lenting, J Theol Dr. en Predikant te Zeijst. Lenz, Medic. Dr. en Hoogleeraar te Jena. LeonHarD, K. C. von, Geheim Raad en Hoog- leeraar in de Mineralogie te Heidelberg. MAANEN, F. J. vAN. — Macepo, J. J. CASTRO DE, Staats Raad, Secre- taris van de Koninkl. Academie te Lissabon. Marum, M. van, Lid van het Koninkl. Nederl. Institut en Secretaris der Holl. Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. MEERTEN, 36 MEERTEN, H. A. vAN Merrus, C. G, Predikant bij de Waalsche ge- meente te Amsterdam. MOLEON, DE Murper, N. Hoogleeraar in de Kruid- en Sche. kunde te he aneker. Onrijp, C. G. Medic. Dr, en practiserend Ge- neesheer te ‘s/Zage, _OrpenN, G. van, Wethouder der Staat Zaandar, Lid der Staten van Holland. Peuuecom, W. G. VAN, VAN KORTEHOEF, te Schiedam. Priror, Lid van de Societé d'emulation op Isle de France. Prinsen, P. J. Directeur van het Koninkl. Insti- tuut tot aankweeking van ke zers te Haarlem. Querin, J. T. Quor, DE RarFnN, C. C. Batteid in der Komakhike Maats. van Oudheidkunde te Koppenhagen. REIiFFENBERG, Baron pe, te Brussel. REussELAAR, Jkhr. Medic. Dr. en Directeur der Maatschappij van Schoone Kunsten te New- York. | Rijk, J. C. Schout bij Nacht, benoemd Directe':r Generaal der Mariae. RoeENTGeN, M. te Rotterdam. RurreL, E. SILVESTRO nr SILVESTRE DE SACiJ, Baron, President der Aziatische Soc. te Parijs. | ScHiLLET, H. Chirurgijn Majoor bij de.Konkl. Nederl, Marine. | SCHLAGER, J. G. F. ScurraeL, H. te Leijden. SENDE. G. H. vaN — SERTURNER, D. _StesoLp, P. F. von, Med. Dr. en Dirigirend Of- ficier van Gezondheid in Nederlands Indië. SieceL, J. T. Algemeene Secretaris van de Ne- derlandsche Maatschappij tot bevordering van Nijverh. te Maarlem. SijPKENs, H. H. STASSART, Baron DE, te Brussel. STRATINGH, S. Hoogleeraar te Groningen. SUSANNA, S. A. te Leiden. Swaan, J.S. Rector der Lat. school te Hoorn. SwiNDEREN, T. van, Hoogleeraar te Groningen. TeMMinckK, C. J. Directeur van ’sRijks Mu- seum van Natuurlijke Historie te Leiden. Tex, Mr. C. A. Den, Hoogleeraar in het Regts- geleerdheid te Amsterdam. TipeMAN, Mr. H. W‚, Hoogleeraar inde Regts- geleerdheid te Leiden. TiLanus, C. B. Hoogleeraar in de Geneeskunde te Amsterdam. | Urrorp, Jkhr. Mr. P._N. QuaRrLES vaN, Voor- malig 38 malig President der Regtbank van eerste aan- leg te Haarlem. | VerLaAquê, Lid van de Academie der Weten- ‚schappen te Parijs. Vincent, Lid van de Societé d'Emulation op Isle de France. sh Vos, J. R. Medic. Dr. te Chinsurah. | VRIES, J. VAN OUWERKERK DE, te Amsterdam. Vriese, W. H. pe, Hoogleeraar in de Kruid- kunde te Amsterdam. Wacurer, G. H. Warricn, Med. Dr. te Calcutta. Wiscx, R.Z. J. van, Hoofd-Onderw.te Kampen. ZUIJLEN, P. J. Baron VAN, VAN NIJEVELT, Kolonel in Nederlandsche dienst, te Utrecht. Gewone Leden in Nederlandsch Indië. ApiPATTt PAKOE NaArrA NiNGRAT Loao, Sultan van Sumanap. ANDRIESSE, À. L. Resident van Biouw. ARATHOON, J. Koopman te Batavia. Bentreim, KE. F. Graaf vaN, TECKLENBURG RuHepa, Luitenant bij de Kavallerie. BeusecneMm, J. M. van, President van den Raad van Justitie te Batavia. Bix, Franc. Burin, Resident van Batavia. Bix, J. F. Landeigenaar. BLETTERMAN, J. H. Oud- Nederlandsch Con- sul in China. Boers, 39 Boers, J. W. Resident van Membang. Bonnore, J. L. Koopman te Batavia. Bore, E. te Batavia. Boscn, Jkhr. Mr. J. H. vAN DEN, Oud- Resi- dent van Buitenzorg. Brown, J. Koopman te Batavia. Bruin, P. pe, Directeur van s’ Lands Drukkerij. Bus, Mr. L. H. vu, Raad in het Hoog-Geregts- hof van Nederlandsch Indië, CaMmsier, J. P. C. Resident van Menado. CANNAERTS, D. Control. der Land. Inkomsten te Cheribon. CrrerENs, J. B. Gener. Majoor titul. Resident der Preanger Regentschappen. CricnNeTT, A. H. Omgd. in de iden Coert, Landeigenaar. CrAMERUS, F. W. Koopman te Batavia. Disserz, A. H. Döner, Stads-geneesheer te Batavia. Doornik, F‚ H. Resident van Pekalongan. Erour, C. P. J. Generaal Majoor, Lid in den Raad van Nederlandsch Indië. Francis, E. Resident van Afadion. ForsreN, E‚ A. Medic. Dr. en Lid der Natuurk. Commissie in Nederlandsch Indië. Geer, Mr. W. C. E. Baron pe, Griffier van de beide Hooge Geregtshoven van Ned. Indië. GELDER, D. VAN, GeLrPKe, A. A. Offer. van Gezondh. te Tugal. GERICKE, 40 GERICKE, J. F.C. Afgevaardigde van het Ne- derlandsch Bijbel Bp te Soera- carta. Gevers, À. Kobift te Batavia. Gozer, A. Chirurgijn Majoor. GorpMan, Jkhr. J. Resident van Bantam. Gray, J. B. Koopman te Batavia. Gronovius, D. J. VAN DEN DUNGEN, laatste- lijk Resident van Timor. HaasrerT, C. van, Dirig. Officier van ge- zondheid in de eerste groote Milt. afdeeling. HAGeEN, J. Officier van gezondheid. Harn, P. Chirurgijn Majoor. Harpij, J. W. T. Pakhuismeesterte Cheribon. Harrorr, C. H. G. Chirurgijn Majoor. - HARTMAN, C. J. Chirurgijn 2de kl. HARTMAN, C. Ta. Resident van Kadoe. HasskarL, J. K. Botanicus bij s'lands planten- tuin te Buitenzorg. | HeiJMANN, S. L. Dirig. Officier van gezondh. ter Westkust van Sumatra. HerBacr, D. £. Resident van Ternate. HERWERDEN, J. D. van, Assistent Resident van Probolingo. | HorrMeijen, J. D. Lid der Weeskamer en Assessor in den Land Raad te Satavia. Horre, C. Hourman, H. B. Hurruan, Mr. Carr. Procureur Generaal bij het 41 het Hoog-Geregtshof en Advokaat Fiskaal bij de Land: en Zeemagt in Nederl. Indië, JacoBson, J. L. Inspecteur der Theecultuur op ‚Java. JuncunuHnN, T. W. Officier van Getondhieid. Keucunenius, W. A. Assist. Residt, van Grissee. Kirsr, A, F. Chirurgiju Majoor. KooPMaN, H. J. Huskus, Kommissaris bij den vorst van Bali-Badong. Kress, J. C. A. Medicine Doctor. KRUSEMAN, J. Inspecteur bij het Departement van Kolonien te 'sHage, in speciale missie naar Indië, en aldaar belast met de functien van Directeur Generaal van Financien, KuanNHarpr, O. Chirurgijn Majoor. Lange, N. Apotheker te Batavia. _Launy, L. Resident van Banjoemaas. Le Frper, J. J. Assit. Resident voor de Comp- tabiliteit te Sourabaya. LuperHorr, J. Chirurgijn Majoor. Lursens, H.J. Lid der Algem. Rekenkamer, en Luitenant Kolonel Kommandant der Ba- taviaasch Schutterij. Marsor, J. FT. Resident te Soeracarta. MarrtHeze, N. C. Eerstgezw. Klerk bij den Raad van Justitie te Batavia. Meiser, À. WESTENBRINK, Predikant te Sou- rabaya. Mertz, N. Prurm, Predikant te Batavia. M ooi, 42 Moors, C. pr, Chirurgijn Majoor te Amboina. Murzrer, M.J.E. Medic. Dr. en Dirigerend __ Officier van Gezondh. in de 2de afdeeling. Nacrr, W.A. Assistent Resident te Bandong. ‚Nes, F. W. van, Resident van Samarang. Nijs, J. É. pe, Landhuurder in de Vorsten- landen. OveErRHAND, P. J. donde der Cultures. Perrz, P. J. ne, Waarneemd. Gouverneúr van Makasser. D | PrENNINGER, J.J. Plirieed, Offic. van Ge- * zondh. in de 3de groote Milit. Afdeeling. PiETERMAAT, Mr. D. F. W. Resident van Sou- rabaya. _ Pirzer, D. M. Ofticiir van Eiabiaberd: Prarr, L. M. F. President van de Factory der Nederl. Handel-Maatsch. te Batavia. PLOEGMAN, W. F. Kommies te Sambas. Prapse, H. G. D. Apotheker te Batavia. Puig, J. vu, Wa arneemd Lid in den Raad van Indië. RADIN ADIPATT1 ArtA PrRAWIRA ADININGRAT, Regent van Bezoekt. | Reep, W. Gorpos, Koopman te Batavia. Reinicke, E. F. L. Offie. van Gezondh. Rerrz, Mr. D.G. Lid van de beide Hooge Ge- regtshoven van Nederlandsch Indië. Reiunsr, Jkhr. J. C. Raad van Indië. ro RrEMSDIJK, 43 Rremspijx, H. S. van, Assistent Resident, Se- _cretaris der Residentie Batavia. Rremspijk, W. H. vaN, Landeigen te. Batavia. Roijen, P. C. vaN, Assistent Residert van ‚ Bencoelen. | RuiTENBACH, À. J. Residt. van Bageleen. _ Scam, J. Directeur der Javasche Bank. _Scuir, Mr. P. A. Lid in den Raad van Justitie te nati. ScnMipr Aur ALTENsTADT, J. G.O. kesidtent _ Resident van Ambal. ScHMiDT MuLrer, K. | Scrmrirs, M. &. C. Ofhe. van Gezbtidheid. SCHOLTEN, J. H. Praefect. Apostol. te Batavia. ScHRADER, J. H. C. laatstel. Komies te Banka. SCOTT, RoBeRrT Inspecteur der Amfioen Pacht. SELLIGER, J. Medic, Dr. en eerste Stads-genees- heer te Batavia. | SICCAMA, Jkhr. J. F. Hora, Resident van Be- zoeki. Smissaert, J. W. H. Resident van Cheribon. Smurpers, C. J. President der Javasche Bank. Son, H.S. van, Resident van Japara. STEINMETZ, C. P. C. Resident der Padangsche Bovenlanden. TEIJLINGEN, D. G. VAN, kend Resident van Kediri. ‚ Terwoar, C. kortste. van Gezondheid. Tuovanp, C Officier van Gezondheid: 8 Tiruoer, 44 FiurHorr, B. Officier van gezondheid. ToEwATER, W. C. H. Theol. Dr. en Predikant te Makasser. VAKKEVISSER, D. À. Resident van Tagal. VARKEVISSER, C. A. Inspect. over de Cultures. Veren, P. pe, Lid der Algemeene Rekenkamer. VerPLoeEcn, Mr. J. A. Lid in de beide Hooge Geregtshoven van Nederlandsch Indië. Voce, W. pe, Directeur van financien, Resi- dent van Passaroewang. ‚VRIESMAN, J. A. Resident van Kediri. Wassinct, G. WartrENDoRFF, J. H. L. Land-huurder. Weppik, A. L. Resident van Aijer Bangies, en Hoofdgecommitteerde overde Battaklanden. Wicaers, G. A. E. Assist. Resdt. van Zedok. Wijck, N. vAN DER, Ingenieur te Samarang. WiJNMALEN, C. S. RF. Assistent Resident op „Celebes. ZiMMERMAN, T. H. Koopman te Batavia. Gewone Leden buiten Nederlandsch Indië. _ AsroN, W. Brume, C. L. Med. Dr. en Hoogleeraar Hon. te Leiden. Boscn, W. Oud-Dirigirend Officier van Gezond- heid in de 2de afdeeling. BRINK, J. TEN, Koopman te Amsterdam. BRUGMAN, 45 BRUGMAN, C. Chirurgijn Majoor. Bruin, C. G. pe, Chirurgijn Majoor. Buraer D. H. Natuurkundige. Cerzarp, N. Koopman te Nancy. CONSTANT DE REBECQUE, W. Baron, Lautenant ter zee. DALGAIRNS, J. D'ANNETHAN, Jkhr. Aucuste, te Brussel. Diemont, J. J. voormalig Apothek. te Batavia. Dracres, R. Koopman te Manilla. Erras, B. J. Directeur voor de Zaken der kolo: nien te ‘sage. Fisscner, J. F. vAN OverMEER, laatstelijk Post-meester te Batavia. GrEN, J. vaN, Luitenant Generaal. Groot, H. CORNETS DE, laatstelijk Resident van Bezoeki. Groot, J. P. Corners pe, atd Alge- meene Secretaris. Hau, Basir, Kapit. bij de Engelsche Marine. HorsrieLp, T. Med. Dr. te Londen. Jacog, G. 0. | JAEGHER, D. pe, Ambassadeur van Belgie, te Rio-Janeiro. Kisscrorr, C. J. Kourr, Jr. D. H. gepensioneerd Majoor der Kol. Marine te ‘s Hage. LAWRENCE, C. MacQvorp, te Londen MaAscH, 46 MascH, Mr. J. G. Oud- Advokaat en Procureur te Batavia. MurLEr, 5. NauHuijs vAN Berasr, Jkhr. Mr. H. G. Gerie- __ raal Majoor, Oud- Raad van Indië. NiIEMAN, J. E‚ Voormalig Opperhoofd in Japan. NiIGHTINGALE, Sir M. Generaal in Britsche dienst. L NOLTHENIUS, J. OUDEMANS, Â. C. Onderwijzer. Pauw, Mr. R. A. Oud- President van den Raad van Justitie te Sourabaya, te ’sMage. ParsenN, A. A. J. Kumntschilder, te Brussel. Prartormus, C.P. EK. laatstelijk Directeur over de Culturesin Nederlandsch Indië. Rees, P. van, laatstelijk Seeretans, van de Ge- nerale Dir. van Financien in Nederl. Indie, Reijxst, M. Koopman. Rras, J. : Roest, W. A. gepens. Kolonel te ’s Hage. Roorpa, vaN Ersinca, P. P. Phil. Theor. Mag. Litt. Hum. Dr. en Hoog-leeraar te Breda. Rourer, J. A. voormalig Predikant te Batavia. SANTHAGENS, h. VAN ÉrBERGEN, Koopman te Amsterdam. | 'SARGENT, H. SCHUURMAN, L. voormalig Lid van de Factorij der Nederlandsche. Handel-Maatschappij te Batavia. DCHNEITUER, 47 SCHNEITHER, Mr. J. Lid van het Provinciaal _Hof van Gelderland, te Arnhem. SPENGLER, F. H. te Amsterdam. Sruers, Jkhr. J. J. H.L. pe, Generaal Majoor te Brussel. Stuers, F. V. A. pe, Kolonel, Oud- Gouverneur der Moluksche Eilanden. VEEKENs, L. Z. te Amsterdam. VERKOUTEREN, C. J. Oud-- President van de Factorij der Nederlandsch Handel-Maat- schappij te Batavia. Warrz, T. A. C. Med. Dr. Werpe, J. C. vaN, WESTERMAN, B. M. te Amsterdam. _WirLraMs, J. Winter, A. F, Oud- President van de Algem. Rekenkamer van Nederl. Indië. A B A hen Le ET hae ad IETS OVER DE WAPENFABRICATIE | oP ij Ì BORNEO. Benen blik werpende over de kunst- voortbrengselen der inboorlingen van den Ne- derlandsch Indischen Archipel, in verband met hunne. volksverhouding en maatschappelijke in- stellingen, moet men erkennen, dat, in het al- gemeen, onder hen een geest van nijverheid bestaat, die zich heerlijk zoude ontwikkelen, zoo slechts atle krachten in beweging konden worden gesteld, welke elders tot dit einde zamenwerken. Ontbreekt ° hun, onder de gegevene omstandigheden, ondernemingszucht, volharding en het vermogen om zich afgetrok- kene en ingewikkelde denkbeelden te vor- men, zij geven toch onloochenbare bewijzen eener oorspronkelijke fijnheid van geest, en ver- dienen hulde wegens het instinktmatig over- leg, waardoor zij velerhande zaken, met weinige en zeer onvolkomene middelen, tot ee- nen verwonderlijken trap van juistheid en vol- | maaktheid de 2 maaktheid weten daar te stellen. Getuige hier- van: het te Samarang en Soerakarta, van in- landsch en in de binnenlanden bereid leder, vervaardigde zadeltuig, schoeisel enz; de te Sa- marang, Japara, Soerakarta en elders, van so- _no-, ringas-, Amboneesch-. en ander hout, gemaakte meubelen; het te Grisee gegoten en daar bearbeid koperwerk; de pijpen, kammea, tigureh voor het schaakspel, billartballen en soortgelijke voorwerpen, die te Sourabaija van schildpad, ‘hoorn, ivoor en hout gesneden en gedraaid worden; de uit schoon gevlamd hout met smaak gesnedene en fraai gepolijste schee- den en gevesten van de krissen der inlandsche grooten; de waterleidingen tot besproeijing der bouwlanden; de hangbruggen, die zij, trots den besten vêldingenieur, over snelstroomende en vrij breede bergrivieren werpen, van bouwstof- fen, In den omstreek uit het ‘bosch gehaald, en met geen ander gereedschap, dan de hun eigenaardige handbijlen, (pesèl) en kapmes- sen (parang); het inlandsch buskruid, dat hoe- wel in menging van bestanddeelen; korre- ling en duurzaamheid bij het onze te kort schietende, hetzelve nogtaus, kort na den aan- maak, in uitwerking genoegzaam evenaart; het draad goudwerk van Padang, het weefsel en de teekening van vele soorten van inlandsche lijn- waden en kleedjes—imnen herinneit zich dat het _Solosche 3 _Solosche batik den toets van den fijnen sfnaak onzer dames doorgestaan en eenigen tijd tot ha- ren opschik heeft mogen dienen;—de Palem- bangsche en Borneosche rotting-matten ; het veel- soortig en soms keurig net gewerkte . vlecht- en mandwerk; de verschillende inlandsche- wape- nen, het schietgeweer van de Padries op Sumatra, het ijzeren pantser of strijdhemd der Makassa- ren en vooral de wapenen, en wel inzonder- heid de vuurwapenen, die op Borneo, in het rijk van Banjermassing, vervaardigd worden. Uit dit oogpunt beschouwd, kan de ondervolgen- de beschrijving van de vervaardiging der, in Zn- dië zekeren roem verworven hebbende, Bor- neosche wapenen voor de voorstanders van in- dustrieen de beminnaars der wapenkunde niet onbelangrijk worden geacht. Zij is ontleend aan een rapport van den kapitein der Infanterie Á. HENDRIKS, militaire kommandant van Bor- neos Zuiden Oostkust, die vorengezegde fabri- catie, op last van den Generael Majoor Cocurus, kommaudant van het Indische Leger, plaatselijk in-oogenschouw heeft genomen. Terzake: De bedoelde wapenen worden vervaardigd in de, den Sultan onderworpene, landen van Banjermassing. In verschillende kampongs, wo- nendaar te zamen genomen, omtrent 200 werklie- den, die zich aande vervaardiging van verschillen- de wapensoorten, zoo wel van Europische als oor- _spronkelijk A 4 speowkelijk inlandsche modellen toewijden. De bekwaameten vindt menomtreut70 in getal, te N-gerd, een kampong van 10;000 inwoners, lig- gende in eene N.O. strekking van onzen post M- ratahan, op beide oevers van de rivier, mede Negara genaamd. Hier kan men buksen, pis- toten, infanterie en jagt-geweren, d file of á percùsion; sabels, lansen, Alewarngs, parangs, krissen, in een woord, allerlei soort van hand- wapenen bestellen. Zonder ondereen gemeen- _scheppelijk bestuur te staan, zijn de werkzaam- heden ouder de Negarasche wapenmakers in klassen verdeeld: in verschillende werkplaatsen arbeidende, houdt een gedeelte zich bepaaldelijk op, met de vervaardiging van loopen voor de vuurwapenen, een ander met den aanmaak en de samenvoegimg der deelen van het slot, een vol- gend met de bewerking der ijzeren, koperen of zilveren beslagdeelen, en weder een ander, met het snijden, van pas maken en polijsten der la- den voor geweren, buksen en pistolen en van ge- vesten en handvatten voor zijdzeweren. Een -hunrer, met name Badjé Mahamud Sateh, is, zoudereenig materieel gezag te bezitten, de algemeene leidsman. Zij hebben de vrije be- schikking over hun fabricaat, maar zijn ver- pligt, om, als de Sultan wapens verlangt, koste- tous voor hem te werken; waartoe hij echter de goodige materialen verstrekt, terwijl zij, die voor he mm 5 hem werken van-de’ betaling vani hoofdgeld vrij zijns «De Sultan,heeft van dessuit. zijne, kinden uitgevoerd wordende! tvapenen: eentiende, ‘def waarde aan uitgaande regten. Nw en dan ko men er wel eens wapensmids van „Negdra: inde gouvernements landeny zoo als te-Marabahart en in de Kween bij Banjermassings-om inde gewonë smederijen sabels, parangs enz te maken! De manier van werken is over het algemeen zeer eenvoudig. Hunne werk plaatsen zijn opene huisjes,of loodsen, met eenen 2 el boven-den bee ganen_ grond ‚ verhevenen vloer: van: nibong » of bamboe. De haard is gevormd van kleisttenen en met hooger dan dat de smedeft hun: werk; zite ‚ tende op den vloer; kunnen verfigtens:hij wordt gestookt met, houtskolen en, aangeblazen door middel van twee naast elkander enregtstandig gee plaatste pompblaasbalgen; die in aller deele over: eenkomen met de blaasbalgen der-inlandsche smederijen op Jara en-waarbij jongens van G-tot 12 jaren oud aangesteld worden:-het hout woor de kolen kost hun alleen de moeite vanhet. te „kap pen. Hunne, aanbeeïden. maken zijzelf, vaú doesson-ijzer.enstot vergchillenderafmetingen,die afhankelijk zijn. van de bestemming:zoo,-is-b; ov. dat,waarop.derloopen gesmeed worden; 0, 47 el lang, O, 2el breeden O; 25 elhoog: ieder aant beeld;is voorzien vanseenen speerhadk:-het wordt in het boveneinde. van-eenen- dikken boomstam ingelaten, die nabij den haard onbewegelijk in 8 den 6 den grond geplant is en zulk eene hoogte heeft, dat de smids zittende kuunen smeden. Tot koel- bad dient een uitgehold blok van 1, 5 el lang. De overige en nader te vermeldene gereedschap- pen zijn doorgaans alle van eigen maaksel. De materialen, die te- Negara tot de wapenfa- bricatie aangewend worden, zijn: doessonsch ij- zer, doessonsch staal, zweedsch ijzer, engelsch staal, pamor, koper, zilver en hout. Het doessonsch ijzer is-dus genaamd - naar de _ Doesson landen, alwaar het in bergkloven, ri- vieren en zelfs in vlakke gronden voorkomt; on- der de plaatsen die ijzererts opleveren komen in aanmerking: Patdké-goenong, Talingie, Negarie- Oenor, Sanei, Tamarveij, Sinaai,en vooral Ne- garie-Mantalad, welke laatste als de rijkste aan dit artikel bekend staat. Ieder huisgezin in de- ze oorden draagt bij, om den ijzererts op te sporen, uitte graven-en uit te smelten. Onderde does- sonners is het ijzer gangbaar als gemunt geld, en te. Banjermassing, Marabahan, en Negara maakt het een artikel van den handel uit. De banjarezen onderscheiden twee soorten van ijzer- erts, als rivier-ijzererts (batoe bassie-songie) en berg-ijzererts (batoe bassie-goenong :) de laatste is kenbaar door meerdere vastheid en eene glins- terende bruine kleur. In het algemeen bevat de doessonsche ijzererts veel ijzerverzuursel. Hij wordt doorgaans ter diepte van eene el onder den | grond par | grond. -gevonden,en „in het drooge, jaargetijde, - bij lagen waterstand, ook van den;bodem der doessonsche rivier. ingezameld. De: bergerts bevat. ook. natuurlijk staal.” Tot het uitsmel- ten van den erts maken de doessonners eeneu kleinen oven van leem, die volgens opgave van kapitein Henpmriks 1, 25 el hoog en 1,5 el in middellijnis en wanden heeft van O, 62 el dik, voorts voorzien is vaa een togtgat en pomp- blaasbalg en van een gat met ijzerhouten roos- ter, tot doorlating van het metaalschuim. De erts wordt nu in de nabijheid van den oven, op een vuur van brandhout, dat op den grond aan- _gelegdis, geroost, in stukken gebroken, en ver- volgens in den oven geladen, tusschen twee dik- kelagen van brandende houtskolen: aan den blaasbalg is dan een volwassen persoon aange- steld, die zacht beginnende, eindelijk -uit al zijn vermogen pompt, om den oven tot den hoogst- _ mogelijken graad van hitte te stoken. Alsde erts naar hunne meening genoegzaam uitgesmol- tenis, wordt hetop den bodem vergaderde ge- smolten ijzer, dat meer in eenen deegachtigen dan vloeibaren staat verkeert, goed omgeroerd en gezuiverd, welk laatste gedeelteli;k geschiedt door de onreinheden bij het roeren door den roos- ter naar buiten, in eene daarvoor bestemde grep, te drijven, gedeeltelijk door dezelven van de op- pervlakte van het gesmolten ijzer af te schep- | pen. 8 pen. Het verkregen ijzer wordt nu in den oven gelaten, tot het genoegzaam afgekoeld’is, om on- der den hamer gebragt te kunnen wórden; als wanneer het, bij een gewoon sinidstuur, op een gewoon aanbeeld en met smidshamers, tot staafjes van één kattie (14 pond Amsterdamsch) gesmeed wordí. ‘Ter belkónang van het staal, wordt de erts, die daarvan het meeste schijnt in te houden, uitgezocht en daarmede gehandeld als voren. De prijs van een Kaftie doessonsch ijzer van de le soortis f 0, 30 tot f 0, 35 en van éen kattie van de 2e soort, f 0, 25. Uit het rapport is het blijkbaardat de kapitein Henprriks’ hier met ijzer van de le soort hetzelfde bedoeldt, wat hij elders staal noemt; daar hij onder anderen, op eene andere plaats, verhaalt, dat het doessonsch ijzer onderscheiden wordt in bassie-hitam (zwart ijzer) en bassie-wadja (staal-ijzer.) Tot wape- nen voor eigen gebruik wordt alleen doessonsch ijzer en staal gebezigd; maar om bestelde wapens te maken. bedienen de bekwaamste werkheden zich bij voorkeur van ijzer enstaal van Europt- schen oorsprong, als zijnde van betere hoedanig- heid en gemakkelijker met het pamor te zamen te werken. Het pamor is een zeer wit en smeedbaar ijzer dat te Banjermassing door Chineesche en Boegi- neesche handelaars aangebragt wordt, en vol- gens opgave van het hoofd der Boegineezen te Banjermasst ng. 9 Banjermassing, een product is van het rijk Boe- _gies, op het eiland’ Celebes, alsook van het eiland Timor. Het land van het #tadja-Paijong; in Boegies, moet vooral veel paar oplevéren. Het wordt daarop dezelfde wijze uit den erts: ge- wonnen als hiervoren van het iten ijzer’ *s omschreven. | | Op zich zelve wordt het Albor niet wisten maar in verband met gewoon smeedijzér wordt het gebruikt tot het zoogenaamde damasseren : eene bewerking waardoor de voorwerpen niet alleen ‘in schoonheid, maar- ook im zamenhang én taxiheid winnen. Te Banjermässing wordt het pamor naar deszelfs deugd in twee klassen verdeeld, die met f 1. 60 tot f 1. 25, en f'C. 50 tot f 0. 75 het kattie betaald worden (*) jet (#) De doessonners kennen geen hooge ovens, hebben geen begrip van de scheikundige verbinding van vreemde zelfstandigheden met het i ijzer in den erts, die gedeeltelijk de uitsmelting belemmeren, gedeeltelijk het produet onzuiver en min deugdzaam maken, noch van de smelt en zuiver ingsmid- delen, welke dienvolgens aan den erts of welaan het gesmol- tere ijzer moeten toegevoegd w orden; zij kennen noch ge- bruiken den zwaren Buds hamer, en nogtans brengen zij naar de catalaansche méthode een vrij goed smeedijzer te voorschijn : men mag hieruit wel tot den rijkdom en de zui- verheid van den doessonschen ijzererts besluiten. De prijzen van het doessonsche ijzer en staal staan, in even- redigheid tot de prijzen van Europisch gesmeed ijzer en ge. goten staal, zoo als Dre Brurx die ín zijn militair zakboekje (blz. 168) opgeeft, bij het ijzer, als 25: 21 en bij het staal 10 Het koper en zilver wordt te Banjermassing, van elders aangevoerd. Te Negara wonen vier of vijf werklieden in koper. Tot het snijden der laden voor geweren, buksen en pistolen, wordt inlandsch hout, en bij voor- keur het kaijoe-bawang, gebezigd. De afgewerk- als 35: 200. (Bij deze vergelijking is de Neterlandsche. gul- den gelijk gesteld aan 120 indische cents.) Zoude men nu niet mogen veronderstellen, dat het produe4 der doessonsche mijnen, bij een deskundig en mconomisch toevoorzigt, veel verbeteren en beneden den prijs van het Europisch ijzer dalen kan? De prijsverhouding van het- doessonsch tot het Europische staal, die zoo zeer in het voor- deel van de eerste schijnt te spreken, bewijst niets ; want om toteene vergelijking te kunnen komen, zoude het doessonsch staal, dat nog verre van deugdzaam is, eerst tot meerder vol- komenheid moeten gebragt worden, als wanneer de prijs na- tuurlijkerwijs ook stijgen zoude. Op Java, en hoofdzakelijk in de Vorstenlanden, wordt ook van pamor gebruik gemaakt tot het damasseren van krissen, klerwangs en pieken. De kapitein Herprrxs heeft eenige monsters overgezon- den van erts, zoo als deze in den natuurstaat voorkomt, zoo- wel rivier als bergerts; van ijzer, zoo als het uit den smelto- ver gekomen is,en ook gesmeed in staafjes; van het zooge- naamde doessonsche staal, en van de twee soorten van pd- mor ;alle welke monsters door den Generaal CocHrus. aan de Directie van het Batartasch-Genootschap zijn afgege- ven. Het ware wel tefwenschen, dat een en ander door des- kundigen chemisch onderzocht wierde; want, zoo als wij in den aide memoire de Vartiilerie de Gassendt, bìz. X. van den table de matière lezen, dat de fabrikanten van gegoten staal Jackson te St. Etienne, het soort van Indisch ijzer gevonden hebben (waarschijnlijk hetzelfde als waarvan Ber- relius 1 te laden worden: overtrokken met een vernis; dat * : op Palembang gemaakt wordt, en daarvan den naam van Tjet Palembang bekomen heeft. (*) Buiten de gereedschappen die tot den smids- winkel behooren, zoo als aanbeelden, blaasbal- gen, smidshamers, enz. wordt een compleet stel geweermakers gereedschappen te Negara geacht te bestaan, in de na te noemen stukken, die, bij elkander genomen, aldaar te bekomen zijn voor _ f 30,00. 2 ijzeren brossen (broches,) dienende om daarover de plaat, (platine au lame à conon,) die den loop moet vormen, tot eene huis te smeden, 3 stalen loopboren van opkhmmende grootte, | met relius in het leerboek der scheikunde, op blz. 222. van het Ze deel, en Gehler in zijn physikalisches worterbuch, 3e band blz. 161,-onder den naam van Wootz gewag maken) dat de meeste eigenschappen bezit om gecementeerd en daarna gegoten te worden, en zij daardoor in staat gesteld zijn staal te leveren, dat door de werklieden voor gereed- schappen, die eene groote mate van duurzaamheid verei- schen, zelfs boven het Engelschestaal verkozen wordt, en maar een vijfde van deszelfs prijs kost: zoude een naauwkeurig on- derzoek van het product derdoessorísche ijzermijnen en van het pamor mischien ook wel een of ander gunstig resul- taat kunnen opleveren. (*) Het hout, waarvan de Jaden der Borneosche vuur- wapenen gemaakt zijn, is even fijn van vezel, wel zoo. schoon gevlamd en laat zich even zuiver bewerkenals het notenhout, het schijnt allezins aan de vereischten van goed ladehout te beantwoorden. t 12 „met ijzeren roeden dienende ener der med loopen, vds trekbank, om de spiraaltrekken iù bs: loop te snijden, otd polijststang, voor de boring van de ibofs; 7 gedeeltelijk grove- gedeeltelijk zoótes vijlen; om de ijzeren en stalen deelen op de-rbepaal- de gedaante te brengen en te polijsten; gewone dissels, een groote en een kleine, om in het ruwe de uitwendige gedaante aan de lade te geven parans (* id snijmes, EE SLE inr ter verdere bewerking der lade; grove ronde rasp, om de koopholte 1 in-de la- de te maken, handschaafje, om de lade uitwendig effen te schaven, : 15 verschillende, platte- hotte. steek-en schiets - H beitels, om het leger voor het slot en de oven rige uithollingen in de lade te maken, voor zoo verre zulks niet met het mes kan ge- schieden, | veerhaak, van, een eigenaardig „model, om het slot te kunsen iu elkander zetten en uit een nemen; schroefsuij-ijzer met tappen, tot het snijden var de dfaden aan de schroeven en in de schroefmoeren,_ handboor, tet het boren der gaten in de lade, L drilboor 13 1-drikboor met klossen-en verschillende „boor- “peusen, om de gaten in de ijzeren en ‚stalen deelen te boren. (*) ron , ___De loop, het belangrijkste, en ai tevens dat gedeelte van het-schietgeweer zijnde, wat de baujarsche geweermakers het beste weten te maken, zal daaraan in deze beschrijving ook de meeste plaats worden ingeruimd. Fot het smeden van eenen loop voor een in- _fanterie-geweer wordt eene ijzeren plaat geno- men, iets langer dan de‘ te maken loop en in breedte en dikte aan denzelven geëvenredigd; deze wordt over de geheele lengte ter degen doorsmeed, daarbij zorgdragende dat zij een re- gelmatig verloop van breedte en dikte van ach- teren naar voren bekome, ea dat de twee lange zijden, de eene aan den boven- en de andere aan , _— den (*) “Men zal een groot verschil bespeuren bij de vergelij. king der in deze beschrijving voorkomende inrigtingen en ge- reedschappen met die, welke naar de tegenwoordige gevor- derdheid van het fabriekwezen, noodig worden geoordeeld tot het smelten van het ijzer uit den erts tot het afineren van hetzelve en om een geweer of eene buks te maken. Voor deze vergelijking kan onder andere werken, Cottij, fabrication, des armes portatives, of zijne dictionnaire de dartillerie- Gassendì, aide memoire de artillerie, en Hojer, artillerie mworterbuch dienen, Man der Netten,doet in zijne ver- handeling over het zijd en schietgeweer eene volledige opgave van de gereedschappen en verifikatiemallen, die de geweer- makers der korpsen moeten bezitten, alleen om de voorko- mende reparatien te kunnen doen en de remontetukien van pas te maken. 14 den onderkant, over. de geheele lengte beitelvor- mig afgeplat worden. Dit geschied zijnde, wordt de plaat gootvormig gebogen en over ijzeren brossen tot eene buis of een roer te zamen. ge- smeed, komende de afgeplatte lippen over elkan- der teliggen: deze verrigting vangt aan in het midslen en wordt bij beurten naar het eene en het andere einde voortgezet, den loop van tijd tot tijd gloeijende en zorgende dat hij het bepaalde verloop van dikte van het kamer— naar het tromp, einde bekome. De zamenwelling der lippen | mag geene gebreken hebben en zij „moeten op elkander liggende even dik en effen als het ove- rige van den loop zijn. De loop zoo verre gereed zijnde, wordt nu met eenen dunnen en smallen ijzeren band spiraalvorming, als met een lint, van achteren naar voren omwonden: deze band moet zoote zamen en over den loop gesmeed worden, dat zij daarmede als het. ware slechts een stuk uitmaakt en op de oppervlakte noch voegen, noch oneffenheden vertoont, tot welk ein- de de loop van tijd tot tijd gegloeid, en bij het - smeden van de ijzeren brossen gebruikt gemaakt wordt. (*) De loopen voor gewone pistolen en jagtgewe- ren worden gelijkerwijze gesmeed, met dit ver- (*) Zonder deze omwinding zouden de Borneosche loopen waarschijnlijk niet te gebruiken, althans zeer gevaarlijk zijn; want in de Europische fabrieken, waar de conf@ctie 700 veel beter is, durft men geen geweerloopen als bruikbaar aanne- ‚ men Pd DN ied 15 schil alleen, dat de band, waarmede zij omwoeld worden, niet uit enkel ijzer, maar uit in volgen- der voege door elkander gesmeed ijzer en pamor bestaat. Twee staafjes gewoon smeedijzer en twee staafjes pamor worden afzonderlijk tot lange, smalle en zeer dunne platen uitgesmeed, en vervolgens, om den anderen een plaatje ijzer en een plaatje pamor, op elkander geweid;de al- dus verkregene plaat wordt nu als een touw in elkander gedraaid, plat uitgesmeed, nogmaals in elkander gedraaid, weder uitgesmeed, en dit zoo lang herhaald, tot het pamor en ijzer naar begee- ren in witte eu zwarte aders door elkander ge- werkt is en de teekeuing van gemarmerd papier vertoont; als wanneer zij op-de voren verklaarde wijze om deu loop gewonden en gesmeed wordt. Het smeden der buksloopen geschiedt almede op dezelfde wijs, maar deze worden omwonden met eenen uit vier plaatjesijzeren vier plaatjes pamor vamengestelden band. Volgens de- op- gaven van kapitein Henpkiks, is de plaat, die tot het smeden eener buksloop moet dienen, 0,157 el breed, 0,01 el dik, en iets langer dan de loop worden moet; zijn de brossen voor het smeden van eenen buksloop 0,65 el lang en 0,016 el in middellijn; worden de acht staafjes ijzer men, alvorens dezelve herhaalde malen een naauwkeurig on- derzoek, de kruidproef en de proefin de vochtigheidskamer ondergaan hebben, ten gevolge van welke proeven niet rel- den een groot getal loopen afgekeurd wordt. 16 ijzer in pamor eerst ieder afzonderlijk tot platen van Zel langen 0,002 el dik uitgesmeed, daar- na op elkander geweld en tot eenen band van 4 el lengte uitgesmeed. Loopen, welke omwoeld zijn met eenen band, die zamengesteld is uit vier plaatjes pamor vande eerste en evenveel plaatjes pamor van de tweede soort, worden door de ban- jareezen voor bijzonder deugdzaam gehouden, derzelve vervaardiging vordert veel arbeid, om dat het pamor zich gemakkelijker met ijzer dan met pamor zelf laat te zamen wellen, en daarom zijn deze loopen ook veel kostbaarder dan de met pamor en ijzer gedamasseerden ; zij vertoonen op de oppervlakte insgelijks, hoewel minder afste- kende, licht en donkerkleurige adersen daaren- oven groote zilverkleurige vlekken. (*) Bevorens tot het boven van den loop over te gaan, wordt dezelve tot de bepaalde uitwendige gedaante gesmeed, bekomernde de loop van het infanteriegeweer de gedaante van eenen afge- kuoiten kegel van vijf platte vlakken aan het kamereinde, de loop vau eeue buks, de gedaante van een achtkantig prisma, enz. Na-het bóren wordt de uitwendige gedaante alleen nog gepo- ijstel dh) to Sto goten (*) _ Verschillende manieren van n loopen te damasseren vindt men beschreven in Cottij dictionnaire de l'artillerie blz. 52, en Hojer Worterbuch der Artillerie, blz. 76. (}) In de Kuropische geweerfabrieken wordt, zoo als be- kend is, de uitwendige gedaante op den slijpsteen, tot den bepaalden vorm gebragt. [7 Tot het boren der loopen, wordt gebruik ge- maakt, van eenen houten paal met eer gat, om er den loop in te zetten, en van drie boren, die met de hand bestuurd worden. De paal waarin de loop-komt te staan, is 0 3 el in het vierkant, staat loodregt en onbewegelijk in den grond ge- plant en steekt 0,3 el boven den vloer der werk- plaats uit: vau boven is in denzelven, een cilin- dervormig gat geboord, dat de halve lengte . van den loop tot diepte heeft en waarin deze met houten, keggen in loodregten stand vastgezet wordt, blijvende de helft van den loop buiten _den paal uitsteken, Een boor is zamengesteld uit eene afgeknotte vierkante piramide van staal, van omtrent 0,1 el lang, die aan eene ijzeren roede gesmeed is, elks ander einde plat toe- loopt, om gevat te kunnen worden, in eenen hotuen mijzel, dienende om den boor met beide handen te kunnen aandrijven en omdraaijen, bij welke verrigting het inwendige van den loop door de scherpe kanten der stalen piramide ver- wijd en effen gemaakt wordt. De eerste boor heeft eene lengte om den loop tot op de helft; de beide anderen, om denzelven ter geheele lengte te kunnen doorboren: de stalen piramide van den eersten boor is de kleinste, de tweede ‚is iets grooter en de derde of Kaliberboor, die nog iets grooter is, brengt de boring op de ware maat. _Somwijlen hebben de geweermakers bd ook 1 ook slechts twee boren, maar alsdan maken zij de piramide van den tweeden boor, nadat de tweede boring afgeloopen is, gloeïjend en ver- smeden haar tot de dikte van den Kaliberboor, om daarmederde boring te: voltooijen. (*) De loop in het gat des boorpaals geplaatst en in den loodregten stand met houten keggen vastgesteld zijnde, brengt de werkman den eersten boor in den loop, zorgdragende dat de as van den boor met die van den loop overeenstemme; hij plaatst zich met de voeten ter wederzijden van den boorpaal en met beide handen aan den mij- zel, den boor nu, al draaiïjende en met het gewigt van het bovenlijf daartoe medewerkende, mn den loop drijvende; hiermede houdt hij aan, tot de loop ter halver lengte uitgeboord is, als wanneer hij denzelven in den boorpaal omkeert, op meuw vastzet, en nu cok van den tegenovergestelden kant tot bet midden witboort; nu wordt de twee- de boor genomen en de loop daarmede over de geheele lengte uitgeboord, en zoo ook met de derde of kaliberboor, waarmede de boring, op | het (*) Men kan zich niet genoeg over de zuiverheid van de boring der Borneosche loopen verwonderen, als men in aan- merking neemt, dat die uit de hand en met slechts drie bo- ren wordt daargesteld ; terwijl tot. hetzelfde einde in de Eu- ropische fabrieken twee en twintig beren aangewend en deze door raderwerk in beweging gebragt worden, waarbij de rigting niet van de meerdere of mindere geoefendheid der hand afhangt, E A k “ , } 19 het polijsten na, voleindigd is. Onder het boren wordt de boor van tijd tot tijd uitgehaald en met klapperolie bestreken. Is het een buksloop, die onder handen is, dan wordt nu overgegaan tot het insnijden der spi- raal-trekken of groeven, hetwelk op de trekbank geschiedt. Dit werktuig bestaat uit eene ste- vige bank, van 2,8 ellang, 0,3 el breed en l el hoog, op welke vier houten klossen of kra- gen regthoekig over de strekking der lengte be- vestigd zijn: deze klossen zijn in het midden hunner breedte, volgens een en dezelfde as, met een cilindervormig gat doorboord. Twee dezer kragen, een uiterste en de naaste mid- delste, dienen om den loop vast te houden, wel- ke ten dien einde door de gaten gestoken en met keggen daarin bevestigd wordt, zoodanig, dat deszelfs as naauwkeurig met die van de gaten der kragen overeenstemt: de twee andere kra- gen dienen ter omvatting en bepaling der schroefvormige omwenteling van den trekker, bestaande uit eene ijzeren roede, aan het eene einde ter lengte van 0,21 el in twee onp gelijke: deelen gespleten, zoodanig, dat het eene duuner dan het andere is en het le door de n split _ eene holle en het andere eene bolle bim aenzijde bekomt; het dunnere dient het dikkere, ‚bij. het inbrengen der roede i in den loop, ten veer, en drukt den vijltand, waarmede de trekk En _inge- groefd, 20 Aanteekeningen op eene reis door eenige dis- tricten der Padangsche bovenlanden, 159. VOL. XVII. 1839. Voorberigt, 111. Geologische Gesteldheid van den vulkaan Gede, op Java, door Dr. L. Horner, 1—28. Verslag van eene Mineralogische reis in de Residentie Bantam, op Java, door denzelfden, 31—59. Korte beschrijving van het Zuid-Oosterlijk Schiereiland van Celebes, in het bijzonder van de Vosmaers-baai of van Kendari; ver- rijkt met eenige berigten omtrent den stam der Orang Badjosen meer andere aanteeke- ningen, door J. N. Vosmaer, 61—184. Over het geslacht Tupeia, door P. W. Korr- HALS, 185—196. Verhandeling over de op Java, Sumatra en Bor- neo voorkomende Loranthaceae, door denzelf- den, 197—288. Preemissa in Floram Cryptogamicam Javee Insu- Jae, Auct. FRANCISC. JUNGHUHNIO, 1-86. Verslag van een Geologisch onderzoek van het zuid-oostelijk gedeelte van Borneo, door L. HoRNER, 87-119. Sketch ofthe Geology of Jasinga, by Jona- THAN Rriae, Esq. 121—135. Over de ontwikkeling van warmte in wiki door J. K. HasskARr. 136—158. Beknopt 2| __ Beknopt verslag omtrent de te Amboina, gedu- rende 1858, heerschende ziekte, door P. F. SCHINDELE, Chirurgijn, der 3de kl. 159—176. VOL. XVIII. 1842, Voorberigt, 1—6. j Chronologische en Alphabetische Index op de XVIII, Deelen Verhandelingen van het Bata- viaasch Genootschap van Kunsten en Weten- schappen, 1781—1842. 10—29. Naaml. der Leden van het Batav. Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, 30—46. lets over de Wapen-fabricatie op Borneo, ont- leend aan een Rapport van den ‘Kapitein der Infanterie, A. HENDRikKs, 1—-30. Woordboek der Favorlangsche Taal: waarin het Favorlangs voor, het Duits achter gestelt is, door GiLBERTUS HAPPART, 33—351. Kenige taalkundige en ophelderende aanmerkin- gen op het Woord-boek der Favorlangsche taal door W. R. Baron vaN HoëveLL, Pre- dikant te Batavia, 352— Formosaansche Woordenlijst volgens een U- trechtsche Handschrift, voorafgegaan door eenige korte aanmerkingen, door C.J. vaN DER Vis, Doctor in de Godgeleerdheid. 22 fijne vijlen en vervolgens door schuring met gebranden blaauwen steen en olie geschiedt. De staartschroef wordt gewoonlijk in twee af: zonderlijke stukken, namelijk de culas-schroef, waaraan een haak, en de staart, waarin een oog, gesmeed, somwijlen ook wel in eens. De staart- schroef in het ruwe gesmeed, met de vijl tot de juiste gedaante en afmetingen gebragt en gepo- lijst zijnde, wordt met behulp van den drilboog met klos en het schroef- snij-ijzer van schroef: draden voorzien; bij gemis van bankschroef, wordt de schroefsnijplaat gedurende dit werk met de bloote voeten in bedwang gehouden. De moer voor den staartschroef wordt met stalen boren en met behulp van den drilboog inge- sneden. (*) | Alvorens de staartschroef in den loop te brengen, wordt het zundgat geboord, hetwelk met den drilboog en drie elkander opvolgende boorpennen geschiedt, waarvan de eersten min of meer kegelvormig zijn, terwijl de laatste ci- linder-vormig is en het zundgat op de bepaalde wijdte brengt. De baard die bij het boren in en uitwendig om het zundgat ontstaan is, wordt effen gevijld en weggepoetst. Het vizier wordt met eenen zwaluwstaart Im de (*) Jammer is het, dat de bevestiging van de staart- schroef in de culas wel iets te wenschen overlaat, daar de loopen overigens zoo goed gemaakt zijn. 23 de daarvoor gemaakte insnijding van denzelfden vorm ingelaten en gesoldeerd, of ook. wel zon- der inlating, eenvoudig gesoldeerd; de: oogjes voor de lade-stiften worden in langwerpig vier- kante inkepingen ingelaten en gesoldeerd, en zoo ook de heft, als de loop voor een. infanterie geweer moet dienen. Het solderen geschiedt met koper of zilver. Sommige loopmakers smeden de oogen voor de stiften ook wel van het ijzer van den loop uit. De Negarasche geweermakers vervaardigen ook percusste-wapenen. Tot dus verre maken zij de versterking, daar het aambeeldje in ge schroefd wordt, nog altijd aan den loop, plaatst van aan de staartschroef vast; maar als men hun een model geeft, kunnen zij dit ook anders maken. De versterking voor het aam- beeldje wordt, of ter plaatse van het zundgat in den loop geschroefd, of bloot daaraan gesoldeerd. De buksloopen bekomen twee vizieren, waar- van het eene nabij den tromp en het andere. op omtrent 0,2 el van het achtereinde van den loop geplaatst is: beide deze vizieren staan. op eenen voet, die den vorm eener zwaluwstaart heeft, en waarmede zij in eene groef van den- zelfden vorm, op den loop naar de regter ecn linkerzijde verschoven. kunnen worden. Het achterste. vizier is zamengesteld uit drie in hoogte verschillende kleppen, waarvan de beide | | hoogsten 24 hoogsten open neder geslagen kunnen werden Wat het slot aanbetreft, dit staat bij een goed Europisch slot verre ten achter, hetwelk eens- deels om de minder goede materialen en ander deels aan het gemis van genoegzame kennis in het harden en ontlaten dier deelen, moet toe- geschreven worden, wier krachtuitoefening in zekere verhouding moet staan. De ‘slotplaat wordt, met de borst er aan, uit een stuk gee smeed, met de vijl tot de juiste gedaante en af metingen gebragt en daarna gepolijst: isde slot- plaat bestemd voor een siler-geweer, dan wordt de stalen pen er gewoonlijk aan vast gesmeed, en is zij bestemd voor een geweer d percussion, dan wordt er de holte voor de loopversterking in uitgesmeden, De gaten voor de verschillen- de schroeven en stiften worden, nadat derzelver plaatsen met behulp eener houten mal en sta- len stift bepaald en gemerkt zijn, met den dril- boog en de vereischte stalen boorpennen inge- boord en voorts, voor zoo veel noodig, met de” schroefsnij-tappen van schroefdraden voorzien, bij welke gelegenheid de slotplaat wederom met de voeten vast geklemd wordt. Het pandeksel, de haan, de tuimelaar of noot, de stoedel of het nootdeksel, de stang, de groote of slagveer, de stangveer, de pandekselveer, de verschillende schroeven, de trekker, trekkerplaat, laadstok en beslag deelen, worden eerst in het ruwe ge- | smeed, 25 smeed, vervolgens door afsnijding, beiteling: en _afvijling tot den juisten vorm en maat gebragt; en de schroeven en schroefmoeren,, door middel van het schroefsnij-ijzer met tappen, van dra den voorzien. Over het algemeen wordt tot alle deelen’ van het slot doessonsch ijzer genomen en wel voor dezulken, die van staal moeten wezen, het zoo genaamde bassie-wadja (staalijzer.) Im de ver. vaardiging van infanteriegeweren, met hoeda- nige de barisan van den Sultan gewapend is, volgen de Negarasche geweermakers gewoon: lijk het Engelsch model; maar uithoofde der schaarschheid van het koper op Borneo, sme- den zij den bengel, de zij- en kolf-plaat, en de laadstok pijpjes van ijzer, in plaats van die van koper te gieten: in het algemeen, maken zij om die reden bijna alle beslagdeelen der vuurwa- penen, om het even van welke soort, van: ijzer: wanneer zij ze echter‘ van koper gieten, doen zij zulks in vormen van leem. De deelen, die zulks noodig hebben worden ge: hard,maaralleen naar de gezwinde manier trempe - dla valée, datis: dat men ze gloeijend maakt; in koud water dompelt en laat afkoelen; dit -wordt zoo lang herhaald tot zij vermeenen dat het stuk genoegzaam gehard is. Om de geharde dee- len te ontlaten, bestrijken zij dezelve met klap- perolie, maken. zwarem, echter nietgloeijend, en 26 en lateri ze-kóud worden, hetzelfde eenige malen herhalende; De slotveren, de tuimelaar, de stoe- del, de stang, de-staartschroef, de voet. van, het pandeksel en de kleine geharde stukken wor- den aldus ontlaten. | De lade bekomt hare. gedaante in het ruwe met den dissel, wordt. met den parang en het voor dit werk eigenaardig ingerigte snijmes verder bijgewerkt en met. een handschaafje ef- fen gemaakt. Het fijne werk wordt bijna geheel met het mes uitgevoerd, wordende alleen voor die deelen, waarbij men met het mes niet kan komen, gebruik gemaakt van beiteltjes van ver- schillende soort, die zij zelve vervaardigen. „ De laadstokgroef wordt gemaakt met eene groef- boor, welker benedeneinde gloeijend gemaakt Is: daar zij geen laadstokveren aanbrengen, mas ken zij de laadstokgroef zóó naauw, dat de laad- stok er niet dan met moeite uitgaat. (*) Als de loop geheel afgewerkt is, wordt hij op de navolgende wijze beproefd: men laadt - denzelven met drievoudige kruidlading en één kogel, plaatst hem, als-het een geweer of buks- loop is, op 250, en zoo het eem pistoolloop is, op 50 pas van den schijf, op twee te dien einde van inkepingen voorziene palen, goed waterpas en juist op het doel gerigt, en schiet af; als nu blijkt, dat (*) Nadeloop isde lade het deel, dat de Banjarsche geweermakers het beste maken. 27 datde loop regts of links draagt, wordt hij gloeijend gemaakt, de rigting der boring, door slagen met eenen houten hamer tegen den loop; verbeterd en dit zoo lang herhaald, tot de loop met de verlangde juistheid schiet. Het geweer geheel afgewerkt en in elkander gezet zijnde, wordt dezelfde proef nogmaals genomen. Alsnu worden de loop, het uitwendige van het sloten de ijzeren beslagdeelen ingewreven met een mengsel van arsenica en limoensap, dat het ijzer eene effen zwarte en het pamor een zil- verachtig witte-kleur aannemen, en de aders van het gedamasseerde duidelijk bij elkander afste- ken doet. De Borneosche zijdgeweren komen om hunne deugd niet in aanmerking. Om eenen sabel- kling te maken nemen zij twee platen van ge- woon ijzer en twee van pamor, wellen die achter- volgens, en om den anderen een plaat van ijzer en een plaat van pamor, op elkander, draaijen de aldus verkregen plaat spiraal-vormig ineen en smeden haar weder plat uit, en herhalen deze bewerking tot zij oordeelen, dat het ijzer en pa- mor in genoegzaam fijne draden en golvingen door eikander gesmeed is; als wanneer ‚al sme- dende de gedaante en kromming aan de kling gegeven en de angel voor het gevest uitgesmeed wordt: de kling wordt nu verder met zoete vij- len gefatsoeneerd en effen gemaakt en dan eerst met 28 meteen ‘haaijenvel en vervolgeus: met! blaauw” emsteensen. olie, gepolijst; waarna zij. gehard em vervolgens ontlaten wordt; op dezelfde wijs als dit van de deelen van hetgeweer gezegd is. Dereenige proef, waaraan\men de kling onder- werpt; is-dat men ‘haar, de punt op. een, stuk hout zettende, een weinig ndar de eene en de-an- dere ‘kant doorbuigt, om daaraan te. beoordeelen _ of zij verder gehard of. ontlaten moet worden. De gevesten-worden gemeenlijk van hoorn ge- sneden of uit koper gegoten. De prijzen van de te Negara vervaardigd wordende wapenen zijn als volgt: Een infanteriegeweer compleet, Nederlandsch model, de omwoeling van den loop ziet met pamor doorwerkt. . . « … … #20 Ken infanteriegeweer als voren, met pamor, … 80 Een gewone jagt: ee lan vanf 30: tot i; - 40— Een jagtgeweer „met enkelen dood met pamor, … ee 2 Een jagtgeweer met bais loop, gonderopapior;k ouië diunantbicud vei 18e Een paar pistolen, met pamor, … … - 28 Een paar pistolen, zonder pamor, 2 - 20— Een kromme sabel, zonder gehan, met pamor, - 8 Een kromme. sabel, zonder gevest, zonder zonder: pamor; miter doa nn. odf les Een klewang, met pamor, , …,- B Ken klewang; zonder pamor,. 6 Bij eene buks wordt mede geleverd: eene kruidmaat, een/kogelvorm, een. schroevedraaïjer, een aftrekker, een drijver ‘met, hamer en een pompstok, aan welks eene einde een loaden knop be vestigd-is, die naar het inwendig beloop van den loop „gegoten en bestemd is: voor de zui vering der trekken. Als eene proeve, heeft de kapitein HeNDnriks - bij zijn rapport de ondervolgende wapenen over- gezonden, tot de bestelling van welke hij door den Generaal Cocnius, gemagtigd was, als: Eene prachtbuks, met zilveren beslag, ge- damasseerd met enkel pamor, en den loop zoo als ook de slotplaat ingelegd met loof- — werk van-goud, prijs . . . . f 110— Twee gewone buksen, met de meeste zorg gemaakt, prijs per stuk. … - 35 Twee kromme sabelklingen, prijs Ri Gerda: …_… B Uit de proeven, die de Gabon! Cocurus met de door den kapitein Henpriks gezondene vuurwapenen heeft doen nemen, blijkt: dat de loopen van zeer deugdzame hoedanigheid en zuiveren regt geboord zijn, latende alleen de sluiting van den staartschroef iets ste wenschen overig; dat de laden van een daarvoor zeer ge- schikt 30 schikt hout en ook vrij goed bewerkt zijn; dat op de sloten en vooral met opzigt tot de betrek- kelijke werking der veren en ook op de beslag- deelen in het algemeen, in vergelijking met Euro- pisch werk, veeì aan te merken valt; maar dat het evenwel bewondering verdient, hoe werklie- den, waaraan eene wetenschappelijke leiding ge- heel ontbreekt en die zich met zóó onvolledige werktuigen moeten behelpen, zoo-wél afgewerk- te wapenen kunnen leveren, en dit tot den hier- voren opgegeven prijs. En WOORD-BOEK DER FAVORLANGSCHE TAAL, WAARIN HET FAVORLANGS VOOR, HET Duits « ACHTER GESTELT 19. „_ DOOR | GILBERTUS HAPPART, AD DO re RRS A Ent De: EE 53 PEANEAS î pens BT ANS, f ek Ten ORS Seren 33 Í NLEIDING. ToernNik voor eenigen tijd, in de Archiven van den Kerkeraad der Hervormde gemeente te Batavia, naar een Hebreeuwsch- Latijnsch woor- denboek van JorANNES Coccrsus zocht, ‘dat met wit papier doorschoten, zeer vele belang- rijke aanteekeningen bevatten moest, in t’ Ma- leisch en Latijn geschreven, over het He- breeuwsch, Maleisch, en andere Oostersche en ‚Indische talen, was mijne moeite, te vergeefs. Maar in een ander opzigt viel mij daarbij een werk in handen, dat mij bij den eersten opslag van eenig belang scheen te wezen. t’ Was een mauuscript in folio, dat op eenige vlakken en ga- ten na, goed was bewaard gebleven, en tot titel voerde: Woordboek der f'avorlangsche taal. Niet wetende waar dit werk t’ huis te moeten bren- gen, plaatste ik eene uitnoodiging in het T'ijd- schrift voor Neêrlands In:ië, aan allen die daar- omtrent eenig licht wisten te verspreiden, om dit door middel van dat,Maandwerk, algemeen bekend te maken. ‘Twee brieven werden daar- op 34 ap in antwcord gep'aatst, de een van den Heer Rirrer, en de andere van den Heer W. H. _Mepuursr, waaruit bleek, dat dit werk vermoe- delijk in het jaar 1650, op bevel of uitnoodig- ing van de Hooge Regering dezer landen, door GirBERTUS HAPPART werd vervaardigd, die omtrent dezen tijd op het eiland Formosa Predi- kant was. Immers toen spanden de Nederlan- ders alle krachten in om het Christendom aldaar meer en meer te verspreiden, niet alleen. uit een godsdienstig beginsel, maar vcoral ook om daar- door de inboorlingen door eenen hegten band aan zich te verbinden. t’ Waren inzonderheid de Predikanten aan wie deze taak was opgedragen: en binven korten tijd waren hunne pogingen met zulk eenen goeden uitslag bekroond, dat een groot gedeelte der inboorlingen van het heiden- dom totde Christelijke Godsdienst werd bekeerd. Als eên'uitvloeisel van dezen arbeid mag men ket bedoelde haudschrift beschouwen. lmmers twee der voornaamste Districten van Formosa zijn Sakam en Favorlang,en nu schijnt de Fa- vorlangsche taal diegene te wezen, welke in het laatste gesproken wordt. (*) HN De (*) Ieder die over Lavorlang en de Favorlangsche taal iets meer wenscht te weten verwijzen wij naar F., Va- EANTIJN Ouden Nieuw Oost-Indië, IVde deel, 2de stuk. Vergelijk het Tijdschrift voor Néerlands Indië, Tweede- ieargang, 2de deel, blz. 428 euz. 35 “_De Directie van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en wetenschappen zag de belang- rijkheid van dit werk in, toen het haar door mij werd aangeboden. Zij beschouwde het als een der weinige resultaten van de pogingen der geleerde en godvreezende manven diein de ze- ventiende eeuw in deze gewesten gearbeid h:b- ben, en mischien als het eenige thans nog aar- wezige middel om zich de kennis der taal van Formosa eenigzins eigen te maken. Ondertus- schen is het mogelijk, dat bij de gedurige ver- anderingen en wisselingen in de staatkundige wereld, die taal voor staatsmannen pog eens weder noodzakelijk wordt, terwijl het, bij de.on- veranderlijke en onwrikbare pogingen van gods- dienstige vereenigingen zeker is, dat die taal door Zendelingen van het Christendom zal wor- ‚den aangeleerd. « De Directie heeft daarom be- sloten dat woordenboek in de werken van t’ ge- nootschap opte nemen, en daardoor algemeen bekend te maken. | Met eene ouderwetsche hand geschreven, was het schrift bij den eersten oogopslag bijna on- leesbaar: maar inspanning en studie hebben ons in staat gesteld het te ontcijferen, ofschoon het wel mogelijk Is, dat de zin of het een of ander woord hier en daar verkeerd is begrepen. Wij volgen, bij de uitgave zoo getrouw mogelijk, de letterlijke uitdrukkingen en de spelling van den | oorspronkelijken 36 ‚ oorspronkelijken schrijver: zoo dat de stijl. daar- door wel vreemd zal wezen, maar het werk zelf voor den lezer voorzeker meer waarde zal hebben, terwijl ik in eenige aanteekeningen achter het woordenboek zelve, over sommige zitdrukkingen en woorden mijne opmerkingen, „hoop mede te deelen. | _W. R. van Hoëver. __ WOORD-BOEK DER FAVORLANGSCHE TAL EERSTE DEEL. - Waarin het Favorlangs voor, het Duits achter gestelt €’, A, schijnt, ende te Eeekendn. chaû a to, vier en water: boesúm a tà, Berno) en aarde, Mai-- bas so-o gelijkzijn. Ad, een tack, als: a óok, een tack van een bam- boes: a-0 barón, een tack van een boom; wort gebruijkt van telgen en tacken, tsij groot of klein. 5 A-dach, een hangsel, als daar men geweer aan- hangt; adach o balasaú, een houwer; van ám-- madag. A-apdchea, als tatta san, een trap; van úmmapag. | A-enig, een woord of. reden, die stillekens, als. ‚met “schroom en bedeestheid uitgebracht E word, van dmmenig. ; Arron, een rol, ied dat, opgerolt is; arron 0 bido, | een opgerold, schrift; arron o had Je een op= gerold vel, van &umarron. A-drras, een treed, een schrede, van tmmarras. A-ilijt, de halm of stamme van grof gras. A-omo, een vrouwen hooftwindel. t A-bak. 38 Abak, klein vaartuig, als sijn chinese sjampans. Abds, de see. Abt, pinang. Abissds, rusting, iseodecha om ergens beenen te gaan; van Mabissas, zich gereed maken. Abo, asch, kalk, dove kool. | Ach, roest; ach o dippa, ijzer roest; ach o barrieg, koper roest; ach, en ‘nach, ino-ach-en, ere sijn. Acháctab, ider vijf, bij vijven. Achdú-an, een vuurstede. Achiéb, het hgchaam. Achó, schijnt te betekenen, noch niet; acho aban ja ina, rummies mamaba, als noch weet ik het niet, in toekomende sal ik t weten; ofte achai, ofte achipa. Achod, genoege; een woord waarmede men enig doen, inzonderheit, quaad stuit. Adam, seker, klein vogelken, kleinder als een musch, veelkleurig, met een lange steert; uit welkers geroep toekomende spoed of on- spoed gewaant werd: so tweemaal sich hooren laat, of viermaal, beduid ongeluk; maar in- dien eenmaal, driemaal, of vijfmaal, geluk; in- dien daar boven, betekent na de veelheid van roepen, meerder en meerder BEBe. Ada, een part of deel, van mada, deiïlen in velen: Adach, een corale keten; wel van slechte stoffe, maar 39 maar bij d’ inwoners geacht voor een groot ciraad. | | 1daûdón, het dak van een huis. Adda, padij. Woorden alle gebruiklijk om- trent t gewas der padije. Nwumatojdarien, alsse ‘eenen uitspruit. Minochdrgaro, alsse haer meteen breed bladje voordoet. Twmma- abbi-alallabach, ‘alsse nu 2 blaedtjes ter sijde en een over einde heeft: gelijkenis genomen _ van de lallabach, een groene loock. Madoc- ka jd adda, alsse nu omtrent 14 of 2 spannen hoog i is. gûmmasor, | Túmmdbaron summatis, alse haer volle leng- te heeft. Twmmedinnis, alsse rijzen begint te krijgen. Pdikon ja adda, als de rijzen volko- men sijn en krom hangt. Tummaberook ja adda, als de rijzen half wegen rijp sijn. Ma- chiech ja adda, alse heel nti is en nu bijna gebrant. | lddabon, een calbasken. 