& Dn ne Harn LIBRARY OF THE MUSEUM OF COMPARATIVE ZOÖLOGY. \ Edd 1 IJ e « 7 \ « 7 \ 4 : . VERHANDELINGEN BATAVIAASCH GENOOTSCHAP VAN …_ KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. en ek ENA ek PA st En | js Alt DÉ Eni Sl Ve ELLIS 3 | Ee HE 5 E24 5 L z Pe 4 a j ee - | CM be SU ES „is, {s- 5 5 E d N LD / 75 E | | Ë - * - ed Nn VERHANDELINGEN _BATAVIAASCH GENOOINCHAP an KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. OPLLLELELLCLDLLLLELLELLLLDS Ln ELLCLLLLLDLELLELDD Deel XXXVL BATAVIA, BRUINING & WIJT. NisT2. BE Osuen 4 18 Bijdrage tot de kennis van taal, land enZvolk op het Biland Soemba, door S, Roos. Sinico-aryaca ou recherches sur les racines primitives dans les langues chinoises et _aryennes. Etude philologique par G. SCHLBGEL. BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN TAAL, LAND EN VOLK BILAND SOEMBA, S. ROOS. Kontroleur aldaar. Het is eene niet gemakkelijke zaak om van de zeer wantrouwende Soembanezen iets (vooral wat het huishoudelijke betreft) naar waarheid te weten te komen. __ Een verblijf van eenige jaren op Soemba, bekendheid met de taal en een opregt streven om, zoo veel mogelijk, het vertrouwen van het volk te winnen, zijn de eenige middelen om er toe te geraken. ___Het weinige, dat men, vóórdat op Soemba ambtenaren werden geplaatst, van dat eiland heeft Ae te weten komen, was zeer oppervlakkig. ___Hoogst zelden, en dan nog wel als ter loops, vertoonde zich aldaar een Resident. k Deze kwam slechts in aanraking met den Arabier, Sjarif Abdoe’l Rachman te Waing-apoe; en daar buiten die kampong, op Soemba, geen Maleisch en zelfs ook in genoemde kampong hoofdzakelijk Soembaneesch en Endeneesch wordt gesproken, was het voor dien hoofdambtenaar, zoowel als voor elken vreem- deling hoogst moeijelijk, ja bijna onmogelijk, om iets anders van Soemba te kunnen zeggen, als hetgeen dat kortstondig verblijf zoo oppervlakkig mogelijk had doen zien, gevoegd bij of overeengebragt met hetgeen voorgangers er reeds van hadden geschreven en wat men van Sjarif Abdoe’l Rachman had „kunnen te weten komen, dat wil zeggen, slechts datgene, wat deze had willen kwijt zijn. Vraagt men hem of Soemba sterk is bevolkt, dan antwoordt hij overeen- komstig het verlangen, dat hij meent op het gelaat des vragers te zien of uit de wijze van vragen te hooren, en hij antwoordt: „banjak! toean” of omgekeerd. TEN 1 en Resident A. zegt te meenen, dat het Endenesche volk (Sjarif’s omgeving) een goed volk is. Sjarif antwoordt onmiddelijk: „er is geen beter !” Resident B., op wien dat volk een tegenovergestelden indruk maakt, en die dat ook aan Sjarif zegt, wordt in zijn gevoelen gesterkt door de mededeeling van eenige kapitale ondeugden, welke Sjarif zich haast van hen te vertellen. Hij denkt dienaangaande als bijna alle inlanders op Java, welke meenen te moeten antwoorden in den geest van „bagi mana toean poenja soeka”, hetgeen trouwens een hoofdkarakter is van alle onderworpen volken. Overigens gaat hij van het denkbeeld uit, dat het in zijn belang is, dat men van Soemba zoo min mogelijk iets naar waarheid wete. Een verblijf alhier van bijna 81/, jaar, het min of meer bekend zijn met de taal van het land, het zien, onderzoeken en altijd vragen, waarbij ilk met niet weinig moeijelijkheden had te kampen, daar de Soembanees, even als Sjarif, E zich zoo menigwerf weêrspreekt, hebben mij in staat gesteld dat te weten te | komen, wat ik alsnu zal trachten mede te deelen, De wezenlijke waarheid mijner mededeelingen zal zeer zeker wel de voor- naamste waarde geven aan hetgeen ik schrijf. Daarom meen ik te mogen re- kenen op de welwillende toegevendheid mijner lezers. Over de geschiedenis van Soemba, de eerste volken, van waar zij kwamen en waar zij zich eerst vestigden, heb ik niets kunnen te weten komen. De oudsten van dagen zijn er ten eenen male onbekend mede. Radja's en volk leven dienaangaande in volslagen onwetendheid, hoofd- El zakelijk toe te schrijven aan de omstandigheid, dat de Soembanees geen letterschrift heeft, en er dus geen schrijftaal bestaat. Omtrent de ligging, grenzen en grootte van het eiland wordt door Dr. J. J. de Hollander, in zijne land-, taal- en volkenkunde van Nederl. Oost-Indië, het É volgende gezegd: „Soemba is groot 251.8 [] mijlen; het ligt ten zuiden van het „eiland Floris of Mangaraij, waarvan het door straat Soemba of straat Sandelhout „is gescheiden, en wordt overigens door den Oceaan bespoeld tusschen 9° 17’ tot 10910507 A Bareng LOerB er tot UO NO Bel Ik voeg daarbij, dat het eene onderafdeeling uitmaakt van de residentie Timor, en dat in Augustus 1866 aldaar werden geplaatst: een kontroleur der 2e een tolk en twaalf policie-oppassers, welke laatsten later met twee zijn verminderd. | Wanneer men spreekt over Soemba, komt im de eerste plaats in aanmerking het rijk van Kambéra, waar de kontroleur verblijf houdt. Tot dat rijk behoort de kampong Waing-apoe, gelegen aan het strand. aan de Noordkust van het eiland. ij klasse, een ambtenaar ter beschikking o anr em re In de baai vóór die kampong, meer bekend onder den naam van Nanga- cda in ene once & * h | 4 Ee o bd Ah ne ann Kn ol en a Vn kend Bind innn re messi-baai, komen de meeste schepen ten anker, vooral die, welke paarden komen halen. De boven genoemde Arabier, Sjarif Abdoe’l Rachman, die in die kampong verblijf houdt, is reeds sedert 27 jaren op Soemba woonachtig en wordt door het volk beschouwd als Maramba (Radja, Hoofd) van die negorij of kampong. Over Sjarif en Waing-apoe zal later een en ander worden gezegd. De standen of kasten worden verdeeld in: le, Meramba-bokoel, ook geheeten Tamoe-oemboe, hetgeen wil zeggen: groote _ Heer. Deze titel komt toe aan de voorname Radja's en aan alle mannelijke leden der familie, voortspruitende uit het huwelijk van twee vorstelijke personen. 2e, Ana-mendamoe, welke titel toekomt aan personen, geboren uit het huwelijk van een Radja of ander vorstelijk persoon met eene kabisoe (waarover hieronder). Zij volgen hunnen vader in de regering niet op, kunnen echter wel hoofd zijn over eene kleine negorij met den titel van Meramba, doch worden noch Meramba-bokoel, noch Tamoe-oeimboe genoemd. Huwt een Ana-mendamoe met de wettige dochter van twee vorstelijke personen, dan kunnen de kinderen uit dat laatste huwelijk weder Meramba- bokoel worden. 8°. Kabisoe (vrijen), welke weder worden verdeeld in Kabisoe-bokoel (Groo- ten) en Kabisoe-koedoe (Kleinen) en 4e. Tau-ata (Slaven), welke ten allen tijde kuhnen worden verkocht. Evenals de ana-mendamoe behoort ook de kabisoe-bokoel tot den zooge- naamden kleinen adel. Het is uit de kabisoe-bokoel, zooals op Soemba wordt beweerd, dat in vroegeren tijd de Radja’s zijn voortgesproten , waarom dezen dan ook als kabisoe genoemd worden naar de plaats, van waar zij of hunne voorzaten afkomstig zijn; zoo is b. v. de Radja van Taimanoe, Kabisoe-anama-aja, die van Soedoe, Kabisoe- la-bakaroekoe, die van Melolo, Kabisoe-ana-boroeng, enz. Kinderen, door vorstelijke personen buiten huwelijk verwekt bij vrouwen van minderen stand, hetzij eene Kabisve-koedoe of Tau-ata, heeten Ana-kabawisi. Zij hebben weinig of geen voorregten, mogen met de echte kinderen niet aanzitten en noemen den Vorst, hunnen vader, evenals elk ander Soembanees, Tamoe-oemboe. De waardigheid van Meramba-bokoel (radja) is erfelijk in de familie. De oudste zoon uit het wettig huwelijk met eene princes, volgt zijnen vader op; indien er geen zoon is, dan de oudste broeder des overledenen, dan wel diens zoon van echt vorstelijk bloed. Bij ontstentenis van dezen heeft de negorij geen Radja, zoo als thans (1869) het geval is met Kambéra. == ÜAmeen De nu bijna 6 jaren geleden overleden vorst van dat rijk liet slechts zes dochters na, alle met radja's gehuwd. Al deze aangehuwde zoons willen vorst van Kambéra zijn, waardoor dat rijk nu zonder hoofd is, hetgeen hoogst waarschijnlijk eerst weder te regt zal komen door het huwelijk van twee zusters kinderen (Kamberasche princessen). Hier is geen kwestie van keuze door het volk, zooals op de Solor-eilanden en op andere plaatsen in den Timor-archipel. Soemba heeft een aantal negorijen, waarvan de hoofden „Meramba” worden genoemd, onder welke velen van den meest onbeteekenenden aard en wier rijk zich dikwijls niet verder uitstrekt dan over een 30 à 40 tal huizen. Zij houden zich slechts staande op dezelfde wijze, als zij zich hunne magt hebben verschaft, na— melijk door het regt van den sterkeren (hun groot aantal slaven). Zijn zulke kleine hoofden tevens Meramba-mangoe-tanah, dan gevoelen zij zich meer zeker, althans het volk beschouwt hen dan als grondeigenaar. — Men beweert, dat de bergnegorij Taboendoeng de plaats is, van waar de wezenlijk voorname Radja's afkomstig zijn. Van daar, dat de mannelijke kinde- ren, voortgekomen uit het wettig huwelijk van Taboendoengsche vorstelijke per- sonen met andere rijke Radja's of hunne kinderen, den titel of rang kregen van Meramba bokoel. Dientengevolge worden, behalve de vorst van Taboendoeng, de radja van Kambéra, „n__n Bata Kapédoe,. i/d „ _Melolo en menens tatmbane:, als de voornaamsten beschouwd. Hunne grootheid heeft zich door huwelijk weder verder medegedeeld aan de radja’s van Taimanok, Leewa, Soedoe en Kapoendoe. Meramba-mangoe-tanah is hetzelfde, wat men elders in den Timor-archipel onder radja tanah (grondeigenaar) verstaaf, Ook dat regt is erfelijk in de familie; het gaat van vader op zoon over. Hoe hunne voorouders het verkregen hebben, weten zij niet; hoogstwaar- schijnlijk door eerste occupatie. De Radja van Bata Kapédoe is Meramba-mangoe-tanah over een gedeelte van Kambéra; ook een kabisoe-bokoel is dat, terwijl de laatste vorst van Kam- béra mede Maramba-mangoe-tanah over een gedeelte van dat rijk was. De radja van Sampareengoe is radja-tanah over Kanatta, terwijl een ka bisoe-bokoel het over Sampareengoe is, waaruit is afteleiden, dat onder dien titel eigenlijk moet worden verstaan landheer of grondeigenaar. Voor zoover zij niet tevens Meramba-bokoel zijn, hehben zij met betrek— king tot de regeringszaken niets te vertellen. Zij zijn echter de personen, aan wie eigenlijk, voor zoo ver het hun grond betreft, vergunning zou moeten wor- Ns den gevraagd tot het bekomen van een stuk tuin- of bouwgrond. Aan deze verpligting echter wordt, evenals in al onze nd door wederzijdsche onverschilligheid zelden voldaan. Kampongshoofden zijn er op Soemba niet. Elk huis heeft een oudsten onder den naam van Ama-bokoel. Ama is vader; bokoel is groot. De Ama-bokoel is dus het familiehoofd, aan wien het huisgezin gewoon is te gehoorzamen. In sommige kampongs ziet men nog wel eens een paar afzonderlijke ama’s bokoel.. Deze zijn gewoonlijk menschen, welke bij den radja een weinig meer in vertrouwen staan en hem bij het doen van boodschappen als anderszins behulp- zaam zijn. Bij kwestiën tusschen twee verschillende huizen (familien) zijn het dik wijls twee ama’s bokoel, die elk voor eene partij als redenaar (advokaat) optreden. Hij, die het best en het langst praat, wint het, verwerft daardoor naam en soms wel eens een klein geschenk. Opbrengsten van of gezag over de kampong heeft de ama-bokoel niet; er zijn dus geen kamponghoofden. Het bestuur is uitsluitend en alleen in handen van ce Meramba- hokoel (radja). In hoe ver en wat hij eigenlijk bestuurt, is niet zoo gemakkelijk te _ zeggen. Immers het regelen of doen regelen van zaken, zooals b. v. het op gezette tij- den doen opkomen van menschen om te werken, het bespreken der belangen van land en volk, het geregeld onderzoek doen of doen plaats vinden omtrent moord, roof of andere zaken, het naar zekere wetten of hadat opleggen en ten uitvoer brengen van straffen, enz., niets van dat.alles bestaat op Soemba. Van policie, noch justitie heeft men eenig denkbeeld; er is dus geen bestuur, Tucht of orde kent men niet, de Radja's evenmin als het volk, De eersten zijn de laatsten in verstandelijke ontwikkeling geen grein voor- uit; alles toont -aan, dat men hier nagenoeg verkeert in een primitiven toestand. In gewone omstandigheden doet de Radja niets, en laat hij niets doen. Elkeen doet wat hij wil of durft, zoodat men al spoedig genegen zou zijn te denken, dat het den Soembanees door zijnen vorst niet moeijelijk, noch drukkend wordt gemaakt, Hij gevoelt het echter op eene andere wijze, al is het dan ook niet, dat nuttig of nutteloos werk van hem wordt gevergd. De Radja’s zijn in zekeren zin alleenheerschers; zij beschikken zoowel over leven en dood, als over den eigendom hunner onderdanen. Onder hunne slaven, welke evenals de radja’s zelf zeer worden ontzien, zijn er, die als vertrouwelingen van hunnen vorst, wanen groote heeren te zijn, ae ied ine Het zijn vooral dezen, welke namens hunnen meester, niet zelden ook voor eigen rekening, het volk afpersen en veel doen lijden. Op de vraag, wat door den Radja dan eigenlijk wordt bestuurd, is het antwoord, dat hij niets ziet, zegt of doet, dan alleen met het doel om zich zelven ten koste van anderen te bevoordeelen. Het is dus alleen en uitsluitend zijn eigen belang, wat door den Radja wordt bestuurd en niets anders. N De vorsten ontvangen van hunne onderdanen geene bepaalde opbrengsten, doch weten zich die op velerlei wijzen te verschaffen. De Soembanees is gewoon den Meramba-bokoel met de meeste lijdzaamheid, ja met lafhartige vrees te gehoorzamen, en de Radja’s zorgen die vrees steeds levendig te hauden om daarmede op de meest despotische wijze hun voordeel te doen. Wee den ongelukkige, die de begeerlijkheid van zijnen Vorst heeft opge- wekt en aan diens te kennen gegeven verlangen niet voldoet. Uitplundering, slavernij of de dood zouden het gevolg er van zijn. Behalve het behulpzaam zijn in het aanbrengen der materialen voor, en het opbouwen van de vorstelijke woning, worden geene diensten vereischt, Noch voor wachtvolk, noch voor bidhuizen, noch voor bruggen, wegen als an- derszins wordt over de bevolking beschikt ; een en ander is op Soemba nog onbekend. _ Komt de Radja bij het schoonmaken zijner tuinen, het werk zijner slaven, soms handen te kort, dan gebeurt het wel eens. dat de menschen uit de negorij te hulp worden geroepen. Er wordt dan gezamenlijk een geheelen dag gewerkt en des avonds worden een of twee. karbouwen geslagt, waarvan velen een gedeelte naar huis nemen. Deze dienst wordt echter zelden gedurende meer dan één, hoogstens twee dagen in het jaar gevraagd. Gaat ‚de Radja op reis, dan wordt hij, behalve door een aantal zijner slaven, gevolgd door allen, welke willen en kunnen, tot-een getal van 120 en soms meer personen, alle te paard, De meesten doen dit gaarne, want het is daar, waar zij aankomen, feest voor hen. n Welke gevolgen het overvallen van zulk een troep heeft voor de negorij, waar hij aankomt, en hoe de vreemde bezoekers alsdan te werk gaan, zal later worden medegedeeld. Het opleggen van straffen naar zekere wetten is op Soemba niet bekend. Elkeen, die zich daartoe in staat gevoelt, zich sterk genoeg acht, is over een vermeend, hem aangedaan onregt zijn eigen regter. Hij wreekt zich door moord of wel hij tracht een of meer leden der familie of eenige slaven van den schuldige magtig te worden, welke hij dan in een slaitblok bewaart, of wel hij haalt een tiental paarden weg. En EA 1 BE Pi Er worden dan sprekers gezonden; de grieven worden opgenoemd; eenige dagen wordt over de zaak gepraat en, na het betalen der door de partijen be- paalde boeten, worden de menschen of weggehaalde paarden teruggeven. Wordt eene zaak onder de aandacht van den Radja gebragt of komt eene moord of diefstal, die hem ter oore is gekomen, hem, Radja, gewigtig genoeg voor ‘om er zich mede te bemoeijen, dan heeft die bemoeijeixis minder ten dael om den schuldige voor het gepleegde kwaad en tot afschrik voor den vervolge te straffen dan wel om, door het doen betalen van zware boeten, zich zelf te bevoordeelen, Wordt na een misdaad de gewoonte van wedervergelding niet gevolgd, doeh hulp bij den Radja gezocht, dan staat de kans van hem, die met den Vorst bevriend is of die het grootste offer brengt, het best. Na de uitspraak volgt voor den Radja een geschenk van den winner en een gedeelte van de boete, soms de geheele boete, die den schuldige opgelegd wordt. Heeft iemand zich schuldig gemaakt aan moord, overspel of eene andere zware misdaad en vreest hij de wraak, dan kan hij die ontloopen door zich onder de hoede van den Vorst te stellen, dat is als slaaf. Over het algemeen worden misdaden door den Radja niet zeer ernstig op- genomen; hij doet er, zoo mogelijk, zijn voordeel mede, en de zaak is uit. Doch men wachte zich wel om zich aan hem te vergrijpen. Hij, die verboden omgang heeft met eene princes, verliest het leven en alle leden zijner familie worden slaven; goederen, paarden, alles valt den Radja ten deel. De begeerlijkheid van de Radja’s en hunne gewoonte om immer te vragen js eigenlijk de’ grootste straf voor den Soembanees; want het doet hem van zijne bezitting nooit zeker zijn. De Radja ziet een prachtig paard; hij doet onderzoek naar den eigenaar, zendt hem een tjiendé (doek) ter waarde van een gulden en vraagt om dat paard of hij vraagt het eenigen tijd bij zijne merrie. De eigenaar durft niet weigeren, noch het later terug vragen. Hij is zijn paard kwijt en houdt zich stil. | Door te weigeren zou hij zich den Radja tot vijand maken, en deze zou al heel spoedig reden vinden om al zijne paarden te doen weghalen, Als de Radja iemands dochter vraagt als volgelinge (wat niet veel ver- schilt van slavin) voor eene der princessen, dan geeft de vader haar; weigert hij, dan is hij wegens die den vorst aangedane beleediging van zijn leven en al wat in zijn huis is, niet zeker. Een rijke en voorname kabisoe wordt meer ontzien. Gewoonlijk bestaat de straf, die aan Zoo iemand wordt opgelegd, voor een zoogenaamd bedreven kwaad, in het betalen van zware boeten, zooals 10 paarden, karbouwen, ducaten, een paar slaven, enz. ten voordeele van den Radja, _—_ 8 Daar het regt van den sterkste op Soemba steeds heeft geheerscht, weten de Radja’s natuurlijk, hoever zij bij sommige familiën.kunnen gaan. Eene groote Kabisoe-familie, welke rijk en sterk is, vele slaven heeft, wordt door den Radja gevreesd, althans ontzien. Van daar, dat de Radja’s het rijk en daardoor Sens worden van anderen tegengaan. Hij, die op weg is eenigen rijkdom te verwerven, ora EEL door den Radja langzamerhand wêer ontdaan en de arme man gevoelt zich al heel gelukkig, als men hem in zijne armoede met rust laat en hij als vrij man mag blijven leven. Zooals hiervoren is gezegd, bestaat op Soemba niets, wat gelijkt naar het straffen volgens zekere wetten of hadat, Hij, wiens leven om 12 uur zal eindigen; weet er om half 12 nog niets van, en behalve de Radja met zijne handlangers (zijne slaven) niemand met hem. De Radja geeft aan eenige vertrouwde slaven last om zekeren Soembanees met den dood te straffen, dat wil zeggen te vermoorden; deze trachten hun slagtoffer naar de eene of andere stille plaats te lokken; men praat, lacht en kaauwt betel met hem, en de niets kwaads vermoedende man, welke op een daartoe geschikt oogenblik is aangegrepen en op eerbiedigen afstand gebragt van de plaats, waar men hem zou kunnen hooren, wordt op eene eenzame plek afgemaakt. Niet zelden wordt het touw, dat men op Soemba zoo goed weet te draaijen, daartoe gebezigd; een strik wordt om den hals geworpen, door de moordenaars aan beide einden van dat touw met kracht getrokken, en de onschuldige is gewurgd! k Doch daarmede is het niet gedaan. Heeft hij een vader, broeders of zoons, dan zouden dezen zich kunnen wreken. Zij worden dus alle bijna op hetzelfde oogenblik op moorddadige wijze afgemaakt. Alleen de vrouwen en kinderen blijven gespaard en worden tot slavernij gedoemd. Waar de paarden, karbouwen en Bd artikelen van waarde, — niet zelden de prikkel tot dien moord — blijven, is na te gaan. Alles komt in handen van den Radja en zijne familie. Naar het hiervoren medegedeelde te oordeelen, zou men dus zeggen, dat de Radja alleenheerscher is. Wanneer wij echter zien, dat diezelfde despoot zich zoo dikwijls magteloos en zwak gevoelt; dat hij bij de minst beduidende nietigheden, waarbij intusschen veler belangen gemoeid zijn, tegen over den min- deren man zich zoo dikwijls gebonden acht uit vrees voor verzet, terwijl hij in hoogst belangrijke zaken, waarin enkelen betrokken zijn, de grootste willekeur — uitoefent en de minderen met slaafsche gehoorzaamheid het hoofd buigen, dan gaat dit bij eene oppervlakkige beoordeeling: ons begrip te boven. De Radja’s moeten minder beschouwd worden, als vorsten dan wel als de voornaamste. personen in eene republiek, waâar de aristocraten en de meest ge- _— D — goeden de hoofdpersonen zijn en blijven, zoo lang zij zich door magt van slaven kunnen staande houden. De Radja van Taboendoeng, het hoofd van het zoogenaamd vorstenhuis, waaruit de voornaamste Radja's herkomstig zijn, de Meramba-boekoel dus bij uitnemendheid, is arm. Het ontbreekt hem aan magt om zich ten koste van an- deren te verrijken; hij wordt niet gevreesd. De Radja's van Batakapédoe en van Kawangoe (Soedoe) daarentegen, die door roof en moord zich hebben verrijkt, worden gevreesd en slaafs gehoor- zaamd; en zoo zijn er velen. Er heerscht derhalve op Soemba geen ander regt dan dat van den sterkste; het-zijn de sterken, die de zwakken de straffen doen ondergaan. De eerste indruk, dien het volk op elken vreemdeling maakt, is zeer gunstig. Bij een voorkomen dat over het algemeen gezondheid, kracht en wel gemaaktheid van ligchaamsbouw aanwijst, heeft de Soembanees een, wat men noemt, goedig uiterlijk. Door ons beschermd zou hij, onder goede leiding en rechtvaardige behande ling — het lijdt geen twijfel — aan dat goedige uiterlijk ook beantwoorden. Hij zou goedaardig en goed, ja meer dan dat, hij zou nuttig werkzaam zijn. De toestand echter, onder welken hij reeds sedert jaren gebukt gaat, heeft _ hemer toe gebragt om dat te zijn, wat hij nu is, n. l. leugenaar en huichelaar, B me die vol draaïjerijen zit, die nimmer is te vertrouwen en op wiens woorden geen staat is te maken. it Gastvrij jegens den hem bezoekenden vreemdeling (meer uit vrees dan uit gulheid) is hij overigens in al zijn doen en laten dom inhalig; hij taxeert zijn eigen goed zoo hoog, en dat van anderen zoo laag mogelijk; vraagt, bedelt, be- _ driegt en steelt, en is onbeschaamd nieuwsgierig. Hij is over het algemeen vreesachtig en zeer wantrouwend en beoordeelt het karakter van anderen naar zich zelven. | Hij weet zich onder het spreken naar alle rigtingen als een slang te kron- kelen en komt als een genie in zijne soort, na vele om- en bijwegen, ten laatste tot het door hem gestelde doel. | ____ Hij wordt een moordenaar niet alleen uit wraak of roofzucht, maar ook uit lafhartige vrees voor zijnen vorst. Wanneer deze hem met aandrang opdraagt om iemand te vermoorden, zal hij, uit vrees dat bij weigering hem zelf dat lot wacht, niet dúrven nalaten aan dien last te gehoorzamen. Hij vergeet alsdan al het goede, dat hij van het slagtoffer mogt hebben genoten, en houdt, zelfs onder den maaltijd met dezen, den strik gereed om hem er meê te wurgen. Ë Men rekene niet op erkentelijkheid of dankbaarheid van den Soembanees, ‚want dat zijn tot nu toe in zijne taal onbekende woorden, hl Met andere negorijen leeft de Soembanees dikwijls in onmin, doeh tusschen de bewoners eener zelfde kampong komt weinig verdeeldheid voor. Ruzie, slaan, schelden of gebruik van beleedigende woorden komen zelden vaor. Diefstal of vrouwen-perkara’s leiden soms tot gevechten met de lans, doch meestal tot wraakneming. Van ligtgeraaktheid is geen kwestie bij de mannen en de vrouwen zijn over het algemeen vriendelijk, lief en zeer vrolijk. Een menschenleven heeft op Soemba weinig waarde. Men gaat er even ligt toe over iemand te vermòorden als hem tot Ehag te maken en te verkoopen, in welk laatste geval een mensch niet zelden, als ware hij een stuk lijnwaad of koperdraad, bij de el (span) wordt uitgemeten en naar die mate wordt getaxeerd; treurige toestand! : De prijs van een volwassen slaaf, man of vrouw, is van 20 tot 30 rijks- daalders of een paard. Eene jonge vrouw, welke goed kan werken en er goed uitziet, haalt 50 en soms meer rijksdaalders of 2 paarden. Kinderen zijn aan de Endenezen niet zelden verkocht voor 5 à 6 Endenè- sche kains (aldaar gekocht wordende voor 2 á 3 parangs per stuk) en bij gebrek aan eten zelfs voor 5 zakjes padi. Het houden van slaven is op Soemba algemeen; hij, die rijk is, paarden en ander vee bezit, heeft ook slaven; zonder slaven zou hij niet heeten rijk te zijn. De slaaf bewerkt de tuinen van zijnen heer, past op zijn vee, helpt hem zoogenaamd oorlog voeren (rooven) en is gewoon zijn meester te gehoorzamen. Overigens leven meester en slaven zeer familiaar met ellkaâr en wonen te zamen. In hun uiterlijk voorkomen is geen verschil. Over het algemeen wordt de slaaf goed behandeld en is hij doorgaans de | vertrouweling van zijn heer. | Dikwijls wordt hij door zijnen meester ontzien; ja soms wel eens gevreesd. In het laatste geval is zijn tijd daar. Een getrouwde slaaf, wiens gezin zich eenigszins begint uit te breiden, bouwt zich gewoonlijk een huis en woont met de zijnen afzonderlijk. Is nu zulk eene slavenfamilie sterk aangegroeid en wenscht de meester zich van eenigen hunner te ontdoen, dan. gaat dat niet zoo gemakkelijk; want de oudste der slaven, namelijk het hoofd van het gezin, laat zich van de zijnen niet scheiden. Hij zou wraak nemen; althans zijn meester vreest dat en meent buitendien toch al reden te hebben om hem te wantrouwen. ES Het is daarom, dat de oudste slaven dan geweldadig worden vermoord. Van de vrouwen, kinderen en de nog niet gevaarlijk geacht wordende jongelingen, welke worden verkocht, houdt de meester eenigen bij zich voor de voortteeling; hij beschouwt hen immers als zijn vee. Zoo doen op Soemba de Radja’s. en ì Zoo doen de rijke kabisoe’s (adelijken) en zoo doen allen, welke in het bezit j zijn van slaven. j De slaven van Kambéra gaan, als zij het eiland niet verlaten, naar Mendjéli, Waidjéloe, Meimboro, Kapoendoe of naar het gebergte, en die uit het binnen- land worden aan de kustbewoners verkocht. De slaven, welke worden uitgevoerd, — hetgeen hoofdzakelijk geschiedt door 8 Endenezen, welk volk in de verdrukking van den ongelukkigen Soemmbanees steeds eene niet onbelangrijke rol heeft gespeeld, — worden gebragt naar Endeh, Bima, Sumbawa en Pidjoe. Waingapoe, Soedoe, Mendjéli, Waidjéloe, Tariem- bang, Memboro en Kapoendoe waren de voornaamste plaatsen, van waar de slaven door de Endenezen werden uitgevoerd. al Pilane el sedert de vestiging van ambtenaren op Soemba (althans in hunne nabijheid) en de stationering van een gouvernements stoomschip in de wateren van den Timor-archipel, men zich niet meer zoo openlijk durft schuldig maken aan den slavenhandel, is het er echter verre van af, dat de uitvoer van slaven zou hebben opgehouden. Er wordt echter langzame vooruitgang bespeurd, en de uitvoer van paarden ‘tegen veel hoogeren prijs dan vroeger draagt er zeker toe bij om dien van f / 4 slaven te doen verminderen; doch al kan de uitvoer van slaven naar andere eilanden worden tegengegaan, iets anders is hef de slavernij op het eiland zelf te doen ophouden. Het houden van slaven is te veel ingeweven in de geheele Soembanesche huishouding, zoo dat eerst, wanneer beschaving en welvaart toenemen, aan af— schaffing der slavernij zal kunnen worden gedacht. ' De kleeding der Soembanezen is zeer gelijkvormig; een of twee stukken lijnwaad worden om het midden van het ligchaam met een of twee strengen touw vastgebonden en een stuk boomschors, om het hoofd geslagen, voltooit de kleeding der mannen. Eene meer uitvoerige beschrijving volgt. De kamballa is een zoogenaamde hoofddoek, iets meer dan een vadem lang en !/, dito breed, | Zij wordt vervaardigd van de schors der kamballa-boom (Piengi kamballa) en tulbandsgewijze om het hoofd gewonden, hetgeen velen een flink, mannelijk voorkomen geeft. Zij is doorgaans wit, doch wordt door sommigen rood of geel geverwd gedragen. De katarga ngéngé is een stuk wit katoen, 1!/, à 2 vadem lang en 1/3 dito breed, dat mede om het hoofd, de tulbanden onder de kin wordt gewonden, en dient om bij het paard rijden de kamballa vaster op het hoofd te doen zijn. Het wordt hoofdzakelijk bij reizen of bij feestspelen te paard gedragen. De sienggi is een slendang van zeer grof en zwaar katoen met een gebloemden rand en franjes aan de uiteinden, » mn IV Eerst. wit, wordt zij, vuil gedragen zijnde, zwart geverwd; zij is Ie vader lang en !/, dito breed. | De roesoe banggi is gelijk aan de sienggi, een weinig smaller, doch 4 en | soms 5 vadem lang. Deze wordt geweven van zwart geverwd katoen met hier en daar een rooden of witten streep er door heen; aan de uiteinden iseen rand _ met franjes, De sienggi wordt, bea om ziek middel geslagen, met eene der: ea vóór afhangende, gedragen. heit De roesoe banggi wordt over de sienggi heen om het lijf cede Z00- danig dat het middel, de buik en de dijen van den man zijn bedekt; de ed knieën en het bovenlijf blijven bloot. Het zich stijf en net omwinden met de roesoe banggi vereisdib meer. tja dan de Europeaan noodig heeft voor zijn geheel toilet. De likoe roesoebanggi is een streng dun en net gedraaid touw, dat over het. zoo «even genoemde lijnwaad heengaat en op den buik wordt bevestigd. Sommigen dragen 2, ja zelfs 3 zulke strengen. Zij worden echter alleen ad bij het gebruik der roesoe banggi. En hiermede is de kleeding voltooid, welke trouwens, wat zwaarte betreft zoo wel op het hoofd als om het lijf nog al wigtig «is. Hd E Tot sieraad dragen de mannen armbanden van koperdraad, ter dikte van een dunne pink; dit koperdraad ter lengte van p. m. 1!/, vadem wordt om de pols gedraaid tot armbanden van een hand breed. Sommigen dragen zware armbanden van ivoor boven de chain god Î Verder gebruiken de Soembanezen tot sieraad een tongal, ook toongga ge- heeten, d. i. een bakje van l palm lang en hoog, bij eene dikte van 2 duim, „van kamoenieng of zwart hout vervaardigd. Dit bakje, waaraan tot verfraai- jing eenige koralen hangen, wordt op den buik gedragen en is de bergplaats voor. geld, kleine stukjes of schraapsel van goud of zilver om te offeren, enz. en bevat tevens een klein kokertje van bamboe, waarin met de meeste zorg wordt bewaard eene soort van kruiden, schraapsel van hout of wortel, RE ai moeroe kawini. Het volksgeloof wil, dat deze tada-ai den bezitter het vermogen geeft oel jonge meisjes tot zijnen ‘wil te krijgen. Het wordt met sirih en pinang op een bordje gelegd, onder het prevelen. van een gebed. Die sirih en pinang, bij we geschikte gelegenheid het meisje aangeboden, doen haar bezwijken. van Om straffeloos te kunnen moorden of steelen en gevrijwaard te had 1 wonden of ongelukken, bevat het kokertje een ander mengsel, tada aï moeroe. koboel geheeten. Het zijn de sluwe Endenezen en andere vreemdelingen uit waged die met zulk vuil den dommen en bijgeloovigen. Soembanees zijne rijksdaalders afhandig maken, EN, Zn 43 Nd De kleeding der vrouwen kan niet eenvoudiger zijn, dan zij is; zij bestaat slechts uit een sarong (laauw) van katoen, die zeer dik, grof en smal is, doch eene lengte heeft, welke de draagster in staat stelt haar des nachts bij koude tot zelfs boven haar hoofd te halen. De sarong is zwart geverwd, soms met figuren doorweven; ook worden er wel kleine zeeschelpen en kralen opgenaaid. Zij wordt gewoonlijk zoo gedragen, dat de borsten bloot zijn. Kralen en ivoren dunne armbanden dienen tot sieraad. De sienggi, roesoe banggi en laauw worden op Soemba geweven door de vrouwen; de overige artikelen worden door de mannen gemaakt. De Radja’s en Grooten dragen soms gebatikte hoofddoeken van donkere kleur. Zij verschillen overigens in kleeding, voorkomen, manieren en gelaatstrek- ken hoegenaamd niet van het volk, hebben niets vorstelijks en gelijken meer op een koeli van Java dan op een vorstelijk peroon. / De kamballa is weinig kostbaar; men koopt haar voor een of twee _ parangs. De prijs van een sienggi is 4 à 5 rijksdaalders. De roesoe banggi is duurder, naar gelang zij langer is; soms vertegen- woordigt zij de waarde van een niet te duur paard. Dit is ook het geval met eene laauw met figuren van koralen en schelpen, menschen voorstellende, welke sarong alleen door princessen of hunne slavinnen mogen worden gedragen, Het wit katoen voor de katanga ngéngéen de gebatikte hoofddoeken worden van de Arabieren gekocht. Van elk der hiervoren omschreven kleedingstukken bezit de Soembanees nooit meer dan slechts één stuk. | Er zijn echter duizenden, die zich misschien nimmer de luxe van eene kostbare roesve banggi kunnen veroorloven en niets meer hebben dan alleen een sienggi, oud, vuil, bijna versleten en nog even voldoende om hunne schaam- ‚ deelen te bedekken. Aan de west-—noordwestkust en in het binnenland is de kleeding minder gekunsteld, en in het gebergte van Massoe zelfs arm. Ik zag daar verscheidene mannen, die niets aan het lijf hadden dan een lapje boomschors voor de schaamdeelen. Daar en ook aan de westzijde hebben de vrouwen buitengewoon groote gaten in de ooren, versierd met oorknoppen van hout, Ik moet hier nog melding maken van de kaloembo, welke iedere Soem- banees (man) onafscheidelijk bij zich heeft. De kaloembo is eene platte, bijna vierkante zak, gevlochten van de bast _ der boom Piengi soma, die veel voorkomt in het gebergte van Massoe. A Deze zak is de tampat sirih van den Soembanees; zij is breed 2l/,endiep 3 Nederl, palm en hangt onder den regter schouder door middel van een touwtje, dat op dienzelfden schouder rust. Moge zij niet altijd voorzien zijn van sirih, hetzij versche of gedroogde (niet zooals op Java het blad, doch de vrucht), de pinang ontbreekt nimmer, even- min als de kalk. De kalk wordt in een afzonderlijk zakje, in de kaloembo gedragen, bewaard. De kaloembo verlaat den man nooit anders, als wanner hij haar voor een oogenblik ruilt tegen die van iemand, dien hij ontmoet. Elk bedient zich uit de hem als beleefdheidsbewijs aangeboden zak en de eigenaar neemt zijne kaloemho onmiddelijk weêr terug. Hij slaapt er zelfs meê. Men kan aannemen, dat elk Soembanees gewapend is of althans voorzien is van wapens. Zijne wapens zijn: de niemboe (lans), ter lengte gewoonlijk van twee vademen met de beide armen gespannen, gelijkstaande aan iets meer dan 12 voet Rijnl. en de kabéla (parang of hakmes). De lans wordt op Soemba vervaardigd van ai menéra, een boom, welke veel voorkomt in de bosschen van Massoe. Uit één boom worden 20 à 30 lansen gemaakt. Door gebrek aan gereed- schappen gaat veel hout verloren; er zoude anders wel het due. aantal uit kunnen komen. De punten der lansen zijn meestal van slecht ijzer, dat door de nialachred wordt aangebragt en op Soemba tot lanspunten gesmeed. Mij komt de Soemba-lans te buigzaam voor. De kabéla is of een parang van de gewone soort, die in dezen archipel als kapmes alom gebruikt wordt en waarvan de prijs een halve gulden is, of een kabéla madita (lange parang), welke door de Makassaren voor één en soms twee-rijksdaalders verkocht worden. Deze lange parangs zijn in vorm gelijk aan de gewone, maar iets dikker, ® de helft langer en bevatten een weinig meer staal. De schede is vervaardigd van rood, zeer ligt hout, veel gelijkende op dat waarvan de sigarenkistjes worden gemaakt, en welk hout mede in het gebergte van Massoe veel voorkomt; de boom heet Piengi ai soeréni. Ees De greep of het gevest wordt mede op Soemba gemaakt, hetzij van. ka- moening of zeer goed zwart hout, van karbouwenhoorn of van ivoor. Zoowel de schede als de greep zijn van hetzelfde model en allen aan eld kaar gelijk. | Een kabéla madita is het geliefkoosd wapen van elken Soembanees; met een gevest van ivoor heeft het de waarde van een niet al te duur paard. De Soembanees heeft de kabéla, evenals de kaloembo, onafscheidelijk bij zich. Zij wordt gebruikt als slagwapen en gedragen tusschen het om den buik gE EL Br gewonden lijnwaad, met het gevest vóór en nabij den resterschouder, zoodat bij het slechts even opheffen van den arm de hand onmiddelijk aan het gevest slaat, tot welke beweging de Soembanees dan ook al heel spoedig — men zou zeggen als onwillekeurig — overgaat. Verder is hij tot zijne niet geringe verdediging noe voorzien van een té- ming (schild), vervaardigd van in de zon gedroogde karbouwenhuid. Hard als een plank, rond en zeer doelmatig bewerkt, heeft het eene grootte van p. m. 3 voet rijnl. in doorsnede. In het oostelijk en midden gedeelte van het land tot en met Palmédo is elk man als het ware ten allen tijde gewapend. Bij het doen van de kleinste uitstapjes zelfs neemt hij zijn lans mede. Niet alzoo te Memboro en Kétéwe (Laura). Daar heeft men de kabéla slechts van tijd tot tijd bij zich, en de lans wordt alleen medegenomen op reizen naar afgelegene vreemde negorijen. De Soembanees leeft met zijne naburen niet zelden in vijandschap, hetgeen hij oorlog noemt, maar zich bepaalt tot het onderling rooven van paarden, kar- bouwen en zoo mogelijk ook van menschen, welke alsdan als slaven worden verkocht. Hoewel het van tijd tot tijd wel eens gebeurt, dat zij in massa eene negorij aanvallen, is dit toeh minder algemeen. Liever gaan. zij er toe over om ter sluiks eenige weerloozen, op wie zij in getal veel vooruit hebben, te over vallen. Het gebeurt echter niet zelden, dat, wanneer twee verschillende familiën, waarvan de hoofden kabisoe's van beteekenis zijn, met elkander oneenigheid krijgen, een gevecht te voet met de lans volgt, zooals gedurende schrijver’s ver- blijf op Soemba reeds onderscheidene malen heeft plaats gehad. Zulk een ge- vecht gaat velgenderwijze toe, Zij, die elkaâr helpen, zijnde gewoonlijk de geheele familie (mannen) met de hun toebehoorende slaven, plaatsen zich zoo digt mogelijk naast elkaâr en tegen over hunnen vijand. Gewapend met lans en schild, tracht nu elk zijne tegenpartij te treffen, waarbij zeer veel wordt geschreeuwd en elkeen zijne tegenpartij toeroept, dat deze het eerst moet steeken. De grootste rol speelt echter het schild, want de weinige stooten, welke worden gedaan, komen daarop teregt of, hetgeen wel het meest gebeurt, de punten der lansen bereiken dit niet eens. Deze gevechten eindigen gewoonlijk, zoodra een hunner, hoe ligt ook, gewond wordt; deze zet het onmiddelijk op een loopen en de anderen haasten zich dat voorbeeld te volgen. Ook gaan allen aan de haal, als een hunner valt. Doodelijk of ligt gewond, hij wordt in den steek gelaten en door zijne vijanden afgemaakt. == CA men De nu bijna 6 jaren geleden overleden vorst van dat rijk liet slechts zes dochters na, alle met radja's gehuwd. Al deze aangehuwde zoons willen vorst van Kambéra zijn, waardoor dat rijk nu zonder hoofd is, hetgeen hoogst waarschijnlijk eerst weder te regt zal komen door het huwelijk van twee zusters kinderen (Kamberasche princessen). Hier is geen kwestie van keuze door het volk, zooals op de Solor-eilanden en op andere plaatsen in den Timor-archipel. Soemba heeft een aantal negorijen, waarvan de hoofden „Meramba” worden genoemd, onder welke velen van den meest onbeteekenenden aard en wier rijk zich dikwijls niet verder uitstrekt dan over een 30 à 40 tal huizen. Zij houden zich slechts staande op dezelfde wijze, als zij zich hunne magt hebben verschaft, na— melijk door het regt van den sterkeren (hun groot aantal slaven). Zijn zulke kleine hoofden tevens Meramba-mangoe-tanah, dan gevoelen zij zich meer zeker, althans het volk beschouwt hen dan als grondeigenaar. Men beweert, dat de bergnegorij Taboendoeng de plaats is, van waar de wezenlijk voorname Radja's afkomstig zijn. Van daar, dat de mannelijke kinde ren, voortgekomen uit het wettig huwelijk van Taboendoengsche vorstelijke per- sonen met andere rijke Radja's of hunne kinderen, den titel of rang kregen van Meramba bokoel. Dientengevolge worden, behalve de vorst van Taboendoeng, de radja van Kambéra, Vi " „ Bata Kapédoe, De reMellosen „n__n mn _Tarimbang, als de voornaamsten beschouwd. Hunne grootheid heeft zich door huwelijk weder verder medegedeeld aan de radja’s van Taimanok, Leewa, Soedoe en Kapoendoe. Meramba-margoe-tanah is hetzelfde, wat men elders in den Timor-archipel onder radja tanah (grondeigenaar) verstaaf,. Ook dat regt is erfelijk in de familie; het gaat van vader op zoon over. Hoe hunne voorouders het verkregen hebben, weten zij niet; hoogstwaar- schijnlijk door eerste occupatie. De Radja van Bata Kapédoe is Meramba-mangoe-tanah over een gedeelte van Kambéra; ook een kabisoe-bokoel is dat, terwijl de laatste vorst van Kam- béra mede Maramba-mangoe-tanah over een gedeelte van dat rijk was. De radja van Sampareengoe is radja-tanah over Kanatta, terwijl een ka— bisoe-bokoel het over Sampareengoe is, waaruit is afteleiden, dat onder dien titel eigenlijk moet worden verstaan landheer of grondeigenaar. Voor zoover zij niet tevens Meramba-bokoel zijn, hehben zij met betrek king tot de regeringszaken niets te vertellen. Zij zijn echter de personen, aan wie eigenlijk, voor zoo ver het hun grond betreft, vergunning zou moeten wor- EAS mn Í) mn den gevraagd tot het bekomen van een stuk tuin- of bouwgrond. Aan deze verpligting echter wordt, evenals in al onze baden door wederzijdsche onverschilligheid zelden voldaan. Kampongshoofden zijn er op Soemba niet. Elk huis heeft een oudsten onder den naam van Ama-bokoel. Ama is vader; bokoel is groot. De Ama-bokoel is dus het familiehoofd, aan wien het huisgezin gewoon is te gehoorzamen. In sommige kampongs ziet men nog wel eens een paar afzonderlijke ama’s bokoel. Deze zijn gewoonlijk menschen, welke bij den radja een weinig meer in vertrouwen staan en hem bij het doen van boodschappen als anderszins behulp- zaam zijn. Bij kwestiën tusschen twee verschillende huizen (familien) zijn het dik wijls twee ama’s bokoel, die elk voor eene partij als redenaar (advokaat) optreden. Hij, die het best en het langst praat, wint het, verwerft daardoor naam en soms wel eens een klein geschenk. Opbrengsten van of gezag over de kampong heeft de ama-bokoel niet; er zijn dus geen kamponghoofden, Het bestuur is uitsluitend en alleen in handen van ze Meramba-hokoel (radja). In hoe ver en wat hij eigenlijk bestuurt, is niet zoo gemakkelijk te zeggen. Immers het regelen of doen regelen van zaken, zooals b. v. het op gezette tij- ‘ den doen opkomen van menschen om te werken, het bespreken der belangen van land en volk, het geregeld onderzoek doen of doen plaats vinden omtrent moord, roof of andere zaken, het naar zekere wetten of hadat opleggen en ten uitvoer brengen van straffen, enz, niets van dat-alles bestaat op Soemba. Van policie, noch justitie heeft men eenig denkbeeld; er is dus geen bestuur. Tucht of orde kent men niet, de Radja's evenmin als het volk. De eersten zijn de laatsten in verstandelijke ontwikkeling geen grein voor- uit; alles toont aan, dat men hier nagenoeg verkeert in een primitiven toestand, In gewone omstandigheden doet de Radja niets, en laat hij niets doen. Elkeen doet wat hij wil of durft, zoodat men al spoedig genegen zou zijn te denken, dat het den Soembanees door zijnen vorst niet moeijelijk, noch drukkend wordt gemaakt. Hij gevoelt het echter op eene andere wijze, al is het dan ook niet, dat nuttig of nutteloos werk van hem wordt gevergd. De Radja’s zijn in zekeren zin alleenheerschers; zij beschikken zoowel over leven en dood, als over den eigendom hunner onderdanen. Onder hunne slaven, welke evenals de radja’s zelf zeer worden ontzien, zijn er, die als vertrouwelingen van hunnen vorst, wanen groote heeren te zijn, en te buigen; dikwijls zelfs komt het hoofd tot onder den buik van het paard. — Het vechten op laatstgemelde wijze vordert oefening en behoort zelfs ha, hunne feestspelen te huis. | Hij, die bij dat spel door zijne tegenpartij een paar malen goed is getroffen, is even goed af als de verliezende partij van twee Engelsche boksers. De Soembanees eet djagong, rijst, gierst, katjang tanah, obi, vruchten, kippen, karbouwen, varkens, geiten, paarden, visch, enz; in één woord, hij il alles, wat hij kan krijgen, zelfs hondenvleesch. | Vermits echter gierst niet veel en padi slechts zeer weinig wordt eN is vooral djagong het algemeene voedingsmiddel. Voor het volk te Laura evenwel, dat padi op sawa’s 5 kultiveert, is rijst ned hoofdvoedsel. (1 Men zegt, dat zulks ook op meer plaatsen aan de westzijde het geval is. Kippen, karbouwen, geiten, varkens en paarden worden slechts bij Er of zeer bijzondere gelegenheden geslagt. De Radja’s en zoogenaamde grooten voeden zich niet beter dan het volk. Zij hebben echter rijst en in geen geval gebrek, zooals wel eens het geval is met den minderen man, die gewoon is zijn eten te verkoopen. Ä Deze lijdt gedurende de laatste maanden van ieder jaar geregeld ie en dat, niettegenstaande de djagong in overvloed wordt geoogst. De redenen hiervan zullen later worden vermeld. De kampongs zijn over het algemeen klein en bestaan uit eenige bij elkaar staande huizen. Eene kampong van 15 à 20 huizen heet reeds groot. ! Er zijn echter ook grooteren, b.v. van 40, 70, 110 en meer huizen; — te Laura telde schrijver dezes persoonlijk meer dan 300 huizen, — doch alsdan woont er tevens de radja en heet zij paraing (negorij). De overige tot de negorij behoorende kampongs, waaronder er zelfs zijn van slechts 3 of 4 huizen, worden kotta genoemd; hoogst waarschijnlijk naar den) muur of dikke omheining, waardoor zij voorheen werden omringd. In vroegeren tijd werd veel werk gemaakt van muren van groote steenen, welke ter hoogte van 5 en ter dikte van 21/, voet losweg op elkander werden gelegd. Tegenwoordig zijn de meeste kampongs omheind met verschillende houtsoorten, zooals waroe, doeri en anderen, ook. met cactus-planten, in één woord met alles, wat het gemakkelijkst kan worden gevonden. De ingang wordt des avonds gesloten. De kampongs hebben meest Sed hetzij er binnen of daar nan een zeker aantal klapper—-boomen. In het binnenland zijn de kampongs of negorijen veelal op steenachtige , hooge en moeijelijk genaakbare bergen gelegen. Het drinkwater wordt verkregen uit de langs die bergen stroomende rivierer mt NON of beekjes, of uit wellen, waartoe de vrouwen dagelijks eenige malen moeten dalen en klimmen, hetgeen een vermoeiend werk is. Zij, die in de nabijheid der rivier wonen, drinken rivier-water; de meer daarvan verwijderden hebben putten, somtijds in, doch meestal buiten de kampongs, omdat aan het wonen op heuvels-de voorkeur wordt gegeven. Daar vele negorijen slechts aan één of twee punten toegang verleenen, kan een vijand van eenige beteekenis de bewoners van zulk eene negorij letterlijk van dorst doen omkomen of hen dwingen zich te onderwerpen. Bij het plaatsen der huizen wrdt geen regel gevolgd; zij staan meestal onregelmatig door elkaâr. In sommige groote negorijen staan de huizen echter in twee rijen tegen over elkaar met eene ruimte in het midden voor de graven. Elk graf is bedekt met een platten steen. Aan de grootte dier steenen zijn de graven van vorsten of andere voorname _ personen te onderkennen. In de groote negorij Laura bevinden zich tusschen de twee rijen huizen honderde graven, waaronder sommigen bedekt met kolossale steenen. Ik zag daar verscheidene steenen van p. m. 10 Rijnl. vt. lang en bijna evenzoo _ breed bij eene dikte van 2 voet. Zij waren plat en goed bewerkt. De radja vertelde mij, dat aan het overbrengen van zulken steen uit het ‚gebergte naar Laura 300 menschen gedurende 5 dagen hadden gewerkt. De huizen zijn vuim en, wat de bouworde betreft, allen aan elkaar gelijk. Die van de radja’s zijn niet beter dan de anderen, alleen soms iets grooter. Zij zijn hoog van den grond en, althans wat de ruimte aangaat, voldoende. De lontar dient voor palen en balken, waartoe deze boomsoort bijzonder ge— schikt is. Meer het binnenland in, waar geen lontar-boomen worden gevonden, be- zigt men voor palen en balken boomen van zware en goede houtsoorten, waar- aan op Soemba geen gebrek is. Ook de radja’s en erooten, aan de kusten wonende, gebruiken die houtsoorten J g ) en niet den lontar-boom. De vloer der woningen, bestaande uit bamboe, pinang- of laroehout, is zoo hoog van den grond, dat onder het huis paarden, varkens, geiten en kippen kunnen verblijf houden. __Zij is zoo ongelijk mogelijk gelegd en de in hun geheel naast elkâar ge legde bamboe’s, dikken en dunnen door elkander, zijn zoo ver van elkaar ver— wijderd, dat de bewoner gemakshalve al het vuil tusschen de reten door kan _ laten vallen, waardoor elk huis dan ook met zijn eigen mesthoop is bevoorregt, die eerst wordt weggeruimd en verbrand, als hij begint te hinderen. De daken zijn van alang-alang en loopen zoo laag af‚ dat de huizen geen _omwanding behoeven. ma ZO me De. keuken of stookplaats is in het midden van het huis en bestaat uit eenige op den vloer gelegde balken, die tot op eene breedte van 2 bij eene — lengte van 8 à 31/, el Ned. naast en tegen elkaâr liggen; daarop wordt flink aarde aangestampt tot op 1 à L/, voet dikte, en de keuken of stookplaats is klaar. De rook moet zich maar een uitweg zoeken door het dak heen en door de ingang van het huis. De daken loopen allen min of meer torenvormig toe. Ter voorkoming dat binnen’s huis de spits van het dak worde gezien, is boven de. stookplaats eene soort van plafond of zolder van pinang of ander hout, van gelijke breedte, waar Merapoe (hierover later) wordt bewaard. Het dak is aan de binnengijde) door den rook geheel en al zwart en met roet aangezet. Men zit in die huizen immer in rook en duisternis. Voor slaapplaats van den eigenaar en diens familie is soms een klein hokje afgezonderd; meestal is het slechts door een matje of eenige lontar-bladeren, soms door pinang-latten van ’t overige huis afgescheiden. In zulk een, vertrekje of kamertje hangen aan het dak een of meer gevlochten mandjes, waarin het weinige, dat men van waarde heeft, wordt bewaard: Behalve een lans, een schild, eenig touw, een paar ligmatjes, het weefge- touw, een paar aarden potten, een djoengga (guitaar) en bij de grooten of rijken eenige gong’s, is er niets in het geheele huis te vinden of het moest djagong zijn, die gedeeltelijk in huis en gedeeltelijk in de boomen wordt bewaard. | Tafels, stoelen, banken, beddegoed, kisten, kasten, enz., enz., niets van dit alles wordt bij een Soembanees gezien. Hij slaapt op een matje met een stuk hout tot hoofdkussen. Ook de Radja’s kennen niets anders. Wat men echter bij de voornamen en meer gegoeden wel Ben is een sluit— blok, geheel en al gelijk aan die, welke gebruikt worden om iemand met blok— arrest te straffen. Bij den Soembanees dient het ter bewaring van menschen, van welke hij zich heeft meester gemaakt en welke bestemd zijn tot slavernij. In de tuinen zijn de huizen kleiner. In het rijk van Kambéra ziet men hier en daar in de tuinen een huisje gebouwd in een boom. Hoewel vorm en inrigting van alle huizen op Soemba aan elkaar gelijk zijn, zijn toch de woningen in. het binnenland over het algemeen slechter dan die aan de kusten. jn De slechtste en ellendigste huizen van het geheele eiland zag ik te Memboro. De armste koeli op Java woont beter dan een radja te Memboro. Te Laura daarentegen worden de ruimste en beste woningen gevonden, _ nn en î —_ == Vloer en omwanding worden daar vervaardigd van bamboe, die in de buurt in overvloed aanwezig is; ook de kleine kamertjes worden daar door bamboe beschotten afgesloten. Tot berging van padi en andere levensmiddelen zijn daar afzonderlijke huisjes of schuren, zooals ook op eenige plaatsen in het binnenland worden geziet, De Soembanezen zijn bedreven in het maken van gevesten en sclieden voor hunne parangs, die over geheel Soemba van één model zijn; verder vervaar— digen zij schilden en lansen; enkelen onder hen smeden het voor de lans be— noodigd ijzerwerk, vlechten koperen kettingen en hebben eenige bedrevenheid in het maken van gouden memoeli’s K00E hangers van een voor ons bijna on— denkbaar grof soort). Zij draaijen touw, paardenlijnen, halsters en teugels, en eenigen hunner breiden vischnetten. Ook houden zij zich bezig met het zoeken van vogelnestjes. Het draaijen van zoowel dik, als zeer fijn touwwerk, waarin de Soembanees zeer bedreven Is, geschiedt met de hand en wordt meer in het binnenland en aan de zuidkust als bedrijf uitgeoefend. Als grondstof wordt gebezigd de bast van den soewa-boom, die vooral daar wordt gevonden. Men ziet soms allerfijnst en prachtig touw, welks vervaardiging des te kunstiger mâg heeten, omdat de Soembanees geene gereedschappen heeft en de _ gêheele bewerking met de vingers geschiedt. | De vrouwen houden zich bezig met het spinnen van katoen tot garen, weven en verwen hare sarongs en de kleedingstukken der mannen en vlechten een weinig matwerk. Verder wordt door haar kalk gebrand, zout bereid en suiker (stroop) ge- kookt uit de sap der lontar-boomen. Op Memboro leggen de vrouwen zich bijzonder toe op het bakken van aârden | potten, pannen en verdere huisselijke benoodigdheden. | Hoewel het volk zich met de hiervoren vermelde bedrijven bezig houdt, heeft het toch niet geleerd zich te gewennen aan gezetten arbeid. Metselaars, streden of timmerlieden zijn hier niet; zullen zij er komen, dan moet het zijn van elders. Goede voorbeelden’ zullén den Soembanees doen volgen. Aan bevattings— vermogen ontbreekt het hem niet. Daar de Soembanees zich niet op zee durft wagen, is de visch-vangst van weinig beteekenis. Zij bepaalt zich tot het werpen van netten, meestal aan de monding der ‘rivier en zelfs dit wordt door slechts weinigen gedaan. Men ziet een enkele, die zich op de schildpadden-vangst toelegt, waarop deze zich dan ook niet weinig ‘laat voorstaan, í nd _— 2 Aan goeden visch van allerlei soort is aan de kusten en in de Bieren geen gebrek. Het land is door de natuur mild Hees. en De grond is geschikt, zoowel voor de rijstteelt, als voor verschillende andere | kultures en het land is rijk aan water; wat niet van alle eilanden in den Timor-archipel kan worden gezegd. frases Het is echter niet gemakkelijk den Soembanees er toe te brengen van die gunstige omstandigheden partij te trekken. ne À Verschillende oorzaken dragen hiertoe hij, zooals uit het vervolg van dit 8 stuk zal blijken. Wat de landbouw-kennis van den Soembanees betreft, deze staat nog op den laagsten trap. In zijne verregaande onkunde klemt hij zich, evenals ieder bne die weinig ontwikkeld is, gaarne vast aan oude gewoonten. Egge, ploeg, noch patjol zijn hier in gebruik. De grond wordt volgenderwijs bewerkt. 8 Vier, vijf of meer personen, vrouwen en mannen dooreen, plaatsen ic naast elkander. In elke hand hebben zij een 6 voet langen, puntigen stok, kasoänga ge— heeten. Elk arbeider laat zijne stokken met een flinken stoot, zoo diep mogelijk, in den grond gaan, trekt ze er weder uit en herhaalt die bewerking eenige malen, daarbij de lijn houdende der gaten, welke op die wijze door zijne neven—man— nen worden gemaakt. EP Indien de punten diep genoeg, p. im. l voet, in den grond gaan, trekt elk zijne beide stokken te gelijk, doch langzaam en met kracht naar zich toe, welke” beweging door alle arbeiders te gelijk wordt verrigt. Á Vervolgens bewegen zij zich achterwaarts en herhalen die be welke. bewerking kabanda tanah wordt genoemd. Door het gelijktijdig naar zich toe trekken der stokken wordt de aarde bi stukken van 1 tot l/, voet breed en ter lengte van 2, 3 à 4 el, naar gelang van het aantal werkende personen, omgekeerd, zoodanig, dat de wortels van, gras en onkruid boven liggen. An Is de geheele tuin op die wijze omgewoeld, dan worden de aardkluiten ef stokken stuk geslagen, waardoor de wortels zich loslaten. Het vuil wordt met de handen verzameld en vervolgens verbrand. Het omwoelen van den grond op de zoo even omschreven wijze geschiedt alleen bij nieuw ontgonnen plekken, Oude tuinen worden niet meer omgewoeld. Zij. worden alleen met de handen, met stukken hout, ijzer, of wat ij daartoe kunnen krijgen, van gras en onkruid gezuiverd. —_ 23 In het binnenland worden de laag gelegen gronden, niettegenstaande deze onder water kunnen worden gezet, meestal onbenut gelaten. Men ziet de meeste tuinen aangelegd op berghellingen, alwaar men niet heeft te kampen met gras en alang-alang; de boomen worden omgekapt en verbrand, de grond een weinig omgewoeld en de tuin is klaar. ij De Kambéra zag ik in 1869 verscheidene Soembanezen de patjol gebruiken; dus _ een bewijs van vooruitgang. kk De tuinen der radja’s, gewoonlijk gelegen op lage gronden, waarlangs beekjes of kleine rivieren stroomen, worden onder water gezet, waarna een 50 à 40 fal karbouwen er flink doorheen gejaagd worden, Het gras en onkruid worden verzameld en ook zulk een tuin is alsdan klaar. In vroegere jaren was die wijze van den grond los en schoon te maken op Soemba meer algemeen. Doch toen waren ook vele kabisoe’s in het bezit van pt _ karbouwen. Die tijd is voorbij, doordien de radja’s zich van die beesten meester hebben gemaakt. Meest alle tuinen zijn goed ompaggerd. De aanplant geschiedt op de wijze, als alom in den Timor-archipel, door het in den grond steken van een stok en het'werpen van het zaad in de op die wijze gemaakte gaatjes. Hierbij is alles werkzaam, mannen, vrouwen en kinderen. -_Overigens geschiedt de aanplant zonder de minste regelmaat of orde. Evenals op de Solor-—eilanden wordt op hetzelfde lapje grond alles door elkaâr geplant, wat de Soembanees aan zaad kan magtig worden; men ziet b. v. padi, djagong, katjang tanah, katjang idjoe, gierst, ketan, komkommers, laboe, kool, uijen, verschillende obi-soorten, tabak, katoen, suikerriet, ‘indigo, vruchten en meer, door elkaâr. De djagong, welke, zooals hiervoren is vermeld, het hoofdvoedsel uitmaakt, is voedzaam en rijk aan korrels. (*) Rijst wordt alleen bij feesten of bijzondere gelegenheden gegeten; ook wordt zij aan vreemde bezoekers voorgezet. Er wordt zeer weinig rijst verbouwd. In het binneuland maakt men er trouwens een weinig meer werk van, en aan de Noord Westkust zelfs op ta- _ melijk uitgebreide schaal. In de maand Augustus werd ik te Laura verrast door het gezigt op uit- gestrekte sawa’s, waarop, nadat men kort te voren een aller gunstigsten oogst had gehad, de padi aanplant weêr zeer schoon stond. (*) Opgemerkt, dat de kinderen, die in den Timor-archipel met djagoeng worden gevoed, geen last hebben van wurmen, — zooals elders, waar het hoofdvoedsel rijst is. De djagoeng wordt ten halve zeroosterd, dus half raauw genuttigd. Daar is dan ook geen gebrek aan eten en rijst het hoofdvoedsel. Op meer plaatsen aan de Westzijde en op eenige in het binnenland is dat ook het geval. Het volk van Laura weet het water goed te leiden en naar hooger gelegene plaatsen op de voeren. October is de maand, waarin de tuinen worden schoon gemaakt, het vuil verzameld en verbrand. en j De katoenheesters, welke gedurende het afgeloopen jaar (1868) reeds hoog waren opgeschoten en waarvan sedert Junij de katoen continueel was geplukt, werden in het laatst van November met den grond gelijk gesneden, zoodat er niets meer van te zien was; waarschijnlijk omdat de ondervinding hen zal _ hebben geleerd, dat alleen hierdoor de rupsen uit de heesters worden geweerd. Die heesters komen eerst weder in het midden der Westmouson te voorschijn. Het planten wacht nu maar alleen op regen, waarvan de gewone tijd op Soemba is het laatst van November of de eerste dagen van December. Wordt ook padi geplant, dan wordt alsdan daarmede eveneens een begin gemaakt. a Nadat deze een paar duim is opgeschoten, worden tusschen de padi flrgons: korrels in den grond gestopt. Is de djagong een halve. mans lengte hoog, dan volgt het planten van Bon katjang, enz. Zij, die geen padi, maar oesoe kanoe (gierst) trachten te krijgen 5 strooijen het zaad een korten tijd vóór het invallen van den regen. Bij het plukken der djagong in Maart worden de opengevallen plekken onmiddelijk aangevuld door andere djagong-korrels voor den tweeden oogst. Op vele plaatsen wordt zelfs tot drie malen toe per jaar djagong geoogst. Zelfs in October en November ziet men hier en daar djagong in tuinen, aan de rivierkant gelegen, alwaar door de meer vlijtigen elk plantje afzonderlijk wordt 4 begoten, hetgeen watar pamangassoe wordt geheeten. dpd Hiervoren, waar over den landbouw is gesproken, is tevens eene opgave gedaan van hetgeen hier en daar op Soemba van het plantenrijk wordt gezien, De tabak en katoen is wezenlijk van superieure kwaliteit. Voorts produceert Soemba China’s appelen, citroenen, manga’s, nangka’s, ananas, den broodboom, indigo, sirih, pinang, pisang, papaija, vogelnestjes, eene zeer goede soort van wilde kaneel, harst (damar), rottan en bamboe, zoo ook den tamarinde-, klapper en lontar—boom. | 8 Eindelijk verschillende houtsoorten, waarvan ik eenige namen hier laat volgen, als: ai-kendara — kajoe setjang, _al-idjoe — kajoe kederang , aï-kadoeroe — P al-kaloembang —? À 4 | ai-loboeng —? Goed scheeps-timmerhout. ai—-walangasa —? Goed voor balken en planken. ai-—soeréné —? Heeft veel van het hout, waarvan de kistjes voor Ma- nilla-cigaren worden gemaakt. Op Soemba bezigt men het voor parangscheden. al-kasabar — kamoeninghout (veel aan de Oost— en Westkust) ai-kaseembi — koesambi hout. al-kamaroe — de tamarinde boom. al-kenawa — kajoe mejrah; is zeer sterk. ai-menêra — ? Waarvan de lansen worden gemaakt (veel te Massoe), ai-miteng — > Zwart meubelhout (veel te Mendjéli). ai—nitoe — sandelhout (kajoe tjendana). al-soewa. — De soewa boom, welke veel wordt gevonden in het ge— bergte van Massoe en aan de zuidkust te Tarimbang. Van de bast van dezen boom wordt het zoo deugdzame touw gedraaid. Verder rood en geel verwhout en nog vele andere houtsoorten, waarvan ik de namen niet weet op te geven. Op de vraag, wat Soemba kax opleveren, zou men gerust kunnen ant— woorden: „alles, wat eene bekwame en nijvere hand zaait.” Want dat eiland is door de natuur mild bedeeld en rijk aan water; de bodem is zeer vruchtbaar. Vraagt men echter, wat het thans oplevert, dan is het antwoord treurig; waartoe onderscheidene oorzaken bijdragen en wel in de eerste plaats het totaal gemis van zekerheid voor den Soembanees, zoowel voor zijn persoon, als voor zijne bezittingen; en het afwezen hoofdzakelijk van den Kuropeschen industrieel. Behalve paarden, waarvan Soemba een schat bezit, over welke hier achter zal worden gesproken, zijn op Soemba karbouwen. Vroeger mogten velen van het volk zich verheugen in het bezit van kar- bouwen, thans echter kan over het algemeen worden aangenomen, dat het hoofdzakelijk, ja bijna alleen de radja’s zijn met hunne familie, welke er zich van hebben meester gemaakt. Tusschen Kadoembo en Melolo worden in de bosschen eene menigte wilde karbouwen aangetroffen, vermoedelijk reeds sedert lang van dezen en genen weggeraakt en eindelijk verwilderd. Aan geïten en varkens is geen gebrek; zij teelen op Soemba zeer vlug voort. Even als de karbouwen worden zij echter alleen geslagt bij feesten of zeer bijzondere gelegenheden. Van pluimgedierte ziet men op Soemba slechts kippen, waaraan de Soem— banees trouwens niet rijk is. Voor eigen gebruik worden deze alleen bij som— mige feesten gegeten. Overigens dienen zij grootendeels om door het slagten mn VG an en nazien der ingewanden te offeren en onderzoekingen te doen bij ziekten, moord, diefstal, het op reis gaan, feesten en bij dergelijke gevallen meer. Aan hetgeen, wat bij zulk eene gelegenheid de kippen-darm zegt, wordt door den Soembanees veel waarde gehecht; en zonderling genoeg, het vindt zelfs ingang bij den beschaafden Arabier, Sjarif Abdoe’l Rachman. Door dat offeren en onderzoeken kan de kippenstapel zich niet uitbreiden, zoodat het dikwijls gebeurt, dat er geen kip of ei te koop is. N Schapen zijn op Soemba zeer schaars. Te Melolo en Mendjéli zijn een 100tal, den radja van Savoe toebehoorende, en te Waingapoe en Kambêra zijn het de Arabier Sjarif Abdoe?l Rachman en de Kontroleur, welke eenige bezitten. Zij zijn van Savoe overgebragt en teelen zeer goed. Koeijen worden nergens aangetroffen dan alleen bij den zoo even genoemden Arabier. Een aantal jaren geleden liet Sjarif een 6tal koeijen en 2 stieren van Bali overbrengen, welke, losgeraakt en aan zich zelf overgelaten, zijn verwilderd. Zij houden verblijf in de nabijheid van Lawanapoe, een paar uren verwijderd van Waingapoe. Volgens Sjarif zouden zij reeds tot een énormen stapel zijn aangegroeid. Hij geeft niet minder dan 600 stuks op en toch heeft hij in de laatste drie jaren geen koevleesch gegeten, noch eene koe gezien, | Het is bij het jagtmaken op die dieren eene zeldzaamheid, als men één te zien krijgt. Als er nog 30 koeijen zijn, mag het veel heeten; doch dat doet er niet toe als Sjarif zegt 600, dan meent hij 30. Hij houdt nog al van vergrooten, als het te pas komt, want zonder vergrooting is niets intéressant. Herten en wilde varkens, van de laatsten veel, worden in het binnenland aangetroffen. Honden ziet men bijna in elk huis, en in sommige huizen bij menigte zelfs. Weinig voedsel krijgende, zijn ze stok mager. Zij worden door den Soembanees gegeten en, meer het binnenlandin, bij de herten- en varkensjagt gebezigd. | Ook ziet men in sommige huizen katten, doch minder algemeen, zoodat de ratten en muizen ongestoord aan hunne vernielzucht kunnen bot vieren en des nachts den mensch tot veel last zijn. Ik ondervond zulks op mijne reizen in het binnenland, toen zij over mij heen patrouilleerden. | Apen ziet men hier in groote hoeveelheid, doch van de gewone soort. Verder zijn hier wilde eenden, boschkippen, poejoes, pergams, poeni’s, kakatoea’s, loeri’s, eene menigte van duiven en andere vogels, zoo ook groote roofvogels en vleêrmuizen. Ke Wijders zijn op Soemba schildpadden, hagedissen, gekko's, leguanen en kaaimans, eindelijk, zooals overal in Indië, vliegen, muskieten, witte, zwarte en roode mieren, sprinkhanen, schorpioenen, zeer groote duizendpooten en meer kleine insecten, zoo ook bloedzuigers, en ten slotte een aantal slangen, zoowel kleine vergiftige als ook zeer groote. Eenigen tijd geleden werd een Soembanees te Kétéwé door een reuzenslang overvallen, welke volgens mededeeling van den Radja aldaar niet minder dan 3 vt. Rijnl. in omtrek had. De slang had zich slechts eenmaal om den man heen gekronkeld, maar dit was genoeg om dien man zoodanig te vermorselen, dat de omstanders het kraken der beenderen van den ongelukkige konden hooren, totdat alles tot gruis was gedrukt. __ Dat kraken der ledematen en beenderen, en het bedekken van het geheele ligchaam van het slagtoffer met een slijmachtig vocht, was verschrikkelijk om aan te zien. Allen, welke op het geschreeuw waren komen aanloopen, stonden roerloos; totdat eindelijk een broeder van den ongelukkige met een kabéla madita het ondier een krachtigen slag toebragt; en toen eerst durfde men het wagen om met vereende krachten het monster af te maken. Wanneer ik de slangen naga, welke ik persoonlijk op Soemba heb gezien, dan heb ik geen reden om aan de waarheid van het te Kétéwé mij medege— deelde te twijfelen. In het Massoe gebergte, waar wij in het bosch, genaamd Pabéri waai la dessa, van des morgens 10 tot des avonds half 7 uur verdwaald waren, zag ik een slang van eene dusdanige grootte, als mij nog nimmer was voorgekomen; die slang zou in eene diergaarde in Europa toeschouwers gelokt hebben. Aan visch, waaronder eene zeer groote verscheidenheid van de meest lek- kere soorten, is aan de kusten van Soemba en in de rivieren geen gebrek, evenmin als aan tripang, welke veel wordt gevangen aan de oostkust van het eiland. Vermits ik geen zoöloog ben, laten mijne opgave der soorten en namen en mijne rangschikking zeer zeker alles te wenschen over. De paarden teelen op Soemba welig voort; zij loopen los in de weide en veroorzaken den eigenaar geen werk. Vrees voor diefstal is het eenige, wat hem bemoeijelijkt. __ Soemba is het land bij uitnemendheid voor de paardenteelt. Geene vrees behoeft gekoesterd te worden, dat de paarden aldaar door uitvoer zullen ver— minderen. Want Soemba is aan de zoo gunstig bekende Sandelwood paarden , het schoonst en edelst ras in onzen archipel, wezenlijk rijk; daarbij komt, dat slechts zeer weinige merrie paarden, misschien geen 30 per jaar, worden uitgevoerd. In vroegere jaren waren er vele Soembanezen, die in het bezit waren van een 60 à 100tal paarden, waaronder zeer prachtige; doch toen, — en dat is niet langer dan een 25 tal jaren geleden, — verkochten de Soembanezen ze onder ling aan elkaâr voor een of twee gongs of een paar stukken goed ter waarde mm Q3 am van 8, 12 à 15 gulden, en werden ze ook tegen die prijzen door Sjarif id kocht en uitgevoerd. Geld was toen op Soemba nog niet bekend. Het gebruik — niet de waarde er van — werd hun door hem geleerd, opdat hij de geringste snuisterijen aan hen kon verkoopen voor sovereings of rijksdaalders, wat ook nu nog het geval is; want kleiner geld, zoo als gul dens of halve guldens, is voor hem onuitstaanbaar. En waar moest dat groote geld van daan komen, als het niet was van de paarden ? Naar mate die zoo nuttige dieren al meer en meer in waarde stegen en tegen hoogere prijzen naar Java en Mauritius werden uitgevoerd, maakten de groote roofvogels er zich zooveel mogelijk meester van, zoodat dan ook tegen woordig de grootste rijkdom aan paarden bij de Radja’s en hunne familie zit. De Radja van Taaimanoe b.v. heeft zooveel paarden, dat het maske getal hem zelfs onbekend is. Hij rekent alleen BE hengsten, visie hij overal, tot zelfs uren ver heeft losloopen. Men schat dat getal op 250 à 300. Een zijner slaven houdt het toezigt over 2, 3 of 4 baba's, dat wil zeggen 2, 3 of 4 hengsten met hunne merries. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat een hengst 6, 8 à 10 merrie- paarden en, wanneer hij sterk en vurig is, zelfs meer heeft, dan kan men den rijkdom aan paarden nagaan van de Radja’s op Soemba. | Een hengst met zijne — onverschillig hoeveel —. merries noemt men sebaba, twee hengsten met hunne merrie-paarden doewa baba, enz. De slaven overtuigen zich één à twee malen per ie, dat de aan hun foar zigt overgelaten paarden aanwezig of in de buurt zijn, en geven van het werpen of van sterfgevallen kennis aan hunnen meester; wat voor hen trouwens gemakkelijk is na te gaan, doordien elke hengst met angstvallige zorg zich beiijvert zijne vrouwtjes bij elkaar te houden en niet gedoogt, dat één harer zich van de kudde verwijdert, evenmin als hij zou toelaten, dat een andere hengst in zijne regten treedt. De gevechten, welke men daardoor tusschen twee hengsten soms ziet, zijn dan ook bloedig. De zoo evengenoemde vorst heeft slaven, welke het opzigt houden over eenige baba’s allen van dezelfde kleur, b.v. Isabellen, weder anderen, die alleen schimmels of bruinkleurigen of bontkleurigen hebben, waardoor tevens het oppassen gemakkelijker is. Doch het is niet alleen de Radja van Taaimanoe, welke Be is aan paarden. Ook is dat het geval met die van Soedoe, Melolo, Mendjéli, Kapoendoe, Bata Kapêdoe, Tariembang en zoo vele anderen meer; en Soemba heeft een legio van kleine vorstjes. Ongerekend nog de paarden, welke in het bezit zijn van hunne broeders, _ 29 — zonen en andere familie leden, welke dikwijls nog meer hebben dan de Radja zelf. Men moet hen echter nooit over hunne-paarden spreken, want dan be- kruipt hen onmiddelijk de vrees, dat van hen een paard wordt verlangd of dat zij ze zullen kwijt raken, op de wijze zooals zij er-zijn aangekomen. Zij houden zich daarom dood arm, en haasten zich om u dat te doen denken door dadelijk het woord mila (arm) te zeggen. Zoo als bekend is, hebben de Soemba paarden eene snee in de ooren. Vraagt men waarom, dan is het antwoord, dat het de tanda, het herkennings- teeken is. Daaraan is echter niet te hechten, omdat toch al die teekens bijna aan elkaâr gelijk zijn. Het zal hoogst waarschijnlijk de bedoeling zijn geweest, toen men er meê begon. Sommigen vermeenen, dat het een gunstigen invloed heeft op het paard. ‚ Ziet men in Enropa sommigen de paarden angliseren — den staart afhak— ken — opdat het paard op een Engelsch paard gelijke; op Soemba is de ge woonte het veulen, 3 à 4 maanden oud zijnde, een stukje ter lengte van 1 à /, duim van den staart af te snijden, de wond met een gloeijend ijzer digt te „branden, en het haar, loopende bijna over de geheele lengte van den staart met een mes weg te Korten (scheren), doch alleen het bovenste gedeelte, niet op zij. Vervolgens wordt de staart eenige malen langzaam, doch met kracht naar boven gebogen, zoodat deze het kruis bijna raakt. Is het veulen van edel ras (volbloed), dan draagt het, ook zonder die be— werking, den staart omhoog, doch in elk geval dient die kunstbewerking om het in de hoogte dragen van den staart te bevorderen, waardoor het paard ontegenzeggelijk een fraaijer voorkomen heeft. Beantwoordt de operatie niet voldoende aan de verwachting, dan wordt op /, à 2 jarigen leeftijd van het paard, de punt van den staart, naar gelang die weêr is aangegroeid, nogmaals afgesneden en behandeld, gelijk zoo even is _ gezegd. Sommigen willen weten, dat die bewerking de vurigheid of levendigheid van het paard zou bevorderen. Het is mogelijk en zelfs waarschijnlijk; wij durven echter daaromtrent geen oordeel uitbrengen. Doch, alhoewel het waar is, dat een paard vurig en levendig kan zijn zonder den staart in de hoogte te dragen, zoo is het niet minder waar, dat ik op Soemba nimmer een paard zag met opgeheven staart loopende, waar van kon worden gezegd, dat het lui of, beter gezegd, niet levendig was. Luiheid of onverschilligheid bij een aantal Soembanezen is oorzaak, dat men vele paarden ziet, welke noch de ooren, moch den staart gesneden hebben, Een paard, dat met opgeheven staart loopt en daarbij eene gemakkelijke beweging heeft, bijna schuift, veel gelijkende op den telgang, wat men noemt — 30 lakoe reengang (gaauw loopen), heeft voor den Soembanees de meeste maande, vooral wanneer het daarbij goed kan caprioléren. Wordt het hem door den Radja niet afhandig gemaakt, dan ontdoet hij er zich niet van, behalve in den hoogsten nood en dan nog tegen een hoogen prijs. Paarden, welke aan die vereischten niet voldoen, waarin geen vuur zit of welke lui zijn, doch die b. v. goed kunnen draven en galopperen, noemt men djara daangga (koeda dagang) en dezen zijn het, welke aan de Arabieren, paar den handelaars worden verkocht. Gaat de Radja er wel eens toe over om een wat hij noemt goed en te verkoopen, dan eischt hij een exorbitant hoogen prijs. Meermalen zag ik f 250—, f 300.— en meer betalen; ja, ik zag eens een Arabier voor een paard van zwarte kleur en niet hooger dan 4 vt. den Radja van Taaimanoh betalen 40 pd. sterling, 10 rijksdaalders en nog eenige goederen, te zamen eene waarde van f 550.— uitmakende. Welken prijs moest dat paard op Java opbrengen om er op te winnen! Vermits de Sandelwood páarden op Java en Mauritius zoo zeer, en meer dan andere paarden in onzen Archipel, zijn gewild en Soemba zoo rijk is aan die zoo schoone paarden, vermeen ik van dat onderwerp niet al te spoedig te mogen afstappen en acht ik het hier de plaats om er iets meer van te zeggen. De schoone paarden, — waarvan men zou kunnen zeggen paarden van edel ras, — worden gevonden van Soedoe (Kawangoe) naar het Westen gaande tot aan Waidé (Tandjong Sassar). Ze hebben dunne, vaste pijpen, fijne en korte vetlokken, zijn goed en schoon gebouwd, sterk en vurig, doch over het algemeen weinig hooger dan 4 vt. Rijnl. _ Wil men goed gebouwde en de prachtvolste paarden zien, men hezoeke den Radja van Napoe (Sassar) en trachte door een verblijf van eenige dagen zijn wantrouwen te overwinnen. Dáár is eigenlijk de bakermat van de volbloed Sandelwood paarden: Hooge, doch over het algemeen minder goed gebouwde paarden worden gezien te Melolo, Rendeh, Mendjéli en Wajéloe. Zij komen mij voor log en minder sterk en vlug te zijn. Onder die, welke aldaar thuis behooren, zag ik vele, welke van achteren overbouwd waren, waardoor de beweging of liever de werking te veel naar voren of op de schouders plaats had. De paarden van Memborv zijn van minder gehalte, misschien wel de minste op Soemba. Zij zijn klein, zonder vuur en mak, doch eigenen zich goed voor lasten te dragen. Voor wagenpaarden komen ze mij voor zeer goed te zijn, beter dan de paarden van Napoe of Kambéra, welke doer hunne leven— digheid en drift voorzigtigheid vereischen en beter als rijpaard dienen. _— 31 — Onder die, welke ik zag aan de Noord Westkust te Laura, aan de Zuid- kust te Tarimbang en in midden Soemba, zoo als in het gebergte van Laij Woelan, Karita, Taboendoeng, Koeloengawa en in het Massoe-gebergte, waren onderscheidene wezenlijk prachtige paarden en ook-weder anderen beneden het middelmatige. ‚ Mijn verblijf aldaar was van te korten duur om met zekerheid er iets van te durven zeggen. Algemeen wordt beweerd, dat de Radja van Tarimbang nog rijker aan paarden zou zijn dan die van Taaimanoe of Soedoe, en deze laatsten bezitten wezenlijk een schat van schoone paarden. Het schijnt, dat men aan de Oost- en Noord-Oostkust er meer op let voor de voortteeling hooge merriepaarden te bezigen. Ook zouden de paarden aldaar niet al te jong bereden worden; twee voorname punten, welke natuurlijk van zeer veel invloed zijn. Op Kambéra worden de paarden veel te vroeg bereden. Hoe menigmalen heb ik den Radja en hef. volk er op gewezen, dat het in het belang van den groei hunner paarden is-ze niet beneden de 4 jaren oud te berijden. Doch de mindere man, die slechts over weinig paarden kan beschikken, wil er zoo spoedig mogelijk dienst van hebben en de Radja, zoo rijk aan paarden, acht het van ondergeschikt belang, althans toont onverschillig te zijn. De Soembanees is een geboren paardrijder. Hij moge door zijne ongelukkige bewapening als vijand niets beteekenen en bij den Boeginees achterstaan, als ruiter stel ik hem echter boven alle volken in onzen archipel. Naar hetgeen men soms ziet bij het opvangen van karbouwen of van wegrennende paarden, — over steenen, rotsen, bergen, dalen en soms langs af— gronden — en bij feestspelen, zegt men onwillekeurig, dat ruiter en paard één zijn. Doch daarmede is dan ook alles gezegd. Het ontbreekt her aan alles, wat wij verstaan onder paardenkennis; en het kan niet anders of het moet bij hen verwondering baren, dat dezelfde djara daangga, door hen alleen geschikt geacht om te worden verkocht, omdat er toch piets in zit, dat ditzelfde paard onder de leiding en behandeling van den deskundigen Europeaan een geheel ander dier wordt. Hij is ten eenenmale onbekend met de kenteekenen des ouderdoms van het paard en weet alleen, dat als de haaktanden nog niet uit zijn, het paard nog jong is. Op de vraag naar den ouderdom van zijn paard weet de Soembanees soms te zeggen, hoeveel kinderen of hoeveel oudere broeders het heeft; of weet hij dat niet, dan wijst hij naar de haak-—tanden zonder iets te zeggen. Een groot gedeelte der paarden is gedrukt. De pijnlijke en wezenlijk venijnige steek van den vlieg en de onkunde en onverschilligheid van den Soem- banees doet de wond dikwijls zeer groot worden. Gelukkig voor hen, dat ziekten onder de paarden op Soemba iets vreemds zijn. Ik heb nog nimmer een droezig paard op Soemba gezien. (*) Gelijk beweerd wordt, zou die ziekte hier niet bestaan; men kent ze althans niet. De prijzen der paarden zijn afhankelijk van het getal schepen (paarden— handelaars), welke bij Soemba te gelijk aanwezig zijn. Zijn er vele, dan weten de Soembanezen er meesterlijk van te profiteren. In 1867 lagen voor Waaingapoe en Nangamessi vijf schepen te gelijk. De paarden werden toen uitgevoerd gemiddeld tegen f/ 115,— en f 120,— per EE zoo werd mij althans door de handelaars opgegeven. Een langer verblijf op Soemba heeft mij geleerd aan de echtheid van die opgaven te mogen twijfelen. Voor Waidé lag in datzelfde jaar slechts één bark, welke 200 paarden voor J 15,000,— dus tegen f 15,— gemiddeld het stuk kocht. _ De Arabieren, paardenkoopers, slaan in de kampong Waaingapoe of daar, waar zij met hunne schepen voor anker komen, voor de paarden een noodstal en voor zich zelf een klein huisje op, een en ander door het scheepsvolk daar— gesteld, waartoe zij de materialen (kadjangmatten en bamboe) van Java meê brengen. Vóór of in. de gaanderij van dat huisje moet een zitplaats bij wijze van bank zijn voor hen, welke. paarden te koop aanbrengen. Op. die bank zet zich de Soembanees, die een paard wil verkoopen, en blijft uren achtereen daar zitten ; terwijl het paard hier of daar wordt aangebonden. Biedt hij het eindelijk te koop aan of wordt de Arabier ongeduldig en vraagt naar den prijs van het paard, dan is de eisch — dat kan niet missen: 10 dikke dukaten (@ sterling); p 10 rijksdaalders; 10 matta’s (vademen rood, geel en wit katoen) en soms ook nog 10 gulden. Haalt het paard 4 vt. Rijnl. of meer hoogte en ziet het er goed uit, — waarmede meer wordt bedoeld, dat het goed in het vleesch zit, dan wel goed en evenredig gebouwd is — dan veranderen de 10 in 20. De ouderdom en de hoogte zijn het eenige, waarop. de paardenkooper let. Sommigen. zien naar de teekens, waarnaar de Javaan op zijne wijze het karakter van het paard beoordeelt en of het paard geluk of ongeluk aanbrengt. Het paard op en neer te laten stappen en het als een kenner te keuren, daarvan is, geen kwestie; tot zóó ver gaat. hunne kennis niet; de meesten volgen in dat opzigt den Soembanees; zij kijken of er al of nief, haaktanden zijn. Men doet daarop een bod; de eigenaar blijft nog een uur of langer zitten en laat eindelijk zijn paard in handen van den Arabier voor 10 Rijksdaalders, (*) Welligt omdat de paarden op Soemba in den natuurstaat voortleven; overvoedering is meestal de oorzaak van den droes. SN 8, 4, 5 of 6, soms 7 of 8 kleine dukaten, elk eene waarde hebbende van 6 gulden en 5 à 6 vadem vf soms een rol Madapollam van de slechtste soort. Brengt de Radja een paard te’ koop, dan vraagt hij nooit minder dan 20 ® sterling en wat er verder bij behoort; dikwijls meer. De Arabier, alhoewel aan dien eisch niet voldoende, betaalt het paard van den Radja echter wijsselijk duurder, opdat hij van diens zijde geen tegenwer— king ondervinde, welke anders, door het beletten aan zijn volk paarden of gras te koop aan te brengen, zeer goed zou kunnen gebeuren. Vóór dat op Soemba ambtenaren waren, had Sjarif Abdoe’l Rachman aan de paarden-opkoopers geleerd aan hem — Sjarif — f 3 te betalen voor ieder paard. Het heette, dat zij daarvoor wederkeerig van hem ontvingen hulp en bijstand tegenover kwaadwilligheid van Radja’s of van het volk; dat bij het losraken en wegloopen der reeds gekochte paarden hij (Sjarif) die zou laten op— vangen; dat hij hulp zou verleenen in het verkrijgen van gras en andere benoo— digdheden; dat hij een tolk en ook wachtvolk zou leveren, en BE al die diensten zoude bewijzen, welke mogten noodig zijn. Was de betaling groot, de diensten, daarvoor verleend, waren het (en vooral in dien tijd) waard. Eene zoodanige overeenkomst, gesloten tusschen zekeren Döhne en Sjarif, waarvan volgens laatstgenoemde een contract te Koepang zou zijn opgemaakt ten tijde van den Resident Gronovius, was in alle opzigten billijk en in het belang van beide partijen. Het voorbeeld, door den eerste gegeven, werd door andere paarden-koopers onder’shands en later stilzwijgend, alsof het zoo behoorde, gevolgd, zelfs toen nog, toen zij zagen, dat de hulp van Sjarif gaande weg verminderde en eindelijk achterbleef. Naar gelang hij zich geruster en sterker begon te gevoelen, zijne verdien— sten van grof goud toenamen en Endenezen, Arabieren en andere Mahomedanen hem al meer en meer eerbiedig en eindelijk onderdanig naderden, begon hij zich te verbeelden, dat de opbrengst van f 3,— voor ieder paard verpligtend was; wat hij dan ook niet naliet aan vreemdelingen van Mauritius indirect (al wat hij doet, geschiedt indirect) te doen verstaan. De vlaggestok met de Holl. driekleur, vóór zijn huis geplaatst, was hem hierbij behulpzaam. Later moest voor den tolk en het wachtvolk afzonderlijk worden betaald, maar de hulp verminderde; wegrakende paarden kwamen niet terug. Aan den Radja moest door den Arabier aan ankerage-geld 10 ducaten, 10 rijksdaalders, 10 guldens en 10 stukken goed worden gegeven en toch betaalde hij bij zijn vertrek naar Java voor eene lading van 200 paarden f 600 (zegge zes honderd gulden) aan Sjarif. Zij wisten wel (en daar rekende hij op), dat, zoo hij hen ook al geen goed wilde doen, hij hen echter veel schade en kwaad kon berokkenen; de onder vinding, de beste leermeesteresse had hen dat reeds geleerd. 2 Ook nu nog, niettegenstaande er ambtenaren op Soemba zijn, brengen zij dat offer, omdat een paarden—kooper, die er zich aan had onttrokken, de ge voelige gevolgen daarvan heeft ondervonden, en men voor de NE van eld zich liefst wil wachten. In navolging van dien is ook de Radja van Soedoe (Kawangoe) begonnen het den handelaren lastig te maken en drie gulden te eischen voor elk paard. Bij het verlaten van Soemba bedraagt de som, welke de Arabieren mij opgeven, dat de paarden hun zouden hebben gekost, van f 80,— tot À 85,— per paard, met inbegrip van alle gedwongen uitgaven, daaronder begrepen p. m. f 60,— voor een tolk, bijna even zooveel voor wachtvolk, een ton Boslemmer messen, eene massa kleine koralen, voor aankoop van gras voor de reis naar Java. De paarden-koopers schijnen zich te verbeelden, dat door mij opgaven van prijzen naar Java worden gezonden en doen het daarom voorkomen, alsof de Soemba paarden zoo duur zijn. Het is waar, dat onder eene lading van 150 paarden een 30 à 40 tal met Ff 100,—, f 120,— en eenigen zelfs hooger worden betaald, doch ik ben er zeker van, dat de paarden door elkaâr niet meer kosten dan van f 65,— tot / 10,—, waarvoor de Arabieren 5 à 6 weken op Soemba moeten blijven en al hun geduld noodig hebben; een werk, waartoe de meer ongeduldige Europeaan over het algemeen minder geschikt is. Met uitzondering van die paarden, kg dadelijk in het oog vallende ge breken hebben, worden ze over het algemeen gekocht, zoo als ze zijn, omdat het zoo goedkoop en gemakkelijk mogelijk koopen op den voorgrond wordt gesteld. Ware er kwestie van keuren, in den geest, zoo als reglementair met de remonte paarden plaats vindt, en wilde men geen andere paarden hebben dan die, welke de maat hebben en aan de overige vereischten voldoen, dan zou de prijs niet alleen énorm hooger zijn, doch het schip zou ook veel langer moeten blijven en de tijd, daartoe benoodigd, moeijelijk kunnen worden bepaald. Het paarden opkoopen geschiedt gewoonlijk van het begin van Maart Ea ultimo Augustus. In Mei 1868 verliet de Arabier Sech Mohamad bin Osman Bahasoan fet met eene lading van 151 paarden, aldaar gekocht volgens zijne opgave voor J 12,809,— en verkocht op Java voor f 34,000,—. Volgens zijn zeggen, toen hij in Julij daaraanvolgende op Soemba terug— keerde om andermaal paarden te halen, zou hij aan het Gouvernement 100 stuks hebben verkocht voor f 25000,— dus tegen f 250,— per paard, Nog een enkel woord over de voeding van het paard. Gelijk hiervoren gezegd is, loopen de paarden los in de wei, eten dus niets dan gras, welk gras op eenige plaatsen aan de Noordkust in de zeer drooge maanden bijna gelijk aan hooi is. ea, DE EE ee vas dacut 1 gmt rj an op EEEN SE Tre vm en 7 En Wil de Soembanees zijn paard verkoopen en het vóór dien tijd goed voeden en spoedig rond maken, waarop door de paarden koopers, vooral met het oog op de reis, wordt gelet, dan geeft hij het vol op te eten daun djagong, ook ‚soms de zeer jonge djagong of daun obiì ketella, dan wel daun katjang tanah, de djagong bladeren zoo groen mogelijk, doch die van de katjang en obi immer eerst goed gedroogd; worden de beide laatsten groen gegeven, dan verovrzaken zij verstopping. f Bij het oogsten van djagong, katjang tanah en obi zal men nooit vergeten de bladeren aan de paarden te geven. Vooral de djagong bladeren, te oor— deelen naar de graagte, waarmede het paard ze eet, schijnen een ware lekkernij __voor dat beest te zijn, Het een paard niet ijverig of gulzig genoeg, dan wordt het naar zee gebragt en laat men het zeewater drinken. Te ver van zee af, kan een handvol zout dezelfde dienst doen. Omtrent het delfstoffen-rijk kan, noch durf ik met zekerheid iets zeggen. De Controleur de Vries heeft mij meermalen gezegd, dat de bodem hier en daar op Kambéra hem voorkomt veel overeenkomst te hebben met dien op de Westkust van Borneo, alwaar hij een paar jaren heeft doorgebragt, en dat het niet onwaarschijnlijk is, dat op Soemba goud zou zijn. Is het moeijelijk, zoo niet ondoenlijk van een eenigzins beduidend eiland in den Timor-archipel de zielensterkte op te geven, voorzeker is dat het geval met Soemba. Voor den oogenblik kan dat zelfs bij benadering niet geschieden. Hetgeen, wat daaromtrent wordt gezegd in de land- en volkenkunde van Dr. J. J. de Hollander, is van allen grond ontbloot, en het mag een raadsel heeten, hoe men daaraan is gekomen. Op alle door mij bezochte plaatsen in het binnenland werd mij eenparig, zelfs door de oudste lieden verklaard, dat, voor zoo ver zij wisten, men daar nog nimmer een Huropeaan had gezien; niet eens te Laura, dat slechts 2 uren __van het strand ligt, alwaar Sjarif zelf nog niet is geweest, die, niettegenstaande hij reeds meer dan een kwart eeuw op Soemba woont, van het binnenland \ niets heeft gezien om reden, gelijk hij zelf verklaart, hij er zich niet heeft durven wagen. Het eenige, waartoe wij vooreerst kunnen geraken, zal zijn door het tellen der huizen tot eene gissing te komen, iets, dat echter met onze tegen woordige middelen slechts langzaam kan plaats vinden en als een slavenwerk kan worden beschouwd, vermits het door de hier geplaatste ambtenaren persoonlijk moet geschieden. Doch ook dan nog zal het altijd een gissen blijven, doordien het getal der bewoners in de verschillende huizen zeer uiteenloopt. Ik zal hier achter laten volgen eene opgave der verschillende negorijen, door ‚ mij persoonlijk bezocht, en het aantal getelde huizen, Naar hetgeen ik tot dus verre heb gezien, komt het mij voor, dat op Soemba, vergeleken met dezelfde uitgestrektheid op Java, weinig menschen zijn; dat dit eiland in vroegere jaren meer, en zelfs zeer sterk bevolkt was, heb ik meer- malen vernomen van de ouden van dagen. Ook de vele graven en de overblijfselen van vele verlaten ee en negorijen wijzen dat aan. Dáár, waar de slavenhandel nog zoo algemeen en het uitmoorden van ge- zinnen, ja van geheele familiën volstrekt niets vreemds is, moet de bevolking verminderen. Inmiddels wordt beweerd, dat de westkust van het eiland, en ook het binnenland aldaar, zeer volkrijk zijn, hetgeen ik wel wil aannemen; althans de negorij Laura telt minstens 600 ruime huizen en in die kampong heerscht eene (voor Soemba althans) aangename levendigheid door de vele menschen en het groot aantal kinderen, welke ik daar zag. | Volgens den Radja van dat rijk zouden onderscheidene negorijen, meer west en zuidwestelijk gelegen, in volkrijkheid voor Kétéwé (Laura) niet onder— doen. Hij schat de groote hberg-negorij Wajéwa zelfs op tienmaal de sterkte van Laura, en Anakala niet veel minder dan Wajéwa. De Soembanees heeft geen letterschrift. De taal, welke hij spreekt, is zeer onbeschaafd. Vorst en slaaf spreken elkaâr op dezelfde wijze toe; zij kennen slechts één uitdrukking voor het persoonlijk voornaamwoord gij (njomoe). Overigens is de uitspraak zacht en aangenaam voor het gehoor en met een weinig moeite gemakkelijk aan te leeren. Gelijk vele kinderen, uit Europesche ouders in Indië geboren, de gewoonte heb- ben bij het Hollandsch spreken de G en H met elkaâr te verwisselen, bestaat ook bij den Soembanees dat verschijnsel ten opzigte der H en S; b. v. velen zeggen : voor Soemba, Hoemba, „_Savoe, Hawoe, „__Samoe, Hamoe, „ __Sienjo, Hienjo, „_Sidin, Hidin, „” Leher, Leser, # Pohon, Poson, enz, De taal is even arm, als onbeschaafd. Uitdrukkingen voor deugden, ondeugden, voor kunsten en wetenschappen kent de Soembanees niet; eer, eerloos, eerlijk, eerbied, achting, braaf, beleefd, dankbaar en meer dergelijke woorden zijn hem onbekend. Ik dank u, goeden dag, enz. zijn mede hem vreemde gezegdens. Hij kent geen groet; komt hij, dan zet hij zich neder zonder iets te zeggen of te buigen, en gaat ook op diezelfde wijze weêr heen. rn En Re nt kan u f f EN Bij het zìch verwijderen wil hij echter wel eens zeggen: „ik ga heen.” Ik laat hier achter eene lijst volgen van woorden, welke te Kambéra en over het grootste gedeelte van het eiland worden gesproken, daargelaten de ver— schillende dialecten in sommige negorijen. Aan den Zuid-oostkant wordt de e in vele woorden door de a vervangen hb. v. Epi heet daar Api. Weéli „ Wali. Beli „ „_ Bali. Aan de Westzijde worden echter nog 5 of 6 talen gesproken, welke geheel van elkaâr verschillen, De taal te Memboro gelijkt niets op die van Kambéra en elders oostelijk. Zij verstaan elkaâr niet, Te Kötéwe (Laura) is weder eene geheel andere taal als die te Memboro en Kambéra, en zoo zijn aan de Westkust en in het binnenland aldaar nog een drietal verschillende talen. De Meramba of Radja wordt niet beschouwd als de eigenaar van den grond, tenzij hij tevens Meramba Mangoe tanah is. Misschien wel, omdat men aan het uitsluitend bezit geen dadelijke waarde hecht. Voor zoo ver ik heb kunnen nagaan, worden woeste gronden en wei- landen, aan niemand toebehoorende, eigendom door eerste bewerking. Hij, die er zich heeft neêrgezet en een stuk grond omheind of bewerkt, beschouwt zich daarover als heer en meester. Sommigen bewerken denzelfden tuin jaar in jaar uit; weder anderen ver— laten dien tuin na een 3 tal jaren en kiezen een andere plek, waarmeê nie- mand zich bemoeit, want er is grond in overvloed. Het regt van Meramba Mangoe tanah (Radja tanah) zal dus hoogst waar schijnlijk ook wel zijn verkregen door eerste occupatie. Het staat elk vrij in de hosschen hout te kappen en producten in te za- melen, met uitzondering echter van ai-—nitoe (sandelhout), wat het bijgeloof aan elken Soembanees verbiedt, en wat ook den vreemdeling niet wordt toe- gestaan, tenzij diens magt zóó sterk is, dat men hem niet aandurft. Regt van eigendom hebben alleen de leden der vorstelijke familie en de groote kabisoe’s, omdat zij door magt van slaven dat regt kunnen handhaven. Het wordt als eene natuurlijke zaak beschouwd, dat bij overlijden de goe- deren en bezittingen overgaan op de nagelaten vrouw en kinderen of, zoo die er niet zijn, op de naaste bloedverwanten. Kwestiën daaromtrent doen zich zelden of nooit voor, omdat behalve de familie niemand er zich meê bemoeit. Wetten dienaangaande bestaan niet. Op diezelfde wijze gaat bij overlijden van den Radja tanah zijn regt stil- „zwijgend op de zoons over, en In vroegere jaren was de vaart op Waaingapoe en Kabaniroe door kleine handelspraauwen vrij levendig. Vermits van Soemba zoo gemakkelijk en straffeloos slaven konden worden weggehaald, was dit wel eene der voornaamste redenen, waarom Endenezen, Bimanezen, Piedjorezen en Boeginezen op dat eiland gaarne handel dreven. Alhoewel die vreemdelingen hoofdzakelijk kwamen om slaven, werd toch ook door hen uitgevoerd een groote kwantiteit touwwerk, garen, katoen, ka— moeninghout, zwarthout, rood verwhout, vogelnestjes van eene zeer goede soort, wilde kaneel, tabak, zeer veel djagong, katjang tanah, lontar bladeren (de laatsten door de bevolking op Sumbawa zoo gewild om cigaren te maken), Soembanesche kains en meer, tegen invoer van door den Soembanees gewilde artikelen als: kralen, parangs, messen, Makassaarsche en Endenesche kains, klappers, pinang, padi, rijst, wit, rood en geel katoen, bijlen, ijzer en koper - werk, kruid en meer. | Sedert de plaatsing van ambtenaren op dat eiland gaat het uitvoeren van slaven van Nangamessi-Waaingapoe (de vroegere stapelplaats) niet meer zoo gemakkelijk, althans niet zonder gevaar van te worden ontdekt, en is het mis= schien daarom, dat de vaart op die plaats thans niet meer zoo druk is als vroeger. De meeste praauwen gaan nu handel drijven te Mendjéli, Melolo, Waidé, Memboro, Këétéwé en eenige plaatsen, aan de zuidkust gelegen, te ver van ons af, dan dat met onze tegenwoordige middelen op hen of op hunne meren kan worden gelet. Behalve de paarden—handel is de in-en uitvoer tegen woordig te Waaingapoe van weinig beteekenis. In 1869 werd aldaar en te Kabaniroe ingevoerd: 2653 pikols rijst. 450 „ padi. 2 _/ dik koperdraad. i 10 pistolen. 61 geweren. / 41 pikols en 38 tonnen buskruid. 5010 Endenesche sarongs. 415 Makassaarsche sarongs. 400 hoofddoeken. 1000 slindangs (tjiendé). 16 pikols groote koralen. 82 rollen madapollam. 42 j rood katoen. 12 „/ blaauw katoen. 9 tonnen Boslemmer messen. 5 snoeren Endenesche koralen ad f 80,— ieder. BE dn noen 9221 parangs. 82 kisten arak. 451 pikols gedroogde pinang. 242,200 stuks klappers, meestal gedroogd, 8 kojangs gedroogde obi kaijoe (Casave). 37 pikols klapperolie. 400 patjols. 286 bijlen. 4 pikols ivoor en wat betaald is voor uitgevoerde paarden ten bedrage van f 89,000,— aan goud en zilvergeld en een weinig aan lijnwaden, messen en andere kleinigheden. Tegen uitvoer van: 1110 360 20 99/100 88 Het apoe en Kabaniroe opgave werd gedaan, Ik b paarden. pikols padi. zakken katjang tanah. pikols vogelnestjes. touw. tripang. „__ schildpad, kojangs kaneel. stukken kamoeninghout. Soembanesche kains. pikols katoen, „gierst. kojangs lontar bladeren. pikols gepelde djagong. gouden memoeli’s (oorhangers). kojangs rood verwhout en aan geld 21,103,— I I vorenstaande is, voor zoo ver mij daarvan door de handelaren te Waaing— { en echter overtuigd, dat meer is omgegaan. De Endenezen, welke eigenlijk van Soemba leven, halen van Kabaniroe djagong en van Laura padi weg, het laatste in groote hoeveelheid en betalen een en ander met klappers en pinang. aad mn 4 — SCHEPEN en VAARTUIGEN gedurende 1869 _ Aangekomen. van Java... Bree alle onder Ned, „ Mauritius, 1f vlag, groot te zamen 1213 last. „_ Endeh 64 praauwen te zamen 247 kojangs. „ Mangarai 5 À y 3 Ulla „ _Pidjoe 1 7 stes OD / „ Makasser 2 pe mied j 11 / - . Bima 8 3 1 } 11 3 „ Sumbawa 1 p nw 8, abi „ Koepang’ 83 » 1E 8 Pi „ _Savoe 2 / een Bs er Vertrokken. naar Java... …… T)barkschepen, alle onder Ned. „ __ Mauritius, Klee groot te zamen 1273 last. „ Endeh 49 praauwen te zamen 183 kojangs. „ _Mangarai 3 / te 19 „ „__ Bima 1 u A, EP „_ Sumbawa 4 I nn 81 „__Pidjoe 8 7} DRR, 40 „_Makasser 3 / nt” No mhan „ Singapore 1 / lln ON En „_Koepang 2 7 VED de Hiervoren deelde ik reeds mede, hoe het weinige, wat de Soembanees bezit, hem afhandig wordt gemaakt door zijn eigen vorst: doch ook van vreemden heeft hij dikwijls veel te lijden. B. v. wegens Hiele of andere feesten komt, een Radja van elders een bezoek brengen bij dien van Kambéra, Hij heeft een gevolg bij zich van 100 tot 150 man, soms meer. Dezen worden bij groepjes van 8 à 10 man bij de verschillende kabisoe’s gehuisvest. Behalve het gebruik om sirih en pinang of pinang alleen met gulle hand te verstrekken, krijgt elk man zoo mogelijk twee, doch minstens éénmaal daags rijst te eten; is er vol— strekt geen rijst te krijgen, dan eerst wordt djagong gegeven. Onderscheidene paarden, varkens, geiten en (door den Radja) karbouwen worden geslagt, doch nog veel meer wordt door de gasten op hunne wandelingen, welke eigenlijk strooptogten magen heeten, gestolen. Geen klapper, sirih, pinang of pisang blijft aan een bone Zelfs de paarden laten zij in baldadigen overmoed grazen in de djagong tuinen. A Die gasten blijven soms twee maanden of langer en gaan eerst weg, als alles op is. Eenigen tijd geleden gingen de Radja's van Taaimanoe, Batakapédae en Kapoendoe met bijna 500 man naar Melolo, bleven daar ongeveer 4 maanden en _ keerden naar hunne respective negorijen eerst terug, nadat te Melolo alles op en kaal was. Doch ook de kaal Beplakte krijgt later zijn beurt en doet alsdan elders | evenzoo, als men bij hem heeft gedaan. Door het uit de tuinen wegrooven der klappers, pisang, enz. komt nooit een vrucht tot rijpheid en oude klappers zijn voor den Soembanees onontbeerlijk, even als pinang. Om het bezit van klappers en pinang verkoopt hij zijn eten en lijdt daar door later honger. Zoo als hiervoren gezegd is, lieten de Soembanezen in 1869 de Endenezen 2485 pikols gepelde djagong uitvoeren, alléén om daarvoor te krijgen klappers en _pinang; en wat was het gevolg? Dat zij later door gebrek aan eten werden: genood- eh ei in zaakt 6 rijksd. voor een pikol padi aan de Endenezen te betalen. In ieder zoogenaamd groot rijk wordt slechts een enkele gevonden, van wien kan worden gezegd, dat hij rijk of liever gegoed is. Het gros is arm. Alleen de Radja’s en de leden hunner familie zijn rijk, welke rijkdom zich _ bepaalt tot het bezit van een groot aantal paarden, karbouwen, goudwerken en PR = rs B Se slaven. Hoe zij er aan komen, is reeds gezegd. In het ongestoord bezit van een of twee vrouwen, een paar schow paar= den, een flinken tuin, eenige slaven en eenige voorwerpen van opschik zou de Soembanees zich hoogst gelukkig achten, doch het ongestoord bezit bestaat op Soemba niet, zoodat hij, die wat heeft, in gestadigen vrees en kwelling verkeert, dat het hem straks weder zal ontnomen worden. Dat de Soembanees, die wel zou willen en vok goed kun werken, niets meer doet, dan hoog noodig is om in zijne weinige behoeften te voorzien, is alleen toe te schrijven aan de omstandigheid, dat onder den tegenwoordigen _ staat van zaken niets hem waarborgt voor de zekerheid van zijn persoon of goed. Van daar dus, dat het met de welvaart van het volk op Soemba treurig is gesteld. De Soembanees is niet zoo lui, als ik wel eens heb hooren beweren, en dat hij om te werken ook zeer geschikt is, daarvan zou ik vele voorbeelden kunnen aanhalen. Het komt er slechts op aan, of het verdiende hem gewordt, en hij zal van zons op- tot ondergang met vlijt en zelfs goed werken. Ook van den Europeaan zal men wel niet willen beweren, dat hij werkt uit loutere liefde tot het werk, heo ee Immers hij rekent op het plukken der vruchten van zijn arbeid en weet, dat hij in het bezit daarvan door goede wetten wordt gehandhaafd. Bij gelegenheid van het aanleggen door mij van een tuin was Kabaniroe vol bewonderaars. Het beploegen liet ik door eenige Soembanezen doen, Zij schreeuwden het uit over mijne slimheid. Zij wilden in mijne nabijheid komen wonen en EL dien ploeg groote _ tuinen maken. Als het volk door steun in ons te vinden meer van zijn: eienden! verzekerd zal zijn; als hier eenige bekwame werklieden komen, zooals smeden en tim — merlieden, doeh vooral als eenige goede landbouwers van elders hier komen werk maken van padi-aanplant op sawa’s en als hier eenige liefhebbers zich — vestigen om werk te maken van de katoen—kultuur, waartoe de bodem zeer geschikt is, dan zal dat zeer zeker — het lijdt geen twijfel, pie. en volk navolging vinden. } Naar mate de handel alsdan zich uitbreidt, zal ook de e mijverheid toenemen en zoo doende welvaart ontstaan. litt | Het volk voorziet in zijn onderhoud door een weinig landbouw, veeteelt, vischvangst, handel en roof. Handel, zoowel als roof is het minst moeiijjelijk op Soemba. Het uit de tuinen weghalen van djagongs, vruchten, sirih, enz.; het hier of daar wegkapen van een kip om die artikelen elders te ruilen tegen een gulden, _ een parang of klappers zijn kleinigheden en in hun oog meer slim of ea dan kwaad. d Alleen het rooven . van paarden, karbouwen, slaven of goud is diefstal: Koopen, verkoopen, ruilen, handelen en kwanselen tot hun laatste stuk — goed van het lijf, ja zelfs tot het weinige eten, wat hun nog rest, en het in hun oog onschuldig vermaak om kleinigheden uit de tuinen van anderen weg te halen is dat, waarmede het gros zich onledig houdt. Aan de Noord- en Oostkust van Ketéwé tot bij Wajéloe wisselt het kon in de nabijheid. van het strand af‚ van heuvelachtig tot vlak terrein en hoezeer hier en daar steenachtige en onvruchtbare plekken worden aangetroffen, be= staat echter een groot deel uit uitgestrekte grasvelden. | Boomen worden meerendeels in de nabijheid van rivieren of in laag gelegen streken en een weinig meer landwaarts in gevonden. Ik vermeen, dat sommigen Soemba zich voorstellen, zoo al niet ie en ; dan toch als vlak land. ja Reizen, vooral door het binnenland, hebben mij echter doen zien, dat, al— hoewel er groote grasvelden en schoone valleijen met vlakken bodem en van belangrijke uitgestrektheid worden aangetroffen, het land over het algemeen, wel is waar, niet hoog, maar des niet te min vrij berg- of heuvelachtig is. ee ED en Het bergachtige gedeelte, dat over het algemeen zeer kaal is, heeft een steenachtigen, met slechts een dunne aardlaag bedekten bodem. Het komt mij voor, dat over een uitgestrekt gedeelte van Soemba de bodem uit kalksteen bestaat. De aardlaag, welke haar bedekt, is zwart en bijzonder vruchtbaar, Vergis ik mij niet, dan is Soemba door de natuur milder bedeeld dan een der overige eilanden in den ‘Timor-archipel. Worden er uitgestrekte velden gevonden, geschikt voor rijst en vele andere kultures, aan water is ook geen gebrek. De wellen, bronnen, beekjes, spruitjes en de uit het binnenland naar zee vloeijende rivieren zijn legio. Zal «men het meer dan voldoende water willen dienstbaar maken aan den rijstbouw, dan kunnen onafzienbare rijstvelden worden besproeid of onder water gezet. Het land wacht maar op goede bewerking door nijvere en bekwame handen en het lijdt geen twijfel of de bestede moeite zal rijkelijk worden beloond. Alhoewel te Mendjéli, Kadoemboe, Nangamessi en op meer plaatsen in het binnenland beekjes, spruitjes en rivieren worden afgedamd om tuinen te besproeijen, kan toch daaraan de naam van waterleidingen niet gegeven worden. Zal de Soembanees er éénmaal toe overgaan landbouwer in den waren zin van het woord te worden, dan zal het hem aan water niet ontbreken. Het land levert ruimschoots gelegenheid op tot het aanleggen van uitge strekte waterleidingen. Thans zijn er geen. Behalve een van Kabaniroe naar de negorij Paraij Kamaroe loopende weg, lang 3000 passen, welke de kontroleur tegen betaling uit eigen middelen heeft doen maken en onderhouden, zijn op Soemba geen wegen; ook geen bruggen. Een voetpad is het eenige middel van communicatie met het binnenland en met de strand-negorijen. Van die voetpaden, welke over het algemeen zeer goed zijn, kan echter voor het maken eener groote reis slechts in den droogen tijd worden gebruik gemaakt. | In de Westmouson zijn die paden met hooge alang-alang, gras of struik- gewas digt begroeid. Ook kan men de alsdan hoog gezwollen rivieren niet oversteken, waardoor het maken eener belangrijke reis hoogst moeijelijk en gevaarlijk, zoo niet on— doenlijk wordt. Van den hiervoren bedoelden weg maakt de Soembanees trouw gebruik. Hij vindt dien weg mooi, veel korter en nuttig. Doch Radja's, noch volk denken er aan om bij het onderhouden behulpzaam te zijn ; daarvoor is men te onverschillig. | Men vrage dus niet of de Soembanees genegen is nieuwe wegen of brug— gen aan te leggen. indd DEE en nr er ae ne nd df _—_ 44 — De behoefte aan wegen doet zich op Soemba, waar alles te paard rijdt, niet zóó sterk gevoelen als elders, vermits het rijden op of langs paden, alhoe- wel in het binnenland hier en daar allermoeijelijkst en gevaarlijk, over het _ algemeen vrij goed gaat. De voornaamste van de in zee zich ontlastende rivieren zijn de volgende: Emboe Kambéra aan den Noord-West punt. Ketéwé ontspringt uit het gebergte van Wajéwa en wordt gevoed door onderscheidene bronnen uit het land van Laura. Kareendi komt uit den berg Tana riwoe. Waai wawi komt uit den berg Anakala. Memboro ontspringt uit het Anakala gebergte, volgt in grootte op die van — Kambéra en is voor vaartuigen, niet grooter dan eene kruisboot, bij hoog water — een 4 tal palen landwaarts in bevaarbaar. Hare monding is zeer verzand, hetgeen, evenals de golven vóór de monding, het binnenkomen soms moeije- lijk maakt. Palmedo uit den berg Lakoka. Waidé ook Weéndé uit het land Larasada, niet ver van zee. Kadessa uit den berg Leewa. Kapoendoe uit den berg Boondoe bakoel. Kanata uit het Leewa gebergte. Lokoe Témoe of Nangamessi komt voort En den berg Watoe Manoe, niet ver van den tafelberg Ndatar. Matawaai of Tena Watoe wordt Seed door drie kleine riviertjes, niet ver — van de negorij Lasaroe. Kambéra is de grootste rivier van Soemba. Zij is op vele plaatsen meer _ dan 80 el. Ned. breed en voor kleine vaartuigen, vooral bij hoog water tame— lijk diep het land ín bevaarbaar. Zij wordt gevormd door twee groote rivieren, namelijk door de lokoe Massoe en lokoe Karita, welke te Massoe bij de negorij Samboeroe waaì onder den naam van die negorij in één loopen en op korten afstand van daar den naam van Kambéra-rivier aannemen. De monding, welke zeer verzand is, is vooral bij laag water te ondiep voor vaartuigen van B diepgang. Hare monding ontvangt ook het water van de Palamandjeli, welke afkomstig is uit de Waai embidi. Soedoe komt uit het Massoe gebergte. Kadoemboe uit den berg Pangadoe. Petawang. Melolo volgt in grootte op de Memboro. Hare monding is zóó verzand, dat men bij laag water een groot eind ver te voet in zee kan loopen. Rendeh is tamelijk diep en aan hare monding wijd genoeg om vele vaar- tuigen op te nemen. De banken en steenen, welke er voorliggen, bevelen echter voorzigtigheid aan, he De Rendeh ontstaat uit de Poerah. Mendjéli, in grootte gelijk aan de Melolo. Verder aan de Zuidkust: | Wajéloe. | Teraba. Wasang. Tariembang. Tidas. Wanoekaka, ook Manoekaka. Lamboija en aan de West: Garoe en Kodi. Bij hoog water zijn vele rivieren zelfs te paard niet te doorwaden. Hen groot deel wordt gevoed door: ls. de Kendjoeroekoe Seraangi Mata Waai Larawa te Taboendoeng. ge, de Pabéri waai ladessa waai la pau in het Massoe gebergte. 83°, door een zoetwater meer in het gebergte van Anakala, en 4°, door het vele water, dat uit het gebergte van Leewa komt, Op eene reis van Kabaniroe door het midden van het land tot aan de baai van Tariembang (zuidkust van het eiland) moest ik de volgende rivieren passeren, als: Téna Watoe. Waai Lawar. Lokoe lakalisi. Karalisi. Snelle vliet Kedarang. Lokoe Rimandi. Takaudjak. Lamanaba. Lokoe kalala. Waai Wau en Kendjoeroekoe serangi. Laatstgenoemde rivier moest 15 malen worden overgestoken. Zij kan honderde bouws sawa—veld onder water zetten. Behalve de hier opgenoemden werden mij links en regts nog rivieren aan— gewezen, welke niet behoefden overgestoken te worden en daarom door mij niet zijn aangeteekend. Uit het vorenstaande blijkt genoeg, dat op Soemba geen gebrek aan water is. De vele bogten of inhammen leveren voor kleine vaartuigen voldoend veilige ankerplaatsen op. Voor groote schepen is dat echter minder het geval; althans ze zijn tot nog toe minder bekend. De beste ankerplaats is aan de Noordkust vóór Nangamessi en vóór DN en Waaingapoe tusschen Tg. Mandolo en de Ténawatoe rivier op 11 à 12 vadem diepte. Zelfs de grootste schepen liggen daar, zoo in de West als de Oost On. veilig. Verder vermeen ik, dat groote schepen kunnen ankeren: voor Emboe Kambera op 22 (?) vadem. 1 ie „ 18 à 20 (P) id, neem gron „ 18 „ 20 id. p_ Falmedo , ne 20 id. 1d Ee ren „ 25 id. „_Taaimanoe..... „ 12 id. „ Soedoe........ „16 id. Een weinig Oostelijk van de Kadoembo-rivier ..... ops, one LONen nld voor Rendeh.,...... „ 20 id, in de baai van Tariembang op 12 id. id, van Tidas op 20 (?) id. id. van Pandang op 22 (?) id, id. van Wanoekaka van 7 tot 20 (P) id. en voor Kodi op 15 à 20 vadem. Langs de kust is het land meerendeels vlak, hier en daar afgewisseld door heuvelachtig terrein, Dieper het land in wordt het bergachtig. Hoog gebergte heeft Soemba echter niet. Ik geloof niet, dat de hoogste top 1800 voeten bereikt. De Sampareengoe reikt vermoedelijk tot 600 à 700 voet. „ tafelberg Ndatar is tusschen de 800 en 100 voet hoog. „ Bata Kapédoe + 800 voet. het Djeriek gebergte 700 voet. „ gebergte van Laij Wolan + 900 voet. I 7 „_Karita van 1000 tot 1100 voet. De met veel hout begroeide berg Pino Passa Massani, gelegen tusschen Karita en Massoe, is 1700 à 1800 voet Wie Op dien berg houden wilde of verwilderde paarden verblijf. Het Massoe gebergte reikt tot 1200 à 1300 voet. Karéra is aanmerkelijk lager, Taboendoeng + 900 voet. De berg Manda, ook Maandaas HEL En (2) Het Leewa gebergte. .... Anakala op Paréwa tana. Tana Riwoe. De bergen, waarachter cijfers zijn uitgedrukt, zijn door mij persoonlijk be klommen. De opgegeven hoogten zijn echter volgens eene schatting, waaraan niet te veel waarde mag worden gehecht. js De Soembanees is geen zeevarend volk; hij waagt zich dus liefst niet op zee. Overal waar hij gaat, doet hij zulks te paard, langs ongebaande paden. Het weinige, wat hij heeft te transporteren, houdt hij vóór zich op zijn paard. Hoogst zeldzaam ziet men een paard lasten torschen als pikelpaard gelijk elders. Dit laatste is echter wel het geval te Memboro en in eenige andere digtbij ge- legen plaatsen, De gemiddelde Thermometerstand is, als volgt: ’s morgens om 6u. 77°, 7 __/ Ju. 84e | | ‘(November is de heetste maand, wanneer de ther- 7 idd 12 , 890, 5 ee BE an E ggo.| Mometer dikwijls 95° aanwijst. ZEE I i é 5 „ 6u. 84°. Van de laatste helft van Junij tot en met Augustus zijn de nachten zeer koud en wijst de thermometer alsdan niet zelden 60° Fahrenheit, zelfs des ochtends om 7 uur nog 659, | De in Augustus heerschende ooste wind is onaangenaam en veroorzaakt dikwijls katharrale aandoeningen, koortsen en hoesten. | Onweder doet zich weinig voor. Aardbevingen, zelfs vrij sterk, herhalen zich elk jaar. | De West mouson, in het laatst van November een aanvang nemende, is Ze hevigst in de maand Februarij. di In die maand zijn de rivieren zóó gezwollen en de bandjirs zóó sterk, dat de meeste rivieren niet zijn over te steken, althans niet zonder levensgevaar. Van Mei tot October regent het aan de kust te Kambéra zelden; hetgeen Re vergoed wordt door den sterken dauw, welke des nachts valt. Te Kadoembo valt meer regen. In September en October ziet het land in de nabijheid van het strand er droog en verdord uit, doch niet verder dan slechts één uur het land dieper in, is het gras groen en voor de paarden vol op voedsel. Epidémiën zijn, als het ware, vreemd. In 1844 heeft eene pokken-epidémie geheerscht, welke vele offers heeft geëischt. Sedert is van dien aard of van andere dergelijke kalamiteiten op Soemba niets voorgekomen, zoodat Soemba gezond, ja zeer gezond mag heeten. (*) Een passer is op Soemba niet bekend, hetgeen een vreemd verschijnsel in den Timor-Archipel mag heeten, alwaar het markt houden bijna overal in het volk zit. De paardenhandel verschaft den Soembanees sovereigns, ducaten en rijks daalders. Ee (*) Nadat het vorenstaande was geschreven, hebben zich eenige verschijnselen voorgedaan van pokken, welke ziekte hoogst waarschijnlijk is overgebragt van Koepang, Rotti en Savoe, alwaar zij sterk heeft gewoed en van waar in den laatsten tijd eenige praauwen en kruisbooten op Soemba zijn aangekomen. LAKE Ruil, vooral tusschen het volk onderling, is nog altijd de zoogenaamde handel. Het geld raakt voor een groot deel weêr in het bezit van de Arabieren en Endenezen te Waaingapoe. Deze willen van klein geld niets weten, zoodat ook de Soembanees bij hetgeen hij verkoopt dat voorbeeld volgt. Een ander gedeelte van het goudgeld verandert in memoeli’s (oorhangers) en kenatars (kettingen), welke bij de Radja's te regt komen. De Radja van Kapoendoe bragt eenigen tijd geleden 700 dukaten te Taai- manoe om daarvan kettingen te doen vervaardigen. Elke ketting bevat van 60 tot 100 dukaten, heeft eene lengte van + een vadem en is dik en sterk genoeg om er een hond aan vast te leggen. Zulk een kanatar dient om de bruidschat te betalen, wanneer een vorstelijk persoon wil trouwen. Bij sommige feesten worden de slaven van den Radja met zulk een ketting en met memoeli’s omhangen. Personen, niet van vorstelijk bloed, mogen geene kanatars hebben. Over het algemeen kan worden gezegd, dat de Soembanees met de waarde van het geld nog onbekend is. ‘ Heeft een Radja door het verkoopen van zijne paarden een zeker aantal dukaten en sovereigns bij elkaar, dan haast hij zich om er kettingen en me— moeli’s van te laten maken en heeft daardoor dan ook meest altoos gebrek aan geld. Een geit of bok kost 3 à 4 rijksdaalders, een varken 4, 5 à 6 rijksdaal— ders; is het beest groot en vet, dan wordt het geruild tegen een niet te duur | paard. Karbouwen, meerendeels het eigendom van den Radja en zijne ded worden niet verkocht. / Geeft men zijn verlangen te kennen om een karbouw te koopen, dan is de vraag 20 rijksd. voor een niet groote karbouw. Wordt den ambtenaren, wat trouwens hoogst zelden gebeurt, een kar—_ bouwtje ten geschenke aangeboden, dan komen zij er af met een tegengeschenk van f 25,— à f 30—, Een gulden is de vraag voor een kip. Ook wel een vadem rood of wit katoen of een parang, als men daar juist om verlegen is. Het gebeurt echter niet zelden, dat in 4 à 5 weken tijd geen kip of ei te koop is. | De djagong is in den oogst-tijd zeer goedkoop; de 40 à 50 stuks worden verkocht voor 2 klappers of een weinig gedroogde pinang, eene waarde van 4 à 5 centen, doch dat is dan ook bijna het eenige, wat op Soemba is te krijgen. Padi, rijst, aardappelen, groenten, vruchten, koffij, thee, suiker, pere enz., enz., niets van dat alles is hier te koop. De ambtenaren moeten zulks van Java, Makasser of Konin trachten te krijgen. | Door dat gemis aan alles moeten zij op het reeds zoo ongezellige eiland Soemba in hunne eenzaamheid dan ook gebrek lijden of zeer duur leven, en Net AID oe zelfs op de door hen van elders bestelde artikelen door de weinige communicatie middelen dikwijls maanden lang wachten. Scholen zijn hier niet, maar ik geloof, dat-van scholen of van een paar zende ling-leeraren op Soemba in de toekomst met vrucht iets kan worden verwacht. Dat de ouden van dagen zich nog zouden laten veranderen, daaraan valt wel niet te denken. Op het jongere geslacht te werken is het meest kansgevend. De meeste huwelijken, althans van hen, welke eenigzins gegoed kunnen heeten, worden gesloten, nadat “men van dat voornemen eerst kennis heeft ‚gegeven aan den Radja, welke kennisgave eenigzins gelijkt op het vragen zijner ‘goedkeuring. Bij die kennisgave biedt men den Radja geschenken aan. Om de verschillende kasten zoo min mogelijk te doen verbasteren wordt er ‘op gelet, dat de stand der trouwlustigen zoo veel mogelijk aan elkaâr gelijk zij. Huwelijken van neef met nicht of andere familie-graden komen daarom niet gelden voor. „De Radja’s zien er voordeel in daarop te letten, want het geeft hun dikwijls gelegenheid om door inmenging zich te bevoordeelen. Niet zelden toch is het gebeurd, dat de kinderen uit een huwelijk, dat door den vorst was ontraden, omdat de man, zooals het heette, een huwelijk boven of beneden zijn stand had aangegaan, door den Radja als slaven tot zich werden genomen. De te betalen bruidschat is gewoonlijk zoo hoog, dat door het gros van het volk aan trouwen niet kan worden gedacht. Wat hiervan het gevolg is, zal hier achter worden gezegd. | i Zooveel als voor de: moeder is betaald, moet ook de dochter opbrengen, waarvan men liefst niet afwijkt dan door voor de laatste meer te eischen. Het meisje wordt dan ook in den volsten zin van het woord verkocht ten | _voordeele van den vader of van hem, onder wiens opzigt zij staat, waarvan ook de Radja voordeel heeft. Over de huwelijken der kinderen — vooral der meisjes — wordt dus beslist door de ouders. Geldt het eene familie van eenige beteekenis, dan geschiedt _ zulks met inachtname van den Radja in deze te kennen. „Namens de ouders van den jongman wordt door een tusschen-persoon aan— zoek gedaan bij de ouders van het meisje, bij welke gelegenheid kleine geschenken worden aangeboden. Is het antwoord gunstig, dan tracht men het eens te worden omtrent de hoegrootheid der te betalen woongoe baanda, waartoe van weêrszijden bij her— haling zendelingen of sprekers nâáar elkaâr worden toegezonden. Dit is ook het geval met de ouders van den jongeling en den vorst; en vermits telkenmale door deze laatste dan om het een en dan om het ander wordt gevraagd, aan welken eisch telkenmale wordt voldaan, zoo wordt zoo jemand dikwijls zóódanig geplukt, dat er wel eenigen tijd wachten voor hem 4 EN ( noodig is om weêr op verhaal te komen, ten einde den bepaalden bruidschat te kunnen aanvullen. Bh Is hij eindelijk in staat om aan al de formaliteiten te voldoen, dat wil zeggen de bruidschat te betalen, den Radja en zelfs ook aan andere leden der vorste— lijke familie te geven, wat deze vaneen dan wordt de dag bepaald, waarop de bruid kan worden gehaald. De vrouw komt dus in het huis ans ‘schoonouders of liever de vrouw volgt den man. Dit is echter niet altijd het geval. Want als de jongelieden veel van elkaar houden en de bruidschat kan nog niet betaald worden, dan _ biedt de jongeling wel eens aan slechts een gedeelte te betalen, in afwachting der geheele afdoening bij den vader van het meisje in te wonen en voor en met dezen te werken, wat meestal wordt aangenomen. Â\ Dat de geheele betaling, al gaan de jongelui later op zich zelf wonen, dik— wijls veel te wenschen overlaat, zal ik wel niet behoeven te zeggen, doch die schuld wordt soms na het overlijden van den vader door den oom van het meisje met geweld gevorderd en geeft nog al eens aanleiding tof onderlinge verdeeldheid. ia Eenigen tijd geleden werd aan een kabisoe bokoel te Kambéra voor diens zoon door den Radja van Taaimanoe eene vrouw aangeboden, dochter van een kabisoe bokoel te Kanata. Alhoewel de jongman dat meisje nog niet had _ gezien, durfde men toch niet weigeren en werd de dag tot EE afhalen der bruid. bepaald. Bij die gelegenheid, waarbij ik zelf tegenwoordig was, ging de vader van den jongeling en nog andere mannelijke leden der familie met een groot gevolg naar de kampong om de bruid te halen. De bruidegom moest thuis blijven en mogt zich, gedurende de feestdagen aan niemand vertoonen. Taaimanoe, van waar zij moest worden afgehaald, ligt op 1!/, uur afstand, zoodat wij te paard gingen; ik telde 75 paarden. Te Taaimanoe gekomen moesten allen buiten de Saen blijven en zich kampéren op een daar buiten gelegen veld. Drie door den Radja gezonden sprekers, welke den stoet hadden afgehaald, gingen naar binnen. Ik volgde hen en merkte gedurende mijne Ean ee bij den Radja op, dat zij meermalen naar buiten werden gezonden en weder terugkeerden met gevulde handen, dan eens met een paar dukaten, dan weder met een memoeli (gouden oorhanger), enz. desa: Nadat eindelijk de handen genoeg waren gevuld en beloofd was, dat aan het verlangen des broeders van den vorst om een paard zou worden voldaan, behaagde het den Radja toe te staan, dat de bruid werd gehaald. Zij zat in de woning van den Radja op den grond tusschen een 30 tal ne = vrouwen, die zingende weenden of weenende zongen en naar wier duidelijk verstaanbare woorden allen met de meeste aandacht luisterden. HEenigen onder hen storten zelfs tranen Het lied behelsde een afscheid aan de achter te laten betrekkingen der bruid en een afsmeken aan haren aanstaande om zacht en goed voor haar te willen zijn. Haar hoofd was met een stuk lijnwaad bedekt, waardoor haar gezicht voor iedereen verborgen bleef. Nadat het treurlied was afgeloopen, werd de bruid gekleed, waartoe slechts eenige minuten noodig waren, Zij werd in aller tegenwoordigheid omhangen met zooveel kains, als zij kon torschen. Ik vermeen, dat zij 6 of 7 dikke kains aanhad. Op een daartoe van den Radja ontvangen teeken stormden de mannen naar binnen am zieh van de bruid meester te maken; wat echter niet zoo gemak— kelijk ging, doordien alle vrouwen er zich tegen verzetten. Onder een oorverdoovend geschreeuw had er dan ook een geregeld gevecht plaats tusschen de mannen en vrouwen om het bezit der bruid, die regts en links, voor— en achter—uit werd getrokken. Een verschrikkelijk rumoer ontstond; ‚door de vrouwen werden aan de mannen klappen uitgedeeld; anderen wierpen hen met water, met vuil, ja zelfs met karbouwendrek. Het was eene aller- zonderlingste voorstelling, wel in staat om het den vreemdeling te doen uit- schateren, zooals ik trouwens dan ook moest doen, al kreeg ik, doordat ik om het fijne van de zaak te kunnen zien er te digt bijstond, van den karbouwen— drek mijn aandeel. De mannen, eindelijk meester van het veld, droegen de bruid buiten de kampong, waar manden met gekookte rijst werden gebragt en een groot varken geslagt (gestoken), dat nog spartelende boven een vlammend vuur werd ge— houden. Een iegelijk liet zich een stukje van dat beest geven, hetgeen hij aan een stokje boven het vuur hield en voor 3/4 gedeelte raauw zonder zout bij zijn portie rijst verorberde. Na afloop van den maaltijd keerden wij naar Paraij kamaroe terug. De bruid werd achter een Soembanees te paard gezet; met de beide beenen regts afhangende, zat zij op het kruis van het paard en hield zich vast aan het touw, likoe-roesoe bangi van den Soembanees, welke voor haar zat. Het terugrijden had op dezelfde wijze plaats, als toen wij er heen gingen; iedereen toch jakkerde, schreeuwde en sprong naar harte lust, zonder zich om de bruid te bekommeren of eenigen regel in acht te nemen. Alleen een 15 tal ruiters bleven achter haar en beantwoorden telkens een lied, dat door een Soembanees werd gezongen, met de woorden „Waai soongo”, van welke woorden mij niemand de verklaring wist te geven, Eenige, bij dusdanige gelegenheden gezongen woorden, — ook bij gelegenheid, Oe dat men eene negorij gaat aanvallen of beoorlogen — worden bij wig van refrein met „Waaîi Soongo” beantwoord, In de kampong vóór de woning van den bruidegom aangekomen, mogt de bruid niet in ontvangst worden genomen, dan na alvorens hem, die haar te paard had gebragt, een dukaat en een stuk lijnwaad te hebben betaald. Daarna werd zij door vrouwen van het paard geligt en in huis gebragt, waarbij de mannen niet behulpzaam mogten zijn. ; Alsnu werd het huis bestormd door alle vrouwen en meisjes uit de kampong; E nu eerst zou de sluijer, welke het hoofd der bruid bedekte, worden opgeligt. Ik had een klein geschenk voor haar meêgebragt en daardoor gelegenheid — mij te overtuigen, dat, naar wat voor haar was betaald, zij duur mogt heeten. Zij was niet jong meer, ook ver van schoon, zag er min of meer fletsch _ uit en was, zooals mij werd gezegd, reeds drie malen zwanger geweest, een — verschijnsel, dat op Soemba menigwerf voorkomt en waarover later gelegen— heid zal zijn te spreken. ) Middelerwijl namen de feest-spelen een aanvang, wat ditmaal, met in— _ begrip van een paar rustdagen, 20 dagen en nachten heeft geduurd en welke _ spelen afzonderlijk zullen worden beschreven. | Van tijd tot tijd werd eens per dag rijst met of zonder varkens- of bokken— vleesch rond gedeeld, behalve de pinang. a Besloten werd met het slagten van twee karbouwen, na alvorens de bruid door vrouwen buiten en rondom het huis te hebben doen dragen, bij welke gelegenheid men zich beiijverde om elkaar te werpen met water, larbgiwen drek en ander vuil. Gedurende al die dagen was de bruidegom ‚niet zigtbaar, doch na afloop van het elkaâr zoogenaamd wasschen (zoo even vermeld) was het feest geëindigd. Er werd een kip geslagt, de darm onderzocht, het huwelijk is gesloten en _ de jonggetrouwden moeten maar — en zullen ook wel — zelve weten hoe verder — te handelen. Voor deze vrouw is aan paarden, karbouwen, dukaten, enz. betaald eene waarde van ver over de f/ 1300,—. Gewoonlijk wordt bij zulke gelegenheden geholpen door al de leden der familie en door de goede vrienden; ieder draagt een weinig bij. Als tegen-—geschenk bragt de vrouw aan armbanden, kains en Eudehèsoh 4 koralen mede voor een waarde van f 200,—. | Er bestaat nog eene andere wijze van trouwen, waarbij het heet, dat het meisje wordt geschaakt. Die schaakpartij. geschiedt echter met toestemming der ouders; het meisje wordt schijnbaar met geweld te paard gezet; men vlugt met haar voort en_ betaalt hier en daar op weg, waar men wordt tegengehouden, zoogenaamd tolgeld om te mogen passeren, rs 3 ven Ook wezenlijke schakingen hebben wel eens plaats. Als b.v. een jong man veronderstelt, dat het meisje, dat hij tot vrouw zou wenschen, hem zal worden geweigerd en hij gevoelt zich door slaven en vrienden sterk genoeg om het te durven wagen, dan haalt hij haar met behulp zijner vrienden plotseling en met geweld weg. Zij wordt dan naar zijn huis gevoerd, waarvan aan haar vader wordt kennis gegeven, met verzoek om bij hen te komen, aan welk verzoek deze gewoonlijk den dag daarop gevolg geeft. f Vermits de zaak reeds’ is geschied en de schaker eerder zou overgaan tot moord en doodslag dan de schande uit te staan van het meisje terug te geven, kan als regel worden aangenomen, dat de vader er in berust. Bij zijne komst den volgenden dag brengt hij volgens gebruik geschenken, kains en lijnwaden. Er wordt alsnu over de zaak bedaard gepraat en door hem bepaald, welke bruidschat voor zijne dochter moet betaald worden. Kan daaraan worden voldaan, dan behoudt de schaker zijn meisje bij zich als vrouw; zoo niet, dan volgt hij met het meisje haren vader. Zij leven dan als man en vrouw, doch hij werkt voor haren vader in diens huis en tuinen, totdat de bepaalde som is afbetaald, welke de familie-betrek— kingen en goede vrienden trachten bij een te brongen. Hiervoren zeide ik, dat de mamosa (bruid), wier Breken ik heb bijgewoond, reeds drie malen was zwanger geweest. De reden, waarom zulks met zeer vele, zoo niet met de meesten het geval is, is toe te schrijven aan de hooge bruidschat, welke voor velen de hinderpaal is om te kunnen trouwen. Zoo zij ook al tot een huwelijk geraken, dan is het dikwijls wel wat laat’ voor haar. Van daar, dat vele jonge meisjes aan hare driften toegeven en bij zwanger worden gewoonlijk er toe overgaan de vrucht af te drijven, Princessen b. v., welke alleen met vorstelijke. personen kunnen trouwen, hebben, niettegenstaande het groote gevaar voor hem, welke zich aan verboden omgang met haar schuldig maakt, reeds zooveel mogelijk geprofiteerd. Hij, die zich aan zoo iets met eene princes schuldig maakt, wordt bij ontdekking — het kan niet missen — met den dood gestraft. ___Ja, al zou de Radja eerst 10 jaren later er achter komen, de schuldige wordt vermoord en zijne geheele familie tot slaven gemaakt. In den omgang van meisjes met jonge mannen bestaat de meeste gemeen— zaamheid. Er wordt door de ouders nimmer aan gedacht dien gemeenzamen omgang in het minst te belemmeren, doch elk wachte zich voor sehade. Het door een jongman met eene princes gezamenlijk op één paard rijden, het zoo dikwijls met haar alleen in een tuin zijn — daarbij de vrolijkheid en vriendelijkheid, der Soembanesche meisjes over het algemeen eigen — en het door ns haar hem dwingen om van den verboden vrucht te eten, is iets, waartoe, ik weet niet wat, noodig is om tegen bestand te zijn. | Om nog niet eens te spreken over de wraak, waarmede zij hem begzelek, zoo hij aan hare lusten niet zou willen of durven voldoen. Bij eene ontdekking komt zij er af met een zuur gezicht, hij met den dood! Vóór het huwelijk der dochters van den laatst overleden vorst van Kam- béra, alle thans uitgehuwelijkt aan de Radja’s van Melolo, van Soedoe, Kapoedoe en Taaimanoe (de laatste heeft twee zusters te gelijk getrouwd) zijn successief zeven jongelieden vermoord geworden. Onder deze princessen waren er zelfs, welke des nachts gewapend zich tot het voorwerp harer liefde begaven en hem met eenen onmiddelijken dood hednëisden; indien hij aan hare lusten niet voldeed. Van een volk zóó onbeschaafd laat het zich begrijpen, dat zijne geneeskunde nog op den laagst mogelijken trap staat; dus ook zijne verloskunde. Gelijk op zoo vele andere plaatsen is het ook op Soemba gewoonte, dat bij bevallingen eene oude vrouw behulpzaam is. Behalve een paar oude vrouwen wordt elk ander geweerd. Mannen en jonge meisjes, die zich zouden willen overtuigen, hoe een en ander toegaat, worden blind. De vrouw, die moet bevallen, wordt, zoodra de weeën zich vain te 4 doen gevoelen, geplaatst bij de stookplaats in het midden der woning. | Op een matje op den grond gezeten, houdt de barende hare beide armen in de hoogte, waartoe een touw boven haar hoofd hangt, dat zij met beide handen vast houdt. De zoogenaamde vroedvrouw, achter haar gezeten, doet haar best om de verlossing te bespoedigen door haar met beide handen de rug en lendenen met warm water, fijn gekaauwde klapper of olie te wrijven, de lendenen te knijpen en haar middel zaâm te persen. Door de natuur het meest geholpen, is het meestentijds in die zittende houding, dat de verlossing plaats heeft. Vervolgens legt zich de vrouw met den rug naar de stookplaats gekeerd neder. Gedurende een 15 tal dagen wordt nacht en dag een goed vuur in de on- middelijke nabijheid harer lendenen onderhouden, welke dan ook letterlijk worden geblakerd. Na ommekomst van dien tijd houdt dat heet houden over dag op, doch des nachts wordt zulks nog maanden lang HOO bij velen zelfs totdat het kind — kan loopen. Het is eene op Soemba alom bestaande gewoonte, dat zuigende vrouwen des avonds vóór het zich ter ruste begeven en bij het opstaan ’s morgens, dus twee malen daags, zich de borsten uitpersen en eene groote kwantiteit melk, | — Dh — Be volgens haar vuil en schadelijk voor de gezondheid van het kind zou zijn, wegwerpen. Het op nieuw zwanger worden, terwijl het laatst geboren kind nog niet kan loopen, wordt als schande beschouwd, waarom bij zeer velen de ge- woonte bestaat, dat echtelingen elkaâr als man en vrouw niet naderen dan 11/, à 2 jaren na de geboorte van het laatste kind. Bij het overlijden van een Soembanees, man, vrouw of kind, wordt hiervan aan al de familie-leden kennis gegeven. Inmiddels komen eenige vrienden en kennissen het lijk kleeden, waartoe de overledene door een paar mannen overeind gehouden en. door andere gekleed wordt; bestaande die kleeding uit de gewone kleederdragt van den Soembanees, Het hoofd wordt omwonden met een paar vademen zwart en wit katoen, zoodat van het aangezicht weinig zigtbaar blijft. Vervolgens wordt het lijk gebragt naar de binnengaanderij (kasili bokoel) op zijde en op eenigen afstand van de stookplaats (keuken) met den rug naar die stookplaats gekeerd als blijk, dat de keuken voor den overledene niet meer Zal dienen. Hier wordt het lijk geplaatst op een matje in zittende houding, de beenen ingetrokken, zoodat de voetzolen den grond raken, de knieën tot bij de borst gebragt, de ellebogen tusschen de knieën, de beide handen aan de wangen, de kin door de handen ondersteund. Sommige lijken krijgen de vuisten tegen elkaar, waarop een gedroogde klapper, in tweeën verdeeld, wordt geplaatst, op welke klapper de kin moet rusten. De rug wordt gesteund door twee stukken bamboe met een paar dwars- latten in den vorm van een kleinen ladder. In die houding geplaatst, worden de knieën, de armen en het lijf goed omwonden, eerst met een paar strengen garen (katoen) en vervolgens met lijn waad, opdat de positie bewaard blijve. Zij, die het lijk komen bezoeken, zoowel leden der familie, als vrienden en kennissen, brengen geschenken mede. Elk een brengt naar zijn vermogen, zoo als: geld, gouden oorhangers (memoeli’s), lijnwaden, dukaten, een paard, enz: al naar gelang van de familie van den overledene en de middelen van den bezoeker, De begrafenis heeft gewoonlijk 3 à 4 dagen na het overlijden plaats. Het graf bestaat uit een ronden kuil, in den vorm van een waterput, niet breeder en ook niet dieper dan noodig is om het lijk in zittende houding te bevatten. Op den bodem wordt een matje gelegd, waarop het lijk wordt geplaatst in de hiervoren omschreven houding; de ladder gaat echter niet meê, want rug en lendenen van den overledene steunen tegen den wand van de kuil, Van de geschenken gaat een gedeelte meê in het graf; het meeste wordt nn echter door de familie des overledene behouden, die, zooals het heet, verpligt is contra-geschenken te geven, waarin men trouwens wel eens nalatig is. Paarden, karbouwen en ander vee worden geslagt en gegeten — van het overlijden tot aan het begraven worden geweer— en kanon-schoten one volgens de gegoedheid des persoons. et Het hoofd van het lijk wordt gedekt met een Bar waarop een lek: groote steen wordt gelegd, en de kanten worden met klei en andere steenen goed gesloten. 7 Bij sterfgevallen van Radja’s of andere vorstelijke personen naad een en _ ander gewijzigd. Bij het overlijden. van Oemboe Toengoe, Radja van Kambéra werden be— halve ‚de leden. der familie, wijd en zijd wonende, alle vrienden en kennissen verzocht de begrafenis te komen bijwonen. | Nadat het lijk. gekleed was-en in de binnengaanderij op de eneen hiervoren vermeld, een paar dagen had gezeten, werd het:in een kist liggende bewaard tot den dag der begrafenis. Die kist was geleverd door Sjarif, die met Oemboe Toengoe zeer bevriend was geweest. Ere De opening van de grafkuil werd voorloopig gesloten met eene Raad. karbouwenhuid, op en rondom welke kuil 5 slaven en 5 slavinnen nacht en dag tot den dag der begravenis zaten. Deze waren zoo bont mogelijk opgeschikt en mogten het Kr niet verlaten, boven hun hoofd was een huisje of pendoppo opgeslagen, ruim en voldbende om hen tegen zon en regen te beschutten. à Elken ochtend om 6 uur bragt men aan die pendoppo het geliefkoosde rij paard van den overledene, dat met katoen en lint, zoo veel mogelijk, was op— getooid. Een man, die het aan den teugel had, hield boven het paard een paijong. Dat paard stond gedurende een uur bij het graf te treuren, middelerwijl _ langzaam op een gong werd geslagen; des avonds van 5 tot 6 uur geschiedde | hetzelfde en elken dag bij het ondergaan der zon werd een paard geslagt. Successief kwamen de navolgende Radja’s met hun gevolg te Kambéra aan als: de Radja van Soedoe, neee „_Melolo, " " ” Rendeh 5 DA „ __Mendjéli, 1 Vi „__Ngapoe, neen, „ __Kapoendoe, nw „__ Batakapêdoe, ved „_ Karita, heu „_Taboendoeng en nog vele andere kleine hoofden. Elk hunner bragt geschenken, als paarden, karbouwen, memoeli’s, Genen, een of een paar slavinnen. N == Behalve deze Radja’s bragten al de kabisoe’s, al de leden der familie en ook kleinere personen geschenken aan. De memoeli’s, dukaten en andere goudwerken werden gewoonlijk aan den overledene zelf gegeven, terwijl het lijk nog in de binnengaanderij ten toon zat, of op den dag der begrafenis, dat wil zeggen, het werd door den gever tusschen het lijnwaad van het lijk gestopt. Sommigen stopten stukjes goud en dukaten in zijn mond. Bij zulk eene zeldzame gelegenheid is het (vooral voor den armen man) in den volsten zin van het woord feest. Niet alleen dagen, maar weken, ja zelfs maanden achtereen werden dagelijks paarden en karbouwen geslagt, ongerekend de varkens, geiten en kippen. Er was meer dan overvloed aan vleesch. Een groot gedeelte lag in en buiten de hoofd-negorij te rotten tot aas voor honden en roofvogels, waardoor hier en daar eene verpestende lucht heerschte. Men schat het aantal geslagte paarden van het overlijden tot den dag der begrafenis op p. m. 300 en even zooveel karbouwen. Nacht en dag zag en hoorde men bij afwisseling eten en weenen. Het paard-rijden, kamangdjara geheeten, geschiedde alleen bij dag. Nadat de overledene 8 maanden was bewaard op de hiervoren vermelde wijze en nadat eindelijk van wijd en zijd alle kennissen waren aangekomen, had de zoogenaamde begrafenis plaats, welke gewoonlijk volgender wijze geschiedt. Op den daarvoor bepaalden dag wordt het boven het graf opgeslagen huisje langzamerhand aangevuld door zooveel vrouwen en meisjes, als het slechts eenigzins kan bevatten, zoodat zij eindelijk als haringen gepakt op en naast elkaar gedrongen zitten. | Het huis van den overledene is vol mannen, van welke één voorzingt. Van tijd tot tijd worden een paar zijner woorden door de overige mannen zingende herhaald. Dit gezang, dat minstens een uur duurt, moet verbeelden een gebed en tevens het afscheid van hem, die wordt begraven. _ Eindelijk gaat men er toe over het huisje boven de hoofden der vrouwen af te breken, wat voor dezen het sein is om met het weenen een begin te ma ken. Hiermede gaan zij voort, totdat alles is weggeruimd, als wanneer zij plaats maken om de karbouwenhuid van de kuil weg te doen nemen, waardoor het lijk of beter gezegd een hoop lijnwaad zigtbaar wordt. De vrienden, kennissen en kabisoe’s hebben nu weder gelegenheid om hunne dukaten en wat zij verder hebben 1neêgebragt, den doode aan te bieden. Door de familie van den overledene wordt er vooral op gelet, wat door elk een wordt gegeven. Het lijk, dat in zittende houding geplaatst is op eene gong in stede van op een matje, zooals met mindere Soembanezen het geval is, krijgt nu ook een gong op het hoofd, waarna het graf wordt gesloten met een steen, ter grootte ie van de kuil, met klei goed digt wordt gestopt en met een weinig aarde wordt bedekt. Daarop wordt weder een vierkante, andere steen van dezelfde grootte en tamelijke dikte gelegd. Aan elken hoek van die steen wordt een steenen pilaar in den grond ge— plaatst, p. m. 2 vt. hoog. Op die pilaren komt alsnu een platte, vierkante, zware steen van p.m.2 ellen lang en 1 el breed. Met platte steenen, regt overeind in den grond geplaatst, wordt een en ander omwand en het graf is klaar. Sjarif Abdoe’l Rachman, die bij de begrafenis van den Radja van Kambêéra tegenwoordig was, schat hetgeen het lijk in het graf heeft meê gekregen, op eene waarde van minstens f 3000,— en zegt, dat oneindig meer waarde aan geschenken in handen van de familie des overledene is gebleven. Onmiddelijk na het sluiten van het graf worden, behalve karbouwen, on— derscheiden paarden geslagt, waaronder de twee schoonste en meest geliefde rijpaarden van wijlen den overledene, Deze twee paarden worden zoo mooi en bont mogelijk opgetooid. Zij worden bereden door twee slaven, die hen een paar malen langs het graf laten caprioleren. Zij stijgen af en een ander, daarmede belaste persoon geeft met zijn kabêéla madita aan elk dezer twee paarden een doodelijken slag aan de keel. Zij worden losgelaten, doen nog eenige sprongen of rennen een eind ver weg en sterven in of buiten de kampong. Waar zij zijn neergevallen, blijven zij liggen tot aas voor honden en roofvogels. Geen mensch waagt het die paarden verder aan te raken, want het zijn de _ rijpaarden, welke de vorst in de andere wereld moet. gebruiken. Die paarden heeten Djara Merapoe. Tot aan het oogenblik van het sluiten van het graf was volgens de mee— ning van den Soembanees de overledene nog altijd in de negorij, al was ook — het lijk reeds sedert 8 maanden of langer onder den grond, waarom dan ook, zooals is gezegd, iederen dag des aren om 6 uur dien doode een paard te eten werd gegeven. Op het oogenblik, dat het graf is Selten heeft de overledene de negorij verlaten en is aangekomen in de heilige negorij te Massoe. Het bewaken van het graf door de 5 slaven en 5 slavinnen houdt nu ook — op. Zij worden niet vrij, zooals ik wel eens heb gelezen, doch keeren als slaven naar het huis huns meesters terug en blijven slaven. Het door koop, schenking of om andere redenen vrij worden van en bestaat op Soemba niet. Zoo iets edelmoedigs is op Soemba nog vreemd. — 59 — Hebben de vorstelijke personen na hun sterven daar, waar zij aankomen, rijpaarden noodig, ook volk moeten zij hebben, waarom op Soemba reeds in ‚ overoude tijden de gewoonte bestond om kert vóór en na het begraven van het lijk van den vorst een zeker aantal menschen te slagten. Vele kabisoe’s schijnen zich eindelijk tegen die barbaarsche gewoonte verzet te hebben. Althans in latere tijden werden de leden der vorstelijke familie al meer en ‚ meer huiverig om zulks openlijk te doen plaats vinden. Doch zij kunnen er ‚ niet toe besluiten er geheel van af te zien, want het is te veel in hun belang. Immers, behalve dat de vorst daardoor geleide op zijnen weg en een zeker ‚ gevolg bij zich heeft, bevoordeelt zijne familie zich met de bezittingen van de JP rr Cm hehnin Menan ongelukkige slagtoffers; en dat laatste is eigenlijk voor hen de grootste prikkel. Zoo is het mij als zeker bekend, dat 12 dagen na het ter aarde bestellen van het lijk van den Radja van Kambéra: 2 huizen uit kampoeng la Mauliroe, B vid: / 7 Pajéti, en 2 id; / y Oema Bara zijn uitgemoord, alleen te la Mauliroe 10 mannen, terwijl vele vrouwen en kin deren als slaven en al hunne bezittingen in handen kwamen van Oemboe Gaba, Radja van Taaimanoe, die als schoonzoon van den overleden vorst (hij is met twee zusters getrouwd) last tot dien moord heeft gegeven. Doch het heette nu niet — zoo als vroeger — dat zij den overledene op zijnen _ togt volgen en daarom sterven moesten; zij waren Mamaroe (soewangi, heksen meesters) en oorzaak van het overlijden van den vorst. Evenzoo zijn een paar jaren later, bij gelegenheid van het overlijden en be- ‚ graven van den Radja van Melolo, minstens 30 menschen aldaar geslagt; zelfs heeft de Radja van Bata Kapédoe Oemboe Daij 7 menschen laten vermoorden, omdat hij eene Melolosche princes heeft getrouwd. Deze even valsche en inhalige vorst als alle Soembaneesche Radja's ver meende verpligt te zijn den overleden Radja van Melolo die eer en zich zelf _ de bezittingen van de ongelukkigen te moeten geven. Zij weten, dat ons Gouvernement tegen die barbaarsche handelingen op— komt, en trachten ze daarom voor ons te verbergen. Hoogst moeijelijk is het dan ook een Soembanees aan het klappen te krijgen uit vrees voor wraak van “de Radja’s. Toch is mij zulks na het brengen van eenige offers aan eenige mij vertrouwende en mij toegenegen oude Soembanezen gelukt, weshalve wat door mij hier is gezegd, als de waarachtige waarheid kan worden aangenomen. De Soembanees is heiden. Hij gelooft echter aan een hooger wezen (Godheid), wiens verblijfplaats boven de wolken is, en Oemboe Waloe Mendokoe heet, wat wil zeggen Heer, die alles maakt (schepper van ’t heelal). Zij aanbidden hem 500 niet regtstreeks, doch doen dat aan Merapoe als bemiddelaar. Geen eer wordt door hen bewezen aan de zon, maan of sterren. | De Ratoe moet verbeelden priester te zijn. Hij is de offeraar en op zekere tijden een persoon van gewigt. Hij wendt onheilen af‚ zorgt, dat er regen komt, althans vraagt er om; hij onderzoekt de lever of het hart van geslagte karbouwen, varkens en geiten en de darmen van kippen; hij wijst daaruit aan, _ wat gebeuren, doch hoofdzakelijk wat niet gebeuren zal; hij wijst Kens mede aan den dader van een moord, diefstal of ander kyvaad. Hij is de offeraar en eerste persoon, die beslist, wanneer ene en na het. planten gezongen en gespeeld mag worden. b In ’t kort, hij is de persoon van gewigt in al die zaken, welke drieen en ook hem zelf vreemd zijn. Ook het Ratoeschap, alhoewel geen afzonderlijke kaste uitmakende, is er— _ felijk in de familie; de zoon is even knap als de vader; hij volgt dezen op. Met bestuurs-zaken heeft de Ratoe niets te maken, in welk opzigt zijn invloed nul is. Bidhuizen of tempels zijn er niet. Het is een iegelijk veroorloofd zooveel vrouwen te hebben, als hij verkiest of beter gezegd, als hij zich kan aanschaffen, want de meesten zijn niet zoo gelukkig zelfs de bruidschat voor ééne vrouw te kunnen betalen. In elk Soembaneesch huis staat op eene kleine balé-balé, hangende aan het dak op eene veilige en weinig zigtbare plek, een gevlochten mandje, waarin wor— den bewaard één of meer gouden oorhangers (memoeli’s) en stukjes goud, al naar gelang der gegoedheid van den eigenaar van het huis. Sommige kabisoe’s hebben er stukjes van gouden kettingen, dukaten en schraapsel van goud in. 8 Dat mandje met hetgeen er in is, heet Merapoe. Bij elke gewigtige gelegenheid wordt aan Merapoe geofferd, waardoor dean | hoe langer zoo meer in waarde toeneemt. De Merapoe van den Radja, en ook die van de overige leden der vor— — stelijke familie, in andere huizen wonende, vertegenwoordigen wezenlijk kleine — schatten. EEA, Ook de dooden (afgestorven familie-betrekkingen), die volgens den Soem— banees heilig zijn, heeten. Merapoe._ In het gebergte van Massoe, Tana Mariengoe (het koude land), op « een af stand van 3 à 4 uren rijden in zuidelijke rigting van de negorij La-au is een uitgestrekt bosch, hoog volgens mijne schatting 1700 à 1800 voet boven dezee en waarschijnlijk wel het hoogste gedeelte van Soemba. Dat bosch heet Pino Passa massani en is de verblijfplaats van wilde paar- den, afkomstig waarschijnlijk van eenige weggeloopen en aldaar verdwaalde paarden, welke hebben voortgeteeld. ka a de a, te ARR Eenige_ dezer paarden, welke ik ter loops heb gezien, kwamen mij voor groote hoofden te hebben en min of meer lange staarten en manen. Ook waren zij niet zoo hoog, als men zou verwachten van paarden , welke nimmer zijn bereden. In vrijen natuurstaat levende, zijn zij zeer schuw en zien er schoon uit. Volgens het op Soemba algemeen heerschend geloof zijn deze de paarden, welke zijn geslagt, wanneer Radja's of grooten zijn gestorven (hunne rij— paarden). Zij komen reeds den dag na het slagten aldaar te voorschijn en heeten Djara Merapoe, zoodat men er niet aan durft denken ze te vangen. Een aantal jaren geleden maakte het volk uit Kaboeroe, niet zeer ver van daar verwijderd, zich aan dit vangen schuldig, welke zondige handeling de ver ontwaardiging heeft opgewekt van het volk uit de berg-negorij Taboendoeng, hetgeen dan ook Kaboeroe bloedig heeft gestraft. __ Pino Passa massani wordt ook genoemd Omang Merapoe (heilig bosch). Dat de Soembanees aan eene opstanding gelooft, blijkt uit het navol— gende. Op ongeveer een paar uren afstand in zuid oostelijke rigting van La-au, ligt het bosch Kaba-au, meer bekend onder den naam van Paraij Merapoe. (heilig land of heilige negorij). Hier is de plaats, waar de Soembanezen, nadat hun graf is gesloten, van den doode opstaan en bij elkaar blijven voortleven onder de gedaante van voor den levenden mensch onzigtbare geesten. Sjarif Abdoe?l Rachman noemt die plaats de Sorga van den Soembanees, waarvoor het door elk een op Soemba wordt gehouden. Elk Soembanees weet vooruit, dat hij na zijn dood in Paraij Merapoe te Massoe te regt komt. Hij is dienaangaande gerust, wat echter niet wegneemt zijne verschrikkelijke vrees voor den dood, zoodat, al heeft hij niets dan een weinig djagong, hij toch liefst zoo lang mogelijk blijft leven. Ik herinner mij nog zeer goed, dat ik op mijne reis door Massoe in No- vember 1868, op waarschijnlijk iets minder dan een uur afstand, het gezigt had op een bosch, waarvan de bladeren mij voorkwamen eene witte of wit— grijze kleur te hebben, en dat men op mijne vraag mij antwoordde „Paraij Merapoe” zonder iets meer te zeggen, dan dat men daarheen niet durfde, noch mogt gaan. De Soembanees zegt zelden of ooit iets, wat hem niet uitdrukkelijk wordt afgevraagd, vooral niet aan den vreemdeling, en ook dan nog zoo onduidelijk en zoo min mogelijk. Men moet hem — althans over zulke aangelegenheden — letterlijk de woor den uit den keel halen. Had ik toen geweten, dat ik mij zóó digt bij den Soembameschen hemel =O) bevond, dan zou ik zeer zeker hebben getracht er een kijkje te gaan nemen, namelijk indien ik de vreesachtigheid van de Soembanezen, welke bij mij waren, had kunnen overwinnen. | / Voor het woord Merapoe het juiste woord in eene andere taal terug te geven is niet gemakkelijk. Wanneer men aanneemt, dat de Soembanees er mede bedoelt „bescherm— heilige”, dan komt men de waarheid het meest nabij. Merapoe toch is de bemid— delende persoon tusschen Oemboe Waloe Mendokoe en den Soembanees. Wenscht men het een of ander, dan wordt aan Merapoe geofferd en zijne of hare hulp ingeroepen om dit of dat aan Oemboe Waloe mendokoe te vragen. De Soembanees wendt zich dus niet direct tot den Algebieder, maar tot Merapoe, wat. immer geschiedt door offeren. Ongerekend de feesten bij huwelijken van vorstelijke personen en kabisoe’s bokoel (klein adelijken), bij het overlijden en begraven van Radja’s of andere grooten, worden op Soemba elk jaar twee feesten gevierd, welke de voor naamste mogen heeten, te weten: 1°. Pamangoe kawoenga (oogst feest). 2e, Pamangoé larigoe paraijng (nieuwjaar feest). Neangoe kawoenga wordt gevierd of althans heet gevierd te worden door elk huisgezin. Alhoewel het eigenlijk zou moeten plaats vinden onmiddelijk na den padi- — oogst, heerscht toch daarbij de grootste onregelmatigheid. Immers het hangt geheel af van de gegoedheid en de middelen van den persoon. Zij, die geen rijst hebben en het niet kunnen koopen, stellen het uit tot betere tijden, zoodat het ééne huis 4, 5 en 6 maanden na het andere Ngangoe Kawoenga viert, en zeer velen — welke de middelen ontbreken — in het geheel niet. Dat feest bestaat uit het offeren en te eten geven aan Oemboe Waloe Men dokoe en kan, met betrekking tot den oogst, dus eigenlijk een dank—offer heeten, alhoewel voor dank of dankbaarheid in de Soembanesche taal geen woord bestaat. Familie, vrienden en kennissen, welke zijn genoodigd, nemen plaats op eenige legmatjes op den grond. Het eten voor Oemboe Waloe Mendokoe bestaat uit rijst met het hart en de lever van wat wordt geslagt, als van karbouwen, paarden, varkens, geïten of kippen naar gelang der middelen van den persoon. Het vleesch mag hem niet worden gegeven. Offert een radja, dan worden 40 mandjes met gekookte rijst en de harten en lever van wat is geslagt op den grond naast elkaar geplaatst. Groote kabisoe’s geven 20 en minderen 10 of minder portiën. Hij, die bidt of het woord voert, spreekt Merapoe aan en verzoekt hem om aan den Albestierder hunne vreugde of wat zij gevoelen over den afgeloopen _ oogst te willen betuigen. — 63 — Hij roept de middelende hulp van Merapoe in, opdat Oemboe Waloe Men- dokoe ook de volgende keer een goed oogstjaar zal willen geven, opdat er geene onheilen gebeuren, enz, enz. en dat Merapoe voor hen aan den Albestierder wil verzoeken voor eenige oogenblikken tot hen te komen en van hen aan te nemen, wat zij hem wenschen aan te bieden Men kan niet zeggen, dat gedurende dat gebed de minste plegtigheid heerscht; de een luistert er naar, de ander niet; er wordt gepraat, sirih gekaauwd, enz. Bij deze, zoowel als bij elke andere offer-gelegenheid toont de Soembanees, ‚ althans uiterlijk, zijne gewone onverschilligheid. Alsnu worden van de zoo even vermelde portiën eten door eenige aanwe zigen 2 mandjes genomen en geplaatst op eene daarvoor bestemde kleine balé— balé, welke men in elk huis binnen komende regts aan het dak ziet hangen. Op die balé-balê worden zooveel portiën geplaatst, als zij kan bevatten. Nadat het eten bijna een half uur daar heeft gestaan, wordt het terugge haald en onder de oudsten en voornaamsten van het gezelschap verdeeld. Alle aanwezigen krijgen nu hunne portie rijst en vleesch. Door eenigen wordt het onmiddelijk gegeten, door anderen mede naar huis genomen; en aan vrien— ‚ den en kennissen, welke niet konden komen, wordt hunne portie te huis gezonden. Den daarop volgenden dag wordt weder aan Merapoe geofferd. Het mandje, dat op eene veilige plaats aan het dak hangt en mede Merapoe heet, zooals hiervoren is gezegd, wordt te voorschijn gehaald. Het daarin zich bevindende goud wordt schoon gemaakt en met olie inge- smeerd; er wordt weder iets bijgevoegd naar gelang der gegoedheid van den huisheer; Merapoe wordt weder naar boven gebragt, en hiermede is het feest afgeloopen. Pamaïgoe langoe paraijng (nieuwjaarfeest) heeft plaats in de maand Langoe paraijng en is het voornaamste, althans het meest vrolijke van aile feesten, hoewel men het weenende aanvangt. Het feest heeft plaats in de hoofd-negorij. In de huizen, daar buiten gelegen, blijven een of twee oudjes op de wo- ningen passen; de overigen, althans zij, die eenigzins kunnen, gaan naar de hoofd-kampong. Reeds des morgens zeer vroeg heeft daar alles een levendig en levenslustig aanzien, waartoe het slaan op gongs en gendangs niet weinig bijdraagt. Elk een is op het mooist uitgedoscht. Het doel is, dat de Soembanezen dien dag onderling en in gezelschap der . dooden (afgestorven familie-betrekkingen) feestvieren. Op het daartoe bepaalde vogenblik verlaat elk zijne woning en begeeft zich naar de in het midden der kampong gelegen graven. Elk een is voorzien van sirih, pinang, kalk en eenigen ook van tabak, dat op de graven wordt gelegd, zoodat de grafsteenen daarmede als bezaaid zijn: Et (he Als nu volgt een luid geween onder dezelde melodie voor allen, waarbij elk een met dezelfde woorden, als het ware, zingende huilt en-zegt, dat hij zich arm en bedroefd van hart gevoelt, Nadat zulks ongeveer een kwart uur heeft aangehouden, verspreidt men zich in de kampong en nemen de verschillende nationale spelen een aanvang. Is men daarmede een half uur bezig geweest, dan worden de afgestorvenen geroepen. Dit geschiedt in alle huizen; elk EE zijne afgestorvene neten tot zich, waartoe men zich op matjes op den grond zet en eenige bakjes met si rih en pinang naast elkander plaatst. Bij den Radja is het de Ratoe (imam), bij anderen een der ouden, die het woord voert, zoogenaamd semaija (bidden), wat daaruit bestaat, dat hij de doo— den verzoekt Paraij merapoe te Massoe te willen verlaten en bij hen te komen feestvieren, waartoe hun sirih en pinang worden aangeboden. .Na dat gebed wordt verondersteld, dat de de zijn gekomen en on- der en met de levenden feestvieren. Aan alle aanwezigen wordt nu pinang en sirih rondgedeeld, in elk geval pinang. \ Daarop wordt van wege den Radja vóór iens woning een of twee kar bouwen geslagt, wat afhangt van het aantal aanwezige personen. Van één der karbouwen worden de kop en een der voorpooten, in één stuk afgesneden, aan het dak gehangen en bewaard tot den volgenden dag. Het slagten bij den Radja wordt onmiddelijk vóór alle huizen nagevolgd. Groote kabisoe's slagten een paard, minderen een varken, geit of hond, elk naar zijn vermogen, de kop en een voorpoot van wat is geslagt, wordt door elk huis bewaard, evenals bij den Radja. Inmiddels zijn de spelen doorgegaan tot op het oogenblik van eten. Voor de dooden, welke bij wijze van semaja weder worden verzocht meê — te eten, worden in het huis van den Radja 40 portiën rijst met eenstukje van — den lever en het hart van de karbouw gegeven. In andere huizen 20, 10 of minder portiën rijst met hart en lever van het < geen, wat is geslagt. E Nadat men, op matjes op den grond gezeten, die portiën eenige behalen À tusschen zich in heeft laten staan, worden zij onder de aanwezigen, welke het — digtst bij zijn gezeten, verdeeld. Allen krijgen nu rijst met vleesch en doen zich regt te goed; nu eerst merkt de Soembanees, dat het feestdag voor hem is; want rijst, zoowel als vleeschis iets buitengewoons voor hem. Ì Na het eten wordt weêr pinang rondgedeeld en elk een loopt, speelt, danst en zingt naar harte lust; wat één dag en één nacht zóó doorgaat. Kort vóór het aanbreken van den dag keeren de dooden naar Paraij Me- | — 65 — magen, hun verblijfplaats te Massoe, terug en worden door hunne familie-be— trekkingen, vrienden en kennissen voor een klein gedeelte van den weg vergezeld. Daartoe verlaten allen, mannen en vrouwen, hunne huizen. In de eene hand hebben zij de helft van een klapperdop, gevuld met asch, Bp een pakje ligt, inhoudende het eten, dat wordt meêgegeven, namelijk pen gestampte djagong, welke met suiker (stroop) tot een balletje is gekneed en digt gemaakt met daun pinang. Á In de andere hand heeft elk een stuk brandend hout. Allen verlaten nu de hoofdkampong onder het zingen op een zeer slependen eon van eenige woorden, waarvan de beteekenis is, dat de dooden nu weder maar hunne heilige plaats worden teruggebragt. Dit gezang wordt begeleid door het slaan op één gong en één gendang. van het gezang immer rond gezwaaid, totdat allen buiten de negorij zijn ge komen, als wanneer met het uitspreken van het laatste woord van het gezang het brandende hout en de klapperdop met haar inhoud worden weggeworpen in de rigting van Massoe, waarheen de geesten zich begeven, terwijl de levenden weder haar de negorij terugkeeren. Men rust alsnu een paar uren uit. In den loop: van den ochtend wordt weder gespeeld en rijst gegeten met het overgeschoten vleesch, waaronder de den vorigen dag bewaarde kop en poot, en het pamangoe-langoe-—paraijng feest is geëindigd. Ik laat hier volgen eene kleine schets van de uitspanningen of nationale spelen van den Soembanees. 1°. Kamang djara. 1, 2 of meer ruiters, gewapend met lansen, laten hunne paarden caprioleren (sommigen rennen) tot op een afstand van 70 à 80 passen, al naar gelang het terrein zulks toelaat, waarbij zij de beweging maken, als staken zij naar een vijand. 4 Onder een vervaarlijk geschreeuw van Hai! Hai!, laten zij aan het einde hi de baan of weg hunne paarden met snelheid op de achterhand, als het ware op de plaats, regts of links zwenken, keeren capriolerende naar de plaats, van waar zij zijn uitgegaan, terug en worden door andere liefhebbers en andere paarden vervangen. _ Het voornaamste van dit spel bestaat uit de vervaarlijke sprongen der paarden en uit het omzetten der paarden met snelheid, bijna op de plaats zelve. Ik heb eenige malen paarden gezien, die bij het omzetten zoodanig op het chterstel werden gezet, dat gedurende de wending de voorbeenen den grond iet raakten. Deze uitspanning is regt mannelijk en aangenaam voor den Europeaan, ooral om de prachtige paarden, welke men alsdan te zien krijgt _ De afrigting- en rij-kunst van den Soembanees strekt zich echter niet ver 5 Het brandende — niet vlammende — hout wordt bij dien optogt op de maat ‚ genoeg uit om dit spel anders te kunnen doen dan met zeer vurige, meestal raspaarden. eehal re Paarden en ruiters worden aangemoedigd door het uitgillen van li, üj 1, li, door de vrouwen. | 2°, Seramang. Stelt voor het vechten te voet met de lans, zooals van tijd „tot tijd op Soemba voorkomt, waarbij soms de mannen van eene geheele kam pong als vijand over hunne tegenpartij staan. kil ; C Als spel geschiedt het volgender wijs: 1, 2 of meer mannen hid voet, ge— À wapend met lans en schild, treden op met eenige sprongen en de grootste snel— heid onder een vervaarlijk geschreeuw van tja! tja! tja! tja! tja!. zÓrd8 Zij laten de beide beenen en de hand, welke met de lans is gewapend, zoo veel mogelijk trillen; en houden met de linker hand hun schild voor zich uit. Soms bedekken zij zich met zoo veel zorg, dat zij hunnen vijand niet kunnen zien. Onder het zoo even vermeld geschreeuw, waarbij bang makende, groote oogen worden gezet — een en ander om de tegenpartij bevreesd te maken ae steken zij éénmaal met de lans naar een gewaanden vijand, treden af en ant so / door andere liefhebbers opgevolgd. À De actie van elk speler duurt niet langer dan 1 minuut, baud Dit spel, dat door den Soembanees gaarne wordt gespeeld, verwekt bij Ben ee al zeer spoedig verveling. $ °, Niengoe. Twee vrouwen of meisjes, zoo bont mogelijk nike mien een Ee (parane) in de eene en met hanenveêren in de andere hand, maken zeer langzame bewegingen met handen en voeten, draaiïjen van tijd tot tijd regtsen links met het hoofd, en geven eene vervelende voorstelling. len àl 40, Kalaiwes heet ditzelfde spel, wanneer om de vrouwen eenige mannen heen dansen, gewapend met een ontbloote kabéla madita en met een schild, 5e, Reendja laamba._ Op een stuk van een uitgeholden lontarboom, overdekt met paarden— of karbvuwen-huid — gendang — doet een Soembanees eenige sla— gen met de linker hand. 4 Onder een verschrikkelijk geschreeuw en het zetten van de grootst mo gelijke oogen zwaait hij met de regterhand ‘de kabéla madita met eene dreigende. houding links en regis, alsof hij de geheele wereld uitdaagt, en stampt daarbij met beide beenen, waaraan paardenhaar en belletjes hangen, op den grond, het— geen zeer woest, doch op de maat van de muzijk plaats vindt. Dit spel duurt slechts een oogenblik en loopt zeer flaauw. af, waarna een ander liefhebber voorkomt. d Al deze spelen worden begeleid door de muzijk van vier gongs, waarop met ge meeste wildheid wordt geslagen. °, Reendja paai, Is eene door 2 of 3 mannen iten dans, alleen op Ë maat van zang, zoo van mannen als van vrouwen. d Langzaam beginnende, neemt die dans hoe langer zoo meer in snelheid en zh Ades wildheid toe en mag wezenlijk schoon heeten om reden, hoe vlug en wild ook uitgevoerd, de maat goed wordt in acht genomen en de passen, sprongen en alle overige bewegingen der verschillende dansers volkomen juist en gelijk met elkaâr worden uitgevoerd, Ook hier mogen de belletjes aan de beenen niet ontbreken. Deze dans is regt aangenaam en mannelijk en steekt gunstig af bij het op Java zoo lijmerige tandakken door de mannen. In het belang der eenheid en het schoone van die dans is echter noodig, dat zij, die optreden, die dans meêrimalen met elkaar hebben gedaan en el- kander onderling begrijpen. Bij al deze spelen hoort men van tijd tot tijd het gillen door vrouwen van li, li, li, li, hk, zoo luid en lang mogelijk, wat zoowel eene aanmoediging als eene goedkeuring moet beteekenen. Te, Paai. 20, 30 of zoo veel, als er zijn, vrouwen en maagden loopen achter „elkander met de handen op de schouders van haar, die zij vóór zich hebben; zoo digt mogelijk opgesloten maken zij, langzaam voortloopende, een cirkel en van tijd tot tijd sprongen, zeer goed op de maat van het gezang van één man, welk gezang na eenige volzinnen telkens door de vrouwen wordt beantwoord met „langare”! Ook deze dans mag interessant heeten voor hem, die de woorden verstaat van den zanger, althans als deze zijn vak kent en gerekend mag worden tot hen, welke zingende zeer goed improviseren, hoedanige men op Soemba dik werf aantreft. ___Een dergelijke dans werd des avonds door mij bijgewoond bij gelegenheid van het huwelijk, waarover op bladz. 52 is gesproken. De zanger was toen de Soembanees Biliora uit Paraij Kamaroe, naar wiens woorden door alle aanwezigen met de meeste aandacht werd geluisterd. Hij gaf eene vriendelijke les aan allen, die er hun voordeel meê wilden doen; aan bruidegom zoowel als aan bruid; zoowel aan hare achtergelaten be- trekkingen, als aan hare aanstaande familie; aan hare bekende en aanstaande vriendinnen; aan getrouwde mannen en jongelingen, hoe zich te gedragen; ook aan getrouwde vrouwen en aan maagden; aan ouders, hoe te handelen met hunne kinderen; eindelijk aan de ouden van dagen, en ten slotte eene les aan den Meramba Kabaniroe (kontroleur). Hij zong den wensch, dat deze nimmer boos op de Soembanezen mogt ‚worden; dat, terwijl zij te Kambéra geen radja hadden, de kontroleur, die zoo | vertrouwelijk in hun midden zat, over hen zoude willen waken; dat het volk ‚van Kambéra eenen vader in hem mogt blijven zien, en eindigde met dat volk aan le manen om dien vader een goed hart toe te dragen. | Er waren onder de aanwezigen velen, welken de tranen langs de wangen liepen, en ik wil wel erkennen, dat een en ander ook bij mij aandoening te E 5 Ene weeg bragt en mij al weder de overtuiging gaf, dat de Soembanees, voor. ont— wikkeling zeer vatbaar is, . Als tot de Soembanesche spelen behoorende, mag ook worden gerekend de 4 djoengga, welke men in vele huizen aantreft. 3 De djoengga is eene soort van guitaar met 2 koperen snaren, welke, met de pink getokkeld worden, terwijl de speler zingt. di Hij, die met zang en spel bekend is, kan, wanneer hij een djoengga ziet, dat instrument moeijelijk onaangeroerd laten. Uren achtereen kan hij op de maat van dat muzijk—instrument, zingende doorbrengen, zoodat men zich moet afvragen, waar hij al de woorden van daan haalt. Want het gezongene is hoogst zelden een van buiten geleerd. liedje. Ì Veelal wordt geimproviseerd, b.v. eene liefdesverklaring aan eene maagd, k of eene klacht, dat men zich ongelukkig gevoelt, omdat men te arm is om haar _ te durven vragen. | | Soms bevat het gezang een verhaal van de treurige geschiedenis eener À vermoorde familie of het opsommen van grieven tegen iemand, wiens naam & soms genoemd wordt en op wien de zanger wraak wil nemen; en meer. der— gelijke. — e ee Pinang, sirih en kalk kunnen beschouwd worden een gedeelte. uit, be ma ken van het voedsel van den Soembanees. Is hij op reis, dan kan hij zeer goed Î een gsheslen dag honger en vermoeijenis doorstaan, doch aan het noodige om Á te „sappa” (sirih-kaauwen) mag het hem niet ontbreken. Van pinang en kalk is hij altoos voorzien; hij verkoopt er zijn eten voor. De sirih-zak (kaloembo) heeft elk Soembanees onafscheidelijk bij zich; hij slaapt er meê. Midden in den nacht of des morgens wakker wordende, is het eerste, wat hij doet, de sirih en pinang in den mond, waarmede hij is gaan GERD tegen versche te verwisselen. Zijn mond is nooit leêg. De Soembanezen zijn met regt wanhopige pinang-kaauwers, Is het waar, wat ik wel eens door Soembanezen heb hooren beweren, dan zou hun gebruik van kalk zóó overmatig zijn, dat niet zelden daardoor kren— 4 king in de hersenen is ontstaan. _ Het rooken van tabak is den Soembanees vreemd. In het binnenland hebben 3 de meesten dit zelfs nog niet gezien. d E Groote tegenstelling bestaat derhalve op Soemba met hetgeen Free ä op Sumbawa wordt waargenomen, alwaar wanhoopige rookers moeten zijn en — waar jaarlijks scheepsladingen lontarbladeren van Soemba worden aangebragt, d bestemd om met tabak opgerold als cigaren gerookt te worden. 3 Meermalen heb ik vernomen, dat men daar kinderen ziet met cigaren in den mond bijna zoo groot, als zij zelve zijn. RE Sterke drank heeft voor den Soembanees alleen waarde, als hij ze voor niets krijgt. Geeft men hem een slokje, dan drinkt hij dit gaarne; hij, durft, 8 en er zelfs om vragen. Maar hij zal drank niet of hoogst zeldzaam koopen en _ moet dan een buitengewone liefhebber er van zijn. In hêt binnenland is mén er geheel onbekend mede. Ook het dobbelspel bestaat op Soemba niet. Alleen zij, die met de bewo- 4 ners van Waaingápoe en met de Endenezen veel in aanraking zijn gekomen, _ hebben het spel en de arak leeren kennen. Voor het gebruik van opium bestaat niet de minste neiging. Ik heb nog, nimmer een Soembanees opium zien schuiven, weshalve het zeker eene zeld- ‚zaamheid zal zijn, indien op Soemba éen opiumschuiver wordt aangetroffen. Onder de Endenezen vindt men een aantal, welke daaraan zijn verslaafd, "Ook te Waaingapoe zijn eenige liefhebbers, die echter de lust ‘er voor bij den _ Soembanees nog niet hebben kunnen opwekken. ud 4 f De Soembanees onderscheidt zich door onreinheid, zoowel op zijn ligchaam, | als in zijne woning. Hoogst zelden gebeurt het, dat hij zich wascht. 4 Oude klappers, zoowel versche, als in de zon gedroogde, worden in den mönd van kinderen of van hen, welke nog voldoend scherpe tanden hebben i 8 fijn gekaauwd en met speeksel vermengd, ‘in een klapperdop met de vingers Ain gewerkt om het kaauwsel geleiachtig te maken en hiermede wordt het aangezicht en het geheele ligchaam gewreven. Het is voor den Europeaan walgelijk zulks te zien. eN Het woord wasschen bestaat niet in de Soembanesche taal; wel pabasa, nat _ma maken en rosoe, wrijven. E Ook de kleederen worden niet gewasschen. Als ze al te vuil en onooglijk zijn, worden ze zwart geverwd en gedragen, totdat het stuk goed van wege het vii is verstikt of versleten. De famden, zoowel van mannen, als van vrouwen worden akelig kort weg geslepen, bij velen tot aan het tandvleesch. Het weinige, dat van de tanden zigtbaar blijft, is zwart. Het hoofdhaar wordt lang gedragen, door de mannen met een knoop op het midden van het hoofd. De vrouwen winden het in den vorm van een krans om het hoofd en bevestigen het met een kam van ivoor of karbouwen hoorn. Vele vrouwen hebben het haar vóór met eene scheiding zorgvuldig glad gekamd. __ De vrouwen, welke-het meeste werk doen en dikwerf geen reinigings-middel (lappers) bezitten, zijn dam ook het vuilste, waardoor zij over het algemeen voor den Europeaan er niet zeer aptijtelijk uitzien. Zij zijn vrolijk en toegesproken zeer vriendelijk. > Bij een proper en net uiterlijk zou men spoedig ontdekken, dat op Soemba, per wezenlijk schoone vrouwen zijn, vooral te Melolo. Blinden, lammen of mismaakte menschen zijn op Soemba zeldzame ver- chijnselen, hp mpg Zee Vraagt men den Soembanees naar zijn naam, dan lacht hij en geeft geen antwoord. Zijn nog andere Soembanezen aanwezig, dan ee hij: „vraag het aan hem” en wijst daarbij iemand aan. | Deze noemt dan den naam vanden persoon, welken men verlangt te geben en is in staat een anderen naam te noemen, als hij den waren niet weet, waarbij altijd het woord oemboe — mijnheer — vooraf gaat, b. v. Oemboe Lomoe: Oemboe Reatang, enz., al is die oemboe een slaaf. Vorstelijke personen aansprekende, zegt men: Meramba of Radja Tamoe Oemboe ook wel oemboe alleen. Van hen sprekende, noemt men niet hun naam, maar men noemt hen naar één hunner slaven, welke het langst bij dien vorst in dienst is of, beter gezegd, welken hij, nog jong zijnde, het eerst kreeg, b. v. Oemboe Gaba, Radja van Taai— manoe, heet Oemboe Lai Takoe, heer van Takoe; Oemboe Boekoe, zijn oudste broeder, heet Oemboe Laìï Saroe, heer van Saroe, enz. of kort weg Meramba Kanata, Meramba Leewa, enz. dus naar het landschap, waarover zij regeren. Den slaaf, naar welken de vorst zich noemt, beschouwt deze als zijn tweeden ik; hij ontdoet er zich nimmer van en die man zou, God weet, welk kwaad kunnen doen, alvorens de Radja er aan zoude durven denken hem te straffen. De Soembanees wijst den tijd van den dag aan naar den stand der zon; van tijd of afstand weet hij niets. 8 Vraagt men hem, hoe ver de plaats «a van de plaats 5 verwa is, dan zegt hij: „het is zoo ver als van ce tot d” en noemt eene, u reeds bekende af stand, of hij wijst de hoogte aan, waar de zon zal zijn ‘bij aankomst te b, indien men met zons-opgang a verlaat, waarbij hij dan veronderstelt, dat men een goed paard berijdt. 8 Naam voor dag, week of jaar bestaat niet. De Soembanezen leven, wal b de tijdrekening betreft, evenals in alles, ín onwetendheid voort. E Het jaar wordt verdeeld in tijdperken, waarvoor 14 namen bestaan, k woelan geheeten, naar het Maleische woord boelan. > E Onder 50 Soembanezen treft men er trouwens slechts één aan, die i in staat is de namen dier tijdperken in behoorlijke volgorde op te noemen of zeggen kan, in welke maand men leeft. Die namen zijn als volgt: 1 Kawoeloer Koedoe; in deze maand begint men de katoen te plukken, 2 Kawoeloer Bokoel. 8 Waai Kamawa, 4 Reengi Manoe, En or Amoelaanda; maand, waarin men de tuinen begint aan te leggen en schoon te maken, 6 Waandoe Koedoe; laatste gedeelte van November, wanneer men begint te planten na eenigen regen. Waandoe Bokoel; in dit tijdperk worden de tuinen weûr gezuiverd van gras en onkruid. Siboe Mengata 10 Nseéli Koedoe; oogsttijd van oesoe kanoe (gewone gierst, panicum ma- liaceum). rl Ngéli Bokoel; oogst van djagong of maïs, 12 Paloodoe; oogsttijd van watar samoe (groote BIEES, holeus sorghum) en van padi. 18 Langoe Paraingoe; nieuwjaar en feest—-maand. 14 Woelan Toewa; in deze maand wordt de manila (katjang tanah) geoogst. Op Soemba bestaat geen uiterlijk eerbetoon, noch voor den vorst, noch voor wien het ook zij. | ‚ Verregaande onbeschaafdheid is oorzaak, dat men daarmede ten eenenmale onbekend is. Het is voor den vreemdeling dan ook niet mogelijk een vorstelijk persoon van een slaaf te onderkennen. Een resident of welk ambtenaar, hoe hoog ook geplaatst, Soemba be- E zoekende, rekene er niet op door een Radja of iemand anders te worden ver welkomd of te gemoet gegaan. Men begrijpt zulks nog niet. De redenen, waarom Soemba weinig bevolkt is, zijn voornamelijk : 1°. het uitvoeren van slaven; 2°, het uitmoorden van geheele gezinnen, ja van geheele familiën; 3°. de- moeïjelijkheid om tot een huwelijk te geraken wegens de hooge bruidschat; 4e, het zich overgeven door de meisjes aan zingenot en, zwanger wor- dende, het afdrijven van de vrucht, waardoor zij later als ge trouwde vrouwen waarschijnlijk minder vruchtbaar zijn, en 5e, de gewoonte bij vele gehuwden om elkaâr niet al te digt te na- deren, wanneer het jongste kind nog niet kan loopen. Het valt dan ook op, hoe weinig kinderen over het algemeen op Soemba * worden gezien. De Soembanees doet bijna niets zonder vooraf te offeren. E Gaat hij op reis, dan offert hij eerst in huis aan Merapoe en doet dat nogmaals onder een boom in de nabijheid der negorij, waar hij aankomt, Hij offert door in een blad een weinig pinang en schraapsel van goud of zilver en een stukje klapper te doen en daf aan den voet van den een of anderen grooten boom te leggen, waarbij hij aan Merapoe verzoekt, dat DN © O0 | sterke regentijd, Februarij. kk hae | el lk TT TR Vr í men hem gul moge onthalen, dat hij moge slagen in zijne voornemens en À dat hem geen leed worde aangedaan. Evenzoo offert hij onder een boom aan of in de nabijheid van het strand bij het ter vischvangst gaan, vraagt een goeden vangst en dat de kroko- dillen hem ongemoeid zullen laten. Bij ziekten, bij sterfgevallen, bij het eten geven aan de dooden, bij het oorlog voeren, planten, oogsten, enz, enz, telkens wordt geofferd. Ook offert men aan een steen, in de kampong vóór het huis van den Radja staande, welke, zooals het heet, de geheele kampong op zich heeft, de onheilen moet afwenden en katoeda kawiendoe heet; zoo ook aan andere steenen. Op reis wordt elk een, waar hij in huis komt, hetzij hij een bekende — of een vreemdeling is, onmiddelijk onthaald op sirih en pinang of pinang alleen. Merkt de gastheer, dat de aangekomenen bij hem blijven vernachten, dan ziet men na eenige uren de vrouwen bezig padi te stampen. Bij gebrek aan padi zijn de buren en vrienden behulpzaam. : Minstens éénmaal per dag wordt den vreemdeling rijst voorgezet, wat, wel is waar, het eenige is, dat hem wordt aangeboden, doch waarmede men, zoo slechts eenigzins mogelijk, voortgaat, al mogten de bezoekers hun Herbs dagen, ja weken rekken. Men zal het niet wagen te doen blijken, dat men van de gasten ont— slagen wenscht te zijn. Slechts in bijzondere gevallen gaat men er toe over voor den ezen een geit, varken, paard of karbouw te slagten. 1 Zoo ja, dan wordt door de huisgenooten daarover eerst lang en breed ge praat en het vleesch aangeboden bij wijze van geschenk. & Men zet alsdan een bakje met een weinig pinang vooru. De gastheer met — zijn tolk, die het woord voert, zetten zich bij u neer en met een omhaal van } woorden wordt kennis gegeven van het geschenk. | Bij het aanbieden van geld of goed wordt het op het zoo evengenoemde bakje gelegd. Geldt het een kip, dan wordt die op den schoot des sprekers gehouden. Een varken, geit of ander dier ligt of staat vóór de deur, Men kan er nu meê handelen naar welgevallen, hetzij slagten, eten en de rest bewaren tot den volgenden 0 of meênemen of wel het dier le vendig meêvoeren. | De kookkunst der Soembanezen strekt zich slechts uit tot het kooken van rijst door de vrouwen. Wil men zich te goed doen, dan neemt een man Î de functie van kok waar. Hij zet een aarden pot met water en vleesch op het vuur, doet er een handvol zout in, brengt een en ander aan de kook en ver deelt het onder het gezelschap, waarbij zijn parang als voorsnij-mes, zijne vingers als vork en een legmatje op den grond als tafel, bord, zit= en lig= _ plaats dienen. to nme In het gebergte gebeurt het niet zelden, dat geen zout in huis is, waarop de Europeaan bij het doen van eene binnenlandsche reis wel mag rekenen. Het spreekt van zelf, dat men, als de maaltijd gereed is, den gastheer ook een stuk gekookt vleesch aanbiedt, wat deze dan gaarne aanneemt. Bij het slagten wordt weinig omslag gemaakt. Van een varken worden de pooten bij elkaâr gebonden en éen stok er tusschen gestoken; twee mannen tillen het beest op, een derde geeft het met zijn kabéla een diepen steek even achter den regter voorpoot en de dragers brengen het varken onmiddelijk boven een vlammend vuur om het haar te ver- branden, zoodat het dier nog spartelende wordt gebrand. Een paard wordt aan een lijn door twee mannen links en regts vast ge— _ houden; het hoofd van het paard wordt een weinig opwaarts geduwd en één slag aan de keel met de kabéla is voldoende om den strot te doorsnijden. Op gelijke wijze wordt gehandeld bij het slagten van een karbouw, welke ‚een touw door de neusgaten heeft. Nimmer wordt iets geslagt zonder daarvan de ingewanden te onderzoeken; van een kip de darm; van een karbouw, varken, geit of bok delever. Die darm of lever gaat van hand in hand en moet aanwijzen of er ook reden is om ongerust te zijn. Wat er eigenlijk aan gezien wordt, kan, noch durf ik zeggen, want ik begrijp er niets van en ben overtuigd, dat het met het gros der Soembanezen evenzoo is, al geven sommigen zich den schijn van veel lever- en darm-geleerdheid. Bij het slagten van een paard of hond wordt de lever niet onderzocht, doch moet de darm van een klein kipje alsdan daartoe dienen. Ieder persoon, die eenigzins voornaam kan heeten, heeft minstens één tolk, de Radja’s hebben er meer. Die tolken zijn de personen, die het woord voeren bij elke gelegenheid, waarbij over zaken moet gepraat worden. Hebben twee verschillende familiën of personen de eene of andere ge— wigtige zaak met elkaar te verhandelen, hetzij in vriend— of vijand-schap, b. v. een huwelijk, diefstal, overspel of iets anders, altoos zijn het de woordvoer— ders — voor elke partij één — welke de zaken vereffenen. Al komen ook de belanghebbenden persoonlijk bij elkaâr, toch spreken zij over de zaak elkander niet toe. A zegt aan zijn tolk op voor elkeen hoor- en verstaan-bare wijze, wat hij te zeggen heeft; die tolk brengt dat, luid sprekende, over aan den tolk van B, voegt er naar gelang van zijne knapheid het een en ander in het belang van zijn heer bij en B verneemt het nog eens van zijn eigen tolk, zoodat hij dat stukje driemalen heeft moeten hooren. d Op dezelfde wijze moet A aanhooren, wat B. heeft te zeggen, Zoo kunnen zij over in ons oog nietige zaken een geheelen dag zitten add ea eht ate MS enh ee babbelen, waarmede zij, zoo noodig, den volgenden dag voortgaan, totdat zij A het eens zijn. Het praten op die wijze wordt Zoloek genoemd. Aan eten wordt alsdan minder gedacht, doch zoo veel te meer aan pinang kaauwen. Telkens wordt de kaloembo geopend en tusschen de pinang ge zocht, alsof de woorden, welke zij spreken, van daar te voorschijn moeten komen. à- gsdnert Bij elke gelegenheid, waarbij het heet, dat veel gepraat moet worden, doen de tolken hun best om hunne babbelkunst te laten luchten. Uren ach— tereen kunnen zij met de meeste snelheid doorpraten en hunne toehoorders tot bewondering brengen. Nimmer gaan zij direct op het doel af‚ doch al— toos met de meeste omwegen en komen eindelijk daar, waar zij wezen moe— — ten, teregt. Die het mooist en het langst praat, slaat zijn tegenpartij uit het veld en wint de zaak. Zij zijn, wat het praten betreft, advocaten, na- tuurlijk Soembanesche! Hij, die spreekt, wordt nimmer in de rede gevallen. Op reis is het noodzakelijk, dat men daar, waar men komt logéren, den gastheer eenige geschenken aanbiedt, welke geschenken op een bakje met een weinig pinang worden gelegd, zooals hiervoren is gezegd; en uw tolk voert \ het woord. Meestal begint men bij aankomst daarmede en gest dan het doel der reis — te kennen. De geschenken zijn, als het ware, verpligtend, doch men kan overigens aannemen, dat de Soembanees nimmer iets geeft dan met het doel omiets van meer waarde terug te krijgen. Hij verbeeldt zich dan aan het hengelen te zijn en offert een klein vischje om een grooteren te vangen. Zonder dat zal hij uit eigen beweging niets geven. Hij, die een geschenk heeft ontvangen, tracht in en loop van den dag te weten te komen, wat als tegengeschenk wordt verlangd, aan welk verlangen wordt d voldaan, omdat men niet durft weigeren. Indien het verlangde te bezwarend mogt zijn, geeft de begiftigde de ontvangen artikelen terug, voegt er een stuk lijnwaad of koperen ketting bij als blijk van welwillendheid en laat door den tolk zeggen, dat men het verlangde niet. heeft, Bij het gezamenlijk uittrekken om eene negorij te beoorlogen wordt hbe de vijandelijke kampong op eenigen afstand, doch digt genoeg om elkaàr al schreeu— _ wende te kunnen verstaan, halt gehouden en den vijand toegeroepen. Deze vertoont zich zonder zijne kampong te verlaten en vraagt naar heid doel der komst. vol is en dat men derhalve is gekomen om zich regt te verschaffen. De tolk of prater van de oorlogzuchtige partij roept of, beter gezegd, schreeuwt — aan de tegenpartij het antwoord toe, noemt de grieven op, zegt, dat de maat B Houdt hij op met praten, dan is de beurt aan den woordvoerder der andere partij, die nu mede vertelt, wat aanleiding heeft gegeven, dat zij zich aan het hun ten laste gelegde hebben schuldig gemaakt. Zoo worden van weêrzijden de grieven opgesomd en tot de vroegste, niet zelden voor elkeen onbekende tijden opgeklommen. Hij, die het best en het langst praat, heeft gelijk. Kan de tolk der partij, welke gekomen is om aan te vallen, niet meer antwoorden, dan beschouwen zij hunne zaak als onwettig of verloren en men gaat terug. Schiet echter de ander in het praten te kort, dan beschouwt degeen, die is uitgetrokken, zijne zaak als regtvaardig en valt zijne tegenpartij aan. Sandelhout (ai-nitoe), waarvan op Soemba veel aanwezig is, mag niet wor— den gekapt, omdat de Soembanees nergens meer vrees voor heeft. De ware reden heb ik niet kunnen te weten komen; zij weten die zelf niet. Sommigen zeggen gehoord te hebben, dat de sandelhout-boomen in verband staan met de eerste wording van Soemba en dat de in die bosschen verblijf houdende geesten den misdadiger eenen onmiddelijken dood zouden doen ondergaan. Komen echter vreemdelingen, welke door hun aantal en vuurwapenen zich sterk gevoelen, het sandelhout weghalen, zooals in vroegere jaren door de En- denezen meermalen gebeurde, dan berusten de Radja’s er in, vooral als hun daarbij eenige geschenken worden aangeboden. Brengen wij alsnu een vlugtig bezoek aan eenige negorijen, welke door mij zijn bezocht, dan zal dat kunnen bijdragen om met de afstanden, met het aantal huizen, enz. bekend te worden. Wij zullen de verblijfplaats van den kontroleur als uitgangspunt nemen. KABANIROE. In de vlakte van Kambéra, aan den westelijken oever der rivier van dien naam is eene met vele tamarinde-boomen begroeide plaats, Kabaniroe geheeten, hetgeen wil zeggen pilaar of paal (de zware palen, benoodigd voor de huizen van Radja’s en grooten, worden gehaald uit het moerassige bosch, aan den oever dier rivier niet ver van daar gelegen). Hier is de verblijfplaats van den kontroleur. Zijne woning staat aan den voet van een + 100 voet boven de oppervlakte der zee verheven, bergachtig, onbewoond en onbebouwd terrein, waardoor Kabaniroe van straat Soemba wordt gescheiden tot op een afstand van + 1 paal. De langs die woning stroomende Kambéra-rivier is hier 80 ellen breed en bij hoog water 81/, vadem diep. - Kotters, kruishooten en kleine handelspraauwen komen voor die woning ten anker. — Ï6 — Met den stroom meê, zakt men de rivier af tót daar, waar zij j zich! in EN 0. rigting in zee ontlast, in + 25 minuten. sd zel Van Kabaniroe uit heeft men een ruim en schoon gezigt over éen groöt gedeelte der vlakte van Kambéra. Moeijelijk zou op Soemba voor woonplaats van den kontroleur eene schoonere en tevens met het oog op diens betrekking betere plek kunnen gevonden worden. Hij woont hier tusschen Soedoe, Waaïngapoe en Taaimanoe, in het núidden van Kambera, en heeft hier meer dan op de meeste plaatsen elders ; gelegenheid om met de Soembanezen in aanraking te komen; afgescheiden nog van de om- standigheid, dat de handelspraauwen, vroeger in de Kambéra- rivier zóo dikwerf uitgeplunderd, nu bescherming vinden door de nabijheid van den kontroleur. Van de kontrolèurs woning loopt in westelijke rigting een op eigen kosten door hem aangelegden regten weg, 4 el Ned. breed, bijna 1/, paal lang en eindigende bij de hoofd-—negorij van het rijk. KAMBERA. Kambéra wordt over het algemeen beschouwd als het grootste én voor- naamste rijk van Soemba en de Radja met diens familie als personen van echt vorstelijke afkomst. Sedert het overlijden van Oemboe Toengoe, den laatsten Radja van dat rijk, nu bijna 6 jaren geleden, is Kambêra zonder hoofd. Die vorst liet geene mannelijke erfgenamen, doch alleen dochters na, van welke 2 te gelijk waren gehuwd aan den Radja van Taai manoe: 1 met den Radja van Melolo. } iere mat in „__Kapoendoe. Dr rde / „…_Soedoe en l „/ diens broeder, Oemboe Toengoe. Al deze schoonzoons zouden gaarne vorst van Kambéra zijn, doch de een durft niet voor den ander. Inmiddels doen allen hun best om zich zoo veel mogelijk te bevoordeelen en het volk van dat rijk uit te zuigen. Zij zijn overeengekomen de door Kambéra van het Gouvernement ontvangen vlag en stok met zilveren knop pro forma te doen bewaren door Oemboe Jéwa, hoofd der berg-negorij Ndatar, neef van den laatst overleden Radja van Kambéra, doch wiens moeder eene vrouw was van mindere afkomst; reden waarom hij als ana EUD niet kan worden RERSRen tot Meramba a van En door een der klein-kinderen van den overleden vorst diens plaats Hides wordt ingenomen. Reeds tijdens het nog in leven zijn van den Radja van Kambéra kenmerkte de bevolking zich daar door moord en roof, Sedert diens dood geheel en al aan haar zelve en aan de roofzucht van al | El ae de vorsten, welke met Kamberasche princessen zijn getrouwd, overgelaten, is zij er natuurlijk niet beter op geworden; zoodat dáár vooral het regt der sterkeren in volle werking en het volk, dat in vroegeren tijd gegoed mogt heeten, tegen— woordig arm is en zich alles behalve gerust gevoelt. Want waren zij vroeger bijna slaafs ondergeschikt aan één Radja, thans hebben zij te voldoen aan de hebzucht van 5 à 6 Radja’s. Zij vinden echter steun in het verblijf in hunne nabijheid van den kon— troleur, eene omstandigheid, welke die roofzuchtige Radja’s van menige vuile daad terughoudt. Alom wordt gezegd, dat Kambéra in vroegere jaren. vrij wel bevolkt magt heeten. De overblijfselen van vele verlaten kampongs en het groot aantal graven wijzen dat dan ook aan. Het uitmoorden van geheele familiën, het wegvoeren van vele slaven en het verhuizen naar Soedoe en andere plaatsen zijn zoo vele redenen, waarom dat landschap aan volk zeer is achteruitgegaan. Kambéra bevat thans nog de navolgende kampongs. Paraij Kamaroe, hoofdkampong met 39 huizen. Lakaripi 7 4 Pp Paraij Lio 97 5) 7 Ma Batang 7 2 Vi Kasoamba # 8 IJ Lain doongoe y 5 " Sabakiri 7 8 1 Passa woerah 7 7 7 Laen Boelong zkt v Oma malai 7 1 7 Pa moesoe kaba „ 12 IJ La Bakaroekoe " 6 " Pajeti I 6 I La Karara " 2 7 Matawaai I 4 I Kaboeroe 7 7 7 Katang bini " 3 # Kali manda I 8 7 Kottak kabokoel s Pi 6 " Kamala poeti Dj 9 I Demi auw n 2 Pi Lasaroe / 5 Pi Papalla 1] 9 " S co = La mauliroe Transportere 161 huizen, EE Per transport 161 huizen. Tandoe langa loengoer ‚ met 18 y Papi pitoe 17} 2 Á G Sau mara / 2 Ne Verspreid in de tuinen 7 68 / Huizen, in boomen gebouwd IJ 8 / Totaal 254 huizen. Kambata tanah, Pengadorowa, Laindapoe, Lakendara, Palamendjéli, Lai Paré, La tanga, Depi, Kambotandjara, Lawanapoe en zoo vele andere meer, waaronder vroeger volkrijke kampongs, zijn allen verlaten. Kambéra is voor het meerendeel laag en vlak land; hier en daar worden trapvormige hoogtens van zachte helling aangetroffen. In de west mouson is een zeer groot gedeelte bebouwd, vooral met djagong, waarvan veel door de Endenezen wordt uitgevoerd (de Endenezen leven als het ware van Soemba). | 5 Behalve klapper-boomen in of om de Ka zijn er veel tamarinde, waroe, koesambi, manga, duizenden lontar en vele andere boomen. De bodem is zoo vruchtbaar, dat men er van kan zeggen: „er groeit, wat „men plant.” Na afloop der west mouson valt er zeldzaam regen. In de drooge maanden Julij, Augustus, September en October daauwt het des nachts, wel is waar, sterk, doch zulks neemt niet weg, dat door gebrek aan regen alsdan alles een droog en verdord aanzien heeft. Mogt men willen en ook weten te profiteren van het water der Palaman- djeli, Kambéra, Tena Watoe en Nangamessi rivieren, welke het land van Kam- — béra doorsnijden, dan zou men daar uitgestrekte sawa-velden met rijst beplant q kunnen zien. WAAINGAPOE, Aan den oever van een inham, ten oosten van en grenzende aan de baai van Nangamessi, is eene kampong, bestaande uit 15 huizen, bewoond doorden Arabier, Sjarif Abdoe’l Rachman, twee zijner broeders, zijne zoons en verdere familie-betrekkingen en eenige Bndenesche vrienden, welke met hunne vrouwen, kinderen en slaven gezamenlijk een 200 tal zielen uitmaken. De baai voor die kampong, welke door eene vooruitstekende rotspunt van de Nangamessi-baai wordt gescheiden, maar toch met die baai eigenlijk een geheel uit— — maakt, is de meest gewone, de beste en ook veiligste ankerplaats op Soemba, zoo 8 dat dáár dan vok de meeste schepen, zoowel groote, als kleine, ten anker komen. Die kampong heet Waaingapoe en levert een vuil en armoedig gezigt op, gelijk het dan ook in der daad een arme boel is. 8 P 1 AES Komen de schepen in ’t begin van het jaar om paarden te koopen, dan tracht ieder bewoner dezer kampong wat te verdienen, hetzij door als tolk te fungeren of door meê te gaan naar Melolo, Rendeh of Mendjéli om paarden te helpen koopen of door een paar paarden aan die schepen van de hand te zetten. Na met de alsdan ontvangen gelden gedroogde klappers, pinang, kralen, kains, rijst, enz. gekocht te hebben, welke artikelen zij met exorbitante winst aan _ den Soembanees verkoopen, trachten zij door woekerhandel, door het vangen van visch en door het bereiden en verkoopen van zout en kalk het jaar door te brengen, totdat de schepen weder paarden komen halen. Over ’t algemeen leidt de bevolking dezer kampong een armoedig leven. Alles handelt er en knoeit; ambachten worden er niet uitgeoefend. Alleen de oudste broeder van Sjarif is min of meer goudsmid; hij maakt oorhangers, _ vlecht kettingen voor de Radja’s en wordt voor zijn arbeid met paarden betaald. Sjarif Abdoe’l Rachman is door de Soembanezen immer beschouwd als de Meramba dezer kampong. __ Hij is dan ook gewoon — en door die gewoonte is ’t zelfs behoefte voor hem geworden — dat alle vreemdelingen en vooral de Mahomedanen hem, zoo al niet onderdanig, dan tech eerbiedig naderen. Hij is de spil, waarom alles, wat in Waaingapoe zich beweegt, draait; alle overigen zijn nullen. Zelfs zijne broeders vreezen hem of, beter gezegd, vreezen zijne wraakzucht, _— Wordt Soemba door de Savoenezen, Endenezen, Pidjoerezen en Makassaren aangemerkt als eene veilige wijkplaats voor deugnieten en schelmen uit de na- burige eilanden, — door mij wordt Waaingapoe beschuuwd als het vuilnisvat van Soemba — en hiermede zullen wij van die kampong afscheid nemen om eene reis te maken van Kabaniroe langs de Noord- naar de Westkust van het eiland. 8 Van Kabaniroe naar Taaimanoe is een afstand van —+ 5 paal, op welke reis men passeert: 1e de op ongeveer 2 paal van Kabaniroe verwijderde rivier Matawaai, ook Téna watoe (steenen praauw) geheeten, aldus genoemd naar eene in de nabij- heid der monding gelegen zeer groote steen, welke de gedaante heeft van een praauw en volgens het bijgeloof in vroegere jaren een vaartuig was, dat in steen zou zijn veranderd; 2e de Lokoe Témoe, aan welke rivier door de Endenezen de naam is ge- geven van Manaïga messi, omdat zij aan den mond van die rivier in vroegere jaren kwamen zout maken, (messie wil zeggen zout). Temoe is een laag ge- legen en uitgestrekt stuk grond, waar langs die rivier stroomt. Die plek is zeer geschikt voor natte rijstkultuur en wordt als zoodanig dan „ ook benut door den radja van Taaimanoe en diens familie, doch zij profiteren nn Re er nd er van op Soembanesche, d. w‚ z. zeer gebrekkige wijze, Nn Sjarif vermeent, dat nijvere. en kundige, handen er edes jaar een paar hon— derd, kojangs rijst. van zouden, kunnen halen. Van Témoe iets meer dan een paal naar het westen gaande, kom: men in de aan het strand gelegen kampong Taaimanoe, voor welke nage de schepen op 12 vadem ten anker kunnen komen. In de buurt dier kampong, de verblijfplaats van, den. vorst, Oemboe Gaba, en eenige uren verder langs het strand, het westen volgende, tot aan Tg, Maudolo, ligt een 14 tal zoogenaamde kampongs, tot Taaimanoe behoorende. __Zoowel het land van Taaimanoe als dat een Témoe en. Waaingapoe behoort tot het rijk van Kambéra; Oemboe Gaba is eigenlijk Radja: van-de. bere near Sampareengoe, gelegen op & 10 palen van Taaimanoe. Vermits echter in het gebergte aldaar de bodem schraal, steenachtig en voor kultuur minder geschikt is, heeft de Radja in navolging van zijne voor zaten zich met der woon gevestigd aan het strand, in de nabijheid zijner tuinen. Successief is dat voorbeeld gevolgd door een aantal volk uit Sampareengoe en door eenigen uit het meer oostelijk gelegen gedeelte van Kambéra, ten ge— volge waarvan het aantal huizen langzamerhand zoodanig is toegenomen, dat men aan een negorij of rijk gaat denken; doch alhoewel Radja en volk er zich voor vast hebben gevestigd, beschouwen zij toeh Taaimanoe als tuinen en Sam- pareengoe als de hoofd-negorij. De aan het strand gelegen kampongs, tot Taaimanoe behoorende, zijn de navolgende: Taaimanoe, hoofdkampong 12 huizen. Lakambala bp Landowa 4 / La Koeta Ween Tabaroe 4, / Taboongas 10 7 Pameti Savoe B) 7 La Laanda 8 7 La Kaliti assoe B) / Ma pakaliemboe 5 IJ Nassoe 5 1 La menanga missi 8 IJ Kabaroe No. 2 5 IJ Lokoe Aroe 10 # Maudoloe 1 7 Nog hier en daar verpreid 17 # Totaal Taaimanoe 109 huizen. In den regentijd ziet het,land van. Taaimanoe en omstreken er goed, en. persdienst ded vruchtbaar uit, doch een groot deel van den voor tuinbouw geschikten bodem wordt onbenut gelaten. Paarden en karbouwen, den radja toebehoorende, srazen hier bij menigte, alhoewel hij nog honderden wijd en zijd, op verder afgelegen plaatsen heeft losloopen. Oemboe Gaba, Radja van Sampareengoe en van Taaimanoe, wordt ook Meramba Kanatta genoemd; hij is Radja tanah van dat landschap. Gelijk hiervoren reeds is gezegd, is hij gehuwd met twee Kambérasche prin cessen (zusters), van welke eene verblijf hield in de hoofd-kampong Kambéra en er tot aan haren dood als vorstin een zeker gezag uitoefende. Ook hij heeft daardoor, meer dan iemand anders, invloed, ja ik mag wel zeggen gezag over het volk van Kambéra, waarom die Radja met zijne familie kunnen worden beschouwd als de voornaamste en gewigtigste vorstelijke personen van geheel Soemba. | Met dezen Radja en zijne familie komen de ambtenaren het meest in aan— raking. Wat den geest van die vorstelijke personen jegens ons bestuur betreft, hebben wij tegenwoordig alle reden om tevreden te zijn. E Ik zeg tegenwoordig,” omdat de ambtenaren bij hunne komst op Soemba, zooal niet vijandig, dan toch zeer wantrouwend door hen werden behandeld en zij niet verheelden, dat zij ons liever zagen gaan dan komen. Be Na het opleggen aan dien Radja eener boete van 70 paarden wegens strandroof konden wij dan ook niet verwachten, dat hij in ons vrienden zou— de zien. \ De ambtenaren hadden met wantrouwen, tegenzin, tegenwerking en wat niet al meer te kampen, doch hebben dat alles overwonnen, zoodat de Radja met zijne geheele familie ons tegenwoordig niet alleen vertrouwelijk, maar zelfs zeer vriendschappelijk nadert. | In den laatsten tijd vooral hebben zij zich tegen andere Radja’s meermalen jin den gunstigsten zin over het Gouvernement uitgelaten en daarbij doen uitkomen, dat zij inzien, hoezeer het in hun belang is, dat op Soemba ambtenaren zijn geplaatst. Zij lieten niet na daarbij te wijzen op hetgeen zij vroeger hadden te lijden van het volk van Endé, door welk volk Soemba soms werd overstroomd BEN ….... mishandeld. Ds ses in ten ann E Twee broeders van dien vorst, Oemboe Boekoe en Siena, houden verblijf te Sampareengoe, doch komen dikwijls beneden. 8 Hij zelf woont met zijne vrouw, twee kinderen (zoon en dochter) n zijn broeder, Oemboe Gouw, te Taaimanoe. Oemboe Boekoe, de eenige van de eheele familie, die Maleisch en Endeneesch spreekt, heeft het meeste overwigt op en Radja en is zijn voornaamste raadsman. Hij komt veel te Kabaniroe en is met de ambtenaren zeer ingenomen. e NRS Van zijne vriendschappelijke gezindheid heb ik meer dan eens bewijzen ontvangen. Rl Het door die vorstelijke familie aan boord van het stoomschip komen om den resident Caspersz, die Soemba bezocht, hunne opwachting te maken kan, althans op Soemba, als een bewijs van vooruitgang worden beschouwd. Hunne ontvangst door dien resident, de tevredenheids-betuiging aan den Radja wegens zijne goede gezindheid en het hem kwijt schelden der betaling als boete van nog 17 paarden zullen zeer zeker veel bijdragen om hen vertrouwen in ons te doen stellen en hen al meer en meer aan ons hechten. In de nabijheid van Taaimanoe wonen sedert eenige jaren eenige Endenezen, die handel drijven, zich op het vangen van visch toeleggen en oorzaak zijn, dat men aan het strand aldaar verscheidene sampans ziet liggen, welke, behalve te Waaingapoe, elders op Soemba weinig worden gezien. — KANATA. E, pee Van Taaimanoe den weg westwaarts vervolgende, dan eens langs het stand, - dan weder het strand verlatende, gaat men langs zoogenaamde kampongs en tuinen van Taaimanoe tot aan Maudolo. : Verder over bergachtig terrein tot aan de vlakte van Kanata gekomen, bereikt men, na die vlakte nog een paar palen ver te hebben doorgereden, de negorij van dien naam. Kanata zal van Kabaniroe + 16 paal verwijderd zijn. De geheele negorij, Paraij Waleengoe genaamd, bestaat uit eene kampong van 10 huizen en uit een 17 tal in de tuinen verspreid liggende woningen. De kampong zelf, Kanata Lamoondoeng geheeten, ligt op eene hoogte, ver— moedelijk 100 voet of iets meer boven de zee, en is omringd door een steenen muur. Het hoofd van die negorij heet Oemboe Kaboela, die in het bezit is van eene van het Gouvernement ontvangen vlag enstok. Hij is echter min of meer ondergeschikt aan Oemboe Gaba, Radja van Sampoereengoe en Taaimanoe, die door de Soembanezen ook Meramba Kanata wordt genoemd en over dat land schap tevens Meramba mangoe tanah (Radja tanah) is. Í 8 Vele zijner paarden en karbouwen grazen te Kanata en in de vlakte aldaar, | waarover Oemboe Kaboela min of meer toeziet houdt. | De tuinen zijn meestal aangelegd aan den oever der Kanata-rivier, welke tamelijk groot is. Vóór de monding komen dikwijls Endenesche praauwen ten anker om handel te drijven, zoo met het volk van Kanata, als met dat van het niet ver van daar! gelegen KAPOENDOE. Van Kanata een 5 tal palen naar het westen gaande, komt men aan eene | met lontar boomen begroeide, vruchtbare vlakte en vervolgens te Kapoendoe. ES — 83 — Deze negorij bestaat uit de navolgende kampongs: Kapoendoekoe madjaangameiman sa loongi, hoofd-negorij Z2 huizen Kaloemoe 5 La Karoekoe 4 La Paloemoeng Ri) La Kamba 4 La Saroe 3 Haparoe So Kaloembang 2 La Kararoe 4 Aoe Jawa 5 Paraij Karokoe 5 Kamboe Kéla 5) Paraij Oentoe 4 Verder in de tuinen hier en daar nog verspreid bene) Ä } Totaal 95 huizen. De hoofd-negorij, omgeven door een steenen muur van een mans hoogte bij eene dikte van niet minder dan 31/, voet, is gelegen op een berg, welks hoogte ‘boven de oppervlakte der zee waarschijnlijk 350 voeten zal zijn, en is gemak— kelijker te voet dan te paard te bereiken. De overige kampongs liggen meerendeels in de nabijheid van en aan den oever der vrij breede rivier van Kapoendoe. Tuinen worden hier niet gezien; zij liggen op verren afstand, omdat de bodem im de nabijheid der kampongs en der rivier nog al steenachtig is. $ Dat neemt echter niet weg, dat Kapoendoe eene prachtige en nog al uit— gestrekte vlakte bezit, met vele lontar boomen begroeid, welks bodem er zeer vruchtbaar uitziet, doch jammer genoeg, naar wat ik er van zag, behalve tot het doen grazen van paarden en karbouwen, onbenut wordt gelaten. __ De Radja heet Oemboe Soeki Landoe Djama; hij stamt af van echt vor- stelijk bloed en wordt als een voorname Meramba bokoel beschouwd. _ Hij ontving van het Gouvernement vlag en stok en mag heeten nog al Gouvernements gezind te zijn; althans de geest van dien Radja jegens het be- stuur laat niets te wenschen over. $ Gehuwd met eene princes van Kambéra, is hij dus de zwager van den vorst van Taaimanoe, welken hij dikwijls bezoekt, als wanneer hij zelden in ge— breke blijft ook den kontroleur eene visite te brengen, dien hij ama (vader) noemt. k Hij heeft zich jegens de ambtenaren immer welwillend en vriendschappelijk pi gedragen en is, na den vorst van Taaimanoe, degene, met wien tot dus verre de ambtenaren het meest in aanraking kwamen. Là | Oemboe Soeki Landoe Djama is een man van + 38 jaar. Hij heeft eene lengte van niet veel minder dan 6 voet en een regt mannelijk en aangenaam | voorkomen, waarin hij door velen van zijn wordt geëvenaard. Zijne verblijf | plaats is bij afwisseling de hoofd-negorij of de kampong Kaloemoe. | SASSAR, oor NAPOE or KADESSA cereeven. Dit landschap ligt niet ver van Kapoendoe verwijderd. Wanneer men de Kapoendoe-rivier is gepasseerd en de vlakte, waarover met een paar woorden hier voren is gesproken, nog een 5 tal palen in weste— lijke rigting heeft doorgereden, dan komt men aan de Kadessa-rivier, welke vrij breed is en waarlangs door het volk van den Radja van None wiens gebied hier begint, vele tuinen zijn aangelegd. Westelijk van die rivier wordt het terrein al spoedig berg— en steenachtig s en wel zóódanig, dat het gaan, zelfs voor de paarden vermoeijend is en men blijde is aan de westelijke zijde van Tg. Sassar bij Waidé aan het stand gekoneng dat onaangename terrein achter zich te hebben. Napoe, de kampong, waar de Radja verblijf houdt, ligt op eenige palen v van zee en bevat niet meer dan 3 flinke en ruime huizen. De hoofdkampong, Woenga, op een 2 tal palen van Napoe, ligt vermoe= delijk tusschen de 300 en 400 voeten boven de zee tegen de helling aan van het =# 600 voet hooge voorgebergte van Tg. Sassar. | Die kampong telt 22 huizen en kan met de 3 huizen te Napoe en die, welke in de tninen hier en daar liggen verspreid, gezamelijk een getal van 50 huizen niet te bovengaande, als de geheele negorij van Napoe, Kadessa of Sasse r worden beschouwd. | Door het steenachtige van den bodem zijn de tuinen op groote afstanden gelegen. Toch ontbreekt het niet aan goed gras voor de paarden en is het hier, waar de schoonste paarden van Soemba worden gezien. Napoe kan worden beschouwd als de bakermat van de volbloed ande De Radja, Oemboe Wiendi geheeten, die, alhoewel nog niet oud, zich toch zwak gevoelt, heeft langzamerhand het bestuur overgelaten aan zijnen zoon, Oemboe Daij Koedoe, een flink en forsch man, die mij gul en vriendelijk ont. haalde en zijne goede gezindheid jegens ons duidelijk deed uitkomen, Hij is de zwager van den Radja van Bata Kapédoe en wordt, alhoewel zijn rijk niet groot is, toch gerangschikt onder de Meramba’s bokoel, dus onder de personen van vorstelijke afkomst. Hij is in het bezit van stok en vlag, hem door hef Gouvernement geschonken. Napoe kan van Kapoendoe verwijderd liggen + 9 paal. EEn 85 — PALMEDO. Van Napoe naar Palmédo loopt de weg gedurende een paar uren over berg- achtig terrein in N. W. rigting tot aan het strand bij Waidé in de nabijheid der rivier van dien naam. Van daar het strand volgende, verlaat men dat na een uur rijdens weder om bergen te beklimmen en, na aldus nog een paar palen te hebben afgelegd, bevindt men zich te Palmédo. Waidé, hiervoren genoemd, ook Wendé geheeten, is geene negorij, maar de naam der rivier en van de plaats, in de nabijheid waarvan dikwijls schepen ankeren om paarden te koopen, De schepen liggen daar zeer goed en het volk van Kapoendoe, Napoe, Palmédo, Memboro en uit het binnenland brengen aldaar hunne paarden ter verkoop. Palmédo ligt, wat de afstand betreft,-misschien niet verder dan 9 paal van _ Napoe. De gesteldheid van den grond maakt echter een rijden van minstens k uren noodig. | Het land van Palmédo bevat de navolgende kampongs, als: Léna ook Lênan, hoofd-kampong met 21 huizen. Waroe Djawa peleton Laba Koekies aje Ut Paraij Kalaanga pb 0d Giltas - ja Alvo Paraij Kabéroe naa PRO Paraij Engaanga ye mr ley Boenoe Seroe nies arj Hier en daar verspreid liggende Zy En ne en Totaal 94 huizen. Oemboe Lomoe, een afstammeling van den vroegeren Radja, zou thans regtens te Palmédo moeten regeren. Hij is echter door aanhuwelijking geparenteerd aan den Radja van Kapoen- doe, bij wien hij reeds sedert een aantal jaren woont, waardoor hij te Kapoen— doe niet weinig gezag uitoefent. Hij is de vertrouweling van dien vorst. Van Palmédo neemt hij geen notitie; hij komt er nooit en heeft er dan ook volstrekt geen gezag. Het bestuur over dat rijk is thans in handen van den radja tanah, Oemboe Diké Serimadjaanga, en van Landoekoerang, deze laatste ook bekend onder ‚den naam van Djoeroebasa, omdat hij afstamt van een vroegeren tolk van den Radja. De eerste heeft gezag door zijne geboorte en de ander door zijnen invloed, \ hoofdzakelijk verkregen door kracht of magt van slaven. ep OE en Zij zijn met elkaâr bevriend en regelen de zaken te zamen op voor beiden bevredigende wijze. Zoowel Oemboe Diké als Landoekoerang (de laatste begint dn hi te worden) zijn beiden vriendelijk en hulpvaardig; althans ik had alle reden om over hunne ontvangst tevreden te zijn. | sea 4 De zoogenaamde hoofd-negorij Léna, gelegen op eene hoogte van + 300 voet, kan vermoedelijk %/, uur gaans van het strand verwijderd zijn. Westelijk van die negorij stroomt ook langs de andere hennen de rivier — van Palmédo, aan wier oevers de tuinen zijn aangelegd. Vóór Palmédo kunnen groote schepen in de Oostmousen ten anker elk q en liggen daar, vermeen ik, beter dan op eenige andere, meer westelijk Ed | gen plaats. ga Vreemdelingen, Palmédo bezoekende, komen bij Landoekoerang beter dan bij iemand anders teregt, omdat hij en zijne zoons de eenige zijn, die een Wine k Maleisch spreken. d Men vindt hem in kampong Warroe Djawa of in de hoofd-kempong Lins. MEMBORO. Het huis van Djoeroebasa in kampong Warroe Djawa voor eene reis naar — Memboro verlatende, treft men eerst een weg aan door eene boschachtige streek , alwaar de jagtliefhebber door het schieten van pergams, welke bij menigte in Á de hooge boomen worden gezien, ruimschoots gelegenheid heeft aan zijne jagt lust te voldoen. Na een paar palen te hebben afgelegd beren men het strand. _ Alsdan heeft men westelijk zijnen weg langs de zeekant nog een 3 talpa=- — len te volgen en verlaat het strand om in 4. W. rigting voort te gaan over een î berg— en steenachtig terrein, totdat men een 4 tal uren na dien plotseling af— — daalt in eene schoone vlakte. p Is het rijden van 18 à 14 palen over een naakt en steenachtig terrein, in de brandende zon, vooral in de laatste dagen van Julij, als wanneer alles een droog en verschroeid aanzien heeft, ver van aangenaam, het wordt E vergoed door de wezenlijk schoone vallei, welke men alsnu vóór zich heeft. Staande op eene hoogte van 250 à 300 vt, heeft men het gezigt op een prachtig, vlak terrein, waarvan de vruchtbaarheid al dadelijk in’t oog valt en — waar honderde karbouwen en paarden grazen. Het is de vlakte van Memboro, _ aan de westzijde waarvan de rivier van dien naam stroomt en langs welke $ rivier de verschillende negorijen zijn gelegen, behoorende tot het landschap of rijk van Memboro. Ln De afstand van Palmédo tot aan deze rivier wordt door mij geschat op 18 à 19 paal. Behalve de rivier van Palméêdo worden geene andere gepasseerd. — 8] — Ik zag, wel is waar, eene kleine rivier, de Péré geheeten, doch dege is in de | oost mouson van weinig beteekenis. Zij heeft alsdan niet voldoende water om in zee uit te loopen. De rivier van Memboro, welke haren oorsprong heeft in het gebergte van Anakala, is nog al belangrijk en na die van Kambéra waarschijnlijk de groot ste op Soemba, Voor kruisbooten, kotters, en vaartuigen van geen grooteren diepgang dan eerstgenoemde is zij een 4 tal palen landwaarts in bevaarbaar. Hare monding echter is zeer verzand, waardoor en door de golven vóór de monding het binnenkomen soms maeijelijk is, althans oppassen vereischt. Groote schepen kunnen in de oost mousen voor den mond, doch niet te digt bij, ankeren in 12 tot 20 vadem diep water. In deze rivier komen dikwijls praauwen van Endeh, Bima, Sumbawa en Pidjoe om met het volk van Memboro en van het binnenland aldaar handel te drijven en slaven weg te halen, wat daar nog tot de meest gewone zaken behoort. De plaats, waar de handelspraauwen in die rivier ten anker komen, heet Poti en is een paar palen van zee verwijderd. Poti maakt, als het ware, de grensscheiding uit van de vlakte van Memboro. Hier is men in de nabijheid. van vijf verschillende negorijen, elk, wel is waar, met een op zich zelf staand hoofd, doch allen behoorende tot het rijk van Memboro, als: Memboro bokoel (Groot-Memboro) ook Menoea Kalala of Barabadja geheeten met 114 huizen, Tana Kadoengoer en Og Paleendi OD Kotta ren LOM Sangmatta, „ 46 / Verder liggen nog afzonderlijk, welke tot die negorijen behooren SRO A7 Zoodat het geheel bestaat uit > 350 huizen. De beide eerstgenoemde negorijen zijn gelegen op hoogten, westelijk van de rivier en aan den zoom der hiervoren genoemde vallei of vlakte. Ten oosten der rivier en in de vlakte liggen de overige drie negorijen, Paleendi en Kotta, op een kanonschot afstand van Poti,doch alle in een omtrek van niet meer dan 3/4 uur van elkaar verwijderd. De meer genoemde vlakte doet hier en daar nog zien, dat zij in. vroegere jaren heeft gediend voor rijstkultuur. Ook aan de andere zijde der rivier, bij Poti en verder op, is daartoe ruimschoots gelegenheid. Thans ziet men er echter SN niets dan paarden, geiten en honderde karbouwen grazen. Slechts hier en daar | wordt aan den oever een onbeduidend tuintje aangetroffen. De grootere Li | zijn ver afgelegen. Padi wordt weinig, doch Higol katjang tanah en obi veel verbouwd. Aan djagong was in het laatst van Julij geen gebrek. Men verkocht 150 stuks voor één boslemmer mes. Klappers, sirih, pinang, pisang, nangka en vele andere boomen zijn daar bij menigte. Gebrek aan eten heeft het volk niet. Mogten zij ook al te veel aan de Endenezen hebben verkocht, dan zijn Anakala, Parewatana en Laura de graan— of padi-schuren voor Memboro. De vrouwen maken veel werk van het bakken van eene zeer goede soort aardewerk, als potten, pannen enz. welke aan vreemdelingen zeer goedkoop worden verkocht. Memboro kumt mij voor niet rijk te zijn aan paarden. Ze zijn daarbij kleiner dan elders en ook van minder gehalte. Voor last—- of pikol-—-paard om padi uit het gebergte te halen den walen Î dienst, waartoe zij zich goed eigenen; waarschijnlijk zijn ze ook beter dan andere — paarden op Soemba geschikt voor trekpaard, omdat ze makker zijn. De landtaal is geheel verschillend van die, welke op de heen: plaatsen, oostelijk van Memboro gelegen, wordt gesproken, Enkele Soembanezen verstaan een weinig Maleisch, doch er zijn vele, die E goed Endeneesch spreken, het laatste ten gevolge van de omstandigheid, dat vele _Endenezen zich daar met der woon gevestigd en door huwelijken met het volk van Memboro vermengd hebben. | en De kleederdragt, gelijk aan die van Kambéra, is minder gekunsteld of, beter gezegd, armoediger. : f | | 3 Het gewapend zijn, vooral met de lans, geschiedt alleen bij het doen eener groote reis en niet, gelijk elders oostelijk van Memboro, alwaar het zeldzaam is buiten ’s huis een niet gewapenden Soembanees te zien, E In het wonen der Radja’s is geen verschil met het wonen van den min— Î deren man; de huizen te Memboro zijn van dien aard, dat ik niet geloof, dat op geheel Soemba ellendiger huizen worden aangetroffen. De indruk, dien de vreemdeling bij een bezoek van Radja’s en volk krijgt, 3 is, dat luiheid en armoede hunnen hoofd-zetel daar hebben opgeslagen; en_ toch wordt beweerd, dat nergens op Soemba grooter schat of meer rijkdom aan goudwerken is dan bij de Radja’s van Memboro. Gelijk hiervoren gezegd is, hebben elk der vijf negorijen een op zich zelf staand hoofd. De Radja van Barabadja (groot Mem boro) ‚ Oemboe Dalla ge- heeten, is echter Radja Tanah van het geheele rijk. Zijn negorij is daarbij verre weg de grootste van alle en hij in allen deele de voornaamste persoon, zoodat men reeds van ouds her in gewigtige zaken van algemeen belang hem _ beschouwde als het oppergezag te hebben. Ger EG De vlag en stok, door het Gouvernement aan Memboro geschanken, zijn echter niet in handen van hem, doch in die van een minder hoofd, hetgeen hoogstwaarschijnlijk aan «een misverstand moet wordeu toegeschreven. Het zeggen daaromtrent is, dat, toen eenige jaren gelegen (in 1860?) door den Resident van Timor contracten met de Radja's werden gesloten, wel alle hoofden van Memboro te Palmédo zijn opgekomen, maar, toen de stokken en vlaggen zouden worden uitgereikt, de Radja van Memboro bokoel (waarschijn lijk uit vrees) niet aanwezig was, ten gevolge waarvan de stok met zilveren knop en vlag zijn gegeven aan Oemboe Raandja, Radja van Paleendi. | Nu zijn, wel is waar, al die hoofden door huwelijken na aan elkaâr ver— want, doch zulks neemt niet weg, dat het bezit van vlag en stok door den Radja van Paleendi, die daardoor wordt beschouwd het regt te hebben om van de vaartuigen eenige opbrengsten te heffen, hem zeer wordt misgund door dien _ van groot Memboro, welken laatsten ik daarom door het geven van meêr ge- schenken deed zien, dat ik hem, Oemboe Dalla, als den voornaamste van allen beschouwde, gelijk hij dan ook in der daad is. De Radja van Paleendi, Oemboe Raandja, is met de door hem ontvangen onderscheiding (vlag en stok) zóó ingenomen, dat hij zich anak kompeni noemt, en zulks toonde door gewillig en behulpzaam te zijn en mij een groot eind van de reis te vergezellen. Men stelle zich van het gezag dezer hoofden over het volk niet veel voor. Wat zij als sterkeren aan dat volk kunnen en, als het in hun kraam te pas komt, ook wel zullen doen, is eene andere zaak; doch overigens is hun ge— zag al vrij luttel. Het rijk van Memboro kan niet geacht worden een Meramba bokoel te hebben ín den zin, zoo als de vorst van Taaimanoe, van Kambéra, Soedoe en nog eenige andere zijn. Te Memboro is het vrij levendig, hetgeen reden geeft om aan te nemen, dat het nog al bevolkt is. Mogt het met der tijd op Soemba tot eene uitbreiding van personeel ko— men, dan zou mijns erachtens o. a. ook Memboro eene plaats zijn, gewigtig genoeg om er een ambtenaar of beambte te doen verblijf houden, zoo om het land zelf en om de ligging van de plaats, alsook om den slavenhandel, welke aldaar nog gedreven wordt, en tot bescherming van het volk tegen de ver drukking, welke zij van de Endenesche schavuiten hebben te lijden. KETEWE OF LAURA. 26 palen kan de afstand zijn, gelegen tusschen Memboro en Laura, / Wanneer men de hoofd-negorij van Memboro (Menoea Kalala) verlaat, heeft men %/, uur noodig om het strand te bereiken; dan gaat men langs den zeekant naar het westen, passeert na 1!/, uur rijden de rivier Waai Wasei Á * / kl , — 90) — en Ì uur verder de rivier Kareendí, afkomstig uit het gebergte Anakala en Tanariwoe. FARO Alsnu verlaat men het strand en gaat eerst in ZZ. WW. en_ dan ed in westelijke rigting voort over een uitgestrekt grasveld. Slechts van tijd tot tijd ontmoet men eene steenachtige plek, doch over het algemeen gaat de weg over een vruchtbaren bodem, begroeid met prach tig groen gras, dat in de maand Augustus elders, althans te Kambera, niet wordt gezien. Na 2!/, à 3 uur rijden steekt men de Ketéwé-rivier over en komt aan de op een heuvel gelegen kampong Ketéwé. Die kampong, welke bestaat uit 6 groote en goede huizen, is de tuin— kampong van den Radja van Laura of Ketéwé. — | Langs die kampong stroomt de zoo even vermelde rivier, welke zich in zee ontlast. Deze rivier ontspringt uit het gebergte van Wajéwa, wordt gevoed Adan: eenige bronnen in het land van Ketéwé en haar water dienstbaar gemaakt _ aan het kultiveren van padi op sawa’s. De zoo even genoemde kampong verlatende, gaat men in Z. w. rigting weder voort over een onafzienbaar vlak terrein, waarvan de schoone en vrucht— bare bodem, voor vele kultures geschikt, bij goede bewerking rijke resultaten belooft. vane vien Laura, de hoofd-negorij van het rijk van dien naam, is + 2 uren gaans van de hier voren genoemde, aan de rivier gelegen kampong Ketéwé en even ver van zee. Behalve een legio kleine kampongs in dit landschap met 8 à dû en nego= } rijen met 40 en meer huizen, telde ik in de hoofd-negorij, welke op een steen— achtigen berg ligt, 302 huizen, vrij regelmatig naast en over elkander gebouwd, met graven in het midden, de laatsten gedekt met mooije, platte, vierkante steenen, waaronder van énorme grootte. Het rijk van Laura bevat minstens 600 huizen, welk aantal voor Soemba _ groot mag heeten. | E Ook hier wordt weder eene taal gesproken, die geheel en al verschilt met die van Memboro en de andere, meer oostelijke talen. Het bestuur is in handen van de broeders, Oemboe Koondi en Oemboe _ Mitiboro, die beiden in de kracht van hun leven zijn en zeer goed Maleisch en Endeneesch spreken. | De eerste is een 4 tal jaren geleden met een Arabier naar Grissee ver- — trokken, heeft Soerabaija, Samarang en Batavia bezocht, is gedurende een jaar d op Java gebleven en staat daardoor in beschaving en manieren boven al de rd he - Radja’s op Soemba. Djagong wordt weinig, doch padi op sawa’s in overvloed gekultiveerd. — OO] — De ploeg is niet in gebruik. Nadat de grond is onder water gezet, wordt eene massa karbouwen er door heen gejaagd, op die wijze losgemaakt, omge woeld en van onkruid gezuiverd. De aanplant geschiedt overigens op de wijze als op Java. Rijst en niet djagong is daar het hoofdvoedsel, en wordt door de Endenezen in groote kwantiteit uitgevoerd; ook door het volk van Memboro wordt veel gekocht. Voor één parang of één span met de hand dik koperdraad bekomt men een zak (!/, pikol) padi. Het koper is te Laura zeer gewild en dient tot het vervaardigen van zware arm: en voetbanden. Ook nu weder stond de een 6 tal weken geleden geplante padi zeer gunstig. Het gezigt op die overheerlijk groene padivelden, vooral in dezen droogen tijd (Augustus), was verrassend, althans op Soemba. Alle huizen zijn hoog van den grond, ruim, groot en goed, beter dan die, welke ik elders op Soemba zag. Vloer en omwanding zijn van bamboe, waar aan Laura rijk is. Voor padi en djagong zijn afzonderlijke tuinhuisjes. Karbouwen worden hier bij honderden gezien; zij zijn, evenals op Java, mak en worden als last—dieren gebezigd; men ziet ze door kinderen berijden. Duidelijk is zigtbaar, dat hier eene zekere, Soembanesche welvaart heerscht. Het gejoel der vele kinderen en de drukte der vrouwen bij het water halen geeft iets -levendigs. Men waant ‘zich hier, als het ware, in het binnenland van Java verplaatst. De klapperboom teelt weelderig en wordt in overvloed en met vruchten beladen gezien. Ook andere boomen van verschillende soorten zijn hier bij menigte en geven aan den jagtliefhebber gelegenheid om pergams en andere vogels naar hartelust te schieten. De Ketéwéêërs weten voor den rijstbouw van het water meesterlijk te profiteren en het naar hooger gelegen plaatsen goed te leiden. De Adsistent Resident, later Gouverneur van Celebes, Bakkers, die in zijn rapport over Soemba aan de Regering over de schoonheid en vruchtbaarheid van dat eiland een allergunstigst oordeel velde, zou bij een bezoek aan Laura zeer zeker zeggen, dat dit landschap alles overtreft, wat hij op Soemba zag. Ook ik zou daartoe bijna genegen zijn, ware het niet, dat ik terug werd gehouden door het schoone land van Kadoembo met zijne prachtige vlakte, vooral door het aldaar ‘meer landwaarts in gelegen gedeelte, en door hetgeen ik zag op eene reis door het midden van het eiland, tot aan de zuidkust, doch helaas! het ontbreekt op Soemba aan volk, zoo als de Ketéwéörs. De mannen aldaar baden zich in de kleine vijvers aan de bronnen onge- geneerd naakt; en van welk volk elders op Soemba kan dat worden gezegd? > 3 > 4 DD en Het land van Laura is sterk bevolkt, wat volgens mededeeling met het geheele westelijke gedeelte van het eiland het geval moet zijn. | Volgens de beide Radja’s van Laura en ook volgens anderen zou Kodi groo- ter en volkrijker zijn dan Laura. Lamboja idem. à Wanoekaka, idem. Lauli idem. Tanah Mariengi, idem. Tanah Riwoe idem, Anakala zoude zelfs zes- en het rijk van Wajéwa minstens tienmaal de volk- rijkheid van Laura bevatten. Ook zou op meer plaatsen aan de westzijde veel werk van de rijstkultuur worden gemaakt, ig | Hoe gaarne ik ook zou voortgegaan zijn tot aan de negorij Koda, gelegen aan de westkust van het eiland, en hoezeer ik verlangde om het binnenland — aldaar te bezoeken, moest ik toch daarvan afzien, omdat onze paarden ge drukt, mager en vermoeid waren en vooral voor de terugreis, naar Kabaniroe dienden gespaard te blijven. E Paarden in leen of huur te krijgen gaat niet gemakkelijk, al is men ook op Soemba in het land der paarden. Gehechtheid aan zijn paard en wantrou— wen in den vreemdeling doen den Soembanees er niet of althans noode twe over— gaan zijn paard af te staan. Ik zou den Radja hebben kunnen dwingen mij te helpen en hoogst waar 3 schijnlijk geslaagd zijn, doch dwang is niet het middel om vertrouwen te ver— werven en voor ambtenaren vooralsnog niet de weg, welken zij op Soemba moeten inslaan, vooral niet op ver afgelegen plaatsen, waar het volk van het Gouvernement of van ambtenaren nog weinig heeft gehoord en niets gezien. f Om die reden en ook wegens gebrek aan genoegzame geschenken (op Soemba bij het doen van reizen zoo onontbeerlijk) moest ik van mijn verlangen om de reis verder uit te strekken voor ditmaal afzien; wat mij te meer hinderde, om= dat ík zoo gaarne het binnenland aldaar (Anakala) had willen bezoeken, al— waar volgens geruchten een groot zoet—water-meer zou zijn, en welk landschap den naam heeft van het schoonste en vruchtbaarste gedeelte van Soemba uitte maken. | k Wij hopen echter later op die reis terug te komen. Alhoewel ik over de ankerplaats vóór de Ketéwé-rivier met zekerheid niets durf zeggen, zoo geloof ik toch, dat zij niet veel minder is dan die voor Mem- boro en dat in de Oostmouson groote schepen op +-20 vadem diepte en kunnen ankeren. Volgens Oemboe Koondi, den Radja van Laura, zou van tijd tot tijd daar wel eens een schip komen om paarden te koopen. dn ÓÌ a Wij keeren dus naar Kabaniroe terug om van daar uit een paar plaatsen te bezoeken, welke oostelijk van Kambéra zijn gelegen. SOEDOE, De Kambéra-rivier is bij hoog water niet, en bij laag water slechts op twee plaatsen te paard te doorwaden, n. L, bij Kabaniroe en bij Tandoelanga— _ loengoer; andere oversteken zijn te ver af. In de westmouson is zij dikwijls niet te passeren. Wanneer men te Ka- _ baniroe, — daar, waar de Kontroleur woont, — de rivier oversteekt en in oostelijke rigting gedurende een groot half uur goed doorrijdt, bereikt men de rivier van Palamandjéli en een paar paal verder de kampong Kawaugoe. Vorengenoemde rivier, welke met uitzondering van springvloed of bandjir ten allen tijde is te doorwaden, ontspringt in de nabijheid der negorij Waai Em- bidi en ontlast zich aan of in den mond der Kambera-rivier. Bevaarbaar is zij niet, doch kleine praauwen kunnen in de monding komen. Van de Kambéra-rivier tot aan Kawangoe, — eene schoone en onafzienbare uitgestrektheid, begroeid met vele lontarboomen, — wordt de vruchtbare bodem onbenut gelaten. _ Men gevoelt zich aan die zijde der rivier niet meer veilig, want te Ka- __wangoe woont (zooals de Soembanees zegt) „de Meramba kaborang” (Radja brani.) Niet ver van Kawangoe zijn nog de overblijfselen van een steenen muur, [overblijfsel vande groote negorij Soedoe, welke een 40 tal jaren geleden ten gevolge van oorlogen en verwoesting is verlaten. Het volk, genoodzaakt naar het gebergte te vlugten, vestigde zich later in de nabijheid van Tidas, Z. W. gedeelte van het eiland. Een 8 tal jaren geleden hield de radja uit de berg-negorij Leewa pakoe te Lawanapoe (Kambéra) verblijf, van waar hij werd verdreven door den vorst van Bata Kapédoe met behulp van den Arabier Sjarif. Hij vestigde zich toen in de buurt van het vroegere Soedoe, waarheen hij werd gevolgd door volk uit Leewa pakoe en Kambéra, ten gevolge waarvan de nieuw gestichte negorij Ka wangoe, met de omliggende kampongs, langzamerhand weder den naam van Soedoe heeft gekregen, Te Karangoe, de hoofd-kampong, woont de vorstelijke familie. De Radja, Oemboe Diké, vreest zijnen broeder, Oemboe Toengoe, dusdanig, dat hij hem toelaat, zich al het gezag aan te matigen en daarbij zeer roofzuchtig, wille- keurig en zelfs wreed te werk te gaan. De namen der kampongs, tot het tegenwoordige rijk van Soedoe, ook Ka wangoe geheeten, behoorende, zijn: Kawangoe, hoofdkampong . met 48 huizen. Paraiy Klokaudoernsvsan Died p Ú " Per transportere 55 huizen. ed Per transport. 55 huizen. Praij-Kamarde versn enke Wes Hb 5 La :Koomboe. „awe wr 5 7 Koomboe Kajoonga . .. wv 5 / Samba Kawoendoet . . . 8 7 Lia: Kalisise is fette maten 7 / Paraij Pasiengi. a hen alen 8 / 8 Paloemoersie asen abs deer wt 4 Pi Paleendi sn Laren pete Ade 77} 6 H Kottah,djoenee mm Mak Jever 2 # Kambotar tamatustae Mane et ren ] Tien Paté dur ouse 2 / „Kilhbatoestidtan vats ies emtin Á 7 Lasbambonese nh Ast ns 9 fi Verspreid sentire vee B hi arpa dij / Totaal. . . 152 huizen. De meeste dezer kampongs liggen aan de Nn sommige. 100 à 120 vt. hoog. Het bergachtig gedeelte, waarop Paraij Kloka liet, bestaat uit kalkgrond, waarvan de steenen dienen tot vormen voor de koperen bellen, welke de Soem- banezen zoo gaarne onder de keelholte van hun paard hangen. Ofschoon niet voldoende, zoo wordt toch een tamelijk Ben van den grond voor tuinen gemaakt. Velen hunner hebben daarbij ook nog tuinen op verren afstand, sommigen _ zelfs uren ver van de kampong tegen berghellingen aangelegd, alwaar zij min— — der moeite hebben met alang-alang en gras. k NE Oemboe Toengoe zelf profiteert van de sawavelden te Kadoembo. Deze — Radja, die bij afwisseling te Kawangoe, Kadoembo en in het len te Leewa pakoe verblijf houdt, wordt genoemd: Meramba Leewa, ook Meramba Kawangoe (Soedoe) of Meramba Kaborang (Radja brani.) Hij is de zwager van de Radja’s van Taaimanoe, Melolo en Kapoendoe. Niet alleen met hen, doch ook met die van Bata Kapédoe en met nog — vele andere negorijen leeft hij door zijne roofzucht in vijandschap; ook met — Sjarif was hij vroeger onwel, wat echter is bijgelegd, zoodat deze twee thans boezemvrienden zijn. Hij wordt over het algemeen zeer gevreesd en gehaat; en het is waar— schijnlijk toe te schrijven aan hunne verwantschap met hem, dat zijne vijanden — er nog niet toe zijn overgegaan om met vereende krachten hem ten onder te brengen; naarbij nog komt gebrek aan eenheid en lafhartige vrees, het laatste vooral eene reden om een openlijken aanval op dien „Meramba Kaborang” niet te durven wagen zonder hulp van Endé of Savoenezen. Hij is valsch, kwaadaardig, koppig in den hoogsten graad en bloeddorstig. Het aantal menschen, welke hij uit wraak of om zich met hunne goederen _ te verrijken heeft laten ombrengen, is belangrijk; menigen moord heeft hij met sl . _ eigen hand bedreven. Behalve zijn eenigen vriend Sjarif wantrouwt hij elkeen; en de grondtrek _ van zijn karakter is lafhartigheid. E Jegens den resident Coorengel toonde hij zijne koppigheid door te weigeren aan de oproeping gevolg te geven; hij is dan ook gewoon te zeggen, dat hij ‚ alleen de Radja is van Soemba en al de overige slaven zijn van den resident, met wien hij niets wil te maken hebben. Het laatste was ook het geval met de op Soemba geplaatste ambtenaren, aan wie hij brutaal weg weigerde een bezoek te brengen en tegen over welke hij eene alles behalve vriendschappelijke houding gewoon was aan te nemen; waartoe de hem opgelegde paarden—boete aanleiding had gegeven. Die amb— tenaren verkeerden hierdoor in eene tamelijk valsche en ver van aangename. ‚ positie, hetgeen is te begrijpen, wanneer men weet, dat die vorst (welke te lafhartig is om openlijk een vijandelijken aanval te wagen) zich meermalen in vijandigen zin over het Gouvernement uitliet en te beschouwen is als een man, die als sluipmoordenaar tot het doen van veel kwaad in staat is. Genoeg, door onze handelingen tegenover andere Radja’s en jegens het volk, zoowel van Kawaügoe, als van andere negorijen; door veel geduld, en door eenige bijkomende zaken, waarover hier de plaats niet is om uit te wijden, is de ‚koppige Oemboe Toengoe in zoo verre overwonnen, dat hij in den laatsten tijd meermalen in vriendschappelijken zin bij den kontroleur bezoeken heeft gebragt. De ankerplaats vóór Soedoe is zeer goed. Meermalen komen daar groote schepen op 15 à 16 vadem diepte ten anker om paarden te koopen, wanneer aan het strand aldaar een huisje en stal gebouwd worden op dezelfde wijze als te Waaingapoe, gelijk vroeger is vermeld. De omstandigheid echter, dat de Radja van Soedoe, in navolging van Sjarif, de handelaren wil dwingen, behalve + f 100 voor ankerage geld, nog f 3:— voor ieder paard, dat wordt uitgevoerd, op te brengen, doet conflicten ontstaan, welke de handelaren huiverig maakt terug te komen. KADOEMBO. Van Kawangoe in oostelijke rigting gaande, komt men na iets meer dan Eeen paal te hebben gereden aan de Soedoe-rivier, op wier bevaarbaarheid is toe te passen wat van de Palamandjéli is gezegd. den dd Aan den oever ziet men eenige huizen, bewoond door slaven van den Radja, En belast met het toezigt over zijne karbouwen en paarden, welke hij hier en ver— der op laat weiden. Alsnu loopt het terrein een weinig hooger op en wordt kaal en steenachtig. Na ruim 3 uren rijden komt men aan de vlakte van Kadoembo. De weg van de Soedoe-rivier af is, wel is waar, weinig golvend en over het algemeen vlak; ook vinden de paarden er meer dan voldoend voedsel, doch zulks neemt niet weg, dat dit land in het drooge jaargetij er vrij dor uitziet. Behalve een klein boschje, Papoe genaamd, in de nabijheid waarvan men nog een ringmuur ziet, overblijfselen van eene vroegere negorij, en in dat boschje zelf een kleine wel, den reiziger voldoende water gevende om zijne dorst te lesschen, ontmoet men gedurende dat traject niets dan van tijd tot tijd een troep grazende paarden (eigendom van den Radja van Soedoe), terwijl men hier — en daar een alleen staanden boom aantreft. | Ten noorden ziet men op een verren afstand de zee. Aan het strand is hier en daar moeras en boschachtig; op vele plaatsen — staan zelfs zeer groote boomen, waaronder ook de bébak boom. } Bij Ts. Batoe Ata o. a. is een tamelijk uitgestrekt terrein met hout begroeid, waaronder geschikt voor masten. De beste sparren worden van daar en van Kadoembo gehaald. Van al dat hout is echter op reis naar Kadoembo niets te zien wegens te groote afstand van de zee, In de vlakte van Kadoembo gekomen, is het wezenlijk treffend, hoe gunstig de bodem afsteekt bij het zoo even verlaten, ietwat hooger gelegen terrein. Men is alsnu daar, waar de grond vlak is zonder golving; waar het eras d zelfs in den droogsten tijd van het jaar groen, de bodem allervruchtbaarst is; waar duizenden en nogmaals duizenden lontar-boomen staan, en waarvan de uitgestrektheid niet is te overzien. Die vlakte doorsnijdende, komt men aan de rivier van Kadoembo, welke _ ontstaat uit den berg Pengadoe en zich in N. W. rigting in ‘zee ontlast, Aan hare monding komen wel eens praauwen, maar zij kunnen die rivier slechts weinig opvaren. Om van Kabaniroe tot aan den mond dezer rivier te komen zijn 5!/, à 6 uur te paard rijden en goed aanstappen noodig. j De gewone ankerplaats voor groote schepen is op een kanonschot oostelijk Î van die rivier op 7, 8, 10 en 12 vadem diepte. Ook hier slaan de paarden-handelaars aan strand een huisje en stal op, en graven zich een put voor drinkwater. Ik zag in het laatst van Junij door de equipage der voor Kadoembo liggende bark Kolatan, op miet verder dan 40 passen van ’tstrand een put— graven, welke op niet meer dan één vadem diepte overheerlijk drinkwater gaf en meer dan voldoende was om de geheele bemanning en al de paarden te drenken en alle leggers en tonnen aan boord te vullen, | =D) komt men aan de tuinkampong van Lakipoera, zoon van den gewezen Radja van Kadoembo. Ook de Radja van Soedoe heeft op kleinen afstand van daar eenige huizen en tuinen. Nog zijn er kabisoe’s uit Kambéra, die hier tuinen hebben aangelegd. Ook houden eenige Savoenezen daar verblijf. Van daar een & tal palen verder het land in ligt de kampong Rara Mata, welke vroeger eene groote kampong moet geweest zijn, doch nu staan er nog slechts drie huizen, bewoond door de familie van Lakipoera. | 8 Wanneer men van de monding der rivier landwaarts in + 1 uur rijdt, 3 4 | $ 8 | ‚ Bene reis daarheen is eene wezenlijk genotvolle reis door het frisch groene, dat men overal rondom zich heeft, zelfs in den droogsten tijd van het jaar (Sep tember en October). Men passeert de overblijfselen van eene, in vroegere jaren groote, Savoe- nesche kampong, ook van eene Endenesche kampong, wier bewoners door de Savoenezen zijn verjaagd. Eindelijk den steenen ringmuur van de hoofd-nego— rij Kadoembo, gelegen op een berg, aan den voet waarvan de vruchtbare bodem heeft gediend voor padi-aanplant op sawa's. In die negorij was de vader van Lakipoera Radja. In de stribbeling tusschen de Savoenezen en Endenezen werd ook hij ge— wikkeld. Hij verliet met zijn volk Kadoembo, ging diep het land in wonen, stierf en werd door zijnen broeder in de regering opgevolgd. Lakipoera, te Kadoembo teruggekeerd, heeft daar nu niet veel meer te beteekenen dan een kabisoe bokoel. Hij staat op goeden voet met den roof- zuchtigen Radja van Soedoe, welken hij zeer vreest en op wiens paarden en kar- bouwen (vm dien vorst te believen) hij een wakend oog houdt. Hij zelf is arm; bijna al de paarden en karbouwen aldaar zijn het eigendom _van den Radja van Soedoe. Kadoembo moet thans niet meer worden beschouwd als eene negorij. Het is de plaats bij uitnemendheid voor tuinen en voor de paardenteelt. Het aantal huizen, hier en daar verspreid, gaat miet boven de 2 In de west mouson wordt daar padi en twee malen, door Eelen zelfs drie malen, djagong geplant. De tuinen kunnen onder water worden gezet met behulp van de spruitjes, genaamd Lakanoro, Lamatiri, en Lamaudatang, die hun water in de buurt van _Wangi-aau ontvangen. De Kadoembo-rivier is omzoomd met tamarinde en andere boomen, waar onder ook de bébak (atap): Mogt het Gouvernement er ooit toe over gaan op Soemba eene paarden— stoeterij in het leven te roepen, dam zou Kadoembo de plaats bij uitnemendheid daarvoor zijn. Want bij overvloed van voedsel voor de paarden, kunnen zij, die het opzigt op die beesten houden, indien zij landbouwers zijn, door het bewerken van den grond zich alles verschaffen, wat, en zelfs meer dan noodig is. 7 NOg Ook voor eene volkplanting van de, als het ware, van suiker levende Sa- voenezen en Rottinezen is Kadoembo, zoo rijk aan lontar-boomen, bijzonder aan te hevelen = BERG-NEGORIJEN. SAMPAREENGOE. Deze negorij ligt ten 4. W. van en boven Taaimanoe. Van laatstgenoemde negorij gaat men langs het strand gedurende een uur, nu en dan door het mulle zand, hetgeen op den duur voor de paarden ver— moeijend is. Bij de Nangamissie-rivier neemt de weg eene andere rigting. Deze rivier, niet te verwarren met de rivier van Nangamessi, gelegen tusschen Taaimanoe en Waaingapoe, is, evenals die van Taaimanoe, in de oostmouson droog en heet daarom missi (droog). Beide stroomen zijn dienten— gevolge door mij niet onder de rivieren opgenomen. Om reden alleen in den regentijd in die rivieren water gezien wordt, heeft de Radja meermalen karbouwen vleesch aan de Taaimanoe-rivier te eten ge geven, opdat zij voedsel zoude hebben ten einde ook in de oostmouson water te | kunnen afvoeren; doch, vermits dat offeren tot dus verre vruchteloos was, heeft hij er in berust. Hij wil het echter nog éénmaal beproeven en is van plan: te Kabaniroe vóór de kontroleurswoning een karbouw te doen slagten, wat natuurlijk zal helpen. Bij de Nangamissi-rivier gaat men links af en bijna dadelijk den bergop, als wanneer men een weg aantreft, die meer dan slecht mag heeten. De meest begane en, zooals ilk moet aannemen, ook de kortste weg naar Sampareeïigoe is een voetpad met hier en daar vastliggende groote steenen, welke als bezaaid zijn met ontelbare, scherpe, kantelige en losliggende kleine steenen. Het klimmen wordt niet alleen moeijelijk, maar men moet ook de paarden goed in de hand houden om niet te storten. Aangenaam mag die togt niet heeten. Boomen worden schaars gezien. Het gras groeit tusschen, ja ik mag wel zeggen, op de steenen welig genoeg. Op zekere hoogte heeft men een zeegezigt, dat nog al schoon is. De praau wen in zee schijnen alsdan speelgoed. Eindelijk komt men op eene vlakte, welke vrij uitgestrekt is, aen voor het grootste gedeelte uit steengrond bestaat; boomen of planten worden er niet veel gezien. Vermoedelijk ligt die vlakte + 650 voet boven de zee. Sampareengoe ligt aan een der uiteinden van de vlakte, juist dáár, waar diepe valleijen de vlakte met steile wanden begrenzen. Door die wanden is de hoofd-negorij tegen een inl. vijand nog al versterkt, terwijl daar, waar de natuur te kort schoot of niet behulpzaam was, een muur van los op elkaar gestapelde En steenen, ter hoogte van meer dan eene manslengte bij eene dikte van — 4 voet, de versterking voltooit. Aan dien muur is eene geschiedenis verbonden, omtrent welke ik echte — 99 niet meer kan zeggen, dan dat de Radja van Larentoeka (oost-Flores) den muur zou hebben gebouwd. In de hoofd-—negorij staan 28 groote en ruim gebouwde huizen onregelmatig door elkaar. Achter het huis van den Radja bevinden zich de graven, waarvan slechts dat van den grootvader van den tegenwoordigen vorst door zijne bij— zondere grootte en door een weinig metselwerk, dat Endenezen daaraan hebben gemetseld, de aandacht verwekt. In de negorij zijn een 25 tal klapper, een tamarinde en eenige waroe-boomen. Buiten de hoofdkampong liggen op verre afstanden > 70 huizen verspreid. In de valleijen aan den voet des bergs zijn eenige djagong-tuinen, terwijl op grooten afstand van de negorij, waar een broeder van den Radja woont, nog eenige groote tuinen liggen. Het drinkwater wordt gehaald uit bronnen, waartoe dalen en klimmen noodig is. De weinige geschiktheid van den grond voor kultuur doet zoowel den Radja als velen van het volk te Taaimanoe aan het strand wonen. Die vorst heet Oemboe Gaba, over wien hiervoren onder Taaimanoe reeds is gesproken. Twee zijner broeders, Oemboe Boekoe en Oemboe Sina wonen te Sampa- reeigoe, de eerste in, de andere buiten de negorij Oemboe Boekoe, het orgaan van den Radja, is met den kontroleur zeer bevriend en komt dikwijls te Kabaniroe. Het aantal huizen, tot het rijk van Sampareengoe behoorende, kan geschat worden op — 100 en de afstand van de hoofd-—negorij tot aan Kabaniroe op 14 à 15 paal. NDATAR. Van de reede Waaingapoe of Nangamessi heeft men in W. rigting het ge— zigt op den tafelberg Ndatar, welke de hoogste top is in den omtrek van Kambéra, maar toeh vermoedelijk niet meer dan — 900 voeten boven de zee ligt, al- hoewel die top, van uit zee gezien, hooger schijnt. De afstand van Kabaniroe tot aan de kampong Ndatar, gelegen op den top des bergs, bedraagt 8 tot 9 paal. Van dien top kan men ten oosten geheel Kambéra overzien, ten N. W. ontwaart men Sampareengoe en ten Z, O. ziet men Bata-Kapedoe. Op den berg Ndatar zijn slechts weinige klapper-boomen, doch andere boomsoorten met duurzaam hout zijn er onderscheidene. De tuinen liggen aan den voet des bergs. Het geheele rijk van Ndatar bestaat uit: kampong Ndatar met S huizen. Per transport & huizen, penn eN kee Per transport 8 huizen. Kampong Latang „ 10 7 „ ___Waai-rau y 6 / Hier en daar verspreid 11 # Te zamen 835 huizen. Alleen de eerste kampong ligt op den top des bergs, terwijl de beide an- dere aan den voet zijn gelegen, t. w. Latang ten Z. O.en Waai-rau ten zuiden — van Ndatar, en wel beneden in een ravijn, alwaar men van den aanplant van pinang-boomen veel werk maakt. Oemboe Jéwa Kalimanda is de zoogenaamde Meramba van dat landschap; hij is een ana Mendamoe en tevens tijdelijk wd. Radja van Kambéra, zoodat hiervoren reeds met een paar woorden over hem is gesproken. __BATA-KAPEDOE. Deze berg-negorij, westelijk van Kambéra gelegen, is van Kabaniroe uit tezien. Men zoude denken haar in een paar uren te kunnen bereiken, doch de vele kronkelingen van het voetpad maken minstens 41/, uur rijden goed noodig. Wanneer men het land van Kambéra en de daartoe behoorende kampong Lasaroe achter zich heeft, wordt de weg berg en steen— achtig. Vooral is dat het geval in de nabijheid der negorij. Het moeijelijkste gedeelte van de geheele togt is het beklimmen van den Ì berg, waarop Bata Kapedoe ligt. Onwillekenrig vraagt men zich onder het stijgen af, hoe het mogelijk is, daf men in eenland, waar het niet aan goede en vrucht bare plaatsen ontbreekt, de steenachtigste en moeijelijkst bereikbare plek tot verblijfplaats heeft kunnen uitkiezen, waar de vrouwen en meisjes dagelijks eenige malen een half uur dalen en klimmen moeten om drink water uit de rivier aan den voet van dien berg te halen. Geen andere reden kan voor die vreemde keus besaan hebben dan dat men zich daar veilig gevoelde voor roofzuchtige vijanden, Men passeert op den weg daarheen: de rivier Téna Watoe, Ï 7 Waaìi Lawar, „py _Téna Watoe ten tweede male. # „__Lokoe Lakalisi. De laatstgenoemde, welke snelvlietend is, moet men op een half uur afstand van Bata Kapédoe oversteken. ú Het gebruik wil, dat men aan den oever van dien vliet onder twee scha duwrijke boomen halt houdt en aan-een steen offert. : De negorij Bata-Kapédoe ligt boven op het plateau des Been, op eene nas vermoedelijk van 800 vt. boven de zee, | eo ee | Behalve op een paar plaatsen, waar men, — en dan nog zeer moeijelijk, — die negorij al klimmende kan bereiken, wordt dat plateau bijna aan alle kanten begrensd door diepe valleijen met steile warden. Aan die grenzen staande, is het gezigt in den afgrond, dien men vóór zich heeft, duizeling wekkend. In N. O. rigting heeft men het gezigt op de reede van Waaingapoe. Aan de andere zijde, doch lager ziet men een groep klapperboomen, waar de negorij Djeriek ligt, op het oog niet verder dan een kanonschot. Bata Kapédoe telt + 90 huizen, n.l. 35 in en 55 buiten de hoofd-kampong. De Radja heet Oemboe Daij en wordt als een groot persoon (Meramba bokoel) beschouwd. Hij was vroeger een kwaad heer (Meramba bêni) en een gevaarlijk vijand. Voor zeer kleine misgrepen liet hij zijne ondergeschikten om het leven brengen en bovendien nog diegenen, met wier goederen hij zich wilde verrijken, zoodat hij menigen moord op zijn geweten heeft, Hij kan 46 jaren oud zijn, heeft echter sterk geleefd, is nog zeer zinnelijk en teekent daardoor ouder dan hij is, zoodat van de weleer alom gevreesde Oemboe Daij niet veel meer is overgebleven dan een verwijfd en zinnelijk oud man, een viesen sirih-kaauwer. | Vóór de woning van den Radja staan eenige staken in den grond, op de punten waarvan zeven menschen hoofden zijn gestoken. | Deze hoofden zijn van verslagen vijanden, menschen uit Soedoe. De Radja van Soedoe en van Bata Kapédoe waren vroeger intieme vrienden, maar die vriendschap is tot zulk eene vijandschap overgeslagen, dat het thans Oemboe Daij's grootste genot zou zijn, indien hij zijn ouden vriend eigenhandig kon vermoorden. Ì Er waren dan ook gedurende mijn verblijf ten zijnent twee onderwerpen, waarop hij telkens terugkwam, t. w. 1“ oorlog met Soedoe, waarbij hij door mij wenschte geholpen te worden, en 2° medicijnen om te kunnen voldoen aan zijn wellust, waartoe hij onver- mogend was. Zijne voornaamste vrouw is eene Melolosche princes. Zij kan iets meer dan 80 jaren oud zijn, ziet er lief uit, en is vrolijk en gastvrij. Zij heeft echter de onhebbelijkheid van om alles te vragen en hield niet op met als een kind te bedelen, voordat zij in het bezit was van de nieuwe halve guldens, welke uit mijn zak waren gevallen; daarbij geheel en al ver getende de geschenken, welke zij reeds van mij had ontvangen. 