1ddad, een stuk; addad o ariem, een stuk van een limoen: van paddat, sniden, of breken. Iddas, en addas o rima, de palm van de hand. Aggan, een krab. Igd, allerhande werp-geweer, als ee pijeken enz. van magga, het middel waarmede. Agganak, _40 Agganak, schijnt te betekenen, t' is aan: t’ welk men seid wanneer enig doel getroffen is, Ai, betekend die, dat, daar, maar niet verre gele- gen; ai-i, ai-ies, ai-inies, ailo, gilorigs, en ailé- mons, t’ selve. Aiag, een kackerlack. _ Aicho, en aicho-ies, daar, maar van verre. iiche; aichoies, soo aicho echies, al verre dus. Pait o ta, so-o roman kallach, gannumma, daer, daer henen, ginder, gunt, dat. „Paitá. innai maro maicho, en maichoies, het is soo, hetis daer. Aicho-ech, daar henen, dat uit, verre uit het gesicht. _ | Aisénnas, alle kleine sterre. | A-i-ór, de volgende; a-i-or natta, de tweede; ajor narroa, enz. …A-i-or a mato, volgende na de groote, een kleinder. Airo en essuro, meinen, wanen. Missen, wert seer veel gebruikt in veelderlij manieren van spreken, vinden geen andere spra als dit eene. Het schijnt te beduiden, het wegh wesen eenig dinge, soo verstane wanneer iets verbrandt is. Aissen o chau, 1: het is vant vijer verteert. Als men iets ergens gebergt heeft en een ander heeft het weggenomen dat men het niet vint . wert gesegt aissen o cho, I:, t'is van ijmant weggenomen. Aissillak, als chadsja pila, bijkans geraeckt. Aito-ito, ijder seven, bij seven. Ake, 41 } Ake, een woort van excuse, wanneer men Anand onwetende aenstoot. | Ake raúso, een manier van beklagen, als ijets valt, even of sij seïden, sij, gij t’ valt, men segt ook raúsó, ì, t ligt v. gevallen enz. Akobos, een jaagnet, dat in de velden gestelt wert, om beesten in te vangen; van pakobor, met netten jagen. - Âlld, pronck, ciragie, ciraad, van Malla of Palla sich op proncken. Alla-a, beteikent enig uitstel, maar kort, als bij ons terstont. raak Alladóch, zuijdewaert genaemt. Kalladóch, seker spe van roode boontjes, die de inwoon- ‚ ders in plaats van coralen met snoeren om de hals dragen; sijn seer vergiftig. …… ‚Alla, dat, op dat. ‚_Al-dl, mildheid; van ma-allal an sijn. Aldm, allerhande schiet, of werp geweer; van Malam, vechten met schiet of werp geweer. ’ ‚Alle, een mande, ook een woord, waarmede d’ ‚ouders haer kinderen aenspreken. Allecho, ef alleicho, gevoegt bij eenig woord, _doen of lijden beteikende, wert gebruikt om ‚_den toekomenden tijd uiijjt te beelden: Súm- ‚ mada, allecho. nazamaì, t° welk so veel ts als summada na-a mamai, morgen zal ik komen: Allolo, een woord waarmede d'vreijershaar bränd-: houd, dat s’ inde cortegard gebruiken, bijzon- derlik À dd derlik noemen, ofte marach o dil9lo, gaat brandhoud halen. Aliod a barri, een draijwiad. Ami, een woordeken, waarmede te kennen ge- geven word, dat wij eenige sake of doen niet en begeren en verbieden; dimi a mochan, en brengt geeneten; dimi a maú a dat-ai, en plúck hairniet. Maibas makarrichicho, bijkans als hat; | BE. Matamis-mi-ma, noordelijk Amisdn, Noorden. } Patamis, transit (sijn. Amo, een pruim, een pruimboom. Amorra, d’ levers. Ani, voor desen, verleden; ani rúmmies, attiden dagen; ani zchiet a rummies, voor 10 dagen; aninaspaat ai das, voor A-maanden; ant tan- nacho a baas, voor 9 jaren. | Animtnma , en anibanno, wanneer voorleden. ani marrara, heden verleden. Seid men in den avont; and mdrpesa, gistre of verleden avét. Ani naassa, wat of kor! te voren; ani tin naam ja piri naapoot, pia jo merab, eerst verwerpt gij den cangang nù enz. Anissima, heden morgen, heden vroegge. Annach, een woordeke, waarmede men ied sterk assevereert, als voorwaar, waarlijk. Ansia, gisteren. Ansittta, voorgisteren. | : Ani bi-ind, 43 Ani bi-ini, en anlind, verleden nacht. Ani baas, verleden jaar. Ani mossa, gelijck ant baas. Ani milip, overlang, lang geleden. Ani-dicho, d'cisin ani, heel lang uitgebracht is „ van een betekenis, als ani milip. Annomdnnoma, een bijwoord van aenmaninge, __als bijonst’sa, welaen, poot aenenz. Annoman- _noma taitum madp, t° sa werk an; maibas pat- tillo ta-î, ta-i man, maibas channa, eet, eet aen. Annúma, als numma annuma ; sassonoe, wat ge- “_pruil houd gij. A-o, pickel. A-orran, maorran, ino-a-orran, verbuist sijn van dinken, siek sijn, twelk men anders seijd, madich a márab. A-orran ja ina, A-onosoa, sout met water gemengt, waarmede de inwoners d’ wonden wasschen en suijveren. Compositum ex ao, pickel, et soa, een wonde. A-ot, een maat, elle, of maatstok, daar men mede meet. Van moet. ‚Aran, een aangenomen kind, dienstbode, dienst- knecht, die men aenneemt en opvoed om dienst van te trecken, doch dienen, als Aranocho, die- nen om kost en kleeren. Sijn-alleenelijck de 3 participia pass: van in usu aran, inara, inoa- ran; ofte van para, of paraba, laten aannemen. Arapóch, een netsak, waarin d’ inwoners ergens reiijsende, Ht reiijsende, hùn bagatie, als wat spijse, een kle- tjen of twee enz. op haar ruggé dragen. Ardrroa, ijder twee, ardrroa don natta cho tum- kach, van ider twee huijsen is een mang gean jagen: ararroa cho badda mingrach na-a nattà _da, naupoot, ijder twee vreijers hebben een _cangang van mijn gehaalt. Ook bij tween. Ards, gras. Arassd, een oock een spetie van broekies van baste van sekere boomen gemaeckt. | Arat, touw, lont. Araûto, een balje, een vat of tonne. Aribaribdát, allerhande. weijtuigh, als pijl, boog, visnetten, enz. Van maribaribat, jagen, op wiet, of op vangst gaan. Ariem, een limoen of citroen van allerhande sorte. Arodo, een trechter. Aroroan, of Arorro-aijan, een vergaderplaats; | arorróan ata, een vergader-plein; arorróan adon, een vergader-huis; arorróan a bonna, een vergader velt. Van marorro, t samen, gemein. | Arrabis, de borst. Arrar,een pagger. Van Parar, pagger. ® Ararräán, a idas,de volle maan, ì. een verlichte _maen ‚ pass, praes. van Parara, licht maken. Arasta, een kluit aerde. Arriboddn, van inaribodán, t. ino-arriboddn, verhuiden, verhuiden, vervellen, van t gebruikelig., Pe- ribod. | Arribil, allerhande dingen, die tot kleding of ciragie behoren. Arribórribon, de nek en t’ gehele achterhooft. Arriëddan, een huijs gesin: cho don takalla ar- éddon, takalla, huijsgesin. Arima, groote bamboes. mataris, mì. ma. oostelijk sijn. Ar s, als Bajan- 0 7 pataris, transit. Arripas,een duisend been. Arripas mahahas- is, arripas gagil, dese soorte is weinig. Ar, ripas morrún, is arripas a birog, dese soor- te meer. | Arro, een inwoners armring van iser ofte koper; __doorgaens, ook een seker gereedschap, dat sij gebruiken om gras uit te plucken. Callaba de ring van rond koperdraet voor aen de arm. Tallatuis, de tweede ring van onder, over sijn breedte opstaende. _Arrobo, de romp van een mensche of beest, als taddogon, verstaat van het opperlijf sonder hals en hooft, begrijpende al de ribben met de borst, t° sij dat er vlijs aen sij of niet. _Arroro, een top, tol. | Árrôsros, van inimarros-t a-arnaros-0s, het ruij- sen van zee, van het ongebruikelijk Parros-os: Arros-os o abas, de zee ruist. Arrotsenach, 46 Arrotsenach, een sekere soorte van schilden. ‚Asaboan, allerhande tuig waarop men ied met ‘sijn tween draagt, als berrien en baren. Van Passabo, met sijn twee ied dragen. Asjoddan, de wanden of sijden van een huijs. Asopietpiet, een soom aen een kleed. Van Pas- sopietptet, soomen. | Asopir, een vissers werpnet. Van Passopir, met een werpnet visschen. Asas, luijheijd, traagheijd. «Van Masas, lui traagh. | Asdspat, ijder vier, bij vieren. Asdú-an, een Gorsvlver daar men t’ saet uit de halm stempt. Van Mdsdú, s saet stampen uit de halm. | Asi, een teemst. Asian, een stijl in't midden van een hus staend. Asiël, een been van mensch of beest, ook eea gehele bout. Asiél osijsia, stralen der sonne. Asinok,een neusdoek. \ an Ean, de reus suuijten. Aso, een nagel aen vinger of teen. Asóan, een soorte van groote boonen. Asoso, een gave, een geschenk. Van Pássoso, gìfte, geschenk. ‚Assdban, een dorp. ’ Assanoman-a, als annomdnnoma, poot an, erz. Atas, een schilderei, ook een letter, van pattas, schrijven. Atazjies, RER Atazjirs, een molik die men in de velden set, tot afweringe van t gedierte. Van Pattázies, een molik maken. Atattalap, ijder ses, bij sessen. Atattdnnacho, ijder negen, bij negen. Ataúso, een ge: ees-middel of medicament. Van Pattauso, doen of laten genesen. Atdschiet, ijder thien, bij thien. Ate, tot; als, io tatmmaap ate olallias, 1: gij sult arbeiden tot den middach, ate poa ga kallaman ate cabat, vult de pot tot het mid- del, 1: helf vol. Atil, een leringe. Van Pattil; leren; ati: \laijas, schole, kercke, leerplaese. _Atillo, een gebodt. Van Patillo, doen bevelen. Atirpo, een muschnet. Van Pattipo, doen schieten. Atite, een woord, een rede, een -openlig oratie voor het volk, een predicatie, t° welk ook «ft teoassabán. Van Pattite, openlig tot het volk spreken. | | Atóasa; betekent de speciale relatie tusschen suster en broeder: des wert uijt dit woord een broeder genaemt ten aensien uiet van sijn breeder, maar van sijn suster;en een suster _ niet ten aensien van haar suster, maar van haar broeder. Atap, al wat tot stoppinge van een gat of scheure, ingenaijt, ingebrijt, ingeweven of gevlochten is. 48 „Van Pattap, een gat of scheure stoppen. A Fried ijder drie, bij drien. Atdtta, ijder: bij een tevens, atatta choa tatta naupoot. | | Atokar, een mast, een mast-boom. Atúm, een voetangel. \ Aû, een teïken waarmede men imand Heenk Als bij ons, hoû; maar wert doorgaans gestelt ach- ter aen de naem des genen die geroepen wert, als cabbaú, of cabba, aú, hou, cabba. Aúbo, een korf daar men vis in vangt, bijnae als een cubbe. Aûchad, hane sporen. Aüdik, een geswollenheid of dikheid, aen eenig deel “des ligchaams. Siet Ponno, een van self gekomen buile of geswel. Aûkat, blijdschap, hefde. Van Maûkat, hef- hebben. | y Aú-kor, een stop van een pul of kanne. Van Pokkor, een stop ergens opsetten. Aûroge, de nieren. Aû a-tsi, schrik, verbaastheid. Oe morri. Aûúsa, was. ” Aûsedn, een chinees water vat, van die soorte als men in de joncqúen vint. Aftsoan, schijnt een streek of coûrs, die ergens op aanleit. Pas: dema au soan mosse bat-a dai, wat uiijt of wat henen gaat men na Bat-a. A-dûton, een maat of allerhande tuig daar men mede 49 mede meet, te weten sout en andere dingen. Van Moet. Aútat, een mening, een vermoeden, gevoelen; van Poetat, verdacht-houden. | Ataz-ajan, een tafel daar men op eet. Ataz aúman, idem. Atasajan, een bord of plaecke om schotelen en kommen op te, setten. | Azjies, vremden, die van onse stat of dorp niet en sijn. Azjies, vijant; van Mazjies, vijandschap. A-tsiman, een schattinge. Van Maziman, schat- ___tinge opleggen. j A to'babat, half vol. Ba, een stoel. Baak, ledig, slecht, privaet, buiten gemeine dienst, In't gemein alwat ondienstig en van geen gebruik is, om niet. | __Bdan, de superficie of omloop van eenig ding, t sij buiten t’ sij binnen, so het hol is; bdan o lellum, bdan o Labo. Baas, een jaar. Báat, een vruijgt, de vaderlandsche pompoen van buijten enigsins geljik. Baat o gagil, een me- loen. Baat o poot, een water limoen. Baut o baun, een pompoen. Babds, een tidinge, een boodschap. Van Paas, een tidinge brengen. Babassoes, een soen, een kus. Van Pabassoes. Baban, 50 Baban, een serie dam. Van Pan en Paban, een dam. Babido, het tuig waarmede men schrift als penne, penceel. Van Pido, geschrift. Babilla, allerhande tuig daar men mede klijft. Van Pilla, kliven. Babisi, het gewas, van rijs, geers en diergelijk, eer daar noch vrucht in is. Babát, midden, het midden. Babát o cho, een mensch van middelmatige sta- „ture. | Babát, mato matsilo, middelmatig groot, lang. Babátdon, de binnen vloer van een huis. | Babát apillo, d’ middelste vinger. Babat bi-ini, middernacht. Babechab, een deken combaers. Van Pabechab, met een combaers imand decken. Babénnonno, een gong of becken… Babidr, de schouders; babiar o abi, een tak van een bosch pinang. Babidan, de plaats daar men sich gordet. Babied, een gordel of gesondheijt om de lendene. Van Pied, de gordel plaats. Babó, boven, om hoge: ook de stem van aller- hande gevogelte, t° geroep van muijzen, rat- ten, slangen, enz. ero assi babó badat, sit op de stoel ; túmmal ponotazi pana babó, de vlieger vliegt na om hooge: babó smampa,t’ geroep der vogelen. Matababo mima, hoven, heoga eN al hooge sijn. Patababo, transit. Baboan, een groote star. Babóar, honigh, ook het quijlsel dat in d’ starke drank gedaen wert. Van Poar, ’t gequijl be- reiden daar den starken drank van gemaakt wert. Babobo, een zeve; maibas asi. Baboe, een varken. Baboeliekh, fockies-fockies. Babórrajan, en baborrán een bamboesen stel- ling daar men visch of vleesch op droogt. Van Porra, droog plaets. Baboessán, binaboessan, inobaboessan,' het sla- pen van handen en voeten; baboessan o asihl, het been slaept; van het ongebruikelig Pa- boessan. | Babósa, een mensche. Babries, een strik, een knoop. Van Pries, doen toestricken. Baborrat, aldaar iet mede gebonden wordt. Van Porrat, doen binden. | Babót, schoenen. Babot o asiel, d’ voeten. Van Pabot, schoenen aandoen. Baburras, verlossinge. Bach-an, wert ook geseid van eenen die een graet in de keel heeft. Kabach-an ja ina, ik heb, enz: | Bachor, dwaasheijt, onvreedigheijt. Bachobachor, 52 Bachobachor, intend. bachór, verba mabachór, en mabachobachor. Bachorren, een dwaas, als raúsadn, en rachoen, niet vroet, half gek. Bachindn, de koortse. Mede het verbum, praete. binachinan, fut. ino bachinan. ‚ Bachan, een dragt, ook een paar; dan wert niet geseid als van dingen die de natuur of kunst, om met haar tween bijeen te sijn, gepaert heeft. Natta bachan a babot acharrod, een paer schoenen en kousene. Bachas, drooghte ; wordt niet geseid van wint en weder, maar van dingen die men gevoelen _ kan; als bachas o baron, droogte van hout. Badda, gevoegt achter sjoem, is alle jonge van manlijcken geslachte, onder menschen en heesten, dan alleen gebrûikt betekent onder de beesten ’t geen van manlijcken geslachte wesende volwassen is: onder den menschen een volwassen vreijer. Seg een vreijer, want - na het trouwen hout den naem van badda op. Van hier sijn: bas a badda, een groote jongen; en babat a badda, een half volwassen vrijer. Baddoa, die op één dach geboren sijn. Bade, een golf, een baere. Bdáge, hoorens: oneigenlijk, een harte bock, an- ders o basan. Bagcho, een soort van ban als kleijne “kom- kommerkens. Eagchono-adar 53 Bagchono-adar, de geren boven aen het dik van de beenen. Bagchontea, de spieren beneden. d’ okselen, Bagchán o tairten, een korael. Bagga, de longe. | Bagg'o chau, een gloeijende kole. Bajan, oost. Bajús, een storm. Verbum Pajûs, stormen; transit. pabajd ús. Balat, een rij van twee bijsiden d’ wah Van Palat, sich alleen uitbreijdt tot twee mael: in- tend. balalat, is Palalat. Ballasau, de houwer. Báo, nieuw, jonge. Verbum Mabao. Ba-o a idas, nieuwe maen. Badrbar, de suijde wint. Bardan, de twee uijterste stutten, daar de vorst op rustet. Alle stutten van een vorst t sij “int midden of op de einden. Barok a bok ori, quabbe onder de hals der koe- beesten. Baron, een hout, een boom, een bosch. Barón o chaar, schaft van een penne. Barri, de wint. Van Mabdrri, waeïjen. Barra-barrdan, nackt. Van pabarrabarra, nackt maken. Barranach, een iseren pan. Barras, is overig, als superstes: ka barras o kos- te, ja merien, ka: barras o natta chosar o baddo, daar. ij 54 daer is noch weinig overig te doen, daar is noch maar een vreijer overig. Verscheelt der- halve van me, en is een met bior : barras, word _ geseid alsser overschot is, me; van 't gene dat- ter noch resteert en ontbreekt. Barren, een kleen natuurlijck vlacken aen s’ menschen lichaam. Barieg, kooper: Barrien, een cortegüarde. Barritok, papier. | Barri-barren, van bindrribar, vnd berisbastndre ge- lijck barribdrra, het narren van heden die simpel sijn; van het ongebrúijcklik Parribar, „Barro, een schoof of bos: barrono aras, een hos gras. Van Parro, een schoof, bos. Barrobo, een veltrot. ' Bart,een vlieg. Verbum Mabart. Bassárro, uijen, ajuin. Batbat, bintsel van bamboesen. Batbat tsiaas sodanig kort bindsel. Batbat tasso, sodanig. bindsel van een vadem lang. Bato, een steen. Batono macha, het witte ibolkkenik in de vis- oogen. ot Batono, chacharch van een slijpsteen. … Van chúmmacho, doen slijpen. | Bátna, geerst. Woorden alle gebruijcklijch om- trent t’ gewas der gierst. Túmmochaar o bart, als de gierst eerst uiijt d'aerd spruit. - Zúm- mottaria. 35 mottarria, ja batúr, alse in de 2 bladekens ter sijden en een recht op spruijt, alse drij sprui- tjes worden genaemt, natoeroa chaard. Ad- dobo. kolen, als haer gewaed wat: grooter is. Beduidt van woort tot woort verberging van een leeuwrick. Moeabbar ja batúr, als de rijsen haer eerst vertonen. Tmmamacho-o, tiretten, en Tummacho-o, mado,- alsde rijsen half wegen rijp sijn. Machiech ja batúr, alsse gansch rijp is, dat de gierst bijna verbrandt. * Battan als baddoa. Baziep, allerhande moeskrûit, of eetbare groente, die niet vruchtwijse aen hoomen of strûijken maar uit ’t aerdrijk wast. | Baáú ó bibo bauoa, pass. baú ó as, binaú, van ino- bauoas, de kinderpocken hebben. Baú-ó, nom. de pockies. Bazieijh, een vel. of huijd- van enig beëst, cok een schilt daar men mede veght, anders: ge- seijd Bazieijh o malam. | Badzio, is 't geen duivels broot noemen. Be-bies, een woord, waarmede een jonger broeder ten aenzien van sijn ouder broeder; idem een jonger suster ten aenzien van haar ouder sus- ter genoemt wert. “únabzries, ’t jongste, ’ inabatat, t middelste, „ kint. inamachies, ’t oudste, $ Bid, een blat van boom of kruijt. | Bidnot, 56 Bianót, de twee verheven bladekens, beneden en aen beide sijden van neuse. Biarvol, de billen. Bidó, inckt, ook een geschreven brief of boek, in t’ gemein allerhande swartsel, dat van ’t vuur aen potten of schoorsteen kleeft. Van Pido, schrijven. Bigh, ruijd, ruijdigheijt. Bigh-en, ruijdigh. Bigéno, schiûim. Van Pigeno, schuimen. Bi-ini, de nacht. Bikagh, een jong varkentje. Billa, een barst, een breuck, in harde stoffe, een kloef. Van Pilla, klieven. Billabe, een carel, een soldaet, vrijers die den vland verslagen hebben worden also eigentlijk van inwoners genoemt, dergelijcke eertijtels sijn. Gwmrat- maggolsan. Van Summakat. Billdak, een breete van eenig ding. Billoóog, dit spreken sij als of men schreef ne laák, een gespoûwen bamboes. Billik, grof doek ’t geen de inwoners weven, ook ons seildoek. Bilpil, een pisang boom; bó o bilpil, een pisang, o staibos, kleine pisang root op de schil. a sabba, lange pisang. Len dick. o asiel baba, een ander soort redelijck groot o ta oor, kleine pisang dun van schil. Bilodgh, een varkens pijk, een breede piek. Binnan, een hart, ’t sij bok ’t sij hinne. Pe. Si Bib, allerhande sap, daar eenige spijse 'tsij vis tsij vleesch of in gekookt, of andersijns, om te bewaren en goet te houden, is ingeleijt ge- weest. Bioa, de donder. Poa bioa, donders. Bióes, d’ pans. Bióac, als barras, is overig. Bisa, een pijl. Bisa o roddok, siet roddok, een gemein soort vaù pijlen. Bis o tallapiech, siet tallapiech, een groote pijl Bitil, een lang stuk of end uiijt de lengte van eenig ding gebroken, gehouwen, of gesneden; verschilt van borbor en van kattach. _Bittik, een woord dat men gebruijkt wanneer iet in stukken getrocken, deurgehouwen of andersijns afgebroken wert, als of men in’t uiijjterste der beweging seiijde: af is't. Siet giech, scheuren, en Bossot, uittrecken. Bód, allerhande saden, vrûcht van boom of struiijk. Item, vleesch aan de beesten, ook de vis aan de vissen. Ba-o, de moer van: inwoners stercken drank. Item een persone. Bo-di, een pulle. Bo-dr, slik, loot. Bo-dt o chaû, gloeijende koolen. Bobor o che, een tor. Boch-ies,een woord gebruijkt. wanneer ied in stûcken valt; na de wijse van Bittik, en giech, eigenlijck: in duigen ist. Roddó, 58 Boddó, de houtjes of allerhande gereedschap daar de inwoners mede rekenen. „Van Poddo, rekentuig. Boebos, im’t gemein de voorouders; groot vader, groot-moeder. Boesjam, een groot vader. _ Boesini, een groot moeder. Boelassi, de blase. Boësúm, d’ hemel. Boe-tsina, een wan. Bogh, het lichaam ook de huijd van mensch of beest, so lang die niet afgetogen is, ook de buij- tenste bast ofschille dieover eenig ding is: boch o adda, de schelle van padi waarin de rijskorrel besloten is. Bach o bilpil, de schelle van pisange: boch o baroon, de bast van een boom. Bog o lullach, de voorhuit, prepûtiûm. Bogh o macha, d’ oog decsele. Bokbok, ’t geen gevult of gevoert is, als de Jap- panse rocken, of oude vlaemsche broeken, hiervan seit men dier een gevulde rock, Bokkir, de strot. Bollabol, vulsel als men in de Jappanse raden vint, als catoen, enz. Bon, stomp, te weten van bunt. Verbum Mi- bonbon. Rih Bo-ah, een woord waarmede men niks het geluit van een musqûet, geschut, of diergelijk, als of een seijde: bof. Bo-ah. 59 Bó, barmhartigheid, ontfarmenis, „ellipa ja.bono: choazies, daar is geen mabdogen d in sijn herte. Van Maho, ontfarmen. Bo, (kort af) diep, daaz de grond ver 1s; En, to, diep water. Boch-o,stanck. Van Mabocho, verrot is. Bokkól, een ongestalte des lichaams, waardoor imand, krom en voorover gaat. Bokkollen, door sulken ongestalten krom gaen. Mabok kollen, mi ma, krom bultich sijn. Pa- boh kollen, also maken. Bonnao, het hit van de hies-tot aen de knie schijf, dij. Borboa, werden genaemt sulckestuxkens vis of vleesch als d’ inwoners. snijden om in te _leg- gen of te kooken. Bo-ri, t vlees van de hals van. been afgesne- den quasi, bo-ori, vlees van de hals. Bonna, het veld, allerhande velden. Bonn o ari barri battan, jaag velden. Bonno tatdapan, bouw, velden. Bonnad, sand. Boot, een vloer of soldering zashenen., ‚van de aerde: gemaakt, als men doorgaans inde rijs- „huijskens, ook „veel „voor d’ inwoners haar „deuren siet, dienende om de vochtigheid -des aerdrijks te vermiden. boot o hatta, een koy. Boot o'baron;een planck. and | Borra, 60 Borrd; bevredigde, vrede-genoten ; borr’ o azies, vreemde bontgenoten. Van Maborro, vrede; en Aborro, bevrediging. | Borabor, stof. Van Porpor, stuiven. Borrak, groote vlacken, die s° menschen lig- chaam somwijlen aangeboren “werden. Ook de kladden die de drinkers door het storten van den drank op hare kleren brengen. Borrason, v. binorrason, f. inoborrason, g. borra- soa, beschimmelt, uijtgeslagen sijn, ook dier- gelijke wijse besmet sijn: borrason a uppo, verschimmelt broodt. Borrere, een wenne. Borró, een soorte van seer hard riet, daar d’ in- “woners gewoon sijn pijlen van te maken. __Borrogh, alles wat verheven is aen eenigh dg. Maborroch, mi, ma, verbum. Borroch o nöt, een bûijl op de neuse. \orroch o ta, een eiland. Borroch o atazajan, de kant van een tafel. Bossot, men segt oock praet. binossot, fut. inobos- ‚sot, een woord van een soorte, als Bittik, giech enz. werd gebruijkt wanneer eenig ding uiijt getrokken is, als of men seide uiijt ist. Item als imand voor den dach ofte voorschijn komt, als Bossot ja icho, hij komt voor den dach. Pabossot, verbum, uijttrecken. Bossor, een wortel van boom, struiijk of kruijt. Bottóos, een kat. Bútoots, 61 Báttoos oadda, een'muskus-kat so genoemt, om- dat sich met padiuijt d’ velden aest. Bottóro, het ligchaamr eenes menschen daar het hooft af geslagen is. Bree, een boogh. Cha-dt, een geswel onder d’ bal van de voet. Chdar, een veder, wieek of vleugel. Chdsxran, pluijm gediert. Chdan, de buijk. Chachod, een vrage, over-spel; van Chumma. Chad, de kuit van s'menschen been. Chacheriel, een saag. Van chummêriel, sagen. Chadsja, bijna: chadsia madich, bijna siek: chadsja macha, bijna dood: chadsja man ja ina: ik heb bijna gegeten: als olachal adsia, olochaladsja, olamamoeda, alle woorden van gelijcke beduidenisse, en schijnen mede te be- duijen de manieren van klagen: olamamoeda, olachadsja macha, à. ach.....sij is bijkans gestorven. Chagh, het stof van gestampt saad. Chagchdi, een kleen lapken sijden of garen stoffe. Chagchaû, een besem. Van chummaú, besemen, vegen. _ Chach:p, allerhande dexel waarmede men ied toe doet, als een dezel van pot, panne, kist cf kanasser, ook deure, venster. Van chummdp. Chachap-aú macha, een begraeft plaets. Cont. pro chachap-au o macha Lí je Chachap, 62 Chacháp o pro-o, de knie schijve. Chagchdab, een vissers schepnet. Van chum- madb, met een schepnet vissen. Chagchi, een prijm. Van chummi, met een priem een gat boren. Chachilip, een schare als d’- snijders gebruijken. Van chummiliep, met de schaar snijden. Chachobonnan, allerhande tuig daar men geweer in opsteekt. Van chummollan, eenige dingen over of op den anderen heen leggen. Chagchied, een tuig daar men mede schept als bij de inwoners d’ kleine kalabaskens. Van chummied, scheppen uit een pot of balie. Ckaggi, wel terdigen: mabdochaggi, wel weten, meinen, o chaggi, terdegen doen. Siet Kama- chaggi, wel en seker weten. Challo, saft ried, als hier en daar int gras wast. Cha, de uijgeparste moer van de inwoners ster- ken drank, daar geen sap meer in is; verschilt van rasras. Chachad, vergeldinge off loon, ’t sij eded; t sij quaed. Van chúmmad, vergelden. Chachirrich, een linie of strepe. Van chúmmar- rich. Chachoról, een mast. . Cháchúppir, halstarrigheit, weerstrevigheijt. Van chumpir, door henea breken. Chágcho, loog daar men linnen ook d’ inwovers haar 63 haar hooft mede wassen. Van ramroiehe, met loog wassen. Chaibos, ofte Haijoos, soo alsde inwvonders den duijvel noemen. proverb. in haibos a sieg, 1. sot, geck. Challam, een blad: Chdllam o bido, een blad van een boek, challam o barritok, een blad papier. Michalla challam, een boek van veel bladeren, ook stoffe en linnen dat also ’t samen gevouw- en is. Chamma, drank gemaakt van wateren d’ uijtge- parste moer; van matsikaú, ook suiijker bier. Van Micham, drinken. Chan, als Lo, en roos, een oever. (zie roos.) Channúmma, ook. | Chaúch, een kuijl of putte in d’ aerde, in't ge- mein ock allerhande inhollingen in eenig an- der ding. Chauch o arri, borribon, de kuijl in denecke: chauch oa sijel, tholonderde voeten. Van Pachauch. Char, char o cho, de stem van menschen of beest, d’ lucht, reuk, of geur van eenig dingen, ook kleij. Omdono char o bassaroo biman ruicken de lucht van ajuin; tsiminis o char o, ochano chamma, de smack van spijse, de geur of seve van bier proeven. Chardon, de buijten plaatsen van een huis < SO verre 64 die rontom daartoe behoort, en aman de pag- gar streckt. _Charra, de spatie tusschen de tralies sien; het verbum Pichcharra. Charrina, d’ ooren. Charri o zijsia,o idas, o baar, sommige dagen: maanden, jaren, niet alle. Chdreo, een stilstaende water. Van velen char- chareo, daer veel moerassen en poelen sijn. Charrod, koussene. Van chummarra. Chdsi, een vleermuis. Chátto, rook eunas Chaú, vuur. Chauge, genoege, als achoa en ami, een woord waarmede te kennen gegeven woord dat men niet meer begeert; verschilt van Aamicho, en o chal. Chaûlachol, den aars-derm. Ché‚stront. Van chúmme, sijn gevoeg doen. Cheo machdá, de dragt der oogen. Cheisan, wilde kervel. Cheme, etter. Van chummime. Chielchiel, de klauwen of hoeven van de beesten. Chili, testicul. Chimogh, vuijlnis, wijtvaagsel. Chin, sekere bruine beestjes welken. in't gras met groot geschitter sitten singen bijna als de springhanen. | Chi-oor, 65 Chizoor, een botte als uijt het geboomte men get voort breken! Vak chùmrffioor, botten. Chipássanan, eliinipassanan, “Tnöchipassänan, door onmacht daar‘menen” vallen, als die’ ‘gêne die of door ‘sieckte rank géëworden, of: “door gaen of door ‘vasten ‘of ‘andersins ten eitide ‘harer krachten gekomen s? sijn. tre „gna Chirrap,” t geen van 't eëten ee de tanden dites theter eto abs ; monobed bron h, wb Cha, een mensche, ook een volk. Choda, kleine bindrótfing. Choban, een schede eli van een mes, ’tsij van eenig ander geweer, dat “in ‘schéden’ bewaart “wett Van ekùmmobon, in de schêde steker. Chógcho, blacüw. lb „oegaedn Lb gedot Chörmit een heer. Chamî, ongetwijntg garen als daärmen mede weeft. Chomi, homme van visch. de Alk Chûmmottol, chmûmmottol, chachâmmottól, g: ehottolla, E. ehottolTen; chinottóì. “tioehottol- Ten, met een vuïjst henén stoten. Vérstelt dit chûmmottol Chachattol, eén stoot mét’ de “vuist. Châmmottöl ‘6 -én'î, chúmmottol 0 sini, chummoftol, tákalla. he Cho-o, éen spruijtken eerst uijt de aerde komen. ode. Van chunímo:ö; uitspruijten. ace Chorrien, hart hoörig, doof. Chro, eer roggebetle. er Chillen, een gek, eigentlik een die de val. _ tende x 66 lende sieckte heeft en de sever ontloopt. C'hub- bo- chubboen, intend. chubboen; verba ma- - _hubboen, en machubbochubboen, chûmmáab, chinummaab, chachûmmáab, g. chaabba, 1. cáabben, chináab, imocháabben, met een schepnet vissen: chûmmáab, o, tsi. Chúanmap, chinumáp, chachummap, g. chappe, 1. chappen, chinap, inochappen, iet geheel on- der d’ aerd bedelven; als chummap o machá, ook in d'aerd iet verplanten, so dat een ge- deelte uiijtsteekt in maniere als men boomen _ plant. Item een deur, venster, kist, enz. toe- doen: maar met deze twee laatste betekenis- sen verandert ichappa, ichap, inichap, ino- ichap, I. chappan, chinappan, inocháppan: chappen o macha a baron, de dooden worden begraven, en de boomen geplant. Ichap ja telp ja don, de kist, het huijs is gesloten: chappen ja telp, idem: ma-achochap o macha, een dood graver: ma-achachap a baziep, een hovenier: chachap, plantingen, ook de plan- - ter; itcm decksel, deure. Ta chappan ja chap- panni o baron, bostor, baziep, enz. de aerde be- dekt de bomen, wortel, kruijt, enz. Chásmabal, chinummabal, chachummabal, g. __chaballa, I. chaballen, chinabál, inochabal- len, met woorden trachten te verviuffen en _ vervaert te maken: já chabal, doen, sulks doen: chachabal, een dreiginge om vervaertte maken, als ‚67 als lallalak, een vervaertmakinge;. ma-acha- chakal, maibas marais acho, een dreiger. Chummacho, chimumacho, chachummacho, g. chacho-o, [. Cháchon, chinácho, inoehach-on, __slijpen. Pachacho, doen slijpen, enz. Chámmadik, chí, cha, chaddikka, châaddikken, chinaddik, ino-cháddikken, naderen. Pachad- _dik, doen naderen: chachaddik, naderinge ; ma-achachaddik, activ. een die nadert: activ. ma-achaddik, een genaderde. Van ma- chaddik, chaddik, naderheid van saken. Cho chummach-o, ino chachon- bato cha- choan, de meusch slijpt, 't mes word gesle- pen, de steen slijpt het mes scherp; cha- chach-o, een slijpinge; ma-acha chach-o, een slijpsteen. j Chummad, chiaummad, chachûmmad, g. chadda, L. ehadden, chinad, inochadden, vergelden ’t sij goet 't sij quaet; pachad, transit: chachad, | vergeldinge: ma-achachad, een beloner. Ci úmmaddip. cht, eha, chaddippa, nevens d’ aer- de iets (als een boom of bamboos) afkappen. Pachaddip, transit. Chummagchil, chiaummagchil, chachummagchil g. chagchilla, [. chagchillan, chimagchillan, _ dmochagchillan, met gaan of loopen jemant van achteren in halen. Pachachchil, chacháchchil, nemen. subst. ma-acháchachchil, een sterck loper die anderen inloopt. Oes Chúmmdi, " '6B Chim vmdi, chinúmmai, chachûmmai, g. chat-a, 4. cha-in, chinai, inochaittin, óp ‘de rugge dra- gen. PEA ‘transit: chaêhai, nomen. subst. ma-achachai, cho maábo chummai, maïbas, o baas, chummailak, chi, cha, challakka, chilak- ‘ken, chimallak, inochallakken, toedecken, als tummakken; achallak, transit. chûâmmais, chi, cho, chaìsa, pass. chaisas, een verschuiven, verschicken. Pachais, transit. Chúmmallám, chinummallam, echachummatlam, g. challama, eenige dingen over of op den an- deren heen leggen, als kleren, enz. ook over den anderen henen hangen of aendoen. Pa- challam, transit. hummarrap, idem. He nom. substan. charrap. Chámmalgal, gi, cha, chalgalla, blaffen der hon- den. Pachalgal, transit. chachalgalsgebas nom. ma-achchalgal, blaffen. Chummannagh, chi, cha, channagha, channaggan, chinannaghan, inochannaghan, een krapje bo- ven in de pijl maken om op de pees te set ten. Pachanagh, siet in P— châmmanich, chachanagh, makinge van soo een krapje. Chummanied, chinmumaniet, chachummanied, g. channida, schreijen, huilen, kreijten, van kin- deren als bejaarden. Pachannied, chachan- nied, nom. subst. chumamin, chumnied, cha- channi-channied, ma-athachannied, ma-achan- nickanied. hi Chummalt. an Chiémmalt;chintramalt, chachûmmalt, 3, chatte, [. chattan, chinattaa, inochattan, voor. een doodslaeger soen betalen. Als van. ouds. by _d' inwoners voor een man, een varken plagt betaalt te werden. Oock boete geven voor eenige misdaet, Pachalt, transit, doen, g0 doen, oock simpellijck weganasran of vergel- den, het eene voor 't andere, gelijck voor, ge- lijck, wat het. dan sij: chachalt, de straf die ijmant tot versoeninge des dootslacher „wert opgelecht: oock het oordeel. dat over den dootslach gestelt wert, enz. als: Atea zis jae chachalt o tapos o cho, den dach des alge- meine- oordeels. _ Ma-achachaltseen versoener in: die selfs diekmael de soen betelt. Chummappacháppa, chioummappachapp:, cha- chûmmappachappa, 8. chappachappa, stout on- beschaemt,sijn, fier sijn: ‚al kijvende rasen. en tieren: chitmmappachappo, cho, maibas, chum- _mabal, chachappachappa, stoutigheit, leag- heid: ma-achacl hagpachappa, gen stout laag mensch, onrustig, w revelmoedich, Châmmacha; chinûm: macha „chachâmmácha, cha- | _chachacháan, chinacha, inochachaas, 3 u ijtsien, uijtsoeken. Pac hacha, Pi pe, apachácha, Iper chacha, inipachacha, ino-ipachacha, doen uijt- soeken: pirt mario, ‚Chummacho 1) arribel, o naùpoot, goed, kleederen uijtsoeken; chum- „maeho'mammal, een vrijster uijssien, ; wordt s90 B 70 goo wel van menschen als andere dingen ge- bruijckt. Chachácha, uiijtsoekingen: ma- achachacha, uiijtsoecken. _ Chummachcho, chinummachcho, chachûmmach- cho, chachchoa, chachchoan, chinachchóan, inochachchoan,met loog wassen. Pachách- cho, pinachachcho, papachachcho, ipachach- choa, 1pachachcho, inipachachcho, noipachach- cho, doen sulks doen. Chummach-cho-no riba, kleederen wassen. Ma-achachachcho, een was- ser. Chach-cho, looge daar men mede wast. Chûmmar, chiuümmar, chachûmmár, g. charra, 1. charren, chinar, inocharren, of chaanináan, inocháan, afbranden. Pachar, transit. Cho chummar aras baron, don charren, of chaan, ‚chauman, de mensche steeckt in brand, ’t gras enz. wort verbrant, ’t vier eet en verteert. Chúchar paga cháchar assaban, daer is brand in ’t dorp; ma-achachar, een brand stichter. Chummecheo,chinummeocheo, chachúmmeocheo, cheoche-óa, cheocheoon, chineocheoon, inoche- ocheoon, een gat wat wijder op boren, als met een mes, punt van een parang, of iet diergelijk. Pacheocheo, pinacheocheo, papache- ocheo, ipacheocheóa, ipacheocheo, inipáche- ocheo, ino-ipacheocheo, doen, sulx doen. Chummeocheo-no tochap, chacheo, cheo, nomen. subst. | Chummaraddo, chi. cha, charaddoa, charaddoon, | chinaradodo, 71 chinaradodou, inocharadodoon, even als rûm- marro, omringe. Pacharádodo, transit. cha- charadodo, nom. chûmmarapo, chi, cha, cha- ropoa, charapoon, chinârapo, inocharapoon, ijets aen de kamer beleggen, zo als de vensters met een bamboes: chacharapo, van Pacharapo, _belegginge, besettinge. Chmmarillochillò, chi, cha, charillochilloa, ’t slingeren der slangen; als Palidollido. Châmmarop, chinummarop, chachûmmaróp, g: charoppa. 1. charóppan, inicharop, inocharop- pan, met de handen ’t samen rapen en opne- men, als rijs, geers, ook vuilnis t’ samen gee veeght. Pacharop, transit. van chacharop, so- danigen t° samen rapinge; ma-achacharop, sodanigen t samen rapen. Chámmarrap, chi, cha, imp. charapa, pass. char- rappanen, idem als chûmmallam; Pacharrap- transit. van charrap, nom. idem challam. Chúmmarod, chinummarrod, chachummarrod, __g: charrodda, I. sich de koùsen aen doen: want so ‘teen ander ons doet, soo is't pa- charrod, pi, pa, ipacharrodda, enz. charroddas, chinarroddan, ino-charroddan, charroddan ja asiel, de beenen worden gekousent, Charrod, ipacharrod, de kqusene worden aengetrocken. Charrod, kousene; ipacharrodoxia, s: en-oe, doet het kint kousene aen: chummorrod o charrod. Chúrmaschas. 12 Chúmmaschas, chinûmmaschas, chachùmmas- chas,; g. chaschàssa, 1. chaschassen, chinaschas, inochaschassen,, slecht effen schrapen. Pa- chaschas, transit. enz; chùmmin, chûâmmas- …chas, a baron o chaar, chachaschas, nom, sub. Chúmmat, chinummat; chachûmmat, hooge wa- ter sijn, maar werd. dit alleen van: de zee, niet van, rivieren geseid,. Wordt gebruijckt, als 't water stil staet en niet meer vloeit. Chachat,, hoog. water, Sabumuo ja chúmmat ai? Wanneer is 'thoog water 2 Chûmmat ja to, skis hoog; water. Chumnattad, chi, lijke. chatsdda, ehmahaddin. chinattaddan, inochaitaddan, beschaduwen, overschaduwen. Pachattad, transit. nor. chat- tad, beschaduwinge. Chatta dan aïjan, he- „sthaduwde plaets, sonne dack. | C ‘kämmet, chintanmaû, chacùmmaù, 3: chau-a, } chaùanychinaû, inochaûnan;besemen, vegen. _ Pachaû, transit chachaû, ven besem: ma-acha- cliaû, een veger: cho châmmaû, de mensch veegt, Chauan ja don, het huijs- wort geveegt. Clhúmda ‚chi, cha, cheda, -chedáan; chienda, inechedáar; vroeg in. de weer sijn: als Padaat, „Pachdo', transit. nom, chachda, vroegheit. Chümme, chinumme, chachumme, g. chía, sijn „gevoeg doen: che, omen. ‚os prees Chtunmeriel, chinummeriel, ‚ chachâmmeriel, sagen; cherita, cherilen, invcherilled. Pache- riel. 73 riel, pi; pa, ipáchenilla, enz, chacheriel, een „Sage, Ma-achacheriel, een hout sager. ni Châmmer 0, chinùmmero, chachûmmero, g: che- ra, [. cheroän, chinero, inocheroon, recht buij- gen, recht maken. Als P. Pachero, trär- sit chûmmero-noties, chachero, nom. sub. rechtbuiginge, rechtmakinge, wek, een „richt-saak, Chúmmi, chinûmmi, chachûmmi, B. chia,], chien, chini, inochien, met een priem een gat boren. Chaegi, de boriuge selfs, de boorpriem. Chámmibar, breng cháchûmmibar, g: chibarra, 7. chibarren, chinibar, mochibarren, spijse die gekookt wert, omroeren, dat ze niet aanbrande. Ook roeijen. Pachibar,” chibar- ren„inochan a bali, de spijse wort omgêroert, 't vaartuig se honeirs Chachibar, een om- roeringe: chachibar o abak, voort roeijen van't vaertuigb; ma-acha, chtbar, een schepper, roeijer. | Chámmichi, chivummichi, chachûmmichi, ichichia, 1: iehicha, inichicha, „ochiéhi, in- gieten, instorten, in eel pot, kom, flessche, enz. inschenken, oock uitgieten. Paächichi, transit. van chamma. o to ichichi, bier, wijn, water, word ingegoten. Chûmmichi, oto ‘o bonzad; maibas tÔramis, chachichi, nschen- kijnge, ingietinge; châáche, chi oto, o chamma, Kie chi, een schenker. Chüntihied, 14 Chúmmied, chinummied, chachummied, chi- da chiden, chinied, inochiden, waar uiijt chi- dan, chinidan, inochidan, scheppen uiijt een pot of balie. Pachied, transit: To chiden, ’t water word geschept. Wanneer uiijt 't een vat geschept wortom in een ander over te doen, soo wort ’t geen daer in over gedaen wort gesegt chidan, als chidan ja mallo; haijo chachichied, een schepvat. | Chummied, chi, cha, chieddan, chidden, chinted, inochiëdden, hijnen, behijnez; Porchied. tran- sit. Chached, behijninge: ma-achachied, beh: jnen. we | Chummieg, chinummieg, ehachummieg, g. chieg- cha, Ï: chiegchegen, chiniegch, inochieg- chen, braden; als sûmmoso pachieg. Chieg- chen tsì biman, de visch, ’t vleesch wort ge- braden. Chachieg, roostinge, bradinge; ma- achachien, een brade. Châmmillip, chinûmnullip, chachûmmillip, g: chilippa, IL. chilippen, chinilip, inochinilippen, met de schaar snijden. Chummillip nau- poot, linnen snijden; naupoot chilippen, ’t linnen wort gesneden. Chachilip, een schaar; ma-achachilip, een snijder. | Chúmmimit, chinûmmimit, chachummimit, g: chimta, I. chimten, chinimit, inochimten, ber- gen, bewaren, ook beschermen, heerschen, ’t opperste gesach hebben. Pachimit, transit. Ma-achachimt. 75 _Ma-achachimit, een heerscher, regeerder. Chach:mit, heerschappije. Pachimit, doen be- waren. Pachtmitv assaban, guarnisoen in een dorpleggen tot bewaringe. Deos pachimit, ta angelus o balosa. | Chümmimo, chi, cha, chimoa, chimoon, chinimo, inochimóon, even als chûmmibar. Pachimo, transit. Bhachinio, nom. subst. Ma-achachimo. Caúmmio, chinummio, chachummio, chioa, chi- oan, chinio, inochioan, chummio, no-man, mi- chan patite, in eenigen, daar men geen andere ‚ lieden bij wil heliben. ied doen, als châmmio patite, châmmio paicham, enz. Chí mmi o no- cho, het volck doen weghgaen, vertrecken: cho chioan, ’t volk is vertrocken. Chûmminni, cha, cha, chinnia, chinni-in, chin- ni, ino-chinui-in,, grijnen, weinich lachen. Pachini, transit. chachinni, gegrijn. Ì Ma-acha- chinni, een grijnen. Chûmmior, chinûmmior, chachûmmior, botten, als de boomen doen. Pachior, transit. Gitas páchior o barros, de regen doet de boomen uijt botten. Chioor, een botte. | Chúmmischis, chinummischis, chachummischis, g: chischissa, [: chischissen, chinischis, ino- chischissen, Met wrijven van twee bamboe- sen sterk tegen malkanderen vijer maken. Páchischis, transìtiv. Chûmmischis o chau; chischis, een oog. Chachischis, de daet, en 't | ‘ geen 76 geen warm maakt. Calein, misjies, doch dit _als nien mèt een badbad onder de gespleten _ bamboes door treckt. | Châmmoo, chinûmmoa, chachummoa, g: choa, L. choan, ehinoa, înocho-an, aen een rijgen of drijgen gelijck de snijders doen. Pachoa, transit, Chachoa, een aen een rijginge. Châm- moa appilio, de vingeren in, een voegen. Chummoa 0 gagir, de netten aen een rijgen, _ hechten. Chámmo, chinûmmio, chachummo, choa, choon chipo; ino-choon, Pacho, transit. ijets rijgen aen een draad of. rottang. Fairies’ choón o, sarries chacho, een tsamen: rijginge: ehachov- no tairies, een ‘tesamen rijging van koralen. Chúmmimne, chinummime, chachummime, che- mea, chemeein, chinemes isocheme-in, etter uijtdrucken, _i âcheme, pinacheme, pápáche- me, ipachemea, ipacheme, inipacheme, 1n0- ipacheme, doen, sulx doen. Chûmmime © soo, een wonde uijtdrucken. Chemeis 502, de wonde is, ef wort uijtgedruckt. Cheme, etter. / ik | | | Ciümaninach, chinumminoch, chachumminoch, chinoch-a, chincchren, chininoch, imochinoch- en, ’t geen qualik gemaakt is door verstaortheijt wederom te niet doen, of verachtelijk daar „heen werpen. Pachinoch, po, pa, ipachinoch- a, enz. doen, se doen. Beduidt oock, uijtver- stoo rtheit di stoortheit jet daar henen werpen en aan. stuc- ken breken. „Châmminoch. o malo o arribil. Chûmmir ich, chirrichen, chinirrich, inochir- | richen, een linie of rechte streep trekken. Pa- chirrich, pi, pa, ipachirricha, ipachirrich, ini- pachirrich, ino-ipachirrich, doen, so doen. Chûâmmirsich, als kûmmirrich, chachtirrich, een linie streep. cls Chúmmir, chi, cha, chirra, chirron, chinir, ino- chirran, zweven van vogelen als se haer vlercken stil houden. Pachier, doen, so doen. Wert oock van boomen, gras, enz. gesegt, als in stilte de toppen niet beweegt, Chachir, nom. subst. verschilt van pachábbechab. Chmimisel, chi, cha, chisella, chisellen, chimi- sel, inochisellen, tegen danck wegnemen 't geen een ander te voren uijzgekoren hadt, als een vrijster, eenige koopmanschap. Chúmmoar, chi, cha, choárra, choarren, chinoar, inochoarren, even als chummibar. Pacho- ar, transit. chachoar, nom. subst. Ma-achá- choar. | cat | Chûmmomach, chinummomach, chachummo- mach, chomácha, chomach-en, echinomach, inocho-machen, bestrijken, bevrijven. Chum- momach o sassi, souten. Pachomach, pipapa- chomach, ipachomach-a, ipachomach, inipa- _chomach, _ino-ipachomach, doen, sulx doen. Chummomach 78 Chummomach o abo, met kalk plaisteren. Chachomach o abo, plaisteringe. Chumpachpod, chinumpachpod, chachumpach- __ped, intendeert; chumpod, als maûchus chum- pod, elli pittre. Chummo-a-cho, chi, cha, choa-choa, wroeten, omwroeten. | Chámmoar, sie boven, dit intendeert slechts. Chummo-acho-ar, chinummo-acho-ar, chachum- mo-acho-ar,’ g: cho-acho-arra, 1: cho-acho-. arren, chino-acho-ar, inocho-ac ho-arren, onder een mengen; ’t een onder ’t ander, ’t onderste boven roeren; als chummibar. Pacho, acho-ar, transit. _Elli.pattite innaì abas: inaì dazimo, inochar, chacho-acho-ar, nomen substan. Chúmmaobbechob, chinummobbechob, chachûm- _mobbechob, g: chobbechobba, I: chobbe- _chobben, chinobbechol, ino-chobbechobben, opschorten, opstroopen, als de mouwen of rok. Item aenporren tot wackeren in ’t werc- - ken. Machobbechob, neutr, hevich sijn. Schrijft chûmmobechoob, chi, cha, chobe- choba, chobechoben, chinobechoob, ino-cho- bechoben, als pizich. Pachobechoob, transit: chachobechoob, nomen. Chummobechoob o tummaap, aenporren tot wercken. Cho, cho- bechoben, châmmobechoob, riba, lili,o riba, de kleederen, mouwen opstropen. Chummoban, chinùmmobon, chachûramobon, g. -echeboma, 79 echoboma, L. ichobon, inichobon, ino-chiobon, in de schede steken, de schede. Chobonnan, chinobonnan, inochobonnan. Pachobon, tran- sit. Ballasaû, ichobon, sabanno, paga, balla- saû lellum, chobon, chobon chobonnam, ino- chobonnan, achopagä ballasaû, saga. Chobon, nomen een scheede. Chúmmod, chinummod, chachûmmod, g g: chod- da, I: chodden, chinod, inochodden,! vragen, ook tot oneerlik b'jslapen versoeken. Endlijk ’t oneerlijk bijslapen self. Sai sini, sù chum- mod ina, mirab palro ach achoa sjiem, daar is een vrouw komen vragen dat ik haar soon wilde los laten. Pachod; transit. Chachod, een vrage, hoererei, overspel. Ma-achachad, een hoereerder, overspeelder. Chemmollichot, chinummollichol, chachâmmol- _hehol, g: chollicholla, I. chollichollen, chinol- lichol, inochollichoìlen, uiijjtdoen, _ afdoen. Pacho!lichol, transit. Ckachollichol, nomen. Chú mmolltet, chi, cha, cholliëtta, cholliëtten, inochoiliën, imocholliëtten, even als hûm- mahimmotto, chacholliën, nom. châmmolli- cholp riba, sontkleden. Chûmmollichol o bazigh, villen. | Chéummollok, chinâmmollok, chachummollok, g:chollokka, 1: chollokkan, chinollokkan, inochollokkaa, dingen van gelijke soorte te- gen malkanderen verwisselen, ’t sij dan sùlx Ed 1 s0 int openbaer, en met wille van andere ge- schiede, ’t sij in't verborgen en steelsgéwijse. Pachollok, transit, chachollok, verruilinge, verwisselinge, chacholloko arribil. Chummonagh, chi, cha, chinagha, ehonaghen, chinonagh, ino-chonàghen, als lummala. Pa- chonagh, pi, pa, ipachonàgha, dpachonagh, tpaehdwagt; ino-ipachonagh, ehachonaghb, als Jalala. Ma-achàchonag, als ‘ma-alalala. Chummoschos, chinâmmosehos, _ehachummos- ehos, g: choschossa,-1: choschossen, chinos- chas- inochoschossen, ’t geen strompelig, knobbelig, of quastig is, slecht sniden. Als tummig o pottos oog, chummoschos o- bareos, Pitto, Pachoschos, nome. chachoschos. Châmmonchòós, chi, eha, chonchonna, plooijen act:;Ponchonchon, doen plooïjer. Chachon- chon, een plooïjinge. Chíummo-n, chinummo-o, hatha uijt de acrde uijtspruijten. Pacho-o,pi, pa, ipacho- oa, ipacho-o, inipacho-o ino-ipacho-o, doen uijtspruijien. Cho-o, een spruijt. Chtuanmomochoms, —_ chinummomochomo, cha- chummomochómo, chomocómoa, chomocho- moon, chinomochomoon, inochomochomoön, metde platte handen tegen den anderen ied ekleijn vrijven. -Pachomechomo, cock wrijven „met-de hant.daer ’t jeukt. . Châmmoschos,chì, cha, choschosse. pass. chos- | chossen, ee Re en. me 4 Er et tds 4 d | 81 chossen, chinoschos, inochoschossen, idem tûmmachos. Pachoschos, transit. _Chúmmoté, chinummoté, chachummote, choten, _chote, chinoté, inochoten, straffen, bestraffen, als tummea, en pachote; chachoté, straffing, bestraffing. Ma-achachote, bestraffen. Chummottol, siet chommottol, een stoot met de vuijst. | Chumpe, chinumpe, chachumpe, g: chuppea, l: chuppein, chinuppe, ino-chuppein, bamboe- sen tot berders plat slaen. Pachuppe, transit. chuppeoog, 1. oogchuppe-in, nomen chuppe. Chumpir, chinumpir, chachumpir, chuppirra, chuppirren, chienpier, ino-châppirren, door henen breken; so seid men, chunopir o arros oto o azijes, in of door breken, door het gras, water, vlanden, enz. Pachûppir, pinachuppir, __papachuppir, ipachûppirra, doen, sulx doen. Chachuppir, doorbrekinge: chachuppir o to, inbrekinge van water. | Chumpod, chinumpod, chachumpod, uijthet aerd- rijk uijtwellen of ontspringen. Pachûppod. Chumrar, chi, cha, uijtloopen van veel spruijten uijt een wortel. Takais segt oock chumral, chachirrar, nom. subst. Chumsan, chinumsan, chachûmsan, het bewegen der ademe door uit en ingaan. Verschilt van pauchar, 't welk beteikent den adem stijf uijtblasen. Cho chumsas, acho macha, kama- cha, 82 ’ _cha alli chumsas, chachsas, nomen de adem- tocht. Chuppé, een berd van plat geslagen bamboesen: Van chumpé. Chuppin, de breete van allerhand geweven stof. fe. Chuppin o naupoot. Cháppod, een welle, een fontein. Van chumpod, sie bove. Da, een achterwerpig ledeken, hittan, dood, dorre; maba-da, wijs, weten. Daal, een stroo halm, als daer het saet uijtge- stampt is. Daddalizi, een dans, van dûmmalizi. Daddassas, de krop der vogelen. Dagh, over, gedaen: ka dagh ja zichil, de droef- heid is over: ka dagh ja mapich, het vechten is gedaen: ka dagh ja oba, de vaeck is over. Maibas ka matis ka ochal. Dachúm, de schaduwe of donckerheid, die wol- ken maken op het aerdrijk, wanneer sij de sonne bedecken: want andersijns de scha- duwe door boomen enz. veroorsaekt, is eonno. Verbum, midach-um. Paidach-um, transit. Dadach, de struick van allerlei kruijt, oock van pompoenen, boomen, enz. Dakrap, kan niet wel overgeset worden: dakrap ja mampa, daer sit de vogel; innai bonna da mai dakrap, idem. uijt het velt come ick en sitte 't huijs, quasì, daer sit ick. Dallassan 83 Dallassan o bam, | sai kloeke Darri darri, Dalli, een quicksteertje. Hinc proverb. tum- cha inasoan, sai don ja dalli mameroos jà bad- da, masumak ja baas, de noorder mousson comt aen, de quicksteert komen aen huisch, de vrijers sullen trouwen, ’t is nu den gouwen tijt. Want in dese tijt van ‘t jaer plachte sij wel meest te trouwen. | Datta, de oever van een rivier: schrijft dat-ta: lallábbo, lobbokas, ’t strand aen de see. , _Daákirrap, een dubbele fluiijt, daar men met beide de neusgaten tevens op speelt. Daútatsitlichen, de pinck. Ddzino, een vlieger, als taz-1. _Dazjo, de steel van een houwer, mes, of ied dier- gelijk, daar het hegt aengezet werdt. De, in, ergens, henen: de don, in ’t huijs: de Tackais, na Tackais: maar werd de doorgaens gevoegt bij twee andere woordekens, lellum, en pana, waar van het eerste in, het ander ergens henen ‘betekent, als in plaats van voorgaende spreuken, de lellum don, pana de Tackais: soo de gevonden werd (dat niet selden gebeurt) gestelt achter innai, dient om van een plaats te helpen betekenen; als innaì de errenerren, van Favorlang; de bete- kent ook bij, paga barron de tabaipaûja don. Nataroa, mini, de lellum, inni, sijn van een betekenisse 84 betekenisse, somwijlen oock (i) als kakoren i barrien, voor lallum. Pana de, pait o aba- bad pana roman ta, innai de, pait o ababad- innai roman ta, als innai de minarach o abi innai de tallak. Somwijlen innai de pait o’ ta, gelijck in de articûlûs des gelats, tsinum- magach i boesûm, innai de icho lasai, van deer hij comen sal. Somwijlen wijst het de oor- sake van een sake aen, als dach-um sai innai de rabbo, dáchûm is een schaduwe die ver- oorsaeckt wort van de wolcken. Decho, sij lieden. Deeg dillij, eenich quaet ten rechter hijden; als dat wij verdient hebben of ons hebben toege- bracht: soo secht men: dan jo a deeg of dillij, tis wel besteed, gij hebt uw rechte loon. Dema, wie, wat, waarop, in wat plaatse. Dema, indema, indea, inde, soo de, chûmmod, innaita, sijn al van een beduidenisse, als pana dema, pana de, waer henen, waer natoe 2 Nota. nûmma, wort oock gebruijckt somtijts voor dema, als mosse-numma, voor mosse- dema. Dipa, op dat niet. Dich, een sieckte. Van Madich. Dille, allerhande jonge vogel eerst uijt gebroed, en noch kael van vederen. Dimmo, zinemmo, dadimmo,g. doa, 1: doon, _ zinoon, inodoon, na boven op trecken ofte op | halen, 85 halen, in maniere als men een emmer uiijt een put ophaelt. Pado, transit. Dummono dale, een waterkruick ophalen; dale kadoon, betei- kent oock een pot van ’t vijer setten: dûmmo- no baranach innaì de eìnas. Dippi, ijser. Doat, een wildernisz van ried en andere groove ruigten, hoedanig aen de oevers van rivieren en in morassen wassen. Maibas o challo, matsilo aras. | Dogh, aard, manier, gewoonte: kadogh, cos- tuime, ceremonies: kadóg o assaban, kadog o anibaas, maibas madarram. | Don, een huijs, een groot vaartuigh. Abak ma- to channummadon. Doogh, sich stooten: ka doogh ja na óeno, mijn hooft stoot sich; als tummok. Doogh, heeft . geen tempora. Dorren, de lippen. Dúmmaraû, zinûmmaraû, tadûmmaraû, g. da- raû-a, 1. daraûn, zenaraû, inodaraun, krom buigen toteen halfrond, een halfrond maken. Dûmmaraûno, bre baros, bre daraún. Padaraù, transit. modaraû, half circkel rond sijn, neutr. daddaraû, een halve circkel. Dúmmadach, dsì, tad: dadacha; dadachen, enz. klimmen, als klim, boven, enz. Padadach, transit, Dúmmaraûdaú, 86 Dúmmaraûtdaû, rond maken toteencirkel; imp: , daraûdaûn. Dúmmaribodibe, 't selve; imp. taribodiboa: modaraûdaùû, modaribodibo, circkel; neutr: daddaraûdaû, daddaribodibo, Dúmmaries, zinummaries, tadummarries, g: darriesa, I: idarries, inidarris, inoidarries, dar- riessan, inidarries, ino darriessan, toesluiten met een slot, of ied dat in plaatse van een slot sij. Padarries, transit. chachap idarries, don darriessan: daddarries, een slot. Dúmmarrogigodoggo, _ zinummarrogigodoggo, tadûmmarogodoggo, g. darroggodoggo-a, krom of hijnkende gaen, als d’ oude verstram- de luijden doen, of diegene die in de ruigte buckende, eenig beloeren. Maibas kokkol- $ rond sijn als een geheelen ê een circkel. len, pikkon sies: daddarroggodoggo, nom. als- ababad pikkon, een kromme gang. Démmaû, voor, in plaatse van een ander ijets doen, ofte vervangen, dsi, tadum: imp. daua: nomen dau, voor, in plaets vameen ander. Ma- anaû, een die in anders plaets comt‚ om ijets voor hem te doen of te lijden. (pass. daûan dsinaû, inodaûan,) Dûmmaûi ta cabba mosse pana taijoûan. Daû i ta cala tumkach. Dúmmatko, zinùmmaûko, tadúmmaûko, g. daûkóa, | 87 daûkóa, het hooft na omhoog opsteken, ’t sij dat men slechtelijck na omhoog siet, als mi- tébabo baak, ofte dat men sulck doet, ino maso kummeriel, om met scherpen aendacht toe te luiijsteren. Padaûko, transit. Daddauko, nomen. Daddauko, of sies. Maibas torrot- ties, tùmpo atité. Dummo-an, zinùmmo-an, inodûmmoan, sweeten, besweet sijn. Dûmmoan ja ina, ick sweet, Dûmmo, sweet. Dúmmaûkaúka, zinûmmaûkàûka, tadûmmaû- kaûka, g: daûkaûka-a, werd geseid van. dronkaers die bij de straat gaan slingeren en laveren. Dúmmeódeo, zinmméódeo, tadûmmeódeo, seer lang en slepende sijn, als een lang kleed, een lange staert, lang haar, enz. Dûmmeódeo, ar- _ riba, taa, de rok sleept, 't haijr hangt lang. Dúmmeogh, zinûmmeogh, tadûmmeogh, g: dée ogcha, l. deógchen, zineogh, inode-ogchen, af vagen, af vrijven. Dûmmeógo o sesnab, met kleer- besem afvagen: dûmmeog o rima, met de hant afvagen. Padeoch, transit. tad- deoch, nomen. subst. Dûümmeogh o magcha, de oogen afvagen: dûmmeogh o nok, de snot afvagen. Dúmbor, zinumbor, tadûmbor, doborra, dobor- ren, zinobor, inodoborren, padabor, transit. ontnemen, afnemen, tegen danck en met ge- welt: 88 welt: als maûpis poas: ka saì dumbor na mo- chan ja mado, de hond is mijn spijse komen nemen: dwingen een ander ijets te doen ’t sij met of tegen sijn wil, sterk aen houden en niet af laten, als madabdab, elli pittol o me- acha, dombor o maûmaìi o meroos, niet onge- quollen laten en als dwingen tot inwilliging om te trouwen. Dûmboro arribil, dûmbor o cho, ijmant dwingen, ijet ontnemen; nomen. subst. daddobor, daddobor o ballag, ontne- minge, van een anders goet. Ma addobor, een dwinger, dwingelant. Démmaat, zinummaat, tadûmmaat, g: daatta, naderen, bijkomen, naken. Passi. daatten, dsinaat, inodaatten, de geen welcke genadert wort. Padaat, doen naderen; dûmmadaat, in- tend. taddaat, een genakinge: dâmmaat o as- saban o sabba, dûmmaat ta deon. Dúmmachal, dsi: tad. dach-alla, dach-állen, zinach-al, ino-dach-allen, d’ aerâe omwerpen metspitten en houweelen. Padach-al, dad- dach-al, de omspittinge oock het houwtuig, als houweelen, enz. Ma ataddach-al, een delver, spitter. | Dúmmaggo, zinummaggo, tadûmmaggo, imp. daggo-a, niet recht over einde staan, maar aan d’ eene ofte d’ ander sijde over hangen wert in ’t gemein geseìd van menschen, huij- sen, bomen, stakken, enz. padaggo, transit. dûmmaggo, 89 Dummaggo, o moddan asjoddon, de gevel, het want heldt, hang! over. Tadaggo, nomen subst. Dúmmakkal, di al sie: tûmmakkal, is ge- stelt geworden met alle sijne tempora. Dad- dakkal, lint, een soort band. Dúmmallap, dsi: tadum: dalappa, gras op een huijs decken, wanneer een deel van t oude ___gras blijft hggen. Dümmalimogh, zinûmmalimogh, tadûmmali- mogh, wert van hemel geseijd, wanneer die dunnetjes betogen is, als in stof regen rale Dûmmalimogh o busûm. Dúmmalizi, zi, tad, dalizia, dalizian, zinalizan, inodalizian, dansen. Padalizi, transit. dadda- hzi, een dans. Ma adaddalizi, een danser. odin” zinùmmap, tadûmmap, dappa, dap- _ pen, zinap, inodappen, als chûmmachil. Pa- dap, pi, pa, ipadappa, enz. doen, so doen. da- daap, nom. Démmarraab, zinùmmarrab, tadûmmarrab, g: darrabba, 1: darraban, zinarraban, ino darra- ban, voeren of voering in een kleed setten. Ook verscheijder kleren over een aen doen. Ook met één man of vroû niet te vreden we- sen, overspellig leven. Padarrab, transit. Dúmmarradarrab, vermeert alleen de veelheit in voor gaende betekenisse. Padarrab, tran- sitL, 90 sitiv, Hiervan dardarab, voeringe, voersel, lellum naûpoot. Dúmmapal, zinummapal, tadùmmapal, g. da- pálla, 1. dapallan: dapallan baron, bato asiel, rima oenoete idapal, idapal, inidapal, inoïda- pal, zinapallan, inodapallan, sich ergens aen- stooten, als kadoog; padapal, transit. dadda- pal, een stoot, aenstoot. deddapal o asiel, Dúmmarram, zinûmmarram, tadûmmarram, g: darrama, in eenig doen oeffenen, werd soo wel geseid van de geenen die leren, als die ge- leert wert. Passi, darramen, dsimarran, ino- darrammen, dummarran, tûmmoch o bido, sig oeffenen int lesen; is verbum act: dûmmar- ram osisjien o tùmmocho bido, de kinderen oeffenen, dat is leren lesen. Madarram, als maba, Padarram, dûmmarram, acho maba. ‘Dûmmarram meach ta Deos, sich oeffenen, of leren God bidden. Daddaram, nom. oeffen- inge, 1. de daet. Daram, geoeffent sein, die wenscht sich te oeffenen. Taddaram, die geoef- - fentis. Daddarran o aìacha, een oeffeninge des gebets. Ma adaddarram, een oeffenaer, die sich of een ander oeffent, als ma-atil. Dúmmaraggadaggal, zìnûmmaraggadaggal, ta- dûmmaraggadaggal, darraggadaggalla, strof- felen, struijkelen. Dmmasdis, dsì, tad, imp. dasdissen, sitten, drillen, met de voet, wanneer men die op de teenen 91 teenen sett. Padasdis, transit, nom, daddasdis. Dúmmirdir, dsi: tad: dirdirra, dirderren, disi- nirdir, nom. dirdir, beven, als tûmmirtir, activ. Padirdir, transit. dadirdir, nom. bevinge. Ma adaddirdir, een die een ander doet beven. Dúmmittin, zimûmmittin, tadûmmittin, g. ditti- na, op de wege staen blijven, zich schorten van voortgaen. Dúmmoas, dsi, tad, doassa, nabije, dsinoas, inodoassen, wert alleen van den dranck ge- secht, als die te versch is, dat men se wat suerer maeckt, of als se te suer is versoet. Pado- as, transit. daddoas, dummoas machoch, suer noch bij doen of mengen: daddoas mata- kas, soet noch bij doen of mengen. Dúmmobdob, dsì, ta, dobdobba, dobdobben, dsinobdob, ma dobdobben, haesten een ander of op wackeren tot begeeven. Padobdob, tran- sit. Sadobdob, nom. Ma addobdob, een die opwackert. Démmochol, zinûmmochol, tadâmmochol, do- cholla, dochollen, zinochol, ino dochollen, met de vuijst op de borst stooten. dadochol, nom. Dúûmmodos, dsì, tad, didossa, pass. dosdossen, __enz. Ja to, 't water af laten of tappen, van een wel na een leeger plaets. Padodos, transit. Dûmmoelallis, zinûmmoelallis, tadûmmoelallis, g: doelalissa, I: doelalissen, zinoelallis, ino- doelallissen, even met een schamp raken, sonder jet, immers veel te quetsen. Dúmmoragh, 92 _ Démmoragh, zì, ta, g: doragcha, I: villen, chûmmorach, idem. Dámmorab, zinummorab, tadûmmorab, dorrab- ben, zinorrab, inodorrabben, het inslaen van regen in een hûijs, door deur of venster. Dúmmorat, zinûmmorat, tadûmmorat, g. dorat- ta, 1. doratten, zinorat, inodoratten, verpoo- sen. Chûmmorat, idem. Padorat, transit. da- dorat, nom. Dúmmori, zinûmmori, tadâmmori, g: dorria, lo- genen, tegenspreken: tadhori. | Dúmmoro, (de laetste o seer kort afgebeten.) zinummoro, tadûmmoro, g: dorroa, in of bin- nen gaen. Contract, dorro, dsinorro, enz. daddoro, nom. | Dámmosdos, dsi, tad, dosdossa, passi. dosdos- sen, enz. ja ta, sleur-voeten. Padosdos, transit. Démpûl, zi, ta, dûppûlla, dûppûllen, dsinûm- pûl. inodûppûllen, in de brand steken. Pa- duppul, transit. Dádáppâl, nom. brandstichtinge. Ma adád- dûpûl, brandstichter. Eeb, brandhout. E-é, mee. Eicham-an, allerhande tuig of gereedschap daar men uit drinkt. Van micham, drinken. Eichaman chatto, een tobax pijp. Elli, loogent, als bij ons niet, maar wert alleen gebruijckt 93 gebruijckt in ’tsamenvoeginge met eenig an- der woord: als elli mabisse oasies, uw hart js niet oprecht. Gestelt in’alli. Elli pa, is- so gemein dat niet gemeinder: echter wefe naû- lijk, wat achterdencken mij noch bij blijft, over d’ einigeen rechte sin. Tot noch toe schijnt mij te betekenen, dat eenige saecke nietis, alselli pa jaadda de assaban o ami- cien: of dat jemánd enig ding niet heeft: als ellipa ja oa bido ina-ai, waarvan ik het eerste niet aenders kan verstaen, als: daar is geen padij in d’ dorpen om de noord: noch het an- der, als: ik heb u boek niet. Gestelt in alli. Erab, speeksel. Eran, sekere kleine boonties. Erien, de heûpe. __Erotorútto, een padde. Gaat, een punct. Van Maggaat. Gûmmaat, gi: ga: gata: gatan: ginaat, scherpen, ijet punticht snijden, snijden als men beeldwerk doet. Ginaat, gesneden. Gagaat, scherpinge. Ma-agagaat, scherpen, scherp-maken. Ma- aggaat, scherper, een scherp maker. Gagoor, ligamentum inferius membri virilis. Gemnea, qì, ga, gea, rispen, ’t opwerpen der mage. Pagea, transit. nom: gagea, rispinge. Giacho, het water, met kruiden gemengt, daer de wijven het huis mede wassen. Giroan, half. Giech, 94 Giech, een woord dat gebruijckt wert, wanneer ied scheurt, na de wijse van boch-jes en bittik. Goeng, een pijpe, vat. Gomila, gì, ga, imp. gomila, pass. gomilan, enz. de kaecken op blasen. Pagomil, transit. ga- gomil, nom. Gorrogot, een duive. Don o gorrogot, een duive strot. Gummabgab, gì, ga, gabgabba, het snijden der __padij of gierst. Rûmmabies, idem. Pagab- gab, transit. Gummachhach, gì, ga, gachhacha, passi, gach- hachen, enz. Pagachhach, transit. met een houweel de grondvest van een huijs schuins afhalen. Gagachhach, nom. Gummigidsi, gì, ga, gagidsia, kittelen, active. pagagiesi, transit. Gagidsi, kittelinge. Ma- agagidsi, een kittelaer. _ Gummaggri, gì, ga, gagria, even als gummagis- si, pagagri, transit. gagri, nomen. ma-agágri. Gumma-iech, gì, ga, ga-iecha, pass. ga-iechan, gi na-iech, ino-ga-iechen, vertragen, verlangsa- men, act. Paga-iech, transit. gagariech, ver- langinge, act. Ma-agagaiech, verlangen, ver- tragen. | Gummatach, gì, ga, gatacha, gatachen, ginatach, inogatachen, pagatach, transit. gatach, nom. opsplijten alleen van groote sticken hout, maar van bamboesen, enz. is pilla: wordt oock gebruijckt 95 gebruijckt in ’t door snijden van pompoenen, meloenen, pijssan, citroenen, enz. Gummeoch, gì, ga, geocha, gras op een huijs decken. Gummesar, (laet de (e) nauwlijs horen) gi, ga, gesarra, gesarran, idem als gummiddiggit: gesar, doch, even of men schreef gsar, een greep, hant vol. Gummeach, gì, ga, giacho, chan giniach, ino- giachen, afschutten; men segt oock giáchen ja sabba, als de rivier subijtelijck groot is geworden, en daer door een afschutting is ge- maekt. Pagiach, transit. nom. gagiach, een afschutsel, middelschut. Gummiach, gì, ga, giacha, giachen, giniach, ino- giachen, de armen uijtreicken als de luijaerts doen; als paggeas, oock simpliciter arm, been, vinger, enz. uijtrecken; neutr. magiach. Gummiddiggit, gì, ga, giddiggitta, giddiggitten, …_ giniddiggit, ino-giddiggitten, de hant tot een vuijst toesluiten, en alsoo ijets sterck grijpen, nom. gagiddiggit, een vuijst. Gumnab, gì, ga, gnabba, gnabben, ginab, ino- gnabben. Als ptat, en pto. Gagnab, nom. als paptat. Gummo, klein, hedera. Gúmmoch, gì, ga, gocha, gechen, ginoch, ino- goch, pagoch, transit. Gagoch, nom: te sa- _ men binden. Gummamgan, 96 Gúmmamgan, idem als gûmmoch. Gummomach, gi, ga, gemacha, gomachen, gi- nummach, inogomachen, uiijtveegen ’t geen geschildert of geschreven is. Pagomach, transit. gágomach, nom. Hoadsi, een bamboes, daar men ied aen draagt. Hat, een loochenend woordeken, dan alleen ge- brûâiklig, in ’t verbieden, als hai magiepe, maakt geen getier of raast niet. Hema, allerhande vet, dat aan het licham van mensch of beest is. Schrijft Ema. Hemo tilli, dasse vet. Schrijft Emo tillij. Herien, ® heupe. Siet Erien. Heua, gaa. Ja, een woordeken, vedan de men vraagt: ja ‚ madárram jonoe ta Deos o Baûsie, kent gij den Godt der Duitsen % _ Jenmanat, waarom geeft gij mij dat. Jes, een kuit van allerhande vis. Jbien, een slange. * ibien ota, kleine roode slang, makaka. ibien o aras, korrokorroan, gesprenkelde slang. ibien abo, een slang groot van bùijcke, matoatsì. ibien baron of isaijs, een slang hart van rugge, mattilo, maraas asleg. ibien marali, een slang groot van oogen, matoto macha. ibien 97 ibieno ribij, slangen die kruijpen stille langs der aerde, en houden ‘tin de rijs- huijsen. * jbien o atei, een slang die de kouwen groot op blaast: mato a ri. : ® ibien o boesûm korrokorron maüsi, bd gesprickelt, zwart en wit. * ibien tagotago de abas, korrokorroan me- kach, maûsi, mali kach ja ki-or, slangen, die in t zee houden, sijn gesprenkelt groen en wit en breet van staert. _Fchien, een haeck, als van papegaeijen sijn. _Jcho, hij. Tdas, d’ maen, ook een maand. Idod, een schelp, ook een lepel: van midod, lepelen. Fdorrodorrús, een waeijer; species mus. [ boom. Baron oiel-iel, de moerbesie Bo’ oiel-iel, de vrucht. Lem-dan, kleine vijerige puijstjes. Ikkil, vreese: van mikkil, bevreest. Fmigh-igh, inimigh-igh, amigk-igh, g: igh-igha: I: igh-ighen, migh-igh, tro igh-ighen, kluij- ven, knagen. Imigh-igh o áso, de nagels knagen of knabbelen. Fma, gij heden. Jmogh, allerhande groente, die uiijjt d’ aerde wast, ruigte onkruid. Jel-iel, moerbeste. Ina, * Die dus getekent sijn, zijn seer vergiftich. 98 Jna, ik, mijn, dient ook om allerhande oorsaak (de finale uitgenomen) te betekenen: ina oelli arioon, pattas o bido, ina papagcha jo, omdat gij niet wel en schrijft, sal ik u slagen — geven. Ina-o, omdat, daarom, van mischien, innaû en innaû numma. Fnanumim, vraagt allerhande oorsaek, ben: de finale. Inaûmmima jo pagchaina, waar- om slaat gij mij. JIndema, wie, wat, waar, in wat plaatse; indea, ‘tselve; ook edea. Indecho, schijnt te wesen, daarin. | Inikirrigh, een getrocken linie. Van kummir- rich, passlvum praet. Innai, van ergens, van een plaatse, als paas na een plaatse. Innai-dema, van waar, van wat plaatse: ka mai jana, innai takais; men seit ook, innai dema je mabaddai, van waar weet gij dat. Inainumma, als innai dema. JInni,in een plaats, inni Taijoan, in ‘Faijoan: innl don, in ’t huis. | Ino, betekent de finale oorsaek, als bij ons, om of tot; ino alrien o arrar, om een pagger te maken. Inónumma, waarom, tot wat einde: vraagt, al- leen de finale oorsaek. Znochan, allerhande spijse. JInzini, hier. Joa, 99 Toa, gij, uwe. T-jojum, een kiecken, ook kuki-jum. Inab, de wille of het willen. Van merab. Schrijft birab. Isa, ì. inisa, a-isa, imp. passì. isasan, inisa, ino- isasan, namaken, gelijckmaken. Paisasa, transit. isas, nom. gelijcknisse. | Jsabbesab, inisabbesab, ino-isabbesab, nadar geslagen sijn. Isabbesab ita, ter aerden ne- dergeslagen sijn. Van geerste of padij op't velt. Tzjied, een duijn, een sandherg. Kabei, seker sakje van biesen gebreidt, als cen tessche. Kadzies, een ratte. Kagil, seker, gewis. Schrijft gagil en verstelt in g. _Kagillacho, rijk, vermogende. Kager, een vissers strijknet. van kúmmir, schrijft gagir, van gûmmis. Kaibil, een. zwalûwe. Kailau, opdat mischien niet. Als dopa. Kaijo, een 'Tresel. | Kairi, slinker. Ma kairi, verbum. Kair a rima, „de slinker hand. Kain a tea, de slinker arm „Kairi o magcha, ’t slinker oogh. Kakdllomos, de baarmoeder. Kakas, roodheid. Verbum Makakas. Pakakas. Kakattas, een scheermes. Van Kummatos. Kallamas, rechter. Kallamas a rima, atea, o Magcha, 100 magcha, de rechter hand, arm, ooge. V erbum Makallamas. Kale, sie dalli. Kakirr igh, een linie, of lange vid sie chachir- rich, in ch. Kallaman, een groote pot. Kamkam, gierigheijd; siet Magamgam. Kamossimos, oock kamossi, Kamachaggi, kaminachaggi, kamamachaggì, scker en wel weten. Kamachaggi o. maba, idem. Merien o chagchi, ter degen doen — Ka- machaggi, is niet te seggen wel weten: maer ku est articulus prositivus, et nihil fa- citad verbum: nu machaggi beduidt wel ter degen sijn, en wert van chaggi, praepo- nendo ma: Kamas, een bok of geit. Kummassies, maekt den gredùm superlativum; een velt muijsken. als kûmmasies a mato, mario, grootste, beste. - Karrikies, mosselen. Kakosach, een beitel. Van kûmmabesach. Kakossi, ongehoorsaemheit, overtredinge. Van deinde Kar et ii i, compositum cum _nominibus sig- niticat idem quod maw cum nominibus com- positúm, et sùnt ita composita tam nomina, guam verba. Karri-ada, Lo _ Karri-ada, ki, ka, karri-sada, ’t samen deelen; idem mausada, malcanders verhueren deelen. Karri-apiech, kinarri-apiech, ka karri-apiech, karri-sapiecha, met malcanderen vechten. id: mau-apiech. Karri-atito, ki, ka, karri-atita, ’t samen spreken, ofte over en weder spreken: idem karri-ala, en mau-ala, malcanderen vertellen. _ Karri-babisso, loten, 't lot werpen. In ’t verande- ren der tempora, wert karri, niet babisso, ver- andert. K%, ka, karri, babissoa, id: maûbabisso. __Karrisasopat, ki, ka, karrisasopatta, tegen el- candere over sijn. Karrichì, gramschap, toorn. Van makarricho. Karsasakimotto, kar-chacholliet: sie maûsasakie mottó, maûchacholiet. _Kattach, een stûck van enig ding. Verschilt van bitil: wert vok van vis, noch vleesch ge- seid. Kattach o ariem, o bilpil, o abì, o baat: schrijft gatach, en siet in gûmmatach. Kartattis, malcanderen voorwerpen. Kinartattis, -_kakartattis,imp. karrattisa; idem mautattis. Karri-mau, ki, ka, karriau, aûnisa, malcanderen _ eigen sijn. Î Karr- tattubboel, ki, ka, karautatubboela, over en weder malcandere besoeke: id. mau- tattubboel. | Karridan, mau-aan ki, ka, karriau-aana, te sa- men eten of malcanderen spijs geven. Ê Karri max, 102 Karri of mau, aan a tammas, of harrì of mau, aan, o rarozi, Is de manier derinwonders wanneer sij bevredigende, een verbont met elkanderen maeckten, als wanneer sij uijt elkanderen sijn kleetje een weinich ûijt veselen en hetselfde op eten, 't welck, een teicken van hun bevree diginge is, het verbondt wassnawelick daer of het Marich, id est quasi religio, was weder- om malcanderen oorlogen aen te doen: dit verbondt maeckte sij midden tusschen hare dorpen. Kau-os, een houweel, Kaur, een krom mes of sicht. Van Kûmmaûr. Kiacho, adda, een tackje aen een padie stamme. Kikach, een schare; siet mokibach, geschaert, Kilal, een aerd worm. Kikiet, een scheure. Van makikiet, en dat van kummikiet. Kier, een staart. Kis-in, mooi, verciert, als mauchus, malla, ide m manniks of mannigs. Kis-taboe, als kole-akis. Kittas, een brugge, lader. Klau, een inwoners fludt, daar men met de neus op blaast. | Ko, een woordeken, waarmede wij ied sterk weigeren, als of wij seiden geensins, In gener- iel wijse. Somwijlen oock Koa en Ko-at. Koert, weinig, kleer: maar niet als van eenen, want Dee 103 want van velen is ma-jed. Schrijft kotst. „Koekoen o oog, een koeckoeck. Kokko-an, hart hoorigb, doof. Kokko, een henne vogel. Kokko badda, een haan. , Kokko sini, een henne. Kole, een leeuwrik,; kole-a kis, een gele winck. Koligga, een kikvors. Goliggo, takeis. Korro-an, bont, veel koleurigh. Korrokorro-an, seer bont, seer veel koleurigb. Korronst, een seuge, pisse bedde. Kuwumbor, kinumbor, kakumbor, g. koborra, [. kobarren. Kinebor, ino-koborren, putten, scheppen. Kúmmarchdb, ki, ka, kaarchabba, vijste. Pa- kaarchab, dan,soo dan: ka kaarchab, een veeste, Kúmnadach, ki, ka, kabacha, kabachen, kina- bach, mokabachen, musa trans. zom. ka- kabach, sekeren manier van biuden 't so on- der den bodem henen. Krimmaat, kinummaat, kakummaat, ge. kdatta, |: kaattan, kinaattan, ino-kaattan, snipperen, besnijde:; schrijft gûmmaat, en siet in g. Kummaat o chaar, een penne versniden, Kûmmaber, ki, ko, kabberra, kaberren, kinab- ber, ino-kabberren. Pakabber. Op wilt bij nacht in een kuijl liggen loeren. Ï: oock een sekere manier van ijet te binden, even als kûmmabach, 104 kúmmabach. Kakabber, nom. soodanige manier van jagt of binding. Ma akakabber, soodanigen jager of binder. Kûmmabkabber, intendeert kûmmabber, Kúmmados, kinùmmados, kakûmmados, g: ka- dossa, [: kadossen, kinados, inokadossen, in dè armen nemen. | Kúmmaggimo, kinummaggimo, kakummaggi- mo, g: kooggimoa,: kooggimoon. kinaggi- mo, ino-kooggimoon, bestissen, in de ware brengen. Schrijft gûmaggimo. _ ; Kúûmmaibach, ki, ka, kaibacha, kaibachen, ki- naïibach, ino-katûachen, een sluijer "aen doen. Pakáibach, doen, so doen, Kakaibach, een sluier. | Kúmmaizizi, kinummaizizi, kakûmmaizizi, kai zizia, soetjes, saghjes, niet sterk ied doen: Kúmmallabei, ki, ka, kallabeian, kinallabeian, ino-kallabeian; even als kummabach. Kúmmalossikos, kinùmmalossikos, kakumma- lossikos, kalossikossa, Í: kalossi ossen, kina- lossikos, ino-kalossikossen, ontdecken, deck afnemen. Kúmmalossikot, ki, ka, kalossikotta, kalossikot- ten, kinalossikot, inokalossikotten, krullen, opkrullen; activ. pakalossikot, trans. kakalos- . sikot, nom. krullinge, krul. Kúmmai, kinûmmai, kakûmmai, g. kaia, I: Kai-in, kinai, ino-kai-in, op de rugge dragen. Schrijft 105 Schrijft gûmmai, siet oock chûâmmai, in C. Kúmmallobos, kinummallobos, kakûmmallobos, g: kallobossoa, IL, kallobossen, kinallobos, inokallobossen, ied ergens in bewinden, als taback, gelt, enz. in een pampiertjen. | Kummammo, kinummammo, kakummammo, g: kammoa, I: ikammo, inikammo, inoikammo, d’ armen in een liggen, als de luijaards doen. Kú mmapier, kì, ka,kapiera, pas. kapieren, kina- pier, ino-kapieren, toehaken. Pakapier, trans. k akapier, toehakinge. Ma akakapir, toehaken. Kúmmapos, kinummapos, kakûmmapos, g: ka- possa, kapossan, en kinapos, kinapossan, ino- kap ossan, stoppen, toemaken. Kammapos, o kallaman, een pot dicht maken: kûmmapos otarran,een wegh toeheinen. Kakopos, de toestoppinge idest de daed. Ma akakapos, toe- stoppen. Kúûmmaram, kinûmmaram, kakuinmara, 5: ka- rama, Í: karaman,en Kinarram, kinarraman, inokarraman, inharken, inklauwen. Kúmmargar, kinûmmargar, kakûmrmargar, kar- garra, kargárran, kinargarran, mogargarran, _een huis of ied diergelijk, dat door de wint om ver wil, met een touw aen een paal of pa- len in d’ aerd geslagen, vertuijen: ook een vaartuig aen ancker liggen. Schrijft gûmmar- gar, K. verstelt in G: gagargar, nomen ancker- inge 106 inge en anckertouw. Gagargaran aijan, anc- kerplaets, een reede. Kúmmartuppo, kinûmmartûppo, kakûmmartùp- po, g: kartûppoa, duijken onder water. Ka- kortàppo, duiekelinge. Ma-akartuppo, duic- kelaar. Kúûmmarummokûmmo, kimummarummokummo, kakámniarummokummo. «&. karummokum- J le, moa, I: karûmmokûmmoon, kinarummokum- mooa, ino-karummokammoon, kreuken, 't sa- men fronselen. 