4 Is regtvaardigheid en vriendelijkheid de weg tot het verwerven van ver—- trouwen op Soemba, toch is dat alleen niet voldoende. Hoofdzakelijk naar hetgeen hij krijgt, beoordeelt de Soembanees, en vooral de Radja, anderen. Gaandong, de vertrouweling van Oemboe Daij, is een Soembanees, die door het plegen van veel kwaad zich heeft berucht gemaakt en met zijn meester | in er steeds op peinst om Soedoe ten onder te brengen. Toen die man mij bezocht, was ik natuurlijk beleefd en vriendelijk jegens hem, doch de zeven hoofden - op palen, welke juist vóór mij stonden, maakten, dat ik in hem den eersten Soembanees zag met een echt moordenaars-gezicht, waartoe de blik uit de onaan— gename, grijskleurige oogen (op Soemba een vreemd verschijnsel) veel bijdroeg. De tuinen van het volk liggen op grooten afstand van de negorij. Velen hunner hebben zelfs tuinen op Kambéra’s grond, waardoor zij zich als burgers van beide negorijen beschouwen en Oemboe Daij, die van oudsher een voornaam vorst heet te zijn, vroeger invloed uitoefende op het volk van Kambéra. Zelfs niet lang geleden had de bevolking van Kambéra nog veel van zijne roof- en moord-zucht te lijden, doeh door de plaatsing van ambtenaren durft hij nu niet meer aan hen tornen. ; Ik schat den weg van Kabaniroe tot aan Bata Kapêdoe op + 13 paal. Tot het gebied van den Radja van Bata Kapédoe behoort ook de neger Kiritana, waarover later een en ander zal worden. gezegd. Á DJERIEK. Van Bata Kapédoe naar Djériek zijn 2!/, uur rijden noodig, alhoewel beide negorijen oogenschijnlijk veel digter bij elkaâr zijn gelegen. Gedurende dit traject is het eene aaneenschakeling van klimmen en dalen over bergen, waaronder enkele van meer dan 150 vt. hoogte. Aan den voet van den berg Djériek druipt het water in een kom, waaruit het drinkwater door de vrouwen onder een moeijelijk dalen en klimmen van + een half uur wordt gehaald. Dat water loopt onder en tusschen de steenen door en vormt een klein beekje, Waai Roka geheeten, dat wij op '/, uur van dat punt passeerden. kast Bij het naderen van het huis van den Radja, Oemboe Dawa Samba ka Wasa, gelegen op den berg in het midden der negorij, zag ik een paar jonge lingen en eenige vrouwen de vlugt nemen; praten of schreeuwen hielp niets; zij bleven weg. Ik ging dus op het geluid van een schreeuwend klein kind het ies binnen, vleide mij naast het kind neêr, gaf het tot speelgoed eenige koralen en wachtte geduldig af, wat komen Bo | Het duurde dan ook niet lang of het huis werd bestormd door vrouwen, gewapend met gevlochten mandjes, beladen met sirilr en pinang. Vier harer boden mij bevende de sirih aan, met de verzekering, dat zij voor den Meramba bara (witte koning) bevreesd waren. Zij waren de vier vrouwen van den Radja, die met zijn volk op de var— kensjagt was en een uur later te huis kwam. Hij is een man van omstreeks 40 jaren, heeft een ruw en flink voorkomen en iets goedigs in zijn gelaat. ike ik Le — 108 — Dat goedige uiterlijk is echter niet. veel te vertrouwen, want de be- volking staat als roofzuchtig bekend; en de Radja zal wel gewoon zijn hen vóór te gaan. Djériek is eene schoone negorij met 28 goede huizen, welke een aangena— men indruk maken. Ofschoon ook steenachtig, is de grond er toch tamelijk vruchtbaar. Er zijn zeer vele klapper-, pinang-, sirih- en pisang-boomen en vele andere schaduwrijke boomen, in welke laatsten pergams, poenì’s en duiven wemelen. De tabak groeit er welig. Behalve varkens en eene groot soort van geiten ziet men er geen vee. De paarden grazen in de nabijheid der tuinen op ver- ren afstand van de negorij, zoo ook een groot aantal karbouwen, eigendom van den Radja. Djériek is eene plaats, welke tot het drijven van handel den Endenees in vroegeren tijd lokte. Hij blijft er echter van daan, sedert die negorij door de Endenezen is uitgeplunderd en verbrand, hetgeen een 6 tal jaren geleden heeft plaats gehad. Over het algemeen is de Djerieker nog al werkzaam, blijkbaar uit de vele en groote tuinen, door hem op verren afstand van de hoofd—negorij aangelegd. Het aantal huizen, tot het rijk van Djériek behoorende, bedraagt —+ 80. De Radja is, wel is waar, onaf hankelijk, doch vreest den vorst van Bata _Kapédoe zóó zeer, dat Oemboe Daij niet alleen wordt ontzien, maar ook door den _ Radja van Djériek wel eens wordt gehoorzaamd. Om deze negorij, welke vermoedelijk 700 vt. boven de oppervlakte der zee het, van Kabaniroe te bereiken moet men een weg van —+ 20 paal afleggen. TARIMBANG EN ANDERE PLAATSEN. Wij zullen eindigen met een — voor een groot gedeelte — uittreksel uit het ‚door mij aan den Resident van Timor aangeboden verslag, behelzende de be- schrijving eener reis door het midden van het eiland tot aan Tarimbang (zuid kust van Soemba), waaruit ook zal blijken, wat het reizen door dit onherberg— zame land voor de ambtenaren eigenlijk is. 8 November 1867. Ik vertrok heden ochtend ten 7 ure van Kabaniroe met den tolk en 5 policiedienaren. Van deze laatsten waren 4 van geweren voorzien, de tolk van een lans en ik van een paar revolver pistolen. Gepasseerd ten 7" 20m de Téna Watoe rivier bij Pajéti en ten tweeden male ten 7“ 40P bij Lasaroe. Hier werd mijn gevolg vermeerderd met den Soembanees Kapoe Endang, diens zoon en 2 volgelingen. | Het was aardig te zien, hoe zij zich verheugden met, ja zelfs trotsch waren op de vuurwapens, welke wij bij ons hadden, Van daar om 9% vertrokken en ten l uur halt gehouden om de paarden te vn 0d == doen eten in de nabijheid van een klein stilstaand water, Mata-waai-paraij- 4 mabotoe geheeten. Paraij mabotoe is eene sedert eenige jaren verlaten kampong. Om 2 uur van daar vertrokken, reden wij westelijk langs de berg-ne— gorijen Bata-Kapédoe en Djériek en kwamen ten 6“ 15’ aan een tuinhuisje van den Radja van laatstgenoemde negorij. Over den weg van Kabaniroe naar Bata- Kapédoe en Djériek, 400 ook over die negorijen zelve, is hiervoren reeds een en ander gezegd. Van Mata-waai-paraij-mabotoe af is de weg goed. Al spoedig wordt het steenachtige minder en begint de bodem een meer 4 vruchtbaar aanzien te krijgen. Hier beginnen dan ook de tuinen van het volk — van Djériek, welke meest alle zijn aangelegd in valleijen tusschen bergen. Uren achtereen langs tuinen rijdende van de Djeriekers, bespeurt Eer dat het, volk hier niet lui is. Ehr In deze tuinen zag ik voor het eerst op Soemba ananas geplant; ook sche — nen die tuinen onderling te wedijveren om het bezit van het soa mogelijke — aantal papaija-boomen. Ofschoon men in de laatste uren geene rivieren passeert, is hier toch alom | geen gebrek aan drinkwater. Het volk, in de tuinen verblijf houdende, haalt zulks uit de bronnen, welke hier en daar aan den voet van een berg worden 4 aangetroffen. Ik telde er vijf, door mij zelf gezien. j ii b De Radja van Djériek kultiveert een weinig padi; ook eenige mindere Soem- — banezen doen dat. 4 Wij werden in zijn tuinhuis onthaald op ongaar gekookte rijst en een klap d perdop bron—-water. De omstreken zijn vruchtbaar en zelfs in den droo tijd van het en E vinden de paarden hier groen en goed gras. In het huis, meer gelijkende op een hok, was op de ongelijk gelegde stokken niet te slapen; ook werd ik door het énorme aantal ratten er uitgejaagd. Ik bragt den eersten nacht onder den blooten hemel door. 9 November. — Om 6!/, uur van daar vertrokken; ten 7 uur gepasseerd E de snelle vliet Kedarang, komende uit den berg Kambaroe-sisoe. É Om 8 uur reden wij langs een uitgestrekt bosch, Omang-oetoe—manoe geheeten. Dat énorm uitgestrekte bosch en zoo vele andere, welke ik op mijne reis langs reed, zijn de schrik voor den Soembanees. Immers daar groeit de ai-nitoe (Sandelhout of Kajoe Tjendana). k Men durfde er niet ingaan en ik wilde de welwillende Soens die | ik bij mij had, niet ontstemmen door daarop al te sterk aan te dringen. Het ontging mij niet, dat de voor mij rijdende tolk, Soeroelandja, zijd hoofd, zooveel mogelijk, van dat vreesverwekkende bosch afgewend hield. Die man is trouwens lafhartig bang en heeft een hart als een garnaal. 8 — 105 — Alleen zijn vertrouwen in mij kon hem doen besluiten meê te gaan, wat echter zonder het meênemen van vuurwapens toch niet zou zijn gebeurd. Bij gevaar ben ik zeker, dat mijn tolk de eerste zal zijn, die wordt gemist. In het zoo evenvermelde bosch zag ik hooge en prachtvolle boomen van verschillende houtsoorten. Toen wij het voor de helft waren omgetrokken, had een oppasser de on— voorzigtigheid met zijn geweer tegen het hoofd van mijn paard te stoten. Het dier, dat voor zulk eene reis niet mak genoeg en al te schichtig was, vloog met mij eene nog al steile laagte af, viel en deed mijn hoofd met de steenen zóódanig in aanraking komen, dat het water uit de langs het bosch stroo mende Kedarang mij zeer te stade kwam en wij eerst een groot uur later de reis konden voortzetten. | Om 11 uur gepasseerd de rivier Lokoe-rimandi, en om 12 30’ de ri- vier Ta-Koudjak. Beiden zijn afkomstig uit den berg Maandas en ontvangen tevens water uit het Leewa-gebergte. De Kambera-rivier wordt door deze twee rivieren, zoo ook door de hierveren genoemde Kedarang, gevoed, Ten 2u bereikten wij Laij-Woelan. Laij-Woelan is eene negorij, gelegen op een —: 100 voet hoogen berg, met 6 huizen en een 12 tal tuinhuizen, in de laagte verspreid. | Het hoofd, Oemboe Djoeroe Sappa, Beheert vroeger elders over eene groo— tere negorij, werd verdreven naar Djériek, van waar oorlogen hem naar Laij-Woelan hebben doen verhuizen, bij welke gelegenheid hij door een gedeelte van zijn volk werd verlaten. | De Soembanees hecht zich over het algemeen niet zoo zeer aan het plekje gronds, waar hij het eerste levenslicht aanschouwde, als andere volken, Hij gaat er liet toe over eene andere woonplaats te zoeken, waartoe hij trou— wens door de omstandigheden dikwijls wordt genoodzaakt, | Omboe Djoeroe Sappa, die eigenlijk slechts een kabisoe bokoel is, wordt hier Meramba genoemd. ___Soemba levert een tal zulke niets beduidende Radja’s op. Ik was te vermoeid en had te veel pijn om dien dag verder te gaan. Wij _ bleven dus te Laij-woelan. Des middags om 5 uur kreeg ik rijst met één ei,— het eerste voedsel, dat ik dien dag nuttigde. De weg tot bijna een uur vóór Laij-Woelan is betrekkelijk goed, zonder ‚ te spreken over het klimmen, dalen en omtrekken van bergen. Wanneer ik spreek van een weg, bedoel ik een voetpad. | Op Soemba zijn de paden dikwijls digt begroeid met alang-alang of ander struikgewas, doch daar, waar de grond steenachtig is, zijn die paden niet zel den als bezaaid met los liggende, kleine steenen. 10 Aan rijden onder of langs schaduwrijke boomen valt niet te denken. Boomen worden bijne uitsluitend in laagtens gezien, zelfs geheele bosschen , doch in die laag gelegen streken is de, bodem dan ook zeer vruchtbaar. Bijna 1 uur, vóór dat men te Laij-Woelan komt, begint de weg al meer en meer moeijelijk te worden. 10 November. Des morgens ten Bl uur van daar vertrokken. De daauw was hier zóó sterk, dat wij niet verder dan hoogstens een paar honderd passen voor ons uit konden zien. Achtereenvolgens passeerden wij de rivier Lamanaba, komende uit den berg Maandas, de grootste, welke wij tot nu toe waren overgestoken en waarin veel krokodillen huishouden; de Loko Kalala, komende uit den berg Lapaloe, en de rivier Kendjoeroekoe Serangi, welke komt van de Mata-Waai-Larawa. Ook van deze rivieren ontvangt de groote Kambéra-rivier haar water. Des middags ten 12% 15’ kwamen wij in het tuinhuis van den Radja van Karita aan. De weg van Heee af is hoogst moeijelijk en op vele plaatsen zelfs gevaarlijk. Door de steile, moeijelijk te beklimmen en af te dalen paden is die weg voor een deel te voet moeten worden afgelegd. De natte alang-alang, het oversteken der rivieren en de daauw waren oor— zaak, dat wij te Karita door en door nat aankwamen. Door den nevel, waarin wij gedurende bijna 3 uren waren gehuld, was het gezigt van de bergen naar de laagte, als zagen wij in zee. Vóór wij te Karita kwamen, had een voorval plaats, dat mij mijn gedrag voor de verdere reis deed regelen. Toen men n. l. niet ver van die negorij ons in ’toog kreeg, hoorden wij rumoer en geschreeuw en zagen eenige Soembanezen wegrennen, waarschijn= lijk met hef doel om het volk te waarschuwen; althans kort daarop kwam in drift aangeloopen een troep volk, allen gewapend met kabéla madita en lans. Ofschoon slechts een klein gevolg bij mij hebbende, gevoelde ik mij met 4 geweren, waaronder een dubbelloop, geladen met eene flinke lading hagel van de grootste soort, en met twee revolver pistolen, sterk tegen over een hoop ongelukkig gewapende Soembanezen. Ik riep daarom den tolk en de Soembanezen, die ik bij mij had, toe, dat zij zich stil en bedaard moesten houden en dan alleen bevreesd mogten zijn, als zij zagen, dat zulks ook met mij het geval was. Ik beloofde den tolk nog extra het eerste revolver-schot, als hij zich van mij trachtte te verwijderen zonder mijne toestemming. Inmiddels was die troep genaderd; ik telde 43 koppen; slechts één was te paard. Het was volk uit Kalala, waaronder Oemboe Kenditana, een man van 2 35 jaren, met diep in de kassen liggende kleine oogjes en een valsch uiterlijk; hij — — 107 — was de zoon van den Radja dier megorij en droeg gouden memoeli’s (oor- hangers). Kapoe Endang haaste zich om den ruiter aan ’t verstand te breugen, wie ik was en het doel mijner komst. f Mijn tolk, die plotseling de geelzucht had gekregen, volgde dat voorbeeld. De man te paard, vernam. ik later, was de kaboran (orang brani of voor- vechter) van Kalala. Men hield ons in de brandende zon aan de praat en, vermits de tolk op mijn herhaald vragen niet antwoordde, de man met de kleine oogjes en het valsche gezicht zeer bewegelijk was en begeerige blikken sloeg op de twee pikolpaarden, beladen met tonnetjes buskruid en andere goederen, trad ik op dezen laatsten toe, legde mijn hand vertrouwelijk op zijn schouder en sprak hem bedaard en minzaam aan, hem te kennen gevende, dat er geen reden tot vrees of onge— rustheid was, want dat ik als vader tot hen, mijne kinderen, kwam, enz. „Ik ben niet bang! Waarom komt gij hier? Wat wilt gij?” en meer dergelijke norsche en met drift uitgebragte woorden was alles, wat ik ten antwoord kreeg. Het was mij niet ontgaan, dat hij de lijn van mijn paard had gevat en — misschien ook wel uit zelf-verdediging —de andere hand aan de greep van zijne kabéla madita hield geslagen. | Bij het angstvallige gezicht van mijn tolk had mijne al te vriendelijke toe— spraak het niet beter gemaakt; — ik gevoelde, dat de man aan het laatste eene verkeerde uitlegging gaf en oordeelde het daarom noodig den knoop, zoo spoe- dig mogelijk, door te hakken. „Gij zijt de Radja van Kalala, niet waar?” „Ja „Welnu, % ben de Radja van geheel Soemba en eene dergelijke behandeling „niet gewoon, want dan wordt ik boos!” Hier liet ik hem zien, dat ook i% een kabéla had door mijn revolver te voorschijn te halen. „Wijs mij spoedig, waar de Radja van Karita woont; daar moet ik Pzijn”. De wijze, waarop ik hem dat zeide, gevoegd bij den blik, welken ik hem toewierp, deed den man met de kleine oogjes een pas achterwaarts gaan en de lijn van mijn paard loslaten. Ik volgde de rigting van zijn vinger en liet hem staan. Toen wij bij den Radja van Karita kwamen, gevoelde niemand zich ster ker dan mijn tolk; hij was van de geelzucht genezen. E Karita was in vroegeren tijd eene groote negorij, staande onder één hoofd _ (Radja). 4 Diens afstammeling in regte lijn, thans Radja van Koekitaloe en Paleendi, heet ki Ze 2 Oemboe Damoe Bilinau Mapakoondoe; — hij is door huwelijk geparenteerd aan den Radja van Batakapédoe en Melolo. Verder behooren onder Karita de negorijen La Atoe, La Kaloe, Soea en Otoe, alle onder hoofden, die vroeger onder het gezag van Koekitaloe stonden, doch zich langzamerhand hebben losgemaakt en zich Meramba laten noemen. De namen op te geven van zoogenoemde Radja’s over een tiental huizen is minder noodig. ì Men stelle zich dus over het rijk van Karita slechts één Radja voor, ver- blijf houdende in de hoofd-negorij Koekitaloe. ; Thans is deze de hiervoren genoemde Oemboe Mapakoondoe, in wien trou— wens bij gewigtige gebeurtenissen van algemeen belang de overigen wel dege lijk den Meramba bokvel zien. De huizen, tot het rijk van Karita behoorende, zijn 110 in aantal. De hiervoren genoemde negorijen, beter gezegd kampongs, zijn gelegen op moeijelijk te beklimmen bergen. [ Te voet naar Atoe had ik 1!/, uur noodig om er te komen; wij men 200 voet en moesten ons op dien berg, als het ware, wringen door een met veel hout begroeid bosch, alvorens wij de huizen zagen. Te paard naar Koekitaloe gaande, moest ik dien berg gedeeltelijk te voet beklimmen. | Op enkele plaatsen was het klauteren tegen steilten met eene helling van 70e, Na 350 vt, geklommen te zijn waren wij er. Hier en daar zag ik van Koekitaloe uit aan de noordzijde de zee, echter _ zeer flaauw en als een schemering. Vermoedelijk liggen de toppen der bergen van Karita niet hooger dan 1100 voet hoven de zee; eene schatting echter zonder meer, waaraan niet te veel waarde kan gehecht worden. Men is hier tot des morgens 9 uur in een nevel gehuld; de zeer sterk vallende daauw, welke alles nat maakt, doet denken aan fijnen motregen. Te Karita worden gekultiveerd padi, djagong, obi, katjang, tabak, suiker— riet en meer. Men ziet in overvloed China's appelen, mangga’s en pisang-boomen, zoo ook veel ananas; jammer maar dat de vruchten lang vóór het rijp zijn reeds worden weggehaald. | Klapperboomen worden er onderscheidene, doch pinang—-boomen bij duizen— den gezien. Ook zijn hier vele bamboe—bosschen. De verschillende houtsoorten zijn te talrijk om alle op te noemen. Aan paarden en karbouwen is mede geen gebrek. Men zon in ’tkort kunnen zeggen, dat aan de behoeften van den Soembanees te Karita geen gebrek bestaat; ook wordt hier touw vervaardigd, — 109 — ___Ofschoon hier prachtvolle valleijen zijn, zoo zijn het toch hoofdzakelijk ber— gen, welke men overal om zich heen ziet. Im een dezer schoone valleijen, genaamd Parorong Gédì, staat het tuinhuis van den Radja, waar wij logeerden, langs welke vallei de rivier Kendjoeroekoe Serangi stroomt, omzoomd door een bosch van allerlei boomen. __ Die rivier is daar 26 passen breed en op sommige plaatsen meer dan een vadem diep. TABOENDOENG. 18 November. Des morgens ten 9 ure van Karita vertrokken en ten half 1 ure aangekomen te Karéassa ten huize van dep Radja van Taboendoeng. De weg was vlak en aangenaam. Wij hadden die 31/, uur flink en zeer sterk aangestapt, continueel rijdende door uitgestrekte, vruchtbare en inderdaad schoone valleijen langs en door bos- schen, begroeid met prachtvolle boomen, geschikt voor meubel— en scheepstim— merhout; ook zagen wij een massa bamboe en rotting. __Hier is de beste gelegenheid tot het-kultiveren van padi op sawa’s, waartoe de rivier Kendjoeroekoe Serangi, welke wij 15 malen moesten oversteken, den vlijtigen arbeider in staat stelt. | Er wordt echter niet van geprofiteerd, evenmin als te Taboendoeng, alwaar honderde bouws sawa-grond onbenut liggen. Te Taboendoeng ziet men aan de galangans, dat vroeger de velden nuttig hebben gediend, doch er moet reeds eene reeks van jaren zijn verloopen, sedert men er van heeft af gezien. De ouden zeggen, dat Taboendoeng vroeger veel padi gaf, doch toen ook rijk was aan karbouwen, welke door de onder water gezette velden werden gejaagd om het gras los te trappen. Die karbouwen ontbreken nu, en de sawa’s met handen te bewerken is te moeijelijk. Thans zijn de tuinen hier alle op berghellingen. Men hakt en verbrandt het hout, de grond wordt een weinig ongewerkt en de tuin is klaar. Daar heeft men minder te kampen met het gras en dat zal wel alleen de oorzaak zijn. Taboendoeng maakte op mij den indruk van verregaande luiheid, In de kampongs en onder de huizen is het zeer begroeid en vuil. De huizen hier en te Karita zijn op dezelfde wijze gebouwd als te Kambéra, doch hier zijn geen lontarboomen en de palen en balken van goed en deugdzaam hout, zoomede bamboe en rotting de bouwmaterialen. Onder het huis logeren paarden, varkens en kippen. Men slaapt, met den neus tegen het afdak, op bamboe, welke niet wordt gespleten, doch in haar geheel, zoo ongelijk mogelijk, wordt gelegd, dikke en dunne soorten naást, doch ver genoeg — 110 — van elkander om gemakshalve al wat maar vuil en zelfs iets, wat nog meer dan vuil is, door de reten te kunnen laten vallen. De stank, daardoor veroorzaakt, wedijvert met den onuitstaanbaren rook, welke, uit de stook— of kookplaats — in het midden van het huis — geen uitweg | kunnende vinden, overal het huis indringt, van binnen zwart maakt en de logeergasten wegens pijn aan de oogen telkens naar buiten jaagt, om niet eens te spreken over de verschrikkelijke last van ratten, welke des nachts over ons heen exerceerden. Ook Taboendoeng levert op, wat ik bij Karita heb vermeld; voorts veel kaneel, touw, vogelnestjes en vele houtsoorten. Hier zag ik even als te Karita wilde eenden. Het schieten door mij van een paar dezer vogels bragt zoowel Radja’s als volk in vervoering. hes | Eenigen hunner, mannen op leeftijd zelfs, sprongen naakt in 6 water om de geschoten eenden te halen, } Zij schreeuwden, sprongen, klapten in de handen als kinderen, bewonderden mijne kunst en verzekerden mij, dat ik sterk was en op Soemba nergens be— vreesd behoefde te zijn, tot groote geruststelling en genoegen van mijn tolk. * Taboendoeng, dat ik schat op 14 paal van Karita te liggen, telt de vol gende negorijen, als: Taboendoeng bokoel (groot. Taboendoeng), bestaande uit de hoofd—negorijen La pau Paraij Karéassa en met Oemboe Gaba als Radja. La amaraandi | Verder zijn er nog de negorijen Okkatana, Laij Paboendoe, Laij Goesar en Tapiel. Alhoewel de hoofden der laatstgenoemde vier negorijen Meramba wor— den genoemd en onder gewone omstandigheden op zich zelf staan, zoo kan toch Taboendoeng worden beschouwd slechts één vorst te hebben, zijnde de Radja van Taboendoeng bokoel, aan wiens oproeping bij het voeren van oorlog en bij andere groote gelegenheden door allen gehoor wordt gegeven. Het geheele rijk van Taboendoeng, dat tegenwoordig niet meer dan 125 huizen telt, wordt aangewezen als het landschap, van waar de meeste en voors naamste Radja’s afkomstig zijn. E Misschien is dat wel de reden, waarom dat land heilig wordt genoemd. misschien ook door de Matawaai Larawa. | Op vele plaatsen moet men zich in acht nemen niet luidruchtig te zijn en niet vuil te spreken, noch. te handelen. In de maand, waarin padi wordt geplant, zal ieder zich onthouden va onkuischheid. eN Het wordt hier voor vast en waar gehouden, dat zij, welke niet zijn ge Boud en in die maand aan hunne driften voldoen, ongeluk veroorzaken, } — Ul — | De Radja’s van Melolo, Kambéra, Taai manoe, Kapoendoe, Tariembanc, ‚Karita en nog eenige zijn alle door huwelijk geparenteerd aan de Radja’s van _Taboendoeng. | Oemboe Gaba, de hoofd-Radja hier, is reeds oud en sufferig ; ook is hij arm; trouwens geheel Taboendaeng komt mij voor arm te zijn, toe te schrijven aan luiheid, vuilheid en onverschilligheild. Alleen de Radja van Okkatana noemt men rijk aan paarden en karbouwen. 15 November. In de nabijheid van Okkatana is een — 250 vt. hooge berg, genaamd Kendjoeroekoe Serangi, aan den voet van welken berg het water met snelle kracht uit onderscheidene openingen tot op eene breedte van 15 passen stroomt en een waterval, echter van onbeduidende hoogte veroorzaakt, waaraan de naam van Matawaai Larawa, Kendjoeroekoe Serangi wordt gegeven. Waai Serangi wil zeggen waterval. Op verschillende afstanden van elkâar aan de andere zijde van dien berg ‘zijn nog vier mata’s, welke het water met kracht uitwerpen. Geheel Taboendoeng wordt besproeid door het water uit den Matawaai Larawa. Men leeft hier zoo nat mogelijk; overal ziet men water, dat zich op vele plaatsen een weg over de grasvelden baant. Wat zou van dat prachtige land door nijvere en bekwame handen al niet gemaakt kunnen worden! De rivier draagt den naam naar den berg Kendjoeroekoe Serangi. Zij loopt door het land van Karita, wordt iets lager lokoe Karita genoemd, stroomt door het land van Massoe, vereenigt zich bij Samboeroe Waai (Massoe) met de lokoe Massoe, wordt daardoor eene belangrijk breede rivier en neemt weldra den naam aan van lokoe Kambéra (Kambéra rivier). Alvorens men mij naar de Matawaai bragt, liet de Ratoe (priester) mij een gulden offeren; er moest gebeden worden, als ik er heen wilde; — mijn gulden verdween in den sìrih-zak van den Ratoe. In ieder huis, dat ik bezocht, zag ik eenige honden. De Radja’s hebben er minstens 6 à 8, welke dienen voor de wilde varkens jagt. Die honden logéren niet onder, maar in de huizen. De arme dieren zijn stok mager, uitgehongerd en veroorzaken daardoor niet weinig last. Als men zit te eten, is het niet gemakkelijk ze van zich af te houden. De verschrikkelijke honger maakt hen, het kan niet anders, tot uitmuntende Soembanésche jagthonden. ‚ Ds Radja van Okkatona had de beleefdheid bij de ons aangeboden rijst een varken te geven, de eerste maal, dat ons zoo iets overkwam. ] Het vleesch was, gekookt en aan stukken gesneden, reeds in een grooten mand gesmeten em onder de aanwezigen te worden verdeeld, toen na een onbewaakt oogenblik, plotseling een oorverdoovend rumoer ons deed ontdekken, dat in die mand op en tusschen het gekookte varkensvleesch een allervenijnigst gevegt plaats had tusschen twee honden, — 12 — Hélaas! ook heden at ik drooge rijst, want mijn lust in varkensvleesch uit die mand was weg. 14 Thans, nu ik er hier melding van maak, kan ilk mij niet onthouden er hartelijk om te lagchen, vooral als ik tevens denk, hoe aller blikken met verbazing op ij gevestigd waren en niemand in den eersten tijd er aan dacht het vleesch. te redden; doch ik wil wel erkennen, dat ik op dat oogenblik geen lust tot lagchen had. Mijn tolk was het dan ook volkomen met mij eens, wat hem echter niet verhinderde om zich aan dat vleesch ongeredderd te goed te doen. TARIEMBANG. 16 November, — Des morgens ten 10 ure verlieten wij Tabosnadenn gingen in 4. W. rigting, reden gedurende een groot half uur op nagenoeg vlak terre n mm en beklommen daarna eenige bergen. rn 5 Op den hoogsten top van een hunner gekomen, vermoeiend 250 cil boven de negorij, heeft men in eene N. O. rigting het gezigt op eenige Hegpelk n van Taboendoeng. 5 Aan de andere zijde van dien berg ziet men neêr op een schoone vallei, waarin de negorij Tapiel ligt met hare tuinen. 3 RE E Westelijk, op een bergspits, is de hoofd-kampong van het rijk Tariems bang en zuidelijk de zee te zien. Het geheel is wezenlijk schoon. Hoe zeer regretteerde ik het gemis aan een Wuropeschen reisgenoot, die met mij kon gevoelen. Ee Wat zou voor den belangstellenden lezer stylistisch over deze reis al | kunnen worden geschreven, doch helaas! ik ben geen schilder, het ontbree mij ten eenen male aan schoone woorden. Om den lezer te boeijen of he in te boezemen zou een bekwam pen noodig zijn. Om 12 uur kwamen wij te Tapiel, zooals reeds hiervoren is vermeld, Taboendoeng behoorende. NE Die kampong, op een heuvel gelegen, telt 5 huizen; verspreid in de tuinen zag ìk nog 22. | Ee Aan den voet van dien heuvel stroomt de rivier Waai Wan, komende den berg Atoe (Karita). Zij stort zich oostelijk van Tariembang in zee en h vermoedelijk die rivier, welke op de kaart van Versteeg voorkomt alsde rivie van Tarimba. Terwijl ik in die rivier een bad nam en mij verbeelde alleen te zijn, kv am een meisje van 15 à 16 jaren aan den oever staan, en ik hoorde haar vriendinnen toeschreeuwen om toch spoedig den witten koning te komen Ik haaste mij er uit te komen en had nog even tijd om te voorkomen, dat ik niet in Adams kostuum tusschen een 6 tal huwbare meisjes stond, wat nù — 113 — Het zien van een naakten, witten koning komt dan ook op Soemba niet dikwijls voor. Wij vertrokken van daar om 4 uur en kwamen om half 6 bij den Radja van Tariembang in zijn tijdelijk verblijf, gelegen op een heuvel, waar 4 huizen staan. Te Tapiel was mijn gezelschap vermeerderd met een familie-lid van dezen Radja, die in de nabijheid van Tariembang menschen ziende, hun onder het maken van veel bereddering toeschreeuwde: „gaat weg! daar komt de Meramba kapal épi” (koning van het vuurschip). Zij vlogen uit elkaâr en weg, als een troep schichtige paarden. De Radja van Tariembang heet Oemboe Lota maroe mata, is vermoedelijk 50 jaar vud, en een gespierd, forsch en lang mensch. Hij heeft het voorkomen van een bergman in den volsten zin. Toen ik eenige oogenblikken na mijn tolk den heuvel opkwam, had deze goed gevonden den Radja te doen begrijpen, dat hij mij de hand moest reiken, De Radja, ofschoon niet wetende wat er op zou volgen, wachte mij dienten— gevolge vóór zijn huis op met opgeheven, min of meer gebogen arm, de ge sloten vuist naar voren en boven zijn hoofd houdende. De man kon geene betere houding hebben aangenomen om met zijn reuzen— vuist iemand een verpletterenden slag te geven, | Ik verbeelde mij dan ook alle kans te hebben een slag in mijn gezicht te krijgen ‚ maar hij bleef in die houding gelukkig staan, totdat ik zijn arm naar beneden had getrokken, 17 November. — Ik ging heden op verkenning uit. Tariembang bestaat slechts uit één negorij met voornoemden Radja aan het hoofd. Die negorij heet Paraij koroe manoe tana Tariembang en ligt op een berg, welke zeer steil en slechts te voet te beklimmen is. Á Het gezigt uit die negorij in zee doet denken, dat men daar 280 à 300 voet boven de oppervlakte is. Ik geloof, dat projectilen uit werpgeschut van het strand de negorij kunnen ‘bereiken. Het aantal huizen op dien berg bedraagt 29, Op korten afstand van daar liggen er 16. i Water wordt verkregen uit mata’s. f Het wonen op die moeijelijk genaakbare bergen moge de Soembanees veilig vinden, jammer maar dat hij er niet bij denkt, dat de vijand hem van dorst kan doen omkomen of hem dwingen zich over te geven, Evenals in de berg-negorij Batakapédoe, zag ik ook hier 7 menschen hoofden geplaatst op staken, welke hoofden, evenals daar, behoorden aan verslagen vijanden uit Soedoe, â \ lj — 114 — Het had niet weinig moeite in om tegen betaling een paar Soembanezen meê te krijgen naar de plaats, waar de boomen worden gevonden, van wier bast > het zoo deugdzame Soembanesche touw wordt gedraaid. | Wij daalden te voet zeer laag af in een digt begroeid bosch en loen À vervolgens weder als katten, ons vastklemmende aan een bijna loodregten berg onder het grootste gevaar van naar de laagte te storten. wd Mijn tolk had tranen in de oogen van woede over mijne — eigens zigal begrip — domme liefhebberij om ons zoo te vermoeijen. | Dat bosch heet Pandang en levert, behalve den door mij gezochten boom, ook verschillende andere houtsoorten, waaronder, zooals het mij voorkwam, geschikte voor meubel en scheepstimmerhout; ook veel rotting. De Soewabvom (Piengìi Soewa) bereikt eene tameijke hoogte bj eene ge middelde dikte van 2 à 21/, Ned. palm in doorsnede. ie De boom wordt slechts voor een gedeelte van zijnen bist ontdaan; het overgebleven gedeelte groeit voort, wordt dikker en verspreidt zich NEGEN zoo veel mogelijk, om den boom. hes Na 2 à 3 jaren kan men van dienzelfden boom op nieuw. Wren Ci zoo doende in ’t leven blijft. 4 De schil of bast wordt uitgeplozen, gedraaid en met de vingers geheel en al tot touw afgewerkt; gereedschappen bestaan hier niet. Of touw van den Soewaboom, met zorg en kennis vervaardigd, niet zou kunnen gerangschikt worden onder de beste touwsoorten, zou een GES Ì moeten beslissen. Door regen was ik verpligt zonder kousen te gaan, waardoor ik de vele bloedzuigers im dat bosch aanwezig ontdekte. Wij hadden de voeten er mede) als bedekt. | Ik zag gisteren avond voor het eerst op Soemba eene soort harst praael om het huis te verlichten, genaamd Karitak koe. kassie. ke 18 November. — Ik stond heden aan de zuidkust van Soemba, aan de baai van Tariembang, welke baai diep genoeg inloopt om kleine vaartuigen, zooals: kotters en kruisbooten, vooral in de ovstmouson, goed beschermd ten anker te doen komen. Ook is zij breed met, zooals mij voorkwam, een bodem van zand zonder steenen, Et Zij heeft den vorm van een halven cirkelboog, waardoor en door de oef bergen, waarmede zij is begrensd, men, in die baai aan strand staande, van de kust niet verder zien kan dan tot aan de beide uiteinden der baai, in de nabijheid waarvan het water mij voorkwam ondiep en rotsachtig te zijn. — val Groote schepen, welke die haven willen binnenloopen, zullen het best doen, zooveel mogelijk, het midden te houden en niet te ver inloopen dan na vooraf zich overtuigd te hebben, hoe het er uitziet bij lagen waterstand. „in Volgens mededeeling van den Radja is in die baai vier jaren geleden voor — 115 — het laatst een groot schip geweest, welk schip na twee maanden met eene la- ding van 180 paarden vertrok. Hij wist het niet zeker, doch vermeende, dat dit schip op 1l vadem water ten anker lag. Aan de noordkant is in de onmiddelijke nabijheid dezer baai een bosch. Op het strand, dat langzaam glooijend afloopt, ziet men niets En zand, geen enkelen steen. De baai, welke mij voorkomt wezenlijk groot, breed en schoon te zijn, ontvangt het water van eene kleine rivier, Lokoe latoe geheeten, haren oorsprong hebbende in den berg Paraij Kapisak. Aan den mond dier rivier staat een huisje, eigendom van een Endenees, die elk jaar met een paar praauwen daar komt om touw, vogelnestjes en kaneel te halen. Bij het verlaten der baai het zoo evenvermelde bosch, begroeid met hooge boomen van verschillend hout, doorgedrongen hebbende, komt men aan een prachtig open veld, dat mij deed denken aan het Koningsplein te Batavia, waar- van het waarschijnlijk den omvang heeft. Ik durf het echter niet den naam van plein geven, omdat het daarvoor te uitgestrekt is. Aan eene der zijden staande, is het gezigt op en over dat prachtvol veld op het geboomte en de bergen, waardoor het aan alle kanten wordt omzoomd, verrukkelijk schoon. N. W. van dat veld was in vroegere jaren op een berg de hoofd-negorij, Paraij Panongoe genaamd. | Men is van daar verhuisd naar Koroe Manoe, + 1 uur rijden van de baai in N. O. rigting. Op den weg daarheen rijdt men van het zoo even beschreven veld af con— tinueel over bergen, en gedurende een kwart uur langs eene diepe, met veel boomen begroeide, vruchtbare en uitgestrekte vallei. Reeds in de baaì komende, ziet men tegen de berghellingen de tuinen en de daarbij liggende huizen. Evenals te Taboendoeng en om dezelfde reden wordt ook hier alom tegen de berghellingen geplant. Nadat zulk een plek twee à drie jaren voor tuin „gediend heeft, worden andere plaatsen gezocht; en met verandering van tuin volgt niet zelden verandering van woonplaats. | Daaraan moet worden toegeschreven, dat hier van de huizen minder werk „wordt gemaakt dan aan de noordkust van Soemba. De huizen zijn over groote uitgestrektheden verspreid; hier ziet men een heuvel met 3 huizen, elders met 4, enz. Bij elk huis is eene kleine padi- of djagong-schuur, wat ook het geval is te Kerita en Taboendoeng. | | — 116 — Van den padi-aanplant, wordt veel meer werk gemaakt dan te-Kambera. — Ik was heden ochtend om 7 uur de deur uitgegaan, om ‘half drie terug- | gekeerd en kreeg om 4 uur voor het eerst drooge rijst te eten. HH Ik was wee en verlangde naar een stukje vleesch, doch de ionen ver- telde mij,-dat de kippen in de tuinen, ver van daar verwijderd waren, . d Haar een gulden gevende met verzoek een kip te laten koopen, bekwam ik voor mijn gulden drie eijeren, waarvan 1 tot de voortteeling eed: rank zaam -was. 19 November. — Naar wat ik zag en telde, kan Tariembang 110 huizen hebben. bursdsasld Het land hier is, evenals te Karita en Taboendoeng, rijk aan boomen van verschillende houtsoorten, rotting en- bébak. ùd De grond is Ve doch bergachtig; vlak fenn wordt en indd gezien. _ Tariembang levert op padi, djagong, tabak, veel touw, voce kaneel, obi, katjang, harst en meer. fi A De Radja wordt geschat minstens zoo rijk te zijn aan } paarden ale de de vorst van Taaimanoe. ì Ook zijn hier veel karbouwen. därsabrtnd De Radja hier is een echte despoot; men vreest hem zeer; voor mdliefstal laat hij den schuldige ombrengen. …d Bij het hem begrijpelijk maken, hoedanig zich te gedragen bij lanes gevallen van schipbreuk, opdat het hem niet ga als de vorsten aan de noord— kust, welke wegens strandroof zijn gestraft moeten worden, gaf’ de Kadja de verzekering zich stipt daaraan te zullen houden. tel ä Ook vertelde hij, dat sedert de kapal épi (stoomschip) op Kolmaidie nen , hij geen slaven meer aan de Endenezen heeft verkocht. Dit zeide mij een Radja, met wien wij, als met zoo vele anderen, geen kontracten gesloten hebben en op welken ons overwigt — zoo wij ons aan hen vertoonen — niet minder is dan op hen, met welke wel kontracten zijn gesloten. ‘ 35 4 Ik kan niet aannemen, dat zij zich van die kontracten eenig daakbee d kunnen vormen, ja’ ben zelfs zeer genegen te geloven, dat niet één hunner er ooit aan denkt. | ws TN was geschreven , wenschelijk zijn. E De Radja, vernomen hebbende, dat ik geen hondenvleesch, eet, heeft ede: een bok doen slagten. 4d 20 November. — Er begint al meer en meer regen te vallen. …… „1 & —_ 1 ‚Men raadt mij sterk af nu nog het bosch Pino passa massani, vermoedelijk 45 paal van hier verwijderd, te bezoeken, in welk bosch, gelegen op vermoe- delijk den hoogsten berg van Soemba, wilde paarden verblijf houden, welke Merapoe (heilig) zijn. Dat bosch later van uit Massoe te bezoeken is gemak kelijker. __ Hen mijner oppassers is ziek; ook zon ik om de reis verder uit te strekken andere paarden dienen te hebben; ik moet dus denken aan terugkeeren. Wij vertrokken heden ochtend vroegtijdig en kwamen, om 1l uur te Soea aan. Hier voorzag ik mij van rotting, vogelnestjes en touw. Het volk van Soea legt zich zeer toe op het zoeken van vogelnestjes en het maken van touw. Van hier om 2 uur vertrokken. Wij- hadden flink en sterk aangereden en kwamen, Taboendoeng oostelijk DE ane liggen, des avonds om 7 uur te Karita. \ 21 November. — Ik had met den Radja afgesproken om bij mijne terug komst van Tariembang alle hoofden en zooveel mogelijk van het volk van Karita te verzamelen, ten einde hun onder ’t oog te brengen hunne verpligting jegens den wezenlijken vorst, wat dan ook heeft plaats gehad. Alleen met den Radja van Kalala hen ik niet meer in aanraking geweest, Deze had mij doen antwoorden, dat, wanneer ik te Karita was gekomen m Radja’s en volk het stelen, moorden en het drijven van slavenhandel af te eeren en onderlinge vijandige geschillen bij te leggen, ik dan maar eerst zijne vijanden moest bezoeken, over welke hij zich sterk had te beklagen en wier antal nog al aanmerkelijk was. Ë Het was daarom: een reden voor mij te meer die kampong te bezoeken, maar ben er niet toe overgegaan op aanhoudend en dringend verlangen van Men Radja van Karita. Deze heeft vele en zware beleedigingen, van Kalala ondervonden, te wreken en wilde die negorij binnen kort geducht straffen. Hij vreesde, dat mijne tusschenkomst de vijandschap zou bijleggen, waardoor jk hem een grooten ondienst zou bewijzen. F Kunnen de ambtenaren op Soemba ook al nuttig werkzaam zijn door vriend schappelijk tusschen beiden te komen en daar, waar het moet, flink op te treden, ú zaak van den Radja, aan wien het zelfbestuur is overgelaten, mogen zij in geen geval tot de hunne maken. | Ik heb de kampong Kalala dus niet bezocht. De Radja van Karita, zoo ook zijne vrouw en kinderen zijn minzame menschen. Zij deden, wat zij konden, om mijn verblijf ten hunnent genoegelijk maken, wilden mij nog ee tijd bij zich houden en toonden zeer harte ijk te zijn. Ik zou zis in dat schoone dal aan de rivier Kendjoeroekoe Serangi bij die — 118 — goede menschen gaarne nog eenige dagen hebben willen blijven om uit te rusten, Ì maar moet morgen weg. Want als plotseling de westmouson voor goed begint in te vallen, kan ik in de drie eerste maanden niet meer terug. Heden middag is een kleine karbouw geslagt, de eerste maal gedurende mijne reis. Volgens gebruik werd de lever onderzocht, welke een weinig aangedaan was, hetgeen ten gevolge had, dat men zich ernstig ongerust maakte. Men schaarde zich om mij heen en de Radja sprak met zijne familie af met een troep volgelingen mij tot aan Laij Woelan te vergezellen, van waar ik dan weder anderen moest meênemen, opdat ik behouden te Kabaniroe mogt ei aankomen. Wat ik ook in ’t midden bragt, het hielp niets; men hechtte hier van gd her te veel aan die waarschuwingen. Eindelijk haalde ik hen over om door het slagten van een kip te bed À zoeken of de karbouwen-lever zich niet had vergist, en ziet, nu had er eene aangename ommekeer in de gemoederen plaats. „8 Men was weder gerust; de kippendarm had niet gezegd, dat men mij kwaad R wilde doen, doch dat men op Kambéra over mijn lang uitblijven zich ernstig ongerust maakte, want dat aldaar was verteld, dat mij een ongeluk was over= komen; en aardig genoeg, zooals mij later bleek, had die kippendarm het zoo heel erg niet mis. 22 November. — Wij vertrokken heden ochtend van Karita. d Wegens het vreemde mag ik hier niet onvermeld laten, dat bij het afscheid À nemen de Radja de oogen vol tranen had en zijne vrouw als een kind stond te schreijen. 4 Door den in de laatste vijf dagen gevallen regen had de weg nl eene verandering ondergaan en was zóó moeielijk bij het klimmen en dalen ge ä worden, dat minstens een derde daarvan te voet is moeten worden afgelegd. Aan het aanhouden van schoenen was weldra niet meer te denken. Bij het oversteken der rivier Lamanaba liet een oppasser mijn wrom met kleêren in het water vallen. dd Die rivier was zeer gezwollen en voerde haar water met zulk een vaart afl dat er niet aan te denken was, haar anders dan met de meeste behoedzaamheid te voet te doorwaden, waarbij wij tot -digt onder de armen Die het water gingen. - zl Door de vele en énorm groote steenen in die rivier en door ien stenen J stroom was een groot uur voorbij gegaan, alvorens alle paarden over waren, en_ hadden wij alle reden om dankbaar te zijn, dat de krokodillen ons ongemoeid — hadden gelaten. l Onder een regenbui, welke daarop volgde, sukkelden wij voort, niet zelden de paarden tegen bijna loodregte hellingen optrekkende of met hen afglijdende. — — 119 — Een der paarden kon om 5 uur met zijn ruiter niet meer voort; het moest onbereden worden voortgetrokken. Des avonds om 7 uur kwamen wij te Luaij Woelan. Mijne schoenen was ik kwijt en aan de rivier Lamanaba had ik te danken, dat ik geen drooge kleêren had. Van Karita tot één uur voorbij Laij Woelan, zijnde een afstand van 7 uur rijden, is de reis in de oostmouson moeijelijk, doch in den regentijd ver- schrikkelijk, vooral ook doordien men bij het rijden en loopen over zeer smalle en glibberige paden langs steile wanden bij den minsten misstap het naar de laagte storten voor oogen heeft. $ 24 November. — Gisteren ochtend om 9 ure van Laij Woelan gaande, kregen wij tegen 11 ure verschrikkelijk weêr. | Wij waren in het midden van ’t gebergte. Zwaar onweêr, ratelende don— _derslagen, weerlicht en aanhoudende slagregen maakten onzen toestand niet be nijdenswaardig. Wij stapten langzaam voort tot aan de rivier Lokoe Rimandi, welke echter door sterke bandjir niet was over te steeken. Een der Soembanezen wist, dat daar in de buurt een klein huisje moest zijn. Wij gingen dus terug en vonden na + 1 uur zoeken een hokje. Het was 4 uur des middags. Hier werd des avonds een zakje rijst gekookt, dat de vorstin van Karita als vriendschapsbewijs voor mijne vrouw had meê gegeven. Wij waren vaor dien nacht onder dak. Voor het geval het tooneel van den vorigen dag zich mogt herhalen en daarmede het invallen der westmouson, dan zouden de nog te passeren rivieren niet overgestoken kunnen worden en een terugkeeren naar Kambéra in den eersten tijd, zoo miet onmogelijk, althans hoogst gevaarlijk zijn. ‘Ik besloot dus tot een geforceerden marsch. Met kleeren aan, welke de laatste 48 uren niet droog waren geweest, ver— volgden wij heden ochtend met het aanbreken van den dag onze reis en kwamen heden avond over half 7 ure te Kabaniroe aan. Drie malen de paarden een weinig doende eten en rusten, waarvoor + 2 uren zijn gebezigd, hebben wij den laatsten dag 11 uren te paard gezeten, wat, op Soemba althans, wel een geforceerde marsch mag heeten. Wij hadden sedert den vorigen avond niets gegeten en ik kwam blootvoets e Kabaniroe terug. E EENIGE BESCHOUWINGEN. Het doen eener reis door het binnenland van Soemba, waar nog nimmer een Europeaan was gezien en waarvan bij ons nog niets was bekend, was mij zóó zwart geschilderd èn door enkele Soembanezen èn door den Arabier Sjarif — 120 — Abdoe’l Rachman — welke laatste trouwens van het binnenland nog niets heeft gezien — dat ik op vermoeijenissen was voorbereid en een en ander iss ie ligt kon tegenvallen. Doch als Europeaan alléén 17 dagen in het binnenland van Soemba! Men denke er niet te ligt over en make, in de verte zelfs, geen iben met een toertje op Java, Er zullen op de buitenbezittingen voorzeker meer, ja zelfs vele En worden gevonden, waar men bij het doen van eene met ontberingen gepaard gaande moeijelijke reis (en zelfs moeijelijker dan op Soemba) onwillekeurig aan dat schoone Java denkt; dat Java, alwaar de vermoeide reiziger door het zoo gastvrij volk gul en minzaam wordt ontvangen; waar men hem begrijpten alwaar — aan zijne hoog noodige behoeften veelal onmiddelijk kan worden voldaan. Doch vooral is het op het zoo zeer onherbergzame, ons nog geheel vreemde eiland Soemba, dat men moet reizen om van tijd tot tijd overvallen te worden — door een weemoedig terugdenkeu aan dat zoo liefelijke Java met haar — over — het algemeen — goedig en in elk geval meer ontwikkeld volk. 4 Op Soemba reist de ambtenaar uren achtereen door de brandende zon, — zonder een menschelijk wezen te zien; dikwijls is er zelfs geen boom om onder _ te kunnen rusten. en Hij heeft hier niets dan vermoeijenis, gebrek, honger! Zelfs het voor den Europeaan minst onontbeerlijke mist hij hier; hij kan het zich niet en | ook niet voor goud. Ik bood een gulden voor een paar rijpe pisangs of voor eenige sini vrucht; er was niet aan te komen. - Om redenen, hiervoren reeds omschreven, is van rijpe levensmiddelen veelal niets te koop dan djagong. De kontroleur of wie ook, hier reizende, kan op de plaats, alwaar hij ver= moeid, afgemat en hongerig aankomt, bij den Radja logéren en is verheugd, als hem na 3 of 4 uren een mandje rijst, dikwijls ongaar gekookt, en een klapperdop, gevuld met bronwater, wordt aangeboden; wat trouwens dan ook overal geschiedt, Verlaat hij des morgens vóór 9 of 10 uur eene plaats, dan vertrekt hij met — ledige maag en wacht met eten tot daar, waar hij aankomt; dáár begint hij — met den Radja en diens familie kleine geschenken aan te bieden en vertelt het doel van zijne komst. | | \\ Hij moet met den Radja en diens omgeving praten, ja al veel praten, _ wat dikwijls vermoeijend is. 4 Hij dient daar, waar hij is aangekomen, het land en volk te zien, waartoe — weêr uren achtereen paard rijden, loopen, klimmen en praten noodig is: Was hij vóór het op reis gaan zoogenaamd deftig, dan late hij die (op — Soemba althans misplaatste) gewoonte thuis en vleidt zich daar, waar hij aan— — komt, op den vloer, n‚l, op den zoo ongelijk mogelijk naast elkaar gelegde li> _ongespleten bamboe, naast en tusschen zijne oppassers — er is geen andere plaats voor hen — slaven van den Radja, honden, en wie hij ook mogt zien zitten of liggen, neêr; en laat zich een stuk hout zoeken voor hoofdkussen. _____Hij zij tegen den nog zoo zeer onbeschaafden Soembanees welwillend, min— Bea: ‚ zooveel mogelijk-vaderlijk en zelfs goedgeefs; en hij zal hen tot zich trekken. | Doet hij dat niet, dan blijve hij thuis, want er is op Soemba geen andere keus. | À Stugge, met zich zelf nog al ingenomen en altijd om het zoogenaamd prestige ' te bewaren denkende ambtenaren worden op Soemba — waar het woord | „hormat” niet bestaat — niet begrepen. Zij zullen hier niemand tot zich trekken en niets kunnen uitrigten dan E Radja’s en volk van ons vervreemden. b De Soembanees, welke ons niet roept, biedt ons ille (en al hadden wij ook e een gevolg van 50 man bij ons) van het weinige, wat hij heeft, te eten aan ; zij het dan ook slechts drooge rijst. 1 Wat wil men meer? { Waar is de Europeaan, die zulks ten allen tijde aan elken vreemdeling „zal doen? | Beesten worden slechts geslagt bij feesten, en in zeer bijzondere gevallen op andere tijden. De mindere man heeft niet veel en de P-lja’s zijn dienaangaande over ’t algemeen gierig, zoodat het slagten altijd kan beschouwd worden als eene soort van offer. Het door middel van betaling zich verschaffen van vleesch gaat niet z00 gemakkelijk, als men misschien mogt denken. Want behalve dat bij de vraag om een klein varken te koopen 4, 5 of 6 rijksdaalders worden verlangd, gaan _de meesten er niet toe over ze te verkoopen en wat de kippen aangaat, deze zijn zoo schaarsch, dat zelfs op Kambéra sons in vijf weken tijds niet één kip kan worden gekocht. ì Had ik de op Soemba bestaande gewoonte van de Radja's gevolgd, als zij met hun gevolg in eene vreemde negorij komen en zich zelf vleesch ver ‘schaffen door het doodsteeken van varkens, geiten of wat hun voorkomt, eigendom van den kleinen man, waartegen deze zich niet durft verzetten, voor— zeker wij zouden het op onze reis beter gehad hebben. Doch zoo iets moet men van ons niet verwachten, noch behoeven te 2 5 Het is de weg niet door de ambtenaren hier te volgen. Wel gevoel ik ten volle de waarheid der woorden van den voormaligen Gouverneur van Ce- lebes, Kroesen, waar zHEdG. in een schrijven aan de regering spreekt over de moeijelijke en onbeschrijfelijk onaangename taak, den kontroleur van Soemba, opgelegd. — 122 — ALGEMEENE BESCHOUWINGEN. Alhoewel uit het hiervoren beschrevene genoegzaam zal zijn gebleken, hoe de toestand op Soemba is, toch vermeen ik dezen niet te mogen sluiten, dan na nog een en ander over dien toestand te hebben gezegd en te kennen gegeven, in hoeverre, volgens mijne zienswijze, al of niet gunstige veranderingen verwacht kunnen worden. Gelijk hiervoren gezegd, bestaat op Soemba geen regt van eigendom, noch zekerheid voor personen of goederen. Zoo iemand, dan is het de Soembanees, wiens bestaan zeer onzeker is. Immers plotseling wordt zijn levensdraad afgesneden, hetzij dat de vorst vermeent, dat iemand gevaarlijk voor hem is of kan worden of om andere redenen. Elk een, die zich door een tal van familie-leden en door het bezit van _ eenige slaven een weinig sterk gevoelt, is zijn eigen rester. Een menschen-leven heeft op Soemba al heel weinig waarde. Moord, roof en slavenhandel — al geschiedt dat dan ook niet meer in onze onmiddelijke nabijheid — zijn nog gewone zaken. Ook de Endenezen en andere vreemdelingen hebben gedurende eene reeks van jaren het arme volk veel doen lijden, wat echter in onze nabijheid heeft opgehouden. Aan dien ongelukkigen toestand moet dan ook worden toegeschreven, dat de Soembanees slechts leeft voor het oogenblik en niet denkt aan den dag van morgen; want het is vooral van hem, dat kan worden gezegd, morgen breekt misschien de dag voor hem niet aan. / Aanhoudend en bij elke zich voordoende Beleeonhed zijn Radja’s en volk door ons er op gewezen, hoe onhoudbaar zulk een toestand. is en hoe land en volk zoodoende te niet moeten gaan. Onvermoeid wordt door de ambtenaren getracht om Balen en volk de oogen te openen. Zij luisteren met aandacht, beamen het aangevoerde ten volle, maar .... de menschen zijn nog niet rijp. Wanneer ik terugdenk aan de zoo al niet vijandige, dan toch aller on— _ gunstigste stemming van Radja’s en volk jegens de ambtenaren bij hunne aan— — komst op Soemba, dan hebben wij thans waarlijk alle reden om tevreden te zijn. Immers, men nadert ons tegenwoordig niet alleen vertrouwelijk, maar zelfs vriendschappelijk; en de opwachting, welke eenige Radja's bij den Resident Caspersz maakten — iets, wat vroeger hun vreemd was — kan althans op Soemba een gunstig verschijnsel heeten. Zij toonen dan ook jegens het Gouvernement al meer en meer goed gezind te zijn. Het hun minzaam en liefderijk te gemoet komen, gelijk de Resident Caspersz deed, draagt niet weinig daartoe bij. n — 128 — De ambtenaren op Soemba, die alles of althans zooveel mogelijk moeten zien, onthouden zich vooral ook alles te willen opmerken. Zij gaan daarmede langzaam en voorzigtig te werk, en treden eerst dan | meer krachtig vooruit, wanneer meer genoegzaamheid van middelen hen daartoe in staat stelt. Vriendelijke, ja vaderlijke behandeling; het van tijd tot tijd te gemoet komen met kleine geschenken; het bij elke gelegenheid voorhouden wat goed of kwaad is; het toonen, dat wij belangstellen in hun lot, en door onze handelingen duidelijk doen zien, dat zij van ons niets dan goeds hebben te verwachten, is voorzeker de weg om hen tot ons te trekken en hen in ons vrienden te doen zien; daarmede moeten wij dan ook vooreerst tevreden zijn. \ Voor den oogenblik meer te vergen zou onvoorzigtig, zou dom gehandeld zijn. Doch mogen wij ook al reden hebben om voor den oogenblik er ons mede tevreden te kunnen stellen, bij de plaatsing van ambtenaren op Soemba werd door het Gouvernement iets meer verwacht dan alleen, dat men ons duldt, ons met rust laat of vertrouwelijk nadert. Maar onder den bestaanden staat van zaken is het met onze nu beschikbare middelen eene niet gemakkelijke zaak er gunstig tegen in te werken. Het is waar, dat wij invloed kunnen uitoefenen. Het is waar, dat de kontroleur door zijn moreel op Radja’s en volk gunstig kan werken, en hen van het plegen van menige ongeoorloofde daad terughouden. Doch hij moge ook al de meest beschaafde, de meest energieke man zijn, toch zal hij op Soemba nog iets meer noodig hebben dan alleen de moed en kracht, die in hem zelf zit; althans zal hij kunnen voldoen aan wat met regt van hem kan worden gevergd, dat is: dat hij in het belang van land en volk j zoodanig nuttig werkzaam zij, dat hij voor elkeen blijkbaar vooruitgang doet ontstaan. De Soembanees SED èn in bevattingsvermogen èn in Bschrikineid om te werken, ver boven vele andere volken in den Timor-archipel. Hij is er echter nog ver af het tot gewoonte geworden kwaad al dadelijk pa te laten, alléén door het aanhooren van onze, hoe goed ook gemeende en met nadruk zelfs, hem gegeven zedelessen. Het is te veel van den Soembanees, die nog nimmer iets van ons heeft gezien, te vergen, dat hij alleen door redenering en goede voorbeelden tot het goede zal kunnen worden gebragt. Daartoe is iets anders noodig. Welk een toestand is het voor den ambtenaar te moeten toelaten, dat er straffeloos geroofd, gemoord en ander kwaad bedreven wordt, zonder dat zelfs de Radja er zich meê bemoeit. Toch mogen wij geen bepaalden last geven of een verbod doen, als wij niet Ì vooruit zeker zijn, dat uitvoering aan dat bevel wordt gegeven of dat wij het | — 124 — bevel of verbod kunnen handhaven. Daardoor volgt als van zelf, dat do ambtenaren, met bestuur belast, soms moeite moeten doen niet te doen blijken, — dat hun bekend is, welk kwesd nu en dan wordt bedreven. | Hij, die op Soemba magt heeft, wordt niet alleen gevreesd; hij wordt ge— hoorzaamd; daarin zit alleen de kracht der Radja’s. Een Meramba bokoel — hij moge van de meest adelijke afkomst. zj — heeft zonder zijne slaven niets te vertellen, Magtsvertoon is derhalve vooralsnog dat, wat hier het best wordt begrepen; en het zal dan ook hoofdzakelijk door magtsvertoon zijn, dat met der tijd van Soemba iets goeds verwacht kan worden. Zooals het nu is, kunnen de ambtenaren op Soemba met hunne tien op— passers, tusschen hen beiden verdeeld, slechts worden beschouwd als te zijn politieke agenten, welke zich met den stand van zaken bekend maken, daarvan rapport doen en overigens zich er op toeleggen Radja’s en volk mak te maken en aan ons te wennen. Doch daarvan is niet te verwachten datgene, wat het geval zal zijn, als Soemba — direct onder ons gezag wordt gebragt; als er een geregeld, krachtvol en aan alle behoeften voldoend bestuur wordt geplaatst, gelijk de adsistent-resident, later Gouverneur van Celebes, Bakkers dat heeft beschreven in zijne aan den toen— maligen Gouverneur Kroesen gerigten brief van den 5" Julij 1864 No. 44/2, bij welk verslag een zeer gunstig oordeel over Soemba werd uitgebragt, Dat, blijkens datzelfde schrijven, de heer Bakkers vermeende het eiland Soemba sterk bevolkt te zijn, daartoe had ZEdG. wel reden. Doch de vele menschen, welke toen bij een werden gezien, waren verzameld, omdat te Melolo en Rendeh feesten werden gevierd, waarbij van wijd en zijd vrienden en bekenden waren genoodigd, terwijl de nog al bevolkte kampong Waaingapoe, alwaar het volk uit Soedoe, Kambéra, Bata Kapédoe, Ndatar en Sampareengoe komt om met de Endenezen handel te drijven, somtijds al— mede eene levendigheid vertoont; welke den vreemdeling aan eene Ate bevol— king zou kunnen doen denken. Memboro mag heeten nog al bevolkt te zijn, wat ook — zoo als ik reden 4 heb aan te nemen — het geval is met alle negorijen, west— en zuidwestelijk van Memboro gelegen. Doch wat het overige en verre weg het grootste sndeche van Soemba aan— — gaat, zij het mij vergund te zeggen, dat het schaarsch van volk is voorzien. Doch is het niet sterk of liever weinig bevolkt zijn van een nog al uit— > gestrekt en vruchtbaar eiland, zoo rijk aan schoone paarden, een reden om het — daarom zóó te laten? Ik vermeen, dat volgens het gevoelen van den voormaligen resident van Timor, Coorengel, het weinig bevolkt zijn van Soemba het eenige struikelblok zou zijn om van dat eiland met der tijd iets te kunnen verwachten. Î j — 125 — Is dat zoo, wat kan er dan tegen zijn om op Svemba eene volkplanting van 500 of meer Rottinezen te doen plaats vinden, terwijl toch in 1865 bij den heer Coorengel wel het plan bestond voor eene Savoenesche volkplanting te Pritti, in de nabijheid van Koepang. Savoe zoowel als Rotti zijn nietige stipjes op de kaart in onzen archipel. Wat kan van die kleine eilandjes, welke meer dan overbevolkt zijn en ’ alwaar zooveel honger wordt geleden, gemaakt worden? Aan het onder geregeld bestuur brengen van Soemba, het is waar, zijn meer uitgaven verbonden en de residentie Timor is reeds zulk een groote lastpost. Doch op Timor is koper, op Endeh tin, Soemba is rijk aan Sandelwood paarden en bij uitnemendheid geschikt voor eene Gouvernements paarden-stoeterij. Daarbij kan men van dat eiland zeggen, dat er, als het ware, alles groeit, wat eene nijvere en bekwame hand plant, Zal de residentie Timor immer een lastpost behoeven te Blijven? Zeide ik reeds in den aanhef, dat ik in alle opzigten welwillende toege — | vendheid zou noodig hebben; thans gevoel ik mij verpligt verschooning te vragen en voor mijn langwijlig schrijven. Doch op welke wijze ik mij moge uitgedrukt hebben, ik heb getracht iets bij te dragen tot de kennis van taal, land en volk van Soemba. Mogt het een of ander er in gevonden worden, dat, hoe weinig ook, eenige waarde heeft, dan zal ik mij rijkelijk beloond achten. — 126 — STAAT, aantoonende de door mij bezochte Rijken of Landschappen, met opgave der namen van de voornaamste Radja’s, het aantal huizen en van den approximativen afstand van Kabaniroe, | Ge EN N zn Be Aantal |E abtand LANDSCHAPPEN. VOORNAAMSTE RADJA’3, huizen. li É KAMBÉRA . . . … … « « « [Oemboe Jéwa, waarn? Radja. 254 ue WAAINGAPOE r rermattiet algen te 2 in H ij 15 3 TAAIMANOE . . . . . « - [Oemboe Gaba, tevens Radja van 109 nae a Sampareengoe. if KANATA. 5 oee er Oemboe Kaboela: 21 16 KAPOENDOE . . . … . … . [Oemboe Soeki Landoe Djama, 95 AR SASSAR, ook NAPOF of KADES- [Oemboe Wiendi, 50 nek SA geheeten. PALMEDO . . . . . « + « [Oemboe Diké Sérimadjaanga en 94 40 Landoe Koerang. MEMBORO. . . . « « » | Oemboe Dala, de voornaamste vorst, 350 59 en-Oemboe Raandja, die in het bezit is van stok eu vlag. LAURA of KETÉWÉ . . . . Oemboe Koondi en Miti Boro. 600 85 KAWANGOE (Soedoe). . . . . |Oemboe Toenggoe. 152 4 KADOPMBOS Ae Ne eee ENNE 25 21 SAMPAREENGOE. . . . . … [Oemboe Gaba, tevens Radja van 98 16 Taaimanoe. / NDATAR. . . … … … « … … [Oemboe Jéwa, tevens waarn? Radja 35 ode) EE! van Kambéra. …d BATA KAPÉDOE. « . . . . [Oemboe Dai. 90 13408 KTR CPAN AS 7e en RNR idem. 16 8 _ DJÉRIEK. . . . .« . « « « [Oemboe Dawa Samba Kawasa. 80} 20 LAI WOELAN. . . . . . [Oemboe Djoeroesappa. 18 56 b KARITA. , . « … … «+ « [Oemboe Damoe Bilinaoe Mapa- 110 AE 5 koondoe. „a TABOENDOENG. « . « Oemboe Gaba, 125 85 Ô TARIEMBANG. . . . . . . [Oemboe Lota Maroemata, 170 99 MASSOE (tanah mariengoe) (het [Oemboe Lambanaauw Taloedjawa, | 450 | 62 2 koude land). Radja van Lai Tama en van , Massoe Bokool (Groot Massoe). Totaal...| 2963 WOORDENLIJST EN ZAMENSPRAKEN. HOLLANDSCH en SOEMBANEESCH. In de Soembanescke taal valt de klemtoom op de vóórlaatste lettergreep. A. aan. aanbetrouwen. aanbevelen (prijzen). aanbidden. aanbieden. aanbinden. aanblaffen. aan blazen. aanbod, aanbonzen. aanbouwen. aanbrengen. aandacht. aandeel. aandienen. aandoen, aandragen. aandrukken. aanduiden. aaneenbinden. aaneenhechten. aaneenvoegen. aangenaam. aangezicht. aangroeijen. aangrijpen. aanhalen. aanhalen (streelen). aanhitzen. aanhoogen. aanhooren, aankijken. aanklagen. aankleeden. aankloppen. aankomen. aankondigen. TTT TEE Dee lai-njoena. tandji. oetoe. semajam merapoe. oenja ka, woonda,! ook woonja, - pekieta. bangga. poeja na épì. péka na wilina. ketokang. pawoeloe of rama. ngendi. pekenandi, tanggoem. lasanggang. lakoe li hamboe. jetoe of ietoe, nokoeng. pengigieta. soondoeng pa sama. penoea. perapoe. pemboesa éti, kaba mata. embada toemboe, kitang. jéla. podas, ook pamopoe. perasa, ook patjoetak wotoe padjanga tana roongoe. ieta, loh-papéka. pakeë. katokkoe. | aankoopen. aankweeken, aanleeren. aanleiding, aanmanen. aanmatigen, aannemen. aanplanten. aanpunten, aanraken. aanranden. aanroepen. aanscherpen. aanschreeuwen, aanslijpen. aansporen. aanstampen. aansteken. aanstonds. aanstooten. aantal, aantoonen. aantreffen. aanvangen. aanvatten. aanvegen. aanvoeren. aanvullen. aanzienlijk nen) jaap. aard (karakter). aard (wijze, manier maai ka, ook namoe,|aardappel. lohpé-isie, aardbeving. diengie, rada of kengaboer. papéakang. manjêloe of karoenga kiri, pesorong. pe-isie meoendoeng. kee. patoondoe. soeboek kana daka. rama. pewasì. pa-auw. déli kandaka. kajaka. délie kendaka., melaka. sósoek. pedatal of pakadaki épi. napa kediroe, sembang. daaïgoe. pengieta. pesamboer. kaoveriga. kitang, ook katang. kendjékoe. ngendi. pe-isi. (perso-lkabisoe bokoel, aanzienlijk (veel). |daangoe. boeti. oekoe éti, pa-anggal. ketabie djawa, opoe, aarde. aardig. aardworm. aarzelen. aas (voedsel). abuis, acht. achteloos. achter. achteraan. achterhalen. achterlast. achtermiddag. achtervolgen. achttien. adelijk. adem. ader. advokaat. af bedelen, af blijven. af branden. af breken. afdalen. afdanken. afdingen. — 128 — tana. afmeten. belang gêdji, afnemen. ngéli. afperken. penamoe. afpersen. panieng. afplukken. endokoe. afraden. waloe. afreizen. meroamba. afrijden. lakadjéa of lakadee—|afrigten (een paard). Tiga. jjafscheuren. lamalamiri. afschrikken. lakoe toma. afsnijden. lahambéli, ||afspringen. pisil la lodoe. | lakoe tiendoeng. afstammen. sekomboeloe waloe.|afstraffen. tau bokoel of kabi-|f soe bokoel. kajékoe. kalotoe. ama bokael mengena of matanggoe lo- loek. pa karaaì. jammang , Jappa. soeloeja- endaba. wésar of tah weésar. poeroeng sewawa. peloesoe, péka na wilina, amboe— afdrijven (met denjméli. stroom). afdroogen. afgaan. afgeven, afgezant. afgod. af handelen. afhebben. afkeerig. af klimmen. afknippen. afkomen. aflikken, afloeren. afluisteren. afmaken. afmatten, | jpodas pa médoe. |loa lahambéli. woonja, oenda, _ woonda, (paléwa. (merapoe. nadjappoe ka kanja- nigie. salaka., déna emboesa, poeroe, goentieng. {poeroe. djallie, pamélie tangar. pateengi kesiloe. pendoi sala of woloe manga. pa manggil, afvallen (als blade- ren). afwachten. afwasschen. afwenden (het hoofd) afzenden (iemand). alhier. alledaags. alledagen. alleen. allemaal. allerlei, alles. als (wanneer of toen)jdj altijd. alwaar. jalwetend. alzoo. ambachtsman. ander. angel, angst. anijl (indigo). anker. ankeren. antwoord, arabier, llarak. arbeid. aren. arm. larm (de). armband. soekoet. kee, ook piti. pendoi vaka of toondi napoeng. Pe papoe of sapi. sirrie. pa lakoe. kaliti pamanggil. pendoi na djara. pa-kadiepoe. pakemboeroeng, boe- roeng bésa. \pawêlien. paloesoe wangoe of hoekoena. moendjoe. napa kediroe. pa bassa, wilak of ANRGIS, paléwa. - noeang-noeang of sau lodoe-sau lodoe. dédie. boloe endabah. mêtoe endabah, papiengoe en dabah,_ toenanoe. — atang gassoe, — panda djawa. angoe. lama oelar. menigadat. wora. watoe tanaangga. penaboe watoe laboe pendoei of pawoeloe, kalotoe. baai (inham). baard. _ babbelen. baden. bakken. _ balk. bamboe. bang. bank, banneling. bannen, baren. bast. beantwoorden. bebouwen (land). bed (slaapplaats). bedaard, bedeesd, bedekken. bedelen. bedenken. bederven. bedingen. bedoeling. bedrag. bedriegen. bedrinken. bedroeven. beduiden bedwingen. bedwelmd, beëedigen. beek. beenderen. beenen (voeten). beetje, begeeren. begeleiden, begieten. begin. begluren. begraafplaats. begraven. begrijpen, maling. woloe mailoe. endjoboe. woeloe ngora, pani padjoeloe. banapo. tada piengi ai, pelomai. létang. penge katoedang, Led kesëma. wanggoe éti. pakenandi kediroe, anak lokoe. meng-gasoe. bédi. lépe koki. rêti, pamoela of taming. menggena, begrooten. behagen. behendig bejaard, beiijveren. beitel. bekijken. bekocht. bekommerd. bekomst. bekorten. bekrachtigen. bekwaam. belasting. beleedigen. belemmering. beletten. (belhamel. beliegen. belofte. beloonen., beloven. bemagtigen. bemerken. bemiddelaar. bemiddeld. benadeelen. benaming. beneden. benedenlanden. benijden. bepeinzen. beplanten. beproeven, beraadslagen. bereiden. berg. bergen (bewaren). berigt. berijden. berooven. berouw. beruiken. _[[beschaamd, beschadigd. beschermen. beschieten. beschonken, petanda. emboesa. papierigoe rama, matoewa of kawe- dah. merana. pabolla. petangngar. laloe pawéli. sendoeka na eti ngoe bisoe. pendoi maka baba. péka palangataka, pienja, ook tau pa- piengoe. pesapa menanga. pemakéa of pekéba. sendétoe, sieri. kaboran. kembaleek. padjandji. pelomei. pendjandji wangoe. pajappa. pengita. tau menggena of ma- tanggoe loloek. niengoe woloe baan- da. roonggi. ngara. sa-Wawa, toe pekemboeroe, pa majau. pakenandi, pa toondoe, kama. bata. métoen endaba, tendoelang. kenoma. pengandi langgoe. keliti. wessi. sendoeka. poedoek, makéa. béra. mang-nga. pasoeloe bandil, mauw, beschouwen. _ beschuldigd. besmettelijk. bespoedigen, bespotten. bestand. bestelen. bestellen. betalen. betasten. betel. beter. betooveren. betwisten. bevallen. bevalling. beven. bevochtigen. bevolking. bevoordeelen. bevredigd. bevreesd. bevriend. bevrijden. bewaken. bewaren. bewegen. beweren. bewerken. bezeeren (zich). bezem. bezigheid. bezigtigen. bezitten (hebben). bezoldigen. bezweren. bezwijken. bidden. bieden. bij. bij (honig). bijaldien. bijeen. bijeenbrengen. bijeenkomen. bijeenroepen. bijeenzamelen. bijkans (bijna). bijl, bijslapen. — 130 — tarigar of ita. mendjala. sidoe pakédaki. pendoi paréanggang.[billijk. |kendjékoe. toeroe. menganga. paléwa. peloesi. rama. koeta. rési samoe. mamaroe. peséma. emboesa. pa-ana. penggadoe endaba. pembasa. tau paraing. paména wangoe. embada samoe. menigadat. [pa-aria. peséla. mangga. kenoma. _{penggadoe. péaka. pendoî of parama. bloei (welvaart). engana sidoe. kendjékoe. \rama—rama. pa tangar. niengoe. bené pamelaandja. saro. méti. semajam of woondajjboezem. pasappa merapoe.||bok. péka na wilina. sama. mangaloang. djaka. paoesi. paoesi. téka pa-oesi. pa-auw endaba. paoesie endaba. boot. ana téna. % sekoedoe-ki. bord. kawienga. ketaka. borgen pa-oetang. ketoedang pesama of||bos, é pai. ek pajora. bosch omang. [boosheid bono gaend kaboran. |bijstaan. panamoe bijten. witoe of kati. Û billen. kelili ribs engana endaba. binden. pai, ook soondoe binnen. nau daloe. bitter. paiet. |[blaar. keliboe blaauw. moeroe miting. blad (bladeren). roe, ook raoena. blaffen bangga blazen sepoeì. zi leek. wéla. blijde samoeka ét1 blijk. petanda blijkbaar tandji blijven endadiek blik. kènai bliksem hilak blind, kapoké blinken kebilak. bloed rae. … zi bloed ader. kalotoe ak bloeddorstig. toebili 9 bloedverwant. kaleembi. bloedzuiger. lamakat karambo— wa. be bloeden. reana (stod remi. rr. bloem. walla Veen |bloesem. pawéla Hede blok (sluit—).” __|taangga pese, bloot (naakt) kaloelae iere blozen. makéa pies, blusschen. péda. ri bod (bieden). kadoena size boete. peloesoe ke, soesoe pe bolwerk. kiliembatoe. bont (gevlekt). embelah. En boom. piengi > boonen. kambi Ta boor. koessi. ik boos. oendjar. SE } bottel (flesch). bouwen. boven. bovenlanden. braken. brand. branden. branding. brandhout. breed. breken (als hout). breken (als glas). breken (als touw). brêngen. breuk. brief. brij. bril. broeder. broeijen (op eijeren). broek. bron. _broodboom. brug. bruin. buffel. buigen. buik. buisje. buiten. bukken. bundel (pakje). buur (buurman). buurt (wijk). p C. caprioleren. citroen. citroenboom. D. daad. daar. daarom. dagelijk. dag (de). dadelijks, — 131 — boti. pa woloe. soedita. toe pesai. moeta. moetoeng. toenoe. |ngali bokoel. ai patoenoe épi. embélar, ook belar. (bérah. embota. ngendi. _|kenna, sendjali oe— rat. soera. boeboe. kaninoe mata. angoe paloesoe. tódoe. sékëlaki, mata waal. piengi koeloe. peleendi. miteng bila. karambowa. pa-kaléka. kamboe. kaleembi. la hambéli. keroedoek, kawoesoe. pembapa. kottak. kadjéki. djériek. piengi djériek. séra pawoloe. lai séana. lai iejana of pieng- giena. taai-ki. lodoe. sau lodoe-sau lodoe. peen (dageraad). |séri, A dak. dal (vallei). dalen. dan. dansen. dapper. darm. dat. dauw. de. deelen. deernis. degelijk. degene. deinzen. deken. dekken. delven. dempen. denken. dergelijk. derhalve. dermate. dertien. dertig. derwaarts. deskundig. deugniet (een man). deugniet (een kind). deur. deze. dezelfde. diarrhé. die. dief. diefstal. dienst. diep. digtbij. dijk. dik. dik (digt op elkaâr). dik (gebonden). dik mensch. dik kind. dik paard. dik varken. dik hout. dik touw. dik wijls. dingen. dit, pawitoe. kerasa tendoelang. poeroe. sembeli. reendja. béni. tenai. iejana. waai lemboeroe. samoe langa taka. njoena. doemoer of kendoeli. sekomboeloe tiloe. tiloe komboeloe. lai séana. tau papiengoe, kaboelar, kadjoelak. tiembi pedassi, kerita. tau pandjandji. ana kemboomboe. djara emboáka. wee emboaka. — 182 — djagong. watar. duim. dobbelen, anga baanda wiki. ||duister. doch. djaka. duizelig. dochter. ana kawini. duizend. docter. tau mapiengoe tadajduizendpoot. al, dukaat. doek. téra leentjoe. dun. doel (plan). petiki, durven. doel (mikpunt). pakatoetoe. duur. doen. pendoi. duurzaam. dol. sengga. duwen. dolen. endjarang. dwaas, dolk. kesidi pa banggi, |jdwalen. dom. kambangnga. dwars. donderen. kendoeroe, dwarsweg: donker. képétang. dwerg. dood. mêti. dwingeland. doodschieten. bandil paméêti. dwingen. doodslaan. paloe pameti. doodsteken. kodjak paméti. E. doof. kawanga. doorgaan (een paard)jngindi palai. eb. doorhakken, poongoe. ebbenhout. doorn: kendara. echtbreken. doorslikken. walloe. Jjechter. doorsnijden. ketas loondoe. echtgenoot; (man). doorwaden. pa-pala. echtgenoot (vrouw). dor. mèdoe, eed. (3led dorp. engoendoe. eedbreken. dorst, madau. eelt. draad. loloe kaamba. een. draagzadel. kalatoe. eend. draaijen. poeti, wiengoe. eenige. dragen. dókoe. eenmaal. drank. pa-oenoe wangoe. ||eenoogig. draven. karadjak. jeen paar. dreigen. méla-méla, eenparig. drek, taai. \eensklaps. drie. teloe, |eenvoudig. driemaal. pendieloeng. jeenzaam. driftig. kerau. eerst. dringend. handaka-daka of en-|eerste. _déa djama djoa. |jeerste keer. drinken. oenoe. eertijds. droevig. sendoeka. eeuw. dronken. mauw. eeuwig. droog. mèdoe ‚ ook missi. |jeffen. droomen. makadipang. | droppel. pakambatiek. effenen. druipen (lekken). |djiri. el drukken, noekoe. eijeren leggen. duidelijk, patandjina. eigenaar. Jserata. lembaroe. tmafigoe baanda. e rn M's el a baai lima. kepetang. wiergoe. doekaat. manipa. of, déna, mengadat, EE mini laimoe, kawinìi papasang: sara, ook ke ae pe-pira-pira. sendaka. kapoké. sau. mata: pesama. pesama—sama. meïngieloe., la sangga. mama mgieloe. didas en liendjak. pendoi pa mal télo. ma télo. af d j E on eiland. einde. eindelijk. eindigen. eischen. telf. elk. elkander. elleboog. en. erbarmen. erf (grond). ergeren (iemand). id erkennen. erwten. eten. etmaal. etter. europeaan. eveneens. evenaren. F. fakkel. familie. Beet jn. flaauwte. flambouw. flesch. flikflooijen. flikkeren. fluisteren. fluit. fluiten 5 fluitspelen. foei. fokken. folteren. fonkelen. Î ppen. forsch. — 133 — mangoe. noessa. G. salaka. lakadjéa-pa. gaan. — pandjang. gaar. pa keraai na. gaarne. sekomboeloe sau. |[saauw. tanggoena. gal. pakedoea., galopperen. siekoe. gapen. méla djia garen. namoe. garnalen. padira. gast (vriend). woeloe pasiedoe gat. waïgoe êti. gebak, pa isi. gebeente. kambi. gebergte. nigangoe. gebeten. sau roedoe sau lodoe. gebeuren. witoe. gebeurtenis. tau djawa bara, gebieden. sama djoewa. gebieder. pasama kanjoena. gebit. gebloemd. geboren. soepoe épi. gebrek. kaleembi. gebruiken, pamangoe. gedaan. maras. gedaante. méti widi. gedachten soepoe épi. gedeelte. boti. gedrag. pa-mopoe. geduld. kebilak. gedwee. kenggoeroe. gedwongen. engoenggi. geel. taléli. geen. padjoeloe engoenggi.jgeest. thi. geeuwen. rada, ook pa ana geheel. daangoe. gehoord. woeloe pasidoe wa-|gehoorzaam. nigoe. geit. kedjilak. . gek. kali kembéli pakoe.jgekko. atal. gekreukeld. kottak. gelaat. pa djala. geld. menanda. geleiden. oeloe mata siengi. ||gelieven. segar. gelooven, lakoe. mémi. emboesa. reanggang. kapidoe. paka tidi. iejai, lóloe kaamba. koerang. aria. koboe. kanggoeta. vile tendoelang. embada witoe. dédi. embada salah. makita paraing. meramba makitang paraing. ngandoe-ngandoe. soerat, ook pasoedoe. embada pa-—ana. endapa tóama. katoema pepáké. sala parama. tada isina. kenandi. tanggoem. panggadjina. matoeroe. mopo. penapoe. woenggi. daniengoe. tau maras. iejai, boloe endaba. embadah roongoe. koetoendoe. baai kemimbi, katóaba. téké. keloedoe. kaba mata. amas. patoesa, emboesa. koeroongoe njoena, geluid. geluk. gemakkelijk. gemeen (laag). ‚ genaken. genegen. genoeg. genoegelijk. genoegen (bekomst). genomen. gereed. gereedschap. gerinkel. geschenk. geslacht. geurig. gevallen. gevangene. geven. gevlugt. geweer. geweld. gewigt (zwaarte). gewis. gewond. gewoon. gewoonte. gezang. gezant. gezegd. gezelschap. gezien. gezond. gezwel. gezwind. gids. gierig. gierigaard. gierst, gieten. gij. gillen. ginds. gissen. gisteren. gitaar. glad. glas (een). gloeijend. — 184 — kanjangi na. oerana. kaloongga. endapa lieggi. pedési. emboesa. tóama of iejaka. samoe na éti. bisoe, embadah teeki, metoe endaba. perama wangoe, roongoe ka walang- girl. pa woetoen. . kabisoe. wau samoe. kenabo. tau malara. woonja, woonda, oenda. embada palai, bandil. penggoro. embotoe. langa taka. manoea. pendamang. oekoena. loedoe-loedoe. papalewa. embadah péka. ang ngoe. embadah ieta. déna siedoe. kaliboe. pa réanggang. mapapiengoe nga- rangé, koetoes. tau koetoes. oesoe kanoe. pa mangasoe. njomoe. pe-aauw. la séana. koekira. kangio. djoengga. tendjerriek. kassa. kadjilak. god. goed. goedkoop. golf. ad gom. goochelaar. goochelen. gooijen. gorgelen. goud. graf. gramschap. gras. grassnijden. graven. grijpen. grijs, grijsaard. groeijen, groen, groep. grof. grommen. grond. groot. grootvader. grootmoeder. gruwen. gulden (een). gulzig. H. haai. haak (visch—). haan. haar (voorn. w.). haar (onz.) haast (spoed). haat (nijd). hagedis, hagel. hakken. hakmes. halen. half, halt houden. [tau . {balé mata. oemboe waloe men- dokoe odf samoe. id pa wawa of endapa_ wéli. Y ngali. karitak koe Klao mapapi ngoe balé mata. toekoe. kemoemoe. amas rara. réti, kerau éti, opk ben roemba, ook oesoe dan djara. kau roemba. aki, jappa. oewa. maka wédang. bédi toemboe. moeroe. pa-oesi. oera bokoel. kali kanggoeroe pa- koe, \ tana. bokoel, ook bakel. bokoeng. appoeng. menggili. roepi. kali nganga. iejoe. manjéla iang. manoe woeloe. njoena. loonggi. réanggang. majau. at ol koemboe lai. panaamboer. poongoe of tatar. kabéla. téki. para doewa. pandjang. hals. halster. hamer. hand. handelen. handelaar. handeling. handgeklap. handteekening. hanengekraai. hangen. happen. hard. harig. hars. hart. hartzeer. haven. hebben. heden. heelal. heer. heerschen. heesch. heester. heet. heg. heil (welvaren). heilig. heiligschennis. hek. hekel. heksen. helaas. helder. helen (verbergen). hellen (over). helpen. hem. hemel. hemel (uitspansel). hen of hun. hen (kip). hengelen. hengst. emd herdenken. herhalen. — 185 — enggoeroeng. herkaauwen. ketargan djara. herkennen. passa. hersenen. lima. herwaarts. daangga. hert. tau padaangga. heuvel. perama. hevig. _jpetaba lima. hiel. taanda lima. hier. sikokoe. hierheen. kandaila of tiwal. ||hij. pesoba. hijgen. mandong, ook selatajhikken. of atal. hinder. pawoeloe isì. hinken. roetoes aì, ook kari-[|hinniken. tak koe kassi. historie. poesoe of êti. hoe (hoedanig). sendoeka éti of sa-jhoedanigheid. wina. hoede. pannje watoe laboe.j|hoef. - miengoe. hoelang? loedoe nassoe. hoen. emboelang tana. hoer. _ joemboe. makitang paraeng. |[hoeréren. kaseri engoeroeng. ||hoest. piengi piengi koe-|hok. doe. hol. embana. hond. okka. honderd. samoe of remi. honen. serrì of merapoe. {lhonger. enda kawaina. hongersnood. okka. hoofd. majau. hoofdig. mamaroe. namoe. hoog. serri. hoogwater. pa kawini. hooi. silienggi. hoop. endoelang. hooren. njoena of jeloh. hoorn. paraij merapoe. hoos. awang. hoovaardig. njoeda. hout. baai manoe. huichelen. padoeloeng. huid. djara méni. huilen. pa kenandi of sienaj|huis. koepiengoe. huiverig. pelomáe. hulp. soba pabéli. pienja of piengoe. kotoe. lajézoe. roesa. tendoelang koedoe. kawaloe of oendoeng tandang. lajézoe. maai namoe. njoena. kajékoe. langiediep. sendoeka. kendjiekoe. - kangi. peka analaloe. engiki na. tada isi na. patienggi. kambisang djara. piera mandaij? manoe. kawini kabota of kawini kaboelar. pajora. tanggi. okka. koeboe. asoe. sengassoe. pelapi. mendjioe. riembang. katikoe. kawanga of salata katikoe. djaangga. -lwaai bokoel. roemba méti. moenoeng. roomngoe. kadoe. kepoeti asoe. pe anggal. al. kaléka. menovelang of kelitoe si. oema. meriengoe. pendoela. huren. hurken. huwbaar. huwelijk. huwen. ieder. iemand. iets. ik. immer. 1mmers. in. inachtnemen, inademen. inbeelden. inboorling. inborst. inderdaad. indien. indigo. indigo—plant. indoen. inhalig. inham. inhoud. innen (ontvangen). inslikken. insmeren. instorten. invloed. 1voor. ja. jaar. jagen. jager. jaloersch. jammer. janken. jeugdig (jong). jeuken. jokken, jong. jongeling. jong paard. juist. ie woonja oendana. mésa-mêsa. sa-tau. anang engara. njoengga. toeméma na. tau la paraing. eti na. langa taka. djaka. worah. piengi wora, keejaka. walloe. rosì of rosoeng.… endjora. tau mekésa. maanggang. namoe. kamaliek. embadi. kembaleek. ana méni. ook bidi djara. langa taka. tandji langa taka. mangoera of bidi. jkant (zijde). kapel. kapoen. Ikapok. Ijkappen (hakken). Ikarbouw. kennen (iets of ie- mand). kermen. ketel. keten. keuken. keurig. kies. kijken. kijven, kiezen. kikvorsch. Ikin. kind. kinderbaren. kip. kist. kittelen. klaar, klaauw. klagt. bidi of mengoera. klank. klap. kambokang djara,[kleeken. kleeding. lik lei, kanienggoe. ij piengi kanienggoe. bandil bokoel. kerasa. kabebak. manoe pekela. kaamba sika. poongoe. | arambowa. meo. kaamba. kawieloe. pingoe of pinja. _ menanda. peti. menggieliek, dn sallah of embadara- ma. Oe woena. loh paési. liengoe. tabba. kalamboeng. sienggitéra. tana sépela. daloe engoroeng. — 137 — klein. koedoe. kuiten. kembisa wisi. klemmen. engapì. kus (zoen). poedoek. kleur. serigé-sengé. kussen (hoofd). noelang. kleven. " |keritak. kust (strand), pekerasa. klier. repi sarga. kwaad (boos zijn). Joendjar. klimmen. lokosee. kwaad (slecht). endena samoe. klinken (klank). lieùgoe. kwaal. pasidoe. kluiven. samboer. kwanzelen. pandjépa jépa. knap. menggana. kweken. rada. knecht. tau petoendoeng. {kwellen (plagen). |pebana. knellen. kassa. kwetsen. pa menoea. knevels. woeloe ngaroe. kwijnen. penamoeng. knie. kambakkoe. ijkwijt. emboelang. knielen. karodoek. kwispedoor. kaba pengandji. knijpen. itiel. knikken. kadoek. L. knippen. goentieng. koe. takaka. laag. oewawa of pandak. __ koel (frisch). pemaauw. laag water. waaì wawa. kogel. ana bandil of wajlaat. lapas manda lora. bandil. ladder. panoenggoe. koken. menassoe. lagchen. rieki. kokosnoot. kokoer. lam. , maliedja. kom. kawinga ri. landbouw. oeloe lëtang. komen. maai of namoe. landtong. soepoe tana. komkommer. kadienggier. lang. madita, malaij, man- _ koning. meramnba. daij. koningin. — _[tamoe ramboe. langs. karasa of pipiet. koopen. pekee. langzaam. ngieri of maardjil. koopman. tau medaang gang.jlans. niemboe. koorts. pariti. lanssteek. koodjah. koper. woedoe keliang. last. sendoeka. koperdraad. iris woedoe. laster. kanjangi pawoeloe. idem (dik). keliang. leder. menoelang djara of koraal (kralen). . |sada. karamboa. kort. n pandak of kebaba. j|ledig. endapa isi. koud. merinigoe. leedwezen. penamoe. kraai. gaga, ook gaangga.jleeftogt. pa mengangoe. _ krabben. kauw. leelijk. endéna menanda. kracht. tenggoe. leeren. pepékang. _ kramen. bidi dédi. leggen. bandjal. kramp. mejieloe. lekkage. djirik. _ krank. sidoe endai. lekker. samoe, kreeft. kereengoe. lemmetjes. djariek. krekel. kariekoe. lendenen. banggi. kreupel. kendjekoe. lepel. soerrol. krijgen (ontvangen). engana. leven. loeri of mieriep. _ krom. kaléka. levendig. kajau. _ kruid. oambat. lever, kalapar. kruipen. beela tana. licht. serri. kuil. koboe. lied. loedoe. kuit (van visch). |tilo ieang. lief, menanda. liefde. liegen. ligchaam. liggen. het. likken. limoen. links (linker). lippen. listig. loeren. lokken. lommer. lomp. lontarboom. lontarbladeren. lood. loopen (gaan). loopen (weg-) (vlug- ten). los. loslaten. losmaken. losschieten. lostrekken. luchten. lui. luiaard. laid. luis. luisteren. lust. M. rnaag. maagd. maaltijd. maan. maand. maar. mager. magt. mak. maken. man. mand. manga. mast. dk penamoeng, ook pa- tiki. kembaliek. tada isi. tengieloeng, ook ke- toedang. seliemoe. djalli. djariek. kalaé. tada ngaroe. pelapi. paméli. pamopoe. mau. kambanga. piengì meenggiet. rauoe meenggiet. temhoera. lakoe. palai. kaloongga of pësäla. pêsäla. wakka. endjala. ijéla warroe. dienggì. |majau. tau majau. kendoeroek, oetoe. roongoe kesiloe. embovesa. senggassoe. ana krèa. pengangoe. woelan. endjapoe woelan. tauna. melakang. atal. mopoe. woeloe of pendooi of parama. tau méni. ketanga. pauw. tandai lamarga. mat. matroos. mazelen. - mededeelen. mededoogen. medegaan. medegeven. medenemen. medicijn. meenen. meer (water). meer. meermalen. meest. meisje. melk. melken. menig. menschen. merk. merrie. mes. met. meten. middag. middelste. mier. mier (witte). mij of mijn. minzaam. mis. misdrijf, mislijden (bedriegen)|kembaleek. misschien. misselijk. mist, mismoedig. modder. moede. moeder. moedig, moeijelijk. moeras, mogelijk. mond. mooi. moorden. moordenaar. morgen. morsig. [penamoeng. [seromnoe. EN topo. tau téna of tau kapal oetah. loh papaési. patoendoeng. ija pengendi. ngendi lakoe. | moroe of tada ai, pekenanandi. waal ramoek bo— koel. EER [rési endaka pira. | leembar. | ana kawini. —_ waal soesoe. poesong soesoe. — daangoe. Ee tau—tau. | taanda. baai djara. kesidi. sama. soekat. tidoeng lodoe. padoewa. kasoedoek. kamawa. la njoengga. maliedja samoe. enda engana. endjala. enda petoetoe. laboe éti of koboel. semboongoe. ie mila éti. kapisak. manggil. ina. 8 embéni of keborang. kalivetoe of enda kaloongga. _ waaiì keliboek. ngala. ngaroe. menanda. paloe paméti. »_ tau paloe paméti. _ EEEN merisak. naad. a nd en Sh ceichmnens hhe naaijen. naakt. naald. naam. naar. naarstig. naast. naauw. naauwelijks. naberouw. nabij. nacht. nadeel. nadenken. nader. naderen. naderhand. nadoen. nagel. — 139 — . [kaneniek. kalaoe. roekoe paoetoe. pa-oetoe. kaloelo. oetoe. tamoe of ngara. la njoena. merana éti. pendallar. kesak. hedi. sendoeka éti. meréné of lalisi. roedoeng of ridoeng. roonggi. kenandi. rési meréené. pa-meréné ké, ook namoe. napa kediroe laka djéa. toondoe sama. woe. : najagen (vervolgen).|késa. najuichen. nalatenschap. nalatig. namaken. „namiddag. paoogen. nachreeuwen. nat. natuurlijk. navel. navolgen. navragen. nazeggen. nazien. nederbuigen. nederdalen. nederdrukken. nederhalen. nederig. nederlaag (verlies). nederleggen. neder vallen. kajaka. baanda tau maméti. meroamba djoa. pendoi sama toena ka jéna. pisil la lodoe. targar pakiri. maréo. embasa. toetoe njéna. poesoe. kikoe lakadjéa. pa keraai. kikoe papéka. pa-ara. karoedoek. pa-kaimboeroe, ook poeroe. nokoe sewawa. iejiela papoeroe. tau éti mékèndi. mataloe. bandjal. kenaboe. nederwerpen. neef. neen. neerslagtig. negen. negentig. negorij. neiging. Inek. nemen. nergens. nest. net (proper). net (visch-). neus. warroe. ana angoe paloesoe. endéa. endéa kaséna of mi- la ét1. swa. siwa komboeloe. paraìi, ook paraing. teeki na éti. kasoeki. teeki of kee. salla-salla danienja. pengéna. menanda of samoe. djalla. oeroeng. nevel (damp, wol—|waai emboeroe. ken). nevens (naast, nicht, niemand. niet. niet meer. niets. nieuw. nieuwsgierig. niezen. nijd. nijdig. nijptang. nijver. noemen. nog. nogmaals. nogniet. nogthans. nood. noodig. noodeloos. noodlot. noodzaken. nooit. notenmuskaat. norsch. nu. nu en dan. nuttig. nutteloos. pendallar. tambaroe ana kawa- nl. damiengoe satau. endakoe. damiengoe rési, damieïügoe engara— engara. bidi of barra. hanganga. assiek, majau. oendjar. kakatoea. merana. péka. angoena, ook rési. sili sendaka of sen- daka walli. endedi. tauna. kebara éti. patieki. pa-ésì. mendjala. paroeka. endéêdi sendaka. mangalawa. ma kajau. nassoe. woela-woelana. paliengoe na. endea engara palie- ngoe. obi. ochtend. oefenen. oester. oever. of. offeren. olie. omdammen. omdat. omdraaijen. omhelzen. omhijnen. omkappen. omkijken. omringen. omroeren. omsehudden. omspitten. omspoelen. omtrekken. omvallen. omvatten. omverhalen. omwinden. onaangenaam. onachtzaam. onbedacht. onbegrijpelijk. onbekend. onbekommerd. onbeschaamd. onbevreesd. onbeweeglijk. onbewoond. onbruikbaar. onder. onderdanen (volk). onderdanig. onderhouden. onderrigten. onder weg. onderwerpen. — 140 — onderzoek. ondeugd. ketahi of loea, ondeugend. baroe. ondiep. papékang. ongeduldig. nierip. la lisi tés1. ongelijk. tauna. ongelooflijk. pesapa merapoe. ongemakkelijk. waai lonas. ongemanierd. pa moetoe. ongerust. kamalla angoe. ongestadig. pembéli. ongewoon. pa baanggil. ongezond. pendoi oka. onkosten. poonggoe. onkruid. wilak la kadjéa. onkwetsbaar. wienggier. onlusten (oproer). koeloek. onmagtig. kadoek. onmeedoogend. aki tana. onmiddelijk. pa kandjakoe. onmin (vijandschap). lakoe wienggier en-jonmogelijk. daba. onnoodig. kenaboe pendéla. |fanregt. avel. onrijp. tawésa. koeloer. ontbieden. penandjal. ontblooten. endéna toáma ke-—fontbreken. nandi. ontdekken. endéa sili wila. ontevreden. endakoe pienja pa-|jonthouden. kira. ontkennen. endapa tanda. ontkleeden. endakoe waai. ontkomen. enda makéa. ontkurken. endéna mengadat. |lontlasting. oendoeng. ontmoeten. oema endamingoe (ontnemen | isiena. ontrooven ( endéna piengoe pa- liengoe. la loemboe. tau la paraing. karoedoek. parada. namoe papékang. la ngarangéa. paroeka. onderwerpen (zich).patoendoeng, ook karoedoek. ontrusten (iemand). ontsieren. ontsnappen. ontsteken. ontstelen. ontvangen. ontveinzen. ontwaken. ontwaren. ontwijken. ontzag, pa-ara. penggora. kaboran. endéa mendjoloe. endéa ngala patoe- roe. endéa mandidar. déna piengoe roongoe enda kiloonga. enda piengoe oekoe. kebara êti. enda mandang. enda endamang. penjé mesari. meläandja. roemba mendasamve koeboe. kajau. enda maka. enda penamoe. kadiroe. pepapang. enda na nigala. |djamaka. mendjala. endédi memi of moeroe. pa-au. pekalooloe. enda toma. ngala. pesoondar. amboe boelang. kendoelang béli. alli pakaleembi. loesoe. boetoes tangana. lahambéli. pasaamboer. ha raamba of was sl, ketatak. rama enda patoetoe. loesoe, palai. pakadaki. meriga-nga. kee-ka. - pa-kandoeling bèli. menggoeling. _‘s ieta. | pesienggiel. merngadat. Bendien pe EEN. onverbiddelijk. onverhoeds. __onverkrijgbaar. _ onvermijdelijk. _onvermoeid, _ onverschillig. onverstandig. onverwachts. onverzadigd, __onvoorzigtig. _ onvriendelijk. onvruchtbaar. onwaarheid. onwillig. oogen. _ oogst. _ ooit. _ook. _ oom. oor oordeel, _ oorlog. __ oorsprong. oorzaak. oosten. op. opdat. open. opendoen, _ opeten. NRD de vd OR opheffen. ophitzen. opjagen. opklimmen. opletten (oppassen). opligten. oprapen. oproer. opregt. opschik (sieraad). opsporen. opstaan. opstapelen. opvouwen. opwachten. opzettelijk. oranje appel. order (bevel), oorbellen (oorringen) — 141 — ketikoe watoe. oud. ketatak. oud mensch. enda penggala. enda ngala wali. enda manggil. enda pengugoma. enda menggena. enda papiengoe risi enda patoetoe. enda bisoe, ook dêna bisoe. kasiloeng. memoeli of poela: boenggas. ngangoe pandjapoe, oetoe dita. endjaga-ka, téki. poetoe, ook teekú. kajau. tandji. pa menanda. iemboe namat. djériek langga, hoekoena, ouders. over. overal. overblijven. overdekken. overgeven (braken). overgeven (zich). overgieten. overig. overigen. overhaasten. overklimmen. overkoken. overleggen (naden— ken). overlijden. overmorgen. overnachten. overrijden. overspel. overspringen, oversteeken. overstrooming. overtuigen. overvloedig. overwegen. overwinnen. overzijde. Pp. paaijen. [[paal. paard. paard (hengst). paard (merrie). paard (veulen). paard (telganger). paardrijden. paarl (parel). paarlemoer. pad (voetpad). paddestoel. padi (rijst). padi (ketan) boewa. maka wédang. ama, samainaofama jéra. peembar. wienggier. rési. pendabi. moeta. padjola njoena. pa boeri. risiena, mésa, laloe réanggang. sai pakamboeroeng. nasoe pabéli. pekenandieng. lepas méti. doewa modoeng. toedoe. djonggar. endjoerakoe la ka- wini. kakaidjak. pa-pala. iewa. pengita. laloe dangoe. patiembang la nga— rangé. talo. sepapa. pa-maanda of pa mo- poe. kabaniroe. djara. djara mini. baai djara. ana djara. djara lakoe réang- gang. keliti djara. nérip. tada na nórip. ngarange kesak. pemanggoe. oesoe bara. oesoe kadita. pak. pakken. paling. pan. pand. pantalon. pap. papier. paren. patrijs. pas (onlangs). pees. peilen. peinzen. pellen. peluw. pens (ingewand). peper (spaansche). permissie (toestem— ming). persen. persoon. peuteren. piek (lans). pijl. pijn. pikken. pilaar. pinang. pink. pinkoogen. pissen. pisang. pistool. pit. plaats (plek). plaatsen (iets). plagen. plan. plank. plant. planten. plat (vlak). pligt. pluim. plukken. plunderen. poep. poes. il 42 — kawoesoe of kem-{pogchen. boeroe. kawoesoe ka. toenah.… besi tarra. penapa wangoe. sekelaki. boeboe. soerat. pawoloe. _ {kaloeki. bédi. kaloetoe. soekoet mendjoeloe- na. kenandi. bienoe. noela of noelang. kamboe tenaina.- boekoe sau. wotoe. - napoe. tau. koessì. niem boe. ana pana. ketioe. tassiek. kabaniroe. wienoe. ana walima. padjoeloe mata. paliendji. keloe. bendil koedoe. oewa daloe. peng ngé. bandjal. penggenggal. patiki. kapapa ai. patoondoe wanggoe, toondoe. kabang. katoetoe. landoeng. papoe. wassi. taal. méo. pogen. pokken. pokdalig. pols. polsen. ponjaard. poort. post (schildwacht). pot. pottenbakken. praten. priester. prikken. prins. prinses. prijzen. probéêren. proeven. pronken. prop. pruttelen. punt. putten. R. |lraad (overleg). raadsvergadering. raadselachtig. raak. raam. raar (zeldzaam). raauw. rad (vlug.) raden (raadgeven.) rag (spinrag.) ram. ramp. rand. rangschikken. rapen. ras. rasch (spoedig). rat. - razen. razend. madre keboelar, ook peang- gal. __shand roekoe siaut. maka tilak, menggéla. liedieng. piendoe. djangga. oeroeng of lodja. ú toenoe oeraeng. pani, ook loloek. | ratoe. pasaka. _— tamoe oemboe. tamoe ramboe, pawoetoe. kamang. kamang. keboelar. tang ngana. mendja ngaroe. soepoe. daka. soemoer. petakoe. loloek. pepiendi kanjanggi. wanggoe. endéa keséna, engëna. ketongga. endéa pekali ngita. endédi mémi, réanggang. toela peni wanggoe. penggé gienggi. beembi méni. engena mandéa sa — moe selienggi pendallar. teekiex 59 kabisoe. paréanggang. kalaauw. kajau. senggang. ee Sd ten — 148 — rebel (oproermaker).|péka angga. redden. _ redelijk. _ reden (oorzaak). redeneren. _ _ redetwisten. ree of reebok. toela. ijam djaka. piengina. peni-peni, ook lo- loek. pepapa paloloek. pilandoe. reede (ankerplaats)jpengé téna. Er reeds. reet. regelen. regelloos. regelregt. regen. regenboog. regeren. regt (billijk). _ regterhand. _ regtmatig. … regts. regtspraak. regtuit, regtvaardig. reiger, reiken. _ reikhalzen. rein. reinigen. reizen. rekenen. rekken. rennen. reuk. ribben. _ ridselen. _rigten (mikken). _ riemen (roei-), riet. rif. _ rijden. rijkdom. rijp. rijst (in den bolster). rijst (ontbolsterd). rijst (gekookt). rijst (ketan). _rijstblok. kan nd nr BTT en iejaka. roekoena. bata, ook pendallar. enda pendallar. peaaì loloe. oerang. iesì oerang of ke- poeri. kitang paraijng. matandji. lima kawana. matandji. kawana. papéka oekoena. peaai loloe. matandji. gonggali. padjola. penggeba. tendjeri. pendoi tendjeri. lakoe. padisa. peoeli. pa lai pareendja. mewau, kerasa. kenggoeroek. pa ka toetoe. boesi. lewi. ngora mesil. kaliti. woloe baanda. rara. oesoe mangoe tada, karoesoe oesoe. oesoe mémi. oesoe kadita, ngoesong. _rijst- of padie-schuurjoema oesoe. _rijststamper. _rijstveld (laag). t ‚ aloe. letang. rijstveld (hoog). rijstzak. rijzen. rimpel. ring. rinkelbel. rinkelen. rivier. roeijen. roeiriemen. roekeloos. roepen. roeren. roest. roet, rogchel. rollen. rond. ronden. rondom. ronduit. ronken. rood. roofgierig. roof. rook (damp). rooken (cigaren of tabak). rooven. roover. rotachtig. rots (klip). rotting. ruchtbaar. rug. ruiken. ruilen. ruimnaald, ruimte. ruiter. rumoer. rups. rust. rusten. rustig. rustplaats. ruw. ruzie. letang mara. lappoe. masa eel. pai anga-anga. taoerong. katangi. maliengoe. lokoe. boesiwa. boesi. béni da ngiri. pa-auw. koloek. petaai rara, kelitoe épi. paga. tanggieloeng. kawoeri. pendoì makawoeri. wienggier. peni patandji loloe, kaworoe., rara. tau pa wassì. pa wassì. kawoe épi, paripi. wassì. tau kaborang, ook tau pa wassi. moesoe. karoa kapoe. iewi. pa-roongoe wang goe. kadjéa. poedoek. pendjéapa. oetve bandil, meloa. tau pakaliti djara. kajau. katara embadi. kagana. pandjang. kagana samoe. pengé pa pandjang, makalitoe bokoel. _|kajau. @ sabel. salpeter. sandelhout. sap. sapanhout. sarong (mannen). sarong (vrouwen). savonds, schaamdeel. schaamte. schaamteloos. schaap. schaar. schaarsch. schaden. schadevergoeding. schaduw. — 144 — sepada, sepaanda of|schildwacht. pasoeri. poedji. al-nitoe. waaina. al-iedjoe. sienggì. laauw. malieng, ook malong petauwang. makéa. enda makéa. beernbi. engoeti. endapa kalieng ita. roonggì. Isiloe. kaninoe. schaken (een meisje).jpelai ngendi kawini. schat. schateren. schatten. schavuit. schedel. scheef. scheelzien. scheiden. schelden. schelm. schelp. schemering (s’ mor— gens). ma woloe baanda, pakariki. kadoena. tau endapa lienggoe. kaba katiekoe, kendjieli, mata kendjieli, peséa. mengitoe. tau endapa lienggoe. soesoe endoonggoe, sarrì. schemer. (s’ avonds).|kepétang koedoe. schenken (geven). scheppen (water). schermen. scherp. scherpen. schertsen. scheurbuik. scheuren. schielijk. schieten (met vuur- wapens). schieten (met pijl en boog). schikken (op zij). schijnheilig. schil. schild, woonja. patakoe waal, padjoeloe madaka, daka, déli padaka. panggera wanggoe. niengoe la ngaroena, sierra. paréänggang. soeloe. papana. kendoeli. pamangga nadokoe, tada. téming. schildpad. __[tanóma. schildpad (land-). |[lawora. tau medai. schillen. binoe. schim. kaninoe. schimmel (wit paard) djara bara, schimmel. jau. schimpen. penggêra. schip. téna kapal. schipbreuk. téna kapal membéra; schipper. ana kondana. schitterend. menanda endéa ùgi- ri-ngiri. schokken (schomtne- kadoe. len). schoonheid. la menaandá na. schoppen. _|tla, schoppen (achteruit).kembara. schorheid. pené makanggoeroë. [schorpioen tamisi. e À schors. tada—ai, re schot, patoetoe na. schotel. kaba kalamba. schouder. koondoe. | schraal. malakang. schrander. tau menggëna. schreeuwen. kajakka. schreijen. {si [fschrijven. pa soerat. [fschrikken. katatak of kawoon: doek, schroef, _[pa boetoes sewang: | goe. schubben. oena na, schudden. kadoe. schuilen. pakawini. schuim. |wora. schuins. pahalienggi. schuit. téna koedoe. al [jschuiven. [kendoeli. Ee schuld (fout). mandokoe. el schuldeisscher. pa-oeta. 8 schulden. oeta, ook oetan. schuldenaar. tau ma oeta, schurft. woetoe. rara. d schurk. tau enda EOL schutter. tau ma piengoe pa | katoetoe. Pe schuur (padischuur).|oema, oesoe. schuw. ma temba. sedert. amang, ook mand, sein, patanda wanggoe. Oer ln cn vr teid SIT (betel). sirihzak. siroop (stroop). E en lag (knal). slagten (een kip). karbouw). slang. S lapen. slaperig. slavin. S slecht. En echts. slenteren. sluimeren. erk sluipen. sluiten (de deur). idem een kist, sluw. piaak smakelijk. smakeloos. makken. mal (naauw). mal (miet Lea smeden. melten, == 145 — kandanda. jpadjangga wanggoe, menanda. koeta. kaloemboe. woloe mémi, pal. ata. paloe. peugépa katoedang. lienggoe. ropoe manoe. slagten ( (een varken).soendjoe wee. slagten (een geit). slagten (een paard of|tobong djara, rori kamimbi. | ka ramboa. kataroe, ook oelar, slangenbeet of steek, neandoe kataroe, messoeroe, tatiek, ata kawinl. endéa samoe. dédi. pa loa mai. ijiela. ana koessi, kapiesak. karieta. pa déli. watoe déli, walloe. menggéna. kadoe. _jieri. tena pelo mai. londa wai. menggéna merisak. koessi, tatiek of embada la- pas katoeda. roenoe. bita of rapiet. pendabi. menggëna. rasa. ijam djaka. keba. kabassak. kessak. da bélar. paroeroe. loei. smeren, smerig. smid. smiddags. smijten. smoren, smorgens. snaar. snaauwen. snede. snel. snibbie, snijden, snikken. snoeijen. snoeven (pogchen). snorken, snot. snuiten (de neus). solderen. som. sommigen. somtijds. soort, spaansche peper. spalken. span (een). spek. spel. speld. spenen. spiegel. spier. [spies (lans). spijker, spijs. spin. spinnen (katoen), spinrag. Spion. spioneren. spleet. splijten. “splinter. spoed. spoedig. . spook. sport. spotten. _[toebieli, rosoe. merisak., atang gasoe bési, pisil lodoe, toekoe. méti maledja. embaroe. loloe djoengga, makaréoe, menola. réanggang. oendjar. kadiepoe. kajékoe. karanggana. peanggal, ook keboe- lar. kawoeroe. Wirra. alli wiera. piendji. pemboeloe. pira-pira. déna pandjang djoea. tada isi na. boekoe sau. panoea. sepangga. toloe wéé. padjoeloe. oetoe niengoe kati koe. peséwa soesoe. kaninoe. kalotoe, ook niem- boe. pakoe. pengangoe. lang gienggi, patinoe. pengé gienggì. tau makoki. menggadoe. membéra. pabéra. kaboe. réanggang. pa réanggang. tau pe tau tana, ana panoongoe, majau anggoe, spraak. spreken. sprengen of sprenke- len. springen. sprinkhaan. sproeten. spuiten. spuwen. staal. staan. staart. . stal. stam. stamelen. stampen. standvastig. stang (met teugel). stank. stap. _ stapelen. stappen. staren. steen. steigeren. steil. steken. steken met de lans. stelen. stellig. stem. ster. sterk. sterk mensch. sterk paard. sterk touw. sterk hout. sterk binden. sterven. stervensuur. steunen. stevig. stijf (stram). stijf kop. stikken. stil. stinken. stoeijen. stoel. stof, — 146 — siloe. yjstok. loloek, siloe, penijjstoken. of péaká. stom. menggasoe, ook. sa-|Istomp (bot). nêba dja waai. |stoomschip. kakaudjak. stooten (stompen). kabala. stooten (met de hoor- ngandoe kokoe. nen). pesepoe wanggoe. |Istooten (zich). païngandji. storm. bési tara, ook wadja. dienggier. storten. kikoe. stortregen. oka. stout. Ë pola-ai. stoutmoedig. kedetal. straal. bai. straat (zee-engte). ma patoetoe. straks. |rapa. strand. na waoe mosoeng. |jstranden. sanda kapangga. streep. pendani. strelen. ngiri lakoe. streng. tangger pedai. striem. watoe. patoe lang gaangga.l|strik (een). soeroet. strikken (een paard). siekoe of kadjoek ofjjstroo. soendjoe. strooijen. pa koodjak. stroom. meïnganga. strop. tandji langa taka. |strot. penina. struik, |kandoenoe. struikelen. oendoeng. stuipen. tau. oendoeng pari.jjstuiven. djara atal. likoe mandoeng. ai kalatoeng. soondoe pa mandoe. Istuursch, stuk (een). pa méti. suf. soepoena. tokoeng. suiker. pandanggi. suikerriet. [selata. T mendéa taloe. méti malidja. taal, kend. tabak. na waoe mosoeng. ||tabaksblad. kali kedjoeki. tachtig. kendjaka. tafel. awoe. tak. _“[tokoene. EN [kambanga. Jembéni. [melara li. _{sémba. ‚jsa ka diepoe. _ stuk (gebroken). _{siloena. es BORE padoekoe épi._ EE endeá daka, kapal épi. djoekar, na pa sìikoe. patoka. ngiloe bokoel, Eke ngiloe banget. emboongoe. oerang bokoel. kadjoela. la sarina. la manggawana. napa taai. la lési tési. _— masaéla mara. karet. oadas of pamanda, 8 pegambas , ook la- djiek- Á siroe of taadjiek. taadji djara. witoe. sebar. waal kambaeig siroe taadjiek. - enggaroe. ngarana matoemboe Lr ketenggal. embéra. RE kawoena matana. wanggoe, mési langga. tiboe, tambako. De rau tembako. waloe komboeloe, d kandjaka. kasanga. takkeloos. talrijk. tam. tamelijk. tamarinde. tamarinde boom, tand. tandvleesch. tang. tang (om den baard __ uit te trekken.) tasten. axeren. tegemoetgaan. tegenaan. tegengaan. tegengeschenk. tegenhouden. tegenkomen. tegenover. tegenpartij. tegenpraten. tegenspoed. tegenstreven, tegenstroom. tegenwind, tegenwoordig. 4 n . egenzin. telen. telganger. telkens. tellen. temmen. tenger, tepel. teregtstellen, tergen. tering. terstond. erugbrengen, —_ 14 — pai-ai. daangoe. mopoe. _ {padoea. kamaroe. piengi kamaroe. ngandoe. isi ngiesa. ngepi épi. gapit woeloe ngora. raba. toenja wêlina. la. maliedjang. baai assoe. taanda. pa anak daangoe o rada. oewa wisì, sendaka. loh patoma. perapé. jenda pa madjan. wapa béli, patoe. patoma. la sanggang. pepapang. pesêma. endoekoe ka. embéni. mela la katiekoe. ngiloe wéli sang- gang. nassoe. majau. rada of pa-ana daa- goe. djara wanja lakoe bokoel, ook lakoe réanggang, pe-anga. disa. pa mopoe. rakana. soepoe soesoe, mai peroongoe, pa-kajau, kiela. tiengki. ngendi pabéli, terugdeinzen. terugdrijven. terugeischen. teruggaan, teruggeven. terughalen. terughouden. terugjagen. terugkeeren. terugkomen, terugloopen. terugnemen. terugreizen. terugroepen. terugslaan. terugspringen. terugwijken. terugzenden. teugels. tevens (tegelijk). te vergeefs. tevredenheid, thans. tien. tienmaal. tijd. tijdstip. tijding. tikken. tillen. timmerman. tin. tiran. titel. toebehooren. toe-eigenen (zich). toegevend (zijn). toekijken. toeknikken. toekomstig. toelaten. toen. toereikend. toeroepen. toerusten. toeschreeuwen. toespreken. toestaan. toeval (ziekte). toeval (lot). toevertrouwen. kendoeljeng. pesienggiel. kerai pabéli. lakoe wali. oenja pabéli. loh piti pabéli. pa kawini. kajaka pakandoe- lieng béli. lakoe béli. maai béli. embada palai beli, piti wali. lakoe béli. pa-au bèêli. paloe wali. kakaudja wali. kandoeli béli. pa-ngendi wali. rapa djara. sama. enda senggana, mandang éti. nassoe. sekemboeloe. endeka semboeloe, toma soekat na. nassoe memana. peroongoe-goe. katoondoe. woelak. enggassoe-al, temboera watoe. melara éti. oetoe tamoe na, marngoe baanda. piti baanda njoena. mandang étì, penggadoe. kadoek. namoe taka. matanja-ka. amang. engenap. pa-auw. kenomang pasamoe. kajaka. pa-arang. malaka dvena. oetoe manoe, oerat njoena doena, pa monoe, toewenschen. toezien. tolk. tonder. tong. toom. — 148 — pe-selama. tangar-ka. djoeroebassa. kedoedoe. lema. rapa. toomen (optuigen). [toenja rapa. toon (klank). toonen (wijzen). toorn. toorts. toppen. toovenaar. torschen. tortelduif. tot. touw. touw draaijen. traag. trachten. tranen. trap (ladder). trappen. tred. treffen (raken). trekken. trens. treurig. troep. trom (gendang). tromslaan. troosten. trotsch. treuweloos, trouwen (met eene vrouw). idem (met een man). tucht. tuchtigen. tuimelen. tuin. tuinman. turksche mais. tusschen. tusschenruimte. twaalf. twee. tweede. tarwe of liengoe—na. toedji. kerau éti. soepoe épi. kerangga. tau mamaroe. ‘lietoe. koeroendassi of bara gilang. pata ka lainoe. koe. poeti likoe. majau. karma. waai mata. panoenggoe. liti. pangga. engana. iroe of jila of boe- toes. rapa. mila êti, pa-oesi. lamba. toendoe lamba. pa-mandang. oetoe wiki. enda patoetoe. pe-pasang, ook la lee. me-ngoma. kitang peraij oen- doeng. hoekoe. tensvgoenggoel. woaka. rau la woáka. walar’. (la-pado wa. lerang. semboeloe damboe. damboe. pendoea na. tweedragt. tweelingen. tweemaal. twijfelachtig. twijfelen. [twintig twisten. twistmaker. U. u. uije. uije plant. uijer. uil (kleine). uitdoen (kleêren). uitdoen (vuur) of uitdooven. uitdrinken. uitdrukkelijk. uitduiden. uiteinde. uiterlijk. uitgaan (vuur of heht). uitgaven. uitgebrand. uitgeven (geld). uitglijden. uitgraven. uithalen. uithollen. uithooren. uithouden. uitjagen. uitjouwen. uitkaauwen. {piengi' bawang. uil (nacht). [wanggi. uil (kat). —__ [kato wee. uit, loesoe. uitbarsten (springen) telisoe. uitblazen. [pada épi. uitblijven. |endadiek mandai. uitbreiden. |lerang. î uitbroeijen. [toedoe. Û uitdagen. petelandjier. uitdiepen. pa-mandjoeloeng. uitdijen. pembóa. |boenggas kelam— \ uitgaan (wandelen). [sendjalier. passanggang. ana endoea. — pendoeang. enda patoetoe. manggang. doea komboeloe. passanggang. mekèréok. njomoe. bawang. soepoe soesoe. iekiet. bie 8 boeng,. pada épi. oenoe sèla. pa-langataka. pa isì pasamoe. soepoe—na. sembéli—na. loh padjoeloe. embada méti épi. malaandja. moetoeng sèla. peloesoe amas. aki. peloesve béli. bóa. EE roougoe kendjangi. pattoe. 5 kajaka. pekiekoeng. njama-njama. eken (de tong). t allen (gebeuren). itvezelen. Itwerpen. twisschen. itwringen. izenden. itzoeken, itzonderen, itzuigen. tzweeten. — 149 — piti of poetoe, sama njaka. riki-na. péka pasamoe. |sira of wira. wassì sala, vaartuig. vadem. vader. vallei. vallen. vallende ziekte, valsch. endjapoe kanjang. valstrik. nei. van. pemboa. vangen. taka sala. varken. pendoelana. varken (wild). disa paoesi. vast. pembocta. vastbinden. kenggoeroek. vasthaken. pandjang. vasthechten. menggietoe. vastland. kem bas. vastslaan. ketoedoe sala. vastspijkeren. alli wira. vastzitten (te paard). padjoelge djoeloe. | vatten. wiewar. vechten. pengnandji. veder. pattoe. vee, „Jtoedji, veel. peloesoe lamma. veelsoortig. napa. veeltijds. „\méti emboeta. veel wijverij. paléwa. veertien. boetoes. veertig. dadi-ka. vegen. wira—wira. veilig, ngala. veinzen. pa-anga-ainga. vel. manggéla. veld. pa bassa. velen (uitstaan). sembéls. velerlei. endoesa sembéli. vellen (omhakken). [pemboelang. venkel. “Ipoessoeng, ‚venster. pa-ngendi, ook pa-[ver. léwa. verachten. poetoe. „[verademen, peséwa. veranderen. la moedji. verantwoorden. loesoe senggoboe. ||verbaasd. tangoe njomoe. verband. verbannen. verbeelden. verbergen, enda pandjang djoea. verbeteren (zich). verbeurd verklaren./paloesoe emboelang. awoe, téna. serapa. ama. kerasa tendoelang. kenaboe. métìi wiedi. pa-kéokau. siroe, taoek of wili na. jappa. _Iwee. wee roemba. oendoeng. paai of soendoeng. senggietoe. soondaeng, mara. paloe pawandi. paloe pakoe pawandi mendapoe oendoeng. kitang, ook jappa. pesadang. woeloe. makajiediek. daangoe. sengé sengé. endana pandja. daangoe kalawisi. semboeloe patoe. patoe kemboeloe. kendjékoe. kasanang. pa-aïnga-aïiga. menoelang. sebandja. pattoe. semgé-seïigé. poougoe. wala woerga. ketongga. merau of meliroe, majau. pa-kajékoe. pa-kambéli. pa-séma. senggatar., pa-unvea, endoesa. disa. pakawini. embada samoe. verbeuren. verbieden. verbinden (zich voor iets). verbitterd. verbleeken. verblijden (zich). verblijf. verblinden. verbod. verbond. verbranden. verbrijzelen. verbruiken. verdacht. verdedigen. verdeelen. verdelgen. verdenken. verder. verderf. verdiend. verdobbelen. verdord. verdraaijen. verdriet. ì verdrijven. verdringen. verdrinken. verdroogd. verdubbelen. verduidelijken. verdwaald: verdwijnen. vereelt. vereenigen. vereenvoudigen. vereffenen. verergeren. verfoeijen. verfraaijen. vergaan. vergaan (een schip). vergaderen. vergadering. vergeefs, — 150 — engena paloesoe: amboe pamadja. tanggvena. kerau éti. pa-barra walla: pemboesa éti. endadieh laina. kepêtaug mata. enda pamadja. pa-djandji-—na. toenoe. pa-wésar. paké sala. engana njoena doena pembéni béli. pa-béri. pa wésar of tenjang- gar. engana njoena doena rési meliroe. engana tanggoena. patoetoe. pa-anga baanda wi- ki. embada méti, maddoe. endjala poetieng. mila éti. kajaka. pedassiek dassiek. mêti temboeloeng. - maddoe. toenja angoe na. pesarri. endjarang. emboelang. metti. pendappiel of pa- oessi. pakalongga. pesama meries. dadi sendoeka. majau. pendoi pasamoe me- nanda. endjala-ka. saeì la mara. pa-oesi. paoesi la kesili boe- koel. gala endoekoe, ook vergenoegd. vergeten. vergeven ade, nis). vergewissen. vergezellen. vergif. vergiftigen. vergissen (zich). vergulden. vergunnen. verhaal (geschiede nis). verhangen (zich). verharen, verheffen. verhelen. verhelpen. verheugd. verheven. verhinderen. verhit. verhooren. verhuizen. verhuren. verjagen. verjaren. verkeerd. verkeeren (omgaan).jpa-aria. … verklagen. verklaren. verkleeden. verkleinen. verklikken. verknoeid. verkondigen. verkoopen, verkorten. verkouden. verkrijgen. verk wanzelen. verk wikken. verk wisten. verlagen (de prijs). pa wawa wilina. verlamming. malidjang. verlangen. emboesa. verlaten (zich op p iets). moenoeng, zi verleden. siengiel. … |tada ai paméti wang- (lendai. kesena éti. maróamba of en boelang. | mnd Lig pa pienja pasamoe. loh petoeja. goe, ook kabaainja. oenja tada ai paméti wanggoe. ej endjala, -Wabborië toenja tana amas. — embada pa-isi. __ kendila wiki. pendjepa tada_ és & woelak. pa-kawini. pa-resi samoe. pembasa éti. dita. enda pamadja. embana. pa-arang. passa lélé. oendana. kajaka. endjala. loh papéka. péka patandji. pendjépa pakee. pendoi pamaras. pa-isi. vrl woeloe mendjala. _ loh papéka. daanggang. woeloe pandah. meraanga. K ngala patiki. pendjépa djépa. sebola tada isi. ugangoe sèla. de (Jg verleeren. verlept. verlichten. verliefd. verlies (schade). verliezen (weg ra ken). verligten. _ verlof. vermaak, vermanen. vermeener. vermeerderen. _vermeesteren. vermelden. vermengen. vermeten (zich). vermijden. verminderen. vermist. vermoeden, _ vermoeid, on vermolmd. _ vermomd. vermoorden. _vermachten. vernielen. vernuft. veronachtzamen. verongelijken. … verontwaardigen. veroordeelen, veroorloven. verordenen. verouderd. veroveren. verplaatsen. — 151 — maroamba pa ké-jfverruilen. _kang. mali. pa sari. patiki. roenggi. verliezen (verspeeld)|idem. emboelang. pasalimoe. pamadja-—na. embasa éti. loh papéka. disa. pa rési, oetoe. tiki. pa-—oesi. embéni. kesienggiel. enda toma. emboelang. disa. manggil. maboe. pa kambéli. pa-méti. toodoe. vernemen (hooren).jtoongoe. _ vermemen (naar iets)jpa-arang. pandjala baanda angoe. serri éti. enda pakanandi. pitak. karau éti. hoekoena. pa madja-na. pendalar. embada kawédang. pa wassi. pasienggil. verpligten (dwingen){piti lerang. | verpoozen. _ verraad. _ verregaand. verrekenen (zich). | verrekken (zich). verrigten. | verrijken. __verroeren (zich). | verroest. | | pandjang. kaléka éti. laloe lapas. endjala disa. ketatiek emboelang. pendoi. ma woeloe baanda. enggadoek. taai rara bessi. versch. verschaffen. verscheuren. verschieten (van kleuren). verschijnen. verschil. verschrikken. verschuilen. verschuiven. verschuldigd, versieren. verslaafd. verslaan. verslag. verslapen. versleten. verslikt. verslimmeren. verslinden. versmaden. versmelten. verspreid. verstaan. verstand. versterken. verstopping. verstopt. verstrooid. verstuikt. vertellen. vertoeven. vertolken. vertounen. vertrapt. vertrekken. vertrouwen. vervaardigen. vervalschen. vervelen. vervellen, vervoeren. vervolgen (zoo voort- gaan). vervolgen (nazetten) vervolgens. verw. verwaand. verwaarloozen. sìloe-na of pendjéapa bidi-na. pedjola. sira. pendjépa roepa-—na. tagala sanggang. enda pasama. ketatak, pa kawieni. djokar. oetang. pamenanda. pakikoe ietieng. oetoe. pa-isl. katoeda laloe man- dai. maboe. sendoeka engoeroeng risi menda samoe. walloe réanggang. pasiri. djieriek. tawesar of pabéri. pierigoe-ka, menggana. woeloe pa oendoeng. kabita kiri kamboe. kabita. tawésar of pabéri. endjala oerat. péka ana laloe. endadiek. tanggoe pa isi, ook sieloe na. oenda ta tanggar. liti. moenoeng. pendoi. pa koeroeng. pa-ngandi. pa kiekoeng. késa, pelakang. pa-anggal. endakoe engóma. verwachten. verwantschap. verward. verwarring. verwelken. - verwennen. verwerven. verwhout. verwijlen. verwisselen. verwittigen. verwoed. verwoed moorden. verwoesten. verwonderd, verworgen. verzadigd. verzaken. verzameld. verzekeren. verzenden. _ verzetten. ‚verzoek. verzuimd. verzwijgen. verzwikken. vesting. vet. veulen. vezelachtig. vier. vierkant. viermaal. vijand. vijf. vijftien. vijftig. vijl. vijver. vijzel. villen. vinden. vinger. visch. visch vangen. vlag. vlaggestok. vlak. vlakte. vlam. — 152 — moenoeng. vlas. endanina of kaleem-|vlechten. bi. vledermuis. kalioetoe. vleesch, kenjaur endokoe. |\vleijen. melai of medoe. vlerken. endamang, vleugels. | ngala-ka, vlieg. ai-—pelakang. vliegen. napa, ook pandjang.||vliet. pendjépa. vlijtig. lo-pa isi, vloed. embéni, vloeibaar, . pakodja endokoe. vloo. pengnjanggar. vlug. isengngaïiga. vlugten. pekendila. voederen. embisoe. voedsel. pa-kawini, voelen. pa-oesi. voet. pa-toetoe. voetpad. pa-ngandi, voetzool. pendjiloeng. vogel. pa-karaaing. vogels vangen. emboelang. pa-kawini. endjala oeraf. kotak. pendjandi, ana djara. kesapat. patoe. pelara. pombatoeng. papapang. lima. sekomboeloe lima. lima kemboeloe. koerienda. waaiì koeloek. ngoesoe. bisoe. ngala. oewa lima. iejang. pa-iemboe _ iejang, ook pa-djala iejang. piendji. manggoe piendji. kabang. padang. doeroe. vogels strikken. vol. voldaan. voldoende. voldoening. volgeling. volgen. volgzaam. volharden. volhouden. volk. volkomen. volkrijk. volkstammen, volmaakt. volstrekt. voltooid. vonk. vonnis. voogd. vóór, vooraan. vooraf, vooral. voorbarig. É dust _{pa-mopoe, Jwaai embénoe. „Jréanggang. gra pa lai, |woonja pangargoe. |kendjélitoe. ders N! Bes addo: las ihre v woeloe kapa, ratie walebau. -aronniluid sa woerong. drrast e ana lokoe. merana. dele ond adik 14 perapang. „EL MEE KELE ï vi woetoe assOe. dea ET pa-ngalgoes rama. oi) gedood wisi, sb Eervd ii rd taba wisi. „ader massa woerong. ijappa massa. Woe. rong. … binon ii paloesoe wanggoe, à. | tau pakaream of tau pekikoe. tooroe. un daaïrgoe na tau, endaniena. baubo maka woerl. walla épi. gekoe. …… RN tau paléwa a A= dj. (rvd la sangga. toebala dee. (48 ma maügiloe, endéa djama doc ketatak, 2201388 k voorbedacht. voorbeeld. voordeel. voordeelig. voordoen. vooreerst. voorgaan. voorgevoel. voorgrond (plein). voorhanden. voorheen. voorhoofd. voorkomen. voorkomend. voorkeur. voorlichten. voorliegen. voormiddag. voornacht. voornoemd. voorouders. voorplein. voorschot. voorschrift. voorspellen. voorspoed. voorspraak. voorste, voortaan. voortgaan. voorteeken. voorts. vooral. voorwaarde, voorwaarts. voorzeggen. voorzeker. voorzien. voorzigtig. vorderen. vorig. vorm (om bellen gieten). vorst (monarch). vorstelijk, vouwen, vraag. vragen, be — 158 — igasasa. pakiri kajana. oetoe. palienggoe. padjolla. ma-mangiloe. lakoe mangiloe,. rasanggoe. mendidar., ngiengoe, kawoenggaof amang kaba mata. tada isi. maliedja. pa piendi. pa sarri. endookoe; ook kem baleek. tidoe lodoe. menda lora,_ embada lepas péka. tau kawoengga. mendidar. penapa wanggoe. ma paléwa. pa koki. pa oetoe wanggoe. panamoe pani wang- goe. la mangiloe. sili sendaka. lakoe. tanda. wili kadjéa, paloloe ka-wanggoe. pandjandji wanggoe. vratig. vrede, vreemd. vreemdeling. vrees. vrek, vreugde, vriend. vriendelijk. vriendschap. vrij. vrijlaten. vrijwillig. vroedvrouw. vroeg. . vrolijk. vrouw, vrouw (getrouwde). vrouwelijk. vruchten. vruchteloos, vuil, vuist, vuistslag. vullen. vuren. vurig. vuur. réanggang. péka kawoengga. langa taka. djaka menggoeka. manga pasamoe. rési résì endjapoe. la kawoeïnga. pengé palala wang goe. pa oemboe wanggoe of meramba bo- koel. pa bokoel wanggoe. lepi. pa-karaaing. karaai. vuurhaard. vuurtang. W. waadbaar. waagstuk. waaijen. waakzaam. waan. waar ? waar (waarheid). waarachtig. waarborg. waarde. waarderen. waarheen. waarlijk. waarmede. waarom. dira pakoe, kaloangga. rowa. tau bidi of tau parai - anigoe. mengadat. tau koetoes. embasa éti. aria. maliedja. pa-aria wanggoe. kabisoe. pa salla. nga sana. tau pienggoe peng- geri pasa-na, embaroe. pemboesa éti of em- basa éti. tau kawini. ma ngoma. -|sama kawini, oewa-oewa. kaséwa. merisak. pa woenggong. pa takkiel. pa isi. pa bandil. embana na épi. Epi. - mata épi. ngepì épi. piengoe papala. ngala paka. sa ielar—na. pawala riri. pakanandieng. engini? langataka, ook tan— dj. langa langataka. tanggoe-na. wieli-—na. bandjal wielina. engiloh. langataka. sama. kenggikina. waarschijnlijk. waarschuwen. waarzeggen. wacht. wachten. waden. wagen. waken. wakker worden. wakker zijn. walvisch. wandelen. wang. wanhoop. wankelen. wanneer ? wanorde. want. wantrouwen. wapen. wapperen. waren (goederen). waren (geweest zijn)|dadi of embada lakoe laina of embada warm. wartaal. wasem. wasschen. wat. water. water bedammen. wateren. waterleiding. waterval. weder. wederantwoorden. wederbekomen. wederbrengen. wedereisschen. wedernemen. wederom. wederpartij. wedervinden. wederzenden. wederzien. wedloopen (wedren— nen). weduwe. weduwenaar. week (zacht). (tet) _|kamesa. naats … 154 — enda patoetoe. weeken. napa pa-iesi. weekhartig. péka patandji. weemoedig. tau djaga. weenen. ma napa. weerhouden. pa-pala. weerlicht. embéni pa-kamang.||weerloos. sada of djaga. weerom. pa—walla. weêrspreken embada pa walla. ||weerzin. iejang tadanoe. wees. loh padjoeloe. weetgraag. papoe. weetniet (domoor). embota panggala-na,jweg (de). manggang. wegbergen. pira-ka? wegbranden. kenjaur. wegbrengen. tauna. wegens. mangga. weggaan. madaka. weggooijen, ta kambas. baanda. weghalen. mnienja. embana. péka endókoe. koetoeng. \pabasa. engara-ka. waai. bietang. pa liendji. waal endjandjar. waal serangì. walli, séma walli. ngala paka. ngindi pabéli. karaai pabéli. teeki pabéli of kee pabéli. sendaka walli. papana. ngala walli. pa-ngindi béli, ita pa-bêli. pa kama djara. méti léna. «fid. tau angoena. maliedja. wegjagen. wegkruipen. wegloopen. wegmaken. wegnemen. wegraken. wegspoelen. wegvegen. wegvlugten. wegvoeren. weg wijzen. weg wijzer. weifelen. weiland. weinig. wekken. wel (bron). welaan ! weldra. weleer. welgezind. | welig. wellevend. welligt. wellustig. welvaart. welvoegelijk, welwillend. [toenoe salla. Ä Bereden oor maliedja Ethlaad: mila éti. — _laabsoor si. „gitoabrroe pattoe. kabilah. enda maka.ssewor, bali of bélisovagrvers kendoelieng béli- mauggieliek, …… _ Î ’ « KADO THEO VER emboesa papiengoe. rij kambanga: vrat ngararigéa,. pa kawini,. noo ngindi. tauna. sienggiel. gabbiraroom toekoe, vok aa of warroe. piti. rehuottuis kajaka. trislerrao sss pa-kawini. ven pa lai kawai. pa emboelang. 3 djiedjiek of maclalal E emboelang. (6 waal iwa aleen kendjékoes “Tamo palai merau, ook pa-_ lai kawai. palai ngindi pa-ieta ngarangé.… tau papiengoe ùgaco ngé, RAMONA enda patoetoe. padang. 