1: gûmmarummogûmmo, nom: gagarammogumma, fronse kreuken. Kummarini, rollen. Kisummarinikini, Kipum- marriulkini, kakûmmarriniktni, g. karrimki- via, Ì: karriaikinien, kinarinikinien, inokarri- nikinten, ronden, ront maken, kloots wijse: ook rollen. actiev. Schrijft gûmmarini en gummarinigini, en verstelt in g: Kämmasa, ki, ka, Impe. kasa, droomen. Paka- sa transit. kasa, nom. een droom. Mimt o náa kasa, ick heb in mijne droom gesien. Kümmaskas, kinûmmaskas, kakûmmaskas, kas- kassa, [: kaskassen, kinaskas, inokaskassen, krauwen. 1. gûmimasgas, gagasgas, nom. Kúummatos, kinummatos, kakûmmatos, g: ka- tossa, Ì: katossan, kinatossan, inokatossan, _de baard schrapen. | Kúmumattir, kiuummattr, kakummattir, g: ka- Urra, vers cn BRR EEEN ec rte tirra, 1: katirren, kinattir, ino-kattirren, bin- den met een deurgaende bindsel, als de pag- gers en dacken vàn huisen gebonden werden. Kwmmatto, kinummatto, kakummatto, g: kattoa, j: kattoon, kinatton, ino-kattoon, trecken, rasch trecken, tot sich halen. Pakatto, transtt- kakatto, nom: men leest, kûmmatto no mo- rabbies, 1. de eb begint te gaen of te trecken. Kúmmaar, kinùmmaar, kakûmmaar, g: kaura 1: kaûron, kinaar, inokaûron, met een krom mes afsnijden, sichten. Kaur, nom. sichte, _— krom-mes. Kúunmelokkoto, kieuummelokkolo, kakummelok- koto, g: kolokkoloa, 1: kolokkoloan,-kinolok- koloan, inokotokkoloan, ergens over heen springen. | Kúmmemûch, ki, ka, kûmga, kìnumga, kiaû, mûch, enz. toedoen de mouw, een rokje. Kúunmeries, ki, ka, kerisa, pass: kerises, kirie- ries, inokerises, ’t hooft over sijde leggen oin te micken. Pakeries, transi. kakeries, nom. Kúmmenis, kinùmmenis, kakummenis, kinissa, kinissen, kininis, tokinissen, ’t geen gemeen was eigen maken door deeling: ’t geen onder een was, op sijn self doen door scheidingen. Schrijft gûmmenees, verstelt in g. Kúmmeriel, kinûmmeriel, kakûmmeriel. g: kriella, I: kriellan, kiniriellan, ino-kriellan, t scherp en gaauw toeluijsteren. Kakriel, een toehoonng, 108 toehooring, toeluijsteringe. Ma-akakriel, een die scherp toeluijstert, om iets te weten; een toehoorder. Kûmmeroa, kinûmmeroa, kakûmmeroa, g. keroa, of eroa, 1: keroan, of eroan, kineroa, of ineroa, Ino-keroan, of ino-eroan, In twee delen: schrijft gûmmeroa, en verstelt in g gageroa, soda- nige deïjlinge. * Dese tempora comen van peroa, siet op P. Kummi, kinummi, kakûmmi, g: kia, I: kian- kintan, inokian, inikkan, recht af sien. Kûmmiagh, kinûmmiagh, kakûmmiegh, g: kiag- cha, I: kiegchen, kiniagch, inokiagchen, recht uijt strecken. Kûmmiagh, o asjiel, de benen recht uijt strecken. Schrijft gûmmiach, sijn neutr; magiach, recht uijt gestreck sijn. Kümmibokibo, kinâmmibokibo, kakûmmiboki- bo, g: kibokiboa, I: kibokiboon, kinibokibo, ino-kibokiboon, omroeren, maar natte dingen. Ook met kijven of andersijns beroerte aan-- richte. Pakibokibo, transit. kakibokibo, nom. Kúmmikiet, kinummikiet, kakûmmikiet, g: kie- kiedda, 1. kikiedden, kinikiet, inokikiedden, jed in stucken scheuren. Pakikied, trans. ka- kikied, scheuringe. Ma-akakikied, scheurder. Kûmmirigh, kinûmmirigh, kakûmmirigh, g: kierga, 1: kiergan, kinirgan, inokirgan, een linie ’t sij op pampier of hout, of elders trec- ken. A ep Mn beden 109 ken. Kakirrich, linie, streep, ring, oock waermede men streepjes linieert. Kûmminkin, ki, ka, kinkinna, kinkinnen, kinin- ken, inokinkinnen, klijncken zoo als met de kleine belletjes. Pakinkin, transi. kakin- kin, klinckingen. ’ Kúmmio, kinummio, kakùmmio. g: ki-o-a, I: kioon, kineo, inokioon, met het hoofd stoo- ten of netelen als de boeken, stieren, enz. doen. Kúmmiol, ki, ka, kiolla, kiollen, kiniol, inokol- len, spitten, spits maken; act. pakiol, trans. kakiol, spitsing. Ma-akakiel, spitten. „Kúmmir, kinûmmir, kakûmmir, g: kirra, I: kirren, kinir, inokirren, met een strijknet Ka- gir genaemt vissen. l: gummir, nom: gagìr, een strijknet, oock soodanigen visschinge. Kûmmirgir, kmummirgir, kakûmmirgir, g: kir- girra, Í: kirgirren, kinirgir, teokirgirren, schrapen, geheel vernielen en te pict maken, S: gûmmirgir, nom. gagirgir, vernielinge, uijt- schrapinge. Vernieling. Kûmmivkir, ki, ka, kirkira, kirkirren, kinirkir, inokirkirren, knersen met de tanden; act. pa- kirkir, transi. kakirgir, knersinge. Ma-aka- kirkir, knersen. | | Ktmmirragh, kinummirragh, kakummirragh, g: kirragcha, I: kirragchen, kirrirragch, inokir- ragchen, in stucken scheuren. Kúmmirra, 110 Kummirra, kirragh, ki, ka, g: kirra, kirragcha, LL. enz. intendeert kdenmiskiijk, Kmmissikissiel, kinûmmissikissiel, kakûmmis- sikissiel, g: kissikissiella, langsaem, sonder veel bewegens ied doen, “t sij gaen, eten, wercken, enz. | Kúmmissokisso, ki, ka, kissokissoa, kisso'-issoon, kinissokisso, inokissokissoon, sich op en neder bewegen, even als de staert van een beest, als dat quispelstaert. Mado kûmmissokisso. kior, kissokissot, nom. kakisso, wert genaemt „een roer van ’t schip van dat, dat gins en we- der heweegt als een staert: anders kakisso, en kakissokisso, de beweginge selfs. Kúmmitor, kinummitor, kakûmmitor, g: kittor- ra, 1: kittorren, kimitor, inokitorren, ied kreuc- ken, als een ried, bamboes, rotting, enz. Kúmmitta, ki, ka, kitta, kittan, kinitta, ino kit- tan, ’t een been achter uijt steken. Pakitta, transì. kakitta, achter úijtstekinge van ’t been: Kúmmittikit, schrijft gammiddiggit, en verstelt in de letter G. Kúmmoagh, kinummoagh, veren q: koagcha, 1: koagchen, kinoagh, inok oagchen, los maken, ontbinden, ook uijt doen als kle- deren. Wert ook tot het gemoed gebracht en betekent sijn sin en gemoedigheid ergens aftrecken. Paka-ach, pi, pa. 1pako-ach-a, enz, . 1 enz. doen los maken. Kûmmoach obre, een boge ontspannen. Kúmmoesach. beitelen, bebeitelen, Ai, ka, ka- koesach, de beitelinge, oock de beitel. Kmmoar, kinummoar, kakûmmoar, g: koarra, 1: koarren, kino-ar, inoko-arren, ergens over heen springen. Kakoar, nom. sprong. Ma- akakoar, springen. Kúmmoen, kinummoen, kakummoen, g: koen, IT: koenen, kinoen, inokoen, gevangen setten, binden, in de boeijen setten. Kakoen, keten, boeijen. Ka koen-an, gevangenhuijs, boeijen- plaets. | Kúmmogh, (schrijft gùmmoch) kinûmmoch, ka- _kûmmogh, aanbinden. g: kogcha, [: kogchen, kinogh, inokogchen, kummogh, o baan 1 bar- ron, tpaart aen een boom of paal binden, nom. gagoch, bindinge, bindsel. Kúmmoghkoch, kinûmmoghkoch, kakûmmogh- koch, g: koghkogcha, 1: koghkogchen, ki- noghkogh, ino-koghkogcehen, afwassen. Kúmmomogh, kinûmmomogh, kakûmmomogh, g: kûmmogcha, 1: kûmmogchen, kinûmmogh, inokûmmogcher; vinde dit woord alleen ge- voegt bij ranied, rima, en rfba, betekenende, die toe te doen. Kúmmokot, kinûmmokot, kakûmmokot, g: ko- kotta, krom, boghtig liggen. Kúmmolot, ki, ka, imp. kolotta, passi. kolotten, kimolot, 112 id kinolot, inokolotten, walgen. Pakolot, transi. kakolot, walginge. Kümmotkot, ki, ka, kotkotta, nijgen, vabok, even als lummogot, en takies. Kûmmoliet, idem even als kummaibach. Kúmmomokummo, kinummomokummo, kakum- mokûmmoa, kummokummoon, kinummo- kûmmoon, inokummokummoon, de vuijsten tegen den anderen vrijven. - Kúmmalachkach, ki, ka, kalachkacha, kalach- en, kinalachkach, inokalachkachen. Paka- lachkach, transi. een beest te midden door kappen, door’t rugge been en borst henen; idem met sûmmarabsab. Kúmmono, kinûmmono, kakummono, g: konoa, kono-an, kinonoan, inokonoan, dulden, verdra- gen. Kakoeno, lijdtsaemheijt, verdraegsaem- heijt. Ma-akakoeno, lijdtsaem, geduidigh. Kwummoragh, (schrijft gûmmorach, en verstelt in g:) kinummoragh, kakûmmoragh, g: ko- ragcha, [: koragehen, kinorach, intend, nom. gagorach, ma-agagorach, een viller. Kwummossi, ki, ka, kossia, kossian, kinossi, ino- kossen. Pakossi, transi. ongehoorsamen, act. kakossi, boosheit, ongehoorsaemheit. Ma- akokossi, boosvicht, een ongehoorsamen. Pa- kossi, pi, pa, pakossia, ipakossi-in, Eter inopakossi, doen ongehoorsamen. Kumpi, kinûmpi, kakûmpi, g: kuppia, 1: pe 6 pien é DE pien, kinuppi,, inokuppien,_ opvouwen, „oprol- len, ’t£ samen packen tot een bos. Aje Kümmvúmktm, ki, ka, kûmkûmma, wi jen met alle vingers teffens. Pakùmkùm, transit. kakûmkûm, nom. Kúmrar, ki, ka, kaxra, open doen, opsluiten, alleen de hant: kûmrar,.o rimai, Kúmpi, een opgevouwen. of ’t samen gerolt s stuk. Item een opgerolt-of * sacm gevouwen, bos. Kûppi, o.zikakas, een rol sijde stof. Kúppi 0 | bazigh, een bos, harte vellen. Väan rûmpi. Ln Keunral, ki, ka, krielen, wert alleen geseiijjt van spruiten, van kruiden, die uijt de aerde lopen, Kúmzijr, kinûmzijr, kakúmzijr, g: kizijrra, , Ï: kizirren, kienzijr, inokizijrren, knippen, nij, pen, afknippen, afplucken, Men seid ook, kumzijr o to-1, een splinter uiijttrecken. Ka- kezijr, een nepe,, afknijpinge, eed Lallab, een waaijer, een vuijlnis schûppe,_ Van _ Palablab. fe | Labo, gevoegt bij ta, betekent vruchtbacr, bij baron, voor. week, onbeqûaem om te wercken, Malabo, het verbum, Lalla, gekrookte rijs. Lallabach, groene loock. Lallama, poespas van rijs en water. Lallaas, een schoone gele bast, die men ge- „{bruickt, om ergens tusschen in tot cieraat te „voegen, gelijck de, haesegacijen met roode ra Ee EEN rottig, _ | ek ij sat 114 rotting, en dese gele bast tuschen beiden wel bewoelt werden; de inwoonders rijgen oock deselven seer fijn gespleten hier en daer, door haer eigen geweven rockjes, tot meerder c | Lallatach, een hout of schamel, daer men een licht of ied diergelijk opset, om wat van de aerde af te staen. Van Lûmmatagh. Lolian, en lalian azijhja, middagh. en Molallûm, in, diep sijn. Lal Dinne nÀ Paolallum, fransi. diep | doen sijn, diep graven. Velg den dauw, t verbum malamo, dauwen, dauwich ofte dampich sijn. __La-ob, een huijsken, daer men allerhande huijs- _ tuig; ook wel padi, geerst enz. in bergt. La-obbómas, een huijsken daer men vleesch en vis in bewaart. Compositum van la-ob, en momas. Lalka, blixem. Van Lumka. Lalladan, een kûssen. Lallokogh, een kamme. Van kende Lalpi, het haar van de oogdecsels. Lenesoleso, I: linenesoleso, lalenesoleso, leneso- lesoa, juichen, na inwoners wijse, wanneer de vrouwen van dans een deuntje uiijtgesongen hebben. Lido, sin, meninge, interpretatie, verklaring hi, la, lidoa. Palido, transit. Lido, waen, sin, meninge. Libbe-adippi, 15 Libbe-adippi, tin. Lümmichob, linimmichob, falinimmichob, lichab= ba, hiehobben, linichob, inolichobben, slorpen. Limmabit, h, la, labitta, labitten, linabit, inola- bitten, klemmen, t: w: ergens tuschen; maer ergens onder klemmen is summelit; is ook iets tegen malkander aanklemmen; geïijk de bil. loog, (gespleten bamboe,) op de sehuppe ge- bonde sijnde klemt, want daer los maer op ge- hecht sijnde is pillik. Limmiod, hinimiod, lalimiod, liodda, hodden, h- niod, inaliodden, eens omwringen, een draai} geven. Limka, linimka, lalimka, g: ilka-a, ilka-an, lien- ka-an, ino-ilka-an, blixemen, met het optrec= ken van de oogleden wencken. Loan, een paert, koe, elandt, buffel, aok een pijk, of spitte, ook een dienaar die ons werck doet, een slaeff. la dese laetste beduidenis is het woort verachtelijk of wel in Ganna gesegt. Lo, als roos, een oever. Lummala, linûmmala, lalûmmala, Ïala, lalan, linala, inolalan, qausd insteken, daertoe ver- soeken en aaunhitsen. [tem spooken. Palala. pi, pa, ipalala, doen of laten versoeken; lalala, versoeckinge, spoocksel. Lúmmalak, linummalak, lalûmmalak, lellakka, | lellakken, 116 lellakken, inillak, inolellakken, menne of woorden dreijgen. Lummatiech, Hi; la; kehecha, Taliecheh! knaliech, inolalichèn, « een * weinich: sieklijdk, “onlus-” tig sijn. Palaliech;, traus. Paliech, nom: Lummapies, \inûmmapies; lalûmmapies, lapies- sa, lapiessen, linapies, imolapiessen, met de vuijst kneden, drucken; neerdeuweén; lapis, kneding. Ma-allalapies. Lúmmapilapies, hinumsnd paap) latr pies, lapilapiessa, enz. ’t selve als lûmmapies,' lallapilpaies. Ma-allapilapies, (idem intend.) Lúmmaslas, lnûmmaslas, lalmmaslsa, laslassa, laslassen, linaslas, inolaslassen, met gelt-of’ andersijns iemand van de straffe afkopen. Lúámmatagyh, inùmmatagh; lalùmmatagh, latag- cha, latagchen, . hnatagchan, inolatagchan, schamele, óf ted diergelijk, ondersetten.… Lmmauk, \inûmmauk, lalûmmetk, laugga, lauggen,inaûg, inolaûgen; vrijen, ten heùwe- lik yersoeken. Palauk, vrijagie. Ma-alallauk, een vrijer. | Llmmaulalb, hntmmaûlaûb; lalûmmaûleûb, laûlaûbg, laùlaâban, linaûlaûban, inoläûlaû- ban, doen helder opstoken op branden; Item. bij een helder vuur ied koken of braden: Pa- laûlaub, doen, so doen. Lûamias, 1,/la, hassa, pass: liassen; linias; ino- kassen, 1 OWRGER La eren seek Piere 117 ‚hassen, open doen, alleen, de oogen. Liûm- „mias-o macha: ‚Palias, transit. _Lémmibach, lûla, imp. libacha, pass. däbachen, enzi de ‘buick inhalen. ‚ Palibach,transi, Lionmido, h, la; hâoa, hidoan, hers „loo- chenen; lallido, loochening. Lúummis, inummis, lalûmmis, lissa, wenge h- nissan, inolissan, gloeijen, ook met een wreed en toornigh. gesichte aansien. Lámwitúllito, hi, la, lullitullitoa, waggelen, activ. wert alleen van groote dingen, als boomen, _bamboesen, enz. verschilt, van tummaratab. Palitûlhito, transit. | Lúmmiòllio, inûmmiollio, lallummiollio, liollioa, hollioan, liniollio, inohiollion, naloopen, jagen. Lúmmo, hi, la, loa, loon, ino, ino-loon, vergesel- | schappen. Paloa,-doen, so doen: lallo, nom. …_ Ma-allallo. Lúmmobo, linûmmobo, lalûmmobo, loboa, lo- boon, linobo, inoloboon, steelen. -Lallobo. Ma-allallobo. ‚Lûmmochod, linûmmochod, etende end, lo- chodda, lochodden, linochod, inoloehod,. enz. vieren, botgeven,,niet aanhaelen. Lallochod. Lúmmogot,h, la, logotta, logotten, linogot, ino- logotten, nijgen: pn kûmmotkot. | Länrsaleok: linûmmokogh, lalûmmokogh, lo- kogcha, lokogchen, linokogb, inolokogchen, kemmen ‘tsij sein selven 't sij een ander, Lämmol 0, US Leämmolo, lì, la, loloan, linolo, inololoan. Van alle plaetsen bij malkanderen jagen: wert van fevendige schepselen gesecht, als herten-bees- ten, bocken, enz. indrijven van alle kanten, samen drijven. Pálolo, doen, so doen, lalo- lo, nom. | | Lámmoob, Hia, 1, looba, lodderlijck sien. Paloob, transi. Lalloob, nom: lodderlijck gesicht. Ma-alálloob, lodderlijck mensch ! Z.ámmovog, linummoog, lalummoog, looggs, loog- gen, linoogh, inolooggen, aenraken, ook beu- selen, om tijdverdrijf en spelens wijse ied doen. Paloog, doen, so doen. Lalloog, nom. beuselinge, trijffelinge, Ma-alalloog, beuse- laer, trijffelaer. Lûmmoog, \î, la, foomma, passi. loommen, li- moon, ino-loommen, schijnt te wesen: ijet ver- evenen, met erkentenissen van een voorge- gane weldaet als lûmmoon o atite, o ra- mied; lalloom, nom. Mij dunckt dus, wanneer | ijmant met een woort ten beste te spreken eenige dienst heeft gedean voor een ander, also dat hij daer door beter waren heeft gekregen, dese, die verkregen heeft, vereert ijets van ’t verkregene aen den genen, die hem met sijn woort geholpen heeft; dit segt men: Lûm- moon o atite. Lammosagh, MS lalùmmosagh, losàg- cha, losagchen, linosagh, inolosagchen, ’t geen 119 geen begraven is wederom opgraven, ook oude _ en lang geleden dingen weder ophalen. Lûmpi, li, la, lúppia, luppian, linuppian, ino- luppian, lmpielpi, li, la, lûppielpia, enz. in- tend. lûmpi, flickeren als de vaste sterren, oog. blicken. Palûppi, en palâppielpi, trans. lul- pi, en lalpielpi, nom. flickeringe; lulpi, oock ’t hair over de oog-deksels. Ma-a-addo, een afrader: kannaddo. Ma-a ba, een verstandige. Van maba. Ma- aijaab, een propheet, voorsegger. Van Me-aab. Ma-ababaas, een boodschapper, een die ergens tiding van brengt. Van Paas. Ma-abalizich, een vervoerder. Van Pizich. Ma-abba, vruchtbaer, wert in t° gemein geseid van planten, dieren, menschen. Van Poa. __ Ma-ababodda, vruchtbaer, wert van dieren gesecht. Ma-acha, een dootslager. Van Pacha. Mi hesas: een dief. Van Machab. Ma-ado, die verstand ven koecken heeft, een kok. Van Mado. Ma-achachad, een vergelder ten goede en ten quade. Ven chûmmas. Ma-achachuppir, halstarrig, weerstrevig. Van Chumpir. Maag, asijn, Ma-aita, die gauw sien; van Mita, Ma-aja, een gever. Van Pea. Ma-akakossi, 120 Ma-akdkossi, een ongehoorsame, overtreder ‚belhamer van wederspannigheid. Vn Rum- mossi. | | Ma-alabo, vruchtbaer, wert van aerde gesech. Ma-allal, mild sijn: ook mildelijk ied doen. Dan mina allal mamallaal a-allalla, a-lalal- len, ina-alallen, ino azalallen. Al-al, mild sein. Ma-alalloog,. verschrikt, verslagen, g: alallo- ogcha. Ma-aat, een die verstant van meten heeft, een meter. Van Moet. Ma-allallobo, een dief. Van Lûmmobo. Ma-arab, een dronkighmaker. Van Parab. Ma-aragh, die veel ontvangt, verkrijgt ofte be- komt. Van Maragh. Ma-arien, een priesteres, siet Marien. Ma-arra, ledig, sonder werck, die niet te doen heeft. Ook gerust, onbekommert van harten sijn. g: a-arra. Maa-rapies, een sondaer, booswicht. Van rum- mapies. | Ma-ararait, die wel singen kan in geselschap. Van rummait. Mdaru, mi, ma, kout sijn, als masûmah. Ma-arari, een wachter. Van rûmi. Ma-arrat, een soorte van vis, bijna als de va- derlandse gúllen, schel-vis. Madrich, mi, ma, imp. a-aricha, passi. aárichan, ina-aarichan, ino-aárichan, eeren; activ. eer-. . liefich sijn, schaem-haftich, beschaemt | sich 121 „sich dragen:omtrent eenvander'die men -eert, Aàrichag. Pearich, ijmant doen eeren (ofte beschamen, “schaem “haftig maken; ar-arich, seerbiediehe schaemte. « Ma-aarich, een die eenander @ert of sich schaem-haftich toont. „Maas, mi, ma, vangen even als chûmmaû: is ook een sekere manier van visschen met een schepnet om garneelties, aan, genaemt. Aas, een besem, doch van seker kruijt, mede aas genaemt, alleen gemaeckt; anders is t chachaû. Ma-asannan, een benijder. Van masannan. Ma-asasarra , die veel slaapt een slaepert. Van Summara. Ma-asiklat, een fluijter, die wel op de fluiijt kan spelen. Van klaû. Maaspat, acht. Ma-assas, luijaert; siet masas, het verbum. Maaspaspat, ieder acht bij achten, of met achten. Marasasiri, een uiijjtroeper. Van simiri. Ma-asasat, een smit. Van summatsat. Ma-asassis, een naijer, snider. Van sûmmis.- Ma-dsoso, een gever. Van passoso. Ma-asselakko; van luijheid t eenemael onnut en, ondeugende. Ma-atattúppa, die van Ei memory is. Van ‘ tumpa. Ma-asassabach, die vergif in geeft: van sumbach; Ma-atinnaam,een voorganger: van matinnaam. Ma-attallalattala, 122 Ma-attallalattala, een trooster: van tumma- lattala. Maat, wert alleen gebruickt van ’t aenwassen en hooge sijn der rivieren, niet van de zee, noch van de ebbe; praet. mi, fut. ma; transi. paat, nomen aàt. Mabarrija aát o sabba de aenwas der rivier is seer sterck, ofte den afloop der rivier is sterk. Aataijan, de plaets beneden aen de rivier, daer 't water aflopende, de rivier grooter en sterker maeckt. Maat, mi, ma, aata, wert gebruickt omtrent het branthout, soo seggen sij maat eeb, brandt- hout kappen; trans. paat; pi. pa. ipaata. Ma-atattosik, of ma-atattose, een leugenaer, Van tummosik, van tûmmose. Ma-otattaas, een voorganger : in ied te doen. Van matas. _Ma-atite, een die openlig voor het volk spreekt, een predicant. Ma-atil, een leeraer. Van pat- tite, van patil. Ma-ataûso, een medicijn meester. Van Pataûso. Ma-auba, een die altijd vakerig is: van moba. Ma-aú-ach, vergeetachtigh: van poach. _Ma-aûridda, een man of vrouw, die van sijn „echtga afloopt: van moriedda. Ma-aunat, een stokebrant, aenstoker van vijer:: van ponnadi of monad. Maauso, een weünaer of wedúwe sijn: mi, ma, ' „ aaûsoa, paauso, pi, pa, ipaaûsoa. Ma-aussti,, 123 Ma-aussi, een wechschuijler of wechsteker uiijt boerterie, want verschilt van ma-achab, en ma-allalloba : van pesi of paûsi. Maba, minaba, mamaba, weten, verstaen; ma- bada saan, en zies, een verstandig gemoet, g: maba, schijnt ook te betekenen, erkennen. Ma- abam charsar ja ta Labba; ik ken Labba zijn stem. Pala, transi. Aba, kennisse, weten- schap. Ma-aba, een verstandige, verstandich. Intendit. mababa; nom. ababa; abak o taposai, alweten sijn. Va Ma-baas, minabaas, mamabaas, abasa, abasen, inabaas, ino-abasen, bekruijpen. Pabaas, transi, bekruijpen. Mabaas mcrab, is helder schoon weder: malaas marióllo, als de bees- ten gras eten, als ’t vuijl regenachtig weder is, en als -beesten in ’t gras liggen: nom: abaas, bekruipingen. Ma-abaas, bekruijper. _Mababat, minababat, mamababat, ababadda, het gaen van meuschen of beesten. Ook al het voortgaen van tgeen sigh plaatselijk be- weegt. Pababat, transiti. impr. ababadda, ipababadda. Ababad, gang, nom. Pass. aba- badden, inababad, inoababadden, ipababad, inipababad, inoiapabad. Ababadden-iata, de aerde wort begaen. Ma-ababad, ganger. Mababosa, een oudt mensch sijn of werden, mi, ma, ababosa. Pababosa, transi. ma-ahabosa, een oudt mensch. 1d Mhgachas, 124 Mabachas, mi, ma, abachassa, droogh sijn: ba- chas, droogte. Pabachas, droogen, activ. imp. _tpabachassa, transi. abachsassen, passiv. obachassen, inobachas, inoabachasen, ipaba- chas, inipabachas, moipabachas; men secht om de corthéid wil, mabas en palas. “Ma-aba- chas, droogen, als dat droog maekt. - Mabach-ich, uiijtgespannen. Van pabach-ich, mi, ma, uijtspanninge ofte daermede men uijt- spant. Ma abachchich, uijtspander. Mabadas, m1, ma, even als mamacho. Mabaddabadda, minabaddakadda, mamabadda- badda, abaddabadda, abaddabaddan, inabad- dabaddan, hioabaddabaddan, staroogen, stijf sien. Pabaddabadda, imp. rpabaddabadda, transì. nom. abaddabadda, versieninge, stijf gesichte. Ma-abaddabadda, een die verre stijf siet. Mabad, mi, ma, abadda, elden, inabaddan, inoabaddan, het vloeijen van ’t papier als men - schrijft, doch met kleijne vlexkens. Mabad o barritok; verschilt van momach. Pabad, trans. abad, vloeijinge. Maballa, mi, ma, oballa, o ballaan, imoballa, ino-oballaan, lekken, verschilt van misosso ; maballa, als de breuck groot is enhet sterck lekt, en misosso, als de breucke fijnder is „en het weinigh lekt. « Paùballa, transi. Mabarra, sterk sijn of worden; 8: abarra, mi, ma, . barra, 125 barráy sterckte; Van Mabarrá. Ma-abarra, sterckén, een die sterck maeckt. … Pabarra, trans. ipabarra, et acttv: tmp. abatra. Pass. ipa- barra;ibipabarra, inoipabarra,” acti. abarran, itiabarra, inoabarran. Abarra, versterckinge, vam pabdrra: «0 shag [4qz Mabarraás, mimabarras, ME efter aibakrdash, ‘abarrassen, inabarras;: inoabarrassen, op” de vland uijtgaen, om ergens-onverhoeds te over- vallen: Pabarras, ipabarrassa, imp. trans). ‘Nom: abarras, uijtgaen op de hade Ma aba- ras, uijfganger. | Mabarran. mi, ma; abarranna, neutr: bloot sin; pabarran;, act. et. trans. Meabarri, mmabarri, mamabarri, abarria; waaijen; pabarri, trausl. abarria, ipabarria, imp: doen waijen,- Pas. barrin, _ binarriny”ino-barrin, trans. ipabarri, intpabarri,-inoipabarri, Barri, nomen. de wint, Midbart, m1, ma, na de, wijse, van ma-ries,- be- duidt to-esse, ofte-het veel sijn van vliegen. Mabasso, wel riecken, mi, ma, “abassoa,- oock wel smaken, neutr,- wert van de salm gesecht, „die wel ruiekt of ‘smaeckt., Basso, nom. reuck en smaeck. Pabasso;swel! rieckende, smakelijck doen of maken, tmp. act, abässoä, trans. pabassoa, pas. bässoan, binabsoah; -ino- b&ssoan, pabdsso, »-inipabasso, inoïpábasso. Machopät,(de o-cort) welsmaken, activ. mi, ma, Imp. 126 imp. achopulla, pass. echopullen, inochopul, inochopullen, smaker, ten aeusien der per- soone, die de spijse smaeckt, Mabaùaas, mi, ma, imp. abauasa, omtrent het slingeren of toûteren, eenige woorden tot dat spel behoorende spreken, en ten einde juichen. Mabdzibat, mi, ma, abazibadda, slecht effen sijn, __mapospos, contrarium, mì, ma, apospossa, papospos, transi. pospos, nom. Pabazibat, pi, pa, ipabazibadda, transi. act. abazibadda, nom. bazibad.. Pass. act. bazibadden, bi- nazibad, inobazibadden, trans. ipazibad, inipazibad, inotpaz:bad. Mabág, (de laetste a wert qualik gehoort,) mina- bagh, mamábagh, abágcha, abagchen, ina- __bagh, inoabagchen, omhelsen, in beide d’ armen nemen, oock op de armen ofte handen dragen. Pabag, transita, | Mabido, mi, ma, abidoa, swart sijn. Pabido, transì. en imp. ipabidoa, ipabido, inipabido, _inoipabid, acti. abidoa, passi. alidoan, inabi- doan, ino-abidoan. Mabilla, mi, ma, abilloa, neutr. gekloven sijn. Pabilla, act. en traas. Billa, een klove. Ma- abilla, gekloven. Mabillaag, breed, mi, ma, abillaga, pabillaag, breed maken. nom. billaag, breette. Ma abil- laag, trans. en acti. breet maker. imp. abil- laga, pas. abillagen, inabillaag, inoabillagen, ipabillaga, 127 ipabillaga, ipabillaag, inipabillaag, inorpabil- laag. Mabillabillaak, plat. Mabinnas, mi, ma, abinnassa, gesondt. Pabin- nas, trans. gesont maken. transi. et act. impr. abinnassa, ipabinnassa, pas. abinnassen, ina- binnas, inoabinasa, ipabinassa, ipabinnas, __inipabinas, ‘inopabinnas. Binnas, gesont- heit. Abinnas, gesont makinge. Mabinnas, gesont maker, geneser. | Mabinnt, mi, ma, abinnia, vet, vleesigh sijn. Pabinni, vét maken, trans. et acti. imp. abin- nia, abinni-in, inabinni, inobinni-in, ipabinnia, pas. ipabinni, inapabinni, ino-ipabinnì. Binni, vettigheit, abinni, vet makinge, Re: Ma- abinni, vetter, mester. Mabior, minabior, mamabior, abiorra, achter blijven, sonder voort te reijsen. Pabtor, trans. et act. tmp. abiorra, 1pabiorra, pas. inabiorran, inoabiorran, ipabiorra. ipabior, inipabior, inaipabior. Bior, nom. wert als praepositio gebruickt, Ma-abior, achter blijver. Mabirbir, mi, ma, abirbirra, abirbirren, inabir- bir, inoabirbirren, abirbirren, 't bedaren des gemoets in graamschap. Mabirbir itsies, van gram wederom te vreden werden. Pabirbir, sulcx doen, doen. Abirbir, nom. bedaringe. Ma-abirbir, bedaren van gemoet, een die een ander bedaert. Ô Mabissas, minabissas, mamabissas, abissassu, sich 128 _gich rusten of gereed maken om ergens. te gaen of ied te doen. Mischien ook gerust, gereedt., pas. Pabissas. trans. et act. imp; „abissassa, abissassan, inabissas, inoabissassen, tpabissassan, pas. ipabissas, inipabissas, inc- ipabissas. “Abissas, nom. toerustingen. Ma- abissas,toeruster. … id Mabisse, mi, ma, abissa, recht ok omnbtin van gemoet, deugtsaem, rechtvaerdigh sijn. Pa- bissen; trans. et act, imp, abissea, abissei, Ina- bisse, inoabissein, ìpabissea, pas. ipabissi, | inipabisse, 1noipabissen. … Mar-abisse, recht, oprecht, rechtveerdieh _ meker.-; Babisse, rechtveerdigheit, gerechticheit. | Mabisse bise, als mabise, dan wert alleen. van velen geseid, ja mabisse bisse tape ja tatakore roe, sijn als de rottange recht: intendeert ma- bisse. Bisse bisse intendeert babisse, siet pis- se: Ma-abisse bisse, seer recht, oprecht, recht veerdich maken. Mabo, minabo,mamobo, aboa, aboan, inaboan, ino-ahoan, ontfermen, vergeven, verlossen. Pabo, pinabo, papabo, ipaboa, ipabo, inipabo, inoipabo, doen, sulx doen: ’t geen uiijt barm- hartigheit gegeven of gedaen wert, is abo, iniabo, ino jabo. « Abo, nomen, vergevinge, abonmo babossi,. Bo,.genade, ontferminge; „bo no tsies. Ma abo, ontferraer. d, Mab-o, 129 Mab-o, mi, ma; ab-oay neutr. verrotten: pas. ver- rotsijn. _Pab-o, trans. ab-o, verrottinge. Maboas, minaboas; mamaboas, aboasa, verhuij- sen. _Paboas, trans. pass. aboasas, inaboasas, inoaboasas, jas ta, i-aboas, ini-aboas, ino-iaboas ja ballag; nom aboas, verhuisinge. Mar-abaas, “verhuijser, die een ander doet verhuijsen. Maboch-o, minaboch-o, mamabogh-o, stincken, sterck rieken. Paboch-o, trans. ét acti. imp. „aboch-oa, pas. ‘aboch-oan, ipaboch-oa, ipa- boehro, inaboeh-oan, iaoaboch-oan, inipaboch- o, ino-ipaboeho. _ Bocho, stank. Maborra, minaborra, mamaborra, aborra, bevre- dicht sijn, of “worden, meutr. Borra, vrede- genoten, van - maborra. Ma-aborra, vrede- maker. _ Aborra, bevredinge, komt van pa- borra._ Paborra, trans. et act. imp. aborra, ipaborra, bevredigen. De pas. act. trans. aborran, inaborra, ino-aborran, ipaborra, ini- paborra, inoipaborra. | Maborried, mi, ma, aborrieda, neutr. omgekeert __ sijn, radix, porried. Maborroch, verheven, builigh, bultigh, kantig, niet rond sijn. Maborroch a sies, maborrogh a torran, maborroch ja morra enz. Paborrogh, traus. et act.“imp. aborrogg:, ipaborrogga, pas. aborroggen, inaborrogh, inoaborroghen, ipa- borroggen, inipaborrogh, ino ipaborroghen. Borroch, 130 ‚„Borroch, buil, bulk „M eggen hai bult maker. bi of Mabosso, mi, ma, dhisos: neutr. allte ár ver- anderen. Paboso, pi, pa, imp. abosoa, pass. „abosoan, inobosoan,--ino-abosoan, 1ipabosoa, _Apaboso, inipaboso, inoipaboso, verslijten. act. Macha, dood sijn. Cho macha, een dood mensch; ook dor, uiijt gedroogt. Macha. da: baron, droogt hout. Macha da ta, dor aerdrijck. Pa- cha, dootslaen, acti. imp. acha, achar, ‚inácha, ino achan, trans. ipacha, inipacha, inoipacha. Het neutr. heeft geen ander nomen ‘als. ma- cha selfs— Is mede het verbum, macha, ‘mi, ma, acha, sterven.‘ Acha, een dootslaegh, nom. Ma acha, een dootslager. En verder de ‚no- mina die van Pacha geformeert sijn. Mach-ijato, doorstroom sijn. Mach-achio-a-oogh, als machio-a-oogh. Machachod, een overspeelder of overspeelster. Van chûmmod. | Machab, minachab, mamachab, achabba, achab- ban, inachabban, inoachabban, heimelijk in 't verborgen ied doen: Pachab, transi. Achab, dieverei. Ma achab, een dief, stelt dese bij machab. Machaddak, nabij, dicht bij, niet terre sijn, mi, ma, achaddikka: neutr. pachaddik, traùs. et acti, nom. chaddik, wert gebruick als pro- pesitio prope. Radix chûmmaddik. Maûbe a chaddik, Ee, nn dad oenen nde a en ee" od 131 chaddik, nader sein. _Ma-achaddik ocho, even-naeste, naeste, even-mensch, een die nabij is. ‘Machallo; mi, ma, áchälloa, ‘helder, klaer; ma-_ challo a to, klaer water: machallo a boesûm, klare lucht: machallo a tattorrodauron, een _ heldere spiegel. Pachallo, trans. et activ. Gallo, nom. klaerheid. Machallochallo, intend. Ma-achallo, klar maker. Pachallo, act. achal- loa. pas. ipachalloa, trans. achalloon, inachal- loon, moachalloon, ipachallo, DE, inO- 1pachallo. Machalt, Takeijs: mi, ma, achatta. Machal-pod, 't einde, mi, ma, achal-podda, al te _ samen tot de laetste toe ergens comen, of gaen, voltrocken sijn even als machil. Achalta, of achalpodda dúmmoro- tapos, comt al te samen binren, Minachalt, of mi- nachal-pod sohsa tapos, sij sijn al te samen henen gegaen. Pachalt, is acti. et. Pachal- ‚pod, trans. voltrecken. Achalta, achalten, inachalt, inoachalten, imp. pas. Pachalta, 1pa- chalt, inipachalt, inoipachalt, MiiEhansehahiand. diep sijn. Machammo- chammo-nochaûch, alleen van een put. Mina, mama, achammochammoa. Dit beduijdt ijgent- lijck schemer-duijster sijn, dewijl het in diepe putten, niet anders als schemerlicht is: soo heeft oock dit woort de bovenstaende beduij- | denisse + k 132 _denisse gekregen. Maramorammo, wert even | „eens bij de Takeijers gebruickt, Chammo- chammo en morammo, nom. ide, Machanagh, mì, machanacha, neutr. gekrapt _sijn als de pijlen boven op; Siet chûmmanach. Chanag, het krapje op de. pijl. Machapor, mi, ma, g: achaporra, van weinig woorden, niet veel van seggen, swijgen. Pachabor, transi. et acti, Machapochapor, intend. Chapor, nom. stilswijgentheit; is cha- pachapor. Ma achapor, stilswijger; imp. achaporra, achiporran, inachaporran, moacha- , porran, ipachaporra, pas. ipachapor, inipacha- por, ino ipachapor. Machaogh, kuilig, rompligh, strompligh sijn. _Pachauch, trans. et acti, imp. achaûcha, ___achaûchen, inachaûch, ipachaûcha, pas. ipa- chauchen, inipachauch, inoachauchen, ino- ipachauch. Chaûch, een put. Ma achauch, delver, put maker. Maghappo, gloeijend sijn, bij gelijkeniz wert ook geseid van $tercken dranck, omdat sij het ligchaem verhiten doet gloeijen. Pagappo, gloeijen, acti, trans. Pachippo, chappo, nom. Ma agappo, gloeijer. Pagappo, act. trans. imp. &gappoa, agappoan, izagappean, ino- agappoan, ipegappea, pas. ipagappo, inipagap- po, ino ipagappo. | dfacharapo, mi, ma, acharapoa, neutr. siet ‘chúmmaraj po, > veld anal ‚ châmmarappo. Pacharapo, act. et ‘trans. Macharrieb, mi, ma, acharriebba, onsienlijck sijn, wert gesegt van wint, geest, enz. Áchar-_ rieb, nom. Ma acharrieb, een die onsienlijk maeckt. « fia Machatto, mi, ma, derfattón, to esse, ofte het sijn van roock, eroocken, roockigh sijn. Pa- chatto, acti. trans. Imp. achattoa, achattoan, tnachattoa, inoachattoan, ipachattoa, pas. ipa- chatto, inipachattoa, inoïpachattoa. tid nom. " Mache, mi, ma, tmp. achéa, pass. acheên, ina- che, inoacheën, wanneer men raet even of oneven, die verliest die segt men dat mache- mogelijck verliesen. Machaûbon, minacheaubon, mamacheaûbon, pas. acheaubonnan, inacheaûbonnan, inoachaûbon- nan. _Acheaubonnan, boerten, jocken, ei- gentlijck ledich sitten, beuselen, sonder ijet ernstig te doen. Acheûabon, nom. beuselinge, treijselinge. Ma acheaubon, beusêlen, treïj- selen. Ta ja don acheaubonnan, de plaets: of huijs wert bespeelt. Mach-do, soet sijn: mi, ma, achedoa, (aë e cort af) chedó, soetich. Ma achedo, soetmaker. Pachedo, transi. Macheer, vernuftigh sijn, mi, ma, acheer. Pa- cheer, tráns. et âct. pi, pa, imp. achéra, ache- ran, inaeheran, inoächeran, ipächéra, pas. ipa- | cheer s ‚136 . achobottan, ipachobatta, pas. ipachobot, ini- pachobot, inipachobat. Machobbechab, mi, ma, achobbechobba, hen ì. chummobbechob, haestich. sijn. Chob- bechob, act. et trans. Chobbechob, nom. haestich. | Machomorraja, mi, ma, Bokor. verschrikt, verslagen sijn. Pachomorraja, trans, et. act. compositivum de macha, et morraja. Achomor- raja, verslagentheit. Ma achomorraja, ver- schrikheit. imp. act. achomorraja, achimorraja, inachomorraian, tran. ipachemorraja, pas. ipa- chomorraja, inipachomorraia, ino achomorraia, ino ipachomorraia. Macho, minacho, mamacho, achoa, achon, ina- chon, ino achon, ergens heinen brengen, maer dit woort, in constructioae cum nominibus neemt (7) aen, als machon o bido,’t welck om de volgende vocalis (o) geschiet. Macho, mi, ma, achoa, neutr. é Machonsar, eeuwigh, altijt durende sijn. Pa- chonsar, trans. Ma achonsar, eeuwigh-ma- ker, die doet duren. Acho, nom. ma acho, een die doet duren, blijven. Machonchon;, mi,-ma, achochonna, neutr. ge- plooiijt sijn. Siet chûmmûchon, nom. chon- _chon, een plooijer. | Machonagh, _ mimachonagh, mamachonagh, achonagcha, spooken. _Pachonagh, trans. Achonagh, 137 Achonagh, gespoock. Ma achonagh, spoker. Pachonagh, act. achonagcha, achonagchen, inachonagh, trans. ipachonagcha, pas. ipacho- negh, inipachonagh, ino achonach, ino ej | chonagh. | Machoraap, mi, ma, achorapa, neutr. even als pedara. Pacheraap, trans. achoraap, nom. als aidarra. Pachoraap, act. trans. imp. acho- “_rapa, achorapen, inachoraap, ipachorapa, pas. ipachoraap, inipachoraap, ino achorap, ino- ipachorap. Machote, minachote, deer hodn achotea, «de- sigh, afkerigh van ied, daer men onaangena- me proeve van gehad heeft. Item straffe lijden. ‘Sijn radix chûmmote, siet oock act. pachote, in p. straffen. Ma achote, een die lijdt. … Chote, lijding, lijden. | Machotul, mi, ma, achotulla, neutr. krom, niet recht sijn, soo wel van ’t gemoet anders. Pachotul, act. et Gran. pi, pa, imp. achotulla, achotullen, ipachotulla, pas. ipachotul, enz. Chotul, kromheait. Machämmachtunma, mì, ma, achùmmachûmma, sijn ’t geen men nauwlik sien kan, intendeert sijn verbum. ’t tegendeel, marimasal, Chûm- machûmma, nom, Ma achûmmachûtma. Pachûmmachûmma, act. achûmmachûmma, achummachumman, _ inachummachumman, inoachummachumman, trans. ipachûmma- chumma, \ 138 chumma, pas. spbieh ortie bene; „inipa- chummachumma, inoïpachummachumma. — Mada, minada, mamada, ada, adan, inadan, ino- adan, deelen in velen. Pada, trans. Ada, een deel. Ma ada, een uijtdeeler. Madaap, minadaap, mamadaap, adapa, weight inadap, ino-adapen, haest hebben. - Padaap, imp. ipadaba, trans, ada aba, acti. Pass. ada aben; inadaab, inoadaaben, padaab, inipadaab, _inoipadaab, adaab, haest. Ma adaab, een die een ander doet haesten. | Madaal, mi, ma, ada-alla, neutr. oneerlijck, sonder schaemte in woorden of gebaeren sijn. Pa-da-al, act. et trans. da-al, nom. __Madabbi, sat, versaat sijn of worden, mi, ma, __adabbia, Padabbi, trans. versadigh, dabbi, satheid. Ma adabhi, versadigher. Adabbi, ver- ‘sadinge, act. Padabbi, act. adabbia, adab- bin, inadabbino, trans. ipadabbia, pas. ipa- ___dabbi, mipadabbi, ino adabbiën, ino ipadabhi. - Madaddo, intmadaddo, mamadaddo; adaddoa, weijgeren: pas. adadoan, inadadoan, imoadad- doan, adaddoan; maukasir, idem nom. kasir. Padaddo, aadae; weese Ma migen, weijgeraer. Madallal, g: mi, ma, adaldalla; mild sijn, ee … ma-allal. … Padaldal, pa-al-al, trans. Daldel, mildheid. Ma-adaldal, een die wenscht milde te sijn. Padaldal, act. adaldalla, adaldallen, | inadaldal, 139 inadaldal, pa-al-al, trans. imp, ipadaldalla, pas. ipadaldal, inipadaldal, ino adaldallen, ino ipadaldal. ek Madallolees, -mi, mea, neutr. glinsterachtich, __hlinckende sijn, als ijet dat wel geschuert is: _doch dit alleen van tgeen een witte gront heeft, en verschilt van raosan. Dallolees, nom. blinkinge, is oock de naem van een boom seer glat en blinckende van schorsse, bijna als de berckeboom, in ’t Vaderlant. Madarram, mimadarram, mamadarram, adar- rama, darrammen, madarram, inodarrammen, kennen, geoeffent sijn, siet de radix, dummar- ram, en aldaer de neutr. darram, ervarentheit, geoefentheit. Ma-adarran, een die geoefent is. Madas, minadas, mamadas, adassa, adassen, inadas, inoadassen, prijsen; padas. Madadas, item padas, lof, prijs. Ma-adas, een prijser. Maddik, minaddik, mamaddik, adikka, adikken, inaddik, ino addikkea, verbieden. Paddik. Adik, verbodt. Ma adik, verbieder: Maddobor, mi, ma, g: addoborra, onledigh, drock, besorgt, bekommert. sijn, - neutr. Pa- dobor, trans. Ma-adobor, bekommert, besorgt maker. Adobor, bekommering, act. dobbor, sorge, becommernisse. _Padobor, act. adobor- ra, adoborren, inadobor, trans. imp. padobor- « ra, pas. padobor, inipadobor, inoadoborren, inoipadobor. | | Madigh, 140 Madigh, siek sijn, mi, ma, adicha, nomen. adject. „Ma-adig, een sieckheit, een die een ander sieck maeck. Adigh, sieck makinge. Dich, nom. sieckte. Madeadig, intend. nom. dede- dig. Padich, act. adicha, edich, inadich, trans. ipadicha, pas. ipadich, inipadich, inoadich- en, inorpadich. Mado, een hondt. Madidden, mi, ma, g: adiddena, vast, hecht, wel aen een houdende sijn. Madidden o arrar, een hechte pagger. -Adidden ja tataap-oe, houd het starck vast. Tot het gemoet gebracht, standvastigh, kloemoedigh. Dadden, vastiche, hechtiche. Padidden, trans. Ma adidden, vast, hechtmaker: adidden, hechtmakinge. Padid- den, act. adiddena, adiddenan, inadiddenan, inoadiddenan, trans. padiddena, pas. ipadid- den, inipadidden, inoipdidden. Madirdir, minadirdir, mamadirdir, adirdirra, trillen, beven. Siet dûmmirdir. Padirdir, act et trans. dirdir, nom. bevinge. Mado, minado, mamado, adoa, adoan, inadoan, inoadoan, kooken. Pado, trans. Ado, kooc- kinge. Ma ado, een kock. | Madobdob, minadobdob, mamadobdob; dobdob- ba, dobdobben, zinobdob, inodobdobben, haestich en moeijelijk sijn met versoeken. Padobdob, trans. Siet de radix dûmmobdob. Oock is het u haestich sijn, haesten, neutr. nom. dobdob. | \ 141 _dobdob. Ma, adobdob, een:.die een ander haestich maeckt. ' Madochallam, minadochallam, haden adochallama, het bedaren en „opklaren. van wint en weder. Ook het bedaren van _gram- ‚schap. Padochallam, act. et trans. imp. adoch- __allam, adochallaman, ipadochallama, pas. ipa- __dochallam, inadochallaman, inoadochallaman, inipadochallam, inoipadochallam. Adochal- lam. Ma adochallam, bedaerder. _Madoderto-ibo, flaanw, amechtigh, mi, ma, ado- deibo-tboa, slap sijn. Pedodeibo-ibo, trans. et act. imp. adodeibo-iboa, adodeibo-iboan, ina- dodeibo-iboan, inoadodeiboiboan, ipadodet- bo-iboa, pas. ipadodeiboibo, inipadodeiboibo, inoipadodeibo-ibo. Adodeibo-ibo, flaauwheit, Ma adodeiboibo, verflauwer. | Mogareageo, m1, ma, gareogera, plat en rond sijn, als de wielen van een karre. Pagareogeo, tran. et act. nom. gareogeo. Magagidsi, en megagri, mi, ma, beide neutr. ‚van chûmmagids en gûmmagri, kittelach- tigh sijn. | Maggaga, minaggaga, enz. siet magga, betekent pagga. . Magga, d.i. veel of dickmael werpen _ of bewerpen. Meggag o bato, steenigen. Magcha, d’ oogen. Mlagaiech. mi, ma, agaïecha, neutr. van gumma- iech, vertragen, verlaten. Aguiech, laetheit, | | wert 142 wert adverbialiter gebruickt, late. en âguiech, vertrache, adject. Magak, mi, ma, ‘agakka, pass. agakken, inagak, ino agakken, roepen, als leed Pagak, “trans. intend. megagak, agak, nom. aagehitage rita, mi, ma, ongestadig, esn sijn: mi, ma, agchitagchitatta, wert niet ge- seijt van des menschen willen of woorden, maer is alsoo veranderlijck, dat eenige sake ni en dan is, als magchitagchitat moetas, ’t regent nu en dan, altemets. A gchitagchitat, ver anderlijkheit. Magga, minagga, memagga, agga, het rde waermede; jaga, mijaega, inojagga, het doel waer aen; agan, inagan, inoaggan, werpen, goïjen, voor s’ hands. Maggo taggargar, d’ kabel uijtwerpen, anckeren. Paga, trans. Aga, de werpinge ofte 't werp geweer daermede men werpt. Ma ega, eeh die veerdich is op ‘t werpen, een werper. Maggo-aan, mì, ma, ‘aggo-ana, compositum ex magga, werpen et aan, spijsinge, wanneer de twee maegschappen, na het beloven haerer kinderen al eer sij noch trouwen, malcanderen spijsigen. Paggo-aan, trans. aggo-aan, no- men. subst. Maggaat, mi, ma, scharp: agaata, puntich sijn. _Maggaat o zinoe, een puntig mes: maggaat o raro, een scherpe of spitsige hoed. Magga- gaat, EE NEN NT FE RT rn, / 143 gaat, intend. van-gummaat; Gâat, puat, pun-_ tichen. Ma agaat, ’t gene puntich is. Magge, mi, ma, imp. aggea,- taeij sijn; kleven als sommige, gekookte rijs, stijfsel, enz. | Maggogh, mi, ma, oggocha, seer doen doorver- „veling van eenig doen. Maggogh ja na, azijel o mababat, maggoghja, maggogh ja na babiar o mochip. Pagoch, ‘trans. goch, verveling. Ma agoch, verveler. Pagoch, act; agocha, apochen, inagoch, inoagochen, trans. pagocho, ipagoch, inipagoch, inoipagoch. Maggos, mi, ma. agossa, met schepnet visschen. aìsoo-dat se met de schepnetten de visch rond om besetten en in 't midden te samen brengen, Pagos, transi. Maggotarrar, mi, ma, aen de randt, of gan ’t einde om of ûit gebogen, als een opgekrompe mûse of de rand van een lap, die na buijten toe om- leid. Ooek schuins opgaende sijn, als een wegh. Pagotarrar, trans. et act. imp. agotar- rarra, agotargarran, ipagotarrarra, pas. ipago- tarrar, inagotarrarrar, ino agotarrarran, Inipa- „gotarrar, ino ipagotarrar, gotarrar, nom. Ma- aggotarrar. Magoûlijk, mi, ma, agoulijka, „neutr. verstuic- ken de voet, verwricken. Pagoûlijck, act. et trans. verstuicken de voet. Dit genesen de in- woonders met de bladeren van sekeren boom, satik, genaemt, het daer op te binden, om het vel 144 „velte versachten, en of daer binnen, geronnen bloed, tussche beide was, om dat te verdrijven. ‚ Magomach, mi, ma, agomacha, neutr. uijtge- wischt sijn. Siet gümmach. Oe, Magoragh, mi, ma,agoracha. daer het vel af is; magoragh ja rima, ’t vel is van mijn hand. Magar aggorach, intend. van gûmmorach. Mai, mimai, mamai, imp. moa, komen, derde persoon heeft sai, sanai, sasai, trans. alleen in de derde persoon, pasai, pi, pa: ipasaija. Mai, el? wel he 2 vragens wijse Mai-acho, al die ons in affinitheit of swagerschap bestaat, ’t sij man, ’t sij vrouwe, oock schoons vader en moeder. Schijnt compositum ex ver- bis, Mai, komen, en macho, brengen: omdat wanneer de dochters trouwen, sij haer man bij de ouders in huijs brengen om te wonen. Maibas, gelijk sijn; mi, ma, 1mp. aubzsa, aibas, nom. gelijckheit. Ma aibas, gelijck maker. „Pabas act. et trans. imp. aibasa, aibasan, Insibasan, inoaibasan, ipaibas2,dpaibas, inipai- bas, ino ipaibas. Maibat, minaibat; mamabat, aibadda, aibad- dan, inaibaddan, ino-aibaddan, om de kost voor een ander wercken of dienen, als de- arme lieden doen, voor etens tijt. Men segt oock mikat. Paibat, trans. ten aensien der persone, die gedient wort; aibat, nom. dienst. Meaibat, dienaar; arbeider. Pas. at- | badden, ‚M5 badden, inaibad, inozibadden, ten aensien van de loon die verdient wort. | Majed, mi, ma, klein, fijn, maer wertalleen. ge. seid van velen, wanc vaneen is keuzi. Item fijn, dunne, niet grof. Als makied. Paied, kieijn, fijn, dunne msken. of pakied. Ma-a-ied, kleijn maker; a-ied, kleijnheit. Ma-i-ied, of - makikied. dunne, niet dick, contrarium van mrachrach. Pasi-ied, pakikied, trans. Ma-allas, bedaert, opgeklaert, bezadigt, wert geseid van weer en wint, ook oneigenlijk van 't gemoet. Pa-allas,act. et trans. imp. a-al- lassa, a-allassen, ina-allassen, ino-a-allassen, ipallasss, ipa-sias, inipa-allas, inoipa-allas. Allas, nom. besadichheit, helderheit. Ma-a- allas, bedaerder. Ma-im-it, makili, idem. Ma-imimit, intendeert. makilikiti, idem; makillikilli, 1. middelbaer, noch ’t een noch ’tander te veel. Passelijk, als ’t geen niet te groot, noch te kleijn is. Wert oock gebruickt als machapor, en macha- pochapor, en is dan te seggen passelijk in ’t spreken sijn, niet geheel stil swijgen oock niet veel spreken. Mairo, kagmatro, mi, ma, aïman, airoan, airoa, Lsairoan, ino airoan, verwisselen, als men de tanden doet, of de boeken de hoorens. Pairo, trans. nom. alro, verwisselin; ze, Ma-airo, ver- wissclaer. | Mais, 146 Mais, minais, mamais, assa, aisan, inaisan, ino. aisan, Eenes belagchen. Pais, trans, als, een lagh. Ma-ais, een lagcher, Ma-issal, mina-issal, -mama-issal, a-issalla, op- seggen, als de kinderen voor haer meester doen. Ma-issal o bido, in ’t boek opseggen. Ma-issal o sies, van buijten opseggen; dit woort is van Tilosenders ontleent. Maizi, mi, ma, aìzia, nabij, dicht bij; men secht oock maizi, aizi, en arri, nabijheit. Aizi, pai- zi, act. et trans: imp. aìzia, aizian, ineizi, ino- aizian, Ipaizia, pas. ipaizi, tpaizi, inoipaizi. Ma- aizì, nom. en ma arzi, nabij brenger, een die ijet doen naderen. Makabol, mi, ma, akabollan, toornigh sijn, toor- nen, bekijven, act. trans. Pakabol, akabolla, akabollen, pak +bolla, pas. ipakobel, inakobol, inoakobelten, inipakobol, iroipakobol. Koe. bol, toorn, gramschap. Mazakabol, toornig, _ grammert, een die gram is. Magkagh, minakagh, mamakagh, akacha, akach. en, inakagh, inoakagchen, bijten. Pagzsch, trans. Agach, een bete, Ma agach, bijter. Megogach, minagagach, mamagagagh, agagag- cha, jeuken, sterk begeren. Magagagagach, intendeert magagach. Pagagach, trnas. gaá- gach, jeuckte: sterke begeerte. Ma-agagach, jeucker, begeerder, Ma-kairi, mi, ma, ijets met de slinckerkant of slinks 147 slinks doen, als makairi: ja, simioch, -pattite, enz. Ma annige, idem. kairi, nom. Ma ARA, een slinker. f Ma-kallamas, 1m, ma, ijet met de rechterhand of rechts doen, als makallamas ja simioch, pattite enz. Ma allamas, idem. Makakan, rood sijn: mi, ma, akakama, paka- hain, trans. et act. imp. akalanna, ipakakan- _ na, hakan, rootheit. Ma akakan, rootverver. _Pass. akakanna, inakakannan, ipakakan, ini- _kakannan, inipakakan, inokakannan, ino- | ipakakan. Magamgam, agamgamma, gierigh sijn. Pass: „mainagamgam, fût. mamagamgam. Ma agam- gam, gierich, een gierijgaert. Gamgam, gie- _richeit. Pagamgam,act. trans, imp. agam- gamma, egamgammen, ipagamgamma, pas. ipagamgam, inagamgammen, inoagamgam- men, inipagamgam, inoipagamgam. 7 Makamomichi, eenlik, alleen sijn ; mi, ma, akam- migia. Pakammieg, trans. et act, imp. akam- michia, akammicht-in, tnakammichi, inoakam- michi-in, ipakimmichia, pas. ipahimmichi, inipakimmichi, inoipakimmichi. Kamniichi, _eensaemheit. Ma akammigi, eensaem, een- hijck, een die eensaem is. sere rat. ma, gierijch sijn, (als magam- _gam,) akammocha, imp. Pakammoch, act. trans. imp. akammocha, akammochan, ipa- kammocha, [48 kammocha, pas. ipakammoch, inakam:rochan, inoakammochan, inipakammioch, inoipa- kammoch. ike Makapos, vi, ma, skapossa, dicht, gestopt sijn. Ook bot, onbequaem om te begrijpen. Maka- pos atsies: van kûmmapos. Pakapos,act. et trans. kapos, stop, gestoptheit. Makapos, dat _ toegestopt is. | Makakossi, mi, ma, akakossia, neuw, ongehoor- ‘ saem sijn. Pakakossi, pi, pa, akakossia. aka- kossi-in, inakakessi, ipakakossia, pas. ipakee kossi, inipakakossi, fût. pass. inoakakossi-in,. ino-ipakakûssi, siet act. kummossi, ijemant ongehoersaem maken, ofte een ander doen maken. | Makaries, minakaries, mamakaries, akariba, loo- pen, schrijft magaricb. Pagarieb, trans. pas. agarieban, inagarieb, inoagarieban, een om- sien van de aerde die men beloopt. Agarieb, nom. loopinge. Ma-agarieb, loopen. bek Makapier, mì, ma, akapiera, neutr. toegehaeckt, sijn: kapier, een haeck. Ma-akapier, adject. toegehaeckt. Mukarrichi, mt, ma, makarricht, mamakarrichi, akarrichta, bijven, bekijven, gram sijn. Pa- karrichi, trans. imp. ipakarrichta, pass. ipas karrichi, inipakarrichi, tnoïpakarrichi, pass. akarrichi, spakarrichi, mo-akarrichi-in. Kar- michi, kijvinge, bekijvinge. Ma-akarrichi, gram 149 gram, kijvaer. Miz), idem, Makinkin, mi, ma, akinkinna, nentr, klijncken, als de kleine belletjes; siet kûmminkia. nom. kinkin, een belletje. Makarro, mi, ma, akarroa, als mausselakko. Pakarro, luieren, act. akarro, nom. Ma-akar- ro, lûijaert. Pass. akarroan, inoakarroan, akarroan o tsinoep a arrien, het werck wort verluiert, versuimt, Makirkir, mi, ma, akirkirra, neutr. siet kûme- mirkir, koersen der tanden. Pakirkir, act. et trans. Akirkir, knersing der tanden. Makiol, mi, ma, akiolla, «ls maggaat. Kiol, nom. spitse. _Makiol ja oog pama dol, een spitsige ofte smal opgaende bamboes na de top. Ma- akiol, ’t geen spitsis, de radix in kû:mmich. Pakiol, traus. et act. spitsen, scherpen tot een punt. imp. akiolla, pakiollen, inakiollen, ino- akiollen, ipakiolla, pas. ipakiol, inipakiol, ino- ipakiol. | Makkas, mi, ma, akkassa, akkassen, inakkas, inoakkassen, ijemand schelden, betichten, betijgen, beschuldigen, verwijten. Pakkas, trans. Makkas o ma atattosik, valschelijk beschuldigen. Akkas, scheldinge, Ma-ak- kas, schelder. | Makkesjap, betamelijck, juist, net op sijn pss, genoegssem sijn; mi, ma, akkiesjapp:. Ke- sjap, ende akkesjap, nom. Ma-akkesjappa, act, 150 act. et trans. pakkesjap, imp. akkesjappa, ak-: _kesjappen, inakkesjappen, inoakkesjappen,, ipakesjappa, pas. ipakkesjap, inipakesjap, ino= ipakesjap. | „Makos, minakos, mamakos, akossa, akossen, inakos, inoakossen, krabben, kratsen. Pekos,, trans, akos; nom. Mea-akos, eer kraauwer. Makorilas, mi, ma, akorilasa, neutr. idem. me- roobroob. Pakortlas, act. et trans. Mauksas, minakas, mamakas, aksassa, aksassan,. inaksassan, inoaksassan, begeeren. Paksas, aksas, begeerte. Ma-aksas, begeerder. _Makosím, gìt swart sijn, mi, ma, akosûmma. Pakosum, paosûm; trans. et act. imp. aosûim- ma, aosum, inaosûm, ipoasumma, pass. ipa- osum, iniaosûm, ino-aosum, inoipasûm. Osum, swartich. Ma-aosum, swarter. Mallabagh, minalahagh, mamalabagh, in keuren van even goede dingen, niet weten wat te ne- men, imp. allabagha. N.B. Dit bedâidt bij de Takeijers het spelen van een getal van menschen onder malcandere.- Ma allabagh,_ act. et trans. Pallabagh, pi, pa, allabagha, allabaghen, ina-allabaghen, inoallabaghen, ipallabacha, ipallabagh, inipallabagh, ino- ipallabagh. Meer Mabag, mi, ma, abagga, abaggen, inabag, niet weten wat te kiesen, angst hebben in keure. Palag, abag, nom. Ma-abag, een die een ander in de angst brengt. | | | Malaag, 151 | Malaag, mi, ma, alaga, alagen, inalsag, inoalas gen, betrappen, verrassen in de slaep, gelijck de inwoonders het wilt in de slaep verrassen; of met een-hasegaeij door schieten. . Malla, minalla, mamalla, alla-a, alla-an, inal= la, inoalla-an, sich opproncken, vercieren, Palla, trans. een ander vercieren,. Alla, cies raat. Ma-alla, versierder. Malachach, mi, ma, alachacha, los, ruijm, niet sterck aengehaelt, het tegendeel van madid- den, Palachach, act. et trans. intend. ma-= lachalachach, imp. alächâcha, ipalachacha. alachachen, inalachachen, inoalachachen, pas. ipalachach, inipalachachen, inoipalachach, Lachach, losheit. Ma-alachach, een die ijets los maeckt, Maladik, minaladik, mamaladik, aladikka, ala- dikken, inaladik, inoaladikken, bewaren, be- schermen, heerschen. Aladik, nom. bewa- ringe, bescherminge, heerschinge. Ma-ala= dik, bewaerder, beschermer, heerscher. Alas dik, aijan, heersch-plaetse. Malachab, mì, ma, alachabba, langsaem, traag; intend. Malachalagab. Palachab, act et trans. imp. alachabba, alachabben, inalachahben, inoalachabben, ipalachabba, pas. ipalachab, inipalachab, inoipalachab, Lachab, luijheit, traegheit. Ma-alachab, een traegert, luijaert, Malachdlachab, als málachab, intend. j Malalpi. 152 Malalpi, en malalpielpi, mi, ma, peutr. flicker-- achtich sijn, van lumpt, en lumptelpi. Malam, minalam, mamalam; alamma, vechter met schiet of werpgeweer, alámma; inalam, ino-alammen, de plaetse waar, alammen; inas lâmman, inoalamman. Palam, pinslam, pa- palam, ipalamma, doen so doen. Alam, werp= geweer; karri alam, steeds vechten, en mais alam, een gevecht. Ma-alam, een die: kloeck is met werp geweer. Alam-an aijan, vecht-plaets. Malama, minalama, mamalama, alama, alaman, inalama, ino-alaman, poes-pas koken. Palama, transi. Lallama, poes-pas, Ma-alama, poes- pas koker. TEEN Malapan, plat sijn, mi, ma, al-pama, palapa, trans. et act. imp. alapanna, alspannen, inala- ‚ panaen, ipalapanna, pas. ipalapan, inipalapan, inoalapannen, inoipalapan. Laupan, nomen. M a-alapan, een die plat maeckt. Malapilapies, mi, ma, alapilapsa, gekneed, neer gedeuwt sijn, siet lûmmapilapies. Malatt1, een hamer: schrijft malata. | Malaülaúb, minalaûlaub, mamalaulauh, het spelen van een vlam me, mitsdien helder, lus- tig opbranden. Palaûlaûb, pi, pa, enz. siet gûmmaûlaub. Malidd, mi, ma, aliodda, aliodden, inaliod, ino- aliodden, draeij wint sijn of waeijen. Paliod, trans. 153 trans. Aliod, nom. een draeij wind. Malakkám, minallakkûm, mamallakkûm, allak- kûmma, het onderste boven gekeert sijn. Allakkûm, de omkeeringe, is mede een linie ael. Ma-allakkúm, een die het doet. Pallak- kûm. pi pa, imp. act. et trans. all.kkumma, ip akumma, allakkûmman, inallakkûmman, lnoallakkûmman, pas. ipallakkûm, inipallak- kum, inoipallakkûm. Het onderste boven keren, doch wert alleen gesecht van dingen, die de natuur of kunst ijed gegeven heeft om onder of boven te wesen. Malitullito, mi, ma, alitullitoa, waggelen: neutr, siet lûmmitullito. | Malleak, mi, ma, alleakka, als machote, neutr. __pas. alleakken, inallezk, inoalleakken, act. trans. ipalleak, inipalleak, inoipalleak. Pal-_ leak, vijs. afkeerich sijn. Alieak, afkeerich- heit. Ma-alleak, de persoon, die afkeerich is. Mallegallich,-en Mollegallegallich, mi, ma, pal- legallich, en p:llegalligich, als malachach, en malachalachach, palachach, en _palacha= lechach. Malli-alli, minalli-alii, mumalli-alli, alli-allia, trillen, beven, alli-alli, nomen. subst. Ma-alli- alli, een bever. Palli-allt, imp. act. trans. al- lieallia, alli-alli-in, inalli-alli-in, ino-alli-allt- in, paliuallia, pas. ipali-alli, inipali-alli, ino:pa- halli. | Mallo, 154 Mallo, een kop, komme, schotel. Malmal, mi, ma, almalla, murw, sacht, niet taai sijn, neutr. item. malbo, mi, ma, albea, (contract van malilbe) Paalbe, neutr. et trans. albea, ipalbea, lible, (de # cort) nom. sacht- heit. Lemel, (de e cort) nom. sachtheit even als melummal. Ma-abummal, versachter. Pa- lumraal, act. pi, pa, imp. alûmmalla, alûm- mallen, inalâmmal, ino-alûmmallen, ipalûm- malla, ipslummal, inipalummal, inoipalum- mal. Palummal, trans. Malod, minalod, mamaled, alodda, aloddan, ina- loddan, inoaloddan, roepen. Palod, trans. alod, nom. Ma-alod, een roeper. Maloog, minaloog, mamaàleor, aloogga, wemelen, gewoel maken. Siet lmmoog. Mátokogh, mi, ma, alokógcha, mager. Palokogh, trans.…et act. imp. alokogcha, alokogchen, ina- lokoch, inoalokogchen. ijalokogcha, pas. ipa- lokoch, in!palokoch, inoipalokoch: malokolo= kogh, idem. intendeert. nom. lokoch, en loko- lokoch, magerheit. Ma-alokoch, ma-alokolo- _ koch, maeger maker. | Malpo, licht, niet swaer sijn, mi, ma, älpoa, __palpo, act. et trans. imp. alpoa, alpoan, ino- alpoan, ipalpoa, pas. ipalpo, inipalpo, inoipal- po. Alpo,lichtheit. Maealpo,een verlichter van last. Alpo, verlichtinge. Malém, mi, ma, al6mma, idem. als moar. Pa- lûm Ï65 Iûm, act. trans. imp. alûmma, almman, imä-- lûmman, inoalûmman, ipalumma, pas. ipalûm, inipalum, inoipalâm. Alûm, nom. als aûar. Ma-alûm, als ma-aûar. Mamacho, mi, ma, even els mabedas, daer mede wert uit gedruckt eenige blijdschap ofte ge- noegen des gemoets over een gift, ofte gevon- dene saken, imp. amachsa, abadaasa. | _Mammali, een meisken, een vrijster. Mamghagh, ras, vaerdig sijn. Amakagceha, mi, ma. Pamgach, act. trans. imp. amgacha, am- gachen, inamgach, ipamgacha, pas. ipamgach, “Inipamgach. ino amgáchen, ino-ipamgach. Magach, vaerdichheit, rasheit. Ma-am'gach, een die een ander opweckt tot verrichten. Bammon, stom sijn, mi, ma, amonna. Pamos, verstommen, act. et trans. armmonna, amonnen, inamon, ihamon, inoamonnen, ipamonna, pas. ipâmon, inipamon, ‘inipamon, ino-ipamon.… Amon, stomheit. Ma-umon, verstommer; een ‚die een avder verstomt. | | Mamoós, mi, ma, amossa, naerstig, vlijtigh. Ma- moach, idem. Pamoos, pamoach, act. et tran. imp. amoossa, amoossan, inamossan, inoamos- san, ipamoossa, pas. ipemoos, inipamoos, ino- ipamoos, moos, moach, naerstichheit. Amoos, en amoach, nom. mnaerstichmakinge. Ma- amoos, en ma-amoach, een die een ander naerstig maeckt. \ Mamotto, 156 Mamotto, simpliciter. Mamottomotto, hoekigh, kantigh, niet rondt sijn. mi, ma, amotto mottoa, intendeert: pamotto- motto, act. trans. amottomottoa, amottomot- _toan, enz. ipamottomottoa, pas. ipamottomot- to, enz. nom. motto-motto, hoekichhett. Ma- amotto-motto, een die ijets hoeckich maeckt. Meampa, een vogel. ’; b hd achoar | : b de. dakoe, of damorij, {on ie maars, een quackel. kole-a-kis, kissabre, gol, quick steert. kalo, koekoen-o-oag, een koeck-koeck. zieri, een mussche. kaibil, een zwaluw. togea, een sneppe. teo, een oijvaer. poa, een reiger. sarra ou oa, een kraeije. gorrogot, | gogoptoto, ‚een duive. betoto, | pook, een uijl. kokko, een haen. tebabon, een endvogel, é een vinck. Alan, ninan, maman, channa, channan, inochan eeten 157 eeten, verteren. Poan, pi, pa, doen eten, spij- sigen, imp. ipanna, channea, pass. channan, Ia1nan, inochannan, ten aensien der persoone die gespijsicht wort. Maer iporan, inipoan, inoipoan, ten aensten der spijse waer mede ijemant spijsicht. Nomen va: man, is inochan, spijse. Van pan, is aan, spijsinge, voedinge, maeltijd, en ma-aan, een spijser. Karri manzian, elkander spijsigen. Aan o marpe, avontmael. Magg o-aan, spijsigen. Maen o paissina, morgen-eten. Verbum, Mano lal- lian, midd gh-eten. Verbum. Mau o maroop, avond-eten. Verbum. E Mlananat, ananadda, voor of eerst ied doen, minanamat, mamananat, of ananade o de boma, gaat voor uit naar ’t veldt, ananadd’ o m …n inonoe, eet gij lieden eerst. Ananad len, inananad: ino-ananadden, als tûmman-aab. Pánanad, act trans. ananadda, ananadden, inananad, inoananadden, ipananadda, pass. ipansnad, inipänanad, inoipananad. Amanad, als fattaûaab. Ma ananad, een voorganger sijn in eten, drincken, wercken, gaen, enz. Manna-achpil, vijfimael sijn, mi, ma, panna-ach- … pil, vijfmael doen sijn, pi, pa, imp. act. trans. ana achpila, ana uchpilan, inama achpil, 1pa- na achpila, pas. ipana achpil, inipana achpil, ino anachpilan, ino ipana achpil, nom. ana achpil, vijfmael. | 4 Mamacha, 158 Mamacha, minamacha, mamamacha, annacha-a, “amachan, imannacha, ino-annachan, de gek met jem :md scheeren, bespotten. Pannacha, trans. annacha, bespottinge. Ma-amacha be- spotten. Ma-mamaspdátil, achtmael sijn, als manachpil. Mannapida, hoe dickmael sijn, mi, ma. Pana- pida, hoe dickwils doen sijn, pi, pa. imp. act. trans. anapida, anapidan, inanapida, ino «na- pidan, ipanapida, pas. ipanapida, inipanapida, inoipanapida. Mannapilo, seven mael sijn, Panapito, anapi- to, nom. Manná-spattil, viermael sijn. Pana-spattil, ana- spattil, nom. Mannatannacho, negenmael sijn. Pannatanne- cho, auatanacho, nom. Mannatapil, sesmael sijn, panatapil, annatapil, nom. Mannatorro-us, driemael sijn. Panatarrous, an- natorrous, nom. Manna-was, tweemael. sijn. Pana-was, anna- was, nom. | f Mlanna-teschiet, thienmael sijn. Pana-tschiet, anatschiet, nom. | Mantas, eenmael sijn, mì, ma, antassa, Pantas, anitas, nom. Mantantas, altemet, somtijd, bij wijlen, inten- deert mantas, nu en dan eens. | | | Mantas, Da 166 p Mantas, nu'en daweens. Manniki, ininanniki, mamanniki, aenikia, boer- ten, kluchten, met woorden of gesteen. Item verciert sijn, als malla, Panniki, imp, anni- kia, annikien, ina nikien, ino annikien, ipa- nikia, pas. ipaniki, inipaniki, ino vipaniki, Anniki, pronck, spot, Ma-anniki, spotter, proncker, act. | | Mannoa, mi, ma, annoa, het ’t samen draijen van twijgom te weven. Als merichichoa, twijgen. wabe: | Maoom, rijp sijn, wert gesecht van boom-vruch- ten, mi, ma, aooma. Pa-9om, a-oóma, ipacôma, Oom, rijp sijn. | Ma-osum, git swart sijn, siet makosum. Mapaa, veel, veelmael sijn, mi, ma, mapapan, intendeerd. mepan. Papan, vermenichvuldi gen. imp. apanna, eapannan, inapannan, ino- apannan, ippanna, pas. ipapan, inipapau, ino ipapan. Maapan, een die veel maeckt. Ver- menichvuldiger, Mapapa, kort sijn, mi, ma, mapappapapa. Pa- pappa, Pl, Ps, imp. apappá-a, apspaán, napa- paân, inoapapaán, ipapapáa, pas. inxpappa, inipapappa, Inoipapappa. Pappa, cortheit. Ma apappa, vercorfer, apappa, vercorting. Mape, bitter sijn, mi, ma, ape, apean, inapean, inoapean,- Pap, bitter maken, imp, apea, ape- an, inspeân, ipapea, pass. ipape, inipape, ino- | apean, 160 apean, ino ipape. Ipe, bitterheit. Ma-ape, bitter maker. Mapiegh, minapiegh, mamápiegh, vpiegcha, vechten, met steek-of slaggeweer. Pass. apieg- apiechcha, inapiech, inoaptegchen, de partie wordt bevochten. Ma-apiech, vechter, papiech, trans. 1 Mapil, in stucken gebroken. Papil, trans. et ect. Siet op de letter p. [ _AMlapir, mi. ma, apirra, iapir, ofte pass. apirren- inapir, ino -pirren, ten aensien der persoene die geslagen wort, inapir inolapir, ten aensien van de hant daer mede men slaet. Averechts slaen, met de handen en armen henen en we- der slingeren. Papir, trans. «pir, nomen. averechts slach. Ma-apir,een die soo slaet. Mapies, minapies, mamapies, apissa, apissen, in pis, ino apissen, jemand iet ontrucken of ontscheuren en daer mede deur loopen. Pa- pis, trans. nom. apis, ontruckinge. Ma-apis, outrucker. Mapòchipogh, drablig, droesigh sijn. Mapág’, "tgeen de mondt samen haelt en a- stringeert. 