58100 sawoetoe of sekoedoe / loh pabeenggì. … 7 mata waal. malla, ook malakka. napa reéngga. ammang. samoe éti. Ta réangge toemboe. piengoe oekoe. Ì enda patoetoe. tau emboesa ne î kasanang. tau naka. samoe éti. dine rr rn MESEN wemelen. wenden. wenkbraauwen. wenken. wennen. wenschen. werkelijk. werkeloos. werken. werktuig. werkzaam. werpen. weten. wettig. weven. wezen (of zijn). wieden, wij. wijd. wijken. wils. wijzen. wikkelen, eene zaak). wild. wildernis. wildzwijn. willen. willig. wind (een). wind. wind (harde). wind (zacht). windhoos. winst. wisselen. wisselvallig, wit. __ „woede. woelen. woest (wild). wol. wolk, wond. wenden. wonen. woning. woonplaats. woord, worden. wikkelen (zich in =— 155 rémi. pa-kambél. oekoe mata. kadoek. [pendammaug. moenoeng-—ka. tandjìi palangataka. enda na rama. parama. iesi pa rama. ma-rama, ook mera- _ na éti. toekoe. piengoe, ook pienja. tandji. pa tinoe. dadi, ook nienja. boetoes. njoema. ka-loangga. kendoelieng. tau papieugoe. toedji. kemboeroeng. pakoeroeng kanjangi ma-tamba. omang. wee roemba. emboesa, ook bisoe. emboesa pakiekoe. kapisoe. jugiloe. ngiloe bangat. ugiloe mala—na. ka-—oeloer, mannang. jpendjépa. enda patoetoe. bara. kerau éti. enggovelieng. ma-tamba. woeloe, karoema. menoea. pa-menoea. endadiek, oema. pengé-na. kanjangé-na. dadi, worm. worstelen. wortel. woud. wraakzucht.» wrat. wreed. wrijven. wringen. wroeten. wurgen. IJ. zaad. Zaag. zaaijen. zaakvoerder. zacht. zadel. zadelen. zagen, zak. zamelen. zamen. zamenbinden. zamengaan. zamenkomen. zamenspraak. zamen wonen. zand. zandbank. zang (wijs). zanger. zeden. zee. zeeboezem (baai). zeef. veer (erg). zeer doen. zeerover. zeeziek. zeggen. zeil. zeilen, ngéli of ngali. pa kieloeng wieki. amoena. omang bokoel. toenja la éti. menggarieng. kapaedang. rosoe of podas. posoeng. ngoeri. posoeng ngorong. merana éti. bissi. oewa daloe, ook wi- nina. roonda. sabar. tanggoe loloek. maliedja. sellapa djara. toenja sellapa. pa-roonda. lappoe. pa-oesi. sama sama. pali pasama. lakoe sama, maai sama. pani sama. endadiek sama. warra. warra pa boondoeng. loedoe-—na. tau maloedoe. hoekoena of oekoena. teesi. endjoboe. jongga. embarngat. woeloe masidoe of katioe. panggora. mau teesi, peni, ook péaka. lieroe. lakoe la teesi, zeker. zelden, zelf, zelfmoord. zemelen. zendbode. zenden (goederen). zengen. zenuwachtig. zenuwen. zerk. zes. zestien. zestig. zetten. zeven. zeventien. zeventig. zich. ziek (pijnlijk). ziekte, ziel. zieltogen. zien. ziften. zigtbaar,. zij (of haar). zij (of hen). zijde (of dij). zijde (of kant). zijde (stof). zijdelings. zijn (of van hem). zijn of wezen (be staan). zijpelen. zilver. zin (lust). zingen. zinken. zinneloos. zinspelen. zitplaats. zitten. zoeken. zoen. — 156 — langa taka. enda marana, mésa of wiki. pa-méti wiki. oeta karoenggoe, pa léwa-na. pa-ngindi. moetoeng. katatak. oera of kaloeta—na. watoe réti. nomoe. sekomboeloe nomoe. nomoe kemboeloe. bandjal. pisoe. sekomboeloe pisoe, pisoe kemboeloe. njoena. sidoe. kena sidoe. semangoe. meréné mêti. tangar, ook ieta, ijonggang. ngita. njoena. njoeda. kaoeloer kadja. karassa. soetra. sepapa. tanggoe njoena. mienja of dadiek. kembatti. lata bara, ook amas bara. pemboesa. loedoe. [temboeloeng. katéaba. dékang. pangé mendapoe. mendapoe. siemboe. poedoek. zoet, zon. zonde. zonder. zonneschijn. zóó, zoon. Ì zorg (kommer). zorgeloos. zout. zoutachtig. zuigeling. zuigen (aande borst).jpa soesoe. zuigen. zuiver, zuiveren. zulk, : Hi zuster, zuur. zwaar. zwaard. zwager. zwak. zwam. zwanger. Zwart. zwavel. zweep. zweer. Zweet. zwellen. zwemmen. zweeren doen). zweren (etteren). zweven. zwijgen. (een zwijn. zwikken. [langgang, ook langga, eed mata lodoe. mendjala; u santo enda miengoe wa ngoe. STAN embana lodoe. toena noe. iilaase ana méni. oo sendoeka éti. jemboelang éti. misien, ook mési de messi. / pa boedoe. noad ana rara of tin vel | lamoedji. massa. pa massa ka. toenanoe. ana wini. majéloe, ook maieloe. ì embótoe. elastan sepada, ook sepaan- da, ook pasoeri. ijera-na. biens déna tal, ook malie- dja. KEL sblialn kadoedoe. aai pakamboe. Ü miting. + {use Di melierang. ram bas. {Sb tom menggorieng. serigoboe. L memboa. engeni la waai, pa djandjì, ook gaen / loesoe witoe na. méli ka, asid kandi kasanang sof amboe péka. wee. 0 sendjalier. b jp Je 0 en 1 Gij of u. Hij of zij. Wij of ons. Gijlieden. Zijlieden. Eens of éénmaal. Tweemalen. Driemaal. Viermaal. Ik ben ziek. Gij zijt arm. Hij is boos. Ik heb dorst. Ik heb veel wit katoen. Hij heeft niets. Wij hebben veel rijst. Zij hebben honger. Hebt gij al veel? Nog niet veel. Alle dag een weinig. Kom binnen. Gaat naar buiten. Hoe is uw naam? Hoe heet hij? Gaat daar zitten, Neem een stoel. Blijft wat praten. Ik wil u spreken. Wat wilt gij zeggen? Hoe oud zijt gij? Ik weet het niet. Waarom weet gij dat niet? Waar woont gij? Waar is uw huis? Hier digt bij. Niet ver van hier. Het is hier zeer vuil. Gijlieden moet hier goed aanvegen. Hebt gij ’t gehoord? Vergeet het niet. Ik hoor het. Ik zal het niet vergeten. Wie zijt gij? Wat is uw bedrijf? Ik ben ambachtsman. Ik bewerk mijn tuin. Hoeveel tuinen hebt gij? Slechts twee. Wat kost dat paard? Njoengga. Njomoe. Njoena. Njoema of Njoeta. Njémi. Njoeda. Sendaka. Pendoang. Pendélang. Pembatong. Njoengga siedoe. Njomoe mila. Njoena oendjar. Njoengga madau. Njoengga niengoe daangoe téra bara. Njoena enda niengoe engara. Njoema da daangoe da oesoe. Njoena jéloh mendjioe. Njomoe embada niengoe daangoe. Endédi pa daangoe. Sau lodoe sawoetoe. Maai kau tama. Loh loesoe sembéli. Engara tamoe? Engara ngara njoena? Mendapoe la séana. Teeki kendjaka, Napa ta pani. Njoengga emboesa pani dna moe njomoe. Engaraka njomoe emboesa papéaka? Pira endau njomoe? Dakoe pienja. Kenggikina njomoe endéna piefigoe® Engini pengé moe? Engini oema moe? La lisi jézoe, Déna merau. Da daangoe merisak la jézoe. Njémi kendjékoe pa-samoe la jézoe. Roongoe doeka? Amboe meroamba. Koe roongoe. Njoengga dakoe emboelan. Engara tau njomoe? Engara parama moe? Njoengga atanggassoe. Njoengga paboloeng na woáka koe njoengga. Pira emboea da woáka moe? Damboe djoewa. Pira wilina djara ieja? —158 — Dat is te duur. Het is te klein. Ik wil een hoog paard koopen. Gij moet jonge paarden brengen. Dit paard wil ik niet hebben. Brengt het paard naar stal. Bindt het goed vast. Dat het niet los raakt. Houdt het goed vast. Laat het niet los. Ziedaar, het is al weggeloopen. Dat is uw schuld! Ik kan het niet helpen, mijnheer. Vangt mijn paard op. Gaat het spoedig zoeken. Geeft aan de paarden te drinken. Geeft ze te eten. Wat hebt gij? __ Wat hebt gij te koop? Ik breng een jong paard, let Hoe veel paarden hebt gij? Dat is een mooi paard. Vat mijn paard. Ik wil gaan rijden. Wilt gij rooken? De Soembanezen kunnen niet rooken. Zij kaauwen veel betel. Zijt gij getrouwd? Ja wel. Waar is uwe vrouw? Waar is uw man? Waar zijn uwe ouders? Zij zijn reeds dood. Val niet. Zijt gij gevallen? Hebt gij u bezeerd? Is de padi al geoogst? Ik heb niets te eten. Hebt gij honger? Ja, mijnheer. Wacht een weinig, dan zal ik u wat eten geven. Is de rijst nog niet gaar? Nog niet, straks. Hebt ge niets voor mij te drinken? Als gij dorst hebt, gaat dan water scheppen. Is uwe woning ver ge: Ik ben vermoeid. Ik zie een huis. Dáár gaan wij zitten. Dáár gaan wij slapen, leja la loe pawéli. Laloe koedoe. Njoengga pemboesa djara ajang _ Njomoe ngindi bidi djara, Djara ieja njoengga dakoe bisoe. Ngindi sa la oka na djara,, Soondoe pasamoe. Amboe da tamboea. Pamandoe pasamoe. Amboe pasalla. Tangar, embada palai. Mendokoe njomoe. - Njoengga endéna djala, Be. Jappa djara njoengga, Loh pasiemboe pareanggang. Loh pa oenoe dja waai na djara. Toondjoe oesoe dan djara. Engara ka niengoe moe. Engaraka ka niengoe padaangga moe? 3 Njoengga ngindi ana djara, oemboe. Pira njioe djara niengoe moe. _ Teja djara menanda. Kee djara njoengga. Njoengga emboesa pakaliti. Njomoe emboesa paripi? Tau Soemba déna piengoe paripi. Njoeda daangoe pasappa. Niengoe pepasang? Owa pi. Engini tau angoe? Engini na lei moe? 4 Engini ama jéra moe? IT Embada méti. Amboe kenaboe. Njomoe kenaboe? Njomoe kenaboe. ketioe? Salla ka pa moti oesoe? …_ Njoengga daniengoe pangaugoe. — Njomoe mendjioe? Owa oemboe. Napa sekoedoe koe rebus pangangoe. Oesoe endedi mémi? Endédi napa taai. Daniengoe pa oenoe engaraka?, Djaka njomoe madau loh patakoe waal. Oema moe merau? Njoengga manggil. Njoengga koe ita seau na oema. Laini njoeta ta mendapoe. Laini njoeta lakoe li ta katoedang. — 159 — Ik ben verheugd, dat wij er zijn. Wij komen u eene visite brengen. Gij moet ook bij mij komen. Wat heeft hij gezegd? Ik weet het niet. Ik kan niet. Wie is hij? Ik heb hem nog nief gezien. Ís hij boos? Ik geloof het niet. Ik geloof het wel. Wilt gij mij helpen? Goed mijnheer, ik zal straks terug komen. Ik geloof u niet. Wijst mij den weg. Ik zal er u voor beloonen. Wilt gij mijn vriend zijn. Ik zal u wat zeggen. Wat zegt hij? Ik versta hem niet. Zijt gij rijk? Neen, ik ben een arm mensch. Van wien is deze tuin? Is dat uw tuin? Wat hebt gij geplant. Hoeveel padi krijgt gij dit jaar? Ik heb geen tuin. Gij moogt niet steelen. Dat is zoo, mijnheer, ik ben er ook te bang voor. Gij moogt geen handel drijven in slaven. Waar is de Radja? Wie is de Radja in deze negorij? Waarom zijn de Soembanezen niet rijker? Om reden de Radja hun de boel afneemt. Gij moet met mij medegaan. Waar heen? Naar Memboro. Ik heb geen paard. Waar is dan uw paard. Vroeger had ik zes paarden, doch de Radja heeft ze alle genomen. Gaat achteraan. Ga vooraan. Is het genoeg? Neen, niet genoeg. Zóó is hef goed. Gaat naar boven. _N joengga na samoe ka bakoe taka. Njoema maai padjoeloe lai njomoe. Napa njomoe maai lai njoengga. Engara njoena embada papéaka? Dakoe pienja. Njoengga enda pa piengoe. Engar atau njoena? Njoengga endédi koe ngita njoena. Oendjar njoena? La éti koe enda njoena, La éti koe djia ka njoena. Njomoe bisoe endoelang ka njoengga? Mallaka oemboe, napa taai koe maai pabéli. Njoengga dakoe roongoe moe. Pa toedji njoengga ngarangéa. Napa koe woongga moe malaandja. Njomoe bisoe pa-aria daangoe njoengga, Napa koe pa isì engamoe. Engara pa pani na “njoena. Njoengga dakoe piengoe papsish na njoena. Njomoe woloe baanda. Endéa njoengga tau mila. Engamoe woaka da njanina? Né loa woaka moe njomoe? Engaraka patoondoe? Pira na oesoe napa moti endau nassoe? Daniengoe woaka. Njomoe amboe mernganga Toetoe oemboe, njoengga laloe menga- dat. Amboe njomoe daangga tau ata, Engini tamoe oemboe. Engamoe meramba bokoel la paraing jézoe? Engikina lau Soemba endéna parési pa woloe baanda? Na raamba dja Meramba da baanda. Njomoe kiri ka njoengga. Engini ta loa? Loa la Memboro. En djara pakaliti. Engini sada djara moe? Amang niengoe djara nomoe, Meram- ba, salla papiti endaba. Loh la malamiri. Lakoe la maigéloe. Tôhma doeka? Endéa, endédi tohma. Toenanoe na samoe. Lakoe la pinoe, — 160 — Naar beneden. Ik ga wandelen. Gaat gij meê? Ik zal maar thuis blijven. Ik heh slaap. Gij zijt lui. Men moet niet lui zijn. Kijkt naar de mieren. Die zijn naarstig. Ik ben niet lui. Ik heb de koorts. Als dat zóó is, zal ik u geneesmidde- len geven. Komt gij nu eerst terug? Wat brengt gij? Werpt het maar in de rivier. Leg het daar neêr. Spreekt niet luid. Spreekt niet te vlug. Spreekt langzaam. Gaat water putten en breng het inde badkamer. Ik heb het u vroeger reeds gezegd. Waarom luistert gij niet? Gij moet Maieisch leeren. Het is zeer moeyjelijk. Gaat een mes halen. Snijdt dat door. Het is gedaan, mijnheer. Zóó is het genoeg. Het is drie dagen geleden. Gij spreekt onwaarheid. Dat is niet zoo. Gij liegt, Steekt het tali—api aan. Gij zijt lang weg gebleven. _Amang embada koe pékang send Njomoe endadi mendai pakoe la, séar a. nau stadt AT Poerong soewah. \ aud 4 Njoengga mata koe loh patoame. 2 Njomoe bisoe pakaréang. Mata ka koe dienggier la oma, bt Njoengga tatiek. NE: Njomoe majau éti. ka, TPE AAN Njammang pa majau na tau. DL Tangaroe ka soedoek, se Njoeda na merana, Njoengga dakoe majau. Njoengga siedoe pariti, Djaka toenanoe, napa koe wounes tada al, An Njomoe sina moe taka en na ij Engaraka pangindi? dg Loh pawarroe nja la lokoe. EE Bandjal lai na. ef ie xAL Amboe pani pakodoeng. — Amboe laloe paréanga pani, gelde Ngiri pani. EE Loh patakoe waai ngindi la koeroe padiesoe. ee: Eren ed “ UTD de 5 en ' ke AE B Engini na enda kau roongoe? Njomoe papéakang siloe djawa. Kalioetoe pakoe na jéna. ni F Loh papiti kasidi. pe Pakadipoe jéna. Salla ka oemboe. Rh nn Tejaka toenanoe. _ nn Embada téloe emboea lodoe, — ea Njomoe pékang dokoe, fs in Enda toenarnoe. Njomoe kembaleek, Pakadaki na likoe épi. 140 : 121 Ngarvemoe Leine landolo \ MLN S A NS Zpooudse) d ADD otoe Ketat NS Jordfo in 1 > Ij NE on GS BAN zr) Fetanvang) IJ if ij / Np it WI gen IN DD ‚n (UIT ANS 1, A) zende) NN DZD Nt if KAART van het EILAND SOEMBA, en gevolgd naar die van. WEE. Versteeg 1660. en verbeterd door, : Roos. 2069. or GIO, Poeloe Saloera RE Kustlijn, volgens gegevens wan het Ljdrogragdsch Cureaur. aio? 150 11° EENE MAAND IN DE BINNENLANDEN VAN TIMOR DOOR J.S. G. GRAMEBEERG. In DE ZENDING. RE Reeds meer dan zes jaren had de twist tusschen de rijken van Sonnebait en Amfoeang de bergstreken van Zuid- Westelijk Timor niet alleen in een staat van onrust en spanning, maar zelfs in dien eigenaardigen, om zoo te zeggen Bhilijsenden oorlogstoestand gehouden, welke onbeschaafde volksstammen dik v erf gewoon zijn als een status belli aan te nemen. De paden waren wat men noemt gesloten; akkerbouw en jagt konden geen laats hebben; het inzamelen van was en honig was eene onmogelijke zaak en e kampongs hadden zich z00 goed mogelijk tegen een onverhoedschen aanval v ersterkt. à rt van pinang- noten. 4 Daar van voorzagen zij den ganschen Solor-archipel, Larentoeka, Ende, Soem— bah en zelfs Be markt te Ang, Ook de aanvoer van was had sedert lang ezen moest lijden. in eariik was het, dat de handelsstand zich meermalen over dezen voor haar jo ongunstigen staat van zaken beklaagde. A Deze had toch reeds in de laatste jaren gevoelige slagen geleden, Eerstens oor het niet meer ter reede van Koepang komen van de talrijke walvisch— vaarders, die vroeger op Timor water en ververschingen kwamen halen en vrij wat BE derd aanbragten. _De walvisschen toch waren naar meer Noordelijke zeestreken verhuisd, zoo u — 162 — dat het aandoen van Koepang door de visschers als geheel uit-den weg ver— meden werd. Ook de belangrijke daling in prijs van het vroeger in China zoo _ gewilde sandelhout deed sedert lang haar nadeeligen invloed gevoelen, terwijl eindelijk de kleinhandel veel had geleden door de intrekking van de verschil lende garnizoenen te Larentoeka, Atapoepoe en Koepang. Hoezeer het Nederlandsch bestuur ter hoofdplaats Koepang dien staat van zaken betreurde en gaarne pogingen tot verbetering te dien opzigte zou heb— ben aangewend, kon dit echter niet gevoegelijk geschieden, aangezien den vor— sten van Amfoeang en Sonnebait even als aan de overige hoofden des eilands het zelfbestuur grootendeels was overgelaten. Eene geheel andere zaak werd het toen de twistende hoofden den strijd eindelijk zelf moede werden. Zij haakten naar vrede, maar konden er niet toe komen. Partijen, met hare wezenlijke of vermeende regten, gaven elkander niets toe en telkens was er een nieuw struikelblak, waarover men viel bij de eerste stappen tot verzoening. ï Toen werd besloten de hatin. van „Mai-Bapa-Kompani” (het Nederlandsch Indisch Gouvernement) in te roepen; want zonder hare bemiddeling zag men geen einde aan de zaak. Aan die roepstem meende het bestuur te pe gehoor te moeten geven. Niet alleen gebood dit de menschelijkheid, maar ook was het in het belang des handels, terwijl bemiddelende tusschenkomst op verzoek van partijen eene geheel andere zaak was dan eene eigendunkelijke inmenging. Mij werd alzoo door den Resident van Timor de vereerende last opgedrageu _ de leiding dezer aangelegenheid op mij te nemen. Ik zou namens het Gouver— | nement als bemiddelaar optreden en zoo mogelijk verzoening en vrede brengen in die zoo lang door oorlog geteisterde streken. Dat die opdragt wij welkom was, laat zich begrijpen. Niet alleen ging het mij als elk ander aktief ambtenaar, die gaarne zijn ijver toont, doch ook zou ik. kennis maken met een voor mij om zoo te zeggen vreemd volk met. al zijne eigenaardige zeden en gewoonten en zou ik daarbij tevens gelegenheid vinden iets van den bodem en diens productive krachten te zien, | Voor deze expeditie werden mij als medehelpers toegevoegd de heeren B. F. Kleian, civiel gezaghebber van Beloe (midden-Timor) en F. M. Huppe, post— houder te Pariti, welke wegens hun langdurig verblijf op Timor geacht konden worden eenige kennis der inlandsche toestanden te bezitten, terwijl radja Topito als tolk voor de Timorsche taal zou optreden. Ons gevolg zou overigens bestaan in eenige Koten en Savoenesche ruiters, welke als kolonisten in het naburig district Babauw woonden en daar bekend slaan onder den naam van Mardijkers of vrijburgers. — 163 — Ettelijke met karabijnen gewapende politie-dienaren zouden de eigenlijke lijfwacht der commissie uitmaken. De togt zou aanvangen met het omtrekken der baai van Koepang, om ver— volgens van Soelamoe door het bergland naar Barati te trekken. Van daar zou de strandlijn weer worden gevolgd tot het aan zee gelegen Amfoeang (Naklio), om eindelijk de binnenlanden Sorbian en Sonnebait te bezoeken. Den 3" September vertrokken wij van Koepang naar Babauw. De weg derwaarts was eentoonig en dor. Trouwens, ik herinner mij niet in gansch Indië eene onvruchtbaarder streek te hebben gezien dan de omge- ving van Koepang. Ja, men mag dit van de gansche baai getuigen met inbe grip zelfs van de zandige en steenachtige omstreken van Soelamoe. Groen is nabij Koepang en Babauw alleen in den regentijd te vinden. Hier en daar een dwergachtige boom met spaarzame bloesems en blader— loos, een verschrompelde struik of heester of eene verdorde graszode is alles wat de vegetatie, anders zoo rijk in Indië, den reiziger te aanschouwen geeft. De naakte kalkbodem, hier en daar met ijzeroxijde vermengd, kaatst de zonnewarmte op onaangename wijze terug, terwijl de rijweg, zegge het voet— pad, zich door grijze steenblokken slingert, die alle waakzaamheid vordert van paard en ruiter. De geheele omtrek van Koepang bestaat uit Jurakalk, ten minste als men de korrelige conglomeraatachtige structuur in aanmerking neemt. Ook is tusschen deze door de verweering ingevreten en met eene zwarte laag overdekte steensoort eene kalkvorming van veel lateren dagteekening waar te nemen. Ligt te begrijpen is het derhalve, dat de natuur hier niet overweelderig is. Gawang (*) en lontarpalmen, eenige cactussoorten, waaronder de grillig ge vormde Cactus nereï folia, eene enkele aangeplante kokos- en pinang-palm en wat kreupelhout. Zie daar alles, wat het grootste deel der baai van Koepang te aanschouwen geeft. Na een tamelijk warmen rid kwamen wij te Babauw aan, waar veel voor den aan te vangen togt moest geregeld en beredderd worden. Ons gevolg moest zich hier bij ons aansluiten en de levensmiddelen op de pakpaarden worden verdeeld, Dit alles is gemakkelijker te beschrijven dan de uitvoering bleek te zijn. Om een en ander duidelijk te maken dient eerst een enkel woord over het district Babauw te worden gezegd. | Dit is eene dorre, onvruchtbare vlakte, schaars van water voorzien en alleen groenend in den regentijd. Het landschap staat onmiddellijk onder ons gezag als behoorende tot het grondgebied der „Kompanie”; het grenst ten_N. O. aan het rijk van Sonnebait of liever aan een onderdeel er van, genaamd Manoebait, terwijl (5 Corijpha Gebanga Bl, en Borasus flabelli form, hi me en het ten Westen en N.W. leunt aan ’t binnenste gedeelte (Cul de Sac) der baai van Koepang. De Kampongs, welke tot dit district behooren, zijn hoofdzakelijk Oi-san, Noen-Koeroes, Olio en enkele meer, De bevolking is er niet oorspronkelijk. Zij bestaat uit kolonisten van Rotti en Savoe, benevens enkele verdwaalde Ti morezen en Koepangers. Ook is er eene afzonderlijke kampong, bestaande uit— sluitend uit Amanoebangers. Deze leven er sedert jaren als ballingen wegens vroeger ene opstand, ten gevolge waarvan zij naar Babauw zijn verbannen. Het grootste deel der bewoners van Babauw draagt den naam van Mar- dijkers of vrijburgers. Hunne hoofden, die den titel van luitenant voeren, wor— den meestal door het bestuur te Koepang gebruikt tot zendingen naar de om— wonende radja’s en feitors (*). Dit geval deed zich dan ook nu weer voor. De oude luitenant Benjamin Jan, die reeds herhaalde malen als Gouverne- ments zendeling was opgetreden, zou nu ook den vorst van Sonnebait en diens feitors kennisgeven van de kort op handen zijnde komst van eenige heeren der „Kompanie” om den oorlog te beeindigen. Hij had daarbij in last om de aan dralen gewoon zijnde inlandsche hoofden aan te-sporen om tijdig op de aange wezen vergaderplaats-te Noi-Niti (Soengi Loijan) te verschijnen. jb De luitenant zou zijn weg om de Oost nemen, doch de commissie zou over Amfoeang reizen om op haar weg de verschillende hoofden tot gereede opkomst aan te manen. De Mardijkers zelve leenen hunne diensten vaak aan het gouvernement bij transporten en expeditien. Zij strekken tot geleide van personen en goederen. Elk hunner bezit een paard en een geweer. Het is een ongeregelde troep, niet gewoon aan orde of tucht en bij eene expeditie met geene mogelijkaei bij elkaar te houden. Meermalen toch is het gebeurd, dat deze zoogenaamde hulpbenden nabij den vijand eensklaps uitzwermden en onze troepen in den steek lieten, alleen om jagt te maken op een troep Jes karbouwen, die zich en op dat oogenblik voordeed. Zij hebben wel iets van de Kozakken, uitgenomen dat zij spoediger aan den haal gaan, zoo als bij onderscheidene gelegenheden is gebleken. Behalve ette lijke heidenen — Chinezen en eigenlijke berg-Timorezen — zijn de Babauwers Christenen. Babauw wordt de eigenlijke rijsttuin van Koepang enb Dit moge vreemd klinken na de minder gunstige schets door mij gegeven van land en volk. Maar niet te min is het waar, dat Babauw voor een deel (*) Bij voorkeur schrijf ik feitor in plaats van het verbasterde fettor. Het woordt is zuiver Portugeesch en staat gelijk met het latijnsche Factor. Men weet dat onze residenten vroeger in de Molukken vok den naam droegen van Feitor. 4 q 5 | ij — 165 — de benoodigde rijst levert aan Koepangs inwoners. De zaak is deze. Wanneer de regentijd de kleine rivieren doet zwellen, dan kan door middel van dammen en waterleidingen een groot deel der Babauwsche vlakte in sawah’s worden herschapen. Deze behooren gedeeltelijk aan eenige gegoede ingezetenen van de hoofd plaats Koepang. Dezen trekken dan ter behoorlijker tijd naar hunne sawah’s om toezigt op den oogst te houden. Van eigenlijke bewerking des bodems door middel van ploegen is hier geen sprake. Men jaagt op het reeds besproeide sawahveld een vijftig— of honderdtal karbouwen, die zich daar naar welgevallen omwentelen en den grond zoodanig vertreden, dat men hem als geploegd beschouwt. Daarna wordt geplant en als de regentijd regelmatig afloopt geoogst. Valt er namelijk te weinig regen, dan verschroeit de rijst in den dorren bodem; regent het te veel, dan wordt alles overstroomd en de oogst is insgelijks verloren. In vroegere jaren trok het Gouvernement het tiendregt van deze sawah— velden, het welk nog al iets opleverde. Ten gevolge van een of twee jaren misgewas werden de sawahplanters hiervan tijdelijk ontheven. Door een zamenloop van omstandigheden is echter die opbrengst in het vergeetboek geraakt. Ik voor mij geloof niet, dat deze tijdelijke kwijtschelding eene reden mag zijn om voortaan niets meer op te brengen. Na een dag van drukte en bereddering vingen wij onder het geleide van een tiental karabiniers en vijftig man ongeregelde ruiterij onzen eigenlijken togt aan. De baai van Koepang werd omgetrokken, waarbij wij onder anderen de kleine kampong Nonkoeroes aandeden, welke in 1847 door de berg-Timorezen js uitgemoord geworden, doch thans weer bewoond is. Vervolgens passeerden pn wij Bi Pollo en bereikten na een togt van 16 palen Pariti. | Wat de zee in den westmoesson van het zuidelijk strand der baai van Koepang afneemt, voert zij naar het binnenste der baai, waar de bezonken stoffen als in een dooden hoek blijven liggen. Daardoor is een alluviale bodem van vrij late dagteekening ontstaan, welke niet alleen het oostelijk gelegen district Babauw omvat, doch zich ook noerdwaarts uitstrekt tot omstreeks Poeloe Boerong. Heeft nu, zoo als wij reeds zagen, de vlakte van Babauw in den oost-moesson een dor aanzien, anders is dit in de omstreken van Pariti, Het geheele jaar door kan men er groenende velden en lommerrijke plekken vinden, dewijl de bodem er waterrijker is. Veld- en boomvruchten zijn er niet z00 schaarsch als in de omgeving van Koepang en Babauw. De kleine Paritirivier besproeit zelfs in den droogen tijd eenige gras- en ‘sawahvelden en de tuinbouw is daar niet zoo onmogelijk als nabij Koepang,. U Re lS ss — 166 — Dit heeft in der tijd het denkbeeld doen ontstaan om de hoofdplaats te verleggen. Ook suikerkultuur op groote schaal, meende men, zou daar ge lukken. | Voor beide doeleinden heeft Pariti echter bewezen. ongeschikt te zijn. Eene. goede reede bestaat er niet; en eene landing, zelfs met eene kleine sloep, is eene zeer moeijelijke zaak ten gevolge der zich ver in zee uitstrekkende modderbanken. Voor de kultuur betoonde Pariti’s bodem zich niet minder ondankbaar. Een hooge schoorsteen, eenzaam gelegen, en een met ‘struikgewas begroeid veld toont den reiziger aan, dat daar eene suikerfabriek heeft gestaan, welke uit gebrek aan riet niet werken kon, De aanplanting verrotte telken male; de ondergrond was namelijk zóó ondoordringbaar, dat afvoer van water onmogelijk was. Pariti is derhalve noch suikerdistriet noch hoofdplaats kun nen worden. Wij betrokken bij onze aankomst te Pariti de woning des posthouders, die, zoo als gezegd is, onze reisgenoot was en hier op zijne standplaats ‘nog vrij wat drukte had, aangezien van hier insgelijks een vijftigtal ruiters ons zou - vergezellen. Den volgenden morgen leverde het anders zoo eenzaam plaatsje een schouw= spel van bijzondere levendigheid op. Het getrappel en gehinnik van ruim een honderd paarden, de bedrijvigheid hier en daar in het opladen der goederen en het zadelen der rijpaarden, het heen en weer loopen onzer bedienden, de luide bevelen der verschillende hoofden onzer volgelingen, wier eigenaardige kleederdragt niet weinig toebragt tot decoratie van dit morgentoneel. Voor- al de Rottinezen met hunne fantastisch gevlochten stroohoeden moesten de aan— dacht trekken van hen, die dit volkje nog nimmer in grooter getale re hadden gezien. Deze Rottinezen zijn landbouwende kolonisten, die niet alleen het grootste deel van Babauws bevolking uitmaken, doch ook het hoofdbestanddeel vormen der inwoners van Namsaing, Oba, Pariti, Soelamoe, ja van alle strandplaatsen der baai van Koepang. Zelfs Barati is nog eene Rottinesche nederzetting. Hunne voeding bestaat hoofdzakelijk uit djagoeng en suiker, welke in deze streken wordt bereid uit den lontarpalm even als die op Java uit den arengpalm. Hoewel ongedisciplineerd zijn het uitmuntende ruiters en zitten zij als op hunne paarden geplakt. Eindelijk was alles gereed en trokken wij op Soelamoe aan. De weg liep aanvankelijk door eentoonige gawang: en bamboe-doeri bosschen, waar leven noch beweging heerschten. 1. Het eenige geluid, dat nu en dan vernomen werd, was het verwijderd ge— kraai van een boschhaan, terwijl de eenigste afwisseling op ons pad bestond in het overtrekken van een paar steenachtige rivierbeddingen, aan welker oevers eenige eenzame Casuarinen ruischten. ef — l6] — Ook voerde onze weg door een paar drassige vlakten, wier donkergrijze bodem uit ziltigen modder bestond, dewijl zij bij volzee onder liepen. Hier zag ik eenige inlandsche gezinnen in ellendige hutten verblijf houden. Zij hielden zich bezig met het bereiden van zout uit dezen modder, eene bewerking welke alleen op doorzijgen berust door een grof stuk doek en het verkregen vocht uit te dampen. Na een tamelijk vervelenden rid, waarbij wij op eenigen afstand de bergen Kalali en Péneh-Péneh regts (- 2000 voet hoog) hadden laten liggen, bereik ten wij Soelamoe, eene kampong op eene dorre zandige landtong tegenover _ poeloe Tikoes gelegen. Hier hadden wij gelegenheid het azimuth ten opzigte van het tegenover ons liggend Koepang te bepalen (*), waaruit bleek, dat Soelamoe enkele graden te oostelijk op de kaart van Timor voorkomt. Alhier kregen wij een bezoek van den radja van Baä (Rotti). Deze vorst had eenigen tijd onder de hier levende Rottinesche kolonisten verblijf gehouden. Hij zou weldra naar zijn eigen gebied terugkeeren, doch bood zieh vrijwillig aan om ons met eenige volgelingen te vergezellen. Dit was ons zeer welkom, niet alleen dewijl de radja als grondbezitter in deze streken eenigen invloed uitoefende, maar vooral omdat hij bevriend was met verscheidene in de veete betrokken hoofden en derhalve een gunstigen in— vloed zou kunnen uitoefenen op de verbitterde gemoederen. Onze volgende étappe was Barati, op de kaarten voorkomende ais Baratta, Barata en Belerata. Van Soelamoe vertrekkende begon onze weg onmiddellijk te rijzen. In eene noordelijke rigting trokken wij eerst over spaarzaam met koe- sambi- en kabisakboomen en alang-alang begroeide heuveltoppen. Daardoor konden wij Barati in eene zoogenaamde regte lijn bereiken en den grooten omweg over tandjong Pakoela vermijden. ke De, piek van Soelamoe — eigenlijk goenoeng Bimanasi — verhief zich aan onze linkerhand, terwijl ik regts van ons pad voor het eerst een van deze ei- genaardig grijze en steile rotsgevaarten zag verrijzen, welke door hunne grillig gevormde toppen en spitsen aan de ruïnen van oude ridderkasteelen doen denken. Deze bijna loodregte gevaarten, soms van 3000 en meer voeten hoog, be— hooren wel tot de oudste formatiën van Timor en kunnen naar mijne meening tot het grauwacke tijdperk worden gerekend. De stukken dezer klippige ge vaarten, die ik mij nu en dan gedurende de reis liet bezorgen, toonden allen dezelfde structuur: kalkspaath, hier en daar door ijzeroxijde gekleurd, nu en dan goed ontwikkelde kristallen vertoonende; zandsteen werd hier en daar ook aangetroffen, doch de overhand had de kalkformatie. ’ Nimmer ook was een stuk zandsteen afkomstig van de beschreven rots— (*) 192°. Ee TS ZS gevaarten, daarentegen wel van de andere bergvormen, die zich als tuggen en zadels voordeden, en wier toppen een meer afgeronden vorm bezaten. De inlanders zelven maken ook in de benaming dezer bergsoorten onder | scheid. De steil in de lucht rijzende grijze rotsen roemen zij Tätoe (Batoe), terwijl de bergvormen van meer glooijenden aard Nèten heeten. Tot nog toe was onze weg tamelijk vrij van groote moeijelijkheden ge weest. De golvende en vaak slingerende vorm van ons pad had zelfs nu en dan voor ons eeh schilderachtig gezigt opgeleverd, vooral als wij der blik lieten gaan over ons bont gekleed gevólg, dat wij zooveel mogelijk vooruit lieten gaan uit vrees voor achterblijvers. Nu eens zag mên de laatsten hunner in eene vallei afdalen, terwijl de meest voorlijke ruiters reeds bezig waren den heuveltop aan de overzijde te bestijgen. Als dan zulk eene bonte menschen— en dierenmassa zich langs een kron- kelend pad dour een open dal voortbewoog als ware het een monsterachtige slang, dan bevatte dit gezigt, althans voor mij, inderdaad iets schilderachtigs. Doch de weg werd moeijelijker. Wij waren ongeveer tot 1500 voet geste gen; wij hadden den top eens heuvels bereikt en moesten weer dalen. Het pad was echter zoo steil, zoo begroeid met doornachtig struikgewas en zoo bezet tevens met puntige klipsteenen, dat de grootste oplettendheid noodig was voor paard en ruiter om in het zoo abrupt afdalen van — 700 vt. geen ongeluk te bekomen. De meesten onzer paarden echter waren vân Rot- tineesch ras. Genieten nu de Bataksche paarden den welverdienden naam van goede bergklimmers te zijn, de Rottinesche doen hierin niets voor hunne Sumiatraan- sche lotgenooten onder. aak Ook mag hier van het Rottineesch paard worden gezegd, dat het ditmun= tend telt, iets wat noch de Soembanesche noch de Timoresche ineen, a schijnen te kunnen, Na deze moeijelijke nederdaling bevonden wij ons in een digt bosch van gawangpalmen, en, na dit doorgereden te zijn, trokken wij over de vrij breede, doch drooge bedding der Koesambi-rivier om weder aan de overzijde een steilen en hoogen oever te beklimmen. Dewijl echter paarden en menschen even vermoeid waren, werd besloten een half uur halt te houden. De paarden werden in eene mabij zijnde kom gedrenkt; de volgelingen dronken meê en wij zelven raakten het ons zoo gemakkelijk mogelijk op een of ander rotsblak in de rivier, waar wij ons ontbijt namen, Het reizen of liever het leven op reis in Indie heeft zijne bijzondere ei genaardigheden en biedt vaak de meest uiteenloopende toestanden aan. Ik spreek hièr niet van het reizen op de groote wegen op Java of Sumatra’ Westkust noch van een togt door de Molukken per stoomschip. Daâr toch is alles zooveel mogelijk tot gemak van den reiziger ingerigt. Doch: dit: is miet Reka has — 169 — het geval met weinig bezochte districten op afgelegen buitenposten, waar men door „grooten weg” een redelijk begaanbaar voetpad te verstaan heeft en men bij gebrek aan zulk een #/grooten weg” zijn pad zweken moet door digt begroeid bosch, waar twijfelachtige voetpaden elkander meermalen kruisen of de te volgen rigting door de drooge bedding van een bergstroom voert. Stations, pasangra— han’s of zelfs eene enkele warong, van dat alles is niets te vinden en het gebeurt daarbij meermalen, dat men eerst na dagen reizens eene kampong doortrekt, waar met moeite eene kip of een paar eijeren te krijgen zijn. Nu eens is de weg eentoonig, dan afwisselend, nu eens imoeijelijk, ja ge- vaarlijk. Soms heeft men uren lang de felste zonnehitte of treft men halfweg een in Buropa ongekende stortregen, die menschen, goederen en levensmiddelen doorweekt. Op een anderen tijd schiet een ruiter bij het afdalen van eene ravijn met zadel en al over den kop van het paard of struikelt een lastdier met levens— middelen, waardoor de kleine voorraad wijn of bier, bestemd voor de geheele reis op eens verloren gaat. Den eenen dag doet de reiziger een gaed maal met eens hertebout, den anderen moet hij tevreden zijn met rijst en ding-ding of drooge visch. Onze reis had nog niet lang geduurd; de provisiën waren bijna nog niet aangesproken; het ontbijt kon dus rijk zijn. Het bestond in een klein blik sar— dijntjes, een stuk beschuit en een glas bier. Nadat mensch en dier verkwikt waren, bestegen wij den steilen oever en na eenige honderde voeten te hebben geklommen, bereikten wij eene ligt golvende hoogvlakte, waar wij een geheel ander tooneel aanschouwden dan wij tot nu toe hadden gezien. Beneden in de diepte lagen de eentoonige gawane-— en bamboebosschen. Iets hooger langs de heuvelhellingen was het rijk der kabisak— en kasoembi- boomen, op wier frisch groene kruinen wij nederzagen, terwijl op het plateau zelve een zacht groen tapijt van kort gras lag uitgespreid. De boomen waren hier vrij talrijk, doch wijd uit elkander staande. Zij vertoonden een eigenaardig schouwspel; hunne stammen waren helder wit en zoo glad en gaaf alsof zij met porceleinlak vernist waren. Ik geloof, dat het dezelfde boomsoort was, die door Rumphius met den naam van arbor albus bestempeld is geworden. Bla- deren en takverdeeling hadden veel van den Hollandschen peppel, echter niet te verwarren met de hoog opgaande Italiaansche populier, die zulk een eige- naardig aanzien geeft aan lanen en kerkhoven. Hier waren ook zachte hel- lingen en breede dalen in plaats van abrupte steilten en ravijnen. Onder het gaandeweg aanschouwen van deze niet onaangename omgeving pakten zich om de toppen der omliggende bergen donkere wolken te zamen en dreigden ons maar al te zeer met een stortvloed te overstelpen. Wij waren nog drie palen van onze halt te Barati. De paarden werden aangezet en in vollen draf toog de karavaan verder. ‘Doch de driftige vaart der wolken was sneller dan de onze. Spaarzame, groote droppels verkondigden ons wat wij weldra te wachten hadden. — 10 — Een enkele donderslag, die door de omliggende bergen weerkaatst werd, scheen het sein waarop de loodkleurige wolkgevaarten schenen gewacht te hebben. Hen stortvloed, zooals de tropen ze alleen opleveren, overstelpte ons plotseling en in minder dan drie minuten waren wij doornat. Aan hard rij den was geen denken meer. Het pad was te glibberig en voerde ook dikwerf langs den rand van vrij diepe dalen. Langzaam reden wij dus voorwaarts in de hoop van dan toch over een uur onder dak te zijn; want het kamponghoofd te Barati had vooraf last bekomen een tijdelijk nachtverblijf voor ons te doen opslaan. Het uur was om en wij trokken de kampong met een verheugd bedoed binnen. Zij was klein, doch zindelijk en aangenaam gelegen, even aan den binnenkant van tandjong Barati, ongeveer 300 voet hoven zee en gaf een niet onaangenaam uitzigt op de baai van dien naam. Het kamponghoofd wachte ons heel beleefd af, maar, eer wij tijd hadden om af te stijgen, deelde hij met het onnoozelste gezigt van de wereld mede, dat onze hut niet in de kampong zelve, doch beneden aan het strand, aan de El overzijde der kleine rivier was gebouwd. Grooter teleurstelling had ik in lang niet ondervonden; stijf en verkleumd moesten wij onze paarden wenden en de daling naar het strand aanvangen. Dit was geene gemakkelijke zaak. Het pad was smal en glad en liep zoo digt langs de steile bergwand, dat bij den minsten misstap der paarden eene onmiddellijke neerstorting in de diepte te vreezen was. Wij stegen dus af en leidden de paarden bij den toom. Nu eens glijdende, - dan weer eens een kleine sprong nemende of ons aan de struiken vasthou— dende bereikten wij het strand. Daarop trokken wij over de rivier en bereikten | ons bladerhuis. Eene tweede teleurstelling, niet minder groot, was dat het in ons verblijf even hard regende als daar buiten, zoodat ieder onzer zijn best moest doen voor zich een droogen hoek op te zoeken, Dat ik uitvoer tegen den schuldigen laat zich begrijpen, doch wij moesten ons schikken. Alles was nat geworden, dewijl voor het vervoer met paarden | de goederen in manden van gevlochten lontarbladen gepakt waren geworden. Deze manden dragen den naam van tentomoe, wanneer zij van deksels voor— zien zijn; als zij echter den vorm hebben van open zakken tot berging van flesschen en dergelijke, heeten zij kapisak. Deze waren. nu alles behalve waterdigt, zoodat meest alle kleederen door nat waren en evenzoo de gekleurde lijnwaden, welke als geschenkgoederen waren medegenomen. Een groot bezwaar was tevens, dat onze od rijst voor den geheelen | togt doorweekt was. Herst een uur na onze aankomst begon de regen te be— | daren en hield hij weldra geheel op; gelukkig was elk onzer in het bezit van één \ rn —_ Ul — klein valies, waarvan de inhoud droog was gebleven, zoodat wij gevoegelijk ons van andere kleederen konden voorzien. Een groot vuur werd voor den ingang der hut oststolten en weldra was alle ellende weer vergeten. Aan vertrek was echter den volgenden dag niet te denken. uitgestrooid en in de zon worden gedroogd, Dit was ook het geval met de overige goederen, terwijl tevens de wapenen moesten worden sen Dit gaf ons gelegenheid om de omgeving eeniger-— De rijst moest mate op te nemen. Veel wetenswaardigs valt er echter niet van te zeggen. De kampong bevat ongeveer een twaalftal huizen en is gelegen beoosten de kaap, waaraan de plaats haar naam ontleent, doch aan een lager voorgebergte, dat de zuid— westelijke punt vormt der kleine Baratibaai. De kleine rivier, welke als het ware aan den voet der kampong ontspringt, voert water gedurende den droogen tijd, doch staat op geene enkele kaart aangegeven. Het wemelt er van kroko- dillen. Een dezer monsters, naar schatting twintig voet lang, kwam des mor- gens met hoog water de rivier indrijven. Wij wapenden ons elk met eene karabijn, doeh vruchteloos. Toen de be— zoeker bijna onder schot was, dook hij bedaard onder en liet zich niet meer zien voor den volgenden dag ‚ toen wij reeds allen te paard zaten. De rivier Toeak-au, die juist in het midden der baai uitmondt, zal hier wel de grensscheiding zijn, hoewel die op de kaart van Versteeg niet voorkomt. HN | il Na een dag rustens verlieten wij dit onherbergzaam aard en reden de baai langs tot aan de reeds genoemde rivier Toeak-au, welke wij overtrokken en on - zen weg door, een zoogenaamd strandboch vervolgden. De vegetatie was hier weelderig. Bamboe-doeri, gawang, nipa, doornen, struiken en lianen, alles deed zijn best om ons den doortogt te betwisten. Men ademde hier eene dompige, moerassige lucht in, die bij langer verblijf in deze wildernis zeker slechte ge— volgen zou hebben. Nu eens stonden wij eensklaps voor een diepe modderige beek, waarover eerst eene noodbrug moest worden geslagen, ook sterk genoeg voor paarden. Dit gaf natuurlijk eenig oponthoud, Maar de vele kapmessen, die in beweging kwamen en de rijke voorraad van gawang deden als met een tooverslag een bruikbare brug ontstaan, In twintig minuten was alles afgeloopen. Na eenige worstelingen met omgevallen boomstammen en overhangende takken en lianen bereikten wij het strand weder en eindelijk het einde der Baratibaai, waar wij wegens den stand van het water moesten blijven. Hier lag de reeds genoemde kampong Toeak-—au en bouwden wij een nachtkwartier, waar wij meer op ons gemak waren dan in het vorige. Wij ontvingen een gezantschap van den Djeral van Sonnebait, medebrengende een varken, wat djagoeng en een bos pisang, terwijl in de zn WA on vroegte van den volgenden morgen harddraverij werd gehouden door de vol- gelingen van den radja van Rotti. Wegens den stand der zee konden wij eerst ten twaalf ure des middags vertrekken. Herst volgden wij het strand, daarna kozen wij de boschrijke heu velen, waardoor wij achter tandjong Koeroes konden heen trekken. Bijna aan het eind van deze korte bergrid had er een klein incident plaats, dat rt voor schrijver dezes had kunnen afloopen. Nog enkele zware boomen omzoomden het pad en eene ien steilte van omstreeks 400 voet zou zich aan ons voordoen. Daarlangs voerde onze weg, naauwelijks twee voet breed, zoodat een paard er kan loopen, doch meer niet. Aan de zware dorens van den laatsten boom bleef de zak van mijne jas haken; door den gang van het paard en de ligte stof van mijn kleedingstuk scheurde de zak gelukkig uit, en mijn rozinant behield zijn gewonen tred; ware dit niet geschied, dan had natuurlijk het, paard een zijsprong moeten doen en. _was dan ongetwijfeld met zijn ruiter in de diepte gestort. Naar mijn zakboekje, dat bij die gelegenheid op den grond viel en geen duim van den afgrond bleef liggen, durfde ik niet omzien, want het rotsige strand, waartegen de zee beukte, lag beneden mij. Ik sloot de oogen, gaf mijn paard den vrijen teugel en na een twintigtal passen was ik voorbij de plaats, waar- — langs bekwamer ruiters dan ik ook geen tweemaal voor hun genegen zullen willen. langs trekken. De Heer Huppe echter, die de gevaarlijke open plek nog niet hdd bereikt, vond gelegenheid van het paard te stijgen en, behoedzaam den arm uitstekende, haalde hij het boekje gelukkig van zijne gevaarlijke ligplaats. Weldra daalden wij af naar het strand. Wij hadden tandjong Koeroes achter den rug en bevonden ons-in de baai van Noi Mina. | | Deze is iets minder wijd in omvang dan die van Barati. Ik meen dit ech ter in beperkten zin. Neemt men voor de baai den afstand van tandjong Koe roes tot tandjong Mas, dan zou de baai van Noi Mina zelfs grooter zijn dan die van Barati, Neemt men daarentegen voor de baai van Noi Mima slechts een derde deel van de hierboven opgegeven afstand, zoo als ik de baai heb gezien, doch zoo als zij niet op de kaarten te herkennen is, dan blijft mijn eerstê op— gaaf van kracht. Deze uitweiding acht ik noodig om verwarring voor te ko- men bij hetgeen hier volgen zal omtrent de Noi Mina rivier. e De baai van Noi Mina wordt omsloten door loodregte heuvelwouden. De voorliggende gesteenten, die bij laag water bloot vallen, bestaan uit con— glomeraat (Jura), terwijl de lagen, die de genoemde steile wanden vormen, bijna krijtwit en zacht op het gevoel zijn. — 115 — ' Ik vermeen die lagen voor pijpaarde te moeten houden. | Op omstreeks het derde gedeelte van den omtrek der baai valt de Noi Mina | rivier in zee. Hoewel dit riviertje tot de weinigen behoort, welke in den oost enen niet uitdroogt, is toeh de Noi Mina zoo klein, dat men over steenen springende de monding passeert. Nu staat de uitwatering van dit riviertje op de kaarten aangegeven als tusschen tandjong Mas en tandjong Gemok en wel jets digter bij de laatst dan bij de eerstgenoemde kaap. Ook komt de Noi Mina voor als een der grootste rivieren van Timor. Dit js eene dubbele misstelling. | Het riviertje valt op ruim een half uur afstands van tandjong Koeroes in zee. De stroom, die op de bestaande kaarten als Noi Mina voorkomt, is de breede steenachtige bedding der rivier Taïn, welke in den oost-moesson droog ligt, doch in den regentijd eene groote watermassa naar zee zendt. d Ook de rivier Naus, wier breede doch drooge bedding wij overtrokken even vóór Soleo te bereiken, valt hieromstreeks in zee, zoo zij zich welligt niet vóór het bereiken van het strand met de Taïn vereenigt. De Noi Mina rivier aan de Zuidkust daarentegen is eene voor Timor vrij groote stroom. De Gouver- nements stoomer Telegraaf heeft in der tijd in hare monding ten anker gelegen. Ban de monding dezer zuidelijke Noi Mina is in der tijd eene schetskaart ont— worpen en naar het Marine-Departement gezonden. Nog eene opmerking. In de bogt, gevormd door de meer genoemde kapen tandjong Koeroes en tandjong Gemok, een paar uren benoorden de uitwatering der Noi Mina, vallen nog twee niet onbelangrijke rivieren in zee, waarvan geen spoor op de bestaande kaarten is te vinden. De eerste heet Soengi Termano en de tweede, een klein half uur verder, de Soengi Mas. Of dit welligt slechts ééne rivier is met twee uitmondingen of in der daad twee verschillende rivieren zijn, durf ik niet beslissen, doch de uitwate- ringen heb ik persoonlijk gezien; van den loop dezer rivieren heb ik niets anders kunnen te weten komen dan dat Soengi Tamano de eigenlijke uitwa- tering is der Noi Niti of koperrivier, (Soengi Loijan). Na nog een tijd lang de baai langs getrokken te hebben, sloegen wij ons bivouac op te Si Molloh, eene grasvlakte nabij het strand en gelegen aan eene kleine rivier. Hier werden wij ontmoet door den feitor van Noi-Mina, Ebbeh— Noni genaamd, een der hoofden van Sonnebait. Terwijl zijne lieden ons volk hielpen met den opbouw van een nachtverblijf, verhaalde de feitor ons van den oorlog en de gevolgen er van. Hij zelf was door de radja’s van Amfoeang (Sorbian) en Ambenoe uit zijne kampong Noi Mina verdreven en woonde thans op eene plaats in het gebergte, Toeboe Nobeh genaamd. De oorlog was ontstaan om het uitsluitend bezit van een stuk grond, waar veel bijen nestelden. Hij hoopte echter, dat „Mai bapa Compania” (het Gouverne- ment) er een einde aan zou maken, op dat alle lieden weer rust zouden genieten. — 14 — Wij beloofden hem al het mogelijke te zullen doen om den vrede te her stellen, opdat hij dan ook weder naar zijne vorige standplaats zou kunnen È terugkeeren. Deze toezegging deed hem blijkbaar genoegen. ä Niet zonder bedruktheid had hij ons in zijne figuurlijke taal itegeneen Î dat Sonnebait vroeger „een groote boom was geweest met ver uitgespreide q takken en een fraaijen kruin, thans echter was die boom beroofd van vele takken en slechts eene kleine spruit”. De man sprak de waarheid; zoowel ten gevolge der vroegere oorlogen met de kompagnie als door het zieh losrukken _ van verscheidene hoofden, was het eenmaal kolossale rijk van Somnebait verbrokkeld geworden in een tal van kleine staten, hoewel het thans nog magtig genoeg was om het Gouvernement de handen vol te geven in neee van, vijandelijkheden. E De feitor ontving eenige kleine geschenken, waaronder de oiv arak, welke gretig aangenomen en uitgedronken werd. Hij beloofde ter zijner tijd op de aangewezen vergaderplaats aan de Noi Niti rivier te zullen komen _ en liet daarop ter onzer eer eenige inlandsche dansen uitvoeren, een schouw 8 spel, dat geheel vreemd voor mij was. $ Si Mollch verlatende trokken wij des anderen daags de Veit langs en zagen 4 eene rotsmassa, welke in de verte ligt voor een Monitor zou kunnen dode gehouden; de inlanders echter noemen dezen steen Batoe Mamoesia. Weldra trokken wij nu de monding der Soengi Termano over en dit wel met eenige overhaasting, dewijl de vloed opkwam en met vrij wat vaart naar EE | stroomde. | De rivier moet nog al ver in het binnenland zijn oorsprong hebben, ten minste als het waar is, dat deze rivier en de Noi Niti een en dezelfde zijn. Een half uur verder wees men mij de monding van Soengi Mas. f Deze was echter versperd door eene zandbank, ofschoon ik de rivier zelve E van de bank af gezien heb. Soengi Mas heet aan haar oorsprong Non Baun, 4 waar veel goud moet worden aangetroffen. 4 Tandjong Mas lag nu voor ons. Wij hadden echter een anderen weg te volgen en verlieten weldra het strand om in oostelijke rigting door een un gebreid boschland op Amfoeang aan te trekken. Deze bosschen werden hier en daar afgewisseld door opene grasvelden of clairières, waar talrijke kudden herten ongestoord. rondzwierven. De oorlog was hun behoud; niemand toch durfde deze prachtige jagtvelden bezoeken, uit vrees van in eene hinderlaag Je vallen en zijn hoofd te verliezen. Eindelijk kwamen wij aan eene zeer breede eiebddains thans geheel droog, maar waarvan het water in den regentijd met groote kracht moet worden naar, zee gestuwd. Het was de bedding der reeds genoemde rivier Taïn. Te midden der uitgestrekte bedding zagen wij meer dan een door de kracht des waters opgeworpen dijk van rolsteenen, paralel loopende met de oevers, als Ë mk | — 15 — 6 of twee of drie rivieren neven elkander hare wateren naar zee hadden gezon— ee Welligt is dit verschijnsel te verklaren door eenige hooger gelegen rots- blokken, welke den stroom in twee of meer deelen hebben gesplitst of welligt door de zamenvloeijing der rivier Naus, wier bedding wij naderhand zouden & overtrekken. Meer en meer begonnen wij Soleo, de hoofdplaats van Moloh Manok, radja 5 van Amfoeang, ook wel genoemd Sorbian, te naderen. Dit Soleo is dezelfde Ë plaats, die op de kaarten als Amfoeang bekend gesteld is, doch ten onregte. Am toearie is de naam van het rijk, dat aan twee radja’s uit hetzelfde stamhuis 8 behoort. 5 Soleo is de hoofdplaats van hem, die den toenaam van Sorbian draagt; É Naklio is de hoofdplaats des anderen radja’s, Sanoe Manok. $ Dit Naklio pronkt nu op alle kaarten onder den naam van Nolloi. Het 4 aj eigelijke Nai-Loi is verder gelegen. ä Wij zullen later gelegenheid hebben over deze namen en de radja's van E Amfoeang meer uitvoerig te spreken. 5 In het belendende bosch van Soleo werd mijne aandacht getrokken door _cemige voorwerpen, welke langs den weg stonden en die mij onmiddellijk aan __ mijn verblijf in West-Afrika herinnerden. : Dáár toch bevond zich aan den ingang van ieder krom (kampong) een _ houten raam of galg, waaraan eenige bundels kruiden en soms een pot met _ verschillende ingrediënten hing om den boozen geest (Saman)af te keeren. Het zelfde raam, dezelfde bundels en bossen kruiden ontmoette ik thans weder op- _ gerigt tot hetzelfde doel. Deze ramen, Toea Nitoe genoemd, waren hier en daar _ opgerigt tot afwering van rampen b. v. de pokken. Naderhand zou ik tevens ‚ ontdekken, dat de godsdienst der Timorezen niets anders dan WFetichendom is en _ hoofdzakelijk bestaat in het bezweren van deze Nitoe’s of booze geesten. Bij onze aankomst te Soleo werden wij ontvangen door Nai-Po Baki, fei- tor van Lèlogama. De radja van Amfoeang, wiens residentie hier eigenlijk was, bevond zieh nog in het gebergte. Hij verzocht ons eene keus uit de kampong— huizen te doen voor ons nachtverblijf, maar deze waren zoo morsig, dat wij _ piet besluiten konden om in een derzelve te trekken. Er was echter eene kleine open pendopo, waarin eene tafel en een paar banken stonden. Deze kon dienen als eetzaal, doch voor den nacht, waar zouden wij blijven ? _ Toen viel mijn oog op een hoog op palen staand gebouwtje, te zamengesteld van bamboe latwerk; het had veel van een duiventil. Ik beklom de wanke- lende ladder en vond twee miniatuur kamers. Dit werd onmiddellijk tot een geschikt verblijf verklaard en de commissie was onder dak, Soleo ligt in het voorste gedeelte eener kleine baai, wier Noordelijke uit hoek tandjong Gemok is. ‚ Het is eene ellendige kampong. De huizen zijn er bouwvollig, nietig, — 116 — uiterst onzindelijk en weinig in getal. En toch was dit de eigenlijke hoofd kampong van Sorbian! Er wonen enkele chinezen, die handel drijven in pinang- noten, was en karbouwenhorens. Een paar inlandsche handelspraauwen was al leven wat de kleine baai van Soleo vertoonde. De inwoners schenen er zwaar geteisterd te zijn geweest door de pokken. Velen waren er overleden en zij die de ziekte gelukkig waren doorgeworsteld droegen er nog de diepe sporen van in het gelaat. Sommigen hadden het gezigt geheel of Ee verloren en .de meeste kinderen leden nog aan zeere oogen, Wij waren alzoo verheugd den volgenden morgen deze ongelukkige en te kunnen verlaten. Van ons vertrek sprekende moet ik echter nog als ter loops melding maken, dat de lucht in den vooravond begon te betrekken, zoo- dat er vrees voor regen ontstond. Feitor Nai Po vond dit een bedenkelijk ver— schijnsel met het oog op onze aanstaande reis. Hij verliet ons plotseling en wij zagen hem eerst E Beele terug keeren. | Wat hij was gaan doen? „Toetoep hoedjan”, was het laconiek atie Hij had eene offerhande doen verrigten om den regen tegen te houden. Waarin die offerhande bestond wist ik niet. Naderhand zou ik dit echter te weten … komen. De weg voerde langs de baai en de feitor Nai Po vergezelde ons naar Naklio, de ‘hoofdplaats van den anderen radja van Awmfoeang, Sanoe Ma nok. Deze woont hier eigenlijk niet, doch houdt verblijf. te Maniki nabij Koepang, zoodat ik hem reeds vroeger had leeren kennen en nu bij onze aankomst in zijn gebied hem spoedig te ontmoeten hoopte, iets dat dan ook gebeurde, dewijl hij reeds sedert eenigen tijd kennis droeg van onzen togt herwaarts en daarbij het plan bestond, dat hij ons naar de vergaderplaats zou vergezellen. Bij onze aankomst te Naklio trof het mij onmiddellijk, dat deze kampong ruimer aangelegd en zindelijker onderhouden was. | Ook de huizen waren er talrijker en oneindig netter. Br stond op een open terrein nabij het strand een flinke vlaggestok, waarvan de driekleur bij onze aankomst wapperde. Ook was er eene vrij ruime en goed ‘onderhouden gouvernements pasangrahan, voorzien van tafels en banken, doch aan alle zijden open. Er behoefde slechts eene omwanding van lontarbladeren te worden aangebragt en het gebouw was geschikt om ons voor een paar nachten te her— bergen. Nabij de pasanggrahan lag de woning van een chineesch handelaar, oe ook met den handel van Koepang in betrekking stond. Dit huis was het nieuwste en best ingerigte van Naklio. Er was ook met veel moeite en zorg een tuin voor het huis aangelegd, waarin eenige bloemen en heesters tier den, terwijl de hoekpunten door klappers werden ingenomen. De eigenaar — U — die er vrij wel gedaan en goedhartig uitzag, kwam mij verzoeken of ik eene kamer in zijne woning wilde betrekken, iets wat ik volgaarne aannam, te meer dewijl ik van hem, wegens zijn langdurig verblijf ia Amfoeang en de vele handelsbetrekkingen, die hij in het binnenland had, veel kon vernemen om- trent den toestand der landstreek, welke wij weldra zouden binnentrekken. Wij verbleven een paar dagen te Naklio, zoowel om op Sorbian (*) te _ wachten als om op de hoogte te komen der hangende geschillen, ten einde niet geheel onvoorbereid ter raadsvergadering te komen. Naklio drijft een veel uit— _ gebreider handel dan Soleo. Er lagen op de reede vijf handelspraauwen, als ‚eene van Makassar, eene van Savoel, eene van Boeton en twee van Rotti. Een twaalftal chinezen is hier ten handel gevestigd, van welke mijn gastheer wel de | voornaamste was. De aanvoer bestaat hoofdzakelijk in buskruid, lijnwaden, _parangs, aardewerk en arak. De uitvoer bepaalt zich tot pinangnoten, was, karbouwenhorens en een weinig rijst. Hetgeen ik omtrent den toestand des lands, de verhouding en de verschil— lende eischen der twistende partijen vernam, komt op het volgende neder. De oorlog tusschen Sorbian en Sonnebait had nu reeds zes jaren geduurd. De oorzaak lag in de kwestie van het bezit van eene strook gronds, waar veel bijen nestelden. Sonnebait scheen de aanvaller geweest te zijn. Sedert dien tijd had men elkander veel afbreuk trachten te doen door veeroof op groote schaal en menig slagtoffer was gevallen door het afschuwelijk gebruik van het koppensnellen. De Timorezen toch voeren onderling bijna nooit een openbaren oorlog. Wel is waar trekt men bij het uitbarsten des oorlogs met een zeker magtsvertoon tegen elkander op, maar tot eigenlijk handgemeen worden komt het in den regel niet. Wanneer de twee vijandelijke magten tegenover elkan- der staan treden van weêrskanten eenige Meo’s (voorvechters) vooruit, dansen een krijgsdans met uitgetogen klewang, beroemen zich daarbij op hunne dap- perheid, dagen den vijand uit en de troep trekt daarna terug, waarop het hin derlagenstelsel in werking treedt. Gaat een‚jager uit om een hert te schieten, dan beloert hem een verborgen vijand om hem onverhoeds te overvallen; klimt een bijenmelker in een boom om was te verzamelen, dan schiet een onzìigtbare ‘hand hem neder; onmiddellijk is de klewang gereed en de ongelukkige is onthoofd. Zulk een toestand houdt iedereen in angstige spanning en onrust. De akkers worden niet bebouwd; de kampongs zijn alle afgesloten en alle he- drijf staat stil. Zoo beliep de uitvoer van was vóór den oorlog 300 à 400 pikols per jaar en thans was die aanvoer tot hoogstens 50 pikols verminderd, Zoo ook was « (*) Ten einde verwarring in de benaming der beide radja’s van Amfoeang te voorkomen zal ik voortaan den naam Sorbiun gebruiken voor Moloh Manok, die in den oorlog betrokken is en den anderen radja Sanoe blijven noemen. 3 18 — 178 — de omzet van pinangnoten en andere handelsartikelen naar Ven BEE ver minderd; niemand waagde zich aan de inzameling. De handel, vooral te Naklio, klaagde dus bitter. Geen wonder, dat men van dien kant onze komst als een welkom teeken van den toekomstigen vrede beschouwde. Ook de feitor van Lèlogama hoopte veel van onze bemid— deling en had reeds vooraf namens zijn vorst te kennen gegeven, dat Amfoeang zich gaarne naar de billijke eischen der „Kompagnie” zou schikken. Naar ik vernam was ook de radja van Ambenoe insgelijks in onmin met Sorbian of liever met den feitor van Lèlogama. Ambenoe is niet bij het Nederlandsch Gouvernement erkend; zijn naam komt dan ook niet voor onder de Timoresche vorsten in den regerings-almanak. Hij had echter aan radja Sanoe zijn verlangen kenbaar gemaakt om toe te treden tot de vorsten, welke met ons in betrekking staan. Radja Sanoe en feitor Nai-Po lichtten mij nu in omtrent de onderlinge verhouding van het Amfoeangsche vorstenhuis en het aandeel, dat elk der beide vertegenwoordigers in het bestuur des lands had. / Het vorstenhuis van Amfoeang is steeds de bondgenoot der Oost-Indische Kompagnie geweest in hare herhaalde worstelingen met Sonnebait. Dit bragt trouwens de gezonde politiek mede; men had zich steeds tegen de zucht tot in— dringen van den kant van Sonnebait te dekken, hoewel, zoo als naderhand blij— ken zal, Amfoeang en Sonnebait een gemeenschappelijk stamhuis hebben. Radja Sanoe behoort tot den anderen tak van het Amfoeangsche geslacht en heeft als zoodanig den voorrang bij feestelijke gelegenheden en raadsverga- deringen, doch Sorbian, hoewel tot den jongeren tak behoorende, zeen meer _ magt en een uitgestrekter grondgebied. Behalve de hoofdkampong Naklio en eenige landerijen in het gebergte be— zit radja Sanoe geen grondgebied. Het rijk van Amfoeang staat dus om zoo t te zeggen geheel onder het gezag van Sorbian. De oorsprong van deze vreemd schijnende indeeling is als volgt. Vroeger verdeelden twee broeders onderling het gezag over het rijk zoodanig, dat de oudere de belangen des handels en der scheepvaart te behartigen en de zeeplaatsen te beschermen had. Daarbij was hij aansprakelijk voor de goede verstandhouding met de Hollanders. Hij was er voor om de belangen der kompagnie, dien magtigen bondgenoot, in het oog te houden. Zijne hoofdplaats aan het strand bekwam den naam van Naklio, 22 „de plaats der kreeften,” afgeleid van nai (land) en klio (kreeft). De jongere broeder belastte zich met de zorg voor het eigenlijk binnen— landsch bestuur; de aangelegenheden van den landbouw, de belangen der in | de bergen levende bevolking waren dus zijne taak. Door deze onderlinge vet— deeling kreeg deze vorst den naam van Solebian, door de Koepangers ver} basterd in Sorbian, beteekenende dit de vorst van een afgedeeld rijk, afgeleid van het woord soléh (verdeelen) en bian (in tweeën, de helft). — 179 — Zijne hoofdplaats kreeg den naam van Soeleo, beteekenende dit woord boschfluit. Uit deze indeeling en namen blijkt dus, dat de oudere broeder strand— en de jongere broeder bergvorst was. In den loop der tijden, toen de magt en de invloed der O. I. Compagnie gaandeweg verminderde, en daar nu het Nederlandsch-Indisch Gouvernement hoogere belangen had dan de uitsluitende zorgen voor het afgelegen en impro— ductive Timor, toen ook moest de magt van den ouderen vorstentak in die zelfde mate afnemen. Ten gevolge hiervan is Sorbian om zoo te spreken de alleenheerscher in het rijk van Amfoeang geworden. Radja Sanoe’s zedelijke invloed steunt hvofdzakelijk op zijn eerstgeboorteregt, hetwelk hier zeer geëer— biedigd wordt, hoezeer ook zijne persoonlijke hoedanigheden er veel toe bij- brengen om dien invloed te versterken, ofschoon hij zich nimmer met regerings zaken inlaat en zelfs zijn verblijf ver van Amfoeang heeft gevestigd. Radja Sanoe bezit namelijk eene aangeboren kalmte en bedaardheid, welke Sorbian ten eenenmale mist. Hij heeft een goed oordeel en weet een juisten blik te slaan in de hangende aangelegenheden en is derhalve voor de commissie een ware vraagbaak. Ook nog eene andere deugd onderscheidt hem gunstig van Sorbian. Deze is een onverbeterlijke dronkaard, met wien dikwerf niets is aan te vangen, terwijl radja Sanoe zeer matig en ingetogen leeft. ___Hoewel niet in den oorlog betrokken, zal hij ons niet te min vergezellen, zoowel om ons met zijne inlichtingen te dienen als om de hoofden van Sonne bait, bij wie hij zeer gezien is, tot inkrimping hunner hebzuchtige eischen over te halen. Gedurende ons verblijf te Naklio deed zich een incident voor, dat ik hier in korte trekken mededeel, en waaruit blijken mag, hoe nuttig het kan zijn, dat in zulk eene afgelegen en om zoo te spreken onbeheerde streek het Euro- peesch gezag zich van tijd tot tijd vertoone. Van meer dan eene zijde werd medegedeeld, dat te Soleo, hetwelk wij zoo pas hadden verlaten, eene Soloresche praauw lag, aan boord hebbende den radja moedah van Kedang (eiland Andanara), genaamd Matahari en dat deze bezig was een 300 à 400 berg-Timorezen te werven om daarmede oorlog te voeren in den Solor-archipel. Over dit berigt in ’t geheim met radja Sanoe sprekende, bevestigde hij zulks en schreef zelfs het uitblijven van Sorbian, die het volk zou leveren, aan deze omstandigheid toe. Om geen misslag te begaan en zeker van mijne zaak te zijn, zond ik den tolk radja Topito, die mijn volle vertrouwen bezat, naar Soleo terug met last om met de meest mogelijke omgzigtigheid deze zaak te onderzoeken. Deze volbragt zijne zending en nu was alle twijfel opgeheven. Ik zond _ daarop een estafette naar den resident en bij terugkomst der commissie te Koe- neren bne pang had ik de voldoening te vernemen, dat de praauw zouder aangeworven — 180 — volk naar de plaats harer herkomst door eene gewapende ‘kruisboot was terug gebragt. Na twee dagen te vergeefs op Sorbian gewacht en onze verdere ger din selen voor de reis gemaakt te hebben, verlieten wij Naklio, vergezeld van feitor Nai-Po, die met zijne geel zijden banier onmiddellijk achter de Neder landsche vlag reed, welke laatste vooruit gedragen werd. Radja Topito, onze tolk, met zijn gevolg, de radja van Baä en radja Sanoe, elk met hunne volge lingen, dat alles vormde met ons eigen escorte een bonten trein van ongeveer 200 ruiters, die de bogt van Naklio in eene lange lijn langs trok. | Weldra wendden wij regts af en trokken in oostelijke rigting het land in, de bergen tegemoet. Wij hadden het strand nu voor goed verlaten. Wij gd vonden ons tegelijker tijd op het zoogenaamde onvrije grondgebied, de streek, waar oorlog werd gevoerd, namelijk het landschap Takaip. Hoewel wij voor ons als zendelingen van het Nederlandsch Gouvernement niets te vreezen had den, gebood de voorzigtigheid niettemin eenige waakzaamheid aan den dag te leggen, bij de intrede in een land, waar de vijandelijkheden nog in vollen gang waren. De wapenen werden nagezien, eene voorhoede en Antea btorhnetal E terwijl de pakpaarden en het gros van den trein zoo veel mogelijk bijeen wer den gehouden, Deze laatste maatregel bleek echter niet te kunnen worden volgehouden, zoowel wegens de gesteldheid van het terrein als wegens de geëardheid onzer volgelingen, die liever op hunne wijze wenschten te reizen dan zich aan eenige orde te onderwerpen. g Onze. weg liep steeds in zuid-oostelijke rigting door eene heuvelachtige en zwaar begroeide streek. | Ee Meer en meer begonnen wij te stijgen. Ravijnen openden zich nu en dan op het onverwachtst en het afdalen in diepe rivierbeddingen, met groote rots blokken bezet, kostte veel inspanning en tijd. Twee dezer ravijnen waren de beddingen der rivieren Métah en Kesbah. De eerstgenoemde was droog, de tweede voerde hare drabbige wateren met vrij wat onstuimigheid af. De Kesháh was zoo kronkelend, dat wij haar onder= scheidene malen op onzen togt moesten overtrekken. Toen wij tot eene zekere hoogte waren gestegen ontwaarden wij twee bergtoppen. Regt voor ons lag de Timau en aan de linkerhand verhief zich de Kolabeh. u 3 4 Nergens zag men sporen van bebouwing; de tuinen lagen verwilderd en de weinige kampongs, die wij op onzen weg voorbij trokken, waren allen door wallen van zware boomstammen of rotsblakken omringd. Hier en daar zag men ook enkele stroohutten als zwaluwnesten tegen steile berghelling E gebouwd, of op-de toppen van schier ongenaakbare rotsen geplaatst. En voetreiziger, gewapend met geweer en klewang, werd slechts op onzen togt ontmoet. - — 181 — Na een vermoeijenden togt van 18 palen bereikten wij de kampong Bakoeïn, tot het gebied van Sorbian, zegge het district Timau, behoorende. Deze plaats ligt aangenaam tusschen het green van oranje— en andere vrucht boomen en is gebouwd tegen eene rots. Zij bestaat uit slechts eenige weinige kegelvormige huizen, maar is niettemin van groot aanbelang voor alle bewoners uit den omtrek. Zij dient tot asylum bij algemeenen aanval; honderde lieden kunnen daar een voor den vijand. ongenaakbaar toevlugtsoord vinden. De rots, achter het lommer verscholen, kan namelijk door een handvol dap peren tegen honderden worden verdedigd, terwijl zich daarachter een van alle zijden ontoegankelijk dal bevindt, waar men tegen elken overval is beveiligd. De rots zelf is pamali (heilig); er bevindt, zich een ruw altaar van rotsklom— pen op, waar van tijd tot tijd offerhanden worden verrigt. De omstreken van Bakoeïn zijn niet onaangenaam. Men denkt zich onwil lekeurig een Engelsch park, wanneer men die verspreide boomgroepen en die zacht golvende hellingen aanschouwt, bedekt met een zacht grastapijt, waar de paarden lustig kunnen grazen. De dampkring is er frisch, hoezeer de streek niet hooger ligt dan 1400 voeten. De bhermometerstand was er den lóîer September als volgt: 6 uur ’s morgens 69° F 12 „/-’smiddags 81° „. 2 „/ ’snamiddags 80e „ 4 py idem TAD A , OR, idem 689, Onze hut werd op een heuvel tegenover de kampong opgeslagen. Tusschen die bedrijven kon ik eens een overzigt van het terrein nemen om zoo mogelijk te bepalen, waar omstreeks wij ons bevonden. Eerst echter een kleine terugblik over den afgelegden weg. De heuvel reeksen, die het strand omzoomen, behooren allen tot de kalkformatie, hier en daar gekleurd door ijzerverbindingen. Dit geeft een schralen en eentoonigen plan tengroei. Gawang en bamboe doeri was schering en inslag. Langs de rivieroevers hier en daar eenige casuarinen en, waar de bodem iets minder dor scheen, koesambi, dwergachtige „djati- en wilde djamboeboomen, terwijl in nog hoogere oorden bijna uitsluitend de reeds genoemde arbor albus en de tjamara worden aangetroffen. In de omstreken van Pariti trof men ook in de alluviale gronden de op Boeroe zoo menigvuldig voorkomende kaijoepoetihboom aan, uit wiens bladen de bekende geneeskrachtige olie bereid wordt. Opmerkelijk is het, dat, zoowel in de gansche baai van Koeparg als langs de meer noordelijk loopende kustlijn, de kokospalm niet zoo algemeen wordt aangetroffen; het afwezen van een zuiveren — 182 — zandbodem is hiervan de oorzaak; de gawang en lontarpalm is in zijne plaats | getreden. Dit verschijnsel openbaart zich trouwens op alle elende dezer resi- Á dentie, welke tot de kalkformatie behooren. Meer in het binnenland, waar men de verweeringsproducten van oudere vormingen aantreft (grauacken), is de bodem minder dor en zou hij nog vrucht— | baarder zijn, zoo er minder gebrek aan water ware. | Enkele spranken slechts behouden in den oostmoesson een voortdurenden | waterstraal; de meeste rivierbeddingen liggen dan droog. Voor den sawah- bouw zijn de door mij bezochte streken derhalve op de meeste plaatsen onge schikt, doch hier te Bakoeïn en in nog hooger gelegen streken, zoo als te Lêlogama, Tennini, Bikki Mela Molloh, zou naar mijn inzien de koffij bij eenige zorg uitmuntend kunnen slagen. De berghellingen zijn meestal zacht glooijenden de wijde en soms zeer uitgestrekte hoogdalen meest allen # 2000 voet boven het niveau der zee, zouden zich in deze streken even goed voor de _ koffijteelt leenen als in de Portugesche bezittingen van Timor. Alleen het vervoer zou bezwaren opleveren, hoewel op Java de koffijplantende bevol king het product ook op groote afstanden en vaak ook langs moeijelijke wegen moet halen. Sterk steken bij de afgeronde bergvormen en die zacht uitloopende hellin= gen de loodregt uit den grond oprijzende steenmassa’s af, welke zich in den regel verre boven deze koepelvormige heuveltoppen verheffen en daarbij naakt blijven. | | Geen geboomte bedekt hun kruin, geen enkele plant hecht zich aan de wanden. Dit kristalvormig gesteente verweert zeer moeijelijk en laat alleen van tijd tot tijd een brokstuk los, en dat wel in bepaalde splijtingsvlakken, welke aangewezen worden door in het gesteente aanwezige dunne aderen. Meestal bestaan de losgelaten steenstukken uit onregelmatige kubieken, die, van eene aanmerkelijke hoogte op reeds aanwezige rotsblokken neervallende, niet zelden uiteenspatten, waardoor de omgeving van dergelijke steile rotsen meestal bezaaid is met verbrokkeld gesteente. Niet ver van twee dezer steile en grillig gevormde bergtoppen hadden wij ons kamp te Bakoeïn opgeslagen. Zij lagen regt Zuid en Noord van elkan— der. De Noordelijkste heet goenoeng Kolabéh, de zuidelijkste is de goenoeng_ Timau, welke alleen op de kaart voorkomt als goenoeng Binima of Timau. Nu bestaat er wel een berg Bitima, doch deze ligt eenige uren ten Z. 0. van goenoeng Timau. Ì De laatste heeft naar mijne berekening eene hoogte van 3000, de eerste van 2500 voeten. Bij het bepalen van de juiste ligging dezer bergen was feitor Nai Po komen toeloopen. Hij zwaaide met de armen in de lucht, sprong als een bezetene en schreeuwde vervaarlijk. | — 183 — Dit moest zijne verwondering uitdrukken over hetgeen hij zag verrigten, Radja Sanoe stond op een afstand en schudde het hoofd, De feitor was blijkbaar beschonken geraakt, Sorbian was nog niet te Bakoeïin aangekomen,-doch werd elk oogenblik verwacht. Van dien tusschentijd maakten wij gebruik om de heilige rots te beklimmen en het toevlugtsoerd in oogenschouw te nemen. Het oude kam ponghoofd geleidde ons derwaarts. De rots had eene hoogte van tachtig voet ongeveer, maar was zoo moeijelijk te beklimmen, dat het eene bijna onneem— bare positie was. Boven gekomen bevonden wij ons voor een ruw steenen altaar, waarop onze geleider, die tevens de rol van priester vervulde, eenige rijstkorrels bij wijze van offerhande begon uit te strooijen en met zachte stem een soort van gebed of zegenwensch uitsprak, waarvan radja Topito de volgende vertaling gaf: „O land van Timau en gij steen van Bakoein, gij beiden zijt heilig! Mai „Bapa kompani komt om u te zien. Ik bid voor haar af, dat zij altijd voor- „spoedig moge zijn en hare kinderen beschermen.” Dit zeggende strooide hij andermaal eenige rijstkorrels op den steen uit en daarmede was de plegtigheid afgeloopen. Wij legden daarop eenige stukken geld op den steen en hadden bij het afdalen alle voorzigtigheid noodig om niet naar beneden te tuimelen. Beneden komende zat radja Sanoe ons onder een afdak van lontarbladen op te wachten. Hij scheen iets belangrijks mede te deelen te hebben. „Wel”! vroeg ik, „heeft radja Sanoe eenige gaede tijding >” „Ik vraag vergeving, Mijnheer”, was het antwoord, „maar ik heb vroeger met een enkel woord over het verlangen van den radja van Ambenoe gespro— ken om insgelijks door bemiddeling der kompagnie tot den vrede te geraken. Sedert vijf jaren is er geene gemeenschap tusschen de lieden van Ambenoe en die van Lèlogama en vele koppen worden er gesneld ook.” „Maar Ambenoe”, vervolgde ik, „behoort immers tot Portugal?” „Dit is waar. Het land van Ambenoe aan den kant van Soetrana behoort onder de Portugesche vlag, maar de radja van dat rijk heeft in vroeger jaren dat land verlaten en zich met toestemming van Amfoeang in deze streken gevestigd. ‘Thans woont de radja, Oesi Toli genaamd, te Moesoe en zijn feitor Nai Koei Kottoh heeft zijn batoe (woonplaats) te Bikki Mela. Oesi Toli zou gaarne vrede maken en eene vlag van de Kompagnie hebben.” „Er is thans gelegenheid om den radja van Ambenoe te ontbieden”, vervolgde Sanoe na eenig stilzwijgen, „ik geloof, dat hij zich op dit oogenblik aan den voet van den nabijzijnden berg Kolabéh ophoudt” Hiertegen bestond geen bezwaar. Indien toch de vrede algemeen zou zijn, moest Ambenoe natuurlijk opgeroepen worden en tegenwoordig zijn op de aan— gegeven plaats van bijeenkomst, — 184 — Wat de erkenning betrof van den radja door het Nederlandsch-Indisch gezag, dit was een punt van latere overweging en eene zaak, waartoe ik mij zelven niet bevoegd achte. Er werden dus eenige lieden aftenaniden om den radja de tegenwoordigheid der commissie te berigten en hem uit te noodigen naar Bakoeïn af te komen. Een paar uren daarna verscheen een gezantschap, bestaande uit eenige hoofden en den woordvoerder (Moh-fèfah) van Ambenve, te kennen gevende, dat de radja reeds vóór onze komt naar de standplaats van zijn feitor was ver- trokken, maar dat hij ongetwijfeld gaarne op de groote vergadering te Noi Niti zou tegenwoordig zijn. | De avond was gevallen, de wacht naar onze tent uitgezet en op de om— liggende heuveltoppen ontvlamden in een wijden kring allengs een dertigtal wachtvuren onzer volgelingen en om het half uur werd een soort van parool gewisseld, bestaande in een vrij raauwe kreet, die van heuvel tot heuvel her— haald werd. Nu klonk op eens de roep van ons wachtvolk: „de keizer (*) komt”! Wij zagen uit het nabij gelegen dal eene donkere menschenmassa tot ons komen, begeleid door een zestal walmende fakkels. Bij het flikkerend en twij- felachtig licht dezer obors bemerkten wij eene schemerachtige, roode gedaante, welke ons langzaam naderde. Het was Sorbian, die, in eene rood wollen buis gedoken, door eenige volgelingen gedragen en voor onze hut werd neergelaten. De man kwam wankelend tot ons, stamelde met dikke tong een welkomst— groet en liet zich toen op eene mat glijden. Het was een persoon van even vier voet lang, met doffe, ingevallen oogen en eene uitdrukking van wezenloosheid op het gelaat, welke het gevolg was van het voortdurend en overmatig gebruik van arak. De man was ook nu zoo beschonken, dat hij niet op zijne beenen staan en zich slechts met groote moeite kon uitdrukken. De feitor van Lèêlogama ver— gezelde hem en verkeerde in zeer opgewonden toestand. Ook had Sorbian een zijner beide vrouwen bij zich. Deze was eene knappe dertigjarige vrouw, zeer stemmig gelaleedl Zij den se Ì sprak goed Maleisch en voerde den titel van Njonja. Zij toonde een tamelijk ontwikkeld gevoel van welvoegelijkheid te bezitten, en schaamde zich blijkbaar or over het gedrag der beide dronkaards. Zij deed dan ook alle moeite om den feitor Nai Po, haar bloedverwant, en Sorbian, haar echtgenoot, binnen de palen î der voegzaamheid te houden. ì Een enkel tooneel dezer eerste ontmoeting zij hier slechts geschetst. Toen de laatste een onzamenhangend verhaal tot mij rigtte over de vriend (*) De radja’s van Amfoeang en Sonnebait worden in den regel met den naam van Kèser (verbastering van Keizer) bestempeld. — 185 — schappelijke betrekkingen zijner voorouders met „Mai Bapa kompania®” en deze ontboezeming doormengde met het verhaal eener schipbreuk, onlangs door hem geleden in eene Soloresche praauw, gierde de feitor het uit, en gaf den keizer op echte dronkemansmanier een stomp in de zijde. Sorbian, die zijn leenman daarop te lijf wilde, tuimelde voorover en werd gelukkig in de armen zijner sterkere wederhelft opgevangen en daarop tegen een der piketpalen onzer hut nedergezet. Dat was dan nu de gebieder van het vrij groote rijk van Amfoeang, die door zijne onderhoorigen als „Nènoh ana”, Zoon der zon, werd aan- gesproken ! Dit belagchelijk en tevens stuitend tooneel begon mij te vervelen. Ik liet door den tolk Topito weten, dat ik vermoeid van de reis was en wenschte te rusten, maar dat ik van Sorbian en feitor Nai Po stellig verwachtte, dat zij den volgenden morgen ten zeven ure in staat zouden zijn om met mij over de be- langen van hun land te spreken. Sorbian, in zijn opgewonden toestand, wilde van geen heengaan weten; vooraf wilde hij onder begeleiding der gong eenige dansen doen uitvoeren en 2 ter eere van „Mai Bapa Kompania” zelf mede dansen. Met moeite werd echter van hem verkregen, dat hij eerst een uur rust zou nemen, van welken tijd de heeren gebruik wilden maken om het avondmaal te nuttigen. Toen de dolle troep vertrokken was, betuigde radja Sanoe zijne verlegen— heid over het gedrag van den keizer en den feitor. Sorbian was reeds sedert jaren aan de ondeugd van dronkenschap verslaafd, De feitor daarentegen was een knap regent, die zijn land vrij wel bestuurde, doch in aanraking “van zijn vorst komende. was hij steeds opgewonden en gebruikte dan meer vrijheden jegens Sorbian dan een ander onderdaan, dewijl de vrouw des keizers een pleegkind van hem, feitor, was. De danspartij had plaats en duurde tot twee uren in den nacht. De gong werd onophoudelijk geslagen en Sorbian, gehuld in een lange roode samaar danste als een bezetene. Behalve een groot deel onzer nachtrust kostte die aardigheid ons ook verscheidene rijksdaalders; de adat bragt namelijk mede, dat de keizer voor elken dans minstens een rijksdaalder ontvangen moest. Des morgens ten zeven ure waren wij gereed om Sorbian, radja Sa- noe en de verschillende feitors te ontvangen, ten einde de belangen van Am- foeang te bespreken en de middelen te beramen ten einde den oorlog te doen ophouden. Wie schetst echter onze verbazing bij het bemerken, dat Sorbian en zijn _feitor daartoe geheel en al ongeschikt waren, doordien zij in den hoogst mo- IM ad - gelijken graad van beschonkenheid verkeerden ! Ik betuigde mijne ontevredenheid over dit gebrek aan eerbied voor de zendelingen van het Gouvernement en dreigde de hangende zaken met den — 186 — keizer van Sonnebait alleen af te doen, zoo hun anbehonen gedrag nog langer aanhield. Door de bemiddelende tusschenkomst van radja Sanoe verkregen wij, dat de levenmakers zich ter rust begaven, met de stellige belofte, dat zij geen arak meer zouden drinken vóór zij met de heeren der commissie de aangele— genheden van hun land zouden hebben besproken. | Dit werd nagekomen, vooral van de zijde des feitors. | Na afgeloopen beraadslaging, waarbij de belangen van Amfoeang en de eischen van Sonnebait ter sprake gebragt werden, konden wij onze reis voort— zetten. Wij lieten daarop de paarden zadelen en trokken verder het gebergte in. Nai Po volgde ons, terwijl Sorbian zou nakomen. In het vervolg hadden wij niet meer te klagen. Nai Po betoonde zich hupsch en in alles hulpvaardig. ’t Was blijkbaar, dat alleen het gezelschap van Sorbian nadeelig op hem werkte. | Onze weg voerde langs den Z. O. voet van den berg Timau. | Hier trof ik, bij het overtrekken van een diep ravijn, de eerste sporen van koperverbindingen, afkomstig van eene aardstorting, welke van een der uit— loopers van genoemden berg had plaats gehad en na eenige uren hielden wij eene korte halt aan den berg Bitimo, welke, zooals gezegd is, niet op de kaart voorkomt. Deze berg is van dezelfde formatie als de Timau en verheft zijn ‘denis grijze kruin ongeveer 8500 voet hoog. De berg is in het oog der omwonende bevolking heilig. Van tijd tot tijd gaat een priester naar den top om er eene offerhande te doen, bij welke gelegen— heid hij verpligt is zijn hoofddoek af te leggen en tevens zich onthouden moet van spijs of drank, | Opbrekende vervolgden wij onzen weg hoofdzakelijk over smalle bergrug— gen naar Béobah, eene versterkte kampong in eene vrij koele streek gelegen. Trouwens, wij bevonden ons op zE 2600 vt. en de meeste sporen van tropische vegetatie waren hier verdwenen. Hier bloeide de Alpenroos in volle pracht. De bodem was allerwege bedekt met kort gras, waartusschen hier en daar een stemmig viooltje groeide en wel van dezelde variëteit als de bekende veld viooltjes in Europa. Onder de groote boomen speelden de casuarinen de hoofd rol, terwijl ook nog eene enkele orchidaea benevens eenige mossen en varens. zich voordeden. Er Feitor Nai Po had voor ons, als ook voor Sorbian, eene flinke hut van alang-alang doen optrekken, geheel verschillende van de doorluchtige nachtver= blijven, welke wij tot nog toe betrokken hadden. Men had dus op de koude. gerekend en niet ten onregte, want de nachten ijn in deze streken inderdaad alles behalve warm. —_ 181 — In den morgenstond van den 18den September waren geene dekens in staat ons te verwarmen; wij werden letterlijk door de koude van onze legersteden naar het nabijzijnde wachtvuur gedreven, waarkeen de tolk reeds zijne toevlugt had genomen. De meesten onzer volgelingen hadden hunne vuren reeds opge- stookt en zatend huiverend en bibberend er om heen. De sterren schitterden even helder aan den hemel als in een Europeschen winternacht, terwijl de thermometer op dat oogenblik (*s morgens 4 ure) 54e F aangaf, terwijl hij ten 12 ure des middags niet hooger klom dan 79° en ’s mid dags ten 4 ure weder tot 75° was gedaald. Het ruim uitzigt, dat ons kamp aanbood, veroorloofde ons de rigting van eenige bergen waar te nemen, waarvan trouwens het grootste deel niet op de kaart wordt aangetroffen, ofschoon sommige toppen wegens hunne niet onbe- langrijke hoogte wel mogen worden genoemd. Zoo herkenden wij in een der verste bergtoppen in het zuiden den _Fatoe Leo. Iets naderbij lagen (4.4.W.) de Kalali en (Z.W.) de Péneh-Péneh. Nog naderbij verhief zich in de rigting van den Fatoe Leo de Bikki Mela. Daarentegen verhieven zich meer in onze nabijheid de berg Timau in het Noord-Westen en de Bitimo in het Zuid-Oosten, terwijl eindelijk aan den gezigt- einder de Moetis en de Mollah in het verre Oosten (0.4.0.) op te merken waren. Den volgenden morgen vertrokken wij naar Lélogama, de verblijfplaats van den Feitor Nai Po en gelegen aan den zuidelijken voet van den berg van dien naam, welke op ongeveer 3000 voeten werd geschat. Ons pad afdalende trokken wij door een bergpas, van weerszijden begrensd _ door steile rotsklompen. Daarop opende zich de vallei van Lèlogama. Het panorama, dat zich nu aan ons voordeed, was inderdaad schoon en herinnerde aan het gezigt,dat de Preanger oplevert bij het bereiken van den top des Megamendongs. De vallei _ strekte zich in de lengte uit van het Noord-Westen naar het Zuid-Oosten. De _ woningen lagen schilderachtig tegen de zachte hellingen tusschen het geboomte en ‚in het langste deel des dals stroomde eene heldere beek. Alle woningen in den conischen vorm opgetrokken hadden tuinen; hier en daar graasden paarden; in één woord, alles teekende hier eene groote welvarende kampong en gerust kon- den wij zeggen, dat wij op onzen togt geen schooner tafereel hadden aanschouwd. De commissie werd hier zeer goed gehuisvest en van tal van kleine gerie- felijkheden voorzien, waarop men niet had gerekend. Li & d â pi De feitor had namelijk gezorgd voor drinkglazen, borden, nieuwe messen, lepels en vorken, een pakje thee en een blik beschuit. De eenige schaduwzijde van dat alles leverde een drietal gesnelde koppen, welke voor onze woning bij wijze van tropheën op staken stonden. Terzijde van ons verblijf vonden wij ‚op eenige grafplaatsen nog vijf dezer bewijzen van de ruwheid en den lagen trap _ van ontwikkeling van dit bergvolk. — 188 — Een derzelve was nog van betrekkelijk: jonge dagteekening; de haarbos was nog in den: vorm, waarin de Timorezen gewoon zijn hun kapsel te dragen. De oogappels schenen door de gesloten oogleden en de mond vertoonde duidelijk de pijnlijke trekken van den doodsstrijd. hd De bovenrand der vallei van Lèlogama zal ongeveer 2000 voet boven zee gelegen zijn. De bodem bestaat uit vruchtbare aarde; het geheele terrein ver- — toont, waar het niet bebouwd is, een doorlooperd grasveld. ze „De warmte is er op het midden van den dag niet overdrukkend en ssnachten aangenaam koel. De thermometerstand was er als volet: 6 ure ’s morgens 66° F 9 idem dele | 12 smiddags 79° „ 4 „ ’snamiddags?171® „ 67 idem ALL 7 Feitor Nai Po is wel de voornaamste regent onder Sorbian, ofschoon er nog een eerste feitor en twee onderfeitors tot het rijk van Amfoeang behooren. Hij heeft een twintigtal kampongs onder zich en betoont zich een flink bestuurder. Alleen de nabijheid van zijn vorst werkt nadeelig op hem; in beschanken_ toestand is hij wild en woest en verstaat geen rede. eitä In den namiddag onzer komst kwam feitor Nai Po, vergezeld van zijne drie vrouwen en onderhoofden, ons plegtstatig welkom heeten in zijn gebied en bood. daarbij een geschenk aan bestaande in een jonge karbouw, een paar varkens, wat rijst en djagoeng, hoofdzakelijk om in de voeding van ons volk te voorzien. Trouwens, dergelijke geschenken werden op elke halt door de verschillende hoof— den aangeboden en met tegengeschenken, bestaande in kruid, arak en gekleurde lijnwaden beantwoord. Wij bezochten op onze beurt de woning of liever het établissement van Nai Po in eene omtuining gelkeen, Alles was er zindelijk en ordelijk. Over de-=woning en de inrigting zal ik echter in het tweede deel dezer schet Ì spreken, waar de zeden en gebruiken der Timorezen zullen behandeld worden in zooverre ik ze heb kunnen nagaan. 1d Des avonds werden er ter eere der „kompagnie” onderscheidene krijgs— en volksdansen uitgevoerd, waarvan de beschrijving insgelijks later zal volgen. Ik was met Nai Po overeengekomen, dat eenige zijner onderhoorigen in vereeniging met een deel van ons volk naar de aangewezen vergaderplaats zou trekken, ten einde aldaar eenige tijdelijke gebouwen op te slaan, ter huisve ting der commissie en ter ontvangst der opkomende radja’s en hoofden. Lèlogama verlieten wij den 20ster September, vergezeld van Nai Po. Sorbian echter, die eerst later aldaar was aangekomen, zou ook de commissie niet direct vergezellen, omdat hij liever op eigen gelegenheid reisde. De reden ís ligt na te gaan, waarom hij ons niet onder de oogen wenschte te komen. — 189 — Omstreeks halfweg maakte ik gebruik van den heuvel Sihoen, welke een onbelemmerd uitzigt aanbood, om eenige peilingen te doen, welke nader— hand bevonden werden vrij goed met de reeds vreeger verrigte over een te komen. Na een togt van 22 palen door een zeer geaccidenteerd terrein bereikten wij de aangewezen vergaderplaats, Het was eene kleine vlakte aan den linkeroever der Soengei Loijan, in het Timoreesch Noi Niti (koperrivier) genoemd. De plaats was ongeveer een bouw groot en allerwege door hooge heuvel toppen en wouden ingesloten. Het kampement was vrij goed gekozen, doch behalve een slecht gebouwde hut was er nog niets gereed. Wij gingen derhalve den volgenden dag zelve aan het werk om eene pen- dopo of vergaderzaal daar te stellen, terwijl de ambtenaar Kleian eenige ver kenningen in den omtrek deed ter plaatsing van de noodige wachtposten, welker oprigting ik wenschelijk achtte, hoofdzakelijk om den al te grooten toe f 4 vloed van volgelingen te weeren bij de aanstaande te zamenkomst der twis- tende vorsten, waardoor alligt eene botsing zou kunnen ontstaan tusschen de steeds strijdlustige bergbewoners. Bereids waren Sorbian, radja Sanoe en de radja van Baä in het kampe- ment aangekomen. Alleen Sonnebait en Ambenoe lieten zich nog wachten. Wij wenschten echter niet doelloos in deze afgelegen en onherbergzame streek te verblijven. Niet alleen werden herhaalde malen boden uitgezonden, maar ook begaven zich de leden der commissie, Kleian en Huppe, naar de ver— schillende plaatsen, waar ik meende dat hunne tegenwoordigheid noodig was ter aanmaning der betrokken hoofden tot spoedige opkomst. Zoo werd nu eens eene excursie gemaakt naar Tennini, de hoofdzetel van Baki Kooi, dan weder naar Biki Mela, waar de feitor van Ambenoe verblijf hield. Ter halverwege tusschen eerstgenoemde plaats bevindt zich eene kleine beek, welke gezegd werd koper te bevatten. Ik wenschte hiernaar een persoon— lijk onderzoek te doen en bevond, dat een twaalftal lieden op mijne aanwij- zingen in ongeveer een uur tijds eenige stukjes gedegen koper uit den bijna droogen grintbodem der rivier hadden verzameld. De Soengei Tebabat ligt omstreeks zeven palen van het kampement, maar niet in het stroomge- bied der Noi Niti. Zij is er van gescheiden door een vrij hoogen en bree— den bergrug. Het metaal werd gevonden op twee voeten diepte, vermengd met grint en bedekt met eene dunne huid van koperoxijde, maar was overigens zuiver. Met dit. zoeken had ik in genoemd tijdsbestek eene hoeveelheid van ongeveer twee Nederl. oncen verkregen, waarvan een klein gedeelte door mij is gezonden aan de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging te Batavia, — 190 — Ik deel dit eenigszins breedvoerig mede, omdat een meer grondig onderzoek naar deze aangelegenheid welligt nuttig zou kunnen zijn voor de mijnindustrie. — Te Biki Mela daarentegen had de commissie eene geheel andere ontmoeting. _ Men was er in volle feestvreugde; men offerde en voerde reidansen uit ter wille van een pas gesnelden kop. Men had namelijk een ouden Meo (voorvechter) van Lèlogama weten te verrassen. Diens afgeslagen hoofd was de held van het feest; dat hoofd kon slechts eenige dagen oud zijn! | Acht lange dagen moesten wij in ons eenzaam kampement verblijven eer de heoogde zamenkomst plaats had. | Nadat de groote pendopo was afgebouwd en ingerigt, werd een dag gebruikt tot het houden eener groote drijfjagt op herten, ten einde zooveel mogelijk in de voeding van ons talrijk gevolg te voorzien. De andere dagen werden doorge— bragt met het onderzoeken van den omtrek. ben Vooral de rivier Noi-Niti werd voor een eind weegs geëxploreerd, omdat niet alleen zijn naam, maar ook de volksmeening aangaf, dat er koper in ge— vonden werd. Dit onderzoek leidde mij tot de overtuiging, dat de zoogenaamde „Koperrivier” evengoed ijzerrivier had genoemd mogen worden; want onder de “_menigvuldige rotsblokken en rolsteenen, hoofdzakelijk bestaande uit kalkzand, en kleisteen, kwamen er meer iijzerschiefervormingen in voor dan wel bewijzen van koper. Zelfs had de rivier zich ongeveer een uur beoosten ons kampement door eene vrij magtige laag ijzerkleisteen gewerkt, welke op sommige plaatsen eene dikte van 15 à 16 voeten had en welke tevens de sporen droeg van eene sterke opheffing van het Z. W, naar het N. O.. Enkele steenen echter werden er onder de massa wangetiaen die koper houdend waren, doch een naam hebben mogt het niet. Daarentegen vond ik talrijke exemplaren van fraaije pijrietkristallen. Op den regteroever der Soengei Loijan vond ik op eene hoogte van 1800 voeten boven de zee tusschen sedimentlagen eene soort van verkwartste polijp, blijkbaar een zoutwaterprodukt. $ De voorwerpen waren van cijlindrischen, niet duidelijk herkenbaren struc— tuur. De Timorezen zoeken deze versteeningen, die zij Tai-bénoes noemen, ijverig op, dewijl zij ze als geweerkogels gebruiken. NE Het dralen der belanghebbende partijen moede, had de reeds genoemde Luitenant der Mardijkers, welke zich te Tenini bevond, last bekomen om Baki Kooi aan te zeggen, dat, zoo hij nog langer draalde, de commissie de zaak buiten hem af zou doen. in Dit scheen te helpen. Op den 28sten September was eindelijk de keizer van Sonnebait met zijn talrijk gevolg aangekomen en Baki Kooi, de bekende opstandeling, om wien de expe= ditie in 1857 moest plaats hebben, was mede verschenen, doch de allerlaatste was de radja van Ambenoe. ET ET Het talmen van dezen laatsten was bloot uih vrees geweest. Eerstens durfde hij zich niet wagen over vreemd grondgebied, tweedens was hij nog nimmer in aanraking geweest met Europesche ambtenaren. Ee: Kruipend en met angstige blikken kwamen hij en zijne volgelingen de vergaderzaal binnen. | Anders was het met Sonnebait en Baki Kooi. Door de beide heeren Kleian en Huppe geleid, trad vooral de laatstgenoemde onbevangen de pendopo binnen en nam plaats tegen over de Amfoeangers met een blik, die veel had van eene uitdaging. Bij de aankomst van Sonnebait in het kampement der commissie had ik de volgelingen van Sorbian naar de overzijde der rivier doen vertrekken; de kleine vlakte was door ons volk afgezet geworden, waardoor de volgers der vorige hoofden, ten getale van ruim een duizental gewapende mannen, ge- noodzaakt werden zich op de toppen der naburige hoogten te legeren. 3 Toen de belanghebbenden binnengeleid waren, kwamen de leden der com— missie ook mij uit de tent afhalen, voorafgegaan door de Nederlandsche vlag en gevolgd door ons tiental gewapende policiedienaren. Ik had dit als vertegen— woordiger van het Gouvernement zoo gewenscht om van onzen kant ook niet | alle ceremonieel over het hoofd te zien. Indische vorsten, hoe onbeschaafd overigens, hechten er aan. E Naar de oorzaak vernemende van het vrij lange oponthoud, dat de com— missie had moeten ondervinden vóór het afkomen van Sonnebait en zijne feitors, vernam ik, dat de adat medebragt, dat de feitors, eer zij voor hun keizer konden verschijnen, de vereischte geschenken, bestaande in gouden en zilveren sieraden, N benevens eenige snoeren koralen, moesten bijeenbrengen, ten einde deze den vorst als een blijk hunner hulde aan te bieden. Wat Baki Kooi daarentegen betreft, hij was in de laatste dagen druk bezig geweest met offeren om den Nitoe gunstig voor zijne zaak te stemmen en had daarbij het lot herhaaldelijk geraad-— _pleegd omtrent den afloop der kwestie. Î De vergadering geopend hebbende liet ik de radja’s elk op hunne beurt b hunne belangen voordragen en tevens de grieven opgeven, welke tusschen hen bestonden. î De hoofdkwestie liep over een uitgestrekt stuk boschgrond, waar veel bijen f nestelden. Sonnebait maakte aanspraak op het uitsluitend bezit er van, Am- _ foeang (Sorbian) ook. ‘ Nu moet men weten, dat beide twistende vorsten uit hetzelfde huis afstam— . men, namelijk uit dat van den Leoerai (Maharadja), eertijds het grootste en _ magtigste rijk van Midden-Tímor. In vroeger jaren hadden twee broeders uit genoemd vorstenhuis met eenige volgelingen zich naar het zuidelijk gedeelte des eilands begeven ten einde daar elk een nieuw rijk te stichten. Sonnebait slamde af van dem oudsten broeder, — 192 — Amfoeang van den jongsten. ‘Daarentegen had laatstgenoemde het eerst bezit van Zuid-Westelijk Timor genomen, zijnde zijne eerste vestiging aan den voet van den berg Timau geweest. Later had Sonnebait zich insgelijks, na eene — mislukte poging om zich elders te vestigen, in deze streken nedergezeten zulks met toestemming van den jongeren broeder. In vervolg van tijd was het Sonnebaits streven geworden om het hes toe gestane grondgebied steeds te overschrijden, terwijl Amfoeang zooveel mogelijk had getracht zijne oude regten te handhaven. Amfoeang had daarbij tot bond-_ genoot de O. I. compagnie. Sonnebait van zijn kant heeft zich echter hierover _ trachten te wreken door herhaalde invallen op ons grondgebied. | Na eindeloos lange debatten, welke tot niets leidden dan tot opwinding der gemoederen, verzocht ik de vergaderden een voorstel bol schikking te daens, iets _ wat tot beeindiging der zaak noodzakelijk was. De grond der kwestie lag in het bezit van een stuk grond beoosten de | Soengi Loijan (Noi Niti), zooals reeds met een enkel woord is medegedeeld. Op den bodem hiervan lag echter eene oude grenskwestie. Tot eene directe grens— regeling vermogt de commissie echter niet overgaan wegens gebrek aan gegevens Í in een land, waar zij als het ware haar weg zoekend gevolgd was. Dit moest ij derhalve eene zaak van latere zorg worden. De vraag was hier dus: hoe was — de regeling ten deze tusschen Sonnebait en Amfoeang vóór den oorlog geweest? — Het antwoord hierop luidde eenstemmig: „gemeenschappelijk bezit en gebruik.” Amfoeang stelde hierop voor om van het betwiste stuk grond even als vroeger gezamelijk de vruchten te trekken, dewijl goed beschouwd Sonnebait en Amfoeang toch verwant waren. Mogt echter dit voorstel niet doorgaan, dan | onderwierp Amfoeang zich geheel en al aan de uitspraak van de „kompagnie”” Deze voorslag was allezins billijk. Baki Kooi echter had. reeds op alle vroegere voorstellen halstarrig het hoofd geschud en den keizer van Sonnebait aangespoord om insgelijks alle voorslagen van de hand te wijzen, welke niet op het onverdeeld bezit der bijenkolonie uitliepen. Om de uitbreidings— plannen van Baki Kooi niet in de hand te werken en daarbij de belangen van | een onzer oudste bondgenoten op Timor niet te benadeelen, werd van onzent— | wege het voorstel van gemeenschappelijk vruchtgebruik der bedoelde strook”. lands goedgekeurd, te meer ook dewijl die toestand vóór het uitbreken van den tegenwoordigen oorlog reeds feitelijk had bestaan. E | Het drijven van Baki Kooi, thans een der invloedrijkste feitors van Sonne bait, hield echter aan en alle betoogen om hem tot eene andere meening te brengen schenen vruchteloos. Baki Kooi was de groote slagboom, die de toenadering verhinderde. Trou Á | wens, hier moet er op gewezen worden, dat hij met Nai Po van Lèlogama de | eenigste belangrijke fiuur in de vergadering uitmaakte. Zij beiden waren de groote woordvoerders. — 193 — Zij bepleitten hunne zaak met even veel vuur als welbespraaktheid. Zij „waren dan ook de eigenlijke oorlogvoerende partijen; het gold hier een stuk grond, dat als grensland van hun district ken worden aangemerkt. De radjas waren hier eigenlijk slechts als in de zaak betrokkenen tegen - woordig, als leenheeren namelijk, die hun regt op een titel wilden doen gelden. In die vorsten staken inderdaad vrij ongunstig af bij hunne eerste dienaren. De nietige Sorbian, uitgeput en afgestompt door het langdurig misbruik van sterken ‚drank, was alleen kenbaar aan zijn rood lakensch buis en den, gouden knop aan zijn stok, het teeken zijner waardigheid. Sonnebait had een hoogst ongunstig gelaat; het teekende domheid en wille— keur. Men kon het den man aanzien, dat zijne grof dierlijke hartstogten nim- ‚mer een breidel hadden gekend. ____De radja van Ambenoe daarentegen bleef slechts met starende en onrus— K Hse blikken om zich heên zien, alsof hij op het punt stond opgejaagd te zullen worden. __En toch had die zelfde man pas twee dagen geleden een Bnnenlee feest gevierd! KE _ Nai Po sstreed dus als een hardnekkig volhouder van oude erfelijke regten; Baki Kooi daarentegen. als een geslepen indringer. Hij was dan ook geen e ht Timorees, maar de zoon van een Savoeneesch vader, verwekt bij eene Timoresche vrouw. Hij had zich echter door wilskracht, list en dapperheid tot feitor weten-op te werken, hoewel die titel anders erfelijk is, De vergadering had reeds uren geduurd en weed hoe langer hoe onstui- miger. Er moest gehandeld worden. Toen stond ik als hoofd der commissie op, riep den tolk, radja Topito, in geine onmiddellijke nabijheid-en gelastte hem mijne woorden letterlijk aan Baki Kooi over te brengen, Alle opschudding had nu opgehouden en:het volgende werd nu der verga dering in het algemeen en aan Baki Kooi in het bijzonder op ernstigen toon voorgehouden. „Feitor Baki Kooi doet verkeerd alle goede voorslagen te weigeren. Hij ze egt den vrede te willen en toont dit niet. Zes jaren lang heeft de oorlog, ge— duurd, zoodat de tuinen niet bebouwd kunnen worden, en het volk gebrek krijgt aan eten. Duizende paarden en karbouwen zijn over en weêr geroofd en van vele menschen zijn de hoofden afgesneden”. „Als, Baki Kooi nu niet in den vrede toestemt, zooals die vóór zes jaren was, dan komt dat alles voor zijne rekening. alleen” „De „Kompagnie” is hier gekomen om vrede te maken, omdat zij daartoe is verzocht, Ook Baki Kooi heeft om vrede gevraagd. Wanmeer hij nu nog blijft weigeren, dan hebben de heeren der „Kompagnie’”, thans hier aanwezig te vergeefs deze. erogle en moeijelijke reis met veel onkosten gemaakt.” 18 — 194 — „Dan heeft de „Kompagnie” ook reden om verstoord te zijn op Baki Kooi alleen. Als nu de kompagnie ontevreden wordt, dan weet Baki Kooi de gevolgen ; j want is hij de kracht der kompagnie vergeten, welke hij in 1857 heeft gevoeld „Die kracht der kompagnie is nog altijd even groot, maar zij wil den vrede.” „Blijft nu Baki Kooi weigeren, dan is één brief naar Batavia genoeg om hem weder te doen gevoelen wat hij-nu dertien jaren geleden heeft ondervonden” „Stemt hij daarentegen toe in den vrede, dan kan hij gerust met zijn keizer te Koepang komen en erlangt misschien de vriendschap der kompagnie. Wat wil Baki Kooi, vrede of oorlog?” | Deze kategorische toespraak bragt den weerspannige tot bezinning. De vastberadenheid, waarmede de slotvraag gedaan werd, verblufte hem. Zijn overigens schrander oordeel deed hem inzien, dat hij meer winnen kon met vrede dan met oorlog. Zijn aanhang was in den laatsten tijd sterk ver- minderd, iets wat mij bekend was; want men was eindelijk begonnen hem voor den eigenlijken onderhouder te houden der langdurige veete, { Daarbij schrikte het denkbeeld om aleen aansprakelijk te worden gesteld voor het niet tot stand komen van den vrede hem blijkbaar af. Nj ij Baki Kooi koos eindelijk den vrede. Hij beloofde zich te zullen onderwer- pen aan den eisch van het Gouvernement tot gemeenschappelijk bezit en vrucht- gebruik van het stuk grond in kwestie, totdat later eene behoorlijke grens. regeling zou zijn tot stand gekomen. Ee De ambtenaar Kleian maakte nu op mijn verzoek eene beknopte overeen komst op, welke door partijen geteekend en bezworen werd. Het stuk was van den volgenden inhoud: Art. IL. De radja van Sonnebait en de radja van Amfoeang met hunne feitors verbinden zich bij deze plegtig om den oorlog te eindigen en beloven onder eede om voortaan den vrede te. zullen bewaren. 7 Art. II. Zij nemen aan, zooveel in hun vermogen is, het Opp tegen te gaan, met dien verstande, dat elk, die bewezen wordt iemand gedood en diens hoofd te hebben afgesneden, gevangen genomen en naar Koepang vool 1 den landraad zal gebragt worden. Ed Art. III. Ten slotte verbinden genoemde vorsten zich om vergezeld v van hunne feitors eenmaal ’s jaars hunne opwachting te Koepang te komen make) bij den Resident van Timor. Aldus bezworen en geteekend voor de commissie van het N. I. Gouver= | nement te Soengei Loijang (Noi-Niti) op den 28sten September 1870. | Het beëedigen van dit contract was zeer eigenaardig en voor mij eene ge= heel nieuwe zaak. Er werd een bierglas met arak gevuld. Daarin werd mengd eene zekere hoeveelheid buskruid onder toevoeging van een geweerkogel. EF, — 195 — werd vervolgens een sabel genomen, waarvan de punt even in de aarde werd gestoken en daarna werd het glas met de sabelpunt omgeroerd, waarop de eed— aflegger een slok van dit mengsel nam onder het nazeggen van het volgend formulier, hetwelk de tolk hem voorhield: „Wanneer ik dit verbond niet nakom, dan mogen dit zwaard, dat buskruid en die kogel mij treffen, zoodat ik daardoor bezwijk,” _Na het volbrengen dezer formaliteit moest ook de vrede op Timoresche wijze worden gesloten. Dit geschiedde op de volgende wijze. Van elk der partijen werd een Meo (voorvechter) gekozen. Deze werden tegenover elkander ge— plaatst, voorzien van een geladen donderbus. Daarop werd een tweede per— soon nevens elk der schijnkampioenen geplaatst, welke een zilveren plaatje ter grootte van een gulden in de hand hield. Nu kwan aan weêrskanten een derde persoon, voorzien van een bamboezen koker, gevuld met drinkwater. De gewapenden namen daar elk een slok van, spuwden het weder uit en losten te gelijkertijd hun schietgeweer. Op hetzelfde oogenblik wierpen de twee nevenstanders het zilveren plaatje-ver van zich en — de vrede was gesloten. Een luid gejuich ging daarop van de omstanders op, dat weldra door een duizendtal monden van de omliggende heuveltoppen werd herhaald. Deze wijze van vrede sluiten wordt door de Timorezen lottì bêbak genoemd, beteekenende dit zooveel als „brand blusschen.” Na het beëindigen dezer beschreven ceremonie konden wij er. op rekenen, dat de vrede wel gemeend was. Nu werden door de meer genoemde leden der commissie de radja’s en hunne feitors voor mij gebragt; ik legde hunne handen ineen en daarop bragten zij elkander de gebruikelijke vriendschapsgroet, bestaande in het tegen elkander wrijven hunner respective neuzen. ú Nadat ook het verschil tusschen Ambenoe en An eee: op vredelievende wijze vereffend was, ging de vergadering blijkbaar zeer voldaan uiteen; vooraf echter had ík aan de aanwezige radja’s en hoofden eenige gepaste en steeds welkome geschenken uitgedeeld, hoofdzakelijk bestaande in gekleurde lijnwa- den, kruid, arak en ivoren armbanden. © Ten slotte werden de gezamelijke radja’s, hunne feitors en verdere hoofden feestelijk onthaald, bij welke gelegenheid zij nogmaals aan het houden van ee plegtigen eed aan het Gouvernement werden herinnerd, _ De commissie vermeende nu hare taak te hebben volbragt en wenschte niets liever dan deze onherbergzame streek zoo spoedig mogelijk te verlaten, weshalve wij reeds den volgenden morgen vroegtijdig opbraken en door het gebergte op Tenini aan trokken. Dit is de verblijfplaats van Baki Kooi. Met zeer veel oordeel is dit ver lijf gekozen. Want in,het hart der bergen gelegen, is daarenboven de bergtop — 196 — NE Tenini zelf zoo moeijelijk te Bbnnkens dat Baki Kooi er zich als tamelijk kan kan beschouwen. Tijdens de expeditie in 1857 hield hij eerst verblijf te Soeni Leo, dat | op aannadering onzer troepen door hem verlaten werd, omdat eene andere ver- blijfplaats met name Tai Maman hem veiliger toescheen. Ook hieruit werd onze held Baki Kooi verjaagd door het gelukkig werpen van een drietal gra- naten, waarop hij ook deze stelling verliet om zich daarna op zijne tegenwoor _ dige verblijfplaats Tenini te vestigen. Nu heeft Sonnebait vrede gesloten en het is vrij zeker, dat hij dien houden | zal, maar het andere deel der overeenkomst, zieh namelijk door het Nederlandsch Bestuur in zijne waardigheid te doen erkennen en daartoe ter hoofdplaats te verschijnen, dat is eene zaak, welker de aan den tijd moet worden — overgelaten. Wij verlieten Baki Kooi als goede vrienden. Hij had ons volk van levens— middelen voorzien, waaraan men groote behoefte begon te gevoelen en beloofde — bij het afscheidnemen uit eigen beweging zijn keizer zoo spoedig mogelijk naar Koepang te zullen geleiden. | Het district, waarover Baki Kooi het bestuur had, scheen mij niet minder _ geschikt toe voor de koffijkultuur dan het landschap Lèlogama. | Onzen weg vervolgende bereikten wij op den middag den berg Tai-lJonie. Deze, even steil als de Timau, bestaat uit twee afzonderlijke rotsgevaarten, op welker eenen ongenaakbaar schijnenden top eene kleine kampong was’ gelegen. Hier hielden wij eene korte halt om ons watte ververschen. De kampong bewoners hadden tegen een geschenk ‘en buskruid eenige oranjeappelen en klappers gebragt, terwijl ons volk middelerwijl eene wilde karbouw had ge schoten, Er werd dus een haastig maal gebruikt, want onze weg was nog ver. Vóór ons lag blaauwend in het verschiet de trotsche Tatoe Leo, waar wij nog dien avond ons laatste bivouac in het gebergte hoopten op te slaan. Er was dus weinig tijd te verliezen. | | Inderdaad bereikten wij vrij laat in den avond de ellendige dane | Oil Bissak. De huizen waren allen ledig. Hen enkel paar lieden waren als be wakers achtergebleven. Het overige der bevolking was naar eene naburige kampong getrokken ter bijwoning van een begrafenisfeest. Niettegenstaande dit alles konden wij niet besluiten een der ledig staande huizen te betrekken. Zij waren daartoe veel te laag en te onzindelijk; zij bestonden namelijk slechts uit een bladerdak, dat onmiddellijk op den grond rustte, terwijl de opening, wel! ze als deur en venster te gelijk moest dienen, slechts twee voeten hoog was. Er, werd dus besloten om onze tent in eene opene ruïmte' op te slaan. 4 Den volgenden morgen trokken wij vroegtijdig den zuidelijken voet val | ‘den Tatoe Leo (Heilige berg) om en begonnen langzamerhand näar de in het, zuiden gelegen vlakte van Babauw af te dalen, De bodem begon allengs meer | — 191 — het dorre aanzien te vertoonen, dat de omgeving der baai van Koepang ken- „merkt, en de schrale eentoonige plantengroei duidde dit insgelijks aan. Van verre kregen wij de zee in het gezigt, alsmede de in de diepte der baai gelegen vlakte, ontstaan uit de vroeger beschreven aanslibbing. Eindelijk hadden wij het gebergte achter den rug en lag de dorre bran- dende vlakte voor ons, die zoo vaak het tooneel was geweest van onverhoedsche invallen en moordtooneelen van de zijde der Sonnebaiters, hoezeer zij daarvoor ook dikwerf zwaar hebben geboet en hun rijk door die herhaalde botsingen met de Hollanders telkens in omvang is afgenomen. Hierdoor is ons grondgebied wel is waar niet, zoo sterk uitgebreid geworden, maar een tal van kleine op zich zelve staande staatjes en nederzettingen is daardoor ontstaan, welke als het ware ten bolwerk strekken tusschen ons en de eigenlijke Timorezen, Na een moeijelijken rid van achtentwintig palen bereikten wij Babauw, waar een dag rust werd genomen, ten einde zoowel aan menschen als aan lastdieren eenige verademing te verschaffen, | Deze laatsten toch waren allen doorgereden, Den gier October werd de reis naar de hoofdplaats Koepang aanvaard, waar de commissie na afwezen van eene maand aankwam, met de aangename tijding, dat hare zending als gelukt mogt worden bsschouwd. EN : % => To Ti: EERE VRON MG Mijn verblijf in het bergland, de omgang met de hoofden en zelfs de aan— raking meermalen met het gros der bevolking, hebben mij in staat gesteld om een en ander mede te deelen omtrent den toestand, de zeden en gewoonten van het volk, dat de binnenlanden van Zuid-Westelijk Timor bewoont. 1 Dat deze arbeid slechts eene schets en geene grondige studie kan zijn, laat | zich begrijpen. ‚ Hierbij moet opgemerkt worden, dat ik te Koepang, verden van alle wetenschappelijke hulpbronnen, ook niet kan nagaan of ik iets nieuws lever dan wel in eene herhaling val van vroegere mededeelingen. Is dit laatste het geval, dan mogen deze regelen strekken tot vergelijking en welligt tot aanvul— ling van het reeds bestaande. Zooveel is echter zeker, dat ik met eigen oogen gezien en bij onderzoek zooveel mogelijk eenzijdigheid heb trachten te vermijden. De Timorees leeft nog in een staat van halve wildheid. Geheel onbeschaafd echter kan hij niet worden genoemd, dewijl hij sedert lang, al is Heb dan oo k | spaarzaam, met vreemdelingen in aanraking is geweest. Chinesche kooplieden, Rottinesche kolonisten en soms enkele inlandsche | gouvernementsbeambten hebben het land bezocht. Nu en dan daalde hij zelf af naar het strand in het gevolg zijner hoofden — of als de oorlog hem derwaarts voerde. De sporen van niet geheel en al buiten den kring van verkeer te zijn gebleven zijn dan ook zigtbaar in kleeding, huis raad en gebruik van schietgeweer. Maar hoog geklommen is hij waarlijk niet! De godsdienstvorm, het koppensnellen, de achterlijke toestand van den landbouw bewijzen het tegendeel. d Hier moet echter op het feit gewezen worden, dat de vorsten en hoofden Á ook tegen alle ontwikkeling hunner onderhoorigen zijn. De radja’s en feitors zijn hier nog onbepaalde gebieders, Hunne taktiek brengt derhalve mede om | de bevolking onwetend te houden, ter bevestiging van hun gezag, dat vaak or | zeer despotieke wijze wordt uitgeoefend, Met eenige hoofden over de zaak van het onderwijs sprekende en daarbij wijzende op de voordeelen, welke eenige meerdere ontwikkeling konde aan- Í brengen, verklaarden zij zich bepaald tegen het onderrigten van den kleinen. í man. „Want”, werd mij eenstemmig gezegd, „dan kunnen wij hem niet meer | regeren, en hij zou ook voor zich zelven ongelukkig worden.” — 199 — Daarentegen werd mij betuigd, dat zij zeer gaarne zouden zien, dat de kinderen der radja’s en verdere hoofden onderwijs in het lezen, schrijven en rekenen erlangden; dan konden dezen op lateren leeftijd de brieven van het Gouvernement zelven lezen, waardoor zij niet meer bloot zouden staan aan verkeerde overbrenging; ook zouden de vreemde kooplieden hen dan niet meer kunnen bedriegen. Hoe ongunstig dit onthouden van onderwijs op de ontwikkeling des volks moge werken, getuigt hun laatste verlangen niettemin reeds van een begin A gevoel van behoefte aan onderwijs. De Timorezen zijn een krachtig en welgebouwd menschenras, in uiterlijk voorkomen zeer verschillend van het eigenlijk Maleische. Dat zij tot het zuiver Alfoersche ras zouden behooren, kan ik in geenen deele met Junghuhn instem— ‚men, even min als ik zulks van de Pasemahers op Sumatra kan aannemen (*). Hunne lengte is in den regel iets boven die der strand-Maleijers, ofschoon ik onder de Timorezen ook onderscheidene kort gehoude, breed geschouderde exemplaren heb aangetroffen. Ì Hunne kleur is veel donkerder dan die der overige bewoners van den In- dischen Archipel, vooral de Alfoeren (of Bataks) zijn oneindig lichter van tint, Het haar is gekroesd, maar niet zoo wollig als dat der eigenlijke negers. De [baard is vol en soms vrij zwaar. Hunne gelaatstype verschilt ook aanmerkelijk van die der Maleijers en Javanen en houdt het midden tusschen dat van den Neger en Batakker of Alfoer. Het voorhoofd is iets hooger, de bovenwangstreek is minder breed, doordien de jukbeenderen niet zoo kenmerkend uitsteken; dewijl de onderkaak daarbij ook iets smaller is, heeft hun gelaat niet dien platten vorm van Javaan en Maleijer. Evenmin is de neus, hoewel tamelijk breed gevleugeld, plat te noemen, terwijl de lippen vrij dik, dach niet uitpuilend zijn. De Timorezen hebben overigens sterk ontwikkelde spieren. | Het is inderdaad een lust om de flinke kuiten en zwaar gespierde armen van dit bergvolk te aanschouwen. ____Bij den eersten krijgsdans, welken ik bijwoonde, stelde de radja van Amfoeang mij zijn eersten Meo of voorvechter voor. De kerel was ongeveer zes voet B breed geschouderd en grof gespierd. Niet zonder trots werd ik op eenige lanssteeken en kogelwonden gewezen. | Maar ik had meer oogen voor den flinken regelmatigen ligchaamsbouw van den man en hij was niet de eenige van die soort onder de volgelingen des radja’s, Wanneer de feitor van Lèlogama of eenig ander hoofd met uitgestrekten Î | (*) Immers de geschiedenis van Pasemah wijst op Javaansche kolonisten, die zich in meerdere of mindere mate met de daar levende Sumatranen (Lampongers?) hebben vermengd. | — 200 — arm ‘bevelen aan volgelingen uitdeelde, hadden zij voor model kunnen dienen aan schilder of. heeldhouwer. ib 4 Ik geloof derhalve niet, ver mis te tasten, wanneer ik de bevolking van Timor (zegge het door mij bezochte) houd voor eene vermenging van het Alfoersche met het Negerras. Voor verwantschap met eerstgenoemden volksstam hdi kb ligchaamsbouw en spierontwikkeling; voor zijne negerafkomst zijne era zijn hoofdhaar, zijn voorhoofd en eenigermate ook zijne lippen. Er is echter meer om de verwantschap van den Timotees mêt het neger— ras aannemelijk te maken. Vooreerst is de zucht, vooral der mannen, om zich met gekleurde vogelvederen en koralen halssnoeren te tooijen en tevens zich met knie— en armbanden als te overladen even kenmerkend voor dn Timorees als voor den neger. De conische vorm der woningen is insgelijks in overeenstemming f terwijl 4 de godsdienst, voor zoo veel ik heb kunnen nagaan, evenveel analoogs bezit. — Hierbij komt nu nog de overlevering der Timorezen ómtrent hunne af- komst, welke niets onwaarschijnlijks bezit. Deze zegt namelijk, dat de bewoners ch van Timor in overoude tijden op het eiland Ceram hebben gewoond, doch van daar verhuisd zijn of verjaagd geworden, waarna zij zich op Timor hebben gevestigd. Nu geloof ik te mogen aannemen, dat het negerras van Nieuw-Guinea vroeger een veel uitgestrekter woongebied heeft bezeten dan thans, maar al lengs door Polynesische volksstammen binnen engeré grenzen is teruggedrongen. Waar dit verdringen niet volledig plaats greep, bleef bij wijze van enclave de oorspronkelijke Negerbevolking te midden der vreemde indringers als een afzonderlijke stam voortbestaan , zoo als op Manilla, in het bergland van Ma- lakka en welligt ook nog in het binnenland van Gilolo. Bij. die onvolledige E verdringing zal ook wel vermenging van rassên hebben plaats gehad, iets wat op het nabij Nieuw-Guinea gelegen Ceram als zeer waarschijnlijk kân wordèn aangenomen. Is dit nu het geval, dan kan het ook geene bevreemding baren » dat de bewoner van Timor in zoo vele punten ons aan het negerras herinnert. De vrouwen maakten in haar voorkomen een veel minder gunstigen indruk op mij dan het mannelijk deel der bevolking. Zij moeten in den regel verre onderdoen voor hare Maleische of Javaansche zusters in uitdrukking van gelaat | en schoonheid van vormen. - | Wel is waar kwamen eenige mij veel blanker voor dan de mannen, doch haar gelaat teekende stompheid; er was volslagen gebrek aan uitdrukking in. Daarbij waren zij schuw en teruggetrokken. Voorzeker mag dit verschijnsel voor een groot deel worden toegeschreven aan den lagen trap van beschaving, waarop zij staan en tevens op den volstrekten staat van onderworpenheid, waarin zij verkeeren. Dezen ongunstigen indruk verschaften mij niet alleen de vrouwen der ge= — 20 — wone inlanders, maar ook die van voorname hoofden deden zich niet beter voor. | Alleen de vrouw van den radja van Amfoeang maakte hier eene ietwat gunstige uitzondering. Haar gelaat teekende niet dat stompzinnige en berus- tende der overige Timoresche vrouwen, doch veeleer oordeel en goed natuur lijk verstand, In hare handelingen: straalde overleg door, in den omgang was zij ongedwongen. Het Maleisch sprak zij vrij goed en zij toonde begrip van wel ‚ voegelijkheid genoeg te bezitten om zich voor haar beschonken koninklijken gemaal tegen over de heeren der commissie te schamen. Zij oefende dan ook blijkbaar een vrij overwegenden invloed op den zwakken vorst uit; van meer dan één kant vernam ik, dat niets van belang werd ondernomen zonder den raad van de „Njonja”; want dit was haar titel. Overigens was hare kleeding eenvoudig eene gedrukt katoenen kabaai, heel stemmig van patroon, eene fraaije donkere sarong van Luarentoeka’s weefsel en het haar evenals bij de Javaan sche vrouwen in eene wrong (kondeh) zonder toevoeging van eenig gouden of zilveren sieraad. g De Timoresche vrouwen dragen eene sarong van eigen weefsel, dat gewoon lijk sterk is, doch weinig verschil in kleuren aanbiedt, met een rand van steen- roode teekening. Als ter loops moet hier worden medegedeeld, dat zoowel op Timor, Rotti, Flores en Soembah elk landschap of district een afzonderlijk patroon van strepen, bloemen of figuren heeft voor de saromgs of de breede salindangs (selimoet), zoodat men aan de dragers van dit kleedingstuk onmid- dellijk de landstreek hunner herkomst kan kennen. De meisjes hebben het bovenlijf onbedekt; gehuwde vrouwen hebben daar enboven eene selimoet of een stuk Europeesch lijnwaad tot schouder- en borst _ bedekking. Alleen de meisjes dragen gouden of zilveren sieraden, welke na _ het huwelijk worden afgelegd. Over het geheel zijn de vrouwen minder opge- tooid dan de mannen. Vertoonen de vrouwen zich in feestgewaad, dan dragen zij als hoofdsieraad de Korra-Korra, een halvemaan— of liever schuitvormig versiersel van goud of zilver boven den hoofddoek, waarvan de slippen achter de haarwrong wor- den toegeknoopt. De Timorees zonder rang draagt gemeenlijk slechts eene heupbedekking uit de reeds genoemde selimoet bestaande. Dit kleedingstuk, ruim eene el breed, wordt om de lendenen geslagen. Hierover wordt een smaller weefsel gedra gen, waarvan de uiteinden gewoonlijk met franjes bezet en tablier nederhan— gen. Om het midden is de patroontasch bevestigd, bestaande in drie vier kante bakjes, waarvan de voorzijde gekleurd en met tinnen of zilveren spij- kertjes is afgezet. Hen dezer bakjes bevat de schoten, verdeeld in kleine bamboezen kokertjes. Het tweede is bestemd voor de kogels en het derde voor de proppen. Die projectielen zijn dikwerf van steen, wegens gebrek aan lood, — 202 — In het gebergte vindt men namelijk vele cijlindervormige versteeningen van polijpen en zeegewassen, welke den dienst van geweerkogels doen; als proppen worden de vezels der kokosvruchten (klappers) gebruikt, terwijl ook voor het pankruid nog eene afzonderlijke hoorn naast de patroontasch hangt, gevuld met het zoogenaamd Engelsch crepé, dewijl het ingevoerde geweer- kruid uitermate grof van korrel is, zoodat het niet voor de pan kan aangewend worden. De geweren der Timorezen zijn allen VAUTSte ERE en gelijken veel op onze onderwetsche ganzenroeren. Nooit is de bergbewoner zonder geweer, patroontasch en klewang; zelfs bij het dansen is hij gewapend. Dit is een natuurlijk gevolg van den voortdurenden staat van gisting en oorlog, waarin zich deze streken bevinden en welke gevoed worden door de eeuwigdurende twisten en veeten der hoofden onderling. Voorname personen dragen behalve de genoemde selimoet ook nog een baadje van meubelchits, liefst met groote bloemen van schreeuwende kleuren, Zijn zij echter in feest- of oorlogsdos, dan hebben zij een rood wollen vest met _ kórte mouwen aan, bezet met eene digte rij zilveren knoopjes en afgezet met goud galon. Wat echter een voornaam punt van versiering uitmaakt is het hoofdtooisel, om ook niet te vergeten de talrijke arm- en beenrioggasll benevens de snoeren koralen om den hals. Sommigen hebben den linker bovenarm geheel bezet met ivoren en zilveren ringen, elk ter breedte van een halven Ned. duim. Ook knieën en enkels zijn rijkelijk daarmede voorzien. Zij, die koppen hebben gesneld, dragen daar— enboven een dubbele knieband van wit geïtenvel (*). Bij den gewonen inlander is het kroesig haar tot een wijd uitstaande bos opgekamd, gewoonlijk naar de linkerzijde overhellende, terwijl aan den regter— kant eene ruw houten kam met eenig versiersel in bloemen of bladeren is aan— gebragt. Het hoofdtooisel van lieden van rang is meer opzigtelijk. Waar de gewone man zijne houten kam draagt, hebben zij eene soort van vederbos, zamengesteld uit roode en groene papegaaivederen; is echter. het haar als eene piramide opgekamd, dan wordt een roode en witte strook katoen op eenige duimen afstands van elkander daarom gewonden en daarop volgt een band van fijne koralen, waarvan op geregelde afstanden dunne zilveren plaatjes afhangen ter grootte van een gulden. Worden nu twee rijen zulke zilveren lovers boven elkander gedragen EE nog een paar zilveren hangers langs de slapen, zooals de feitor van Lèlogama en andere voorname hoofden dit hadden, dan vormt zulk een kostuum onder toevoeging van eenige snoeren lompe geele koralen (moetih sala) om den hals (*) De koppensnellers van Lamakanèh op midden-Timor hebben als onderscheidingsteeken gaa= tjes in de ooren, waardoor een rood lapje gestoken wordt, 4 — 203 — en een gouden plakaat, zoo groot als een theeschoteltje, op de half ontbloote borst een vrij grotesk, ja belagchelijk geheel (*). De boven beschreven diadeem met afhangende lovers draagt den naam van Fètan en alleen hoofden, meo’s en koppensnellers hebben het regt dien te dragen. Den radja van Amfoeang zag ik zulk een hoofdstel dragen in goud, maar, zonderling genoeg, niet over zijn opgekamd haar, doch over een oud model soldaten-—policiemuts met grooten leeren klep! Verbeelden wij ons een wezen, getooid met zulk een hoofddeksel, gekleed in een lang vuurrood baadje, waar ‚over weêr een veel korter wit katoenen buis is aangeschoten, terwijl nog als opperkleed een lange, wijde. samaar van kersrood gebloemd damast op de hielen sleept. Voegt men hierbij een langen rottingstok met gouden knop, het teeken der koninklijke waardigheid, dan waarlijk kost het moeite, om die dwaze vertooning met een ernstig gelaat te aanschouwen. En toch, zulk een man heeft te beslissen over vrede en oorlog en onbepaalde magt over leven en dood zijner onderdanen! Als attribuut van voornaamheid komt hier ook in aanmerking de sirizak. ‚ Voeren de Javaansche grooten de gouden of zilveren siridoos, de Timore- sche man van rang laat zich op den linker schouder eens volgelings den si- ‘rizak nadragen. Deze bestaat uit een bont gekleurden zakdoek, waarvan de ‚vier punten door eene koord worden te zamen gehouden. Aan die koorden zijn gouden en zilveren koralen geregen, al naar den rang of den rijkdom des mees ters. In dien doek bevinden zich niet alleen alle ingredienten en implementen, benoodigd bij het gebruik van siri, maar ook tal van snuisterijen, zoo als doosjes, stukjes koper, of een paar zilveren plaatjes, kommetjes of een mesje, in één woord, bij het openen ziet men vaak eene even vreemsoortige massa uit dien doek te voorschijn komen, als uit de opgepropte zak eens schooljongens, en die doek met zijne gouden of zilveren strengen is alles behalve een toon— _ beeld van zindelijkheid! Het regeringsstelsel van Amfoeang en Sonnebait kan het beste met het feodale of leenroerige der middeleeuwen in Kuropa worden vergeleken; altijd met de wijzigingen, welke de levenstoestanden, de gebruiken en begrippen van een Oostersch volk noodzakelijk medebrengen. Eer ik echter hierover uitweid, moet ik een paar woorden over de titula- tuur zeggen. Men schijnt in oude tijden nog al mild te zijn geweest in het uitdeelen van titels. Misschien moet dit verschijnsel teruggebragt worden tot de tijden onzer eerste vestiging in de Molukken. Men schijnt daarmede de inlandsche hoofden te hebben willen winnen. In de Molukken wemelt het nog van Orang kaija’s, Majoors en Kapiteins. (*) De opschik dezer lieden komt sprekend overeen met die van onze koorddansers en de vreemd toegetakelde spellieden, welke de kermissen afreizen. — 204 — Zoo ook in den Solorarchipel en ‘op. Timor. De gebieders over, soms, vrij kleine n kampongs, welke op Java en Sumatra met, den naam van loerah, of kapala kampong tevreden zijn, heeten hier Radja en dezen hebben hunne Radja moedah’s, — Feitors of Kapiteins en tal van mindere hoofden, Maar de radja’s mogen een groot gebied hebben of een klein, zij oefenen. hun prestige uit en het onkun— dige, hoogst bijgeloovige volk volgt blind en slaafsch, de bevelen dier hoofden, Nu zijn de vorsten van Sonnebait en Amfoeang vrij magtige gebieders. Hun rijk is tamelijk uitgestrekt en zij kunnen dan ook met vrij wat meer regt den titel voeren van radja dan menig ander. Maar hier komt ook weêr de titelzucht voor den dag, welligt gevoed of opgewekt door Nederlandsche hoof— den van bestuur onder de O. I, Compagnie, De radja van Sonnebait wordt — meestal aangesproken met den titel van „Kesser”, eene verbastering van het woord keizer en die van Amfoeang begint dit voorbeeld al fraai te volgen. De onder hen staande regenten hebben daarentegen den titel van „feitor?” aange nomen, hetzij oorspronkelijk aan de Portugezen ontleend of in navolging van E den titel onzer vroegere residenten in de Molukken, welke insgelijks den titel van feitor (koopman) voerden. Vervolgens is de titel van keizer weder in Ander geplitst garden Er zijn namelijk van het rijk van Sonnebait, tengevolge van twisten en oorlogen, nu en dan enkele landschappen afgevallen, waarover thans afzonder— lijke regenten, het gebied voeren. Hen dezer landjes heeft den naam bekomen _ van klein Sonnebait en de man, die daar aan het hoofd staat, heet klein keizer, _ in tegenstelling van den eigenlijken vorst van eerstgenoemd land, die zich thans _ groot keizer laat noemen. De rijken Sonnebait en Amfoeang zijn in tamelijk groote districten ver— deeld, waarover de feitors het gezag voeren en waaruit zij hunne inkomsten trekken. De vorst heeft zelf ook een eigen district, waar hij gebiedt, woont. en van trekt, afgescheiden van hetgeen zijne feitors hem als hommage in le— vensmiddelen enz. te leveren hebben. De magt der feitors is vrij gnjpterkt en de titel is in den regel erfelijk (*. | | 14 _ De verblijfplaats der feitors wordt hun Batoe of steen” genoemd, riad 8 zij zich meestal gevestigd hebben op den top van een heuvel of rots, die niet altijd even gemakkelijk te genaken is. Zij leven daar als de oude baronnen 4 der middeleeuwen op hunne kasteelen en bestoken elkander van daar niet zelden. — Is er oorlog, dan is het meestal tusschen de feitors onderling of een weer Spannigg is in verzet tegen zijn leenheer, iets wat vaak op Afsehelng gn Ö (*) Hierop maakt Baki Kooi wel eene uitzondering. Hij is thans erkend feitor von she Í hoewel hij een vreemdeling is. Door beleid en schranderheid heeft hij zich een overwegenden in= vloed weten te verschaffen en is door den keizer en een deel der Sonnebaitsche hoofden als, feitor gekozen. iS ilfaqe Jogo ai EEE Ee ke hekken a — 205 — « en zoo gebrekkig wordt uitgeoefená in streken, die anders vruchtbaar genoeg zijn om de moeite rijkelijk te beloonen, Vooreerst is een ieder beducht bij den veldarbeid te zullen worden overvallen door een verborgen vijand, die mannen, vrouwen noch kinderen spaart, ten andere is men niet zeker van den oogst. Men plant dus slechts om in de hoog noodige behoefte te voorzien. Ook heeft die toestand de zucht naar de zoogenaamde „mannelijke bedrijven” op den voorgrond doen treden; de vrouw heeft derhalve voor planten en oogsten te zor gen; de man is jager, veedief of koppensneller. __ Ligt te begrijpen is het, dat door dit alles handwerken en nijverheid in het binnenland ook nog geene hooge vlugt hebben genomen. De bedrijvigheid be- paalt zich tot het bouwen van woningen, het kappen der zwaarste woudboomen , als er een tuin moet gemaakt worden, het vlechten van manden en mattjes tot eigen gebruik en het vervaardigen van grof aardewerk. De gouden en zilveren sieraden aldaar in zwang zijn lomp en smakeloos en nog zijn het vreemdelingen, die dezen tak van kunstvlijt uitoefenen. Enkele producten zijn er echter van Timoresche nijverheid, welke, vooral in vredestijd, ter markt komen: namelijk bijenwas, pinangnoten en gedroogd EP herten— en karbouwenvleesch. Ook is er uitvoer van ettelijke paarden van minder gezocht ras; maar deze tak van bedrijf kan als betrekkelijk onbeduidend. worden aangemerkt, met het oog op de uitmuntende en uitgestrekte grasvelden, welke ik allerwege in het gebergte heb aangetroffen en waar eene paardenstoeterij met eenig beleid eene uitmuntende zaak zou kunnen worden. Maar de. Timorees is te onverschillig om eenige zorg aan dezen tak van veeteelt te wijden. Waarschijnlijk houdt hem ook de vrees voor paardendieverij hierin tegen. Hij stelt zich derhalve tevre— den met de veulens, welke zijne merries buiten zijne bemoeijenis afwerpen. Daar- bij bestaat op Timor de verkeerde en voor jonge paarden zeer smartelijke gewoonte om énorm groote brandmerken als herkenningsmiddel aan te wenden. Elk in - lander, die er paarden op na houdt, heeft zijn eigen tjap” Gaat het paard in andere handen over, dan komt naast of over het oude brandmerk een nieuw, „zoodat een groot aantal paarden door al die krullen, lijnen en cirkels er als getatoueerd uitziet. Brandmerken van meer dan eene el lang zijn geene zeld—- zaamheid. Nu worden wel is waar een vrij groot aantal zeer gezochte paarden op Java ingevoerd onder den naam van Timoresche, maar deze zijn hoofdzakelijk afkomstig van de naburige eilanden Savoe, Rotti en Soemba. Deze zien er minder gehavend en beter ontwikkeld uit dan de eigenlijk Timoresche paar— den. Daarbij zijn zij grooter, vooral de Soembanesche, sierlijker van bouw en vrij deugdzaam. Dit neemt echter niet weg, dat het Timoresche paard mede zijne deugden heeft. Hoewel minder groot van stuk is het sterk, gehard tegen vermoeijenissen en een uitmuntend klimmer. Ik geloof dus te mogen aanne- — 206 — men, dat bij veredeling van ras door kruising en ietwat meerdere zorg het eigenlijk Timoresche paard weldra dat van Rotti en Savoe in deugdzaamheid zou overtreffen. De graslanden in het gebergte waarborgen dit. | De weinige producten van zijn vlijt en arbeid worden door den Timorees ingeruild tegen geweeren, kruid, Europesche lijnwaden, Javaansche kains, grof Engelsch en Chineesch aardewerk, kapmessen en arak. Van dit laatste artikel is de consumptie nog al belangrijk. De meeste Timoresche hoofden zijn, wat men noemt, stijve drinkers en vooral bij feesten worden groote hoeveelheden arak verzwolgen. Geen huwelijksfeest of begrafenisplegtigheid of arak speelt eene hoofdrol; zelfs het afnemen van een eed kan niet zonder arak geschieden. De mindere man is hierin veel matiger. Trouwens, hij bezit de middelen dan > ook niet om zich dikwerf aan sterken drank te buiten te gaan, want daarvoor zorgen de hoofden wel. Wil hij zich echter aan een teug verkwikken, dan drinkt hij laroe of gegisten palmwijn, getrokken uit den lontar (Borassus fla- belli form:), welke veel in de lage streken van Timor en omliggende eilanden voorkomt onder den naam van Toeakboom. Hoe aangenaam van smaak de versch getapte palmwijn moge wezen, is hij in gegisten toestand. een afschu— welijke, koppige drank, doch h bij gebrek aan arak is hij den Timorees niette min zeer welkom. De godsdienst der Timorezen bestaat slechts in het offeren (soenggoe) aan hemel of aardgeesten op bepaalde tijden of bij gelegenheden, waarbij hunne_ hulp, tusschenkomst of ook wel hunne verwijdering of bevrediging wordt verlangd. Hunne denkbeelden omtrent het Opperwezen, den toestand der ziel na den dood en alles wat op geestelijk leven betrekking heeft, staan zeer natuurlijk in evenredigheid tot hunne ontwikkeling. Men is gewoon bij de bespreking der godsdienstige begrippen van onbeschaafde volken zich met de mededeeling te vreden te stellen, dat die begrippen „duister en onbepaald” zijn. Deze afgesle— ten uitdrukking latende voor hetgeen zij is, moet ik opmerken, dat de denk— beelden van den Timorees omtrent het onstoffelijke eer bekrompen dan duister zijn en dat hij eene vrij bepaalde godenleer geheel in overeenstemming met zijne wereldbeschouwing bezit en eene daarmede overeenkomstigen cultus heeft, E Hemel- en aardgeesten zijn scherp afgescheiden. De ritus bij hunne goddienstoefeningen, zegge offerhanden, is duidelijk aan— gegeven. Men weet wat en-aan wien men op bepaalde tijden of zich voordoende gelegenheden te offeren heeft. | Is men echter bij groote algemeene rampen ten einde raad, dan wordt alleen aan het hoogste wezen het hoogste offer gebragt! Wij zien dus, dat de Timorees een opperste wezen erkent. Dit heet Oesi Nènoh of „Zonneheer.” Als ondergeschikte hemelgeesten volgen op hem de maan en de sterren. Van Oesi Nènoh gaat uit alle bezielende en verwarmende kracht, welke vruchtbaarheid en gezondheid (in het algemeen) geeft, | — 201 — Hij is het mannelijk beginsel, doch te hoog en verheven om zich steeds met aardsche aangelegenheden in te laten, of beter gezegd er onmiddellijk op in te werken. Het gelvofsbeerip geeft daarom een tweede wezen aan: de Oesìi Afoe. Aan dit wezen, eigenlijk de aarde, wordt het vrouwelijk beginsel toegekend. Uit de verbindtenis dezer twee wezens is alles onstaan; zij geeft nog steeds vruchtbaarheid en groeikracht aan alles wat leeft. Ook de aarde heeft hare ondergeschikte wezens, aan wie eerbied moet worden bewezen, zoodat in het godsdienststelsel van den Timorees niet mag worden gedacht aan een uitslui- tenden sterrencultus, gelijk door sommigen is beweerd geworden. Zelfs moet hier niet vergeten worden, dat aan Oesi Afoe en aan de overige aardgeesten vrij wat meer offerhanden worden gebragt dan juist aan de hoogere wezens des hemels, omdat eerstgenoemden oneindig meer invloed uitoefenen op de aardsche aangelegenheden. De eerste plaats onder deze aardgeesten bekleeden de Nitoes, waaronder de schimmen der afgestorvenen insgelijks behooren. Daarop volgen de woud- en eindelijk de berggeesten. De Nitoes schijnen wel den meesten invloed op de menschelijke zamenle— ving uit te oefenen door zich met het lot der stervelingen onmiddellijk en daad— werkelijk te bemoeijen. Verschaft b. v. Oesi Nènoh door zijn algemeen weldadigen invloed vruchtbaarheid aan zijne gemalin Oesi Afoe, de Nitoe brengt voor— en tegenspoed aan, geeft gezondheid of ziekte, maakt den mensch gelukkig of rampzalig. Het woord Nitoe door „duivel” te vertalen is, volgens mijne meening, niet juist, daar hij in wezen en werken zeer veel verschilt met het karakter en de persoonlijkheid van den „Booze”, zoo als de geheele vroegere en thans nog een groot deel der tegenwoordige christenheid hem voorstelt. De duivel moet vol gens de laatste per se altijd een boos wezen zijn. De Nitoe betoont zich daar- entegen nu en dan goed en liefderijk jegens de stervelingen. Niet altijd is hij boos of verbolgen; vaak brengt hij geluk en voorspoed aan en vervult menig- maal de wenschen van hen, die hem eene offerhande aanbieden. Ik geloof derhalve als vertaling voor Nitoe in plaats van duivel het woord „aardgeest” te mogen aangeven. De afgestorvenen zijn volgens het Timoreesch geloofsbegrip niet geheel van de aarde teruggetreden. Zij blijven voortaan onzigtbaar voortbestaan onder het onmiddellijk gezag van den Nitoe en maken een deel uit van het groote koor van de kleinere geesten, welke bosschen, bergen, ja kampongs bewonen en de eigenlijke kwelduivels of schutsengels der Timoresche menschheid zijn. Zij omringen den sterveling onzigtbaar, bewaken hem of spelen hem parten. Juist dit lastig gedeelte van het geestelijk heir dient men zoo veel mogelijk te be- vredigen en des noods door toovermiddelen te weren. De houten rekken, be- hangen met allerlei bundels kruiden, welke ik hier en daar nabij de kampongs — 208 — - ontwaarde, zijn ontegenzeggelijk opgerigt ter aiwerine van rampen en kwade invloeden (of geesten). Hebben de kampongs gewoonlijk hare rekken of ramen (foea oden Be hangen met krachtige kruiden of heilige bundels, elk huisgezin heeft zoo iets in ’t klein naast of achter zijne woning en miet zelden vindt men binnen de huizen mede zulke djimats. 4 Een paar voorbeelden mogen hier dienen om het geloof aan den invloed : der geesten op het wel en weê der stervelingen bij den Timorees te doen uit— ; komen. | Wanneer een ne hersteld is, wordt er een offer aan den Nitoe gebragt. Hierbij wordt tevens het gebed of verzoek gedaan om den „geest van. een _ vroeger overleden familielid, die in huis is gekomen om den zieke te bewa- ken, nu weder terug te „willen nemen en te voeren naar de plaats. zijner herkomst. Wanneer een koppensneller een overwonnen vijand het-hoofd heeft PE den, worden de noodige offerhanden gedaan om den geest van den verslagene te verzoenen. Wordt dit nagelaten, dan overkomt den overwinnaar stellig een _ onheil. Ligt te seren is het derhalve, zen een zoo weinig. rented zalf zijn diep ingeworteld geloof aan eene talrijke geestenschaar een gevoel van kin= derlijke vrees en ontzag voor dat alles in zieh omdraagt;-een gov aelo dat wij hoewel niet altijd ten regte, gewoon zijn bijgeloof te noemen. Naast den Nitoe of aardgeest wordt, zooals reeds gezegd is, aan woud en berggeesten insgelijks eer bewezen. Het kan dus niet anders of:tal van heilige oorden moeten in de berglanden worden aangetroffen , zoo alsde namen dan ook aanduiden. Zoo heb ik als Jo of heilig (maleisch pamali)hooren aangeven. Tan- _djong Leo, Tatoe Leo en den berg Bitimo. Vooral zijn. voor de Amfoeangers_ heilig de Timau, de steen van Bakoeïn en ‘de rots van LA waar men van tijd tot tijd gaat offeren. E Ook de vindplaatsen van goud worden voor heilig veldead Dit is echten meer een kunstgreep der hoofden om het „ne touchez pas :à la reine” ’tegenover den minderen man te handhaven en het bezit dier goudplaatsen, als het ware te monopoliseren. Ô De belangrijkste vindplaatsen van dit metaal ;treft men in het Sonnebaii sche aan en wel bepaaldelijk „aan ‘de riviertjes NonoBaun, Noi, Noni, ‚Nipo Kain, Noa Penoh en Lualah Assoe, welke plaatsen -bij ens wel iets zouden opleveren, 4 Bij het offeren worden bepaalde regelen. in. acht „genomen. Geldt haan der hoofdgodheden, dan. moet het-geslacht der te offeren dieren in overeenstem ming zijn met de kunne aan elk toegeschreven. «Wanneer dus aan Oesi,Nènoh wordt geofferd, dan moeten de dieren — kippen, geiten, varkens, karbouwen== AMBENOE \ Portugeesch grondgebied 5, (Enclave) in ED G-Moetis District Amakono : … fatar pistrict oi Ml iS G Molloh R Besdjarna SONNEBAIT Lampong Va MÄNOEBAIT / NG Pere Zake $ Pe SS oplo \ i 8 GI 5 _ Schets kaart van „den togt door de Commasfie gedaan 7) Saptember 1870. De lijn ver. dradt de rigting aan welke ge, volgd 15 geworden. — 209 — het mannelijk geslagt zijn. Ook moet hier op de kleur worden gelet; den geesten mogen alleen witte of roode dieren worden aangeboden. Oesi daarentegen ontvangt alleen offers van het vrouwelijk geslacht, terwijl )0 or haar ook geen onderscheid in kleur wordt gemaakt. _ Vele kleine offers zijn oók slechts plantaardig, b. v. rijst, of maïskorrels. det paardenoffer komt alleen aan Oesi Nènoh toe. Met dit offer schijnt men C „spaarzaam. k As kele gelegenheidsoffers uitgezonderd, geloof ik niet, dat aan den opper— | meer dan eenmaal ’sjaars eene groôte offerhande wordt gebragt en dit is ij het einde van den oogst. Oesi Afoe wordt daarbij ook niet vergeten, sh haar aandeel is dan betrekkelijk gering, hoewel zeer kenschetsend; men be- is zich toe om slechts eenige rijst- en djagoengkorrels op de aarde uit gen. Wenscht men daarentegen regen, dan moet het te offeren varken ijn. 8 bijgeloof kan den Timorees meer bepaäld worden toegerekend zijn ge nswangi’s. Hij heeft dit echter gemeen met de bewoners der omlig - landen niet alleen, maar zelfs met de geheele bevolking der Molukken, veral de swangis zeer worden gevreesd. Zels op Java bestaat dit bij— hoewel onder een anderen naam. n swangi is volgens het algemeen velieldof een mensch, die door ge— me middelen en kunstgrepen aan anderen zeer veel kwaad kan berokkenen, aak Zi miaken, ja zelfs doen sterven. In menige kampong bevindt iemand, die er op aan wordt gezien dit noodlottig vermogen te bezitten. eft dit vooroordeel onschuldige oude lieden, die iets eigenaardigs in en of manieren hebben. Dikwerf ook laten zij, die als swangi aange worden, zich dit aanleunen of zelfs zich er op voorstaan, om daarmede hun ‚te doen. Deze laatsten schijnen dan ook bekend met eenige genees e kruiden en vergiften, welke zij den kampongbewoners ook onge weten toe te dienen, als zij zich om een of andere reden te wreken of daaruit eenig voordeel kunnen trekken, Het eigen bijgeloof van zulk een swangi voert hem soms tot praktijken, j inderdaad onschuldig zijn, doek die juist als de noodlottigste en zekerste worden beschouwd om de gezondheid van een uitgekozen slagtoffer ge en eindelijk den dood aan te brengen. Dit zoo gevreesde mid- graan men penisgains gewijzigd ook in Europa in vroeger jaren geloof k 4 — 210 — hechtte (*), bestaat in de volgende handeling: de swangi bereidt een pakje met d zekere ingrediënten, begeeft zich daarop tegen middernacht naar de woning — van dengene, dien hij onheil wil berokkenen, ondergraaft den drempel, stopt „het geheimzinnig pakje in het gemaakte gat, vult het weder aan met aarde en verwijdert zich weer even ongemerkt als hij gekomen is. Log Î Van dat oogenblik begint de betoovering haren invloed uit te oefenen. } Wordt nu zulk een swangi geacht door geheime toediening van dev of — het uitoefenen van bovengenoemde kunstgreep iemand te hebben ziek gemaakt « of doen sterven, dan ontstaat een algemeen afgrijzen tegen den vermoedelijken dader; men schuwt hem allerwege. Komt men echter noodwendig met hem in aanraking, dan tracht men hem zov vriendelijk mogelijk te behandelen en zijne Î verzoeken of ook wel eischen te vervullen; want de minste bedreiging uit zijn | mond kan reeds noodlottig werken. Van het ontzag, dat zulk een möls etl meester verwekt, weet hij doorgaans uitmuntend gebruik te maken om zich ten. koste van anderen te verrijken. DE Maar wee hem, zoo hij op de daad wordt betrapt of wanneer plotseling een onverklaarbaar onheil ontstaat in een gezin of in de kampong! Dan is voor | een oogenblik alle vrees verbannen. Men vermomt zich. Eenige stoutmoedigen zoeken hem op en slaan hem dood. | d Met al die verwonderlijke begaafdheden voorzien zou men zoa iemand voor Î Î r een bekwaam toovenaar kunnen verklaren, ware het niet duidelijk door de be È staande volksmeening uitgemaakt, dat de swangì eigenlijk geen mensch is. Herhaalde malen is die meening bij geregtelijk onderzoek gebleken, en uit— drukkelijk en hardnekkig volgehouden. EE JE De swangi bezit namelijk ook nog een ander vermogen, dat hem van een | gewoon sterveling onderscheidt en hem in de oogen zijner medemenschen nog « veel afschuwelijker en gevaarlijker doet zijn. Hij kan namelijk de menschelijke » gedaante afleggen en die van een dier aannemen. Gedurende het tijdperk zijner — metamorphose is hij daarom ook des te verschrikkelijker omdat hij dan leeft van … menschenbloed. _ De swangìi dezer streken is derhalve niets anders dan de wehrwolf ral Duitschland en de loup garou van Frankrijk, het geloof aan welke ‘wezens in 9) In eenige streken van Gelderland en ook op de Zuid-Hollandsche eilanden heb ik door land- E: lieden als stellig hooren beweren, dat enkele dorpssmeden, tevens beoefenaars der veeartsénijkunde — en der „zwarte kunst”, het onfeilbare middel bezaten om iemand ongemerkt het licht uit te blazen. k Daartoe was noodig een wit papier, waarop de naam van het slagtoffer geschreven stond. Dit papier in vieren gevouwen en op verscheidene plaatsen met eene speld doorprikt, moest omwonden worden — met een haar van het slagtoffer en daarna onder den dorpel van zijn huis worden doorgeschoven. \ Ditzelfde voorschrift heb ik ook in 1861 te Batavia als proefhoudend hooren opgeven door eenige 1 inlandsche dames. Met het oog op het slot van dit deel mijner schets vraag ik: Is het geloof aan den swangi en de hem toegekende vermogens afkomstig uit Europa of Azie? kn het begin dezer eeuw nog vrij algemeen was en welligt in afgelegen streken nog niet geheel is uitgestorven, Het huwelijk onder de Timorezen heeft evenals op Sumatra plaats door het betalen van een zekeren bruidschat aan de ouders der aanstaande vrouw. Deze uitkeering van geld en geldswaardige voorwerpen, in Palembang en omliggende landstreken bekend onder den naam van djoedjoer, heet hier bélis en is voor gegoede personen en hoofden vrij belangrijk. Vóór de voldoening van den eigenlijken bruidsschat moet echter nog eene andere gift plaats hebben, siri pinang genaamd, strekkende als het ware tot eerste kennismaking. Deze voor- loopige nitkeering moet bestaan in tien verschillende zaken, waaronder: l°. een zilveren borstplaat met een rijksdaalder om touw te koopen, waar aan die plaat zal hangen. 2°, een zilveren armband en weder een rijksdaalder en zoo voort tot een bedrag van tien voorwerpen en evenveel stukken geld. Na het betalen hiervan kunnen de jongelieden zich als gehuwd beschouwen en te zamen leven. Maar dan blijft de man bij de familie zijner vrouw inwonen en de kinderen uit zulk eene vereeniging zijn het eigendom van den vader der bruid tot na de betaling der bélis. Deze gewoonte is geheel en al overeenkomstig met het „ambil anak” op Sumatra. Na het betalen van den huwelijksschat kan de man zijne vrouw echter voeren werwaarts hij verkiest en heeft alsdan het volle vaderlijk gezag over zijne kinderen. De bélis bestaat voor gewone lieden in de uitkeering van het volgende: ‚7 geweren, 8 karbouwen, 3 paarden en 2 snoeren geele koralen (moetie salah), welke snoeren eene waarde bezitten van 35 rijksdaalders elk, Hierbij komt eindelijk nog een gouden borstplaat, noni bèna genoemd, benevens een zilveren hoofdplaat in den vorm eener halve maan, welke den naam draagt van ‚ korra-korra. Veel aanzienlijker is de huwelijksgift van voorname personen en hoofden. Deze wordt gerekend op 80 snoeren moeti salah en even zoovele rijks daalders als vertegenwoordigende deze de snoeren, waaraan de koralen geregen worden; vervolgens 40 karbouwen en zoo alles naar rato. De familieleden krijgen van elke huwelijksgift hun aandeel, evenredig aan den graad van verwantschap, maar het gebeurt niet zelden, dat de man, na jaren gehuwd te zijn geweest, eerst in staat is de bélis te betalen. Een huwelijk is derhalve voor een Timoreesch hoofd eene zeer dure zaak, Dit neemt echter niet weg, dat hij meer dan eene vrouw neemt. De mindere man daarentegen heeft gewoonlijk slechts eene vrouw. Wat echter de huwelijks- feesten betreft, deze zijn veel korter en minder omslagtig dan de formaliteiten bij eene begrafenis. Zij duren in den regel maar één dag. Bij een huwelijks feest is men ook gewoon geschenken in kleederen aan de menigte te geven. ded Wer en Pa een Hierbij heeft eene eigenaardigheid plaats, die aanleiding geeft tot, eene stoei— partij, waarbij menig deelnemer een schop, trap of wel een blaauw: oog bekomt. De tentoongestelde goederen namelijk worden door eene bende schijnbare ver dedigers, bewaakt, waarop een. aanval moet, worden gedaan om de geschenken magtig te worden. Dit geeft een spiegelgevecht, waarbij. vrij wat,klappen, wor den, uitgedeeld en; dat wel eenigermate herinnert, aan. het centen, grabbelen. gp straatjongens in Europa. Even weinig omslag maakt men. bij se geboorte. Veel van ODE 5 heden geloof: ik niet, dat daarbij plaats vinden dan het offeren vam een, wit, varken aan Oesi Nènoh, terwijl de kraamvyrouw voor een groot vuur, gelaat en flink met heet, water afgewassen. wordt. er Deze dwaze behandeling der kraamvrouwen is op, Timor vrij RE, en heeft zelfs te Koepang plaats in reeds eenigszins meer beschaafde gezinnen. Alleen, op, den. achtsten dag, na, de geboorte des kinds heeft er een soort van. familiefeest plaats, bij, welke gelegenheid. het kind een naam gegeven. wordt. Gaat het huwelijk voor, een aanzienlijk, Timorees, met zware uitgaven ge= — paard, veel kostbaarder nog zijn de, begrafenisplegtigheden. Deze duren veel langer, gaan vergezeld van tal van omslagtige ceremoniën en vereischen, niet Í alleen de oproeping der familieleden, maar, ook bevriende hoofden uit, den omtrek met hun gevolg, worden dan uitgenoodigd; geschenken worden uitgedeeld, maal tijd. op maaltijd, wordt gegeven, er wordt geschoten en arak gedronken, weken, — lang. Daarom kunnen alleen de radja’s en aanzieplijke hoofden zulk; eene begra— fenisplegtigheid ten uitvoer brengen, en niet zelden gebeurt het, dat zullk een feest jaren lang wordt uitgesteld. Het heet dan, dat deze of geene formaliteit, nog niet | is kunnen vervuld worden, doch de ware. oorzaak ligt dan, meer in, het, onyver— mogen, der. betrokkenen om de belangrijke uitgaven, te dekken, en groote hoe— veelheid, levensmiddelen. bijeen te, krijgen, benoodiad voor zulk een langdurig-en. Ki talrijk, bezocht feest. Niet alleen toch dienen, dan, talrijke, offerhanden plaats te nei en, en d genoodigde gasten onthaald te worden op. spijs en. drank, waarbij arak de hoofdrol speelt en niet, minder kruid wordt verschoten, maar ook bekomen. de genoodigden, naar. gelang van hun rang, ook nog, geschenken bestaande in Ei dingstukken, snoeren. koralen en sieraden in. goud of zilver. Deze geschenken worden uitgereikt vóórdat de hermetisch. clie ie waarin het lijk soms, reeds, jaren in het sterfhuis is bewaard, naar buiten wordt 4 gedragen. Dit moet zooveel als eene „laatste afrekening” beteekenen, want de — begrafenis mag vooral niet plaats hebben zoolang de schulden des overledenen, nog niet, zijn, afbetaald. Op. weg, naar het graf wordt het, lijk, door eenige weeklagende vrouwen tegen. gehouden, als wenschen zij den, dragers het, wegvoeren van den ontslapene te Á. í — 213 — betwisten, ‚Nu begint een soort. van schermutseling, waarbij natuurlijk de, vrouwen het onderspit delven, waarna zij den strijd opgeven. Daarop vervol- gen de dragers hun weg. De kist wordt in den -grafkuil neêrgelaten en deze met aarde bedekt, waarop vervolgens eene kleine offergave, wordt geplaatst, besfaande uit Be: wijst, vruchten. en sin Wanneer de genondigden van u de Biber. men een Peret B de Groote ER Kien en abdore dranken worden dan verzwolgen en, onophoudelijk schieten heeft plaats. Zulk eene begrafenisplegtigheid. duurt gewoonlijk veertien. dagen. Het is gemakkelijk na te gaan, dat dergelijke feesten alleen door radja’s en voorname. hoofden kunnen worden gegeven, en dat zij dikwerf moeten worden uitgesteld, hetzij om de reeds genoemde reden, hetzij wegens hangende familie aangelegenheden of, zoo het een radja geldt, ter regeling der opvolging. Zoo is de radja van Sonnebait reeds sedert 1867 overleden en, zal hij waar— schijnlijk eerst in het begin van het volgend jaar worden begraven, waarschijn— lijk tengevolge van een gerezen geschil onder de familieleden of wel wegens eene kwestie. van politieken aard, Ook de, broeder van den radja van Amfoeang is reeds sedert een tiental jaren overleden. en het lijk wacht nog steeds op eene begrafenis, De gewone man wordt bij overlijden zeer eenvoudig, begraven, bij welke gelegenheid soms, eene, karbouw. wordt geslagt, waarmede, alles is, afgeloopen. De levenswijs van den Timorees is eenvoudig. Hij voedt zich hoofdzakelijk met djagong, rijst en een stuk gedroogd herten- of karbouwenvleesch. Ook worden eenige knolvruchten en, wat pisang en suikerriet voor huishou— delijk gebruik geteeld. Zijn huisraad is ook niet overvloedig. Hen slaapmat met eenige rietbladeren, gevlochten manden, wat eigengemaakt aardewerk voor kookpotten, een paar boslemmermessen en soms wat grof Engelsch aardewerk om van te,eten, ziedaar de geheele, inventaris, van een Timoreesch, huishouden. De meesten, bezitten ook geene, drinkglazen, doch gebruiken. daartoe net uitge sneden bamboezen kokers, welke zij op reis tevens als veldflesschen, op zijde hebben hangen. Alleen bij de hoofden zag ik eenig meubilair van Europeesch model, zooals enkele tafels, een paar stoelen van lomp maaksel en soms een ouderwetsche glazen hangstolp. Ook vindt men bij hen ettelijke drinkglazen,, grove gekleurde borden (*) en, lepels. De kegelvormige ze der Timorezen, zijn soms zeer. ruim en, sterk gebouwd, maar erg bedompt. Er heerscht eene voortdurende duisternis in, tenzij, men kleine waskaarsen of toortsen ontsteekt om helder te kunnen zien. Zulk (*) In sommige streken is men bevreesd die gebloemde borden met water af te wasschen, dewijl men meent dat alsdan de figuren ook uitgewischt zullen worden! , — 214 — eén groot gebouw heeft namelijk maar ééne opening, niet hooger dan twee voet en naauwelijks even breed. Deze is te gelijk deur en venster en, brandt men er vuur, ook schoorsteen. al) 4 Toen ik zulk eene woning van den Feitor Nai Po bezocht, had men om de vrij groote ruimte eenigszins te verlichten een zestal dunne waskaarsjes aange stoken. Ik wist echter niet, hoe spoedig ik weer naar buiten zou komen wesen de benaauwde lucht, welke daarbinnen heerschte. a Ik had echter tijd genoeg om te zien, dat het een zeer sterk gebouw was, als zijnde van binnen geheel met zware balken geblindeerd, zoodat men daar— binnen hoegenaamd niet voor geweer- en kleine lillaschoten bevreesd behoeft te zijn. Het was eer een blokhuis dan eene woning, hoewel het evenals de overige woonhuizen van binnen zwart berookt was, ten blijke dat het ten minste ’s nachts bewoond werd. 9 Lg Bij de aanzienlijke hoofden bestaat de gewoonte om eene dubbele keuken of kookplaats er op na te houden. Te Lélogama zag ik zulks in Nai Po’s woning — f en hij verzekerde mij, dat dit zoo de gewoonte was bij de lieden van rang. Het koken en bereiden van alle vleeschspijzen is namelijk aan het mannelijk deel der bedienden opgedragen, terwijl op een afstand van daar door vrouwen het bereiden van plantenvoedsel in een ander kookhuis plaats vindt. Aan de eene zijde ziet men dus mannen druk in de weer met het koken of braden van een varken, een pas geschoten hert of een groot stuk karbouwenvleesch, ter wijl aan den anderen kant de vrouwen bezig zijn met rijst te stane djagoeng te roosten of toespijzen te bereiden. De ijzeren pannen, welke ik in de vleeschkeukens zag gebruiken, waren uitermate groot en gaven mij een denkbeeld van de massa’s vleesch, welke op een Timoreesch feest moeten gebruikt worden, ongerekend nog het raauwe vleesch, dat ook nog in tamelijk groote hoeveelheden wordt genuttigd met zout en — een slok arak! De horens van het geslachte vee, vooral afkomstig van een feestmaal, worden onder een grooten waringin of anderen kolossalen boom als Ee of als djimat opgehangen. , De landshoofden hebben ook hier even als op Java en elders veelal eenige kolossale boomen voor of nabij hunne woningen, onder wier schaduw oud en jong zich vaak verzamelen of waar de mannen raad houden, als er iets gewig= tigs te gebeuren staat of een plan besproken ‘moet worden. Meestal zijn die boomen omdamd of omkist en de oneffenheden, door de groote wortels ontstaan, | aangevuld, zoodat daardoor dikwerf een plate forme ontstaat, waar een vrij groot aantal lieden kunnen vereenigd zijn. De Timorezen zijn geen groote liefhebbers van het spel, doch des te meer beminnen zij zang en dans. Hunne muziekinstrumenten zijn echter hoogst on— volledig en de toonen er van niet altijd in overeenstemming met hun zang. < en Zij bestaan namelijk uit een vier- of vijftal gongs, die niet altijd even zuiver van toon zijn. Zij worden ingevoerd van Java. Bij het bespelen is de over gang van geluiden meer in den mineur- dan in den majeurtoon, terwijl daar— entegen vele liederen der Timorezen — om het zóó eens te noemen — in laatst— genoemden toonaard gezet zijn. Bij het zingen worden dan ook niet altijd de gongs geslagen. Het gezang der Timorezen is krachtiger, minder sleepend en harmonieuser dan dat van de Javanen of Maleijers, ofschoon het meest altijd eindigt in een gehuil als van een troep wilde dieren. Hunne dansen zijn, de lindo uitgezonderd, langzaam en _eentoonig en meestal met gezang gepaard zonder muzijk; het zijn ware rei- dansen. _ Tot slot mijner schets zal ik hier een paar Timoresche dansen trachten te beschrijven. A De lindo is, wat men noemt, een evolutiedans en wordt in oorlogsgewaad uitgevoerd. Hij stelt als het ware de als overwinnaars terugkeerende strijders voor. Bij die gelegenheid wordt een viertal gongs en eene kleine trom geroerd, en dat wel door vrouwen, als bragten deze een welkomstgroet aan mannen of verwanten en vrienden bij hunne aankomst in de kampong. De maat der muziek is bijzonder snel. „Daar vliegt een man in bonten krijgsdos in den open kring en begint op de maat der gongs een trippeldans en beschrijft zoodoende eenige gebogen figuren. De zilveren plaatjes van zijn kapsel en de kniebanden van wit lokkenhaar doen hem als koppensneller kennen. De klewang is uitgetrokken en steeds in eene beperkte zwaaijende beweging. Nu en dan wordt die afgebroken door eene andere manoeuvre alsof men namelijk een denkbeeldigen vijand den hals afsneed. Maar die eerste danser blijft niet alleen, KERS Weldra is een tweede, een derde, een vierde den open kring binnen ge— huppeld en eindelijk ziet men soms meer dan twintig personen met het geweer op den rug en den uitgetrokken klewang in de hand in eene vrij beperkte ruimte zich trippelend voortbewegen, nu eens om hun eigen as draaijende dan weder heele of halve cirkels beschrijvende. Een vreemd gezigt, die gebaarde man— nen en soms grijsaars zoo in ’t rond te zien dribbelen! doch nog vreemder komt het den oningewijde voor, dat, hoe kort de dansers elkander op de hielen volgen, er nimmer eene verwonding plaats heeft door den steeds vooruitgehouden en altijd in beweging zijnden klewang. Onder de reidansen is de hering een der meest gebezigde op feesten; het is als het ware de vreugdedans bij huwelijken, bij het binnenkomen van den oogst, enz. Men is daarbij dan gewoon toepasselijke liederen te zingen eu refrei— nen te gebruiken, zoodat men aan het slot van elke stanze niet zelden ont— haald wordt op het vrij langdurig Olee haha! Olee sa sa! Toen de feitor van Noi-Mina, Ebbeh Noni, het bivouac der commissie te = 316 — Si Molloh bezocht werd ’savonds door de lieden van zijn gevolg een hering uitgevoerd, bij welke gelegenheid de lof van „Mai bapa Kompani” werd be- zongen, terwijl daarbij de vreugde werd uitgedrukt, dat zij (de EE nu gekomen was om den oorlog te beëindigen. Aan die reidansen nemen de vrouwen ook deel, doch zij bevinden: zieh dan aan den eenen en de mannen aan den anderen kant en staan dus tegenover elkan— der. Zulk een dans zou men met ons „patertje langs den kant” kunnen vef— gelijken, bijaldien de kring geheel gesloten ‘ware. Ook verandert de vorm van den Timoreschen danskring meermalen. Nu eens is het een half carré, dat gevormd werd, dan weder staan twee gelederen tegenover elkander, dan eindelijk is de figuur cirkelvormig. De dans, die echter het meest indruk maakt, is de tonatona of koppetisnel— lersdans. Zulk een dans echter maakt een deel uit der verpligte ceremonie - na het snellen van koppen om het onheil af te weren van hem, die hèt dappere feit heeft verrigt; want gedurende den dans wordt ook het woord gerigt tot het afgeslagen hoofd. De danskring wordt gevormd doordien de een den ander bij de hand houdt, echter niet op de wijze zooals bij ons plaats vindt, maar met eene om- draaiing van het armgewricht, zoodat de dansers zeer digt bij elkander staan als of zij aaneen waren geregen. Nu begint een soort van voorganger, die zich in het midden der opene ruimte bevindt, en weldra valt het gansche koor in. De stemmen zijn vol en krachtig; de intonatie laat niets te wenschen over. Na het eindigen van dezen koorzang, waarbij niemand: zich beweegt, volgt een ietwat snellere zangmaat en nu beginnen ook de beenen in beweging te komen. Langzaam wordt het eene been voor bij het andere geplaatst met eene regel- matigheid over het geheel, waarvoor de best gedrilde grenadier zieh niet zou behoeven te schamen. Plegtstatig beweegt de gansche kring zich nú voort in overeenstemming met het gezang, dat steeds door den ceromoniemeester in den kring wordt geleid. Nu eens staat men stil, dan weder hervat men de beweging. Soms isde kring veranderd in twee tegenover elkander staande gelederen, welke op een gegeven teeken naderen en steeds voortzingend de hoofden. tot elkander buigen. Dan weder verwijderen zich die zamen gedoken hoofden weder en vormen een soort van carré, doch alles stipt op de maat van het gezang, dat nu eens laug- zaam, dan weder versneld, nu eens treurig dan weder woest klinkt, om NS in een algemeen gehuil te eindigen. Het gezang, dat bij gelegenheid van zulk Tona-Tona wordt aangeheven; is niet minder eigenaardig dan de dans zelve. Het is een treurlied, waarbij men het lot van den verslagene beklaagt en tevens vergiffenis vraagt voor a bloed. „Wees niet vertoornd, dat uw hoofd hier bij ons is; waren wij minder ge= — 217 — „lukkig geweest, dan zou misschien ons hoofd in uwe kampong zijn tentoonge— steld. Wij hebben de offerhande volbragt om U te bevredigen.” „Uw geest moge nu rusten en ons vrij laten van kwellingen.” „Waarom toch zijt gij onze vijand geworden?” „Ware het niet beter geweest, dat wij vrienden gebleven Baene dan zou __ „uw bloed niet vergoten en uw hoofd niet afgesneden zijn!” Uit dit gezang spreekt onwillekeurig en zich onbewust het gevoel van een ruw, doeh niet verdorven volk. Men is meêwarig met het lot van den ver- slagene, maar men acht de daad zeer natuurlijk en bloot als een gevolg van den oorlog en toch op den bodem van dat alles ligt eene onbestemde vrees, dat die daad in het rijk der schimmen niet goed zal worden opgenomen. Men offert om het onheil af te keeren! Zou dit volk op te leiden zijn tot meerdere ontwikkeling? vroeg ik mij zelven af bij het hooren van dien treurzang bij het tentoongestelde hoofd eens verslagen vijands? Het bevestigend antwoord, dat onmiddellijk volgde, werd echter even spoedig vervangen door drie eenigszins lastiger vragen: Wie zal het doen; wanneer zal het plaats vinden en op welke mige zal het moeten geschieden? Koepang, December 1870. is OEMEL } # iniGg Í f Ì Li Bt Ke SINICO-ARYACA OU Perherrhes anr Ies Parines primikins DANS LES LANGUES CHINOISES et ARYENNES. Etude Philologique GUSTAVE SCHLEGEL, Doeteur en Philosophie, Interprête pour les langues Chinoises près du Gouvernement des Indes-Orientales-Neêrlandarsos, Directeur de la Société des Arts el des Sciences ù Batavia. A Batavia, chez BRUINING & WIJT, Libraires. 1872, x ED DEN WAP OD POD AD Rr ANR 8 EK Hi et ius gn, 5 8 , hf be ek HAER IRON ND GA zer led i a bne oled ie ens ee er AKIBSER Ae - r je N EAT MORT AE Kele: 4: dl Î Wel PAGE SE eo EN XI Chapitre premier. Introduction. Observations générales... … … DER en ERA 1 La langue-mère. LEE ARE ed EEMS RE Shee REEEMPEEd Weren Samserik, nt en oee aen a is aa an RE REURESMESCHILESIUIOPLOPLeS.. „sveerman es ae ere oe WH 10 ROn sans ragineindigdne. „sar retain en nie de 138 Racines non-sanscrites de mots Wuropéens............... ven. 16 Chapitre second. Raeines Simo-Aryennes. Dien Ege ENEN 22 rt JEEZ ENS OE S LER 24 LUIE ER EEN 27 lo ven REE AE EERE OE 31 Adjechifs et adverbes. ..,....... BAE ves SE ove ween Oele 45 50 Idées abstraites Ere bis ahh e de à EN a a en Red [ if hide G é mtd on Een ed ei N A F et 5 ha $ 18. Valeur de Ja Semasiologie sns nen 8 114, RaemerGAP KAP ee fj 15. Racine GAP, GAM, KAM. ae NN B ‚16. Racine BATKBOK, PAK POKG ‚14, Racine MUTS MUNDUS en ‚19. Racine KÂN, KAN, HAN. „30. Racine PAN, PTEN PEN PON en 21. Racine DAN, DEN HAN EIN BEEN ee (092 Racine LIK, RIK. ee DE. „23 Racine LUT, RUDH.. van en „4. Racine KUK „| KOK, KIK CAKE Rn | 125. Racine, DAT, DIT, REDER RINSE 1 Yer Racine LI, RI, RISGAR SRD Chapitre Quatrième. ne SPI Conclusion. eN Fin de la table. Tere. PLAN heen & eve a IN LÁ 7 \ \ RAS 4 N eet Le Î - RYACA. NE ra bt TV Et 3 _ Í k - 4 , . ï “ Kil â ‚ « ie PA Ir k ae £ Kk * 5 ‘ ” : 5 ! 1 $ h ì ri Jah - Ë R É A Pnt tet 1d ! \ ‘ nd 8 SN a si „Quemadmodum pictura a monochromatis orsa est, sic verborum 8 FER A ol AN 5 < ë AMS Hs „Die Reihe der Analogien verstürkt. die Ueberzeugung wie die Ver En “die Kraft der Wirkung” EE. WerexKer, Griech. 1 ij altr 5 S . ko Ô y } ij} 03 js nn Gn RS. — PREFACH — Depuis quelques années l'attention de plusieurs savants s'est portée vers les origines de la langue chinoise, qui, jusqu'ici, semblait défier tout essai des philologues de la ramener à quelque autre langue du monde. Quelques timides comparaisons furent essayées déjà dans le cours du dernier siècle par M. John Barrow, secrétaire de Lord Macartney lors de son ambassade em Chine. On les trouve consignées dans sa description du voyage de cette ambassade; mais ces comparaisons, basées sur la seule identité de son, ont peu de valeur scientifique. Dans les derniers temps M. J. Chalmers, missionnaire protestant, à Canton, a renouvellé ces essais dans un opuscule, intitulé: „The origin of the Chinese; an attempt to trace the connection of the Chinese with the Western nations in their Religion, Superstitions, Arts, Language and Traditions” (4). Cet essai est aussi infructueux que les autres; car M. Chalmers, ne possé- dant point, comme il Yavoue lui même, la méthode scientifique de la philolo- gie comparée, a rassemblé seulement un tas de mots de toutes les langues du monde, qu'il a essayé de comparer à des mots chinois, selon leur pronon- ciation actuelle. Ce petit livre est, ce que les Anglais nommeraient: a total failure”, M. Edkins, sinologue distingué, vient de publier à Londres un ouvrage intitulé: „China's place in philology”, dans lequel de nouvelles considéra- tions sur laffinité des langues chinoises et aryennes sont énoncées. Cet ouvrage nous est parvenu, lorsque le nôtre était déjà sous presse. Quoique plus savant que l'ébauche informe du Rev. Chalmers, dont, cependant, M, Edkins semble approuver les rêves étymologiques (page 383, à la note), il abonde pourtant en erreurs, et cela par la simple raison que M. Edkins semble ignorer les travaux étymologiques faits depuis 60 ans, et consignés dans les ouvrages de Pott, Curtius, Bopp, Benfey et le journal pour la philologie comparée redigé par Aufrecht et Kuhn. Cela fait que M, Edkins propose partout de nouvelles ëtymologies tout-à-fait inouies; qu'il confond des mots de racines différentes, et qu’il se laisse séduire par des assonances fortuites, sans examiner d’'abord la (1) Hongkong, 1866, — XII — racine primitive des mots indo-européens qu'il compare aux anciennes racines chinoises. Par exemple M. E, fait dériver (p. 15) duco et Ostsvvur d'une même racine dd dik, „montrer avec le doigt”, Or laas (conduire) vient de la racine — sanskrite duh, dugh (tirer); en Chinois: Hil dhuk, de dik, (voyez page 34). Il fait dériver vir, du Chinois 4x niu, pfemme” (p. 333); tandis due úv derive de la V/ sanscrite jan, primitivement gan; comme le prouvent l'ancien — prussien ganna, VArménien ghin, le goth. gvinó (femme); d'où langlais queen. — IL fait dériver vere, lait”, de ZL vin, lait” (même page); tandis que ce mot est composé de ve (boeuf) et Jax dart) = == Chinois 2E. Ee gá- -lok (voyez page 9). M, E. eroit que le r dans corvus, crow, za inséré (p. 381). C'est une erreur: ces mots dérivent du S. ‘katrava, c-à-d. „ayant le son de voix (rava) hart” (Voyez page 11). Il fait dériver les mots latins rota et arundo d'une même racine of (nb, 4 jrond”) (p. 351). Mais la racine de arwndo est wnd (couler, comme l'eau) avec le préfixe ar. (Pott, Etym. Forsch.). U fait dériver le S. pdtra, litt. „drinking (pd) utensil (éra)”, du ree Pk a pat, „vase pour boire” (p. 352), qui n'a rien à faire avec le S. pdtra dont la 17 est pá, aneiennement pak (voyez pp. 23 et 86). Il réunit le latin emo et anglais buy avec le Chinois B mai, vacheter” (p. 363); mais la 1” de emere est lars. jam (Pott), et la W/ de buy est bok 1E, car le mot anglo.-saxon est byegan, et le 4 dans buy représente le % primitif, comme le y dans say, allemand sagen, Chin. sok (voyez p. 31). Il fait dêriver fundamentum du Chinois IN pun (p. 872); mais la JA de ce mot est Zudh; le n étant intercalé dans le mot latin, car fundus est _= Bud ós, Angl.-Sax. bytne, botm (anglais bottom). 1 fait dériver lallemand zieken, le latin trahere (tirer), Vanglais draw du Chinois PE Wo, tha { Pp. 377); quoique Pott dise expressément (Btym. Forsch. II, 282) que trahere n'appartient point à la racine E dugh (= Chimois Jp du), dont dérive Vallemand zieken. La Wv de trahere, Í draw, treken, trekken est, selon Leo MEE (Zeitschrift, VI, 223), le Skt. Je (tirer en longueur). Il fait dériver acer da Chinois G@ gok, „désirer” d 371); — XI — tandis que acer dêrive du S. co, primitivement ze+ya, „to sharpen, sharp.” Nous pourrions multiplier ces exemples par douzaines; mais ils suffiront pour démontrer que la plupart des étymologies proposées par M. Edkins sont fausses. Ceci est d'autant plus reerettable, que M. Edkins, dont nous estimons au plus haut degré le zêle et la science, et qui s'est fait un nom respecté par ses recherches d'après les anciennes racines et ancienne prononciation des mots chinois, est parfaitement capable d’obtenir des résultats étymologi- ques brillants et convainquants, s’il veut se mettre à loeuvre méthodique- ment, sans se laisser séduire par des assonances, et en suivant la méthode sévère établie par l'école philologique allemande. Laffinité des deux sphêres de langue, Chinoise et Aryenne, existe; mais ce mest pas en se perdant dans le dédale des langues Sémitiques, Touraniennes, Polynésiennes, etc, ete., qu'on pourra l'établir. | M. Edkins a voulu trop embrasser, et a oublié le proverbe: „Qui trop embrasse, mal étreint.” Nous avons suivi, dans létude présente, la méthode rigoureuse de l'école philologique allemande. Toutes les comparaisons devant rester stériles sans Faide du Sanscrit, nous avons, en premier lieu, comparé l'ancien Chinois à cette ancienne langue, autant que les ressources restreintes de la bibliothèque de la Sociëté des Arts et des Sciences à Batavia nous lont permis. Puis, à l'aide du dictionnaire sanscrit de Benfey, du Glossaire et de la Grammaire comparée de Bopp, et surtout de la „Zeitschrift für wergleichende Sprachforsch- ung” [dont cependant la bibliothèque ne possède que les XI premiers Volu- mes] (t, des Etudes étymologiques de Pott et de Etymologie greeque de Cur- tius (?), nous avons réussi à composer le mémoire présent, que nous offrons à la eritigue des maîtres de la science. Cette étude nous aurait été impossible, sans les recherches profondes sur Pancienne prononciation des mots chinois, faites, dans le commencemient de ce siècle, par le lettré Toan-ta-ling (3), natif de la province de Kiang-su. Ces recher- ches ont prouvé que l'ancien Chinois ne possédait point d'intonations autres que celles qu'on trouve dans les autres langues. Il n'y existait que deux tons: „le son égal (ping "ching), dont les lettres finales étaient ny, n, 1m et les voyelles; et „le son rentrant” (ik ching), dont les lettres finales étaient 4, {et p. Le chang ching, ou „Son montant”, ne s'est formé que vers la période terminée par la poésie nationale du „Livre des Odes” [Chi-hing] (£), et le hü-ching, ou jton (1) Nous Yavons indiqué dans cet ouvrage sous le simple titre de „Zeitschrift. (2) La bibliothèque de la Société n’en possède que le premier volume. (3) C'est le même que M. Edkins nomme dans sa Grammaire mandarine (pp. 56 et 254) Joan you thsai B FE ES on (4) Vers Pan 1000 avant J. Chr, (Edkins, Mandarin Grammar, p‚ 89). — XIV — partant”, ne s'est formé qu’à l'époque des Wei et des sin, entre 200 et 400 de notre ère (1). M. Edkins n’a que rendu justice à ce lettré chinois, en com— parant son génie à celui d'un Bopp ou d'un Grimm (?). En débarrassant la langue chinoise ancienne de ces tons, qui rendent acquisition de la langue chinoise parlée si formidable à l'étranger, il a ouvert le champ aux Pan raisons lexicales de cette langue avec les autres langues. LE SdB | Il-y-a plus. M. Curtius a émis, dans son Etymologie grecque (®), Phypo- thèse qu’un jour la philologie comparée arriverait peut-être à trouver des lois générales, communes à toutes les langues, pour toutes les modifications de son (Lautwandel). dj tt Notre étude présente offre déjà plusieurs preuves de cette hypothèse ; et nous y verrons p. e. que le changement de son en Chinois a suivi les mêmes lois qu’en Gothique et les langues teutoniques. Ee le nom de (Foiseau) chauve-souris He pak ou pok, s'est altéré successivement en juk (Cao et fuh (Mandarin); en Goth. le pak+shin sanserit, dérivé lui même de la racine chinoise pak, s'est transformé en fwg-l, puis, en Allemand, en wog-el (p. 90). Le verbe Zier AE, prononcé primitivement peak en chinois, a passé par les formes pok (Emoui), fok (Canton), foh (Mandarin), En Sanscrit ce mot est devenu pag, en Gothique fak-an, en Ancien-Germain fög-jan, puis fah-an (p. 11). Le k initial primitif s'est souvent adouci en 4 en Chinois, comme le % gothique s'est transformé souvent en % en Allemand. Mapper se nommait en ancien Chi- nois hap (BÀ), puis gap, enfin hap ef Kah. En Ancien-Germain, nous avons hapl-jan, puis hapf—en, gaffen et hap-pen (p. 40). Le m final de l'ancien Chinois s'est presque partout adouci en # en Chinois moderne. Même fait dans les langues Indo-germaniques: le nom du menton en Chinois kam s'est transformé peu-à-peu en Kam, puis en Aan; en S. le , menton se nomme hand-u, en Goth. hin-nus (p. 14). On trouvera plusieurs de ces exemples dans notre étude; mais nous n'a vons eu intention que de démontrer d’abord la parenté du Chinois eh dès lan gues Aryennes. Quand cette pârenté aura été démontrée par plus dexemples, il sera temps d'en tirer des preuves suffisantes pour les luis générales de la La modification des sons (Lautwandel). Plusieurs exemples se présenteront d’eux— (1) Edkins, Mandarin Grammar, pp. 86 et 254. (2) Notes & Queries on China & Japan, IL, 87—68. (3) Griech. Etym., I, 75. f . aen lei! EREN: mêmes au lecteur en suivant la modification des- racines chinoises dans la langue chinoise même et dans les langues indo-européennes. M. Pott a émis l'opinion qu'on ne pourrait jamais réussir à faire des com— paraisons entre le Chinois et le Sanscrit, puisque le Chinois, n'ayant point de flexions grammaticales, ne peut être disséqué. Ses mots sont: „Freilich kann __ ‚man überhaupt keine Zergliederung anstellen wollen, wo es nichts zu zerglie— „deren giebt, wenigstens nicht im üblichen Sinne, im Chinesischen — das um „deswillen aber auch vielleicht-in gerechter Weise gegen die Zumuthung gleichen „Ursprungs mit Sprachen wie das Sanskrit sich zur Wehre setzt” (1). “Mais lénoncé de M. Pott mest pas exact; car il-y-a bien à disséquer en Chinois, quoique cette langue ne possède point de flexions grammaticales. Lé— eriture chinoise, primitivement hiéroglyphique, a dû s'adjoindre très tôt l'élé— ment phonétiqgue, puisque Véeriture idéographiqgue devint insuffisante pour ex— primer tous les mots. On choississait cet élément phonétique parmi les carac— têres idéographiques déjà existants; mais, autant que possible, on choississait pour phonétigue un caractère qui avait lui-même aussi la signification de l'idée qu'on voulait représenter graphiquement. Il est probable même qu’il y a eu un temps en Chine où lécriture était presque purement phonétique. Ainsì le c. Ek lik itt. blé sous abri) était employé pour désigner: 1. loger le blé sous abri, 2. les astres, 3. confusion, 4. silencieux, 5. écurie, 6. bruit confus du __tonnerre, 7. fosse, creux de terre, etc.; et ce n'est que plus tard, probable— ment vers le 2Î siècle avant notre ère, qu'on a éerit ce caractère phonétique avec les éléments déterminatifs 1. IE Zoger, 2. H soleil, 3. dk frapper ly va: rement, 4, ars toit, 5. JK bois, 6. RE) pluie, 1. ge terre (2), pour obvier aux inconvénients du malentendu graphique. Le double-sens phonétique, c‚-à-d. ‚dans la langue parlée, fut obvié par l'usage d'expressions combinées comme ___lai-lik (3 Lan „le cours de la vie”, litt. ce qui vient et passe”; comme ___ma-lik Li IE), „écurie”, Mitt. „logement en bois (4#) pour chevaux (ma)’, etc. On trouvera une foule de preuves de cette ancienne écriture phonétigue dans le cours de ce mémoire, v Nos recherches ont été basées surtout sur ces caractêres phonétiques, qui, __ramenés à leur forme radicale primitive, nous ont donné la solution des sig ___mnifications étendues qu’ont les caractères composés dans lesquels ils entrent comme phonétique. En même temps, cette racine radicale nous a donné la clef ___des significations d'une foule de mots sanscrits et indo—européens, jusqu’ici (1) Max Müller und die Kennzeichen der Sprachverwandtschaft, Zeitschrift der Dentsch. Mor- genl. Gesells., 1855, Band, IX, p. 427. (2) Voyez $ 22 pp. 140-151. — XVI — inexpliqués. Car, comme Curtius (Griech, Etym., Ll, 33) le remarque: „quand nous voulons rechercher la signification propre d'un mot sanscrit, nous sommes bien souvent très en peine” . . . . . . „Dans le dictionnaire de Wilson [et aussi de Benfey] une douzaine de significations toutes différentes se trouvent souvent énumérées pour un seul mot, avec lesquelles il est impossible de former un tout.” Il est vrai que depuis quelque temps on a cessé un peu d'établir des racines arbitraires pour cette foale de mots sanscrits; mais pourtant le dictionnaire de Benfey fourmille encore de ces racines non—autorisées. Plusieurs de ces soi-disantes racines sont détruites par nos recherches présentes; et des recherches nouvelles sur les racines primitives de la langue chinoise, recherches que les circonstances nous foreent pour le moment à laisser de côté, aboutiront probablement à Vélimination, du vocabulaire sanscrit, de toutes les racines non-autorisées, nventées par les grammairiens Indiens. Nous nous estimerons heureux si nos faïbles efforts réussissaient à donner alors une impulsion nouvelle à Yétude de la philologie comparée, notre seul guide pour l'histoire des relations des peuples antéhistoriques. e kent L'indulgence du lecteur est réclamée pour les erreurs typographiques dans ee mémoire, qui a été entièrement composé par des compositeurs- chinois, ne sachant pas un mot de Francais. Léêtat de notre santé nécessitant un prompt départ pour l'Europe, nous avons été forcé de hâter impression de ce mémoire, de sorte que plusieurs fautes oné dû nous échapper pendant la correction. Ceux qui connaissent les difficultés qu'on éprouve dans lextrême Orient à faire imprimer correctement un ouvrage, nous absoudront, à ce que nous espérons. Batavia, Juin, 1812. G. SCHLEGEL. | a nn en | CHAPITRE PREMIER. INTRODUCTION. Mb k. SL Les langues primitives ont probablement été toutes monosyllabiques. En effet, si Yhomme est né avec la faculté de pouvoir prononcer des sons articulés, de les développer et de les perfectionner, les premiers sons qu’il aura émis En: été ceux de la joie, de la peur, de la crainte, de la douleur, ete. Ces Gris sont partout monosyllabiques. Ce n'est que plus tard que la langue devient polysyllabiqne. _ „Le langage”, dit M. Gaston de Saporta, (1) cet actif instrument de progrès, varie essentiellement dans ses éléments constitutifs; autre est la langue à flexions des Aryens, autre la langue déjà moins souple, à flexions imparfaites, des Sé- mites, et ces langues diffèrent des idiomes touraniens, où la flexion disparaît, et qui aboutissent au langage purement monosyllabigue des Chinois. Le Chinois est à la fois la plus simple et la plus immobile de toutes les langues humaines ; il semble aussi que ce soit la plus anciennement fixée. 4, „Les langues à flexion, ramenées aux racines, se décomposent, en dernière analyse, en termes monosyllabiques dont le sens est plutôt celui d'une qualifi— cation que d'un objet ou d'un acte déterminé; l'attribut, dans ce qu’il a d'ab- strait, semble done avoir produit tous les mots; et ces mots auraient été d’'abord des monosyllabes que le génie particulier de chaque race aurait ensuite coordon— nés de plusieurs manières, tendant toujours à particulariser et par conséquence à multiplier expression de toutes les idées, d'abord vagues ef flottantes. „La paléontologie du langage (?) a permis d’affirmer Yexistence d'un certain nombre de races supérieures, dont le berceau doit être placé au centre de l’ Asie. Les Sémites, les Aryas, les Couschites, forment un premier groupe dont la ivision en trois rameaux est assez ancienne pour que chacun deux ait créé (1) La Paléontologie appliquée à l'étude des Races humaines. Revue des deux mondes, 1868, p. 987. (2) Zbid., p. 988. En une famille de langues déjà distinetes il-y-a plus de six mille ans. A côté de ces races, et au delà des traditions qui témoignent chez elles du souvenir de leur commune origine, on en trouve d'autres plus confuses qu'il n'est point aussi facile de ramener à une famille particulière, et dont les langues se rap— prochent davantage de l'état monosyllabique primitif, que les Chinois seuls paraissent avoir conservé. Ces races nomades ou touraniennes, asiatigues comme les précédentes, mais plus excentrigues, ont été les premières en contact avec les Aryas, lorsque ceux ci habitaient encore leur premier berceau, eb plus encore dès qu’ils commencèrent à s'étendre vers VAral et la Caspienne. Les Touraniens paraissent avoir pénétré en Europe bien avant les Aryas, quoigu’ils n'en soient pas les premiers habitants. | „La réunion en une seule mer (1) du bassin aralo-caspien, l'extension de cette mer sur une grande partie des steppes entre l'Oural et le Volga et sur le_ pays des Kalmouks, sont attestées par les géologues les plus compétents; cette mer baignait au sud le pied du Caucase. Les limites orientales en sont incer— taines; mais d'après les observations des voyageurs et les indices tirés des annales_ de la Chine, elle aurait rempli le désert de Gobi, situé au nord du Thibet. „Groupés le long des golfes de cette méditerranée primitive, mais séparés par de grandes nappes d'eau, les Touraniens, les Chinois, les Aryas et les Sémites n'ont pu, d'abord, se mêler directement. L’accès de Europe leur était fermé, sauf aux Touraniens, qui purent s’y rendre par le Nord, Le desèche— ment partiel de ces eaux, ouvrit des voies de communicatiun et permit à plusieurs de ces races d’envahir des contrées jusque-là défendues par des barrières infranchissables.” 4 La question de la langue primitive est encore bien indécise. Selon le docteur J. Rae, de Honolulu, la langue Polynésienne serait la mère des langues dites Indou-Européennes. M. W. H. T. Bleek, que Max Müller (?) nomme „un homme très instruit et travailleur, plein de zèle et d'exactitude”, réclame, dans sa „Grammaire comparée des langues de Y'Aftiqgue méridionale”, une place des plus importantes pour les langues des Africains; et il ajoute dans sa préface: „Ce n/est peut-être pas trop s’avancer que de croire que l'étude approfondie du Cafre et du Hottentot conduira à des conséquences et à des effets semblables à ceux Ee dont, au commencement de ce siècle, ont été accompagnés ou suivis la décou- verte du sanscrit et les travaux comparatifs des savants orientalistes. L'origine des formes grammaticales, celle des genres et des nombres, Y'étymologie des pronoms, tant d'autres questions qui offrent le plus vif intérêt au philologue: toutes ces difficultés trouvent leur solution dans Afrique méridionale.” (1) Zhid., p. 990. 1 (2) Discours d'ouverture prononcé à lInstitution Royale de Londres, le 21 Février 1863. [Revue Britannique, Sept. 1864, p. 13]. > ern Or, sì la race noire a paru, en effet, la première sur la terre, ses langues doivent être les plus anciennes et les plus primitives. Après la race noire, est venue la race jaune, dont les représentants les plus nombreux, les Chinois, ont encore aujourd'hui une langue monosyllabique, sans flexions, et, partant, -très primitive et très ancienne. Elle mérite done l'attention entière des philologues, puisqu’elle a dû influencer, à son tour, sur les langues à flexion et polysyllabiques. Nous avons lieu d'espêrer, dit le savant sinologue M. J. Edkins (!), que nous trouverons des ressemblances très fortes entre les racines de la langue Chinoise, et des langues Indou-Européennes, puisque le Chinois, comme le Mongol et le Turc, appartient à la famille Japhéêtique; et, étant une langue très ancienne, fournit un champ très favorable aux recherches. 8 2. Un progrès énorme dans l'étude des langues fut fait, quand on découvrit Paffinité entre les langues européennes et lancienne langue sanscrite. Mais mest-on pas allé trop loin, en faisant dériver tous les mots des langues, dites Indo-Européennes, de racines sanscrites, sans admettre d'autres mêélanges? Le sanscrit lui-même n'est point une langue primitive, mais dêrive d'une langue:- mère éteinte aujourd'hui et que nous ne pouvons qu’imparfaitement reconstruire. „L’Indien, FIranien, le Grec, le Latin, le Slavon, le Lithuanien, Allemand,” dit M. A. Schleicher (%, „sont également les fruits d'une langue éteinte, comme le Vallache et YItalien, l’Espagnol et le Portugais, le Provengal et le Francais sont ceux du Latin. Ces deux sphêres de langues consistent conséquemment de soeurs.” Jr M. Hodgson \%) prétend, dans une lettre adressée au Président de la Soc. Asiat. de Londres, M. Wilson, qu’une grande quantité de mots indigènes (de L’Inde), et même pas peu de mots saxscrits, sont, tant dans leur état composé et naturel que dans leur êtat radical, d'origine Zutare; remarquant que les langues Tatares, prises comme une seule et vaste unité, jettent des lumières inespêrées et très désirables sur l'état du langage en général, avant la grande triple division en langues Sémitiques, Iraniennes et Touraniennes. Une des langues qui a retenu le plus possible ses conditions primitives, est certes le Chinois; et comme les traditions nous ont conservé le souvenir de la proximité des races, dites Aryennes, qui ont envahi l’Inde, et de la race Proto-chinoise (£), l'essai de retrouver dans les langues Aryennes des racines _ Chinoises, pourra être fructueux, (1) Curiosities of Chinese etymology, (Notes and Queries on China and Japan, Vol. II, p. 6.) (2) Zeitschrift für die Kunde des Morgenlandes, VII, 37. (3) Journal de la Soc. Asiat. de Paris, Févr.-Mars, 1856, pp. 242 et s. (4) Rodier, Antiquité des Races humaines, p. 175. se, $ 3, Prenons par exemple le nom du premier élément que Y’homme ait probable- ment appris à produire artificiellement: le FEU. Les Indianistes font dériverce mot, qui est, comme on le verra tantôt, identique dans presque toute la tota— lité des langues, de-la v/ samscrite BHÁ (t. Mais cette racine, qui signifie luire, parattre, le jour, n’explique qu’imparfaitement les différentes formes que le mot feu” prend dans ces langues, et les Indianistes, p. e., sont forcés de cher-_ Î cher pour la forme grecque mvo, allemande Fever, hollandaise vuur et anglaise E fre, une autre v/ sanscrite PÒ, qui signifie purifier (). event Les races Aryennes adoraient le Few comme une Divinité. Encore aujourd'hui les Iraniens adorent le Feu comme leur principal Dieu; et ce culte s'est pro- _ pagé autrefois jusqu'en Grèce et en Italie. Dès que le feu fut devenu le symbole de Dieu, on a dû sanctifier non seulement son essence, mais même 8 son nom; c'est-à-dire, qu’on n’a plus permis an peuple de prononcer ce nom sacré, comme les Juifs prohibèrent l'usage du nom de l’Ineffable. Cette coutume est très répandue parmi tous les peuples (°). „Les Tahïtiens”, dit Max Müller, (£) emploient, pour montrer leur respect k envers les rois, une coutume qu’ils appellent fe-—pi, et qui est bien plus extraor— — dinaire que leurs expressions métaphoriques. Dans la langue vulgaire, ils cessent f demployer les mots qui forment ou l'ensemble, ou une partie da nom de leur 4 souverain, ou de ses plus proches parents. A la place de ces termes effacés, ilp, „en: mettent! d'autredvar. ar bonnie nt ers GON „Evidemment, cet usage a eu pour objet diemip taken le nom du souverain — d'être jamais employé, fût-ce par accident, sans respect et dans une De conversation. „Mais ce changement n'efface pas seulement les mots, il altère les riot Ì qui dans d'autres termes ont le même son, C'est ce que fait observer M. Hale. _ Par exemple: le roi s’étant appelé 7u, mot qui veut dire se tenir debout, non— seulement ce terme a été changé en ta; mais dans le mot fefw, étoile, quoi— quelle m’ait d'autre rapport que le son avec le mot éu, la dernière syllabe a subi la même métamorphose, et aujourd’hui „êtoile” se dit fetia, Tui, yfrapper”. ke À est devenu #41; et tw—pa-pau, yeadavre”, tia-pa-pau.”” En Chinois nous retrouvons le même usage pour la langue écrite. _ Le carac- tère hr tchou, p. e, désignant une espèce de toile grossière, est en même temps _ le nom particulier de YEmpereur Mien-fung. Depuis, on ne peut plus se servir (1) Benfey, Sanskrit-English Dictionary. (2) Zbid, On Va dérivé aussi de pávaka, püshan, de la yv” wsh (brûler), etc. etc. A (8) Ce phénomène arrive très souvent en Sanscrit. M. Pott a donné toute une liste de mots Indou-Huropéens qui n’existent plus en sanscrit. (Etymologische Forschungen, II, 112.) (4) La Science du langage, (Revue Britannique, Sept, 1864, p. 22). NA is de ce caractère pour désigner cette espèce d'étoffe, mais on doit la désigner par le caractère tronqué Rt, par respect pour le nom sacré du Souverain. Le earactère FS pang, pun État”, fut éliminé de la littérature chinoise pendant tout le temps que régnait la maison du fondateur de la dynastie de Han, puisque le nom de ce fondateur était B FPS Liv-pang. Dl fut remplacé par le caractère lll kwoh, quì signifiait primitivement „une principauté”; mais qui, par lélimination temporaire du mot Pang, a& regu une signification plus large, tandis que le mot Pang est descendu de son rang supérieur et a pris Pacceptation qu’avait primitivement le caractère Zwoh (!). En parcourant maintenant la série presque innombrable des désignations du feu en sanscrit, nous ne trouvons aucun mot primitif et simple; mais des mots qualificatifs, des paraphrases, pour ainsi dire. Nous ne citerons que Agni, dérive de any, greluire”; Llujti, yle dévoreur”; Auta-bluy, ple consomma- teur des sacrifices”; Auta-vaha, „qui emporte le sacrifice”; ewshma, yle sécheur”, (de eush,.sec), etc, etc. Le nom propre du feu a done disparu de la langue sanscrite; il était devenu tabou, à& cause de son symbole de Divinité. Par contre, nous ne trouvons dans les langues Indo-Européennes, que les mots igxis, en latin et wgxis, en lithuanien, qui soient dérivés de Agm; et dans les langues polynésiennes que le. Javanais Gri (feu), qui soit également dérivé de ce mot sanserit; tandis que, dans presque toutes les autres langues, le nom du feu soit dérivé d'une racine po ou powi. Voyons maintenant si le Chinois pourra nous donner la racine primaire de tous ces noms. Nous avons en Chinois deux noms radicaux (primitivement __ probablement identiques), désignant le feu: R ho et LJN pei ou put, probablement s ‘ imitatifs du bruit que fait un feu flambant. Or nous croyons que le tableau ‚ comparatif ci-contre des noms du feu chez différents peuples, n'a pas besoin de démonstration pour prouver notre hypothèse que tous ces noms soient dérivés du Chinois. Nous y voyons dans les dialectes de Formose, le changement graduel du ‚son primitif put en pull et pul; les lettres /, r et n étant des liquides qui s'échangent et le 7 grec se changeant en f dans le Gothique, zrvg et fon se rattachent immédiatement au formosan pu/. Le / se mouille encore dans quelques dialectes formosans en 7, et ainsi le malais api, passant par le Sumatrain apui, se rattache encore au Bantanlang et Tibolac apui et puji. Entin, dans le Japonais, Takaafoien et Néo-zélandais, nous voyons les mots fi, afi et aki dériver na- turellement du mot pAi, prononcé anciennement put. (1) Notes & Queries on China and Japan, Vol. IL p. 179 —181. BG aa, WED gas oiv Taks Chinois ij De ar ho IR pei Ee E Canton varini: ephe Emoui ho hoë hè 0E sn Anc. son pu po put [pbo Grece. &OQ dans pws (porós), poïs (am- poule), poï-gos pour por-pros comp. peo- Beos (l'arc-du-feu), pov-vmers (couleur de feu), etc. Latin (tre) fo-eus. Espagnol (feu) /we-go. Italien __fo-c0. Francais feu. Asea (être) foy-er. vc Ile Formosa (U. B Î d Dialecte- Sibucun sa-pulh. — y Pai-tchien _ nep Bpubbst „ Banga a-pul-0. „ ___Bantanlang api Les je Hibolac bus rvortpoj se Ile Sumatra. e Dialecte Aboung (Lampong) api. Madurais a—pol. Malais _A-pl. Siamois _ fan Japonais _ Ile Takaafo (Amêérigue) anfi. Néo-Zélandais ah. EE Gothique | 8 fon (pour pul). Gree — vg (r pour 1). Ane. Germain nee Angl. Saxon | fyr. IL est possible cependant que le dre fon doïive fre Ei vanhe, allemand Fwuke, hollandais vonk (Étincelle), que nous faisons d Lv chinois fung JN „s lenflammer”, composé de la clef du feu kk) et d (1) Notes & Queries on China and zee Mole Tp 0s zei ‚ phonêtique páng ( JRL) vert. Il nous semble du moins inadmissible de faire dériver ces mots avec Pott (1) de la ” skt. pú (purificare), à cause de la double consonne finale z/. Il en est de même du nom du lait (grec, vela [yetar-ros], latin Zac, Goth. _ miluks, A. S. meolue, etc.), que les Indianistes font dériver du verbe sanserit mij, qui aurait passé par les formes wrik, mirk = milk (°). Ce verbe, cependant, signifie en sanscrit: frotter, laver, purifier, détruire, mais jamais, ni (raie, ni lait, Dailleurs le lait qu'on trait m’est point le premier lait que l'homme ait connu. Le premier lait est celui de la femme, et Penfant suce ce lait. Donec le mot Zait aurait dû plutôt avoir été dérivé d'un verbe swcer que d'un verbe frotter. Il est d'ailleurs plus rationel de supposer que le substantif lait” ait _ précédé le verbe „traire ou sucer du lait”, puisque le lait de la mèêre sort na— turellement de son sein dès qu'elle a enfanté. De là, en Chinois, et dans d'autres langues, le nom du sein et du Zat maternels est identique. Ce nom primitif a disparu dans les langues aryennes pour faire place au nom du lait des sacrifices. C'était encore l'idée religieuse qui a fait disparaître ce nom primitif, comme elle avait déjà fait disparaître le nom primitif du Feu, L'étude comparée des langues nous a appris que, lors de Pémigration des races Indo-Européennes, la domestication du boeuf était faite. Elles durent donc connaître le lait de vache et avoir un nom pour cette substance. Cependant la racine sanserite des noms du lait: sma, doha, gorasa, ete, ne se retrouve plus dans aucune autre langue Indo-Européenne, et il semblerait done que le nom __sanscrit correspondant au nom du lait chez ces peuples ait disparu du vocabu— _ laire sanscrit. La cause en est probablement celle-ci: „Le grand schisme des Aryas en Perses et Indiens”, dit M. Weber (%), „semble avoir été amené prin— _ cipalement par linfluence des idées religieuses, en tant que les Perses mettaient ‚ en avant les conceptions divines morales, et les adoraient exclusivement, tandis _ que les Indiens conservaient à côté d’elles leurs anciennes divinités, et même de telle facon, que le culte de ces dernières a totalement supplanté le culte des premières.” 3 Quand done, par suite de ce culte des symboles matériels, la vache fut devenue sacrée, et qu'on fit usage de son lait dans les sacrifices, le nom de cette substance devint fabou, et fut remplacé par le nom sma, qui est dérivé de soma, nom donné au suc enivrant du Sarcostema viminalis, et qu’on crut être le nectar des Dieux (*). (1) Etymol. Forsch., IT, 217. (2) Benfey, Dict. Skt. Angl. sub. v. mri. (3) Indische Skizzen. Die neuesten Forschungen über das alte Indien, p. 12. (4) Weber, op. cit, p. 17. Benfey, Skt. Engl. Diet, sub. v. Sma et Soma. ch ek de Le voiek des grecs, ou la racine lak dans le nom du lait chez les peuples Indo-Européens, ne peut donc être dérivée du sanscrit, puisque le mot corres— — pondant en a été éliminé. Aussi M. Lottner (1) n’admet point la dérivation | de ces mots de la ” skt. wr, qu'il trouve insoutenable, et que M. Leo Meyer on trouve très hazardée à cause de la consonne initiale, ad A k Les noms du lait dans les langues Indo-Européennes, qui ne se font dériver, ni du Soma, ni du mrij sanscrit, dérivent cependant très plausiblement, ke du Chinois. ia BA 1d Les Chinois nomment généralement le lait jw |» mot qui signifie au _ propre les mamelles, le caractère figurant „un enfant YJ” pressant le sein Z, ê Sn / EL de sa mère, avec les mains Jf\. Mais le véritable nom de la substance lactée des animaux est lok. La trans formation du lait en beurre est définie ainsi dans le dictionnaire de Khanghi: „Des mamelles (ju) sort le Jai (loh); du lait sort la créme (sang su); de la crême sortent les caillebottes (chuh—su) et des caillebottes sort le beurre (ti hu) (3 Les caille-bottes ou le lait caillê était celui dont on se servait dans sacrifices, et alors on le nommait MMih-lih B B (E) Le premier de cos caractères est composé de la clef des vases de sacrifice et du caractêre mik qui désigne la serviette avec laquelle on couvrait les vases contenant les viandes — de sacrifice (°), et le second est composé de la clef des vases de sacrifice et caractère Zi qui désigne une calebasse, puisque les coques d'oeufs et les caleba e sèchées sont les seuls vases que le lait caillê ne puisse pénéêtrer (6). Le M lih était donc le véritable lait de sacrifice. On le Bromo primitiveme miklik. sn Qu'on jette maintenant les yeux sur le tableau suivant, et Yon verra ) comment nos noms du lait dérivent de ces deux noms chinois. B (1) Zeitschrift für vergleichende Sprachforschung, VII, 174, (2) Zbid, V, 381. HE SLI EE. HE WS HE ZE HK. GE ZE EK HD He Ek. tit De Ek ER BE Hjp. Khanghi, Diet. Imp. (4) NEA HS YS zu, (5) Lbid., in verb. ni, (6) Khanghi, Dict, Imp. iv. Mk, EO tn Chinois mandarin B& loh [eaillebottes) Bl BA min- ln. Anc. pron. lok [lak] mik-lik.. Grec. ya-ha, yo-korevos. Latin . lac. _ Ane. slavon m-lêk-0. Goth. mi-luk-s. Angl. Sax. meo-le, _meoluc. [traire]. me-lc-an. Ancien Norske miölks. Allemand. mi-lch, Hollandais melk. Anglais milk, Frangais lait. Portugais leite. Il est évident que le double nom chinois mik-lik a dû se transformer en m—Zik par contraction, et ensuite donner naissance aux noms Indo-Européens 7/4 par transposition des consonnes / et f. Quant au # dans le yetervos et lactis grec et latin, il n’appartient point à la racine, qui est Jak. Ceci est prouvé par lexpression de-lie-i porci, cochons sevrés (1). M. Kuhn (?) a parfaitement expliqué le ve dans va-tax par go = boeuf. Le composé chinois gu-—lok 2E B, „lait de vache”, est l'équivalent exact du grec va-lak; et cette expression est formée de la même manière que | expression sanscrite go-rasa (lait), c.-à-d. Ziguide (rasa) du boeuf (go). Bopp (Gram. comp. $ 123) est de la même opinion, et explique le a de ye (ó) par la forme gau pour gó;, exactement comme en dialecte de Canton le mot gú est devenu ngau (©). Létymologie proposée par M. Weber (%), de go-rakta est insoutenable __puisque rakta signifie sang et non lait (*). | L'objection faite contre Yétymologie de Kuhn, que le boeuf n'est jamais appelé ga ou go en grec, mais toujours lo (ús), disparaît, quand nous verrons tantôt que la racine grecque dans (Joüs, n'est point une alteration du sanscrit go, mais est directement dérivée du verbe onomatopigue chinois do, „beu- gler” (%). (1) Curtius, Griech. Etym., I, 142, (2) Zur ältesten Geschichte der Indo-germanischen Völker, Berlin, 1845, p. 8. (3) Indische Studien, I, 340, (4) Rakta est dérivé du verbe rang, colorer, rouge. (5) Voyez $ 8. il Ok 8 4. eisen Une des plus funestes erreurs que nous croyons avoir été commises par les 3 Indianistes, c'était de faire dériver, à lexemple des grammairiens indigènes, — presque chaque substantif ou nom d’objet d'une racine verbale. Cette tendance, ol contre laquelle Curtius (!) et autres ont déjà élevé la voix doit, dga ment poursuivie, aboutir à des impossibilités, surtout en raison des actions qu'on ne peut exercer qu'au moyen d'un objet fabriqué, en dehors de la per— sonne agissante. Par exemple les Indianistes font dériver le mot qui sert à . désigner la pièce de bois courbée par laquelle on unit deux bêtes-de— trait — le tl joug — d'une racine verbale uk, qui signifie lier, joindre, meêler, séparer. . Mais avant de pouvoir joindre, unir ou lier ensemble deux bêtes-deztraït, ne fallait nécessairement avoir instrument, Yobjet par lequel on pouvait les unir. Klien 4 substantif JOUG a done néeessairement dû précéder le verbe „UNIR AU JOUG Ga Aussi, dans toutes les langues Indo-Européennes, le substantif est toujours — racine, le verbe, composé; ainsi nous avons en abiye ii Substantif Verbe. Allemand Joch jochen. Hollandais juk jukken. Latin jug-um jungere. Francais joug mettre au joug. La racine sanscrite gu4 ou yuj dans yuga, „le joug” a donc dû signifier primi- — tivement, vox le verbe „jungere”, mais le substantif „jugum. Or il nous semble & que cette racine se trouve dans le nom chinois du hous Hu, caractère qu on prononce maintenant gi, mais qui se pronongait autre fois gik (8). Dans ancien | dialecte d'Emoui il se prononce encore aujourd'hui 4%, altération de gik, et en — dialecte de Canton ak, altération du son primitif gak. L'hieroglyphe chinois est composé de la clef des attelages, et du caractère gi, pièce d’arbre noueuse Sail soit un morceau de bois noueux (et courbé) servant d’attelage. (1) Griech. Etym., p. 85. KG (2) Cette supposition est confirmée par le Chinois, où Pon dit Bi e: Jin Z u En „kia tchi d gih, nto put a yoke on one” (Medhurst, Chin. Diet). Il n’y-a pas de verbe Jouger en Chinois, comme il n’y-en-a pas en Frangais. En, Ti TE UJ. 3 LE UJ, Vide Khanghi, D.I. EN Nous avons done en Anc. Chinois DD gak gik, _ Emoui ik, Sanscrit yug—am. Perse jugh. Latin Jug-um. Grec Liy-ov, Goth. juk, ga-juk. Anc. Slavon ig—a. Slavon épiscopal 1-0. Lett. jûgs. Anc. Germ. joh, Ane]. Sax. 10e, iuc. Allemand joch. Hollandais juk. Anglais _yoke. Francais joug. La V/ Skt. guy ou guk, dans sa signification de Zer, nous parait directement alliée au mot chinois MJ goh (anc. pron. gak ou gok, Emoui gok et gak, Canton _ yök), signifiant: lier, lier par contrat, un traité, contrat ou pacte; et d'où dérivent les mots sanscrits yoga (jonction), gukti (nn contrat écrit) — chinois Ma) Hi yok _ fan (un contrat écrit), et le jum dans le mot latin cou-jur — chinois 45 XJ _hoan-gok, le pacte conjugal. A cette racine gok, „lier”, se rattachent deux autres racines Indo-chinoises _ portant la signification de prendre et de Zer. fl „Se saisir d'une proie” se dit en Chinois #R pok, caractère composé de la ‚clef de main et du phonétique pot „s'étendre” Ce caractère se prononcait ancien— _ nement pak et plus tard pok, prononciation qu'il a gardée dans le dialecte de _ Canton. A ce mot se rattachent le Sanscrit pakch, l Allemand packen et le Hol _ landais pakken (se saisir de). Le mot „lier avec une corde”, s'écrit en Chinois ” 7 »  Kel Joh, et est composé de la clef des cordes et du même phonétique po (‚s'éten— A dre”). Il se pronongait également d'abord pak, puis pok. A Emoui on le prononce pok; mais dans la langue vulgaire on dit paf, prononciation primitive de ce ca— ractêre. A ce mot se rattachent le Sanscrit pag (lier); le Latin pac dans compesco (pour com-pec-so), „retenir”, pac-isco, faire un contrat, se lier; le Gothique fah-an, fah-jan; Vancien Germain fah-an, fóg-jan et l'Anglo-Saxon feg-an, ge- Jeg-an. — — 12 — AS Mais exemple le plus curieux où le systême de faire dériver les substan— tifs de racines verbales puisse conduire, est certes celui de Yétymologie ac— ceptée des mots sanscrits manus, manushya et mantu, vhomme.” Ces mots sont dits être dérivés de la racine verbale wan, ypenser’, donc: „lêtre pensant, intelligent!” Peut-on se figurer qu'un homme primitif et sauvage soit arrivé A une civilisation déjà aussi raffinée d'avoir inventé un nom pour une chose É aussi abstraïte, aussi hors de la portée matérielle, que la PENSEÉE, avant d'avoir inventé un zom pour sa propre personne, que ses sens durent lui présenter d'abord!_ Le simple bon sens aurait — il nous semble — dû avertir les Indianistes que cette dérivation est absurde. D'autant plus que chez les peuples qui sont venus après E les Arya, c'est justement le contraire qui a eu lieu, En Latin Jumanus est dé— Ä rivé de Zomo, en Allemand menschlich de Mensch, et non le contraire. En, chinois_ F Á— dein (humain) est dérivé de A def (homme). Mais selon les Indiirister, Î la qualification de la faculté la plus précieuse de l'homme, aurait devancé la qualification de la bête humaine même (!). Il faut done absolument chercher une autre racine pour ces noms de homme, et ici encore elle nous est donnée par la langue onde. En ce 4 pris collectivement, est désigné par le caractère Min FE, l'espèce humaine croissant en masse, comme l'herbe” L’ancien caractère be représentait une montagne couverte de plantes ly) et un homme accroupi Jl,, done: „hommes accumulés ensemble comme herbe des montagnes”. L’ancienne prononciation de ce caractère, conservée à Canton, était Man, et, selon nous, elle est la racine dans les mots S. manus man-ushya, man-tu, gothiques man, manna, mann=ishs, anglo—saxons man, mann, ancien germain mann-isco, ete. De même que le son primitif man s'est changé en win en chinois, il s'est changé également en e dans le Persan mer-ush, Anglo-Saxon menn—esc, menn—isc, V'Allemand et le Hollandais — men-sch, Anglais men. 5 La racine sanscrite man „l'espêce humaine”, a donc encore été perdue dans cette langue en signification correspondante, et nous pensons donc que la forme E (1) Comment une étymologie, une fois acceptée, peut égarer même les esprits les plus perspicaces, » est prouvé dans ce cas par Curtius, qui, après avoir dómontré clairement, dans son introduction àson „Etymologie grecque’, gue les idées abstraites sont nées des idées concrétes (pp. 716, 84, et passim), finit par faire une exception pour le mot max (penser) dont il dérive le nom de Phomme: an Diefenbach (Wörterb. II, 33) a senti l'absurdité de cette étymologie, et a ramené manx (homme) à Ja _ L/ mar (mourir); mais cette étymologie pèche par le défaut de la eoneordance des sons, comme _ Curtius (Ibid. p. 85) Pa très bien observé. Il est vrai, que sans Yancien Chinois, nous serions aussi 4 embarrassés que ces savants’, pour wou) Pétymologie du mot Wang, NE verbale max, „penser” est un mot postérieur, dérivé du-substantif martu, „homme”, guand on voulut exprimer la faculté qualificative de l'espèce humaine, celle de pouvoir PENSER. Ce ne serait pas la seule racine perdue dans la langue sanscrite, comme nous allons le démontrer par quelques autres exemples. 8 5. Le nom du sang en sanscrit est rudh4ira, d'une racine rudh, perdue en signification correspondante, dit M, Benfey. De ce mot rudhira on fait dériver l'ancien germain 7, langlo—saxon réad, roder, le grec ê-ov9-gos, e-geud-05, doúo-vos, le latin zuf-ilus, rufus, ruber, robigo, tous mots comportant la signification de rouge. Mais comme le sanerit rudhira ne signifie point rouge, mais sang, tandis que tous les dérivés signifient rouge, âl faut que la 1” perdue rudh ait comporté les deux significations de rouge et de sang. Or, le Chinois nous a conservé cette double signification dans les caractères JE et B liuh, /la chair de victimes de sacrifice sanglante” (1). Ces caractères sont composés de la clef des chairs et de lélément phonétique ut. Ces caractères se prononcaient anciennement Zut (®), prononciation qu’ils ont conservée dans les dialectes d'Emoui et de Canton. La chair de sacrifice étant non seulement sunglante, mais aussì rouge, les Indo-Européens ont conservé la signification de rouge au mot lut (ut) tandis que les Indiens ont gardé la sig- nification de sang dans leur mot dérivé sudAira. En sanscrit une mouche se nomme makshikd, et un cousin ou moustique magaka, deux mots qui sont alliés, et que M. Benfey ne déduit d'aucune racine. Hest clair que cette racine duit être mak, quoiqu’elle ait disparu du vocabulaire sanscrit. Elle est conservée cependant dans le Chinois, où le cousin se nomme BE moh ou Ze ih (2). L’ancienne prononciation de ces caractères était mok _@t mik \*). Dans le dialecte d'Emoui ils se prononcent bok et bik, et dans celui de Canton mok et maf, cette dernière forme étant probablement la plus ancienne. La transition de la voyelle a en o (w) et d se répète dans les langues Indo- Européennes, comme le tableau suivant le démontre. (1) Re As ÁL Pl, Khanghi, Diet. Imp. EES KU HE Ht, wu. 6d ie zh de Wo zo. (4) Zbid. EN Ane, chinois mak mok mik 5 BR Sanscrit mak-shîka. | mac-aka. Zend makh-shi (!). Anglo-Saxon _micge. ih Anglais midge. Anc. Allemand mucec-a Allemand ‘Mücke. | Hollandais mug. | Latin musca. — | Lithuanien __musse. it Bohémien maucha. Le miel d’abeille et, par trope, l'adjectif doux, se nomment en Ban madha Ce mot bi-syllabique présuppose une racine mad/, perdue en signification COr— respondante. Cette racine est conservée encore dans le Chinois, où miel et dona se nomment mit 3, caractère prononcé primitivement wat, comme dans dialecte de Canton. Au madhu sanserit, dérivé de la racine echinoise mat (miel et doux) sont alliés le grec ueöv (vin sucré), l'ancien germain med-u et mit- 0 lane. slavon med-o, le slavon épiscopal med-ú, le lithuanien wed-us (miel), ef langlo-saxon med-u et med-o (vin épicé). Nous noterons encore qu'en Chinois Eeten se nomme EN pn mih=fung, litt: miel-abeille (Anglicé Aoney-bee), comme elle s'appelle en sanscrit q madhu-kara, madhu-krit, yiui fait (krit) le miel (madh-u).” La racine du mot sanerit kánda, „la tige d'une plante d'un noeud à autre”, , nn « . \ E hi est également perdue. Nous croyons la retrouver dans le Chinois où un roseau, ou une canne de bambou, se nomme ae hán, caractère composé de la clef bambou et du phonétique kán; une tige de riz se nomme également Zán Af caractère composé de la elef des céréales et du phon. Aáx; une canne En bois pour se promener ou se dêfendre se nomme aussi hán ÂF caractère compo de la clef du bois et du phon. kán. A ces mots se rattachent le grec káv-va (roseaux) gov-oy (une canne droite pour mesurer, etc), le latin cam-nd (roseaux) et can-on (canne de mesure), le francais canne et l'anglais cane. E Les premiers vases pour boire en Chine étant probablement faits dun noeud (1) Bohlen, ling. Z., p. 24, Da ou d'une section de canne de bambou, on les nommait également Aáx WT GE caractère composé de la clef des vases et du phon. Aás. Nous eroyons pouvoir rattacher à ce mot le Hollandais Kaz, l'Allemand Zaune, le Danois hande, le Norvégien et Suédois hanna, et l'Anglais can, mots qui signifient tous une espèce de vase. Le grec xevvofis, le latin cannabis, lance. germ. Aanaf, l'anglo-saxon Aaenep (ehanvre) dérivent selon les Imdianistes du sanscrit gana, espèce de chanvre, nommée Sau par les Anglais. La racine gan de ce mot ne se retrouve plus dans le sanscrit, mais on la trouve dans le mot chinois kien De espèce de chanvre. Ce caractère se prononcait primitivement ár, prononciation qu’il a conservée dans les dialectes de Canton et d'Emoui. Il est composé de la clef des plantes et du phon. Adz qui signifie Zueurieuw — „la plante luxurieuse” — désig— nation excellente pour le chanvre. Cette plante est mentionnée dans le u yuel-tchun-tsiu, le plus ancien des ouvrages historiques contemporains de la Chine, et qui traite de l'histoire des petits états Ww et Yweh depuis le 12° jus- qu'au 5° siècle avant notre ère (?). On lit dans cet ouvrage qu'un certain Kan- lsiang et sa femme, s'étant précipités dans la fournaise en forgeant des épées, la postérité n'osait plus forger des épées sans s’envelopper la tête et les reins de bandages de chanvre (cannabis sativa) et sans se revêtir d'un habit de Saz (kien) — C.-à-d., en habit de deuil (3). Notre racine kán se retrouve encore dans le russe kon—apli, khon-opel et le polonais kon-op. On s'est beaucoup disputé en Angleterre sur la dérivation du mot sanscrit tan, yrésonner” (d'où tonnerre) de la 1” tau, tendre un arc”, et on s'est de mandé si les anciens Aryas avaient déjà fait tant de progrès dans la physique que de connaître Yexpansion de lélectricité, Mais l'explication est beaucoup plus simple. En lâchant la corde tendue d'un arc, cette corde vibre avec un bruit plus ou moins fort, bruit qu'on peut comparer au son tann-n-n-n-n-n bien vibré. Ce même son peut servir encore à exprimer le roulement du tonnerre; et effectivement, en Chinois, tous ces sons sont rendus par le mot et caractère lán HE. Ce caractère, composé de la clef des arcs et du phon. (úw, signifie 1) Er Fl | HT si Jl WÚ, Khanghi, Dict. Imp. (2) Wylie, Notes on Chinese literature, p. 32. FMG RK BEA va JE Th. Ge U jl AE ZEI. IG BS, Vide RE AE IK. en „tendre un arc” puis, comme signification dérivée: jun instrument de musique ou guitare à cinq cordes”, (1) „éclater comme des fusées” (?), et enfin „roulement du tonnerre” SE B lui tn, expression conservée dans le dialecte d'Emoui. Au lieu du phon. BH #4, on emploie aussi le phon. tien 1&, uniùla clef de la terre; comme dans la phrase #5 LATEN TEN 5 FI EN HE lui Pien Pien hìl yü ming ming, „Le tonnerre tonne! la pluie est obscurgissante!” (3) L'ancien son de ce caractère était probablement tiu (comme dans le dialecte de Canton) ou tan (£). bi Le sanscrit fan (tendre un arc, résonner), le latin ton-are (résonner), ton—ibru (tonnerre), lanc. germain don-ar, langlo-saxon tAun-or, Vallemand tör-en (ré- sonner), donner (tonnerre), etc, dérivent done très plausiblement du Chinois DE tn, signifiant: 1. Tendre un arc; 2. Le résonneur (guitare); 3. Tonner, $ 6. Quelque fois des mots ont été éliminés du sanscrit par suite de la civilisation eroissante, après la séparation des races. On cherche par exemple, en vain dans le vocabulaire sanscrit le mot correspondant à notre mot moulin, commun à tous les peuples Indo-Européens. La dérivation du sanscrit meid (eonterere, comminuere), proposée par Kuhn, (°) Pott, (©) et autres, n'est point soute— nable. Aussi Lottner (7) tient ces mots européens pour indigènes et non dé- rivés du sanscrit. | Nous savons par les recherches géologiques que le moulin circulaire, tourné par un manche horizontal ne date, en Europe, que depuis Fépoque de bronze; C'est le pistrinum des romains (8). Le moulin de pierre plat, sur lequel on broyait le blé en frottant dessus avee une autre pierre mi-convexe, date de Fépoque de la pierre polie en Europe. On s'en sert encore dans l'Afrique cen— trale chez les Mangajas, les Makalolos, les Landines et autres peuples (%). Ce (1) La guitare de ancien empereur Ohun (avant. J. C. 2285) était nommée'tân, Di EEN En SA rd XE, Vide Khanghi, Dict. Imp. (2) Williams, Tonie Diet. of the Canton-Dialect. Gide FE BR Ju HK, opud Khanghi, Diet, Imp, (4) Voyez plus loin, $ 21 sous la racine Zn. (5) Zur ältesten Geschichte der Indo-germ, Völker, p. 16. (6) Etymologische Forschungen, II, 220. (7) Zeitschrift für vergl. Sprachf., VII, 22. (8) Figuier, PHomme primitif, p. 417. 2d. Edit. De la yv sanser. pish, „moudre, piler.” (9) Zhid., p. 252. | | en moulin, ainsi que le verbe moudre, se nomment en Chinois EE mo, carac- têre composé de la clef des pierres, et de lélément phonétiqgue ma. On disait done en: Chinois _ #0 ou ma Nous trouvons maintenant en: Gothique ma-lan Celtique ma-lin Anc. Norske (frotter, broyer) mä (temps parfait) ma-tha Lithuanien ma-lunas me-lu, ma-lti Slavon m-la m-ljeti Ane. Germ. mt là Irlandais mei-le Gallois me-lin Bohémien m-lyn Latin _mo la mo-lo- Grec uv-Ân uv-Âho Allemand mih-le mah-len Hollandais mo-len ma-len Francais moulin mou-dre Il nous semble donc que les races qui ont peuplé ’'Europe ont tous conservé le- nom du moulin primitif, tandis qu’il a été perdu en Sanscrit, et a été remplacé par d'autres termes usités pour désigner le moulin tournant. L'action de frotter un morceau de silex sur une pierre plate pour l'aigui- ser étant la même que celle employée pour écraser, par frottement, le blé sur une pierre, cette action fut nommée /i-m0 JB JE ; le caractère mo étant le même que celui qui sert à désigner le moulin primitif, et qu'on pronongait mo ou ma. De là, en latin, le substantif M-ma et les verbes Zi-mo et po-/Z-re, que nous ne pouvons faire dêriver avec Benfey du mot sanserit /, signifiant wisceum, soluble. Une pierre ou une roche, ainsi que la racine verbale „glaner des épis de blé” sont nommées en sanscrit cila. M. Benfey croit le mot ei/a (roche) pro- bablement dérivé de la racine go (pointu, aigu) + /a. La langue chinoise possède un composé pareil dans le caractère HA lah, composé de la clef des pierres (chih) et de laugment % Fl} „aigu, pointu.” a zege Ce caractère composé se prononcait primitivement Jap, comme dans les dialectes — de Canton et d'Emoui. Nous ramenons à cette racine le mot latin Jap-1s, „une pierre”, sur la racine duquel les savants ne sont pas encore d'accord; car _ Yétymologie de Benfey, du sanscrit grdvan (1) june roche”, par une forme grec- que sdaras = haas, nous paraît trop hazardée, et M. Pott (?) semble la con- damner. | Un fait remarguable c'est que, tandis que le nom de Zétalon dans les lan- gues Indo-Européennes dérive directement du Sanscrit, comme: (Zend) acpa, (Perse) asp, (Arménien) asb, (Lithuanien) aszwòà, (Latin) eguus, (Grec) önzos, (Aeolien) ixtos ikkos, (gallois) epos, (goth.) ailwus, (anc. Allemand) ew, du Sanserit agva (la bête rapide); et comme (l'anc. germ.) Aros, (A. S.) hors, (Allemand) Ross, (Anglais) horse, du Sanserit Aresh (hennir) —— le nom de la jument: Mölre, mare, maer, ete., ne puisse dériver d’aucune L” sanscrite, (%) mais dérive directement du Chinois. , Dans cette langue le nom générique du cheval est ma B, et celui de la jument également ma HB (*. En dialecte d'Emoui le cheval se nomme &éou bäë, Au Japon il se nomme w-wma; dans les isles Lieou-kieou ou Lou-tehou, wa. Dans la langue mongole le suffixe ri est ajouté à la racine ma, et le cheval y est nommêé mori, d'où dérivent certainement l'anglo-saxon mear, lane. allem. me= rihd, marah, anc. kelte marca, le bas-breton march, le gael. marc, le Oe merga, Pallemand Mühre, Yanglais mare, le hollandais merrie, etc. k Ï Nous ramenons à cette racine ma le mot ma 5 EAU, caractère composé _ de la clef de l'eau et de ma, „cheval’; caractère exprimant le mouvement des vagues ressemblant à une troupe de chevaux en course. | Nous croyons retrouver cette ‚ dans le latin mare, slav. wore, lith. muros, goth. | mareì, irl. muir, anc. germ. mer (mer). Ges mots se seraient formés exactement comme nos mots indo-germaniques pour le cheval, dérivés de la LV chinoise ma par intervention du su{fixe tatare 75. M. Pott () ne trouve point dev sanserite pour ces mots, et Curtius (6) rejette la dérivation du sanscrit vári (eau) faite (1) Sanscrit-Engl. Dict, p. 279. (2) Zeitschrift VI, 120. (8) La dérivation du skt. mrij (ci-dessus p. 8) est tout-à-fait insoutenable. M. Pott (Etym. Forsch. I, 116) ne se décide point pour elle. (4) De Zn „femelle” et B, „echeval.” (5) Etym. Forsch. IL, 113. (6) Zeitschrift 1, 88. par Bopp, puisque dans tous les mots Européens linitiale est m et non v. Mais sa propre étymologie de la 1” mei (mourir) ne nous paraît pas plus heureuse, car la mer est plutôt une masse d'eau vivante, turbulente, gue morte. Les grecs, p. e, nommaient la mer 9dlwoou (& ragdoow, Hodoow) „lagitée, la turbulente.” Chez les Chinois Yocean se nomme yang an hieroglyphe composé de la clef de Peau et de moulon, caractère basé sur le même principe que celui de Ld ma. Nous ne disons point chevaucher en parlant de la mer; mais le marin fran- gais dit, comme le Chinois, „la mer moutonne”, quand elle commence à s’agiter et à blanchir. (1) L'étymologie du nom du renard dans les langues Indo-Européennes: ghdmms, vulpes, Fuchs, a désespéré tous les savants. L’étymologie la plus ordi- naire, celle du sanserit Zopáha ou lopdpaka (ehacal), Utt.: „qui mange la charog- ne”, est absolument absurde, puisque, comme le professeur Schmidt-Göbel la déjà remarqué, (?) le renard ne mange JAMAIS la charogne. Pott (3) fait dériver vulpes du préfixe vi (dis) et de 1’ Zup (scindere) = le déchireur,” „le brigand.” Grimm fait dêriver Pwchs de Yanc. Norske fur (coma) = „le velu.” Mais Pott reconnaît lui-même linsuffisance de ces étymologies, en disant que ces mots _prouvent à la fois {rop et trop peu; trop: puisque les désignations de brigand et de velu peuvent s’appliquer à une foule d'autres animaux sauvages; érop peu: puisque le renard possède d'autres qualités distinctives qui ne sont point exprimées par ccs qualifieations. En Chinois le renard se nomme /u/ IN (£) caractère composé de la clef des animaux et de fuh, „se fourrer, ramper” (anglais „to erouch”); soit „la bête rampante”, désignation excellente pour le renard qui ne s’avance qu'en rampant et en se cachant. L’ancienne prononciation de ce caractère était pu/ (®) A Emoui ce caractère se prononce hok et pok, à Canton uk. Or de ce mot dérivent très plausiblement le goth. fuuhó, allemand Fweh-s, 'anglais for, le lith. lape (diminutif Za-puk-as), le gree dho-znë, le latin vulpes (diminutif vul-pek-ula.). _ Förstemann est le seul qui ait entrevu la véritable composition du mot grec, en séparant dlmanE en d/domar (vôder) et le suffixe zek ( = chin. puh), et en y assimilant (1) Diet, de L’Academie. (2) Zeitschrift IV, 261. (3) Etym. Forsch., II, 149. (é) EI IN Ú, Khanghi, Dict, Imp. (5) IE Je yJ, Khanghi, Dict. Imp. BEN Yancien germain fauhó. (D) Lvétymologie du S, vrkas, ple déchireur ‚» est auss; fautive. M. Schleicher (?) dit qu’il n'y-a aucun doute que vulpes ne soit un vé- ritable mot latin, et que, comme tel, il ne peut dériver de verha, puisqwen latin, la gutturale reste, et ne se change point en labiale. Le mot, s’il fût dérivé du S,, devrait affecter alors la forme woleus, vuleus, ou voreus, vureus. Il est curieux d'observer, dit M. Lottner (9), qu'il n’y-ait absolument qu'un seul nom d’arbre identique dans le Sanscrit et les langues Indo-Européennes: celui du bowleau, nommeé en S. blúrja, ane. germ. biricha, lith. berzas, slav. bereza, angl. Birch; car les autres noms d'arbre ont tous changé de signification. LeS. drd (arbre) est devenu en grec doüs (chêne), en cambrien derw; le S. vétasa (arundo) est devenu en anc. germ. wida (pré), en gree izéa, en latin viter (etc.) Pour le sapin p. e, la v/ sanscrite fait tout-à-fait défaut, quoique cette soit la même dans toutes les autres langues indogermanigues, comme en: Gree ze úw (sapin), zet kor (bois de Sapin), zirvs (sapin), zuroûs (riche en sapins). 1 Latin pónus (sapin), picea (sapin rêsineux), pir (poix). Anc. Germ. fiu/ta (sapìin), Allemand ichte. Lithuan. puszis (sapin), puseynas (bois de sapin), pikis (poix). „Il est eurieux”, dit M. Curtius (*), „que la voyelle dans ces noms varie tant, car meúsn, fiuhta, puszis, fònt supposer une vacine puk; tandis que ziooa = aixje, présupposent une ‚ pik, d'où dérivent aussi pf-nus = pienus et pik. ® Murtc est rapporté par M. Pott à zur-rvs = mukrus.” Nous avons done pour le nom de cet arbre deux racines: puk et pik; or ces deux racines se retrouvent dans le nom chinois pour le Sapin. Dans cette langue le nom générique pour les conifères est AÄN HH swag-peh, et le sapin est géné- ralement désigné par ce composé. Le premier caractère est d'une signification ® très vague, car il est composé de la clef des arbres (Ax) et de Aung (AA) Í „commun, général.” Selon le dictionnaire impérial de Khanghi on lui a donné ® ce nom générigue puisque le Sung et le Peh sont les plus grands parmi les SW arbres, et qu’ils sont très communs (°). Le second caractère est composé de la clef des arbres Ar et de l'élément phon. et significatif pek B, „blanc.” (1) Zeitschrift I, 498, (2) Beiträge für Vergl. Sprachf. auf dem Gebiete der Arischen, Celtischen und Slavischen Sprachen, I, 6, note. (8) Zeitschrift. VII, 23. (4) Griech. Etymologie, 1, 133. OZ MAER P WEA Gre en Les lexicographes chinois expliquent, selon leur manière, ce nom par la liaison entre arbre Pek, qui est classó parmi les arbres du principe sombre, et Poccident, la région sombre, à laquelle répond la couleur blanche (1); mais la signification de ce nom est bien plus naturelle et lui vient de la couleur blanche du sapin. Le Pel a dû désigner primitivement le sapin blanc (Abies pectinata), comme le sapin rouge (P. densiflora) est nommé en Chinois Dr JA tchih-sung (P. rubra) et le P, Massoniana eN LN hel=sung (le pin noir). Le Peh désigne maintenant plus spécialement les cèdres, cypresses, et ge névriers, comme Jm # pien-peh (Cypressus thyoides), F& A Aui-peh (Ju- niperus chinensis); mais on emploie aussì pour désigner cette essence le caractère SUNY) , comme FE HA Uw-sung (Juniperus rigida). L'arbre peh dêsignait done en général les sapins ou autres conifères, Ce caractère ÂH peh a pour phonéêtique le caractère Ei peh, qui se pro- noncait, avant que le % final fut adouci en A, pik, comme dans l'ancien dialecte d'Emoui. Il se prononce pak dans le dialecte de Canton, et nous savons par quelques vers anciens qu'il se pronongait aussì pok (°). Voilà done trouvées nos deux racines puk (= pak, pok) et pik des noms Indo-Européens de l'arbre que nous nommons sapin. Nous eroyons, qu’avec de pareilles preuves détaillées, il est impossible de ne pas admettre élément chinois dans les langues Européennes, sans intermédiaire du Sanscrit. Le nom doit déjà avoir été introduit en Europe avant immigration Aryenne, puisque nous en trouvons encore la racine dans le finnois petöjä (P. sylvestris), le kelte pades (pin) et PEsthn. peddägas (sapin). (1) Khanghi, Dict. Imp. s. v. @» HA A h 4 U B WH, wa CHAPITRE SECOND. RACINES SINO-ARYENNES, 87. Nous allons donner maintenant dans ce chapitre plusieurs exemples pour démontrer que l'ancien Chinois et le Sanscrit ont puisé à la même source. Un des exemples les plus curieux et complets à l'appui de notre supposi- B tion énoncée ci-dessus, nous est donné dans la racine hak ou kok. Cette racin écrite Des De ou ee signifie: „coque de fruits, d'oeufs, d'insectes, chrysal le ks cocon; écaille de mollusques et de reptiles; arbre creux.” Ajoutée à la clef d cornes, elle forme le caractère EN hoh, qui signifie un carguoîs (*). Lane prononciation de ces caractères était, selon leur phonétique, kok, alteration son plus ancien Ahak, conservé dans le dialecte d'Emoui. _ de En Sanscrit le mot koga a exactement toutes les mêmes significations les caractères et mots chinois Aho et hoh (hoh), c-ù-d. „étui, gaïne, coquill oeuf, cocon, creux d'une corne” (vishâna-kosha) GE Le ver-à-soie est nommé en Sanserit hosha-hdra, ou koga-hdra, qui fait le cocon Il est done inadmissible que ces deux mots n'aient pas une T/ ‘commun car sans cela, les signification variées qu’ils ont ne pourraient jamais être absolument identiques dans les deux langues. Nous retrouvons encore notre Y chinoise kok dans le Frangais coquê sc cocon, le Hollandais Koker (étui), pijl-hoker (carquois), VAllemand köch-er (car— quois), etc. Un exemple pareil nous est offert dans la racine pa, pu ou po, sigmifiant en Chinois, en Sanscrit et les langues Indo-Buropéennes boire, protéger, uourrin, ete., Nous donnons, pour plus de clarté, cette synonymie en forme tabel- laire, (1) ii Ei EL Pr U JD RE EL Khanghi Dict, tan (2) Benfey, S, E. Dict., p. 221. Een Boire, avaler, gai de vin, joyeux. Chinois Ei pu Canton, Emoui po Sanserit (boire, avaler, jouir, ivre) pa Latin (boire) po-tare, bì-do Grec nivo, n0W, n0-TÓS, TW-uet Nourrir, protéger, garder, préserver. Chinois AR © pao Canton, Emoui po Nourrir un enfant. Chinois EE (2) pu _ Canton po Emoui po Fourrage pour bestiaux. Chinois En (3) pu Emoui po Sanskrit (garder, protéger, préserver) , pâ (©) Grec (manger) ma Topor, (nourrir) go-okw, de lanc, zo-oko, maw, (fourrage) Bo-oxi. Goth. (nourrir) fo-djan. Angel. Sax. RL fo-da. Latin (paître) pa-seo. (pâturage) pa-bulum. Allemand (fourrage) Jutter. Hollandais (nourrir) voe-den. (fourrage) voe-der. Anglais foo-d, fee-d, fo-dder. Francais pá-turage, pd-ture, pá-turer. (1) L’anc. caractère 185 était composé de if homme et en cowver, et se pronongait pu, (2) Le phon. F5 se pronongait, il-y-a 4000 ans, puk. (Edkins, Notes & Queries on China & Japan, 1, 87). L’ancien son puk se retrouve dans le S. push (= puk) „nourrir.” (3) Lane, pron. tait encore pok, comme il paraít par le c. PS, prononeé pok (Canton et Emoui pok). Comp. $ 16. (4) Le lien entre pa (boire) et pd (protéger), dit M. Benfey (Dict. S, A. p. 537) est formé par la signification nourrir. Et Pli Iei done encore il est impossible que le hazard ait donné à cette même À pd, po ou pu tant de significations différentes, identiques dans toutes c ces slnaeEes et il faut done nécessairement admettre leur parenté. NE Un troisième exemple se trouve dans la 1” yu. Le verbe aider, assister se dit en Chinois yu 4/4 , caractère composé d'une personne ({) au côté droit (A) de quelqu’un. Il se prononce óv à Emoui et gau à Canton. ie cette racine se rattachent le S. gw, jaïider, assister”, le latin jw-vo (t) et anglo-saxon _ geo-can, geo-ce. Les jeunes gens étant naturellement désignés pour wider les vieillards, un jeune homme se nomme en Chinois également 4 yu, mot qui séerit %jj, caractère composé de petit et force. Il se prononce iu à Emoui et yau ER Canton. En S. un jeune homme est nommé yu-van et yau-vana , auxquels mots. se rattachent le latin ju-venis, jw-nior, ete., et Anglo-Saxon ong vr geor A geo-gudh. 5 . 5 £ AE 7 , é 8 La double signification d'une même Lest encore conservée dans le mot lih, qui signifie „pleuvoir” et „dégoutter”. Dans la première signification le mot lih est rendu par le caractêre Ee (2), et dans la seconde par WE- L’ancienne prononciation de ces caractères était Zh, prononciation qu’ils ont conservée dans, les dialectes de Canton et d’Emoui. Cette racine se retrouve dans le Sanscrit (pleuvoir, dégoutter) rish, Goth. (pluie) rigen. j Anglo-Saxon, Alen Hollandais reg-en. Allemand, Hollandais (faire de l'eau) leck-en, lekk-en. Anglais 5) (raig + (e) n) = rain, leak Latin (arroser, irriger) rig-are. Anc. Norske (dégoutter) léh-a. $ 8. Dans les noms d'animaux nous trouvons des ressemblances plus décidées en— core. Le Zoeuf se nomme en Chinois ui% 2E. et la vache £ú bs en dialecte d'Emoui le % s'adoucit en g et le boeuf s'y nomme g{; tandis qu'en dialecte de Canton le # s'adoucit en au, et le boeuf s'y nomme ngau. Cette racine se zeta dans toutes les langues Aryennes, et aussi dans quelques autres ha comme le tableau suivant le démontre. "iff (1) Selon Bopp (Gl. Sktm), juvare signifie au propre „se adjungere alicui”, exactement comme le chinois yu. 8 ir (2) EE kb, RE] AR TE Wi, vLik-lik est une pluie incessante”’, Khanghi, Dict. Jar rt Bonur Vacuum Chinois 2 niû Ib kû. Canton - ngau Emoui gû. Sanscrit gû, go (). (vache-de-lait) dhetz Pehlevi gao Persan ghao Bhotiya (Thibet) pa-go. Anc. Germ. kô. Angl. Sax. cû. Allemand kuh, Hollandais koe. Anglais COW Lett. gÔw-s Egyptien kau Afghanistan. _ gaal kuak Les Indianistes font dêriver le grece fBoüs et latin Zos de cette même racine go; mais il nous semble plus rationnel de les faire dériver directement du verbe __chinois mao FR. jbeugler”; caractère composé de la clef des boeufs 2 et du phonétique onomatopique Jy mao. BEUGLER. | Chinois mao. Á Re Emoui bo. Grec (hurler) Bodo. (boeuf) Boùs. ; Latin-(hurler) boo. ä (boeuf) ho-s, bo=vis. Frangais (hurler). beu-gler. (taureau) (bo-vis) — Lo-euf. Cette v/ s'est même propagée dans les langues polynêsiennes comme eu: Malais (bufle) kar-Aau. Ile Nias (Sumatra) ra-bau. ramde” (boeuf) lom-bau, Javanais lem-bou. SE Z (1) Le sacrifice d'un taureau se nomme en S, go-medha, „le sacrifice (medha) du boeuf (go).” Ee en . 4 f h à Quant au nom du cen dans les langues Aryennes, il es emprunté au Chinois, soit directement, soit indireetement du sa n'y-a aucune nécessité de faire dériver, avec M. Benfey, d'une (s'enfler, enflé, gros, etc.) Il se nomme en : An Chinois | kh khiuen Cantonnais hün Emoui î 8 khien Anc. pron. khon Sanscrit i ‘ gvan. — Grec koor Kuvde Latin | can-is k Goth. hun-ds (&)_ 8 Allemand hun-d, Aiün-dinn Angl. Saxon hun-à Anglais houn-d Hollandais | hon-d BE Irlandais eu de cun he: (gen) con, cuin He Lithuanien | szu _ (gen) szun-s, ssun-s, Slavon Ao e | kon’ Br Bohémien _kûú 4 Polonais koú hie Francais chien (2) _ Dans le nom de Joie, les deux racines chinoises qui servent à Voie sauvage A gen de Doie domestigue #5 ngo (2); ont passé dans Aryennes, comme le tableau suivant le démontre. Orr SAUVAGE Orr pomnsrrqur Chinois _-— KB yen A5 ieode Canton neân _ngô Emoui | IN rÔ gân 5 Ane. pron. f (1) Le d est inorganique comme dans E bas-allemand mon-d (bouche) RE oe Pott, Etym. Forsch., II, 197. | (2) Altévation de Z en c4 comme dans carus = cher. (3) Zòtt: mon FK) oiseau ( B) C-à-d, Poiseau domestique par excellence. A Thibétain ngang=ba Sanscrit haMm-sa Malais gang-sa Anc. Germ. han-s, gan-s Bas-Allemand (2) g0-s, gäu-s Anglo-Saxon gan-dra gó-s Anglais gan-der goo-se, go-sling Irlandais gan-ra Allemand gan-s Hollandais gan-s (mâle) gen-t Latin an-ser Grec Hiv, Hijv-05 (de pov-vo) Cyane, Chinois ga huh Anc. pron. kok Emoui kok Canton kuk Sanscrit (anas casarca) kok-a (?) Grec Lu-vo5 „Latin (emprunté) eyg-nus Persan cúc-ah Slee Le célèbre philologue A, F. Pott nous dit, dans un article très savant sur les preuves d'affinité de langage (3), „que la raison de la ressemblance entre deux langues peut tirer son origine de deux rapports: en premier lieu par suite d'unité de race antérieure, et, en second lieu, par communication, soit dans la forme extérieure d'une adoption machinale, soit par un procédé d'assimilation intime, par suite d'un mélange des peuples. „Or, dit il, on wemprunte presque Jamais rien que des suBsTANTIFs, très rarement des VERBES, eb plus rarement encore, ou point-du-tout, des mots abstraits comme les ProNoMs, les particules, les nom- bres, etc. D'ailleurs, là aù lemprunt n'est pas sporadique (comme p. e. Zé (1) Woeste, Zeitschrift VI, 435. (2) Voyez Pictet, dans la Zeitschrift IV, 127, pour cette étymologie. r. sanscrite Zvan, kun (sonare) est fausse. (3) Max Müller und die Kennzeichen der Sprachver wandtschaft. Zeitschr, der Deutschen Mor- genl. Gesellschaft, 1855, Vol. IX, p. 427 et s. Celle de Benfey, de la == du Chinois, Orcan (ouragan) du Caraïbe), mais a eu lieu en « tion de mots étrangers atteindra, selon les circonstances, R comme celles de choses conerêtes: p. e. objets naturels ou tec chandises); ou celles d'idées abstraites: p. e. termes de reli de l'art” noms fait preuve d'une wuité de race amtérieure. Nous sommes pe cord avec M. Pott, et les exemples que nous allons donner veront alors unité de race anterieure des Chinois et des Ary par les mots abstraits qui, selon M., Pott, ne sont presque jar les pronoms. > sg Jr bj swdMor Chinois Fk : wo Ee wu Emoui ngo goa Kia-ying-tcheou ngai. Canton ngo ng Ane Son. Ee ga go Magar (Nepal) ngou ngoï. Thibétain - nga ngo-s Sanscrit _as-mad. Latin ego, me, nos Grec êyo, ewoù, wo, vòj Goth. ik, mis, veis, unsis Angl. Saxon ie, mö, vit, unc. Tu lor Chinois Mr 2 La | Canton Anc. pron. À Emoui dzu, lu ‚Sanscrit gud-sma les bases des cas sont ta, bu Latin bte RE Grec on a Dorien zu, Ee à Goth. thu, ju-s. Angl. Sax. thu, eow. _ Anglais you. 4 Hollandais jij Yai) jou (yau) u W é EE nt et VE Ln. Chinois NE) B. gl tha (?) Sanscrit nn md: ta, tad (#. Grec, anc. nom. de où ’L, é * Ö, d 1d. Goth. i-s, d-ta sa, so, tha, ta. Anc. Germ. 1-2. Angl. Saxon se, seo, thae-t. Anglais he that. Hollandais hij, hie dat. Latin ú-S, e-a, 1-d te, ta, tud, dans is-te, etc. Nous posons le parallèle entre ces pronoms chinois et aryens de la pre- mière personne, puisque les pronoms de la, seconde et troisième personne sont indubitablement identiques. Mais la liaison n'est pas encore claire. | Dans toutes les langues Indo-germaniques le nominatif sing. de la lre per— sonne pronomiunale est d'une autre racine que les cas obligues. Le nom. sing. dl. pr. p. en S. esb aham. Le m est une simple terminaison, comme dans tva-m (tu). Bopp pense que la syllabe Aa dans aam est la particule aphone ha (vêdigue Ad, gha, gld) incorporée avec la racine a; cette particule aimant à s'attacher aux pronoms, de même qu'en Grec la particule alliëe ye, (dor. aeol.) vas et qwon retrouve dans Aa ho hi du latin kie, haec, hoc, (Bopp, Grammaire comp. $ 3265. _ La racine des autres cas obliques singuliers est mwa(gree wo, où, moi); dans lablatif elle prend la forme mat (pluriel as-mát, as-mad), latin me(d). (Ibid. $$ 326 et 340). Le caractère zi yu se prononce à Canton #, à Emoui 4. L’ancien son était o. C'est peut-être l'altération de la base pronominale « qu'on retrouve dans le aham skt. L'ancien c. pour Fk ngo était Zi ‚ &. composé de la clef de Zance et du phon. mat (défendre) „qui se défend avec la lance”. C'est probablement la racine mat, dans les formes mat, mad sanserites. Le phon. mat étant remplacé plus tard par la clef (1) Le e. est composé de homme et de main tenant un bäton de commandement (HF Á 56 J Pe B HW, 7ide BE 7) = „le Chef, le conducteur” (2) Le caractère est composé de Á, homme et de W, (ya), gui est = „c'est Yhomme”, „c'est lui’’, (eecee homo). (3) id est Vaccusatif neutre de la base pronominale (4) Excepté le nom. sing. masc. et fem., la base du m. et n. et de la plupart des dérivés est ta, du f. 4d; le nom. sing est sas, f. sá (Benfey, Skt. Engl. Dict, p. 349). de main Tk, „qui tient la lance”, le ce. se pronongait ha ou ga(del'élément Je ha, lance). Pendant le 6ïme siècle de notre ère ce c. se promoncgait encore nya. (Edkins, Mandarin Grammar p. 67). Ce mot est devenu peut-être le vedique gla, ghd, particule pronominale, qui s’incorporait avec la base pronominale « dans alam. En admettant avec Sleicher (Beiträge zur Vergl. Sprachf. etc, IL, 5) que les — langues à flexion ont dû nécessairement avoir parcouru d’abord les formes ag— glutinatives et monosyllabiques, et qu'on peut donc se former une image de ces langues en les refradwisant dans leurs formes agglutinatives et monosyllabiques, nous pouvons nous figurer que les Proto-aryas ont joint les deux bases pronomi— nales o et ka, en oka, pendant Yépoque agglutinative. Pendant l'époque des Î | flexions ce mot agglutinatif serait devenu aha (latin ego, etc.); et autre base & pronominale mat IA) aurait servi alors pour exprimer les cas obliques. Le c. pronom. yu (Ax), qui est le plus ancien, et qui se trouve déjà dans le Chou-King, signifie au propre june femme.” On Vécrit généralement avec Paugment de l'eau Pf (!. Il semble naturel que Y'homme, après sêtre nommé lui-même „le défenseur”, ou „la lance”, nommat la secónde personne d'après le — nom de sa compagne de l'autre sexe: la femme. La troisième est tha ou 1, „c'est Yhomme, c'est l'autre” (ta); c'est le Chef, le Gouverneur (%). Il nous semble que ces trois termes jettent une grande clarté sur la signification primitive, et encore très obscure, des trois racines pronominales. Qur? Que? Quer? Pourquor? Chinois Ám hô. Anc. pron. (phon. HJ) kâ, kô (”). Sanscrit [kim] ka. (3) Grec | Ho, Tro, p. €: Ki, mú, TOA ete. Latin quis, qui, el Goth. hvas. Angl. Sax. hva. D RR A Ar ME RK, Kane Dr (2) Edkins, Mandarin Grammar, p. 67 & 85. (3) Excepté pour le nom. et ace. neutr., la base du masc. et n. et de la plupart des dérivés Ee est Za, f. ká, Pronom. interrog. subst. et adj. IL. qui, quel? II. pourguoi 2 Exemples. Chinois (quelle heure?) Áa IE hô chi? (ane. pron.) (t) kâ zhi? Sanscrit karhi? Chinois: KR el ke zie EN an EM EE A Hit Ji T° A Tien tehìi wi sang sz wen ia Kwangjin kì ju yu HÓ? While? Heaven! does” not? let the cause of truth®® perish * Eea ethespeople® 10 of Kwane do toll me tn). Sanscrit: KE! mama? dhanvino® nyef? WHAT! [may the other] archers® [beable] to do against * me 2? (8). On voit que non seulement le mot gue (anc. chinois ka, ho, Sanscrit ka, he) est identique dans les deux langues, mais la construction des deux phrases offre des analogies remarguables. ROD VERBES. Quant aux verles, on n’a, pour ainsi dire, que l'embarras du choix. Nous m'en donnerons ici que quelques uns des plus marquants. CurrE AU FOUR, OU AU SOLEIL. Chinois ki EA pib, poh. Anc. pron. (f) bak, pak, bak, bok. Canton, Emoui pik (®) pok. Sanskrit __ (anc. forme) É pak, pach. (cuit) bhal-tas. Perse pukh-ten, Ouhh-ten. (1) Edkins, Notes & Queries on China and Japan, Vol. II, p. 87. (2) Confucius (Legge, Chinese Classics, I, 82]. (3) Kumàâras 3,10. (4) Le 1. ec. est composé de feu et phon. 5 pok; le 2, de soleil et phon. EN bok (Voyez. Edkins dans Notes & Queries on China & Japan, II, 86). En dialecte d’Emoui le caractère Di «pièce de toile” (de toile et du même phon. 5) se prononce encore aujourd’hui pak, ce qui est la ___pron. primitive de ce phonétique. (5) ki Zi El, pik bîn pao, „cuire du pain” Anc. Germ. bach-an. Angel. Sax. bac-an. i | Latin coq-uere pour pog-uere. | Grece póy-o, Hento | Allemand. bach:en. | Hollandais bahh-en. # (chauffer au soleil) bah-eren, Anglais eld bake. Tuan. Chinois De A chah. , atnannn Canton chat. _Emoui et anc. pron. sat. Sanscrit cath, cat, satt, sath. BAttRm FRAPPER. Chinois Anc. pron. (B IJ bat Canton Emoui Sanscrit Grec Latin mod. Espagnol Portu gais Valache Francais # (dompter) Anglais (abattre) Chinois Canton Emoui Ane. pron. (1) Ce caractère a recù aussi la signification de „faire une frappe d'une inseripti zvnmów a la même signification. ss mah EN B) _tah, tap, maen ta bat | tap, thap badh (blesser) _tup. rvz-dho, vu bat-uere. bat-ir. bat-er. bat-e, batt-re tap-er. mat-er. batt-er tap. CourPER TAILLER, FENDRE, SEPARER. ar EP Zij Hr kieh, kha, al khiet, khe Ee ked, (2) Nous savons cela par le c. Ir, hieh [Emoui Aiet, Canton Ait, anc. son. if] _comp la clef du few et du phon, Ts „couper, feùdre”. Comp. $ 11. 3 in Sanscrit (couper) tch'id. (décider) samHteh’id. Grec azul Latin scindo, caedo. Goth. skaid-an. Angl. Sax. Anc. Germ. Couvmir, sceúd-an. sceit. Merrrr A COUVERT, VOILER, OMBRAGER. Chinois sE tche. Emoui tsia, djia. Ane. Son. kia (1). Sanscrit tch’a-d, tch’â-ya (2) Goth. ska-dus. Grec TKUd, OKij-vij, 0. O- TOS, Angl. Sax. scad, sca-du, sceád. Anglais shadow. Hollandais schaduw. Allemand — schatten. Chinois (ur parasol) JEE tche. Emoui tsia. Sanskrit tch’attra de tch’ad == 4c’á-ya. LAVER, ASPRRGER, AroserR, HuMECTER, DONNER DE L/EAU, NETTOYER. Chinois Anc. pron. uh, yuh. ag, og; uk, yuk. Canton ak, yuk. Emoui ak, ak, „… [se laver les mains] YX F ak teh’iu. Sanscrit (asperger) uksh (%) (1) L’ane. Son était probablement Kia, car le c. Ea (salaire), composé avec le c. teke, se prononece Aioh; or le A moderne remplace un % primitif. Comparez aussi le c. Eh. (voiture), pro- noneé Zit (kou) et tche (ts’'ia), tcho. | (2) La racine de tch’ad est, selon Pott (Etym. Forsch. IL, 243), tchd dans teh’ aya. les formes Européennes est prosthétique; la terminaison dus et du dans skadus, scadu, cte., est le __suffixe S. fw, qui sert À former des idées abstraites et des appellatifs, comme dans {us tu-s (désir), _Jivá-tu-s (vie), skil-du-s (bouclier), etc. [Thomas Clark, Comp. Grammar, p. 317.) (3) Selon Curtius (Etym. grecg. 