7 Ädapor, vainapor, mamapor, aporra, aporran, in por, ino+porran, het kauwen van pijnang. Mapoto, mi, ma, apotoa, neutr. dun sijnals wa- ter. Papato, pi, pa, imp. apetoa, apotoan, ina- potoan, inoapotoan, pap«toa, pas. ipapota, ini- papoto, 161 __papoto, inoipapoto, dunner als water maken. Mapaúlaik, mì, ma, apoûlaik, pass. neutr. kael- sijn, van ’t hooft gesegt; imp. apaûlaika, apaû- laikan, ipapaulatka, pas. ipapaûlaikan, ina- paulaikan, inoapaulaikan, inipaulaik, inoïpau- laikan. -Papaulaik, pi, pa, act. et. trans. kael maken. Paulaik, kaelheit. Apaulaik, kael makinge. Ma-apaulaik, een die kael maeckt. Maroag, een haes, of conijn. Marab, mi, ma, arabba, droncken sijn. Arab, _dronckenschap. Morróarab, een grooten dronickaert, die gewoonte van drincken maeckt. Ma-arab, een dronck. - Parab, trans. et-act. dronckich maken; pi, pa, araba, ara- ban, inaraban, inoaraban, iparaba, optel u parab, inoiparab. _Maraas mi, ma, hart sijn. Araasa. Maraas o bato, een harde steen. Maraas a o, harde dronck. Maraaso ranied, een harde stem. _Paráás, tran. hart maken. Mardal, mi, ma,araála, neutr. intend. mararváal. Paraal, act. et tran. vlack effen sijn van lant, intendeert pararaal, nom. aroal, en araraal, vlackte, effenheit. Ma-araal, en ma-araraal, _ slechter, effenuer. ld Marabal, minarahal, ma, araballa, staende, op ___de been. Marabaì o assaban, het dorp is op de been. | Marabbo, het t samen halen der wolcken, mi, ma, 162 ma, arabboa. Parabbo, pi, pa, bewolcken; * araboa, rabboan, rinabboan, inorabboan, ipá- rabboa, pass, iparabbo, iniparabbo, inoipa- rabbo. Rabbo, wolcken, Marach, mi, ma, racha, rachen, inarach, ino- rachen, halen, nemen, krijgen, ontvangen. Parach, trans. Arach, nom. ontvang, haling, enz. Ma arrach, ontfanger, enz. Mararach, intendeert. Maraggaragga, minaraggatagga, mamaragga- ragga. Araggaragga, kruijpen op handen en voeten, Paraggaragga, doen of laten kruij pen. Maraghrdgh, dik, grof niet fijn- sijn; maragh- ragh a’ naupoot, een grove lijnwaad. Ma- raghragha baron, een hout dat dik is. Ragh- ragh, dickte. | Marailen, minarailen, mamarailen, araila, ara- ilan, maraila, inoarailen, op imand passen met suspicie van quaad. | Marais, mì, ma, araisa, moedig, omvertsaagt, verstoort sijn. Rais, verstoortheit. Arais, ver- storinge. Ma-arzis a sini, een maninne, vira- go, helleveeg, verstoorer. Parais, verstooren een ander. act. et tran. imp. araisan, inaraisan, inoaáraìsan, aralsa, pass. iparaìsa, inoiperais. — Maramoramo, de schemering, tusschen ligt en doncker sijn. Siet mede machammochámmo. _ Rammorámmo, nom. | Varana, minárana, manárana, rana, aranne, inárana, 163 inárana, inoáranan, het afsnijden van geers „en padij: maeijen. Porarana, tran. arana, maeijenge. Ma-arana, maeijen. Arrana, maeij- tijt, oogst, oock de oogst-plaets. Maranoad, mi, ma, mama: aranoadda, pass. aranoaddisit, ten aensien der menschen die het hoort. Hetsingen van de vogel adam genaemt, aen rechter hant. Marij, mi, ma, aria, pass. ari-ia inarl-in, inoarl- in, 't singen desselvigen aen slincker sijde. Marapal, mi, ma, arapalla, neutr. blind sijn. Nom. rapal, blindheit. Adject. ma-arapal, blind. | | | Marar, effen, slecht sijn. Parar, trans. et act. slecht. | | „Marapies, mi, ma, arapisa, quaet sijn. Parapies, pi, pa, arapisa, iparapisa, quaet doen, sijn of maken. Irapisen, inarapies, inoarapisen, ipa- rapies, iniparapies, inoiparapies, rapies, quaet- heit van marapies, neutr. Marapies, quset, ad- ject. Arapies, quaet makinge, van para- pies, act. en is het selve dat rarapies is in rumma pies.” Márara, minarara, mamarara, imp. arara-a, licht werden; rará, ’t licht. Parara, trans. et act. imp. arara-a, arara-an, inarara-an, inoarara-an, iparara-a, pass. iparará, iniparará, inoiparara. Mararárara, intendeert, Rara, licht, Subst. era- ra, verlichting. Ma-arara, licht maker. _Hiervan é 164. Hiervan araraan-a idan, de volle maen, omdat ‚ge vol sijnde van de sonne nu- gehelijck ver- licht wort, quasi dicas, verlichte maene. Mararain, swaar van kinde sijn, mi, ma, arara- ina. Pararáin, beswangeren, pi, pa, imp. act. trans. araraïna, ararainen, Inararain, inoara- rálnnen, ipararaina, pass. ipararain, inipara- rain, inoipararain, scil. sjiem. Rarais, swan- gerheit, krame. Ararain, beswangeringe. Ma-. ararain, een-die beswangert; Mararach, mi, ma, arsracha, neutr. leeg van grond sijn. Pararach. verleegen, imp. arara- cha, ararach, inararach, inoararachen, ipara- racha, pass. ipararach, inipararach, iuoipara- rach, rarach, leegte van grout, neutr. Ma-ara- rach, leeger, verleeger. Ararach, verleeginge. Mararam, minararam, mamáraram. Met sche- meren der oogen. Araramma, pass. araram- men, inararam, inoararammen. Pararam, trans. raram, schemeringe. Ma-araram, een die schemert. f Mario-acho, een heer, regent. Maredo, mi, ma, aredoa, neutr… gespannen sijn. als tûmcho. Marcharcha, mì, ma, archarcha, neuir. helder, claer sijn van oogen om wel te sien, Parchar- cha, act. et trans, pl, pa, archâárcha-a, archar- chen, ipercharcha-a, pas, iparcharcha, enz. Archarcha, helderheit. kr Mariabas, 165 Mariabas, contract. pro. marach iabas, mi, ma, imp. arìabassa. Pas. ariabaasên, inariabas, inoariabassen, aen de zee kant haentjes, mos- _ selen, enz. rapen. Pariabas, trans. ei. Maribaribat, minaribaribat, mameribaribat, ari- baribatta, aribaribatten, inaribaribat, inoari- ._baribatten, jagen op wilt, of op vangst gaan, van beesten, vis, enz. ook gevogelte, te veld of water; aribaribattan. | Marideried, mi, ma, ariderieda, neutr. swaer ge- laden sijn. Parideried, pi, pa, imp. ariderieda, ariderieden, ipariderieda, pas. iparideried, enz. _Maribo, dratbbigh, droesigh sijn, mi, ma, ariboa. Paribo, act. et trans. imp. ‘ariboa, ariboan, inariboan, inoariboan, ipariboa, pas. iparibo, iniparibo, inoïiparibo. Ribo, nom. drabbich of drabiche. Hine aribo, drabbich makinge. Ma-aribo, drabbich maker. Marien, het sijn der heidense wet, mi, ma, … arien, een heidense costuïme of wet. Marich ja micho 1. quasi, Ate est, sic edere, facere, “enz. | _Ma-aries, priester, priesteres. | Marid, droogen, als in de droogte, water-plas- sen, moerassen en rivieren, door de sonne op- droogen, minaried, mamaried. Maries, mì. ma het sijn (to esse) van musquiten. Mario, mi, ma, imp. arioa, goet sijn, ende rio, goetheit Ario, verbeteringe, van pario. Ma- arto, 166 ario, goet maker. Pario, pi, pa, enz. sie op P. Mariorio, nom. riorio, intendeerd. Mariggo, en intensive, mariggoriggo, mì, ma, arigzoa, neutr. Veranderlijk sijn. Mariggo o atiteairab, enz. Veranderlijk sijn van woord en wil, enz. Pariggo, act. et trans. sie in P. Marimasal, mi, ma, arimasalla, clare-oogen, met wijde, open oogen, ergens na sien. Poori ma- sal, trans. | Marior, minarior, mamarior, ariorra, achter aan volgen, of achter sijn, neutr. Parior, achter laten, imp. ariorra, ariorran, inarior, inoarior- ran, ipariorra, pass. iparior, iniparior, inoipa- rior, rior, achterheit, oock adverbum. Arior, achterlatinge. Ma-arior, achter laten. Maripoch, mi, ma, aripocha, aripocken, inari- poch, inoaripochen, ontrust, bekommert sijn, „maripoch ja ina sies, mijn geest is ontrust, be- kommert. Paripoch, ontrust maker. Markarkagh, suiver, schoon, niet bemorst noch besmet. | | : Maripoedpoed, mì, ma, aripoedpoedda, opklou- wen, haspelen, aripoedpoed, nom. klouwer. Marikak, mi, ma, arikakka, neutr. uijt geschrijd van beenen sijn. Sietoock rûmmikak. Pa- rikak, pi, pa, imp. arikakka, arikakken, enz. iparikakka, pass. iparikak, enz. act. et trans. uiijjt schrijden, als rùmmikak. ‚ Marmimi, twijfelen; minarmimi, mamarmimi, marmimia, 16: amirmia, armimian, inarmimian, enz. arami mi, twijfelinge. Parmimi, trans. Ma-armimi, twijfelaer. Marichtm, mì, ma, als maritûp, slecht, effen, af- gesneden sij, gelijck een bamboes ofte hout over de dickte; Siet rûmmichuúm. Marámmo, geheel, niet in ‘stucken gedeilt, och gebroken sijn. Schrijft marummo, mi, ma, arûmmoa. Parûmmo, heelmaken. imp. arûm- moa, act. arûmmoan, inarûmmoan, inoarûm- moan, iparûmmoa, pass. trans. iparûmimo, ini- parûmmo, inoiparûmmo, rumamo, heelheid ; ma- arummo, heelmaker ; arummo, heelmakinge. Mariepriep, mi, ma, erneren, idem. als marie chûm en marisap. Siet rammiepriep. Marne, stìl sijn, kalm sijn, item weken pass. of geweekt; Siet parne, en rùmmene. Arne, kalmte, stilte. | Marimmoamoa, mi, ma, wemelen, krielen. Maro, verre, diep sijn, mi, ma, aroá, ro, verheit, diepte. Paro, imp. aroa, aroan, aroan; in aro; inoaroan, iparoa, pas. iparo, iniparo, inoiparo; Ma-aroyverre, diep maker. Aro, verre mäkins ge, diepinge. Maromorromo, rond sijn, neutr. van rùmmo- morromo, mi, ma, rommorromo, rondheit. M a-aremorromo, ronder. Maronno, mi, ma, schaduwachtich sijn, neutr. Siet rûnnûinno, ronno, schaduw. Ronno an aïjan, 168 aijan, schaduw plaats. Paronno, act, et trans. pi, pa, aronnoa, aronnoan, inaronnoan, ino- aronnoan, ìiparonnoa, pas. ipáronno, iniparon- no, inoipareuno, als rûnrmonno. Maroop o zisia, den tijd van half achter mid. dach tot den ondergang der sonne, mi, ma, verbum. neutr. | Maror, mi, ma, arorra, arorren, enz. ergens te- gen kralianbië Mar ossoalja chdan, het walgen vande krk wan- neer wij ied walgelijk gegeten of gedroncken” - hebben, of ook sien. Mi, ma, marossoal ja ma-achaan inai o micham. Marorro, arorraa, 't samen, gemein sijn, enz. een menigte of vergaderinge. -Siet párorro,in P. Marpibi, minárpìibi, memarpibi, arpibia, neutr. ontwakep, wacker worden. Parpibi, pi, pa, imp. act. trans. arpibia, arpibi-in, inarpibi, inoarpibian, iparpibia, pas. iparpibi, inipar- pibi, inoparpibi, arpibi, ontwakinge. Marotál, sonder ijet sijn, ontbloot van alles sijn. Ta Deos marotul ja boz, God is onli- chamelijck, i. sonder lichaem oft ontbloot van hichaem, pr. mi, fut. ma, nom. zotul, ontbloot- heit, somder, siet de radix rummûtul. Ma- arotul, een die ontbloot is. Favorlang ge- bruickt dit nomen dus niet, maer als het einde var \-eenich ding, als vaneen tafel, het einde een, iger heuvelen, enz. doch komt op een 169 eën uijt, want daar het eindicht, daer is niet meer, daer is't sonder. | Marrio toò, een splinter met mes of naalde uitpeuteren, minarrì, mamarri, arrla, arrien, narri, inoarrien. Makallien, mi, ma, akallia, idem Takeijs. Marri'o roos, oebes uitgraeven, mi, ma, arria, pas. arrin, enz. siet boven. | Marisup, slecht, afgesneden sijn, van rummisup, mi, ma, als een bamboes, ronde stock, enz. over de dickte, idem, marrichum. Marroak, ijl, niet dicht aan een. Marroak o naupoot, een ijle lijnwaad, marroak o adda, dun gewassen paddij. Marroom, seker cieraad van geslepen schelpen. Marrúp, minarup, mamarup, arûppá, sruppen, inarup, inoaruppen, met d’ hand wenken of wuiven. | Marsoasoal, mì, ma, arsoasoslla, neutr. sieden ofte opbobbelen, gelijck het water doet ais ’t sterckt koockt. Parsoälsóal,imp. arsoasoálla, arsoasoállen, inarsoasoál, inoarsoasoal, \parsoa- soalla, pas. soasoâllen, iniparsoasoal, inoipar- soasoal, siedinge. Ma-arsoasoal, sieder. Mártsi, rijp sijn, wert van velt-vruchten ge- secht. Artsi, nom. rijpheid. Mar túatúal, over ’t hooft tuimelen. Partûatûal, sulck doen, doen. _Masa, minasa, mamasa, asa, dean. inasa, 1n0- asan, 170 asan, ruijlen, koopen. Asa, waer, koopman- schap. Ma-asa, een kooper. Masa, is mede een nomen en beduijt alle altsamen. Takeis. Mearpesa, den avond. | Masa, gaar, welgekoockt. Masaba, arm, behoeftigh sijn. Masabba o ma- _ chan, behoeftig van leeftocht. Masabba o arribil, arm ven huisraad. Mi, ma, asabba. Sabba, nom. armoede, behoeftich. Ma-asab= ba, enz. armoet. Pasabba, imp. asabba, asab- ban, inesabban, inoasabban, ipasabba, pas. ipasabba, inipasabba, inoipasabba, arm ma- ken en armen. Masallak, vies in eeten en drincken, lecker asallakka. Masallaad, mi, ma, asalladda,een tronck sijn, als een boom daer de tacken van gesneden sijn, die met de wortel noch in de aerde staat. Sallaad, sodanigen tronck. Masammo, mi, ma, asammoa, verlebt, verwelkt, oneigenlik van die gene, die door siekte af- geteert sijn. Masannan, minasannan, mamasannan, asanama, asanannan, inasanannan, inoasanánnan, be- nijden, jaloersch sijn, haten. Saman, nomen. nijt, jaloesie, haet. Ma asannan, een nijdi- gen, jaloerscher, hater. Masamo, hoe. Masanno mato, atasas, qua ma- mario, maro, enz. Masaod. 151 Mfasaod, minasaod, mamasaod, uijtstorten. Pas. siet summaod. Masarammosammo, mi, ma, asarammosámmo, neutr. schemeren der oogen. Pasarammo- sammo, act. et trans. Serammosámmo. gom. schemeringe, Rn | Masarra, minasarra, inamasarra, asarra, asar= ran, inasárra, inoasarran, toekijken, toesien, staan eansien, aanschouwen. Asarra, aan- schouwinge. Ma-asarra, een aanschouwer. Masas, asassa, lui, traagh. Maselakko, mì, ma, aselakkoa, van luiheit ge- heel onnut en ondeugende sijn. Paselakko, trans. et ect. Selakko, luijheit. Ma-aselak- ko, een die een ander lui maeckt. Masasoom, mì, ma, met de enden aen een of aen malkanderen sijn. Tabai paus a don masasoom ja ina don. Tabai paus huiijs staet aen mijne. Siet sasoom, en summasoom. Sasoom, uom. pasasoom, trans. de naet daer twee dingen aen malcanderen sijn. Ma-asoon. Masasoom, oock masasoom abaas, een rond jaer sijn. Masaso, minasaso, mamasaso, asasoa, asasoan, inasasoan, inoasaso, druijlen, ’t ontevreden sijn, haten. Pasasso. trans. Marasso ijo ina, ick ben op uw ’t ontevreden, gram, en so wort - het oock genomen voor afkeerich sijn, ijemant hateú. Sasso, gepruijl, haet. Ma-asasso, een pruijler. 3 Masat. 172 Masat, mirasat, mamasat, asatta, asatten, ina- sat, inosatten, twee dragten cverwegh bren- gen, met telkens een bij beurten te dragen, en neer te setten. Masaû, minasau, mamasau, asau-a, asau-en, inasaû, inossauen, saet stampen uit de halm, t welk geschied op d’ aerde, met een stamper, geheten tatta. Pasau, trans. asau, ma-asau. Maseas, minaseas. mamaseas, aseasa, aseasen, enz. op staen, oprijsen. Pasean, doen op staen, pi, pa, ipaseasa, aseas, opstaundinge, | oprijsinge. | p Masear, mi, ma, ascarra, , recht over ende sijn. Pasear, oprichten, asearren, inasear, inoasear- ren, asarra, ipasear, inipasear, inoipasear, ipa- searra, asear, nom. oprichtinge. Ma-asear, oprechter. Masúmak, kout sijn, mi, ma. Masummak o barri, het noorder saisoen. ‘Sumak, nom. koude. Ma-asûmak, kout. Masibau, minasibaû, mamasibau, asibaûa, asi- bauen, inasibaû, inoasibaû, worstelen, strijden, Pssibaû, trans1. Asibau, worstelinge. Ma- asibaû. Masi, wi, ma, asìa, aslan, inasì, inoasian, slagh- regenen. Masia oetas. Asi, of asia oetas, een slaghregen. Masich, mi, ma. imp. asicha. Masesich, inten- deerd. weedoen. Neutr. oock bijten van sterc- ken 173 » } ken drank; Pasich, act. ettrans. Sich, wee, weedoen. Sesesich, intendeerd. Masj«m, een oud man sijn of worden, mi, ma, asjamind. Pasjam, trans. Maelen. een oud man maker, Masidaúkirrap, op een dubbele vluijt met beide de neus gaten tevens spelen. Minasdaûkirrap, mamasidaukirrap. Masik, taij sijn, mi, ma, asikka. Pasik, trans, asìk, taijheit. Ma-asik, taeij. Masiksik, als madidden. Masiklaú, minasiklaû, mamasiklaû, asiklaua, op de fluijt spelen. Item, recht op stellen. Masilioilio, minasiliollio, mamasiliollio, rond op dragen. pan Pasiliolho, trans. asiliollio, nom. Masinaan, weerklanck geven of weerklincken; mi, ma, ssinana. Pasinaan, trans. Takeis. Sinaan, wederklanck. Masinan, minasinasien, mamasiuásien, asìnssi- na, asìnasinan; Inasinan, inoasinasinan, een weerklanck geven als in een kerk of beslote kamer. Pasinasien, trans. Sinasien, weer- klanck. Masini, minasini, mamasini, asinia, asìnian, ina- sini, inoasinian, hooren. Pesini,pi, pa, ipa- sini, trans. Asini, gehoor. Me-asini, hoorder. Masini, een oud wijf sijn. Ma-asini, een oud wijf. Mi, ma, pasini, trans. Masind 174 Masini, alsoo sijn, mi, ma, asinta. Pasini, pi, pa, ipasinì, alsoo dus sijn of maken. Ma- asini, alsoo maker, Asini, alsoo. Masiorrúm, mi, ma, asiorrumma, op de tromp spelen. Pasiorrûm,trans. nom. Orrûm, een tromp. / Masipir, mi, ma, asipirra, neutr. opstuwen, schuins op. Pasipir, act, trans. imp. asìpirra, asipirren, inasipir, inoasipi:ren, ipassipirra, pass. ipasìpir, inipasipir, inoipasipir. Masisiet, minasisiet, mamasisiet, koelen, kout werden van dingen, die door ’t vuur gewarmt sijn. Pasisiet, act. ettrans. Siet in P. Men segt oock, mosisiet, pausisiet. Sisiet, nom. Ma-asisiet. Masisarratok, mì, ma, asisarratok, op seker in- strument bijna als een boge spelen. Sarra- tok, de naem van ’t selve instrumentje. Masisjiem, kinds sijn, mi, ma, asìsjiema. Pa- sìsjiem, trans. Ma-asisjiem, een die kints is. - Masitabbillo, mi, ma, asitabbilloa, op het trom- pet blasen. Pasitabbillo, trans. Tebbillo, een trompet. Ma-asitabbillo, een trompeter. Masitik, toe geknoopt sijn, mi, ma, asitikka. Pasitik, trans. nom. Sasitik, een knoop, oock daer mede men knoopt. imp. asitikka, en ipa- sitikka. ” Masitisitik, inten, radix summiik. Masid mì, ma, asìidda, asidden, inasid, oei: den, 175 N den, hooge sijn, seer hooge sijn, de d seer hart uitgesprooken. Masid aija, baboch, i. de worp de scheute 1s hoog. Sid, nomen. hooch. « Pasid, trans. Soo secht men, Maû- ehú asid, seer hooge. Masid a to, spring vloet sijn, seer hooge vloeijen. Masitum, mi, ma, scherp sijn. Situm, scherpte. Pasitum, trans. imp. asitumma, ipasitûmma, _MaÉesitum, scherpte maker. | Maso, weinigh, wert noijt alleen, maer altoos in _’tsamen stellinge gebruijckt, des seid men, maso qua, voor weinig: maso koeszie, een weinig kleen. Item. maso mato, maro, ma- digh, micham, man, enz. een weinigh groot, verre, siek, drincken, eten, enz. Masom, mi, ma, asomma; inasom, inoasommen, willen, als merab: asom, nom. als airab. Masòab, minasóab, mamasóab, asóabba, pass. asoabben, inasoab, inoasoabben ja ranied, geeuwen, gapen. Pasoab, trans. asoab, een geeuw, gapinge. Ma-asoab, een geeuwer, gaper. | | Masoparreopeo, mi, ma, asoparreopeoa, asopar- reopeoan, inasop+rreopeoan, inoasoparreopeó an, rond om gaan, rondom loopen. Masopar- reo, dick wils of een mael rondom loopen. Asó- párreo, asuparreopeo, rondom loopinge. Aso- parreoan of uijan, asoparreopeoan aijan, de plaets waer. Masopijrijt, 176 Masopijrijt, mi, ma, asopijrijta, asopijrijten, ina- _sopijrijt, inoasopijrijten, spinnen. De spillen | waer mede men spint. Baron o summate. Masoan, en masoan a barri, d’ noorde wint. Masapisop, mi, ma, asopisoppa, slecht, effen, sijn, als m1bazibat, siet sûmmopisop. Masor, ongelijck van gewichte, niet even swaer sijn; mi, ma, asorra. Pasor, trans. Masor, mi, ma, asorra, als matsibo qua, neutr. een weinich in leagte boven een ander uiijtste- kende sijn. Masoásor, intend. Pasor, trans. Masorieb ja veno, hooft-seer, hoofdt-pijn, mi, _ma, asorieba, het weesijn van het hooft. Pa- sorieb, trans. nom. asorie';, hooft-wee. Masorro, een harte kalf. Masorror, mì, ma, asosorro, idem. als makkas; ’_Pasosor, trans. asosor, beschuldinge, verwij- dinge, scheldinge. a-asosor, Mbeschuldiger, verwijter, schelder. _ | Masoso, over langs sijn. Na aitanja masoso ahak, ick sie de sjampan over langs : 1mp. aso- soa. Pasaso, trans. Soso,lengte. Ma-asoso, lang. Maspe, nat sijn, mi, ma, aspea, paspe, nat ma- kea, trans. nom. aspe nattich, ma-aspe, nat. Maepot, mi, ma, aspotta; besigh sijn, te doen hebben, betekent ook allerhande onruste eu beroernissen des gemoeds, genootsaeckt sijn te doen, 1. moeten. Paspot, transi. siet supra, in 177 in de letter P: spat, women. vBEstehheft” Ma aspot, besich. Matabtab, mi, ma, atabtabba, neutr. Hog: ‘sijn van lant, als motarror. Pitts verneogtn, act. et trans. ip. atabtabba, atabbeù; ina- tabtab, inotabtabben, ipstabtabba, p i85. Ipa- tabtab, imipatabtab, inoipitabben, tabtab, hoogheit, hoogte van lant, neutr. Atabtab, verhoginge. _Ma-atabtab, verhvoger. | Alatach, vochtigh, sappigh sijn: -Tach, nomen. subst. sap: rai, ma, atacha. Patach, trans, Ma-atach, sap maker.” | Matücha, raeuw, groen, 1. jeuthdieh, onriep of andersijns ongekookt sijn. ‘Dient oock om het leven der planten uijt te drucken. Matacha da baron, een boom die noch leeft, Patacha, trans. Tacha, nom. raeuwheit. Ma-atacha, raeuw mailer: Ri Matxdach, mi, ma, atadacha, heet sijn. Pata- dach, trans. heeten, heet maken. Matadach o Bäfri, ’t sàijder saisoen. 'Padach,; hétte. Atadach, verwarminge. Ma-atadach, heet maker, verwarmer. Matadicho,-mi, ma, atadichoa, van gip hsts sich wat verschieken, wat wijken. Patadicho, trans. Atadieho, verschickinge van plaets. Matadoes, ‘Wimatadoes, mamatadoes, atadoesa, atadoesan, inatadoes, inoatadoesan, voor over vallen, 178 vallen. Patadoecs, trans. Tadoes, nom. Ma- atadoes. Masitosarri, minasitosarri, mamasitosar:i, assie tosarria, assitosarrien, masitosarrt, 1noassito- sarrien, de neeuse. Assitosarrien, ima-assito- sarrien, inoassitosarrian, met de neus op seker flûijt spelen, die tosarri genaemt wert. Pina- sitosarrl, pl, pa, ipasitosarri, enz. | Matagga, bloeden, bloedig sijn. Patagga, trans. et act. pi, pa, taga, noi. bloedt. Atagga zijan, maend-stond, bloed-stond. Ma-atagga, bee bloeder, bloedich-maker. | Matakan, vers, ongesouten sijn. Takan a to, vers water. Patakan, trans. ververschen, versch maken. Takan, verschen. Atakan, versch-makinge. Ma-atakan,. verscher, ver- verscher. Matalam, misschien, meanliek sijn, mì, ma. Talam, nom. Mataltal, neer getrapt, vertreden sijn, als in het veld padij, geers, gras, enz. Van tûmmaltal. Matalúmt úm, mi, ma, tslûmtûmma, toegedeckt - sijn om sterck te sweeten. Siet tûmmalûmtûm. Mata-och, swaer sijn, oock bevrucht, swanger: taûch, swaerheit; trans. et act. Pataûch. Ma- ataûch, swaer maker. Matapó, vol sijn, wert ook van het gemoed geseit. Patapo, vollen, trans. et act. pl, pa, imp. ata- paùû, atapoan, inatapo, inoatapoan, ipatapaù, pass. 179 pass. ipatapo, iniatapo, inoïpatapo, tapó, vol- heit. Atappo, vervullinge. Ma-atappo, vuiler. Matarribat, overdwers sijn. Patarriban, transi, tarribat, nom. dwarsheit. Ma-atarribat, dwars. Matarrigi, op de sijde neergeleijt, ofte sijde- lijnc ijet doen, ofte sijn. Tarigi, nom. sijde- lijne sijn. Ma-atarrigl | Matarromatto, mninattarromatto, mamatarromat- to, dromen. Atarromatta, imperati. * Tarro- matta, nomen. droom. Patarromatta, trans. Ma-atarromatta, droomer. | Matas, voor of eerst ied doen. Minatas, mama- tes, atasa. Matasas, veel sijn, wert niet verder uiijtgebreid als tot menschen. Patasas, trans. ‘Tasas, nom. veelheit. Ma-atasas, veel maker, ver- menichvuldiger. | Ma-tattabach, mì, ma, atattabach, neutr. eerst, voornaemt sijn. Patattabach, act. et trans. tattabach, eerstheit, voornemelijckheit. Sed adverhialiter usurpatur. Mataso, treffehk, prijselik sijn, imp. atasoa, taso, treffelijckheit. Ma-ataso, treffelijck maker, verheerlijeker. Ataso, verheerlijckinge, imp. atasoa. Patasso, act. et trans, pi, pa, atassoa, atassoan, inatassoan, inoatassoan, ipatassoa, pass. ipatasso, inipatasso, inolpatasso. Matatto, mi, ma, atattoa, neutr. leege sijn van gront, als mararag. -Patatto, verleegen, imp. ____atattos, 1887 alattoa, atattcan, mna tattóed, incatattoan. ipa- tattoa, ; pass. 1 pataitò, ‘Taipatano, ‘ihoipatatio. “Fatto;’ als. rarach; atatto, als ararach. Matea, minatea, mateà; atca, als maéhote, en __malleak, stratie ijden, en, daer door geleert werden sich te hoeden i in toecomende. Oock gestraft sijn. Matik, mtoatik, mamatik, het opheuden van wint, règen, donner, dik enz. imp. atikka, Patiks trans, atik, nom. ophoudinge van wint „en weer, | | ° Ma-atil, dat wederom en wederom ophoudt. Matillik, mi, ma, atillikka, neutr. blind sijn aen een ooge soo dat men selfs het wit niet eens siet, Tik. soodanige biindheit. Ma-aüullik, soodanige blinde. Matincho, minatincho, mamatincho, wert geseid van” É zee w ater, want eer het.stil staet, tus- schen eb, en vloed; omdat de zee als dan Ze- lijek geswöllen is. Ook van de buijck, waù- neer men versadicht is, als wanneer de buick Eelt Beduidt ook een weinich sticcken, omdat” wanueer îjets begint te stincken soo Swele he ds En ' Met naar, Amata niamatinnaam, atin- - aA nuaman ‚inatinnaman, tnoatinnamaa, voor. aen Zaen, de sleep leiden. ‘Patinnaam, „dig pl, Pe enz. doen voor gaen. “Tinnaam, voor- E af, voor acn, ‘Maá-ätinnáain, een voorganger. Matis, t 18 1 Matis, wegh, verloren BIRD, in AiPReg; peutt. »_…Patis, trans. A, ON ineks „Mato, smelten, weutraliter.. mi, mas. afoa, o fte ge ‚smolten, sijn, Pass, pato. transiti. | Mato, groot sijn. Matoto,, dutendeert,,, Mato, ‚mi, ma,atba, pato, | trans. ct‚act, Ato, grootheit. _Ma-ato, groot, maker. Corat van ‘pato, ato; ‚groot, mahinge, WEES aes an | Matoa, minatoa, mamatoa, aton, aester, spoe: „Jen. „Patoa, trans. atpa, nom, … Mataboch, (de eeuste o cort af), mai, ma, ar 5 …, Cha, als, mauranies. Matollas, mi, ma, atolassa, neutr- bind sin aen een ooge, soo dat, men 't, wit siet. Lollas, soodan:ge, blindheit., Ma-atollas, soodanis ge blinde, ‚„Mato.a: babat, ‚een groot ongese se mensche. Matorri torri, mi,,mas en mastai-tai, op,de, ma- nier van maries, toesse of het veel sijn van vijer-vliegen. | Matsidboro. raì, ma, ‚afsiaboroa, „na daal micken; Patsiáboro, trans. aboro, doelwit, Matori o,„mimatorre, mamatorro, atorroa, atorro= sn,dnmtorman, dwoatorroan, dutten, sluijme- ren. {-Patorro, trans. Atorro,,sluijmeringe: _Ma-atorro, sluijmeraer. „Matsiole, mì, ma, atsiolea, atsiolean, _inatsiole, „anoatsiolean,tuisschen, s spelen, toppen, als de „vchimesen doen. Patsiole, trans. Ole, nom. tuijsschinge: 182 tuiijsschinge. Ma-atsiole, tuiijsscher. Matsjesij, mi, ma, atsjesia, atsjesian, inatsjesij, __imoatsjesian, ongelijck van getal sijn, als 3, 5, 7, enz. ofte een overschieten. Paftsjesij, trans. tsjesij, ongelijckheit. Ma-atsjesij. Matúppach, mi, ma, atûppacha, ‘neutr. patup- pach, act. et trans. tusschen beide sijn, nom. tûppach, tusschen, tuppach aijan, een tusschen plaetse, spatie. Maá, een vader, met dit woort wert ook d’ oom genaemt, dan met bijvoegsel van sijn eigen naem. Mamaû, taman. Maû pattala, een stief-vader. Maû, en karri, of kar, compositum cum no- mine, praeter significationem verbi a quo no- _men derivatum est, vicissitudinem ejus inclu- dit. Of oock gelijckheit in ijet te doen. Als maû-tattis, nom. van tûmmis, verwerpen, mal- canderen verwerpen, ofte te gelijck ijet ver- werpen. Maû karri, chachod. Mau-aat, minau-aat, mamau-aat, imp. auaûta, neutr. besmettelijck sijn, als van luijsen, scharfheit, pokken, enz. Paûaat, trans. et act. au-aat, nom. besmettinge. Me-au-aat, besmettelijck, als ma-au-aat o digh arapies, een besmettelijck sieckte of sonde; ’t geen of die een ander besmet, i. de erfsonde. Pau- aat, pi, pa, imp. auáatoa, auaaten, inaûaat, „ inoauaaten, 183 inoauaaten, ipauoata, pass. Ipauaat, inipaûaat, _inotpau-aat. | Mau-kar-aitaita, minau-aitaita, mamau-aitaita, auaitaita, auaitaitan, ivaû aitaitan, inoaûau- _taitan, 't geen men sief of gesten heeft na doen en namakerf. Pauautaita, pi, pa, enz. doen sulc namaken. Compositum ex kur-mau et ataito, nom. van mitaita. Mau-adat, minau-adat, mamau-adat, auadadda, plukharen, auadadden, mauadat, inoaûadad- den. Paûadat. trans. auadan, nom. pluck- harijnge. Ma-auadat, pluckhaarder. Maû-alopalopak, onverhoeds tegen malkande- __re aeuloopen. Maá-aso-asot, ougelijk i in lengte, niet even lang, van veelen, mi, ma, asoasodda, ohahinbeibe. trans; | Maú asot,’t selve van twee, mi, ma, asódda. _Pau-asot, trans. ason, nom. Ma-ason. Maúbebiech, — mimaûbebiech, mamaûbebiech, aûbebicha, aûbebichen, inaûbebich, inoaube- bichen, bij ’t haar trekken. Aubebich, nom. Ma-aubebich. BST Múechil, mi, ma, aûchilla, neutr. voltrocken sijn, even als machult. Pauchil, voltrecken, trans. et act. imp. ipauchiila, auchillen, inaûchil, inoauchillen, auchilla, pas. ipauchil, inipau- chil, inoïpauchil. Aûchal, voltrecking?2. Ma- auchil, voltrecker. k Maécho, 184 Madche, luisigh, vol luisen sijn, mi, ma, aóchoa. Paócho, trans. achbo, een lûijs. Ma-aocho, een luijser. vande Maú kar motto, chacholliet, mi, ma, idem. als maûr-sasaki motto. „ Maûúchús, seer; mis ma,, achûsta. Maûchus madich, seer siek, misschien ook alte seer;als mauchus mazilo, al te lang, …Ítem, kloek, .dap- per, maûchûs-o saga, kloek met werpgeweer. „Maûchûs o-babido, dapper ter penne, Aû- chusso, aûchussen, maûchûs, treauchussen, imp. ipaûchussa, pass. ipauchussen, inipau- chus, inoipauchus,. of -auchussan, inaûchus- san, inoaûchussan, ten aen sien van instru- menten, waer mede. Pauchus, trans. -et act. „beduidt ijets geneel af doen, voltrecken,mede ujt scheien. Beduidt oock geheel dwars door schieten of steken, qûast, voltrecken en door- steken. Aûchûs, geheelheit, wert oock “ad- verbialiter gebruickt. Masaûchûs, een me geheel maker, voltrecker. Maûúdúûm, doncker, wert ook 't gemoet toe ge- schreven, ml, ma, aûdûmma. Paûdüm, trans. odûm, donekerheit, duijsterheit. Ma-odûm,; doncker. Maûkat, minaûkat, mamaûkat, aûkatta, aûkat- tan, luaûkattan, inoaûkattan, hief hebben, blijde sijn. Paûkat, transi. aûkat, hefde, bri Ma-aukat, lief hebber, blijder, Maûkatir, 185 Maûlatir, niì, ma, aûkatirra, -aúkatirren, enz. als wadáddo. Pafkatari trans. nom. katir. | Maúnionis, mot, ma, aûnionisa,aûmtornisen, inau- nionis, inoaunionissen, intend, „inaûnis, bij- sônder sijn: - Fauwouts; trans. nom.aûnionis, …„bijsonderheïts:eigenschap; ofte bijnondens: el- rgenscháp; datendoe… … 775 Maúnissb' ardeh; ikidelûnissò arach,- matnaûrrisso arach, aûnisso arach-a, aûnisso:&räch=en; taaû- ‚_miS-o-arack;inowûnis-orachken, sich; cigenen of toe eigenen; door innemingh, oock erven ije- mants.goederen. Paûnisso-arach, trans. Aûnis- sorarach, nom. Ma-aunisso-arach,-erfgenaem. Maûnis,' ani, ma,” aûnisa, eigen, wiet: gemein ijn, se maûnis patodon; hijas op .sija eigen „gaen ‘woonens--Paûnis, acts et trans: Imp. aûnisa, aûnisaa, inaïnissen, inoaûniësen; ipau- nisa, pas. tpaûnispinipaunis, inoipauis. — Au- _nis,beijgendom, -eijgensehap. _ Maaûnis,: eij- genaer.Maûnis o ala, mi, ma; imp. aûnis o ala, quast in 't bijsonder seggen, ge-tuijgen. Maûpt,-miraùupi, mamaûpi, 't geen: klein of fijn „gestampt Is, of gestoten. wief paûpi,-aupi. Masaûpt, vanr paupi, stamper. ' Maûpies, minauptes, maniaupts, aùpisá, aûpisan, Avaûpisan, inoaupisan, om strijtsted doen, om- trent een en ’t selve object, grabbelen: … Paû- pies, trans. aûpies, grabbelinger: Ma-aupies, … een grabbelaer, | Maupulla, Te6 Maúpulla, mi, ma, aûpûlla, voordeel of winst door eenich middel soecken. Aûpûlla, nom. winst soeckinge. Ma-aûpûlla, winst soecker, die winst weet te soecken. 401 Maapies, minaûpis, mamaûpis, aûpisa, aupisan, inaupisan, inoaupisan, om strijt ied doen, om- trent een en ’t selve object, grabbelen. Paû- pies, trans. aupies, grabbelinge. Ma-aupies, een grahbelaer. | | Maûúranies, minaûranies, mamaûranies, aûrani- sa, auranisen, inauranis, inoauranisen, spelen, boerten, gecken. Pauranies, trans. Au:anies, spel, boerte. Ma-auranies. boerter, speelder. Mauroman, ende mauroma-roman, intend. mi, ma, imp. auromenomama, anders en anders sijn, verschillen. Pauroma-roman, pi, pa, act. et trans. anders en anders maken. Auroman, en auromaroman, nvm. verschil. Mausa, mì, ma, wert van het velt geseid, daer de ruigte afgebrandt, of met houwelen afge houwen, of andersins schoon gemaekt en gehavent is. Pausa, pl, pa, osaá, pass. osa-an, inosa-an, ino-osaan. sa, nom. schoon ma- kinge; van posa. Ma-aosa, schoonmaker. Ausa, schoonheit, van mausa. Mau-sasakimotto, mi, ma, kruiijs-wijs sijn. Composituim ex mau, et sasak:motto. Mausi, wit sijn, mi, ma, ausia. Pausi, trans. Ost, 187 Osi, wittichheit. Ma-aosi, wit, even als ma- aus. Mautatarrogg, verwisselt, verruijlt sijn, 't sij wetende of onwetende, over en weder malcan- derens goet met bedroch vefwisselen. \an tummaroggì, comp. ex mau et tattarroggiì. Mavu-tattubboel, mi, ma, versoecken malcande- ren over en weder. Pautattubboel, trans. Mautattis, verstoten, verwerpen, als kartattis, mi, ma, autattisa, autattisan, inautattis, ino- autattisan. Pautattis, trans. sed vicissitudinem includit. Mautod, onvruchthaer, so wel man als vrouw, so _ wel beesten als menschen. « [tem vruchtloos, gelijck als men vruchtloos ergens afscheijt, mi, ma, autodda.” Pautod, trans autcd, onvruchtbaerheit. Ma-autod, onvruchtbaar. Mautsiri, minautsiri, mamautsiri, onkuudig, on- wetende, orbedreven sijn, imp. autsiri. Paut- sìrì, trans. Autsiri, onwetenheid. Ma-autsiri, een onwetende; even als ma-autsiri. Mazibadllach, vul, onordentelijck sijn, tri, ma, aziballacha, travs. paziballach, paballach. Maballach, mi, ma, aballacha, vuijl sijn, nom. Ballach, allerleij goet. Ma-aballach, een die onordentelijck maeckt. Mazibochor, minazibochor, mamazibochor, azi- bochorra, ongemacklijck liggen’ om te slapen, sonder hooft kussen, decken enz. - Mazichil, 18E Mazichil, minazichil,snamazichil; azichlla, (de part: werden niet anders gebruijekt als» ten aênsien des persoons die betreurtswort, (en „werden geformeert, non-ab meutro. sed ab act- ivo pazichil®-aziehillan; inazichillan, -inoazi- chitlan, bedroeft sijn Pazichil, act‚ret trans. „pis {pas act.simp. transerazichillas ipazichilla, enz.…doen!- bedroeft: sijn, Pichil,. droefheit. Mar-achil, een: bedroefde. Mazich-zich, ‘t geen effen en_ slecht vinne ken’ is, mi, ma, azichzicha. _ Pazich-zich, nom. De radix zimichzich, siet in Z. Matsjis, brak, sout sijn, mi, má, atsjisa, patsias, “act. souten, trans. mmp, atsfia, atsjisin, inat- sis; Lnoatsjisin, Wpatjisa, 1patjis; in: pátjis, in 0- voripatsjis. Ì sjis, soútheit.Atsjis, soukinge. ‚Ma- atsjis, souter. | | Mazigiagin, minazigingiv, mamazigingin, úzi- ginginna- himkea,shinkelen.. Pazigingins ats zigingin, meer Ma-atsigiagin;: hinc- riem azjies, mimazjies; kend azjts-a,. azjis-in, veinazjiesing imoazjisin, vijandschap» voeren. Pa- vogjies, pi, pa, ipazjies-as enz.: Agjles-id, een vlahdt. …-Agzjies, viantschap, iude karri.of/mau azjies. Ma-âäzjies, vand. Mazikoar, nvinazikoar, mamazikóar, azikóara, vazikóarran; inazikbarany inoazikóaran,-sprin= gen, ergensoverhenbenspringen. Sieikummoar. Mazikdp; 188 Metilán. nèt, op sijn pas genoëgsacr sijn. ‚ Ma-atsikap, ger dan helen Juist, _Patsikap, frans. ie Blatsilo, lang, hoogh sijn. Tsilo, langte, B Fatsilo, bril _Ma-atsiló, lan® Maziloch, mi, ‘ma, azilócha, naerstig, vlijtigh sin. Mazilóch a rima, naerstig ter handt, Pazilóch, trans. Ziloch, nom. Ma-aziloch. Mazimdn, minaziman, mamazivan, azimanna, azimannan, inazimannar, 00azimannan, schat- ten, schattinge opleggen. Patsiman, trans, atsiman, schattinge. Ma-atsiman, een schatter. Maziporriporri, winsziporriporrt, mamaziporri- porri, aziporriporrit, door onmacht of duise- ling ter aerde vallen. Des wert alleen van menschen en beesten geseijd. Mazipi, mimazipi, mamazipi, azipia, rasen, gedrûïjs maken. Azipt, lade 5, een Ma-azipi, een rasèr. Mbar ri, minobarri, manobarr:, obârria, alvarrian, inobastia, moabarria, staen. Paubarri, transi. Het is eigenlijk mobarm, maer de fo) wert soo wat uitgesproken dat men sé nief hoort. Mbúkkas, wit, blank. Bukkas, de w cort _afge- beten, zomen. tk: Mbe, mihobe, mamobe, obea, obean, irobean, ino-0vean, henén gaen, verlaten. ’t Is‘ mobe, maer de (9) cort afgebeten, dat men se niet hoort. Paube, trans. verdrijven. 4 M had, 190 Mbod, mienbod, máambod, het uiijtvallen van haer of vederen. | Mid, als móba, waermede verandert. Paubu, transitì. | Mbo, mienbo, skaambo, oboá, obóan, inobo, ino- oboan, riken, active. ’t Is mobo, doch de (o) cort afgebeten. Paubo, trans. Mpa, mienpa, mamopa, opa, het ook in part. minopa, als mópa. Mpakko, als mopákko. Mpdkkopakko, als mopákkopakko. Mpadt, als mópat. Mpus, gras, met een krom hout, arro genaemt, uitplucken (Favorlang secht gummon). Mc'ab, mienchab, maamchab, chabba, chabben, ienchab, inochabben, steelen: wert ook geno- men voor mâáchab, in 't gemein. | Mshdch, mienchach, _maamchach, chach-a, chach-en, tenchach, inochachen, droomen. Me, mine', mame, ea, ean, inean, inoean, ver- achten. Paie, trans. nom. act. verachtinge. Mea, act. verachter. Me, overig om te doen, verschilt van barras, en bior. Mlêé-aab, mineaab, mameaak, eaba, éaban, ino- aban, inoeaban, imand voor komen in eenigh doen, van hier meaab mabá, voorweten, meab paba, voorverstendigen. Meapattis, voorseggen. Van meaab-maba, nomen, sijaab- maba, 191 ba, voorwetenheit. Van meaab-uita, nom. aijaab-mita, voorsienichheit. Van meaab- pattite, nom. aïjaab-patite, voorse: ginge. Van meeaab-merab, nem. aijaab-merab, voorwile len: Van meaab-meries, vonk aïjaab-meries, voor makinge. Enso in alle woorden wert meaab, met het verbum gecomponeert, en_be-_ duidt het voor desselfs. Méab. mineab, mameab, éappa, eappan, ineap- pan, moeáppan, bijstaen, helpen In gevegt. Meéacha, mimeacha, mameacha, eacha, eachan, ineachan, inoea chan, bidden, bedelen, Me-adam; mi, ma, e-adamma, eadam:nan, ine- äddammar, moeäddam, de vogelen van rijpe vruchten jagen. Peadam, trans. verschilt van pia. Aladam, nom, wech-jaginge. Mét ato, min:ebabo, mamebabo, drijven, niet sincken, neutr. morpies. Mébimna, siet mibónna. Medadòrri, minedadorri, mamedadorri, edadór- ria, edadorrian. 1medadorrian, inoedadorrian, tegen den anderen kijven. Aidadorri, nom. gekijf. Dit nomen compositum cum mau vel kar, beduidt dan ’t samen kijven, over en we- der ofte te samen op een ander. Ma-aida- dorri, een kijver. Me-ich, eng, nauw sijn, mi, ma, echa. Pai-ich, trans. nom. e-ich, nauwte, engte. Ma-e-ich, nauw, eng. Merl, 162’ Me:il, mine-ìl,-mame-il, e-îHa, ezillan, ‘ineillan, inoetillan, vresen, vok hoeden, mijden; wich- ten. Mékap, mime, mame, ekappa, pass. ekappag- gete ja biroi: het rusten der vogelen’ op boom of daeken, als sij gevlogen hebbende. daer o;: komen rusten. Dit Is ’t selve met mikkap, pakap. | Mema, vet sijn, daer veel vet aen is. ‘Ema, vet, vettichheit. | Meodáp, mimeodup, mameodup, eoduppa, ’t ondergaen van son en mane, enz. Aiodup, nom. ondergang, | Merdb, miverab, mamerab, erabba, erabben, inerab, inoerabben, willen. Meried; een ael. Aerien, minerien, mameriea, erina, @rinen; me- rien, inoerien, doen, maken, eok richten tus- schen verschillende leden. Wij gebruiken het mede voor scheppen. Pairien, doen, ma- ken, scheppen. richten, nom. subst. airien, makinze, scheppiaze, richtinge. Marairien, maker, schepper, richter, na de wijse van ma-atataap. | Meries, scheef slim sijn, mi, ma. Adero, mi, ma, eroa, eroan, enz. Pairo, trans. stomp sijn der tanden vaii suêr te eten. Aero, nom. egzichheit, eggich. | Mern-os, minero-os, rmamero-0s, ero ossa, €ro- ossan, 193 _ossan, inero-ossan,ino-ero-ossan; sitten: Takeis. Mikód, idem, Pairo-os, imp. act. et trans. sitten en doen sitten, airossa, aïro-ossen, inaï- r0-08, ino-airo-ossen, ipairo-ossa, ipairo-os, ini pairo-os, ino-ipairo-os, airo-os, sìttinge. Merabróob, mi, ma, eroobrooba, neutr. 't om lig-_ gen van scherpte van mes, enz. pairoobroob, act. et trans. - Me roos, mineroos; mameroos, erósa, erósan, ine- roos, inoeróosen, trouwen, in echt te samen komen. Meroos o badda, erosan ja sini. . _Airoosan, een schoon-soon. ‘Tamau o airoosan, tanai o airosan, schoon vader en moeder. Pairo-os, uijthuwelijcken, imp. airóosa, ai- roosan, inairosan, inoairosan ja kamein, ipai- rosa, pass. ipairoos, inipairoos, inoìpairoos. | Merámrím, mimerùmrûm, mamerumrum, sinc- ken, in water ondergaen, als morpies. Metórro, mimetórro, mametorro, etórroa, etor- roan, inetórroan, inoetorroan, sich bij vuur warmen. Paitorro, pi, pa, ipaitorroa, ipaìtorro, __enz. doen so doen. Mgadgh, het sterk, als aracq, gengber, enz. Miach, vuil, kladdigh sijn, mi, ma, iacha. Pa- jach, pi, pa, trans. et act. besmetten. Aiach, nom. vuilheit, besmettinge. Ma-aiach, be- __smetter. Miáchach, intend. Mialla, miaialla, mamialla, jalla, jallan, inial-- lev, inojallan, met op merckingh ergens op sien 194 sien en letten. bier zt “tise Ev “„schouwing. 1 tend | Mid, minian,mámìan, iánna, iannan, iniannan, inoìannan, het rusten en vierer, dat de Fa- vorlangers eenig dagen plachten te onderhou- den, wanneer een captijn eertijds gestorven was. Ook het uijtroepen van rust dagen. Miarar, vuil, kladdigh sijn, mi, ma, inoarra, paiarer, trans. Mibiech, mini, ma, ibicha, ibichen, inibich, ino- ibiechen, voort trecken, idem. tsimibiech. Mibonbon, mi, ma, punt af sijn. Mibonna, minibonna, mamibonna, ibonna, ibon- nan, inibónna, inoibonnan, jacht opsoeken, na jacht soeken. -Paibonna, trans. Mickam, minicham, —mamiìcham, … ichamma, ichamman, iniehamman, inoiclkamman, drinc- ken. Micham o chatto, tabacq drincken. Micko, recht, wel, ter dege sijn; mi, ma. Middrdar, mi, ma, idardarra, dicht bij den an- deren sijn, niet ijl, het tegen deel van mar- roak. Paidardar, act. et trans. aidardar, dicht- heit. “Maraidardar, dicht maker, van paidar- “dar. | | Middáchám, mi, ma, idachumma, pass. idachum- “man; enz, schaduwen, beschaduwen. Pai dachûm, trans. dachûm, schaduwe. Midiëten; als madidden. darhad “minidod, mamidod, idodda, idoddan, ‘nidod, 195 _inidod, inoïidodden, waar: uit? idoddan, ini- — doddan, inoidoddan, lepelen, met de lepel scheppen. Paidod, pi, pa, ini enz. doen zo doen, Miech, mi; ma, plomp, niet scherp sijn, „mi-eer, neutr. Pai-ech, trans. en paiseer. Miel, miniel, mamiel, ila, ilen, iniel, nan touw vlechten of draijen. Item. gehouden. _ weeren, te-rógge houden, afraden. Migarrorro, mì ma, igarrorroa, igarrórroan, ja, E ta, vergaderen, te samen comen; als mitarroan, en maûloon. Paigarrórro, trans. Aigarrórrd, vergaderinge, ‘t samen comst. BAGS, en aijan, vergader-plaets. _Mikkáp, mi, ma, beduidtaenkleven, dus seggen __se oock van de vogelen, als se gevlogen „heb- _ bende comen rusten op een boom of _dack: om dat se met de klauwen daer aen vatten en gelijk als kleven; imp. ikkappa. … Paikap, aen placken, aen kleven, activ. et trans. aikap, nom. Lallamikkap irima, rima ikappa. | _Mikkil, minikkil, mamikkil, ikilla, ikillan, ini- _killan, inoikiïlan, vreesen, bevreest- sijn, cok sich gorden, miden, wachten. _Mikinno, vochtig, klam, mibo, paibo Takeis. Puikinno. Miko, tnpolacktch sijn, krimpen; iko, een rimpel. _ Paiko, transitiv. Mikotiko, intendeert miko. Mikod, 196 _ Mikod, als meroos, sitten, mi, ma, ikodda, ikod- “den, inikod, inoikodden. Paikod, trans. nom. aìkod. Migogh, mi, ma, iibeld, langsaem, traeg wesen. Mikorros, minikórros, mamikorros, ikorrossa, afklimmen. Van dit imperat. schijnt te comen het Tilosensche-woort. Mikorrossokosso tar- ran, een stijl aflopende wech. bij den Favor- lang: gesecht mikaussokosso tarran. Milieb, minilieb, mamilieb, iliba, iliben, imilieb, inoiliben, achter om over de schouders sien. _ _Pailieb, trans. ailieb, nom. tsinnilieb, idem. Milip, de langheijt des tijds, ’t sij verleden ’t sij “toekomende, mi, ma, pailip, trans. nom. ailip. Miloslos, mi, ma, aloslossa, neutr. idem. mee roobroob. Pailoslos, act. et trans. Mimoos, minimoos, mamimoos, imosa, imosan, ìnimosan, inoimosan, suur sien. Paimoos, trans. nom. almoos. Minannis, ende minanunnis, mi, ma, imp. inû- nanissa, even als maûronnan, en maûroma- roman. ‘Painannis, en painanannis, act, et trans. ainaniìs so o ainananunis, nom. verschil. M'iog, miniog, mamiog, jogga, joggan, inioggan, inojoggan, van boven neer vallen. Item het ontijdig afvallen eenes misgeboorte, hier- van ioggan, een misval, misgeboorte, is het __particip. Paiog, trans. nom. aiog, val. Mins, dese, dit. Is mede een verbum. _Miochóoch, 197 Miochòoch, miniochooch, mamiochoech, jochoo= cha, neerdalen, neersinken, slinken, intend. Miboch, een mael, slincken, nom. aiooch, ai- oochóoch, paióoch, paioochoóch, trans. Mio-a, mi, ma, 1-0-a, de nieuwe velden die te vo- ren niet bearbeit sijn, om kappen. Paioa, trans. Mi ion, minion, mamion, imp. ionna, jÓnnan, inie onnan, inoiónnan, in een of 't samen krimpen. Idem miko. Paion, als paiko, trans. nom. alon, albuiko. | Mipies, minipies, mamipies, ipisa, ipisen, inipies, __inoipisen, doorsnijden. Paipies, trans. nom. aïpies. Mirras, minírras, mamírras, irrassa, irrassán, inirrassen, inoirrassan, beweenen, beschrijen. Pairras, trans. nom. airras. Mirrairas, intend. nom. alrraìras. ‚ Mirrit, minirrít, mamirrít, irta, irten, inirit, ino- ritten, bindgaren maken. Pai-irrít, trans. nom. aìrrit. | Misapiel, mi, ma, isapìla, siet summapiel, neutr. Misi, minisì, mamisì, isìa, pissen, isì-in, inisi, inoisl-ìn. Paisi, trans, nom. isì, pis. Misjies, mi, ma, aisjiesa, pass. aisjiesen, enz. ja chau, vijer maken met een badbad, sterc- houdt, een billag, door te trecken. Pai sjies, trans. aìsjies, de daeten’tgeen waer mede. A Misor, minisor, mamisor, ìsorra, isorren, inisor, tuoïsorren, zeeen de 198 | inoisorren, vûûr aenstooken. | a, Misijk, mi, ma, äsijkka, asijkken, inasijk, ino- asijkken, op sijde over hangen, hellen. Pai- - sijk, trans. nom. aisijk, hellinge, | Misósso, mi, ma, isossa, lek, dan wert alleen van potten, kannen, en diergelijcke vaten: niet van een hûijs, of dack geseijd. Paisosso, trans. nom. -aisosso. | Mita, mimnita, mamita, ita, itan, initan, inoitan, sien; paita, doen sijen, wijsen. Aita, gesichte. Mia ale een siender, sterk siender. | Mitaita, intende. Mita, nom. aïtaita, ma-aitaita. Mitam, minitam, mamitam, itamma, itammen, initam, inoitammen, in leenen. Paitam, uiijt, leenen, pi, pa, 1paitam. Mitapao, mi, ma, itapao, itanpao, initanpao, ino- itanpao, bij naer als mita, doch beduidt noch met bijsonderer voordachit na seker, ding s sien. Mitaronno, glat, glibberigh. | Mitarroom, 'tsaem vergaderen, bij een komen van een menigte, minitarroom, mamitarroom, itarromma, enz. Mitarroom oassaban: o Ca- pitein, het dorp, ed Capitein Krier a eeù vergaderen. « Maûtloom, rat, ma, aûloma, 't Selve met mitar- room. Aûloom, nom. ’t samen komst. Don oaûloman, alsdon o he ler en, een vergd- der huijs. Mitara o tarra n, als twee wegen t samen Wer: cgaderen 199- „gaderen en in een comen lopen. … … … vest Mitas, minitas, mamitas, itassa: itassan, «initas- „san, inoìtassan, uitblijven, overnachten. +: _Mitatsiel, mi, ma, enz. reïjnigen, schoon maken. Matatsielo don o ta, het ‚huijs;: des plaets schoon maken. Ta Deos mitatsilo tòrro-bóa innaì arapies, Godt reenigt ons. van, sonden. Mitebabo, minitebabo, mamitebabo, itebaboa, „na om hoog sien. | wsthrendoolf Mitirpo, pyusiapd, mamipe iirpon, na(be- neden sien.» 5 raoksinprat A09 Mitoch, tij dat sich niet w olene een! ul-wil laten trecken. OERTIG BIND TAD 4 Le nut zo Mlittin, vamnittn, aitrntg ittinna;, ittinnen, inittin, inoittinnen, in ’t heijmelijck ofte ach- ter de rugge ijemant dreigen. Mkdách, geel, groen. Mkákach, valâw, gecoleurt als d’ siecken. Mkdr, hees sijn. Inkár jiri, een heesche. eit Mo-ab, minóab, mamoab, o-abba, vermeerderen: in getal of grootheit, doen vermeerdengn en groot werden. Siet paûab. eoa … Móab, maeckt den gradûm comparativûm,, als Moab a mato, mario, grooter, beter. … nn Modr, van spijse geseijd, betekent laeuw sijn, warm: van een siek lichaem, verhit, brane digh; van het aangesicht, oneigentlijk be- schaemt, gram of liever blossijende. Vers schilt van matadách, ’t selve als malûm: Moóas. 200 Móas, minoas, mamóas, Óasa, oásan, ìnoasan, ino-oasan, wandelen. Moba, minoba, mamoba, oba, MENE sijn, als M ba. Mobarri, siet de verandering in Mbárri, staen. Mote, siet de verandering in Mbe, henen gaen ’tsij na ons toe ’t sij van ons henen. Paûbe', pi, pa, ipaûbe, doen henen gaen, verdrijven. Mocharanna, et Mocharanna-channa, mì, ma, ocharanna-channa, pass. ocharanna-channan, enz. verquicken van sieckte: het siekte, mocha- ranna-chann aer ’t lichaem, ocharanna- channan. {Paûcharanna-channa, trans. Aû- charanna-channa, verquickinge. Mockib, minochib, mamochib, ochibba; ochib- ben, inochib, ino-ochibben, dragen, maar al- leen. Paûchib. Mocho, mi, ma, ochoa, ochoan, inochoan, ino- ochoan, luijsen soecken. Modaraû, half rondt, modaraû ja eidas, d’ halve. maen. | Modaraûdaû, rond als een cirkel, modaraûdaû ja eidas, volle maen. Madaribodibo, idem. Moddon, de gevels van een huiijs’t sij die van berderen of steen gemaakt sijn. Möódon, minodon, mamódon, odónna, odónnen, inodon, ino-odónnen, sich tegen verharden. Moeda, mi, ma, en oedan, inoeda, ino-oedan, hoe is 't? Méela, 201 Miöela, minóela, mamóela, daûwen, of het vallen van dien, rijmen. Oela, den dauw, den rijm. Moelapillap, vol dat het overloopt, mi, ma. Möetas, minóetas, mamóetas, regenen, beregen- en, oetássan, inoetassan, ino-oetassen, Paûtas, pi, pa, ipaûtassa, enz. doen so doen. Oetas, « tegen. Mogaggimo, mì, ma, betist, verwaart sijn, neutr. siet gûmmaggìmo; wert mede gebracht tot het gemoet. Magaggimo atsjies, verwaart van gemoet sijn. Mokdkiach, onlustig, een weinig * onpasse, als die sieckte onder de leden scheinen te hebben. Mogoch, mi, ma, imp. ogocha, pas. ogóchen, inogoch, ino-ogochen, afstroopen. Paûgoch, trans. doen so doen. Augoch. Mokalossikot, mi, ma, krullen, neutr. Siet _Rummalossikot. Mokap, minokap, mamokap, okappa, okappen, inokap, ino-okappan, ontmoeten, te gemoet komen. | Mokaraldkala, ijl, open, niet dicht gewrocht, want wert niet als van lijwaat, stoffen, mat- ten en diergelijke dingen geseid. Mogarini, en Mogarinigini, kloots gewijse rond. Item rollen. Pass. schrijft mogarini- gini. Van gummarinigini. | Mokibach, geschaert sijn. Mokibach o silok, ’t kap mes is geschaert; kibach, een | schaer, 203 = schaer, mi, ma, okibacha, neutr. siet.de radix; _ma-aukibach, geschaert, adject.. kummibach. Mokikiet, gescheuzt. sijn, van: kûmmikiet, mol; _ ma, okikiedda, act, et trans, aukikied, pl, pas aukikiedda, aukikieddan, inaukikieddan, ino- _aûkikieddan, ipaukikidda, pas. ipaukikieddan, inipaukikieddan, toipaukikied. nom. kikied, scheure,, Na-aukikied, gescheurt. …… … 7, Móddan, beteikent ook. een dracht opnemen om te dragen. Ook imand sijn dracht, verswa- ren in ’* gemein imands werk of doen ver- swaren en verdubbelen: het eerste «seits.men: moddon o,paûchiep,. en moddon o pásabo, het ander moddon o pataap of patrien. « … «e. Melappa, minoláppa, mamoláppa, oláppa, olap- pan, tmoláppan, ino-olappan, dolen, dwalen. Moiliol, minólliol, mamólliol, olliólle, „ollióllan;. taollióllan, ino-olliollan, uit vriendschap (niet om loon) helpen in, eenig werk. _Ar-ollisol,, hulpe, bijstand, „als „aûlkol Maraolke. helper, als ma-aulli: ok. | sind Malso, de-stutten of stijlen, die in de sijden. van, de huijsen staen, bes Brna Momas, mincmas, mamomass omâssa, omassan, Inómas, inC-Omâsseh, souten,; insouten. f Momach, mì, ma, het wlnedon van papier in t schrijven, doch met grote vlecken; verschilt _ van mabad. | M omatas-ò', als matas-0. baard | Momo, 203 Momo, een mol, dese dorven de Formosanen _ niet aen raken en houden deselve voor vergif. Mondch-onacho, minonachonach-o,- mamonach: onacho, het overvloeijen. van revieren. dxooch, mì, ma, oocha, pass, oochen, inooch, ino- ooch, dragen, „maer alleenlijck aerde: in „een ‘korfken. | | Mood, mi, ma, ooda, ooden, mied _ino-ooden, __Pa-ad, trans. schoven of bossen binden, als __padij, gierst, nom. óod, een bos, schoof. Ood adda, ood batur, eem bos padije, gierst. Mónad, mimónad, mamónad, branden, onad, een vlam. | | Aan isMk Moparéopeò, ml, ma, opareopéoa, opareopéoan, enz. ja, ta, staen dralen. _Paripareopeo, trans. auparcopeo, draling. beha: Mópat, minoj.at, mamopat, opatta, opatten, 100- pat, ino-opatten, te gemoet gaen. „Anders Mpat, de (am) kort sonder vocalis afgebeten, Hiervan s sirapaf, quasi si(L sossl, of sinossi), mpat. tn rde ’ Moor, mi, ma ‚unp. ora, pass. oren, Loor; …in90- ren. Paoor, trans. idem, gûmmoch, nn Mopus, even als gûmmos, gras, wijttrecken _ met een krom-hout arro genaemt. RSE Möpa, minopa, maámopa, opa, als mpê, aupa, nom. vlegin ige, 'tvlucht, Aupaïjan, vlieg- plaeis. aùpaijan o chaar, vlieg-plaets, der vogelen. ek M opdkho, minopákko, mamopákko, overvlocijen. overloopen. De Pdf 204 overloopen. Mopakkopákko, seer of veel overvloeïjen. | Mopesik, mi, ma, opesikka, neutr. geplettert, gemorselt sijn, siet Pesik. Möópiech, mi, ma, opiecha, opiechan, inopiech, ino-opiechen, slincken, contrarium van poddik. Ternern. Mpiech. Móra, hoer-achtig, een hoer. Mor’ i slibus, een groote hoer, die gewoonte maeckt van hoe- reren. | Möórab, mi, ma, orabba, den selven dagh weder keeren van daer men henen is gegaen. Mordbbies, minorábbies, mamorábbies, het ebben van de zee, men secht, mach ja to, Là door stroom sijn, als het niet en vloeit, aûrab- bies, nom. ebbe. Möórach, minorach, mamorach, orácha, iorâch, iniorach, ino-iorach, pruijlen. Mordánni, mì, ma, oránnia, idem als morrod. Mórick, minorich, mámorich, oricha, orichen, inorichan, ina-orichan, leven, ’t lijf wassen. Porich, tran. onder houden, voeden, een ander wassen; nom. porich, is, niet in ûsû, voor le- ven, maer beduidt, wassinge en voedinge. Morich, mi, ma, oricha, neutr. heeft geen nomen. als morich, doen leven. Porich, pi, pa, ori- cha, pass. orichen, inorich, ino-orichen, voe- den, spijsen. Aurich, voedinge. Ma-aurich, voeder. Paurich, pi, pa, ipaûricha, pass. ipáu- rich, 205. rich, inipaurich, inoipaûrich, leven dich ma- ken, heeft mede geen nomen. of ook van een sieckte genesen. jk Morich, mi, ma, oricha, wassen ’t lichaem, pas. orichan, inoricban, ino-orichan j ja to, orichen, inorich, ino-orich ja bog. Aûrich, nomen. wassinge. Porich, idem. ût sûpra, een ander wassen. Hiervan ma-aurich, sodanigen wasser. _Paáurich, ût sûpra, ijmant doen en ander wás- sen. Hiervan rarrich mau, aûrich, een ander wassen. „Moriedda, minoriedda, mamoriedda, oriedda, orieddan, inorieddan, ino-orieddan, wech lo- pen van die geen waeronder of toe men be- hoort, als van sijn ouders, echtga, dorp, enz. Pauriedda, sule doen, doen. Het wortel woort is rummiedda. Ma-auriedda, sodanigen wech- loper of loopster. Aûriedda, sodanigen wech- lopinge. Moriet a sisia, omtrent half twee na middagh. Moróog, minoróog, mamiróog, orogá, orogán, inorogán, ino-orogan, omvallen. Mûrroog o chûbboen, de vallendesieckte. hebben. Pau- roog, trans. Morpies, miì, ma, sijncken, contr. Mebabo, drijven. Morús, koel, fris sijn. Paûrus, trans. Mórras, ruim, wijd sijn. Moribal, vervallig, boûvallig sijn, mi, ma, ori- ornibaila, 206 “oriballa, is ook nom. adject. Pauribal, ac: et trans. auriballa, auriballan, imaûriballan., ino-aûriballan, pi, pa, ipauriballa, pas. ipau- ribal, inipaùribal, inoipauribal, nom. auribál, 5 bouwvalligheit. Ma-auribal, die bouwvallig ‘js. Oriballa, bouwvallich maker of doen maken. Morikak, uijt en van een geschrijd ef als de benen eenes mensches, mi, ma, orikakka, siet rummikak, oock márikak, imp. arikakka, hine aurikak, geschrijdtheit, rikak, idem. Ma-aurikak, geschrijdt, adject. Ma-arikak. Morraia, mi, ma, aûraia, geutr. idem macho mo- raia, siet boven aûrraia, nom. Morrod, minorrod, mamorrod, orródda, orród- den, inórod, ino-orródden, versaken, disimûe leren. Paûrod, siet in P. Marrûan, swart sijn. | Morroór, minorroor, mamûrroor, orrorá, orroren, morroor, ino-orróren, d* zate na inwoners . wijse omklauwen, ook ploegen. Pauroor, doen sulx doen, Aûroor, nom. als sasaut, een herck, ploeg. Moörtatach, verstrooïjen,. neutr. minortatach, mamortatách, ortatácha, ten aensien ‘van plaats. Ortatachan, inortatachen, in0-orta- táchan, siet mede pautatach, acti | M órzi, verschrikt sijn, nom: aûrzi. _Mossd, Minossá, mamossá, ossê, of monca, weeh 207 gaen. Heeft in tertia! persona, in pres. sossa, in pret; sinossa, in fut. sasóssa. | Masisjien of mosisjien, mima, osisjiena, neutr. vradix sûmmasjies; getant, gekerft sijn; vals sommige kruit. Paûsisjies, getant: maecken, act. et trans. nom. sjieu, verbum, sisjien, tän- „den; kerven | Moot, minoot, mamoot, ootta, ootten, inoot, 1n0- _ óoten, meten. Mota’, minóta, mamúta, ota, iota jo iota, mo-iota, braken. Dummocha, idem. | Motdkkotakko, miuótakkótakko, mamotakko- takko, gelijck mopakkopakko. | Motarram, mi, ma, otárrara, neutr. hooge van lantsijn. Paûtarrar, verhoogen, tmp. aûtar- rar, aûtarraran, inautárraran, inoautarraran, ipaûtarrara, pas: ipaûtarrar, iuipaûtarrar, ino- ipaûtarrar, tarrar, hoogheit van lant, hoogte, neutr.-autarra, verhooginge, act. Ma-autarrar,- _verhooger. Motó, een hoek, winckel. Motozijsja, mt, ma, den geheten dagh over jets sijn of doen, als Mofozijsja’ bachinaa tum- | maap, den geheelen dach ever koortsich sijn, arbeiden. Paûtozijsja, trans. Mottil, af, van vermoeitheit sijn, mi, ma. Afotáp, minotûp, mamûtûp. imp. otûppa, het uitgaen van een kaers of vuurs oock het ge- nesen sijn van een wonde. Neutrakit. enz. Pa- | tûp, e — 208 enz. Patûp, act. Paûtûp, úansì Msdn, sacht, beqûaem om doorgesneden te werden oock heesch sijn. Msasan, intend. Msdsan ja pattite, heesch spreken. ek idem. Nadn, de naem. Ndas, ’t gehemelte des monds. Nai, moeder, een moei, met bijvoegsel van de eigen naem. Nai, pattalaan, een stief-moeder. _ Naida, hoe veel, plur. ‘Naidaida. | Na-ies, het ingewant. Ndito, seven. Ndmo, wij, ons, verschilt van bre dat torro, begrijpt de geen waermede wij spreken, maar namo, miet also. Ndsa, flûsies, alleen gebruijckt van 't toekomen- - de, maar gevoegt met ani, als aninasa, ook van ’t verledene schrijft naássa. Náättá, een. Nattagsár, een hund breed, soo mede narroágsar, natorroagsar,enz. een greep, een hant vol van gûmmesar. Naaúpoot, lijnwaat. Naûgúa, een ree-bok, of geit. Nok, snot. N Nok o rimi, wit van een eij. Nok o baron, hars, gúmme. Nomósnos, minomosnos ‚mamomosnos, nosnossa, __mosnossen, inosnos, inonosnossen, na eenig reuk srnijfven. ‚\ omosnos, 209 Nomosnos, onûmmijonor, waer na riekt, of snuijft ghij. ‚Nono, een braem. Schrijft Noenó, Bid is twee- derleij. Noeno babo, is fijn van korle. “Noê- no gagil, grof van korle, gelijckt de fram- boeisen. Not, de neuse. 7 _Númma, wat. | Nummachi, ninummochi, nanùtnmochi, nochia, nochian, inochian, incuochtian, grinsen met het aengesicht, de mond trecken. O, in woners stercken drank. Obó, een klaúwen. Van Pa-obo. _Obon, een hoenderkot. _ Ochal, geneegh, voldaen sijn, pret. inochal, fut. ino-ochál. Hiervan verbuin, Paochal, pi, pa, imp. ipaochalla, pas. ipaochal, inipaochal, inoipaochal, gerioegh ofte valdaen, betalen. Ocho, een luijs. Odd, gedarm:te. Odar, fijn gespleten rotting, root geverwt, daer „men de hasegaeijen, pijlen, enz. mede be …oelt, maer alse swaert geverwt is, is ’t zcho. Odor, het borst been. __Oéha, vaeck, slaep. Oebdsan, een hartebock. _Sobéchen, een bock die sijn hoorens gevelt heeft. Tûmmokko, een boek die nu even hoorens begint te krijgen. Oeddn, wat dan? wel hoe? wel dan? | Oéha. 210 Oéla, den rijm. Oéno, 't hooft, een hecht, gevest. Oeno abi, een bos pinangh. Oeraas, grijs haijer, grijsicheit. Ma-aûraas, een grijsaert. Oeraassen, inoeraas, ino-oeraassen, grijs worden. Oetds, regen. Ogga, een kleedje voor ’t beneden li Ee Oggaen, een senuwe, ader. Oggom, een mier. Olla, als chadsia, Omarrimdrrais, een rispe. Ombo, minobó, mamobó, oboa, oboan, inoboan, ino-oboan, riecken, activ. dit wert geschreven Mibo. Aûbo, reuk, anders Ombo, is gras op een huis decken, even als dûmmalap, en gum- meoch. Ombar:i, minobarrì, mamobarri, obarria, obar- rian, invbarria, inoabarria, staen; de (o) kort afgebeten. Omparachpach, (de o cort af) mizo, _maampar, iparachpacha, ’t los sijn, ofte niet kleeven van eenige dingen, contra. Mikkap, en Maggo, Omicho, nooijt, nimmermeer. Onad, een flamme. Van Ponnad, of Nonad. Oubh, roet van het schoorsteen. Hiervan Ooben, ineob, inv-ooben, hberoet worden, í. swart wor- den van roock, als inoob ja don. Pa-oob, be- roeten of beroet maken. Oáa, 211 Oóg, een bamboes. ‘Oos, een trommel. ‘Oót, gebeente. Ma-ooten, mi, ma, verbum. beenachtich sijn. Orachan, vermoeijt. Oras, grijsheit. _ Hiervan oeraássen, inoeraas, ino-oerassen, grijs worden. | Orien, werd geseid van ’tgeen in de oogen. ge- vallen sijnde, die onstelt: van hier seit men van het ogen. Orivan, inorinan, ino-orinan. Orodn, als ra-o, een indat | Oróboa, de kinne. Orrum, een tuig daer de vrijers met de mond op spelen, de tromp niet ongelijk. Orrám a macha, de oog-appel. Osi, wit. Osi, schuilinge. Osian, een schuilplaats, van pósì. Osó, een schild-padde. Osds, de inwoners tuit, so die van chinesen en inwoners gedragen wordt. Item de gras } joof- den van de toppen van ’t lange gras, ’t saem gebonden, om de beesten te versch: ricken. Otáttan, otattea, matelijk ied doen. Otaätattan, otaûtattea, als otattan. Pa, een woordeken, daer mede geloche: at wert, Patzi, daer is geen vis. Gemengt. met a- men bedied het miken, als pacha -och, een kuijl maken. Oack somtijds eevig does d daer 212 daer omtrent, als-paûcho, luisen. Maer gé- mengt met woorden, betekent of doen; doen; vals Papiech, doen vechten. Fabórra, doen bevredigen: of van eenig doen ten onrechten verdacht maken en beschûldigen, ‘als Pachab, van diefte beschûldigen. Pachod; van onecht verdacht maken. Pa, pina, papa, aá, pass. a-en, ina, inoa-en, enig verseert lidt strijcken miet een heete, hant doeck, enz. | | Pd-ach, pina-ach, papa-ach, ipa-ach-a, ipa-ach, inipa-ach, inoipa-ach, doen roesten ‘of laten roesten. „Pa-aga, pi. pa, a-aga;, a-agan, Ina-aga, inoagäán, ipa-aga, kúchen, a-aga, een kûch. Paard, pi, pa, aarda, aarden, inaard, inoaarden, ipaarda, het opbinden van der vrouwen ‘haijr. Aard, de tuiten der vrouwen; oock de opbin- ding. Met a-arrit, als in 't vacobûlaer. :Pdarpa, pináarpa, papáarpa, aarpa, ipa-arpa, âarpanni, ináarpan, inoaarpanni, zeneen lassen. Item sich aen eníg maatschappie verenigen. Che Abassje pinaarp'o Batsjekan, die van Abassje hebben verenigt met Batsjekan. Paar- pa o dippl, ijzer aan malkanderen smeden. Nota, dat paarpa, vereijst d’ enden over of inde ander komen. Siet summasoom, en __pálap. Pas, pinas, papas, bássa, bássin, binas, inobas- | sin, 218 sin, imand in eenig doen stuiten, afraden, item boodschappen, een tiding „brengen. Tomada cho pináas o assabán, inachas ja.o badda er- nerren, wie heeft het dorp geboodschapt,-dat de vreijers van Favorlang geslagen sijn. Pi: ‚bas, trans, babas, boodschap. Marababas, bode, boodschapper, Pa-arroos, Takeis, pi, pa, a-arrosa. ‘Patûttotûtto, terneren, pi, pa,-atuttotûttoa, het ijsen. of schricken van ‘tselve, als men. in, een: schop ofte slinger, geslingert wort, | Pa-as, (laat de laetste a. naulik hanen pinaas, „papá-as, a-ássa, nisen, snisen, a-ássen, iná-as, ino-a-assen, a-as, niesijnge. \ Páspot, pinaspot, papaspot, tpaspotta, ipaspot, inipaspot, inoipaspot, imaudt werk sof drukte „aenbrengen, bekommeren, trans. van maspot, werwaart verstelt, Paba, pinaba, pápaba, _abaija, aantrok. ie kent maken openbaren, aenseggen, verkon- ligen. » Trans. van maba, gare verstelt. dd aarde ir de partici pia. et gebruickt ten; „aensien;van. de persoon die , ver- stendicht wort, 1paba, inipaba, inoipaba, ten aensien van saken die, verstendicht wort. Pa-attat, pina-attat, papasattat, stameren, schrijft Pa-at-at., Ternere, pa-apsap.