1, 155), ufish est la forme secondaire d'une forme primaire ug. 3 Le s dans _ 34 en ig Anc. Germ; (laver) | Ee wask-an. — Angl. Sax. — wacs-an, wa Allemand, Hollandais wasschen — Anglais … wash. fe TiRER. ni he: f Chinois dien tch’ao Ee) fin Ee ik Anc. pron. (@) | dhuk, tholk dok, dik @ ï 1000 ans a. J. C. tho, thu } Chin. d'Bmoui thiu_ tik. br Sanscrit (tirer, traire) duh, dugh ‘od Goth. than. ee Angl. Sax. teóh-an, teo-n, Ge €. stg Anc. Norske Log-a. ie Hop Ane. Germ. ziuh-an, ziug, ga: ziug, zaugjan. — Latin duc-0. ak | Grec TeÜ-05 vtt | Allemand zieh-en. | ib vald iof | lécrit #1, caractère composé de la clef des ours et du phon. on de 42) (tirer). L’ancien son de ce caractère a donc encore été dok. u, tik à Canton et Emoui. De ce mot dérivent lAllemand züg-el et le H teug-el, yrênes de cheval.” MoNrRER, ORDONNER, COMMANDER, Doret. dort Chinois E dn tehise of Anc. son ge dik Sanscrit dig. <0 Gree (montrer, enseigner) deix-vuur, „ (le droit) in. à /„_ (doiet) | KP Özus=tjg. Latin (montrer) in-dic-are. 4 „_ (dire) ; __dic-are. Ä „__ (ordonner) die-tare. ON (1) Edkins, Notes & Queries on China and Japan, II, 102. « (2) Le phon. est Aj qui se prononcait primitivement dok, fok (AJ Ze 4) 2 4 prononee maintenant fchoh; mais le fch en mandarin remplace très souvent un # primiti d’Einoui nous a conservé limitiale primitive, quoique la voyelle o se soit adoucie en d en denn ED en Latin (juge) „__ (doigt) Angl. Saxon. I 4 Gothique (nuntiare , dicere) (peut-être) / (peut-être) Anc. Germ. (montrer) Allemand Ane. Germ. (peut-être) Angl. Sax. (peut-être) OBTENIR, Chinois i5 Eimoui Canton Ane. pron. Sanserit Grec Goth. Anglais Tisser Chinois ©) Canton Emoui et Ane. pron. Sanscrit Anc. Germ. Angl. Sax. Allemand Hollandais Anglais Grec Chinois EE 5 (3) (a species of bambvo) Canton Emoui et Anc. pron. ju-der. dig-itus. th-ian, tikh-an. tde-n, táe—en, taec-an. teih-an. taik=ns. zeig—Ôn. zeig-en. zit (pour zig: t/), zein-jan. tiid, tid. tih, tik. tak. dag. dagh. Òéx-opar, ÒÉy- oua, tek—an. take. FRAMER wel. wal, ui. ûy, ve. we-ban. wae-fals, we-fan. we-ben. weven. wed-Vve. : € V-PAeLVO, U-PI, (2) (reed, rush, grass for tying things) wei. wel. wal. ui. (1) De la clef des fils et du phon. HE prononcé wd FF JE Dj). (2) De la clef des plantes et du phon. ui. (3) De la clef de bambou et du phon. u, fer Sanscrit (ratan) E | d I (reed, cane) Latin SR 0 R.nGARDER == MATING 0 ze Chinois (fixer les yeux sur) Ed B ED Emoui et Anc. pron. (?) Canton Annamite (oeil) Malais (oeil) Latin (le matin) RECARDER. Chinois ZR goh BS kuh B TE luh 5 Emoui _ och kok lok Canton gok _kuk luk. Ane. Son gok kok lok Sanscrit oe Toek, nloke Lett. (regarder autour de soi) lúh-ôtees. 8 | Angl. Sax. lóc-jan. | Lithuanien _lauf-iu. Anc. Germ. luoh-ên. Allemand guch—en hueh—en — lug-en. Hollandais at Anglais | | look. „voir? dans les langues Aryennes sont contenues dans le ( caractêres exprimant cette action sont phonétigues, done trad: pareille identité me pourrait être accidentelle, mais prouve se trouvaient embryoniguement dans la vieille langue chinc passé, sans changement de T/, dans les langues Aryennes. „LÉCHER it Sune _ Chinois Íjt vk a cha Anc. pron. (1) 24) Dd B BH, „Mat signifie encore la clarté du matt an ng D FE NA B B A Ee, Ibid. | HE vin, ie , bien-habillé, prononeés encore nev ren lhi, à Emoui in, ° p Queries on China & Japan, Vol, IT, p. 5. ENT Emoui te. Sanscrit dhe. Gaël. diu-gh. Cymrique. dio di. SUCER — Térer. Chinois Hi Dd vin soh ied tsuh pb tsah. y Canton sok tsüt sap. Emoui sok, suh tsut sap. Anc. pron. sok zot zab. Sanserit tchûsh (*)- Latin Sug-0, suc-tum. Anc. Germ. súg-an. Angl. Sax. _súc-an. Allemand saug-en. Hollandais zuigen | zabb-eren. Anglais suck. Francais suc-er. Malais sul, Î-Sap. Dans cet exemple nous voyons que les langues Indo-Huropéennes ont con- ‚ servé la t/ primitive sok, suk plus purement que le sanscrit, où la forme primitive était probablement ex//. Nous pouvons présumer cela de la rv” gus4 (sec) en sanscrit. La forme _ primitive de cette rv” en Chinois était si CE, Hi). prononciation que ces caractêres ont conservée dans les anciens dialectes de Canton et d’Emoui, et que ‚ presque toutes les langues Indo-uropéennes ont conservée pure. Nous revien— __drons sur cette racine très curieuse dans le $ 11, Notre supposition est, du reste, contirmée par le nom du verbe dire, parler, qwon exprime en Chinois par le mot sw W], L'élément phonétique dans ce ‚mot est le même que celui du verbe suk (sucer) — WH, e. guise prononcait anciennement sok (2). Cette racine se retrouve dans l’Anc. Germ. sag-én, seg-jan, PAngl. Sax. saeg-an, sag-jan, YAne. Norske seg—ja, le lithuanien sakh-au, VAl- lemand sag-en, le Hollandais zegg-en, Anglais, say (*). Benfey fait déêriver ces mots de la v/ chaksh „voir, répondre” (£); mais nous avons dans cette dernière (1) Le 4 final primitif est changé en s. Comp. le S. okh (sec) de ush (== uk) vbrûler”. [Ben- fey, S. B. Diet., p..145.] (2) Edkins, Notes & Queries on China & Japan, IL, 86. (3) Le y est resté pour montrer qu’il-y avait autrefois un g. (4) Dict. S. A. p. 289. — u pass. gafta, sìignitie „parlant civilement”. Ces deux mots sont Il paraîtrait donc que le mot chahsh soit dérivé d'une racine Nous ajoutons à ce verbe sof un autre, prononcé également so, Lier. : CHeERoF Chinois EN soh D 1% Emoui sik Canton sok Anc. pron. sak Sanserit (voir) chaksh (t) Goth. (voir) saih-van Angl. Sax. (voir) sean. Goth, siuns (sihvnis) Anc. Norske (désirer) Allemand seh-en Hollandais zien Anglais see seef. M. Pictet (?) fait dériver ces mots de la 1/8. san, dont la f était probablement s4jj = sak, et qui signifie „attacher”. Le compos nifie jonction.” Or il est curieux de remarquer que le carac siguification de Zer, lien, et ensuite de chercher, rechercher, demander S. le mot sauga, de 1” sanj ou sqjj, a la signification de désir. Tei encore il est impossible qu’il n’y-ait-eu communauté | deux peuples, quand on voit la conformité entre le chinois sok „lier”, et le chinois sok et sanserit sanga, yrechercher, désirer”. _—_—— MACHER. Chinois EA ij 5 © Ee kia. — Emoui | dan Kaolan Canton ngao. a , Anc. pron. kao. k' Allemand | 5 fenn D: Hollandais haaien Anglais eend (1) Chaksh est allié à sanj, comme le Chinois EN sok est allié à IE sok. (2) Zeitschr. für Vergl. Sprachf. V, 27, 33. 8 (3) Ces caractères sont composés des clefs dents et Bouche et du phon. ZE kao, „join raporocher” = fermer la bouche ou les dents. AO el | Un autre verbe qui a conservé presque purement sa racine primitive dans les langues Aryennes est celui de: ALLER — SE MOUVOIR. Chinois ÂT hing. Anc. pron. gang. (1) Shanghai ging. Canton hang. Emoui kia. (?) Sanscrit (aller) inkh, gâ. (9) Sanserit (se mouvoir) ing. Irlandais (mouvement) ing. Anc. Allemand gang-an, gang-u, geng-ìst. Allemand Hollandais | enen Une autre racine très ancienne est celle qui sert à exprimer action de Biller, et, par dérivation, celle de avaler, happer, être béant. BAILLER. Chinois. ir ©) hia, ya. Canton nga. Emoui et Anc. pron. ga. Grec (ouvrir la bouche) zé, zeivo, ze-vvo Latin (ouvrir la bouche) hd-lare = hia-lare. (®) (ouverture de la bouche) la-tus. Angl. Sax. (6) ga-nian, geo-nan, gi-nan, ci-nan, gy-nian. ‚Ane. Germ. gí-ên, gi-nên, gei-nôn. Allemand gäh-nen. Hollandais geeuw-en Anglais yaw-n. (1) Bekins, Not. & Quer. on Chin. & Jap., II, 86. (2) Le « nasal prouve que lance. pron. était Zang ou kang, (Comp. Edkins, Mand. Grammar, p. 82 et 83). (3) M. Pictet (Journal Asiatique, Mai, 1836, p. 421) présume que le skt. a laissé tomber les consonnes désinentes du vb. gd par une propension naturelle à tout idiome qui se polit et s’adoucit. La forme chinoise prouve que gung était la forme primitive du vb. gd. Dans le dialecte d’Emoui le #g final est également tombé dans Zia; mais le son nasal y est resté, tandis qu’il a été perdu en Sanscrit. (&) De PJ Bouche et Dy, dents; ouvrir la bouche de sorte qu’on voit les dents. (5) Pott, Etym. Forsch. II, 142. (6) Benfey fait dériver ces mots du S. A4 (céder), mais Curtius (Gr. Btym., I, 164) rejette cette étymologie. La yv” chinoise est claire et n’offre aucune difficulté, semblent se trouver par préférence dans les verbes chinois exp prendre avec les lévres, de fermer ou d'assembler, etc. Cette règle ost k par (1) D’une rv” perdue gubh, yprofond, béant, sans fond”. enter, S. B. Diet. En 2 Lus, Mn EERE ern EN We Á ui rbe er A PL hete _ LO hk ; bd AVALER Chinois Hin Canton Emoui „_ (happer Pen comme un „ads DA Jk 73 \bäiller) Et BA DE Anc. pron. Sanscrit Angl. Sax. (bäiller) Grece (happer) Anc. Germ. (ouvrir la bouche) Allemand moyen SS Allemand moderne Hollandais (happer) y___ (bâiller) gapen Anglais (bâiller) : gape Francais | happ-er. hah en Comme M. Edkins (?% Ya très bien observé, les Con NON les exemples suivants. PRENDRE AVEC LA MAIN. Chinois OR er Ore tn nien, Ane. pron. nem, | Emoui | oet en | Canton nim, | Gree (prendre avec la main) A ie - | Goth, Anolis Sax(6) nim-an. | Allemand nie Dh nehm-en, | Hollandais _ __nem-en, | Anglais (valer) Sint. | (2) Not. & Quer. on Chin. & Jap., IL, 6. (3) De main et phon. tiem. (4) De main et phon. ndm. (5) De main et phon. lám, Angl. „to grasp.” we (6) Les dérivations du S. zam (inclino, Hecho). jam (tego, flecto) sont inadwissibles Se (Etymol, She Te he) 0 PRENDRE ENTRB LES DOIGTS — PINGeR. Chinois ta A nieh. Emoui liep. Canton nip. Anc. pron. niep, nip. Grece (fourmi pingante) K=vip. Lett. k-neebt. Allemand k-neif-en. Hollandais k-nyjp-en, nijp-en. Anglais nip. Lithuanien g-nyb-t. Prnrcerres. Chinois HE nieh. Emoui hep. Canton nip. Anc. pron. niep, nip. Allemand neif-zange. Hollandais nijp-tang. Anglais. nipp-ers. PRENDRE DE FORCE. Chinois _Fjj EEN 5) kieh, khü. Ane. pron. kap. (£) Emoui kiep. „__(enlever des femmes) Ájj É, Latin Francais (faire des prisonniers) kiep sik. cap-ere, >) cap-tivus. cap-turer. Anglais cap-ture. Hollandais (voler) hap-en „ (un corsaire) hap-er. Anc. Germ. (captivité, captif) haft. Malais (faire prisonnier) tang-hap, menang-hap. nd (1) Composé de: enlever + à la pointe de /épée JI] ‚ou avec la main Fe (2) Il est prouvé que tel était le son primitif par le fait que les Bouddhistes se sont. servis de ee caractère pour transcrire les mots S. kalpa et kap-ila. (3) Benfey (S.-E. D. p. 302) fait dériver ce verbe du caus. chapuydmi, du verbe cht vlo colleet, to gather”; mais il »'y-a pas besoin de chercher si loin. de, De action de ne à celle de donner, car il fant prendre d'abord dans la main pour pouvoir donne la même racine kap servait à rendre idée du verbe DONNER — == Conrúrer. Chinois hoen | An : % | Ane. prom. (phon. de) k | kap Emoui Canton Rm 5 khap Goth. gab, Angl. Sax. ke Lithuanien (j’apporte) gab-enu. Grec | Allemand gab Hollandais gaf, Anglais gave Benfey (?) déduit ces verbes de la 1” skte Ad, „abandonr perdre”. Mais il nous semble bien plus rationnel de les faire chin. fap, qui a bien véritablement la signifieation de donner de et non d'abandonner, de Jácher, comme la vS. Aá. Aussi M, Re (£) dit „que la 1” germ. gab semble êt car le rapprochement à la 1” S. grh, tenté par Bopp, ne satis En Chinois la voyelle a du mot priimitif kap s'est changée en i deux formes se trouvent dans le gab et gib des flexions germa == BADINER — _ PLAISANTER. Chinois BE ; Canton Emoui Ane. pron, | | 310 Latin ___… __goe-us, goc-or, goe Lithuanien Lett. Hollandais Anglais | , ODE Grimm. (Comparez: Zeitschrift für Vergl. Sprachf. III, 378.) (2) S. B. Diet. p. UI. B AR HE HW, Khanghi, Diet. Imp. (4) Zeitschrift für Vergl. Sprachf., V, 398. en Pd nn nn Ke GE \ WE M. Pott (tl) veut faire dériver cees mots de la 1” S. div (jouer); étymologie que Benfey ne parait point adopter, car on ne la trouve pas dans son diction— _paire. Létymologie serait du reste hasardée, puisque div signifie „jouer au jeu de hazard, jouer aux dés”, et non Zadiner. Le caractère chinois est composé de la clef Ff „paroles” et du phon. gok JE „tracasser”’ = Jtracasser avec des paroles”, ce qui rend parfaitement Vidée de „mettre quelqu’un dedans”, se moguer de lui, (hollandais gokken.) RIicANER. Chinois … ECE sih. Emoui gik, Canton gak. Allemand hich-eren. Hollandais goech-elen, gich-elen. Anglais gigg-le. Rire Chinois bk sj Juh, loh. Emoui hok, lok. Canton luk, lok. Ane. Son. f loll Sanscrit (être content, se plaire) ruch. Goth. h-lah-jan (*). Anc. Norske nd h-/d-tr. Angl. Saxon (le rire) h-/eah-tor. Allemand | lach-en, froh-Zoch-en. Hollandais lagch-en. Anglais laugh. La v Jul, lok est onomatopique et exprime en Chinois l'expression ewté- rieure de la joie; tandis que le contentement intérieur est exprimé par le mot hi EE. (8). Lam] Le caractêre 4 lok se prononce encore gau dans le sens de „s’amuser, se réjouir”. Lanc. pron., comservée dans les dialectes de Canton et d’Emoui, était (1) Etym. Forsch. II, 114. B (2) Le mot est onomatopique = k-luk. (Zeitschr. für. Vergl. Sprachf., XI, 168.) Bopp le fait dériver de la 7” S. inautorisée kakh (rive); mais cette étymologie n’explique point le / dans les mots germaniques. (Comp. $ 24). (3) Morrison, Diet. Clin, ngau où gau. Nous retrouvons Panc. francais se gau-dir. SE PLAIRE, — rd Jouir, AiMmER, DEsSrRER, CoONVOIvER, CoNCUPISCENOD, Chinois | td tn Emoui oat yok. hond Canton Yuk on Ane, pron. (phon. Hr) kuk. Sanscrit jush. Grec gelo Latin gustus, gu Goth. kuk-jan, ke Angl. Sax, ceosan, cyssan, cis, cist, Peut-être pourrait on y ajouter encore le Védique gós, „joie, f cad _—_ : \ NAIrRE an nd teh par Yinfluence de ls initial de la clef AE qui entre dans la con Peret caractère js (?). L'initiale g s'est adoucie en S. dans le verbe également naútre, (transitif) produire, exactement comme le mot c cienne initiale j a été conservée au contraire dans le grec ver- eng, sous, le latin gen-us, gign-o, VIrlandais gen beoir, etc. ERE La faculté de savoir, d'être intelligent, de reconnaitre, voir encore après avoir perdu Yobjet de vue, étant éminemment hum faculté fut exprimée également par le mot gan # (Emoui dein, Mand. ji) en Chinois, et par le verbe jnd (ján-d) en Sanscrit, ve t (L) Leo Meyer, Zeitschrift V, 383. (2) Le c. FE {chan se prononce à Fmoui sux: ‚ | | en la forme primitive était jaz selon M. Leo Meyer (1); et dont dérivent le grec ervoor (= Yev-vooko), latin nosco, cognosco, Goth. AZnajan, Angl. Sax. endwan, etc. Dans l'ancien Irlandais adgén-sa (cognoseo), la 1” echinoise géu = jin s'est conservée toute pure, ainsi que dans le Lith. ziu-au (je sais), zin-ama-s (connu). 8 1. Apjsectirs ET ADVERBES. Dans cette classe de mots, les ressemblances entre les racines chinoises et aryennes sout aussi frappantes que dans la classe des verbes. Nous avons déjà eu occasion de démontrer, dans le $ précédent, l'identité des mots chinois et aryens puur le verbe swcer. Nous retrouverons une T identique pour l'adjectif et le verbe Src SKCIHER. En Chinois KE HE Hi sih. Canton, Emoui et Anc. pron. sik. Le premier de ces trois hieroglyphes est composé des éléments Kk fen, OR viandeet Hf soleil; le second de H soleil, Z viande, et Hf soleil; et le troisième de H chair DUN viande, et HF soleil. La signification primitive était „viande sé chée au soleil ou an feu”, que les chasseurs prenaient avec eux à la chasse, ou les Nomades pendant leurs pérégrinations lointaines. L’adjectif et le verbe sec, sécher se disent en sanscrit eush, eush+ha. La forme primitive a dû être sukh, comme dans us, „brûler” et ohh, „sec”, [zend Ausk-ha]. A côté de ces mots nous trouvons les composés gush+kala, yviande séchée- au soleil? eushtna ple soleil”, et gush+ma, ple feu”; trois expressions qui ne font que traduire les élémens de lantique hieroglyphe chinois sik, VIANDE, SOLEIL et reu; seulement le chinois réunit dans un seul monosyllabe les idées de viande séchte, de sec et de sécher, que les Aryas ont dû diviser en trois mots, à cause de lextension de la langue monosyllabiqgue en polysyllabes, éerits alphabétiguement. Les Indo- Européens ont souvent retenu la voyelle primitive 1; comme le Latin Sicc-US, sicc-are. Lett. g1cC-0. Goth. siuk, sauth. Ang], Sax. sic, SOC, SEAC, SEOC. Ane. Germ. siuh, siuch-Î, stuhrjan. Francais sec, séch-er. Les autres langues prennent a, #, 0 et au, comme le (1) Zeitschrift, VII, 254. Grec Polonais Lithuanien Slave (siccare) une racine identique qu”il faut rapporter à une idée commune. La graisse de la chair, probablement estimée d’abord- à c puis comme offrande à la Divinité, est nommée en chinois piek son était piet ou pit, son conservé dans les dialectes d’Eimoui Nous rapportons à cette racine PAne. Germ. PAnglo-Sax. YAnc. Norske Allemand YAnglais le Hollandais est développé du Védique p/. chinois pour Gras — Farrire — RioHp, Chinois Emoui Canton Ane. pron. Védique Sanscrit Grec Latin Ossète On peut prouver que la vS. noise par les composés: pi-tai HE Ap, corpulent, = S. pl+ma; pi « y/ 7 bs, ne | obèse, = S. pl+rvan, etc. q ) IA HE Pl RL ‚ Khanghi, Diet. In:p. La siguifieation du ce. est la chair ( }H lS GRAISSE — GRAS. ijn ou védique est bien identique a 0Ay-VOE. suchy. SAUS-AS. cri. feizt. ee % faett. — Aten Setter. ee, de) 5 AEN pinguis. fiù. , o8h } ) fern he AT Ce qui est gras se pourrit vite, et Vodeur infecte que la graisse pourrie émet provoquait les sons de dégoût: pes, fei, pow-a, fou. En Chinois les adjectifs „pourri, putride”, sont exprimés par les caractères Pe) Ju et EL puh. Le premier de ces deux c. est composé des éléments Pl chair et IF ElEment phon. qui se prononcait anciennement p#; ancien chinois ne possédant point linitale EF. (1) Le second c. est composé des éléments LN tcl'ao, jpuer”, et 5e Element phon. prononcê anciennement pút, et plus tard pe. Sa prononciation primitive était pú. Il est done clair que les mots S. pú/, púy et pútì (puant, puer) sont iden- tiqgues avec les mots chinois p#/, peï, pút; seulement, le son chinois pút étant plus ancien que le son pei (pûy), il est clair que le / dans le mot S. pi est orga— nique, et que le mot púy est un verbe dérivé de la 1” pút. Cette supposition est corroborée par un autre exemple déjà donné par M. Edkins. (?) Le mot echinois pour une fasse-à-boire est IA caractère composé de la clef de bois et de élément phonétique A pul, prononeé anciennement put et pat, comme dans les dialectes d'Emoui et de Canton. Lorsque les Bouddhistes introduisirent leur religion en Chine, le mot ancien 1h put avait déjà perdu sa finale f et se prononcait peï; quand done les Hindous voulurent transcrire et traduire le mot pátra (vase pour boire), ils ne purent plus se servir du caractère DN pat, quì se prononcait déjà pet; mais ils prirent le caractère ZE pat, dont le 4 final s'est depuis encore adouci, dans la prononeiation moderne pok, en A. On ne pourrait done pas même prétendre que le mot S. péts (de 1” púy selon les Indianistes) aurait été introduit en Chinois; car, dans ce cas, la pro- nonciation ancienne aurait dû avoir été pe? et la pron. moderne: púüt; tandis que c'est justement le contraire qui a eu lieu: p#/ s’étant adouci en pei. Le / dans le S. púti est donc orgamique (?); et à ce mot se rattachent le Lett. (pourrir) pût. Lithuan. „ pút-ì. Latin put-idus, _ foet-idus. Grec 7ud-0, HÜ-05, Goth. fú-ls Angl. Saxon fú-l. (1) Edkins, Not. & Quer. on China & Jap., II. 102. Mandarin Grammar, 86, note *, (2) Not. & Quer. on Chin. & Jap., IL, 101. (3) Pott (Eiym. Forsch. IL, 171) fait dériver púj de pipva, et ne croit. pas que le j de pj soit radical. Cette supposition tombe devant les faits élucidés ei-dessus. == Óf in Hollandais vuil. Anglais putrid, foul. Frangais put-ride, _pu-ant. () Ce qui est pwant et sent mauvais, est haïssable, détestable. L'idée de haïr, abhorrer &tait donc également exprimée par le son pwi, pi ou fi. On em— Lj EMR OTO x * ployait, pour exprimer ce son, le caractère JE f, qui se rencontre dans le 8 Ae B Hie Ey) r à | Ger sens de gras dans le caractère JIE fl, vgras de la jambe”, composé de ] chair et phon. JE fs et dans le sens de pwant dans le caractère En hs ve stinking (GE fi) bug Cra)’ mais qui a le sens propre de mauvais, fau, méchant. _De là Á ensuite les significations de reprocher, dire dw mal de guelgwun, calomnier. En dialecte d’Emouì ce caractère se prononce Zwi; et, ancien Chinois ne possédant point de f initial, il a dû se prononecer en Chinois antique pui ou píy (?). Or cette dernière 1” se retrouve dans le S. le plus ancien des Védes. M. Aufrecht (3) — dit qu'on ne la trouve qu’en cinq endroits dans les Védes proprement dits. Le verbe píyati s'y trouve avec la signification de médire, mépriser ou har; les mots piyárw et piyatnu s'y trouvent avec les significations décidées de méerdant, eriminel.— Il y rattache les mots latins pejor et pessimus = Ae et le Goth. Or Angl. Sax. flan, figan, fivan, yhair” et fjands, pun ennemi.” Û L'identité de la 1” S. píy et du mot chinois JE píj est incontestable, Au piyatnu sanserit répond exactement le BE A mjn chinois, „un méeréant” en Cautonnais: fel-yan, jun bandit, un vagabond”, = Goth. fijands (ennemi). Au verbe sanserit píyati, „médire, mépriser”, répond le caractère chinois SE pij „dire (FE) du mal (IEN: signification qui se retrouve encore dans le Goth. faian, yvitupêrer” (#. Enfin le Goth. -fei-nan, „avoir compassion de” ®), répond exactement au mot chinois JE API, vavoir compassion”, Jilt. : pfaire des reproches à, tourmenge, JE) son coeur (A).” (1) Nous oserions presque rattacher à cette 1” put, is mot foetus, qui semble encore obscur. E Benfey le fait dériver de lay” S. bhú (devenir); M. Kern (Zeitschr. VIL, 274) de la y” dhe (têter), d'une forme hypothétique dhetu, le téteur. En chinois le foetus d'un enfant se nommait put EA. | caractère qui a changé maintenant de prononeiation et se prononce pAui (Canton pet, Eimoui plú.) Ce | caractère est composé de chair et pas = „ee qui n'est pas encore chair”, comme lest le foetus. (2) Comp. Zien ta hing, cité par Edkins, Mand, Grammar, p. 86, note 1, | (83) Zeitschrift, III, 200—203. À (4) Aufrecht, loc. cit, p. 203. Ee (5) Leo Mever, Zeitschrift VI, 429. Jij | RON Tei done encore il est impossible que les races chinoises et aryennes n’aient pas vécu en communauté d'idées. CHAUD, CHALEUR. On n'a pas réussi à trouver dans le S. la T/ correspondante aux mots goth. Aeitó (chaleur, fièëvre), anc. Norske Meitr (chaud), Aiti (chaleur), lithuan. kaitim (chauffer), allemands Mitze, heiss, hollandais Mitte, heet, anglais heat, hot. Selon M, Lottner (1) la vr” de ces mots doit être Mit. Cette 1” se retrouve dans le mot chinois % (2) Meh (chaud, chaleur), dont lanc. pron. était Ait et Mit, pron. qu'il a gardée dans le dialecte de Canton. Le mot correspondant en Sanscrit a dû se perdre, ou bien le mot chinois avoit déjà passé en Europe avec E . e ej A . 1 les immigrations mongoles, avant arrivée des Aryas. Rupe, RABOTEUX, PirrREUX, DirriciLe, UN BiLLOT DE BOIS. dn nd . Toutes ces significations sont contenues dans le mot chinois ZuA BR» hieroglyphe composé de l’élément pierre et de k luh, ytailler du bois”. L’an— cienne prononciation de ce caractère, conservée dans le dialecte de Canton, était luk, qui s'est adoucie en dialecte d’FEimoui en Joh. Ce mot répond exactement au mot S. rúksha (L ruk == luk), qui signifie également „rude, raboteux, dif- ficile”; puis à VAnel. Sax. rug, rub, ruw; YAnglais rough, rugged (rude), Zog (billot de bois); le Hollandais ruw, etc. LUMINEUX, SPLENDIDE, LuisANtT, BRILLANT, RELUIRE. Nous avons vu ci-dessus (p. 43) que le mot S, such répond au mot chinois 4 lok, luft (rire). En S. le mot ruch a, en outre, la signification de re/wire, de Zwmière, splendeur. Ce mot a dû se prononeer anciennement Zoek, quoique cette forme ne soit pas encore autorisée par les lexicographes indiens (°). Toutes ces significations sont rendues en Chinois par le caractère Kk choh, composé de a clef du feu jk et de élément phon. is lok (rire), et par le caractêre ge (1) Zeitschrift XI, 185. La rv” Kút, „brûler”, à laquelle Bopp (Glos. Sktm.) ramène ces mots ‘est pas autorisée par les textes et est inventée par les gram, Indiens. (2) Composé de kk, Jeu et HT. Jendre = ‚feu qui fend,” (Comp. p. 32.) (3) Benfey, S. E. Dict. p. 801. — 50 — Be. Ee lih, composé de Pélément idéographique Fl Wanc, et du même élément phon, lok. On pourrait traduire ces caractères, qui se pronongaient en ancien Chinois lok, par pfeu riant” et par „blancheur riante”, expressions excellentes pour rendre impression de la splendeur du feu. Le ruh sanscrit a dû passer de la forme Jol en ruk, comme il paraît par le compasé ru‚4ma, jluisant, or, fer.” — En dialecte de Canton le caractère JÉ& se prononce encore luk, ce qui repond au sanserit ruf. De cette racine dérivent le 3 Ait Latin luc-ere, lu-men (— luc-i-men), lux, lu-na (= lwei-na). Gree Avx-vos (lamièr e) Avy-verw (reluire), Aevx- os (brillant), Aeva-oo (reluire. Goth. liuh-ath, biuh-tjan, lauk-muni. Ang). Sax. leoh-t, lioh-t, ge-lih-tan, lóc-ìan, leó-ma. Allemand & Hollandais lich-t. in Anglais ligh-h. Il est curieux d'ohserver encore le changement identique de la vayelle dans les langues chinoises et germaniques, En Chinois le caractère g&f@ Jok a Chand sa voyelle en 4, et se prononcait plus tard 4/, puis UA. Le même changement s'est produit dans les langues germaniques où, p.e. dans lAngl. Saxon, nous trouvons les formes lóc-tan et ge-lih-tan, ete. Bl 8 12. Choisissons maintenant quelques exemples parmi es idées abstraites, comme termes de religion, de science ou de l'art, que M, Pott range parmi les expressions empruntées (1); et comme nous venons de trouver déjà deux exemples de'la pré sence de la T/ chinoise lok si dans la ABe sanscrite, choisissons un trol sième, emprunté à la même racine. Ji MEDECINE — GUERIR, 4 j EEE Ces termes se rendent en Chinois par le caractère gk yoh, caractère signi— fiant Pherbe (HH) joyeuse e (B), terme on ne peut plus heureux pour désignel A les simples qui rendent à homme mialade sa joie et sa gaïté. Le caractère vulgaire s’écrit ZN yoh; et signifie alors Zherbe (HH) qui Zie (WJ), c-àed. Pherbe | qui a la vertu de Zer, conjurer, la maladie. || Nous avons déjà émis notre opinion (? que le verbe skt. vw, lier”, est (1) Ci-dessus, p. 28, (2) Ci-dessus, p. 11. en directement dérivé du mot chinois @J gok, lier”, et cette opinion va recevoir jeì une confirmation éclatante. Dans up article très intéressant de M. Pictet sur l'art de guêrir chez les Aryas primitifs (1, ce célèbre philologue fait dériver le mot sanserit óga, „magie, ‚ remède ou médecine”, de la 1” 5. ywj, lier”, puisque l'ancien médecin ou ma- | gieien ait — conjurait — la maladie par ses actes, invocations et remèdes. Sa supposition est parfaitement confirmée par le mot ehinoìs gok Zi „herbe liante”, qui désigne la médecine et l'art de guérir. Ce mot doit être d'une haute anti- quité, puisquon en retrouve la 1” dans [Irlandais joc-a (guêrison, remêde), voc-lus (herbe médicinale), joc-aim (guêriv’, et dans le Cymrique /ach-aú (guêrir), vach-ad (guêrison), dach, iach-us (en bonne santé). | Le caractère chinois gok designe primitivement les feuilles d'une espèce d'Angelica (?), dont on fait un onguent pour rendre les membres souples ou le visage luisant. (3) En sanscrit vochand (de 1 ruch = #4 /of) est le nom de plusieurs plantes médicinales, et goga-rochand est un onguent magique qui rend invisible et invulné- rable (©. Yuktd (L, ywj, kier), nom de la plante nommée généralement Elámu, répond exactement à Vidée du €. chinois gok (lherbe hante). Ce c. #5) yok a, avec la prononciation modifiée de Kk, la signification de ier, entortiller (°), et il est clair qu'on a donné à Angélique le nom de „herbe liante” à cause de son usage universel et efficace dans la magie et la conjuration des maladies. Les deux mots gok Zj, „herbe liante” et gok gk, „herbe joyeuse” sont done étroitement alliés; et cette dernière signification se retrouve dans le mot S. ruch, qui a, comme le caractère Jok, la signification des plantes qui donnent la joie: les toniques et les digestifs (6). (1) Zeitschrift, Vv, 30. (2) 5 3E H HE Ei Pd 1), Khanghi, Diet, Lmp. ORR ERINJE NN EME. AA HH, (4) Benfey, S.-E. Dict., p. 780. (5) 15 Hr He GE Ù, Khanghi, Diet. Imp. (6) Beufey, skt. Eng). Dict., 5. v. id, EN Le Jour — Le Oren nn Dreu. En. Sanscrit ces termes se rendent par div, diva et deva, qui se 1 tous à une VL” dyu, vêdique dyó, dont l'aeccusatif sing. est dydm. (t) Le premier caractère désigne l'espace de temps entre le lever et a ks du soleil, puis la clarte du jour pendant que le soleil luit. Son ancienr nonciation a été diu, et ensuite tiu. Heb Le second caractère désigne l'expansion éthérée qui est au dessus d la création; tandis que le troisième caractère, prononcé probablemen! vement fej (comme dans les anciens dialectes d’Emoui, 4 et de Canton, da dej, avait En la ied de ciel (2) B chen B 0: ont tormé la série fe) (dey), tiu (diu) et tien, développée d'une même vv / Déjà M. Kurz (*) avait rapproché les paohe gino zj) of aad: wi 3 tiu, qui fournit la TL du sene din. et qui se relie directement. aux RE de oe kl a p et tien. oid La LT plus courte # reparaît encore dans le védique u (reluire). Nous pouvons donc établir le tableau comparatif suivant: (6) (1) Leo Meyer, Zeitschrift V, 373. (2) är H KK pd — Hi Khanghi, Dict. ep: (3) gi EN Er KR He Jit ai, „Celui dont la vertu est conforme au Ciel est el né Ti’. (Lbid) 1 ; Iop Genen (4) Nouv. Journal Asiatique V, p. 407 et s. ol: oi0ksn | (5) Etym. Forsch. II, 99. | (6) Comp. Pott, Btym. Forsch, II, 99; Curtius, Ged Dm 185 201-202; Bente | Engl. Diet. sub, voc. | | | ted ie ND, JOUR __Crer Drev. Chinois EE diu, tiu HK dhin, tien ip: dî, dej, tej. Sanscrit dyu, divà, dina (le jour) deva. Védes dyô dî (reluire.) Thibétain dhe, Homère Ev Dorique : Ca Toscan tin-a, tin-ia Lithuan. devag. Anc. Norske tivar. Ane. Germ. zio. Angl. Sax. tiw. Latin dies, diu 5 diovis, deus. inter-diu nudius (== nunc est-dies). bi-duum Grec ëvdios, Zeús, Öios eùdto (reluire), déoro, dokaouro \ dtohos déshos Puisque nous en sommes au ciel, descendons aussi un instant à terre pour Pétymologie de son nom. La terre se nomme en Chinois BH 4. L'ancienne prononciation était dé, _ comme dans le dialecte de Shanghai; le Cantonnais lui donne le son de tej ; _à Emoui on la nomme 4é et dans les îles Lieou-Kieou, djs. Il nous semble que ce mot est la v” du gree Òy-wijrgo: la Terre (Ön) mère (uerjzo), mot que M. Benfey ne fait dériver qu’en hésitant du mot skt. go (boeuf = _ Chinois 2e 94), qui signifie aussi la terre en sanscrit, par suite des idées cos- mogoniques des Hindous. Le mot latin sabulo, sabüra (sable) contient, selon M. Pott (1), le verbe verrere (balayer); il nous reste done la LV” sa qui doit signifier sable. Or, en Chinois, le nom pour sable est pb cha, selon l'ancienne pron. conservée à Emoui, sa. Comme, à ce que nous sachions, cette 1” n'a pas encore trouvé son équi- valent dans le S., il nous semble qu'on peut admettre pour le nom du sable la V chinoise sa. (1) Etym. Forsch., I, 288. Serait-il EN hasardé d'y ajouter encore la 17 chinoi edu ù-8-T0s (pluie)? Bopp émet opinion que ces mots serai „exprimer le jus du Soma”; mais Curtius Gn dont on fait la boisson soma, et qu'il est done wan hasardé ces mots grecs. En Chinois l'ancien bieroehane graphique pour a est la nue dont tombent les See de pluie. L'ancienne pr conservée à Emoui, Se { ou (dans la LNB en (de vanais %/-dan ; en a o-dan. (1) Griech. Btym., I, 363 r. 604. aib at ä PAL) A EE, Ki Mima CHAPITRE TROISIEME SEMASIOLOGIE OU PARENTEÉ D'IDEES. 8 13. Dans la „Philosophy of universal history” de M. Bunsen (Vol. I, Chap. 6) opinion est émise que, puisque les élèves de Bopp rapportent les formes grammaticales étymologiquement à des racines, la possibilité est admise d'une parenté de langage plus large, et pour une époyue plus reculée, au delà de la grammaire. M. Pott (t) admet cette possibilité, mais il observe que dans les langues sans formes grammaticales, comme le C%inois, il ne reste plus rien que des comparaisons lexicales. k Mais il-y-a un autre système de comparaison, qui jusyu'ici n'a pas été beau coup suivi — la comparaison des sienifications, qui doit surtout prendre égard aux associations d'idées, qui sont, il est vrai, difficiles à soumettre à des lois déterminées. Cependant, la langue chinoise, avec sa merveilleuse écriture, a ‚ non-seulement conservé les sons des mots, mais aussi leur signification, résultat impossible à atteindre avec une écriture phonétique. C'est donc dans la pre- mière qu’”il faut chercher le lien, l'enchaînement, des idées, qu’on ne peut plus poursuivre dans la seconde. | Nous allons done tenter de retrouver dans une foule de racines la signifi- cation primitive et les significations dérivées qui se sont développées de cette idée fondamentale; ce qui sera le meilleur moyen pour convaincre les savants de la parenté entre le Chinois et les langues Aryennes. We (1) Zeitschrift der Deutschen Morgenländischen Gesellschaft, 1855, Vol. 17 12 A RAcinE GAP — KAP. Quand on ouvre la bouche et qu'on la referme avec force, l'air exp: des poumons, forme le son gap. On peut le distinguer parfaitement au mo. où un chien aftrape dans sa gueule ouverte un morceau de viande ele ’on jette, et qu’il attrape au vol. Ce son fut écrit en Chinois (sd littéralement: bouche fermée” ou id la bouche” (1). Ce caractère est prononcé maintenant Zok (à Canton Jap E Jap), mais les caractères phonétiques dans lesquels il entre, prouvent que s ancienne initiale était g (4). Il est prononeé Joh [E. kap, C. hop] (?) dans. 2 d'une espèce de mesure, et dans celui du verbe „se joindre”, comme les lames d'une paire de ciseaux, ou le couvercle d'une boîte. De la signifi primitive „fermer la bouche” dérivent naturellement les idées de fermer, joïnds rapproeher, unir, serrer, ete. - Aussi il entre comme phonétique dans tous le caractères par lesquels on veut exprimer ces idées. Als Nous en avons déjà vu un exemple à la page 40, où le verbe Aapper (av: est rendu par le caractère Des, composé de la clef de douche et du phon. „fermer”. eé maintenant hoh (B. hap, C. kop), et désignant les cogwilles bivalves! celles qu peuvent enfermer insecte [le mollusque]. Ajouté à la clef des oiseau il fo le caractère AB oh (B. hap, C. kop), le pigeon, e.-à-d. l'oiseau un ainsi zor à cause de la facilité avec laquelle les pigeons s’unissent ($). Ana kn la ie des gon il forme le caractère EE (koh B. C. hap], désignant une espèce de kT EES carpe qui se cache dans des étangs profonds. ad gd signifiant „un habit doublé”, c.-à-d. un, habit fait de deux on an OA HW, 7e dt K. (2) Dans la suite les lettres B et C désignent les dialectes d’Zmoui et de Oanton. Ss AR PE B A BL B, Khanehi, Diet. Imp hen dd dk dd rp md tt en tn BN unies par une couture. Uni à la clef des cuirs tannés, il forme le caractère kia [B. hah, C. kap], qui signifie une genouillère de cuir, soit un morcean d cuir qui serre les genoux. Ajouté à la clef des C/offes, il forme le caractère ®PÁ a ep liah [B. Khap, C. Aap], qui signifie une cape‚ un chapeau; c-à-d. „la pièce de toile qui serre, comprime, la tête” Uni à la elef de fe humaine, ìl formele caractère 25 hoh [B. C. kap], qui ZN 05 désigne la bouche ou les máchoires, „qui serrent la tête.” Ajouté à la clef des pieds, ìl forme le caractère He hah [B. hap, C. kap], qui signifie érébucher, comme on le fait en marchant les pieds serrés. Ajouté aux caractères porte et ailes, il forme le caractère Al Mh [B. hip, C. Zhap), qui signifie battant d'une porte, C-à-d. „porte qui se ferme avec deux ailes”. Uni à la clef des vases, il forme le caractère fr Zok [E. ap, C. hop], dé _signant les „vases ou pots munis de couvercles”, qu'on peut done fermer. Ajouté à la clef de Peuu, il forme le caractère ve hah (B. hiep, ©. hap] = „des eaux qui s'unissent, se rejoignent.” De là les significations dérivées de Aarmonie, concorde, union, données à ce caractère. Uni à la clef des soieries, il forme le caractère KE hih [B hip, C hap], quì signifie donner, conférer, puisqu’on serrait (gardait) les soieries données par le sou— verain. Nous avons déjà vu (p. 42) qu'il. forme la racine des mots indo-germa— nigues pour le verbe donner. Tous ces caractères, ayant le même phovétigue, se sont naturellement prononcés primitivement gap, kap, selon la pron. de ce phonétique. De idée de fermer la bouche, de comprimer entre les lèvres, naquit na- turellement idée de comprimer en général, soit sous le bras, soit avec la main. Ce verbe fut done également nommé kap, et on éerivait ee son, pour le distin- guer du Zap 1e primitif, avec un autre caractère: ak ‚ Ce caractère, prononcé maintenant Zia, se pronongait primitivement aussi kap, comme encore aujour— d'hui dans le dialecte de Canton. Ce phon. kap, ajouté à la clef de main, forme le caractère FM Aieh [W. Miep, : . « . RE] C. hip], signifiant „porter sous le bras”, „cacher. _— hg — Ajouté à la clef des montagnes, ou collines: We, kk hah (B. hiep, 7 Ed OEL il signifie un défilé, une gorge de montagne; étroit. | Ne Ajouté à la clef de hambow eb des objets quo renferment, il forme le car J | NvU ü DE hieh (B. hiep, C. hap), qui désigne „un panier de bambou pour sers objets.” Uni seulement à la clef de bambou, il forme le caractère kiep, C. kap), signifiant pimcer comme avec des bâtonnets pour mange comme subst, dérivé — ces bâtonnets mêmes, litt. Zes pinceurs. À elef des plantes, ìl forme le caractère KE hieh (B. kiep, C- hap), dési cosses des plantes \égumineuses, „qui renferment, compriment, la semence.”” — . \ A s) Of \ Te (48 dd 4 Uni à la clef de féfe Awmaine, àl forme les caractères Ja ou is) heh (B. zen v ace Pd C. hap), désignant les goues ou les mdchoires, „qui renferment, compriment, Ce caractère, comme nous lavons vu ci-dessus, était écrit aussi avec le pre phonétique: GB; preuve que les deux phonétiques Zy et Ag sv pronongaie primitivement sdentigwement. | esha _ Afouté à la clef des inefes, Il forme le caractère B kie (B. kiep, CA CEA désignant le papillon, „qui ferme, plie ou comprime les ailes” quand il est en we Ajouté à la clef des paroles, il forme le caractère jk hieh (E. hiep, C. hip). à qui signifie: parler desordonnément, verbeux , discours malhonnêtes. On écrit ce carac têre aussì avec la clef Bouche : Uk, - | / ú « B af Uni à la clef des cuars: DE khiah (EB. C. kap), il désigne une espèce de „le euir serrant la jambe”. On leécrit aussi avec le phon. précédent et la des ecuirs tannés: sh comme nous lavons vu ci-dessus; preuve nouvelle Phomophonie primitive des phonétiques yr et AE, Ajouté àla clef des é IJS kiah (E. khap, C. hap) il a la même signification que le caractère hap (p. 57) vune cape”. ij if nn ks Tous ces caractères donc, ayant le même phonétique, se sont encore pro noneés primitivement de la même manière — KAP, et n'ont regu plus tard des prononciations différentes, que par suite d'une loi de modification de son (laut- verschiebungsgesetz), analogue à celui de nos langues Indo-Européennes, enn. ee Ep Oe dont M. Eidkins a tracé les contours dans quelques articles extrêmement inté- ressants, publiés dans le second volume des „Notes and Queries on China and Japan.” Nous venons de voir que les cosses des plantes furent nomméêes ze Res renfermeurs”, ou „comprimeurs.’_ Ces cosses, et aussi les écailles des tortues, les carapaces des insectes etc., etc., ayant une forme un peu ovale, on les re— présentait graphiguement par le caractère EH, qu'on prononcait conséguemment également hap. IÌ a conservé cette prouonciation dans les dialectes de Canton et d'Emoui mais, en Mandarin, elle s'est adoucie en Aah. B) 2 Ce phon. entre également dans la composition d'un grand nombre de ca ractères, qui conséguemment ont dû tous se prononecer primitivement fap. Ainsi, ajouté à la clef de Zouche, il forme le caractère HIB Mia (E. kap, C. Aap), caractère identigue en sienifieation avec le caractère PÀ „avaler, hap- p » [a | per”, que nous avons déjà discnté sur pages 40 et 56. Ici, le caractère HH étant simplement phonétigue, il est clair qu'il a dû se prononecer primitivement comme le caractère 1 „fermer la bouche”, qui est phonétigue et significatif dans le caractère BÀ, „avaler, happer”. Il a cette même valeur phonétique dans le caractère JH hah (B. ah, C. hap), composé avec la clef des chiens, et qui signifie accoutumé, familier, C-à-d. „uni à Phomme?’’, comme lest le chien. Avec la clef des démons: wi hiah (B. C. kap), il signifie un gobelin, un démon voleur (1), qui Aappe, ou gobe. Avec la clef des poissons : Ée Mah (B. ah, C. hap), il désigne une espèce de poisson, gros avaleur. Avec la clef des oiseaur: Re yah (B. C. ap) il désigne le canard, „l'oiseau qu erie gap gap”. Mais ce phon. a une signification propre dans les composés suivants: Uni à la clef de bois: XI Aah (B. ap, C. hap), ìl signifie „le bois envelop- pant”, c-à-d. cage de bois pour des bêtes féroces ou des malfaiteurs. Ajouté à la clef des „objets renfermants”: (EB iah (EB. ap, C. hap), il désigne une bofte, un coffre ou une armoire. Ce caractère est donc identique en signification avec (1) B F5 D:À Ús, Khanghi, Diet. Lmp. Oe celui de fÁ (p. 9), et prouve que les phonétiques zE et al Gtaient primi d tivement Aomophones. ters En Un baki caractère inventé pour rendre l'idée de comprimer, sorrer, e celui de Zh [la clef de force trois fois répêtée], prononcé maintenant Hebe hiep, ©. Jip), mais dont ancienne prononciation était probablement encore kap, ear le / initial moderne représente presque toujours une initiale y/, plus ancienne. 5 br rg í Il entre comme phonétigue dans le caractère En hieh, cai avee la clef de main, et signifie plier, plisser, e-à-d. „mettre les plis GE piSch, d'étofte Yun sur l'autre. ì Uni à la clef de chair: Zi Meh, àl désigne les cótes du corps humain, itt sg „les chairs qui serrent, compriment, le corps”. Ce dernier caractère est écrit, aussi avec le premier phonétique kap: A0) (1), avec la même signifi ication: „les chairs renfermantes”, preuve positive que Y'ancienne ‘prononciation du caractère # k heh était également kap. | Ee . A Ö EEL LA J „starte eros. Uni au caractère penser: Zi Jieh, il signifie junion de pensée, harmonie de sentiment”. Il est done identique en signification avec le caractère IK hieh — composé de la clef du coeur, des „objets renfermants” et du phonétique ik kap; autre preuve que ancienne prononciation de ce caractère était kap. À _ Un ecinquième caractère inventé pour rendre l'idée de fermer est celui de E FS hoh, (B. ap, C. hop). Son ancienne prononciation était également kap. Le î dialecte d'Eimoui a conservé la voyelle a, mais a perdu Yinitiale %, qui reparait dans le Cantonnais et le Mandarin, et qui est adoucie d'une initiale plus ancienne &. Selon l'ancien dictionnaire Zul-ya, sa signification. était — EEn celle du caractère dn hap, e-à-d fermer. On Vemploie maintenant dans le sens de couvrur (fermer) avec un couvercle (?). Uni à la clef de porte: Pi] hoh (C. hop, E. hhap), il signifie „battant de porte, porte brisée. Il est donc. identique en signification avec le caractère SR dont nous avons traité sur page 51, et dont le phon, est 4 hap; ce at prouve | que les phon. FS et A se prononcaient primitivement tous les deux Zap. (1) Khanghi, Diet. Imp. sub. voc. ok st RER) £) NGT Uni à la clef des pierres, il forme le caractère-#& Ahoh (BE. hap, C. hop) _signifiant „fracas de pierres”, et aussi le bruit qu'on fait en cognant la tête sur Je sol en se prosternant devant PEmpereur de la Chine, céréinonie nommée j fhoh theou [en dial. d'Emoui Ahap-thaul. Ce caractère est écrit aussi avec les éléments À- et sen Ik, ze, Ce dernier caractère ayant pour phonêtique Er hap, il est clair que le caractère #& avec lequel il est synonyme, a dû _ également se prononcer d’'abord kap, comme du reste la prononeiation à Emoui: _ Hlap le prouve sufisamment. Uni à la clef de Bouche, nous avons le caractère ES hoh (E, ap, C. hop), ba- billard, puisquun homme qui caquette beaucoup, ouvre ‘et ferme la bouche souvent; de là on Vemploie, dans la langue vulgaire mandarine, dans le sens de bore, puisqu’il faut alors également ouvrir et fermer la bouche. Uni à la clef des poissons GE hoh. (B. kap, C. kop), àl dêsigne une petite espèce de caurt. Ajouté au caractère pour manger, il forme le caractère ÊÀ, prononcé main tenant gek (B. vet, C. ip), yprovisions de bouche pour voyage”, qu'on serre ou porte renfermées dans un panier. Enfin uni à la clef de #éte Aumaime, il forme le caractère ZA khoh (E. C. kap). Selon les dictionnaires phonétiques ce caractère se prononce comme le c. PA. Dose de la clef de porte et du phon. EN que nous avons déjà vu avoir été prononcé primitivement kap, prononciation qu'il a conservée dans les dia lectes anciens de Canton et d'Emoui. Ce caractère a la signification de md choîres (1), et ensuite, avec la même prononciation que le caractère FE hhap, celle de os de Ja tête. (?) Ce caractère est donc identique en signification avec les caractères Ka et £A (p. 55), désignant également les mdchoires, et dont les phonétiques sont N E kap, preuve nouvelle que les phonétiques 1) zJk et À se prononcaient pri— __mitivement tous les trois kap. Ce dernier phon. placé dans la clef des enveloppes, forme le caractère EA ah (C. E. ap), qui signifie: „ce qui enveloppe la tête des femmes”, la coif/ure, composée de fleurs ou de plumes du martin-pêcheur (5). DE Hi B B Wo, Khangni, Diet. Imp DAA B mm A PF U. za 9 Eh Htm we et en prononeês également kap, ainsi que nous l'avons démontré oe 5 Ajouté à la clef des paroles ak khü, ou à la clef de bouche Dh hl signifie báiller, comme un homme qui va se coucher. Ces caractères so synonymes du caractère gap, kap (pp. 40 & ks et ont dû avoir été in (B. kiep, anc. pron. on (1), et par le caractère FÉ hap, he en sig cation avec les caractêres 5 et HF, notés sur Je 61. graduel dans la langue RR, est répandue dans plusieurs mots de je aryenne, quelquefois phonétiguement seulement, parfois traduit; car ce le fait se présente non seulement quand deux races vivent en proximité, même dans des races de la même famille. Par exemple nous avons en_ Padjectif sugroni, „à belles (su) fesses (groni)”” Le substantif croui a pas grec et latin sous les formes xiovis et clunis; mais l'adjectif composé Ì introduit ou conservé, mais a été traduit par les grees en zehdunvyos, (volke) fesses (aùyy)’, deux mots de racine toute differente, Nous allons der a un Ln analogue dans les langues german encore an plusieurs autres Ge GOBELIN (p. 59.) Chinois Jr | ee kap. () _Sanscrit (nom d'une espèce de demon) hap-a. Grece kof-alhos, Kóp-ahos. Allemand ob-old. \ Hollandais kabouter. Pe AE gob- Jin, / (1 GA H HE b'é B Ze Comparez- ci-dessus p. 60 (2) Un démon-voleur, qui gobe. Comp. Kop-uhkos, un glouton et un gobelin. — 63 — CAURI, COQUmwLE BivarLve (pp. 56, 61, 62) Chinois WA GE BA dg kap. Sanserit (petite coquille servant de monnaie) kap-arda (1) BATTANT DE FORTE, PORTE BRISLE (pp. 57, 60) Chinois Ea ES kap. Sanscrit : kap âta (2) CarsuLE, Cosses, Boîrw (pp. 58, 59) Chinois DE zkt EB [re kap. Gree zy, Latin cap-sa. Allemand hap-sel. Francais cap-sule, cap se, Carr, CHAPEAU (pp. 57, 58) Chinois Pa Iv kap. Allemand happe. Hollandais kap. _ Anglais cap. CorrruRe } (p. 61) Chinois 5) kap. Hollandais _kup-sel. 7 {se coïffer) zieh kap-pen. GrNoUuILLERB, Borrrs (pp. 57, 58) Chinois ZS EN kap. Hollandais (bottes montantes) kap-laars (°) (1) Peut-être de Kap (coquille bivalve) et ardha (= ridha) demi, moitié. Comp. dagdrda : \a moitié de 10, c-à-d. 5. (2) Peut-être de 1” kap (battant) et de pátaya (1” pat), vto split, to open.” (3) Peut-être aussi en kap (p. 57), pot couvert d'un couvercle, = chape, „couvercle d'alam bic”; FS) kup,_{p. 60), eouvrir, = angl. cope (couvrir.) Er Nous savons bien qu'on s'est habituéê à faire dériver tous ces mots du latin caput (tête), mais cette supposition disparaîtra quand on verra que ce mot latin est lui-même dérivé de la même Yr” chinoise kap. EE Nous avons vu à la page 6l que les os de la tête, le crâne, se nomment _ en Chinois & kap (ane. pron.)}. L'élément significatif est. A hiet (tête), auquel a E EE eid 4 on ajoutait le phon, 5) hap, qui signifiait primitivement clore, enfermer, com— ER me le crâne enclot la tête mêrne. | | Ce même phon, ajouté à la elef des pierres: FE hap, avons nous vu, désignait le bruit que fait le choe de pierres qui s’entrecognent. Enfin ce même _ phonetique kap, ajouté à la clef des vases: f kap, désignait les pots ou vases — munis de couvercles. PEACE De là qu'en Sanserit le mot kapdla, dérive de cette 1 kap, a la double signification de erdne et-de pot. 4: Notre étymologie est confirmée par le mot S. hapola, „les joues”, évidem- — ment allié à kapúla, et dont nous avons retrouvé la même 1 kap dans leChi- nois 65. Ka hap, jee qui serre la tête” — les máchoires, la bonche ‚ les goues. La WW hap de hapola (joues) s'est perdue en signification correspondante dans les autres langues aryennes, excepté peut-être dans le Gaëlique et Celtique caó, june bouche,” „une bouche mal garnie de dents” (1), ef dans Anglais vulgaire (2) gab, gob (bouche) (?); mais la 1” hap (tête) se retrouve partout, comme dans le: _ kouf-e. eas Japonais Magar (Nepal) Sanscrit, Javanais, Malais hap-âla.. Gree zep-aln, Latin eap-ut. Goth. haub-ith. Ane. Germ. houp-it. Anc. Norske höf-uth, Gothland haf-uth. Angel. Sax. heaf-ud. Allemand Kopf, Haupt. Hollandais kop, hoof-d. Anglais (sommet, cime) cop. he Frangais (idem) coup-cau. Gaël. (tête) (1) Pott, Etym. Forsch., IT, 115. (2) Kuhn, Zeitschrift 1, 130. (8) Le Magar a conservé Vaspiration du caractère hap, „tête”. Comp. p. 61, note 2. khap-Ax. (©) gap, cab-ad. md gen On retrouve même cette 1” dans le Copte Ahaf, afe (tête). Nous avons vu ci-dessus que le caractère chinois pour papillon: jk désig— _pait „insecte qui ferme ou plie les ailes quand il est en repos” (1), et qu’on Je nommait également Zap. Le nom de ce charmant insecte a été traduit par une partie des races aryennes, et par l'autre le phon. primitif a été conservé tout ‚pur. Ainsi les Allemands les nomment Zua/ter (plieurs), du verbe falten (plier); tandis que les Hollandais les nomment kapel (1 kap\, que nous ne pouvons ad- mettre avec M. Pott (?) être une dissimulation du Latin papilio. Lat” kap be ä retrouve encore dans le Javanais kup-u, „papillon.” Papilio n'est pas une forme du pamphylien Sugélio < îkeos, comme semble Je supposer M. Stier (%), car la forme pamphylienne est áfilr05, c-à-d, dré-Luos (£), sans B initial. Nous eroyons done plutôt que le pap de papilio est une dissimulation de la W fap, avec la rêduplication, comme pöpulo (°). Surtout puisque M.J. G. von Hahn (@) donne comme noms albanais des phalènes xozr-{rda, zóp-a, OÙ se re- trouve la 1” zoz; et comme nom pour les cousins zwxwme (grec), qui semble être la racine «on avec la réduplication (7). Nous avons encore dans nos langues indo-germaniques une WL kap, qui signifie conper, et qu'on ne peut retrouver en Sanscrit, ie Elle se trouve dans le Grec #óm-rw, je hâche, zöz-avov, zons, couteau, épée, xdr-ov, capon; dans le Croate kopi, châtrer; dans le Lett. kap pát; Lithuan. kap: óti, hacher, Aap-one, houe, ete.; et à côté de la finale p se trouve la finale f, ‚comme éoup-er, cout—eau, Angl. to eut, Hollandais kappen, „couper”; puis, avec Padou- cissement de l'initiale # en 4, PAncien-germain Aotw an, Allemand hau-en, Hol landais houw-en, jfrapper, hacher” (%). _____Nous avons déjà tracé la racine chinoise kap dans tant de mots indo-eu— ropéens, qu’il nous sera permis de rechercher cette racine également dans cette A langue. Notre 1” Zap Er done, placée à côté de la clef des couteuur, forme le ‘caractère eN khiah (C. hap, B. kap), lequel caractère était la forme primitive a) H JE ak rd ii zjk Jm he, „Sa forme est comprimée (pliée), c'est pour gela que le c. est composé de kap et insecte.” (Khanghi, D. L.) | (2) Etym. Forsch. I, 106. (3) Zeitschrift XI, 243, (4) Curtius, Zeitschrift 1, 29—50. (5) Pott, Etym. Forsch., II, 73, 193. (6) Albanesische Studien. (7) Zeitschrift XI. 242, 243. (8) Pott, Etym. Forsch. II, 140; Curtius, Griech, Etym., TI, 122, e ï ne en du caractère SE} kok (C, kot, E. kat) (1). Or ce caractère signifie couper, bala- Frer, hacher, Ulesser, couper en deur. Littéralement il signifie: besser (SE) avec y un cowteau (JJ); tandis que l'ancien caractère Al signifie littéralernent: contean (7) qui descend sur le corps comme la lèvre supérieure de la bouche sur la lèvre inférieure (4). Il est en même temps imitatif du son hap que fait la j hache en descendant sur un objet rêsistant (°). Voilà done nos deux racines kap et kat retrouvées. A Mais l'analogie va plus loin, car le caractère abrévié 53 kat, placé à cÔté de la clef des moutons, forme le caractère IE kiah (EB. C. hat), qui signifie châtrer An boue (3). Placé à côté de la clef des boeufs, ìl forme le caractère F5 kiai, doa signifie boeuf châtré et aussi „châtrer un homme”, ancienne punition chinoise (#). « 2 : L’ancienne prononciation de ce phonétique sE hat était également hap;car — _ ä { le c. pi, composé de bouche et de ce même phon., signifie „ouvrir grandement Kk | la bouche, bâiller et est done synonyme du c. PA gap (ci-dessus, p. 40). Ce Ì c. s'est done prononcé primitivement aussi gap. Il se prononee maintenant hiah et hai (°). Ensuite, l'ancienne forme du c. Shi} étant il, meines pri | noncer Zap selon son phon. Ja Ì | Quant à la pron. kat, elle est garantie par les caractères composés où il hhiah (C. B. khat), „un cheval pie (noir et blanc)”; entre comme phon. p. e. WE #B nian (C. B, hat), lier”; ze hah (C. E. ke), le Lanius schach; etc., ete. | » Ce changement de finale explique pourquoi nous avons dans nos langues indo-— germaniques la double finale p et 4. Ken Le mot #dz-ov ne signifiait donc primitivement que le coupé, le blessé; mais — tandis que les Chinois ont appliqué cette épithète aux bowes et boeufs châtrês, | les Indo-Européens l'ont appliquée à la wolaille. Il est curieux cependant que cette WV hap n’ait pas passé avec la signifi | (1) Khanghi, Diet. Imp. | (2) Le mot hollandais kap-mes [couteau qui coupe} traduit exactement le sens de ce carac- | têre kap. E | (8) Khanghi, Dict. Imp. (4) Zbid., Medhurst, Chin. Dict. (5) Khanghi, D. I. | Ee tse pt ; 7 gen cation de couper dans le: Sanserit, tandis quelle a passé dans cette dernière langue A Là avec une autre signification. Le phon sE hap, placé à côté de la clef des parfums, forme le caractère EE, prononeé maintenant Zok (C. hot, B. Aat), qui Csignifie: efluves du parfwn (Y; prononcé hai il signifie: vapeur, odeur , puanteur (2). La signification primitive était senteur pergante, Dlessante, soit en bon, soit en mauvais sens. De cette 1 dérivent en Sanscrit: hap-i, hap ilas (encens); en Grec: zon úo (exhaler), ze-zap-7ds (haletant), &(-xdar-rer, èxm-ver, zan-vós (fumée), zón-gos (fiente, fumier); en Latin: wap-or (pour cvap-or), exhalaison, vap-orare (évaporer), vap-idus (Evaporé), vap-pa (vin évaporé);en Lithuan. Avap-as (vapeur, odeur, exhalaison), À vep.ju (exhaler, sentir), kwep-alaì (parfums); en Bohémien kop-et (fumée). Curtius, à qui nous empruntons ces mots, dit que la signification primitive aurait élé „exhaler par la bouche” [aushauchen] (?). Ceci est vrai en tant qu'en Chinois Pancienne U’ Ar kap était usitée aussi pour exprimer cette action; car, unie à la clef de zez, elle forme le caractère 55 hiah (C. hop, B. hap) qui signifie soufjler, vespirer, par le nee. On Yécrit aussi avec le second phonétique kap zkk (compri- mer) : Bk avec la même sienification, qui est: „bruit fait par le soufile ex— pulsé par les narines fermées ou comprimées”. Mais nous ecroyons la WV hap dans les mots indoeuropéens pour „vapeur, odeur” plutôt empruntée à la chinoise zE kup dans Á, „effluves”, à cause du cap-er (bouc) latin, Afar (bouc) anglo-saxon, qui signifient, selon Pott (&, Ze puant, Comme nous avons vu à la page 56, le caractère HS, dont ancienne pron. était kap, désigne une espèce de carpe trouvée dans des étangs profonds, Cette TV se retrouve dans le mot S. gaph-ara (carpe), dont M. Förstemann (®) compare la 1” à celle de Zupdla (tête). Les Grees du moins la nommaient zepaÂos, mot que les Latins ont traduit par capo. En-Ancien-germain un » inorganique: gest introduit dans le mot charpho; Anc. norske karfi, Allemand karpfen. Une autre espèce de poisson se nomme Ge kap (p. 59), et une espèce de (1) Khanghi, Dict. Imp. (2) Zbid. (3) Griech. Etym., I p. 112. _ (4) Etym. Porsch., I, 256; Curtius op. cit, 1, 112, (5) Zeitschrift, IT, 51, — 68 — gueb-e, gufe; et dans l'Anc. germ. hon o, guapp-a, Allemand gwapp-e, e, Lithuan ae Hollandais wab [Gobius] (), pour quels mots il n’y-a point de racine san Le nom moderne du goujon (gobius) est encore aujourd'hui à Canton En Lan al We, „le goujon blanc” (%). Probablement WN kop, qui signifie une, baard (p. 56), doit s'écrire GP hap. La racine Aap se retrouve encore dans le mot S. cap, „exécrer, maud mais dont la signification primitive était, selon M. Benfey (%), „erier voix.”. Or, en Chinois, le mot kap Bk & DR (p. 58) signifie „parler Aésord nément, verbeux, paroles malhonnêtes”, Zitt. „faire hap-hap avec la bouche ze parlant”. Il correspond done exactement en son et en tomijea gn avec le 8. p, en _—_ Le mot S. capla, ysabot en général”, dont dérivent lAnec, germ. hi & PAnglo-sax. Tof (sabot de cheval), ne nous paraît que la L/ chinoise EE kay p (p. 59), nom des pieds cornés des ruminants et chevaux. Par eng dans la glose: re 2E Bs Et ze FE s AE? t°, „les sabots! sont” | les pieds! | cornés (kap)® des’ boeufs®, chevaux® et leurs pareils hallen. Ea La racine chinoise kap se trouve encore dans un nom d'oïiseau qui a beau= coup embarrassé les étymologistes — celui de la colombe. Kuhn (®) fait dériver nom du S, hádamba, „quel tombeur”, de 1” Lamb, tomber; mais hádamba n'est pe en S. le nom de la colombe, mais ae espèce de canard. Pott (6) le fait déri de kala-rava (de kala, a low and pleasing bone, et. Trw, sonum edere). Schleicher lecte d'une autre race italigue. Förstemann (®) objecte aussi contre la dérivat de paluwmbus de kádamba. Enfin Curtius (°) condamne formellement ces êty logies; car, dit—il, „en admettant p. e. que dans corvus — háravas, le Ad soït KT 4 (1) Förstemann, Zeitschrift, III, 49. (2) Bridgman, Chinese Chrestomathy, p. 482. (3) S. B. Dict., p. 931. (4) Bridgman, Chin. Chrest. p. 403. (5) Zur ältesten Geschichte der Indo-germanischen Völker, p. 10. (6) Etym. Forsch., I 397. 8 (7) Zeitschrift für Vergl. Sprachf., VII, 360. ; will (EE (8) Zeitschrift III, 45. 0) {6) (9) Griech. Etym. I, 36—42. a ADE fixe interrogatif [quelle (laide) voix!], on admet tacitement que tous ces préfixes se trouvaient déjà comme fels et exactement dans leur forme sanscrite, avant la séparation des races indo-germaniques; supposition trop hardie, que nous ne pourrons jamais admettre; car, tandis que les racines se seraient tellement changées, ces petits mots auraient conservé entiërement leur forme primitive pendant tout le temps de leur existence. .. . „On est allé trop loin”, dit-il plus loin, „dans la dissection des mots dans leurs éléments; et, qui prouve trop, ne prouve rien.” On m'a pas assez fait attention à la manière dont se forment les mots poly— sy llabiques des racines monosyllabiques; car les premiers ne contiennent souvent qu'un dêterminatif (karmadharaja) pour prêciser le sens de la 1” monosyllabique, qui a souvent, comme dans la L” fap, une énorme quantité de. significations différentes. EE - Par exemple en Sanscrit le rhinocéros est nommé hhadga; mais comme hhadga signifie aussi une épde, on dit hhadga-dhênn (ehinioeéros-vache) dès qu'il pourrait arriver un doute sur la signification du mot. En Chinois le rhinocéros se nomme Si JE; mais comme. si signifie une foule d'autres choses, on dit généralement Sinin (JE 2E.) litt. „rhinocéros-boeuf.”” Supposons que leêcriture chinoise fat devenue alphabétique, le mot Si—uiu, contenant la LT” Si (rhinocéros) et le déterminatif niu (boeuf), serait devenu un mot polysyllabique Siw, dont on ne saurait plus, après quelques millennes, la signification exacte et étymologique. Dans la langue des Karen le mot lá signifie la lune; mais /á signifie aussi une feuille et une foule d'autres choses. Pour éviter les méprises, on ajoute au mot Zí le substantif mó, qui signifie soleil; et le composé lúmó signifie alors Zune sans équivoque. Si on veut dire fewille, on ajoute à la 1” Zá le mot thé, et alors le composé Júthé signifie une fewille d'arbre. | Quelquefois aussi deux mots synonymes sont réunis pour faire une senle expression. Par exemple la colombe se nomme en dialecte d'Emoui 4d (EE) oiseau sociable”; mais pour éviter les méprises on dit toujours kd-tsui ( Di); E signifiant également pigeon. A Yile de Formose on nomme la colombe pân-ká (BE D „le sociable (kd) bigarré (pán)’ (1); mom qu'on entend plus arement à Emoui. Voici donc la T” Ad avec un suffixe et un préfixe. Comme nous l'avons vu à la page 56, le nom collectif des colombides est AE kap, Yoiseau GE) qui s'unit (CE). Les jeunes pigeons sont nommés zE E) put kap (anc. pron.); le caractère put étant composé de la clef des (1) Rob. Swinhoe, Birds & Beasts of Formosa, p. 40, == 10 — oiscaua (E;) et du phon. Sf: put, qui signifie: „plantes poussant soudaine croûtre”” Le composé signifie: „un jeune pigeon”, un pigeonneau. „Le pig { dit le dictionnaire impérial de Khanghi, „a chaque mois des petits; on le nor aussì Put-Kap, Pigeonneau.” En renversant ces deux caractères, nous al hap-put, selon les rêgles de la grammaire chinoise, ce qui signifierait les p du pigeon” — le pigeonneau. Ce composé répond exactement au nom se du pigeon: kapota, de ka = kap (pigeon) et de pota = put (jeune), qui s „the young of any animal; used also of plunts (1); étymologie qui supprime préfixe interrogatif ou exclamatoire ka (combien! = Ayant combien de petits On voit que dans ce mot le S. a perdu le p final de la V kap. Il est res dans le Hindi et Persan kabutar (kebuter), adouei en 6. | Il nous reste maintenant à chercher la 1” du préfixe pá, dans párdvata, et páváta, Également noms de la colombe en Sanserit. Car ces noms sont compo sés de ráva, „son, voix douce”, et de vdta, ytriste”, avec le préfixe pd. Nous ne pouvons admettre que pdrávata soit = apat-W/rutat-a, où dérivé de parvata (montagne), comme Pott (?) le propose en hésitant. Lal” pá doit @ une abréviation de LV pat, comme Ka dans kapota est une abreviation de hap primitive. Caren Grec, le mot párza (3) „colombe”, évidemment allië à pávdtd, montre encore le f final primitif de la racine. NE Nous relions à pdrra [pour zdrre?) (£), le latin palumbus pour watHlumd La v/ serait donc pat. Or, parmi les noms nombreux de la famille des pige Re Í en Chinois, nous trouvons le nom x6, caractère composé de la clef des oiscauw et du phon. Ps pat (°); nom très ancien, puisqu’il se trouve déjà dans le plus ancien dictionnaire Zul-ya. | Il ne nous reste done plus qu'à examiner le suffixe Jumb, que nous n'av aucune difficulté à faire dériver du verbe S. Jamb, „tomber”; car, si les Aryas et Grecs ont placé ce verbe derrière le mot kap, „un canard” (kà-damba, xd Auw les autres peuples Indo-Européens ont préféré placer ce verbe derrière la kap ou pat, pun pigeon”, (co-lumba, pa-lumbus). Car nous croyons que le Ad de hâdamba et le ko de zolum?os, n'est encore que-la mutilation d'une 1” primit: hap. En Chinois le canard se nommait primitivement aussi kap ou gap (p. 59), (1) Benfey, Skt. Engl. Diet. sub. voc. id (2) Etymologische Forschungen, Vol. IL, p. 897. (3) Nous savons que Pott fait dériver parra de vpe S. bj (trembler); mais Ebel (Zeitschrift 1, 297) rejette cette étymologie. Il propose yv” pa = S. bha (la brillante), ou 1/pay (dévorer); mais il n'ose se décider pour lune ou autre étymologie. La question est donc encore sub judi, (4) Comp. zréla pour pélo, dry pour pdrvy, mävos pour powós, etc. ä (5) Put signifiait d'abord „jeune pigeon” — „qui n'est pas encore OR pat) oïseau (,E complet” Comp. le c. Hf dans la note 1, p. 34, 8 en: nom onomatopique selon les lexicographes chinois (!)- Les qualités distinctives du canard et du pigeon, celles de plonger, furent dunc ajoutées, sous la forme ‚ Jamö, lemb, lumb, etc., au monosyllabe kap (canard), kap et pat (pigeon), comme ‚ déterminatifs (karmadharaja); de même qu'en Chinois on ajoutait au monosyllabe kap (GE), „colombe”, le déterminatif put G2), „pigeonneau”; et au mono- syllabe pat ZE) le déterminatif kiu ($B,), „colombe”; de sorte que les mots composêés putdhap ou patHkiu désignaient plus spécialement les pigeons et les colombes, afin de pouvoir les distinguer des autres noms d’animaux, etc., où entrait aussì cette LV“ kap ou paft, Il est probable aussi que le Ad dans kárava (corbeau) n'est que la kap. En Chinois on donne le nom de pik kiak EA 18 à une espêce de pie-grièche (?). Or le caractère kiah est encore composé de la clef des oiseaux et du phon. zk, prononcê anciennement kay, comme nous lavons démontré ci-dessus (p. 51). Ce caractère se prononce encore aujourd'hui à Canton Zap (9%). Le nom est probablement onomatopique, ce qui explique le nom sanserit Aá (pour kap) +rava, „qui a la voi (rava) kap (kâ)”, c-à-d. qui a la voix grièche (ae k p). Nous oserions presque suggérer encore une autre étymologie de cette V” kap. Nous avons vu à la page 61 que le nom de la tête humaine dans les langues _aryennes dérive de la T/ chinoise Arp dans ZA, „tête””. En latin nous avons cap-ut pour tête. La fontanelle, ou lendroit du haut de la tête où aboutissent les sutures du crâne, se nomme en latin sizciput. M. Pott (*) analyse ce mot en sémi-caput, „moitié de la tête” Nous n’osons affirmer que cette étymologie soit inexacte, mais ce serait le seul exemple de la contraction de sómi en sin en latin; car dans les autres mots au préfixe sin, ce prêfixe est une contraction de sine (sans); p. e. sincerus = sinetcera, ysans fard” (°). En chinois le siuciput se nomme sin taj (£); ancien hieroglyphe C3 représentait graphiquement cette suture de (1) me ne HE HEB H PE 5 wp, „Lie canard crie gap gap; il se nomme lui-même par son eri” Khanghi, Diet. Imp. (2) Voyez les Dict. de Khanghi et de Medhurst. (3) rj ve KI ‚ Khanghi, Dict. Imp. (4) Btym. Forsch., 1, 64, (5) Etym. Forsch., I, 280, 392, © GAS IE URI, vie HK. la tête. On écrivait plus tard ce caractère avec la clef de tête humaine à côté: Did avec la même prononciation. Ce caractère orig TN éléments stu je fontenelie) et lich (tête). Le. sin, de, sin- ig ne varna était Lut ou Zwat (hat), mot qu signifie également os, La moelle se nommait, selon — Panc. pron., kat sui Be Or le caractère sui est composé de la clef des — os et du caractère swi, qui signifie suivre, selon, Le composé signifie done: qui est mis des os” (1). Nous avons done iei un mot composé de le deonf chino: kat ‚hadda) et de la traduction du verbe sui, „ce qui découle”, a le vb. 8 É fp ja (WV jan, produire). 8 15. | | Racine GAP — GAM, KAM. | tous af A La V/ Gap ou Kap servait surtout, comme nous lavons vu à la page zo et s, pour exprimer l'action de prendre quelque chose avee la bouche, ou de _ ader les mâchoires sur quelque chose. L’action suïvante est celle de terr — dans la bouche ce qu'on a pris avec elle, ce qur suggêre idée de cote. Cette _ Mie action était exprimée par le verbe gam (%) et était écrit avec le caractère Kes composé de la clef de Bouche et du phon. gam, „maintenant” = ce qui est au 5: moment dans la bouche. | asil La partie de la tête avec laquelle on Lent ce qu’ on a pris avec 5, bouche, c'est la mdchoire; on ajoutait donc la 1 gam à la clef de la tête humaine: BÄ _ han (B. Aam, C. hom), pour écrire le mot mächoire (3). Le dialecte WEmoui a (1) BE el Lin, Khanghi, Dict. Imp. | 1 A (2) GH Hi m ®È dt „Kam siguifie Oe et jouir”. Khanghi, Dict, Imp. EE dn (5) 2] Er HH. 8 Ay D 1] Z Ei U, „Han veut dire tenir dans la oa ik c'est le véhicule pour contenir ies choses dans la bouche.” Khanghi, Dict. Imp. | | | EE conservé la finale de l'ancien son gam, mais le g initial est adouci en hs; dans Ö » e : la langue mandarine le m final s'est encore adouci en #. Mais nous savons que Yanec, pron. était gam, puisque le phon. est AN kin, prononcé anciennement gam ou kam, comme encore aujourd'hui dans l'ancien dialecte de Canton. (t) La preuve que la racine gam s'est développée de lar” gap se trouve dans le fait que les mâchoires sont nommées soit gap soit gam. (2) Les mâchoires étant aussi le chdssis des dents, ce châssis fut nommé également gam, et on l'écrivait BE, composé de dents et contenir, caractère pro - noncé encore aujourd'hui gax (B. gam, C. ngam) et qui signifie gencive ou chássis des dents (3). Le menton, qui est la partie infêrieire de la mâchoire, fut nommé éga- lement gam, et on Yéerivit A ($) (Mand. han, B. ham, CQ, Zom), caractère composé de la clef de tête humaine et du caractère EK, dont lancienne forme représentait Za langue; puis, comme la langue est contenue dans la bouche, il signifiait contenir (?). Au lieu du phon. rj on employait aussi le caractère EN prononcé également gum, et forme amcienne du caractère précédent. Ce dernier caractère seul avait: également la signification de menton, c-à-d. du dessous de la bouche, en opposition à la fossette qui se trouve au dessus de la bouche (6). On ajoutait ce caractère à la clef de la #éte Aumaine : ETS à celle de la bouche: 7] et à celle de la chair: hä, caractères qui tous se prononcaient primitive ment gam, et qui signifient tous menton. L’initiale s'est d'abord adoucie en 4, comme dans les anciens dialectes d’Emoui (am) et de Canton (Ao), puis la finale mstest adoucie en , comme dans le dialecte mandarin moderne, où ces caractères se prononcent Aan. Une nouvelle preuve que la ” gam s'est développée de la WV” gap se trouve (1) Le c. 2] (laid), composé avee ce même phon., se prononce encore aujourd'hui kax (Emoui kham.) (2) E42] mk mf Ja, Khanghi, Dict. Imp. _ (3) H Ee ti BE U ‚ Khanghi, Dict. Imp. (4) Tbid. 5 MEW. Àd, ve Omke. Ht HS, ve = 14 — dans le caractère 1 gap dont nous avons traité à la page 57; caractère qui se prononce aussi Zan (ancien son gam), et est alors identique en signification avec le caractère gam “A. „mâchoire” (1). N De cette racine dérive en premier lieu le mot sanscrit jam, „manger (2 Ar, DP. 72), dont ancienne forme était gam (?). | Aux mots chinois gam BE, máchoire , gam He, gencives, répond le mot S. hanu (hant-u); „lequel mot,” comme le remarque très bien M. Pott &, „doit avoir éprouvé un chángement dans linitiale (4, au lieu de 94); car le grec vévv, goth. kinnus, latin geva s'accordent entre eux et ne saccordent point, selon les règles générales, avec le Sanscrit” En effet Zanu n'est qu’une altération de la T/ chinoise gam qui a suivi elle même la même transmutation de son en Zan. Le grece vau-pai (mâchoire), vóu-pros (molaire), langlo-saxon gom-a (mächoire) montrent tous la YT” primitive gam ou kam (AE) „la mâchoire.” De cette même 1” dérive aussi le S. jam-bha (mäâchoire), dont la forme pri— mitive était selon Kuhn (* gam-bh. La W jambh (bdiller, transitif: prendre avec la bouche), dont dérive ce mot, existe aussi sous la forme jabh. Nous avons done les deux formes jah == gabh et jambh = gambh, exactement comme nous avons ep Chinois les deux formes distinctes en son, mais identiques en signification, gap (kap) et gam (kam) ) ZÂ. Cette double forme se reproduit partout. En ae Saxon la mâchoire se nommait gom-a, mais aussi geaf-las (m. pl.). En Anc. shed la gueule d'un poisson se nommait haf-los (%. Quant à PAnc.-Norske #iap-tr (mâchoire), Danois Jyäft (gueule), Suédois käf-t (mâchoire), Bas-allemand Ziff-e É (Wune forme plus ancienne kiaffe ou kiäffe), ces mots dérivent plutôt du mot ehinois kap Ka Gara, joues), qui se pronongait plus tard hiap, kiep, comme | dans le dialecte d’'Emoui (6). | | Dans le mot employé pour menton dans les langues aryennes et Liediteogies de la Chine, la finale m a été adoucie partout en #, comme dans le mandarin DELE Hij U, Krnsti, Diet. Imp, (2) Kuhn, Zeitschrift I, 127. (3) Etym. Forsch. IL, 142. Les Indianistes font dériver le mot Aanw, les uns du vb. Ad, „céder’, les autres de 1 han „battre”; mais ces étymologies sont insoutenables. (4) Zeitschrift TI, 127. (5) Kuhn, Zeitschrift I, 181. (6) Ci-dessus, page 58. BRR ee moderne (Aan pour kam); excepté cependant dans le dialecte Bhotiya du Zhibet, où le menton se nomme kom-a. Ainsi nous avons en Grec yér-u5, Latin geu-a, Angl.— Sax. cin, eyn, Goth. kinn-us, Ane.—Sax. hinni, Allemand Zin, Hollandais kin, Anglais chin. Enân au mot Chinois He gam, ygeneive”, correspondent encore au— jourd’hui le gum anglais, gingiva latin, et gencive francais. Notre V“ gam ou kam enen) ienie à la clef des montagnes, forme le caractère bin (aan, HE. ham, ©. hom), litt. jee que les montagnes contiennent”, c-à-d. une vallée profonde. On écrit ce caractère aussi avec la clef des vallées: Gen avec la même prononciation et signification. Le composé Ae 5 gam hia signifie vallée profonde, gouffre béant. Le second caractère est encore composé de la clef des vallées et du caractère abrévië pour Pf Ma (p. 39) bdiller; car on écrit ce composé aussi | WF gam hia (vallée bâillante) selon le dictionnaire de PEmpereur Khanghi. A ce caractère et mot chinois Gam correspondent le mot anglo—saxon com-b (vallée) et hollandais kom (sein d'une vallée, d'un village. Ce même phon, ajouté à la clef des objets en terre cuite, forme le carac— tère 4, han, B. ham, C. hom], „utensile en terre cuite qui peut contenir”’, c-à-d. Vase-à ean. A ee mot répondent les mots: alsacien gum-pen, souabe gum-p, gum-pen (chaudron profond), que M. Kuhn rapporte aussi à la TL gambh. L’autre phon. gam (contenir), ajouté à la clef de Zois, forme le caractère F8 (an, EB. ham, QC. hom], qui signifie „vase en bois pour eau” Un autre phonétique: Jas prononcé également gam [Mand. Mien, C. B. Aám], ajouté à la elef de bois, forme le caractère 8d ham, qui signifie gobelet ou coupe pour bore. Le phon. kam EI (contenir), ajouté à la clef de Zois forme le caractère F% (han, B. C. ham], qui signifie: „coupeen bois” Selon le dictionnaire de Khanghi, il est identique en signification avec le caractère précédent. A ces caractères et mots chinois répondent le S. Aum-bha (pot) et le Hollandais kom (coupe, tasse). Le phon. Gum on Kam Ik], ajouté à la clef de l'eau, forme le caractère vj [on, C. hom, B. ham], qui signifie marais où il-y-a beaucoup d'eau, Zitt. „qui contient de eau.” On Yécrit aussi avec les phon, EA gam: je Ze gam: _ 16 Zes EN gam : DE avec la même signification et prononciation (t). Á ce mot AE: Bert Di répond VAllemand gum-pa, „petit étang”’, usité dans le Voralberg, et VAnc. Germ. gum-pito, (étang), p. e. in den gumpiten helle fiuris, yin stagnum gehennae ignis” (2). ' Eu £ Le caractère DEN gam signifie en Chinois spécialement un wivzer ou étang. pour élever des poissons. d Au lieu de ces phonétiques on emploie aussi le phon. IR [hhien, B, hhiem C. him]. Son ane. prom. était encore gam; le dialecte de Canton a comservé ancienne finale m, et celui d'Emoui ancienne initiale 4 (4). Sa signification primitive était: „s’étendre et bäiller, quand on est fatigué,” ute É Aussi, uni à la clef de terre, ìl forme le caractère AN [han, B. ham, Op hom] A terre béante, e—à-d. june fosse, un trou dans la terre, un creux.” Uni à la clef de métal (qui n'a cependant ici qu'une valeur phonétique), il forme le caractère ER [khin, B, hhim, C. yam], qui se pronongait primitive … ment aussi gam, et avait aussì la signification de s’étendre, de bäiller. Ce — dernier caractère, usìté comme phonéêtique et jos à la clef des montagnes, formait le caractère 4 ER prononcé de même, et qui signifie: 1. haut pic, „sommet de- montagne”, 2. „béant, bâillant.” Ceci explique à merveille pourquoi dans certains dialectes de lAngleterre le mot com-b, com-be désigne, tantôt une vallée, tantôt un sommel de montagne (®). La raison en est que le phon. $% -t ham signifie sétendre en profondeur (comme une vallée) et en hauteur (comme un pic). De là, ce caractère sert aussì pour désigner tout ce qui est Zaut et élevé, comme p. e. YEmpereur. FÀ Le caractère Zap gam est écrit aussi avec les phonétiques Ek: Ee „a hill rising abruptly”; de Ek) „two hills opposite each other”; Ge: Ee, „high and dangerous ground”; caractêres qui se prononcent maintenant in) mais qui se pronongaient tous primitivement gam, plus tard fam. Pour en finir avec la L/ sanscrite gam-bh ou jam-bh, nous noterons encore (1) Khanghi, Dict. Imp. - (2) Kuhn, Zeitschrift IT, 137. (83) Kuhn, Zeitschrift L, 132. mn 1] A PS r . e . . le mot gambhtravepas (*), dérivé de cette racine, et qui signifie: „chantant des éloges sonores”, c-à-d. ayant une wor grave et profonde, Ce mot est représenté en Banis par le caractère Ze (gan, C. om, B. gam] composé de la clef des sons avec élément phon. gam, et qui signifie également voir grave, profonde. Ce dernier phon. est lui même composé de la clef des vases de vin et du phon. A kam, et a, entre autres significations, celle de boire, Quand ce phon. A est placé à côté de la clef, au lieu de être au dessus: B2, il désigne le vain. Le phon. Ae (bailler), placé à côté de ce caractère gam, forme le caractère Er (yin, B. im, C. yam] quì signifie borre. On Vécrit généralement maintenant ER, avec la clef de manger. L'ancienne pron, de ces caractères était encore gam, Nous y assimilons le mot S. cham (boire). Chamasa signifie en S. „coupe pour boite”; et chamú „une armée.” Or le phon. gam El „eontenir’”, placé à côté de la clef des métaur, forme le caractère 46% (an, B. ham, C. hom] = „métal contenant’, e.—à-d. 1. „Armure de guerre”, 2. „Coupe (de métal) à boire” Chamú signifierait done „les armures”, les hommes couverts d'armures, terme très con— venable pour une armée. Le verbe „désirer, aimer, convoiter, etc”, dériva probablement d’abord de Fidée de vouloir manger, premier besoin de homme naissant. Quand on désire manger, ou enfrebáille la bouche. Puis, on ne désire une chose, que quand on en a besoin, quand elle nous manque Aussi le mot Zam R signifie, non senlement Ziller, mais aussì manguer, et on lPemploie comme phonétique dans les caractères devant désigner les idées de désir, de convoitise, etc., en y ajoutant indifféremment les phon. EN kam, yeontenir dans la bouche”, PE] kam, yjeontenir”, Jr, tam „tout ensemble”, ór kam, ytout, entièrement”. On avait ainsi les caractêres: 1. ER an, B. ham, C, hom], convoiter, désirer; éerit aussi selon Khanghi ER et BK Td EK an, B. ham, C. hom), désirer, ob tenir; écrit aussi ER selon Khanghi; 3. #k (Man, C. U, ham), convoiter, donner. Tous ces caractères se pronongaient primitivement Gam ou Kam; et ils sont (1) Zeitschrift I, 127, te en représentés en Sanscrit par le verbe kam, „aimer, désirer, souhaiter”; dont dé- rivent aussì, selon les Indianistes, le latin amo, amoenus et carus, el peut-être YAne.- Germ. gaman, et PAnglo-Saxon gamene. Nous allons poursuivre encore cette LV kam dans les deux langues. Sanserit Aamatha, pune tortue”. Chinois ES Lan, C. B, kam], „Tortue.” [composé de la clef des tortues et / du phon kam] (*), itt. „animal contenu (dans son écaille)”, Sanserit kamandalu, yum pot-à-boire usité par les ascétiques”. Chinois B han, ©. B. Adin], yvaisseau pour contenir quelque chose” [phon. kam A]; HEK ien, C. B. hám], „coupe pour boire” [phon. kam Jk }- Ed Sanserit kamala, „Lotus, Nelumbium”'. Chinois EE Ein [an tan, C. am-tam, \. ham ham, Ane. pron. ham ham] = „quúi econtient la fleur”, nom poëtique du lotus en Chine (?). Les caractères sont composés de la clef des plantes et des phon: ham EI De) „contenir”, et En hum yuan trou, un ereux.” Sanserit kamala, jeau”. 0 SEEN : Chinois XE Dan, C. hom, E. Aam]et wy Wan, C, B. Adm], „eau bourbeuse” comme celle. dans laquelle croît le lotus. Les caractères sont com— _ posés de la clef de l'eau et du phonétique kam, „contenir’ = „terre) qui contient de l'eau”, Sanserit kambula, yeouverture, ou vêtement de laine.” Chinois Be [lhin, B. Aim, C. Ahum], vune couverture ou linceul” Le caractère est composé de la clef des vêtements et du: phon. abrévië kam Er „contenir.” Sanscrit kambu, „eoquille”. Chinois Ki (an, BE. C. ham] ane. pron. [phon. Hf] Aam, jeoquille de Iene A (han, B. C. ham], eomposé de la clef des Zysectes et du phon. kam, (eontenir) = „/l'Imsecte qui contient”, nom des jeunes 1d) rn HS | ET) Wd, Khanghi, Diet. Imp. (2) Wells Williums, Tonic Dict. p. 4, TT VT ERE BAO coquilles du Bk lo, na large kind of Bivalva or chama, as big as a peck, used as a winecup”. (1) On ne saurait attribuer cette série continue d'identités aux effets du hasard, et il faut done bien admettre la communauté d'origine des races chinoises et aryennes. Le développement de cette racine kam est très curieux, et nous allons le poursuivre encore sous une autre forme dans le Sanscrit. Nous avons vu à la page 72 que le caractère Gy gam, qui entre si lar- gement dans les dérivés de cette racine, signifiait primitivement „tenir dans la bouche”. De là se développait la sigunification contenir, non seulement dans un sens physique, comme en contenant ce qu'on mangeait ou buvait; mais aussi dans un sens moral, comme en contenant dans la poitrine les émotions qui s'y élevaient et qui voudraient se faire jour par la bouche, comme la colère, la fureur, ete. Ainsi le mot Gy gam regut aussi la signification de se contenir, se contraindre, se retenir; et ensuite, comme verbe transitif, celles de „contenir, contraindre, retenir, les autres”, Pour ces dernières sìignifications on se. servit plus tard du caractère ##f [Jan, C. B. ham], composé de la clef ff gang (marcher) et Kn kam (métal). On y ajoutait plus tard le caractère de Bouche: Bf et ce caractère sienifiait d'abord: „pièce de métal qu'on place dans la bowehe d'un cheval, pour le faire. marcher, le guider, diriger. De là, les signifieations „diriger un cheval, guider, se contrôler, lier” (2); et, comme substantif, de „mors d'un cheval,” On écrivait ce caractère aussi EE han ZA ple métal contenu dans la bouche”. Le phonétique dans ces caractères est Jin Âr „métal”, caractère qui se prononcait primitivement gam, comme le prouvent les caractères composés où il entre comme phonétique, et l'ancien dialecte de Canton, où il se prononce en— core aujourd'hui kam. A ces caractêres répond le verbe sanserit gam, dont la forme ancienne était, selon Benfey, jam, ce qui présuppose encore, comme dans le vb. jum-b/, une (1) mk zh EN es An kn} 5 F8 PT IF, Khanghi, Diet. Limp. Medhurst, Chinese Dictionary. (2) | EN {Ër , „lier avec une corde”, c-à-d. „contenit” avee un lien. ee forme primitive gam. Ce mot a les significations de: „to tame, to restrain, to govern (as horses), to bind, etc.”, exactement comme les caractères chinois 2 . (8, Bj et FE oom. k 3 La signification donner, qua aussi le vb. S. gam, provient de la forme kam _ DN Ln ae 5 RE AIDE IG 4 GK (page 77), qui signifie convoiter (S. kam); puis donner, e—à-d. veonférer CES qu'on désire ou convoite” (S. gam). En S. jdm (de 1” * jam) signifie 1. une parente femelle, 2 „une soeur”’. C'est le mot chinois gam il (Alin, E. kim, gim, C. hham), composé de la clef des femmes et du phon. gam, et qu1 signifie belle-soeur du côté de sa zl La L” primitive est conservée dans le Grec vau-reos, „allië par mariage” DEE fils, beau-père, beau-frère, etc.) BE Dans plusieurs cas linitiale g s'est adoucie en S. en 4, ou aspiration, ä comme nous l'avons déjà vu (pp. 72 & 74) pour le nom des os Fr hat, osb atermas en Chinois, qui est devenu Aadda en Sanserit, et pour le nom des mâchoires, lam en Chinois, qui est devenu Aant-w en Sanscrit. Nous allons en donner maintenant une liste complète. AET GE le ts. Nous avons vu que le mot gam, „tenir dans 5 bouche”, avait reu, par trope, la signification de „se contenit”’, comme la fureur. Zire fdehé, étre en Jureur, Á se dit conséquemment en ancien Chinois gam bl () han, E. Jam, C. dom), caractère composé de la clef de Louche et du phon. gam, content”; phon. gui enize . aussi comme racine dans le caractère ÉA gam, y„menton” (?). Le composé CEA vil ze hu signifie „un bruit furieux”, BOEKE que le Diek de Khanghi Can p plique ainsì: „Mun désigne les mâchoires; Aw c'est suspendu erin gorge. Cela exprime labondance des vapeurs. Man-lu c'est „se mettre en fureur.” — On écrit ce caractère aussi avec le phon. gam Jah (contenir, tous ensemble): Pp g ls) ij TOI Wk „a loud voice, an angry noise” avec la même signification et prononciation; Î et à ee mot répond en-S. le mot Aum, jan interjection of wrath”, et le mot Jami, Û „the lowing of kine”, (1) Khanghi, Diet. Imp. (2) Ci-dessus, page 73. en Notre même phon. gam (contenir), ajouté à la clef de glace, forme le ca- ractère Wij [Mez, C. hom, B. ham) = „contenu par la congélation” (Ang). ice-bound), e-à-d. froid ©). On Véerit aussi avec le phon. Êr: 3 [lin, B. him, ©. Mam], litt. ‚ „glace-oiseau-de-proie”, c.-à-d. froid intense (%, ou avec le phon. zk: Nn hi in, B. gim, C. ham], likt. glace astringente”, c.-à-d. froid (8). - k Tous ces caractèêres se pronongaient encore primitivement gam ou kam comme dans l'ancien dialecte de Canton. Au lieu de ces phonétiques significatifs, ou employait aussi des phonétiques simples, sans signification, mais homophones avec les phon. significatifs. Tel est p. e. le phon. gam HÉ’, „doux” (*). Ce phonétique, placé au dessus de la clef des p/uies, forme le caractère HE (gan, ©. ngam, B. gam], qui signifie gelée blanche, givre (°). A cette racine gam, (froid, gelée, etc.) correspond en Sanscrit le mot Jima, d'une forme plus ancienne perdue Ayam, selon les Indianistes; mot qui signifie froid, gelée, neige; et les mots Aum-ika et haim-a, ygivre”. Mais en S. le mot Aima a en outre les significations de: 1. beurre frais, 2. étain, 3. perle, 4. lotus, 5. bois de sandal, 6. la lune, 7. camfre, 8. cardamome, 9. herbe odoriférante, espèce de eyperus, 10. un parfum. Or, quoiqu'on puisse expliquer à la rigueur les significations 2, 6 et 7 par leur ressemblance à la glace ou à la neige, il est impossible d'expliquer comment le mot Kima (froid) soit arrivé aux autres significations ci-nommées. Le Chinois seul les explique par- faitement, ce qui prouve lorigine chinoise de la racine, qui est simplement celle de kam, „eontenir”. Le nom du lotus, par exemple, est, comme nous lavons observé à la page 18, kam ou ham; et nous y avons déjà assimilé le mot sanscrit kamala, qui signifie „quai contient la fleur” ou gla fleur contenue”, comme gíú} ham sig- (1) Khanghi, Diet. Imp. (2) Zbid. (3) Zbid. (4) Ce mot gam dérive du verbe Ay gam, „tenir dans la bouche”, „aimer”, puisqu’on aime à tenir des choses douces dans la bouche. hi on H H. 4, ‚ Khangbi, Diet. Imp. Nn nifie „contenu par la congélation”. Mima (de 1” Jam) ziene done, et tik u par la congélation” (froid), et „la fleur contenue”, (le lotus). Le même phon. Kam, „contenir', ajouté à la clef des parfums, forme le caractère Áe (han, C. hom, EB. ham), litt. „quì contient le parfum”, ce. à-d. gar d Pum, parfumé (* | Ajouté à k clef des pierres précieuses, il forme le carna EE Li E,‚ han J C. hom), litt. „jla perle contenue”, c-à-d. la perle qu'on place dans la bouche d'un défunt en Chine (2). Ni Le phon. kam (Ge) „or, jaune”, ajouté à la clef des herbes, forme le ca— ractère re (khin, E. bhi, C. kam], espèce de plante odoriférante (%). Le bois de Sandal se nomme en Chinois ij se hiang tchaï, ek de senteur”. Or, comme le caractère kam signifie aussi odoriférant, le mot Jima (odoriférant) était appliqué en Sanscrit au bois de senteur, et signifiait aussi parfum En, herbe odoriférante GE). Dans la signification de froid, congélation ( If) ), la LV kam a passé dans le latin hiem-s, hibernus (pour him- ) et le grec Leo» e) zeuw-ov (hìver) et Rr êgr05 (hivernal) avee e pour v. En S. Fkiver se nomme encore Aeman (LV Ayam); mais ce mot signifie en outre or. Le mot ZAema signifie: 1. or, 2. cheval de couleur obscure. Le S. nous laisse encore dans Y'obscurité sur la liaison entre ces ‘significations, et ce n'est que dans le Chinois, qu'on en trouve la solution. | Nous avons vu tantôt que la U” chinoise gam (contenir) en braak comme | phon. dans le caractère JW} kam, „froid”, dont dérive le S. ii Le caractère HE [hhin, B. khim, C. ham] signifie frissonnement, frisson de | Fièvre froide. Avec le phon. A ham (abrêvié de ham dE, contenir): B [ékin, E. khim, OC. kham], nous avons la signification de froid, frileuw, litt, aeg pl | de” (kam) — froid, fièvre, etc. | (1) Khbanghi, Dict. Imp. OREN NN RE | ER @ AA tl, Zeid. | E Le premier de ces deux caractères est composé de la clef des maladiee et du phon. &» kam, „métal, or”. Ce caractère ZE kam, (frisson froic) démontre claire ment que le méfa/ a également été nommé kam (le congelé, contenu), puisqu’'iì a la dureté et la froideur de la glace (kom). Le métal pouvant du reste se Jondre comme la glace, ce mest quun „liquide contenw (ham) per le froid. Oest pour cette raison que le caractère hieroglyphique G» kam (métal) est sì souvent sub- stitué comme phon. aux caractères «> et ER Kam (content). Ivor étant le métal par excellence, on le nommait aussi kam 4» [khin, B. him, ©. kam]. Lancienne pron. était celle conservée dans le dialecte de Canton. Dans celui d'Emoui la voyelle s'est adoucie en é — him; et, avec ladoucissement de Pinitiale 4 en 4, nous avens le kem-a ou Aem-an sanserit. L'or étant jaune, le caractòre G> ham a aussi ceïte signification; et les 5 r 6 A JN 7 E . e métaux étant durs et compactes, ham spr CUL egatement ces significations. Ajouté à la elef de Bouche, il forme le caractère eN (kin, B. gim, C. kau), Hitt. j„bouche comme du métal”, bouche compacte, dure. De là ses significations: 1. bouche close, fermée (1), 2. pris, gelé, comme le sont les choses en hiver (*). Ceci explique, avec la dernière évideace, pourquoi, en Sanscrit, le mot heman signifie, et Por (kam), et Vhiver (ham); mais leur écriture phonétique ne permit point aux Indiens de conserver la distinction entre les caractêrcs et mots Kel kam (or) et Dn ham (congelé), que Vécritere grapho-phonétigue ehinoise nous a si admirablement conservée. Notre même caractère kam, placé à côié de la clef de ia couleur noire, forme le caractère BÀ (kin, E. kim, O. kam], Kitt. noir-d'or, erh-d. yde couleur jaune- noîirátre, comme For (3).” Il se prononce aussi kien (E. ©. kam) avec la même signification (£. Et voilà pourquoi en S. le mot hema signifie, ek or, et „cheval de couleur obscure”, litt. jeouleur noir-d'or”. Enfin le mot Aemavala est en S. le nom d'une perle. La 1” est encore @) BB HH W,, Khanghi, Diet. Tp. © BB W.A B B Wp, Mid. Medhurst, Chinese Dict, ) AH ZE Am & Ús, Khanghi, Dict. Imp. @ KHM HAR We, Zw Jema = Ge ham. En Chimois le composé Gr A kin tsing Por”, est également le nom d'une perle (XI). La liaison ne pourrait encore se trouver ici sans l'ai noise, qui conserve non seule gag nl les sons, mais aussi ea \ des mots. Quand on veut prendre un objet. avec la bouche gan s'approcher de cet objet. Conseacenst cette action Rn gam, et on Vécrivit P{ [an, C. hom, B, kam). (ien, C. E. ham, anc. pron. gam], litt. „s’avancer vers quel cer, venir vers. Cette racine se retrouve dans le be et dans le Latin venio pour wem-io, le Goth. gwim-an, Y Ang! iS lemand konnen, le md komen et Anglais com-e jn ri kam (dsuidi RE la bouche) en une foule de mots, appart et sans liaison entre eux. On voit aussi qu’il faut rejeter du Sanscri racines établies arbitrairement pour tous ces mots, et les rans “so f racine ee ham, qui Sns tontes he significations $ EE $ 16. Racine BAK, BOK — PAK, POK. Res racines gap et gam Saphanent facilement à cause de leur onomatopie, imitative du son que fait la bouche qu'on ferme, et de celui de la bouche gonflée pour tenir quelque chose dedans. Il est plus difficile dexpliquer lorigine du son bak pour désigner tout ce qui est grand, étendu, et beau. On écrivit ces significations par les caractères 5, Hi, Ë, qui se sont prononcês tous primi tivement Bak, comme nous le prouverons plus tard. Le premier caractère s’ex- plique facilement, car il est composé avec la clef de champ (HJ); et un large champ bien cultivé est certaïinement pour homme agricole la plus belle vue qu'il puisse désirer. Les significations de large, étendu et beau étaient donc „contenues dans l'aspect d'un grand champ cultivé, et on les rendait par le mot dak pour des raisons psychologiques qui nous échappent maintenant après tant de milliers d'années écoulées depuis linvention de ce mot. Cependant une petite lumière jaillira peut-être de notre discussion sur cette racine fort répandue et probablement d'abord onomatopique. Nous venons de démontrer dans le $ précédent que les noms pour la Joue dans les langues aryennes sont tous dérivés d'une racine primitive kap. Nous allons faire maintenant encore une petite exeursion étymologique pour expliquer le mot Backe, nom que les Allemands donnent aux joues; en Hollandais Zak, bakkes (face), bakke-baard (favoris), etc. M. Schweitzer (!) veut faire dériver ces mots de la LT” S. baj (diviser, briser), par analogie du mot Zanu (mâchoire) qu’il eroit dêrivé de VW“ Aan (frapper). Mais comme nous avons détruit cette dernière étymologie (p. 74), la première n'a plus de raison-d'être non plus. La WV est bak sans aspiration. En Chinois les gowes sont nommées maintenant fv (B. Aw, C. fw), nom qu’on écrit HA ou Ái (2). Ces caractêres sont composés respectivement de la clef de tête humaine, ou de celle de visage, et du phonétique H, qui se pronongait an— ciennement Zok, selon M. Edkins (3); mais plus anciennement encore bak. Ce caractère signifie lui-même large, puis beau, probablement appliqué d'abord à un champ ecultivé. Car, selon Khanghi, ce caractère est synonyme du caractêre (composé de ce phon. et de la clef des enceintes), qui signifie jardin, litt. „beau (bok FH) clos ([])-” (1) Zeitschrift VI, 450. @ KE B U, Kransti, Diet. Imp, (3) Notes & Queries on China & Japan, II, 87. mn 86 mm Ge même phon. ajouté à la clef des vêtements: fB, signifie „habillements bigarcés, élégants”, Jit. „beaux (bok PH) habits Rif)” Le caractère Hi est employé conséquemment pour désigner un jeune hom me (}), comme on employe en frangais le mot beaw dans beausfrère, beausfils. Le nom des gowes (bal) en Chinois est done au plus haut degré poétique; car ce qui donne la beauté, c'est la couleur, la plénitude des joues. On ne pourrait done mieux rendre cette expression que par les composès Iz] bak, jbeauté — (HE) de la tête (13 )’, ou dâ bak, „ beauté CH) du se (Hij )-” | La signification primitive de la racine est cependant large, grand; et c'est dans ce eens quelle se trouve dans les composés Kr pu, „aourrir un enfant”, litt, vlarge (bok HE) bouche”, comme fait l'enfant qu'on nourrit. L'ancienne pron. de ce caractère était encore bak; puis bok, pok et puk. Le Sanscrit et le Chinois onù tous les deux perdu la finale #, dans pa et pw (nourrir). La finale 4 n'est restée qu’adoucie dans le S. push, jnourrir” (2). | Le » initial s'est ensuite encore adouci en f en Chinois, et voilà la raison PA pour laquelle le caractère pak Cms) se prononce maintenant fu; ayant passé par les formes bak, boh, pok, pul, pu, pour devenir à la fin fv. Et c'est ici que nous voulons revenir un instant sur les mots aryens deri- vés de cette racine dont nous avons déjà traité à la page 23 et suivantes. Comme M. Pictet (5) la très bien remarqué, „linfluence du temps sur les langues s’exerce en général par des retranchements, et bien rarement par des aüditions aux formes primitives; de sorte qu'on peut présumer que, dans cer— tains cas du moins, le Sanscrit a laisse tomber les consonnes dêsinentes par une propension naturelle à tout idiome qui se polit et s'adoucit.” Nous avons déjà donné un exempie de cette propension dans le vb. gaug — gá, valler” (p. 39), et nous allons démontrer que la V ekt. pa a partout perdu un £ final, que eependant quelques autres races aryennes ont conservé, comme les Latins dans — poe-vlun (vase pour boire), les Slaves dans pac-ti (pascere), etc. M. Pott supposeque la LC primitive a dû être pa (£). La racine est pak; car, comme nous avons vu {p. 23), le phonétique dans les caractères Wij pu (nourrir un enfant), Ei pu me ee DAF AE Mat K. (2) Ci-dessus, page 23, (83) Journal Asiatique, Mai 1836, p. 421. (4) Btym. Forsch. II, 188. (boire du vin), ÊÀ pu (manger) est toujours HB pak (pok, bok, puk). La v sancrite pa (boire, avaler, jouir, ivre, ete.) a done perdu son % final, exactement comme le Chinois l'a perdu à son tour, dans la pron. mod. pu. Mais des traces de cette désinence se trouvent encore dans le S. bwj, manger et boire, (prtep. du pf. pas.) bluk-ta. Au lieu du phon. simple dak (large), on employe aussi le phon. composé Ee bak (étendu, large). Ce phon. p. e., ajouté À la clef de Bowche, forme le caractère EAN (woh, C. B. pof); et, ajouté à la clef des deuts, le caractère tl (zot, C. E. pok), qui signifient manger, mdcher (Y). La prononciation primitive a dû avoir été bak, pak, car c'est là la pron. que le phon. bak dans ces caractères - a conservée, en dialecte d’Emoui, dans le caractère HE Joh, nlier” (p. 11). Ce mot est représenté en S. par bhak-sh (to eat, to bite), et en Grec par pay-eiv. Gette racine bak ou pak (large, étendu, beau), est largement répandue dans toutes les langues aryennes. Nous avons déjà remarqué qu'elle se retrouve dans les verbes pak , vsaisir”, itt. „main qui s'étend” et pak KE, „lier”, Mitt. „corde qui s’étend” (p. 11), où elle est représentée par le phonétique EAN pak, „s’étendre au loin (et embrasser)”’; et dans le verbe pat kij ’ „cuire”, Zitt. „grand feu” (p. 81), où ble est représentée par le phonétique 5 pak, plarge, grand”. Ces trois caractères plionétigues sont employés indifféremment dans la composition des caractères, pour reprêsenter les sons bak, bok, pak, pok, comme p. e. dans 4f) [uku, E. po, C. pho] et (| [peh, B. pok, C. pak], deux caractères composés de la clef des enveloppes: 7} pao et des phonétiques TH et 5 dans Pic (ou, C. E. po], composé de la clef courir et du phon. Hi; et qui signifient tous les trois: ramper, se traîner sur le ventre, ou sur les mains et genoux, comme le font les enfants. La racine pak dans ces mots se retrouve encore dans le verbe 5. phakk, „to creep, to move slowly”. Nous avons vu (p. 11) que la v/ chinoise pak dans pak Pi, „se saisir de”, ge retrouve dans le mot sganscrit paksh, „to seize”. Q) Vide B 2, a 38 Le même phon. pak, ajouté à la clef des ailes d'oiseaus ‚ forme le can ze [fu, E. Au, C. fu], qui désigne les plumes_ inférieures près du cci des ò Loret Oiseaux. Ce caractère 8 ’écrit aussi avec le simple phon. pak: HÈ d vand il s nifie Je plwmage (1. Le premier phon. pak, ajouté à la clef des dits, forme 1 caractêre 15 (pih, C. B. pik], qui signifie voler (?). La signification- de ce car bt têres était simplement: „plumes larges, étendues” (== ailes), et êtendre Eeen mes” (= voler). Rt Ean Le troisième phon, ajouté à la clef des cAaurs, En le caractère Hi C. B. phok], Mitt. „la large chair”, e=à-d. les cótes, les flancs. „Ce c. se pronon- cait anciennement pak; car, dans les „Rites de Tcheou”, il est zeit 4H ‚ cars | composé de la clef des mais et du phon. 5) ‚ prononcé anciens quel caractère, selon Khanghi, se trouve erronément dans le texte, au lie caractère HÈ pho, qui a done dû se prononcer, du temps des Teheoù, caractère HH pak Se A L'autre phon. pak, ajouté à la clef des chairs, forme le caractère HEC C. E. pik), dont la signification primitive a dû être celle de poitrine, litt. „la chair” Mais cette signification primitive s'est perdue, et il n'est resté au carac— tère pih que sa signification tropologique ou morale dans le composé JB Et EEE me ti (dE) ZP] Ù,, Khanghi, Dict. Imp. DD FE , Ibid. et du poisson hâché”. HH P. HÈ, Zi a „pak (caresser) doit être pok; ce de côtes”. Khanghi Diet. Imp. Comparez aussi: Biot, le Tcheou-li, I, 110, note 1. Lauteur Teheou-li a probablement écrit Ha pak, qui signifie également les cótes, les flancs; mais par | du. copiste. la clef des chairs: H aura été remplacée par la clef des mains: le et on a eu, } f au lieu de bl: ‚ Ce caractère, composé de la clef des chairs et du phon. Ei , qui se pronongait an- ciennement pak, est synonyme du caractère Hel ‚ dont il n'est qu'une autre forme; le dernier phonétique et significatif, et l'autre seulement phonétique. oe (pak yik), „Ne pas laisser échapper une pensée” (1); c-à-d. la conserver dans la poitrine. Le caractère yik, ayant ici la signification de peusde, le c. pak ne peut signifier que poitrine; signification primitive aussì du c. yik, composé de la clef des chairs et de penser, Pak a done la signifieation de poitrine comme siëge de la pensée. ga composé de élément phon. Notre supposition est prouvée par le c. 55, pak (large), deux fois répété, entre lesquels se trouve un hieroglyphe: | ‚ qui signifie ouvrir, déchirer, Ce caractère signifie: „poitrine (des animaux de sacrifice) . ee . . . . . . lacérée (2). On voit que le phon. Ee) pak signifie ieì poitrine. Ce même phon. pak, ajouté à la clef des couteaur, forme le caractère Hil Lfu, B. Aw, C. fu], aider, assister, litt. „large épée, épée qui s'étend” La sig- nifieation est done „étendre son épée pour la protection d’un autre.” Il signifie encore eouper en deur, diviser (%), comme on peut le faire avec un large coutcau. Ee même phon. pak encore, ajouté à la clef des insectes, forme le caractère Hs [fuh, B. hok, C. fuh], qui signifie Hbubtrolen ; animal généralement désigné par le composé pien,fuh Hij EN „la bête (Ha) [à ailes] plates Jm) et larges (5) Les Chinois classent la chauve-souris parmi les oiseaux, puisqu’elle est ailée (*). En résumant maintenant, nous avons trouvé pour le mot paf les significations : 1. ramper, 2. plumes d'oiseaux, ailes, 3. voler, 4. côtes ou flancs, 5. poitrine, pensée, 6. aïder, 7. couper en deux, 8. chauve-souris (bête ailée). Cette racine se retrouve dans les mots suivants des langues aryennes: m El, 15). zi pak, jramper” = Sanserit phakk, „to creep, to move slowly.” 2. He ou HE var, „plumes d'oiseaux” = S. pak-sha, va wing, the feathers of an arrow.” 0) HE HH WU, Khanghi, Diet. Imp. AE Ji U BIE vm WEL Vite JAL HE B A A AR ak. 3) mil KL Al i, Pil 4D, , Khanghi, Diet. Imp. PJ est composé de couteau jet moitië En = couper en deux. @ BIER, vie MEER. EO IE 3, ied pak, yvoler” = S. pak-sha-gama, ymoving by means of wings, flying.” t tat 4, HB) ak, „côtes ou flancs” 5 S. pakesha, ja flank, a side”. ë 5. h5 pak, „poitrine, pensée” a =S. vaf-shas [probably for original sah in VE ae pak, „poitrine.” akin to pak-sha (®] „the breast”; latin pec-tus ; S. pak-sha, opinion.” 6. Fl] pak, aider” — S. pak-sha, party, a friend.” 7. HI pek, „diviser en deux” = S. pal-sta, half”; the half.of a lunar hae B (la lune coupée en deux). 8. HB pak, „chauve-souris” (la bête ailée) = S. pak-shin (pak-shatin), vingen, a bird.” d Et à ce dernier mot se rattachent le Goth. fug-/, Ang. —Sax, js ul, VAl- lemand et le Hollandais vog-e/ (oiseau), mots qui ont suivi la même transmutation — de son qu'en Chinois, où pak (l'ailé, la chauve-souris) est devenu en dialecte de Canton fuk = fug. Ce n'est qu'en hésitant qu'on les avait jusqu’ieì ramenés au pakshin sanscrit; mais le Chinois prouve lexactitude de l’étymologie de la 1” pak, „êtendre”, (la bête qui étend ses ailes). Dans le composé jala-pakshin (l'ailé des eaux), espèce de poule d'eau, se — trouve encore la L chinoise pak. Ce mot sanscrit est représenté en Chinois par le caractère Be (fuh, B, hok, C. fuk), composé de la clef des oiseaur et du phon. pak (étendre), et qui désigne une poule sauvage (8), litt. „l'oiseau qui geren ailes). os Nous allons poursuivre maintenant nôtre racine pak dans une autre série de k RE mots. Nous avons vu (p. 11) que le phon. pak (étendre), aen à la clef des fils, formait le c. AE, prononcé primitivement pak, qui correspond au mot sanscrit pag (lier). ai Ce même phon, ajouté à la clef des chars: ba (pok, C. E. wsl PR des peaux de bête: etl (poh, C. E. pok), donne à ces caractères la siguification de corde sous vn char (&. Afin à la clef des cuirs tannés: Ze (phok, C. E. phok), (1) Pak-shas se trouve dans le Rik dans la signification de flanc, (Zeitschrift XX, p. 80). Ds (2) Pak-sha est formé de pak + ta, Ibid. 3) [B #5 AI HE, Khanghi, Diet. (Lap) © B RAR, Lid. mm 9] 4 il signifie courroie pour fiver un joug (1. Ces caractères, prononcés primitivement tous pak, d'après leur phon. et qui signifient littéralement „ce qui s’étend (pak) sous le char,” ou „lanière qui s’étend”, „courroie qui s'étend”, sont représentés en S. par les mots pdga, „a tie, a string, a fetter”, et págana „a noose”, dérivés de la TL” pak (ys'étendre” comme une corde autour d'un objet). Le phon. pak, ajouté à la elef des chars, forme le caractère HE (uh, E. hok, C. fuk), désignant les rais de roues. Ce mot, passant par la Y” sanscrite non-autorisée spac, autre forme de la WL pag, a donné naissance au nom des rais de roue dans les langues germaniques s-paak (Hollandais), s-pok-e (Anglais), s-peich-e (Allemand). M. Kuhn (?) veut faire dériver les dénominatifs de ce sub— stantif: spak-1g, spal-erig, sìignîfiant en Bas-allemand „ressemblant à la maigreur ces rais de roue”, de la 1” S. phalgu, ypithless, sapless, vain, unprofitable, un— meaning, useless, weak, feeble” Mais cette étymologie nous semble 1nadmissible. La racine chinoise signifie s'étendre, diverger, et le caractère Hi signifie donc tout simplement: „ce qui diverge (pak 5) des roues ( Ei), Le caractère a exac— _ tement la signification du nom latin radius, qui signifie rais de rowe, rayon du soleil, C-à-d. les rais qui divergent, sétendent, d'un centre commun et central, comme le moyeu d'une roue, ou le centre du soleil. On pourrait donc traduire le caractère chinois fui WB par radiatus, qui signifie également en latin rayonnant, et mourou de rais. Les Indiens ont dû traduire cette idée par sat-pae, avec, ou ayant (sa) des rayons (pac)’; lequel mot fut bientôt contracté en spag. Ce mot spag a encore en S. la signification de voir dans spagas (espion), pag- | Jd-mi (je vois}; dont dérivent encore le latin spec-io, con-spic-io, spec-ula, spec- wlum, le gree okór-os (pour ozok-os) „espion”, etc, Vallemand späk-en (8), l'anc. germ. spék-o (speculor), Yanc.—norske faic-im (je vois), feach-aim (je regarde), faoch-og (oeil), etc. Déjà M. Weber (*) avait émis l'opinion que le mot spag serait une contrac- tion de sa-tpag, et aurait signifié „attacher la vue sur un objet”, opinion que M. Curtius rejette (5). M. Weber a raison quant à la forme grammaticale, mais il a failli dans l'explication, puisqu’il ignorait la signification primitive de la V pak (pag), qui n'est pas lier, mais s’étendre. 1 E Khanghi, Dict. Imp. a) Hu EN W, anghi, Dict, Imp (2) Zeitschrift III, 438, | (8) Curtius, Griech. Etym. I, 81, 137. (4) Zeitschrift VI, 319. (5) Griech, Etym. I, 81. Or, quand on épie un objet, la vue, Yoeil, s'éend au loin et embrasse to ad hórizón. On nommait done en Chinois „épier’ également pak et on Yéori Bi (), caractère abrevié pour celui de EE afin d'éviter de le confondre ovecle al Kir 84 caractère ES tohouen (les yeux en mouvement), qui ne diffêre que tds. peu de l'autre caractère. Ce c., prononcé d'après son phon. pak, est composé avec la, clef_des geur, et signifie donc: „étendre les geur au loin”, c.—-à-d. „épier”; de même age le c; À ed pak; lie” ‚ signifie littéralement „étendre une corde autour d'un olien 5 L'éeriture chinoise donne done encore ici la solution de la liaison Bas ee à vatk En significations Jier et voir dans le mot S. pag, Le phon. EN pak, pêtenidre” Ne obtint dans la suite les significations tropologiques „d'étendre, de divulger, plli ou répandre, (comme instruction). Pour éviter encore la mêprise avec le carac- — tère presque semblable BÄ tchouen (un, seul, on Pécrivit B (fu, E. Zu, En S)_ E 34 caractère compusé du même pn pak, avec la clef pluk (frapper enn, e K » ri sn laffixe Af fang (région). A ce mot répond en Sanscrit le verbe pas encore. au — torisé pach, „to make evident, to state fully, to spread.” E orn nt og La racine pak, ajoutée à la clef des paroles, forme les caractêres Hi leer } C. E. pol et £ 5 LAU, B. kok, ©. fuk], qui signitient „paroles grandiloques, , A „réprimander , Bm considérer” (?), et „prompt à parler, éloquent” @. ee caractères répondent, exactement à notre loeution „grands mots, st prise en et en mauvais sens. Ces caractêres se pronmongaient encore primitivement bak, ì selon leurs phonétiques, et ils sont représentés en Sanscrit par les mots Uhdsh „parler”, su—bhásh, „eloquent, bien-parlé,” Le phon. pak, ajouté à la clef des cochons, forme le c. FH [fu, B. Aw, ©. pap qui signifie grognement d'un cochon (*). Ajouté à la clef des cluens, il forme le, cp 5 al DD ik Fi, Khanghi, Diet. Imp. AF W.H Wk U, vi dk: @) E fi HL, #oid. ba vaal ES ONE CRE: Eee | named. it Tig je (pok, ©. B. pok), qui est une désignation du chien (1). Ajouté à la clef des boucs, ìl forme le c HE (poh, C. B. pok), qui était le nom du mowton dans l'an- cienne principauté d’Ow-(?). A ces mots répondent en Sanserit: bkash (aboyer, gronder comme un chien), bAasha (un chien), Bukk (to sound, to bark) et bukka (a goat). Ces mots sont simplement onomatopigues, et caractèrisent les voir des cochons, chiens et moutons, qui sont étendues, prolongées (pak). Le phon. pak, ajouté à la clef des portes, forme le c. Bl (phih, C. B. phik], qui signifie bowcher, obstruer @), litt. „étendre devant une porte.” On Vécrit aussi HR [fuh, B. hok, C. fuk], caractère composé de la clef de terre et du phon. pak pok, yprosterné, jeté par terre.” (f) A ces câaractères répond en S. le mot pash, pas encore autorisé, autre forme de pag, et qui a la signification d'obstrwer. A ce mot se rattache encore le mot Ji pak, caractère composé de la clef ‘de ferre et du phon. pak (large), et qui signifie „une masse de terre.” A ce mot répond en S. le mot púg-a, jun monceau de terre.” Ce dernier mot signifie encore une multitude, un amas de personnes. Il est alors représenté en Chinois par le mot puf 15 [/uh, C. fuk, B. hok], composé de la clef des pieds et du phon. pak, et qui signifie: japparence de personnes assemblées GC). La racine pak primitive a altéré sa voyelle après un intervalle de temps __inappréciable, et est devenue bok, pok et puk. Nous avons vu p. e. (pp. 36 —871), que les caractères phonétiques ef Wij, etc., qui se prononcgaient tous primitivernent pak selon leur phonétique, ont regu plus tard le son puk; ce qui se prouve par les mots sanserits bhaksh et bhuj (manger). Nous allons done poursuivre encore notre racine dans son son altéré; et les anciens caractèêres chinois vont nous donner encore une fois la clef des diffé- rentes significations qua le mot b/uj et ses dérivés en Sanscrit. (1) zn is Khanghi, Dict. Imp. ) RIE |, vi — 4 B Bhuyj signifie 1. manger et boire; 2. posséder; 8. (dans bogya, prtep. du Bk: p) jouissance, richesse, bl ou froment. 1 Nous avons vu à la page 86 que les caractères zb et Ei, somposés ten pectivement de la clef de manger et de la clef des vases-à-boire, avec le phon. par (bok, puk), signifiaient manger et boire, et répondent au mot S. by. L'autre phon. pak, placé sous le toit d'une maison, formait le c. 5 ar. oa Ju, B. pw), qui signifie: „posséder, être riche, richesse”, litt. „maison en jusqu'au toit,” ou „grande (pak) maison. L'ancienne pron. de ce caractêre a puk ou pok. (D) Comme la richesse est dans les yeux d'un peuple barbare (et hélas! aussi souvent dans ceux des peuples civilisés) un grand bonkeur (?), le même phon. puk, ajouté à la clef zw chi, désignant Y'esprit qui anime la terre, formait leo c. mi uh, E. hok, @ fuk), prononcé Beelen prive puk ou pok; ca- ractère quï signifie bonheur, prospéritë, litt. „largesses divines.” | | L'ancienne forme de ce caractère EN était E ‚composé du même phon. avec la clef >, „maître”; done „qui est maître, possesseur, de beaucoup.” Enfin, ajouté à la clef des córéales ou des charrues, il forme les caractères | A5 et i5 [pih, C. E. pik], qui signifient: „céréales croissant épaissement” = „abondance (puk) de moisson”; et „abondance (pul) de la charrue” = córéales Om Eerit avec l'autre phon. bok: A (fu, EB. Aw, C. fu], il signifie „céréales accu— mulées et moissonnées”, Utt. „large moisson”. Ces caractères ayant tous le phonêtique puk, se prononcgaient comme leur phon. et sont les prototypes des mots sanscrits bluj, „posséder”, bogya, yjouissance, richesse, blé ou froment.” M. Benfey fait dériver encore le Goth. bugjan, Angl.-Sax. byegan (acheter) de la LS. bhuj; et croit que la signification primitive ait été „s’approprier quelque chose”. Mais cette étymologie est inexacte. La W buk de ces mots se retrouve dans le caractère et mot chinois 1 [poh, C. B. pok], signifiant: „troquer, com— (1) Edkins, Not. & Quer. on Chin. & Jap:, II, 86. 2) A MB Z H TE „Des cinq bonheurs, le second se nomme Richesse”, Khanghi, Diet. Imp. (3) Khanghi, Dict. Ei ik hek ek Ob en merce par échange’ (t). Ce c. est composé de la clef J- chik, dont la ligne hori- zontale indique Porient et loccident, et la ligne perpendiculaire, le sud et le nord (?), et du phon. pok, qui a la signification de s’étendre (2). La première. signification est donc aussi „grande communication” (#), désignation admirable pour le commerce qui s’étend vers les quatre régions du monde. Le phon. bok, ajouté à la clef du few, forme le c. HE (whu, C. B. pho], qui signifie brülant; litt. „le feu sétendant (bokj” (5) = le feu dévorant, signification du nom sanserit du feu: blujd-s. _ Ce même phon. bok, ajouté à la clef mourtment, forme le c. Mi] (ou, C. E. pol, litt. ygrand (bok) coureur”, c.-à-d. senfuir, s'évader, fuir. De là, en Latin, le verbe fwg-t0, en Grec peúy-euw, et en Angl.-Sax. Bi-bug-an (s'enfuir), que lon a fait dériver de la KS. 54wj (se courber) sans pouvoir démontrer la liaison entre les verbes „se courber” et „s'enfuir’ | Le Chinois nous donne encore cette liaison. Nous avons vu à la page 87 que les trois caractères fa) etc, prononcés tous primitivement pak, signifient ramper, litt. „sétendre par terre, s'avancer en s'étendant”, comme le font les enfants qui ne peuvent pas encore marcher. Le chien rampant devant Zhomme, son maître, comme un petit enfant rampe par terre, on nommait ce mouvement du chien également puk, et on inventa le hieroglyphe {Rt L/u%, C. fuk, B. hok] (®), composé de homme { et chien DI pour exprimer graphiguement ce mot puf. Laction du chien étant comparée ensuite à homme, le c. ff recut les sig- nifications tropologiques d'être prosterné par terre, comme devant un supórieur, se courber devant lui, ramper devant lui, comme un chien devant son maître. Quand le chien rampe devant son maître, il se tapit, se blottit, cherche à se faire petit, ou à se cacher; et de là la signification secondaire du caractère puk: se cacher (1). Ee (1) 1 hl A WÚ,, Khanghi, Dict, Imp. DFF RRD. 18 HI, vi 0 HGe HE lW. HB, va @ HAU, ve. OLEN 6 AA KL B EJ, zi. Dn KLE ek W, zoe. Er Nen De ee mot puk ÁRs „se prosterner, se courber’ = S. bly, on peut fire È dériver parfaitement le Goth. biwg-an; Angl.-Sax. big-an, bg. „an; Anc-tu on dre —Sax. Kg Ld a Anc. dee (ns 0, Angel. Sax, rt dans L'enfant qui ne sait pas encore marcher, rampe sur quatre pattes, et ve presque toujours sur ses pas, et à lendroit doù il est parti. „Marcher da la vieille route”, retourner, fut done également nommé puk; et on oane remplacés par le c. a Lfuh, C. fuk, E, hok], prononcé anciennement HE uk, caractère a la signification de „mouvement d'un petit enfant gui se traine avec et composé de la clef de courúr, avee le phon. puk, prebrousser chemin.” Cen | les mains par Vennen | Comme on se traîne sur le ventre, en rampant par terre, cette partie du fut nommée également puk, et ce phon, ajouté à la clef des chairs, formait le — ve HÄ [/vh, C. fuk, B. Mok], qui signifie ventre. Lrancienne prononciation étai encore pak, comme dans le dialecte parlé d'Emoui. (# Nous faïsons dériver di- 3 rectement de ce mot l’Allemand Rauch, et le Hollandais bwih (ventre); car nous ne DEE aûmettre he De Zn En mot S. Lj be 0; ne vo un nom indiquant une mauvaise odeur., Surtout Re ce mot päjs wa point en S. ee de wentre. mait également Gi et on rendait ee mot ee les caractères Re Le bête Be (1) Curtius [Etym. Grecg. I, No. 168) doutait déjà de Vexactitude de r'étymologie de ze de d L bhuj (flecto). A (2) ÂT rid Er 4, p Khanghi, Dict. dod Dh HE FAR Alt, vn (4) Généralement pak-to, IEN HE : (5) Etym. Forsch. 1, 263. ETT Te 0 emt _ 9] Eee qui s’étend E, et B [de bête HH, qui rampe surle ventre KH qui se pronon— gaient donc aussi puk, selon leur phonétique. Nous faisons dériver de ce mot le nom S. du serpent bAwjaga [bhuja (= puk)Hgal; c-à-d. „qui se meut (ga) en rampant-ou en s’étendant (bluy)’. Cette étymologie est plus directe que celle des Indianistes de v” bwj ( = EN puk), yse courber”; mouvement qui ne convient point au serpent. Un ceinturon s'êtendant autour du ventre, on le nommait également puk, et on Pécrivit, soit 25 fut, E ok, C fur), sot GS L/uh, B. hok, C. fu) (°). Le premier de ces caractères est composé de la elef des lanières avec le phon. puk (large) S= „la large lanière”, et le second de la mème clef et du phon. puZ (revenir) abrévié pour puk (ventre) = „lanière du ventre” (Hollandais bwik-riem). A Il nous reste à expliquer encore le mot S. bhaj, „diviser” et „adorer”. Selon les Indianistes ce mot est allié aux mots buy, „courber” et „manger” et pach, „rôtir”. Nous avons déjà expliqué ces dernières significations, et nous ne nous oceuperons done ieiì que du mot Zhay, „diviser” et „adorer”. Nous avons vu à la page 89 que la tT” paf, deux fois répétée et fendue en deux: 55 signifiait „poitrine des animaux de sacrifice lacérée”; et que cette même racine, ajoutée à la clef des couteaux: Hf signifiait, „eouper en deux, diviser’”’. Nous avons identifié ce dernier caractère avec le mot S. paksha (moitié), de pak, „diviser en deux moitiës ($). An lieu du phon. 5 pak, on employait aussi le phon. Tl pak; et ce dernier phon., placé à côté de la clef des couteaux, formait le c. Biron, C. E. po], qui signifie aussi couper en deur (*). Ce caractère était encore écrit avec le phon. h pok, qui signifie: „pro- nostiguer au moyen d'une tortue”, Zitt. „Tortue brûlée et écorchée pour les divi nations et sacrifices;” et on avait le c. hij [poh, C. B. pok], jlacérer avec un D HL Bl 5 Wi, Khanghi, Dict. Imp. (2) Ibid. (3) Ci-dessus, p. 90. & Fk U, Khanghi, Dict. Imp. re couteau”” Ce dernier caractère s’écrit aussì avec la clef des chair même signification et prononciation (t). Il est alors identique en Rr | avec le caractère gal poh, qui signifie: „tuer les victimes de sacri ouvrir le corps (®). B) é Hij Ce dernier caractère nest donc encore qu'une autre forme du „poitrine des animaux de sacrifice lacérée”. Cette série explique po tortue divinatoire, qu'on lacérait, et 2, la divination au moyen d'u lacérée, furent nommeées également pak ( | ), soins de la divination, fut nommé également pak, et on éerivit ce [poh, C. B. pok] (9), litt. „Phomme ({) qui devine au moyen din écorchée ( h). ol | f ve | Le sacrificateur se prosternant ensuite par terre en offrant ke. caractère et mot ZIN pak recurent la signification de „se prosterner pa La suite des idées était dunc: 1. diviser la poitrine des animaux de 2. deviner avec les animaux lacérés, 3. les offrir à la Divinité en Se p terre; 4, Honorer ou adorer les Dieux. Et voilà la raison pour laqu crit, le mot bhaj, dont la forme primitive était bak (2 ard An e Hi), ml pak) et adorer ( (4 pak). _ La v- pak B, ajoutée à la clef des vases de sacrifice, form lou, C. po, E. Au], anciennement prononcé pak ou bak, selon son phoné Il signifie „vaisseau rond pour contenir des graines.” tn On Yéerivit primitivement avec la clef de bambou: FÉ TM. C. fu „a sort of basket, square outside and round within, used to contain gr ___(!) Khangbi, Dict. Imp. OH DK PE HEAR LZ B, Lid. @ Ah LH KE, Lid. : @ Ah 1E td. 1E WL, id. == OG worshipping ancestors” (1. La signification primitive était „Grand (pak) vase de sacrifice (|L) fait en jonc ou en bambou.” De là, en Sanscrit, le mot bhájana (=@ bhajt-ana), vany vessel, as a pot or a cup.” En Hollandais bak (un baquet, une mangeoire). _— Enfin, pour revenir au commencement, nous avons vu que les mots Backe, bak (joues) dêrivent du chinois BA bak, En Hollandais le mot bak signifie en outre la caisse d'un char, C.—à-d. ses flancs, ses joves. En Chinois nous avons la même double signification -donnée au caractère et mot Ei (fu, EAu, C. fu], composé de la clef des chars, et du phon. pak (large, beau), qui entre aussi dans la composition du c. BA (joue). Ce caractère Hi, prononcé primitivement pak (bak), signifie: 1. Les os de la joue humaine.” 2. Les pièces de bois qui enferment les deux flancs d'un char (°), „the rack or cheeks of a cart” (5). f . en . . . . Nous avons vu aussì que le phon. Ge) pak avait la signification de large, grand, comme une pièce d'étoffe (#. Pour cette raison il est emplòyé comme classificateur des pièces d’étoffes entières et des habillements complets, comme p. e. ee: 5 ui dt pak (ane. pron.), „of clothes-one-suit”, en Hollandais: „een pak kleêren.” Le même phon, ajouté à la clef des navires, forme le c. Ä5 [fuh, C. fuk, B. pak et pok], qui désigne un „navire qui peut porter beaucoup” (°), Zitt. „grand (pak) bateau” On Yécrit aussi 5 Lfuh, C. fuh, B. hok], litt. jnavire plein” (©); et aussi avec le phon. pak B (abrévié pour VE pak, pventre”): jc (fur, C. C. fuk, B. pak et pok], Jilt. „vaìsseau ventru (pak).” 0D HE ERR LL BE, Khanghi, Diet. Imp. @) di ANB U. Ki ba pi ke Mi A HL, Loi. (3) W. Williams, Tonic Dict., p. 61. @ HW. LEL A. tp mj JE U, Koenshi, Diet. Imp. 6 Kk PY B, Koanghi, Diet. Imp. (6) A ZH, Zo — 100 — ir r La même v/ pak (large, grand, ventru) se retrouve dans te alan schwit, et anglais pach-et—boat. Ke bean | Elle se trouve encore dans le Hollandais bak-wagen (grande voiture slede (gros traîneau), bakh-beest (monstre, eolosse), où le prêfixe bak a ie tion de large, ventru, comme la v” chinoise bak, pah. a aak OER dh: Si on aime mieux faire dériver ces mots de la YS. pag ou paksh y se saisir de), nous observerons que nous avons déjà prouvé que ces abn crites sont les racines chinoises pak EN (large, s’étendre) dans Hi » pa et Fi pak (se saisir de); et que le phon. IEN est identique en zeit Ì le phon. EN Tous ces mots dérivent de la même racine pal: large, g s'étendre); mais ce n'est que le Chinois, avec son écriture parlante, conserver dans ses caractères les nuances entre les mots pak (Wies), gaf 8e pak (large, grand) dans les mots paf-schuit, pakhuis, etc. 8 17. Racine MUT MUN MUK Les noms Indo-Buropéens et Aryens pour la douche, se terminent ou en #, comme en S. mukh-a, Goth. mun-ths, Lett. mutt—-e, Allemand Hollandais mon-d, etc. La terminaison d ou #4 dans mand et munths est mora com hund (un chien) de cvan; niemand (personne) = nied-man ; Normands — Nortlim | pheasant = phasian-hus; Allemands = Allemanni, ete. (U. Examinons done d'où vient cette différence de finales. do La langue chinoise possédait une racine mut IN, ancien hiéroglyphe sentant une bannière placée dans les districts afin de presser la populati Je pour cette raison que s'empresser, se hdter est nommé mut mut (°). Le nom certainement nne onomatopie du bruit mut mut que faisait la ne par le vent. Les gher donnant à cette occasion des Ones jd pe Be ee len pécher, et de stonden animer (8). (1) Pott, Etym. Forsch., IL, 523, IL, 127. 