… Takeis, pama- ama, imp. at-atta, at-atten, inat-at, imoat-aiten. Pabach-ich, 214 Pabach-ich, pinabach-ich, papábach-ich, abach- icha, abach-ichen, mabachich, inoabach-ichen, uitspannen, ook doen uitspannen. Van ipa- bach-icha, inipabach-ich, inipabach-ich, enz. trans. van Mabach-ich, werwaert verstelt. Patarrabarra, pinabarrabarra, papabarrabarra, ipabarrabarra, inipabarrabarra, inoipabarra- barra, een ander naakt maken. ‘Frans. van parrabarra, werwaert verstelt. | | Pabechab, pinábechab, papabechab, abechabba, abechabben, inabechabben, inoabechabben, met een combaers imand decken, ook imand doen sich self decken. Bábechap, een deken. Pabarras, pinabarras, papabarras, ipabarasa, ipabarras, inipabarras, inoipabarras, doen los laten. ‘Trans. van parras, werwaert dit ver- stelt. Ma-ababarras, een verlosser. Ca Cris- tus paga ma-ababarras o babosa, Christus een verlosser der menschen. Babarras, verlossinge. Pabdsso, pinabásso, papabasso, ipabassoa, ipa- basso, inipabasso, inoipabasso, doen bindsel maken. Trans. van passo, werwaert verstelt. Pabassoes, siet passes. Pabassos, siet passos. Pabich-i, pi, pa, abich-ia, abichi-in, inakich-i, inoabichi-in, sprengen met water even als pasjipie; abichi, nom. subst. besprenginge. Pabòas, pinaboas, papaboas, ipabóasa, ipaboas, inipaboas, inoipabóas, versetten, verplaetsen. Trans. van Maboas, werwaert verstelt. Pabot, 215 Púbot, pinabot, papabot, abotta. abotfan, mabot- „tan, inoabottan, schoeijen; (dit ten aensien der voeten, maer ten aensien der schoe, abot, inabot, inoabot;)}schoenen aen doen, ook doen doen, dan ipatotta, ipabot, enz. Pachanach, pinâchanach, papáchanagh, de pijl op de boog sette. Ipachán-agha, verandert voort (ten aensien van het pijl,) ipachanagh, inipachanagh, inoipachanagh: maer ten aen- sien van het boog, achan-aghan, inachan- aghan, inoachan-aghan; siet wortel woort is chûmanagh. Pácharod, pinacharod, papacharod, acharoda, acharoddan, inacharoddan, inoacharoddan, de kouser aen doen, trans. van chummarod, wer- waert verstelt. Pacheo-deh, pinacheo-ach, papacheo-ach, cheo: acha, cheo-achen, chineo-ach, inocheo-achen, weerkomen, weerkeren, wederom geven. Wert ook ’t gemcet toegeschreven, wanneer het tot sich selven weerkeert, of van eenig ding sich aftrekt. Pachip, pinachip, papachip, achippa, achippan, inachip, inochipan, ipachippa, ipachip, inipa- chip, inoipachip, bijvoegeu, toevoegen. Cha- chip, bijvoegsel, nom. Pabechibechi, pinabechibechi, inopabechibechi, abechibechia, inabechibechi, inoabechibechi, de persoen waarvoor; abechibechian, inabe- chibechian, 216. chibechian, inoabechibechian, ied, heen en weer slingeren, act. ook doer, sule doen, _ Maar. dan ipábechibechia, ipabechi-bechi, inipabechihechi, inoipabechibechi. _Pabörren, pi, pa, ipaboorena, ronnen ‘t bloet, act. horren ja tagga, geronnen bloet. Pachabbechab, pì, pa, achabbechábba, van het vogelen alsse in ’t vliegen hare vlercken bewe- gen.en daer mede de lucht slaen. Chabbe- chab, nom. substa. Pachichichichi, pi, pa, achichicichia, sissen’ als heet ijsser in ’t water. Pachiech, pináchiech, papâáchiech, achicha, achichen, inachiech, inoachichen, roosten, bra- den, trans. van chûmmiech,en act. van ma- chiech. | | Pachirráp, pi, pa, achirrabba, achirrabban, ina- chirrabban, inoachirrabban, ijets ergens tus- schen beiden in voegen daer ’t klemt, kan be- kwamelijk gebreickt werden, voor inenten, inlijven. Chirrap, nom. veselingen die van ’t eten tusschen de tanden blijven steken. Pachitchit, pì, pa. achitchitta, achitchitten, ina- chitchit, ioachitchitten, slaen als de aderen, of het herte. Chitchit, aderslag, of herte slagh. Ma-achitchit ja oggach, een pols ader. Páchete, pináchote, papáchote, chotea, chotein, chinote, inoehotein, straffen, bestraffen. Trans. van chûmmote, of machote, werwaert verstelt. f Pad, 217 Pad, pinâd, pápad, badda, baddaan, binaddan, inobáddaan, lijwaad of. diergelijk « wassen: ePadaat, pi,pa: adáata, adatten. inadáat, ino: adáatten, ipadáata, ipadaat, inipádaat, ino- inadaat, vroech in de weere sijn om ijets te doen, even als chûmda. Padadaat, intende. nom. ádaat, vroegheit. | Pddach-o-dach-o, pinadách-o-dách-o, papadách- o-dách-o, adach-o-dach-oa, door ’t land loopen, vageren. Paddkkoddkko, « picadákkodäkko, papadakko- dakko, adakkodakkoa, knikkebollen. Paddabo, pináddabo, papáddabo, addabóa, ad- daboan,; inaddabóan, inoaddaboan, sich ergens versteken of verborgen hvuuden. Addabo, verborging, auaddaho, gantsch verborgen. Ma-addabo, een verborger, versteker. Paddach, pinaddach, papaddach, addácha, ein- dige, uitscheiden. Páddat, pinaddat, papaddat, addeldk: alike inadadden, inoadadden, in stukjes houwen, «snijden, of breken. Paddam, pináddam, papáddam,addammen, inad- dáman, inoaddamman, de rijs of padij, of ’t geen diergelijk is, van ’t velt af eten, als som- wijlen van de wilde dieren geschiet. Padam, | pi, pa, ipadamma, enz. doen, of laten sule doen. | _Paddidi, pináddidi, padáddidi, addidia, trllen, | schudden als die de koors-op ’t lijf. krijgen. Paddidi, on, 218 Paddidi a sjien, klaprertanden. Paddu-oddo ol, mager. _ Pdddik, pi, pa, addikka, har dnden gelijk « lang gras over de padt hangt. Paddáppo, pináddopo, papâddoupo, -addûppoa, voor over bukken. Ook voor over met hooft ergens op rusten en lenen, als dan, addopóan, inaddopoan, inoaddopoan. Paaddûppo, imp. ipaaddûppoa. Favorlang, paggûppo, trans. ipaagguppoa. Padirdir, pinadirdir, papadirdir, adirdirra, bes ven, act. van Madirdir, werwaert verstelt. - Padóch, pinadoch; pápadoch, adóch-a, adochen, inadoch, inoadochen, een klop zeven, als men op de deure klopt. Padóch-doch, dikmael so kloppen. Padûllo, pi, pa, adûlloa, adûlloan, inadûlloan, inoadû'loan, om strijd ied doen, wie eerst ges daen heeft. | Paga, sijn, hebben, lochent ook als pa, en wert in dese betekening verdubbelt, pagaga, geen sints, pret. pinaga, fut. pápaga, imp. ága-a, » item. als, als wanneer buiten vraging. Paga j* sarosono de bonna, daer is mist in ’t velt. „Paga mapan na incbidoan. Paga, beteekent veelheid. | Paga, pi, pa, ipaga-a, ipaga, inipaga, Inoipaga, doen wesea, e. g. ja alli oa inipaga, is ’t niet nu gedaen wesen, i. hebt gij het niet | | doen 219 doen wesen. Ga, êssentia, éen wesen. Agaijan, de plaetse daer ijet is, als-agaijâu ota Deos, con \_tracte agaûta Deos, de plaetse des wesens God. Pagagagaga, pi, pa, agegagaga-a, pagagagaga-0- to, gorgelen met water. nd dort Pagalgal, pinagalgal, papagalgal, ágalgalla, swoegen. Paggai, een weinig tijds, een oe blijk. Paggeas, pinaggeas, papaggeas, aggeassa, sich. uitrecken, als de geeuwers doen. _ | Pagasan, pi, pa, agasanna, azasannan, inagasan;. —, inoagasarinan, liefhebben, zeer beminnen. Agasan, groote lust, liefde, begeerte. Ma-aga- sap, een liefhebber. Paugi, pinaggt, papaggi, aggia, het knorren van het honden. Pagoegoe, pinagoegoe, papagoegoe, het rasen va de zee en wint. Het rommelen van don- der, buik,enz. Pagoegoegoegoe, intendeert. Pagorgor, Pi, pa, agorgorra, ronchen. Pagotgot, pi, pa, agotgotta, het sfivee der dui- vieken of doffers. Paichiech, pi, pa, het wee-doen van buik, imp. aichiecha, pass. aichiechen, vga ino- aichiechen. Paicham, in act. trans. imp. aichamma babosa, aichamman, inaichammasn, inoatchamman, ipaichamma, pas. pichamman, inichamman, inoichámman, ipaicham, inipaicham, inoipái- cham, 220 cham, drinckem, te drincken geven; aichan, nom. drinckinge; áichaman, drinck beker, allerleij drinck tuig. ' Paichasarra, pinaichasarra, papaichasarra, voor het imp. seit men, sarra o kagil, slapen. Paies, pinaies, papaies, aisa, ipaies, inipaies, ino- ipaies, wegh setten, uit de wege doen. Paija, pinaïja, papaija, aija, aijanni, inaijanni, inoaijanni, achter over leunen. Pdáitach, pináijach, papaijach, aijacha, aijachen, insijach, inoaijachen, waermede, iachen, ipa- ijach, intachen, inipaijach, inoipaijach, vuil maken, met vuil bewerpen, trans, van Miach, werwaert verstelt. Paijoch, pinaijoch, papaijoch, aijocha, weerke- ren, als dan aijochan, inaijochan, iaoatjochan, wederom geven. Dan ipaijoch, imipaijoch, inoipaijoch. Paikiek, pinaïkiek, papaikiek, kraken, gekraak maken. | _Pakietkiet, pi, pa, idem. Paikap, trans. van Mikkap, werwaert verstelt. Pdilieb, pináilieb, papáilieb, ailieba, ailieban, inailiban, inoailiban, roepen, imand halen. Pa- ailieb, imp, rpaáiliba, trans. nom. ailieb, roe- pinge. Pailielieb, intende. Paior, pmaior, papaior, aiorra, aiorren, inaior- ren, inoaiorren, imand voor gaan om,de wegh te 221 te wijsen; de ‘weg, ‘aiorrän, : inaiorran, 1ho=. ‘aiorran. Pairas, pinairas, papairas, alrasá, “ipairasa, er- „gens stout op slin, ipairas, inipairas, inoipai- ras, als pàsies, nom. airas, als asies. Pairoos, transiti. van Meroos, werwaert verstelt. Pais, pinzis, papais, alsa, aisan, inaìsan,' inoal- san, peisteren. Paisis, pi, pa, door de tanden schuisselen of sleuten. Pdita, pináita, papáita, ipaita, toonen, laten sien; wat? ipaita, inipaitá, inolpaita; aan. wien % aitanni, inaitaani, invaitanni, trans; van Mita, werwaert verstelt. | Pajus, pi, pa, bajussa, bajussen, binájús, inoba- jûssen, storm-wint waeijen, stormen. Paba- jûs, trans. Bajûs, nom. storm-wint, storm. Pakaqûa, pinakaqûa, papakaqûa, aka-qua-a, akaqûa-an, inakaqûa, inoakaqûa-an, ied ma- telijk doen, ook doen, also doen, dan ipaka- qua-a, ipakaqua, inipakaqûa, inoipakaqûa, nom. qûa, weinich, matich, akaqûa, verklij- nijnge. Pakaûkaú, pinakaûkau, papakaùkaû, akaûkaûa; akaûkaûan, inakaûkaûan, iuoákaûkaûan, met luide kele roepen. Pakéas, pi, pa, akeassa, akéassan, inakeas, ino- akéassan, het een been achter uijt steken, als kûmmitta. Paksas, 222 Pakeas, pì, pa, ipakeassá, ipakeás, inipakeás, inoipakeas, doen, so doen, nom. akeás, uijk stekinge der beene. Pakitokibo, pinakibokibo, onee, el. hokiboa, spertelen, trans. van kummibokibo werwaert verstelt. | Pakikekikke, pi, pa, akikkekikea, krielen, als, pakikkekikke tsì, binnan, tsiga. | Pákarot. pi, pa, imp. akkarótta, kraken, als ijet | dat breeckt. Pakarot, trans. nom. karot, ge- kraeck. | Pakiliekilte. pi, pa, imp. akillekillea, rammelen doch so dat er eenich geklanck hij is, als van gelt onder malcanderen, of de ringen aen den armen. Verschilt van paseerseer. Pakkio, pinakkio, papakkio, akkio, akkioa, het schreûwen van de harten. Pakkol, pi, pa, akkolla, diep spitten, of graven, als paulallâm. | Pakobos, pinakobos, papakobos, akobossa, ako- bossan, inakobossan, invoakobossan, met net- ten jagen, oock so doen jagen, dan ipakobos- sa, ipakobos, inipakobos, inoipakobos. __Pakótkot, pì, pa, akotkótta, 't klocken der, broed-hennen. Pala, (laet de laetste letter weinich horen) pi- nala, papála, ipâla, aláani, inalanni, inealan- nl, seggen, te verstaen geven, vertellen. Ala, nomen. segginge,. Dit gom geom positûm met | karri 4 223 karri, als karri ala, en mau, als maw ala, is't samen of met malcanderen spreken. Pala, transiti. van Malla, werwaert verstelt. Paldblubg, pinalablabg, papaláblabg, alabláb- ba, alablabban, inaláblabban, inoalablab- | „ban, meet een waeijer waeijen, voecht hiet bij lallah, het nome. Palachach, pinalachach, bebkasikpas alacha- cha, alachachen, inalachach, inoalachachen, het tegen deel van Padidden. Siet Mala- chach, waervan dit transit. is. Paachach, betekent oock, jet doen ruim en los aen setten, maer dan ipalachacha, ipalachach, ini pala:chach, incipalachach. Pelalat, pinalalat, papalalat, balabalata, binala- bala, balalabalatten, inobalabalatten, ijed op een rije of besijden 't ander doen. Pala- lat ja se malam o bausies; het verschilt van Palait, siet daer Pálalat, pinálalat, pápa- lelat, ipalalatta, 1pálalat, nipálatat, inoipala- lat, loen op een rije sich voegen, of ied doen; - voec h er bij, balálat, het nomen. _ Palapi’ lapies, trans. van lûmmapilapies, of ma- lapis lapies, werwaert verstelt. Pdlat., picâlat, papálat, balatta, balatten, bina- lat, inobalatten, als palálat, behalven dat pa- lat ‚sich alleen uijtbreijdt tot ’t verb. maer tran,sitial genomen, ipalátta, ipalat, inipa- lat, inoipsles, voecht bij balat, het nomen. Palaúlaúb, aas’ Palaûlaub, pinalaûlaûb, papalaûlaûb, ‘aûlaûba, _ laûlsûban, linaûlaûban, inolaûlafban, als _lûmmaûlaûb. | Pallákkúm, traùs. van Mallakkûm. werwaert verstelt. Pallidòllido, pinalhdóllido, papallidasida, alli- dollidóa, allidollidoan, inalhidollidóan, inoalli- dollidoan, gints en weder lopen, wert oock van een kromme weg gseeit pallidollidoa taran. Palli!, pt, pa, allilla, pas. wawt, inallil, ihoallil- len, als maûchûs, matsipi, seer rasen, en tie- ren. Pallillil, instead. pallil. Palil, trans. allil, geraes. Pálio, pl, pa, imp. álloa, pass. die allóan, enz, dat ipállo, enz aenreicken, ijets langen of ifemant ijet toereiken, wert ooek gebruiekt voor ’t ge- ven of toereicken eens pants van trouwen of andersints, gelijck oock wel de Formosanen somwijlen gewoon sijn een omterpant “te ge- - ven. Palo, trans. nomen. allo, toereic'kinge, onderpant, t welck tot een teicken var: een contract wert gegeven. 6 Pállossa, pinallossa, pápallossa, aïlossa, tallos- sanmì, mallossanni, inoallossanni, aen ee mn, of weintze ied ontdecken en openbaren. Palololuilo, pinalololulle, papalololullo, al lolul- loan, inalololulloan, inoalololtulloen, efzoich geluit “saken als van het voeten gen die art + hart lopen, ofte als van een slachregen; want so seit men oock, palololulto ja oetas. Pammamma, pinamamtma, panámamma, ámam- ma, het velt met gras begecken, wat 2 amrm= namannien amammaijan, inamammánni en inamammaijan, inoamammanni en inoam- mammaijan; waer mede % ipàmamma, ini- pamamma, inoipamamma. | Pamedú, pi, pa, ameeûa, het meeuwen de katten, | | ed Pamoggimoggi, pi, pa, amqggimoggia, amoggie moggien, inamogg:moggien, inoamoggimog- gien, murmureren, mompelen. Amoggimog- gì, murmurringe; ma-amoggimoggì, murmur- eerder. * Pana, ergens henen, ergens na toe; pana, Bazie- kan, na- Batsjekan; heeft dickwils bij sich de, als panu de Taijoan, na T'aijoan. Is mede ver- bum, en heeft in preet. pirana, in fut. papána, in imperat. ána, act. ipana;trans. Pan, pinan, pápan, banna, bannan, binannan, inobannan, met aerd toe dammen. Pában, pinaban, papaban, ipabanna, ipaban, inipaban, inoïpaban, doen, sule doen; baban, een dam. Pannab; pinannab, prpannab, anabba, wat? annabben, inannab, inoannabben, waer mede? ânnaban, inannaban, inoannaban, het was- schen van den handen. | Panno, pinánno, pananno; annoa, sich kleeden; _ wat? wat? annoan, inánnoan, inoannoan, waer mede? ipanùo, inipanng, te pee _Paoo, ‘trans. siet onder. kj : Pannonnononno, pi, pa, het singen der muskiten. Pano, p'uano, papano, een ander kieden, wat of - wie ? anoan,inanban, inoanoan, waer mede 2 “ipánò, inipáno, inoîpáno; voëcht ed LORK, weinich boven, | Panoggonogs, pinanokkonokko, papänokkonok- ko, aanokkonokkoa, annokkonekkoan, of én. ni, of aijan, inanokkonokkoan, inbänokkonök- RIK 't ruggelen, smeken. Annoggonoggo, _smeekinge, skrei. Pa-oa-ou, pì,pa, a-oa-oá-a „hetroepen der kraeijen. Paa-óabi, (de eerste a kort afgebroken tot on- _ derscheid van Pá-oabi, doen saijen;) pina-oa- Bi, papa-óabi, a-óahia, a-óabi, inaoabi, inoao- abi, de velden saïjen, vok bessijen, dan áo- abian, inaoabsian, inoaóabian. Babósa, pa- oabi, saier, adda Ipa-oábi, wert geseit. Bon-_ na woabian, wert besaeit. Aoábi, nom. saet- jinge. Aoábi an, aoabi aijan, saeijtijt, of plaets. Pa-abo, pina-obo, prpa-obo, a-ohóa, asóboan, ina- Óboan, tnoa-óboan, bekloûwen, ook op kloû- wen, tot een klouwen opwinden, als dan 1pa- éboa, ipa-obó, inipa-obe, inoipa-obo, Oho, een kloûwen. | Paos, een parring. Papacha, oester. Papadda, 227 Papadda, pinapapádda, papapádda, apapádda, apapaddan, inipapaddan, inoipapaddan, de voeten wassen; waer mede? apapaddanni, of aijan, inapapaddanni, inoapapaddanni. Papappa, tran. van Mápappa, werwaert verstelt. Papil, trans. van Mapil, werwaert verstelt. Papillepillik, pi, pa, apillepillikka, te samen klappen, als tweë handen, twee plancken, enz. Para, pinára, papara, ará, arán, inara, imoaran, met of bij imand sijn, geschelschappen, ara- osse ta Cabba oe, gaat Cabha geselschap houden. Ara, een cameraed, geselschap. Pass. aran, inaran, inoaran, vergeselschapt worden, dese passiva werden gebruickt ten aensien van den gene die ijemant dient, als Takaha aran o Takalla, 1. e‚ T'akabba wert ge- dient van Takala; ofte Takaba inara o icho, 1. e. Takabba is gedient geworden van hem. Ende - aran, wert dan ook genomen van de persoon die dient, dat is de Michelitiden? en meid. Parab, pinarab, paparab, tparaba, ipáraba, inie párabaino, bevrüchten, beswangeren, siet rum- mab, wiens trans. dit Is, en bedluit beswange- ren, oock doen of laten een vrouw beswange- ren, en rummab, beduidt ‘het ontfanger. Het kint raben; rinab, inoraben, wert ontfangen. Paraba, pinarabs, papâraba, ara, aran, inara, taoaran, als van Para, tot een kint aen nemen, ook tot ecn kint geven of laten aennemen, als dan 228 „dan ipáraba-a, iparaba, imipâraba, ineipáraba, Paraba, verbum act. et trans. Het kint-rúme- maka, neemt een ander tot sijn vader aen. De eigen vader laet het kint van een ander aenne- men. Parada choa, siet op die gene die het kint aenneemt; wert oock gesecht Paraba, het kintaen te nemen. Ken aengenomen vader, raba amosjiem. De rechte vader, iparabo. Hetkint wort van den aengenomen vader, aran. Pardllibal, pinarállibal, paparállibal, baralliballa, barállibal, binarallibal, inobarallibal, hijnwaet klederen en derzelijck goet te drozen leggen. Want breid sich soover niet uit, als porra; pabarallibal, te doen ete. Pdrapies, transit. van rûmmapies, werwaert verstelt. Parar, trans. van márar, werwaert verstelt. Parid, pinarid, papárid, aridden, inarid, inoarid- den, de plaets, of t gene waer van, ariddan, inariddan, inoariddan, op drogen, activ. siet Marid, neutr. Kes Parara, trans. van Marara, werwaert verstelt, Paraút, trans. van rûmmaût, werwaert verstelt. Paraûrat, tran. van rûmmaûrat, werwaert verst, Pardosan, pinardosan, papardosan, sticken, als die gene doen, die eenich spijse of dranck in verkeerde keel geschoten is. Paardosan, pt __gaardosan, papaardosan, ipaardosane, ipaardo- san, enz. goen sule doen. | Páressji, Púvessji, ‚pi, pa,’ imp. áressjia, aressjieïn, hares: s}1, inoaressji-In, ipáressjia, pas:ipatessji, inie paressji, inoiparessji, opsttten tet vechter: aressji, nom. opsittinge. Mataressji, opsitter. Pariaût, pináriaut, papáriaût, ariauta, variaûtan) inariaut, inoariaut, vullen;vol makeû, Oock suleks laten doen, alsdan ipariaûta, ipariaùt, iniperiaût, inoiparlaut, arlaut, nom. ma-aridut. Parigao, als rúmmiggo, pinariggo; papariggó} ariggoa, ariggoan, inariggo, inoariggoan, ariggoan, inariggoan, inoariggoan, mh bij Mariggo. Parikoriko, pinarikoriko, paparikoriko, rikori- koa, rikorikoan, rimkorikoan, inovikorikoân, jed schudden, gints en weer bewegen, oock sulc laten doen, als dan iparikorikoa; ipariko- riko, iniparikoriko, inoiparikoriko, trans. van rummikóriko, werwaert verstelt. Parikak, siet rûmmikak. Pario, pinaria, papário,'arióa, arióan, enz.igoect maker, siet in Mario; arió, verbeteringe, goet „making. Ma-ario, verbeteraer, goet maker. Parrioriot, pipa, imp. arrióriotta, van Parriot, siet onder, wert gesecht van;klim, enz. welc- ke lange eenige stoeken of boomen op klimt en die smvangt. Parocheicboch ja boesúm, een betogen lucht. Parokail, pi, pa, erokaila, pass. arokailen, ina- rokail, inoarokailen, d’ handen vof voeten. over malcanderen 230 malcanderen henen leggen, ofte so doen, dan „iparokáila, enz. | Parne, pinarne, paparne, iparnea, ipárne, inipár- —ne,inoiparne,als rûmne. F sárne, sict rûmmene. Pároob, pì, pa, aroba, pass. aroban, inaroban, inoaroban ja borna, iparoob, iniparoob, ino- iparoob ja dasso, strooijen, bestrooijen met drooge dingen. Párrorro, pinarorro, paparrorro, arrorroa, arror- roan, inarrorroan, iaoarrorroan, ais rûmmor- ro. Parorro, pinarrorro, paparorro, ipárorroa, ipárorro, iniparorro, inoiparorro, doen, alsoo doen. Mein dattet moet geschreven werd Parorro, act. van Márorro. Párrar, pinarrar, peparrar; varrárrd, arrarran, inarrarran, inoarrarran, ompaggeren; arrar, pagger. Parrabdrra, pinarrabarra, paperrabárra, barra- barran, barrabarráan, hinarrabarraan, inobar- rabarraan, naeckt, sich ontdecken, sich naeckt maken. | Pdrrach. pi, pa, iparracha, iparrach, sdipisheh. inoìparrach, hoereren, onecht bijslapen. Sji:m parrach, een hoere kint; rini párrach, een bij dat buiten ’t nest op een onbehoorlijcke plaets is gelecht. Ma-apárach,een hoereerder. Párras, pinarras, paparras, bárrasa, bá:rasan, binarrasan, inobárrasan, los laten, vrijlaten, item, uit de hant stellen, neder setten, maer ’ dan 231 dan iparrasa, iparras, inipárras, inoiparras. Ma-ababaerras, verlosser. Ca Christus. paga ma-ababarras o babosa, dat is, Christus is een verlosser der menschen, Babarras, verlossing. Ein ibricb, pinárribrieb, oep: schud- den, arribrieba, is allerleij schudden: . Parri, trans. van Marri, werwaert verstelt, Parried, pinárried, paparried, arrida, arridan, tnarridan, inoarridan, het superstijiene befelen der oude toveressen. Parrinon, pinarrinon, paparrinen, arrinoa, quar- relen, als doen, die de er niet noemen konnen: rattirrien, idem. … | | Pdrro, pinarro, papäxrto, berroa, hinaus: bipar- ro, moibarroan, kusselen, tot bossen of,scho- ven binden. _Pabarro, pinabarro, papabârro, ipabärroa, ipaberro, inipabarro, iroipabarro, doen:sule doen, Barro, een schoof bos, Parriot, „pinarziot, paparriot, ariotta, ariottan,1nar- riottan, inoarriottan, bewcelen, iseen verschei- den wortel, 't selve met rumniot. Parripiëripi, plspa, imp: arripieripia, pas. „parr- pieri-in, pinarripieriein, inoparripierisin, met een swenck in schemering, iets sien, als ‚ûn- nalloab. | Parriparri, pinarriperrì, moparriparri,pafripar- ria, parriparriein, pinarriparri, ioparriparrieln, een gat boren, | Parripieripit, pì, pa, arripieripitta, pass. arri- pieripittên; 232 pieripitten, inarripieripit, inoarripieripitten, Kakelen, veel snaps hebben. Paripieripit, trans. arripieripit. gekakel, gesnap. Ma-arri- ‘pieripit, een alle klap; idem, teteám, en dir- ikken. 5 Pdrroa, pinârroa, papárroa, arroa, ‘arroan, inar- roan, inoarroan, uitgraven. ; Part, pinart, pápart, arta, arten, inart, inoarten, ied ‘kneusen of breken, als een ried, of gelijcke dingen. Pasaas, pinâsaas, papâsaas, asaassen, inasaas, inoasaasen, de loop veroorsaken. Passap, pi, pa, asappa, ipasap, inipasáp, inoïpa- sap, lasschen, dat de einde over malcandere comen. Asap,nom. Trans. pasap. Piisaso, trans. van Sûmmaso, werwaert verstelt. Pasear, trans. van Masear, werwaert verstelt. Pasas, pi, pa, asasa, ipasasa, boven 't hooft dra- gen, als een qúitas op wert gedragen, oock als een bul ‘tjock op de neck draegt; mede op de schouder dragen. Asasan, de plaets daer men draecht, asasaù loan. 't jock dat de bul draecht. Pdsassar, pinásassar, ipasassara, ipasassar, ini- pasassar, inoipasassar, doen inluisteren of stillekens seggen; voecht bij Passassar. Pásbas, pinabas, papásbas, basbassa, basbassen, binasbas, inobasbassen, plat bijten, plat knaaûwen. Paseerseer, 235 Paseerscer, pi, pa, imp. aseerseer, ratnmnélen, dóch sonder klanck; verschilt van Pakillekílte. Pdsjadda, pimásjadda, papásjadda, ipasjadda, ipasjadda, inipásjadda, ino'pasjadda, eeu dack op een huijs doen leggen. Pási, pi, pa, asia, asian, inasian, inoasian,. ipasl, pass. ipasl, Inipasi, inoipási, schillen. Ast, schillinge. Pásjimit, pi, pa, imp. es}imda, pass. asjimdan, inasjimdan, ioasjimdan, streelen met de hent. Pasinok, pinasinok, papasinok, ipasinokka, ipá- sinok, inipasinok, inoipastnok, doen de neus snijten. Stilt bij Passinok. Pasjemar, pinásjemar, papásjemar, asjemárra, asjemárran, inasiemarran, inoasjemarran, bee smeren, aensmeren; waer mede”? ipasjemar, inipasjemar, inoipasjemar, oock sulk doen laten, als dan ipasjemarra, ipasjemar, enz. als boven. Sasjemar, vet. Masjemar, verb. neutr. Pasies, fier, moedig sijn, pi. p+, asiesa, pasies 6 ramied, moedich van woorden sij, roemen, po- chen. Pasies o mababat, moedig sijn op sijn gang. Asies, nom. sub. moedigh. Ma-astes, een die moedich is. | Pasiet, piasiet, papásiet, verkout sijn, hoesten, de hoest hebben. Asie, de hoest. Passjir, pinassjir, papassjir, issjirra, issjir, inis- sjir, inoissjir, ied ergens neer of inleggen. Pasjir,, trans. nom. sasjir, de neder setting selfs; 234 selfs; sásjiran, of sasjiraijan, de plaets daer men ijet neerset, of legt. Sásjiran o táttullo, contracte sasjiran tûttûllo, een handelaer: Pasji, langs henen passeren. Pasji abas, langs de zee, pi, pa. _Móso, idem, Pasinsin, pinasinsin, papasinsin, de hooft wee. Passjipir, pi, pa, assjipirra, sprengen met water, even als babichi; asjipir, nom. subst, be- sprenginge. Pasiksik, pinasiksik, papasiksik, asiksikka, astk- sìikken, inasiksik, inoasiksikken, als pádidden, met dese spra. is't activum, van másisisik, maer imp. ipasiksikka, pass. ipasiksik, inipa- sìksik, inoipasiksik; met die spra. is 't- het trans. van sûmmiksik. wan: Pasisiet, pinàsisiet, papásisiet, asisita, asisiten, inasisiet, inoasisiten, spijse, die heet is, koe- len, oock laten koelen, dan ipasisita, ipasisiet, inipasisiet, inoipasisiet; voecht bij Masisiet. Pasisse, en Pasissiesissese, pi, pa, asissìssissesca;, ratelen, als een gescheurde gong, klock, enz. Pdsoa, pinasoa, papasoa, asoá, ásoan, inásoa, ino- asoan, of soan, sinoan, inósoan, wonden, oock doen wonden, dan ipâsoa, inipasoa, inoipasoa. Soa, een wonde. Pasoli, pinasohì, peapasobi, ipasobia, tpasob1, inipasobi, inoipasobi, doen met droog, als sout, sand, enz. bestrooijen of bewerpen. | _Pasoeisoeù É 2357 - By, Pasoeisoei, pinasoeisoei, papasoeisoei, asoeisoeia, met de mont fluiten. Pdsoes, pinásoes, papásoes, ipásoesa, ipasoes, inipasoes, inoipásves, doen horen. Pabásoes, pinabásoes, papabasoes, ipapássoesa, Ipápas- soes, inipapassoes, inoipapassoes, idem. Pdsoes, siet onder passos. Pésor, pi, pa, imp. asorra, pass. ipasorra, te sas men voegen, twee dingen die van malcander- en afstaen, en bij malteanderen moeten wesen, als twee hûisen, twee letters, enz. Pasosot, pinasosot, papasosot., asosota, bk inasosotan, inoasosotan, witdeilen, uitreicken, wat ? asosoten; inásosoot, inoasosoten, ofte ipásosot, Iuipasosot, inoipásosot. Paspas, pì, pa, paspássa, paspássen, pinaspás- sen, inopaspássen, stof regenen. Paaspas, trans. Paspas, nom. stofregen. Pessabo, pivássa bo, papássabo, assabóa, assa- bon, inassabo, inoassabon, met sijn twee ied dragen. Fasabo, pinâsabo, papasaho, ipâsa- „boa, ipásabo, inipasabo, inoipasabo, doen also dragen. Pássapa, pinassapa, papassapa, asapa-a, lispen, Passasar, plnassassar, papassassar, assassäárra, assassáiran, inassassarran, inoassassarran, in- luisteren, stillekens seggen. Passjadda, pinassjadda, papassjadda, een huis decken, wat % assjadda, assjaddanni, inassiad- dani, z36 darmi, inoassiaddanui, waermede 2 ipasjad dan, sipasjadlda, tuipasjadda, tmoïpasjadda. Pássinok, pinássinok. papássinok, assinokka, assinokkan, ivasstnok, tnoassinoken, de neus snuijten. Pássabi, pinässobi, papássobi, assobia, assolsian, inassobian, inoassóbian, bestroijen, bewerpen; maeêr-met droog, als sout, sant, enz. Pdsso, pinasso, papásso, bassoa, bassoan, binas- soan, inobassoan, bindsel van bamboesen maken. Pássopietpiet, pinassopietpiet, papassopietpiet, assopietpieta, assopietptetan, inassopietpietan, moassopietpietan, soomen. Pasopietpict, pi, pa, ipasopietpieta, ipasopietpiet, inopasopiet- piet, inoïipasopietpict, doen soomen. Passoes, een boor. Pdssos, pi, pa, pássossa, passosan, _pinassosan, inopassosan, boren. Pasopir, pi, pa. assopirra, assoptrran, tnassopir- ran, ivoassepirran, meteen werp-vet vischen. Pasopir. pi. pa, ipasopirra, ipasopir, inipaso= pir, inoipasopir, dven also vischen. Assopir, Boodauigen visschinge, oock ‘tgeen waer me= de, een werp net. Passus, pt, pa, bassosa, bassosan, binássosan, ino- - bassosan, kussen, soenen. Pabassos, pi, pa, ipabássosa, ipabassos, inipabassos, inoipabas- sos. Babássos, een hus, nom. Passoso, = Passoso. pinássoso, papássoso,assosoa, aen wien? assosoan, inassosoán, inoassosoan, schenken, „ vereeren, om niets geven: wat ? ipassos, inipas- 50so, inoïpassoso, idem, pi, pa, imp. assokka, hiervan schijnt ontleent de naem van. het derp Assok, sijnde het nomen, a verbo pus- sok, beduidende een gifte; omdat de plaets van ’t dorp Assvk in vorige tijden aen den in- woonders van den Tumachan gegeven of gee schonkeu is. _‘Psaoso, trans. Asoso, mom, gìfte, geschenk. Pátach, pivátach, papâátach, ipátacha, ipatach, inipáach, inoipatach, d' tanden doen of iaten swart maken, voecht bij pattach. __Pdtapa, pi átapa, papätapa, van boven ied laten __ neerkomen, wat? ipátapa, ipatapa, inipatapa, inoipatapa, aen wien ? atapa-a, atapa-an, inatá- __pa-an, Inoatapaán; oock ied sulks laten doen, en dan ipatapa, enz. als voren, voecht bij Patappa. Patippo, pizätippo, papatippo, atippoa, atippoan, inatippóan, tuoatippoaa, schieten met mûsquet of doen schieten, dan 1patippoa, ipatippo, inie patippo, inoipatippo. Patis, pinatis, papatis, ipatissa, ipatis, inipatis, inoipatis, doen heen werpen of verliesen, trans. van Matis, werwaert verstelt. Patoóm, pi, pa, atoamma,atoamman, euz,.de hon- den te samen doen spelen. Patarion, 238 Patarion, pi, pa, nipte want: vchterwaert doen sijn. Siet Matarron. | Passikasár, pì, pa, assikasarra, achter over …_ higgen. | Patsikir, pi, pa, atsikirra, queelen der leeuwerc- “ken, nom. tsïkir. Pättach, pinattach, papattach, attacha, tian, “fnattachan,inoattachan, de tanden swart maken. Pattaggai, als Paggai. Patsiliek, pi, pa, atsilieka, het dee der mûsschen, nom. tsiliek. | Pattadach, pinattadach, papattadach, ‘atadacha, atadachen, inatadach, moatadachen, warmen, warm maken. Patadach, pi, pa, ipatadacha, ipatadach, inipatadach, inoipatadach, doen warm maken, trans. van Matadach, werwaert verstelt. Pattala, wert noïjt alleen gebruickt. Maer Mau vader, „Naij id me Stem patala, stief kint, ‚emo es of broeder. Pattallaijach, pin jattallaijach, papattallatjach, attallaijacha, attallaijachan, imattalleïsachen, inoattallaijachan, sich op de rugge liggen. Patallaijach, pinattallaijach, papatallaijach, ipatallaijacha, ipatallaijach, inipatallaijack:, inoipatallaijach, doen op de rugge liggen. Pattallakkten, 239 Pattallakkúm, picattallakkum, papatallakkum, atallakkumma, inatallakkumman, tnoatallak- kumman, als Pallakkum. Maer patallak- kûm, pinatallakkûm, papatallakkum, ipa- tallakkumme, ipatallakkûm, inipatallakkûm, inoipatallakkûm, als palakkum. Pattap, pinattap, papattap, attappa, attappen, __inettappan, inoattappan, een gat of scheure stopper, ’t sij met toelappen, ’t sij met toe te weven, te breiden of vlechten. Patap, pina- tap, papatap, ipatappa, ipatap, imipatap, ino- ipatap, doen, sulks doen. Páttapa, pinattapa, papattapa, neer vallen, naar beneden vallen, even als de druppelen water vaneen dack, daer op valt, attapa-an, inatapa- an, Inoatapa-an, doen neer vallen. Patapa, waer van voren attapa, nom, een droppel. Pattárran, pinattarran, papattarran, atarrana, atarranen, inatarran, inoatarrannen, uiijt de weg wijken, wegh ruijmte geven. Sulks doen geschieden. Patarran, pinatarran, papatar- ran, ipatarrana, ipatarran, inipatarran, ino- ipatarran, Patárrigi, trans. van Matarrig:, werwaert ver- stelt Pattas, pinattas, papattas, atassa, ataszen, tnate tassan, tnoattassan, schilderen, schrijven. Pa- tas, cinatas, papattas, ipatassa, ipatas, inipatas, | inoipatas, 240 ; inoïpatas, doen schrijven, of schilderen. Ätas, schilderei. Ma-atas, schilder. | Pattaûlieb, pinattaulieb, papattaûlieh, ataûliba, ataûliban, inataûliban, inoataûliban, ergens achter of onder sich sehml houden. Pataû- hieb, pinataûlieb, papataûlieb, ipataûliba, ipa- taûlieb, imipataûlieb, inoipataûlieb, imand sich doen schuil houden. | Pattaúso, pinattaûso, papattaûso, ataûsoa, ataû- soan, inataûso, Inoataûsoan, genesen, cureren. Pataûso,, pinataûso, papataûso, ipataûsoa, ipa- taûso, inipataäso, Inoipataûso, doen of laten genesen. Attaûso, nom. Ma-ataûs1. Pattó, pinatto, papatto, het tuiten in de ooren. . Pattaûte, pinattaûte, papattaûte, attaûtea, attaû- tin, inataûte, inoatautin, onverhoeds in brandt helpen.Pataute, pinataûte, papataûte, ipataû-, tea, ipataû-te, inipataûte, inoipataûte, dven, gulk doen. Pattázies, piuaitazies, papattazies, attazisa, een molik maken, pass. ipattazies, inipattazies, inotpatazies, t‚ w. 't geen daer de molik af ze. maekt wordt. Oock molieken setten, als dan aftazisan, inattazisan, inoattazisan. Patazies, pi, pa, ipatazies, ipatazisa, inipatazies, inoipar tazies, sulks doen, of laten doen, Pattil, pinattil, papattil, ipattilla, attilla, ipattil, attillan, inipattil, 1nattillan, inoipattil, inoat- tillan, leren, onderwijsen, activ. Patil, pinatil, | papatil, 241 _ipatilla, leren; neutralit. enz. dese heeft geen participia. _ Soo secht men, Cho attillan, volck wort geleert; attite o Deos ipattil, ’t woort Gods wort geleert, - Pattillo, pinattillo, papattillo, ipattilloa, attilloa, ipattillo, attilloan, inipattillo, inattilloan, ino- „ipattillo, inoattilloan, gebieden, bevelen. Par _tillo, pinatillo, papatillo, ipatilloa, ipátillo, | inipátillo, moipatillo, doen bevelen; attilloan Ja cho, ’t volek wort geboden; ipatillo ja ra- nied, ’t woort wort geboden. Pattite, pinattite; papattite, attitea, attitean, inate titean, inoattitean, spreken, opentlig tot het volck spreken, prediken. Patite, pl, pa, ipa- titea, ipatite, inipatite, inoipatite, doen, sulcx doen. Pattodoch, pinattodoch, papattodoch, attodocha, _attodochen, inattodoch, inoattodochen, koopen. Patodoch, pinatodoch, papatodoch, ipatodocha, ipatadoch, inipatadoch, inoipatadoch, laten koopen. Pattodon, pinattodon, papattodon, attodonna, „attoddonnan, inattodonnan, inoattodonnan, woe „nen; bewonen. Patodon, pi, pa; ipatodonna, ipatodon, inipatodon, 1aoipatodon, doen wonen, „of bewonen, | Pattokar, pinattokar, papattokar, attokarra, at- tokarran,- inattokarran, inoattokarran, een „mast op een. vaartuig setten. Patokar, pi‚:pa; enz. 242 enz. Lpatokarra, ipatokar, iniptokar, inoipato- kar, doen, sulx doen. Attokar, een mast; idem. chachoral. | Pattok, pi, pa, atokka, stil sijn. Patok, pi, pa, patokka, ipatok, inipatok, inoipatok, doen stil sijn, of stillen, active. Pattonan, pinattonan, papattonan, attonanna, at- tonannan, inattonannan, inoattonannan, noe- men. Pátonan, pin, pan, ipatonanna, ipato- nan, inipatonan, inoipatonan, doen of laten noemen. Ô Pattorröboch, pi, pa, attorrobocha, attorroboch- en, inattorroboch, inoattorrobóchen, leger plaets houden, ofte vergader plaets buiten in t velt, wanneer men te samen uijt gaet jagen, visschen, enz. alwaer men dan de bagagie bij malcanderen legt. Patorroboch, trans. roboch, nom. bagagie die men mede neemt tot jagen, visschen, enz. Paú, maekt somwijl een saek, als paûsjiem, ge- wonnen, genereren; doorgaens betekenthet, het — aennemen, het achten of nemen van een sack, als paû baddoa, paû alle, ook paû sjiem, ij- mand baddoa, alle, of sjiem noemen, of daer ‚voor aennemen en houden. Dit paû compo- situm tam cum verbis quam cum nominibus: vide infra. Paûaat, trans. van Maûaat, werwaert verstelt. Paúab, pinaûab, papaûab, ipaûaba, ipaûab, ini paûab, 245 paùab, inoipaûab, doen vermeerderen, doen groot werden, trans. van Moab, werwaert verstelt. Pauba, pinauba, papauba, ipaûba, inipaûba, ino- ipauba, de vaek verdrijven, imand uit de slaep houden. Paubdddoa, dieop een dach geboren sijn noe- men den anderen baddoa, dit noemen is pau- baddoa, pinaûbaddoa, papaûbaddoa, aûhad- doa, aûbaddoan, inaubaddoa, inoaubaddoa; so doen noemen, paaûbaddoa, pinaaûbaddoa- papaaûbaddoa, 1páaûbaddoa, inipaaûbaddoa, inoipaaûbaddoa. Paúballag, pi, pa, aûballág-a, eenich goet voor sijn goet houden, of noemen. Paauballag, doen, so doen. Paûchar, pinaûchar, papaûchar, aûchárra, au- charran, inaûcharran, inoaûchárran, ademen, beademen. Paáûchar, pi, pa, ipaaûcharra, ipaaûchar, inipaaûchar, inoipaaùchar, doen also doen. Hiervan char, adem, item, en aú- char, de geest. Paûche, och laki! och armen! Pauchódon, pi, pa, auchodónna, eenich maeg- schap voor ’t sijnen houden, of noemen. Paaû- chodon, doen, so doen. Paûchás, pinaûchús, papaûchûs, aûchûssa, aû- chûssen, inaûchus, inoauchussen, gedaen heb- ben, uitgedaen werk, uitscheiden. Ook eenig gereedschap 244 gereedschap of ding genoeg gebesigt hebben. „Maer dan auchussau, tnauchussan, incauchus- san. Paaûchûs, pi, pa, ipaaûchussa, ipaaûchus, inipaaûchus, inoipaaûchus, doen of laten «uit- scheiden, «enz. Siet _Matichus. Auchûs, geheel. bi Paá-maksakoss, pi,-pa, avakakossia, pass. aûaka: kossizin, enz. ijemant voor ongehoorsaem hou- den of noemen. Paaûmakakossi, doen, so doen. Paú-mabisse,pau-machimit, pt, pa, aûachimta, vaûabissea. Pau-marapies, aûachimt-in,au- abisse-in, enz. Paumario eodera formant modo. Paúdon, pi, pa, audonna, audonnas, inaûdon, jinoaûdonnan, sijn huijs voor sijn huis hebben, ofte noemen. Paaûdon, trans. imp. ipaaûdon. Paaûch, pi, pa, aûcha, pass. blasen of snuitten door de neuse, gelijck de bullen enz. van „gramschap. Aûch, ’t geblaes. Pa-auch, trans. Pau-kamain, pi, pa, aûkamaina, eenich aen ge- trouwt maegschap daer voor houden of noemen. Paûkakossi, pi, pa, aûkakossia, ijet-voor an- gehoorsaem noemen, kennen, of ‘houden. Paaûkakossi, doen, so-doen. Paûúlallám, pt, pa, aulalluma, diep. graven even of men seide, diep maken. Siet boven, Paû, scribendum proprie. Paollállum, siet molal- ‘Jum.- Paaû-laltûm, het dus doen. Paurapies, pi, pa, aurapisa, ijet voor rr hou- den, kennen, of noemen. Paurio, 245 Puûrio, pi, pa, aûrio-a, ijet voor goet kennen, houden cf noemen. 2e Lig Papi, svet Maûpt, wieus trans. dit is, "1 Pourod; siet Morrod, wiens transitivimr dit is. Paúre, pinaûre, pàpaure; aûrea, aûrin; indure, inogurin, vlees of vis viacken. ” Paaúre;” pi- naaure, papaaure, ipaaurea, ipaaûre, inipaaû- re, inoipaaure, doen so doen. … Re, neeh vis of vleesch. Paáúrtatach, pimaûrtatach, papaûrtatach, ipaûr- tatach-a, 1paurtatach, inipaurtatach; inoipaur- tatach, verstroijen, act, paaûrtatach, pinaaûrta- tach, papaaurtatach, pa. ipaaurtatacha, ipaaur- tatach; inipaaurtetach, inoipaaurtatach; doen verstroijen, trans. van Mortatach. Paúroos, pinaûros, papauros, aurosa, aürossen, inauros, imroaurossen, mmand voor sijn echtga houden of noemen. Paaûros, pi, pa, ipaaurosa, ipaauros,; inipaauros, inoïpaaurcs, doen” voor sijn echtga houden. Paâloán, pinauloan, papauloan, aûloanna, “aûlo- _auner, inaüloan, inoauloannen, ied “tot “een spijse maken, imand tot sijn arbeider of slaef maken, of ijmant voor sijn slaef houden. Ook doen, sulx doen: dan ipaûloanna, ipauloan, inrpaûloan, inorpaûloan. Loan, een spijse, slaeft, oock groot vier-voetich beest. Maer. wanneer het voor een slaef “wert genomen, wert niet anders als verachtelijck gebruickt. Paûrûs, 246 Patrús, pinaûrus, papaurûs, aurussa, aurussas, __inaùurussan, inoaurussan, verkoelen, vervrissen. Paaurus, pi, pa, ipaaurûssa, ipaaurus, inipaau- rus, inoipaaurûs, doen, sulx doen; trans. van ____Morus, werwaert verstelt. Pausá, pinaûsâ, papausá, ipaûsâ, inipaûsa, ino- ipausa, verlof geven om te gaen, ook gebieden te gaen. Eijgentlijk laten gaen, i. e. verlof ge- ven, ofte doen gaen, ì. e. gebieden te gaen of senden. Paausa, pi, pa, ipaausa, inipaausa, inoipaaûsa, sulx doen, doen: trans. van Mossa- Paúsa-o, pinausa-o, papausa-0, ausa-0-a, ausa- oon, inausa-0,-Inoausa-oon, met een arm be- helsen. Paausa-o, pl, pa, Ipaausa=oa, ipaausa- o, inipaausa-o, inoipaausa-o, doen, also be- helsen. Paûsi, transi. of van Mausi, of Posi, werwaert verstelt, Paûsjiem, pi, pa, aûsjima, aûsjimen, inausjiem, inoausjiem, genereren; oock ijmant voor sijn kint kennen, en kint noemen. Pautamau, en pautanaij, pì, pa. Paûtat, pi, pa, autátta, autattan, inaûtattan, ino- autattan, teijckenen ijets om te kennen, en te onderscheiden van een anders goet. Páautat, trans. autat, nom. een teeken, ken teecken. „Pautatarrogi, transiti. van Tummaroggi. Pazigala, pi, pa, nabootsen, na apen. Paz-ipat, pinaz-1pat, ppeon baz-ibadda, baz- ibadden, 247 ibadden, binaz-ibat, inobaz-ibadden, slechten, effen maken. Paaz-ipat, pi, pa, ipabaaz-ibad- den, of ipaaz-ibadda, ipabaaz-ibadden, of ipaas- _ ipat, inipabaaz-ibad, of inipaaz-ipat, incipa- baazibadda, of inoïpaaz-ibat. Bazibat, nom. effenheit. Pazikakapol, pinazikakapol, papazikakapol, azi- kakápolla. azikakapollan, inazikakápollan, inoazikakápóllan, in de wegeloopen; ook doen, sulks doen, dan ipazikakápolla, ipazikakápol, „ inipazikakapol, inoipazikakapol. Pazinade, pinozinado, papazinado, azinadoa, azinadon, inazinado, inoazinadon, vertolken, tusschen spreken, Pazinado tarran, d’ weg “wijsen. Paazinado, pi, pa, ipaazinadoa, ipaaz- inado, inipaazinado, inoipaazinado, doen ver- tolken, enz. Tummacho, idem. Patacho, of pitto, idem; nomen. tattach-o, in de verbum trans. et nomen. simûl kar et mau; als Aar tattacho, mau tattacho. Azinado, vertolkinge, tusschen sprekinge. Ma-azinado, tolck, tus- schen spreker, interpreter. _ Pazió, pi, pa, azioa, pass. azioan, inazióan, ino- azioan, stampen met de voeten op de aerde. Paazio, trans. AÁzio, nom. subst. Maazió, stamper. Pazioessan, pi, pa, azioessanna, azioessannan, inazioessan, inoazioessannan, hicken, den hick hebben. 248 hebben. Paazioessan, trans. azioessan, nom. den hick. Paziogga, pinaziogga, papaziogga, aziogga, azi- oggan, ook anni, en aijan, Inazioggan, inoazie oggan, een onder hijfs kleedje aen doen. Paaz- iogga, pi, pa, ipaaziogga, inipaaziogga, ino- ipaazioggu, sulk een kleedje doen, aen doen. Ogga, een onder lijfs kleetje. Pazipo, pinazipo, papazipo, azipoa, azipoon, ina- zipoon, inoazipoan, het wassen van het aenge- sicht. Paazipo, pl, pa, ipaazipoa, ipaazipo, intpaazipo, inoipaazipo. Pazjesima, den morgen stond, van den opgang der sonnen tot half middach. Pchab, pienchab, pabehab, behabba, behábban, bienchabbhan, imobchábban, sich met een combaers toedecken. Imand sich doen toe- decken. Siet Pabechab. Pea, pinea, papea, ipea, ipe-a, inipea, inoïpea, geven, als verandert met ea, ean, inean, ino- ean, begiften. Paija, pinaija, papaja, ipaija, inipaija, inoipaija, doen geven of begiften, schrijft dit Pata, pi, pa, om het onderscheid van Paija, achter over leunen. ‘Aija, een gifte, gave. Ma-aija, een gever. Pe-edda, formeert sijn, tpea, als Péa, spijse en dranck toerichten e en op dissen om ijmant te tracteren. Pébe, pinébe, papébe, heben, bebeén, binébe, inobebéen, 249 inobebéen, afraden. Pabebe, pi, pa, ipabe- bea, ipabebe, inipábebe, inoipabebe, doen afraden. Pebé, pinebé, papebé, ebéa, ebéan, inebéan, ino- _ebéan, als pedarra. Paibe, pi, pa, ipáihea. Aibe, nomen. subst. Aibe o rarobo, deegh, Le, vermenginge van meel. | Pechab, pinechab, papechab, ‘echábba, echab- ban, inechabban, inoechábban, in 't heimelijk vermoorden. Paichab, pi, pa, ipaichábba, ipaichab, iripaichab, inorpaichab, so doen vermoorden. Peddrra, pi, pa, edarra, edarran, inedárran, ino- edarran, als verschillende ofte bijsondere din- gen te samen gemengt sijn of. worden, als machoraáb. Aidarra, nom. subst. et acti trans. paidárra; t’ geen eerst is en bij 't welck ijets vermengt wort, dat edarran; de twee ver- scheidene dingen, pedárra. Een mensch, païdárra. _ | _Pe-eo, pi, pa, imp. e-eoa, slingeren, touteren. Pai-eo, trans. E-eo, een slinger, touter. Pees, pi, pa, eesà, pass. eesán, ineesan, moeesan, vijlen. Paeecs,trans. Aees,een vijle, oock staet, omdat se vijlen metijet daer veel stael in is. Pe-el, pi, pa, e-ella, e-ellan, ine-ellan, inoe-ellan, cognogceert, multeren. Atel, nom. Peroa, pineroa, paperoa, érca, eroan, ineroa, tmoeroan, 250 inoeroan, in twee delen. Pairoa, pinairoa, papairoa, ipairoa, inipairoa, inoipairoa, in twee doen delen. Pesasa, pinesasa, papesasa. esasá, esásan, inesa- sa, inoesasan, beginnen. Paisasa, pi, pa, ipaí- sasa, {paisasa, Iuipaisasa, inoïpaisasa, doen de eerst sijn, doen beginnen. Tackalla ja pesása ûmmop tûmmaapo bonna Tabaipaû ja rior. Tackalla heeft sijn velt eer gedaen als Ta- baipau. Aisasa, begin. Pesasorri, pinesasorri, papesasorri, esasorria, esasorrian, inesasorrian, inoesasorrian, gelijke dingen verwisselen, maer wetens, en met voordacht, tot onderscheid van Paûtatarrogi. Páisasorri, pi, pa, ipâlsasorria, ipaisasorri, inipaisasorri, inoipaisásorri, also doen verwis- selen. Pesik, pi, pa, pesikkan, pass. pesikken, pinesik- ken, inopesìkken, pletteren, morselen, act. Pesil, pi, pa, pesilla, pesillen, pinesillen, inope- sillen, wert gesecht van twee vruchten op een steel, ofte wanneer een wortel onder in tween spruit. Paisil, trans. Pesesil, intendeert. Pesor, pinesor, papesor, esorra, esorrán, inesor- ran, inoesorran, meinen, wanen, vermoeden, verdacht houden. Paisor, pinaisor, papaisor, ipaisorra, ipaisor, inipaisor, inoipaisor, doen wanen in t gemein. Aisor, nom. Pespáttil, pinespattil, papespattil, espattilla, espattillen. 251 espattillen, inespattil, inoespattillen, in vier deelen. Paispattil, pi, pa, ipaispattiila, ipai- spattil, imipaispattil, inoipaispattil, doen in vier deelen. Ri | | Petam, pinetam, papetam, etamma, etamman, inetamman, inoetamman, met de hand ergens op leunen. Paietam, (tot onderscheid van Paitam, inlerer) pi, pa, ipaietmma, inipai- etam, inoipaietam, doen op de handt leunen, Petórro, pinetórro, papetórro, etorroa, etorroan, inetorroan, inoetórroan, in drieen deelen. Pai- torro, pinaitorro, papaitorro, 1paitorroa, ipaitor- ro, inipaitorro,inoipaitorro, doen in drie deelen. Petúmmo, pinetûmmo, papetummo, epetûmmoa, epetummo, inipetummo, inoepet>mmo, speek- selen, ook bespeekselen. Maer dan etûmmoa, etummoan, inetummoan, inoetummoan. Pai- tummo, pinaitummo, papaitummo, ipaìtum- moa, ipaitummo, inipaitummo, inoipaitummo, doen, so doen. Phon, met een aspiratie, niet als fon, de beessjes die de bamboesen uit malen, uijtpuijlen, en uijthollen. Pia, nu, piada sisiá, heden. | Pia, pinia, papia, bia, bian, binia, inobian, wilt gedierte, als verkens, herten, die de vruchten op ’t velt comen eten, wegh-jagen. Verschilt van Meädan. Babia, nomen. Pidch, piniâch, päpiach, biácha, biachen, bini- | ach, 252 ach, inobiachen, vechters scheïden. Pabiach, _pinabiach, pápábiach, ipábiacha, ipábiach. inipábiach, inoipabiach, doen scheiden. Pian, pinian, papian, biárra, biârren, biniar, ino- biarren, uitrecken. Piar o bar, d’ arm heffen om te slaen. Pábiar, pinabiar, pa. ipá- biarra, ipabiar, inipabiar, inoipabiar, doen uitrecken. Pichi, een aep, een meerkat. Pidó, pinido, papido, bídoa, bídoan, binidoan, inobidoan, schrijven. Pábido, pinábido, pa- pábido, ipábido, inipábido, inoipábido, doen schrijven. Bido, nom. boeck, geschrijft. Ba- bido, schrijvinge, de schrijf tuig. Pichir, (laet de eerste # naulik hooren, ) pirichir, papichir, bechirra, bechirren, binechir, immobe- chirren, het geen dat krom gespannen is, laten los springen. Item met een hout of dierge- lijk wegh stooten of van ons schoffelen. Men seid ook Pichir o chacháap, een schepnet op- halen: pabichir, pi, pa, ipabichtrra, tpabtichir, inipabichir, inoipabichir, doen, so doen. | Piedpied, piniepied, papiedpied, biedbida, bied- biden, biniedhied, inobiedbiden, tusschen de vingeren ied vrijven. Pabiedbied, pinabied- bied, papabiedbied, ipabiedbida, ipabiedbied, inipabiedbied, inoipabiedbied, doen, sulxdoen. Piéd, piniéd, papied, bida, biden, binidar; ino- bidan, omgordelen. Pábied, pinabied, papá- | bied. 253 „bied, ipabida, ipabied, inipabied, imoipábied, ‚doen omgordelen. …Babied,-de gordeling, een _ gordel. Babied an aijan, de gordel plaets: Pigcharra,pì, pa, igcharrá, pass. igcharran; enz. „Adem als pigchilla;: Paigchárra, trans. nom. „aïgchérra;, de daet Chárra, ‘tralien, Pikaú, krom. Pigeno, pinigeno, papigeno, blasi acid opschui- „men; gabigeno, pinabigeno, papabigeno, ipas bigenoa, ipabigeno, inipabigeno, inoipabigeno, doen schuimen, Pigchilld, pi, pa, igchilla, „pass. igchillán, enz. ijets ergens tusschen beiden voegen, daer ’t niet klemt, maer-daer ruimte is. Pichchárra, idem. —Paigchilla, trans. nom. Bigs, de daet. Chilla, tralien. Pild, pinilá, papila, 1lá, ilán, inila, inoïlan, treffen doel “raken. … Paila, pinaila, papaila, ipaila, inipaila, inoipaila, doen raken. Soo secht men ook pila ja áúbo, de visch korf heeft getroffen, ì. e. gevat, wanneer daer visch in gevangen is. Aila, num. trefnge. Pilla, pinilla, papilla, billa, billaan, ‘binilla, in0- billaan, klieven, ied-van een klooven. Pabilla, pinabilla, pápabilla, ipabillá, inipabilla, ino- ipábilla, doen klieven. Babilla, de klijvinge. Billa, de klove, van Malilla, siet in M. oock _klief tuige. Ma-ababilla, een, kliever, Pilldla, pinillála, pa, „enz. dikmaels spoûven of 254 of klijven. Pabillabilla, pi, pa, enz. verme- nigvuldigt. Pabilla, doen klieven | Pilhibilli, pinillibilli, papilkibilhi, bilhbillia, bill pabillibilli, ipábillibilli, inipabillibilli, ino- ipabillibilli, doen omdraijen. Pillibilli o saris o aroot, bint garen, touw draijen. Pilliech, pinilliech, pápillich, billfcha, billichen, binillich, inobillichen, schijnt te wesen sijn ligchaem in postuur stellen om ied heftig te doen. Pilliech o maûadet, o makarieb, o tûm- maap, enz. sich in postuur stellen om te pluck hairen, te loopen, te werken. Pabilliech, pi, pa, ipabillicha, enz. doen, so doen. Pillik, intend. pillepillik, pi, pa, billika, billik- ken, bimllik, inobillikken, ijet ergens onder (niet tusschen) klemmen of pressen, als sum- miet. Pábiilik, trans. babillik, nom. klem- …_minge, oock het gene men ergens oplegt om. te klemmen of te perssen. Pióp, pinióp, papióp, ioppa, ióppen, iniop, inoiop- pen, aen blasen. Piop o chau, op of inblasen. _ Piop o tabillo, uitblasen. Piop o tattullo. Paiop, pi, pa, ipaioppa, ipaiop, inipaiop, ino- ipaiop, doen, sulx doen. Aióp, blasinge. Ma- __aiop, blaser. rt | Piór, pinior, papior, ipiórra, wat ? ipior, inipior, inoipior, achter laten blijven, aen wien % bior- ran, 258 ran, biniorrán, inobiorrán. Pábior, pi, pa ipábiorra, ipábior, inipábior, inoipábior, doen so doen. Bior, nom. overblijfsel; wert oock als praepositio gebruickt. Sior, nom. verbum, mabior. Piri, piniri, papiri, iria, iran, inirian, inoirian, uitsoeken, verkisen, verwerpen; pairi, pináì- ri, papáiri, ipairia, ipairi, inipairi, inoipairi, doen uitsoeken. Pirbir, pi, pa, birbirra, birbirren, binirbir, ino- birbirren, ’t verwaeijen van het vlam van vijer of kaerse. Pabirbir, trans. Pirraba, pi, pa, irraba, pass. irraban, enz. wij- den, het wied of gras uiijt de straten of de plaetsen bij de hûijsen trecken. Maer de velden wijen is wmmo-o; echter dit onderscheit is oock noch tusschen beiden dat Pirraba is wanneer men het onkruit uijt t goede gewas leest, maer urmo-o wanneer men het wiet treckt, uijt een velt daer noch geeu goet saet in geworpen is, als in de nieuwe velden een- se besait sijn. Pirras, pinirras, papirras, pirrassa, pirrássen, pinirras, inopirrassen, scheuren, act. Pápir- ras, pinapirras, papápirras, ipapirrassa, ipa-. pirras, intpápirras, inoipápiras, doen scheuren. Pirraas, (laet de i naûlik hooren) het gers dat aen de wijn.brouwen gebruikt. Pirries, (laet de i naûlik hooren,) pineries, pa- | fe pirris, 256 „pirris, iperisa, iperies, iniperies, inoiperies, toestricken, toeknopen. Pábries, trans. … Ba- „bries, nom. strick, knóop. Pirroos,(laet de é naulik hooren) pinirroos, pa- pirroos, bifroossa, birroossen, binirroos, ino- birroossen, ‚van achteren in halen, voor bij loopen. _Pabirroos, pi, pa, ipabirroossa, ipa- birroos, inipabirroos, inoipabirroos, doen voor bij looper. | Pisbis, pinisbis, papisbis, bisbissa, bisbissen, binisbis, inobisbissen, houden, vast houden. Pabisbis, pi, pa. ipabisbissa, ipabisbis, inipa- bisbis, inoipabisbis, doen vast houden. Pisor, pinisor, papisor, isorra, isorren, inisor, inoisorren, aenstoken. Pisoro chau, het vuur aenstoken. Pisor o tazi, een vlieger opgeven om te doen. vliegen. Paisor, pinaisor, pa- paisor, ipaisorra, ipaisor, inipaisor, inoipaisor, ‚doen aenstoken. Pissdrra, pinissárra, papissárra, issarrá, issar- „rán, inissarra, inoissarrän, ingeschelschap gaen. Páisarra, … pinaisarra, _ papáisarra, ipaisarra, inipaisarra, inoipaisarra, doen so gaen. Aissarra, vergeschelschappinge. Ma- aissárra, vergeschelschapper. Sarra, een li- nie van ’t geslacht, om dat kinderen, en kinds kinderen daer achter malcanderen voegen. vide infra. | Pissdrrasdrra, pi, pa, enz. met sijn veelen, ach- ter 257 ter den anderen gaen op inwoners wijse. Paissarrasarra, pi, pa, enz. doen so gaen, dit intend. Pissárra. Pissassen, pinissássen, ne issassena, issassenan, inisassenan, rusten. … Paissas- sen, pl, pa, ipaissassena, ipaiss:ssen, inipáis- sassen, Inoipassassen, doen rusten. Aissas- sen, rust: aissassenan, rusttijd; aissassenaijan, rust plaets. Pisse, pinisse, papisse, bissea, bissein, binisse, inobissein, recht maken. Pábisse, pinábisse, papábisse, ipábissea, ipábisse, inipäábisse, inoipábisse, doen recht maken. Nomen, Bisse, gerechtigheit, rechtveerdichheit. _Babisse, rechtheit,: van Pisse. Abisse, rechtveerdt- ginge, act. Pissese; intendeert, Pisse. Nom. Bisse, Bissé. Pissillo, piensillo, papissillo, bissilloa, biscillaan; hiensillo, inobissilloon, iedergens in bewin- den, om bewaert te sijn, als sijde, gelt, ta- bak, enz. in een papier. Pábissillo, pi, pa, ipábissilloa, tpabissillo, inipabissillo, inoipa- bissillo, doen also, bewinden. Pisso, (laet de naulik hooren.) pienso, pápisso, ___ bissoá, bissoan, inobissoan, bienso, inobissoen, uit:ecken, uitthalen; gelijk als men doet in 't loten, of vack allerleij uijttrecken. Pábisso, pi, Pä ipábissoa, ipábiso, doen uittrecken. _Babisso, treckinge, dit nomea met mau of | karri 258 karri gecomponeert beduidt loten, omdat dat met uijttrecken van houtjes geschiet. Ma- ababisso, trecker. Pissir, piensir, papissir, pissirren, piensir ino- wei d’ hand sterk toe doen, met een toegelaten hand ied drucken of bekuipen. Pa- pissir, pinapissir, papâápissir, ipápissirra, ipa- pissir, inipapissir, inoipápissir, doen de handt vast toe doen, Pititil, pinitítil, papitiul, bietbitilla, bietbitillen, binietbitil, inobietbitillen, in veel stueken breken, snislen of kerven: maer wert alleen geseid van dingen, die lang sijnde, door dik- mael door sniden, in veien gekort werden, als een bamboes, een visch, een pissang, enz. Paitiul, pi, pa, ipaititiila, so doen kerven of sniden, Pittas, pi, pa, pittassa, pittassen, pinittássen, inopittassen, de twee achter bouten van eenich beest van malcanderen káppen, ofte ijet an- ders van maleanderen afrucken. Pittassir, pimttassir, papittassir, ittassirra, ittas- sirran, inittassìrran, inoittassirran, op de sijde van imand of besiden tmand ied doen, als gaen, staen, hggen, sitten, enz. als palat. Pati- tassir, pinaitassir, papaitaszir, ipaitassirra, ipaitasstr, intpaitassir, inoipaitassir, doen, op de sijde van irnand ied doen. ' Pittasfassir, pinittas-tassir, papittas-tassir, ittas- tasslrra, 259 tassirra, ittas-tassirran, als palalat. Paitas- tassir, pi, pa, ipaitas-tassirra, ipaitas-tassir, __@nz. salx doen of laten doen. Pittátik, pimittatik,” papittatik, bittebittikka, _bittebittikken, bientibbittik, imobittebittik- ken, verme snisvuldigt Pittik. Pábittebittik, pt, pa, enz. doen also doen. Pittaú, pi, pa, imp. ittaûa, geloven, nomen, ait- taûa, gelove, Ma-aittaû, een gelover, gelovige. Pittik, pinittik, papittik, bittikka, bittikken, bientik, mobittikken, het pauseren in ’t spre- ken, als men enige sake volkomen uitgeseid heeft. Ook sich verpausen in allerhande werk, om, een weinig gerust hebbende, met _nieûwe sterckte aen te vallen. Pabittik, pi- nabittik, papábittik, ipábittikka, ipabittik, impábittik, inorpábittik, so doen pausen of poosen. Pitto, pi, pa, bittoa, pas. bittoa, enz. even als pa- ziaado, nom. subst. babitto, als azinado. Ma- _— ababitto, als Ma-azinado, nom. Pittol, pinittol, papittol, ittollaen, ittóllia, ittol- len of anni of arjan, initollan, imoittollan, ee- nig werk varen laten, ’t sij voor een wijl, uijt mistrouwen van voor dees tijd te kunnen af- doen: 't sij voor altoos, uit desperatie van 't einde ooit te sullea kunnen bereiken. Páite tol, pinaittol, papáittol, ipaittolla, of ipaittollia, _ipáittol, inipaittol, mice maai doen also doen. Pizi, 260 Pizi, een woordeken, waer mede betekent wert, dat wij benodigt sijn ied te doen. Na apizi 0, summarada, pizi o na a man, na a pizi o merien o bido. Finizi, papizi, imp. Paizi, pie naizi, inipaizi, inoipaizi, iemand benodigen om ied te doen, trans. izia, ipizia, gen. izian, inizian, inoizian. _ Pizich, pinizich, papizich, bizicha, bi zichen, bie rizich, inobizichen, aenvoeren: pizich o pach. a, o mabarieb, o man, enz. aenvoeren om te slaen, t° loopen, t’ eeten,‚enz. Pàkizich, pi, pa, ipábizicha, ipábizich, inipabizich, inoipa- bizich, doen sulx doen. Babizich, nom. aen- voeringe. Ma-ahabizich, een aanvoerder, | Po-pino, papo-poa, het roepen enrzingen der vo-_ gelen. Páho, pinabo, papabo, ipaboa, ipabo, ‚inipabo, inoipabo, de vogelen doen roepen, Po, betekent ook het geroep van ratten, mui- | sen, slangen, enz. Báho, nom. Poe, pinoa, papoa. imp. boa, vrucht geven of! voortbrengen. Páboa, pinaboa, papaboa, ipa- boá, inipaboa, ino'tpaboa, vrucht doen bren- gen. Boa, nom. vrucht, saet, persoon, vleesch. Ma-ababoa, vruchtbaer. Ma-ababoa o baron, een vruchtbare boom. Maer Poa, m, pa, poá, pas. peán, pinoa, inopoán, verwen. Papoa, trans. papoa, nom. de verwinge en ’t geen “waermede Ma-apapoa, een verwer. Podch, pincach, papoach, o-ach-a, oacheu, ino- ach, 261 ach, ino-achen, vergeten. Paû-ach,. pinaû: ach, papzuach. ipauacha, ipauach, inipauach, inoipauxch, doen vergeten. Aûach, nom. ver- getinge. Maz-auach, vergeter. Po-ar, pinó-ar, pápo-ar, bo-arra, bo-arran, ine ar, inoboarren, honigh maken, ook riist of geerst kaûwen en ’t gequijijl bereiden, daer den stercken drank van gemaekt wert. Pae boar, pináboar, papabóar, ipabóara, ipâboar, enz. Baboar, nom. somge quiijlsel; van Mas: sjekaû. Pods, pinóas, papóas, boasa, bóasin, binóas, inohoasin, roven, verwoesten, verderven. PáÉ- boas, pi, pa, ipabóasa, ipáboas, inipaboas, inoipaboas, doen verwoesten, | Pobaus, pi, pa, obasa, een vlaggetje, vaentje er- gens op stellen; obáas, een vaentje hoedanich de vrijers op haer hoofd setten. Poberies, pinoberies, papoberies, oherisa; ober sen, invberies, ino-oberisen, afscheid nemen en geven, 't welk geschiede van de genen die afschei.l neemt met, Kamossa ma: van hem die afscheid geeft, met sasa; páûbcries, pik naûberies, papáûberies, ipauberisa, ipaûberies, inipaûberies, inoipaûberies, doen afscheid nes men of geven. Aûberies, nom. Pòôbo, pinóbo, papóbe, boboa, boboan, binoboan, inoboboan, siften ied door een seve laten ‘lo= pen, ’t sij nat, kai droog. Pabobo, pinábobo, papáboboa, 262 …_papáboba, ipaboboa, ipabobo, inipábobo, inoipabolo, doen sulx doen. Moparraparra, idem. Bábobo, nom. sìfte; item. siftinge. Poch, pinech, papóch, bocha, bochen, binoch, inobochen, schieten. Páboch, pináboch, pa- paboch, ipabocha, ipaboch, inipaboch, inc- ipaboch. Pocharraddan, pinocharräddan, pzapocharrad- dan, de kranp hebben. Paûcharraddan, pi- naûcharraddan, papaûcharraddan, de kramp doen hebben. Aucharraddan,de kramp, nomer. Poch-ia, een groote vrucht uiterlijk niet qûalijk, gelikende de vaderlandsche pompoenen. Poch-poch, pinoch-poch, papúch-poch, rookef, dampen, stuiven. Papoch-poch, pinapoch- poch, papoch-poch, doen rovken, dampen, stuiven, ipâpoch-pecha, ipapoch-poch, inipa- pech-poch, inotpapoch«poch. Poddrros, pi, pa, Intend. podarrodárros, noch „verderen verder gaen in ijets te doen, ex gr. podarrodarros o macheaûban, dan met den eenen, dan met den anderen spotten. Podda, pinodda, papódda, boddá, boddáan, bie nodda, inoboddaan, baren, uitbroeden; pabad- da, pinabodda, papabadda, ipabodda, Laren, laten broeden. , Bodda, geboorte. _Babodda- an, geboorte plaets. Ma-ababodda, vrucht- baer, een die veel baert. Poddo tattaula, weder baren. Verandert als podda. Poddik, 263 Poddik, pinoddik, papóddik, dik werden, swels len, ook dik en geswollen. sijn. _ Paúdik, pie naûdik, papaâdik, ipauchkka, ipaudik, iniprue dik, inoipaudik, doen dik werden, Audik, geswel. | Poddillon, pinoddelon, papoddelon, hart lijvig sijn. Pauddillo, pinauddillo, papaûddillo, ipauddilloa, ipaûddillo, inipauddillo, inoe „Apaudd:llo, doen hart lijvig werden. Podo, pinoddo, papodldo, boddoa, beddoan, bie neddoan, innboskdoan, met houties op inwo= _ ners wijse rekenen. Papoddo, pinaboddo, pas paboddo, ipaboddoa, ipaboddo, inipaboddo, _taoipaboddo, doen also rekenen, _Boddo, so= danige rekening en reken-tuig, Poddodo, pinóddodo, papóddodo, oddodoá, od: dodan, inoddodoan, ino-aldodovan, klagen, klachtig sijn. Pauddodo, pinaûddodo, pa- paûddedo, ipaûddodoa, 1pauddodo, inipaûddo- do, inoipaûddodo, doen of laten klagen. Aud- dodo, klachten. Poelakies, pinoelakies, papoelakies, oelakisa, __oelakísan, inoelakisan, ino-oelakisan, dwalen, op weg verdwaeld sijn, misverstand hebben, Paulakies, pi, pa, ipaulakies, uipaûlakies, inoipaulakies, doen dwalen, enz. | Poelassi, een water bobbel, een water blacr aen s’ menschen ligchaem, Scribendum, boelassi, Poetach, pìinoetach, papoctach, oetachea, oetachìe an, 264 an, inoetachan, ino-oetachan, ergens verblij- ven. Paûtach, pinautach, papaûtach, ipaû- tacha, ipautach, inipaûtach, inoipautach, doen blijven. Poetaátach, pi, pa, enz. als poetach, lang ergens verblijven. Paûtaûtach, ji, pa, enz. als jaû- tach, doen blijven. Poóetan, pi, pa, oetanna, oetannan, ibóetaen, ino-oetannan, ijets b:j provisie ofte op voor- raet doen, oock in ’t verborgen ergens op lig- gen wachten of loeren. Als Poetan o aras, gras op voordeel halen. Póetan paó, bij pro- visie dranck maken. Poetan pála, bij prô- visie seggen. Pautan, sulx doen doen, pi, pa, ipáûtanna, pas. ipaûtan, inipautan,inoipaûtan. Poetat, pinoetat, papoetat, oetatta, oetattan, inoetattan, ino-oetattan, meinen, vermoeden, verdacht houden. Paûtat, pinaûtat, papaû- tat, ipaûtatta, ipaûtat, inipaûtat, inoipaûtat, doen sulx doen. Aûtat, nom. meinijnge. Ma- aûtat, een die meint. | Poetaûtat, pi, pa, enz. intendeert. poetat, sterck meinen, voor vast houden, 1. e. geloven, nom. aûtaûtat, gelove. Ma-aûtaûtat, een gelo ver, gelovige. Pogdmgam, pinogámgam, papogámgam, oga- gámma, ogamgammen, inogamgam, ino-ogam- gammen, kort op een, of haast opander ied doen. Pogámgam ja micham, haestigh, kort na 265 pa malcanderen drinken. Paûgamgam, pi, pa, ipaûgamgamma, ipaûgamgam, inipaûgam- gam, inoipaúgamgam, doen kort op een ied doen. Polsi, pinólsi, papólsi, als poddik. Paûlsi, pi- naûlsi, papaulsi, ipaûlsia, ipaûlsi, inipaûlsi, inaipaulsi, als Paûdik. | Poggogo, pinoggogo, papoggozo, oggogoa, be- streïken in ’t gemeen, ’t sij door afschildering, dan oggogoon, inoggogo, ino-oggowoon, ’t sij door afveginge, dan oggogoan, inoggogoan, ino-oggogoan. Poggogo no morr’o naúpoot, het aeng-sicht met lijwaet afvegen. Poggo- go no rib o boar, een rockie met slijk besme- ren. Paûggogo, pi, pa, ipaûggogoa, ipaug- gogo, inipauggogo, inoipauggo, doen bestrij ken. Auggogo, nom. de afvaginge, oock waer mede. | Paokbok, pinókbok, papókbok, bokbokka, bok- bokken, binokbok, inobokbokken, met de hand afrotsen. Pábokbok, pinabokbok, pa- pabokbok, ipábokbokka, ipabokbok, inipa- hokbok, inotpabokbok, doen afrotsen. Pokkor, pinokkor, papókkor, okkorra, okkorran, ‚ inokkórran, ino-okkórran, een stop ergens op- setten, als op een kan, pulle, enz. Paûkor, pinaûkor, papaukor, ipaukorra, ipaûkor, ini- paûkor, inoipaukor, doen sulx doen. Aukor, nom. 366 nom. een stopsel. Pokkor, oock een nomen, een pinseel. Pollibo, pi, pa, ipolliboa, pass. ollibúan, inolli- bean, ino-ollibóan, verbloemen, bewimpelen eenige on-eerlijke woorden. Paûllibo, trans, Aûllibo, nom. | Pollol, de navel. Po-ó, de knie. Pook, een nacht uil. Poon, molsem, de molsem-worm, siet phon. Póot, een chinees. Ponno, een van self gekomen huile, of geswel. Want so eenige gehele partie,als het hooft, uitswelt, of ooch enige verhevinge door vallen of andersijns rijst, sulx is aûd:h. Ponnad, pinónnad, papónnat, onnadda, onnad- den, tnonnad, ino-onnadden, vuur doen bran- den, vuur maken. Paûnad, pinaûnad, pa- paûnad, ipaunadda, ipaunad, inipannad, ino- ipaûnat, doen vuur maken. Vestelt bij Monad. Porchach-a, _pinorchach-a, paperchach-a, bor= chach-á, borchach-an, binorchach-a, inobor- chach-an, tussen indringen, so dat men aen beide siden doe wijken. _Paborchach-a, pi- naborchach-a, papaborchmesknse paborchach-á, enz. doen, sulx doen. Pôrpor, pinorpor, papérpor, porpórran, pinor- pórmun, inoporporran, stuiven, bestuiven. Pa- pórpor, piuáporpor, papaporpor, ipaporposra, ipáporporr, 267 -_ipáporpor, inipaporpor, ingipaporpor, doen bee stuiven. Barrabór, stof. _ Pórra, pisórra, papórra, iporrá, borra, borráan, borráan, inipórra, binorraan, inoipúrra, ince borraan, droogen, te droogen stellen. Pabor- ra, pi, pa. enz. doen so doen. Baborra, dro- ginge. Babor an, babor aijan, droog plaets, als een stelling daer men ’t vleesch op droogt. Porrat, pi, pa, orrátta, pass. orrattan, inorráttan, ino-orrattan, wedden, ergens gissing op ma- kende, na raden. Paûrrat, trans. aurrat, nom. Porri, schijnt te wesen, plotselijk en stortelijk daer henen vallen, als een beest, dat dodelijk gequest daer henen tuimett. Quasi, daer light het. | Porro. een maet van bamboes gemaekt. Porried, pìnorried, paporried, borrida, borriden, binerried, inoborriden, ied omkeren, en van d’ eene sijde op d’ ander leggen. Borridea ma- d.ch atchoa zjabaan auniga, legt den sieken op sijn slinker sijde; jo pizio porried naûpoot a o allachoa mabachas, gìj moet het lijwaat om- keren, op dat het droog werde. Paborried, pinaborried, papaborried. 1pabórrida, ipábor- ried, inipaborried, inoipaborried, doen om- keren. Porroog, pinorroog, paporroog, orroogga, orroog- _gan, inorroog, ino-orrooggen, omstoten. Paû- roog, pinauroog, papauroeg, paurogga, inie pauroog, 268 pauroog, inoipauroog, doen omstoten. Au- roog, een val. Porrot, pinorrot, paporrot, borrotta, borrotten, binorrot, inoborrotten, bi: den. Páborrot, pi- paborrot, papébortot, ipáborrotta, ipáborrot, inipaborrot, inoipahorrot, doen binden. Bas borrot, binding en bindsel. Pósa, pínosa, papósa, osaá, osaán, niosaán, ino- vsaân, d’ aerdrijk schoon maken met uiijt of afroden van onkruit, ruigte en wildernisz. Paûsa, pinaûsa, papansa, ausa-a, ipausa, inie pausa, inoipausa, siet Mausa. 8 Posi, pinosi, paposì, osia, osi-in, inosì, ino-osian, schuren, blank maken. Paus, pinausì, pa- pausi, ipausia, tpausi, intpausi, Inoipausi, doen schuren, radix Mausi. | Pósi, vinosi, paposi, osia, osien, inúsi, ino-osten, waer? osian, ìinostan, ino-osian, ied wech schuilen, schuilsteken. _ Pausi, pinausì, pas pausi, ipausia, ipausi, inipausi, inoïpausi, doen wech schuilen. Ost, schuilinge. Ostan, schuil- plaets. Ma-ausi, schuiler. Posirrere, pinossirrere, papossirrere, hossirrerea, bossirreri-in, binosirrere, inobosirrerein, aen de keel ophangen. Pabosirrere, pi, pa, ipa- bosirrerea, ipabosirrere, inipabosirrere, ino- ipabosirrere, doen ophangen, dit seid men ook Pausirrerea. Posisi, pinosisi, paposisi, osisia, osisian, inosisi, en 269 en inosìsìan, ino-osisian, eindigen, uitschei- den. Pasisìo rior, en sisi o rior, de laetste sijn. Pausisi, pi, pa, ipausisia, ipausisì, inie pausisi, inoipausisi, doen eindigen. Pósos, pinosos, paposos, osossa, osossen, inosos, ino-osossen, ’t haer na inwoners wijse optui- ten, ook gras hoofden toe stellen: ’t hooft be- tuiten: ’t velt of eenig plaetse met gras knop- pen africhten. Maer dan: osossan, inosossan, ino-ossosan. Pausos, pi, pa, ipaûsossa, ipausos, nipausos, inoipausos, doen sulx doen. Possoor, pinossor, papossor, bossorra, bossorran, binossorrar, inobossorran, luhben. Pabossoor, pinabossor, papahossor, tpabossorra, ipabose sor, inipabossor, (noipabossor, doen lubben. Pottai, pi, pa, ottaia, cttaián, inottaián, ino-ot- taián, bij malcanderen slapen op een slaeptuig, onder ’t selve decksel. Pauttai, trans. Pottan, pinottan, papottan, ottanna, ottánnan, intottannan, ino-ottannan, in ’t verborgen op ied leggen wachten en loeren. Pautan, pi- nautan, papautan, ipautanna, inipautan, ino- ipautan, doen, so doen. Dit is ’t selve dat Poetan, boven, want als men imand in ’t ver- borgen wil verrassen, soo ligt men by provi- sie ofte te voren daer op en wacht. Potto, een knoop, een knokkel, een qûast, ver- schilt van Pabries. Pottup, pinottup, papottup, otuppa, ottuppen, inottup, 0 inottup, ino-ottuppen, uitblussen; sjajo potup o chau, elli mamaa ina bonna, so gij ’t vuur uitgedaen hadt, ’t soud mijn veldt niet ge- brandt hebken: ja otuppen ja tattullonoe, is de kaers uitgedaen? Pautap, pinautap, pa- pautap, ipautuppa, ipautup, inipautup, ino- ipsutup, doen uitblussen : ipautuppt Takalla ja tattullonoe, laet Takalla de kaers uitdoen. Poûltato, pi, pa, oulaboa, als Moab. Poz-i, pinoz-i, papoz-i, oz-ia, inoz-i, ino-oz-ien, opwekken, wakker maken. Pauz-i,"pin:uz-i, papauz-i, ipauz-la, ipauz-1, inipauz-ì, ino- ipauz-ì, doen opweeken. Ke Pozivs, pinozios, papozios, oziossa, ozinssan, ino- ziossan, ino-oziossan, in imands plaetse ko- men, imand vervolgen en succederen. _Pau- zios, pinauzios, papauzios, ipauziossa, inipau- zios, inoipauzios, doen succederen. Ozios, vervolginge, successie. Ma-aúzios, ;s cces- sor, navolger. 