5 HRE EI PI DAAR SERA JI, vie | Jif EH KK HE Ú, Khanghi, Dict. lmp. © EE IE ZL Bk. Jb Gl U, za — 101 — Pour exprimer cette action dérivée, on plagait cette racine mut à côté de 3 la clef des Zowches, et l'on avait le c. Wij ‚ „bouche exhortante (1)”, qu'on écrivait anciennement aussi avec la clef des bouches deux fois répété, et avec la clef des épdes : gon, comme si l'on menagait avec l'épée quiconque oserait désobéir “aux défenses verbales du chef. Ces caractères ont dû se prononcer primitive- ment, selon leur phon., muf; mais ils se prononcent maintenant wan (C. man, SB. mun, bur), par l'influence de quelques autres caractères ayant la même sig " pification, mais basés sur d'autres idées. Par exemple on écrivait au lieu du _ caractère W, celui de pi ou RS (2), composés de la clef de bouche et du phon. ® Zuan Ke fan, B. Jun], vobseur, eonfus”, On eat aussi Dac, caractère composé de la clef de bowche et du phon. Kor (C. man, B. bun), jêlegant'; soit: „paroles bien sonnantes”, comme le sont 8 les paroles d'exhortation. Ces caractères se pronongant primitivement tous mun, _ le caractêre | mut, qui signifiait la même chose, recut également la pronon- 5 \ciation mur (moderne wan). Tous ces caractères désignent maintenant les coins de la bouche ou les lèvres. L'ancienne prononciation du ce. HJ était mut et non mun, et les deux prononciations étaient constamment confondues, ce qui nous est appris par les _ caractêres ARES) Benmene. Zij, „mourir”, est prononcé oh [E. but, 5 C. muf], tandis que le c. nl ‚ „se couper la gorge”, se prononce wan (CG. man, E. \ Buri}. Le caractère ER écrit aussi ZZ, nom d'un ancien ustensile, est pro—- _noncé Jwuh (C. hwat, B. Aut). Le , loin”, est prononcé wuk (C. mat, E. buf). Le © bg, „queue de poisson”, est prononcé mok (EB. boat, C. mut). Enfin le c. 4 se prononce Awuh (C. wat, B. Jut) dans le sens de vert Joneé (couleur _ de la mer), et wan (C. man, B. bun) dans le sens de „eau entrecoupée”. Or tous ces caractères ont pour phon. le c. 49j mut. —_ Pour empêcher une personne de parler, on lui met dans la bouche une D Wy KW, Khanghi, D. 1 (2) bid. — 102 — pièce de bois, ou autre objet servant de pierre d’'angoisse. Conséquemnment: „fer Eh mer la bouche à quelqu’un” fut écrit Bk 1), caractère composé de la clef des — | bouches et de la clef de bois. Or le bois se disant muk (M. muh, B. bok, C. at le c. ok fut également prononcé ainsi, et le verbe muf signifiait done boiser la ij bouche à quelqu’un. Ce c. se prononce maintenant Zwoh (C. B. oat). Ce carac— râ têre sécrivit aussi Á. (2) Zwoh, C. B. Aoat], IES [wan, C. man, B. nk ou Nee sd 7 HE (8) [wan, C. man, E. bun]; tous caractères composés de la clef de bowche en } À ONE CSE LAAN avec les éléments F& chi, famille”, jz man, jpeuple”, et Ed kuan, „obscur, ke ‘ _eonfus”; et qui signifient tous fermer la bouche, Bouche close. Au lieu de ces caractêres, on écrivit aussi pe, ce. composé de la clef de = re Bouche et du phon. moh [E. bok, C. mok] et qui signifie: „Ne parle point” [itt — „pas (ouvrir la) bouche”), et ensuite: silence, se taire. On bien lon écrivit le — ce. BB (meh, C. mak, B. bk), composé de la clef de bowche et du phon. mek (noir, obscur), e. qui signifie „bouche obscure”, c.-à-d. silencieuse. La liaison entre ces mots est claire. Le chef faisait des deense au peuple, et le peuple les So tait en silence, la bouche close. | Les racines mut, mun et muk signifiaient donc: 1. défendre avec la bouche, 2. fermevr la bouche en écoutant, 3. fermer la bouche avec violence, en impo— | sant le silence par le bâillon vu par un ordre. Mais comme les trois mots sé changèrent continuellement, selon qu'on faisait allusion à la défense faite par la bouche (mut), ou aux injonctions faites au peuple, ou an silence respectueux de d la tribu (wuz), ou au silence imposé par force (muk), ìl est três plausible et 5 explicable, qu’après la séparation des races, les-unes prirent une de ces racines les autres, une autre, puis d'autres, la troisième. Ainsi les Nepalais (Newari) k conservèêrent la TL mut, et nommeèrent „la bouche” mAut-u. Les Hindous adop | tèrent définitivement la 1 muk et nommèrent „la bouche” mukh-a;, et adjectif „muet” múk-a. Les Latins conservèrent les deux racines muk et mut et nom— Ji mêrent „la honen bucc-a et adj. „muet”, mui-us. sn ‚ól Les races germaniques adoptèrent les racines mun, mut et muk, dans le Goth. mun-ths, Allemand mun-d, Hollandais mon-d; dans PAncien-Tudesque mú-la (pour mut-la?), YAnglais mouth, le Lett. mutt—e, mush-a (muk-a). On a fait 0) ZE H 4 ‚ Khanghi, Dict. Imp. @) ZE H Li Ibid. (3) W, Ibid. — 103 — dêriver jusqu’'ici tous ces mots du S. muhha et múka, sans qu'on se soit soucië le moins du monde de la variation des désinences dans les mots, tantôt £, antôt x ou {. Le Sanscrit ne put les expliquer, et c'est seulement l'ancien Chinois qui explique ces finales différentes, par ses caractères hiéroglyphiques, qui ont conservé le sens primitif de ces racines. | $ 18 4 Racine _ MA MO MU MI Nous avons vu dans les premières pages de ce mémoire (l) que les verbes moudre (LV ma, mo) dans les langues Indo-germaniques, et les substantifs mare (cheval) et mare (mer) ne pouvaient dériver du Sanscrit, mais dérivent direc— tement de l'ancien Chinois. Cette antique racine ma, presque aussi répandue que les racines gap et gam, se retrouve dans beaucoup de mots sanscrits com— posés, quoiqu'elle ait presque partout adopté un 7 final, qui y a été introduit probablement par des races tatares; ou bien, pour rendre cette racine plus sonore, par les Aryas eux-mênies. Prenons d'abord le mot radical lui-même: MA. Jij , qui signifie chanvre (can abis sativa). Selon les lexicographes chinois, ce caractère est composé d'un {oié de maison (J7) sous lequel des hommes sont occupés à enlever les pellicules des tiges de chanvre bid deux fois répété] (?). Ce caractère symbolisait donc la pré- paration du chanvre dans les maisons (%). Le c. io était prononcé lui même a ou phai et avait: 1. la signification générique de fleurs de plantes, 2. de petit, 8. de chanvre (f). Selon Yancien dictionnaire Chowe-wen,ce c. était lui-même une des clefs ou caractères radicaux. Le chanvre était, dans la haute antiquité, d'une énorme utilité, car on fabri quait en Chine des étoffes de son écorce et on se nourrissait de sa graine (°). 1 est probable que ce fut la première graine comestible connue, car encore ehh les Chinois le placent en tête des cinq espèces de céréales, qui sont: (1) Ci-dessus, p.p. 17—18. VD A FR IE JE H, Khanghi, Dict. Imp. Jr GEIE IR Ji Jr U. HES AAE Dl JE B, vi @ HEEE BU. U. Li Ar Wo, 5 Ji EAR JP Á, Khanghi, Diet. Lup. ND EN ED ND pe DN — 104 — or pabp ts vrij 1. le Chanvre, 2. le Froment, 3. le Millet, 4. le Millet-—noir er nigricans) et 5. les Pois ou. Lentilles (U), ik os Jorg - Din Lin EO rie Son ancien nom était soit ma, soit. mai, selon le. phon. dok, e et selon 8 (a N & anciens caractères phonétiques. A Yépoque du Chi-king il se nommait ma et il rimait avec le c. BA ga; plus tard il rimait avec le c. Ao AM (2). hj q Uni au c. ya „ „pierre”, il formait le c. DE mä ou mo, „moudre” ou de lin”, c.—-à-d. „pierre pour moudre la graine de chanvre wa)”; ; et cette racine- est passée dans les langues Indo-Européennes pour former le nom du moulin pri d mitif, comme nous l'avons démontre à la page 17. Lavoro) st Uni auc. gf, veau”, il forme le ce. composé ik mo, qui signifie moulin à-eau (9). ton Jil ET el aarts sdh 4 Nous avons vu tantôt que l'ancien c. zhok pa avait aussi la significationde — ziee: AN petit, mince. Cet adjectif fut rendu par le caractère DE, composé de la 4 ma E et du caractère yu, „petit” et ce composé se prononcait encore ma,et plus tard mo (£). En ajoutant à ce caractère la clef des femmes, on avait le composé, 8 qui se pronongait anciennement ma, puis mo; et qui, avec la réduplication : ma OU momo, devint l'appellation commune des mêres (5), litt. la petite; de même qu'en France les enfants appellent leur mère pelite-mère, et en Allemagne: Mül- terchen, avec le diminutif. te salt Hof Au lieu du diminutif a, on employait aussi le phon. ma (cheval), qu'on — A À plagait à côté de la clef. des femmes, et on avait le C. #5 ma, qui signifiai en premier lieu une gjument, et ensuite une wvierlle femme, une nourrice; et était ER usité aussi pour ERG une mère ek (a) UE BE ER 1 de IE LA b. (2) Khanghi, Diet. Imp. swó voc. (3) Khanghi, Dict. Imp. © WLR. U, Zbid. ei 6) 5 up HE JE Eb, wid. a (6) EE EW, — EA Wb, Zi. Comp. Maudet, Chin. Dict., Williams Tonie E E an ÖrER Dict., — 105 — Enfin notre phon. ma, uni à la clef des boeufs, formait le c. jn ma, nom du Zoeuf, probablement primitivement le nom du boeuf sauvage à longs poils et à longue queue qu'on trouvait dans la principauté de Pa dans la province de _Sse-tchouen, et qu'on nomme maintenant Maou (U). En tournant maintenant les yeux vers le Sanscrit, nous y retrouvons toutes ces significations. Le chanvre (Cannabis sativa) est nommé dans cette langue md-tulánt; le ‚mot má-tri signifie mère et vache, et le mot md-trika signifie mère et nourrice. 4 Il est probable que le chanvre, la première plante qui wourrissait et vétit Thomme, fut nommêé ma, puisqu’il était comme la mère de Phomme, qui nourrit et véfit son enfant. Or la mère fut nommée en Chinois ma, un son naturel ‚ (Naturlaut) à ce qu’il paraît, puisqu’on lapplique partout à la mère. Ce son fut rendu en Chinois par le hiéroglyphe Ft (mu C. mo, B. bu), représentant les mamelles d'une femme (2). Comme la terre est la nourrice de toute production, cet hiéroglyphe dé- signe Ja (erre comme mère (Anuyrre). Uni à la clef des boeufs, il forme le c. Het mu [C. mo, BE. bu}, nom du boeuf, ou plutôt de la vache (5), litt. „le boeuf ‚ nourricier”. Ce caractère est done identigue en signìfication avec celui de EE | ' E V ma, qu'on retrouve également dans le mot S. má-{ri. | | Ì ma, ce qui prouve que le son primitif du c. EE mu a été également ma. Voilâ done encore une fois la triple signification de mère, terre et vache de la Le vocatif singulier de mère en Chinois est formé par le préfixe [mj a (#), prononcé maintenant o dans la langue mandarine, mais encore a dans les anciens dialectes de Canton et d’Emoui. Ce c. signifiait primitivement une colline élevée d'un côté et descendant en pente de l'autre; ensuite la figure d'une per DREEF Werp. sma HEA RUE B 2E, Khanghi, Dict. Imp. ) BRAK. HA mk RAAIL, ve 3) 2E A, Khanghi, Dict. Imp. (4) Ceci est prouvé par le mot Amidha Buddha, que les Bouddhistes chinois franscrirent par BA @ HR me) PE Caro) fj vut). — 106 — sonne qui porte quelque chose sur un de ses bras, ce qui fait pencher l'autre épaule. Ainsi une nourrice, portant l'enfant sur un bras, fut nommée p. €. | rj $$- « ze, „Qui porte et protège”. Ensuite il formait le vocatif, comme dans la phrase: EIN A ba Ban kiun a! „Oh! mon mari”. O-mu ( baj FE) est le nom de la mowrrice en Chinois (1), ou plutôt c'est le nom de mère (au vocatif) donné par les enfants à leur nourrice, comme le font encore aujourd'hui les enfants allemands et hollandais. Au lieu du c. Et mu, on écrit aussi le c. HB ma; et Br 45 ama est encore aujourd’hui à Canton le nom général des nourrices d'enfants (?). On les distingue en nai-ma (Hb KE) rwet-nurse”, et en kon—ma ( Hij HR) „dry-nurse”. Les peuples limitrophes de la Chine ont adopté le même terme, quoiqu'il semble que la réduplication de la lettre m initiale se soit assez promptement établie, à cause de l'euphonie. Ainsi dans les îles Liou-kiou, la mère est nom mée oum-ma ou an—md; dans le Bhotiya (Thibet) elle est nomméêe am-ma. Le dialecte Newari (Nepaul) a conservé la racine primitive dans mé (mère). Dans les Védes elle se nomme am-be; en Sanscrit am-bá, par transition du men ö, comme en Chinois Ff mw, en dialecte d'Emoui: bw. Le Malais a conservé les deux initiales m et b dans má, a-má et dans 4-5 (mère) et ba-bú (redupl.), „une nourrice.” Di Les langues Indo-Européennes ont conservé le m initial et la voyelle chi- noise, variant entre a, w et o, comme en Grec dorien ue-rie; Grec wij-z7e; Anc. Tudesque a-ma, am-ma; Allemand mu-tter; Angl.-Sax. mó-der, etc. Le grec meu-pa et latin mam-ma (les mamelles) se rattachent directement au e. chinois ma, quì représentait les mamelles de la mère; signification que n’a je dd E Pa | point le S. mátri et ambá. On a beaucoup parlé en Europe du son naturel (Naturlaut) pour les noms de père et mère. Il est vrai que les sons pa et ma semblent très naturels à Yenfant. Mais quoique plusieurs peuples puissent nommer ainsi leurs parents, sans avoir eu communication lun avec l'autre, il est pourtant vmpossible que (1) baj FE ZL FE W,, Khanghi, Dict. Imp. (2) W. Williams, Tonie. Diet. of the Canton-dialect. EE ET — 107 — deux races distinctes attachent Zes mêmes significations morales à ces sons naturels ma et pa, sans avoir eu communauté d'idées, c—à-d. une origine commune. ‚e., en Chinois, le son naturel pa (père) fut rendu par les caractères E pa et ZE fu [C. fu, E. pe, amc. son óa ou Lo, pa ou po). „ Nous retrouvons cette racine, avec la réduplication, dans le Bhotiya (Thi- bet) aba, a—va, dans le Nevari (Nepaul) bo-ba. Puis en Sanserit pitri, c.—-à-d. pdttri, et les dérivés ze-ryo, pater, goth. fa-dar, angl.—sax. fae-der, etc., etc. Cette assonance ne signifie rien dans ce mot; mais ce qui prouve beaucoup, eest que le mot chinois pa a, comme le mot Sanscrit pálri, la signification de protecteur ou plutôt de gouverneur. r Lee. 5 pd est composé de la clef de père et du phon. pa [4,, qui signifie frapper avec la main; et cette clef 4E fu (père) reprêsente une main levant une canne, C.—à-d. le chef de la maison conduisant, instruisant et corrigeant sa famille (!). Le nom familier de governor, que les étudiants anglais donnent à leur pêre, vend done exactement la signification primitive de la LV” pd. Mais un père est nommé encore en Chinois £, caractère composê de la clef de. père et An phon. fo (beaucoup); on nomme le père aussi [rij Zn a tho (®), ou, avec le phon. seul, [nj Es a to (3), expression quw’on pourrait rendre par „le multiplicateur”, celui qui se multiplie (£. les Kiang, horde nomade de race scythique demeurant dans l'ancien Zangut, pronongaient le c. Zlk tya (£) (en mandarin té). Cet ancien nom est conservé dans les anciens dialectes de Canton et de Foukien, où les enfants nomment leur père [avec le vocatif a] ate, a-tya. Wnsuite ce nom a passé, sans intermédiaire du S., en Europe, où nous trouvons en Grec rra, Latin atta, Goth. ata Anc.-bohém. of, Slav. oficî, Livonien fa-bas et en Hongrois afya, exactement comme encore aujourd'hui en dialecte d'Emoui. On ne peut faire dériver ces noms du S. pitri, sans forcer ouvertement la loi de la modification de son. D ESE, KEEK. GE HL EEJ, Khanghi, Dict. Imp. (2) Khanghi, Diet, Imp. @) Jie (5 WF A Fi BA Se, Zia, (4) Comp. Génêse I, 28: „Croissez et multipliez”’. 5 BHT HMH. KA mw AE U, Khanghi, DL — 108 — Revenons maintenant à notre L/ mg. Nous avons vu que le c. JE ma ou mo signifiait petit, mince, comme pe sont 4 les tiges de chanvre. Ce c.‚ placé à côté de la clef du soleil, formait le c. jk mo, litt. ysoleil mince”. Le composé mo-lo | HE litt, „soleil mince — soleil voilé”, signifie soleil obscurcì, poìnt clair, ayant peu de rayons. Avec le changement de / en 7, ce composé aurait sonné anciennement ward; et, en effet, nous trouvons en S. le mot ma-rft-chi, ya ray of light”. kle Le simple phon. ma (chanvre), placé au dessus du „oleil, forme le c. ie mi, Witt. ple soleil comme des tiges de chanvre”, c.—à-d. les rayons du soleil (t). En S. nous avons de cette racine, le composé ma-gúkha, „a ray of light.” de Dans les provinces occidentales de la Chine croît une plante qui rampe sur les terres désertes, et dont les feuilles et tiges causent des wlcêres et des ampoules très virulentes, quand elles viennent en contact avec la peau de Phom- me. Cette plante, ressemblant au chanvre, fut nommée Psien—ma ou Chanvre ardent (2). De là le nom de ma (la chanvreuse) donné à des, maladies cutanées, comme la lépre ou la rougeole. Pour désigner cette maladie, on plagait encore l'ancienne clef pa (chanvre) sous la clef des maladies, et on avait le c. Vn ma, qui dé- signe ces deux maladies. De là, en Sanscrit, má-sha, ya eutaneous disease”; en Anc.-tudesque mei-sa, Allemand ma-sern, Hollandais. ma-zelen, Angl. mea-sles. M. Pictet (%) croit ces mots dérivés du S. masúrá, espèce de lentille (ervum hirsutwm); et se demande si l'ancien tudesque ma-sar, ma-ser (tuber ligni), anc. norske móö-sr (Acer) seraient aussi dérivés de leur ressemblance avec les lentilles. Nous ne le croyons pas; car les Maser du bois sont plutôt des lignes irrégulières. s’entrecroisant confusément, que des faches comme celles de la rougeole (£). Pourtant les noms sanscrits masúrd et mdsha, quì désignent des espèces de lentilles (Broum hirsutum, Phaseolus radiatus) nous sernblent dérivés de la même VL ma. Les lentilles sont des plantes grimpantes et rampantes. Or ces espèces de OD H Rn Khanghi, Dict. Imp. 8 NEA ERE MATE LE ABE. oh TE Hb IN PL Fl El Jk JE JE, Jbid. C'est la Urtica bulbifera de Sieb. et Zuco, notée fautivement dans le Catalogue de Hoffmann et Schultes sous le nom Ed Jit than=ma, composé qui n'existe point en Chinois. (3) Zeitschrift V, 342, (4) Conversations-Lexikon de Brockhaus, sub. voe. Maser. — 109 — plantes sont nommées en Chinois mo EE, caractère composé de la clef des plantes, et du phon. mo (prendre avec la main), composé lui-même de chaxvre eb main; C.-à-d. „plante qui étend ses tiges [mains] comme le chanvre”. Zo—mo Zie EE, „la plante qui couvre et rampe”, est le nom d'un parasite qui couvre Jes trones des sapins (!). L'ancienne pron. de ce c. étant encore má, selon le phon, másha et masúrd dérivent naturellement de ce mot, et doivent donc être traduits par „les Rampantes.” __ La racine ma, placée au dessus de la clef des oiseaur, forme le c. PF mai Ne, [B. bai, C. mai], un des noms de Voie sauvage et aussi du passeréau, nommé vul- gairement ma-tsioh, „loisean du chanvre” (?). On leur a donné probablement ce nom puisque loie sauvage aime à se cacher pendant la mue, dans les joncs ou roseaux, où elle fait aussi son nid, et puisque les passereaux hantent les champs de chanvre pour se nourrir de ses graines, La même racine, placée au dessus de la clef des oiseaux à courte queue, forme le c. JE ma, nom d'une espèce de poule ou. volaille (2). __Nous retrouvons encore cette 1 ma dans les mots sanscrits ma-rála (l. a sort of goose, 2. a duck) et ma-rula (a duck). Jusquicì la 1 ma a été retrouvée toute pure dans le Sanserit; mais nous allons trouver maintenant une série de mots où la voyelle a été mutilée assez considérablement, quoiqu'elle reparaisse dans les flexions grammaticales. Naus avons vu que le c. et mot je ma signifie moudre, puisqu’il paraît qu'on se soit nourri d'abord de pain fait de graines de chanvre éecrasées, comme semblent le prouver les caractères BE Mo, „espèce de gateau” (de manger et moulin-ò—chanvre), jet mo, ymanger” (de manger et chanvre), etc. De ce verbe moudre avec une pierre, dérivait naturellement l'idée „d’écra- ser, de frotter”, et ensuite de „détruire’, „d'exterminer”; et ces verbes furent nommés encore ma ou mo, et on écrivait ce mot: Es mo, caractère composé de la clef de main et du phon. ma (chanvre), abrévié de celui de ma (moudre). L'ancienne pron. de ce c. était encore ma, car les Bouddhistes chinois s'en sont servi pour transcrire la première syllabe du nom de la mère de Bouddha: (1) „Metaplexis chinensis”, ou „Vincetoxieum macropbyllum’”’. En Japon. rama. (2) We Tere gd Dé | 7e8 5 mp Ji HE, Khanghi, Dict, Imp. B) B PM, Khanghi, Diet. Imp. — 110 — Maya. Cette racine, en passant dans le S.,a perdu sa voyelle et est devenue m-rid (pour ma-rid) avec les mêmes significations que le mot chinois ma: „to rub, to stroke, grind, crush, pound, to destroy, to kill”, ü j Dans ladjectif S. ma-sina, „well ground”, on ne voit pas encore apparaftre la lettre 7, que les Hindous y ont introduite probablement pour rendre sonore et onomatopique expression pour broger. Comme substantif, mrid signifie terre, c-à-d. „terre broyée, pulvórisde”; o à ce terme répond encore le ce. chinois HE mei, composé de terre et du phon. abrêvië ma (broyer). Il signifie: E 1, Poussière, 2, TE F- mei thu, parcelles de saleté, 8. (avec le son mo) faible, vaccillant. zh | La V/ ma de ce dernier caractère se retrouve encore dans le mot S. mala, „saleté, lie, exeréments”. Pott (1) fait dériver également mala de mrid, mais doute à cause de la signification de péché, sowillure, qu’a aussi ce mot, Le, Chinois expligue encore la liaison de ces significations, puisqu’il a conservé la signification primitive (chanvre) de la 1” ma. Le chanvre eroît désordonnémer it et confusément. Or, quand on a la conscience souillée, inquiète, le visage est confus et on cherche à le cacher. Conséquemment les Chinois nommêrent l'état d'avoùr honte, d'être souillé, également ma in caractère composé de la clef de visage et de wa, chanvre, litt. „visage (confus) comme du chanvre” On éerivit ce ca- ractêre aussi ')JR ma ou mo, de coeur et phon. mwa, petit comme chanvre”. oe ajoutait à ces caractères, celui de 24 lo, joan voilé” ou B lo, yvisage voilë’ et ce composé malo, „visage-chanvré — visage voilé” ou „coeur- -chanvré [petit] coeur voilé”, signifiait avoir honte (?), être confus, à cause d'une souillure. composé répond syllabe pour syllabe au S. mala, et se retrouve encore dans Malais malu, gavoir honte”. ON Enfin wmridanga, signifie en S. un petit tambour. Cest la racine chinoise fj ma elle même, qui a la signification de tumbour, puisque le son du tambour est L / : Z 3 ed . égal et prolongé (8), eomine le sont les tiges de chanvre. Nous arrivons maintenant à un autre groupe de composés avec la VS ou chanvre. (1) Etym. Forsch., I, 420, (2) EE B 4, ‚ Bk #E Bia , Khanehi, Dict. Imp. 5 WL Ae 5 ED B Jin HM nm Fe U, Khanghi, Diet. Imp. — 1 — Cette racine, placée à côté de la clef fchA Á, hiéroglyphe représentant „un homme marchant pas-à-pas”, formait le c. ijf» prononcé mi, et ancienne forme du c. BE mi, composé de ma (chanvre) et f (en bas). La signification primitive du c. était done „jeter en bas (fl) le chanvre (mu). De là les sig nifications de distribuer, dans le double sens de diviser et de donner (1); ensuite elles de geter par terre, tirer, disperser , couper en pièces, ruimer, exterminer, lesser (°). On écrit ce c. aussi avec la clef des couteaun: Wi] mi, mo, c. qui signifie découper , diviser, couper ($), caractère écrit aussi ER ou mi mi et mo, représentant le couteau [ JJ | sous le chanvre [ji] ©. Ce dernier c. était encore écrit PE, de Aj, diviser et hij, le chanvre; c. prononcé également mi, et signifiant disperser. L'ancien c. A mi représentait un homme marchant entre le chanvre pour le faucher — le jeter bas (EE). Aussi le mot mi ou mo a la signification de marcher, aller, et on Péerivit alors ib mi, e. composé de la clef des pieds et de mi (eter bas le chanvre); ou bien E mo (°), €. composé de la clef de chanvre et de beaucoup; ou encore zit mo (£), c. composé de la clef des fils et du phon. mi (eter bas le chanvre). Ces caractères, prononcés primitivement tous md, selon leur phonétique, représentent l'idée d'un laboureur marchant dans son champ pour jeter bas son chanvre, qui est abondant, et qu’il lie-en gerbes avec une corde. En Sanserit on retrouve les mêmes significations. Le verbe mí y signifie jeter, et le verbe mú, „blesser, diminuer, gratter, périr”; tandis que les verbes pas encore autorisés m{ et may signifient aller. A cette même racine se rattache le verbe S. pas encore autorisé mlaksh, „to eut,‚ to divide”, dont la forme primitive a dû être md-laksh, car má est Yancienne prononciation de ces verbes m{, comme l'a très bien remarqué M. Leo Meyer (7). m0 BEE U. A rm HZ, Khanghi, Dict. Imp. 5 BEE. B. Ht. DR. HB, vi oo fold. de B. Hd, 1 BE Me PR. 20 4E pik, oe 5 A, Lis, Aime 24 : 6) AT Sh, Leid. (7) Zeitschrift VII, 432. — 112 — mitive a en 4, arrivé en ent. Ce même savant ne, peut se rendre compte de la liaison éty md, yblesser”, et md, „mesurer”; mais le Chinois donne immé liaison: lancien c. dn mi représentant un homme marchant pas d-pas offs be le chanvre (fjjf,) pour le jeter bas, le faucher. Conséquemment la portait les deux significations de „marcher pas-à-pas”, et de „jeter Or en fauchant (blessant avec la fauche) un champ, et en ie mesure le terrain;-et quoique cette dernière signification se soit per nois pour le ce. md, elle est restée attachée à cette racine- dans le S; 1 Le chanvre coupé, et jonchant la terre, Pael Laspeen ze coní végétation surabondante; cet état était exprimé par le composé mi im „luxurieux”; le premier c. étant composé de la clef des plantes et da „chanvre foulé par Gerke, d L De tent Orne Egalemant De E gel Au lieu duc. HE im, on emploie aussi le c. B qui an A ce mot se rattache le S. ma-rdla, ja grove” NRA (1) Le sens de mesurer, dérivé de laction d'un homme fauchant le blé, est resté p Chinois à un autre caractère. Le hiéroglyphe & pon, représente les deux jambes éc p End Pi ed homme («). Uni à la clef sta „frapper”: A poh, il signifie: 1, Fouler r Plerbe aux (jat per Yherbe, faucher (b). Uni avec le e‚ flèche: Ie kui, il signifie mesurer, cave ( (e slyphe représentait un homme à jambes écartées, ou marchant, mesurant le terrain ave Ge une #èche. Le composé Ie ee Pien Trui, „les mesures naturelles”, Bern la men: femmes, comme ce mot chez nous dérive de la y” S. md, mesurer: celle qui mesure — le voit, les races aryennes faisaient dériver leur idée de mesurer de la De nd, homme A 8 pas-à-pas ( Á ) au milieu de son chanvre Gm) en le foulant bas”; aai que les Û fait dériver de lay poh 7% „ vjambes écartées”, qui sont le premier compas de Ef, pourtant en Chinois ma ji (de oeil et chanvre) pour contempler lentement (d), e-à-d, ‚m u chanvre, la récolte) avee Voeil”, © EWE, KD Ne OD JE Hi A Jol U, Bike U, 10 O Ze PE FE WH, Lid. (4) En LD, Ibid. U Le même phon. m0, ajouté à la clef des montugnes, forme le c. IE mi, „mon Là À . 3 1 , . e) tagne couverte de végétation , „montagneux.’” On lécrit aussi ind ma, ©. com— posé de montagne et chanvre. Khanghi définit ces caractères par: „aspect dangereux Là LÀ 3 e et élevé de montagnes” (1), Ut. „Montagnes superposées en confusion, et jonchées comme le chanvre.” Nous retrouvons la LV“ wa de ces mots dans le S. ma-rm, „a desert, a mountain.” Mi 3 est encore le nom d'une espèce de daim habitant les marais (®), raison pour laquelle on nomme les abords de l'eau, couverts d’herbes, également mi (®). Le ec. est composé de la clef des cerfs, et du ec. mi (riz) qui n'a iei qu'une Là . 9 / ° Te . valeur phonétique, et sy trouve au lieu du phon. BE mi, sherbes confuses”; car, comme nous lavons vu ci-dessus, le c. ÈE mi (phon. ZK mi, riz) est em— _ ployé pour le c. BE mi (phon. BE wi, chanvre foulé par terre). Le c. EE signifie done: „Cerf des herbes confuses”. A ce mot répondent en S. le mot mwa—rw (un désert marécageux); en Angl.—Sax. le mot mó-r, An— glais moor, Allemand Mo-rast, Hollandais moeras, et le mot S. wa-rúha (qui habite les marais), nom du daim nommé en chinois mi (LF ma). Le phon. ma, ajouté à la clef des crapauds, forme le c. JE ma, espèce de grande tortue de mer; le mima 2E | est une espèce de monstre marin, ou de | baleine. Ce mot est représenté en S. par celui de wa—rola, „monstre marin.” Nous avons vu àla page 104 que le c. pa 7 avait la signification de petit, mince, et que le c. Jr ma, yjeune chanvre”, exprimait le même adjectif. Ce | qui est jeune et petit, est aussi tendre et faible; et ce nouvel adjeetif fut done rendu par le même mot, quoïque écrit avec des caractères différents, On écrivait | cette 1 pa ou ma au dessus de la clef des os, ou de la clef des charrs, et om _ plagait ces groupes sous la clef générale des maladies, ee qui donnait les c. JE mo et ARS pai; le premier signifiant „paralysie partielle”, /itt. „maladie de faiblesse des os”, et le second: „fatigue extrême”, /itt. „maladie de la faiblesse de la chair.” (1) Li er Ws ze Zi, Khanghi, Dict. Imp. 0 MEE. HEI, zn 0 EAA HER. MW, vt En Ls Les phon. étant encore ma, ces deux caractères ont dû se prononcer pri— mitivement ma. Cette Y/ se retrouve dans le S. m-/dni (languor), m—lai (to be weak), pour mdtláni, et mdlai primitif. La seconde syllabe /d ou lai représente Yancien mot Zo me „malade”, Zitt. „pris dans les mailles ( CE lo) de la maladie 4 ne La v/ primitive reparaît encore dans le gree uo-Âvs, Pe Aaible, fatigué.” 1 fe 4 Le phon. ma, placé à côté de la 44e, forme le c, nia ma. Le hiéroglyphe S disait primitivement: „7Zéte confuse comme le echanvre’; de là la signification de peen difficilement, confusêment,” expression rendue par les caractêres EN BA ma-hia (1; le seoond ce. étant composé de la clef de fée et du phon. kia, 4 semprunter.” En Sanscrit la voyelle a encore été élidée dans m-lechh (pour ma-lechh), sto speak barbarously, to speak confusedly.…” 3 La Wma dans mri, „mourir”, ma-rana, „mourant, mort”, est tout-à-fait distincte de la L/ ma dans les autres mots S. mrid et ses dérivés. On concevra cela en À faisant attention au fait que le composé pra-mrita signifie: 1. Mort, 2. Caché. U ne dérive done point du vb. meid, „broyer”, (comme si le corps était broyé, usé par la vie); mais sa signification doit être: caché, „rentré dans Yobscurité”. La Y/ nous est encore donnée par l'ancien Chinois. L'obscurité, la nuit, est nommée en Chinois ® ye. L'ancienne pronon— ciation de ce c. était encore ma, comme nous l'apprenons par ancien dialecte d'Emoui, où la wui est nommeêe mi oumä. Ce c.ala signification tropologigue de mort; et un tombeau est nommé FÊ ZW tohang-ye, „la longue nuit”, ou X EN ye-tai, „la terrasse de la nuit”. Cette LT, ajoutée à la clef F qui signifie au propre „des fragments Pos sements (%), formait le c. Ik, prononcé encore aujourd'hui, selon ancien son 4 du phon. À (nuit), ma, et qui signifie privé de... , non-entité (9), c-à-d. mon— existence”, le revers de lexistence, de la vie. bres” k Ce caractère ne se rencontre plus que rarement, ayant été remplacé pres- Ee @D || BÉ FE, Koanghi, Diet Imp. JAG ER ARREEURI HEER Khanghi, Diet. Imp. Os JRE BK UI. B jn LE, vie — 115 — que entièrement par le c. 5E sse (mourir), dont l'ancienne forme était JA. ou fragments dos ( zj humains (  expression bien moins poêtique que l'ancienne expression ma GE), „fragments d'os (27) renfrês dans la longue nuit (HR . La voyelle repâraît dans le mot latin mo-rior, après avoir été élidée d'abord dans le S, m-75. Nous avons vu à la page 18 que la Y ma, dans Mäkre (cheval) et mare zr était représentée en Chinois par le hiéroglyphe B má, (un cheval). Le cheval est l’'emblême de la vitesse et du mouvement;aussì il entre dans la com— position de plusieurs caractèêres signifiant eaw ou wvagues, comme en 3) ma [eau et cheval], „l'eau chevauchante”; en Ze piu [composé de E clef de Z'eau et de trois BRP „bruit des eaux”; en Ee piao [composé de trois chevaux], nom d'une rivière en One) etc. Le caractère ma (cheval), ajouté à la clef des verts, formait le c. El, qui signifie: l. Cheval. marchant vite, 2. Vent poussant un navire (*), Ensuite on employa aussi ce c. pour désigner une voile de navire, expression empruntée à la vitesse du cheval (2). Plus tard on désignait la voile par le c. Ih fan, composé de toile et du phon. fan, abrévié pour IL Jan, nflotter, naviguer” ($). Ce dernier ec. se pronongant fax, ancien c. EL fut également prononcé fax ; mais il est très probable que l'ancien son était md, selon le phonétique. Le c. est placé sous la clef de vent, et il exprime done une qualité du vent, et non du cheval; car dans ce cas on l'aurait placé sous la clef du cheval. Avant Y'épo- que quand on ajoutait aux ec. phonétiques les clefs, pour préciser le sens des caractêres, ce c. a dû avoir été écrit simplement KE ma (t), et sa signification 0D IEM U. JR or IN UE HL, Khanghi, Diet. Imp. OD AEEA FASE AA 4E IL, JEL Al B. IE He We HMA fr EE IAF, ve 6) DL IL WU. BE IF PE UL IL AAR U, 07 (4) Voyez la préface. 116 primitive a dû être: „(vent) chevauchant”; comme celle de 5 ma (eau) était „eau chevauchante.” el La 1 ma se retrouve au moins dans le S. Ma-rut, qui dêsigne „les divi nités du wert’, et ensuite „le vent’. M. Kuhn (») a comparé les Ma-rut avec les gandharva, ou chevaua ailés de la mythologie hindoue; et nous eroyons done que la VC ma, dans Ma-rut, représente la L chinoise ma (cheval) dans ma, „vent chevauchant.” Les pierres veinées, comme lagathe, la cornaline, etc., sont nommées par les Chinois ma-nao, EE EN ou zE Eis litt. vjoyaux (E,)” ou „pierres A) à cervelle 6:19) de cheval GE) Ce nom leur a été donné à cause de la ressemblance de leur couleur avec cette cervelle veinée de sang et de graisse (?). C'est la même pierre, selon les Chinois, que celle qu'on nomme en Sanscrit ma-lo-kia-ti (3), C—Àà-d. marakata. Nous eroyons retrouver encore dans ce dernier mot la 1” chinoise ma (cheval, pierre de cheval) dans ma—nao; peut-être même que mara-hata n'est que le nom ehinois, prononeé selon l'ancienne prononciation mala, avec changement de Zen r. Mais comme on trouve en S. aussì la forme marakta, nous eroyons plutôt que le nom signifie sang (rakta) de cheval (ma), à cause de la couleur rouge des agathes et cornalines. Ce nom est resté jusqu’aujourd’ hui inexpliqué @; et, malgré Benfey, nous ne croyons pas que sa signification primitive ait été émbraude; mais, selon les autorités chinoises, agathe ou cornaline. L'éméraude se nommait en S. harinmani, haritacman (la pierre verte). Nous retrouvons encore la WV chinoise ma dans ma-sára (saphir?); le suffixe sára signifiant „excellent”, et se retrouvant dans beaucoup de composés S., comme giri+sdra (fer), ghana+sára (camphre), etc. hi Le même phon. ma (cheval), ajouté à la clef de louche, forme les caractères in et F5 ma, sinjurier, outrager, vilipender, huer”. La forme primitive de ce c.était ff ma (°, Cc. composé de Momme et cheval, et désignant la cinquième des six espèces de punitions, nommeées: 1. Yamputation du nez, 2, la tonte de (1) Zeitschrift 1, 531, 542. G Á 4 ES HES « Pl WW F3 Ei Khanghi, Diet. Imp 0) HS ak BEE ok. U FER AS, Zo. (4) Pott, Etym. Forsch., I, 421. 5 15 5 zk SF: Khanghi, Dict. Imp. gE — 11 — la chevelure, 8. lamputation des pieds, 4. la bastonnade, 5. la Auée, 6. Vexposi- tion au marché (1. La c. wa (cheval) a ici une valeur phonétique et signifie: „faire sonner, retentir, rugir, avertir”, Le cheval hennit à lapproche du danger, et en avertit Phomme. Pour cette raison, le ce. wa (cheval, entre par exemple dans la composition du c ES hiai, ONS litt. „cheval GE) avertissant Gh)”: caractêre qui signifie maintenant: „rouler un tambour avec violence’, puis: „éveiller le monde”, comme le fait un Sage (2). 2 =e , Le c. Sg Ma, litt. „paroles (FF) hennissantes comme un cheval BE), signifie werbeur, prolive, babillard. Besc: HE ma signifie done douche Auante; le c. EB ma, proprement écrit F5 ma, signifie louches huantes;, et le c. A ma, homme huant. Ces caractères ont ' exactement la signifieation qu’ont en Frangais le verbe Arailler et le subst. brailleur, mots dérivés du verbe braire (âne criant). 8 De la Y/ chinoise ma (bouche, ou homme, huant comme un cheval) dérive le mot védique má, „to sound, to roar; le Grece uw-xóo, 1, Awer quelqu’un, spécialement en imitant sa voìx, 2. rugir comme un chameau; et, avec la rédu— plieation, uw-pa-ogor (railler, blâmer, censurer), et ses dérivés uw uz-ua, uo-pev- ua, pO-pet-o, wo-ug-Ts (qui raille, blâme), tw-wos, etc. Pott (3) fait dêriver ces mots du S. si (rìre); mais la double signification de cri du chamean et de Aver, qu’a en Grec le mot uo-xéw, prouve qwil out les rapporter à la Va, /hennir comme un cheval”, et „huer”. 8 19. Racine KÁN, KAN — HAN. A Nous avons déjà donné (pp. 14 et s.) plusieurs exemples de la présence de cette racine daus des mots Aryens, et nous allons la poursuivre maintenant dans d'autres mots de la famille Aryenne. La signification primitive de la 1” hán ( F-) était canne, tige d'une) plante, comme l'indique l'ancienne forme ne (£). Puis, comme la première arme était a) zé KS Á5 zE Th pd Te, Khanghi, Dict. Imp. 0 BRE IE AZ LEER Fo vi (3) Etym. Forsch., II, 206, FER, vie GPM, Diet. Hiéroglyphigue, en Mg Se une branche d'arbre, un bâton @, kán regut la signification de armes, attaguer, offenser @). La signification primitive est restée dans les mots kán 2fs veanne de bambou”, Adr ÁT ‚ „tige de riz”, Zán FF „bäton.” GE: Nous avons vu que le mot S. hánda, „la tige d'une plante dan nooud l'autre”, dérive de cette r/ chinoise a hán, htt. „tige de bambou?. 7 c. a encore la signification de tige de flèche (3), et Kánda signifie également en une flèche. Ce mot a encore en S. la signification de os; et en Chinois le c. Sr hán, composé de la clef des os, et du phon. húr (tige) signifie: 1. „los de la jam la tibia”, 2. „un os en genéral, une côte” (&. Une tige de plante est sou écrite aussi Hi kán, et of Er huh kán, (litt. os-tige), est le nom des ED Kánda a encore la signification de: „slip, section of a book”. Gea den les anciens temps, quand on gravait avec une pointe en fer les caractères su des lames de bambou. Ces James se nomment en Chinois ieu fli, e. comp de la clef de Gambou et du phon. kien, qui signifie: intervalle, espace entre d points, litt. „espace entre deux noeuds d’une canne de bambou”. L’ancie pron. de ce c., conservée dans les anciens dialectes de Canton et d'Emoui, était hán, et il était identique en signification avec le c. 2£ hán. Ces lames de DEE, reliëes ensemble avec une ligature, formaient livres; et‚ encore aujourd'hui, en Chinois, le composé fe IÄ neon jé anciennement Aún-tokh, signifie yun livre fait de lames de bambou”; le second de Ze e. fok étant composé de Fr, lame, section, et du phon. 5 yok, „offrir en vent } Comme on le voit, toutes ces significations du mot S. Zánda dérivent na— turellement de la vieille v” chinoise F* kán, „tige d'une plante.” (1) Arma antigua manus, ungues, dentesque fuerant. Et lapides, et item silwarum fragmina rami. Luerèce de Natura rerum, lib. V. 9) TE JE, FT W. 4, ,, Khanghi, Dict. Ea GGG EU, Khanghi, Diet. Tmp. JNR U. B. ZW, wie … — 119 — Kándá signifie en S. „injuste, soudain”, et kdnde, „soudainement”. C'est toujours encore notre racine Zán, qui, ajoutée à la clef de main ou de coeur, forme les caractères 4) kien et IE kien (C. B. kár), qui ont la signification de violent, impétueur, litt. „Main”, ou „coeur, séparant’. La simple vr” af kán (attaquer), ajoutée à la clef de courir, forme les c. jEP ou zE& kien, hdn (B. kam, C. kon), qui signifient: „poursuïivre, presser, faire vite”. Le c. FF kán, de la clef des arbres et du phon. Adu, est usìté pour désig- ner toutes les espèces d'arbres qui ont le bois dur et bon à faire des lances (1). La signification primitive était „Arbre à armes défensives.” La clef des arbres avec le phon. kán (séparé) forme le c. 40 kán, sìigni- fiant arbres larges (?). De là probablement en S. Zdu-ana, ja forest, a grove”, _ et kdn-tdra, ja large forest” Malgré la brièveté de la voyelle a dans Karda et ses dérivés, ces mots déri vent également de Yancienne Y chinoise kán. Ainsì kanda signifie „racine bulbeuse”; rakta-kanda, „la bulbe de sang”, est le nom du corail, et fan-data signifie „le nénuphar blanc comestible”. Ces mots répondent au mot chinois Zien Dh e. composé de la clef des plantes et du phon. kán. Selon Khanghi ce c. signifie: l. Un nénuphar (= kandata). 2. Plante dont le fruit ressemble à la poire, qui est rouge comme la crête _ d'un coq,‚ et qu'on peut manger (°). (= kanda). Ceci explique aussi pourquoi le corail a été comparé par les Aryas à ce fruit, et qu’ils lont nommé rakta-kanda, pla bulbe de sang”. Le phon. Fi kán, se trouve ici au lieu du phon. FJ kán (tige); car le c. ZE kan, (de plante et tige), désigne la semence comestible du nénuphar (#), et le corai/ est nomméê en . . . Ld . . dje ‚) Chinois FF kán, (de pierre précieuse et tige) = „la pierre précieuse à branches (1) Khanghi, Dict. Imp. DIE fi. A kW, wi OTM, LET BA IL. oh Im Mh. HE GL, vt (4) Khanghi, Dict. Imp. est le norm de larbre du corail de l'espêce Isis ou Madrépore (U). dérivés sanscrits ne signifie rien, puisqu’elle y est tantôt longue, tantôt brève. 4 KN A J 3) (chanvre san) et cdna, „coarse cloth, canvas”, c-à-d. „vêtements faits de chanvre ”, jragged garment”; Gántjdhint, ja preparation of hemp”, nous semble dériver de la même racine. d'un déphant, 8. tige de lotus, 4. prostituee. demontrer. (A) ofensant (F-) les convenances (*%); de là les significations de déréglé, adultère, formication, qu'a ce caractêre. On écrivit ce c. aussi ES kán (sym _ bole de la femme trois fois répété), avec la même signification. C'est cette racine qui se trouve dans le mot S. gund, „une prostituée”. cette sueur est nommée par les Chinois Jil Wi YP fg Uu han, jsueur de volupté”. Le dernier ce. Aan est le nom ordinaire de la sueur en Chinois. Il est composé de la clef de Veau, et du phon. Adu (offenser), et signifie donc litté— ralement: Je fluide (f) offensant (TFF) les convenances’. — 120 — Lang hán chu B FF HB}, vlarbre aux belles pierres précieuses à branches”, La V/ dans ces mots est donc Aán et la brièveté de la voyelle dans les Par exemple le chanvre se nomme en Chinois aussi 5 kán, ou „la plante CH) luxurieuse (F&)” (°). En S. nous avons de cette racine les mots gána Nous allons en donner de nouvelles preuves. En S. le mot ouxda signifie la sueur qui sort des tempes de V'eléphant pen— dant le temps du rut; et gundd signifie: 1. ligueur spiritueuse, taverne, 2. trompe Dans ces mots Vd de la V kán s'est changé en w, comme nous allons le Nous avons vu que la W/ F kán signifiait attaquer, offenser. Conséquem- A ment cette LT, placée à côté de la clef des femmes, formait le c. 4F kán = femme Pendant les jouissances de la copulation une sueur de volupté sort du corps; Aussi les lexicographes chinois disent que la sweur sort, quand on est Aon- teuv de quelque chose, de même qu'on pleure quand on souffre de quelque chose (*). (1) Géologie de la Chine, par M. Hedde, (Revue Maritime et Coloniale, XXIX, 603). (2) Ci-dessus, page 15. G HF AE JE zi, Khanehi, Diet. Imp. @& AN JE D7 PI El AN PE 1 WF an ‚ Khanghi, Dict. Imp. nd dn Ee RHON Le mot kár, „sueur”, est donc encore la racine du mot S. cunda, „sueur”. Le même phonétique, ajouté à la clef des vases de vin, forme le c. Br hán, prononcê anciennement kán, et qui signifie vin amer (t), litt. yvin qui offense le palais”. C'est une espèce de bière, dont lamer offense (kán) le palais. Le c. _homophone TE han (ane. pron. kán) signifie vin clair (?). Ce mot répond donc au mot S. eurndá, „liqueur spiritueuse.” Le c. Els kán, également composé avec la racine #án, a la signification de tige de plante ou tronc d'arbre (9). Qu’on ait appliquê ce nom à la trompe d’un éléphant, est une idée fort naturelle; et encore aujourd'hui la trompe d’un élé- phant et le trone d'un arbre, sont nommés en anglais truuc, (= gundd, trompe d'un éléphant). En ajoutant à ce caractère kán la clef des plantes, on a le c. ES kán, „tige de plante”, auquel répond le mot S. gundá, ‚tige de lotus”. Voilà done toutes les significations si diverses du mot cwnda (cundá) en Sans erit, expliquées lucidement à l'aide de ancienne KH chinoise kán, „tige de plante”, „attaquer”, „offenser”. On devra donc abandonner la racine arbitraire et non—-autorisée gund, „to break, to vex, to torment”, établie par les India- nistes pour expliquer ces mots. L'ancienne racine kán s'est souvent adoucie en Aan, tant en Chinois qu'en Sanscrit. Unie pe. à la clef de main, elle forme le c. ff ou, fl, prononeê main- tenant Aau (C. hon, E. Aan), signifiant „attaquer, offenser (—-) avec la main EE La main est en effet aussì une des premières armes offensives et défensives de homme; aussi ce c.a presque regu la signification de main en Chinois, car la racine kán, deux fois répétée: FF kien (C. kin), signifie: „lever les mains ensemble pour saluer”; en S. kapotahasta, ya mode of joining the hands, as a token of reverence”. Le c. kf kán, composé de la clef des fi/s et de ce même phonétique, signifie „aplanir des habits avec la main”. On léecrit aussi avec la 0 2 Wi ‚ Khanghi, Dict. Imp. ) Mi Wi Ws, Ibid. 3) Bk it Ep, Lid. — 122 — elef des Aabits: iT harm bemleme: ST han, composé de la clef des arce, et de ce phon. Aán, signifie: „se défendre avec arc et flèches” (®). Le c. rea kan, de la clef des mans et du phon. kán (tige ou branche), Big nifie encore: „avancer quelque chose avec la main étendue” (comme un arbre étend ses branches). a Ce même phon. F- kán, ajouté à la clef des pierres, forme le ce. Af kán, qui signifie Ì. pierre pour calendrer, 2. frapper ($). ' | Le c. #F Aan a encore la signification de empécher, arréter, offenser violemment (*). Le composé Aan kien Ff BX signifie fermé, empéché d'entrer (°). C'est de ce mot due dérivent en S. les mots: Aan, to strike, wound, Zur, injure, kill, rub, impede, to beat (nx kettledrum)”; ghara (ie, hand-a), „firm, hard, dense”; et ensuite, comme M. Kuhn (®) l'a fort bien supposé, le mot Aasta (main), dont la forme primitive était han (= FP), comme nous Yapprenons par le Goth. han du, Angl.-Sax. Aan-d (main), Latin pre Aen-dere (prendre), Grece zov-darvw (com— d prendre en soi), etc. Nous avons vu tantôt que le c. Yr han avait aussi la signification de % fermé. Au lieu d'écrire ce c. avec le phon. kán (F-) on l'écrit aussi avec le 5 phon. B prononcê maintenant Mien, mais anciennement kau; il se prononce ) | hien dans le sens de dur, ferme (7). Le composé est écrit alors EE kien, et H signifie littéralement „tenir ferme dans la main”, puis: dur, épais, tenir dans la main, frapper (8). Ge même phon., ajouté à la clef de terre: BX ien, signifie „terre dure, compacte”, puis: Jerme, solide, durable. Avec la clef du métal: B& br il sig— D BEB A U, Khanghi, Diet. Imp. BE 5 » [4E ds, Dia. 5 EA U. BE td, zi. @ FT HE. op WB, zoe EEEN (6) Zur ältesten Gesch. der Indo-g. Völk., p. 18. DH RES B, Khanghi, Diet. Top. © HW. Et. hd. BE, vu. We ee — 123 — nifie dur, comme du métal, puis: dureir du fer ou de l'acier, en le plongeant dans l'eau. Tous ces caractères se pronongaient primitivement kar, et nous y rapportons done le mot sanserit ghan-a, „firm, hard, dense, whole, a solid mass, a heap”. Quant à la signification de sombre, obscur, qu'a aussì le mot ghana en S., sa racine est la r. chinoise F* kán, dans le mot chinois We kán, composé de la elef du soZei/ et du phon. kán, „couvrir” comme avec la main ou un bouclier, et qui signifie: le soir, lobscurité, Le phon. simple kán —J*, dans sa signification de „tige d'une plante d'un noeud à l'autre”, est ajouté aux clefs des wases et pots, pour désigner ces usten— tiles, faits probablement, dans la haute antiquité, d'un noeu de bambou creux. Ainsi nous avons les caractères jh Auw (de vase à manger, et noeud de plante), nom d'un graxd vase (U); Ed gan (pron. mod. gez), composé de la clef des vases à manger et du phon. Adu deux fois répété, qui signifie coupe en bois, coupe à hoire (%); CDK kan [de la clef des trépieds et du phon. kár], nom d'une espèce de vase ou de trépied (%). De là, en S., le mot Zwuda, ja pitcher, a jar, waterpot; a vessel for hold- ing coals”. La signification de „son of an adulteress’’ qu'a aussì ce mot en S, prouve que la racine est kán; une femme adultère se nommant en Chinois ÄF VEA hán-fu, litt. „femme (fu) offensant (kdn) les règles des convenances, En général la syllabe Aar avec la voyelle brêve, en Sanscrit, répond à la racine chinoise han EL qui signifie dur, ferme, comme le mot kan BL (kien). Gette racine est représentée aussi par les caractères Ei kin, vierre argileuse, tenace”, prononcé encore aujourd'hui à Canton kan, el HE kien, „établir ferme- ment”, prononcé maintenant à Canton Aim, ce qui prouve que son ancien son était encore kan. Nous n’avons pas besoin de démontrer comment la signification de dur, ferme (kan) s'est développée de la racine kan, moeud de bambou, attaquer, offenser, empêcher, fermer.” Elle saute aux yeux. (1) kk 28 PM, Khanghi, Diet. Imp. © Wk, BW, ve. 6) Le W,, Ibid, Dans la langue parlée d'Emoui, une bouteille est encore aujourd’hui nom- mée kán; un vase-à-fleurs se nomme hou-kán. — 124 — Ainsi le phon. Be kan, ajouté à la clef de tête humaine, forme le c. Rä kan, partie du cou derrière les joues, c-à-d. la partie dure de la téte. 1Ì signifie aussi Os de jowes élévés (1). De là, en S., les mots kax-tha, „the neck, the throat”, et ganda, ja cheek”. Ce dernier mot signifie aussi le cow, car le composé gala ganda signifie non-seulement „throat and cheek”, mais aussì broncocèle; or cette tumeur spongieuse se développe sur la partie extérieure du cou, et non sur les joues. — Ganda signifie encore uu clou, un furoncle. Cette signification est représentée en Chinois par le c. IES khin, composé de la clef de Bouche et de l'ancien phon. kan, ydur”, et qui signifie ulcère à la bouche, litt. „la bouche durcie”. On écrit ce c. aussi avec la clef de char: Br avec la même prononciation et signification. Ce même phon. Zax R, ajouté à la clef des insectes, forme le c. HH hien (C. E. Adu), prononcé anciennement kan, et nom du ver Lwisant (%). De là, en Sanserit, le mot kan-abha, ya kind of fly.” Le même phon. encore, placé sous la clef des wmaladies, forme le c. JR han (C. han, B. hún), prononcé anciennement kan, et qui signifie cicatrice (litt. „maladie d'induration”). Eusuite, comme une blessure qui se cicatrise provoque des démangeaisons, le c. signifie aussì démangeaison. De là, en S., le mot kandu, ythe itch”, et ses dérivés kan-diú-ya, „se gratter”, et kan--duti, „wantonness” — démangeaison voluptueuse. Les caractêres kien et kin, quì sigmifient également ferme, dur, tenace » te) ’ , et qui se pronongaient primitivement aussi kau, sont souvent substituês au c. B kan, dans les caractères composés. Ainsi, ajoutés à la clef des Zances, ils forment les caractères PE kien [B. kien, C. Zin], nom d'une espèce de lance (3) Jilt. „la lance ferme”, et FE hhin [E. kin, C. khan), jhampe de lance” (£). De ces mots dérivent en Sanscrit, kan-apa et kan-apa, ja kind of spear.” (1) Jia 48 4, A XL Ka Fi ti, Khanghi, Diet. Imp. « (2) Khanghi, Dict. Imp. B Fr tE, Khanghi, Dict. Imp. © AAM WW, zi. — 125 — Kunta est encore le nom d'une lance en S., et son dérivé kuntala signifie poil; la racine de ces mots est encore Zán. Nous avons vu à la page 121 que le c. He kán sìignifiait tge de plante, tronc d'arbre. Ce c., écrit avec la clef de bois: EN kán, signifie racine d'arbre, et Ze manche, la hampe d'ustensiles (*). On s'en sert encore pour désigner la lancière autour de l'ouverture d'un puits, faite de lances ou de flèches en bois, placées Pune à côté de l'autre (?). KE Le poil des bêtes étant serré comme lest une Zancière de puits, on le nom- maìt également Zán, et on se servait encore du même c. que celui pour le mot kán (lancìère), en substituant au caractère bois, la clef des poi/s: EZ (a Oene se prononce maintenant Zan, mais primitivement kán. Il sìigmtie encore cheveur longs (*) comme qui dirait /ancéolés, signification littérale du mot ehinois kán et de son dêrivé sanserit Awuz-tala. Kun-tala et kun-t: sont encore le nom d'un peuple, selon le Mahâbhârata 6, 347 et 2, 590; et, en Chinois, kán est égale- ment le nom d'un voyaume (°), litt. „les lancifères”, La racine redoublée kán Ff se prononce maintenant Kien, et signifiait pri- mitivement „tiges de plantes déchirées également”. Le c. E kien, composé du e. chuh, „lier ensemble”, et de ce phon. Aáx sigmifie une petite gerbe, C-à-d. dix poignées de blé (©). La signification primi- tive était „gerbes arrachées ( FF ) et liées (yd )” De là aussi le c. Hf yen, composé de la clef de merre et de ce phon. kún, et qui signifie „pulvériser dans une auge à meule”, „triturer”, puisque la meule égalise en déchirant les molécules. Kn ajoutant à ce c. la clef des mais, on a le 'c: ZE yen, prononcé anciennement gan, et qui signifie déchirer en pièces (1). DAE AAR. A Aj U, Khao, Diet. rup OTE IE EA Dl U, Zi. (3) Ek z WÚ, 1bid. @® HEM, ve 5 — HER Ps Tbid. @ hi HW. XX + HEL HI, Khanghi, Dict. Imp. oo hel mk U, voi — 126 — En y ajoutant la clef de mz, on a le e SE yen, „riz trituré, broyé” (U). L’anc. pron. de ces caractères était encore kan ou gan, car FF est prononcé dans ancien lele de Canton Zin (= kan), et Ff dans celui d'Emoui, gan. Au lieu de ce phon. radical, les Chinois employent aussi le simple phon. Ml À kien (C. kin) [voir]; et les caractères GEÄ kien (de Hé et phon. han) et PA hien (de riz et phon. kar) signifient tous les deux: „broken grain or rice, grit”. Le dernier c. désigne aussi les grains grossiers qui se voient BEA kien) au dessus de la farine — „la grosse farine” (®). | N A ce mot Zan ou Zin répond en Sanserit le mot kan-a, „grain, broken rice”, et ses significations dérivées: „goutte d'eau, étincelle de feu, un petit peu”, litt. „une graine d'eau, de feu, etc.” Le même phon. Zan, ajouté à la clef des vêtements, forme le c. HF Hier ce. qui signifie wieuw habits (3), litt. „habits broyés, usés . De là, en Sanscrit, le mot kan-thd, ja patched cloth.” Ce qui est trituré et broyé (kan) devient pefit; conséquemment un ezfant fut nommé également Zan; et‚ comme l'enfant germe dans le sein de sa mère, comme la graine dans celui de la terre, on éerivit ce mot kan (petit enfant) avec Pan— eien hiéroglyphe ®&. représentant l'enfant. dans luterus de la mère. Cet hiéroglyphe, éerit maintenant E, se prononce aujourd hui iex, Dans le dia- leete d'Emoui, il se prononce kia, avec un son nasal, modification du son pri- mitif qu'on retrouve encore dans le dialecte vulgaire d'Emoui gin a [a étant le diminutif], „petit enfant”. Zu-po-gina est un enfant mâle, fsa-bo-gin-a, un enfant fenielle. A ce mot répond en S., hán={na, „a son, a daughter”, kan-yd, ja girl, a virgin”, kan-ya-ka, ja girl’; et probablement aussi kan-ishtha, „smallest, very small” et kan-{yams, yvery small.” Quant à la seconde signifieation du mot sanscrit kdn-{na, (serviceable for the pupil of the eye), la V” Zdn est représentée en Chinois peu le c. Br kán, van eye with: much white in it; to open wide the eyes”; caractère composé de la clef de l'oeil et du phon. An, „défendre, garder.” HD HIK UI, Khanshi, Diet. Imp. DBE U RIEU. LD ARTF, vt 5 HAW, ze — 121 — Le phon. kan HE, fixer”, placé à côte de la clef des yeux, forme le c. HE kien, qui signifie „compter avec les yeux; un nombre” (1). Dans l'ancien dialecte de Canton, ce c. se prononce kin, ce qui prouve que son ancienne pron. était encore kan. De là, en S., le verbe gan, „to number, to value, to im- pute, to regard”, et vi-gax-a, „to number, to consider”. , Le mot gana, „a multitude, a class, a community, ete”, dérive, soit directement du verbe S. gaz, soit indireetement du subst. Chinois Zien #F, 1. séparer, distinguer, 2. „mot pour compter des objets différents (?).” Le hiéroglyphe représente un Zomme ({) comptant ses boeufs (2E). On s'en sert maintenant comme particule numérique d'un grand nombre de choses. La signìfication de LE Hen était primitivement la même que celle de HE kien, nfiver leg geur sur des objets pour les compter”. Aussi ils ont dû se prononcer tous les deux d'abord Zaz. Û Dans le mot S. eanda, ja collection of lotus flowers, an eunuch, a bull at liberty”, qu'on fait dériver à tort d'une V/ gand non-autorisée, se retrouve la même VC han (ZE ou ff). Ceci se Be par le c. JE kien, composé de la clef des boeufs et de ce même phon. kar, yferme, fort”, c. qui signifie boeuf châtré. (3). On Vécrit aussi Ee [de la clef des boeufs et du phon. kien, „fort’”], e. qui signifie „un Wien pervers qui ne veut pas se laisser guider” (*. Enfin le e. kien Àl [composé de la clef des couteaux et du phon. kien, jtigre”] signifie châtrer un homme. Tous ces caractères se pronongaient primitivement kan. | Le même phon. kan encore, ajouté a la clef des poi/s, forme le c. EEE kien, „a football”, Mét. june boule de poils (E) dure (kan); de là le mot sanscrit han-dufta, ya ball for playing with”. oo Hd ‚ Khanghi, Dict. Imp. @ AFA U A U. LA PER PF AS Hie 0 HA FSF, Khanghi, Dict. Imp. 5 EFW, wi AAE RE B A HE A HEBE, 100 — 128 — Nous avons vu à la page 123 quelec. HL kar signifie dur, ferme, zede. De là, le mot Bj kien [C. E. kan], signifiant „terre dure à travailler”. LOE à la clef des charrues, il forme le c, ed koan [B. kun], jlabourer de rechef”, One une terre dure. Uni à la clef dE: vers, il forme le e. JR kan, qui signifie „mordre, ronger. Ce ec. fut éerit primitivement avec la clef des cochons: FR kan, e. qaì sigoifiait „un eochon labourant la terre avec son museau (U). Quand l'homme eut inventé la charrue avec laquelle il put entrouvrir le sein de la terre, il emprunta la dénomination de cette action à celle du cochon entr'ouvrant la terre dure avec son museau, et le mot Aan ZE, écrit primitivement ZE, e. composé de la clef de terre et du phon. kar, „eochon fouillant la terre”, recut alors la signìifieation de „retourner la terre avee vigueur en labourant” (?). Ensuite il regut la signification de Z/esser, comme le fer de la charrue blesse le terrain (°%). De là le verbe sanscrif khan, „to dig, to pierce”, et le mot latin cax-alis, „un canal” (£). La même association d'idées se retrouve encore dansle Rigveda, où vri) oyle déehireur) désigne Ze Loup et la charrue; et en Goth. où Aóka (dérivé du Skt. hóka, „an loup”), signifie charrue (*). Dans quelques composés on emploie au lieu des phon. précédents, le phon. E han, écrit anciennement AE, hiéroglyphe qui est lui-même lancienne forme du c. Ei kin (C. kau), jvase tenace, argile” (6). On Pemploie comme phon. pour le son han dans plusieurs caractèêres, comme dans Í han, „labourer une terre dure” [= ER kan, ylabourer de rechef”]; dans HE han, pair sec”; dans (1) KK Kd Bh Ús, Kanghi, Diet. Imp. sub voc. Jg > AERO AIK HW, ze 3) ARE te. Am GH SE ZZ Wor op Wa, Lid. (4) Ce dernier mot dérive cependant peut-être du mot chinois kien >, composé de la clef de Veau et du phon. kur, „enfant” [ci-dessus p. 126), „an aperture, a channel for water, an aquaduct”, litt. „enfant de l'eau, eau petite”. (5) Kuhn, (Weber Ind, Studien 1, 353). (6) Vide Khanghi sub. voc. EN et EA À — 129 — PEN Jian, nom de plusieurs rivières et lieux en Chine; nom de la voie lactée; corpulent, ete. [Zitt. „fluide fort, dur”); dans EA han, nom propre chinois, etc. Uni à la clef de bowche, il forme le c. WEA, qu'on prononee maintenant than, mais qui a dû se prononcer primitivement Zan, selon son phon. Il signifie soupirer, admirer, applaudir. Notre supposition sur Yancienne pron. de ce c. est encore confirmée par les caractères synonymes HE ven (B. gan), yse lamenter”, et 5 ed 7 > « gan, ysourire” (1); et p= ven (B. gan), „se désoler”. Ce sont des mots onomatopi— ques du son produit en soupirant, en se désolant et en admirant. A ces mots: répond probablement le mot S. han-ta, „Hêlas”, interjection de douleur, de joie et de surprise. L'ancienne racine kán se retrouve encore dans d'autres composés. Par exemple án A. ec. composé de la clef des reptiles et du phon. kán (attaquer), est le nom d'une espèce de grand tigre. Les eines HF ou Ai composés E de la clef des reptiles et des cochons avec le phon. kán deux fois répêté, désignent une espèce de gros cochon. Le c. jg hin [eomposé de deux eochons), signifie june multitude de cochons”; mais prononcé wan, il signifie stupide, obstiné comme _un cochon (?). Enfin les caractères ear huan, EE hien et HE huan désignent tous ‚une espèce de cAèvre ou de Lóuc. Tous ces caractêres se prononcaient primiti— vement Aáx, puis Aan, et comportaient la signification des animaux à défenses (kán F) comme le tigre, le sanglier et le bouc. Cette racine se retrouve dâns le mot S. Aun-da, ja tiger, a village hog, a blockhead, a ram”, Comme ces bêtes sont obstinées, elles sont aussi courageuses. De là, qu'en Chinois, le composé JE JA tan man (tam kân), Zitt, „bile (tam) obstinée comme un cochon (kân)’, signifie courageur, vaillant. Nous croyons done que le mot sanscrit Zundika, jan assignment, order, given for the maintenance of soldiers”, ne dérive point de la 1 non-—autorisée et arbitrairement établie par les gram mairiens: Aund, sto collect, to select”, mais qwil répond au mot chinois /wan 6) nz mW. BHB rh ZES, Khanghi, DL @) TE A Ú, Khanghi, Diet. mp — 180 — FR, vaillant, courageur; de sorte que hun diha signifierait: „ce qui sert (pour Pentretien des) varllants (huan), c.-à-d. des „soldats”. Après tant de preuves de lorigine chinoise de la U” #án em Sanscrit, serait-il hasardé d'y ramener encore le mot gakan, ple foie’? Généralement on le nomme en S. gakrit, mot qui, selon Poét (1, signifie: „faisant (krit) Punion (yu). En Chinois le foie se nomme kán Hr, G-à-d. „la chair (B) ayant une tige we) et des branches” (2), selon la forme qu’a le foie. Yahan, yles tiges Ì (kan) unies (yw)’, serait alors une explication de la forme racinale Zán. Nous ne eroyons point cette supposition très hardie, car Videntité entre les deux langues Sanscrite et Chinoise est quelque fois tellement étonnante, qu’ïil < A faut absolument croire à une identité d'origine des deux races. En Chinois Yexpression la plus injurieuse est celle de IE fl DE, kan ni mÓ, yje débancherai ta mère”. On retrouve cette expression dans tous les dialeetes chinois. Selon ancienne prononciation on anrait dit Adn-nu-ma. Or — nous trouvons en Sanscrit lexpression Zónelf-mdtri, ran abusive word” accor-— ding to glosses: „a son of an unmarried woman.” Encore aujourd'hui on prononece cette expression en dialecte de Canton Adu — (ou tiu)-nei-a-ma, et dans le dialecte d'Emoui kdn-li (lao)—bu, yje débaucherai ta — faut done bien ‘admettre que cette expression outrageuse est peut-être la plus ancienne au monde (*). WED B Racine PAN PIEN PIN … PON. Cette racine, qui est représentée dans la langue chinoise dans plus de 70 mots, n'est que faiblement représentée dans les langues Aryennes. En Sans- (1) Etym. Forsch., IL, 322. (2) HF He Ù, 7 H EE EIN JH A is 1, p Khanghi Diet. Imp. (83) Ci-dessus, page 105. (4) Ci-dessus, page 120. (5) Elle est usitée encore par le bas peuple en Espagne sous la forme: beso tw madre. — 181 — erit nous ne trouvons que les mots panka (vase), pandu (pale, blanc), pPanduka (la jaunisse) et peut-être pinga (jaune), qu'on pourrait ramener à une LV pan Cette pauvreté de la 1” pan dans le S. fait qu’on ne retrouve point de racine pour les mots indo-européens qui ont le son pax ou pin. Ainsì nous avons en Grec les mots: | zév-ouar (je travaille, ai besoin), zév-n(v)-s, sev-vzgós (pauvre), aóv-os zov-éw (je travaille, souffre), mov-7gós (mauvais, vexant), zreiv-« (faim) ; En Latin: pér-úria (pauvreté); (travail), ___ Puis encore en Grec: mijv-0s, mr, nyvrvor (dor. zäv-tor), „la chaîne, le tissu.” anv-itopar (je dévide, tisse), zuv-tres (la tisseuse); En Latin: pan-uus, pan-nu-vellium, pân-us (la chaîne); En Gothique: faz-a (haillon, torchon); En Ancien Germain: fan-o (toile, drapeau); En Slav. épise. pon-java (pièce de toile); o-pon-a (rideau, tapis); En Lithuan. pin-ti (tresser), pan-tis (corde); En Ancien Germain: s-pan-nan (tendre); En Goth. et Anc. Germ. s-pin=nan (tisser). Curtius, à qui nous empruntons cette liste (!), suppose pour ces mots une { span OU zer, qui, Comme nous l'avons observé, n'existe point en Sanscrit. Voyons done si elle n'a pas été conservée en ancien Chinois. Le ce. khien 2E, écrit primitivement ai signifie en Chinois une faute, un crime. Ce caractère, redoublé, forme le c. 3E, qui se pronongait avec change ment du # initial en p, pien, et désignait „deux criminels eonfrontés s'incrimi— nant mutuellement” (£). | De cette signification primitive dérivaient naturellement celles de: „faire de la peine à quelqu’un, être en peine, s’efforcer de se purifier soi-mê@me en ineriminant un autre, etc”. En effet ces dérivations existent encore dans la langue chinoise. Ainsi le c. Á, ou plutôt, selon l'ancien dictionnaire Chowo-wen, le c. jy yeoeur” (%), placé entre ce gronpe pien, forme le c. Di pien, signifiant „triste, (1) Griech. Etym., 1, 237, 240. @ JE A AH AW, Khanghi, Dict. Imp. B Het AH YE ND, Khanghi, D. 1 ae « forcer, préparer, faire.” La phrase JR E El wei-telou: pie k cer, se mettre en genen pour son maître. minels confrontés s’embrouillèrent, en Ee comparaison (a cordes entortillées, et aussì difficiles à débrouiller, qu'il était de débrouiller la vérité dans les paroles confuses et embrou minels s'accusant réciproquement,; ces cordes furent nommées War on écrivit ce mot nouveau EAR pien, €. composé de la clef des des deux eriminels confrontés. La comparaison peut enc de l'idée que les deux criminels cherchèrent à s'entrelacer mi filets de la loi, par leur paroles. Le c. BAG pien signifie ge dû se prononcer primitivement pan. __ “ Au lieu de ces caractêres phonétigues, on emploie aussi des nificatifs, auxquels on donnait la même prononciation. Be) Ainsi un pauvre, un homme qui a peu de bien, étant peiné, o „écaille de tortue”, cauri, servant primitivement d'argent, H, petite portion de richesse”, qui est pauvre, indigent. oppressé ” et à celui de Ei pan, ypauvre”, jindigent”, roan nêv-vy005 (pauvre), srev-ie (pauvreté), mov-ngós (mauvais, vexant), zei Latin: pén-úria (panvreté); en Allemand: pe; en Hollandais: pijn; en An (1) hen ti, er HH, Khanghi, Diet. Imp. OD BEDE AK A, zoe | — 1338 — 4 . NM ra?? S PN \ 5 pour un maître”, on employait les caractères JP et FF pun [E. pam, C. pan), signifiant „strenuous effort, to fagot”. A ce mot répondent, en Grec: zev-ouor (je travaille), zrer-sorar (serf, „qui travaille pour un maître”), xóv-os (kravail), zov-éw (je travaille, souffre). 8 . AN D . « Au lieu du c. RE pan, piresser, tisser”, on employait les caractères homo _ PA . ; . 5 4 . ; . . phones Hij pien, „lier, entrelacer, tisser, tresser, une ligature”, Mitt. „la corde pe. A) plate Ami)”. ou HE pan, jun lien, une ganse, des entraves”, Jitt. „placer en séries (PF) avec la main (F)”. A ce mot pan répondent en Grece: zrijv-05, mijv-, zuv-ror (chaîne, tissu), miv tSopar (je dévide, tise), zupv-rrus (tissense); en Latin: pan-nus, pân-us (la chaîne); en Goth. fax-a (haillon, torchon); en Anc. Germain: fun-o (toile, drapeau), s-pin-nan (tisser), s-pan-nan (1) (tendre); en Slavon: pon-java (pièce de toile), o-pon-a (rideau, tapis); en Lithuan. pin-ti (tresser), pan-tis (corde). Curtius a donc parfaitement raison de supposer uue connection de racine entre zevopar et sa famille, et zivos et ses dérivés. Cette racine commune est la L chinoise pan 3E, „deux eriminels s'accusant réciproguement”, avec les significations secondaires qui en dérivent, et que nous avons expliquées ci-dessus. Nous rapportons encore à cétte racine les mots: allemand Pfanne (bassin), hollandais pax (bassin et tuile), anglais pan (bassin), dont le thème est pan , fan. Un bassin se nomme en Chinois pien Ab, ce. composé de la clef des 4miZes et du phon. par (plat), Zitt. „la tuile plate”. Une tuile se nomme aussì pan en Chinois; et on distingue la twile mâle qui est tournée la partie convexe en haut, et la Zwile mère, qui a la partie concave tournée en haut, et qui se trouve donc E ee he | 5 $ 21. TT Baene DAN DIN TAN TIN TIEN Nous avons déjà vu à la page 15 et s., que la racine chinoise tax se retrouve dans la TL” S. fan. Nous allons rechercher maintenant cette L/ dans Long les m Aryens où elle se trouve. Le mot fan a, en S, les significations de tendre un arc, étendre, cowvrit propager, augmenter, diriger, arranger , résonner , tonner. Nous avons déjà vu que plusieurs de ces significations se retronvens d LS le mot chinois tan Gi, c. composé de la clef des arcs et du phon. fax, imitatif du son vibrant d'une corde tendue qu'on läche. Les autres significations se retrouvent dans le caractère [ij , composé la clef des portes et du phon. fan. Il se prononce maintenant fchen; mais n savons que le (c/ moderne remplace presque toujours un 4 primitif (1). Ge c. a la signifieation de ouvrir, etendre, élargir de la condition primitive, évident, clair, Ces significations dérivent de l'idée d'une porte ouverte avec bruit. Kk Le même phon., ajouté à la clef des pièces d'êtoffes, forme lec. ie, pro- noncé maintenant fgien, mais anciennement, selon son phon. tan, Mitt. pla pièce de toile simple, ou vibranten ‚e-à-d. la couverture, le dais d'une voiture. — riad \ : BE Placé à côté de la clef des Bouches, il forme le c. nis than, „respirer avec force”, Au lieu du phon HÍ fan, on emploie indistinctement le phon. i&, prononcé maintenant 4sin, et dont la signification était léger, subtil , mince, comme l'est la substance des fées. L’ancienne pron. de ce c. était tan ou tim, comme les ca ractêres phonétiques le prouvent. Ainsi, uni à la clef des ares, il forme le c, En SA, Ten NEN on DA tchin, e-à-d. tun, car ce c. est identique en sigmification avec le c. Ed tan (?). Kk Uni à la clef de bowche, il forme le c. Wi, tien (C. tin), qui a la mèêr signification que lee, PE than, c-à-d. „a fulness of breath, long-winded, a sound”. Uni à la clef de terre: Jk, il se prononce thien, et signifie, entre autres, son du tambour; les tambours, dans la haute antiquité, étant faits en terre cuite. (1) Edkins, Notes & Queries on China & Japan, II, 5. (2) Khanghi, Diet. Imp. s. v. — 135 — Toutes ces significations sont exprimées en S. par le son tax; en Grec par EE € 7 À Ei E 5 les mots váv-vuar, zeir-w, jêtendre” (== HE, Hel );en Latin: ten-ere, jtenir”, ten-dere, 1 . Ni) A rrd 4 Ô „êtendre”, (= GE, el ), ten-torium, ytente” (= We). en Anc.-Germ. dan-jan; _ Angl.-Sax. (hen-ian, „êtendre”; en Espagnol: fan, „sound of the tamborine”, tan-edor, player”, tan-ido, ybune, sound” (= HH). \ Pl . . « ens . Eel . . La WV dan ou fan Hi a en Chinois encore la signification de 1 din ou fin, e-à.d. mince, subtil, comme Vest la corde d'un arc, De là aussi la signification de simple, seul, comme lest cette même corde. Comme tout ce qui est mince est aussi faible, et tout ce qui est subtil, léger, est aussi gracieuw, la U tan vegut aussi ces significations, et conséquemment le c. Bf tan signifie: mince, débile, affadblì. Le composé B Ep tan-sin signifie Moi-móme, htt. „le seul corps”. Uni à la clef des femmes, ìl forme le c. vG Lehen, C. chin, E. et anc. pron. tan), qui signifie: „élégant, belle femme, femme qui a une fine taille, qui est délicate.” Ces mots sont représentés en S., par fauw, thin, delicate, maderate, small” (= LA et HEB); „the. body, one's self” (= EE Ey tan-sin), et tonus (land-us), „the body”; en Latin par ten-uis; en Ane. Germ. par dun-ui; en Angl. Sax. par yn; en Allemand par dünn; en Hollandais par dun; en Anglais par (hin; en Slav. par Ax-ìl (mince). Le même phon., ajouté à la clef des ils, forme le c. el tch'en „ (selon (Panc. pron. fax), qui signifie „une ceinture simple; lâché, délië”. Avec autre phon. fau: AE (thin, C. telan, B. tien), il sigmifie un seul fil, filament d'un cocon, lier. Dams cette dernière signification on écrit aussi dt tehen [C. tchin, E. tien), e. composé de la clef des mains, et de lanc. plion. tan, „êtendre” (1). Le phon. fan B, uni à la clef des Aabillements, forme le c. ie tan, jun habit ‘simple, sans doublure”. Uni à la clef des arce: hi tan, àl signifie aussi, Jer 1 - IJ é „. Se comme nous avons déjà observé, „un instrument de musique à cordes Uni à la clef de main: red than, il signifie „pincer la harpe”. Uni encore à la clef a) HE B, Khanghi. Diet. Imp. famille, issu d'un même père = filiation de famille (E). ÁEl tan, jvêtement simple”, on écrit aussi le c. RE (tehin); au lieu-du c. — 136 — des femmes: HE (ane. pron. tan, M. chen, C. chin, E. fan), il signifie en ) tantu (tan+-tu), „a thread, cobweb, filament” CAE), „propagation, at 6 Azie 2 E) Je landlu-ha, ja string” GE: tinta, ja thread” Gee KE); instrument” (HEE); täntava (lant-tut-a), „woven el loth”” CEL). En Latin, par # Ús (un lien); en Slavon, par ten—eto (laqueus). de En S. tantra signifie encore „une série, arranger”, et son der (lant-tra+in), jun soldat”. La U” est encore fz, et la significatio du verbe „étendre des fils en séries pour les tisser”, „disposer des « files comme ces mêmes fils” composé de la clef des collines et du suffixe orsent. nu Lan „rar a, dats, une file de troupes, une armée’; ensuite, comme signifieation dé | pen, „placer en rang et file”, arranger, diriger, dire. Ces trois derniëres sig se retrouvent en S. dans la LW tan, et conséquemment, tantrin sh téralement: „Ceux qui sont placés en files comme des fils”, c-à-d, les soldat Le phon. primitif de ces mots reparaît dans le ec. chinois Bk, tchen (ea tsien], composé de la clef des Jances ou armes, et du phon. fan, qui signifie les lances en file, ou, comme les lexicographes chinois Fexpriment, des files cn bii” ()- rse battre, combattre en rangs serrés.” Au lieu des phonétiques Hd et Mi di prononcê également tp ou tan dans la haute antiquite. An au Ten du , \ AR ú (1) hin 3 si Eda ze LE Khanghi, Diet. Imp. (2) Selon Zsien-tu-hing, oi dans Edkins (Mandarin Grammar, p. 86), Pancien son de ce était dien, c.-à-d. dan (= tan). o Dt ER, va | 4 — 187 — E tchin (tan), lier”, on écrit le c. EN (teh'in), ete. Ces caractères se prononcaient tous anciennement daz ou din, comme le prouve le dialecte d’Emoui, où le c, E échin, yprêcieux, trésor”, composé de la clef des pierres précieuses et du même phonétique, se prononce encore aujourd'hui tn; et où le c. 1 tel’ in, „suivre”, composé de courir et du même phon., se prononce than. Un autre caractère usité pour rendre le son {az est celui de Jee [ehin, C. chan, B. sin]. Son ancien son était probablement diu, car le c. He fchin, „secouer, mouvoir”, composé de la clef de main et de ce phon., est prononcé en dialecte vulgaire d'Emoui fiu dans le composé tin tang (ÌÌ Ejj \, „secouer”; Pi Et le c. js chun, ylêvres”, composé de la clef des chairs et de ce phon, s'y prononce Lun. Ce même phon., ajouté à la clef de pluie, forme le c. 2 tchin, signifiant „retentir comme le tonnerre; tremblement comme de la terre”. Il est donc iden tique en sienification avec le c. GE tan, yroulement du tonnerre”, et a dû être _ primitivement homophone avec ce caractère. Ajouté à la clef de Bouche: Js thin, ìl signifie „être effrayé”, Jitt, „quivering mouth”, Ce c,‚ se prononce à _Emoui fix et fun. Uni à la clef des coquilles cauri: He [tehin, C. tchan, B. tsin], il signifie pichesses, riche, Mitt. „choses précieusês, cauris résonnants.”; le cauri ou la coquille-à-perles étant dans la haute antiquité, les représentants de la valeur monétaire. Ce mot était rendu aussì par le c. , dont ancienne prononciation êtait dan ou fin, comme dans le dialecte d'Emoui, et qui signifie littéralement „pierres précieuses fines.” Ces mots sont représentés en S., par les mots dhan (to sound) et dAana (chattels, wealth), Zit. „ce qui sonne, ou ce qui est délicat.” Le composé maháâ-dhana signifie non seulement riche, précieux, mais dans les Védes aussi bataille. Ceci prouve que dhama ne représente pas seulement le mot Jax dans, De (riche, précieux), mais aussi dans Bk, (bataille). — 188 — Il est extrêmement curieux d'observer comment toutes ces significations si diverses découlent facilement d'une même racine sigmifiant primitivement „vi brement d'une corde d'un arc”, „vibrement du tonnerre.” BE Comme il n’y-a qu'une seule corde à un arc, la signification de seul appa— raît; puis, comme ce qui est seul est faible, la racine dan regut aussi cette signi— fication; de faible à délicat, de délicat à estimable, précieuw, il n'y-avait qu'un pas. Ce qui est délicat, précieux, est désiré par l'homme; sil le possède, il est riche. . Vers autre direction la racine dan s’élargit en seul, seule corde, filament; ce qui est fait de flaments (les habits); ce qui est placé en series de fils, comme dans les vêtements (série, rangs de soldats, file de bataille, arranger en séries, placer en ordre, etc., etc). Ou peut done hardiment dire que toutes ces significations découlent des deux signitications primitives et intrinsèques de la 1” dan: 1. vibrer, 2. seule corde. Les savants ne sont pas encore d'accord si les mots sanscrits dhanus (armé d'un arc), dhanva et dhanvant (un arc) appartiennent à la racine dhaù ou à la 1” han [hand-vant] (D. En ce dernier cas cees mots découleraient du mot chinois gr han, pse défendre avec un arc” (2). Mais Kuhn (®) les rapporte à En vv tan, „êtendre”, et nous nous sentons enclins à admettre son opinion. En Allemand done répond exactement à dAanvan et à dhanva (neutr.), qui ne signifient pas seulement la corde, mais aussi arc même. A ce mot il ramène encore enn moyen don, tension’, gedon, „difficulté, violence”, überdon, „suaire d'un mort”, gedon (adv), „zêlé, pressé, hâté”’; l'ancien Germain 7% don-eta, „je suis excité par la douleur, la joie”. Or, tous ces mots appartiennent en effet à la 1” dan, comme le eG les anciens caractères phonétiques B hd 1. Than Áä (litt. homme partant comme la corde lächée d'un arc”), guick, hasty, the whole heart engaged (= gedon, don-eta); to move (=S. dhan); to annoy (== ge-don, subst.); urgent ('= gedon, adv). 2. Tan de (litt. shabit simple”), a garment without lining, a sheet; Tan (Ee (litt. „pièce de toile simple”), covering of a carriage (= über-don). (1) Benfey, S.-B. Dict. p. 430. (2) Ci-dessus, page 122. (3) Zeitschrift II, 286—239. RE BANE vm NEED rz nn — 139 — 8. Tan IE (litt. „coeur rebondissant comme une corde d'arc vibrante), /o dread difficulty or pain (= don-eta). Tous ces caractères sont composés avec la simple Y” dan, „vibrer”, d'un arc, qui se trouve aussi dans EA tan, weorde d'un are” = S. dhanvan, dhanva. Notre conjecture est confirmée par la signification de désert qu’a aussì, en Sanscrit, le mot dhauus; mot représenté en Chinois par le c. JE (chen), com— pose de la clef de ferre et du phon. dax (seul, êtendu), et qui a done dû se prononcer primitivement aussi dan. Il signifie desert, terre sauvage (U), Mitt. ja sheet of land”, un terrain uni, comme lest un désert. Ce c. se prononce encore aujourd'hui fan dans la signification de vaste, ample (®), comme le sont les déserts. Ce c. a encore la signification de: „enlever la terre devant l'autel”. La terre dlevée sur les lieux de sacrifice se nommait (dn (BE) et la terre enlevée, Ja dépression, se nommait chen JE, anc. prou. tax) (3). De là, en Grec, chez Pindare (Pyth. 4. 206), la signification de „dépression de l'autel”, attachée au mot #érae, qui signifie aussi pla dépression de la main, la semelle du pied”, significations représentées en Chinois par le c. de than, composé de la clef de main et du phon. dan (litt. „la main plate”), signifiant „prendre et tenir dans la main” (£). M. Kuhn (£) a donc très bien séparé ce mot #évag du verbe deévsrr, „bat tre”, et l'a ramené à la 1 dhan, dans dhanvan. L'ancien Chinois confirme d'une manière éclatante ses conjectures. ù B Fe 4, Khenghi, Dict. Imp. ») Ki BW, za 5 REE TARA. IAS + AE, Ibid. On Vécritaussi jj , de la clef des Bsprils et du phon. tan, sto level a place to sacrifice on”. b HER U. HMR EW, vi (5) Zeitschrift II, 239, See Racine BI RIK. $ Curtius (!) croit que la lettre r est plus primitive que la lettre /, et que cette dernière n'est qu'un adoucissement de la première. Nous ne voulous pas nier que cette possibilité existe, mais quand nous voyons que la race echinoise, qui compte un tiers de la population entière du globe, ne sait pas prononcer cette lettre #, nous serions plutôt enclins à admettre la priorité de la lettre 7, qui se serait peu-à-peu gutturalisée, d’abord en (son intermédiaire en / et sz), puis en # dur, comme le suppose M. Benfey (%. Selon Lepsius la consonne r n'est pas une lettre primitive, mais dérive, dans la plupart des langues, d'autres consonnes. „Les lettres / et » se sont séparées les premières d'un son allié à ces deux sons, qui, plus il est ancien, plus il apparaît vocalisé. Pour cette raison une de ces deux lettres manyue dans plusieurs langues, ou bien lune remplace l'autre. Les Chinois n'ont pas d's; les anciens Perses n’avaient, au contraire, pas d/. Dans le Zend # répond partout à 1’/ Sanscrit: Owi! je ne doute pas que le Sanscrit ancien nwavait pas da lettre r, comme lettre distinete du l. Je remarque encore dans les Vedes une lettre que les grammairiens transcrivent par /r; mais une pareille réunion aussi dure de deux liquides en une seule lettre, est impossible. Cette lettre était sans doute ce son primaire [Urlaut] chinois et ancien persan, qui se trouvait entre ces deux lettres, et qui tomba en désuêtude, dès le moment que le / et le r s’étaient distinctement séparés . . . … … … D’aprês ce que nous venons. de dire sur le #, il nous semble que la formation tardive du » par d'autres consonnes, constitue une „période linguistique générale” ($).” lest constant que dans plusieurs mot Aryens la lettre 7 primitive s'est endurcie en 7. Nous en avons déjà donné un exemple à la page 25, et nous allons encore une fois poursuivre notre racine Zh dans tous ses développements. _—_— . Nous avons vu àla page 24, que le mot Uk signifiait en Chinois „pleuvoir” et „dégoutter”, et que cette racine était devenue risk en Samscrit, et zik dans les langues-soeurs: rig-n, reg—en, leh-hen. Nous y observons déjà la transformation graduelle du Z en ret. Mais avant de poursuivre cette racine Mk dans les langues dérivées, il convient d'abord de préciser le sens exact de la racine. Cette racine est représentée par (1) Griech. Etymologie, LI, 70. (2) Comp. Zeitschrift, VII, 149. (8) Lepsius, Uber die Anordnung und Verwandtschaft des Semitischen, Aethiopischen, Alt- Persischen und Alt-Aegyptischen Alphabets, pp. 9—13. re f — lá4l — le ‘ce. AN lik (prononcé maintenant /iA); et l'ancien dietionaire Chowo-wen nous dit qu'il est la racine des caractères prononcés Zik [Uik] (b. Ce c. racinal est composé de la clef de 5/é GR) deux fois répétée, et sa sigmification primitive était: „l'espace entre deux tiges de riz dans un champ”, d'où dérivent les signifieations par-ci—par-là, rare, ouvert, espacé (?) comme le sont les tiges de blé ou de riz dans un champ (%). Conséquemment la signification littérale du c. Ee lik, ypluie”, est „gouttes de pluie (jy) tombant à distances espacées GR lik)’, désignation qui carac— térise parfaitement une pluie continue. Dans la plupart des composés le phon. primitif Zik aété élargi en ES lik, caractère composé de tiges de bl PN lik) entassées Cr) sous un abri Elen Ces tas de gerbes, présentant un aspect confus, ont donné souvent à ce phoné— tigue la signification de confusion, de melange, dans les caractères composés, comme nous le verrons tantôt. 7 Nous avons vu que ce même phon. ajouté à la clef de Zeau, formait le c. EE lik; htt. „Bau espacée”, c-à-d. dégoutter, comme l'eau qui tombe en gouttes espacées d'un toit, ou des feuilles d’arbre, après une averse. Leau, tombant goutte par goutte, finit par crenser, non seulement la terre molle, mais même les rochers. Conséquemment une fosse, un creuw de terrain fut nommé également Zik, et on écrivit ce mot EN e. composé de la clef de terre et du phon. Uk jespacé” (par les pluies) = „terre égouttée, égout”, mots formés en Francais de la racine goutte, comme en Chinois. _ _ Cette sìgnification est plus apparente encore dans le c. PI lik, composé de la clef des eauz et du phon. 14) Uik, lui même composé de colline et de force. Ce dernier composé signifie „ondulations du terrain”, c-à-d. „force (de l'eau DIL KEE BF HAR, 7e HK. DHA, ve (3) Cette signification apparaît encore claire dans le c. KE lik (de plante, et blé séparo), „plants growing wide apart.” h ab — 142 — qui ereuse) les collines”. Le premier composé vh Uk signifie „fendre les rochers, veines dans les rochers”, et puis éorire (1). MEREN Le dictionnaire de Khanghi dit que le caractère Zik désignait primitivement les veines dans les rochers faites par Jeau (®. Et c'est ici que nous voudrions hasarder une conjecture sur Yorigine de l'écriture hiéroglyphique. Comme on le sait, l'eau de pluie, dégouttant le long d'une roche, y produit des figures bigarrées, des dessins plus ou moins fantastiques, dans lesquels on peut tantôt reconnaître un animal, tantôt un arbre, tantôt un homme, une maison, ou autre représentation. Peut-être homme, pour fixer un dessin plus ressemblant que les autres sur la roche, en a creusé les contours avec un caillou poïintu, un couteau en silex. On a du moins trouvé en Europe de pareils dessins, datant de longtemps avant histoire humaine. Le c. Bl lik, composé de la clef des cuirs ou peaux de bête tannées, et du phon. Ak (force), ce. qui signifie graver (%), prouvequ’onatracêplustardles caractères ou hiêroglyphes sur des peaux de bête comme le faisaient les anciens Gaulois. - Au lieu de ces caractères, qui ont plutôt une valeur significative que pho= nétigue, on employait les caractêres Ee et Ä lik, ceomposés de la clef de csuteau et du phon. primitif Af, ee. qui signifient couper (*), litt. „espacer avec un couteau”, ou „(lignes) confuses (tracées parle) couteau”. Car les premiers essais de ’'homme dans l'art du dessin et de Vécriture ont dû avoir été confus et embrouillés comme les dessins tracés sur ia roche par la pluie. Les mêmes dessins on rats pou— vant être produits aussi par les ongles, on les nommait également Zik BEO,e composé de la clef des ongles et du phon. Zik (espacer). | Le même phon. ajouté an caractère fun (diviser), formait le c, BÀ, egale ment prononcé Zik, et qui signifie diwiser. Ajouté à la clef des perches ou lances, avec celle des plantes, il forme le c. Ee également prononcé primitivement Zi#, et qui signifie „séparer, diviser les plantes avec une perche.” (1) W. Williams, Tonie Dictionary. DIN ik Ar Z BEH, Khanghi, Diet. mp. 5 Bh LU, zie (4) Ei ti. Khanghi, Diet. Imp. © BIE, DN HE op, vi — MB — En tournant maintenant les yeux vers le Sanserit, nous trouvons que le mot 77s4 n'a non seulement la signification de pleuvoir, mais aussi celle de percer; et que le dérivé rist, y signifie „a spear, a sword”, Zitt. „le perceur”. Dans E ces mots se trouve conséguemment la tT” /ik représentée dans les c. FR Lik (pluie) et Dj lik (eouper). Le mot risk y signifie également: „to kill, to hurt”, et le prtep. du pf. pass. rishta est le nom d'un démon. La racine Zik de ces mots se retrouve dans le Chinois BS Uik, „couper” et JE lik, yuom d'un dé— mon” = ple déchireur” Nous trouvons qu'en S. le mot Z4/ signifie „to seratch, priek, to write”, et les dérivés Zekha, „une lettre, un écrit”, et rehha (e—à-d. Likh+a) „une ligne, un dessin, une raie”. C'est encore toujours lancienne racine Uik, représentée en Chinois dans les c. DR lik _(couper), PI Zil (veine de roche, fendre des roches, écrire) et Bjj Uk (graver, écrire). Si nous cherchons le représentant de la racine même dans le S., nous le trouvons dans le mot 4, „to evacuate, leave, join, mix, divide”. Le fait eurieux que ce mot signifie, et diwiser, et goindre, mélanger, sìignifications abso— lument opposées, prouve que la racine est la FT chinoise /1% ZN qui signifie 7 Z . Sn) B . r z „séparé, comme les tiges de riz”’ et (sous la forme Jk ou Hb), vtiges de blé má- langées, confuses, entassées sous un abri.” Iet encore la signification véritable de la racine n'aurait jamais pû être éclaircie sans Vaide de lécriture antique chinoise, qui a conservé non seule- ment la prononciation, mais aussì la signification de la racine, propriété dont les éeritures alphabétiques et phonétiques ne sont pas capables. Par là s'expliquent aussi les significations des mots alliés dans les laungues- soeurs, comme en Latin ling-uere (lig-uì, he-tum), ylaisser, déêlaisser, passer”; Anglo Sax. Jyf-an, be-lif-an, laef-an; Goth. af-lif-nan (quitter, laisser), etc., représentés en Chinois par les mots Jif GR „écarté, espacé”, et Jil VER „diviser”. Les mots sanscrits rish (percer), rig ou Ue (to hurt) et ris4 (to kill, to hurt) appartiennent tous à la même WL Zik, et sont reprêsentés en Chinois par les mots lik B „eouper”; Zik HE (B), „frapper”’; lik IE, „pince-pouces”, Zitt. „bois qui (1) Composé de + main, et du phon. Lik, „ereuser, rayer” = Anglais „to lick” (frapper). — 144 — LE] . re en) 7 _ raye les doigts”; Jik IE, „mourir”, composé de 5, fragments d'ossements, et du phon. Uik, jereusé, rayé”; Mik, B, „douleur dans les os’, Zité. „os rayés, creusés”; Zifs EN „dent cariée”, Mitt. „dent creusée”, etc, Ce qui est constamment arosé ou creusé par un filet d'eau, comme, par exemple, une roche, devient /uisant, brillant. Conséquemment la racine lik, placée A à côté de la clef des pierres: ok signifie 1. frotter, 2. lwisant. Lia surface de la roche humectée econtinuellement par Veau, devient blanchátre; conséguemment cette couleur fut nommée également /ik, et écrite Ef, e. composé de la clef Blanc et du phon. Zik (rayer), soit „le blanc des roches creusées par Veau” — blanchdtre. De là, en Sanserit, le mot rich, „to shine”. Le luisant de la flamme fut nommé également // IE, litt. ple feu rayant (Uk)”. _—_—— Nous avons observé ci-dessus que la syllabe racinale W/ signifiait aussi mêlange, confusion, à cause de aspect du blé entassé sous un abri (A Cette dernière signification apparaît plus claire encore dans le c. B Uk, composé de „frapper légèrement” et du phon. Mk (gerbes de blé sous un abri; caractère qui a la signifieation de melanger, confusion, et qui est done plus directement Péquivalent da mot S. rich dans sa signifieation de mélanger. Le même phon., ajouté à la clef des paroles, forme le c. lid lik „jartifieieux, cauteleux”, Zitt. paroles confuses”. Nous y assimilons le mot S. reka, „doute, peur”, qu'on fait dériver d'une 1” non-autorisée rek, „to suspect”. Lal est plutôt lik (cauteleux); car on est cauteleux quand on est dans le doute — quand on a peur. ea Cette conjecture est confirmée par le mot rekkd (c—à-d. likh+a), june vraie”, que nous avons déjà ramené à la L/ Uik dans le mot chinois Zik El (graver, & écrire). Car rekhd signifie aussi un peu, e—à-d. „une goutte” = /ik WE, carac— tère qui a également la signifieation-de: ux peu, comme le vin au fond d'une coupe vidée. Pekhd signifie encore fraude”; et alors il derive du mot chinois 4% 2 En def DRE verafty, wily. Dans quelques cas la voyelle 4 primitive a été remplacée en S. par la voyelle «, quoique la première ait été conservée dans les langues-soeurs. et EN: Bt BIDEN et” algen a nen nn nd — 145 — Par exemple notre même racine ik, ajoutée à la clef des vétements, forme lee, FE lik, yher, serrer” (1), comme une ceinture autour du corps, Zitt. „le vêtement serrant, rayant”. Le’ substantif bandage est nommé également Zik et écrit Ke. En Sanscrit cette syllabe racinale est devenue Za, „vestire, tegere”, mot non-autorisé encore. Mais dans les langues-soeurs la voyelle primitive reparaît dans le Latin /ig-are (lier); Grec Ler-óo (attacher); Irlandais Zigh, leagh-adh (un lien); Cymr. Weg, Weg-r (lien ,boucle). A ce mot répondent encore le Goth. leik-eis, lék-eis (médecin), leik-inón (guêrir), leik-inassus (guêrison);, lance. Slav. lek-arj, le Polon. Zéf-arg, VPIllyr. Gek-ar (mé- decin); le Lit. Jek-orus, \'Irl. leg, leigh-i (médecin), ete., ete. ; tous mots sig nifiant primitivement, comme verbes: mettre des bandages (autour d'une blessure, d'un ulcêre), et comme substantif: celui gui met les bandages (le médecin, en hollandais: yverband-meester’). On peut ramener encore à la racine chinoise lik (EE) Pance.Slav. dac-an, lane—Germ. laeh-an, „un manteau, un voile”, : fi ee … we 5 mots représentés en Chinois par le mot Zik JÉ [composé de la clef des filets- de pèche et du phon. Z%), siguifiant „une serviette ponr couvrir les mets” (9). Peut être pourrait—-on ajouter encore à ce mot le mot sanscrit Jak-taka, ya rag, or rags.” Le Cymr. Ulog-awd, Ulog-ail, „clôture”, est ramené également par Pictet à la racine Jag ou (ig (f). Ces mots sont en effet représentés en Chinois par 9 9 p \ 5 # e 5 7 5 a 8 7 le c. ÎE lik, qui a aussi la signification de clóture pour animaux. Le composé 5 1E ma lik signifie éeurie, litt. „elôture pour chevaux”. Le c. est composé de la clef de Zois et du phon. Zik (serré, comme le bled en tas). Notre même syllabe racinale lik, ajoutée à la clef de Zoei/, forme le c. BEE, prononcé primitivement Zik, et qui signifie: „voir distinetement”; ajoutée en à la clef des oreilles: Hit lik, elle signifie „distinguer avec les oreilles”; ajoutée à la clef du nez: SÉ lik, elle signifie: „apercevoir par lodorat”. La signifi— DO HEU 5 AE. HEZE Ús, Khanghi, Dict. Imp. (2) Comp. Pictet, dans Zeitschrift V, 31 —35. @ BEE jp U, Khanshi, Diet. Imp. (4) Zeitschrift V, 33. — 146 — cation primitive était délinder, tracer (sur lentendement) au moyen de l'oeil, de Youie ou de Yodorat. Ke Ces mots sont représentés en Sanscrit par le verbe Jaksh, „to mark, to see, to perceive”. er Il est possible cependant que le mot S. laksh et ses dérivés soit une cor— ruption du mot 24 ÍE, prononcé primitivement gif. Ce e.‚ecomposé de la clef de Fhomme et de Yaugment yik (intention, pensée), signifie: 1. Cent-mille, 2. cal— culer, imaginer (!). La signification première vient à ce mot, de ce que le chiffre 100,000 pouvait encore être congu (F) par la pensée humaine ( A ). Or Jaksh et Zakshád sìignifient en Sanscrit: 1. apercevoir, voir, un but, une visée, et 2. le chiffre 100,000, que les Indo-anglais nomment a lac. Le mot Jaksh serait alors une corruption du mot wvag (uevas), ydésirer, vouloir”, qui se rattache— rait alors directement au mot chinois vi E. „intention, pensée, volonté. Le phon. Zik Jff a lui même aussi la signification de „passer par dessus, enjamber”, comme on le fait en plagant le blé coupé sous un abri, Cette idée matérielle, prise ensuite dans un sens moral, donnait au mot Zik aussi la sig— nifieation de gypasser par la vie”, vivre. Ainsi le composé 3 HE wai (venir) lik (passer) signifie „cours de la vie.” Ce phon. fut encore placé à côté du c. cour : iË, quand il se pronongait également Zh, et signifiait „marcher vite, parcourir” (2. Ajouté à la clef des pieds: HE lik, il sìignifiait „place par où le pied passe.” Ajoutée à la clef du coeur: 1E lik, il signifie „sur quoi le coeur calcule”, ce que le coeur traverse, ce qu'il projete, trace (%). Ces mots sont représentés en S. par le verbe rú, 1. „aller”, e.—à-d. „mar— cher vite ou lentement” (z HE et DE UB V.rvivrel(= EES lik, traverser la vie), 3. „désirer”, „tâcher d'avoir” (= WE lik, ee que le coeur se trace). (1) Le mot et caract. se trouvent déjà dans la signification de 100,000 dans le Chouking, 1100 ans avant notre ère. (Legge, Shooking, P. II, p. 289. (2) Par antithèse aussi: „marcher doucement” (comme un voleur). (B) AC En EEn Wi, Khangni. Diet Tmp. hk Mail rn se AE ir el pi Anne nend - Biet — 4] — Le mot Jk PÁ a encore la signification de ranger, placer en séries, en ordre, comme le blé coupé, sous l'abri (1). Cette signification se retrouve dans le Latin reg-ere, rectus, le Goth. raih-ts, VAllemand rech-t, rich-ten, le Hollandais regt (droit, eu ligne droite). En Chinois le composé Zk-tai EES LAN signifie „la série (lik) des générations” = Allemand „Geslechts—reihe’; Zij hoang EAS EE signifie: „la série (lik) des empereurs (hoang)" = Allemand „Fürsten-reihe” la phrase Mik! Zil? tsiongS pal* deu Wk WE ME FA Aj ©) signifie: „il plantait une rangée! ? d'ormes° blanes*’, = Allemand: „Er pflanzte eine reihe (lik) weisser Ulmen.” Par suite de cette idée de ranger, placer en ordre, les constellations furent nommées aussì /i/ JE, e. composé de la clef du so/ei/ et du phon. Ak, et qui signifie done littéralement „la série régulière des constellations”. Cette étymo- logie est ie par antique forme de ce caractère: Ik lik, „blé rangé régu— lièrement sous un abri”. En Chinois les astronomes, qui „rêglent” le Calender d'après le cours régulier des astres, sont nommêés Uk ha JE KK, „les règ— leurs” (3). Le mot S. 71 a encore la signification de „être fort”, quoïque cette signi- _ fication ne soit pas encore autorisée par les textes. Aussi, si cette racine existe en S. dans ce sens, elle appartient à la 1” Chi- noise Zik Ei force”, probablement alliée à la 1” Zik CN dans les mots Zik PE /goutte d'eau”, jj Mk, „roches ereusées par la force (lik) de Veau. Mais comme la signification de force pour le mot S. 7% n'est pas autorisée, nous pouvons la laisser de côté. 0 EEÉRU. MEET HN, wie. (2) Vide Pr É& WF, apud Khanghi, Diet, Imp. (3) De ce mot lik JE (règler les astres) découlent probablemeut le Goth. rah-njan, l’Alle- mand rech-nen, le Hollandais rek-enen, et Anglais reck-on (calculer). Le dialecte vulgaire d’Emoui a conservé la plus ancienne pron. du c. JE lik, dans le mot lah (lah djit JE H ‚ un Almanach), qui représente un ancien son lak, — 148 — Nous avons vu à la page 144 que le mot S. rich (reluire) répondait aux mots chinois Zi GED, „blanchâtre” et Zi EE, jardent, flambavt; Juisant.” Le même phon., ajouté à la clef de boude forme le c. DIER Uik, signi— fiant „un bruit retentissant”, litt. „bouches, clarneurs, confuses”. Ajouté à la clef des terrines on plats de sacrifice, il forme le c. gi lik, signifiant „roule- ment du tambour”, Ziét. „bruit confus de vaisselle”. Nous croyons encore re— eonnaître ces mots Zi dans le S. rej, qui sigmifie-en S. zreluire”, mais dans les Védes encore „trembler”. Les mots grecs: déz os (un lit), Aëzx-roov (litière), adoz-os (compagne de lit), = hey or (femme en couches); latins: Jec-tus (lit), Zee-llca (chaise-à-porteurs); goth. lig-a (Être couché), lag-ja (mettre, placer), lig-rs (lit); slavons: Joz-e (lit), atten— dent encore toujours leur étymologie. (1) Nous croyons pouvoir ramener encore-ces mots à motre dik, qui, ajoutée à la clef des Mi/s ou cowehes, forme le c. JE lik, matte pour dormir dessus”, Zitf, „eouchette pour loger (lik) le corps.” En | En Gree Adg-os, et en Anc—-Germ. /ág-a sigmifient encore „une embûche” (insidiae), e—à-d. „un endroit où lon se cache, pour surprendre un ennewmi”. Ces mots sont également représentés par la L” ik, ef s'écrivent maintenant Jij ú lik, €. composé de la clef des bois fendus, ajoutée au phon. lik, signifiant litté- ralement: „planchettes fendues serrées”, c.—-à-d. paravent de bois, derrièredequel on pouvait se cacher pour surprendre un ennemi, De là encore le {mot Zilk DE (composé de la clef du toi et du phon. Z%), signifiant littéralement „serré sous un toit, comme le blé fauché, c—à-d. sombre, secret, profond, silencieuv, solitaire, comme le sont p. e. les forêts, Peut-être pouvons nous ramener à ee mof, le Aóz-uy grec, qui signifie wae boufle, un hallier. Cette dernière signification se retrouve dans le e. chinois jE luk [C. uk, E. lok], ywoody places on a hill—side”; c. composé de élément forêt, et du phon. luk (daim), qui semble se trouver icì au lieu du phon. EES lik, avec lequel il est quelquefois confondu, comme p. e. dans le ce. vg [uk (de eau et daim), „to ooze out”, et qui est donc identique en signification avec le c. IES lik. Car la (1) Curtius, Griech. Etym., 1, 162. — 149 — racine semble avoir varië entre les sons lik;-Juk et lok; et le c. JRE lik (le bois serré), qui désigne le Ohéne, est aussì écrit avec le phon. Zok (Goyeux): HÉ 1). Le même phon. Z£, ajouté à la elef des chiens ou des bétes, forme les carac— E Li Ô 5 5 ef nes It. IE zE Uik et iN également prononcé lik (*), caractères que les dictionnaires n'expliguent que par le terme vague: „nom d’un quadrupède.” La signification primitive aura été: „la bête agile”, [comp. Uk, „courir désordonné- ment”, p. 146, et #á Zok, „joyeux”]. Dans ce“cäs nous pourrons y rapporter encore les mots sanscrits rish-ya (une gazelle), rig-ga et lig-u (un daim), et les mots allemands riche, Reh (chevreuil), tous quadrupêdes excessivement rapides et agiles. Cette êtymologie est garantie par le c. chinois SE lik, composé de la clef des chèvres et du même phon. Zk, et qui signifie „chèvre des montagnes”, „chevreuil’’ (8), Zit. la chèvre agile. Nous n’osons point ramener le mot sanscrit riksha (ours) au caractère chinois IE lik, à& cause de la forme synonyme jet lik, pla bête joyeuse”. Cependant il se peut que lec. ii lok (Joyeux) ne soit ici qu'un simple phonétique sans sig nification. Dans ce cas Ji lik, „la bête creusante” (*), pourrait être la désignation de Pours qui se terre dans les creux de montagne. Nous insistons un peu sur cette étymologie, puisque le mot S. riksha signifie aussì étoile, ce qui a décon— eerté tous les étymologistes (°). En admettant que la racine de riksha (ours et êtoile) soit Jif (HÉ ), ce double sens sexplique parfaitement; car cette même racine, ajoulée à la clef du soleil: JR Mik, signifie les astres (°), et ajoutée au (1) IS Eil Jk, Khanghi, Diet. Imp. (2) Lid. | | 8 ze W,, Ibid. (4) Comp. ci-dessus, page 144. (5) Voyez Weber, dans Zeitschrift VI, 320, (6) Comp. ci-dessus, page 147. — 150 — caractère sing, étoile”: BE lik, elle signifie „étoile” @, litt. „étoiles tangen en ordre, comme le blé coupé sous abri.” Ligu (daim) signifie encore: „the mind’, et contient donc je même racine lik dans Mk (p. 146), „what the mind calculates upon”. Presque tous ces caractères furent écrits primitivement phonétiguement, sans la clef qui détermine leur sens précis, amélioration seulement introduite depuis le second siècle avant notre ère. Autrefois on neles éerivit que phoné- tiquement, et ceci expligue pourquoi le caractère racinal Zk ES a lui-même encore les significations de É lik (confus), de JE lik (silencieux), de JE Zil (curie), de iz lik (cours des astres), de a lik (bruit confus du tonnerre), de WE lik (fosse, creux de terrain), etc. Ce fait prouve aussi, avec Pa évidence, lexactitude de notre méthode de ramener toutes les signifieations de ces caractères à la signification radicale de leur phonétigue. — Continuons. Notre même phon., ajouté à la clef du mouvement, forme le c. EE u, signifiant „s'approcher, être près” (?), litt. ymouvement de rapprocher le blé.” A ce ij: mot se rattache lAngl—-Sax. laec-an, „s'approcher”. Pictet(*)relie & ce mot le Goth. ga-leik-ón (rapprocher, comparer) et lAngl.-Sax. Mec, le Norske Zk-r, YAnc-Germ. Zich, dans les composés. | Il est probable que la KH’ Sanscrite Zag (to adhere, to attach one’s self) — soit la même que la TL” Chin. Uk, „sapprocher”; car Zag a aussi la signifi— | eation de mourir (to pass away, to expire), et cette signification seretrouvedans le mot chinois Z/ (mourir), composé avec le même phonétique, et dont El nous avons déjà traité à la ' page 144. Le même phon., ajouté encore à la clef de glace, forme le c. IE Uk, qui | signifie „un froid excessif” [litt „serré par la glace”]. La même racine se retrouve — encore dans le latin rig=eo et grec ovy-ow, evy-os, „devenir rige de froid” ‚le MN froid.” Le phon. lk, ajouté au caractère wi (entasser, amonceler), forme le c‚ ZE, (1) Ee Dh, Khanghi, Diet, Imp. (2) jr U, Ibid, (3) Zeitschrift V, 33 —34, — 151 — prononcé également Zit, et signitiant amasser {!), comme le blé amassé sous un abri. Probablement de là, en Sanscrit, le mot rik-tha, yune succession, une propriëté, richesse’, dont la LT” est ésalement rich. Car, chez les peuples pri- mitifs, le AZ et les troupeaux constituent la richesse, Alliës à cette racine, et se rapprochant plus de la signification de ce mot ehinois Zi, sont les mots grecs Aéy-w (je recueille), gv-1oyy (collection); latins leg-o, leg-toln), leg-ulus (collecteur), ete.; goth. Zis-a (j'amasse); lett. lasz-it (recueil- lir, faire collection), pour lesquels on n’avait pas encore pu trouver une racine sanscrite correspondante (2). Il faut y ramener probablement aussi le lithuanien rink-ti, yamasser” (avec un # nasal); rank-a = \anc.-slav. vaka, pla main” (qui recueille), représentés en Chinois par le mot Zi Ze, e. composé de la clef de main et du phon. Zok (lak), et qui signifie: „to select, to pick and choose.” Nous avons vu à la page 145 que le c. HE lik, composé de la clef des fi— lets et du phon. Ak, sìignifiait „serviette pour couvrir les mets”. Cec.aen même temps la signification d'eufumé (smoky); soit que cette signification lui soit venue de la fumée des mets, passant à travers les mailles du filet de pèche, servant de couverture, soit à cause de Yapparence enfumée des filets de pèche suspendus pendant l'hiver dans les cabanes des pècheurs. Le même phon., uni à la clef de la couleur noire, forme le c. Eg Uk, qui signifie moirátre, comme le deviennent les rochers mouillés par la pluie (9). Nous ramenons à ces mots Zik, le vélique raj-as (obscurité), le sanscrit raj-anô (la nuit) et le goth. rig-uis (l'obscurité). 8 23. Racine LUT — RUDH. Nous avons vu à la page 13 que la L” rudh dans rudh-ira (sang) se trouvait dans le c. et mot chinois RE lut, „la chair de sacrifice sanglante”. La même se retrouve encore dans le verbe s. ruf (primitivement rwdh), „eroître, fleurir, germer”, et le Goth. Ziud-an (erescere). Ces significativns se retrouvent dans le 1) Ei th, ‚ Khanghi, Dict. Imp. (2) Curtius, Griech. Etym., 1. 330. (3) Comp. Lik (blanchâtre), p. 144. de mot chinois Zu Ze, composé de la clef des plantes et du phon. Jut. Il se Aeg done également Jt, et signifie „commencer?, „plantes commengant à garmen Le même phon., ajouté à la clef du coeur, forme le c. EN liuh [C. : 4 vat qui signifie: „être affligé, s'affliger, se désoler”. Allié à ce mot sont proba le verbe s. rud, pto weep, to bewail”, et les dérivés: Latin rud-ere, A riuz-an, Ans, aen reotan. le phon. 2 Jut: _ymener, conduire, tirer, traîner”. Ainsi Jut (chair ee fice) = la chair ( H ) trainée, menée (ZE) à Yautel;” Zut (plahtes'to gant à germer) = „plantes (JH ) tirées (s ) du sem de la terre” ut @ affligé, se désoler) = „ce qui est tiré ( 5 ) da coeur Ci) La racine du reste n'a pas poussé beaucoup de branches et ssnRDE avoi peu de vitalité; car elle est très pauvrement représentée, et en ‘Chinois et dar les langues indo-—européennes. É $ 24. Racine KUK, KOK — KIK, KAK. était Zok Ee, d'après le son que fait cet oiseau. En Sanserit hoka sìgnifie en outre un Zoup et le coucou; tandis que kok (e-à-d. kokad-ila) signifie également le coucou, une souris et un insecte vénimeus Ces mots sont tous onomatopiques, comme ils le sont aussi en Chinoi Ainsi le .c. ZL huh, composé de la clef des porcs et du phon. A kok (U), 5 nifie, selon Khanghi, un quadrupède, ressemblant au léopard, qui ala face a chien et qui dévore des singes. IÌ signifie aussi un Bong La preuve que le c. Dol est icì simple phonétique, se trouve dans le ed Awuh, composé des mêmes éléments que le c. précédent, avec l'addition 8 (1) Ce phon. se pronongait primitivement kak, comme nous lapprenons par le dialecte CEmoui_ f où le c. El kuk (céréales) se prononce dans les livres kok; mais en dialecte vulgaire kak. Ce c, est composé de la clef des céréales et de ce même phonétique De. k — 158 — e. douche, et qui signifie „grognement (kok kok) d'un cochon”; en grec zoiéo, Lette kweekt, Lith. zwegti. Ce même phon., ajouté à la clef des souris, forme le caractère ES huh (anc. pron. kok), qui désigne une espèce de sowris ou de rat sauvage, C.-à-d. une espèce de rat qui fait le bruit Auk-Zuk; Allemand guieken, Anglais 40 squeak. Le même phon. qui se trouve dans le c. chinois Zok (cygne), ajouté à la clef des iusectes, formele c. gE kho, prononcé anciennement kok, et qui signifie un scorpion (1); c'est le ok—ila des Hindous. Le mot Awkkhuta, qui désigne en S. un coq et un chien, est également ono matopique. En Chinois le crì des coqs, ou plutôt des poules sauvages, est rendu par le mot hok (PA ) uk (US). On le rend encore par le mot kik ( pij ou 0) A ce mot répond en Sanscrit, le mot Zék-a, „ery of a peacock.” Dans l'ancien dialecte d’Emoui le gloussement des poules est nommé au— jourd’hui encore phahhok-he [FJ WE BÉ], „êmet-KOK-poule”. On peut ramener à cêtte racine le gree zox-xólw, l'anglais cack-le, chuch, Vallemand gach-ern, et le hollandais kak-elen (gloussement des poules vu des oies). Les poussins sont nommés en Chinois #Aao EL, ce. composé de la clef des oiseaus et du phon. kvk, soit: „les oiseaux qui font Zuk’. De là probablement Allemand Züch-lein, l Anglais chich-en, et le Hollandais kwik-en, hiek-en (poussìns). L’ancien phon. uk, ajouté à la clef des chiens, forme le c. Ee huh, ynom d'une espèce de chien”. Ce caractère, prononcé anciennement kwk, est, avec la réduplication = le mot sanserit Zukkuta (chien). Ce nom Zuk est également onomatopique, imitatif du hurlement d'un chien, On le rend aussi par le c. Ke, composé de chien et de deux gweu/es, caractêre quì symbolise un chien hurlant ou aboyant (kuk, kuk) sur la tombe de son maître. Comme les parents sanglotent aussi près la tombe d'un mort, on (1) Hi &, Khanghi, Diet. Imp. Le ecrapaud est nommé également kuk kig: et kuk 2 est aussi le nom du grillon des champs (gryllotalpa). Tous ces noms sont onomatopiques. — 154 — nommait ce sanglotement aussì kuk ( BE ). A ce mot répond le S. kij (= kuk), 3 „to ery, to moan.” k ij, \ Parmi les onomatopiques en S., nous avons encore le mot #aga (un fouet), — mot qu’on fait dériver d'une racine Zag (to sound), non-autorisée. En Chinois nous _ avons les caractères: EE khioh (composé de la clef des pierres et de Pane. phon. khok), quì signifie un fouct; et Ee kik (également composè de la clef de pierre et du phon. 4%), qui signifie: „smack of a whip.” Les caractères phon. af khioh (de bouche et anc. phon. Zuk), ve ou vn | hhioh et keih (de bouche et anc. phon. hik, jouer, se divertir”) et Rie hid (de chair — et anc. phon. kiok) signifient tous rire bruyamment. Dans les langues aryennes nous avons les mots correspondants: latin cachinnus, grec zax-clw, zoyg-akao, anc. vo germ. Aók (to sneer), qu'on a fait dériver d'une racine sanscrite non-autorisée — hakh, kak ou ghaggh. 5 1 , . 5 0 Dj ’ 8, “5 La racine kag est reprêsentée en Chinois par le c. Ar kioh, dont l'ancienne prononciation était kak (1, plus tard kok, et qui signifie respirer avec peine, — éructation, en Allemand, keichen; c‚-à-d. la respiration d'un hommeecourbé sous — un fardeau. De là les caractères: $& kih, composé de Jomme et du phon. kak; 4 il sl kih, de la clef wang, /hunchbacked” et du phon. Zak; (AN kioh, composéde _ homme et du phon. kak; qui signifient tous futigué, épuist, las. Ces caractères sont représentés en Sanscrit par le mot kag-mala (L hac), „fainting, weakness.” — mmm Jusqu'ici nous n’avons trouvé que des mots onomatopiques dans la 1” Zuk. Nous allons en trouver maintenant d'autres. 57 Le c. pal kiuh, composé de la clef paou, „to enwrap, fold up, a bundle” et — de la clef mi, „riz”, siguifie primitivement: „une main pleine de riz’, puis: „tenir dans la main” (?%. Il se pronongait primitivement tuk, comme encore aujourd'hui dans le dialecte de Canton. Ce phon., ajouté à la clef de main, forme le c, Hi, qui signifie: „prendre dans les deux mains; le creux de la | 0 5. Hd Fm tds, Khanghi, Diet. Imp.souslal%eclef Jl, Lee. fÁ se prononce à Emoui kak dans la langue vulgaire, kok dans celle des livres. FHR EMF U Frl MEP eh, mma Diet. Imp. — 155 — main”. Il se pronongait primitivement aussi tuk, et nous retrouvons sa sionifi - te) cation dans la racine sanscrite non-autorisée Zuk, „to take,” Quand la main tient quelque chose, elle se courbe pour contenir Pobjet qu'elle tient, et pour cette raison le c. SK} Luk (main pleine de riz) est usité aussi comme phonétique dans les caractères qui signifient cowrbé, comme dans Zij hiuh (composé de corps et phon. 4uk), „the body bent”; dans Hij hiuh (com posé de peau de béte et phon. kuk), „a football”, Zitt. „pièce de cuir courbe.” Au lieu du phon, Zuk Sl, on emploie aussi le phon. Auk Ja) (son moderne khiuh), composé de douche sous un pied, c—ò-d. „courbé en deux de sorte que la bouche touche aux pieds (!). Ce caractère signifie conséquemment: „courbé, resserré, le corps courbé, les cheveux bouclés ou frisés”. Avec ce phon. se forment encore les cc. Ni) hhuh (de pied et courbé), „courber la tête, se courber; les pieds con— tractés par le froid” et 5 huh (de homme et courbé), jeontracted, dwarfish.” Tous ces caractèêres se pronongaient primitivement kuk, selon leurs phoné- tiques; et de cette racine phonétique dérivent le sanscrit Zwch, „to straiten, to make narrow, to bend, to crisp”; le latin gwie dans con—gwinisco, con—quer—i , cúlus pour cuetlus; le gree zúx-hovs; Vallemand Avch-e dans Aueh—e-bach (2 B): le goth. Aauh et Vancien—norske cwach-aim, „Il fold”, euach, ja curl,’ ewach-ad, „eurled, frizled” (= Ja) kuk, ycheveux frisés”.) en Le premier phon. kuk, ajouté à la clef des cuirs tannés, forme le c. zi kiuh (2), jto bind round, to bundle up”. L'autre phon. Zuk, ajouté à la clef de mêtal, forme le c. ZA kiuh, yto bind anything with iron”, La signification pri—- mitive était „courber une lanière, ou une bande de métal, pour lier” Nous ramenons à ce mot le S. kach, „to bind” On fait dériver le mot S. kacha, cheveux”, de cette W kuch (lier), de sorte que ce mot signifierait: „ce qui doit être — ou est — lié”. Mais nous faisons dé- river ach (lier) et hacha (cheveux) tous les deux de la racine chinoise ku, „cour— bé, frisé”, représentée en chinois par le c. Jij tuk. Plus tard on a ajouté à cette (4) Ja) rid H ZE R mn dE W,, Khanghi, Diet, Imp. (2) On Pécrit aussi phonétiguement: Ey (hol), sto bind fast,” c‚ composé de la clef des cuirs tannés et de ancien phon, kak. — 156 — racine, qui avait déjà elle même la signifieation de cheveuw frisés, la clef des Es bat cheveur, et on avait le.c. EZ kiuh (kuk), „cheveux frisés’, Cette signification était rendue aussì par le c. homophone 5e hhiuh (kuk), composé de la clef des cheveux et du phon. Auk, jentortillé, oourbé.” Kacka signifie done „les frisés’ = les cheveux. DN hed „il Allië probablement à la racine précédente, est celle de fj hek ou & koh, ec. prononeés probablement primitivement kak, comme le premier se prononce encore aujourd'hui dans le dialecte de Canton. La signification de cescaractêres — est séparer, intercepter, partager. Le premier phon., ajouté à la clef des chairs, forme le c. Bi kek B hik, C. kak] qui désigne le diaphragme ou membrane qui sépare la poitrine de l'esto— — ’ mac, litt. „séparant la chair” ou „la chair séparante”. Le composée in Bj JE, selon lane. pron. kak lak ti, signifie „les aisselles”, Jité. „sépave-côtes-fond” — RENES Jh a done aussi la signification d'assselles; mot rendu cependant rens lement par le c. primitivement homophone BA, „sépare-chair” ‚ caractêre qui se prononce maintenant Zok. Ajouté à la clef des vêtements, ce phon. forme le A (hoh, C. B. kok), qui designe Za bordure d'un tablier ou le tablier même (1. L'extrémité-du tablier relevée et retroussée dans la ceinture, formait une large poche dans laquelle on put placer et garder ses objets. Les Chinois s’étant servis plus tard de leurs larges manches conrme poche, au lieu du tablier retroussé, ce c. hok regut plus tard la sienification de marche. EE Au lieu du c. phon. oes kok, on se servait aussi du caractère parlaut Ji 1) composé de la clef des vêtements et de l'affixe has, limite”; ; soif: li mite du vêtement”, cest à-dire son extrémité infêrieure, sa bordure (8 Notre même phon., ajouté à la clef des arbres, forme le c. #& Aeh [B. kik, E C. et anc. pron. kak], qui signifie „branches s'étendant d'un arbre; arbre élevé avec ses branches diver gentes”. Avec la prononciation kof [CE kok), ce o. signifie „les branches d'un arbre” L'ancienne prononciation de ce c. était done probablement _ encore celle conservée dans ke dialeete de Canton — Aak. (1)  ij ERZ we HH, BEE 1 ‚_ Khanghi, Dict Imp. (2) À ij W, Ibid, Le phon. Fk kia était prononeé anciennement kak, (Edkins, — Mandarin Grammar, p. 87, note). — 157 — Cette ancienne racine kak se retrouve dans la langue sanserite, où kak-sha signifie: „a spreading creeper, a forest” (= 1£ hak, yspreading branches”) Elle se retrouve dans khal-skd, „aisselle” [= Jij eu Ber hak, yaisselle”| et „end of lower garment tucked into the xwaistband” [= rs ou 4E hak, „bor- le) Ke i dure d'un tablier, ou d'un vêtement”|. La meilleure preuve de l'exactitude de notre étymologie se trouve dans le fait que les Bouddhistes chinois, quand ils voulaient traduire le mot sanserit fak-shd (bordure de vêtement) en Chinois, se sont servis de ce même c. Ek hah B) [limite Fk de wêtement Rl, qui, sans qu’ils le sussent, avait déjà servi de prototype étymologique au mot S. kak-shd. Notre même phon. 5, placé sous la clef des plantes, forme. le c. 5 (kik, E. kik, C. kak), e. qui désigne l'otgnon sauvage (?) à petites tiges et à grandes feuilles. Les Bouddhistes chinois ont classé cette plante parmi les cinq espèces de végêtaur aromatigues,-défendus à ceux qui jeûnent (8). Le c. a aussi, avec la pron. hoh [C. B. hok], la signification générale de Aerbes, lith. „plantes (JH) di vergentes, s’étendantes (7 (el Nous retrouvons ces deux significations dans le mot sanserit Aakkola, que le Diet. S—A. de Benfey traduit par: „a plant bearing a berry, the inner part of which is aromatic”’; plante qui n'est probablement rien autre chose que l'oig- non sauvage nommêé /ak pe par les Chinois, qui est également aromatigue. La seconde signification de ce c. (spreading 45 weeds PF) se retrouve encore dans le mot S. kak-sha, „weed, a spreading creeper.” $-25. Racine LAT, LIT — RAD, RIT. La signification primitive de cette racine était „séparer à l'aide d'un couteau”; 1) Fe ti 7E KHK, Dans les Canons des Bouddhistes se trouvent les cc. # ih (bor- dure kih, de vêtement, é) = S. kak=shd, Khanghi, Dict. Imp. @) WE, Zi B) DE SR VEST ER —, Ibid. H Fr. Br, Khanghi, Diet. Imp. — 158 — le c. #1 racinal étant composé de la clef des cowteaur (ij) et de l'augment Zj fragment d'un os. Cette racine se prononce maintenant Ziek, en dialecte B d’Emoui Ket et en dialecte de Canton Zit, son altéré d'une prononciation primi- tive Jat; car, ajoutée à la clef des dents, elle forme le c. EN qui se prononce encore aujourd'hui la, et, dans les dialectes Ü Canton ee d’Emoui, lat. pC, signifie „bruit que lon fait en broyant un os”, gronger.” Ajoutée à la clef des vêtements: ZL lieh, ou à la clef des éclats de Kos HZ liel, elle signifie déchirer, fendre, briser. Ces caractères ont dû se prononcer également primitivement Zat. De là, en Sanserit, rad, „to split, to divide”; en Latin: rad-ere (gratter), | rod-ere (ronger); et encore en Sanscrit rad+a (fendant), rad+ana (une dent). Unie à la clef des maladies: Ji lieh [E. het, C. Uit], elle signifie „épidemie, \ | maladie qui rage”. Unie à la clef de mam: al lieh [E. het, C. hit], elle signifie B „trailer, tortiller, tordre”. Ajoutée à la clef de coeur: Hil lieh [B. liet, C. Zil), 4 | elle signifie „le coeur déchiré, affligé”. Ajoutée à la olé des fissus: gE lieh [E. liet, C. Uit], elle signifie „un Yambeau de toile.” , 4 Toutes ces signìfications se retrouvent dans les mots: Sanserit vadh, „pêrir, tuer, blesser, faire de la peine, tourmenter”; Anglo-Sax. rend-an (avec un 2 nasal), „déchirer, mettre en lambeaux”. Nous y assimilons encore l'ancien alle- mand 7yt—en, le hollandais #1t—en (déchirer), reef (une fente), refig (plein de fentes), 2 ritten (déchiver en courant). M. Woeste (1) suppose que Y'ancienne forme était — celle conservée dans les dialectes, et que ces mots ont passé par les Ee ri | s-en, avant de devenir vissen, reissen, ydéchirer”, 772, „fente.” Allié à cette racine est peut-être le latin Zittera [ce qui est gratté ( Gl ib E | dans les planchettes ou tablettes] = angl. write (écrire). M. Pott (2) n'ose rap- porter ces mots à la 1” S. lihh (scribere, signifie. prim. radere); mais il admet — que fera = fra est suffixe. La WV serait done encore Zit (= 7, fendre). Ajoutée à la clef des chevaus: 8 lieh [E. liet, C. Jit], elle signifie „galop per régulièrement”, c.-à-d. jen tenant la distance convenable”; puis: „dresser — un cheval” (%. Ne retrouverait—on point cette racine dans les mots germaniques rût-an, reiten (allemand), rijd-en (hollandais), rid-e (angl.), quisignifient „monter à (1) Zeitschrift IV, 177. (2) Etym. Forsch, I, 232. (3) eN Go Bb 1. HI Ú, Khanghi, D. L je en cheval”, et pour lesquels, autant que nous sachions, aucune Ta été trouvée jusquici? En Allemand „dresser un cheval” est nommé „ein Pferd zu—reit—en” (1). Ajoutée à la clef des paroles, elle forme le c. zi), prononeê maintenant Jì maìs autrefois, selon son phon., lat, let. Il signifie bien parler (°), Ut. ypa- roles régulières”. Nous rattachons à ce mot le S. rath, „to speak”, [pas encore autorisé]; VAne-Germ. red—ión, red-inôn; \Ane—Saxon reth—jón, reth-inón (loqui), et le Goth. raz-da (de raiht-da), sermo, loquela; dont dérive l’Allemand moderne red-en (parler). | | | | $ 26. Racine LI, RI, RIJ— AR, ÎR. Nous ne pouvons mieux terminer nos recherches que par la preuve que les races Ariennes et Chinoises sont issues d'une même famille, démontrée par le nom qu'elles se sont donné. Í Kuhn nous dit (3) que les langues indo-germaniques, excepté le Sanscrit et le Zend, ont une racine commune pour le verbe Zadourer, comme: grec deoù», lat. arare; amc.—germ. aran, eren; dial. de Thüringue áren; anc.-angl. [Richard II, Act. III, s. ID) ear; russe orati; polon. orze; lith. arti, lett. art @); irl. ar (ploughing). _ Selon le même savant aussì, il est probable que le nom des habitants de YInde, Ârya contient la même racine que celle qui se trouve dans les mots arare, ete., puisque arya signifie un homme de la 3e classe, eonsistant princi— _ palement de laboureurs. Des verbes nommés ci-dessus, dérivent le lat. arafrum ; anc.