'Pozirries, pinozirries, papozirries, ozirrisa, ozir- risan, inozirrisan, ing-ozirrisaa, doel missen. Pauzirries, pi, pa, ipauzirrisa, ipauziries, inie pauziries, inoipauziries, doen doel missen. Práas, de harde draght, die haer dickmael aen de wijnbrauwen anset. Pries, p neries, paperies, iperisa, iperis, inipe- ries, iùoi iperies, toestricken, Pabries, pi; pa, ipabries, ’ 9 271 ipabrisa, ipabries, inipabries, inoïpabries, doen toestricken. m Ptat, pientat, pap'at, ptadda, pass. ptaddan, pientaddan, inoptaddan, beginnen, of van voor af ijet doen. Paptat, nom. Rik Pto, pienso, papto, ptoa, pass. ptoon, Tiesto, inoptoon, idem. als ptat. Papto, idem. als paptat. Pülta, pinûlla, papûlla, bulla-a, bulla-an, binul- _la-an, inebulla-an, in stukken smijten. Pa- bûlla, pinábuila, papabulla, ipabulla, inipa- bulla, fnoipabulla, doen stukken breken. Schrijft poulla. bii, Qáúa, een weinig. Ridas, een rijsblok. * Rdat, spring. | Kdbboe, de wolken. Rach, een lidt, ’t geen twee quasten aen de bam- boesen is. Schrijft Raag, verbum. Paraag, in littera P. | Rachi, een geest, een spock. Rach-oen, een die niet snedig, die half sot is. Fdágga, siri. …_Rdáygat, een hitteeken. Rais, gramschap. toorn. Van Marais. _Ramal, afgebraud velt. Raneen, een heuvel. Raunied, de mond, de spraak. Ranniran, een luipaard, © 272 Raò, een water rut. Ra-ol, een greppel. Raos, een kies. Rapal, blindheit. Marapal, siet ap M. Rapiés, quaad, in 'tgemein. Verbum Marapies, quaet sijn. Ma-arapies, een quader. Rapo, (laet de a naulik hooren) beneden. _Mor- po, het verbum, laag sijn. Matarpo, idem. patarpo, pi, pa, atarpoa, laeg doen sijn. sRarach, een leegte in’t veid, daer bij regen wa- ter staat. Rarain, gesteen. Van Rummain. Rarait, een gesang van veelen. Van Rummait. Raras, oud, conträcte raás. Raraúdon, een buur-huijs. Paûraraûdon, huer- man. Raraûdono sjam o sini, buer-man of buer=wijf, nom. Raried, erf of veldscheiding. Rarriedda, wegh scheiding. Raria, de scheiding. daer sich een revier verdeelt. Raricherich, een streep met mes of ied dierge- lijk tot mate afgeteikent. Van Rummi- cheriech. Rariot,een ring of ronde omsetting, gemaekt om ied te besluiten. î R:ro, een hoed, een honde halsband. Raro daal, een stroijen hoed. Rarv osan, een bank. Rarozissja, een kipesol. Rarop o san, de nageboorte. | Rarot o sien, 213 7 HRaròt o sien, tandvleesch. PRarôt, woelsel, waermede ied, om niet uit te breken, bewoelt wert. Raátta, een koei). Raú-a, een ree-kalf. Raúsaan, niet vroet, half gek, als rách-oen, compositum ex rau et saan, omdat sijn verstant wech genomen is. | Raúsan, ri, ra, raûsánna, rausannan, rinausan- nan, inorausannan, blincken, glinsteren, doch ‚alleen van ’t geen een swarte gront heeft, an- ders is ’t madallolees. Maibas;babó no chir- rin, i, als seker swarte vliegen, die op seker kruijt chirrit genaemt comen sitten. Raúsò, gevallen is ’t; het ligt er, Ré, gedroogde vis of vlees. Re o don, de afhangende daken der huijsen. Ri, de keel. Riba, allerhande barn lijfs kleed, dat om de ‚ schouders aengedaen wert, van wat fatsoen of lengte ook mach wesen. | Ribokbok, of ribókkebok, een gevoerde rok of rokje. Rid, het droog, daer geen water op- maer aan- staat, de strand, een zandbank, wanneer sij “droog leid. Van Marid. Ribi, een huijsken, daer men gewonelijk saad in opleid. Ries, een müûskiet. Van Maries. | Rima, 274 Rima, een hand; rim o kallamas, de rechter hand; rim o kaixì, de slinker hand. GN. Rinakas, de openheit tusschen de beenen door. Rinepit (de e cort afgebeten) o erien, een paar bouten, als de achter bouten van een herte beestetc. sooals se de natuur t’ samen heeft gevoecht. Rini, een ej. | Rior,achter. Van Márior. Matarior, mi, ma, achterwaert sijn. Patarior, trans. Riuas, wert genaemt, het tuigh in of aen vuur- steden, daer men d’ spijse op te koken set, als bij ons sijn treften, roosters, enz. bij de inwoners drie stenen in d’ aerde vast gestelt. Ripóch, huijstuigh, huisraad. Ri-zi, een inwoners eet-bak. Ro, verheid, diepte. Masannoa ro ja Taijoan oe, hoe veer is Taijoan? Masanno a ro ja chauch oe, hoe diep is de put 2 __Robad, de steel of struick van eenich kruit. Robdan, een graf. Roboen, een sak. Roddok, een gemein sort van pijlen. Rodo, seeckere vis, rabos genaemt. Rogga, een kikendief. Rokob, een wratte; ook een knop als men aen klederen set. Romdn, ander, een ander; plur. roma-roman. Ronno, schadûwe, als van kipesol, dak, of bo- men, 275 men, enz. niet van wolken t welk dachûm is, siet kummonno. Root, overschat. Rool, de bodem van allerhande ding, speciael’ t fundament van s’ menschen ligchaem. Ros, een oever, ook wortel, als „Bossor. Röóós, (de ó wat ingetogen) een echtga. Roriëben, rinorieb, inororieben, dûijselen, ver- dûiselt sijn, dat alles schijnt te draeijen, en men niet weet waer men is. Rórro, bij den ander, t’ saem, een hoop van le-_ venloose dingen, als houd, stroo, padi, geers, enz. Hinc compositum rorronoáda, ri, ra, imp. rorronoada, te “samen deilen; parorro- noada, trans. doen te samen deilen. | Rôsso, gengber. Rossomach-a, tranen. Rúmbo, ri, ra, rubboa, rubboon, parûbbo, trans. malen. Rarubbo, meel. Rarubboan, of rarûb- bo aijan, molenstel. Rumchórcho, rinûmcehoreho, rarûmcehorcho, op en neer wijgen als een vaertuig ia zee, of een swacke bamboes, daer ied aengedragen wert, Páarchorcho, pináarchorcho, papáarchorcho, ipáarchorcho, inipáarchorcho, inoipáarchor- _ cho, also doen schudden. Rúmka, rinûmka, rarùmka, takken krijgen. Páarka, pináarka, papáarka, ipáarka-a, ipáar- ka, inipáarka, inoipáarka, doen tacken krij- gen. hd 276 gen. Van malcanderen afscheiden, even alt ‘ de tacken van de boomen, aen alle kanter uiijtschieten. Rumkara, nom. uiijtspruitinge even als der tacken aen boomen. Rúmmadal, ri, ra, ràla, rálen, rinaal, inoralen, ds (u) cort afgebeten, ep sijn hielen sitten, al tsimisakal. Paraal, doen so doen. Rúmmab, rinûmmab, rarùmmab, ontvangen beswangert sijn, bevrucht: ook eenigen tijc overslaen in wat te doen. Dan raba en rabea raban, rinaban, inoraban. Nataap o rummio tgpos assaban rûmmáb elli tatumkach, se dagen sal het gehele dorp overslaen, dat he niet sal gaen jagen, siet Porab. Raben, rinab inoraben, de vrucht wort ontvangen, rarab nom. subst. rûmmab o sini, de vrouw ónt vangt. Parab, de man bevrucht. Rámmaba, rinùmmaba, rarùmmaba, raba-a, ra baán, rinabaán, inorabaán, met de vieuge len decken, als de vogelen hare jongen doen Item toteen vader tmand aennemen, om hen te dienen en te helpen. Siet paraba: raraba broedinge: raraban, rarabaijan, broedplaets Rúmmach, wert geseid van ’t geen men nie wel sien kan, t’ sij door verheid, t’ sij. doo duijsterheit, t° sij door eenig ander verholing Rúmmain, rinummain, rarummain, ráinarainen rinain, inorainen, steenen, besteenen. Parair pinarain 277 pinárain, papárain, ipáraina, ipárain, inipá- rain, tnoiparain, doen stenen. Rúmmdmmik, rinummámmik, rarûmmámmik, __ramka,een ander t’ sijn afnemen, met voor- wenden dat het ons toe behoort: de saek, ram- kin, rinammik, mmorámkin : de, persoon, ram- kan, rinámkan, inorámkan. Parammik, piná- rammik, paparammik, ipáramka, iparammik, _inipárammik, inoipârammik, sulx doen doen. Rúümapal, rinûmmapel, rarûmmapal, rapûlla, rapallen, rinapal, inorapallen, met blindheit slaen. Parapal, trans. rarapal, verblindinge. Ma-arárapal, verblinder. k Rúmmait, rinûmmait, rarûmmait, raïda, raidan, rinaidan, inoraidan, met veelen singen of be- singen. Paraid, pinarait, papárait, iparaida, iparaid, iniparaid, inoiparaid, doen singen. Rúmmapies, vinûmmapies, rarùmmapies, rapisa, rapisen, rinapies, inorapiesen, quaet doen, son- digen. Parapies, trans. ijmant doen sondi- gen of quaet doen. Imper. iparapisa, iparapies, inipárapies, inoipárapies. Babosa rùmmapies oaïrien oe, sijn maecksel, i, ’t geen men maekt, quaet maken of verderven. Rapies ja aïrien, ’'t maecksel wort bedorven, nom. rárapies, sondiginge, sonde, idem árapiessen marapies. Ma-árarapies, sondaer. Rûmmapirapies, in- tendeert rapirapies, nom. Rümmaried, rinûmmaried, rarûmmaried; rarida, : raridan, 278 raridan, rinaridan, inoraridan, erf of veld | scheiding maken. Pararied, pipararied, pa- pararied, ipârarida, iparáried, inipàraried, ino- ipáraried, doen sulke scheiding -maken. Ra- ried, nom. echtscheidinge. Rariedan en ra- riedijan, de plaetse daer de velden scheiden. Rúümmaûch, rinâmmaûch, rarûmmaûch, raûcha, | raûchan, rinaûchan, inoraûchan, voor imand het hooft ondecken. Paraûch, pi, pa, ipa- raûcha, ipárauch, iniparauch, inoïpárauch, t’ hooft doen ontdecken. Ta Albert iparaûch o- raro ta capitain ja sisjim, de kinderen sijn van Albert belast haer hoed voor d’ Capiteinen af te nemen. | Rúmmaro, rinùmmaro, rarûmmaro, raroa. raro- an, rinaroan, inoraroán, de hoed opsetten, een hont sijn halsbant aendoen. Pararo, pinara- ro, papâáraro, paraáraroa, roa, oa, intede. ipa- raro, inipararo, inoïpararo, doen d’ hoed opset- ten, ofte ijmant een hoet opsetten, of een hont een halsbant aendoen. Raro, een hoet, hals- | band. | Rúmmdûno, rinummaûno, rarûmmaûno, raúnoa, raûnoon, rináûzo, inoraunoon, onthalsen,_ onthoofden. Parauno, pinarauno, paparaûno, _ ipáraûnoa, ipáraùno, iniparaûno, inoiparauno, | doen onthalsen. | | Rúmmaút, rinummaut, raerûmmaut, rauda, rau- dan,rinaûdan, inoraûdan, uitblijven; innai-_ È dema 279 dema joa rammaùt a milip aì; van waer blijft gij solang uit? Paga sasai ta Cabba, sa a rummaût de d’ Hallibo, Cabba sal niet komen, hij verblijftin d’ Mallibo. Páraut, pinaraut, paparaut, iparauda, iparaut, iniparaut, inoipa- raut, doen uitblijven. Rûmmaûraût, ri, ra, enz. paraûraût, pt, pa, enz. en so voords als boven: seer lang uiijtblijven, ook doen uitblijven. Rúmmedo, ri, ra, tmp. redoa, paas, parido, trans. een bogespannen. Rummedos, rinummedos,roddossa, rodossen, rien- dos, inoráddossen, opsnoffen, opsniven. Páar- dos, pinaardos, papaardos, ipaardossa, ipáar- dos, inipaardos, inoipaardos, doen opsnoffen. ‚ Rumme, ri, ra, rea, rees, rine, inoreen, hart ofte straf spreken. Ook de borst en buick uijtset- ‚ten en gelijck als opblasen, dringen, dat con- trarium van kummibach, item roemen, pochen, Pare, trans. rare, nome. substa. Ma-arare, strafspreker, roemer, pocher. Rummees, ri, ra, reessa, reesen, rinees, inorees- sen, gelijk Chummisel. Parees, trans, Rummemoremo, rinûmmemorémo, rarûmmemo- remo, remoremca, remorémoan, rinimorémo, inoremoremoan, rontom, gins en weer sien. Paremoremo, pi, pa, iparemoremoa, iparemo- remo, inipáremoremo, inoiparemoremo, doen rontom sien. Rüûnvmene, rinmmene, rarûmmene, rinmea. rin- | meen, 280 __ meen, rinmene, inorinmeen, te week setten: t geen waerin, renean, rinean, inorinnean. Paarne, pinaarne, pa. ipaarnea, ipaarne, ini- paarne, inoïpaarne, doen sulx doen. Nom. raarne, welking. Ma-araarne, weicker. Rumamere, rinûmmere, rarummere, rerea, rêre- an, rinerean, ingrerean, omgaen, omhenen gaen. Parere, pi, pa, iparerea, enz. doen gins om henen gaen, t’ welk men doet, wat van sin weg afwiken. Rummeries, rinummeries, rarummeries, rerisa, rerisen, rineries, inorerisen, ted vant’ een in tander doen overleggen, of overstorten, pare- ries, pináreries, papáreries, iparerisa, ipare- ries, inipareries, inoipareries, doen also doen. Rummt, rinummi, rarummi, ri-a, ri-in, rini, ino- ri-in, wacht houden, bewaren. Pári, pinári, papári, iparia, ipari, inipari, inoipari, doen wacht houden. Rari, nom. wachte. Rarian, of rariaijan, wacht-huijs. Ma-arari, een waker. Rummiba, ri, ra, nboá, man o rariba, idem, be- duidt, die maeltijt houden, die t’savonts na het trouwen geschiet, 1. bruiloft houden. Nom. rariba, obaan o rariba, de bruijloft. De maeltijt houden des anderen daegs na het trouwen, seggen sij, Ummior o rariba, de rari- ba, 1. de bruiloft volgen. Wanneer sij nu met het nieuw aengetrouwde maegschap drincken, is micham o rámain. Rummibal, 281 dd Kummibal, rmmummibal, raerummibal, riballa, ri- ballen, rinibal, inoriballen, sloopen, af breken, ook afsonderen, afscheiden. Páribal, pina- ribal, paparibal, ipariballa, iparibal, inipari- bal, inoiparibal, doen afbreken. Raribal, sloo- pinge, afbrekinge. Ma-aráribal, slooper, af- breker. | | Rummibirrieb, rinummibirrieb, rarummibirrieb, ribirriba, ribirriben, rinibirrieb, inroibirrib- ben, gins en weer slaen, als die van alle kan- ten besprongen werden. Páriberieb, pi, pa, ipariberiba, ipariberieb, inipariberieb, tnoipa- riberieb, doen also doen. wid as _ Runbmiecheriech, rinummicheriech, rarummi- cheriech, richericha, richerichen, rinicheriech, inoricherichen, met een mes, of diergelijk be- strepen, om maette teikenen. Paricheriech, pi, pa, iparichericha, iparicheriech, inipariche- riech, doen also afteikenen. Beduidt dit niet, maer meteen mes of ijet anders, een touw, bamboes, enz. doorvijlen. Rummichum, rinum: rarum: richumma, ijets als een bamboes, ronde stock; enz. over de dickte even snijden. Parichum, trans. rarichum, nom. subst. | Rummiedda, rirummiedda, eetivnee riedda, rieddan, rinieddan, inori-ieddan, wegscheidmg maken. Parieddan, pi, pa, ipariedda, inipa- riedda, imoipariedda, doen wegh scheiding __ maken. © 282 maken. Rariedda, wegh scheidinge. Raried= dan en aïjan, de plaets daer de wegh scheidt. Rûmmia, even als rûmmiedda. Nom. ‘raria. Rummies, een verloop van dagen. Ratórroa rummies: drie dagen. Masanno rummies, hoe veel dagen. j Rummiel, rinummiel, rarummiel, rila, rilen, ri- niel, inorilen, na inwoners wijse vellen droo- gen, met de selve uit te spannen, inde rariel, nomen, sodanige uitspanninge. Pariel, pina- riel, papariel, 1parila, ipariel, inipariel, inoipa- riel, doen droogen. | Rummieperiep, rinum: rarum: riebrieba, termen, evenals rummichum,en rúmmisûp, riepriep, rom. subst. Rummo, geheel, dit nom. van Marmo. Rummiggo, rinummiggo, rarummiggo, riggoa, riggoon, riniggo, inoriggo, sich self ook imant of ied anders van de eene sijd op de ander leggen: in welkelaetste over een komt, met poaried. Ook enigh ding van eene schouder op d’ ander, van d’ eene handin de ander _nemen:t’ geen waer op roggoan, rinig- goan, inoriggoan. Páriggo, pinariggo, pa- pariggo, ipariggoa, ipariggo, inipariggo, inoipariggo, doen sulx doen. Ook veranderen, als rummiggo o ramied, sijn woort verande- ren. Siet Mariggo, nom. Riggoriggo, veran- derlijkheid, ' 283 derlijkheid, van rûmmiggorriggo. Rummig- gorriggo, intendeert rûùmmiggo. Rummikak, rinummikak, rarummikak, rikakka, rikákken, rinikak, inorikakken, schrijden, be- schrijden. Parikak, pinarikak, paparikak, ‘iparikakka, iparíkak, iniparikak, inoiparikak, doen also doen. Rarikak, beschrijdinge. Ma- ararikak, beschrijder. _Rummikoriko, ri, ra, rarikorikoa, gints en weer bewegen, activ. Parikoriko, trans. siet in P. Rummiot, rinummiot, rarummiot, riótta, riotten, riniot, inoriotten, omringen, rondom besetten. Pariot, pinariot, papariot, ipariotta, ipariot, inipariot, inoipariot, doen omringen. Rwmmod, een harder-vis. Rummiseries, rinummiseries, rarummiseries, riserisa, riserisen, riniseries, inoriserisen, rijs, of geers wassen, Pâriseries, pináriseries, papariseris, ipariserisa, ipariseries, inipárise- ries, inoïpariseries, doen sulx doen. Rummisup, rinum: rarum:*risûppa, even als rummichum. Parisup, trans. risup, nom. subs. Rummomirroom, rinummomirroom, rarummo- mirroom, romirroma, romirromen, rinomir- room, inoromirroom, de mond spoelen. Pa- romirroom, pi, pa, iparomirroma, ipáromir- room, iniparomirroom, inoïparomirroom, doen de mond spoelen. | Rummoggoroggo, ri, ra, roggoroggoa, het water door 284. door de tanden borrelen, als men de mont spoelt, oock gorgelen. Runmmomorromo, rinummomorromo, rarummo- morromo, romorromoa, romorromoon, rino- morrómoon, inoromorromoon, ronden, rond maken. Páromorromo, pinaromorromo, pa- paromorromo, iparomorromoa, iparomorro- mo, inipáromorromo, inoiparomorromo, doen ronden. | Rummónno, rinummonno, rarummonno, rónnoa, ronnoan, rinonnoan, inorónnoan, beschadu- wen. Paronno, tran. raronno, beschaduwinge. Ma-araronno, beschaduwer. Rummoop, rinummoop, rarummoop, rópa, ró- pen, rinóop, inorópen, d’ oogen toe doen. Pa- róop, pinaroop, paparoop, iparopa, ipároop, Inipároop, inoipároop, d’ oogen doen toe doen. Rummopd, ri, ra, ropá, eropa; ineropá, inoeropá, uiijtspuijgen jets uijt de mont, doch geen speeksel, want dat is petûmmo. Paropá, trans. raropa, uiijtspuiginge. Rummoos, rinummoos, rarûmmoos, rosá, rosen, rinoos, inoroosen, na loopen, na jagen. Pa- roos, pimâroos, papâároos, iparosa, iparoos, iniparoos, inoïparoos, doen na loopen. Aummorro, rinummorro, rarummorro, rorroa, rorroon, rinorro, inororroon, t’ geen waer in, rérroan, rinorroán, inororroan, bij een roepen, bij een doen, als kleren in een kist, drank in een, 285 een pot, padij in een sak, enz. et parorro, siet in Parórro, Mede omringen. Rummorrono cho, ijemant omringen. Rarorro, een verga- deringe, act. arórroan, of aroroaïjan, eer verga- derplaets. Rummorosan, rinummorosán, rarummorosan, rarosanra, sieltogen. 5 __Rummorroos, rinymmorroos, rarummorroos, ror- rosa, rorrosen, rinorroos, inororrosen, opgaren, t samen garen. Parorroos, pinarorroos, pa- parorroos, iparorrosa, iparorroos, iniparorroos, inoiparorroos, doen so opgaren. Rummot, rinummot, rarummot, rotta, rotten, rinot, inorotten, ied bewoelen. Parot, pinarot, paparot, inoiparot, doen bewoelen. Rarot, bewoelsel. | Rummetós, nl, ra, ruttossa, ruttossen,rinotos, ino- rotossen, tegen aengaen, als tegen de wint, stroom, enz. Parûttos, transiti. Rarotos, so-danigen gang. Ma-ararotos, sodanigen ganger. Rummotul, ri, ra; rotulla, rotullen, rinotul, ino- rotullen, alleen na sich gemen en alsoo een ander daer van ontblooten, ofte maken dat hij niet heeft. Parotul, trans, rarotul, nom. ontblootinge, sonder makinge. . Ma-ararotul, ontbloter, Pumpe, xrinumpe, rarumpe, ruppea, rûppein, rienpe, inoruppein, inswelgen. Paarpe, pi- naarpe, 286 nâarpe, papáarpe, ipáarpea, ipáarpe, inipáa, pe, inoipáarpe, doen inswelgen. Raruppe, een swelg. Rárûppe, o man, o micham, de passagie daer eten en drincken doorgaet. Sd-a, particula disjunctiva maer, want. Sdam, een veldhoen. Sdas, d’ loop, sterken afgangh. Sabdnno, wanneer, sasai o sabánno joa mamau oe, wanneer sal uw vader: komen % Sdbba, een rivier. Sabba, armoede, van Masaba. Sabbacha, een mond. Sabadta, een straat, van Summabad. Sdbbi, een karper, t. w. volwassen; autobabot, half wassen; barobabbi, omtrent van een spanne lang; dille o barobabbi, jonge kerper van de kleinste slach. | Sacha, na, daerna; sacha a nataap rûmmies, na ses dagen; sacha a nattada eidas, over een maand; sacha a natorroa baas, na drie jaren. Sallaban, een verschut, om schaduwe te maken. Van Summallaban. Sam, een matte, daer men op slaept. Samere, een wange. Sadán, het verstand. Sammarötta, overmorgen. Sdndon, d’ ingang van een huis, begrijpende de deur en dorpel; inaûnûmma jo saide sandon ? talla alla mossei dummora don? waerom blijft 287 blijft gij aen de deur ? waerom komt gij niet in huijs ? | Sannan, nijd, jaloesie, haedt; siet Masannan. Sapdk, wert geseid van al wat voor reuk of smaek onaangenaem en lelik is; als t’ geen of stinkt of andersijns ontijigh is; so dat ge- _seide sinnen daervan walgen en afkerigh sijn. Sapisab, een huijs of afdak, als veel voor aen d’ inwoners huisen gemaekt werden. Saroko, de bult der bullen achter in de neck. Sdrra, een rij van persoonen, of dingen die ach- ter den anderen sijn. Sarró mababat, op een sij achter den anderen gaen. Sarro maka- rieb, achter den anderen op een rij loopen. Van Pissárra. Sarrodon,lieden die uijt een stam gesproten sijn, als Taborron. Moet gesecht worden, sarr’- o-don, en beduidt een geslacht, linie. Siet verbum Pissarra. Sarra oa od, een kraij. Sarries, bind-garen. Sarrisar, het net dat het ingewant omvangt. Sdrrosó, mist, damp. Poch-pocha ‘sárroso, de bonna, het mist in t° veld. Sarrosoán, be- mist, bedampt. Sasdar, dà’ hoofd-windel der mannen. Sasdat, witte korael snoeren, die de dochters als kousen om de beenen doen. Ende sabitor o sasaat, de roode koralen die boven aen sijn. | Ende 288 Ende tatte opó, die, die onder aen sijn. Sasdijan, en sasosaijan, d’ plaets van enig ding, hiervan pe o sassaian, een woon huis. Sino saij- an, en inosasaijan, heeft geen andere tempora, als dese drij, t. w. presens, pret. en fut. pass. beduidt oock simpliciter, de woonplaets. Sasaijan o merien, plaets om te wercken. Con- tracte sasaû merien. Sasdinas, praet. pass. sinoainasan, praes. inosa- áinas, fût, een uijtkijk specula sijn; dit heeft geen dack, verschilt van tarrakal, welck een dack heeft. Sasakimotto, een kruis, van Summakimotto. Sasálla, bedrog, van Sûmmálla. Sasallan, een ring, als men aen de vingers draegt. Van Summallan. Sasdnnasánna, een gejuich, waer mede imand uitgejout werd. Van summannasanna. Sasdppa, een spree, of al wat uitgespreid sijnde, sijn gebruick heeft. Sasapp o azaijan, een tafel kleed, een tafellaken; sasáp o ratta, een bedde kleed. Van summáppa. Sasas, water gras. Sasdsjien, een kerf. Radix Sumásjien. Sasin, sinaas, inosásin, d’ loop hebben. Saso-at, een kark,een klauw. Van Summoat, ofte de inklauwinge selfs. Sdsoom, de maat, daer twee dingen met hbe ende 289 ende aen den anderen gehecht sijn, siet Sum- masoom. | Sassies, een draet garen. Van Gummis. Sdssas, een tuig daer men spijse-inset te versigen, als bij ous de schuimspaen en verslatesten. Sissi, sout. Sast, idem. Sássimar, gebraden smeer. ‚ Sassio, aerdbeving. Sússabach, een sorte van vergift. Masassabach, verbum neu'r. | Sasss, ongeneûgte, onvredenheid, pruiling des gemoeds, siet -masásso: annûmma sasoncs ? wat gepruijt houd gij 2 Sdsoelun, een fles of kanne. Schrijft sásûlan. Sja, indien; sja moetas a sùmma, matalam cho ailt sasos’ 1 tumkach, indien t° morgen regent, so sal misschien het volk niet gaen jagen. Sjach, hoog gebergte. Sjam, een man, die getroüwt of getroâwt ge- weest is, ook een vader. Sjien, de tanden, plur: sisjien. Sies, kort : wedde de rugge. Stes, lang uitgebracht, heteinde van een en Sites o atzaijan, het einde van een tafel. Sies bonna, het-einde van t° vekt. Sieso abas, et einde van de zee, als daer sij aen t land spoelt, Wert niet’ uitgestrekt, tot dingen «die geen ware quantiteid hebben, als die het woord sisi werd toegevoegt, als bededen te sien iss S jibo, 290 $jibo, een vogelnest. Siem, een kind, t° sij meisken of j jongen. Sjiem badda, een jongen. Sjiem maûnuali, een meisken. Sjiem párrach, een hoore kind, Sjiem pattâála, een stief kind. Sjiem o ka- kan, een klein suigkind. Sjiem o sjiem, een kinds kind. Silok, een groot inwoners mes. Simida, sìnimida, sasimida, een padt om een dorp, of de velden maken, om den brandt te weeren, Pasida, trans, Sida, soodanigen padt, Sinien, sinimien, sásimien, sìna, sivan, sininan, inosinan, in de weg tusschen beiden sijn, in de wegh sich tusschen in stellen. Sina osi Ta Cabba inaos, komt tusschen beiden mij en Cabba. Pásien, pinasien, papasien, enz. doen also doen, Sasien, nom. de naem van t’ gene men tusschen beiden in de weg set. Simikasik, sinimikasìk, sasimikasik, sikasikka, sikasikken, sinikasik, inosikkasikken, d’ voe- ten of d’ beenen leuteren als de leegsitters, veel van tijd verdrief doen. Pasikasik, pi, pa, ipásikasikka, enz, doen so. den. Simikossikko, sinimikóssiko: sikossikoa, sikossi- koan, sinikossiko, iposikossikoon, ied drillen in manier als men de pijken doet. , Pásikos- sìko, pi, pa, ipasikossikoa, ipasikossiko, ini- pasikossiko, inoipásikossiko, doen so doen, Simioch, sinimioch, sasímioch, siocha, siochen, sinioch, 23} sinioch, inosiochen, voor de hand slaen. Pá- sioch, pinásioch, papâásioch, ipasiocha, ipasi- och, inipasioch, inoipasioeh, doen so slaen.. Siminir, sinimipir, sasimiptr, sìpirra, sipirren, sinipir, inosipirren, aver rechts of achter d’ hand goijen. Pásipir, pinasipir, papasipir, ipasipirra, ipasipir, inipasipir, inoipasipir, doen also goijen. Simisich, sinimisich, sasimisich, sisicha, sisich- en, sinisich, inostsichen, ied ergens tegen aen g met platte hand of voet stukken en platwrij- ven. Sisichen o rima ja barrt, de muggen sijn met de hand dood gewreven. Tapos sisjiem sasai simisich na-a babat don ja cho’ asjiel, al de kinderen sullen komen de vloer slecht wrijven met hare voeten. Pasisich, pi, pa, ipásisicha, 1pasisich, inipasisich, inoipasisich doen also doen. | ’ Simirt, sieimiri, sasiniri, siria, sìri-in, siniri, inge siri-in, uitrsepen nainwoners wijse. Pasiri, pinastri, papasiri, ipusiria, ipasisì, inipasiri, inoipasirì, doen also uitroepen. Sinarauros, nier-vet. Sini-apillo, de duim, de groote toon. Simitik, sinumitik, sasimitik, sitikka, sitikken, sinitik, inositikken, stijf aenbinden, of t' geen bind stijf aenhalen. Pasitik, pinasitik, papá- | sitik, ipasitikka, ipasitik, inipasitik, ran: tik, doen also doen. _ Sins, 202 Sini, onder de beesten al wat van vrouwelijk ge- slacht is. Onder de menschen een getroude vrouw als sij gebaert heeft: of inv ners als si oud geworden is; in welken gevalle ook een ongetvouwde sind gewaemt wert.” Siorra, seker vogel, die goede schrijft pennen … geeft. | Sisi, het einde van enig doen; sisia oetas, het einde van de regen: sisia makarieb, een einde van loupen: sisia patite, een ei de van spree ken: sisia tûmmáap een einde vaa werken. Sisa, de son, een dach, schrijft zijs-ja, werwaert _ verstelt. | | | So, een plae!s daer t’ gras afgegeten en nu kael is. Sóa, een wond. | | So-0, particula conjunctiva, ende, Soan, het zûijden. Matasoan, mi, ma, suijdelijk “sijn. _Patasoan, trausiti, Soloch, de duukerheid en onwerigheid des hee mels int oosten, siet summoloch. Ki Sorro, een stamper, daer men. paclij mede uijt de _ halmen stampt. — Verschilt van tata. — Soso, de lengte van eenig “dine. Massa no _ichoa sosú nos, hoe groot is sijn lengte. Sosonk o sjien, een sieckte der tanden, verrote — tinge. its À Sosámma, de doijer van cen cij. Súmbach, sinämbach, sasumbach, sahácha, sa- bachen, sienbach, mmesabach, seker vergif, sa- PEN sabach 203 sabach. genaemt, ingeven. Pásabach, pin sabach, papásabach, ipásabacha, ipásabach; intpásabach, inoipasabach, doen vergeven. Súmbn, sintmbo, sisûmbo, isehóa, isebo, iuisee bo, inoisebo, ted neersetten. Pásebo, pinasée bo, prpásebo, ipàseboa, ipasebo, iuipasebo, Inoipasebo, doen neersetten. Súmkir, sinumkir, sastinkir, isekirra, isekir; inie sekir, inoisekir, neerdrucken. Sûmkiro raro, In 't water dompelen; de hoed vast setten of indrucken. Pásehir, pinásekir, papasekir; ipasekirra, ipasckir, imipásekir, inoipásekir, doen also doen. Sûmbkir i tono cho, een mer sch in ’t water dompelen. Het nomen “asekîr. Sasekiri tono chiristan, ecn-christes lijken doop. ESTE Sám] vir, et sekirra, sekirran, sienkirran, ino» sikisran, het toe maken van de pianang. Pá- sekir,pi, pa, enz. als boven. X P apsaans smûmmaam, sasûmmaam, ‚ saamma, saammen, sinaam, inosaammen, op euig doen bewiunden of betrappen. _Pásaam, pi, pa. ipâe saamma, ipa-aä, inipásaam, inoipâsaain, doen | betrappen, Sumina, margen, Súmmabas ‚sintinmabas, sasûmmabas, sabassa, she sinabas, inosabassen, proeven, bee soeken, een proeve nemen, Pasabas, pinasa= bas, papasabas, ipasabassa, ipasabus, enz, doen also dpep: oren Sdeubas: 296 Balaban, ipásallabanna, ipásallaban, inipasal- laban, ipoïpusallaban, doen also doen. Sallas ban, nom. een sonne dack. Stmmallatl, sintmmallad, sastmmallad, sallad- da, salladden, sinallad, inosálladden, ontissen ontwarren. _ Pasallad, pinasallat, papasallat, ipasalladda, tpasallad, ivipasallad, inoipasal Jad, doen ontissen. Summamgean,sì, sa, imp. samgeanna, pass. sam- geannen, sinamgean, Inosamgeanuen, offeren; is in den oorspronck, een chinees woort, maer bij de F'ormosanen aengenomen en naer hare wijse geformeert. Samgean, een offer. Summamo, sì, sa, samoa, samoan, enz. een touw draijen van drieen. Pasamo, trans. Sasamo, nomen. Sámmallan, siaûmmallan, sasûmmallan, sallan- na, sallannan. sinal!anan, inosallanan, een ring aen de handt aen doen. Pasallan, pi, pa, ipa- __sallana, enz. doen so doen. Summammisam, imp. sammisamma, sammisam- man, enz. kroonen, bekroonen. _asammisan. Sammisam,een kroone, krants: sasammisam, kroninghe. Ma-asasammisam, een die de kroon maekt. Summannrasanna, sinummannasanna, sasummau- sanna, sinannasanna, sannasanna, ‘San nasan- néán, sinannasanna, inosannasannaan, uits An Pasaunasanna, pi, pa, ipasannasanna, inipasannasanna, 297 inipasannasanna, inoipasanna, doen uitjouwen. Summaad, sinûmmaod, sasummaod, saodda, sae odden, sinaod, inosaodden, ied uitstorten. uite gieten, t° sij met voordacht, t° sij onverhoeds. Pasaod, pi rtas1o.l, p:pasaod, ipasaod.la, ia- saod, inipasaod, in vipasaod, doen uitstorten. Masao.l, neutr. siet op \, wiens activam mede Pasaod. Sasacd, uitstortinge. | Su:mmapar, sinummapar, sasummapar, saparra, saparran, sinoparran, inosaparran, furieus ied grijpen, als de genen deu, die vresen dat haer outssappen of voorgenomen werden sal. Na a sinumpar ce masarro, ik heb een harte kalf ge- grepen, pasapar, pl, pa, ipasapara, ipasapar, inipasapar, Inoipasapar, doen also grijpen. Summapie', sinummapiel, sasummapiel, sapilla, sapillen, sinap:l, inosapilan, op d’ aerde neer- sitten of lggen, sonder stoel of matte of ander gewoon tuig te gebruiken. Pasapil, pinasapil, papasapil, tpasapilla, tpasapil, inipasapil, 1u0e 1pasápil, doen sulx doen. Summeappa, sSinummappa, sasummappa, sappas en sappaija, sapanui, sinapanui, inosapauni, bespreeden. Pasappa, pi asappa, papasappt, ipasappaija, ipásappa, inipasappa, iuoipasape pa, doen bespreeden. Sumntara, sinummara, sasummara, sarra, sarrane ni, sinarann:, inisarannt, liggen om te slapen. Pasaria, pl, pa, ipásarra, iuipasarra, inoipae sarra, sarfa, doen liggen, doen slapen. Súmiaarabsab, idem. als s@mmalachkach. Súmmarammo, si, sa, een touw vlechten vaù stroij, t. w. met vieren. Saramoa, saramos an, inosaramoan: sûmmaramo, no ârat. Pa: saremo, doen so doen. Sasáramo, vlechtinge. Ma-asatomo, vlechter. Summar-0-ass0, sinûmmar-0-asso, sasûmmar-0= asso, sieden. Pasaro-asso, pi, pa, ipásarro= assoa, enz. doen sieden. | Summarp, sinûmraarp, sasûmmarp, sàrpen, sie narp, inosârpen, het branden en sengen van ’t vuur. Pasarp, pinâsarp, papasarp, Ipasarpa, ipasarp, inipzsarp, inoipasarp, het vuur fed doen sengen of branden. Summarries, sì, sa, sarriesa, sarriesen, sinarries, inosarriesen, rijgen, snoeten. Pasarries, traûs. Sarries, bindgaren, kiem touwtje, snoer. Summndrroso, sinuimnmarroso, sasûmmarroso, mis: ten, dampen. Pasarroso, pi, pa, ìpasarrosoa, - ipâásarroso, inipásartoso, inoipásarrosó, doen misten. | Summas, siet beneden achter gummosö. Summdsjien, sinûmmasjien, sasummias)jten, sasji= na, sasinan, sinasivan, inosasinan, kerven, een kerve maken, gelijk als met tanden maken. __Pasasien, pinasasien, papasasien, ipasasina, Ypasasien, inipasasien, inoipasien, doen ker: ven. ven. Siet oock mosisjien. Sasasjien, nom, de kervinge. Summaso, sinûmmaso, sasûmmaso, sasoa, sasoan, sinasoan, inosasoa, swemmen, beswemmen. Pasaso, siet boven in Pa. Summasoorm, sinummasoom, sasummasoom, isa- ‚soma, isasoom, inisasoom, inoisasoom, aen een hechten,#o dat de enden tegen den anderen aen, nietin of over de andere, staen. Pasar soom, enz. Summasi, sinummasi, sasummasì, sasì, sasian, sinasian, inosasian, met sout mengen: gelijk men aen spijse doet, die gekookt wert, of nu ook wel gekookt, maer wat te varsch is. Pa- sas, trans. Sasl, sout, nom. Summassio, sì, sa, het beven van aerde, Sagio, nom. aerdbevinge. Súmmdtsat, sinûmmatsat, sasûinmatsat, satsatta, satsatten, sinatsat, inosatsatten, smeden. Pa- satsat, pl, pa, ipâsatsatta, Ipasatsat, inipásat. sat, inoipasatsat, doen smeden. Súmmedo, sinûmmedo, sasûmmedo, siddoa, sid- dóon, siendu, inosiddóon, voelen, hevoelen. Pasiddo, pinasiddo, papasiddo, ipasiddoa, ipa- siddo, inipásiddo, invipasiddo, doen bevoelen. Sámmatta, sinûmmatta, sasûmmatta, sumattan, sinumattan, inosûmmattan, spijse of raeûw en ongekookt, of alleen -en sonder vermenging van ander spijse (als vleesch sonder rijs, of rijs. h, <00 rijssonder toespijs) eten. Pasummatta, pie nasûmmatta, papasìmmatta, ipasummatta; inipasumsmatta, iuoipâsummatta, doen also doen. pr Súmmeal, si, sa, sealla, pass. scalien, sineal, scúllen, verspieden de viand. _Paseal, trans: Saseal, verspiedinge. Ma-asasval, verspieder. Summeit, sì, sa, seitta, seitten, sinei,ginoseitten klemmen, t. w. ergens onder, even als pillik, _ maer ergens tusschen is lummabt. Summrerik, “sinummerik, sasummerik, sirka; sirken, smirka, inosirken, uitdouwen, uitpar- sen, uitwringen. Pásirk, pi, pa, pinasirk, Papas:rk, ijási. ka, ipásirk, 1mipastrk, inotpa- slik, doen uitparsen. Sàmmerik o loan, de koijen melken, Suinmeio, (de e cort af) sì, sa, sittoa, sittoan, sie nittoan, mmosittoan, hincken, als ûmmotul. Pa- sitto, trans. Sasitto, hinckinge. Ma-asasitto, hincker. | Summis, sinummis, sasûmmis, sìssa, sissen, sie vis, inOsissen, naeijen, ook aennaeijen, dan Sissan, Sinissan, inosissan, item vernatijen als het garen, enz dan isis, misis, Inoisis, pas sis, pinasis, papasis, ipasissa, Ipásis, luipasis; inoipasis, doen naeijen. _Summiksik, sì, sa, siksikka, siksikken, siniksik; inosiksikken, vast toe knopen, idein, sum- misik. Pasiksik, trans. sasiksik, knopinge. Ma-asasiksik, 301 Ma-asasiksik, knoper. Summoal, st, sa, soalla, soällen, sinoal, inosoal- len, indachtigen, manen een oude belofte ofte schult,” Pasoal, trans. Sasoal, nom. Is. gantsch niet te seegen, loven, prijsen, als d: _ Vertrecht het heeft gebruiekt. | | Summo-asodp, sinûmmoásoap. sasûmmoásonp, __Soa-oäpra, soa-asappen, sinoasoa p, inosoasoáp= bhindeling en bij de tast ied doen. Súmmoct, sivûmmont, sasûmmoat, soátta, soút- ten, sinoat, Invsoatten, met een haek of klou, de ruigte waermede de rijs velden gedekt werden. oplichten en vereggen, op het gras daer tusschen uitgesproten, also geknerst en gebroken werden. Pasoat, pivasoat, papasoat, Ipásoatta, ipásvat, inipasoat, inoipasoat, dven also doen. pii Summego, sì, sa, imp. sógoa, twee einde, als van teuw, rottig, enz. over malcanderen binden, en also langer maken. Pasego, trans. Súmmokar., sinùmmekar, sasummokar, (laet de v naulik,h. ren) isckarra, isokar, inisokar, ino- isokar, van sich henen st oten, van sich af- douwen. Oock met woorden ijemant voort drijven, en aenraden te doen, t geen hij tp den si: heeft. — Sumima!oso, si, sa, salosoa, saloe soan, sinalósoan, i osaloscan, met woorden aen. rijven en aenraden. Pasaloso, enz. Sume_ mekar o chan, het vuur uénstuken. Pasokar, pinasokar, 302 pinasokar, papasokar, ipásokarra, ipasokar, inipasokar, inoipasokar, doen sulx doen. Sunvmoes, sinûmmoes, sasummoes, groïijen, toe- nemen, groot werden. Pasoes, pinasoes, pa- pasoes, ipasoesa, ipasoes, inipasoes, inoipasoes, doen groijen. | Súmmokad, sinûmmokad, sasûmmokad, sokad- da, sokadden, sinokad, inosokadden, met de voet voor uitstooten, of schoppen. Pasokad, pinasokad, papasokad, ipasokadda, ipasokad, inipasokad, inoipasokad, doen sulx doen. Súmmokks. sinûmmokko, sasûmmokko, sokkoa, sokkoon, sinokko, inosokkoon, met een stok, spiets, degen of diergelijk, ook met een uitge- steken vinger, stooten. Pásokko, pi, pa, ipa- sokkoa, ipasokko, enz. doen also stooten. Súmmook, sinummook, sasûmmook, soka, soken, sinook, inosoken, met de voet achter uijtstoos ten. Pasook, pi, pa, ipásoka, ipasook, inipá- sook, inoipasook, doen so doen. Súmmokkasókko, sinûmmokkosókko, «asûm: mokkosókko, sokkosokkoa, sokkosokkoon, si- pnokkosokkaon, inosokkosókkoon, dikmael stooten als voren, sûmmokkosokko no zido, karnen. Pasokkasokko, inipasokkosokko, inoïpasokkosokko, doen also doen, dit intend. summokko. Sasokkosokko, nom. sokkosokkoe _an, en sokkosokkoaijan, een karne. Súmmoloch, sinûmmoloch, sasûmmoluch, het on- | | werigh 303 werigh t’ samen halen der wolken, over ’t ge- bergte, wanneer sich het oosten tot regen, donder en onweer set, als doorgaens in ’t sui der-saisoen tegen den avont plagh te geschie- den. Pásoloch, pinásoloch, papásoloch, ipaso- locha, tpasoloch, inipasoloch, inoipasoloch, sulx veroorzaken. | | Súmmóoso, sinummóoso, sasummooso, soossoa, sóossoon, sinoósso, inosóossoon, naesporen, op. - tspoor volgen. Páxoosso, pinásoosso, päpa- góosso, ipásnossoa, ipasoosso, inipásoosso, in0= 1pásoosso. doen naesporen. Súmmopat, sinûmmopat, sasûmmopat, sopatta, sopatten, sinopat, inosopatten, tegen over ied sijn: ook tegen over ied doen. Als sûmmopat o poch, o simioch, o panno,enz. Pasopat, pi- nasopat, pápásopat, ipascpatta, ipasopat, ini- pasopat, inoipasopat, doen also sijn. Sasopat, tegen over: dit wert met karri maû ’t samen ge- stelt, (karrisasopat) en beduidt tegen malcan- deren over, als karrisasopat patodon, tegen malcandere over wonen. Mausasopat, idem, Sûmirapat o meroos, o pattite, tegen over. sitten ofte spreken. Súmmopisop, stûmmopisop, Tere 80- pisopp, sopisoppen, sinópisop, inosopisoppen, met de handt strijken, streelen, ook slechten, siet Masopisóp. Pasopisop, pi, pa, ipásopisop- pa, 304 pa, ipásopisop, inipásopisop, inoïpasopisop, doen so strijken. | Summóppo, st, sx, suppoa, in hoopen stellen, als de afgemaide pad .j in het velt wert gedaen. Paeuppo, doen so doen. Suppo, een hoop pa- dij. gelijk in de velden staet in de maeijtijdt. Siúmmoso, sluûmmoso, sasûmmoso, 89800, sú- Soon, sINCSO, inososoon, braeden, roosten. Pá- 8080, Pluâsoso, papusoso, ipasosoa, ipasoso, inipasoso, inoipasoso, doen braden. Sasoa, de bradinge. Sasoan, en sasosouijan, roost:r, of spit daer men mede braet. Summosea, stvûmmosa, sasummosa, sosásosanni, ‘en sosaijan, inosa ni en sinosaijt), InO=Osan- ni en inosostijm, wonen, bewonen. Pasosa, pis pa, ipasosa, inipasosa, inoipasosa, doen wonen. Sûmmos 1 don, In een huis wonen. Suminas, sinuminas, sasummas, Sass, sassan, slaas, invsassen, spijse te versigen setten, als men in een schuim spaen of versla-test doet Pasas, pinasas, papasas, ipasassa, ipasas, Lui pasas, inoipasas, doen te versigen setten. Summot, sinummot, sasummot, sotta, sotten, sle not, inosotten, ergens opwijsen of aenleggen, t sij met de vinger, musqiet, pijl, degen. enz. t sij andersijns Pasot, pinasot, papasot, Ipa- gotta, ip sot, inipasot, mo’ pasot. doer also doen Sümyo, sinûmp», sasumpo, suppoa, supporn, sienpun, inosuppoan, helpen, de hand ‘bieden in 305 in enigh werk, als Molliol. Pasuppo, pi, pa, ipasuppoa, ipasûppo, inipasuppo, inoipasuppo, doen also doen. Ta, een ledeken, dat voor alle eigen namen van menschen gevoegt wert, als Ta Gan Ta Bai, enz. Ta, het aerdrijk, land of woonplaets, de gemene. wegh of straat, de gront in ’t water. Td-aka-idas, halve maen. Tdan, een strik, die men stelt om } beesten in te __ vangen. | Taamen o rapies, tsi, tat, imp. taamen o rapisa, pass. taamen o rapies, tsinaamen o 1apies, ino- taamen o rapies, bedelen, seer onbeschaemt ijemant ijet afeischen, nom. subst. idem. cum radix, Ma-ataamen, o rapies, bedelaer. Túábba, een inwoners houwer. Van Tûmmabba. __Tabboen, volwassen, als adultus. Túbboeron, een geslacht uit één stam gesproten, bloedverwanten. Tdbillo, een schalmaij, of trompet. Tdbtab, daer geen water staat, als ’tregent, Ma- tabtab, het verbum, idem rarrar motarrar. Taábo, een groote calbas. Tach, vochtigheid, sap. Van Matach. Tách-anas, garnelen, lie in versch water worden gevangen, item teor, groote slach, rauno, klei- ne slach van garneelen, die in ’t sout water. | Ae worden _ worden gevangen” ggn on kleine gar- HBN OST „ordes vagseotj sogn Tadách, hitte, van Matudach. Taddachal, werktuig, daer men d aerde, mede “omhaelt, siet dûmmachal. Taddai, tongb, een sorte van visch. Taddakal, een hobfdband, als de vrouwen drâ- gen. Taddaries, een slot. Nin an Atinrarf schrijft “daddaris. 8 Táddogon, de beven romp van liet ofte beest EE Fagga, bloed, vän Matagga | Tagdusasan, sekeï dwars” bamboes ‘boven én “tmgänck of sdisnds van een Wie van len te “weten. KG Taggargar, kabel, anker touw, van: dukape en _ Sarrat. Siet Blikat, en Sûmmärgar. Taggoggach, een bloed- ader. lin abe van tegga, en ogzach. | i f'aggogon, zinággogon, tataggogon, dorsten. . Pataggogon, ‚pinátaggog zon, papataggogon, | ipátaggogonna, ipataggogon, inipâtaggogón, inoipataggogon, doên of laten dorsten. Tog- df gogon, nom. dorst. 5 Taikien, een sorte van coraleù bij e inwodtets 4 | ge r geacht, - Taiti, een vuur-vlieg. | Tákkar,. een anker, eeu paal, daer men een huis Aat 0 om weerwil, aen verkuit. n 3 w Takkeemn, Tú kkeein, een dwerg. Talcho, uitermaten, uitnemende, als tälehò ma _barra, talcho matadach, uitemende stark, ui- termaten heet, ike | Talchoach-o, een vitmunter, een od als __in macht, rijkdom, schoonheid, stercte, enz. Túlla, wat? met indignatie. Talla sûmmara imónos, wat light gij op de lappen, _Túátllas, een potscherf. Télla ono-adda, een rijs korl., | Talla onoeno, & bk tre: schrijft tallad-n- _ geno. Bheri beid Tuatlapiech, een groote pik. | debt Tallik, suring. - Vp ie nlesk ke Tatlochon, gedûirig aen, sonder ophouden: ‘Pal — achon sisa, den gehelen dach. Tállachon man, riicham, mababat, geduirig aen eten, drilkën, il Tae akki den leid ciselie zit Tamaian, Spaensche pocken. » bin Be Tamimimme, potaddes. neTeE, Tanvmoes, kruimelkens, veselkens,' Tammoessan, bekruimelt, beveselt. Tannaas, een woordeken van verwondering als ai, siet doch. | bk | Tapdch-a, een broëk. deni Tapdtri-parr, T'akeis, éen karre, Goor, of geor, terneren.“Tateärraû loan, de boomen van een karre, Asasáû loan, het jock. drdanbeeseg er. dae alle” ee dab rr dppoesan, tE { rak 4 EA | 308 Táppoesan, ee honigh-bije. Tarrdra, een spinkop. Túr, allerhande vette besmetting, als van snot, smeer, enz. Túrren, 't geen met far besmet bevûilt ; is, ver- stelt beneden. Tarra, een roch; hiervan tweederleij soorte, tarra boetsina, een roch: tarra paga aubaas, een visch bijna de haeij gelijk meteen breet sweert op de neus. Tarrabéoan, of Tarraboan, een regenboog. Tarra ie rain tsitat, het leken der oogen. Pa- tarra-ie-ra-ien, transit. | Farrakal, een klein huisken, hoog verheven staende, daer in d’ inwoners dikmael slapen; hoedanig en bij haar huisen, en in de NEED sijn. | Tarrdn, een wegh; mitarom’ o taran, twee we- gen die in malcanderen vergaderen. Raried- da taran, eenen wegh die sich in tween scheit. - Tarrar,alstabtab. Verbum Matarrar. Patarrar. Tarraras, porcelein, kruit, oock ediûma. Tarrer, een sorte van visch. Fárribat, d’ warsheid van een ding. Tarran, tsinarran, inotárran: en arriban, inarri- ban, inoarribán: en ribáijen, rinibaijen, inori- baijen. Schijnt te beduiden: afkeerlijk of schadelijck sijn. : Soo segt men van ongewo- ge spijse, arriban o mamacha ja micho. …Mo- gelijk, 309 “gelijk dat is schadelijk om van te sterven. Maer dienen dese woorden naeuwer on- dersocht. | Tdssaban, zinássaban, inotassaban, hongeren: Pátassaban, pinátassaban, papatassaban, ipá- tassabanna, ipátassaban, inipátassaban, ino- ipátassaban, doen hongeren. Nom. Tassaban, honger. | Tassinan, tsinassinan, inotassinan, tassioa, In imands plaetse of voor imand ied doen. Íná tassinan ja rûmmozi-daû tamaú, ik betalé voor mijn vader. In de tweede en derde persoen seid men niet Tassinan, maer Tassi. Des eist dit woord ondersoek. Seribenbum tas-ina, e= ven als daû-ina, voor mij: soo mede'tasi je, voor uw: tas icho, voor hem, praet. tsinas, fut. inosas, imp. tas ioa, sie d'r fas joa ina, ver- vangt mii, gaet in mijn ei Ma-atas, als Ma-adaû. ‚Tasso, ’t geen noch nieuw en ongebesigt is. ‚ Werd geseid van alle gereedschappen, die men gewoon is te gebruiken als kleren,’ kan- nen, schottels, enz. | Tdsso, (de o cort af) lang, werd alleen: gebruikt van levenlose dingen. Tatabbis, of Boezina, een wan. Tdsso, een woordeken waermede ha eenig plaet: se gevraagt werdt, als demaátassone Doùbale, wat langs of wáer mid henenleid Doubale ? Tassono 310 Tassono. don o Basjekan, } langs henen d hut-, sen ‚van Batsjekan 2 Dematas 3SOnO Taijoan, wat henen leid ‘Taizoan ? Tassono al, Á dat „henen. Tatdap, aller! vand werktuig dat men Ps, t huis _ of tot den lanbouw gebruikt. | Tátdpannabonaa, bouw velden. „ 8, Tútas, een vadem. heen ed Tátkach. het biadsel, waermede de harten op de jacht beheint werden, Tak hehnessbansd jaag velden, Zättabba, steek-tuig, als degen, mes, enz, Tattabbak, een dans, dok het getrappel, van die vechten of vechten willen, | Tatsibdul, en a-obóg, heide ad van, eer- baerhe eid, als men, eenige schandelijke leden „niet dorft noemen; EN Tatta, een rijststamper. Van tumrmat! ia, 5 e Tdtta 6 numma, wat weet ik dat? Zettaam,een antwoord, Van T Tûâmmaam. KE TTN k Tdttabach, d’ eerste, de. voormaemste. Tûmma- 8 „bach, ende, Matáttabach, verb; ID, de ‚voor- naemste sijn, patattabach, op de letter M Tättachâm, een muts. Van Lemmächûm. Tattugga, het kakebeen. > 4 4981 ek: Sud kj Tättaggoch, tuig om, mede, ai, scheppen. Van Tûmmaggoch., Li | hek Baene Le 1 Tuttdehil,. van Tomac, vast og oe T attaggag houwstuig; V dB Kimmiggn tel dew en | | Tattakkha. „a Ml EE en Í Ei |, _ Í Î t IJ N 314 raakte ten stut, Noa talks sent bk E , „Tattakkis, daer.men mede plakt: vante. | Tdáttakob, seen delskleerde pavelioen, sel, Van Tummokkoob, De en Hef al k # Túttatsan, een trap. sief ovnan hin % } Fuitallas, d aer men mede, treed als d, voeten van tûmmallan. IR Tattas o kokko,d’„kamen en van & het Tite; een, visch.hoek. ‚Van Tûmrmeson vuns Tdttippi, de opel van al dat, mas sijn. achterste „steekt, | rin: Le Tattllattala. t geën daan men noad, mede te vreden stelt van Tûmmaláttala. ego Tattdllo, een lok-aas „Van Almelo: odt sd Tattdllumtumshet gene waer. mede memudekt om sterk te sweeten;;;Van , Tûmmallamtum. Tattáuraijay verschrickingh» Van TûmmeuraijÂ. „Tattear; een; stut, van,Kûmmeats: door Tettinnon, van, Kummenon. ziel 100 Nhat Tattdmman o. bisa o lgan; de schaft van een pijl, d’ steel, ‚Van teen . spitse: sNant Tûùmmattam. Túttoch, een getal, ;, „Maganmo sttoohs-hatsgroot getal, van, Tûmmech. » 08 < AarggaanY “ Tattolillis, een vonck. Wad Teremalilis: utd Tattóllo, siet beneden tattûllos ast Hoor dor ‚vn Tattorrodduron,, gen, spigel,;- ‚Van atm oede;t IN _Tattbrrodon, een_ voor schrijft, exernplaer;;voor- „bg glt. r id pibotasorg nsv.}roa 190, AvysbX Hear od, aergchottwinge, spiegelingeslsoodon- TOER Tattuppa, 312 Tattuppa, gedachten, geheûgenis. Van tumpa. Tatto, ied daer men mede stokelt. | Tattoo telp, een sleutel. Tattoo chírrap, &en tandestoker. Van tûm-0. Tatto-oche, de voorste vinger. Tattoob, een tuig, daerjmen water mede sprengt. Van tûmmos. Táttoos, een schaaf. Van tûmmoos. Tattónnos, het einde daer eenig ding afgebroken of afgescheurt is. Maer meest gewoon en spe- tialiter pro extremitate membri virilis id ng est inhonestum. Táttopoch, het ciraed, dat aen de oorlapkens ge- hangen wert. Van tûmpoch. Tattóttoan, een aenbild, bij de inwoners een har- de steen. Van tummótto. Taättorrik, tattose, en tattosik, een leugen. Van tummorik, tummose, en tummosik. Tattullo, een kaers, Van tummollo. | Tattúltul, een stroo bosken, waer mede men. rookt, cm de muskiten te verdrijven. Tattummauka, siet Tummauka. Táttuppuk, een getal met gemoet berekent. — Van tumpuch. Tau, het hooft haar. Taugo, sekere species van welien, ’t ‘ende spits foegaende. Tdurok, een sort van groente, die bij de ‘spijse gekoockt werdt. _ | Tautazillien, 313 Tautazillien, dà’ pink. Taz-i, een vlieger. Tuzirra, de tong. Taz-imo, allerhand bereide spijse van vis df vleesch. Taz-ino, de neb of bek van ’t gevogelte. Taz-ipok, ’t pinceel daer men mede schildert. Taz-ipok o bido, een schrijft penne. Tazirrisan, een pirof ied diergelijk daer men ied aenhangt. Tea, een arm. Tebabon, eend, eind-vogel. Teés, de pool oft’ bovenste deel van ’t voorhooft. Té-o, een oïvaar. Te-te, een halm, daer de vrucht noch aen is: ’t sij die noch op ’t veld noch staat, ’t sij reeds afgesneden. Teter, wert genoemt die alles klap KEirreken, idem. Schrijft teteen. Tillabien, een sorte van vis, steen-brasemm gee naemt. Tilli, een das. Tillik, blindheid aen een oogh, soo o dat men selfs ’t wit der oogen niet siet, want dan is ’t tóllas. Tillikken. die aen een oogh blind is, dit is ’t pas. pres. van tummillik, | Tinndam, voor, ten aensien van plaets. Talla summada zinoe, ka oa tinnaam ai, wat soekt gij het, t’ leid daer voor u. Matatinnáam, mi, ma, 312 Tattuppa, gedachten, geheûgenis. Van tumpa. Tatto, ied daer men mede stokelt. | Tattoo telp, een sleutel. Tattoo chírrap, &en tandestoker. Van tûm-0. Tatto-oche, de voorste vinger. Tattoob, een tuig, daer;men water mede sprengt. Van tûmmos. Táttoos, een schaaf. Van tûmmoos. Tattónnos, het einde daer eenig ding afgebroken of afgescheurt is. Maer meest gewoon en spe- tialiter pro extremitate membri virilis id es est inhonestum. Táttopoch, het ciraed, dat aen de oorlapkens ge- hangen wert. Van tûmpoch. Tattóttoan, een aenbild, bij de inwoners een har- de steen. Van tummótto. Taättorrik, tattose, en tattosik, een leugen. Van tummorik, tummose, en tummosik. Tattullo, een kaers, Van tummollo. | Tattúltul, een stroo bosken, waer mede men. rookt, cm de muskiten te verdrijven. Fattummauka, siet Tummauka. Táttuppuk, een getal met gemoet berekent. — Van tumpuch. | Tau, het hooft haar. Taugo, sekere species van welien, 't ‘ende spits foegaende. Tdurok, een sort van groente, die bij de ‘spijse gekoockt werdt. | | Tautazillien, 313 Tautazillien, d' pink. Taz-i, een vlieger. Tuzirra, de tong. Taz-imo, allerhand bereide spijse van vis of vleesch. Taz-ino, de neb of bek van ’t gevogelte. Taz-ipok, t pinceel daer men mede schildert. Taz-ipok o bido, een schrijft penne. Tazirrisan, een pinof ied diergelijk daer men ied aenhangt. Tea, een arm. Tebabon, eend, eind-vogel. Teés, de pool oft’ bovenste deel van ’t voorhooft. Té-o, een oïvaar. Te-te, een halm, daer de vruchtnoch aen is: ’t sij die noch op ’t veld noch staat, ’t sij reeds afgesneden. Teter, wert genoemt die alles klap KEirreken, idem. Schrijft teteen. Tillabien, een sorte van vis, steen-brasemn gee naemt. Tilli, een das. Tillik, blindheid aen een oogh, soo o dat men selfs t wit der oogen niet siet, want dan is ’t tóllas. Tillikken. die aen een oogh blind is, dit is ’t pas. pres. van tummillik. | Tinndam, voor, ten aensien van plaets. Talla summada zinoe, ka oa tinnaam ai, wat soekt gij het, t leid daer voor u. Matatinnáam, mi, ma, 34 4 ma, voorwaert sijn. Patatinnaam, trans. Ta, water. vw perte vhrtede NN „Lo retas, regen water. wiu ebr Do sábba, revier Waltkomd fiusrhralls oe tn To-cha-och, put water. | To dbas, Zee water, … Lasoen’ \ … et To-dkseen sorte vaneen dans öner 4° Aoterd Toch, een getalen; taltach, ende Ve an um. mach, , ; hets | rei Tochab, een gat, een deur, eem venster. Ben tummochab, tattochâb, gatinge, ve’ Sk Tochorochen, zinochorochen, tatocharóche, „kuchen, acu de kuch; Been! je Suer obs Tögea, margoise. ARB TIO nar Es . N Tagêa, een sneppeivssx « vut, « eht Loi, een splinter; dein hlev 1 ao door oib ld Tok, stiite. Van Pattok. a irthnd te Thkkilli, klinkers daer de: vreïjers inede loopen Tomo, ‚een puistken, als kleine wratkes, verséhilt van gemdan: ts ais onitr odt aci GENE — Tomóon, puistigh. hit Tomma, wiet zals go9 ASX Tô-o, een se& hoor. 46 oon aort vesti AAN D'osr; tralien.:, sr fet viera solo Str 4 Tosebabat. een bidkirhot mensche, … AAM À ‘Tonsn, een chinees woord, hêétekent drin Looma, tsì, tat, imp.tartas pas. ta-an, tsitia, Mok ij sg het some role.” “Pata, trans, Rai tn a vs Jed Höm. Eeen Kn …& hg een re 7 - Ar are ee a On We: | En NN cie zi EN" Se Ke se fp Eeen Ee Bme . e id t - 818 ee _aom. tattáa, de oplesinge; en Maratiataa, ‚de | rolleser., Toppi, een sort van ‘ried, daer, men, de pijlen - afmaakt, Es bd _Torritórri, een vuurvlieg, als taitas À blenden h Túrro, wij, ons. „Maer verschilt. van namo, et _Tosdrri, éen sorte van fluiten, ‘Tosdrr „ia gn ra, de selfde soorte. van fluiten, di seer lang. T'itto, het hart. _ Tétton, de top, of het opperste van een dingh. Toilas, hlindheit aen een, ooge: doch 50 dat men t wit siet, este aat heleboel ‚ Tos-asj siem, t ts, tat, |tosasjiena, pass. tosasjienen, (sinosasjien, end, tantpijne k hebben. _Kosasji, „detantpijne. ie Tsimibarasabasa, tsì, tatsì, (sibarasabasa, rächt „af micken, als, tsimìsi. ie te LE Tsimianna, tst ui; talsu tsianna, enz, zit in “Zi mianna, mistroostig sijn. Lsimijk, tsini; Hatsi; isijka: itsijk, dee ino- „itsijk, kot ippen. eon punct. of tittel ed maken, 0 nom. tattsiek, eén tittel, punt, Siet zimiek, onder Tûminesik, idem, Takes, red Tsimikak, tsini; tatst: etc. siet, onder i in A A simiki, tsin, tatéì, ‘tsikia, glueren,, ovêr hoeoke sien. Palsik, (rans. fatsiki, nom. Ma-atatsiki. „Ts siniko, tsì, ats, ‘tsikoa, pass. tsikoan, tsiniko, ‘ inotsikoon, rechten een hlis, dat överhangt. ahd zi Patek, oke _ rt AN El 316 Patsiko, trans. nom. taisiho. T'simimis, tsini, tatsi, tsimisa, tsimisan, tsìnimi- san, inotsimisan, nuttigen, proeven, smäken. Páksimi, sulx doen doen. Tsimipitsiep, tsì, ta, tsipisiepa, pass. tsipisiepen, tsimipsiep, inotsitsiepen, suigen, (doch niet de man) als een vinger, tabacq, pijp, enz. Patsipisiep, trans. Tatsiptstep, suiginge. Ma- atatsiptsiep, suiger. Tsiptsipan, t geen waer uijt, als een tabacq-pijp, enz. tsiptsipan, maken de kromtongende chinesen eipeip. Tsimisakal, siet Zimisakal. Tsimisi, siet Zimisi, tatsisi, nom. bamboes de knockel áfkappen. Tsipán, west. Matatsip, mi, ma, westelijck sijn. Patatsip, trans. Túmbar, tsinùmbar, tatumbar, tubbarra, tubbar- ren, tsienbar, inotubbarren, sich vast en schrab setten, als die gene doen die vresen omveer- gestoten te werden. Pátûbbar, pinátubbar, papátubbar, ipatubbarra, ipatubbar, inipatub- bar, inoipatubbar, doen-so doen. Tumboel, tsinûmboel, tatûmboel, tubboela, tub- boelen, tstenboel, inotubboelen, imand besoe- ken. Patubboel, pinatubboel, papatubboel, ipatubboela, ipatubboel, inipatubboel, inoipa- tubboel, doen besoeken. Tattubboel, nom. hine kar tattubboel, mau tattubboel. | Tumcho; 317 _Tumcho, tsinumcho, tatumcho, tûchoa, (laet de __u nauliks hooren) tuchoan, tsienecho, inotu-_ choon, buigen. Tûmchono bree, een boog spannen. Patûcho, pi, pa, tpatuchoa, ipatu- cho, inipatucho, inoipatucho, doen buigen. Tumchoa, tsì, tat: tóchoa, het eerste beginnen van het N : mouson, van de noordewint. Provb. tumchoa ja masias sài don ja dalij mameroos ja badda, sijn sij gewoon te seggen, om dat de vreijers niet anders als in den kouden tijt plachten te trouwen. | Tumka, tsinumka, tatumka, tukka, (laet de u naulik horen) tûkkaan, tsienka, inotukkaan, ondersteunen, onderstutten. … Patukka, pi, pa, ipatukka, enz. doen ondersteunen. Táttûkka, nom, een stut. Tumkach, zinumkach, tatumkach, tukkacha, _ tukkachen, zienkach, inotukkachen, harten jagen met sich in kuilen te verbergen, en hei- ningen te scheren. Patukkach, pinátukkaeh, papatukkach, ipatukkacha;, ipatukkach, inipa- tukkach, inoipatukkach, doen also jagen. _Tummaam, zinummaam, tatummaam, tama, tá- men, zinaam, inotamen, antwoorden. Pá- taam, pinátaam, papataam, ipatama, irátaam, inipâtaam, inoipataam, doen antwoorden. Tummaap, tsinummaap, tatummaap, tapa, ta- pen, tsinaap, inotapen, allerhand werk doen, t sij t' huis, ’tsij bouwerk. - Ook ied aentas- ten, K 318 | ie, ten, aengrijpén. Tsinaap, het ackerwerck, ;. ia ij gebouwde, enz. passivum pret. tataap, werk “arbeid. Ma-atataap,. een wercker, arbeider. Tummaas, zinummaaSs, tatummaas, tásatasan, Zie nasa, inotásan, beginnen, voor of eerst ted doen, waeropeen ander terstant volgen sal. Pataas, pi, pa, ipatase, ipataas, inipataas, ing- ipätaas, doen beginnen, enz, Tummabba, zinummabba, tatummabba, tabba, _ ‘tabbaan, zinabba, inotabbaan, steken. Patab- ba, piiátabba, papatabba, ipatabba, inipatab. ba, incipátabba, doen steken. Tummabach, tsì: tat: imp, tab bacha, pass. tilach- en, tsinabach, inotabachen, voor of eerst jet doen: siet oock Matattabach. Patabach, trans. doen so doen, Tattabach, zom. eerstmakinge, voordoening. * Tummabbak, SEN tderiehe ta- bakka, tahbakken, zinabbakkanm, izotabbak- kan, dansen, ook het gins en weer swiren van: die vechten of vechten willen. _ Pátabbak, pi- ‘_patabbak, papatabbak, ipátabbakka, ipatab- bak, inipatabbak, inoipátabbak, doen go doen. date ne Tummachal, tinumrmachal, tatummachal, tachal-. la, tachalles, zinachal, zaotáchailen, d’ aerd om halen of omwerpen, als met houwelen, spitten, énz. Verandert ‘tin den verstelt dit dûmmachol. Padachal, pinádachal, papa- | e dachal. EEN Ve ‚_“ dachel, ipadachatla, ipádachal, inipadachal, \ inoipádachal, doeh also omspitten. Dadachal, Ee Mômen.s à Pummabbis, zinummabbis, Er et tab- ie oa tabbisao, zinabbisan, inotabbissan, wan- | Patabbis, pinatab bis, papatabbis, ipa- | dh stel ipatabbis, inipatabbis, inoipatabbis, Ke doen wannen. "Tummach-il, zinummach-il, balie. tach-, ‚ile, tach-illen, winnen, de prijs over iemand halen in eenig wedding. Patach-il, pinatach- ‚il, papatach-il, ipatach-illa, ipatach-il, inoipa- tach-il, veroorsaken sulks te doen. is winmach-o; tsi: tat: tach-oa, even als pazinado: «___mautadach-o, idem patacho, nom: tattacho, | vertolekinghe, tusschensprekinghe. _Ma-atat- _tacho,een tolck, tusschenspreker, interpres. _Tummachum, zintmmachum, tatummachum, ta- chumma, ‘tachummans zinachumman, inota- chumman, de muts opsetten, t hooft met gen _ muts dekken. Patáchum, pinatachum, papa- - tachum, ipatachumma, ipatachum, inipata- chum, inoipatachum, de muts doen opsetten. _Tattachum, de deckinghe (het gene waerme- de, namelijk de muts.) Tummakkurm, tsi. ta. imp. takumma, part. takkummau, etc. beduidt allerleij decken. hans Ak ummach-os, tsì. tat. tachossan, tsinaehossan, inofachossan 320 inotachossan, gras enz. afkappen, patachos, item chummoschos. Tunmmagcha, tsinummagcha, tatummagcha, tag- cha, tagchzan, zinagcha, inotagchaan, kappen, hakken, houwen. Patatagcha, pi, pa, -ipatag- cha, inipatagcha, inoipatagcha, doen kappen. Twmmagcho, zinummagcho, tatummagcho, tag- chou, overhangen, niet recht over einde staen. Verandert 'tind en verstelt na voren. Pa- dagcho, pinadagcho, dagchoa, dagchuon, zi- nagcho, inodagchoos, overhangende maken, ook doen alsoo maken: dan ipadagchoa, ipa- dageho, inipadageho, inoipadegeho. | Tummagchoch, zinummagchoch, tatummag- choch, tagchocha, tagchochen, zinagchoch, inotagchochen, scheppen. Tummagchoch o bigeno, schuimen of het schuim afscheppen. Patagchoch, pinatagchoch, papatagchoch, ipa- tagchocha, inipatagchoch, inoipatagchoch, doen scheppen. ‘Tummagchoch o tono malla, met een kop water scheppen. Tummaies, zinummaies, tatummaies, taisa, ta- isan, zinaìsan, inotaisan, klimmen, opklim- men. 'Tûmmaies i kittas, op een ladder klim- men. Pataies, pinátaies, papataies, ipâtaisa, __ipataies, inipátaies, inoipataies, doen klimmen. Tummaiba, tsi, ta, taiba, te samen ofte in com- paguie ijets doen. Pátaiba, sulx doen doen, Hiervan comt aûrri a teiba, dat is de fooij soo - er 321 er sodanich t’sainenwercken, even als of sij ‘geïden aûriëdda a teïba, sulk dat dit nomen schijnt van moriëdda en tummáiba, ‘t’ samen gemftaeckt. Want men secht oock Moriëdda o taiba, en/Moribal o taiba, uijtscheiden, “ein- idiger van soodanich t. samen wercken. Tummakal, zinummakal, tatummakal, takalla, __stakallan, zinákallan; inotakallan, d’ hoofd: ban- siden: den, vrouwen-aen doen. —Pátakal, pinátar „kul, papátakal, ipatakalla, ipatakal, inipata- kal, mnoipatakal, doen sulx doen, schrijft-dum- ‚makal. _TFummakas;1inummakas, tatummakas, … takassa, “takassany zinakassan, inotakassan, imand in sijnewegh schorten, of ook daer van. ter sijden af deverteren. Patakas, pinatakas, papátakas, viipátakassa, ipátakas, inipatakas, inoipatakas, ‚doen sulx doen. | ikl, zinummakkis; tatummakkis,- taksa, staksen, zinaksan,inotaksan, aen een, plakken ook toe vof -dikt ‚plakken. .Patakkis, pi, spa, sipátáksa; tpátakkis,enz. doen so plaeken. TFummakkoob, zinummakkooh, tatuunmákkoob, takkoba, takkoban, zinakkoban,-inotakkoban, v bedekken, geheel overdekken.:Túmmakkoob …-o macha, d’sogen-blinden. > Patakkoob;:pina- sstakkoob, papatakkoob, “ipatakkoba,. 1patak- hkoob, inipatakkoob; inorpatakkoob, doen: be- decken. Ook met een combaers toe decken. Tunmala, | 322 Tuinmala, zinummala, tatumrmala, talátálan, zi- nala, inotalan, vinden, verwillekomen. « Pata- „la, pinatala, papátala, ipátala, inipátala, ino- ipatala, doen sulx doen. 158 Tummalattala. zinummalattala, tatummalattala, tallattala, tallattalan, zinalattalan, inotallatta- lan. paijen, te vreden stellen, doen bedaren, al- lerhande beweginge des gemoeds te neerset- ten. Patalattala, pinatalattala, papátalattala, ipatalattalá, inipatalattala, inoïipatalattala, „doen also doen. Tummalas, zinummalas, ed a, talassa, ta- lassen, zinalassen, inotallassan, met de voet — treden. Patallas, pinátallas, papátafias, ipa- tallassa, ipatallas, inipátallas, inoipatallas, doen sulx doen. — Tummalizi, zinummalizi, tatummalizi, stalizia, talizian, zinallizian, inotalizian, dansen. Pa- talizi, pinatalizi, papátalizi, ipátalizia, ipatali- — zi, inipátalizì, inoipatalizi, doen dansen. Ver- andert de tin d, en verstelt dummalizi. Tummdlpon, zinûmmalpon, tatûmmalpon, tal- …_ponna, talponnan, zinalponnan, inotalpónnan, © sich ergens toe begeven, of aensetten. Tûm- … malpon o tûmmaap, ó moas, o mapiech. Ook | sich opwekken en sijn kracht verheffen. Pá- — talpon, pinátalpon, papátalpon, ipátalponna, — tpatalpon, inipatalpon. inoïpatalpon, doen sulx doen. 4 Tuma 323 Túamnmallo, zinùmmallo, tatûmmallo, tallca, tal- loon, zinalloon, inotalloon, lokken, aenlocken. Patallo, pinatallo, papatallo, ipatalloa, ipatal- lo, inipatallo, inoipatallo, doen lokken. Támmattal, zinummattal, tatummattal, tattallan, zinattal, inotattallan, met d’ voeten trappelen __of betrappeleu. … Pátattal, pinatattal, papatat- tal, ipatattalla, ipatattal, in:patattal, inoipatat- tal, doen sulx doen. Túmmallâmtiem, zinûmmallûmtum, tatûmmal- lumtum, tallumtumma, tallumtummen, zinal- lumtum, imotallumtum, sich of een ander dicht decken om te sweeten. Patallumtum, pi, pa, ipatallumtûmma, ipatallumtum, enz. Túmmanna, zinummanna, tatummanna, tanna, tannaan, zinanna, inotannaan, open doen. Tanna osja chachab o donoe, doet de deur van thuis open. Patanna, pi, pa, ipatanna, ini- patanna, inoipatanna, doen open doen. Tattannanni o parara, een opening om licht te scheppen, dat is een venster. | Túmmao, zinummao, tatummao, taoa, taoan, zi- __paoan, inotacan, be oosen, als met water, met gout, dûn slik, enz. want met hout, steen, en met anders sich niet verspridende dingen is, __magga. Waer mede? itáoon, initaoon, inoita- oon. Patao, pinatao, papatao, 1pataoa, ipatao, inipatao, inoipatao, doen also doen. | T'&mmammaoos, zinûmmammoos, tatûmmam- m00s pd 324 “móös, itarnmosa, itammoos, initamsmoös, ‘ino- “itämmoos, bekruimelen, beveselen. Paâtam- “moos; pinatammoos, papatammoos, ipatammo- sa, ipatammoos, inipatammaòs, inoipatam.- moos, ‚ doen sulx doen. T'ummammoös, be- tekent ook ied in de mond steken. Túmmapacha, zinummapacha, tatummapacha, tapacha, tapachanni en tapachaijan, zinapach- anni en zinapachaijan, inotapachanni en ino- “tapachaijan, de broek aen doen. Patápacha, „Pi pa, ipatapacha, inipatapacha, inoïpatapach- a, doen súlx doen. Túmniapal, tsi, tat: tapalla, tapallan, “tsinapal, inotapallan, ‘steuten in de loop ofte gang. Pa- Bp trans. nom. Sart rr “af aan) als men dé kleeren, id stof, veselen, | of vuil afslaet. Patapiés, zinatapies, papäta- Vies, ipatapisa, ipatapies, inipatapies, inoipa- tapies, doen sulx doen. Támmapitapies, zinummapitapies, tatûmmapi- tapies, tapitapisa, tapitapisen, zinapitapies, 8 ‚ inotapitapisen, met veel slagen afslaen. Pata- ‚„Pitapies, pi, Pa, ipatapitapisa, ipatapitapies, inipatapitapies, inoij, atapitapies, doen so doen. Túmmara, tsi, tat: tara, taran, tsirara, inotaran, ijets voor of eerst vérkiesen: als tûrimar o “mi a, tùmmar 6 mammali ballach’ énz. “ Pa- tara, 328 8 tara, trans. tattara, verkiesinge. Hiervan karri tatta-a, mau tatta-a, malcanderen verkiesen. Tummarad, zinummarad, tatummarad, taradda, taradden i, ginarad, inotaradden, opsar melen het | geen \ van een ander verstroijt tend als rijs over vloer geworpen, Patarad, pinatarad, papata- rad, ipataradda, ipatarad, inipatarad, inoipata- rad, c doen sulx. doen. Túummaramar, tsi, tat: tamaramarra, tamara- márren, tsinaramar, inotaramárren, hier. en daer sijn, van malcanderen verstrooit, hier en ETE P edel à van Kikine ene ij grus, an adik wg ver- schilt van lummitallito, Patarakal, trans. Túmmaraû, zinûmmaraû, tatûmmara, taraûa, taraùan, zinaraû, inotaraûan, als dûmmaraû. Pataraû, pi, pa, ipátaraûa, instant, enz. als Padaraû, Támmarautau, zinûmmarautau, tatummarautan, sg” tarautaun, zinarautaun, inotarau- taun, als dummaraudau. Patarautau, pi, pa, ipatarautaua, ipatarautau, inipatarautau, ino- Ipatarautau, als padaraudau, zi Tummariës, | tsi, tat, tariëssa, ijemant onderschep- Er Ik „pen, in. sijn wegh. Pataries, trans. Tûmma- bet E ‚riës o azies, de 5 viand onderscheppen. Nom. „tat dais onderscheppinge,… Maratattaries, e een alata det 1] 326 sterck loper, die een ander onderschept. Táâmmaróggi, zinummaroggi, tatummaroggi, ta- roggia, taroggian, zinaroggian, inotaróggian, dingen die malkanderen so gelijk sijn, dat men licht ‘t eene voor het ander neemt, ver- wisselen met voordacht om te bedriegen. Pa- taroggt, pinátaroggi, papataroggì, Ipátaroggia, ipataroggì, inipátaroggi, incipataroggi, doen also doen. Tummaromma, tsì, tat, tarommán, tsinaromman, inotáromman, verraden. Patáromma, trans. tattaromima, verradinge, verandert. Hinckarri- tattaromma, mau-tattaromma. Ma-atattarom- ma, een verrader. Tummaroob, zinummaroob, tatummaroob, tarro- ba, tarroban, zinarroban, inotarroban, decken als men sijn hooft met een waijer dekt, tegen son ofte regen: dan niet geheel overdecken, of met een combaers of diergelijk toedecken, waer in verschilt van tûmmakkoob. Patar- roob, pi, pa, ipatarroba, ipatarrooh, inipatar- roob, inoipatarroob, doen so decken. Túmmarros, tsi: tat: imp. tarróssa, hier en daer wat uijtplucken gelijk als men de rijpe aijren uijt een velt pluckt so hier, so daer. Patarros, trans. Tammarratarras, intend. tattaros, nom. T'úémmassal, zinummassal, tatûmmassal, tassal- la, tássállen, zinassal, inotassallen, op enig doen betrappen, deprehendere. Patassal, pi- | natassal, ee 327 natassal, papatassal, ipátassalla, 1patassal, ini- patassal, inoipatassal, doen sulx doen. „Dit can geensints voor getuigen gebruickt worden, gelijk het veel in de stucken vaneen D. Ver- trecht is. Tattasal, nom. | Tummassin, zinummassin, tatûmmassin, tássina, tassin, zinassin, inotassin, op ied of imand toe- ven. -Patassin, pinatassin, papatassin, ipátas- sina, ipatassin, inipatássin, inoipatassin, doen sulx doen. Túûmmastassin; intend. Tattassin. verwachtinge, hope. Tattastassin, intend. Tum matas, zinummatas, tatumntatas, tátasa, ta- tasan, zinatas, inotátasan, vademen. _Pátatas, pinátatas, papátatas, ipátatasa, ipatatas, ini- pátatas, inoipátatas, doen vademen.…Tatas, een vadem. Túmmdátta, zinummatta, tatûmmatta, tattá, tát- tan, zinattan, ' inotattan, saed uit de bolster stampen. Patatta, pi, pa, ipátattá, inipatatta, inoipatatta, doen uitstampen. Tatta,een rijs- stamper. Támmattam, zinummattam, tatûmmattam, tat- tamma, tattammen, zinattam, inotattammen, vast houden. Patattam, pinatattam;1ipátattam- _ma, ipatattam, inipátattam, bnn benee doen vast houden. non: Tummaût-aab, zinûmmau-aab, ahndenninnbi, tauba en taûrmasan, taûban en taûmasan, tsi- AEN en tsinaûmasan, inotauban en ino- taumasan, VE taumasan, eerst of voor een ander ied doen, als voor imand- drinken, spreken, in de schotel tasten. Pataû-aab, pinataû-aab, papátaû-aab, ipataûaba, ipataû-aab; inipataû-aab, inoipataû- _aab, doen sulx doen, als mananat. Tattáû- aub, of taù-aah, nam, suhst. wert adverbialiter gebruickt als pris. Fumma úka, zinummaûka, vaibnkatde. taûká, taûkan, zinaûka, inotaukan, weer aen of noch eens ied doen. Pataûka, pinátaûka, papa- taûka, ipâátaûká, inipataûka, inoïpataûka, doen sulx doen. ‘Tûmmaukauka, zi. ta, enz. ver- meerdert. ‘lummauka. Pataukaûka, enz. als patauka. Tummaula, zinummaula, tatimmaula, taulan, zinaûlan, inotaulan, als tummauka. Pataûla, „pinataûla, papataula, ipátaula,inipataula, ino- ipataula, als patauka. Gûmmallich, idem. nomen gagallich:- pagallich, idem. nom. ga- gallich. Tumsmnanlaula, zinummaulaula, tense. taulaula. zinaulaula, inotaûlaulan, telkens weer aen ied doen, als Tummaukauka. Pa- taulaula, pi, pa, enz als Pataukauka, doen tel- kens weer aen doen, Gummallegáilich, idem. pagallegallich, idem. ‘Fummaûmasa, ziùummaûmasa, tatummaumasa, _taumasa; taumasauni en taumasaijan, zinau- “m&sanuien-zinaumasaijan, als Matinnaam. Pátaûmasa, Pátaûmasa, pi, pa, ipataumasa, icipátaumasa, invipataumasa, als patinnaam. on Tummnaâraija, zinummauraija, tatummauraija, tauraija, tauraijan, zinauraijan, inotauraijan, rn of verhaastheid, din orbi | raija doen Sedenbken Túmme, tsinumme, tatumme, tea, teen, tene, inO- teen, met een hoek vissen. Páte, pinate, pa- pate, ipatea, ipâte, inipate, inoipate, doen al- so vissen. Tatte, nom. Tummea, tsinùmmea, tatummea, te-a, te-áan, te- ne-a, inote-aân, straffen, bestraffen. lâtea, pi- natea, papátea, ipáte-á, inipate-a, inoipatea, doen sodoen. Tattea, nomen, 't gene daer men mede straft, cf de straffe selve. Tummeän, tsì. tat. tsänna, tscan, tsinean, iuote- än, èven als tûmmaiba. Patsan, trans. Tee an, nom. Tummear, tsinummear, vice etearra, ete- ar, inctear, iuoetear, voort-trecken, voort-sle- pen. Pátear, pinatear, papatear, ipatearra, ipatearen, inipatear, inoipatear, doen voort slepen. Tattear, vom. de voortreckinge: soo werden oock genoemt de boomen ‚van een karre, daer een bul tusschen wert gespannen om te trecken. Tummedr, tsinummear, tatummear, tearra, tear- ren, tsinear, inotearren, ondersteunen, „onder- stutten. 330 stutten. Patear, pinatear, papatear, ipatearra, ipatear, inipatear, inoipatear, doen onderstut- ten. T'attear, een stut. Tummeer, zinummeer, tatummeer, tera, terin, zi- neer, of tineer, inoterin, ontwijken, als een aen- komende en gesiene slagh, of steek, enz. Pateer, pinateer, papateer, ipaterá, ipateer, inipateer, inoteer, doen wijken. ; Tummenon, zinummenon, tatummenon, tinnon- na, tinnonnen, zininnon, inotonnonnen, waer- op: tinnonnan, zininnonnan, inotinnonnan. weven. Patinnon, pi, pa, ipatinnonna, ipatin- non, inipatinnon, inoipatinnon, doen weven. Tummépar, zinummepar, tatummepar, teparra, teparran, zineparran, inoteparran, met d’ hand of arm ergens op leunen. Patepar, pinatepar, pa. ipateparra, ipatepar, inipatepar, inoipate- par, doen also leunen. ; | Tummerap, zinummerap, tatummerap, terappa, __terappen, zinerap, inoterappen, licken. Pa- terap, pinaterap, papaterap, inoipaterap, doen likken. Fúmmilla, zinummilla, tatummilla, itilla-a, ini tilla, inoitilla, insetten, indrucken, insteken, gelijck men een hert met een hasegaeijen steeckt: indrucken als men een signet in was druckt, en het afdrucksel of segel weten sij niet anders te noemen als met het pass. pret: mitilla, dat is, bet afgedruckte. Beduidt me- | de - 331 de spijse voor de kinderen bijsonder koken. Pátilla, pinatilla, papátilla, ipatlìa, inipatilla, inoïpatilla, doen indrucken. Tummillak, zinummillak, tatfinmitlak, tillag- | gen, zinillag, inotillaggen, schijnen, beschij- nen. Patillak, pinatillak, papátillak, ipatillag- ga, ipatillak, inipatillak, inoipatillak, doen schijnen. Tummillik, zinummillik, tatûmmillik, tillikka, tillikken, zinillik, inotillikken, aen een oog met blirdheid slaen, soo dat men selfs het wit der oogen niet en siet, want dan is ’t tollassen, van tummollas. Patillik, pinatillik, papatillik ipatillikka, ipatillik, inipatillik, inoïpatillik,. doen sulx doen. Tátllik, soodanigen ver- blindinge. Tummillik o babora, beduidt de gront-vest van een huis effenen, en met een plat hout gp pen ende harden. Tummittil, zinummittil, tatummittil, tittilla, tit- tillan, zinittillan, inotittillan, inkloppen. Pá- altil, pi, pa, ipatiltilla, 1ipatiltil, enz. doen so doen. Tattiltil, een spijker of pinne, die men ergens inklopt, ook de inkloppinge selve. Tummirtir, tsi: tat: trtirra, beven. Patrtir, _ transit: tattirtir, nom. bevinge. Tummis, zinummis, tatûmmis, itissa, itis, inìtis, inoitis, wech werpen, verlisen. Patis, pinatis, papatis, ipátissa, ipatis, inipatis, inoipatis, doen 332 doen wech werpen. Maratáttis, vegdessr, wechwerper. | Fummissan, zinùmmissan, tatûmmissan, tissan- na,suchten, Patissan, pinatissan, papatissan, ipatissanna,, ipatissan, inipatissan, inoipatis- san, doen suchten, Tattissan, een sucht. ‚_Ma- atattissan, suchter. Tummo-ach, zinummo-ach, tatûmmo-ach, toach- a, toách-en, zino-ach-an, inoto-ach-an, _uitko- men, te voorschijn komen. So werden Son en, maen geseid tûmmo-ach, te rijsen, gras, kruid, tûmmo-ach i i babota, boven de aerde te komen, de menschen, tummo- ach ta, op straet te, komen. Pátoach, pinatoach, papáteach, ARTAN AIA á ipatoach-a, ipatoach, inipatoach, inoipatoach, doen also doen. Tattoach, opgâng, opkomst. Témmo, zinummo, tatummo, toa, toon, zino, ì::0- toon, d’ hand uitsteken om ied te oatfangen. Pato, pinato, papato, ipato, inipato, inoipato, doen sulx doen. Tum-o, zinum-o, tatum-o, to-a, toán, zino, ino- toan, stokelen, penntokelen, nijtgkele. Tum- KART A KAR Led het opsluiten self. Item steken, als een boek met sijn hoorn doet. Tummoch, zinummock, tatummoch, toch-a, toch- en, zinoch, inotoch-en, tellen. Tummoch, o „ido, lesen, Patoch, pinatoch, papatochipa- toch-a, 333 “toch-a, “ipatoch, “itipätoch, “inlöïpätoch, “deu tellen, enz. Titimochaáb, zinummochab, tátummochab, ‘to- “éhábba, tochábban, zinochabban, inòtochab- “bän, één gat “maken. ' Pátòchab, piniatöcliab, papatochab, batlle ipatocháb, inipato- “chäbjimoipätocháb, dóën' sales’ dóen. frs ‘éhah, gatinge, de: daad: tochäb, éen “gad, ’ “gedane. Húrin. zinúrintod, tatumtod, (dada, (dese “passiva werden van ’t velt ‘gesecht. Bonna todden, 't velt wort besait. Maer de rijs of “giers tod, initod, inoitod, de rijs, gierst, enz. wort gesait;) todden, zinod, inotodden, ‘het ’saed, wanneer gesaait is, met erde toe deck- en. Patod, pi, pa, ipátodda, ipatod, enz. Tat- ‘tod, de toedeckinge van *t gesaeide na’ dé'satij- ‘inge. Taddodaijan, de saeij-tijt en plaets. Tummioeldkkies, zimummoelakkies, tat-mmoe- lakkies, toelakisa, toelakisen, zinoelakies, ino- "foelakisen, “önverhoeds ied doen, idèm’” äls Poelakies. Túmmoglakkies o poch o cho, onverhoeds een mensch schieten. Tûmmoe- “Jakkies ó païjach o riba, onverhoeds een rockie “vuil maken. Patoelakkies, pi, pa, ipatoélaki- “ga, ipatoelakies, inipatcelakies, inoipatoela- kies, doen sulk doen. Tattoelakies, niis-slach, “missinge. “Hiné kar tattoelakkies, mau'”“tat- “toëlakkies. °NMätataftòelakkies, misber. Tummok. 334 Tummok, ziuummok, tatummok, tokka, tokken, sinok, inotokken, omstooten. … Tummok.o mallo, een kop omstooten, aenstoten. _Tum- mok o balo, tegen een steen aenstoten, aen- kloppen. Tummok o don, aen 't huis klop: pen. Opof ergens opkloppen. ‘Tummok o tazjirrisan, op een pen of spiker kloppen, als omin te drijven. Patok, pi, pa, ipatokka, ipatok, inipatok, inoìpatok, doen also doen. Tattok, kloppinge, oeck waermede men klopt- Tattok a oos qua tattokaûs, trommelslag, gomb. slag. ‘Tattoksaijan, de plaets daer men. op klopt, ook de tijt. Tatoksan, des zombes slage. Tummôökko, tsi, ta, tokkóa, tokkoán, pass. enz, „ophoopen, op sen hoop leggen. Pàtokko- doen so doen. ‘Fokko, een hoop. Tummokkotok, zinum: tatum: tóúkkotokka, tok- kotokken, zinokkotok, inotokkotokken, verme- nigt Tummok.. Patokkotok, pi, pa, ipátokko- tokka, tpatokkotok, enz. vermenigt Patok. Fummo!illis, tsinâmmolillis, tatummolillis, (imp. tollalisa, part. tollolissen, tsinullolis, imotullo. lissen, nom. tollalis, een vonck, spranekel) voncken, vonck uitgeven, als het gloijend ijser doet, wanneert' geslagen werd. Patol- lis, pi, pa, ipatolillissa, ipátolillis, inipatolil. His, inoipatoliilis, doen voncken. Tummolalla, tsi: tat: tûllalla-a, tûllalla-an, tsi- nullalla-an, bloeijen der boomen. enz, inotul- latallâ-an. 335 Îalailá-an. Patullalla, transiti. Tallalla, noi, bloeme, bloeijsel. Tummollds. tsì, tat, tollassa, tollassen, LN inotollássén, verblinden, aen een ooge, doch so dat men, het wit siet. Patollas, trans. Tat- tollás, sodanige verblindinge. _Tummollo, zinummollo, tatummollo, tólloa, tok loan, zinolloan, inotolloan, aensteken, aen brand steken. Tummollo, tattollo, een kaers aensteken. Pátóllo, pinatollo, papätollo, ipa- tolloa, ipatollo, inipatollo, incipatollo, doen aensteken, nom. tattollo, een keersse. Tummoltol, zinummoltol, tatûmmoltol, toltolla, toltollan, zinoltollan, inotoltollan, met een stroo-bos, tattoltol genoemt, rooken, om de muskiten te verdrijven. Patoltol, pinátoltol, papátoltol, ipatoltolla, ipatoltol, inipatoltol, doen’ suls. Tummonog, tsì: tat: tonnoga, tonnogan, tsinc- nog, inotonnogan, het eerste beginnen van ’t aenwassen des waters in zee of rivier. Tum- monok sai o to, de abas, de sabba. Tattonnog, nom. ’t begin des vioets. Tummoob, zinummoob, tattûmmoob, itóbo, itoob, initoob, inoitooh, water sprengen, oock daer mede besprengen, än-toba, tóban, zinoban, inotoban. _Patoob, pinatoob, papâátoob, ipá- toba, ipatoob, inipatoob. inoipatoob, doen sprengen. Túmmo-ot. Fiithimo-ol, zìnutnimo-ol, tatûmmo-ol, to-olla, to- ollan, zino-ollan, inoto-ollan, als tummollo. “Pato-ol, pi, pa, ipato-olla, ipato-ol, enz. als “Patolto. Tummoos, zinummoos, tattummoos, tosa, tosan, zinosen, inotósan, waer mede? itoos, initoos, “fagitoós, schaven. Patoos, piaatoos, pa- “patoos, ipátosa, ipatoos, inipatoos, inoipatoos, ‘döen. schaven. 'Tûmmóostoos, intend. , Tummorraich, zinummorraich, tattummorraich, “tórraicha, torraichen, zinorraich, imotorraich- en, afschampen, afslippen, uitglippen. Pá- torraich, pi, pa, ipatorraicha, ipatorraich, ini- patorraich, inoipatorraich, doen sulx doen. Tutikorrek, zinúmmorrik, tattummorrik, torri- ka, torriken, zinorrik, “inotorrikken, liegen, “toeliegen. Pátorrik, pinatorrik, papatorrik, ipatrrrikka, ipatorrik, inipatorrik, inoipator- rik, doen liegen. Tummorritorrik, tsi: tat: torritorria, torritorrian, tsinotornitorri, inotorritorrian, flickeren, glins- “teren, als de vijer vliegen in doncker,ook als ‚de sterren in den nacht. Tummaitas, idem. “ Pataîtas, idem. Patorritorri, trans. Torritorri, “nom. de glinsteringe, ook een vijer vliege self. “Taitai, idem. Timinorritorrik, zinummorritorrik, tatummorri- “torrik, torritorrikka, torritorrikken, zinorritor- rik, 337 rik, motorritorrikken, item. Patorritorrik, ver- menigt tûmmorrik, Túümmorrò, zinummorro, tatummorro, torroan, zinorroan, inotorroan, leken, doorleken, bele- ken, t sij door daken, door gebroken of ge- scheurde vaten, ’t sij andersijns. Patorro, pi- natorro, papatorro, ipatorroa, ipatorro, inipa- torro, inoipatorro, enz. Tummorrotorro, intend. Twuinmorroch, tsi: tat: torrocha, torrochen, tsi- norroch, inotgrrochen, slepen, naslepen, neutr. _Patorroch, trans. slepen, activ. 1. doen slepen, Tattorroch, nom. slepinge. Tummorrotor- roch, intend. | Tummorrod, zinummorrod, tatümmorrod, tor- roda, torrodan, zinorrodan, inotorrodan, neer- waerds sien, spigelen. Pátorrod, pi, pa, ipa- _torrodda, ipátorrod, inipâtorrod, inoïpatorrod, doen sulx doen. ‘Tummorrotorrod, intend. Tunumose, sinummose, tatummose, toséa, tosein, zinose, inotosein, als tummorrik; patose, pi-_ natose, papatose, ipatosea, ipátose, inipatose, inoipatose, als patorrik. Tummosetose, en patosetose, als tummorritorrik, en patorri- torrik. Tummosjiek, tsi: tat: tosjieka, pass. tosjiekan, enz. spatten, speeren. Patosjiek, trans. Tatto- sjiek, nom. Tummosik, zinummosik, tatummosik, tosikka, tosikken, zinósik, motosikken, als tummorrik. Patossik, 338 Patossik, als patorrik. Tummositosik en pa- tositosik, als tummorritorrik en_patorritorrik. _Tummot, tsì: tat: tôtta, een wint laten. Patot, doen so doen. Tattot, een schete. Tummotto, zinummotto, tattummotto, tottoa, tot- toon, zinótto, inotottoon, smeden, ied tot gruis stoten of kloppen. Patotto, pinatotto, papa- totto, ipaitottoa, ipatotto, spatekin inolpatot- to, doen sulx doen. Tema. tsi: tat: tottoa, tottoón, tsinotto, ino- tottoon, het spenen, of knoppen der boom, vruchten als de bloeijsel afvalt. Tumpa, zinumpa, tatumpa, tuppa, tuppáan, zien- pa, inotuppaan, dencken, nadencken. Patup- - pa, pi, pa, ipatuppa, inipatuppa, inoipatuppa, doen dencken. Tumpatuppa, intend. Tat- tuppa, gedachten. Ma-atattuppa, een die wel gedenkt. | Tumpas, zinumpas, tattumpas, tuppasa, tuppa- sen, zienpas, inotuppasin, met de voet ter sij-_ den uitstoten. Patuppas, pinatuppas, papa- tuppas, ipatuppasa, ipatuppas, inipatuppas, inoipatuppas, doen sulx doen. Tattuppas, nom. Tumpatuppas, intendeert tumpas. Tumpies, zinumpies, tatumpies, tuppisa, tuppie sen, zinupies, inotuppisen, als tummagga. Pa- _tuppies, pì, pa, ipátuppisa, ipatuppies, als pa- tagga. Be Hier | Tumpoch, zinumpoch, tattumpoch, ituppocha, ituppoch, 339 ituppoch, inituppoch, inoituppoch, d’ oórrin- gen aen doen: waer aen 2 tuppocha, tuppoch- an, zienpochan, inotuppochan. Patuppoch, pi, pa, ipatuppocha, ipatuppoch, intpatupe pech, inoïipatuppoch, doen sulx doen. Tat- tuppoch, oorhangers. Tumpor, tsi, ta, tupporra, tupporren, tsienpor, inotuppòrren, ’t kippen der vogelen. Pâátûp- por, transiti. tatuppor, nom. kippinge. Fumpuk, zinumpuk, tattumpuk, tuppukka, tup- pukken, zienpuk, inotuppukken, rekenen, met sijn gemoed enig getal overleggen. Pa- tuppuk, pinatuppuk, pa. ipatuppukka, ipatup- puk, enz. | Tumrach, zinumrach, tattumrach, tirracha, tir- rachen, zinirrach, inotirrachen, het doorbre- ken van water door een dam. Het doorsnap- pen van een vis door een gat of scheure, die in het net is. Het lekken van padij of dier- gelijk dingen door een säk: alwaer de plaetse of ’t gene belekt wert, tirrachan, zinirrachan, ino. enz, Patirrach, pi, pa, ipatirracha, enz. Tumsur, tsinumsar, tattumsar, tsarren, tsiensar, inotsarren, schijnen, beschinen. Pazar, pi- Häzar, papazar, ipázarra, ipäzar, inipazar, ino- ipazar, doen schijnen. Tatsar, nôm. schijnsel. Tumsar, tsi: ta: tsarra, steken, insteken. Turh- sar O ties een hert steken met een pijk of basegaeij. Tumsik. 340 Fumsik, tsì: tat: tsika, tsiken, tsimek, imotsiken, kladden, bekladden. Patsik, transit. Tatsik, een kladde. dors eaik Fumtum, zinumtum, tattumtum, tumtumma, tumtummen, zinumtum, inotumtummen, vas- ten, de buik sijn vis onthouden. Patumtum, pinatumtum, papatumtum, ipatumtumma, ipatumtum, inipatumtum, inoipatumtum, doen so doen. | T'umso, tsinumso, tatumso, tsoa, tsoan, tsiensoan, inotsoan, met knikken toestemmen. . Patso, pinatso, papatso, ipatsoa, Ipatso, inipatso, ino- ipatso, doen sulx doen. Tatso, een knick. Tuppach, tusschen in: tuppach o don, tusschen de huisen: tuppach o ranna, tussen de heuve- len. Het verbum, neutr. is matuprach, tus- schen beiden sijn, en activum Patuppach, van _het wortel woort Tumpach. | Tuppich, de steel waermede de vruchten aen haere boom of struiken vast sijn. Tuppo, een hoop menschen of beesten, een ge- slacht, een hoofdstuk van eén reden. Tuppoch, het hair aen d’ huid van menschen of beesten, het hoofd hair, de baerd, de wijn- brauwen enz. uitgenomen; schrijft dûppoch. Tuppoos, suiijker. Tuppoos o bato, kandij suiker. Turriturri, een vuurvlieg; als Taitai. Verbum Maturriturri. Mataitai. Ummachol, inummachol, aummachol, achólls, achollen, 341 _achollen, inachol, inoachóllan, ied ergens in wegleggen. Páachol, pináachol, papáachol, ipáacho!lz, ipáachol, inipaachol, inoipaachol, _ doen inleggen. Oristidiah: inûmmadach, aûmmadach, adacha, adachen, inadachan, inoadachan: wat? ia- dach, iniadach, inoiadach, amhangen. Um- madach o tairien, ummadach o ballasaú. Paa- dach, pinaadach, papaadach, ipaadach, ini- ‚ paadach, inoipaadach, een ander sulx doen: of doen doen. Ummadok, inummadok, aummadok, adokka; a- dokken, inadok, inoadokken, uitpicken, uit- kiesen. Elli chinûmmar o baûsje tapos ja as- saban: inummadok chono kinummossi: d’ Duitsen hebben ’t gehele dorp niet afgebrant: ‚s’ hebben d’ ongehoorsame uitgepikt. Paa- dok, pi, pa, ipáadokka, ipaadok, enz. doen 50 „doen. Ummado, inummado, aummado, addoa, addoan; — inaddoan, inoaddoan, afraden. Paaddo, pi- naaddo, pa. ipaaddoa, ipaaddo, inipaaddo, ino- ipaaddo, doen afraden. « Ummoossò, idem. Ummalappo, iaummalappo, aummalappo, alap- poa, alappoon, inalappo, inoalappoon, waer af: | alappoan, inalappoan, tnoalappoon, opheffen, optillen. Paalappo, pinaalappo, papaalappo, ipaalappoa, ipaalappo, inipaalappo, WD zn lappo, En opheffen. Ummao, 342 _Ummao, inum: «um: aoa, aoon, inao, incagon, smelten van 't sout: trans, pa-ao, ’t gesmol- ten sout, pekel: ao-no-soa, pekel om wonden mede te betten. Ummapar, inummapar, aummapar, aparra, apar« ren, inapar, inoaparren, t geen waer uit? a- parran, inaparran, inoaparran, ied met een toe- geknepen hand of vingeren ergens uitnemen, Ummapar o inochan inaï mallo: spijse uit de schottel nemen. Ummapar o dassono immai, roboen, rijs uit een sak nemen. Ummapar.o boono innai kallaman, enz. Paapar, pi, pa, ipaaparra, ipaapar, inipaapar, inoipaapar, doen so doen. Ummapach, Bitimreknden: aummapach, apacha, apachan, inapachan, inoapachan, klimmen, opklimmen. Paapach, pinaapach, papaapach, ipaapacha, ipaapach, iuipaapach, inoipaapach, doen klimmen. Ummarras, inummarras, aummarras, arrasa, ars rasan, inarrasan, tnoarrasan, schreden, over heen schreden, overslaen of voorbij gaen, Paarras, pinaarraë, papaarras, ipaarrasa, ipaar- ras, inipaarras, inoipaarras, doen so doen. Umpmaron, | inummaron, aummaron, aronna, ar ronnen, inaron, inoaronnen, oprollen. Paaron, pinaaron, papaaron, ipaaronna, iparon, inipaar ron, inoipaaron, doen oprollen. Nota, ver dubbelt d’ (r.) - Ummatat, 343 Ummatat, inummatat, aummatat, atatta, atatten, inatat, inoatatten, kouwen. Paatat, pinaatat, papaatat, ipaatatta, inipaatat, inoipaat, doen kouwen. isd Ummillag, inummillág, aumnûillag,- illagga, fl-. laggen, imillag, inoillaggen, Bille! open- slaen. Ummelag o naûpoot, o bido. Paillag, pinaillag, papaillag, ipaelagga, ipaelag, inipd elag, inoipaelag, doen sulx doen. Ummelis, inummelis, aumelis, olissa, olissoan, inolissan, ino-oltssan, dek opslaen, dek afne- men. Ummelis o babchab, een combaers op: slaen of afnemen. Paolis, pinaolis, paaclis, ipaolissa, ipaolis, inipaolis, inoipaolis, doen sulx doen. | Ummenig, inummenig, aummenig, enigga, enig- gan, ineniggan, inoeniggan, stillekens spre- ken: als die beschaemt of bedeest sijn. Pas enig, pinaenig, papaenig, ipaenigga, ipaenig, inìpaenig, inoipaenig, doen sulx doen. Umamnilloilo, inum: aum: illoiloa, illoilan, inillo- ilo, inoilloiloon, sterck en lang aenhouden in ijette begeeren. Paillvilo, nom. illoilo. Ummillo, inummillo, aummllo, illoa, illoan, inil- __Toan, inoilloan, het bewinden van een kind in de luijeren. Item achter derugge 'tsij wel, ’t sij qualik van imand’ spreken. Paillo, pi- naillo, papaillo, ipailloa, ipatllo, inipaillo, ino- ipaillo, doen so doen. P | Ummerap, 344 Ummerap, inummerap, aummerap, erappa, erap- pan, inerap, inoerappen, als Tummerap. Pa- erap, pì. pa. ipaerappa, ipaerap, inipaerap, ino- ipaerap, doen so doen. Ummichich,nummichich, aummichich, ichicha, ichichen, inichich, inoichich, kluijven. Pa- ichich, pinaichich, papaichich, paichicha, ipa- ichich, inipaichich, inoipaichich, doen sulx doen. Ummietiet, inumietiet, aumietiet, hk ietiten, inietiet, inoietiten, in enden bijten als garen, enz. Paietiet, pinaietiet, papaietiet, ipaietita, ipaietiet, mome, inoipaietiet, doen sulx doen. Ummior, inummior, aummior, torra, iórran, inior- ran, inoiorran, volgen: item toestemmen. Ummioro raniedo atite. gehoorsamen. Pa- ijor, pinaijor, papaijor, ipaijorra, ipaijor, ini- paijor, inoipaijor, doen volgen. Ummitto, inummitto, aummitto, ittoa, ittoan, inittoan, inoittoan, singen van een alleen, voor Imand singen. Paitto, pi, pa, ipaittoa, ipaitto, inipaitto, inoïpaitto, doen singen. Ummitip, inummitip, auromitip, itippa, itippen of itippaan, initippaan, inoitippen of inoitip- paan, doorsnijden, afsnijden. Paitip, pinaitip, papaitip, ipaitippa, ipaitip, inipaitip, inoipai- tip, doen door sniden. | Uimmitup. dn nr en en enn enn dee, nrd 345 Ummitip, inum: aum: ituppa, het bijten van stercken dranck. Ummoal, een plante of boomtje verplanten en tot dien einde uijt spitten. Paoal, sulx doen doen. ‚ Ummoò, wijen, het wiedt of onkruijt in de velden uijttrecken. Pao-o, transitt. Ummoob, inummoob, aummoob, oppa, Óppen, inoob, ino-oppen, uitvoeren, ten einde brengen, afdoen. Paoob, pinaoob, papaoob, ipaoba, ipaoob, inipaoob, inoipaoob, doen sulx. doen. Aoob, nom. é. | Ummomo, inummomo, aummomo, omoa, omoan, inomoan, Ino-omoan, een vrouwen hoofdtwin- del aen doen. Paono, pinacno, papaono, ipa- onea, ipaono, imipaono, inoipaono, doen sulx doen. Aomo, nom. Ummoror, inummoror, aumoror,, ororra, oror- ren, inoror, ino-ororren, smeer uitbraden. Pa- oror, pi, pa, ipaororra, ipaoror, inipaoror, Ino- ipaoror, doen uitbraden. Aoror, nom. Ummotul, hincken: inummotul, aummotul, otulla, otullen, inotul, ino-otullen.” Paotul, transit. " Umpo, inumpo, aumpo, uppoa, uppoon, ieupo, inouppoon, met de voeten kneden. Pauppo, pinauppo, papauppo, ipauppoa, ipauppo, ini- pauppo, inoipauppo, doen sulx doen. Uppo, inwoners koeken van gestamte rijs, brood. Wannan. 346 Wanndn, zuijden. Mat a wannan, mi, ma, zui- delijk sijn. Patawanhan, trans. Zchiet, thien; schrijft schien. - Zi, vis; schrijft ten. ‘Zia, een naeld; schrijft tsia. Zjabaan, een helft of side, van enig ding, hier- van seid men zjabáan anig en állámas, de slinker en rechter sijde. Een weerpartij of tegenpartij; schrijft sjabaan, verbum. Ma- sjabaan, pasjabaan, hierom oock wert het ge- bruickt als praepositio contra, adversus. Zihil, droefheid: van Mazichil. Zido, de borsten, melk. Van Zimido. Zjes, de ziele; schrijft tsjes. Ziga, maeijkens of kleine wormkens, als in de spijse groijen; schrijft tsiga. Zilo, lengte, hoogte. Van matsilo; schrijft tsilo. Zilak, een vlak of kladde. Van tsimilak. Zikakas, een sijdwoorm, sijde, 't sij geweven ’t_ sij ongeweven. Zimaro, een vlooi). Zimianna, zinimianna, tazinmanna, zianua, ziane ‚ nanni, ziniannanní, inoziannanni, mistroostig “sijn, uit mistroost ied doen. Pazianna, pina- zianna, papazianna, ipazianna, inipazianna, _imoipazianna, doen so doen. Schrijft. tsimi- anua, en stelt in T. | Zimichdllo, zinimichallo, tazimichallo, ziekulféa, zichalleon, zinichállo, inozichalloon, het klaer | van 347 _van boven afscheppen, dat d’ droosen onder niet geroert werden. Pázichallo, pi, pa, ipa- zichálloa, ipazichallo, inipazichallo, inoipazi- challo, doen sulx doen, Zimichier, zinimichier, tazimichier, zichirra, zi- chirran, zinichirran, inozichirran, gelijk sijn, nabootsen. Pazichier, pt, pa, ipazichirra, ipa- zichier, inipazichier, inoïpazichier, doen. ge- _ lijk sijn. Schrijft tsimichier, en verstelt in- T. Pataitach, idem tatschier, nom. geliic- __kenisse. Zimichzich, zinimichzich, tazimichzich, zichzich- __a, zichzichen, zinichzich, inozichzichen, ‘tgeen - kreukig of vouwig is effen strijken. Pazich- zich, pi, pa, ipazichzicha, ipazichzich, inipa- zichzich, inoipazichzich, doen also strijken, Zimido, zinimtdo, tazimido, zidoa, zidoan, zini- _doan, inozidoan, het suigen der jonge kinde- ren. Pazdido, pinazdido, papazdido, ipazdidoa ipazdido, inipazdido, inoipazdido, te suigen geven. Tummis o zinido, spenen: sjiem ini- tis o zinidó, een gespeent kint. Zimiek; zinimiek, tazimiek, izika, iziek, iniziek, inoiziek, knippen, een knip geven, indoppen, instippen, als men spijse in de saus doopt. Pa- . ziek; pinaziek, papaziek, ipazika, ipaziek, ini- paziek, inoipaziek, doen sulx doen. Schrijft: tsinijk, nom. tatsijk, en siet in T. Zimiesto, zinimiesto, imozianiesto, ziestoa,. zies- toan, 348 toan, ziniesto, inoziestoan, als tumpa. Pe- ziesto, pi, pa, ipaziestoa, ipaziesto, inipaziesto, inoipaziesto, als pátûppa. - Zimigoggo, zinimigoggo, tazimigoggo, zigoggoa, zigoggean, zinigoggoan, inozigoggoan, op de- teenen staen. Pazigoggo, pinazigoggo, papa- zigoggo, ipazigoggoa, ipazigoggo, inipazigog- _ go, inoipazigoggo, doen sulx doen. Zimikak, zinimikak, tazimikak, zikakka, zi- kakkan, zinikak, imozikakkan, openen; als zi- kak o ranied, enz. Pazikak, pi, pa, ipazikak- ka, ipazikak, inipazikak, inoipazikak, doen … openen. Maer dat alles van de mont, en oor wert gesecht. Schrijft tsimikak, en verstelt op de letter T. Zimilak, zinimilak, tazinnlak, zilákka, zilakkan, en zinilakkan, inozilakkan, bekladden, be- morsen. _Pazilak, pinazilak, papazilak, ipa- zilakka, ipazilak, inipazilak, imoipazilak, doen sulx doen. Schrijft tsimilak, stelt op T. No- men Zilab, onder tsilak. Zimimtes, zinimimis, tazimimies, zimisa, zimi- san, ziuimisan, inozimisan, proeven, smaken. Pazimies, pinazimies, papazimies, ipazimisa, ipázimies, inipazimies, inoipazimies, doen proeven. Schrijft tsimimis, verstelt in T. Zimioch, zinimioch, tazimioch, ziocka, ziochen, zinioch, inoziochen, dringen, kringen. « Pazi- och, pinazioch, papazioch, ipaziocha, ipazioch, - inipazioch. 349 inipazioch, inoipazioch, doen sulx dven. Zimipies, zinimipies, tazimipies, zipisa, zipisen, inipies, inozipisen, snijden. Pazipies, pi, pa, tpazipisa, ipazipies, inipazipies, inoipazipisen, doen snijden. Schrijft tsimipies, en stelt in T. Zimipó-o, zinimipó-o, zipo-oa, zipóan, zinipóan, inozipóan, op sijn knien leggen. Pazipo-o, pinazipo-o, papázipo-o, ipazipo-oa, ipazipo-o, inipazipo-o, inoipâázipo-o, doen sulx doen. Schrijft tsimipoo. | | Zimipoespoes, zinimipoespoes, tazimipoespoes, zipoespoessa, zipoespoessen, zinipoespoes, ino- zipoespoessen, kruimelen of veselen aflesen, afpluisen. _ Pazipoespoes, enz. doen so doen. Zimipok, zinimipok, tazimipok, zipoka, zipokan, zinipokaa, inozipokan, schilderen, schrijven. Pazipok, pinazipok, papazipok, ipazipoka, ipazipok, inipázipok, inoipäzipok, doen sulx doen. Schrijft tsimipok, stelt in T. Nom. tatsipok, de schrijvinge, oock ’t instrument waermede. „Tatsipokan, en tatsipokaijan, een schrijft plaets of schrijft tafel. Zimiries, zinimiries, tazimtries, zirisa, iziries, iniziries, inoiziries, waer aen? zirisan, ziniri- san, inozirisan, ied ophangen. Págziries, pina- ziries, papaziries, ipâázirisa, ipaziries, inipazi- ries, invipaziries, doen sulx doen. Schrijft tsimiries, verstelt ie T. Tatsiries, de op- hanginge: tatsiriesan, en tatsiriesaijan, de plaets 350 plaets waeraen, als een haek, enz. Zimsro, zinimiro, tazimiro, ztroa, ziroon, ziniro, -inozinìiroon, reiken, bereiken. Paziro, pina- zìro, papazìro, ipaziroa, ipaziro, inipaziro, ino- ipaziro, doen reiken. Zimirrit, zinimirrit, tazimarrit, zjirta, zjirtari, zì- mirtan, tnozjirtan, bij een band houden of lei- den. Pazjirrit, pinazjirrit, papazjirrit, ipa- zjtrta, ipazjirrit, inipazjirrit, inoìpazjirrit, doen s-Ix doen. Schrijft tsimirrit. Nom. tat- sjirt, 't geen waermede men n. ijet leijt, de bandt, hantvat. _Zimisakal, zinimisakal, tazimtisakal, zisakalla, zisakallan, sinisakallan, inozisakállan, op sijn hurkje sitten. Pazisakal, pinázisakal, pa ipázisakalla, ipázisakal, inipázisakal, inoipá- zisakal, doen sulx doen. Schrijft tsimisakal, en stelt in T. Zimisi, zinimisi, tazimisi, zisia, zisian, zinisian, inozisian, ’t geen dat? zisien, zinisi, inozisien, door een gat henen gluren, mikken, recht af- sien. Pazisì, pinazisì, papázisì, ipázisia, ipá- zisì, inipázisl, inoipazisi, doen sûlx doen. Schrijft tsimisi, en siet in T. Zimisellasella, zinimisella, tazimisellasella, zel- lasella, zellasellaan, zinellasellaan, inosella- sellaan, over lang ied doen, om-wis te nemen. Zino,een mes of mesken. B | Zio. 351 Zio, de hiele. Zió no chárrina, 't lelleken on-. der aen de ooren. | Zioe-zioe-no-saam, een kiecken vaneen velt- hoen. ie | Zipdán, west. Zipán a amisán, ‘Noord-west. Schrijit tsipán, en stelt in T. Zipáma “wan- nan, suid-west. | Zijs-ja, de zon, een dag. Zito, een klein hondeken. 352 Vergadering der Nomtina, in't __Favorlangs en Duitsch. Ad, een tak. Wert alleen Jahd van kleime telgen. A-adag, een hangsel, daer men geweer heh, een sjerp. A-apdchan, als tatta-isan, een trap. Arros, een rol, ied dat opgerolt is. A-drras, een treed, een schrede. A-drrit, een haijr-tuit van een vrouw. A-ilijt, de haim, of stam van grof-gras. Baron o arras. | | | A-ómo, een vrouwen hoofdwindel. Abdk, klein vaertuich. Abds, de zee, Abauch, een back. Abi, plaang. Abissas, rüsting, gereetschap om ergens heen te gaen. Abo, asch, kalk. Ach, roest. Achauan, vijer stede. Achi, ’t saet der nature, dat van mannen alleen. Achieb, of Bog, ’t hichaem. | Acho, noch niet; ácho man o micham,;ik hebbe noch niet gegeten ofte gedronken. Achoa, of Chauge, genoech. — Ada, een part of deel. sa | Adach. 353 Adach, een korale keten. Adaudon, dak van ’t huijs. Adda, padij. Addabon, een kalabaaksij Chachied, een dito daer men water mede a Tabo, een groote kalbas. Adad, een stuk, een end. Kattach, bit bórbor. Addas, en addas o rima, de palm van de hand. A-een, stank. Gen Aggan, een krab. Aga of alam, allerhande schiet ‘of werp-geweer; als hasegaijen, pijcken. Ai, die, dat, daer, maer niet verre. Ai, idem. Aicho, daer, maer van verre. Aicho-ech, daer henen, dat uijt. Aiodup o zijsja, den ondergang der son. Airien, makinge, scheppiage, richtinge. Van Merien, Airo-óssen, een sit-kussen. Aisennas, een kleine ster. Bahoan, een” groote ster. rages Ajor, de volgende. Ajor natta, de tweede. Akobos, een jaagnet, om beesten i inte vangen, Ala, pronck, ciragie. Alla, dat, opdat. _Alal, mildheit. Alle, een mand, kind. Aliod obarri, draeij-wind. Allolo of Eeb, brandhout. Amaach, 354 Amadch, (de laetste a cort afgebeten) de vese- lingen der wortels. Amis of Amisan, noorden, Amo, een pruim, pruim-boom. Item persick, persick- boom. Amo o ranna, kerse, kerse- boom, in assouk kareka. Amorra, de lever. Amorr’ o rima, de muis van de hant. Ani, voor desen, verleden. Aninumma of Anibanno, wanneer verleden 2 Animarara, heden verleden, secht men ’t savonts. Animarpesa, gìster avond. Aninaassa, onlangs, of korte te voren, Anitinnaam, eerst, of te voren. Anissima, huiden morgen, vroech. Annach, waerlijk, seker. Ansja, gisteren. Ansjada somma, gisteren morgen. Ansjutta, eergisteren. Anibi-ini, of anbint, verleden nacht. Animilip of ani-eicho, overlang, langverleden. Anizummies, verleden dagen. | Annomannoma, of assanniana, tsa: welaen, Annumma of numma, wat 2 „Ano, pekel. Apillo, een vinger. Siniápillo, den duim. Ga- kotul o rima o sasoot, de voorste vinger. Ba- bat apillo, de middelste vinger. Aior sjiem apillo, 355 epillo, de achterste vinger. Sjiem apillo, dautatsilien, de pinck. Apitlono asiel, een toon. A-ot of Autan, maet, tuijch daer men n mede meet, Aran, dienaer, dienstmaecht. Ara, mateloot, metgesel, comm: generis. Arapoch, ven mael, een netsak tot de reis, Araraatta, effen, vlack lant. Aras, gras. Arasta, een kluit aerde. Arat, touw, koorde, lont. Arauto, een vat, balie, tonne. _Aribaribat, weituigh, als pijl, boog, visnetten. Ariem, allerhande limoenen, citroenen. Baron o ariem, desselfs boomen. Ariemmato, pom- pelmoesen. Arorroan of arorroaijan, vergaderplaets. Ta, of don o arorrc-aijan, plein of huijs daer men vergadering hout. Arrabis, de borst. Arrar, een pagger, tuin. Arararaan a idas of modaraudau ja idas, volle maen. Arrasta, een kluit aerde. Arribil of ballag, huijs-raet, altdstinide tuijch tot kleeding, of ciragie. Arriborribon, de nek, en ‘t achterhooft. Chauch o arriborribon; de kuil in de nek. | Arri-eddan een huijsgesin. Arrina, groote, en oog, kleine bamboes. | Arripas, Arripas, een duisend-been. Arro, een armring; oock gereedschap om gras uijt te plucken. Arrorn, een tak. Arrobo of taddogan, de romp van mensch of beest, ofte 't gebeente van de ribben. Bottorro, de romp van ’s menschen hichaem daer ’t hooft af is. | Asaboan, tuijch om met sijn tween te dragen, als berrien, baren. _Asaboan o macha, een dood berrien. Asa, ware, coopmanschap. Ása-o babo, een verckens-kot. Asamma, sekere spetie van bamboes. Asjoddan, de wanden van ’t huis. Asopietpiet, een soom. Asopir, een werpnet. Asas, leuiheid, traecheit. Asanas, een dorsch-vloer. Asi, een teemst; verenigt asies o riba, een hemb- de, eijgentlijck de witte boort om de hals van - een rockie. Asian, stijl in 't midden van't huijs. Bandon, de twee uiijterste stutten, daer de vorst op rust. Asiel, een been, oock bout: Chaûch o asiel, ’t hol onder de voeten. Asiel o zijs-ja, de stralen der son. Asinok, een neusdoeck. Asoan, 357 AÁsoan, groote boomen. Ieran, kleine boomen: A-tsitsi, kleine erter. Asoso, een gave, of geschenck. Assaban, een dorp. Assal, een velt-ratte, bijna den mol gelijck, Atas, schilderei, ook eer: letter. Atatta, ijeder, een voor een: arárroa; twee er twee: atattorroa, drij en-drij: asaspat, vier en vier: achachab, vijf en vijf: atastaûp;. ses em ses: aito-ito, seven en. seven: maaspaaspat; acht en acht: atatschiet; tien en tien. | Atazjies, molik, om ’t gedierte af te weren. Âtaúso, genees-middel, medicament. Atil, leeringe. Atillo, gebod. Atippo, een roer, musquet. Atite, een woort, reden’; atite o assaban, gent lijcke oratie tot ’t vole __Atoasa, de speciale relatie tusschen suster. en broeder. Atap, al wat tot itlidsge van ei otacheureg gee bruickt wert. | Atokar, mast, mnast-boom. Atim, voet-angel;’ baro | Aubo, welie, vischekorf, Aubon, een hoender-kot Auchad, hanesporen. is Audik, BN entiet, diekheit. Panu, huile ‚geswel.- … - Aukat, blijdschap, liefde. | ob Aukor; 35E Aukor, stop van pul of kan. Aurog, de nieren. Auzzi, schrik, verbaestheit. Ausa, was. Aùsean, chineesch watervat. Ausoan, streeck of cours ergens na toe. Autat, meninge, vermoeden. Auwijt, alssem. Atazaijan of Atazauman, een tafel. Azjies, vreemdelingen. | Azies-in, vijand. Aziman, schattinge. Ba, een stoel: ofte ba ó ásielen. Baak, ledich, prive, onnut, omniet. Baan, de superficie soo binnen als buiten. Baas, een jaar. Baat, een vrucht gelijk de pompoen. Baat o poot, een water limoen. Baat o baam, een pompoen. Baat o baat, of baat o gagil, een meloen. Babaas, tijdinge, boodschap. Babassves, kus, soen. Babas, aerde dam. Batido, schrijftuiich; als pen, pinceel. Babilla, tuig daer men mede klieft. Babisi, gewas van rijs, gierst, eer daer noch vrucht in is. Bachor, dwaasheid, ontroedichheit. Bachorren, chubboen, rausan, rachoon nar, gek, dwaes, sot, mal. | Babat, midden, ’t midden. Babat a don, binnen-yloer van 't huijs, de mid- den kamer. Babat-apillo, 359 Babat-apillo, middelste vinger. Babat a bi-ini, midder nacht. Babechab, een deken, combaers. Batbennono, een gomb, bekken. Babiar, schouders, voorbouten. Babiar o abi, een tak van een bos pinang. Babidan, de plaets daer men sich gordet. Babied, een gordel om de lendenen. Babo, boven, om hoogh. Item van ’t gevogelte; _’t geroep van mussen, ratten, slangen, enz. Babodol a oog a zijsja, omtrent half vijf. Baboan, een grote ster. Baboàn o marara, de morgen ster. Babodr, honich, quiijlsel tot dranck. Babobo, zeve. Badlo, een vercken. Baborra, de gront of fondament van een _huiijs. Baborrajan of Baborranni, parparre, ie van bamboesen. Babosa of Cho, een mensch, volk, luiden. Babries, knoop, strick. Babries o raro, een hoed-bant. Baborrot, bindtuig. Babot, schoenen. Babot o asiel, voeten. Bachas, droogte. Bachinan, de koortse. Badda, gesel, vrijer, in 't gemein al 't manlijck bete jongh van mensch of beest. Baddoa, 366 Baddoa, battan, tippo, die opeen dach geboren sijn. Bado, golf, bare. Bag, horens, harte bock. Bagchan, een dragt, een paer. Baycho, vrucht, als comcommerkens. Bagchonoadar, de spieren boven aen ’t dick van ’t been. | Bagchontéa, spieren beneden d’ oxels. Bagga, de longe. Bagga o chau, of boat o chau, een gloeijende kole. Bajan, oost. Bajus, een storm-wint, een storm. Bai-lalian, omtrent half tien. Balat, een rij van tween besijden d’ ander. Ballasaá, een houwer. Bao, nieuw, jong. Ba-o aidas, nieuwe maen. Baron o chaar,de schaft van een penne. Baron, hout, stock, boom, bosch. Baron iel- iel, moerbesie boom. Baron o bilpil, pij- sang boom. Baron o roggo, kalapper boom. Baron o abi, pijuang boom. Baron o amo, pruimboom, persickbeom. Baron o amo ran- na, kersse boom. Baron o ariem, limoen, „eitroen-boom. Babiog-i, sekere boom, dragende blaeuwe bloe- men als siringen. Alabos, aras, same, satik, sijne 361 “_gijne bladeren werden gebruickt op eenich verseert verwronge lidt. Maran, vlier boom, Dallolees, bijna a's de bercke boom. | Barri, de wint. Bar-bar, suiijjden wint. Bar- bajan, oosten wint. Bar-tsipan, westen wint, Mas oan, noorden wint. Barbajan a wannan, suiijdt ooste wint. Bar tsipau a wannan, suijdt weste wint. Barri tabo-ol, noordt ooste wint. Bar-tsipan a amisan, noordt weste wint. Barrabarraas, naekt. Barras of bior, overigh. Barren, natuurlijke vlecken aen ’*t lichaem. Bor- rah, groote aengebore vlacken; ook drancke: kladden op de klederen. Barieg, koper. __Baro of barieg, een. koper bekken. Barrija oetas, een regenbuije. Bdárranach, een ijseren pan. Barrien, corps de guarde, wachthuijs. Barritok, papier. 8 Barro, schoof, bos. —_ Barrobo, veld-rot: kamossimos, veld-muisken: kadzijs, een muis. Bart, een vliege: taitai, turrìiturri, een vijèr vlie- ge: rieb, een musquijt, mugge. Bassarro, ajuin. Batbat, bindsel van bamboesen; tatkach, _bind- sel totjacht: choa, kleine bind-rotting. Bat- bat 362 bat tsiaas, cort bindsel. Batbat tasso, bind- sel van een vadem lang. Bato, een steen. | Batono macha, 't appelken in de visch ooge. Batono chachach-oan, een slijpsteen. Batúr, gierst. Baziap, moes-kruijd, eetbare groente. Baziep baan, malva. Robarroboûlaloas, bijna __als malva met stekelachtich saet. Sisjien o ranna, koel-poorte, argentaria. Babinnik, wil- de majoleine. Sarolad, mogelijk basilica, mogelijk melissì. Babiár, sentse-jun. Dir- ró, salvie. Baboulich, focke-fockjes. Erat en a-eûm, sein. Auwijt,alssem. Togea, mar- goise. Tarraras, porceleine. Tarraisán, wil- de kervel. Talhli, suering. Oe, mee. Ba- ziep o poot, mostaert kruijt. Rasan, loof van violen. Tallal o rasán, violen. Tari-másoan, een lelie. Arosaten dalobe, wel rieckende _ kruiden. Daien a ta, bata, atomo. Rool o babo, distelen. Ool, henneb. Bazig, de huid, ’t vel van een beest. Bazig o malam, een schild. Baz-o, duivels broot, paddestoelen. Bazioen, verschimmelt. Beida, de milt van een vercke. Beries, jongste broeder of suster. Betoto, een duijve. - Bia, een blad van boom of kruid. Bionot, de | twee 363 twee verhevenen bladekens aen de sijden van de neus. Biorool,de billen. Challam, een blad van een boek: challam o bantok, een blat papier. | Bido, swartsel van potten, inkt, beschreven pa- pier, swarte verwe. Big, brossij, giech, ruud, ruidicheit; schurft, schurftheit. Big-en, ruìdich, schurftich. Bigeno, schuim. Bi-ini, de nacht. Bikkag, een biggetje, varckentje. Billa, kloof, barst, breuk. Billabe, een karel, soldaet. Billaak, de breete van eenich ding. - Billang, gespou we bamboes. Billik, grof inwoonders geweven doeck, ook seildoek. _Biloag, een verckens pijck, hellebaard. Bilpil, pijssangboom. Boo bilpil, pijssange. Binnan, een harte-beest, ’t sij bok of hinde. Masorro, een harte-kalf. Sinnio binnan, een hinde. Bag o basan, volwassen harte-bok. Bao binnan, jong harte beest, van een jaer out, of daer omtrent. Chaddoa, een spits-bock, die noch kleine horens heeft. Masjam, een oude bok. Bio, sop, dat gekoockt, of daer ijet ingeweickt is. Bioa, donder. Bioes, 364 Boes, de pens. Bisa, een pijl. Roddok tallapiech, groote pijlen. Borro; hart riet, daer pijlen afgemaekt werden. Bittik, af ist, als ied in tween getrocken, ge- houwen, of gebroken is. Bossot, uijt ist, ale ied uijt getrocken is, item chos, cho-oós, als ’t over lange uijtgetrocken wort. Gieg, wan- neer ied scheurt. Boch-ies, in duigen ist, als ied in stucken valt. Bottók, geraedt ist. Bi- poch, tit. Goch, 'tijsser in. Bottok,'t kraeckt. Nitik, ’t kraeckt fijntjes. Bo, diepte. Boa, saet vrucht, vleesch aen beesten, visch aen vischen. Boa iel iel, moerbesie. Boa roggo, kaälappa. Boa amo, pruim, persick. Boa amo ranna, kersse. Boa bilpil, pijssang. Boa abî,pij- nang. Boa arien, limoen, citroen; Boa idoon, druiven. Bo-o, moer van ‘inwoonders dranck. Cha, d’ uijt geperste moer daer van. Bo-ai, een pulle, item bagi, en tapollági. Bo-ar, slijk, loot. Bodda, houtjes daer de inwoonders mede rekenen. Boeboe, voorouders. Boesjam, een grootvader. Boesini, een grootmoeder. Boelassi, de blase. Boesám, den hemel. rf MOAT | Boetsina, „865 Boetsina, een wan: tat abbis, idem. Bog, het lichgaem, huid van mensch of. beest, bast, schelle, | | Bog o macha, d’ oog-decksels, Bokkebok, gevult, gevoert. Ribokbok,een. ge- _ vulde rok. Ballabal, vulsel, als cattoen; enz. Bokir, de strot. Bon, stomp. Bo, ontferming. Bo. (cort afgebeten) diep, daer de gront verre is. Boch-o, stanck. Bokkol, een ongestalte des lichaems, misschien bochel. | Bokkollen, die sulk gebreck heeft. Bonnon, het lidt van de lies tot de knieschijfe. Borna, veld, velden. Bonn’ o aribaribattan, jaag velden. Bonn’ o tattappan, bouw velden. Bonnad, sant. Boo, vloer of soldering van der aerd verheven, Borra, vrede genoten. | | Borrabór, stof. Borrere, een wenne. Borrog, wat bultich of verheven is aen eenich ding. Borrog o not, bult op de neus. Borrog o ta, een eilant, Borrog o ‘tazajan, de kant van een tafel. Bossor, de wortel. Boot, een planck. Bottul, 366 Bottul, eeu pijck. Bottoos, een kat, proverb. assoûk i orran maus; _ È _o bottoos, voor mal laugs de werelt lopen, Bottoos o adda, een muskeliaat-hat. Bre, een boge. Chaut, een lijkdoorn. Chaar, veder, vlerk, wiek, vleugel. Choan, de buik. Chachod, een vrage. Chachad, loon, vergeldinge ’tsij goet of quaet. Chad, de kuit van s’ menschen been. Chacheriel, een sage. Chadsia of olla, bijna. Chach, stof van gestampt saet. Chaggai, een lapken sijde, of gaeren stof. Chachaú, een besem. Ld Chachap,een deksel van een pot, panne, ka- nasser kist; ook deure, venster. Chachap au macha, begraef plaets. Chachap po-o, de knie-schijve. Chachaab, een schep-net. : Chacholòk, hautschoenen. Chagchi, een priem. Chachilip, een snijders schare, een tange. Chachobomnan, tuig daer men geweer in opsteekt. Chaggi, wel, terdege. Mab o chaggi, wel weten. C hallo, riet. | Chalapiet, de milt. Chachánpir, haltstarricheit, weerstrevicheit. & hagcku, 367 Chagcho, looge. Chammu, drank of suiker bier. Channa, een otter. Channúmma, ook. Chaûch, een kuil, ook allerlei „nholling in eenich ding. Chauch o ranna, een dal, valeije. Char, adem, stem van mensch of beest, reuk, geur vau eenich ding, ook kleij. Char-don, de buitenplaets van een huijs soo ver die rondom daer toe behoort. Charrina, de ooren. hg Charrio zijsja, oidas, o baas, sommige dagen, maenden, jaren, niet allen. Charrod, koussen. Chasi, een vleder muijs. C hdtto, roock, taback. Chaà, vijer. tl Ché, dreck. Che o chart de vuijlicheit ‘in ooren. Cheme, etter. Chi, biesen, daer de Wee matter van breiden. Chi-oor, een botte. Chimotor, de eileboog. | __Cho, volck, luiden. * Chodon, maeg-schap. Ckhòbon, een schede. Choma, een beer. Chome, 368 _ Chome, garen, troïjen. Choni, homme van visch. Cho-o, een spruite. ‘ Chor, het vet-aen de darmen. - Chre, een: rochebel, Daal, strooi. Daas, schubben van dee. Dabe, een waterkruick, emmer. Dalai, een schotel. Ddsso, rijs. Dille, een jonge vogel eerst uijtgebroedt, Dippi, ijser. Doat, grof lang gras. __Don, een huijs. Don o adonni, een keucken, koockhuijs. Dorren, de lippen. Dérrogen, scheeve, slimme tanden. Dollidol o baron, de top van een boom, ofte Dol. Dummo, sweet. — Dáppoch, het haijr van allerleij beesten; ook over s’ menschen lichaem. — Edimma, porceleine kruijd. Eet, brandhout. — | Erab, de wille. Ema, velt. Gaat, een punt. Galan, de maegh. Gog iptoto of Gorrogot, een duijve: don ‚ogor- rogot, een duijve-kot. Giddig-gid, 369 Giddig-gid, een vuijst. Haailsi, een draag-stok. Haibos, de dûivel. Idas, de manne, een maent. Idod, een schelp, lepel. Idoom, duiten. ’ Ijo-júm, een kiecken. Tjos, een korfje. Imoch, rûijchte, onkruijt. Ina, ick. Inan, boomen. Isan o morri o cho, den dageraed. Tries, een sand-berg, duin. Kaibil, een swaluwe. Kaijo, een tresel. Kairi, de slincker hant. Kallamas, de rechter hant. Kil'aman, een groote pot. . Kakatos, een scheermes. Kakam, een keten. Kakaibach, een schuijer. Kaman, aengetrouwde maegschap.… Kakaronot, 't middelschut in de neus. Karm, de krake-beenen. Karo, een sprinckhaen. Kibach, een schare. Kikier, een scheûre. Kòle, een leeuw-wirck, Kúki-júm, een kiecken. Labies, _ 370 Labtes, de slach-tanden. Babo labisán, een beer met slach-tanden. Lab-lab, een waeijer, vliegelap, vuijlis schûp. Lalian, de middach. Lalián aìdas, middernacht. Lalladen, een oorkussen. Lallokoch, een kam. Lamo, den daeuw. Lelka, den blixem. Lelpi, het haijr boven de aans Libbo a dippi, tin. Lili, de oxel. Ma-apárrach, een hoereerder. Mapappd, kort. Machd, doodt. Item de oogen. Machada idas, eclips. Machada aras, dor gras. Máchen, oudste broeder of suster; cosijn of nicht. Madich, sieck. | Mai-dcho, een swager of swagerin. Maimoch a ta, een wildernisse. Malatd, een hamer. Malat' ositúm, een bijl. Malmat, sacht, teeder. Mallo, een kom. Mallo idas, een schotel. _Mallosos, een silver schael. Mallas a ta, een plein. Mallas a boesum, helder, schoon weder. Mammal, een deern, vrijster. Mampa, 371 Mampa, een vogel. Mammarro, morgen. Marne, kalmte, stil weder. Mdar, een quackel. Marob, dronckich. Maraag, een haes, konijn. Mdram, vlies. Maraas, hart. Maraas a ta, harde vaste aerde. Maradás a zijsja, omtrent half ids Maramorammo, ’t schemerlicht, s’ ae en t savonts. Marara, ’t cht van dach. Mare a inoritan, oratrent half drie. Maroop a zijs-ja, half achtermiddach tot son- nen ondergang. Marpesa, avondt, den avont stont. Mdsi a oetas, een slach regen. Masanno, hoe? Masanno mato, hoe groot % _Sallas o baron, de stam van een boom. Masjam, een oudt man. Masini, een oudt wijf. Matacha, groen. __ Matsilo, lang. Maû, een vader. Mausa, een velt dat schoon en van ruichte ge- suivert Is, Mausi, wit. Maaúsó, een weduwe ofte viahlka: _ Miponpon 372, Miponpon of Moedippas a zien, gebroken tanden. _Misi, pis. a, Moddon; de gevel van een huijs. | Morietof Moriet a zijsja, ontrent half twee. Morra, ’t aengesicht. gn Morr’ o asiel, 't onderste der voet. Motò, een hoeck. Naan, een naem. | Naankankán, d’ amandelen der kele. Nauas, ’t gehemelte, des moats. Naassa flusies, over een kleine wijle, _Nat-is, het ingewant. Naupoot, deck, linnen, kleeden. Nei, een moeder. | Neitv, seven. Neito a rummies, een weke. Noeno, braem. Nok, snot. Not, de neus. Not o zido, de tepel van de mamme. O, allerleij stercken drank. jk Obo, een klouwen garen. Oda, de darmen. Odó, de galle. | Odor, het borst been. als: sasoom,ochaan. Odúm, doncker, donckerheit, j Oela, den rijm. | Oetas, regen. Oeno, het huoft, | be Oeno, 313 Oeno paús, de hecht van een parritig. Osno o abi, een bos pinang. Oeno bilpil, een bos pijssang. Oeraas, grijs haijr. Oggach, een ader, sênuúwe. Omarrimdrrais, een rispe. Onad, een vlamme. Oog, een bamboes. Oos, hennip, eer. trommel. Oosso, een schilt padde. Oot, been. Oot o oeno, het bekkeneel. Oot o ‘tees, 't been vän’t voorhooft. ‘Oot o sies, t rugge been. Oot o arrosö, eeù riblse. Orodn, een water-put; als rao. Orcbva, de kinne. | Orúm a macha, de oog-appel. Os-os, ’t scheen-been. Osi a macha, 't wit der ooge. Osús, een haijr-tuit van eén min. Item Bras knopen, boven in ’t lange gras gebónden. Otoppiet, de wijn-brauwen. „Pa, particula negativa. Petummo, speecksel. | | Pia nu. Pia-pia, terstont. Piädâ zijsja, heden. Pikier, de enckel, of kneukel. Po, ’t geroep of de sang der vóöélen. Po a kokko,’t hane gekräéij. Pó-a, een reijger. Pollál, de navel. Po-ò, Po-ò, de knije. _Pó-o,’t merg in de beenen. Pook, een uijl. Pötto, een knockel, quast. Potto no erijn, de heûpe. Pottono sameer, de kaken. Poot, een chinees. Pas-pas, stof regen. Passoes, een boor. Patsji-simma, den morgenstont, tot half mid- dach toe. / Paus, een houwmes. als: Pó-05. Qúa, een weijnich, kleijn. Raat, spiering. Rabbo, de wolcken. Raboan ja zijs-ja, duijster, wolkerich weder. Raacha, een spoock, gespuijs. Raag, een lidt. Raöcha, de lendenen. Ragga, sierij. Ranied, de mont. Ranna, een heuvel. Ranniran, een luijpert. Ranob, de baerd. Rdo, een water-put. Raös, een kijse. Raraudon, een buur huijs. Raro-ossan, een banck. Raro, een hoedt, hals bandt. Rarot _375 Rarot o zien, tantvleesch. Raruppe o man o michan, de passagie daer eter en drincken doorgaet. Rasoom, den tijt, stond. Als rasoòm o adoän o zijsja, den tijt der sonne dat men koockt: i over drij uijren. Beduidt oock, ’t hoogste van de vloet in zee als ’t stil water is. Ra- soommo a doan a zijsja, half achter middach tot sonnen ondergang. Rátta, een haijr. Ri, den hals. Riba, een kleet, ea Rib’ o tasso, een tabbaert. Ribó o choluk, een hembd. Ries, een mugge. Rima, een hand. Rini, een bij. Rinas, een treft, vijer-ijser. Rinies, een vers. Robon, een sack. Rogga, een kiecken-dief. Rôggo, een kalappa. Ronnoán, het gras daer de velden mede gedekt sijn. Rosso, gengber. Rummies, een verloop van dagen. Sabbata, een strate. Sameer, de wangen. Saam, een veltnoen. Saan, ’t verstant. Sacha 376 Sacha, of Sachana, daerna, Sachier, ‘tonderste der kuijt van s’ menschen been. é Samarotta, overmorgen. Sandon, ’t portael, of ingang van een buijs. Sapisab, een leuif, of dack. Sarra-oa-oa, een’ kraeije. Sarrisaar, ’t net der darmen. Sarroso, nevel, mist, damp. Sasdppa, een tafel kleet, spreije. Sasapp' o ratta, een beddekleet, slaep-laken. …Sasar- raijan, een bultsack. Sassies, een draed-garen. Sas-sds, een versijg-teijle, schuimspaen. Sasalldn, een ring. Sasúllan, een kanne, flessche. Sasirdú tattollo, een kandelaer. Sasiráû. sasi, een sout vat. î Sesnab, een kleer besem. S “ag, groot gebergte. Sig, 7% een man, | „een kint: sisjiem, kinderen. Sjiem o 1, kints kint. Sjiem ósso, een weeskint. badda, een soon, jongen. « Sjiem. mam- en dochter, meisken. Sjiem parrach, e kint. Sjiem pattala, een stief-kint. akan, een klein Suijs kint. sche. | den boort, de strandt. Sjiem sjien “Sjiem mali, e een hoer Sjiem 0 ‘Siri, een MUÊ ê e 5 de rugge. E … Sies, Sisi, Sisi, ket einde. Sjies, de ziele, geest. Silok, een kap-mes. Sini, een vrouw. | Sinaratros, ’t niervet. Soan, het suijden. Soböchen, een bock, die sijn hoorne heeft gevelt So-è, silver gelt. So-ëv kakan, goût. , _ Somma, morgen. _Sóssúmimna, den doijer van een eij. Summaksak o bajan, 't kriecken van den. dach. Ta, aerde, lant, ’t aerd-rijck. Ta-os ata, den __aerdbodem. | Ta o baziep, een hof tuijn. Tach, sap, vochticheit. Tuch o zido, melek, soge. Tagg, bloet. Tallipallipan, de slaep van ’t hooft. Tatlochon zijs-ja, den gantschen dach. Taak a idas, ’tlaetste quartier maen. Taan, een strick. | Taddin, het schouderbladt. Taddarris, een slot. Taddorrodauron; een spiegel. | | Taitai, een vijer vliege of turriturri. Tairien, korael snoer. Tappoesan, een honich-bte. Tariboan, een regen boge. | Í Tarran, 378 Tarran, een wegh. Tarraras porceleine kruijd. Tarrogorogh, visch, kakop. Tatsaar, schijnsel. Tatsira, de tong. Tattas, een hane kam. Tattdgga, ’t kinnebacken. Tátto o roog, de harssens. Tatultul, een bûsselken strooij of alssem, 't welk men om de muskieten te verdrijven in brant steeckt. _Táttúppa, de ha Tattannanno o parara, een venster: papápordon. Tattakob, een pavelioen. Tattoos, een schaaf. Tattoob, een gieter. Taú, ’t hooft-haijr. Tattakor, een staf. Tattollo, een kaers. Tatintin, gewicht. _Tattachum, een muts. Tatte lellum o riba, een hemd rok. Tapach-a, een broek. Tattopoch, oor-hangers. Tattakal, lind, d’ hoofd-windel van vrouwen. Tattottoan, een aenbild. Tattabbi, een bedde, daer men op sacijt, als in een hof of een acker wat verheven wert ge maeckt. Taugo. 379 Taugo, een species van welie spits toelopende. Tazino, de beck. Tea, een arm. Tebabon, een endvogel. Tees, ’t voorhooft. Telp, een kist. Teo, een oïjvaer. Teor, garneelen. Tochab, een gadt. Tatto o telp, een sleutel. Tatto o chirrap, een tantstoker. Tochab o not, de neus gaten. Toop, de sijde. Totto, de top van ijets. Tötton oeno, de kruin van ’t hooft. Tóllalis, een vonck, spranckel. Tos-dssi, een holle kijse. Tretre, seker beestje 't sick, van sijn sang sijn naem heeft. Ê. Tsia, een naelde, spelle. Tsibaragoan, tsigan of itorra, groote velt haegdis. Tsikarra, kleinder velt haegdis, met een lange steert. Tsipollopollul, gesprenckelde huijs haegdis. Tsipan, west. Tsio-tsio, een klok, schelle, belle. Tsi, visch. 'Tsìi ballal, allerleij kleine visch, kat visch. Tsì sábbi, karper. Tsi meried, pa- ling. Tei rûmmod, harder. Tsì maarrát, schel- visch. 380 visch. 'Tsirodo, kabos. Tsi rummìi, sambi- lang. Tsitarra boetsina, eeuroch: tsì tarra pagaoûbaas, sweert visch. 'Tsi taláûs, een sand-kruiper.. Tsi tarrea, als jorge herdertjes, maer kleinder, en anders alsde bodda. Tsì rócot, spiring. Tsi do bagger. Tsi târrogor- rogo, kaelkop. Tsi teen, een vischken heb- bende schubben als de karper doch blijft klein- der. Tsichinad. Tsi badda, visch als een jonge herder doch spitser van muil eh root van oogen. Tsì kabea, bijnaals de ‘teen, maer kleinder. Tsi ballas. Tsi zijd o bazieg. Tsi ebotó botto, karta. Tsi taddai, een tonge. Tsio bio baas, een grepe. ‘Tsi taddädach, chinesche vis vol graetjes. Tsì tillabis, een brasem. Tsi o tallalak maûsi a bog. Tsio kam sig, marun & log. Tsiì paûsosan, een breede visch met een spitse neus, klaeren weeck. Tsi abaas, een haeij. Tsi oár, bijna gelijk schelvis. Tsio bioog, schardein. ‘fsi kaisjijs. Tsi daulan. Tsi o tikko, sabsab. Túllala, een bloeme. Túûllala ordsan,een viole. Túppo, een hooft deel, hooft-stuk. Tútto, ’t hert. Tuttoach a zijsja, den opganch der sotitie. Uimmarap o lalian, omtrent half een. Unimiillag o rimá, eén vlacke hant. Umimidr o bärri, voor-wint. Umparachpach a ta, nn tn nen tn in Sn Ad WE 381 Umparachpach a ta, losse aerde. Wannan, zwjden. Zéne, de herssens. | Zijsja, de son, een dach. Zijsja o aisdssenan, dz rustdach, sondach. Zijsja o tatuppan, de werckdach, Zien, een tant. Zido, borsten, mammen. Zi-o, de hielen. ye _Zio-nochdrrina, ’t lelleken der oore. Zino, een mes. Zikakds, sijde, sijde stof. EINDE. 02 Eenige taalkundige & ophelderende aanmerkingen op het Woordboek der Favorlangsche-taal, van GiLBERTUS HAPPART: door W. R. van HoëveLr. Tkeol. Doct. en Predikant te Batavia. Blz. 37. A, aan heteinde van dit woord zegt de schrij- ver “ Maibaz so-o, gelijk sijn.” Ik heb er langen _ tijd op na gedacht, wat hij hier mede bedoelf, zonder den waren zin te vatten. Eindelijk is het mij duidelijk geworden. Het woord maibas beteekent gelijken, gelijk zijn. Hij wil er dus mede te kennen geven, dat 4 en So-o gelijk zijn, dat beide ende te kennen geven: gelijk dan ook in voce so-o nader blijkt. | __Aomo, een vrouwen hoofdwindel. Uit dit woord zien wij, dat de beschrijving van de klee- ding der inboorlingen van het eiland Formosa door VALENTIJN niet zeer juistis, als hij zegt: “In DEN ee ss pe 383 “Int gemeen hebben zij of wel geen kleederen, geheel naakt lopende, en die al een kleedje aan ’t lijf hebben, gebruiken een groove Tjits, of eenig ander grof katoen; maar die zich zeer kos- telijk onder hen willen opschikken, kleeden zich met een zijden kleed, of meteen kleed. van hon- - den haar, dat zij zeer net weten te spinnen en te weven.” Behalven deze aomo, of vrouwen hoofdwindel, vinden wij in dit woordenboek nog vele andere namen van inlandsche kleedingstuk- ken, en sieraden, als bij voorbeeld: Adach, een koralen keten; raro, een hoed; riba, een wam- buis; tairien, een korael snoer; tatachum, een muts; fattopoch, oorhangers, enz. zoo dat de kleeding der Formosanen niet zoo eenvoudig was, als VALENTIJN dit doet voorkomen. Op die wijze ziet men hoe nuttig de talen zijn, om er het karakter, de zeden en gewoonten, en den aard der volkeren uit te leeren kennen. Blz. 38. Abo, asch. Ofschoon er tusschen het Favor- langsch en het Chineesch, Maleisch en andere Indische talen al zeer weinig overeenkomst schijnt te bestaan, zoo dat het althans geene naauwe verwantschap met deze schijntte hebben, treffen wij toch in enkele woorden eene alte - groote gelijkheid aan, dan dat wij dit aan het toeval zouden kunnen toeschrijven. Zoo komt het woord abo, asch, kalk, dove kool, volkomen over 384 overeen met het Maleische aboe, en het Ja- vaansche hawoe, welke beide woorden even eens asch beteekenen. Wij zullen later op dit onder- werp nog nader terug komen. Blz. 39. Adda, padij.. In het manuscript vindt men al het geen op dit woord meer gevonden wordt; dan “Adda, padij,” er met een andere hand bij geschreven. Door de onduidelijkheid. dezer vreemde hand, heb ik langen tijd veel moeite ge- had,om sommige woorden. te kunnen lezen. Van daar dat er dan ook eenige fouten zijn ‘ingeslo per, die ik nu ontdek, Zoo leest men, op dit. woord ‘“ Madocka ja adda” ’t welk moet zijn “ Ma- dorka ja udda;” en iets lager wordt verscheiden malen van “rijzen” gesproken, terwijl ik nu zie dat er “aijren” staat. Aga, allerhande werp-geweer… VALENTIJN spreekt ook van dit soort van wapenen der For- mosanen. | Blz. 40. Airo en essuro, lees esurro. “Aissen.” Al het geen van dit woord gezegd wordt, is ook met een andere hand zeer onduidelijk geschreven. Van daar dat het, zoo als het thans in den text voorkomt, door al de verkeerde lezingen en mis- stellingen, die er zija. ingeslopen, bijna onver- staanbaar is. Wij laten er hieronder eene nieuwe lezing van volgen. “Aissen,. wert seer veel | | wt Kn 385 | veel gebruikt-in veelderlei manieren van spre- ken. Vinde geene andere tempora als dit eene. Het schijnt te'beduiden: het weg wesen van eenig dinge: : soo secht men, wanneer iets ver- brandt is, aissen o chau, id. est: het is van ’t vijer verteert,” ER Blz, 41. , sai Afl | Ake Pauso. Reg. 5. v. b. pe rauso, k ligt, voor gevallen is ’t. Alladoch, “zuiderwaert genaemt kalldaden i dat is: in ’t zuiden van ’t eiland zeët men kalla- doch. Reg. 14. v. D: lees voor spe, het woord species Blz. 42. Amor ra, d’ levers, lees de lever. Andnaassa, lees voor: “ani tin ‘naam ja piri naapoot:” het volgende “ani tinnaam ja put “_paupóot.” Wat voorts de schrijver met het woord “cangang’’ bedoelt, verklaren wij niet te weten, misschien zal het ’t een of ander kleeding- stuk van lijnwaat zijn, omdat “naupoot” lijnwaat … beteêkent. Het woord cangang,-dat wij hier aantreffen, komt meermalen, in dienzelfden zin, voor, zoo als onder anderen ook nog a blz. 44, in voce Ararroa. « _« sk: Biz. 43. Ani-aicho. Langer oefening, heeft mij doen inzien, dat ik ook hier verkeerd had gelezen. De his lezer verbetere dus dit woord, als , volgt; ü | z. dd 386 N | volgt: dahiciëhe; de (í) in ani, heel lang uit- gebracht, is van één beteekenis als ani milip.” Annuma, als numma, annuma; sassonoe.” lees ‘““Annuma, als numma; annuma sassonoe.” Aran.” De vierde regel van onderen, lees voor doch” het woord “oôck.” ‚Blz. 44. Arassa. Dewijl wij in ’t manuscript het é _-woorÙl niet wisten te oncijferen, hebben ‘wij dit door een teeken ( ) te kennen- gegeven. Thans is dit óns eindelijk gelukt. “Arasso, een vrouwen onderrock, ook een spetie, enz.” > __ Blz. 45. | | ““Arros-os van wdd a-arnarosios,’ lees — dn rros-os, en inimarros-08.” Blz. 47. Atap. 'Tusschen dit woord en het Maleische ES of He schijnt weder eene niet toevallige. overeenkomst te bestaan. Het laatste beteekent een dak of een deksel, en heeft dus eene meer beperkte beteekenis dan het Favorlangsche ep. Blz. 53. vies | Bao. In ‘t Maleisch beteekent 9 ‚\» nieuw. In beide talen komen deze woorden dus duide- lijk overeen. ' | Blz. 54. Bato. Letterlijk het Maleische woord bp een steen. ““Batono, chacharch van een slijp- steen,” lees “ Batono chachach-an, een slijpsteen” ln Ae | Bh. 387 __ Blz. 55. Hij In de tweede regel op deze bladzijde staat __ “alse drij spruitjes, enz.” lees daarvoor “deze drie spruitjes, enz. Let | Bebies lees bertes. Op diezelfde wijze noemt men in’t Maleisch den oudsten broeder êen „een’ ouderen broeder HSS een’ jongeren broeder Cs en den jongsten broeder gaat) Uit dit voorbeeld blijkt, en in ’t vervolg zullen wij nog meer gelegenheid hebben dit optemerken, dat niet alleen in de enkele woorden, maar ook in „den aard der beide talen, eenige overeenkomst - bestaat. | Blz. 57. _Boa. Letterlijk hetzelfde als het Maleische ssp vrucht. er | î Blz. 59. “Bori, ’t vlees van de'hals van 't been afge- sneden quast, bo-ori, vlees van de hals.” Lees - “Bow, t vlees van de hals van ’t been afgesne- den. Quasi bo-ori, vlees van de’ hals”. Dit laatste is er meteen vreemde hand läter bij ge- schreven. | BNET “Bonno tatdapan, bouw, velden:” lees “Bonn’ o tatáapan, bouw velden.” | GENK Blas kes end Im de derde regel op deze bladzijde is Chum- mdab, een afzonderlijk woord, waarmede dus een nieuw regel had moeten beginnen. Chummap. / 388 Bee Van'af “Chappen o macha a ba- Ë ron,” enz. tot aan het einde van dit woord, is al-. leser meteen vreemde hand bij geschreven. t Is te betreuren, dat de schrijver van dit woordenboek geene korte verklaring heeft gege- ven van de conjugaties, die zoo uitvoerig. bij de werkwoorden gevoegd zijn. ‘t Komt mij onder- tusschen voor, dat hij eerst den radix opgeeft, zoo ir _ als in dit verbum chummap, dan het presens chichummap, daarna het futurum chachummap, vervolgens het gerundium chappa, en eindelijk het passivi presens chappen, perfectum chinap,_ _en futurum dochappen. De andere tempora worden waarschijnlijk van deze gevormd, of- schoon de wijze, waarop dit geschiedt, uit het woordenboek niet blijkt. Reeds hieruit ziet men, dat-het Favorlangsch eene veelmeer ont- wikkelde taal moet wezeh, dan het Maleisch.- Hierin toch bestaat genoegzaam géen conjugatie, en worden alle veranderingenin tijden, wijzen of personen, die het werkwoord ondergaat, ge- vormd; doof het bijvoegen van een ander, woord. In ’t Favorlangsch daarentegen, even als in ’t Grieksch en Latijn, duidt het verbum zelf. zon- _ der bijvoeging ven hulpwoorden, die -verande- ringen aam: Eenige overeenkomst tusschen het Maleisch eù Favorlangsch; hebben wij, wat den aard der,beide talen betreft, toch gevonden in ‘het vormen der zelfs tandige naamwoorden van de 389. de werkwoorden. Door bijvoeging van het voorzetsel Ge 8 of 48 wordt in ’t Maleisch van t verbum een substantivum gevormd, dat het handelende onderwerp, het werktuig, of vermo- gen te kennen geeft; en door bijvoeging van het voorzetsel P Js of $ een substantivum, dat de plaats der, door het grondwoord uitgedrukte, handeling, of de handeling zelve aanduidt. Zoo wordt int Favorlangsch van het gerundium [echter niet zoo regelmatig} een substantivum __gevormd, dat de handeling van het werkwoord aanduidt, als chummap, gerundium chappa, subs. chachap, een planting; chummabal, overbluffen, _… gerund. chaballa, subst. chachabal, een dreiging; chummad, vergelden, gerund. chadda, subst. cha- chad, vergelding, enz. Nu wordt, door bijvoe- _ging van het voorzetsel ma of ma-a bij dit subst. __ een ander zelfstandig naamwoord gevormd, dat _ het handelende onderwerp, den werker te ken- … nen geeft: als van chachap, een planting, ma- achachap, een planter; hovenier; van chachabal, “een dreiging, ma-achachabal, een dreiger; van chachad, vergelding, ma-achachad, een vergel- der, enz. | __Chummabal. In plaats van “ja chabal,” lees ‘“pachabal, doen sulks doen.” Door voor den vorm van het ger niliwm het voorzetsel pa te voe- gen, wordt van bijna ieder werkwoord een #ran- _sitivinnm gevormd, zoo als van chummabal, gerund. 3 …_ chaballa. 390 bk: chaballa, trans. pachabal : van chummacho, ge- rund. chachoo, trans. pachacho: van chummadik, gerund. chaddikka, trans. pachaddik, enz. ‘ Blz. 67. ‘« chachummarrod, ‘g. charrodda, i. “charroddan, chinarroddan, ino-charroddan, sich de kousen aen doen: want so ‘t een ander ons doet, soo is * | pacharrod, pi. pa. ipacherrodda, enz. Charrod- | | | | dan ja asiel, de beenen worden gekoussent. CharroÂ, ipacharrod, de koussens worden aen- getrocken. Charrod, koussens. - Tpacharrodd’o- sia sjiem, doet het kind koussens aan. Chum- marrod o charrod. _ | Blz. Es „Biz. 72, zt Chuimmaschas. “Pachaschas, transit. enz. _chummim,” lees ““Pachaschas; transit. als chum- 23 mm.” p Chummat. “Sabunno,” lees “Sabanno.” Chummattad. ““Chatta dan aijan,’ lees «Chattadan-of chattadaijan:” an of aijan; achter het woord gevoegd duidt de plaats aan, waar de werking, die in het-woord begrepen is, geschiedt. Blz. 73. | _ Chuwmero. “Als P.” lees “als Pisse,’’*dat is chummero, beteekent het zelfde als het verbum Pisse. Wat “chummero-noties,” beteekent, be- grijp ik niet. … Chummibar. “Pachibar, ehibarren, inochan a bali,” lees “Pachibar. Chibarren inochan, aÉ- bak.” Voor “ma-acha, enand lees “maracha- | chibar.” Chúmmichi. “Pachicht, transit, van chumma, o to ichichi, enz.” lees “Pachiehi, trans. Chum- ma 0 to ichichi.” | Blz. 74... Chummied, “ma-achachied, pais nt ze _“behijner.” Chummieg, “als summoso pachieg. Chieg- chen tsi biman,’ lees ‘als summoso. Pachieg. _Chiegchen tsi binnan.” Blz. 74, en 75. Chummimit. “Deos pachimit ta angelus 0 | e | balósa,”- 394 ng N balosa,” lees “babosa.” Deze zinsnede betee- kent: “God laat de Eingelen de menschen bescher- 23 men.” Wij maken hier onze lezers opmerkzaam op de woorden Deos en Angelus. Het schijnt dat er in ’t Favorlangsch geene woorden waren, om deze denkbeelden uit te drukken, en dat on- ze voorouders, daarom, bij ’t invoereu van de Christelijke-Godsdienst, van de Latijnsche be- namingen hebben gebruik gemaakt. Hunne oorspronkelijke heidensche Godsdienst leerde, dat er-dertien Goden waren, waarvan des eerste en voornaamste TAMAGISANGAN geheten was, en in ’t westen des hemels woonde: de tweede, zijne gemalin, droeg den naam van Maxa» RAENPADA, en had haar verblijf tegen over hem in ’t-oosten.. Zie Dr. O. DarPer Gedenkwaar- dig bedrijf der Nederlandsche Oost-Indische Maatschappij in China. Amst. 1670. Blz. 33. “Caummio,” lees “Chummio.” Be. JO} -en 76,27: _Chumamischis. “Calein misjies, doch, enz.” lees “Takeis misjies, enz.” Takeis, schijnt een ‘ander dialect te wezen, dat mede op Formosa voorkomt, hoewel ik dien naam niet bij VALEN- TIJN gevonden heb. … Wel, daarentegen, in het zoo even aangehaalde werk van Dr. O. DAPPER, die Takeis telt onder de landschappen, welke vroeger onder de heerschappij der Nederlanders waren, en uit de volgende streken bestonden, | als: , 395 als: Sinkkam, Tauvakam, Beklawan, Soelang, Mattous Tiverang, FAVERLANG, TAKkKEIS, Tor- _ nap, Terenip, en, Assoek. Er bestaat onder de Formosanen een groote verscheidenheid van ta- len, zoo zelfs dat men in twee dorpen naauwelijks drie of vier mijlen van elkander gelegen, een bij- zondere spraak aantreft, zoo dat de inwoners van teene dorp die van ’t andere niet kunnen ver- staan, maar zich vap tolken onderling bedienen. Deze mededeeling van Dr. O. Dapper schijnt de reden aantegeven, waârom tusschen de Favor- langsche woorden, die in dit handschrift voorko- men, en het Vocabularivmn Formosanum, dat in de bibliotheek der Utrechtsche Academie be- waard wordt, zulk een groot verschil bestaat. Wij zullen echter later op dit onderwerp terug _ komen. Vergelijk ondertusschen het belang- ‚ rijke opstel van Dr. C. J.vAN Der Vris, Over een Woordenboek der Formosaansche taal, voor- komende in het Tijdschrift voor Neerlands In- dië, 3de Jaargang ste deel. Blz. 633 enz. _Chummime, “o soo,’ lees “o soa.” Blz. 78. A Chumpachpod, “intendeert: chumped,” lees “intendeert chumpod,” dat is, versterkt de be- teekenis van het woord chumpod. ‘“Mauchus cnumpod, elli pittre,” lees “pittol:” de schrijver — wil daarmede te kennen geven: chumpachpod, versterkt de beteekenis van het woord chumpod, uitwellen, 396 uitwellen, ontspringen, als of er gesegd werd, zeer sterk ontspringen, zonder ophouden? Chaummo-a-cho. In het manuscript leest men — bij dit woord. nog: Take heeft gummoago, pachoa-cho.” 7 nj, ON Van af aschrijf chummo- bechoob, enz.” tot het einde’ van’ dit woord is alles met een vreemde hand er bij geschreven. Blijkbaar heeft de latere. schrijver de spelling van zijnen voorganger willen verbeterèn. Blz, 79. Chummollickol. Lees achter dit woord nog: “chummollichol riba, ontkleden. Chummolli- chol bazigh, villen,” ’t welk ten onregte bij het | volgende woord * Geige ’ gevoegd is. Blz. _Chummonchos. oant lees «Pa- | ehonchos.” PR. | de ’ q Biz. 81. * Chummote, “Ma-achachote, bestraffen,” lees “bestraffer.” | … Blz: 82. _ Dachum. Voor “eonno,” lees «“Rauno.” | Blz. 84. Dema, in 't Maleisch ies Blz, “86. ‚ Dummaraudau, “imp. dummaraudaun” lees ‘‘dummaraudaua.” Blz. 397 4 „Blz. 87. _Dummeodeo. Voor “taa,” lees “tau.” Blz. 89. : _Dummakkal, voor “sie: tummakkal,” lees be} pr, “giet tummakkal. | Reh, Nk Blz. Gorrogot. “Don o gee een vont lees “een duivekot.” | Gummaggri, “even als gummagissi;” lees “gummagidsi.” Gumma-iech. “Ma-agagaiech, verlangen, ver- ‚ tragen:” lees ““verlanger, vertrager.” Eg | Blz. 98. | “; een spinnekop farrara, Po); een weg tarran, AN | Blz. 310. Tattabbak. _Malseiche ‚jos Blz. 425 Blz. 314. To retas. lees “To oetas.” Tonso. Volgens den Heer Mepuursr betee- kent het vaderland, in het Chineesch Poen t'hoe. Eris dus tusschen dit en het Favorlangsche woord wel eenige overeenkomst, maar ’t is niet het zelfde. _Tooma. Voor “tara” lees “ta-a”” Wat de schrijvers met dit “oplesen der rolle bedoelen,” is moeijelijk te bepalen. Lezen wordt hier waar- schijnlijk in den zin vaa verzamelen of uitkie- zen genomen. Blz. 315. Tas-asjiem. Lees “Tas-asjien.” Tsiniko. Lees “Tsimiko.” Blz. 316. Tummabbak. Het Maleische woord ‚sao heeft dezelfde beteekenis als tummabbak. _ Blz. 320. Tummaiba. Voor “soo er” lees “over.” Blz. 322. Tummalpon. Tummalpon otummaap, o mo- as, o mapiech, d. 1. beginnen te arbeiden, te wan- delen, te vechten. Blz. 324. Tummara. Tummar’ o mio-a, tummar o mammali balach, d. 1. Verkiezen de velden te kappen, een meisje verkiezen. j Blz. 424 Blz. 326. Tummassal. Vergelijk. omtrent D. iks. TRECHT het hierboven gezegde op blz. 421 i in voce summoal. _ Blz. 328. Twmmauka. “Vermeerdert. _ Tummaukau” lees “vermeerdert Tummaukau.” Blz. 332. T'um-o “ae een slot” enz. lees “aen een slot” Blz. 333. Tummod. Al wat tusschen twee haakjes is gedrukt, is in het handschrift door een andere ari later er bijgeschreven. Hr wordt mede te kennen gegeven dat tummod twee pass. vormt; ‘het eene todden, enz. om het denkbeeld van 4 saaid worden uittedrukken, en het andere gtod enz. omdat van gesaaid worden te kennen te geven. Beet ar ' Blz. 334. Tummok. Voor “o balo” lees ““o bato.” Voor ‘“Tattok a oos qua tattokaus” lees ‘“Tattok a oos, quasi tattokaus.” Blz. 335. | Twummonog. Tummonog sai o to de abbas, de _sabba, d. 1. het eerste beginnen van het aanwas- sen van ‘t water der zee of der rivier. Blz. 338. Tummot, In ’t Maleisch iS Blz. digd EN 425 Blz. 340. Tuppoos. De Favorlangers he voor kandij-suiker, een woord, dat op dezelfde wijze is zamengesteld, als t geen de Maleijers „daar - - voor bezigen; Tuppoos o bato, en lo JS be- _ teekenen beide eigenlijk steen-suiker, Deze over- eenkomst dagteekent waarschijnlijk uit den it | ropeschen tijd. Blz. 341. Ummadach. Ummadach o tairien, tad o ballasau, d. 1. koralen omhangen, een houwer omhangen. | Blz. 342, Ummapar. Voor “immai” lees “innai.” Um- “mapar o boono innai kallaman, uit een groote pot nemen. | Blz. 343. / Lalla. Ummillag o naupoot, o bido, d. i. ® lijnwaat ontvouwen, een boek openslaan. Blz. 346. Zido. Ook in 't Maleisch heeft het woord Borst de beteekenis van borsten, en melk. Blz. 350. Zino. Im ’t Maleisch | Blz. 351. Zito. Aan'teinde van het-woordenboek moet ik nog met een enkel woord gewagen, van de overeenkomst en het verschil tusschen het Fa- vorlangsch en dat geene wat van andere Formo- saansche 426 saansche talen bekend is. Dit laatste bestaat in de proeve eener woordenlijst der Formosaansche taal, getrokken uit het werk van den Predikant _DarreL Gravrus, getiteld “t Formulier des Christendoms met de verklaringen van dien in de Sideis-Formosaansche talen, Amst. 1662, 4”, door den Heer KrLAPROTH geplaatst in het Jour- nal Asiatique van de maand October 1822, blz. 193—202:—ineen Vocabulaire Formosan, en eenige Phrases Formosan, eveneens door den- zelfden beroemden geleerde getrokken uit het werk van GrAvIus, en geplaatst in zijne Me- moires relatifs dl’ Azie, Paris 1826, 8o ‚t. s. pag. 321—3/4:—en in een Vocabularium For- mosanum, berustende in M. S. in de biblio- theek der Utrechtsche Academie, en waarvan Dr. C. J. vaN Der Vris een klein uittreksel heeft geplaatst in het Tijdschriftvoor Neérlands In- dië, IIIde Jaargang, Iste deel, blz. 637. sqq. Hierboven blz. 395, heb ik reeds met een en- kel woord gezegd, dat er tusschen de woorden in dit uittreksel van het Utrechtsche handschrift, en het Favorlangsch woordenboek, weinig over- eenkomst bestaat (*). Sedert ben ik in de ge- È legenheid aen (*) De Heer Van Der Vrrs heeft beloofd, het geheele Vocabularium, in de Verhandelingen van 't Bataviaasch Ge- nootschap uittegeven, zoodat men daardoor in staat zal wor- den gesteld al de woorden daarvan met dit Favorlangsch woordenboek te vergelijken, 427 legenheid gesteld, om ook de beide hierboven e genoemde woordenlijsten van den Heer Krar- ROTH te vergelijken, en is mij almede de gerin- ge overeenkomst met die stukken gebleken. Hieronder laat ik een opgave volgen van die woorden, waarin een zweem van gelijkheid word aangetroffen. Eerst zal ik het Neder- __duitsch, vervolgens het Favorlangsch,\daarna het woord voorkomende in ’t Journal 'Asiatique, ten vierde dat ’t welk in de Memoires wordt aange- troffen, en eindelijk het Vocabulartum Formo- sanum opgeven. | Nederd. Favorl. | Jour. Asia. | Memoires | Vocabul. Maat la-ot satot Nieuw | bao | wahaou Steen -[ bato vatto, vatto, vahto vahto Regen |oetas audal | oudal Vrucht | boa vaua vaua Oor charina |tanghira j tangira Volk cho ta'ou, {tao taotao Ik ina ijao | Kort | mapappa pâttä'i Moeder | nai rena Vader í mau rima, ama | diam | { Wit mausì, {paule EE osì Drink { micham mijt ‚ Naam | naan napang |nanang |) * Nederd. 428 | | Nederd. Favorl. | Jour. Asia. Memoires Voeabut Eten man kala en Vrouw | sini |: ina ina | Aarde | ta na’i nâì naij Weg -jtarran |darang ‚darang Tong |[tatsira jdadila: | dadila Har! totto- watt, Oog magcha [| matta | matta Hoofd |-oena bungo | vaungo Wind | barri | vare…. Hemel | boesum | vullum | vullum | vullum Wat dema | ke-mang | Bloed |taga, àmagh : tagga e) Donker |maudum { mauva | Wassen | aurich augh Ken natta_ sat, saat ‚|. sat, saat Twee | peroa rauha rauha Drie … | torroa tauro | tauro Vier AE [heet | hpât | Zes nataap | onum nnum | Zeven | naito pijtto pijtto Acht _j maaspat | kanijpba j kanijp- | ar Negen |anatana- | matauda { matau- | cho da _ ‘Tien tschiet {| kijtti [kit Deze lijst inziende, dan blijkt daaruit al spoe- dig, dat de overeenkomst der talen van ‘Formo- sa onderling zeer gering is, en niet meer, dan de p overeenkomst 429 overeenkomst vanelk dezer talen afzonderlijk met het Maleisch: en zoo wordt daardoor het beweerde van Dr. O. DapPPer (*) bevestigd, dat er op het eiland eene ontelbare verscheiden- heid van talen bestaat. Dat is ons dus een be- wijste meer voor de onbeschaafdheid. van For- mosd; want het is een gewoon verschijnsel, dat de menschheid in dekindschheid der zamenleving, in tallooze afdeelingen gesplist is, welke al min- der en minder worden, naar mate de beschaving toeneemt, en zich eindelijk tot groote natien ver- eenigen. Dien zelfden gang volgen ook de ta- len. Eerst zijn ze, in den wilden toestand, tal- rijk, maar ze smelten langzamerhand i ineen,naar mate de volkeren zich ontwikkelen. Blz. 852. Vergadering der Nomina in't Favorlangs en _ Duitsch. De korte lijst welke hier nog volgt, is niet door den oorspronkelijken schrijver, maar door een der latere bewerkers van dit woorden- Doek vervaardigd. Er komen geen woorden in ‚voor, die ook niet in t groote woordenboek zelf worden aangetroffen, zoo dat het niet noodig zal zijn hierbij langer sl te staan. __Voor ik echter deze korfe aantekeningen eindig, moet ik nog een paar Favorlangsche woorden PR, die met het Maleisch ver- want Denn neden “__ (*) Zie blz. 395, emme 430 want zijn, en die ik vroeger had voorbij gezien. Ze zijn: een varken, baboe, Mal. „Lb: hier, in- sini, Mal. opd , yd dt OOGeN, magcha, Mal. le : (opmerkenswaardig ishet, dat dood in t Favorlangsch ook macha,en in ’t Mal., le beteekent:) verstoord zijn, marais, Mal. AGE effen, marar, Mal. „a : gaar, masa, Maleisch ile . deze, dit, mini, Mal. el : braken, mota, _ Mal. äöje: wij, namo, Mal. S. een, natta, Mal. lo: ijzer, dippi, Mal. es : de morgen, patsji-simma, Mal. RE IE ke twee, peroa, Mal. Zed: vier, naspaat, Mal. ol, B-4-en- r Oi dje ak P | Re 1 ed 44 5 ERE, rn re RES de ned yr . RE ea, FS n de Pen bij LER ik 5 Ee dj ts 8 ir « Edd . tt a wit re . KE A ES hd b R 1% are m4 „ Ed , & hd - hes WK ere ef Es ket + re 1 - bs Se Ras! rn Ln 4 bek i Ee " E > tt h À 4 Bes be oee, Nen der ens il î n # EN & ee Dá ar pen dt k 1 - jp uk pn TNT We > A Ed an kek « r ed Tons Rn FORMOSAANSCHE WOORDEN-LIJST, VOLGENS EEN UTRECHTSCH HANDSCHRIFT. En RE in DOOR EENIGE KORTE AANMERKINGEN | iet dre — FORMOSAANSCHE TAAL: DOOR C. J. VAN DER VLIS, DocTOr IN DE GODGELEERDHEID. 8-0 7 aad var 5 + * ki Pie VOORREDE. NADAT ik in het Tijdschrift voor Neêrlands Indië, 3de Jaargang No. 6, pag. 633—647, iets aangaande een woordenboek der Formosaansche taal, naar aanleiding van een Handschrift ia de Bibliotheek der Utrechtsche Academie aanwe- zig, ‘had medegedeeld, ontstond bij mij de wensch om door de uitgave van dit Manuscript bevordelijk te zijn voor de kennis dezer. nog zoo onbekende taal. Ik maakte derhalve mijn af- schrift van hetzelve voor den druk gereed en voegde. er eenige aanmerkingen voor, met het doel, om die taal, zooveel mij met de geringe mij ten dienste staande hulpmiddelen mogelijk was, een weinig toe te lichten. “ Door de Directie van het Bataviaasch Ge- nootschap van Kunsten en Wetenschappen, bij een zeer verpligtend schrijven van derzelver Se- cretaris, den Heer MiJer, uitgenoodigd zijnde, om dit werk aan haar te willen afstaan, ten ein- de het optenemen in het 18de Deel der Verhan- delingen des Genootschaps, heb ik gaarne aan dit voor mij zoo vereerend verzoek voldaan. Het is mij van belang voorgekomen het Handschrift te geven, geheel zoo als ik hetzelve gevonden iv. gevonden heb. De oude schrijfwijze, bij de Hollandsche woorden gebezigd, heeft waar- schijnlijk ook invloed uitgeoefend op de schrijf- wijze der woorden van de Formosaansche taal, en ik meende daarom, dat de naauwkeurigheid vorderde, om, vooral bij de ness zoo groote ‘onbe- kendheid met de taal van het eiland Formosa, in ‘het “Handschrift geene veranderingen ‘hoege- naamd te maken. | C. J. vAN DER Vuis. Sòeracarta, den 18 April 1842. OVER DE FORMOSAANSCHE TAAL. De taal van ket eiland F Formosa, hetwelk. ger — durende 37 jaren. (1624— 1661) in het bezit der Nederlanders is geweest, behoort tot die Azias tische tongvallen, welke nog weimig. bekend zijn. Wel zijn er Nederlanders geweest, die, tijdens, de. Hollandsche vlag op. Formosa, woei, te. regt, begrepen, dat eene kennis van de taal des lands, het; voornaamste vereischte ì is. voor. dengene, die op de inboorlingen van,hetzelve invloed wil uit oefenen;en zich; vooral met een Christel ijke oog- merk, ijverig hebben toegelegd, op eene naauw- keurige kennis, der F ormosaansche taal; doch, daar. zij spoedig genoodzaakt, zijn geworden, dit” eiland te verlaten, heeft hun de gelegenheid ont- broken, zich in de kennis derzelve te volmaken; | De eerste Predikanten, die gezegd worden | zich op.de Formosaansche taal te hebben toege- legd, waren, Grorerus CANDIDIUS, en RoBek- Tus. Junius, De laatste vertrok ì in 1629 naar Formosa en bleef aldaar tot 1641. VALEN- TIJN (*) getuigt van hem “ondertusschen be- ijverde zich de wakkere Heer Junius nief wei- ea (*) Oud en-Nieuws Gentile Iv; 9, Zoeken van Taijoan of Formos:1, pag. 86, 2 in fine. 458 nig, om de Formosaausche taal niet alleen aan te leeren; maar ook om kleene en groote vraag- boekskens in dezelve, tot onderrigting van den Formozaan, op te stellen; zelf zijn er, die zeg- gen, dat bij eenige deelen, van Gods woord in die taal overgezet heeft” a balg In 1644 werd er, volgens getuigenis van den Heer VALENTIJN (*), uit Batavia last gegeven, “om een Sakams Dictionarium, of woordenboek, te maken, om naderhand dan een algemeen nlaleijts, Portugees, Sakams en Duits woorden- boer daâäraf op te stellen.” (Sakam is de naam eener p laats, cp heteiland Formosa, waar het Christena em zich bijzonder verspreid had.) _ De Heer DAnieL Gravivs, die, gedurende 1647—1651, Predikant op Formosa is geweest, was ook een der;gene, die de taal van dit eiland beoefenden, en de kennis derzelve aanwendden tot verbreiding van het Christelijk geloof. Met dat doel heeft hij. een werkje vervaardigd, geti- teld: 't Formulier des Christendoms met de ver- klaringen van dien in de Sideis-Formosaansche taal, Amsterdam, 1662, 4o., volgens VALENTIJN t.a.p. pag. 89, gedrukt te Camp- Vere. Be- halve dit werkje moeten er, volgens den Heer KrarProrH (+), nog eenige andere, voor de ken- Ag nis (*) t. a. p. pag. 88—89. He (4) Inzijn werkje getitelá Memoires relatifs à V.Asie, tom. ler, p. 353. 439 nis der Formosaansche taal van minder belang, bestaan. Misschien bedoelt ‘hij de bovenge- noemde werkjes van den Heer Junius. De- zelve zijn mij echter niet bekend geworden, en ook de Heer KrLaProtu geeft er geene beoesl; de, opgave van. | „Deze heroemde daon die zoo adel heeft. bijgedragen tot vermeerdering onzer kennis van Oost- Azie, heeft ook op de Formosaansche taal zijne aandacht gevestigd, nadat dezelve, sedert hare eerste beoefening door de Nederlanders, gedurende ruim 150 jaren schijnt vergeten te zijn geweest, en in het Journal Asiatique voor de maand Octoher 1822 eene verhandeling ger plaatst, getiteld: Sur la Langue des indigènes de. Tile de Formose, in welke hij kortelijk het eie -land Formosa beschrijft, en vervolgens eene proeve geeft eener Woordenlijst der Formosaan- sche taal, getrokken uit het bovergenoemde werkje van den Heer GRrAvrus. Later echter heeft hij in zijn werk, getiteld: Memoiresrelatifsa V Asie, Paris 1826,80. tom ler, __p-321—374, eene tweede verhandeling gegeven over het eiland Formosa en deszelfs taal, onder den titel van: Description de Vile de Formosa, eztraite de livres Chinois, waarachter gevoegd is een. Vocabulaire Formasan, bevattende ruim 300 woorden, welker beteekenis in de Fransche tual is bijgevoegd, en waarbij tevens-de overeen- komst 446 kortst vari vele Formosaansche woorden met ta- len; in en Indischen Archipel gebruikelijk, is aängewezen. Deze woordenlijst is; even als die” in het Journal Asiatigue voorkömende, uit het reeds vermelde werkje van den Predikant D. Gravius getrokken. Achter de woordenlijst” volgen eenige Phrases en Formosan met derzel- vêr Fransche vertaling daarnevens. | Bij eene vergelijking van deze tweede vêr- ‘handeling van den Heer KraProrm met de eerste, bemerkt men één’ groot’ verschil, want niët alleen bevindt zich in dezelve eene vuitvoê-- rige en hoogst belangrijke geschied- en aard- rijks- kundige beschrijving van het eiland’ Fors mosa volgens Chineesche bronnen, welke in het: Journal Asiatigue ontbreekt, maar ook'de woor- denlijst in de Memoires voorkomende, is in vele wòorden verschillende van die, welke in ‘het Journal Asiatique wordt gevonden, ofschoon” beide deze woordenlijsten uit het werkje van’ den Heer GRAVvIuUS geput zijn. Eenigen tijd geleden is er in de Archieven vän- dea Kerkenraad der Hervormde Gemeente- te: Batavia eene nieuwe proeve entdekt van’ der vlijt onzer voorvaderen in het beoefenen der Foórmosaansche taal, bestaande in een woorden: boek, hetwelk omstreeks 3000 woorden met der: zelver Nederduitsche beteekenis bevat, en waar- omtrent eenig narigt gevonden kan wórden in - / het 44) het Tijdschrift-voor Neérlands Indië, tweede jaargang; 1839; No. 7. pag. 143 en verv. Mise schien is het vervaardigen van dit woordenboek: een uitvloeisel van den last in 1644 gegeven eù hierboven vermeld: (*) Daarenboven is er ook nog. eene nitsehnaide woordenlijst der Formosaansche. taal onder de Oostersche Handschriften, in-de Bibliotheek der Utrechtsche Academie aanwezig, waarvan ik, gedurende mijn’ verblijf-aan genoemde Hooge: school, in 1836-mij-onledig:-houdende met eene beschrijving der Oostersche Handschriften, al- daar voorhanden, de volgende aanteekening: pe maakt heb. (+) No: XVIII. Vocabularium Formosanum; een. Handschrift in groot 40., naauwkeurig en duide- lijk-op: Chineesch papier geschreven, bevatten- de. 52: bladzijden. Pag. 1—48, bevat eene woordenlijst, en pag. 49—52, eenige zamen- spraken in het Formosaansch. De Formo- saansche woorden zijn met: Romeinsche letters geschreven, waarbij derzelver beteekenis in het Nederduitsch (*) De Heer Dr. van HoëveLr heeft, naar ik vernomen heb, de uitgave van dit belagrijk Handschrift ka zich ge- nomen. (f) Deze aanteekening heb ik vroeger reeds openbaar ge- maa's*, toeri ik het Utrechtsche Handschrift. vaor het eerst bekend maakte in het Tijdschrift voor Neêrlands Indië, 3de jaargang, No. 6, in het stukje gititeld: Over een woor- denboek der Formosaansche taal, pag. 633—647. 442 Nederduitsch is gevoegd. Deze woordenlijst bevat 60 woorden over God en de natuur; 125 over stad, huis en hwisraad; 30 over den tijd; 60 over de menschen en derzelver bezigheden; 82 over de deelen des ligchaams; 20 over lig- chaams aandoeningen; 22 over spijs en drank; 31 over kleederen en wapenen; 11 over scheeps werktuigen; 44 over kostbaarheden en welrie- kende geuren; 18 over beesten; 31 over gevogelte; 16 over visschen; 22 over getallen; 108 over bijwoorden, voegwonrden en voorzetsels; 112 over bijvoegelijke naamwoorden, welke voor het groot- ste gedeelte beginnen met de lettergreep ma ; “7 over werkwoorden, beginnende met de letter a, 7 beginnende met 5,30 beginnende met X (c), bijna alle beginnen met Am, 9 beginnende met d, bijna alle beginnen met dm, 13 beginnende met g, bijna alle beginnen met gm, 2 beginnende met A, 4 beginnende met j, 9 beginnende met l, waarvan 6 beginnen met lm, 11} beginnende met m, 19 beginnende met p, 4 beginnende met r, 21 beginnende met s, 28 beginnende met t, bijna alle beginnen met tm, 4 beginnende met _ v‚en één bijvoegelijk naamwoord is aan het einde nog bijgevoegd. Deze verdeeling in verschillende classen is niet aanwezig in het oorspronkelijk Hand- schrift, maar door mij duidelijkheidshalve er bijgevoegd. Van daar dat onder deze hoofd-- verdeelingen. 443 verdeelingen somtijds woorden voorkomen; wel-_ ke beter onder een ander hoofd zouden geplaatst zijn. De schrijver schijnt echter, bij het ver- __vaardigen dezer woordenlijst de bovengegevene verdeeling in het oog gehad te hebben. Deze woordenlijst bevat dus. te zamen 1072 Formosaansche woorden, terwijl dezelve beslo- ten wordt door eenige zamenspraken in _ For- mosaansch en Nederduitsch. Ofschoon erin dit Handschrift geen tijd is vermeld, valt het toch niet moeijelijk te gissen, dat hietzelve vervaardigd zal zijn geworden, ge- durende het bestuurder Nederlanders op For- mosa, welke gissing waarschijnlijk gemaakt wordt door de schrijfwijze der Hollandsche woorden. Ook wordt er volstrekt geene mel- _ding gemaakt van den Opsteller dezer woorden- lijst. Dezelveschijnt vroeger in het bezit te zijn geweest van den Hoogleeraar HADRIAN RerAND, diein het begin der 18e eeuw het sie- raad is geweest der Utrechtsche Hoogeschool, en wiens verzameling van Oostersche Hand- schriften gedeeltelijk nog aanwezig is in de Aca- demische Boekerij te Utrecht. Dit is te meer waarschijnlijk, dewijl Prof. RerANp, blijkens zijne dissertationes miscellaneae, veel belang in de Oost-Indische talen heeft gesteld. „Wat de waarde van dit Handschrift betreft, daarover valt, bij de onbekendheid met -de For- mosaansche 444 mosaansche taal moeijelijk te oordeelen, Vreemd is het- intusschen, dat de schrijver voor. het woord God en Engel Latijnsche woorden heeft gebruikt, ofschoon er, volgens „de woordenlijst van den Heer KLAPROTH, Formosaansche Woor- den voor bestaan. Deze zijn. de eenigste berigten, betreffende de Formosaansche taal, welke ter mijne. kenisse gekomen zijn.. Dezelve schijnt ‘in eenen nog onontwikkelden staat te zijn. Ten minste de inboorlingen van Formosa. worden ais woeste en-onbeschaafde volken; beschreven, welke, vol gens getuigenis van VALENTIJN (*), ook. geene letterkunde schijnen-te bezitten, terwijl,de taak daarenboven in verschillende. dialecten, schijnt verdeeld te zijn. Daar-mij nu zoowel het. bo- vengenoemde werkje van den Heer GRravrus ontbreekt, als ook alle. andere, welke doorde Nederlanders in het Formosaansch zijn vervaar= digd, heb ik aangaande de regelen dezer taal geene nasporingen. kunnen doen. Alleen is het mij uit de hierachter volgende woordenlijst op= merkelijk voorgekomen, dat de meeste werk- woorden: beginnen met de letter 4, of- dezelve, achter de eerste letter invoegen, terwijl er daar- enboven werkwoorden van zelfstandige naam: woorden gevormd worden-door voorvoeging. van: m, (*) ta. pipag. 84. boven aan. 445 mi, ma, me of invoeging der m achter de eerste letter, b, v. van oudal, regen, komtmoudal, het re- gent; van ougla, sneeuw, ‘komt « mougla, het sneeuwt: van ouma, veld, of besaaid- land, komt mouma,in hetveld gaan; vanauwap, bezem, komt maauwap, zamengetrokken, mouwap, vegen; van risig, vaak, komt marisig, vakerig zijn; van ilil, pluim, komt meilil, hiken dragen; van rauweg, klein kind, komt merauweg, kinderen ter wereld brengen ‚van lamag, brand, komt malamag, bran- den, (misschien eene veranderde}uitspraak voor het oorspronkelijke melamag;) van tagof, deken, komt tmagof, dekken; van tatoutou, hamer, komt tmatoutou; smeden ; van touchor; strik, komt tmou- hor, strikken ; van soulat, brief, komt smoulat, schrijven ; van darang, weg, komt dmarang, of de- marang; weggoan, van kakato, schaar, komt kma- ‘kato,scheeren. Niet alleén de- erkenden, maar ook de ‘bijvoegelijke naamwoorden, beginnen’in de hier- achtervolgende „woordenlijst voor ‚het «grootste gedeelte met de letter m, en daaruit zoude, men misschien moeten. op-maken, dat zij in ‚de For- mosaansche taal, evenals in de, Maleische en Javaansche talen, eigenlijk, ondijdige werkwoor- den zijn. Opmerkelijk voorzeker is de overeenkomst in sommige opzichten tusschen de Formosaansche, ende Maleische en Javaansche talen, en. over- 446 waardig om een weinig nader te worden aange- wezen. (*) lo. Zoo wel in de eitnidnnne als in de Mateische en Javaansche talen wordt het bezit- telijk voornaamwoord altijd achter het zelfstan- dig naamwoord geplaatst, b. v. aumi, uw, allak aumi, uw kind; kitta, ons, meirang kitta, onze Heer. 2o. In het Formosaansch bhijft, even als in het Maleisch en Javaansch, het zelfstandig naamwoord in de verschillende naamvallen on- — veranderd, terwijl derzelver betrekking tot een ander woord uitgedrukt wordt door voorzet- sels, welke vóór de zelfstandige naamwoorden geplaatst. worden. In het Maleisch en Ja- vaansch wordt echter de tweede naamval uitge- drukt par aanhechting van het woordje «) en YR of vn: VI achter het woord, Bar eg de bezitter wordt te kennen gegeven, b. v. 'kidi ki varao, soort van misdaad; Alak ki Alid, Zoon van God; tau raaual, in den tuin; tau käuag- han, in het leven. 3o. Het meervoud der zelfstandige naam- woorden wordt in het Formosaansch, even als in het Maleisch en Javaansch gevormd: a door her. haling (*) De hieronder kcal voorbeelden zijn genomen uit de zamenspraken achter het Utrechtsche Handschrift en in de Memoires var. den Heer Krarrorm achter het Voeca- bulaire Formosan gevoegd. 447 haling van het woord, b. v. ina ina, vrouwen, van ina, vrouw; vulluvullum, hemelen, van vullum, he- mel; b door herhaling der eerste lettergreep van het woord, als: tatapul, schoenen, van tapul schoen ; paparach, mannen, van parach, max; c door her- haling ‘der tweede of laatste lettergreep van het woord, welke, in geval deze in het enkelvoud gesloten wordt, in het meervoud eene opene let- tergreep vormt, b. v..ajajam voor ajamjam, voge- len, van ajam, vogel; alalak, voor alaklak, kinde- ren, van alak, kind; Alilid, voor Alidhid, Goden, van Alid, God; appapara, broeders, van apara, broeder. 40. De vorming der getallen van 20 tot 100 geschied* in het Formosaansch, even als in het Maleisch en Javaansch, door voorvoeging der ge- tallen van twee tot negen voor het woord Ke- teang, gelijkstaande mot het Maleische en d a- vaansche poeloeh. 5o. De werkwoorden schijnen in de Formo- saansche zoowel als in de Maleische en Javaan- sche talen, geene verandering in den vorm te on- dergaan, het zij de eerste, tweede of derde per- soon bedoeld wordt. Ten minste uit de hier-_ achtervolgende zamenspraken blijkt het, dat het werkwoord mamoi, willen, in den eersten en tweeden persoon enkelvoud, en in den eersten persoon meervoud in den tegenwoordigen tijd onveranderd blijft. Oak de tegenwoordige en onvolmaakt 448 onvolmaakt verleden tijd schijnt in „den,vorm niet te verschillen. … Het gebruik van-het-werk- woord kmitta, zien, in-de phrasen, door.den Heer Krarroru gegeven, voorkomende, „bevestigt dit. gevoelen. | {6o. «Duidelijker echter kan de verwantschep tusschen de Formosaansche-en de Maleische „en Javaansche talen blijken uit de overeenkomst van vele woorden «in-de genoemde talen -voor- komende, waarvan de volgende tot voorbeeld kunnen strekken: Aangezicht, moula, Mal. se „Brandhout, caiou, Mal. „\S Jav. MMU Brief, soulat, Mal. jp Jav. adang Dit „woord is-oorspronkelijk.-Arabisch. «” “Dood, kapatei. M al. «ke Jav. men: Gemoed, ruch. Mal. 24, Jav. el Babi is oorspronkelijk Arabisch. Goedendag, tabo. M. /groete.) FEN J av, ASD” „Gij,cau. Mal. 4 Jav. IC 2 GU „Hand,assou. Jav. vang” Jaar, tauwil. Mal. ò5 Jav. aang sag” Kind, alak. Mal. #\ Jav. nag) teng” Lip, bibijk. Mal. „ass # | Oog, matta. Mal. ole Jav. RAN: rRegen,-audal. Mal. me Jav. ujsaang” | _ Spijker, 449 Spijker, paho. M al.,55 Jav. maj” Steen, vatto. Mal. «ze Jav. won: Suikerriet, thong. Mal. ‚As Jav. úl Vader, rama, sama. Jav. nar Dit woord is oorspronkelijk Saaskritsch. Vogel, aiam. Mal. (kip) «2 Jav. vaanan:” Vrees, kah ta kaut. Mal. SG c Vreugde, veïa. Mal. &», Vrucht, vaua. Malö,» Jav. 1” Vuur, apouï. Mal. EE) | Weg, darang. Mal. oe Jav. LTU” Ziel, vate. Mal. (hart) z\® Jav. mw Een, sat, sasat. Mal. gls Jay. DB Mag” Twee, sosoa, rauha. M. ‚5 J. gaa maes (*) Drie, toutouro. _ Jav. em Vier, pagpat. Mal. fel Jav. 1 u np Vijf, urima. Mal. „ Jav. nhar | Zes, ninnam. Mel. | > Jav. nà 18 am Zeven, pipito. Mal. &a Jav. ú ao De ver- dere getalen komen niet overeen, De HeerKLAProrn geeft in zijne woorden- lijst de overeenkomst op van vele Formosaan- sche woorden met andere dan de Maleische en _Javaansche (*) Het woord WMR wordtatleen in de zamenstelling met een ander woord gebruikt, 450 Javaansche talen. In hoe verre hij hierin regt heeft, kan ik niet beoordeelen, en zal dan eerst duidelijk kunnen worden aangewezen, wanneer de overige in den Znd:schen Archipel gesproken wordende talen nader zullen zijn bekend ge- maakt. * | Door deze overeenkomst der Formosaansche met de Maleische en Javaunsche talen zoude men ligt tot het denkbeeld geraken, waartoe ook de Heer KrAaPROTH overhelde, dat de in- boorlingen van het eiland Formosa tot het zelf- de volkerras behooren, welks afstammelingen op de verschillende eilanden van den Zudischen Archipel verspreid wonen. De nabijheid echter van dit eiland aan de Chinesche en Japanesche kusten zoude ons eer- der doen veronderstellen, dat de inwoners van het eiland Formasa tot het Chinesche of Japa- nesche volkenras behooren, waarmede zij ook - in kleur schijnen overeen te komen. (*) Dit vermoeden wordt verder ondersteund door dat de Chinezen en Japanezen reeds honderde jaren lang, vóór de komst der Europeanen op For- mosa, met de inwoners van dit eiland bekend zijn geweest. (+) Ook dient men wel in aan- merking te nemen, dat de overeenkomst in de taalkuudige (*) Zie VALENTIJN, t. a. p. pag. 38, boven aan. (}) Zie Krarrorn Memoires relatifs âà DAsie, tom. ler, pag. 322525. 451 taalkundige regelen haren oorsprong kan heb- ben in dea nog onontwikkelden toestand zoowel van het Matleische ras als van de inboorlingen van Formosa. De overeenkomstin vele woor- den is misschien toeteschrijven aan de betrek- king, welke er lung vóórdat de Nederlanders op Formosa zich vestigden, bestaan heeft tus- schen de Portugeesen en Spanjaarden en de in- boorlingea van Formosa. Deze kwamen uit den Indischen Arschipel op dit eiland, bragten mis- schien hunne Maleische bedienden mede en daardoor kan menig woord, tot de Maleische taalstam behoorende, op Formosa zijn overge- bragt. Immers hoe kwamen er Arabische gyoor- den in de Formosaansche taal, zooals wij twee voorbeelden hebben aangewezen, zoo het niet was door middel der volken van den JZndischen Archipel. Hetis echter opmerkelijk, dat er eene overeenkomst ook in die weorden bestaat, voor welke de Formosanen een eigen woord heb- ben moesten, vóórdat eenig ander volk zich op vunne kusten nederzette, b. v. wader, kind. Vooral eene overeenkomst in die woorden zoude voor het gevoelen dergene pieiten, die de For- mosanen van het Maleische volkenras willen doen afstammen. Hoe het ook zij, de ontoereikendheid der noodige hulpmiddelen noodzaaken ons een be- paald oordeelhieromtrent op te “schdrten, :tot er genoegzame 452 genoegzame en zuivere bronnen zullen aanwe- zig zijn, volgens welke men een grondig en we- tenschappelijk onderzoek aangaande de Formo- saansche taal zal kunnen aanvangen. Tot ver- meerdering der bestaande hulpmiddelen is het mij belangrijk toegeschenen, de hierachter vol- gende woordenlijst, geheel, zoo als dezelve in het oorspronkelijke Handschrift gevonden wordt, bekend te maken. Alleenlijk heb ik mij ver- oorloofd, dezelve met de door den Heer KLAP- ROTH uitgegevene woordenlijsten te vergelijken, tot meerdere volmaking onzer kennis der For- mosaansche taal. Het verschil tusschen die wooggdenlijsten doet ons te meer voorzichtig zijn in het vellen van een bepaald oordeel over de- zelve. Bij de vergelijking dezer woordenlijsten met het Utrechtsche Handschrift, heb ik mij alleen bepaald tot het aanteekenen van het verschil tusschen dezelve. Op die plaatsen, waar dezel- ve onderling geheel overeenkwamen, heb ik al- | leen de beteekenis volgens het Utrechtsche Handschrift gegeven. De letters 4. J. in eene parenthese geplaatst, duiden de woorden aan, welke in het Journal Asiatique voor October 1822 voorkomen; de letter MZ. geeft de woorden te kennen, welke in de Memoires relatifs à P' Asie, tom. ler gevonden worden. WOORDEN-LIJST DER FORMOSAANSCHE TAAL; VOLGENS EEN HANDSCHRIFT IN DE BIBLIOTHEEK DER UTRECHTSCHE ACADEMIE AANWEZIG. zijd GOD, NATUUR. God, Deus. (J. A.) A- lid (M.) Alid. plur: Alklid. God de Vader, Deus Samma. God de Sone, Deus Allack. God d.h. Geest, Deus Spiritus. d. Heere, Jehova oft. Meisisang. Engel, Anglos, (M.)ta- ma-gnao. d. Hemel, vullum. (J. Á.) taunnaun, vul- lum. Sterre, Attatillingagey. _(J. A.) attatalinga- hei. (M.) atalinga, pl. attalingei. d. Seven Sterre, mag- moudo. Cingul Orionis, Massi- tavach. Via lactia, Natagoua- mal. d. Sonne. 454 d. Sonne, Wagt (M.) wâi. | d. “Mane, Vourel. (J. A.) vaural, (M.) vau- ral. d. Duyvel, Lätto. (J._ A.) Leittau, (M.) Iyttau. Vuyr, Apoy. (J. A.) apoei. (M.) apoui. Water, Salom. (J. A.) ralaum. (M.) rao- laum. Wolcke, Pourarey. (J. A.) vullum, bullum. (M.) vullum, bul- lum, plur. vulluvul- lum, pau-rarei. Donder, __Singding. (M.) rung-dung. Donderslag, _Giltag. ___(J. A.) '1tâh, tag. (M.) ltâh, '1 tâgh. Blicrem, Rickat. (J. A.) rykkat. (M.) rykkat. Regenboog, Varongin- ga. Regen, Oudal. (M.) audal. Het regent, moudai. Sneuw oft ijs, Ougla. Het sneeuwt, maougla. Dauw, Lamog. de Wint, Vare. d. Oeste wint, Rmera, Id. maccasseia tavare. d. Zuydewint, tmimog. Id, maccatimog tavare, d. Weste wint, Rmacs. Id. maecaraos tavare. d. Noorde wint, Hang- [lout. 1A. maccaamig tavare. Stormwint, Vagiog. Dwerrelt wint, Lurch. d. Werelt, Touimdey- nay. | d. Aarde, Nay. (J. A.) na’í, (M.) näi. Oost, Tagaseia. (M.) tatiäghan. West, Tagaraos. (M.) kararavoan. Zuid, Tagatimog, (J. Á.) tââ-timâuh. (M.) tââ-timauh. Noord, Tagamig. (J. A.) tââ-mmigk. 455 A.) tââ-migh. (M.) täâ-migh. d, Zee, Vaong. (J.A) vaaung, (M.) vaa- ung. Zeebare, Rongwal. d. Over, Karival. _Eylandt, Sat kapouso- chang. Rieviere, Agouang. Spruyte, Zaroch, ka- rotkot. Zandt, Ligig. Kley, Rouckat, gisack. STAD, HUIS, Stadt, oft Dorp, Gou- ma. (J. Á.) âumah. (M.) uma, âuma. Wegh oft Strate, Da- rang. Gaan, Dmadarang. Weggaan, Demarang. Wachthuyst oft een ge- deelte volcks, Couva. Loop plaatse, Tatiko- gang. Klinckers, Sackig. Aarde, Doulang. Fonteyn, Apouack of Veuvoun. Vijver, Valanga. | Bosschagie, Vouchong. (M.) vêuurg. Berg, Voucking. (J. A.) vaukein. (M.) vau kyn. Leegte, Laoeg. Woest Landt, Poulag. _(M.) pauloeh. __Besayt landt, Ouma. In ’t velt gaan, mouma. HUISRAAD. Met klinckers loopen, Tmikog. Klocke, Tagley. Belle, Kilikil:. Klepel, Onini. Klanck, Oni. (M.) au hang. Klincken, Pom. Huys, Tallach. (J. A.) tallagh,(M.)tallagh. t. Huys blijven, Atta- tallach. Ick A56 Ack come van huys, Ni- maccatallach ole, Proecclesia, een kerc- ke, Attatallachang. Id. Sasongdagang. Brugge, taltal. d. Leninge van een brugge, Pesasarau- ang. Dack, Apang. d. Gevel van 't huys, Vadig. d. Zijde van ’t huys, Vagag. Timmerhout oft back, Saeig. Branthout, Caiou. Plancke ofteen tafel, Tpal. Kalck. Apouch. Bamboes, V ourig. Pagger, Tatavag. Spicker, Paho. Deure, Alilip. Venster, Gnataf. (M. porte,) ngataf. d, Deure open doen, magoulif, __Doet de deure open, A- een goulifey, agoulbey. Doet de deure toe, \i- fey. | | De deur toedoen, illihf. Camer, Glaf. Ledder, oft een trap, Kada. Slot of een kiste, Pou- kong. | Sleutel, Agoualihif, Combuys, Tatgvang. Bot-lurey, Vagilock. d. Haart-stede, Lou- dock. Plaatse, Mala. — Thuyn, Raoul. raaul. Kott, Ratta. Duyve cott‚, Ratta kwa- doch. Hovender kott, Ratta ki taucka. Privaat, gang. Een kuijl oft een Wa- ter putte, Daouck. (J. A.) tboar. (ML) tboar. MJ) Ittata in- Dove cool, assche, bus- cruyt. 457 cruyt, Âvo, Branenende kole, vaga. Hooy, Ratiang. Id. Tackag. Matte, Halhal. Gardyn, pavlhoen, Van- ta. Deken, combeers, Ta- tagof. Decken, Tmagof. Id. ‘Tmapach. d. Huyt van een beest, Corago. Wiege, 'Virl. Handtdoek, Tien. Kam, 'latoch. Stoel oft banck, Taoul. Spiegel, _Pasagouala- lingauang. Bultsack, bedde, Pou-_ rot katikaguang. Oorkussen, Ivavongo- ang. Banck, propre zid- plaatse, lrarongang. (M.) kahkaquan. Sitten, miraong. (M.) Iraung. Een tafel, Avouckang. Eeten, mavock. (M.) kmar. Predickstoel, Harong- kong kasato kapat- tasa soang. Honten back, Talo. Schottel ofte piring Pingang. | Comme, Tangia kama- rockol. Copjen, Tanga. Mess, Ourot. Id. ‘Mioul. Lepel, Kising. Kanne, Chynees pott, Roukol. | Kaarse, Ouging. Lanteerne, Patougin- gang. | Jiampe, Pasi ongin- gang. Besem, Auwap. Vegen, mouap. Kipessol, Tagousong. Rotting, daar men mée- de wandelt, Houkas. Rotting, daar men mee- de bindt, Uweg. Kiste Talip. Pott, Pott, Sangia. Rijstpott, Salipe. Juspott, laboang. Potlepel, Agouvong. Pane, Tarinis. Rijstblock, Vangars. Stamper, Haiero. Wanne, Varako. Een vatt, emmer, Satto. __Mande, Lagi. Blandeken. Alipout. Houweel, Gagava. Bijle, Tatkong. het ) moch Sage, Gagitgit. Schaaf, Chouto. Schale, Tatingtingang. Hamer, T'atoutou. Smedcn, Tmatoutou. Boor, Vavarigbig. Booren, Varig big. Klock, Tagley. Goumme, mangsoul, $: 8 Jagers netten, Vading. Stricke, Touckor. Stricke stellen, Tmouc- kor. Floyte, Paringit. Floyten, magipaparin- git. Spelde, naalde, Li, Elle, half vadem, Tag- tougot. (M.) pariau. Schare, Kakato. Scheeren, Kmakato. Sack, buers, Poty. Boek, brief, Soulat. [M. éicriture, |] sau- lat. Schriven, Smoulat. Intt, Vino: J. A. Veïn- no. Pampsier, vong. Penne, Paliape. Valanga- - TIJD. de Tt, natter, ma- eynde, Kid: niëre, [M.] t'alei. Heure. kidt, manière, kidi, partie, division, kidí. d. Eeuwigheyt, Ika- guang. 459 guang. Eeuwich, Sat kagatou- gang ki Tauwil. Een jaar, Tauwil. [À. A.] taowil, taoil. [M.] tovil, taoil. Mand, Vourel. Dagh, Wagi. [J. A] ouâ’i. [M.] wâ’. Feestdagh, Wagi ki ka- gagangalang. Oogenblick, Kipat. d. Zaaytydt, Kadiri- ang. d. Regen mousson, Da- goulang. d. Vooroogst, Goutim. d. Oogst, Kaiamang. d. Naar oogst, masin- gil. d. Droge meusson, A- migang. d. Morgen, madama. d. Daageraot, Bava- rach. Ontbijten, midama. Middachmaal-eeten, Sangasanga. — Achter middach, mac- capapouring. d. _Avont, madong. [M.] madaung. Avontmal-eeten, mido- dong. 't is Avont, madong- ato. Alsd’ Sonne onder is, Samdam. d. Schemertijdt, ma- gapitere. d. Nacht, Vignanang, Id. Euvanang. (J. A] Euvan, (M.] âuvan, euvan. d. Voornacht, Kmaki- Lip ta’ong. Middernacht, Pouch- touckat tavignang. d. Naarnacht, Piada damaing. d. Hanegekraaij, So- mone Tatauchka. MENSCHEN dE MENSCHEN EN DERZELVER BEZIGHEDEN. Mensch, _Cagoulong. [J. A.] âulong. [M.] a'eulaung. — Blan, Ama. [J.A] pa- raigh. (M.] parâh, pl. paparâh. Vrouw, Ina. [M.) ina, pl inâina. Oudt man, Gagapang. Strijdbaar heelt, d. ge- scheldert is, kagou- ma. | Ongehoude, Taroul. Getroudt man, Moka- „gua. Id. Thong. [J. A.J tbaung, [ML] épour, mari et femme, tbaung. Getroude vrouw, Ke- gaìng. Bruydegom, Ama ka Vacho. Bruydt, Ina ka Vacho. Kint, Allack. [J. A. „Als, ) alak. [ Mi. fils} alak. pl alalak, en- fans, raoei. Sone, Tabung. Dochter, Topey. Voor een kint aanne- men, Tagallack. Kinderbaren, merau- wev. Kleyn kint, Rauwey. Vader ‘oft oom, Sama. [J.A.] rama, [M.] ama, dama, rama. Moeder oft moeie, Se- na. [J. A.J raren, irtao, rêna, [ M.] re- na, raren. Weduwenaar oft wedu- we, Kinikapateyang kitbong. Broeder oft susters, ì- ° tem Cozijn, 'lagia- para. (J. A.] appa- para, (M.] apera, pl. appapara. Suster oft broeder ende nichten, Nigaha. Tweelingen, Tagasoa. Broeder oft suster, d. ouder is. Sacka. Broeder. 461 Broeder oft suster, d. jonger is, Vil. Swager, Daulong. Bloetverwant, magta- tao Vriendt, Sieou. Vriendtschap maken, mackdiou, | Vriendinne, Varig. Vriendtschap ingaan, machbavarig. Vyant, Vougog. [M.] vâuäuh. Beoorlogen, mavavon- 505. Strijden, Vechten, ma- SCyL. Vreemdeling, _mousa- soupock. [M.] tá’'á- quo. Gebuijr, nacste, Kaha- louang. Name, nanang. Koninck, Honte. Governeur, Ong. Predicant, Padre. [M.} dadyllo. fresandt. ang. Padadingi- _ Voor-vechter, Capiteyn, Capitang. Overste, Heere, meisie sang. [J. 4} mei- rang, LM ] roi, mel- “Sasan. Dienaar, Congsie. Soldaet, Congsia ka- melalto. mapa- rach, 't Gemeene volck, Ra- pach.{J. A] ta'ou, taotao. | M.] ta'o. Meyster, Saïhoe. [:4.] meirang. Boere, marinchavis. Dief, matabliaun. id. Tamahausong. [J. A] samtk. Moordenaar, poch. Brandstichter, Tama- lamach. Branct, Lamag. Branden. verbranden, millamag. Rover, Schat. Hoererder. hourbo. Tamal- Tamarar- Haer. 462 Hoer, maveiong. Vraat, rnaoura. Dronckaart, Tamaka- gingog. LIGCHAAMSDEELEN. d. Ziele, Vate. [Ì. A.] vati. [M.] watti. 't Gemoet oft d. necke, Ruch [M. Jame, pen- sée, ryh. d. Memorie, Hiklaing. Gedenken, miktla. d. Consciente, Hinaua. ‘t Lichaam, Voel. B, $ A.] vauél, ‘ voual. [M.] vaual. | d. Buyck, Voul. [M.] vauijl. Buyckloop, Voiling. Geslachte, Kavavoe- lang. Vleysch, vaat. [J. A] vât. [M.] wat. t Vel, d. huyt, Validt.. Senúwe, Ougat. Bloet, Gamach. [J.A] âmagb. [M.] à- magh. Ader. Sapaga. Been, Toural. - 't Hooft, Vongo. [J. A.] bungo. [M.] vaungo. d. Kruyn, Toucktouck. d. Hersenen, Hoele. 't Hayr, Voukig. [J. A.] vaukugh. [M.] vaukugh. ‘t Aangesichte, Vlung. item. moula, a. Necke, Taang. Oor, Tangira. [J. A] targhira. (M.]targ- ira. Oagen, matta. Tranen, marig. d. Wijnbrauwen, Ta- varolong. d. Neuse, Gorgos. d. Neusgaten, Kilbas ki gongos. d.. Neus Snuyten, machgongo. K: 463 d. Eeleboog, Piing. Vaack, Risìg. Vakirig zijn, marisig. ‚d. Asim, Koroch. d. Wange, Timy. d. Lippe, Vigbig. (J. A.J. bibygh. ([M.] _bibyh. pl. bibygh. Tande, walig. [J. A] oualigh [M.]waligh. d. Voortanden, gidauw. Back tandt, Vaam. Tonge, Dadila. tGehemeltedesmondts, Alingagingag. d. Strot, d. Gorgel, La- lo. [J. A.J lalau. [M.] lalau. d. Kinne, Tactack. d. Bovenste borst, Ave. (ML. poitrine,] avâu. d. Benedenste borst, Vagonga. d. Mamma, Gho. d. Tepels, Sasisir ki oho. 't Hart, Tintin. d, Longe, Houpach. d. Lever, mauwach. d. Mage, Voa ko. d. Aarsdarmen, ofte groote darmen, Ta- lamey. d. Milte, Dapling. d. Nieren, Vatto. d. Galle, Parno. d. Blase, Voutick. Ribbe, Ragang. [J. A] côte, râang. d. Navel, Poucol. Rugge, Ricos. d. Bucht van de rugge, Gitghit ki ricos. t Kruys van de rugge, Kator. d. Lenden, Kating. [M.] âhtan. Schouder, Tago. d. Arm, Pariou. (SJ. A.) kaligh. (M.) pa- riau. Lidt, Poock, (M.) pauk. Hardt, Rima. d. Hechter handt, Ki- maka oual. d. Slincker handt, Ri- ma ka oui. Feechts, 464 Reechts, moral. [J. A.]tauraugh. [M.j À.Jaual [M.] aual. tauraub. Stirck,mougv.[J. A] d. Schene, Nounog. âoï, Id. _ Voutar. Ì Vuyst, meijkmit. d. Kuyten, Nahoukoy. Duyin, moudadong. d. Hielle, Gnouro. Vinger, Kagamos. d. Eencklauwen, mokt- d. Pinck, Moutingil. are. | Nagel, Kalongkong. Voet, Tiltit oft Sapal. d. Aarsbillen, Pohol. [J. A] rahpal (M.]- d. Knije, Doudoch.{[J. _ rahpal. LIGCHAAMSAANDOENINGEN, Pis. Bo. Siecte, malam. [J. A.] Pissen, mibo. | maâlam. [ ML. } maoe- Stront, Taing. lam. Kacken, mita taìng. Doot sieck, maringau. Wintlossingge, Tout. d. Fransoesen, Timp- Wintlossen, matout. hau. Bloet sweer, Allincho. d. Kinderpocken, Va- Apostuyn, Hmack. rotock. Etter, Vouck. Vuijrigheijt der oogen, Wonde Loucka. Digas. À d. Kgortse, Agingit. Sweeten, Ilbang. d. Koartse hebben, A- Sweet gaten, lssick. gingiting. …__—__Vugydigheyt, Katil. | SPIJS te ” 465 SPIJS Kost, Cangirg. (M. nourriture, _mets,) kakanin: aliment, kakan. Dranck, ni (M.)_ Payt. Klaren dranck, mas- sichauw. Dicke dranck, kutgey. Broot, Paul. (J. A.) paol, paaul. (M.) pa’ol, paaul. Meel, moe. Deeg, makutgey. Gestamte rijst, Pchag. Gewalmde rijst, mey. KLEEDEREN, _ Kleet, Koulamog. (J. À.) pammia. pammia. (Mi) _ Rocken, Korasy. Liennewaat, Napava- vare. Cangang, Vallatong, Zijde, Touang. EN DRANK. Gekoeckte rijst, Rou- vog. Pagey, massou. Taruwe, Sivag. (M.) marau. Stof, Semel, mal. - Achterbout, Tikas. Voorbout, Tikaf. Suyker, Camsìa. Melck, Hakey. Brij, Vovoat. Pottagie, Latting. Zoudt, Veia. Azijn, massingit. Vet, olij, Salve, Gi- mach. _ WAPENTUIG,. Mauwe, Louro. Gordel, Agit. Broeck, Cassoy. Kapock, Porot. Couse, Tatavo. Schone, Tatapil. (M.) tapil, pl. tatapil. Hoet, Taloctock. Pluym, 466 _ Pluym, Il. _Pluymdragen, meilil. Armring, Courau. Vingerring, Calimang. Ketten, Tatakir. Boog, Tapkoug. Met een boog schieten, Mat koutkoug. Pese, Rauwat. Id. Rapas. Pile, Tkoug. (J. A.) tkug. (M.) tkugh.… Schilt, Iging. (J. A.) ïyng. (M.) Tyng. Houwer, Silock. Parring, Tasaog. Hasegaay met 1 a 2 tacken, Tawal._ Hasegaay met 3 a 4 tacken, Apig. Musquet, Lalto. Afschieten, Palto. Koegel, hagel, Nanock. Voetangel, Adim. SCHEEPSGEREEDSCHAPPEN. Schip, Chyampan, A- vang. Riem, Ouril. d. Mast, kiavang. Zeyl, Sagongasing. Tauw, Tarych. Pesanach, Ancker, Kakatar. t Roer, Tatipa. Werpnett, Rarakip. Zegen, Hoiou. Angel, Heiring. Angelroede, Ougig. KOSTBAARHEDEN, SPECERIJEN, PLANTEN. Gout, Kim. Silver, gelt, van nitock. Coper, Ouga. Loot, Dougey. ad Tseer, many. Allerlei malmal. specerijen, .Caneel, Arissim. . Kruyt, Kal 467 Kruyt, Ousou, Taback, Tamako. Stroo, Aloop. Gras, Havour. Dystel, Adim. Cijrie, Gnaraun. Cijriboer, Lippoudo. Radis, kool, Schey. * Aitwin, Adach. _— Loock, Suwang. Rit sies, Adach mac- cavoutongt Elant, paard, osse, Louang. pech, Vagat. » Boom, Pesanach. (J. A.) parannâh. (M.) parânnâh, Tack, Pihil. Bladt, Hapa. d. Vrucht, Voa. (J. A.) vauà. (M.) vaua. d. Wortel, Patar. Pisangboom, Bulbil. Pisang, Docim. _ Bloeme, Isip. Pottates, Tamamy. Bloeysel, Voiou. _ Focke, Fockies, kourut. Pinangboom. oft de Suyckerriet, Tbong. Vrucht, Aviki. Zaat, Gaap. (M.) àap. Clappersboom oft de Planten, Taloum. Vrucht, Roudo. Cadiang, Liplip. Limonboom item de Grote bonen, Agisang. Vrucht, Riari. __ Kleine boonties, Vouri- Vijgeboom item - de tol. s Vrucht, Kameia. - Brame, Goumgoum. Pijnappel item een _A- . Moerbessie, Caliout. nanasse, Pandal. Comcommer, _Spans- Kerne, Touto. BEESTEN. Ri Beer, Toumey. Luypaart, Rangarang. Haartebeest, 468 _Haartebeest, Fnang. Rhe, Gwev. Haas, Routock. Hont, Assou. Catte, Roucklauw. Geyte, lou. Dasse, Tamchau. Vos, Hanna. Aap, Routong. Ratte, muys, Tagon- Muskiliaats katte,vou- hang. … | tol. Kickvorsch, Tapalong. Vercken, Vavoy. Hagadis, Tavoukaka- Wiltvercken,kavoulon. lag. GEVOGELTE. Allerlei gedierte van vogels, Aiam. (J. A.) aïaïam. (M.) ayam, pl. ajajam. Vogelsnist, Loula. Vlugel, Papalis. Steert, Ikog. d. Beck, Tatoucktouck. Reyger, Tóucolou. Aandt, gans, Dagou- ___maìl. Duyve, vadoch. (J. A) padaeuh, (M.) padàâ- oh. Hoen, Tahoucki. Kiecke, Pijsiou. __Eijr, Popgag. Eijr leggen, magou- poupaag. Doyr van 't ei, Tapo- nick. Broeden, rdakigkip. Vilt hoen, Hiouhiou. Mussche, Hirry. Nacht uyl, „Alois tourau. Vleermuys, Acaripitey. Slange, Vouly. (J. A.) voulei, (M.) vaulei. Worm, Kourey. (J. A.) __kaurey. (M.) kaurey, hynnaod. Miere, Avavougim. Id. Karamoukam. Vliege, __ Vier. _Pagpat. „469 Vliege, Lijdt. Parst vliege, Agagan- … 1 gau: Muskiten, Rikig. * Spinne, Rauwa. Vloy, Attatimtim. Luys, Conto. Weegluis, Atop. Nete, Apapigang. Bey, Houwalou. VISSCHEN. Visch, Tging. (J. A.) thung, d'hyng. (M.) thung, d'hyng. | Gesoute visch, Tging kamachat. Gedroogde visch, tging Walvisch, Moucho:. Haije, Aliag. Rogghe, Pagig. Steenbrasem, Pigick. Aal, Toula. Oesters, Coudo., kamalacklack. Pugytaal, Vaney. _Kuytvanvisch, Javach. Mosselen, Tarivatip. Harder, Dourong. Crabben, Gnile. Schilvisch, Vqugig. Kleyne crabben, Apas. GETALLEN. __Een, Sasat. (M.) sat, saat. hi Twee, Sosoa. (M.) rau- bays sr, el Ole Drie, Toutouro. (M.) «tauro. (M.) hpat. Ë Vijf, Ririma. (M.) ri- ma. | Zes, Ninnam. (M.) nnum. (M.) Zeven, pytto. | Acht, Kougipat. (M.) kâughpa. Pipito. Negen 470 Negen, mattouda. (M.) matauda. Tien, Sat keteang. (M.) kytti. Elf, Sat keteang gabi sasat. Twaalf, Sat keteang gabi sosoa. À Twintig, sosoa keteang. Dertig, Toutouro kete- ang. Veertig, Pagpat kete- ang. _ Vijftig, ririma keteang. | Zestig, Ninnim kete- aug. Zeventig, Pipito kete- ang. Tachtig, Kogipat kete- ang. | Negentig, mattouda Re: teang. Honderd, Sat kaga tou- gang. (M.) kaataug- han. Duizend, Sat katouno- ung. (M.) katau- naum. heit oel VOEGWOORDEN, VOORZETSELS. Esilé want, van die, RE RE Alhoewel, metuso. Maar,nochthans, Teve, „Tevesa. (M.)rà. Dichte bij, Tamang. In, op, Tou. (M.) tau. moukouna, „Binnen, inwendig, tour- bo. (M.) taurbo. Buyten, Tauwach. (M. ) panâh, Voer, Boven, Vévau. Beneden, Sasim. (J.A). turbo. Over, aan d’ ander zij- de, Touarog. Achter, Tóurikor. Achteraan, Siagog. Voor, Toudoma. Met, Toulam. (M.) la- m1. Rontomme, Souritong. eerst, S1iouro. (M.) . 471 (M.) auro. Daarnaar, Touagog. Hoort hier, Anno. Salve ; e‚goedendagh, tabo. Vale, het. gaat u wel, Quato. Is, Ato. Von, _Macca. makk. item, Na. Waar, Hino. item, Toumang. Waarheen, moukouna. Waar gaat gij heen, mouckouna cau. Van. waar coomt gij, Ni moucckouna cau. Hier, Hia, hiaung. Hierheen, Touhia. Daarheen, Touhina. Wat, Camang. [M.] ka-mang. Jeest, Camamang. Waat gaat mang im hou. …_ Daar is niet aangele- gen, Mangale. item, mangalto. [ML] Hoe verre, Attaung, U aan, In ’t duyster, Touding. “Id. Tousimer. In 't Openbaar, Tou- panach. hoe dier, Toumang ta kidi. „Dichte bij, Touil. … Id. - Toutamang. In ’t midden, Foutou- katt. Over alle, Tou im dey Day. — | Wanneer, manno. Terstont als ’t eerst ge- schiet is, ebony, Terstont als ’t noch eerst. geschien zal, Ousaney. Als wanneer, Ho io, so. Nual rede, Nini. Morgen, Oudamey. Over morgen, Oudamey __kisat. Gisteren, Icha. Eergisteren, Icha kisat. Voorgisteren, Jeha, ki salat. 's Morgens vroch, mat- takong. Haast 472 Haast, Madis. « Haast u, madissa. Allenskens, milla milla. Traag, Langa langa. Schijr, bijna, Ha. Hoe lange, maccapina. Dicwils, Vounavouney. Noch, Appa. Wederom, Licog mela. Noch niet, Assey appa. Noch eens, melappa. _Al te met, Soumamarg. Op een ander tijdt, « Soumang. Daarnaar, leste, Z0g. Hoe, op wat wijse, ma- mang. Soo, Comhina. Al even eens; magcola. Als, gelijck, Haki, ma- ma. Ist soo, Couwa. Seer, Houang. item, maloof. - ’t Is goet, maganig, mamsing. Hoeveel, Pipina. (M.) PIDEIERe “ Sia- | Genoch, Tos, os, mos. __Ja, Hay, heysa. [J. A] hahei. [M.] hahai. Neen, Assey. [J. A.] assì, [M. ] assi. Niet willen, Inang. Voor secker, missing. Warom, Coumang. (M. pourquoi cela,) kaa- unmang. Darom, derhalven, At- teta. Ick sal u wel waar- schouwen, lnangho. Misschien, Lava. te Samen, Sosaal. [M. ] saausâl. In ’twilde, Touboack. Doorgaans, Paak ma- dagoa. Stille, Taïlachkau. Te laat, malaat. Overluydt, Idang. Voor ’t laaste, mitaog. _ Alleen, Duck. Da saâat. __Voor eerst, Noia: Geduyrig, malimolimo. Verkeert, Touparit. 't Eynde, 473 t Eynde, Limo limo. [M. } Êmaulimau. Om wat oorsaacke, Aley ki camang. Wat is dat, kattas „Hoe heet gij dat, Ca- _ mang ka Connomy ki atta. Camang Dat afgedaan. is, Mi- ‚ kaha. Als dan, So anna. Vergeefs, Nino. Uyt niet, Nanino. Van selfs, mamado. Dat: is soo te seggen, Haguaney hina ta- soukatta. _ BIJVOEGELIJKE NAAMWOORDEN. Almacntig, Meimmit, melliphug. Bevreest, mattacot. Arm, malimock. [M. ] pakalimauk. Oud, mamou. [J. A] rië, LM] rIë. Beschaemt, mangala. Besig zijn, mapongas. Bevrucht, mavoe. [M. ] mavaui. Bitter,magmit,maplas. Blauw, madossiang. Blindt, mavouta. „Bloe, maratang. Naackt, manana. (M.] nanna, panna. Diep, Boos, verdorven, ma- vitig. Stomp, bot, mangihit. Brack, zout, machat. hoog, _lanck, groot, mahangdag. [M. grand] irang. _Brood droncken, clap- achtig, makontyn. Liefcosende, main ei 828. Dichte, hecht, haal: Dick, maecounam. Diep, maloucho. Dier, mangal. Dorre, droog, malac- lack. Dorstig, Ä Dorstig, mito. [J.A] meitto. Droog, maskag. Droncken, magingoch. [M.] kaingogh. Bedroeft, vaavoulas. Duyster, _masimdim. (ML. ] mauva. Dubbelt, Soupohal. Dun, fijn, Pulipig. Eerloos, mourinchau. Nauw, enge, masocko. Effen, Harilhil. Recht, mattictick. CM.) ma-tiktik. Wreet, guaat, boos, ma- sarey. Gesont, mahapoch. Neerstig, magivock. Rontom, Soritoritong. Geck, maringaring. Geel, makouliang. Gehoorsaam, masorol. Medogentheyt, maha- sim. | Gierig, mapitil. (M.) _ kitkt. Godloos,mouroki ruch. Goet, maganig. [J. A] 4 _ringeï. (M.)mariang. Toornig, mangale, ma- gabung. Groo!, Isang. [J. À.] irang. (M.Jirang. Oprecht, macklig. _ Hoveerdig, mahan han. Jenck, Rarauwey. Karig, makimo. Klaar, matikanach. Kleyn, _ mackousing. (M. petit, peu,} au- _syng. Cout, maharmil. Sieck, malam. [M.] maoelam. Crom, onrecht, mat- toucol. Kruypel, mapiley. Swaar, _ mackdoung. (M.) - kdung, mak- dung. Ledig, mahaong.- Vuyl, marocksong, ma- rosock. | Heerlijck, masamach. Loy, mavarig. Weynig, matiting. (M. petit, peu, ausyng. Swack, 475 Swack, maneija. Mager, makcutong: Vet, moloumou. ‚_ Moede, maba, siba. — Rijp, item. stercke dranck, makousagh. Groen, dranck, magoude. Nat, mahala. Nieuwe, versch, Vaho. [J. A.J vâau, vahâu. [M.] wahâou. Vakerig, marisig. - Rauw, mattang. Openbaar, mamag. Ongehoorsaam, maou- non. | Rijck, mavangey. (M.) kavangen. Root, mipgang. Verrott, _ mitoupack, michtoey. | Wijt,ruim,massourach, Weeck, sacht, mahapil. Versadigt, mavatcau. Scheef, Satoucotoucol. Scheel, marilidt. Scherp, maschingat. Eggrig, marino. item. jonge Hart, matgag. Sterck, melliphuch. (J. À.] masahkit. [M.]_ asankit. Stille, Palimpoung. Stom, mangoupou, mae moulick. Streng, madihang.- Swart,maoudim.(J.A.)- âudim. [M.] âadim. Wit, mapoule. [J.A] paule, (M.) paule. Tam, madagilo. Wilt, marinchas. Veel, madag. Vrolick, mahanglou. Warm, Heet, madalat. Jeloers, miararuck, maarick. | Fraay, aangaande de mannen, mattabung. Fraay, aangaande de trouwen, mamouti- rag. Benaut, quaat, ma- himco. | Stamelende, mangoudar- Vol, mathamoy.. Leeg, macksuchko. hip, 476 Rijp, madoem. Half rijp, half gaar, mangsag. Lelijck, mattadoung. [J. A. ] madading. Verscheyden, manim. Doorluchtig, Passaga- dagoang. Klevende, masockit. Vas te vout, mavoutar. Niet vas te voet, ma- vilag. WERKWOORDEN. Hebben, Acoumea. Niet hebben, niet zijn, Acoussey. Verhuysen, Agala. Zijn, Agiagua. Naaraarden, doen on- derhouden, Achgua. Woonen, Attougua, ito- ougua. | Bereiden, ter hant stel- len, Attanang. Blaffen, Bauwa. Kussen, Baig. Iets ontrecken, Bavihit. 't Water valt, Bavihit tasalom. _Waiüjen, Bavare. Temantdoor ontwijcken eer aandoen, Baach. Slaan, Bouekbouck. _ (M. Lattre) bauk- bauk, Met d’ voet geschupt worden, Kakiassing. Afscheren, Kmato. ‚ Dragen, Kegul. In de paane ieets bran- den, King kinging. Met d’ oogen wencken, Kippackpat. Bewaren, Kmading. Bijten, Kmagat. Staande de beenen van malkanderen houden, K mapdeia. Op een been springen, K maididi. Graven, Kmari, kari. Eenich vrucht eeten, K mang. « Roncken, 477 Roncken, Kmiskis. Soecken, Kmigim. Sien, Kmitta. kyttan. Sittende d’ beenen bij malkanderen, Kmit- tim. d’ baart scheren, Kmi- kig. d’ woorden weder halen, Kmoulaling. Id. Kmoulim h- _moug. Schuldig zijn, gitting. Met aal de vinger ieets aanracken, sau mout. 't Hayr metde vingers _ kemmen, _ Kmous- kous. fi | Schellen, Kmourit. Lesen, tellen, Kmout- kort. Temant Smet d’ oogen Kmou- wencken, _ Kmack- patt. KT Op d’ teenen gaan, Kmadül. (M.) _ Met de voeten benen waarst gaan, Kma- kadoung. Achter uytslaan, Kma: laligo, kmakias. Roepen, Kommacog. Seggen, Comma, vana- vana. Weggaan, Demarang. Verroeren, Dilikalika. Gaan, Dmadarang. Zaijen, dmadiri, dmiri. Dranck maken, Dmiho. Leyden, Dmilong. Proeven, Dmimang. Met d’ tong lecken, Dmira. | Stoten, Dmoudong. Opstaan, Gapit. Verschricken, Gidal, Ginnach. | “Trouwelen, Gitdal, Pagdal. Haten, Gmaas. Besietten, Gmahit. Houwen, Gmapit. Linnewaet _wasschen, Gmamagag. | Hooren, __Gmilingig. (ML) 478: (M.) illing. Hoesten, Gmoukog. Treden, Gmithit. Arbeyden, Gmisong. Schatten, Gmimig. Begieten, doopen, Gmouloug. Stelen, Housong. (M.) riauh. Dragen, Haul. Op d’ tanden bijten, Iddig. Met d'’ oogen wencken, Iddip. Toesluyten, Ilf. Wegloopen, Ilpout. Comen, weder. comen, Mapil. Neers slucken, Linging: Aansien, Läddig. Pis- sing. Jeets met d° handen af- vagen, Limislis. d. Tonge uytstecken, Lmatdlat. ‘t Ligchaem uytrecken, Lmadtlat, bitbit. Swemmen, Lmangoy. Wiegen, Lamilou. Oorlof _d. houwer uitde schey- den trecken, Limong- hout bihit. ‘t vel afstropen, Lmou- vong. | Prijsen, Loumonloug. (M.) laulaughan. Brengen, setten, maad. Teets aanschouwen, ma- chasasau. versoecken, maccounong. Een manspersoen tot een. vrient hebben, mackdiou. Een vrouwspersoon tot een vrient hebben, mack barig.- | Geeutwen, machoap. Vinden, erlangen, mak- waley. Ì Opklimmen, makakag. Grinsende lachen, macktlig. Iemand sonder sprec- ken, mackakirich. Voorgaan, maccacogog. Malkaar roepen laten, maccacogog. Als 479 Als d’ ooge Scheemer- en, macklingit. Op lippen bijten, mackraim. Op d' tanden bijten, mackdig. Begeren, mackiap, ma- | moy. d. Hand in de zijde set- ten, maccacating. Gnoren als een vercken, makougaty. Opwaarts comen, mack- _—_ dacking. Ergens van comen, maccaqua. Trauwen, makakitil. _Gewenen, madagam. Aanwijsen, madouck. Beven, madillidil. (M.) d’yllidyl. Senden, madading. d Oogen toedoen, ma- dip. | d’ Handen wasschen, madinau. 't _Aangesichte -- was- schen, madioup: ki moula. Wegnemen, magoumia. Aanbranden, _magis- KAR edi Hondelen, Verkopen, Gmagirag. Ommekeren, _‘magou- vering. Ontmoeten, magoukla. Van een plaatse schey- den, magpiag. Opendoen, -magoulip. (M.) âäulb. Crom op d. rugge leg- gen, magoutoucong. Op ’t hooft staan, -ma- goutoucag. Teets buygen, magou- kiorig. Feest houden, magan- gal. Droncken zijn, magin- gog. Met ’t hooft nederbuc- ken, magousousou. Liegen, mahacka. Maijen, maiam. Teets opd. rugge -dra- ‚gen, mahava. __Benijden, malingag. Jugen, 480 Jagen, malup. Willen, begeren, ma- moy. Ommekijcken, mami- __hing. Oordelen, mamamach. Wachten, _verbeyden, mamat. Verlossen, Wegnemen, mamia. Spelen, mananach. Sterven, mapatey. (J. Á.) patei. Backeleien, mapatapa- tey. Pinang eten, mapouch.- Branden, marabong. Bevredigen, mareia. Nemen, halen, vangen, mara. Hart lopen, maring- dach. | Praten, mararamig. Voorbijgaan, marivat. Verdrincken, Sincken, __mardijck. Bekijven, masika. Strijden, mascyt. (M. disputer, combattre,) _m-acyt. Bucken, masousou. Wegwerpen, masing. Walgen, masangig. Spreecken, massousou. Dromen, mattimalling. Deelen, mattatach. Lachen; mattaawa. Knielen, mattali kou- doch. Loslaten, qguytschelden, mattaral. Leren, mattoutougog. Ontwacken, mattimo- ach. Predigen, mattasasou. Verwijten, mattagua. Haten, mavahir. (M.) mavahyr, mâàs. Pp Liefhebben, mavagan- go. (M.) wâ'ângoe. Roglen, _ verwisselen, mavirl. Eten, mavock. (M.) _kman. ker Maken, doen, mesin- __gey. Ò Houden, megua. Leggen, mallellico. Regeren, 481 Regeren, mesasou. Slapen, mesip. Om helsen, meloulout. Achten, onderhouden, millach. _ Staan, mitouko. Dwingen, mipit. Swijgen, mipat. Beswijmen, misbangat, Blasen, mnioup. Drincken, mit, (ML) myt. Ontleeneu, mibaga. … Overnachten, miouley. ‘t Licham wasschen, migoug. Branden, ‘millamag. Sitten, miraong. Verlossen, mivli. Beswijcken, wget ne NÛWE en Weeten, mouvana. OL ) yita, Comen, mouqua, (MI) irau. W andelen, | _mounon. hang. OE in Bekenen, reinen. moupanach. Rusten, Lasteren, moptoack. Uytstori ten, ‚Ver gees moutire, Leven, mougag (M. vi- __vant,) mâuagh. Ophouden, mouloulia., Overgeven, Spouwen, Ì mouta. $ Singen, mourourau. . Vergeten, mourivarif, Gedencken, Pagdim- dim. | Jeest ommekeren; Parit Pagihababa. a Stuycken, Snijden, Pa- pakey. Straffen, Ben (M. punition,) pahâ- waung. Handelen, Verkopen, Pagiassa. des ie 14 Ver leyden, … Paitousa- MA en Opwecken, Pattimoach. | Verkiesen, Peri, Copen, Paila. Dorschen, ‘Piagagaop. Temant aansien, Pis- Sing, Stampen, | 482 sing. a Geven, Picha. (M.) maumi, donne piâ. Tasten, Pispis, Smap- sap. | Opheffen, Pleyng. Gissen, Pokidi. _ Niesen, Pouaiam. Betalen, Poudagog. Toehoeren, pouramang. Hoereren, Rarbourbo. (M:) zauzaung. Onderstaan, Repoung. Begraven, Rmavack, Weijden, Rmaramoul. Aan 't spit braaden, Smangdang. In ’t wilde lopen, Sa- bouack. (J. A.) vo- lare) saubâukh. Hoereren, Sapourouro ki rych. (M.) zau-. zaung. Vercieren, Sichalihi. Bedriegen, Si vana va- _ na. Ens bekeren, Veranderen, Sillala. Boorten, Sikakourahol. Uytschrabben, et A Smidada. _Ordineren, Sikakidi. Luppen, Siapapat. Verlochenen, Smasau. Middelen, Sitoukat. Tasten, Smapsap. Huppelen, Smackdack. Suygen, Smippsip. | Riecken, Smasangog. Genesen, wercken, Smi- mimia. Vernederen, goub. Schriven, Smoulat. Naarvolgen, Smaladi- long. | Schuyten, Souwong._ Besitten, of eygen zijn, Tagimia. ifs: Persen, Talding. Jemant in ’t lopen ach- terhalen, Tachqua. Riesen, Tgaboul. Racken, Tigkla. 't Hooft wasschen, Tig- bongo. ° Cappen, Tmata. Smeden, Tmoutou. Planten, Smou- 483 Planten, Tmalloum. Voeden, Tmama. Vecken, Tmagouf. “ Schreijen, Tmang!. Naijen, Tmahy. Vragen, - Tmetallich. (M. demande, ques- — tion,)tâteitalih. — Steken, Tmivous.; _ Aancloppen, Tmiptip. Struyckelen, Tmoukos. Bidden, begeren, tmou- mìmia. | Verhalen, Tmougog. Strickenstellen, tmouc- KOR Roepen, Traatara. Overwinnen, _T'mou- nong. | Overweldigen, Tmou- rong. Gelooven, -betrouwen, Tnamsing. Dwalen, Tousahey. Vallen, Touasing. Naarvolgen, Tmougot. Wasschen, Tououl. (J. A.) iaughan. (M.) âugh, yough. Werpen, Vioul. _Precken, Vivikit. Slaan, Vlavlat. Binden, Vougot. Koudt, maharmil. — ZAMENSPRAKEN IN HET FORMOSAANSCH EN NEDERDUITSCH. 8 Mattatavach massousou tona Pieter na Jan. 'tSamenspracke tusschen Pieter ende Jan. Oecmanga caû ka mapongäs caû Jan. Waer gaet ghij soo haestig Jan ! Moucqua, acolo tou patta toutougogang. Ie ga naer de Schoole. Caumang katou Sasimato ta Wagi sa ‘dssei appa maû nigillin gigenta tagley. Hoe ! is het dan alsoo laat, ic een heb het „noch niet horen lúien. Nimesip caû lava. Sae moet ghij dan geslaepen hebben. Madalliato cauwa ki nipouniang ki tagley. Heeft de clock lang opgehoúden. Hei Sasat lava ki ligig. Ja bijna een glas. Ey mousinga iouang mamat katus cula co- le imhoúang. Eij ! wacht een weinich, ic ga met ú. Assei, cole mamat alle kamapongas atle ki varandeì maú. Ic en wacht niet tis meer als tijdt dat ic gaan. P. 485 al Moûsinga mamat iouang ka âdie a cole mara ki Soulat aú. Niet meer als een oogenblick, dat ic ‘maer mijn boec neme. _Madisa ka matta cot cole ki, ahaicka ‘sickang. Haast U dan, sande! te vreese bekeven te rbórden. Mamsingale dada de marangeta. | Dar mede bèn ic geredt, comt laet ons gaan. Mattatavach massousou ta Cornelis na Dirck. 't Samenspracke tusschen Cornelis ‘ende Dirck. C D C. Dirc Dirc heno ato caû. Dirc Dirc waer sijt ghij. ke Timang ta tmafam iouang imhoú has j Cornelis. Wie roept mij, sijt ghij dat Cornelis $ Hei ti taú. Ja, ic ben het, “Camaug ta'soo oho ioúang. Wat hebt ghij mij te seggen 2 Änug nau caú'katús cúla' kitta’ moúcqua toú pattatoutou’ gogang. Te come U aanspreeken, eid wij te samen school gaan. Mamoi cole ‘demarangêta. Ie ben te vreeden, laet ons gaan. lneta agens ka tou vavaú appa ta wagi. 486 Wij lbonm ons niet te haasten, tis noch vroch genoch. Caumang ka madis caú mapil, Waerom comt ghij dan soo vroch ? Mesip appa lava degua oú caú. Je meende, dat ghij messchien noch soudt geslaepen hebben. Ässei cole macomhina ki dellia soo mesip. Neen ic en slaep soe lang niet. Maganig soo madis kitta assei maganig soo malangalanga kitta. t Is beter, dat wij wat te vroch coomen als … te laet. Mattatavach massousoutana Niclas na eren 't Samenspracke tusschen Niclas ende Hendrick. N. H. Camang ta pattatontougogang imhouang. _ Wat leert ghij nu 2 Mavona cole kt kekochang ki tatelligang macca oumon. Je kenne de eha de vrach: in duyts. Smasoulat ato cau cauwa dmagadagam. Leert ghij niet Schriven ? Heisa assel appa madallia ta nounamoa ki- ni soulat ennau. Ja, maer ten is noch niet langh geleeden, dat ic eerst begonen hebbe. Macke pinatau lava. _ Hoe lange wel % N. Wij hebben’ dan bijna gelijck Bei 487 Sousouappa lava ki vourel. Ontrendt twee manden. Milalaup kitta lava. Sasat kitta kina ka mamusang. Wij sijn oock van eenen ouderdom. Mamsing kanna sousoua kitta muchasa sau eta soo toutouro ki vourel timang tassl- ouroal mavana emitang. — Dat is waer, maer laet ons ens sijn, u wie van ons over twee of drie maanden meer sal geleert hebben. } Mamoi cole havonganey ki camang kmou- nata assei mavana. Je ben te vreeden, wat sal den ver-lieser verbeuren: 2 Mangala al tateni. ‘Hij sal beschamt stan. Mattatavach massousou ta Davidt na Gerredt. 't Samenspracke tusschen Davidt ende Gerredt. D. G D. G Gerredt mananacha kitta cauwa, Gerredt willen wij speelen. . _Maaanacha kitta kina camang. Waermede souden wij speelen ? Houring ka massouny. Met huil tollen. Ässel cole mananach alle soo kidi ato ki oucquang tou pattatoutou gogang. | Neen 488 _Neen ic en speel niet; als icmoet school gaan, Mousinga kitta annatta iesnla, cole im- bouang. “Niet meer als een weinich wd dan sal ic met U gaan. | | Soo mamoi caû mananach 500 _paeko ka- hang kitta annatta kamoi ennau kanna nini asseì. Wilt ghij speelen als ik Schaal gedan is, ben ic te vreeden, maer nu niet. D. Manga magiqua iouang Soumamang. 't Is wel, ic sal u dat te pas brengen. Assei maû illigen ta gnale oho siouro ta patta toutou gogang. Je en acht U quaedt-heydt niet, ee moet voorgaan. Hauwang ato cau lava. mavana pagdimdim ta imhou kini dagadagam enhou smoulat. Ghij sijt wijs gewoorden, sedert ghij heb leeren, schriven. | Comhina ta vana au „banmnngalappe sou-_ mang tavana au. Soo wijs ben ic alen ‚hoope met der tijdt noch wijser te woorden. Kmigim acole lava ki siouamau ka sesou- ma souma. | Ic moet dan een ander macker soucken. zer Dt nad an A ai k) % he vas: AS A: ar ad Dorade. 4 ekke Ed at ek « sa | > | « ih ri 8 nr TRE: Le VEE A g ï NE EE MA 7 , Fi ke EA f Jen Prat AN z rk Reek \ \ n bi 1 ezv A KEA Ld Bs r | NJ in JA Nt) ik CEN ki ! si d ' b sf EA ff È k Kals 9 hr gr Ie Ù haet TO MAN Kh Ni Mat Lik Ts rs En 4 ®- IL ber if RR 4 PART hiet ij ' en er S, rs or eN ed Ek As bat of in REW PEW RN a kt Ì ne Av De EN k ks At Pig bf eid dl Ne BM de WEI s ze 6 hee bps " Eh kr mg ip Origen wis: Ga: Beren,