-sax. erida (la charrue); anc. norske arti; slav. oralo; polon. radlo; lith. arimmas, arklas; lett, arrajs, arhls; irl. arach (ploughshare); gallois arad; corn. aradar ;.bretagn. arazr, alazr, etc. Nous supposons que cette racine ur, er, se trouve pour une racine primitive ris car, selon Kuhn (°), la racine est la même que celle dans le S. aritra (gou- verpail) = ri+fra; le latin remus (rame) = ret+mus; le grec é-gerwós, etc, Kuhn croit que la signification primitive de la racine a dû être celle de Jendre, puis que le gouvernail fend l'onde, comme la charrue la terre. Il termine sa dis- (1) Comp. Pott., Etym. Forsch, II, 103. @) FA, Kranki, DL (3) Zur ältesten Geschichte, ete. Weber, Indische Studien, [, 361. (4) ti et f sont désinences de Yinfinitif selon M, Kuhn, (5) Op cit. p. 353, NDE cussìion par la supposition que les peuples indo-germaniques ont dû connaître, — avant leur séparation, agriculture, (la charrue) et la navigation; mais que | la langue ne peut donner jusqu'ici la certitude pour ces deux idées. M. Kuhn a, nonobstant, devine parfaitement bien la signification primitive de la var ou 77, et nous allons la démontrer maintenant. La langue chinoise possède une racine U, écrite zl), caractère composé de la clef des couteaur et du symbole des céréales. L'ancienne forme de ce c. était El) ou eV) (t), de la clef des céréales et du c. wuk, „chose, objet, matière”. La signifieation du c. était done d'abord couteaw des céréales, ou instrument pour céré— — ales, „ee qui sert (pour produire) les céréales.” De là les significations modernes du e. Zi: 1. afilé, pointu, aigu, 2. profitable, gain (c-à-d. „la moisson’). Cette racine Zi, ajoutée à la clef des couteaur, forme le c. Z U, qui sig nifie „to flay, to skin”. Ajoutée à la clef des métaur, elle forme le c. A aussi écrit Al ou EE, E également prononcé Zi, et qui signifie 1. écorcher, 2. espèce de métal, litt. „le métal aigu”, Ze fer (2), etc. Ajoutée à la clef de Zeau, elle forme le c. Áil Ui, sto flow rapidly”, tt. „un courant percant, fendant”. Ajoutée à la clef de bouche, elle forme le c. ll li, va sound, a noise’, Zitt. „eri aigu”. Cette racine chinoise Zi se retrouve, avec changement des liquides, dans les mots sanscrits ri, 1, pto hurt” (= Â5, Zl, De Zi, yéeorcher”); 1%, sto how], to distill, to ooze, to drop” (= Hfl] %, eri aigu, Xl li, courant fendant); ria, | „to gain, to acquire”, ridh (e-à-d. rirdhá), „to prosper”, (Véd.) „to augment”, En Fl) ZA, profit, gain) (%). Elle se trouve encore dans les mots {+ , „oozing, pale d | brass, calx of brass, rust of iron” et rirf (redupl.), „pale brass, prince’s metal” zi 1, courant rapide, ZL Don espèce de métal). Dans tous ces mots on remarque encore la transformation graduelle de l'ini- tiale primitive / en r et ensuite en r, comme nous l'avons déjà observé à la p. 140. (1) Khanghi, Dict. Imp. 9) E&W ' EER 5. — H #} Ù, Bhaehi Dien Imp. (3) En Chinois le composé zl sE li hai signifie blesser, et le comp. zi) | ZE li yih, „avantager, augmenter”. — 161 — Le couteau-des-céréales H} li, est évidemment la „charrue”, et ce c. servait probablement pour désigner cet instrument aratoire avant l'époque des carac— tèêres composés d'un phonétique et d'un déterminatif ou d'une clef. Quand on commenga à ajouter ces clefs aux ec. phonétiques anciens, la charrue et le verbe labourer furent désignés par lec. gl li, composé de la racine Ziet de la clef des boeufs „ cette clef étant ici déterminatif du c. Zi li, pfer de charrue”, „couteau-des-céréales”’. Ce c. signifie aussi noir (1), puisquon commencait le labour de grand matin, __ quand il faisait encore zor ou quand laube fendait, déchirait (&), le voile noir de la nuit. Pour distinguer ce mot du mot Z, „labourer”, on ajouta plus tard à ce c. la clef de la couleur noire, et on écrivit 1 li. Le composé [ BH 4 ming, „moir-clarté”, signifie „de grand. matin.” Le riz étant planté dans des rizìères inondées d'eau, le c. Zp li, ylabourer”, fut aussi écrit 2 li @), c. composé de la racine @, „couteau des céréales” et du symbole de la pluie ou de l'eau. Ce c. se trouve rangé, dans le diction— naire de Khanghi, sons la clef de Zeau, et aussi sous la clef ZN chou, millet, ou riz glutineux. Mais cette dernière classification est fausse, car le c. ze Di est phonêétigue; or, en le Blackut sous la clef chou ZE (millet), il reste pour phon. mie c. Aj, qui se prononce wuh (anciennement mat); le c. Za devrait se pro— noncer alors soit chow soit wuh, et non Ú, comme il se prononce effectivement selon son phon. ve ) Zi, Il reste alors le composé A qu'on peut analyser en jh Sis „entrer” et chout jk Ô „eau’”,ou bien prendre comme représentant du c. FS 7w, pluie”. La preuve de ce que nous avangons ici, se trouve dans le fait quelec. Af li (labourer) est aussi écrit dn li (8), c. composé de la clef des boeufs (2F.), de 1) gl 4 U. Je He ij rin fi Ee Ú,, Khanghi, Diet. Imp. Bek KIF eve BER. @ 2 Bt 2 ME l, Khanghi, Dict. Imp. 1 — 162 — charrue WE 40) li), et de „entrer dans l'eau” zer „labourer avec des boeufs dans l'eau”; — et que le c. Zal li, composé de la clef des couteaum et de ce même phon. Zi (la- bourer dans l'eau), signifie fendre droit [to split straight down] (!), comme le fer de la charrue pourfend la terre. Le c. zel li signifie aussi foule, multitude (°), puisque les laboureurs venaient en foule le matin pour labourer, et peut-être aussi à cause de la quantité de riz planté dans l'eau. Dans cette dernière signification il s’éerit aussi ESA li, (many, the multitude), c. composé des éléments riz ( KK) ) dans ( Â) Peau (ok) et de lexclamatif A1 (A5), litt. „Ah! que de riz dans eau”. Mais nous sup- : posons que le c, ZS est abrévié ici pour celui de ze li, de sorte que le c. E signifierait „Ah! que de laboureurs.” d A Nous croyons même que le c. ZS chou, quì signifie littéralement „riz dans | Veau”, ou céréales aquatiques, est dérivé du c. Z(labourer dans Veau). Comme on fabriquait de ce riz glutineux une espèce de colle pour coller les souliers, — cette colle fut nommée également U ou zi, et on écrivit ce mot EL €. com posé de siz glutineur et du phon. zi (near, agreeing); ce c. signifie maintenant | „to adhere, to paste together’. Ensuite, comme le c. 2 li (labourer dans | eau) était Aomophone, ce dernier ec. recut également la signification de „colle | pour souliers.” La marche lente du laboureur labourant son champ inondé, fut nommeée dl également Zi ef on écrivit ce mot Ze li, e. composé de la clef du mouvement et du phon. % (labourer dans l'eau); il signifie littéralement „marcher dans Veau — en labourant”. Ce mot correspond encore aux mots sanscrits 77 et 70, „to go, to go to.” _ Nous trouvons maintenant que les Chinois se sont nommés, dès la plus hau— — (1) kn RT 1 U, Khanghi, Diet. Imp. Zag rd 1bid. — 163 — te antiquité, Zi-min J2 PE, „les hommes Zi” (U. On a traduit ce nom par „le peuple à chevelure noire”, parceque le c. Zi F0 (labourer) est confondu avec lee. Zi fA (noir, de grand matin), comme nous l'avons démontré ci-dessus. ah Gette confusion dans l'usage des caractères homophones était très commune en Chine avant l'amélioration, introduite vers le second siècle avant notre ère, d'ajou- ter les clefs ou détermiuatifs aux caractères phonétiques (?). On écrit pe. ce c. 4 lì (labourer) pour le e. ZX dans poli ( ja FL), „verre”; et le c. z0 Di (la- bourer), pour Ja li (noir), ete. (3). Anciennement le simple symbole 4) li, „cou— teau des céréales”, signifiait à la fois Zi ( F0), labourer ; Zi ( Ki ), noir; Zi ( 34), labourer dans l'eau; Zi GE), marcher; / (CE), écorcher ; uE), écorcher, espèce de métal; 4 ( il VARCHIErs li Gl ), courant rapide, etc., etc, de mê- me qu'en Sanscrit la simple syllabe 7% (#7, 7%) signifiait: 1. blesser, 2. hurler, 3. s'écouler, 4. cuivre pale (ri+rí); et le seul mot 7íi, 1, écoulement, 2. cuivre pâle, 9. marche, etc. Le c, Z dans Zi-min (À2 PER ) doit done être traduit par Ze peuple (min, man) laboureur (li) et non par „le peuple à chevelure noire”, désignation insiguifian- te, puisque toutes les races de couleur jaune en Asie ont les cheveux noirs, de sorte que les Chinois n'eussent pu se donner ce nom pour se distinguer des autres races habitant la Chine, qui auraient eu une autre couleur de cheveux que les Chinois, comme lont supposé MM. Biot ($) et Legge. Par contre, nous trouvons que la race chinoise était la seule, parmi tous ses voisins, qui fut agriculteur par excellence, et les Chinois ont donc três bien pu se nommer „le Peuple-laboureur” (li-min), pour se distinguer de leurs voi- sins, nomades et pasteurs, de race Tatare on Scythique. Et nous voici revenus à notre point de départ, et nous pouvons rallier maintenant tous les mots Indo-Européens désignant la charrue et le labour, et contenant la racine ar, er, or, 4r, à la racine sanscrite ri on ri, „to hurt”; elle “(1) Legge's Shooking, „Canon of Yaou”, Vol. I, p. 17. (2) During the age of Confucius the manner of writing differed from what it-has been since the 2d century B. C., in having the hieroglyphic element more marked, and the charac. ters used phoneticully often without the adjuncts called radicals, which now determine their mean- ing, (Chalmers, Origin of the Chinese). (3) Voyez les Dict. de Khanghi, etc. (4) Teheou-li, Introduction, p. V. _— 164 — même identique avec la racine chinoise / Fi), „affilé, aigu”, dont dérivent les mots gil li, eharrue, labourer, Ze li, labourer dans l'eau, et les composés fu Ji fin < ik A0 A, van Jaboureur” (litt. tient-charrue-homme) et Z-min ie , „le Peuple-laboureur”’. C'est de ce dernier mot que nous faisons dériver le nom que Horta les races qui ont, envahi Inde, ARYA, e:-à-d, ri+ga (U, que M, Spiegel"fait déri— ver de la racine ri, „aller, sélever”, c.-à-d. hos élevés, les nobles.” M. Pictet Ì n'est pas aussì décidé sur la signification du nom 47ya;-mais suppose qu’il a dû être un nom honorifique, comme p.e. jles excellents”’ (2) Mais si nous avons bien vu, les U-—min et les riya (Arya) sont identiques, et signifient „le peuple laboureur”, ce queles Aryas étaient autant que les Proto Chinois. La racine Ki dans Arya n'est donc point ri, „aller” (= Gel, „mar Ì cher”), mais Ti, esn? (a Â0 Ui, blesser, fendre la terre avec la charrue. En ramenant la racine 7 dans le nom 4rya à la signification de dlesser, fendre (71), mous obtenons la solution plausible des significations de Aéros, brave dans PArménien arj (vaillant), \Irlandais er (héros, combattant), etc. (#) La racine ri (l F0), „labourer”, se retrouve encore dans le mot S. auri— tam (le labourage), c.-à-d. rifi tam; les mots commengant en 7 prenant en S. la réduplication au, selon M. Hann) (£) La preuve que la racine ri dans ce mot signifie Fendre (avec le fer de la charrue), se trouve dans le fait que les Aryas ont employé la même racine dans leur mot aritra (= rid-tra), ple gouvernail, ou la rame”, c.-à-d. Vinstrument (ra) qui fend (75) onde. A ce mot répond, syllabe pour syllabe, le latin arator, mais qui y signifie, non le gowvernail (le fendeur de onde), mais le Jaboureur — (le fendeur de la terre). Les Chinois ne se sont approchés que três tard vers la mer; et c’est probablement pour cette raison que la racine (NG 71) n'a pas été employée pour désigner „le bois fendant l'onde”, comme dans les langues aryennes et indo—germaniques. | Curtius sépare la racine ar dans aratro de la racine èo dans épsr-pos, mais la racine 7j a perdu, et en Chinois, et en Sanserit, un 4 final, que le S. n’a (1) ‘Spiegel. Beiträge zur vergleichenden Sprachforschung auf dem Gebiete der Arischen, Celtischen & Slawischen Sprachen, Erstes Heft, Seite 130—131. (2) Ibid. p. 93. (3) Ibid. p. 9l et 93. (4) Weber, Ind, Stud, 1, 352. — 165 — conservé que dans le mot rafA-—as (un char), mais que les langues indo-germa- niques ont souvent conservé. Nous savons par les anciennes rimes que le c. racinal Z jj se pronon- gait primitivement Zt (}) et, conséguemment, tous les caractères ayant ce pho- nêtigue ont dû se prononcer également Zit, peut-être /at. | La racine est donc alliée à la racine Zf ($ 25), anciennement prononcée lat, yséparer à aide d'un couteau.” Lorsque la finale 4 disparût, le mot Z devint par méthathèse i/; mot qui s'est ensuite gutturalisé en 77, qu'on devrait plutôt écrire r, exactement comme en Chinois le nom de oreille H ni sest peu-à-peu changé en eu/l et se pro— nonce maintenant, dans les provinces du nord, ór, eurh, e.-à-d. r (?). Dans écriture phonétique on a vocalisé ce r par une voyelle prosthêtique: ar, er, ir, or, mais qui n'a rien À faire avec la racine r. La finale # est probablement conservée encore dans le mot S. an—rit—am, „le labourage”, et dans les mots ancien-sax. e-rid-a, polon. rad-lo, gall. a-rad? corn. a-rad-ar, bret. a-laz-r, a-raz-r. En slavon la charrue est nommée oralo et ralo c‚-à-d…— o-rad-lo, rad-lo; ceci prouve que la voyelle devant tous ces mots est prosthétique comme dans le S. aritra, composé selon Benfey de a-ri+tra, anciennement ri/+tra; dans le grec êgst-uós (rame) et le latin ancien resmus (rame) au lieu de ret+mus; mots dérivés, selon Lottner ($), d'une racine ret, devant laquelle un s a été affixé en grec, comme dans e-ovd-gos de WV rudh. L'affinité entre les racines lat, lit Gi) et ZA (Ut) vl) est prouvée par le fait que plusieurs caractères chinois sont écrits indifféremment avec l'un ou lau- tre phonétique, et que la finale f de la v lat (ij) disparaît souvent. Ainsi, comme nous l'avons vu à la page 158, le c. Zit Zl, composé de la clef des vêtements et du phon. Zat (fendre avec un couteau), signifie „vêtements déchirés”. On Yécrit aussi avec le phon. Zif (couteau des céréales): FE, „ragged clothes”. Ce c. se prononce maintenant Z. (1) Edkins, Mandarin Grammar, I, 87, note. (2) Nous savons cela par les caractères phonétigues composés avec le c. H, oreille, comme BH ni et or, arranger; HE i ou ör, coins de la bouche, ete. Ces ee, se prononcent à Fmoui | | dei et les mots ont passé par la forme ilchs, ri avant de devenir eul et ór, rh. (3) Zeitschrift VII, 177. —_ 166 — Au lieu du c. 5 li, de „montagne” jÁj et phon. Hij let, (séparer), jee — el qui sépare les montagnes” = un sentier de montagne, on écrit le c, kil ‚de „montagne” et „couper”. Or lec. 5) se prononce maintenant Zj, et non Zé, comme il devrait se prononcer selon son phonétique; mais il a perdu son ? final, quand le c. synonyme Zil le perdit. Lec. {il , „lois, règles, directions, disposition, coutume,” composé de la clef de Phomme et du phon. lat, „diviser”, se prononce maintenant Zi (E. le, C. Zai). Il a done dû se prononcer primitivement — lat, et signifiait littéralement „ce qui est séparé, disposé, par l'homme” Nous y relions le mot S. a-rat-i, „adisposer.” Le mot ritt (ri-+ti), „way, road,” ré- — pond au mot chinois Z, jun sentier de montagne”, prononcé anciennement Uit, de sorte que rif se trouve pour rit+t primitif. nn Au lieu du c. gl U, (labourer), on emplcie aussi le-c. gl, également Be noncé Zi, et composê de la clef des cowieaur et du c. Tsse, „to clear land for cul— tivation”, Ce caractère % signifie maintenant „entrouvrir’”; mais sa signiüca— tion primitive a dû être: „couteau pour entwouvrir la terre pour la cultivation — des céréales” = „charrue.” Les vers et autres insectes creusant et fouillant la terre, comme la charrue creuse la terre, laction de Jabourer y fut comparée et lon écrivit le ce. Z Al we 5 d ° | ou Zl, composé de la clef des couteaux et du c. échó, „a worm, a grub”‚au— © quel on ajoutait, dans la seconde forme, la clef des insectes. . Ces caractêres signifient Ésalement ouvrir en coupant, „to cut open”. C'est puisque le ereuse— E | ment des vers dans la terre fut nommé Z, que le verbe labourer fut également « nommèêé Z; de même que le verbe labourer fut rendu aussi par le mob Zan, puisque laction du cochon fouillant et remuant la terre [at nommee aussi %ax (l). La racine %, rendue par ce c, ji, se retrouve dans la y/ S. 75, to open, \ ta pierce”. | k ese 2 li, qui ne diffêre du précédent, qu'en présentant le symbole des in— sectes deux fois répété, signifie „couper et ciseler, comme des coupes ou des plats”, Zitt, „creuser (le bois ou la pierre) comme les vers creusent (la terre)” La racine 4 fut rendue aussi par le c, 5 li, composé de la clef des In— (1) Ci-dessus, page 128. — 167 — sectes et du phon. J@ Zi, imsectes sous un précipice”. Ce c. signifie „a sting- ing insect”. Composé avec la clef des couteaur, au lieu de celle des insectes: El, il se prononce aussi Zi, et signifie couper, „fendre”, comme les vers fendent la terre. Composé avec la clef des montagnes: WES li, il signifie haut, élevé, litt. „montagne devée par le creusement des insectes”, comparaison tirée des fourmillières ou des hauteurs êlevées par les vers ou les fourmis blanches, que les Anglais nomment aussi anthill, „colline de fourmis”. Nous retrouvons cette signification dans le mot S. ri, „to move, to raise.” Composé: avec la clef de force: JE li, il signifie déployer sa force, animer, exciter à un effort”, Mitt. „force des vers creusant la terre”. La racine se re— trouve dans le S. ri-nómi, „s’êlever, exciter.” L'ancienne prononciation de ces caractères était encore Zit, comme nous Papprenons par le c. IEA lieh, (couper — êteindre — une incendie), composé de la clef du fen et du même phonétique; ce. qui se prononce encore aujourd'hui Ziet dans le dialecte d'Emoui, et Zit dans celui de Canton. (!) _ La racine % fut encore rendue par le c. je li, composé des éléments „frap— per, cogner” (%), „pas encore” (A) et yprécipice” (J ). Les bords des précipices, dit le dictionnaire de Khanghi, ont de la tendance à se fendre, comme sì on les frappait et quoiqu’on n'y touche point (°. En d'autres mots, le c. l A, „labourer, fendre, la terre” est le verbe actif, tandis que le c. % Fe, „se fendre de soi-même”, est le verbe neutre ou pronominal. Aussi le c. Fe désigne le verbe „se fendre, s’entr’ouvrir, éclater”, comme la coque ou la pelure des fruits quand ils sont mûrs. Comme la fente produite delle même est mince, étroite, ce c. U signifie aussi mince, fin. Ce phon. radical, ajouté à la clef des couteaux, forme le c. Th li, et redevient alors actif, dans sa signification de „marquer avec un style en fer, graver”; il est alors synonyme du c. Zj Ui (8), „couper, graver”, et duc. NG (1) Er 7) Die Kr WL, Khanghi, Dict. Imp. (2) . Z DE ir Au HH die pd Hs Khanghi, D. 1. (3) Khanghi, Dict. Imp. AES — 168 — li, weiseler”, itt. pjlabourer avec le couteau”, ev—ar—are librum, litteras, comme _ disaient les Romains, comme les anciens Chinois, à cause de leurs tablettes cirées, et de leurs lames de bambou Zabourées par l'écriture. Ajouté à la clef des „signes d'écriture”, il forme le c. ed U, „small, fine strokes”. Nous aekutilode à ce mot le latin artus, gêtroit” (= rad Ù, „mince, Blou) et le S. arpita, c.—à- dritpita, „eut in, written” dab li, hinken EC (a li, traits d'écriture”). La racine li est rendue encore par le phon. zi ou Bit 1. Le premier c., placé sous la clef des pattes de bête sauvage, est hiéroglyphique et représente a une espèce de bête féroce (!, qwon nomma probablement Zi, puisqu'elle _ fendait, déchirait ses victimes. Ceci expliquerait pourquoi ce c. signifie aussi E disperser, attaguer (°). Le second c. est composé en outre avec la clef des oïseaux, et signifie zonen littéralement loiseau déchirant, fendant”; de là les significations de „séparer, partir, diviser, couper en deux, partager ou arranger, mettre en paires.” On emploie ce c. pour désigner une espèce de faucon jaune queles Anglais — en Chine ont nommé le Mangobird. « Pour synonymes du c. Bkk U (Mangobird) nous avons en Chinois les caractères B li (de oiseau et fendre), the mango— bird”; B li (de oïseau et fendre), „le pinson”; EE li (de oiseau et fendre), „le pas — sereau”’; et EN heh [anc. son Uit] (de oiseau et fendre), jle pivert”. Tous ces oiseaux, ayant le bee dur et fait pour briser ou fendre les coques des fruits dont ils se nourrissent, ou l'écorce des arbres dans lesquels ils nichent, furent done désignés sous le nom générique de lit, les Fendeurs”, les oiseaux qui font éclater (lit) le bois, les fruits, etc. Dans les Védes, #1 signifie encore attaguer, et ri+t,, Vattague. C'est la racine 4 chinoise Z El, „attaquer, s’opposer à”, comme la bête féroce attaque homme, Ce phon., ajouté à la clef des paroles, forme le c. ze li, qui signifie: „verbeux, plaisanter, se moquer ou se rire de quelqu’un, ridiculiser”, litt. — „paroles attaquantes, fendantes, blessantes.” Le phon. précédent, ajouté à la clef 0 BIER. st Lat. RMD. HERIK, Khanghi, Dict. Imp. > Bi. HW, Li — 169 — des paroles, forme le c. ES li, sto seold, to rail’, Mitt. „paroles éclatantes, fendantes.” Nous ramenons à ce mot qui se pronongait primitivement 4, comme nous lavons déjà observé, les mots latins rid-ere (rire, plaisanter, ridiculiser), ridiculus, úr—rid-ere (aliguem; se moquer de quelqu’un), ete., que nous ne pou- vons admettre être dérivés de la 1” S. krid (ludere, jocari) comme le propose en hesitant M. Pott (1); surtout puisque krid n'a la signification de „plaisanter”, qu’avec le préfixe séparatif vi. Le phon. % EJ ou Bk est synonyme aveclaracine il} Zi, „aigu, couper”. Pe. le c. sil 4, „courant rapide”, s’écrit aussi vd U, eau pénétrant dans PN p / penet: la terre”, ou ed li, „eau coulante”, Zit. „eau pénétrante, fendante.” Quand on a refermé une ouverture, une fente, on peut toujours voir l'en- droit où la fente s'est trouvée. Consêquemment le verbe „fermer une fente” fut nommé également Zi. Ainsi ce phon., ajouté à la clef des fils ou des vêtements, forme les cc. HeT ou HA U, qui signifient „coudre des souliers, lier”. La fille qui se marie, devenant le bien de son époux, auquel elle était Ziée, on symbolisait ce lien par une ceinture ou écharpe, liée par sa mère au jour des noces autour de la jeune fille. Cette écharpe fut nommée également A #5, On nommait cette écharpe aussi wei 1e (2), ce. composé de la clef des vê- tements et de l'ancien phon. wi (vi) qui signifiait primitivement rebelle, réfrac- taire. Puis, comme on se servait de lanières pour Zier des rebelles, des personnes ré— fractaires, le c. regut la signification de Mer comme nous avons vu à la page 35 (verbe tisser, tramer). La signification de lier, attacher vient donc directement de la signification de séparer, opposer; et le c. Â5 li signifie done „ce qui cause le lien”. C'est le causatif de la racine Z ( Ei), „séparer, opposer’, de même qu’en Sanskrit le . . wel: . . Lid ‚ cCausatif ar—paya, de la racine 7i, „to open, to attack”, signifie „to fasten. | | Le c. U, id composé de la clef de bois et du phon. #, „éclater, fendre”, est le nom d'un arbre des branches duquel on peut fabriquer de fortes cordes. Nous pouvons y ramener le grec ag-zsdúr, ée-nedóvn, „une corde, un lien”, (1) Etym. Eorsch., II, 240, (2) VEA IN zi ep Khanghi, Dict. Imp. — 170 — que Curtius (!) ramène lui-même au causatif ar-paya de la racine 7% (ouvrir). On voit que les idées d'ouvrir et de fermer sont alliées, puisqu’on refermait ce qui était ouvert, on reliait se qui était fendu. Car, malgré la reliure, le refermage, l'ouverture, la fente primitive, restait. Ceci explique pourquoi le c. 4 li, composé de la clef des yeux et de Zi, „fendre avec la charrue”, sig nifie regarder, c-à-d. jles yeux ouverts”; tandis que lec, 5 li, composé de la clef des yeux, et de Z (charrue, fendre), signifie, „les yeux fermês”’; puisque, malgré qu'on ait fermé les yeux, la fente reste visible. Conséquemment la racine Z sert aussi pour désigner tous les objets qui renferment ou enveloppent, mais qui sont en même temps owverts. Par exemple les cc. za et BE li, composés respectivement de la clef de bambou, et de la ra eine Zò, pfendre, séparer”, signifient: „un vaisseau de bambou, un tamis, une on h se 9) ju | ej 7 IN passoire, une haie.” Les cc. 5, et li, composés respectivement de la clef des insectes et du phon. Zi, „creuser, couper, fendre”, signifient Awûtre et patelles, qui creusent les rochers, mais y sont en même temps fortement aftachées. C'est pour cette raison que les suivants, les esclaves, d'un chef sont nom— mèês également /, mot qu'on écrit maintenant zi li, e. composé de la clef fas sE (2) [to reach to, to come up from behind] et des éléments Hi teut et Ar chi, ysortir pour voir”. Ce c. désigne maintenant aussi les agents de police qui suivent les malfaiteurs, et qui sortent pour espionner. On ne peut trouver meilleure étymologie pour le mot gothiqgue airus, „un envoyé, un servant”, et le S. aratis, „un domestique, un assistant’, c-à-d. une personne attachée à la personne du chef, dont elle est séparée par sa position sociale, L’ancienne pron. de ce c, était encore Uit (*); et ceci explique pourquoi le c. res li, litt. „fendu, ou attaché Zi), par laglace (/ )”’, signifie glace, et est done synonyme du c. il Zit (pron. mod, Zieh et Zi), composé de froid et phon. lit, jfendre”, — temperature froïde. Pour la même raison le c. ZR li, litt. main attachée”, signifie déchirer, ar— (1) Griech. Etymol., I, 305, - Tl (2) Composé lui-même de main eb queue, „prendre par la queue”. Khanghi, Diet. Imp. 3) kt HI GE JE Hi, Khanghi, Dict, Imp. — Ul — racher, et est donc synonyme du c. dal ht, pto twitch”, composé de main et Jendre. : De là aussi que le c. su li, composé de la clef Zip, „se tenir debout”, et tai, „près, arriver à”, signifie: 1. s'approcher, 2. ouvert, distant; comme le domes- tique debout à cófé de son maître, en est pourtant distant; et que le caractère ERS ; Dee : 5 Sk li, „bambou rapproché”, désigne un panier pour prendre des poissons; pa- nier qui retient le poisson, et laisse écouler l'eau. Le c. 4 li, composé de la clef de main et du phon. Z, „séparer, partager”, signifie „étendre avec la main, déployer”. On Yécrit aussi Hy li (to spread out, to count in order to reckon). Ce dernier c. est composé de la clef frapper lé- gêrement, toucher, et du phon. /, dont lancienne forme était Dh et quì signifie une maire, c-à-d. deux objets l'un à côté de l'autre, mais pourtant sêparés (1). A Plus tard on a ajouté à ce c. la clef des cerfs, puisqu'on voit les cerfs courir souvent en paires. Conséquemment le c. BE /i a encore toutes les significations de la racine ZX, car une paire d'objets ou de personnes, quoique rapprochés, sont pourtant séparés. Il signifie entre autres: |. être attaché, comme le soleilet la lune au ciel, ou les plantes et les arbres à la terre (?); 2. lier, comme une victime au pilier ($); 3. séparer, être distant de; 4. un nombre (t. Dans cette dernière signification il est synonyme du c. Bt li, reompter, calculer”, et du 6. zi li et Zeh (anc. pron. Zit), „compter, calculer” (°), Zit. „séparer, disposer des morceaux de bambou” servant de pièces numériques. A Nous pouvons done allier à ces mots le Gree derúo, „joindre”, doeduós, „nom- bre’ (d'où notre arithmétique), que Curtius ramêène très bien à la racine S. ar, ri que), ' = echinois Zi. DEB mi B U. BRR Mt ZIE, Khanghi, Diet. Imp. OD HHREFK AAE LE, Li - @ EEHERE FA, Khanghi, Diet. Imp. (4) H BE A Íä ‚ „leur nombre ne s’arrêtait point à un lac, (100,000)”. Zbid, 50E U, ww 1 mm La preuve que le c, He hest = à la rv’ 4 (séparer, couper) se trouve dans le fait que ce c. est synonyme du c. EN li, the mangobird, Zit. „Voiseau fendeur”, caractère qui est lancierine forme du c. FR Z (U). En Sanskrit le mot arws signifie „une blessure”, et le mot aruna, nrouge- obscur, l'aube, le soleil” La racine de ces mots est encore 7% Le premier mot est représenté en Chinois par le c. 5 li, composé de la clef de maladie, et du phon. abrévié Js li, yvers creusant sous un précipice”. Ilsignifie „bles— sure, ulcère virulent”, Uff. „maladie percante, rongeante.” Quant au second mot, il ne dérive point du premier (blessure sanglante = rouge); mais directement de la racine 7% (labourer, fendre la terre avec la charrue). Nous avons vu, dans le commencement de ce $, que le c. A8 & „labourer”, recut la signification de noir, puisqu’on labourait de grand matin, quand il faisait encore noir, ou an moment ou la nuit se súparait (U) du jour. „1 Le composé Ui-ming 8 HJ, „sépare-clarté”, signifie clarté de Yaube — l'aube. La forme moderne de ce caractère est KE li, e-à-d. qu'on a ajouté à la ra- cine 4 (fendre) la clef de la couleur noire. Ce c. s’écrit aussi Ean li, de la clef noir et du phon. %, „séparer”, c--à-d. „le noir de la nuit se séparant de laube naissante”. Ce c. désigne la couleur noir-rougeátre, comme celle de Yaube. Le li, composé de la clef noir, et du phon. U (labourer dans eau), signifie Jaune-sombre. Ces trois caractères Zi designent donc en général le ciel sombre, rougeâtre et jaunâtre de l'aube. Quant à la signification de soleil, qu'a aussi le mot S. aruna, elle vient, non de sa couleur, mais de sa force rayonnante. En Chinois, le e. EA li, com- posé de la clef du soleil et du phon. /, fendre, ereuser des raies comme les vers”, signifie la pleine lumière du soleil (?), [the full blaze of the sun’s light]. Les mots S. arus et aruna n'ont done de commun que la racine ar (Gi, U): „séparer”” comme laube sépare le noir de la lumière, „creuser” comme font les vers ou autres insectes, RSE, BE ta, H XW, ze. — 178 — Au lieu de ces phonêtiques on emploie aussi le c. 3 lai, prononcé aussi nd qui signifie arrwer à, atteindre (!). MW est done synonyme du c. mi li, dont nous venons de traiter. Il signifie ausssi crier, appeler (%) et est done synonyme due. Bill, „voix aigue, percante.” Composé avec la clef de force: 3) lai (ane. pron. l), il signifie encourager, sincère, et est done synonyme du c. Jh li, „déployer sa force, animer, exciter”, (p. 167). Avec la clef du mouvement: UN laa, àl signifie „venir, s'approcher”, et est done synonyme du c. He li, pmarcher lentement”, (p. 162). Composé avec la clef des plantes: Zé lui, il est synonyme du c. DR Zin(8), avec lequel il êtait primitivement homophone et qui signifie: „orach, golden rod”. Le nom Z a été donné à cette plante puisqu’elle s’étend sur les champs; aussi le c. Ze li est usité pour le c. Bk li, vsêtendre” (©. C'est pour cette raison que le c. zj lui signifie aussi: „overgrown with weeds and jungle”, et le composé Ze PJ la) tien, june terre en friche”; — comme verbe ik bai signifie „to clear away the jungle”. Composé avec la clef des charrues : Poktai, J il signifie „labourer” et est done synonyme duc. #/} W%, „labourer”, avec lequel il était autrefois homophone; car tous ces caractères se prononcent encore au— jourd'hui Zé dans le dialecte de Tchang-tcheou près d'Emoui. Nous arrivons maintenant aux caractères JE liet A lai, prononeés pri- mitivement tous les deux /. Le premier de ces cc. est composé de la clef des coquilles-à-—perles ou des cauris, avec le phon. radical Z/, abrévié du c. j JE li, jencourager, animer, exciter”. Le second, également composé avec la clef des cauris, a pour phon. le c. Zas (Zi), abrévié du c. HJ li, jencourager, 5D 3 LE BE mk BW, U, Khanghi, Dict. Imp. @ MR Kwf, Lid. 3) KEE U, Lid 4 PE EL Ih HE U, zou. — 174 — exciter”. Ces caractères signifient donc littéralement „Cauris pour encourager”. Conséquemment, le premier c. siguifie „propriété, biens”, et le second, „confêrer, donner comme encouragement” Ces mots sont représentês en S. par le mot artha, C.-à-d. ri-ttha, wealth, worldly prosperity, money”, dérivé de la racine ri (= ar), wexcitare” (U). La racine Zi, ajoutée à la clef du coeur, forme les caractêres ks, ou 3E li, qui signifient: jhaïr, être indigné, irrité”, Mitt. le coeur labouré”, par la haine, lindignation, etc. | Ce mot est devenu en Sanskrit, par mêéthathèse % (= ri), „to excite, to go, to utter a sound” ( = Be, Dil, etc.). Mais en Latin la signification du mot chinois est restée plus claire dans ira, iratus, irrito, que Bopp fait dériver (°) de la TS. fr — ita ut a motu animi sit nominata. La racine U ou Zit (27, ridh) a souvent pris en Sanskrit le prêfixe sa, „with, like”; quand la voyelle a disparu par contraction, comme dans le mot 5% pour sari, „to flow, to blow, to go, to extend, to attack”; dans sridh pour satridh, „se battre avec, se battre ensemble”, etc. Cette construction grammaticale se retrouve aussi dans le Chinois, où le mot sa est rendu par le mot siaug AH, „mutuel”; mais qui ne marque souvent que la forme du verbe rêfléchi, comme, dans JHJ FJ stang ta, se battre, combattre”; 4H HER slang tching, prépvimer”, Nous ne pouvons admettre avec Curtius (?) une racine sar pour ces mots; et la recherche après cette racine imaginaire a rendu impossible l'étymologie _ des mots alliés, comme on le voit chez Curtius. Nous avons vu que notre racine /, ajoutée à la clef de l'eau: Xi, signi— fiait „un courant rapide”, Zit. „un courant aigu, percant, fendant”, et était re- présentée en S, par le mot 7/%. Ajoutée à la clef du vent: HG zi, elle signifie „une tempête”’, Mitt, „un vent percant’. Ou écrit ce c. aussi gl lit, Sn li ou 5 li, litt. „Vent fendant” ou „Pluie percante.” Ajoutée à la clef du mouvement: BS Ui, elle signifie „marcher” et répond au mot $. 7%, „to go” (p. 162). Sri, „couler, souffler, aller”, n'est donc que le verbe (1) Comp. p. 167. (2) Gloss. Sanskr. p. 43. (3) Griech. Etymol. TI, 313, No. 502. Ls OEE rte td ae ve nl ne ze | | ll Al fi) | il Ä — 15 — réfléchi de la racine 7, {ì dans les mots chinois 4 „couler”, Z „vent”, et U „marcher”. Nous avons vu (pp. 168 et 171) que le mot Z Ei signifiait „attaquer” et le mot Z 18, „etendre” La racine 4 ou #/ de ces mots se retrouve encore dans le verbe réfléchi sr GE sa-71), vto Biel to extend”. _ Elle se trouve dans la forme primitive (Zit) dans le mot sridh (= sa+ridh), qui signifie encore dans les Védes „assaillir, attaquer”, et qui répondrait en Chinois à la forme AH Ee siang-lit, s'attaquer, combattre”. De ee mot dérivent probablement l'Ane-Germ. st+rit-an, st+rit, YAngl.- Sax. st+ridh et le Latin is, At—t-s. ba racine lat, lit Fi a omm de la T° FI) U, Zit, comme nous l'a- vons déjà démontré à la p. 165. Ajoutée à la clef du few, elle forme le c. Zi lieh (C. Ut), ja raging fire”, litt. „un feu fendant”. Ajoutée à la clef du vent: Bil heh (C. lit), elle signifie „tempête”, Mitt. „vent fendant”. Ajoutée à “Ja clef des pierres: 5, elle signifie „un coup de tonnerre”, Zitt. „un fend pierre” — a stonesplitter, Ce c. se prononce maintenant pik, puisqu’il a le même sens que le c. Fe pih (a clap of thunder); mais il a dû se prononcer ancien nement Zé, d'après son phonétique. f Ces mots sont représentés en S. par le mot Sridáku (c.-à-d. sa-rid+dku), 1. „fire, the disk of the sun” (= Zl lit); 2. yrwind” (=_ BE) zin); 8. rIndra's thunderbolt” (= 5 lit); 4. nriver” (= il ou ij Zit, courant, eau). La voyelle du préfixe sa reparaît en Sanskrit dans les mots suivants: 1. Sara (sari), 1. „qui va, allant” (= Zi, pmarcher”, p. 162); 2. „lait coa- gulé, e—à-d. lait qui a coulé (li) ensemble (sa); en Allemand: „geronnene milch”, du verbe runen = Áll li, peourant.” IL. Sará, sart (sat-rí), yeataracte” = #H zl siang li, eau rapide courant ensemble.” ie III. Saraka (sa-ri+ako), 1. „allant” = #, marcher; 2. „liqueur spiritueuse’ = ZB] i, „Vière”, Jit. froment BE) coupé (Fi) 4) avec de eau”, et Hi 7, . 1 . . ' . Nn / . „thin, poor spirits, weak liquor”, Zitt. „vin separe — COUpé avec de Veau”. IV. Sarat (sat-rit), 1. vent” = Fil lit, é) lit, stempête”; 2. jun nuage” — 116 — Gd Em l, lit, jtourmente de pluie”; 3. „Abeille = 5 lai, lit, va stingimg insect”; 4. un lézard, un gecko (sarata) = laten cricket”, BÀ Ji (Uil), „a kind of locust”; litt. „\'Insecte pergant”, à cause de la voix stridente des lézards, geckos, grillons et sauterelles. Comp. Bil li, lit, „voix aigue, percante” (p. 160). V. Sarana (sa-ritana), 1. jallant” = U, „marcher”; 3. „fer oxide” = Eel, „a kind of metal”, zl li, pìron”’ (p. 160). Sarana est donc synonyme de ri, jrust of iron.” 3. une plante, Paederia fetida”, Zitt. „la plante qui blesse (7) Yodorat” (4). VI. S4rana (sa-ri+ana), „dyssenterie” = Jil li, „Ayssenterie”, caractère com— posé de la clef des maladies et du phon. / A) abrévië du c. Áil li, jcourant aigu” — soit „la maladie coulante aigue.”’ Ou voit comment toutes ces significations sì diverses dérivent naturelle— ment de la simple racine , 77, „charrue, couper, aigu, fendant, blessant.” Nous noterons enfin encore que les Bouddhistes chinois se sont servi des caractères fl HU Fe Hf Zit ZM et FE tous prononcés li, et carac- tères radicaux de la racine 4 = ri, pour représenter les lettres sanskrites 7 et r. Ainsi ils ont transcrit le nom 4rya par les caractères [nj AN Hi ou brij ZL HJ Aias le mot Súrya par ff HJ HS s4-Ui-ga; le mot Dharma priya par be JE EE 75)! Ei tat-ma-pit+li-ya, etc. (®). (1) Cette plante est nommée en Chinois IES VN 7 rr thing pun niu tsing, „le ligustre à tige de rotin.” à (2) St Julien, Méthode pour déchiffrer et transcrire les noms sanscrits qui se rencontrent dans les livres chinois. BEEM en OE IE EEE ES et ZAR mi ë Eed an ze CHAPITRE QUATRIEME. CONCLUSION. 8 27. En terminant pour le présent nos recherches sur les racines primitives dans le Chinois et les langues Aryennes, nous avons à dire un mot sur le systême que nous avons suivi pour expliquer ces racines, et que nous avons nommé, dans notre troisième chapìtre, Semasiologie. Ce systême a élé attaqué par les étymologistes, surtout après que Peisiy, dans ses „Lectures sur la philologie latine”, en eût fait un usage tout-à-fait impropre, appartenant plutôt au champ de la rhêtorique, qu’à celui de la grammaire. Selon Curtius (!), la Semasio— logie ou la doctrine des significations, devait avoir la tâche de démontrer de quelle manière spéciale les significations des mots se sont développées dans la langue ..... „Mais, continue-t-il, comme nous ne pouvons reconnaître la modification des sons dans une langue, avant d'avoir d’abord déterminé le son primitif, de miême, pour expliguer la modification des significations, nous avons besoin de la base certaine des racines existantes avant cette modifica tion; et nous ne pouvons y arriver, que par la route de la philologie comparée historique. Nous ecroyons avoir satisfait dans notre étude présente, aux conditions posées par M. Curtius; car on reconnaîtra avec nous que les significations des mots chinois, dérivées d'une racine commune, en découlent naturellement sans aucun effort. Objectera-t-on que nous faisons dériver trop de mots dans les langues Aryennes d'une seule racine, nous rappellerons que Curtius, Benfey et surtout Pott se sont prononcés plusieurs fois et sérieusement pour le droit inaliénable de la langue de faire dériver plusieurs mots d'une seule racine et d'un seu/ tronc, par des suffixes différents (”). Le Chinois, qui a fixé les mots ou sons de sa langue, depuis au moins quatre-mille ans, par son écriture graphique, n'a pu, il est vrai, empêcher (1) Griech. Etym., I, 75. (2) Curtius, Griech. Etym., 1, 60. — 178 — les sons de {suivre la loi graduelle de la modification, comme dans les autres langues. Á Mais, tandis que la langue des autres peuples a été forcée de suivre cette modification graduelle des sons dans son écriture alphabéto-phonêtique, pour pouvoir continuer à être comprise — en d'autres mots: puisqu'elle a dû sécrire différemment à mesure que sa prononciation s’altérait — écriture chinoise grapho-phonétique n'en a pas eu besoin; et elle s'écrit aujourd'hui, comme il-y-a 4000 ans. Cela fait qu'on peut encore aujourd'hui reconnaître dans les caracté- res chinois phonétiques les sons qu’ils représentaient à l'époque de leur fixation, probablement près de 3000 ans avant notre êre. Ge Pour les caractêres idéographiques, la difficulté est plus grande; mais ici les anciens dialectes d'Emoui et de Canton nous sont d'une utilité extrême; car les habitants des deux provinces Fuh-Kien et Canton ont été le plus longtemps indépendants, et ont pu, dans leur isolement montagneux, conserver le plus longtemps les anciens sons des mots, et‚se garder le plus possible contre la dépravation graduelle de la promonciation primitive, consolidée maimtenant dans le Kovan-wa, ou la glangue mandarine”, qu'on nommerait mieux „la langue officielle”. Les recherches futures devront donc se baser de préférence sur ces anciens dialectes, sans lesquels aucune comparaison solide avec les autres langues ne pourra être établie. On pourra se servir aussì avec fruit des travaux critiques indigènes, com— me du + 15 7 15 EO Bk Chih kia dchai gang sin luh de EE JN Ir Tsien ta hing, matif de Ka-ting près de Sou-tcheou, fin du dernier siècle; du AE Hr A de B FE Fk oan gou tsai, natif de la province de Kiang-su, fin du dernier siècle; du PH EL BE hf „Critique de la science des sons” du zr HB HE HÉ „Dictionnaire des anciens sons” et du U # Dj EA Pe „Tables des sons arrangés selon les quatre tons’, de JT IN Kiang yung, natif de Hoei-tcheou, fin du dernier siècle; du A 2] „Sons du Yih-king” et du ZB &L BE Ff „Guide nécessaire pour la science des sons” de Mao si ho, du Chao-hing; des cinq ouvrages: F5 if „Traité des sons’, Ens zk ri „Des sons du Livre des Odes”, Zj 5 „Des sons B Yih-king”, JE el IE „Tables de sons de la dynastie de Tang” et ar Hr He „Tableau des « 13 IJK fs , 5 anciens sons”, de Bj Ge pe Kou gen wou de Koan-chan, nommês collectivement ri LEEN Er TE „Les cinq livres de la- science des sons’, publiés au commen— — 179 — cement de la dynastie actuelle; du rn me] Éi de pt Ei Ze Pehin tsin mou; du ie] Á j de SL 7 A Wou thsaî lao, de la dynastie de Soung, le fondateu, de cette branche de littérature, etc, etc. Mais tous ces auteurs n'ont eu eux- mêmes d'autres bases pour leurs travaux, que celles dont nous nous sommes servis, c,-à-d. les’ anciennes poésies, où l'on trouve les mots rimant ancienne ment; les anciens dialectes; les caractères phonétiques et les anciens diction- naires de rimes. Mais nous avons pu profiter en outre des langues alliées, dites Indo-européennes, pour déterminer la prononciation primitive des mots; secours dont ces savants auteurs chinois étaient presq’entièrement dépourvus. Oest des recherches combinées dans les deux sphères de langue, Chinmse et Aryenne, que la lumière a jailli et se fera jour entiêrement avec le temps. Nous terminons avec les paroles du célèbre philologue Schleicher : „Ein zurückgehn bis zur form der einsilbigkeit, halten wir aber zur erkennt— „iss der höher organisirten sprachen nicht nur für möglich, sondern auch für „durehaus nothwendig” (U. (1) Nous tenons pas seulement pour possible, mais même pour absolument indispensable de rétrograder jusqu’à la forme monosyllabigue, pour V'étude des langues plus riechement organisées. (Beiträge zur Vergl. Sprachf. auf dem Gebiete der Arischen, Celtischen und Slawischen Sprachen, Ig Pp. 6). r FIN. U /\ M $ VAN A E | tt NEMA ON Ne ce ‚uOlive J29 SKO re EN Op É \ Ad ‚N 8 : Ea „i5Oën „9953 KOM B RC 520q 109 N twidsagiedhb enn 429) .“grirmoe nf (soy) Tus) £ ‘ Sansid sl, — „eaniniust euoissler: zal 1vuoq 9#u9d CORRECTIONS & ADDITIONS. Page 4, Kn 5 d'en bas, pour: dérive, lisez: fait dériver. 7 5, wv 2 d'en haut, On trouve un exemple pareil de la crainte mysté- rieuse du nom du souverain sur les monnaies tur— gues modernes sur lesquelles le nom du souverain est si curieusement frappé, que celui qui ne pos- sède point la clef du secret, ne peut pas déchiffrer le diagramme compliqué composé de lettres, qui représente le nom du souverain [Note de M.L. A. van der Chijs]. 6, wp 4 4 wy Edkins [China’s Place in Philology, p: 149} donne pour ancienne prononciation du caractère Ao (feu), ga, puisqu’en général linitiale 4 moderne remplace un # ou g ancien; mais dans les mots onomatopi— ques, la loi des modifications de son souffre quel- quefois des exceptions, et la prononciation moderne piao [Canton piu = Goth. fiu-r] qua le c. ho, „feu”, dans la forme sa, et le f/ initial du nom du feu dignn 47 n a Pi err ee en Cantonnais: Jo prouvent que Y'initiale primitive était p. „ MR, # 5 d'en bas, pour: dérive, Uisee: fait dériver. 7 30, „/ 11 d'en haut, Ces deux racines pronominales se retrouvent encore clairement dans les langues polynésiennes, comme en Tagal. aco, Malais dkd, Jav. aku, Madag. ahau, Néo-Zéland. aAau. noe bnn roep, „pour: og v-ros, lisez: oxo- vos, nr p DO „pour: FRrAMER, Uisez: TRAMER. is SOR ENEN vlgs gam est synonyme du c. A gam, dans le composé KE Ze han siao, ysourire”, litt. jeon— tenir (gam) le sourire”. C’est une désignation flat— teuse pour les relations feminines, — „la Rieuse”; — 181 — „la Belle”, „la Gracieuse”, Jitt. „qui contient un sourire”; ayant la même portée qu'en Frangais, le mot delle dans belle-mère, belle-soeur, etc. Wi Ë kk tE 4 RH KR U. A it HB DH, | Khanghi, Diet. Imp. ]. Page 125, note 6, - pour : IJ, hisez: ”, „ 128, Zugne 15 d'en haut, pour: vri) vj, lisez: vrikal. „133, / 11 d'en bas, Pott (Etym. Forsch. I, 246), croit que Pallemand mo— derne Pfanne est une dissimulation du latin patena ; mais la présence de ce mot en trois langues et leurs nombreux dérivés excluent l'idée d'un emprunt. La double signification de bassin” et de „tuile” qu’a le mot pan en Hollandais et en Chinois prouve que ce mot est radical. „152, „ 4 d'en haut, pour: Allié, Zisez: Alliós. „176, „ 10 den bas, pour: servi, lisez: servis. EE j n st ï OR A) Rn bj leltei. Ö di asc us up otro Amdre al bergen 1 Ev, ij sie e Le Ee : Ö d 5 ie oe 2 5 [ ka 3 € z ahnd gA hrdael TER RNN la de ed F Mitanlons sants cgeketen a ie ahd : el } É 2 \ 4 7 1 î 7 ï Rd e ) % Ni ’ # jd il e * . 5) } Ent An WOORDENLIJST SUHPETSCHE 5 AATINGANSCHE TAM En BATAVIA BRUINING & WIJT. de ten BLADWIJZER. Gedaante. Waarde. | Uitspraak. Bite) Gedaante. Waarde, | Uitspraak. | Bladzijde | | | ä, a. | alif 1 b th. tha 48 5 b ba 9 b thl. thla : 5 5 t ta 16 ë à, ain. | ain 4 ge) ts tsa 7 ê gh, ghr. | ghaip, ghrim D E dji djim 24 a De, Dga D z tj tja 26 5 f fa 49 T reshjeetehen hha 30 EE) p pa » E kh, ch. kha, cha ef ie} kh. khaf 59 J d. dal 31 rg k kaf 60 ò dz. dzal Ey Ee g ga 70 5) d. da ì ie) L lam 74 1 ï ra 33 p m. mim Sl j Za za 36 W n. | noen 87 vr En sin k 5 0, OU, w. wau 88 B sj, 85j. sjin 47 S « ® h. ha » ve ts. tsad 4 5 IRT NN ija 92 ve dl. dlad 48 5 Dj. nja B ar van De pe & Ze ENNE B 2 EE kr hal he ke leer ee pr tarn ln ver ane ebde herme k emi Bat a ti 5 Û ) Ks Ik ij achine nnie hae ichi rn TEE 5 à moree nen ii 5 3 E B ast f beg 1 deg if 6 B Û 1e À 5, \ ki N 5 ï (Ens 7% e Ki | je 4 $ | $ Î an, bn. he ef ab zi WOORDENLIJST DER _SAMPITSCHE zen KATINGANSCHE TAAL K. W. TIEDTKE. DOOR CIVIEL-GEZAGHEBBER IN DE ZUIDER- EN OOSTER-AFDEELING VAN BoORNDO. Maleisch. Abang lakie-lakie. »__prampoewan. Abang (merah.) Iblies. Aboe, haboe. Abantara. Ator. Atas. Atap. Oetama, Atau. Oetoesan. Adjar. Beladjar. Pengadjaran. Peladjaran. Pengadjar. Adjakh. Atjawan. Ichtiara. „ Achier. Achierat. Iechlats, 185. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Abang hatoewé. Kaka hatoewé. | Oudste broeder. »__ atin. „_ bawie. „__ zuster. Behandang. Behandang. Rood. Iblies. Kambé. Duivel. Kaboe. Kaboe. Asch. Heraut. Ator. Baris. Orde, rij, rangschikken, Sihonjou. Ngamboe. Op, boven, over. Hatap. Sapau, Dak. Uitmuntend, best. Átau, atawé. Atawa. Of, anders. Oetoesan, Soehoe-oelon. Gezant, afgezant. Adjar. Ngatjar. Leeren, kastijden. Beladjar. Lakongatjar. Leeren. Pengadjaran. Pengadjar. Verbetering, leer. Peladjaran. Leerling. Pengadjar. Onderwijzer. Adjakh. Ngaija. Noodigen, aanzetten, aan- hitsen, uitdagen, plagen, vertoonen, Vorm, model. Vrije wil, verkiezing, keuze, Achier. \ Laatst, eindigend, einde, uit- einde, Achirat. Toekomstig leven, de an- dere wereld. Techlats. Vriendschap, opregt, gene- genheid, openhartig. be keel Je Á in AA Meten 2 Maleisch. Sampitsch. ___Katingansch. Ada. Ada. SE MArei:t OJ j i E Adara, oedara. Oedara. Adas. Adas. Adang. Indé-helo. Kèreij. Adapoen. _| Ada-kia. _ | Aré pangèton, Adinda. Ading. Ading,- Adoe. Tiroe. Tiroe. Beradoe, Betiroebe, bearing. Batiroe, baring. Adoe. Adoe. | Mengadoe. Mengadoe. Adoh. Adoh. Arta. Adiek, ’ Ading. E p Idzien. Idzien. 5 Arang. Harang. Kareng. Arak. Arak. Arak-toeak, Arakh. Mearakh. Maarakh. Arkijen. ge! Arau, tjemara, Arau. Arie-Arie, Arie-arie, Aring, Haring. Simak, baring. Asa, Asa. Oesaha. Oesaha. Astana, ï Astana. Isterahat. Istrie. _Sawéh. Sawéh. Istangi . Doepa. | Istimewa, Patoet-kia. Patoetkia. Istindja. Istindja, babasoe. — Menjou. Asing. Lain. Béken. Alleen, vreemd, Asap. Asiep. _| Asiep. Rook. _ Asam. Asim. Asiem. __| Zuur, wrang, t Ásoe. 7 Hond. 5 zE Asoh. Toesoh. Mangkep. Opvoeden, zogen. — Asah, hasah, ” Measah. Ngasah. 4 __| Wetten, aanzetten, steen slijpen. Atsal, Atsal. Angsa. Angoes. Angsoer. Angka. Angkat. Angkau. Angkoet. __Anggaug. Anggor. Augien. Apioen. Apa Âpa apa. Oepama, Oepaija. Apa-bila. _ Apakh. _Äpam. Apie. _ Apiet. Akoe. Akar. Akan, Agar. Agar-agar. Agas. Agama. Agong. Maleisch. Akoe, mengakoe. Sampitsch. Atsal. Atsal. Angsa. Bekehoe. Betahoer. Angka. Angkatkia. Ikau. Tangkat-kia. Anggor. Angien. Apioen. Á-in. Á-in-é-in. Oepama. Oepaija. Hampariah. Hapakh Apam. Ihapiet. Takoe. Biaka. Akan. Akoe, mengakoe-kia. Agar-agar. Njamok. Agama. Agong. Katingansch. Bakéhoe. Ngoesoel. Ngatang. Ikau. Ngetoen. Riwoet. É-in. É-in-é-in. Oepama. Oepaija. Miraij. Kangap. Apam, Hapiet. Akoe. Oehat. Akan, toen. Ngakoe. Baroetoek. Kaméjak-koe. Agong. Nederlandsch. Oorsprong , bron, ras, af- komst, geslacht. Zoodat, opdat, mits. Gans. Branden. Trapsgewijze voortgaan, bij termijnen betalen. Gedaante, omtrek, het Arab. teeken van verdubbeling p. Oprigten, opbeuren, bevor- deren, aannemen , onder- nemen, beginnen, aanvan- gen, opstaan. Gij, u. Op den rug dragen. Rhinoeeros-vogel, Wijn, de druif. Wind. Opium. Wat, welk. Wat ook, welk ook. Gelijk, vorm, patroon, voor- beeld, zinnebeeld, bij voor- beeld, ondersteld dat, als- of, List, plan. Wanneer, op wat tijd, tij- dens, zoodra als. Geurig, rijk in geur. Brood, koek. Vuur. Digt op een, in aanraking, te zamen gedrukt, uit- persen. Ik, mij, wij, ons. Wortel. Naar, met betrekking tot, aangaande, om, voor, door, zullen. Bekennen, toegeven, her- kennen, aannemen, instaan. Om, opdat, ten einde. Zeegewas (agar). Muskiet, mug. Godsdienst. Gong (speeltuig). Maleisch. Alang, antang. Alang-. Allah. Aloe. Alah, kalah. Alies. Alieh. Ama. Amerah, Amibatjang. Ambaloe. Oembak. Ambil, Amboen. Amboeng. Amat. Amas. Amies. Ampat. Ampadal. Ampadoe. Amping. Ampalas. Ampalam. Oempan. Ampoen. Ampoeh.. Ampoenja. Amokh. Nederlandsch. „Sampitsch. Katingansch. Kira. » Kaméjak. Gissen , oordeelen, vermoe- den, raden, omtrent, ten naasten bij. Alat. Helat. Gereedschap, krijgsuitrus- ting, voorraad. Aloeran, Haroes. Sloot, geul. Hindipaij. Handipaij. Slang. Lapik. Lapik. Steun , voetstuk, stut, iets dat onder iets andere wordt gezet. — Antang. Antang. Kuikendief (vogel). Alang. Eigendommelijke _spreek- wijs, vragender wijze ge- gebezigd als: alang-kat. Allah. God. Haloe. Haloe. Rijststamper. Alah, kalah, Alah. Ten onder gebragt, over- wonnen, geslagen. _ Boeloe-kening. Kining. Wenkbraauwen. Draaijen , wenden. - Oema. Indang, indoe, Moeder. Sarikh. Ngirieh. Toornig , kwaadaardig , ra- zend, toorn. Ambatjang. Pangie. Paarden-manga (vrucht). Ambaloe. Katipaij. Gomlak. Galoembang. Lipak. Hooge zee, golf. Indoean. Indoe. Nemen, aannemen. . Amboen. Habon. Daauw. Benkalang. Soort van mand. Benar. Toetoe. Te zeer, overmatig. Amas. Boelaus Goud. Hamies. Rijk in geur, welriekend. Epat. pat. Vier. Hampadal. Balalong. Maag der vogelen, ook maag in ’t algemeen. Hampadoe. Ampéroij. De, gal, : Amping. Erde Geregt van padi. Hampalas. Hampélas. EEDE Hampalam. Ampalam. Manga n(eoen Oempan. Ápan. Aas (om te vienchen): Ampon. Ampoen. Genade, versi Ampoeh. Ampoh. Overvloeijen. ; Ampoenja. Tempoéij. Toebehoorende aan, eigen , van, bezitting te kennen gevende. Nee Ngamokh. Wanhopig aanvallen, in ra- zernij moorden. Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Ananas. Kanas. Kanas. Ananas (vrucht). Antara. Hêlat. Heélat. Tusschen, onder, intusschen, tusschentijds. Anting-anting. Anting-anting. Soebang. Oorsieraden. Ontong. Ontong. Oetong. Fortuin, winst, voordeel, goede of kwade kans. Antokh. Antokh. Ngantokh. Slaperig zijn. Mergantokh. Mengantokh. In slaap vallen. Antokh. Antokh. Tasikop. Tegen iets stooten, struike- len, onwillig aanraken. Terantokh, Terhantokh: Stooting, struikeling. Oental. Negokh. Negokh. Brood, koek, gebak. Intan. Intan. Hintan. Diamant. Autah. Antah. Tahpeh. Uitdrukking van twijfeling: ik weet niet, wie weet? d misschien, ’t kan zijn. Iadjat. Meandjat. Takenjoet. Stooten, wrijven. Andjar. Kandjar. Mangandjar. Bewegen, verplaatsen Andjieng. Asoe. Asoe, Hond. Indjak. Hindjik. Ingitjak. Met den voet stampen, Oendjoek. Ningau. Ngagah. Aantoonen, uitwijzen, ber E wijzen, voor den dag bren- ° gen. Intjiet. Hadarie. Boehau. Weg, wegjagen, verdrijven. Antjoer. Hantjoer. Loeloch. Ontbinden. Oendoer. Joendocr. Oendoer. Weggaan, heentrekken, te- ruggaan, wijken. Indong. Indong. Nest van insekten. Indap. Béloem. Schuilen, verschuilen. Indah. Bagoes. Sipan. Kostelijk, prachtig, zeld- zaam, hoog geschat. Andei. Sandei. Andin-andin. Gelijkenis, zinnebeeld. Andeinja. Sandeinja. Andin-andinnja. Bij aldien dat. Ondei, Ondei, Lot, kans van looting. Anakte: Anakh. " Anakh. Kind. Anakh lakie lakie. Anakh hatoewé. Anakh hatoewé. Zoon. Id. prempoewan. Id. bawéh. Id. bawéh. Dochter. Id. tirie. Id. tirie. Id. tirie. Stiefkind. Id, soelong. Id. bakas. Id. boedjang , bakas, Eerstgeborene. Id. bongsoe. Id. bongsoe. Id. bongsoe. Laatstgeborene. Id, piatoe. Id. jatim. Id. noelaij. Wees. Id. angkat. Id. angkat. Id. angkat. Aangenomen kind. Id. dara. Id. dara. Id. boedjang. Maagd. Id. gampang. Id. jade. Id. sarau. Bastaard. Kanakh kanakh. Id. olo koerikh koerikh. | Tabèla. De kleine kinderen, kinde- daren. Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. ne Anakanda. |_Anakanda. Anakh-koe. Kind van koninklijke: of adelijke afkomst. inde Anograh. Gift, geschenk, goedheid, genade, gunst. Ingoe. Ingoe. Ingoe. Duivelsdrek, = Angor. Angor. Wijn. Anam. Djchawin. Djahawin. Zes. / Ano. Janoe. IJanoe. Anders, onzeker, oker. Si-ano. Si janoe. Sn Si ijanoe. Een zeker iemand. Anau. Hanau Boehoe. [| Soort van palmboom. Anjaja. Menjoe-ah. Soesah. Bedroeven, benadeelen, ver- volgen , onderdrukken , 4 overheerschen, geweldig, — wreed, banber d Wou-wou, aù-wou. Kalawit. Kalawit-ngoewak. Soort van aap zonder staart. Awa, awakh. Badan, koengei. Koengan. Lfgchaam, persoon. Obat. Tetamba. Sangka. Geneesmiddel. Obat bedil. Sindawa. Sindawa. Buskruid, Oebong. > Njambong. Noetong. Aaneenhechten. Oeban. Oeban. Hoban. Kruin van het hoofd, srize haren. le Obah. Beobah. Tindar. Veranderen, verwisselen, in- _ trekken, eene belofte breken, Oebie. Oebie. Oebie. Aardvrucht, jamjam. Oetara. Oetara. Oetara. Het noorden. AE Oetas. Tinsien, Tjinsien. Snoer, halsketen, halohean Oetoes. Oetoes. Soehoe. Afzenden, in gezautschap ú zenden. artan} Oetoesan. Oetoesan. Luwang. Gezant, afgezant. Oetak. Ontek. Ontek. Hersenen, merg. f Oedjar. Aumoe. Aumoe. Zeggen, spreken. Ô Oedjong. Hoedjong, poentjak. Lawie. Punt, uiteinde. 5 Oedjoed. Oedjoed. Betéin. Aanzijn, wezen, zefstandig- — heid. iofit Chi Oedjie. Oedjiean. Oedjie. Goud toetsen door middel Á eener steen. won Oetjap. Betoetor. Tnoetoerê. Zeggen, spreken, De aanspreken. Oedang,. Oendang. Oendoet. Garnaal. 3 ! Oerat. Oehat. Oehat, Ader, zenuw, vezel. Oeroet. Joeroet. Oehoet. Verwarmen, wrijven, de — 5 spieren van het ligchaam — wrijven. j ië Orang Olo. Olon. Mensch. Î Oerap Mengaseih.. Baboerih. Zalven, inwrijven, besmeren. — Oerie, Oerie. Poesor. Los, niet vast, niet aan- eengehecht. 1 a an el nn es Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Awas. Mengitaij. Gitan. Oppassen, opletten. Oesir. Hadarie. Baboehau. Vervolgen, najagen, wegja- gen. Oesong. Menangong. Nangong. Met twee of meer mannen { iets aan een stok dragen. Oesia. Oemoer. Oemoer. Ouderdom. Wang, oewang. Oewang. „Doeit. Geld. _Oenggol. Mangok. Oengèh. Knikken. met hoofd wen- \ ken, schuldden. Oengoe. Oengoe. Oengoe. Purper, paarsch, violetkleu- rig. __Oewap, hoewap. Hoewap. Pandang, lasoet. Damp. _Oepaija. Bekahandakh. Hoewang. Ontwerp, plan, uitvinding, | toevlugt, middeleu. | Oepat. Koetok. Ngatoek , mahonan, Kwaadspreken , lasteren, te | zeggen hebben, laken, schel- den. | Oepatie. Oepatie, hasil. Wang kapala. Schatting, belasting. Oepas. Ipoe. Siren. Vergift (zeker soort). Oepam. Melitjien. Palisen. Schrobben, glazen, polijsten. Oepah. — Oepah. Oepah. Huur, werkloon. Oepih. Oepih. Oepik. Zelfstandigheid uit het plan- tenrijk, groeijende onder de takken van den betel of pinangboom. Oekier. Oekier. Oekir. Snijden, etsen. Oekoer. Joekoer. Oekoer. Meten. Awal, Helo. Helau. Eerste, voorgaande, eerder, ; begin, Oelet. Oelir. Oelir. Worm, mot. Oelit, Oelit. Oepit. Wiegen, zacht bewegen. Oelar. Hindi paij. Handipaij. Slang. Ô Oelas. Toeles. Boengoes. Vastmaken, hechten. Oelang. Ngabhoet. Ngabhoet. Woorden of daden in len, ef en aangaan, dik- wijls bezoeken. Oelam. Oelam. Nengoek. Vermengen. A uil Ánleh, Dinoe, Door, van, van wege. Berauleh. Berauleh-kia. Dinoe-aréh. Verkrijgen , bezorgen, be- werken, Peraulehan. Oléhaja- kia. Kindoe-wé. Verkrijging, bewerking. _Oeling. Lingar. Linger. Topzwaar. Awan. Awan. Hawoen. Wolk. ROeták, Boh: Dolle, Prikkelend gewas. IJa, dia. IJaè. TJaè. Hij, zij, hem, haar. Ajap. Ajap. Aijap. Boe. Oema. Muveder. Indang, indoe. Maleisch. Itoe. Ïtoepoen. Itong. Itikh. Tedjoe. Idar. Aijer. Ieriet. Troet. Iris. Iring. Irop. Iroes. Tsang. Tsap. Esokh, Tsie. Ingat. Ingoes. Ingien, Ipar. Ajakh. Ikat. Ikoet. Ekor. Ikal. Ikan. Elokh. Ajam. Ajam-betina. Id. djantan. Imat imat. Inie. Indoe. Tnang. Inak. Manok bawéh. Id. _hatoewé. Ingat. Btoen. Indoe. Toendah. Njaman. Manoek bawéh, Id. daroeng. Tatawam-moe. Itoen. Indang, indoe. Dehang. Njaman.- Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Bté. Kai. Die, dat, de. Etèpoen. Kai , koewak-koe. Daarop , waarop, toen, des- wegens. B Hitong. Itoeng. Tellen. Mr Itikh. Itikh. Eend. £ | Hidjou. Hidjou. Groen. Laat) Beindah, Ngindah. Omgaan , rondgaan, rond- — | wentelen, rondwandelen. Danoem. Danoem. Water, vocht, sap. Noendah. Dehang. Al trekkende leiden, slepen, achter zich aantrekken. Herot. Iroet. Schuinsch, scheef, gebogen, krom (als de beenen). Ihiris. Ihiries. Hakken. tad Pahajak. Haijak. Volgen, vergezellen in ge- - volg, afhankelijk zijn van. — Ihop. Mihop. Slurpen, zwelgen. — 3 Sarakat. Ki-iejet. Lepel van kokosschaal. Hinsang. Lahang. Kieuwen eener visch. Tsap. Singoet. _Inzuigen. NAE: Dapit. Djeboe Morgen, volgende dag. Isie. Njoewang. Vullen, de inhoud. ee Ingat. Tawak, | Zich iets herinneren, in acht nemen , aan iets denken, ‘opletten, aandacht, voor- zorg. dre Boerik. Boerik. Druipneus. ik Handakh. Nahoewang. Begeeren , verlangen ,‚d: lijke lust, belust. Ipar. Ipar , sindah. Zwager of zwagerin. Ajakh. Giling. Zeef. ied Ngahoet. Ngaboet. Binden, vast maken, hech- ten, knoop, band. … ac Meppahajakh. Ngajakh. Volgen, vergezellen. Ikoe, Ikoeh. Staart der dieren. jk Ikal. Kendet. Kroes, gekruld haar. Lauk, Lank, Visch. “wall Bagoes. Sipan. Aardig, bevallig, schoon. _ Manok. Manoek. Kip. d Hen. Haan. @ Zorgvuldig, oplettend, Deze, dit. f 5. Moeder (ook bij dieren). — Lekker, aangenaam, v lustwekkend, tl Barang kalie. Sabarang barang. Baring. ‘ Baroe. Baroet. _Basah. Basoeh. Basie. Bangst. Banga]. ____Bangoen. Bangou. Bapa. Bakar. Bakas. Bakoel. Bagoes. Bagei. __Bagei bagei. Bagimana. Barang kahandakh. Sabarang barang. Minter. Baharoe. Imbaroet. Basah. Basoeh. Hawas. Bedingin. Misik. Bangou. Bapa-nanang. Imapoeijé. Ekas, Pangsok. Bagoes. Roeps. Roepa roepa. Kakoeé. Á-in-ikau hoewang. Rangaij rangaij. Galing. Saheta. Noesoet. Bésa. Menjau. Péhes, Badingin. Misik. Bangau. Apang. Mapveijé Ikas. Koesakh. Sipan. Amat. | Arak arak. Pen-ikau, 9 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Inei. Patjar. Ngatoe. Struikgewas, het sap om nagels te verwen. Ajoen. Tojang. Nojang. Wiegen. Aijah. Nanang. Apang. Vader. Ajanda. Nanang-koe. Apang-koe Mijn vader. Anjam. Nanjam. Nalie. Plooijen, ineendraaijen. Babat. Babat. Meêting. Omwinden'se gerdel. Babie. Baboij. Baboij Vark:n, zwijn. Batoe. Batoe. Batoe. Steen, Batang. Batang. Batang. Boom, rivier, tak, stok, Batokh. Djémoe. Gémoeh. Hoesten, kugchen. Badja, wadja. Wadja. Badja.. Staal. Badjan. Kawah. Parioek. Stalen braadpan. Badjoe. Badjoe. Batjoet. Opperkleed, baatje. Badjie. Badjie. Badjie. Wig, beitel. Batja. Imbatja. Batja. Lezen. Badakh. Badakh. Badakh. Rhinoceros, Badei. : Storm, windvlaag. _Bara, barah— Bahè. Bahè. Zweer, ontsteking, gloeijen- de asch, Barat Baret Barat. Het westen. Baries. Baries. Baries. Gelid van krijgslieden, exer- = ceren. Barang. Talo. Taloen. Goederen. Nu en dan, misschien. Hetzelfde, hoe. Nederliggen, rusten. Nieuw. Omgorden, omwinden, Nat, vochtig. Wasschen. Muf, beschimmeld. Spoedig, snel, terstond. Hardhoorig, weinig doof. Ontwaken , opstaan, zich oprigten. Soort van ooijevaar, Vader, Branden, verbranden. Vat, tobbe,_ Mand. Aardig, schoon , aangenaam, fraai. Geslacht , soort, klasse, af- deeling, wijze. Verscheidenheid. Hoe dat, waar naar toe, hoe zoo, 10 Maleisch. Sampitsch. Balas. î Balas. Balikh. Imbalikh. Baloet. Waloet. Balei. Balei. Banei. Banei. Banir. Gandong. Bawa. Imbit. Bauwang. Bauwang. Bahoewa. Bahoewa. Baijer. Ngahor, inahor. Bajang. Bajang. Baik. Baik, bagoes. ‘ Baik-ie. Tmpabagoes. Bajam. Bajam. Banjak. Aréh. Babal. Babal. Boebongan. Beboengan. Betapa. Kakoeé. Beties. Bontis. Beting. Betoel. Benar. Betoeah. Betoeah. Betina. Bawéh. Bidjaksana. Hartie benar benar. Bitjerra. Bitjerra. Badakh. Kasei. Bedil. Badil. Badan. Badan. Boedi. Boedi, häratie. Boediman. Samporna. Bras Béhas. | Balikh. Ns Katingansch. Maleh, Keeren , « ) keeren, verkeer Lindong. Aal. Zr Goelang , balaij. | Openbaar ze Ë _ plaats. Et Paré, 6 |_Zaad. zen Banir. | Uitspruitsels __| digt bij den Gaijah. Bauwang. Sahita. Maleh. Kalengê. Karidah. / Djagoer. Aréh. Kaboeling, kamamot. grip, onopletten Baboengan. / Het dak van n Djoebaij. Waarom, hoe, op _{_ wijze, door id Beties. Het been. Bank, rif, plaa Toetoe. Regt, waar, gelijk, wezenlij Toeah. Vrij van ongel baars de Bawéh. Dier, vr. Haratie katoetoeij. Voorzigtig, besc] ei geleerd. Bisara. Rede, gesprek, sp Poepoer. Een welriekend om na het bade 8 zacht te maken. — Badil. Schietgeweer. à Bitik, koengaij. ke, Ligchaam: Haratie. Wijsheid, verstand, geest heid. Karidah. Wijs, verstandig. in ie Béhas.’ Rijst. 11 TLE ZE Maleisch. Brapa. Beranak. Baränie. Berahie. Brat. Bersien. „ Broek. Berkalai. Berkat. Bernang. Berniaga. Beroewang. Berauleh. Berhala. Berhenti. Brie. Brita. Brisieh. Besaar. Besie. Bisie. Bangsa. Bangsawan. Bangsal. Bongsoe. Bangkakh. Bangkiet. Bongkar. Bienkies. Bongkoes. Bongkal. Boengkoel. Baka, Baktie. Bakas. Bakas tangan. Bakal. Sampitsch. Brapa. Meanakh, Bahanie. Berahie. Bebehat. Bangin. Beroek. Berkalahai. Berkat. Hanangoei. „Berdagan 3. Bahoewang. Doean, Berhala. Bersalang. Ninga. Brita. Brisieh. Datoe. Oewasie. Brasie. Bangsa. Bangsawan. Balei. Bongsoe. Kimbang. Tangkiet. Bongkar. Biengkies. ; Lmbongkoes. Bongkal. Boenking. Baka. Baktie. Kalikas. Kalika lingaij. Behata. Katingansch. Pèréi. Nganakh. Bahanjie. Katen kirang. Behat. Beroek. Berkalahai. Berkat. Hanangoei. Berdagang. Oenda. Indae. Hampatong. Tendèi. Tingaij. Henoet henoet. Haij. Oemat. Paliscn. Bansa. Olon kapala. Goelang , balai. Boesoe. Bangkakh, Ngatang. Ngalihaij. Pempait. Moekoes. Bongkal, Bongking. Titir. Bahoet. Ekas, Ekas lingaij. Bahata. Nederlandsch. Hoeveel, hoe. Voortbrengen , teelen van een kind, bevallen. Dapper, moedig, durven. Beminnen, verliefd zijn. Zwaar, last, gewigtig. Niezen. Zeker soort van aap. Vechten. Zegen, voorspoed, geluk. Zwemmen. Handel drijven. Beer. Bezorgen , verwerven , ver- krijgen. Afgod, Ophouden. Geven, toekennen, toestaan. Verhaal, faam, gerucht, ru- moer, nieuws. Zindelijk, zuiver. Groot, gewigtig, uitgestrekt, grootte. IJzer. Schoon, fraai. Geslacht, gezin, stam. Van hooge afkomst, van adel. Pakhuis. Het jongste kind. Gezwollen. Rijzen, opstaan. Tillen, opbeuren. Geschenk, gift. Bundel, pak, rol, bos. Gewigten om goud te we- gen. Knoest, kwast in hout. Duurzaam, voortdurend, on- vergaankelijk, eeuwig. Vroom, gehoorzaam aan Gods woord, goede daden. Teeken, merk, sein, indruk, spoor, lidteeken. Handteekening. Voorraad van levensmidde- len voor eene reis. 12 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Bakoe. Bakoe. Bakoe. Bagi. Imbagih. Membang. Bagimana. Kakoeé. Djoebaij. Baginda. Baginda. Bagi-inie, bagini. Sama èton. Sama èton. Bagi-itoe, bagitoe. Balatantara. Bala. Belatjen. Belanga. Balik. Balakang. Bilalang. Boelalai. Balat. Balas kasihan, Belom. Belantara. Belandja. Belah, blah. Belie, blie. Baliet. Balerang. Balikat. Biliau. Bilijong. Bimbaug. Bambangan. Binatang. Binasa. Boentar. Sama ètè. Balatantara. Bala. Balatjan. Landaij. Balik. Likor. Hankalap. Lalaij. Hampang. Balas kasihan. Hindaij. Himba. Belandja, nepakah. Silah. Mamilie. Mèting. Malirang. Balikat. Sida. Balijong. Bimbang. Belarangan. Satoea, binatang. Lepah, binasa. Boentar. Sama ètè, Bit. Balatjan. Parisek. Malik. Likor. Bontak. Tahie. Bila. Nagie. Éham. Himba. Kahoem kepan. Beken. Milie. Mèting. Malirang. Lijau. 1Jé. Oentak. Kadoeh. Ngapotong. Lauk. Boentir. | Snuit van { Fuik. Soort van dissel. Besluiteloos, wi ‚Vervallen, verniel | ‘vliegend. — Medelijden. Nog niet. Bosch, woud, Splijten, klove Koopen. Twijnen. Zwavel. Schouderblad. _ Uitdrukking van waarvan men z 5 prekende van of meesters , oud zijn. — onbestendig. Beest in het alg vergaan. _ Li Rond, dik, poezelig. Boedjang. Boedjang, dara. 18 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Bentang. Bantang. 7 Niring. Spreiden , uitstrekken, uit- breiden, kruisigen. Bintang. Bintang. Bintang. Ster. „ Binting. Koeboe. Kotah. Schans, wal. Boenting. Betihie. Tihie. Zwanger, bevrucht. Bantok. Bingkok. Belantik. Krom, gebogen. Bantal. Bantal. Kalang olon. Kussen (hoofd-). Bintil, bintoel. Boentil. Papoendjin. Puist, gezwel, blaar. Bantoen. Roeboet. Ngaboet. Optrekken, uittrekken, uit- roeien, uitrukken. Bantoe. Dohop. Dadoehoep. Helpen, bijstaan (bijzonder in den oorlog). Bantah. Bantah. Habantah. Kibbelen, twisten. Bantei. Simbalei. Sombalieh. Een beest slagten. Banting. Mengadah, mempantoh. Madokh. Slaan, kloppen, beuken. Bandjar. ‚ Bebaris. Imbaris, Rij, reeks, gelid. Bandjer. Danoem handalim. Danoem haij. Overstrooming. Bintjie. Sarik. Djaré roeta. Haten, verfoeijen, benijden, afkeer hebben. Bantjie. Rimbas, Panaha, Dissel, schaaf (kuipers-), trekmes. Bonda, Oema. Indang. Moeder (beleefde stijl). Banda. Talo. Taloen. Schat, koopwaar, ding. Bandar. Bandar: Badar. Zeehaven, handelstad. Bandeira. Bandeira. Patoeugoel. Vlag, vaandel. Benar. Benar. Toetoe. Waar , waarachtig, opregt, zuiver, stipt. Benang. Lawé. Lawé. Garen, draad. Benoea. Léboe. Léboe. Stad, oord, gewest. Benih, bani. Paréh. Paréh. Zaad in het algemeen. Beeang. Kanan. Nganaé. Wegdoen, wegwerpen. Boeaija. Biaije. Baé. Alligator, krokodil. Boeber. Boebor, kankoeijou. Boebou. Pap, brij. Boeboek. Boeboek. Moeboek. Worm, mijt. Boeboe. Boeboe. Boeboe. Zeker vischtuig. Boboh. Boboh. Noeboh. Stellen , plaatsen, opleggen, vastzetten. Boeta. Beboeteij. Boetaij. Blind. Boeat. - Hawé. Ngaewé, Doen , maken, oprigten, In vervaardigen. Boetoe. Oetie. Latak. Membrum virile. Boetir. Bauwak. Babak. Korrel, bolletje. Boedjoer. Boedjoer, Boetjoer. Langs, in de lengte. Tabela. Man of vrouw in den on- gehuwden staat, jongman, weduwe, weduwnaar. 14 Maleisch. Sampitsch. __Katingansch. Nederlandsch. Boedjoek. Maugong. Mengaudjoeh. Streelen , stillen, liefkozen, E vleijen. ERE Boetjor. É Botjor. ‚f Doerau. | Dat lek is. Boedakh. Toendah, djipin. Dehang. Slaaf. Bodoh. Bangang. Loela. Onnoozel, dom, Boedie. Hi Wijsheid, verstand. Boeroet. Boeroet. Baboehoet. Gescheurd, gebroken, onge- E mak aan het zakje der —teelballen. 5e À | Boeroes. Belajoe. Verwelken, verdorren. — Boerong. Boerong. Boerong , milie. Vogel. Borong. Borong. Borong. / Verkoop in het groot, bij den hoop. Boeroek. Boeroek. Boeroek. Slecht, bedorven , leelijk , vervallen. « Boerikh. Karatjak. Boetih. Pokdalig, mottig. Boeranda. Magon. Magon. Hut, kajuit. aile, Boeroe. Harakh. Harakh. Jagen, drijven, verjagen ; verdrijven. Boerit. Parah. Oeles. Achterste gedeelte. Boeas. Boeas. Boeas. Wild, wreed, verscheurend, roofzuchtig. Boesokh. Boeroek. Re Boerok, Stinkend , vuil, verrot, ber |_dorven. Boeang. Kanan. Nganaé. | Wegwerpen, aitdrnvend uit- jagen , verstooten, verban- nen, verkwisten. Boenga. Djoedjong. Noetjong. | Bloem, bloesem. Bongkar. Bongkar. Ngakat. Optellen, ligten, EE Boeka. Oewap. Oewap. Openen , ontdekken , bloot- | stellen, open. Boekit. Boekit. Boekit. Heuvel, hoogte. is Bokor. Sasangan. Sampa. Kom, bekken, vat. Boekan. Lain. Beken. Is niet, is er niet? AE Boekoe. Boekoe. Boenking. Geleding, gewrigt. Boekage-boeloeh. Boekoe hoembang. Boekoe lawas hoembang. | Geleding van bamboe. Boelat. Boentir. Boentir. Rond, cirkelvormig. Boelan. Boelan. : Boelan. Maan, maând. Boeloe. Boaloe. Boeloe. Vederen , dons, wol, haar $ (op het lijf). Boeloeh. Hoembang. | Hoembang. Bamboe. Boleh. Doe-au. Nindoh. Mag, kan, zal. Boelie. Boelie boelie, - Fleschje met langen hals. Boemi, Boemi, petak. Petak. De aarde, de wereld, Boenie. Verbergen. Boenting. Betihie. Betihie. Zwanger. ‘ Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Boenoeh. Mamoenoeh. Moenoeh. Dooden , vermoorden, uit- blusschen. Boeah. Boeah. Loeah. Vrucht, fruit. Bohong. Pa-anjou. Pengandjoh. Liegen, onwaarheid spreken. Boehie, boei. Boeréh. Potak. Schuim. Boeijong. Boeijong. Boeijong. Watervat, aarden kruik. Boenjie. Auw. Augh. Klank, geluid, geraas. Baharoe. Baharoe. “$ Saheta. Nieuw, versch. — Bhasa. Bhasa. Bhasa. „Taal, wijze van spreken. Bhagie, bagi. Babagie. Mela. Deelen, verdeelen. Bhaja, baja. Bhaja. Kasiäl. Kwaad, ongeval, ramp, ge- vaar. Berak. Mamanih. Manih. Alvum exonerare. ee, Kélèh. Patoeah. Gelukkig, gezegend, wel- varend. Bagian. Bahagian. Bamèla. Verdeeling, scheiding. Bahwa. Bermoela. Barasoelaka. Nademaal, nu, dat, hoe of, wat betreft, dewijl. Bea, beija. Beija. Tjoekei. Regten, tol, belasting. Biasa. Pidjih. Pidjih. Gewoon, gewend, bekend. Biawakh. Biawakh. Sambokh. Guano, leguaan. Bikfer. Bibi. Toetoh. Lippen, rand, boord. Bebas. Bebas. Bebas. Vrij, ongedwongen, vrijheid, vergunning. Bidjie. Bawak. Bawak. Zaad. Bidjakh. Bidjakh. Haratie. Voorzigtig , omzigtig , be- hendig, doortrapt. Bidan. Bidan, Tdong anakh; Vroedvrouw. Bidak, Bedah, Verschil in meening, oneens zijn in iets, Biar, bi-er. Marah. Marah. Toestaan, dulden, laten, toe- laten, Biri-biri. Biri-biri. Biri-biri, Schaap. Biroe. Biroe, Biroe. Ligt blaauw. Bisa. Bisa, Ratjoen. Vergift, venijn. Pandei. Geleerd, vernuftig. Bisikh. Bisikh, Hasiwokh. Fluisteren aan het oor. Bisoel. Beloejong. Beloejong. Buil, gezwel, puist. Bisan. Bisan, sangir. Hasangir. Verwantschap tusschen ou- ders, wier kinderen zamen trouwen. Bisoe. Bisoe. Bisoe, Stom, sprakeloos. Biengies. Penjerikan. Pahalau. Gramstorig, oploopend, bits» straf, streng, wreed. Biengong. Biengong. ' Boering. Eenvoudig , onnoozel, her” senloos, dom. Bila, Pariah. Miraij. Tijd, tijdstip. Maleisch. Apabila. — Bila. Bilang. Bilikh. Binie. Taboer. Tabier. Tadas. Tabang. Tabekh, Tabéh. Tatieng. Tatah. Tadjie. Tadjakh. Tadjam. Tadah. Tadie. Tara. Tariek. Taroh. Tarie. Tangies. Tangan. Tapa. Tapies. Tapakh. Tapies. Tapieskan tangan. Takoet. Takar. 16 Sampitsch. Katingansch. Ampariah. Hamiraij. Bila. Baparoeman. Betoetor. Serokh. „Serokh. Sawéh. j Sawéh. Tabor. Taboer. Dinding. Dingding. Tabas. Mengdirik. Menèbéng. Menébing. } Salam, tabéh. Tatieng. Njandang. Oekir. Oekir. Tadjie. Tadjie. Tadjakh. Benihie. Bepjihie. Manantalai, Nantaij. Andau. Andau. Tara. Menara. Batakh. Mitjit. Ina. Ngina. Tarie. Ngandjan. Tangies. Nangies. Lingèh. Lengéh. Tapa. Betapa. Njaring. Njaring. Loekap. Loekap. Akies. Ngakies. Akies lingèh. Ngakies lengéh. Mikèij. Mikèij. Takar. Betakar. | Graan zaaijen. Op wat tijd, wanneer. In den dood vergezellen ER, | opoffering van man tid vrouw, bij den; dood. van E. een hunner. rond and nen, tellen. Mel Vertrek, kamer. add bee Vrouw, echtgenoot. nti. Ai ak A8 Gordijn, sluier. der sir Den grond zuiveren van on- : kruid. dk Boomen an 0d Groet, saluut, heilwenschen. Ligten, opheffen, onderst nen. Inzetten, inleggen met gend, PD: Juweelen. Kunstmatig spoor voor rd hanen. Een soort van zikkel, snoeimes. vr: Scherp, puntig. \ Beletten te vallen, opho den, opheffen. drlait id Kort geleden, zoo even. Gelijk maken, schaven. — Trekken, slepen, rukken. — Stellen, plaatsen, zetten nederleggen, in bewarin geven, verzamelen, bij gen, inzetten in eene lot of weddingschap. Dansen, springen. Weenen, huilen. Hand, arm. sil Boete , godsdienstige af dering van de wereld. Doorzijgen. Palm van de hand, zool v den voet, stooten, schui Slaan, kloppen. 7 In de handen klappen. Bevreesd, bang, angst. Zekere maat, meten. | Ì Jd Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Takan, tekan. Hinjékan. Mepjik. Met het vlakke van de hand | drukken, indrukken, uitper- sen. Tagal. | Tagal. Sebab. | Om reden, uit hoofde, Tagah. Kahana. Kahana. Verhinderen. Tagie. | Tagie. Nagie. Schuld eischen, manen. Palam. Talam. Talam. Metalen blad of schotel. Talie. ‚ Talie. Talie. | Touw, koord, zeel. Taman. | Toendah. Déhang. Gezellen, volgelingen. Tanakh. | Tanakh. Berapie. Koken, zieden als een ketel Sapertanak nasie. Tanam. Tanoen. Tanah. Tawar. Penawar. Tawar. Tawas. Ta-oesah. Tawan. Tahan. ‘Pahoen. . Tahoe, tau. Tahai, tai. Tanja. Taboes. Tabing. Tabal. Taboe. Tetapie. Patas. « Tatap. Tatak. Tatkala. Takhta. Tedong. _Tedoh. Tara. Taratak. Ter oetama. Idjèh sakarapia. Tanam. Tanoen. Petak. Hambar. Penawar. Tawar. Tawas. Baré soesah. Tawan. Tahan. ‚_Njelo. ‚ Tau. Tahaie, taai. Insikh. Taboes. ‚ Tebang. Kanda). Téboe. Tetap'e. Tatas. Tétep. Nètek. Tatkala. Pangkat. Tadong. ‚ Tadoh. Tara, Taratak, Permoelaän, Itjèh sakarapie, Imbo]. Mal mbang. Petak. Tawah. Penawar. Tawar. Héram soesah. Tawar. Nahaij. Njelo. Tau. Tahai. Ngesekh. Neboes. Tebang. Kadel. Téboe. Djaké. Tatas. Tètep. Neètek. Kalaké. Djalahé. Andjoe. Tendeh. Menara. Bersoelakh. met rijst. Tijdmaat, zooveel als noodig is om een pot rijst te koken. Planten, begraven. Weven. Land, aarde, grond. Laf, smakeloos. Tegengift, tooverij. Geld bieden, afdingen, bod doen, koop sluiten. ‚ Aluin. Het behoeft niet. | Krijgsgevangene. ‚ Aanhouden, verdragen, vol- harden, vasthouden. Jaar. | Weten, wijs. Mest, drek, droesem. Vragen, onderzoeken. Vrij koopen, nitlossen. Oever eener rivier. Dik, stevig. Suikerriet. Begrijpen, wel te verstaan, maar, wel, niettemin. Losbreken, doorbarsten. Veilig, onbevreesd, tevreden, gerust. Snijden, kloven, kerven. Tijdens, toen. Zetel, troon. Vergiftige slang, Gelijk, glad, effen, wind- stilte. Schaven, gelijk maken. Hot, tent, Best, volmaakt. 18 Pennen = De nn Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Tra Téras. Téras. Hart van het hout. Terbit. Limboet. Lemboet. Voortkomen , voortspruiten. Terbang. Terbang. Tarawang. Vliegen. Ì Tertawa. Tertawé. Tatané. Lagchen. Terdjang. Naradjang, Mangetas. Voortschoffelen. Terdjoen. Jabreboe. Seboe. Vallen, afspringen. raes | Paloes. Paloes. Door, door en door, geheel en al, open. ej À Trang. Trang. Tarang. Licht, helder. Terkadang. Moela. Soelak. | Dikwijls, somtijds. Tariak. Mengahau. Ngahau. Schreeuwen, uitroepen. Tarima. Tariema. Tariema. Ontvangen, aannemen. Talokh. Talokh. Télokh. Cijnsbaar, ook baai. Tong. Tong. Vat, tou, tobbe. makan: Maroengkop. Nawan. Verslindend, bloeddorstig. Terlaloe. ‚ Pehalan. Pehalaa. Uitermate , buitengemeen , \ | zeer, overtreffend. d Terlebeh. Lebeh lebeh. Zeer, in den hoogsten graad. | Terompa. Terompa. Tarompa. Zeker houten voetschoeisel. Taran. M. hadjan. Mengantéh. Persen, drukken. Ternama. Dapat aran. Soepa ngaréh. Beroemd, vermaard, mobo ee Zekere gezouten vischkuit. : Troesie. Troesie. Kopergroen, vitriool. Tropong. Tropong. Verrekijker. 4 Taroena. Dune Poedjang. Venema, vrijer. Tengadoh. Menangérah. Menangérah. Opwaarts zien, als in het _ ; 4 gebed. rn Tingkat. Wig, Tingkat. Dek, zolder, terras. Tongkat. Tongket. Tongket. Stok, staf, se steun, Tangkar. Lene Eetangkar. Kijven, twisten. Tangkas. EE, Batékang. Vlug Etn Tangkies. Wale, Tangkies. EN afweren. Tangkap. Logan, Nawan. Grijpen, vatten, aanhouden. Tingkap. ing: Tingkap. Venster, luik. - Tongkop. Tongkop, toekop. Torentjes van een gebouw, 3 Á Tengkok. Tekok. Tékokh. Ee } Hals, nek. Tingkoerak. Krabang takoelok. Krabang takoelok, Schedel. E Winge alen, Tingkah. Zeden, potsen, kuren. Tangkei. Benen Tondoij. Steel, stengel, scheut. Tanggalong. Langsalong, Beoeng. Givetkat: Tanggong. Tangong. Nangong. Dragen, verdragen, onder- — Tanggal. Beképak. Belekakh. PR on Aftrekken, uittrekken, af- strijken, uitvallen. Tonggal. Anakh tonggal. Tonggoel. Tinggalam. Tonggoe. Tanggong. Tanggoh. Tinggie. Tanggiling. Tenglong. Tengah. Tangie.” Tapat. Tepong. Tepoek. Tepie. Tegar. __Togoer. Tagap. Togok. _Tagal. Tagalitjoh. Tagah. Tegoh. Teladan. Telapak. Telaga. _Telor. Talokh. Talan. Talantang. Maleisch. nnn enn Nederlandsch. | Sampitsch. Katingansch. Belihie. Balegah, belihie. | Tonggoel. Tongal. _Anakh tonggal. Anakh tongal. Tonggoel. Lawan. Lièting. Lèting. Tonggoe. Nongoe. Tnangong. Inangong. Tanggoh. Nangoh. Tinggie. _Ngamboe. Tanggiling. Ahem. Tenglong. Pintok. Bintok. Marat. Basimak, rateh. Tapat. Tèpoug. Tè ong. Tapok. Nekap. Sisarel. Sasaré. Tegar. Irawéh. Marah, Tagap. Tagap. Togok. Nengok., Tagal. Sebab. Takalitjoek. Takaloetjek. Inkabana. Kahana. Koko-koko. Badehen. Tjontoh. Tjontoh, Tapak. Nekap. Telaga. Talaga. Antèlo. Antèlo. Télokh. Telokh. Negokh. Nengokh, Mentanga. Blijven, voortduren, wonen, overblijven , verlaten , af- stand doen, verzuimen, nalaten. Vlag, vaandel. Benig kind. Stam van een boom, Zinken. Pewaken, oppassen, bewa- ren, bezetten. Verdragen, verduren. Wachten, dralen, vertoeven, uitstellen. | Hoog, verheven, hoogte. Geschubde miereneter. Lantaarn. Half, midden. Sterk, als boter of olie. Bewoording tot de oost- en westpunten van het kompas behoorende. Meel. Met het platte van de hand slaan. Kant, zijde, boord, oever, kust, strand. Hard , taai, stijf, harduek- kig, koppig. Beknorren , berispen, hard aanspreken. Sterk, stevig, vast, gezond, wel gespierd, zonder ge- breken. Teug, slok. Omdat. Rekken, verrekken. Beletten , voorkomen , be- dwingen, verbieden. Sterk, vast, duurzaam. Voorbeeld, vorm. Zool van den voet, palm van de hand. Waterplas, vijver. Ei, vischkuit. Paai, inham. Zwelgen, doorslikken. Op den rug liggen. , 20 | Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. | Talandjang. Holobaij. Naakt, ongedekt. Teloendjoek. Toendjoek. Wanden, De voorste vinger. À Telah. Telah. Keléké. Na, nadat, voorbij. Telinga. Piending. Binding. ‘| Het oor. Timba. Timnba. Timba. Emmertje. 3 Timba roeang. Timba roeang. Timba roeang. Het onderste van een vaar- tuig, waar het, water zich — vereenigt, dat door lek in 5 hetzelve komt. . Tambangan. Tambangan. __| Soort van schuit. ' Tambakoe- Tambakce. Tambakoe. Tabak. $ Tambaga. Tambaga. Tambaga. Koper. Ì Tambat. Tambat. Marabas. Binden, vastmaken, 4 Tambang. Tambang. Nambang. Brengen, vervoeren. _ Timbang. Timbang. Timbang. Wegen, overwegen. 1 Toembang. Beroewat. _ | Mahéwa. Vallen, omvallen, ter neder werpen. _ 8 Toembong. Poeroet. Boeroet. j Luchtgat, opening ‘om lucht te geven. 1 Timbak. Timbak. , Nimbak. Schieten. 4 Toembak. Poembak. Loendjoe. Piek, lans, speer. 4 Toemboek. Timpaij. Nepé. Stampen in een vijzel, beu- Ä ken, kloppen. jk mimboek. Timbok. Nimbok. Hoofd, dijk, schans, iidboel Timboel. Rijzen, vlot komen, opschie- Et ten , verschijnen. Hsen: Timboen. Naboij, hatongkop. Stapel, hoop, ophoopen. 4 iben Bepétok. Pètok. Doorsteken, doorzijgen,door- dringen, door en door. Tambah. Indahang. Mandahang. Eijvoegen, vermeerderen. Toemboeh. Toemboeh. Toemboech. Uitspruiten, uitschieten. Tambirang. Tambirang. Tamberang. Want van een mast. $ Timpa. Tlaboe. Balaboe. Vallen, omwerpen, neder- —_ vellen, treffen. Tempo. Waija. Waija. Ten tijde, tijd. Tampajan. Tadjou. Djawet. Groote kruik, pot. Tampat. Oekan. Cekan. Plaats, oord, ligging. Toempat. Mangamping. Hagampir. Stoppen, afsluiten. Tampar. Tampar. Tampar. Een klap geven. Toempang. Toempang. Noempang. Geholpen, geriefd worden | door huisvesting te Krijgen, | medegaan. Timpang. Timpang. Timpang. Mank, lam, verminkt. Tampak. Tampak. Een hand breed. Tampik. Tampik. Tampik. Schreeuw, gillen. Tampal. Inoempang. Lap, pleister. Toempoel. Toempoel. Toempoel. Bot, niet scherp. Maleisch. _ Tampiliek. Tampoe. Tampoerong. _ Tampoeng. _ Toempah. Tampoeh. Tampias. _ Teman. Temoe, bertamoe. Tentoe. Toentoet. Tantara. Tantang. Tantang. Tantang roemali itoe. Tandjak. Toendjoek. Tindjoe. Tandjong. Panda. Toenda. Tindis. Tandang. Tandokh. Toendoek. Tandan. Tindeh. Sampitsch. 21 Tenting hoema étè. Tandjak. Toendjoek. Mengitaij. Tandjong. Tanda. Toenda. lènget. Nampietjak. Tandokh. Toendoek. Toendon. Iènget. Tening. Tanoen. Rijan. Toebaij. Badan. Tobat, Katingansch. Tampalak. Sampalak. | Tampoe. ‘ Bango. Bango. Nantalaij. Nantaij. Marieh. Marie. | Tampoeh. Sahap. Tampias. Tapilie. Toendah. Dehang. | Hasoepa. Soepa. Tentoe. Tentoe. Toentoet. Noentoet. Tantara. Helang helang. Tantang. Tahendeng. Tenting. Tingting helem. Helem hoemákaij. Tindjok. Geté, Tandjong. » Tanda. Toenda. Tawak, nejek. Nakir. Tandokh. Toendoek. Toendon. Nejek. Teniog. Malambang. Ngarie. Toebé. Betek. Belek. Nederlandsch. Overtuigen , tegenspreken , wederleggen. Met de voeten op iets rus- ten, terugtreden, Notendop, schaal. Vangen, iets dat valt in den mond vangen. Schenken, storten. Aanvallen , doortrekken , doorbreken. S'ormachtig, hevig, buijig, slecht weder. Medgezel, volgeling. Ontmoeten, aantreffen. Zeker, bepaald, vast. Verzoeken, vragen, eischen, navraag doen, Een leger. Hard toeroepee , uitdagen , praaijen. 4 Nopens, aangaande, met be- trekking tot. Aangaande dat huis. Soort van zeil. Doelen , aanwijzen, toonen, rigten naar. Aanzien, overzien, om hoog zien, nederzien, op uitkijk staan. Hoek, kaap, voorgebergte. Teeken, merk, blijk. Boegseren. Drukken, verbrijzelen. Schoppen, trappen. Hoorn. Zich buigen, nederbuigen , onderwerpen. Tros pisang. Op elkander leggen , tegen iets drukken. Stil, zacht, kalm. Weven, Schenken, ingieten. Zeker bedwelmende wortel. Ligchaam. Berouw, bekeering, ook een uitroep van verwondering. 22 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Toetoer. Toetoer. Toetoer. Toctop. Inoedong, Noetop. Toedjoe, toedjoek. Injaloekan. Djoeloek. Toedjoeh. _j Oedjoeh. Oedjoe. Toedong. Toedong. Noetop. Toedoh. Toedoh. Toedoh. De Toeroet. Hampaïjak. Hameré. gen, Toeron. Mohon. Mohon. Toengging. Toepei. Toepei. Sapoïjong. Toeping. Toping. Toping. Toeak. Toeak. Toeak, baram. Toekar. Mamilie. Melie. Toekang. Toekang. Toekang. Toekong. Toekong. Toekong. Toekokh. Imantokh. Mantok. Toekal. Gintjil. Gintjil. Toekol, poekol. Imantokh. Mantok. Slaan. Toegal. Toegal. Toegal. Taulat. Daulat. Toelat. Toelies. Menjoerat. Njoerat. Toeloes. Boedjor, benar. Ngaréné. Toelang. Toelang. Toelang. Toelong. Toelong. Bantoe, Toelak. Tolak. Tolak. Toelak bara. Tolak bara. Tolak bara. Toelan, taulan. Mikaij. - Mikaé. Toelab. Toelah. Toelah. Toelieh. Mingintaij. Ngité. Tovelie. Bedingin. Badingin. Doof. Toema. Toemei. Toemé. Toemit. Toemit. Takir. Hiel. Toemies, Toemies. Djoehoe. Toenoe. Ingabokh. Ngabokh. Toean, Toean. Toean. Toehan. Toehan. Djatta. Toenda. Toendah. Toendah. Volgen, vergezellen, navol- _ -_ vallen. N ederlandsch. Verklaren , verslag doen, zeggen, toespreken. Sluiten, digt doen, toestop- gen, dekken, insluiten bn eindigen. Wijzen, rigten. Zeven. Bedekken, sluijeren. Beschuldigen 5 betichten , aanklagen. | Dalen, afstijgen, zinken, ) Over vier dagen. Bekhorentje. Masker, maskeren. Zekere sterke drank. Ruilen, verwisselen. - Werkman. Een lok haar. Hard slaan, zacht kloppen Streng, kluwen. Rijst op hooge gronden _ planten. | Ongeluk, ramp. Tj Over drie dagen. Schrijven, teekenen, afbeel- den, schilderen. Regtvaardig, opregt. Been, bonk. 5 Helpen , bijstaan. Schuiven, stooten. Ballast van een schip. Makker, bondgenoot, Wreken, wraak, loon, straf, | Zien, kijken, uitzien. Ongedierte, dat zich in vuile kleederen ophoudt. Stooven, soort vat gebak. _ Branden, braden. Heer, meester, mijnheer. God, de He:r. Boegseren. Maleisch. Toenas. Toenang. Toenam. Toeuoe. Toeneì. Toeah. Tuhor. Tahadie, tadie, Tiharap, tiarap. Tiada. Tiba, tibo. Titah. Titih, titian. Tidor. Tiram. Tirei. Tirie. Anak tirie. Tiang. Tengok. Tiap. Tioep. Tipies. Tipoe. Tikar. Tikoes. Tikam. Tiga. Tiliek. __Tilam. Timbok. Timor, Timang. Ttwon, Timah. Tienting. Tiendjoe. Tiendek, tiendei. Pirie. Anak tirie. Tihang. Ngitaij. Tiap. Thimoen. Nipies. Tipoe. Tikar. Tikoes. Njodokh. Tèlo. Tilam. Timbok. Timor. Timang. Hantimon. Timah. Tienting. Ingotjob, Ihadjokh, Sampitsch. 23 Nederlandsch. | Katingansch. k Saloendikh. Soeloeh, | Rarang’an. Oemboëê. Toenam. Oepat. Ingabokh. Ngabokh, moekop. Ngahoer. Bakas. Bakas. ‘Tèah. Téah. Andau, Audau. Mehingkip. Tingkap. IJé baré. Héan aróé. Doema. Doema, Vitah. Printah. | Tatéan, Tatéan. Mengtiroe. Tiroe. Tiram. Dinding. Dinding. Tirie. Anakh tirie. Tihang djihé. Ngité. Djadjaké. 1 lim boj. Nipies. Nipoe. Amakh, Balabau. Nakip. Tèlo. Tilam. Tembok. Timor. Nimang. Hantimon. Timah. Helem. Nampar. Ngitjok. Uitbotten, uitspruiten. Hawelijkscontract. Lont. Branden, braden. Gereed geld, invorderbare schuld, betaalbaar op zigt. Oud, bejaard. Ondiep water. Zoo even. Op het aangezigt, op den buik liggende, gebogen, kruipende. Is niet, niet, neen. Aankomen. Verordenen , bevelen, spre- ken, zeggen, gelasten. Stijger, kaai, brug. Slapen, slaap. Oesters. Gordijn, Betrekking , ontstaande uit het huwelijk, reeds kinde- ren hebbende. Stiefkind, Pilaar, mast, paal. Kijken, bespieden. I.der. Blazen, waaijen. Dun, teeder. Bedriegen , misleiden , list, geheim, bedrog. Mat. Rat, muis. Steken, doorboren. Drie. Gunst, welwillendheid, toe- gevendheid, genegen. Matras. Beer, wal, schans. Het oosten, oost. Lefvozen, troetelen. Komkommer. Tin, lood. Stofgoud zuiveren. Vuist, vuistvechten. oren doorsteken. 24 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Tiwas. Tiwas. Tiwas. Tiong. Tiong. Tiong. Djabat. Mimbing. Ngojang. Djatoh.- Laboeh. Balaboe. Djadjar. Djedj-r. Hodoroij. Djadi. Djadie. Djadie, Djarang. Djarang. Djarang. Djarakh. Djarakh. Rangam. Djaroem. Piloes. Piloes. Djarah. Djarie. Toendjokh. Tendjokh. Djaring. Djaring. Djaring. Djangan. Eila. Ilah. Djaga. Djaga. Djaga. Djagong. Dajgong. Djagong. Djala. Djala. Djala. Djalan. Djalan. Djalan. Djam. Djam. Kareké. Djamoe. Meningah. Nengoe. Djanang. Tjet. Djauh. Kidjau. Mitjoe. Djahat. Djahat. Djahat. Djahiel. Djahiel. | Djahiet. Djahait. Djahit. | Djajahan. Djajahan. Koesakh. Djedjak. Hinjik. Nenjek. Djierat. Djierat. Djernang , djeranang. Djerénang. Djirénang. | Djernah. | Kining. Tekiuing. | Djaring. Djaring. Djaring. Djangka. Djangka. Djaagka. Djangkiet. Djangkiet, Njalangkit. Djon kat. Injongkat, Tadjongat. Nederlandsch. id Ondergeschikt aan, minder dan, overwonnen, overtrof- fen. nd Zwarte vogel met geelelellen, minah of minor genoemd. Tasten, voelen, aanraken, vasthouden. Vallen, nederstorten. Rij, regel. k Zijn, worden, gebeuren, ont- 4 staan, te pas komen. | Zelden, ijl, dun gezaaid. Wonder- of kruisboom, Naald, priem. é Rooven, plunderen, verwoes- ten Vinger. Een net, om vogels en an- dere dieren te vangen. Laat af, doe niet, dat kan of mag niet. Bewaken, bewaren, opletten, wacht doen. Turksche tarwe, mäis. Werpnet. Wandelen, gaan, weg, pad, reis. ed Klok, bel, uur tijds. Verblijven , zicht ophouden. Verw. Ver, verwijderd, veraf. Slecht , kwaad, ondeugend, — schadelijk, boosaardig, mis- _ maakt. De Onnoozel, gek, onwetend. Naaijen. j Gewest, streek, land. Voetstap, spoor. ‘Strik, knoop, lijn, strikken, met strikken vangen. Drakenbloed. Helder, zuiver. - ‚ Een soort van vrucht. | Schrede, stap, passer. Besmettend, aanstekend, | ontvlammen, bevangen. | Opgetild, opgehaald. Maleisch. Djongkang. Djankal. Djanggoet. Djanggal. Djapoet. Djika, djikaloe, Deling. Djalang. Djaloer. Djimah. Djembatan. Djembangan. Djamban. Djamboe. Djamboe-djamboe. - Djamboel. Djoempoet. Djoempah. Djoemlah. Djamoe. Djamoer. Djin. Djevaka. Djantara. Djantong. Djintik. Djantan. Djintan. Djantei. Djoendjoug. Djandjie. Djenies. Djawab. Djoeadah. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Djongkang. j Mahewa. Nederliggen, als een beest. Gawang. | Gawang. Span. Djangoet. Djangoet. Baard. Djangal. Basélet. Wanklinkend, tegen de re- gels der versmaat.. Indoean, Indoe. Halen, medebrengen. Djika, djikalau. | Djaké. Zoo, indien, in geval dat, wanneer, als, Djeling. Balias. Op of naar iets kijker, uit- kijken. Mengdoema. Doema. Wachten, volgen, opp: sseu, dienen. Djaloer. | Rangkan. Platte kiel van een vaar- tuig, uit een boomstam vervaardigd. Hasakie, djimah. j Hatamoe. Congressus venereus, bijsla:p | uitoefenen. Tatéan. | Tatéan. Brug, kaai, beer, hoofd. Djembangan. Kandara. Pot, bloempotten van por- f selein of metaal. Djamban. { Djamban. Sekreet. Djamboe. | Djamboe. Soort van vrucht. Hamboer-hamboer. | Haboe-haboer. Sprengen, begieten Tjangkong. Kuif. Indoean. F Todoe. Malen. Hasoepa. } Hasoepa Zamenkomen, toevallig on t- | moeten, gebeuren. Djoemlah. { Djoemalah. De som, het geheel, gansche bedrag, verzameling. Meningah. | Nenga. Verblijven, zieh ophoud.n. Ingèkeij. | Ngikaij. Droogen. Djin. | Peres. Kwade geest, duivel. Nakal. Oedoeh. Schertsen, potsen maken. Djantara. Rad, werktuig dat ‘met ra- deren werkt. Djantong. Hantoebong. Hart. Inintik. Njalintik. Een knip met den vi: ger , |_viogergreep. Hatoewé. Hatoewé. | Bij dieren het mannelijk geslacht. Djintan. Djintan … Komijnzaad Djoenteij. Gagantong. Hangende, wapperende. Djoendjong. Djoendjong Dragen. Djandjie. Djandjie. Beloven overeenkomst. Djanies. Djanies. Geslacht, soort, slag. Djawab. Djawab. Antwoorden. Tèpong, wadé. Tèpong, wedé Koeken, gebak. 26 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. OE | j Djoeal. Djoeal. Djoeal. Verkoopen. Djoebong. Djoebong. _| Djoebong. Ligt gebogen dek van een vaartuig. | Djoeta. Oeta. Oeta. Millioen. Djoedie. Djoedie. Djoedie. Spelen, dobbelen. Djoeroe. Djoeroe. Djoeroe. Besturen , tet bewind heb- ben, opziener. Djoeroe bahasa. Djoeroe bahasa, Djoeroe bahasa. Tolk, taalmeester. Djoeroe koentjie. D oeroe koentjio. Djoeroe koentjie. j-£Schatbewsa der. Djoeroe batoe. Djoeroe batoe. Djoeroe batoe. Uitkijk op een vaa:tuig voorop. Djoerve toelis. Djoeroe toelies. Djoeroe toelies. Schrijver, klerk. Djoeroe moedie. D;oeroe moedie. Djoeroe moedie. Stuurman, roerganger. Djoega. KIR Kiä. Ook, nog, altijd, alleen , Sama djoega. Èton-kia. Èton-kiä. slechts. , Djoegiet. : Gandat. Gandot. Klachtig. Djoeloer. Djoeloer. Mansoeloet. _ | Zich als een worm ofslang bewegen, gelven, zacht e bewegen. Djoelang. | Inangong. Nangong: Schrijdelings dragen. Djoelok. Middel, waardoor de vrucht wordt afgedreven. Djoeling. Djoeliog. Boereng. scholen DIL Djelap ì Djelap. Met de tog likken, Djimat. Djimat. Penjang. Soort van voorbetoedmiddel. Djintan. Djintan. Djintan. Komijnzaad. Djinakh. welinikh. Lindah. Tam, zacht, getemd. Djiwa. Njawa. Njawa. De ziel, het leven. — Tjaboet. Troeboet. Ngaboet. Uittrekker, aftrekken, — Tjabar. Tjabar, Vreesschtig, bang. Tjabang. “Tjabang. Paka Tak, spruit. Tjabokh. Tjabokh. Zweep. Tjaboel. Tj boel. q O. betsmelijk , ongeschikt, stijg.nde of zwellende als de golven. Tjabei. Lada. Lada. Spaansche peper. Tjabikh. Irawit. M-rabit. Scheuren. Tjatoer. Tjatoer. Schaak of damspel. Tj tjat. Tjatjat, Roesak. Prikken, tatoëren. Tjatjar. 'Tjatjar. Poeroe. . Kinderpokken. ‘Tjatjing. | Handalaij. Elmbawoel. Worm. Tjara. Tjara. Noemon. Wijze, gewoonte , manier , smaak, zeden. Djaroet. 'Tjaroet. Audjoeh. Galzig. Pen!jaroct. Peotjaroean. Pengandjoeh. Gulzigheid. — 8 Tjariekh. Irawit. Marabit. Scheuren, verscheuren, af- — scheuren. 27 Maleisch. Tjaroe, tjaroek. Tjaroeh. Tjarie. Tjanggang. Tjapiug. Tjapei. Tjakar. Tjakap. Tjavarg. Tjanie. Tjawat. Tjawak. Tjawan. Tjaja. Tjajer. Tjaboer. Tjita. Tjitjak, Tjidara. Tjerawat. Tjeritra. Tjerdekh. Tjermin. Tjerei. Bertjerei, Tjeria, Tjerita. Tjanggang. Tjangkrekh. Tjangkoel. Tjongkil. Tjingke. Sampitsch. Tjaroe. Intjaroch. Ingou. Ketjangan. Tjapieng. Meimbing. Ingaroes. Bertoetor. | Tjanang. Tjanei. Tjawat. « Tjatjierie. | Tjahaija. | Tjajer. | Mepjehéboe. Tjita. Tusakh. Beobah. Djeriawat. Tjeritra Tjeladikh. Tjermin. Pisah. Hatoelang. Brasie. Tjerita, toetor. Tjanggang. Djavgkrikh. Tjangkoel. Paädjokh. | Tjingké. Katingansch. Andjoeh. Ngau. Batékang. Tjaping. Ngoeijang. Marabis. Batoetor. jd Tjanang Tjanei. Ewah. Tjatjirie. Kalengè. Séboe. Tjita. Kèké. Bèvbah, babalik. Toetoer. Pintar. Tjaramin H-mbi'ang. Malèkakh. Lengis. Toetor. Taroemong taboring. Nederlandsch. Slokken, zwelgen, gulzig eten of drinken. Schoongemaakte rijst. Zoeken. Verwonderd zijn. Een zilve:en plaatje, hetwelk kleine meisjes dragen om de schaammdeelen te bedek- ken. Vatten, aangrijpen. Krabben. IJver, bereidvaardigheid , toestemming, gereed. Eeu kleine gong. Glad wrijven, slijpen. Schorteldoek om de schaam- de len te b dekken, Soort van peulvruchten. Beker , bekken, pot, vorm. Glans, schittering. Vloeibaar, dun, helder, door- schijnend, gesmolten. Werpen, stoot:n, in het water syringen. Gemoedsaandoening, bekom- mering, wenschen, begee- reu, gevoelen. ‚ Hagedis. Verschil, verscheidenheid , twist, tweedragt. | Vuurpijl. Verhalen, verslag doen, ver- klaren, verhaal. Listig, loos, doortrapt, om- zigtig. Spiegel. Scheiden, verdeelen, heen- gaan, verlaten. Scheidiog, als echtscheiding. Zuiver, he'der, zindelijk. Verhaal, verslag, rede. Bewonderen, verbazen | Krekel. Masap. Ngetjokb, Schop, spade. Steker, priem, pook. Nagelen (kruid). Pes D 28 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Tjanggei. Tjanggeì. Nagel van den vinger, die men tot eene aanmerkelijke 5 lengte laat groeijen. Tjap. Tjap. Tjap. Zegel sk Tjapat. japa Lekas. Oekes. Ervaren, vlug, handig, ver- Tjokmar Tjokmar. Tjokmar. a ee | Tjekekh. Ihèkakh. ee Verteeren, verslinden, wur- $ 5 \ gen. Eee Dj oel, De, Gebrek, schandvlek. — AL Tjelaka. Ka siâl. onale tegenspoed Tjelana. Salawar. Salawar. Broek BE Tjelop- Tjalop- oe Aen Zan: Soppen, doopen, verwen. Be À ie : Kleuren, ooge nzalf. 4 elat. Ee EL Hela. Scheur, spleet, barst. % mara. J Valsch haar, dat de vrou- 5 wen dragen. ied Tjimboeroean . Pangabéhoe. Pengabéhoe. isen Tjamboel. Tjoemboel, Tjamboel. Kleine doos om reukwerken es 7 te bewaren. Wes \joemboe. Pligtplegingen, _vleitaal, Bertjoemboe tjoemboe, En j aad Als verliefden schertsen, el- ne kander vleijen. zu Re dia, Abéhoe. Jaloersch, achterdochtig. _ b Tjamat, Langs de wal halen of wer- E: pen, van een schip. Tjamotie. Tjamatie. Zweep, riem, reep oe a ’ ’ Nen Jamar Tjamar. D; ahat. Vuil, beklad, slordig, on- Harie tjamar kain. Tjamarlang. Tjamas. Tjampaka. Pjampedakh. Tjampoer. Tjampakh. Ljemokh. Tjinta Bertjinta. Tjantiek. Tjintjang. Tjintjin. Doema boelan. Tjahaja. Gisot. Tjampaka. Toeadakh. Ljampoer. Napéan. Tjinta. Bertjinta. Bagoes, A Nedjip. Tinsin. Olo, sawéh-bedaha Kalengé. Kisot. Tjampaka. Toendakh. Sampoer. Manting. Ngasi-an. Ngasie ngasie Amat. Netjep. Tesin. tuchtig, morsig, vuile re- denen. per Maandelijksche zuivering. Glinsterend, blinkend. Beducht, bevreesd. Een boom, die geele wel- riekende bloemen draagt. Zekere groote vrucht. Mengen, verwarren. ar Werpen, verkwisten, ver- wijt, scherp, bits, verach- ting, harde bejegening. Roede, zweep, riem. Zorg, deelneming. Angst ondervinden. Bevallig, sierlijk, vrolijk, zindelijk. Hakken, houwen. Ring (voor den vinger). 29 Maleisch. Tjendana. Tjendawan. ‘Pjendor mata. Tjandong. Tjoba. Tjoebit. Tjoetjoe. Tjoetjie. Tjoetjoer. Tjoet,oek. ‘Pjoera. Tjoera kain. Tjorong. Tjoeroe. Tjoerie. Tjoeping. Tjoepakh. Tjoepoel. Tjoekoer . Tjoekop. Tjoekei. Tjoela. Tjoela-badakh. Tjoelas. Tjoemiel. Tjoema tjoema. Tjih. Tjarie. Tjahaija, tjaija. Tjitjik. Tjitjir. Titjak. Tjiriet. Tjiriet. Tjikong leher. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. 'jendana, Tindana. Sandelhout. Koelat. Koelat. Pangitaij mahè. Tjoba. Iugoetil. Engsoh. Tjoetjie. Mahansor. Tadjokh. Intjoera. Tjoerah tapé. Tjorong. Sondong. ‘ Menakau. Hatong pinding. Paripatan. Mengondoel. Tjoekop. Tjoekei. Tjoela. Tjoela badakh. Tjoelas. Aré tjerita. Hadja-hadja. Tjih. Ingou. Tjahaija. Tjitjit. Tjitjir. Tasakh. Tjiriet. Tjiper. Salangka. Pengélè matè. Nengkes. Ngoetil. Engsoh. Tjoetjie. Hansor. Toelis tapéh. „Lendaij. Ngakaù. Koelak. Ngalas. Tjoekop. Tjoekei. Tjoelk, tomi. Tomi badakh. Tjoelas. Aré toetor. Kapèna. Tjeh. Ingou. Kaleng. Tatirit. Djonjve keke. Koendei. Tjeper. Salangka. Uitwas, kampernoelje, pad- destoel, schimmel. Teeken gering geschenk, Soort van ronde priem. van herinnering, | | Pogen, trachten, beproeven, wagen. Knijpen, drukken. Kindskind. Schoon, zuiver, wasschen. Ontspringen, uitspatten, uitstroomen. Insteken, duwen, doorste- steken, rijgen. Als vogels babbelen, praten, snappen, kweeleu. Gestreept katoen. Spleten, engten, naauwe doorgang, kreeken, trech- ter. Scheef, schuins. Stelen, ontvreemden. Oorlel. Bene maat. Breed , voorste van een schip, kort gekromd als het ineengedrongen. Scheren. Genoegzaam, volledig. Belasting, tol, regten. Hoorn. Rhinoeeroshoorn. Voorwenden, veinzen, valsch, trouweloos. Morren, mompelen. Vruchteloos. Foei! het is schande ! Zoeken, navorschen. Glans, luister, helder, Kwelen, babbelen. In wanorde, verward. Hagedis. Mest, drek, droesem. Plat, niet bol. De holte tusschen de sleu- telbeenen. 80 Maleisch. | Sampitsch. Katingansch. | Nederlandsch. Tjioem. Nijoem. Njimakh. Kussen, ruiken. Hadjat. Hadjat. Hadjat. Noodzakelijkheid , behoefte, |_gelofte. Hanen È | Hiasieif Asiel. | Voortbrengsel, inkomst, voor- | deel, inzameling. Hadlier, hazier. ‚ Sedia. Njanggam. \ Gereed, vaardig, bereid Hadlirat. | | Koninklijke tegenwoordig- Í | 8 5 5 | | heid, majesteit. Hakiem. | Hakiem. ‚ Regter, overheidspersoon. Hal. | Halkahandakh. Nahowang. | Staat, beroep. toestand, | aangelegenheid , zaak, on- derwerp, geval, omstandig: heid. TEN eliene Hal ahoewal, ba- De zaak met al derzelver rang kahandakh. | omstandigheden. _ Hamiel. Betihie. Betihie. | Zwanger, de vrucht. Haram. Haram. | Onwettig, verboden, onhei- | lig, vervloekt. Hoeroef. Hoeroef. De letters van het Kuan de - medek!inkers. Harakat. Harakat. Klinkers. Hormat. Hormat. Ngabélom, hahinoet. Eer, ontzag, eerbied. Hisab. Hisab, Optelling, berekening. Ilmoe hisab. IJmoe hisab. Rekenkunde. Hakh. Hakh. Regt, billijkheid, wet, regel, le gez g, regtvaardig. Hikajat. Hikajat. Geschiedenis, verhaal, fabel, verdichtsel, ë Hoekom. Hoekom. Hoekom. Vonnis, straf, oordeel. Hikmat. Hikmat. Wijsheid, kennis, kunst, Ë tooverij. [ Heiran. Heiran. Poeseng. Verwonderd. Heiwan. Satoea. Lauk lakau. Dier, beest. Khaliek. Khaliek. | | De schepper. Khalaik, khalikah. Olon. Olon. ‚ Schepseclen, menschen. Khabar. Brita. Barita. | Nieuwstijding, berigt. Khedmat. | Dienst, ambt, bediening , Khedam. Toendah. hulde, dienaren. — DE Oppasser, bediende. Kharadjat. Kharadjat. Schatting, tol, belasting. Khorma. | Khorma. Khorma. FDadels ne Khoetbat. | Khoetoeba. Leerrede, die men des vrij- | dags in de moskée houdt, Khatieb. ‚ Khatieb. Prediker. Kbilap. Khelapéan. Khaloepé. Verzuim, nalatig. Khensa, papakh. Bansier. Banster. Manwijf. Khianat. Khianat, Trouweloos, verraad, on- trouw. a nd 31 Maleisch. Di. Di sinie. Di sitoe. Di loear. Di roemah. Dabar. Datang. Datoe. Datjing. Dada. Dadar. Dadie. Dara, anak dara. Darat. Darah. Darei. Depa, dapa. Dapat. Dapoer. Dakap. . Dakie. Dagang. Berdagang. Dagangan. Dagoe. Daging. Dalam. Damar. . Damei. Dan. __ Danau. Dawat. Dawei, kawat. Daun. Dahakh. Dehem. Dahan. Dàhi. Daja. Daja oepaja. Barat daja. Salatan: daja. Daerah. Dajang. Dajong. | Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. | Si, Sing. Ni-sih. Te, in, op. Si tèton. Ni-èton. Hier. | Si tetéh. Ni-djiè. Dt | Sing adjoe. Loear, siadjoh, Buiten. Si hoema. Ni hoema. | In huis, te huis. Mengatar. | Kloppensibevent Doema. | Komen, tot, tot zelfs. Owé, datoe. Hijang. Edelman, hoofd, heer. Datjing. Datjing. Unster, schaal, Oesokh. Oesokh. De borst. Dadar, Deeg, beslag, gebak. Danoem toesoe. Danoem toesoe. Melk, kaas. Dara. Boetjang. Maagd. _ Ngamboe. Ambe. | Land, wal, strand. Daha. Daha, | Bloed. Poesit. Repoech. | Klinken, weergalmen, Depèb. Dè, é. Vadem. Dapat. Soepa. Verkrijgen, vinden , bere'- ken, bedenken. Dapoer. Dapoer. Keuken, stookplaats. Ihoekoep. Ngahéwé, Omhelzen. Likeij. Likè. Onzuiverheid van de huid. Dagang. Bedagang. Reizend handelen. Berdagang. Dagang-dagang. Op eene plasts komen han- | del drijven. Dagangan. Dagangan. Handelswaren. Djang. De kin. Daging. Èsie. Vleesch. Handalim. Handalim. In, diep, diepte. Damar. Damar. Hars, harpuis. Injoepah. Injoepah. Vrede, eendragt. Dengan. Dehan. Bn. Danau. Danau, tasikh. Ben meer. Dawat. Inkt. llwat Kawat. Metaaldraad, Daud. Dawoen. | Een blad. Dahakh. Kérakh. | Slijm. Mengéhem. Mentehem. Kugchen, als iets in de keel vastzit. Dan. Da-än. Kleine takjes. Lingkau. Liogkau. Het voorhoofd. De Kakiré, Bedrog, list, veinzerij. Daja oepaija. Kakiré heijam. Ontwerpen smeden. Barat-daija. Barat daja. Zuidwest. Salatan daja. Salatan daja. Zuid-zuid-west, Daërah. Koesah. | Gebied, gewest, laudstreek. Vr. bediende, hofjuffer. Dajong. Dajong. Rem, roeijen. Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Doeboer. | Joeboer. Podez. Deri. | Bi, bara, baré. Bara, aré. Van, onder, dan. Deri pada. | Bara janoe. Djakaré. Van wege. Deri mana. | Bara koewé. Bara-än. Van waar. Deri goenong. Baré goenong. Bara boekit. Van den berg. Doerdja. | Ba. Het aangezigt. Daradjat. | Daradjat. Trappen, eeretrap. Dras. Landas. Padehes. Snel, hevig als een stroom. Haroes dras. | Aroes landas. Haroes badehas, ‚Sterke, hevige stroom. Derma. Sedekah. Milddadigheid , aalmoezen, | liefdegiften. Dermawan. Liefdadig, weldoenend. Daroe. | Njaring. Loeijen als de golven. Berdaroe. Bepjaring. Groot geweld maken. Doeraka. Doerhaka, Ngasingin. Verraderlijk, trouweloos , weerspannig, opstand. Doesta. Doesta. Pangandjau- Valsch, onwaar. Dóä. Dòä. ‚ Gebed, zegening. Dawa. Menoedo2. Menandah. Regtsgeding. Dengar. Mehining. -Hèning. Hocren, luisteren. Dangong. Dangong. Ngaung. Het gebrom van. torren of bijen, geloei van den wnd, echo, weerklank. Berdangong. Berdangong. Beangaung. Scherp geluid maken Dangkor. Maërokh. Kerok. Snorken, ronken. Dangkal. | Téah. Téah. Ondiep. Dangki. Dangki. Mangasingin. Nijd, haat, afgunst. Dengan. Dengan. Dehan, Met, en. Delen Daftar, soerat. Boek, lijst, factuur. Dapa. Dépèh. Dépè. Vadem. f Deete, Socsah. Soesah. Smart, droefheid. Dekt Toekep. Danie. Digt, digtbij, naast. Doeka-tjita. Soesah haté. Pehé hoewang. Droefheid, treurigheid, ziele- — smart. Dakie. Dikei. Bagaij. Schurft, huidziekte. Doelie. Pohokk. Ragang. S tof. Delapan. Hanja. Hanja. Acht. Dalima. Dalima. Granaatappel. Demi. Demi. Bij, zoodra als, op, nadat Damdam. Damdam. Nginah sihoewang. Haat, vijandschap, wrok. Dampar. Dimper. Tapèper. Vergaap, verloren, gestrand. Demikian. Kakaij Kalie-é. Dus, zoo, op die wijze Demam. Haban. Haba-an. Koorts. Dindang. Timang. Timang. Zich verheugen, luid zingen. Dindiug. Dinding. Dinding. Muur, afscheiding. id. id. Gedroogd vleesch, Dendam. Demdam. Wenschen, begeeren. Dandan. | Uitzet van de bruid, sieraad. Dandan. Dandan. 33 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Dinarie. Din’ harie. Tampalawé. | Aanbreken van den dag. Doenia. * Doenia, Penda langit. Wereld, aarde. Doea. Doè. Doè. Twee. Doedoekh. Moendokh. Moendokh. Zitten, zijn verblijf houden, Doejong. Doejong. Zeekoe, Dhaga. Dhaga. Dorst, dorstig. Daholo. Hèlo. Hêlo. Te voren, eertijds, eerst ze in de eerste plaats, voor als nog. Dia. ESE IJé. Hem, haar, het. Didih. Woebor. Hard kooken (van water.) Dirie, Mending. Mending. Opgerigt zijn, overeind staan, oprigten, stellen, Berdirie. Bermending. Bermending. Staan, Dirie. Biden: Betik. Zelf, de persoon, gij. Dirie-moe. Badan-moe. Betikaijemoe, Gij zelf. Dirie-nja. Badaja. Betik-ijè. Hij zelf. Dese. esn Dre Gewest, dorp, stadje. Diam. Milaij. Ngondoug. Zwijgen, ophouden. Diën. en Geloof, eeredienst. Dhu Hina. Paal belom: Gemeen, van lage afkomst, 5 gemeene zeden. Dewa. Dewa. Sanggiang. Wezens van eene hoogere orde dan de menschen, goede geesten, godheden vau de Hindoesche fa- belleer. Dewasa. Hélo. Tijdperk, leeftijd, tijd. Dewi. Dewi. Godin van de Hindoesche fabelleer. Raba. Iraba. Rewah. Voelen, raken, tasten. Rabokh. Rabokh, Rabokh. Tondel, zwam. “Rata, Rata. Sama. Gelijk, glad, vlak, effen, _Ratoes. Ratoes. Ratoes. { Honderd. | Ratap. Menangis. Nangis. Treuren, betreuren. | Radja. Radja. Radja. Koning, vorst. | Radjoek. Njalo. Njalo, reukèng. Gemelijk , stuursch , treurig, een kwade luim hebben. | Meradjokh. Menjalo. Merenkèng. Lan zijn. - Radjien. Pahias. Mehias. Vlijtig, vlug, naarstig. Ratjiek, Ratjiek, Mèta. ge val. Ratjoen. Ratjoen. Ratjoen, Vergift. Radakh. Tadjokh. Ngetjokh. Hark, À Rasa. Rasa Rasa, kemé, Smaak , geur, eeh ge- e: voel, gewaarwording, proe- ven, smaken. Merasa. Merasa. Kemé. Gevoelen. Rasa. Rasa, tatamba, Rasa, sangka, Kwikzilver, _Maleisch. Masokhan rasa. Rapat. Rapoh. Rakiet. Raga. Ragam. » Ragam. Ragie. Ramie._ Ramas. Romoe. Rameh. Ramei Ranoem. Rawang. Rawong. Rawan. Rawah. Rahang. Raja. Rajap. Rabi-rabbi. Rabana. Raboet. Raboes. Rabong. Rabah. Ratakh. Ratna. Ratjoen. Rahiem. Rahman. Radap. Radop. Rezekie. Rastong. Ridla. _ Rajath. î Rangas. | Ragie. Sampitsch. _| Menamejan rasa. Rapat. Ropoëi. Lanting. | Ragam. Ragam. Ramie. Ramas. Ramoe. Rameh. Ramei. Masakh benar-benar. — Belawa. Mengarong ngarong. Rawan… Belawa. Toelang djang. Raja. È Rajap- Rabi. Rabana. Iraboet. Haraboes. Oedjau. Behewa. Ratakh. Ratjoen. Hoewang rahiem. Rahman. Radap. Radoe. Rezekie. | Rastoug. Ridla. Rajat. Rangas. | Andakh. Patamé rasa sangka. | _ Hatjip, rapat, | Reboh. Lanting. Ragie. Ramie. Hames. | Ramoe. Ke Rameh. ' Masakh sarené. ‚ Belawa Ngaleher. Merawan. Belawa. « Toelang djaäng. Rabana. Niwa. _ Maroe. Lemboij. Mahewa. Retas. ‚ Ratjoen. Radap ; Bakal. Rastong. Nenga. Rajat. Rangas. Rangka. Ringkit. Ramboet. Rombakh. Rambon. Ramboe. Ramboet. Ramboetan . Rambie. Roempoet. Rampas. Rampoes. Roempang. _ Ramping. Rompakh. Perompakh. Rampakb. Rompon. Rampah. Ramak. Romokh. Rantaka : Rantakh. _Rintikh. Rantau. Rontoh. Rantei. Randjon. Rantjong. Rinda. Randang. Rindang. Rendam. Rindoe. Rendah. Renang, bernang. Ranoem. Roeadat. Maleisch. Sampitsch. Oebon. Ringkit. Balauw, boeloe boeloe. Rombakh. Ramboe. Balanw. Ramboetan. Rambei. Oeroh. Rampas. Tjeloengap. Bakibak, rompong. Ramping. Rompakh. Perompakh. Rangkap. Kapon. Rampah. Ramokh. Rantaka. Batakh. Riatikh. Rantau. Bedoeroe. Rantei. Soewa. Nadjim. Rinda. Njangah. Lindong. Rendam. Rindoe. Rendah. Hanangoëi. Masakh benar benar. Hadat hadat. 35 Katingansch. erm Nederlandsch. | Kloeboet. Ringit. Balauw. | Ngarakh. ij Ramboé, Balauw. | Sagalong. | Rambei. Oeroh. \ Narikh. | Barimbakh. | Ramping. | Rompakh. | Perompakh. | Repoh. j Rantaka. j Netjet. | Bintik. Rantau. Batéhep. | Rantei. | Soeha. | Natjim. } Rinda, Njangah. | Kalindong. Lokom. | Ngaijah, Iwah. £ Hanangoëi. Masakh karené, | adat hadat. Het voorste gedeelte van de kruin van het hoofd. Spaansche mat. Het haar. Slechten , vernielen , afbre- ken. De hagel. Franje. Het hoofdhaar. Zekere vrucht. Id. id, Gras. Rooven, plunderen, met ge- weld nemen. In de rede vallen. Geschonden, aan wien eenig lid mankeert. Slank, tenzer van gestalte. Zeerooverij bedrijven. Zeeroof bedrijven. Schsduwachtig, lommer . Bos, enkele plant cf wor- tel. Specerijen. Laat het zoo zijn, het is wel, laat dat toe! Aan stukken breken. Een klein stuk geschut. Met geweld afrukken, Droppelen (als regen). Bogt eener rivier. Met geraas vallen, barsten, kraken. afbreken. Keten, ketting. Voetangels van bamboe. Snijden, snoeijen, afknippen. Lint, galop, boordsel. Bakken, roosten. Schaduwrijk, priëel. Dompelen, doopen, weeken. Begeerte, lust, verlangen, spijt, zwaarmoedigheid. Laag, nederig. Zwemmen. Al te rijp, overrijp. Gebruiken of gewoonten bij plegtige gelegenheden, ge- wone pligtpleging. Maleisch. Roeang. Roboh. Rotan. Rotie. Roedja. Roeh. Roewas. Roesa. Roesakh. Roesokh, Roeang. Rongging. … Roepa. Roegie. Roema roema, Roemau. Roemah. Roenoet. Roeah. Rahsija. Riba. Riboe, Riboet. Risoe. Risau. Riang. Ringan. Rijoeh. Rimba. Zierha. Zakat. Zaman. Zemrod de Zina. Sabong. Saboet. Satoe. Sadja. Sadjie. Sadop. Sarat. Sarang. ia Sampitsch. Roeang. Bedoeroe, Owé. Rotie. Iroedja. _Roëh. Roewas. Menjangán . Roesakh. Hélat. Gandot. Roepa. Roegih. Boeloe boeloe, Kajankang. Hoema, Tanda., Negahou, Rahsija. Tmankoe. Riboe, Sabakh. Risau. « Hankalap. Maheijan, Rijoeh. Himba. Badjoe-rantei, Zakath. Njaman. Bemain. Njabong. Saboet. ne Idjè. Bewé. Sahap. Sadop. Sarat. Sarang. 36 Katingansch. Roeang. Màhéwa. Owé. _ Tépong, rotie, Ngetjokh. Boekoe : _Badjang. Roesakh, Balikat. Hélat. Gandot. Adak. Roegieh. Boeloe boeloe. Hakadjankang, Fat Pasah, hoema. Tanda. Ngahau. Mangkokh. Riboe. Saloeh. Risau. « Habontak. Maheijan. Gèger. Himba. Badjoe rantei. Ejakat, kaséhan. Njaman. Bebandong. Sabong. Saboet. Idjè. Doega. Sahap. Sadop. Saraf, Kaselah, Aalmoes. | Tijd, eeuw, Smaragd. } | | Overspel, ontucht Éen. Î | Alleen, slechts, | Spijs bereiden, o | Zeis, sikkel, — | Geladen, vol. Nest. — 87 Sabagimana, Kakoewé, In’adah. Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. DE Koempang. Kompang. | Scheede, beker. Kain sarong. Tapé. Tapéh. De rokken der ‘mhleische vrouwen. Sarakh. Hatoelang. Hatoelang. Eehtscheiden, verstooten. Saát. Njoeloe-henjoeloe. Handjoeloe. Kort tijdsverloop, een oogen- saät. blik, uur, tusschentijd, Sangat. Koewat. Pehes. Zeer, uitermate. Sapoe. Sapoe. Sapoe. Vegen, schrobben. Menjapoe. Menjapoe. Menjapoe. Veeger, bezem. Penjapoe. Penjapoe. Pinjapoe. Veeger, veegster. Sapie. Sapie. Sapie. Koe. Sakiet. Kapéhé. Péhé. Ziek, ongesteld. Sakei. Bediende , volger, distrikt. Saga. Saga. Taning badjang. Roode erwt, die tot goud | wegen gebruikt wordt. Sagoe. Hanboelong. Oera Het meel van den palm- boom. Sagie. Sagia. Halapak. De zijde van een vierkant. Ampat persagie. Epat persagie. Halapak èpat. Vierhoekig. Salokh. Salvkh. Nakep. Blaffen, keffen, Salakh. Salakh. Hakam. Zekére vrucht. Salien. Njalien. Mansalöé. Overgieten, overstorten, in een andere taal overbren- gen, afschrijven. Salah. Salah. Salah. Slecht, gebrekkig, verkeerd, feit, misdrijf, schuld, Sama. Sama. Sama. Gelijk, evengroot, gelijkmet, van gelijke waarde. Samar. Vermommen, bespieden. Samoen. Njamon. Nakau. Afzetten, rooven, plunderen. Menjamoen. Menjamon. Menakau. Rooven. Pepjamoen. Penjamoen. Penakau. Roover, bandiet. Sana. Kaui. Jangánih. Daar, ginds. Sanakh. Ampaharie beti. Koela betie. Magen, nabestaanden. Sawann. Sawan. Takitjit. Stuipen, vallende ziekte. Sauh. Sauh. Sauh. Anker, dreg. Sawah. Sawah. Natte rijstvelden. Sabhoet. Noemba. Njemaé. Antwoorden. Menjahoetan. Menoemba. Menjamaé. Antwoord. Saija. Koela, ijako. Akoe. Ik. Sajang. Sajang. Sajang. Medelijden, deelneming, tec- der, bezorgd, jammer. Sajap. Palapas. Palapas. Vleugelen.. _ Sajoer. IJoeho. Djoehoe. Moeskruiden. Seharang. Seharang. Penaij . Wat ook, waar ook, wer- waarts cok. Sabagei. Idjè bagian. Idjè bagian, Een deel, afdeeling. Hoe, op welke wijze. EE oe Maleisch. Sabanjak. Sebab. Seboet. Sabrang. Sebermoela. Sablas. Sablah. Sabentar. - Saboleh-boleh. Satara. Setahoe. Soetra. Satroe. Satengah. Setelah. Satoeboh. Satorie, Seti. Setie awan. Sedja , semedja. Sadjatie. Sedja. Sedjoek. Sedjoed. Sadar, Sedang. Sedap. Sedekala. Sedoe , sidoe. Soedah. Sedia. Sedikit. Saratoes. Siratan. Serasa. Saraga. Serawan, _Sampitsch. Karin. _ | Kakaré. — Sebab. _f Sabab. Innjebot. _ Injoeboet. Diepa. | Diepa. Soelak soelak. — ä | Itjè lebéh poeloeh. Moela moela. _— Sawalas. Silaija. Silaij. _Handjoeloe. _fHandjoeloe. f Saboleh-bolch. Saboeleh boeleh. Antara. Helang. Tahoe. | Tawa'n. 2 Soetra. | Soetra. Satroe. Hawenting. Habenteng. Sesalah. Semantalah. BAE Satoeboh. Diibities sr ANEN NN Satorie. | Kalahaij. Sitie. | Be Nahadja, Kapena. Bedarim. | Bedarem. Sedjoed. Sadar. Sedang. Njaman. | _Njaman. Mariga. Djadi-am. Djaiè. Njangam. Kisoet. Saratoes. Njedia. Bisoet, Saratoes. Serasa. \ Kakémak. Maleisch. Seraja. Sarai, sarei. Serba. Serban. Serboek. ‘Serboe. Serta. Sardam. Sirdawah. Sarang. Serakh. Sarkap. Soerga. Saram. Sarambi. Sarampang. Seroe. Serwa. Sarawal. Saroepa. Saroeni. Saroenei. Soeroehan. Serah. Seri. & Sri padoeka. Sarei. Sariboe. Sari kaja, Sasiat, Sasawie. Sasat. „Sasongoh. Sasak, Sampitsch. Menjoehoe, seraija. Sarel. Pakakas. Serban. Rarabok’an, Inaméjan. Hajak. Sardom, saroenei. Sarang. Sarakh. Soerga. Garam. Tambiran. Sarapang. Mengahau. Salawar. Saroepa. Saroenei. Soerochan. Njarah. Tjahaija. ‚Sri padoeka. Sarei. Sariboe, Sari kaja. Hanjoeloe. Sasawie. Lajang. Benar-benar. Sèkei. 39 Katingansch. Soehaija joehoe. Sarei. Pakakas parabot. Sorban. Rabok. Patamaij. Hajak., Saroenei, Sarang. Soerga. Kahiug. Tingkoh. Sahipang. Ngahau. Salawar. Sama’adah. Saroenei. Soeroehan. Besarah. Kalengê. Sarel. Sariboe, Handjoeloc. Gagap. Mang karené, Seké. Nederlandsch. | Op eens, toen, op dien tijd, met, te, op, te gelijker tijd. | Limoenkruid. Huisraad , gereedschap , vaatwerk, voorraad. Talband, hoofddeksel, Gestampt, poeder, stof. Voortstuwen , aanrukken , invallev, aanvallen. Met, te gelijk met, bene- vens, en, zoodra als, toen, daarop. Een muzijkinstrument. Rupsen. Aanvallen, onverwachts, be- stormeo, overrompelen. Schor. Valdeur. De hemel, de woonplaats der zaligen. Overeind staande (het haar), ten berge rijzend, ijzing. Portaal, zaal, ingang, over- dekte gaanderij. Harpoen, vischsteker. Roepen , omroepen, af kon- digen , hard aanspreken. Ben leger, heerschaar. Een broek. Bvenals, gelijkende. Schermen. Zeker speeltuig. Afgezant, boodschapper. Opbrengen , voortbrengen, afgeven, afstand doen. De kleur van het aangezigt, Genadig, majesteit, Limoenkruid. Duizend. Zekere vrucht. Ben oogenblik, Mostaard Dolen, dwalen, missen. Inderdaad, waarachtig, Verstopping, benaauwdheid, verlegenheid, vernaauwing, dwingen. 40 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Sasal. Sasal. Nesel. Berouw, spijt, wroeging. Sasoeatoe. Idjei idjei. | Idjiè idjè. Een iegelijk, ieder, welk ook. Sangadja. Ngahadja. | Kapena. Met opzet, voorbedachtelijk, al willens, doel, Sangat. Imèpet. Moentot. De angel van een insekt. Menjangat, Memèpet. Memoentoet. Steken. id Penjangat. Memèpet. | Pemoentot. Doorn, angel, steker. Sangsara. Sangsara. Waagstuk, groot gevaar, | smart, foltering. Singsing. Injintjing. j Nasat. Opschorten, ophalen. Songsong. | _Njongsong. | _Nosong. Begeleiden, vergezellen. Sasongohmnja. Penar benar. } Tatoetoe. Waarachtig. Sangka. Njangka, Djaké. Verzinnen, meenen, gissen, ’ raden, verbeelden. Sangkar. Koerongan. | Paselah. Kooi, „hok. Sangkap. Imbatakh. Nitjit. Op zijde schuiven. Sangkal. | Sargkal. { Bakoelas. Ontkennen, loochenen. Singko, | Lilit. Elit. Opschorten, omwinden. Sangkoet. Sangkawit. \ Takawit. Tegeuhouden , verhinderen, verward raken (als tou- wen) . Singketa. Pleitgeding, proces. Sangoel. Sangoel. Sangoel. Oprollen , vouwen, opstrij- 1 ken, toehaken. Singgah. Singgah. { Tendé. Aanleggen, pleisteren. Songgoh. Benar. | Toetoe. Wezenlijk, zeker, in ernst. Sangal. Kapéhé. | Péhé. Pija in de ledematen en gewrichten hebben. Sapatoe. Kasot. | Tarompa, Schoenen. Sapatah kata. Saparoh. Sapasang. Sa oepama. Sopaija, Sepiet, Sepertie, Sepertanak. Saprie. Sapang. Sapandjang. Sapeningal. Sapoe tangan. Sapoeas. Sapoepoe. Sapoeloeh. Idjei kabawakh toe- toer. Bagie: doeë. Sapasang. Saoepama. Sopaija. Tjapiet. Sepertie. Satahin berapie. Sapang. Sapandjang. Sapalihie, Sapoe tangan. Sapoeas. Idjie tato. Sapoeloeh. | Idjè kabawakh toe- |_ toer. | Bagic doeë. Sapasang. | Djaké. | Aké. Tahatep. | Kadak’-èton, | Itjè kasak rapie. | Sepang. L Kapandjang. |_Malihie. | Sapoe tanganlaung. | Poeas. j Idjè tatie. Sapoeloeh. Een enkel woord spreken. De helft. Een paar. À Gelijk, gelijkende. Opdat, ten einde, zoodat. Tang, nijptang. Als, nopens, gelijkende. — Een zeker tijdsverloop. Gelijkende, gelijk. Sapanhout. _ Zoo lang als, gedurende, Sedert, sints het vertrek van. _ Een doek, zakdoek. * Ten volle, tot verzadiging. Verwantschap tusschen vol- — le neven. Tien. nd 41 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Sapoh. Njapoh. Sapoh. Metaal harden, door zwavel glans aan het goud geven. Sapah. Simpah. Sipah, De hoeveelheid sirie, die men in den mond heeft. Sepih. Soenie. Toenies. Zacht, koel, aangenaam. Sepiet. Tjapiet. Tahatip. Tnga, nijptang. . Sakti. Sakti, Karan) Bovennatuurlijke kracht be- zittende, magtig. Sekadar. Sekadar. Sakian. Omstreeks, bijna, enkel, À niet meer dan. Sakalat. Sakalat. Sakalat. Scharlaken, fijn laken. Soeka. Soeka, Ngaijah. Blijde, verblijd, vrolijk. Sekarang. Katoen. Hanoen èton. Nu, tegenwoordig. Sakala. . Tatkala. Karikan, katika. Op een tijd, op zekeren tijd. Sakalie. Sindei. Sindé. Hens, volstrekt, geheel. Sakawan. Sakawan. Sakawaé. ‘Hoop, kudde, drift , een paar. Sakat. Hampang. Hempeng. Balk, dwarsbalk. Sakoetika. Koetika. Katika. Terwijl, inmiddels. Sekedjap. Handjoeloe. Haudjoeloe. Lonk, vriendelijke oogwenk, Soeka tjita. Soeka tjita. Nahoeang kilakh Verheugd , blijde, verrukt. Saksi. Saksi. Saksi. Een getuige. Siksa. Siksa. Mantoe hoekoman, Straf. Sekalian. Handei aija. Samaijé. Ieder, allen, geheel en al, 7 al te zamen. Sekam. Boeloe. Boeloe, tenek. Kaf, bolster. Sekoetoekh. Sakoetokh. Vervloekt. Sakorang korang. Sakorang korang. Sakorang koraug. Ten minste, bij gebrek, Sekoeat. Sekoewat. Hahengén. Dapperlijk, met lust. Sekahandakh. Sekahandakh. Apahoewang. Naar willekeur, wil. Sekira kira. Sekira kira ngirat. Kira-kira. Naar gissing , omtrent, ten naasten bij. Sakian. Sakian. Sakian. Zoo velen, zoo menig. _ Saga. Zeker soort van rotting. Segrah. Lekas. Balalias. Spoed, haast, vlug. Segar. Sagar, Hadoek. Versch (als spijs, planten). Segala, Handei-aja. Samandiäij. Ieder, allen, ieder ding. Segan. Bantoesin, Soeloeh. Lui, traag. Segenap. Genùèp genèp. Genèp genèp. Gansch, geheel en al, vol- komen, allen, geheel. Salatan. Salatan. Salatan. Het zuiden. Salatan menonggara, ‘Salatan menonggara, Het Z. Z. O. Salatan daja. Salatan daija. Het Z. 4. W. Salasaì. Salagai, Salasai. Soort van plant. Saloepa. Saloepa. Saloepa. Koperen siriedoos. Saloepoet. . Kaloepak. Oepak. Vlies, net, bekleedsel, Salakoe. Salakoe. Sama adakèi. Äls, evenals, gelijkende. Selagie. Salagie, IJeham. Zoo lang als, nog. Maleisch. Selaloe. Selama. Salam. Salamat. Salain. Salat. Selselah. Selései. Soelthan. Selang. Selaksa. Selam. Salamboet. Salimpang. Salindang. Salindong. Saloebang, Bersaloebang. Seloeran. Seloeroch. Seloka. Saloekam, Selisih, Saligie. Salimoet. Salemah. Sama. Sama sendirian. Se mata. Soemangat. Samalem. Semana maua. Semajam. Sambat. we 42 Sampitsch. Katingansch. Sa!aloe, _Paloes. horten Tatahei. f Katahai. Salam. | Salam. Salamat. | Salamat. re, Salain. = Salain. fadaar Salat. | Autasan. _Salselah. | Salahsilih, “Selései | Salasaiè. Soelthau. Selaksa. | Salaksa. 5 Menèsir. Ì_Nèser. u Sapoet. NN | Ngampoe. Kakamban. | Sapiring. Balindong. Ned Saroedong, Talongkau. d Bersarvedong. 8 | Bertalongkau. Pantjoran. k Pantjor. Seloka. Kant | Parit. Sel, | Salisih. Saloegi. Saloegie. Sapoet. Ngampoe, Kana soewat. | Kana pères. Lingkas. | Toelak. y Sa-orang orang. | lij bité. Handeidaija. | Samandeiaija. Tankèjit. | Taketjit. Malim bihin. _ f Alem malim, Semana mana. | Wahapa. Sf Naméhan. Patamé. Vastmaken, haken, g voegen, verbinden - pas Maleisch. Samboet. Sambar. Samboer, Soembing. Sambil. Sambal. Sambelih. Soemboe. Samboet. Sambong. Samboenie. Samboijau, Sambah. Samboh. Sambajang. Sombieng. Sambilan, Sambiloe. Semoet. Samarbakh. Sama-sama. Soemsoem. Samangka. Sampat. Soempit. Sampatr. Semporna. Simpang. “Sampakh. Sampal. Simpoel. Sampan. Simpan. Sampitsch. Samboet. Sambar. Samboer. Bakibak. Sambil. Sambal. Njambelih. Soemboe. Samboet. Sambong. Basahoekan. Menjimbah. Kelè. Sambajang. Bakibak. Djelatian. Sambiloe. Bitik. ‘Haw pis. Sama-sama. Soemsoem. Samangka, Simpit. Sipit. Sampar. Semporna, Simpang. Sampakh. Injoem bil Simpoel. Sampan. Njimpan. 43 Kating | Njamboet. # Nongap. Samboer. Batibak, | Sasambil. Sambal. Njambeléh. Soemboe. i Njamboct. Mintong. Basoehoek. | Njimbah. Amat. Sambajang. Bakibak. Djalatian. Biloe, | Bitik. Simak. | Sama. | Oesep. Timoen baka, | Sampêt. | Sipêt. j Péres-sa. | Amat. £ Sampang. Sempakh. Nèseng. Mer djopong. Sampan. Ngarimpis. ansch. Nederlandsch. Tu handen ontvangen, waar- nemen , iemand ten gast ontvangen, Als een vogel grijpen , op- pakken, krabben. Stroomen , _ voortvloeijen , uitspiuwen, uitbraken. Gespleten, spleet, keep. Terwijl, te geliijker tijd, Toebereidsel van spijzen. Ben beest slagten. Pit van een lamp. Ontvangen. Splitsen , aaneenhechten. Verbergen , verzwijgen , schuilen. Teeken, alarm, wacht- woord. Groet, buiging, hulde. Gezond, hersteld genezen. Bidden, goddelijke aanbid- ding. Onthand, geschaard. Negen, ú Ben splinter van bamboe . in de vorm van een mes, Mier. Welriekend. Te zamen, te gelijk met. Het merg der beenderen. Watermeloen. In staat, kunnen, inhalen, bereiken, navolgende. Naauw, ingesloten. Pest, besmetting, sterfte onder het vec, aanstekende. Volmaakt, volledig, zonder gebreken , onbesproken. Afgaan , afdwalen , twee — sprong, tak eener rivier. De greep van een speer, het gevest van een dolk. Stoppen, digtmak:n , stop- sel, prop. Ben knoop. Soort van vaartuig. P=waren , bergen , sparen , houden, verzamelen. 44 ‘ Penn 5 «_Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Sampabh. Pohokh. Ragam. Vuilnis, puin, splinters. Soempah. Soempah. | Njoempah. Esn eed, Fie: Sampei. Sampei. | Hitjik. Aankomen, bereiken, tot < Wk aan, tot dat, genoegzaam. Simpei. Simpei. Simpel. Hoepel. Soempitan. Sipit. Sipêt. k Blaaspijp. Ket Semakh, Bedjikot. | Piroekat. _ | Struiken, dunne takken, Samana mana, Samana mana. j Hapa hapa. Zonder rede, om niet. Samantara. Samantara. Karèkan. -t-Ondertusschen, zoolang als. Samoea. _ | Hadefí-aija. | Sandei-aija. Allen. wk Semoet. Binks N j Bitik. Mier. Semoeka. Tahadip. Tahadèp. | Gelijkende, aangezicht {ot | aangezicht. Sanapang. Sanapang. | Sanapang. Geweer, Sanama, Sanama. | Pangantaij. Naamgenoot. Sonting. | Bloemen, die in het haar gedragen worden. Santap. Koman. Koman, Beten, ververschingen ge- bruikeu. è Sintakh. Membatak. Nitjit. Oztwringen , ontweldigen g afrukken, schielijk wegne- men. Santan. Santan. Santan. | Het vleezige van de kokos- — Ô noot geraspt. Santausa. Salamat, sanang. Sanang. Stil, rustig, tevreden, op | zijn gemak, wel te moede. Sontokh. Hagatokh. Tapangokh. „| Struikelen , aanloopen , te- gen iets stooten. Senantiasa. Satatahaija. | Katatahaija. Gedurig , gestadig, eeuwig. Sindjata. Sindjata. | Sindjata. Wapens. Sendawa. Sindawa, | Sindawa. Salpeter, buskruid, Sendat. Beselet. | Baselet. Naauw, beperkt, Sandar. Sandar. | Njingoh. : Leunen (tegen of op iets). Soedokh. Soedokh. Njoedokh. Lepel, schepper. Sindí. Oehat. Ochat. Lid, gewricht, Sindier. Sindier. | Sindir, Boertig , schimpachtig, be- spottend. Sendirie. Sa-orang. j Ltjè biték. Zelf, eigen ik. Senistjaja, Tentoe. | Tantoe. Zekerlijk, bepaaldelijk. Senang. Sanang. Sanang. Vergenoegd, gerust, stil. Senantiasa, Senantiasa. | Satatahai. Gedurig , eeuwig. Senoenoch. Senoenoeh. | Sanoenoeh. Zedig, beschaamd, gematigd. Sinpjap. Sinpjap. | Toenis. Woest, onbewoond. . Sinnjioem, Sinpjioem. Ngioem. Grimlagchen. Soewab. Soewab. | _Njoeab. | Beet, mondvol. Soeatoe. Idjèi idjèi. | tjd itjè. Een, eene, iedereen, Socara. Soeara. | Auh. De stem. Soeasa. Soeasa, Kalajoe, Gemengd metaal. dn Er nen le des Maleisch. _ Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Soewangie. | Tooverachtig, gedrogtelijk, verdicht, betoovering. Soeal. Soeal. Hadjawab. Bene vraag. Swamie. . Swamie. Sawéh. Man, echtgenoot, meester. Soebang. Soebang. Soebang. Oorringen. Soetra. Soetra, Soetra. Zijde. Soedjie. Karawang. Karawang, okir. Bordurev, naaldewerken. Soetjie. Brasie. Lingis. Zuiver, schoon, onschuldig. Soedara. Ampaharie. Pahie, Broeder of zuster. Soedagar. Soedagar. Soedagar. Koopman, reeder, handelaar. Soedok. Sindok, soedok. Takip. | Lepel. Soedoet. Poeting. Poeting. Hoek. Soedi. Brasie. Lingis. Zuiver, vrij van droesem. Soerat. Soerat. Soerat. Geschrift, brief. Soeroet. Téah. Kiah. Terugtrekken, ebben. Sa-orang. Sa-orang. ltjë bitéé, Alleen, een eenig mensch. Sorong. Ingjo-djoeh, Ngoedjoeh. Schuiven, duwen. Soerakh. Se Soerakh, Gejuich, vreugdegalm. Soeroeh. Njoho. Njohoe. Bevelen, gelasten, zenden. Pasoeroeh. Panjoho. Panjohoe, Boodschappen, gezant. Sorie. Djelimei. Lèmei. De avond. Soeson. Iujoeson. Noesoen. Op hoopen leggen, stapelen. Soesoe. Toesoe. Toesoe. De borsten. dl Aijer soesoe. Danom toesoe. Danom toesoe. Melk. Menjoesoe. \ Menoezsoe, Menoesoe. Zogen, zuigen. Soesoe-ie, Tnoesoe-ie. Noesoe-ie. Id, Soesah. Soesah, Soesah. Gemoedsontroering , angst? zorg, bedroefd. Soengoet. Garondom. Garoenoem. Mompelen, knorren, morven. Bersoengoet. Bergarondom. Bagaroenoem. Beknorren, Scengoetmisi. Singot. Singot. Knevels. Soengei. Songé. Songé. Rivier. Sopakh. Sopakh. Koelak. Witte vlekken op de huid. Soepan. Mahimin. Mahawin. Beleefd, eerbiedig, beschaafd, f t gedienstig, hoffelijk. Soeka, Soeka, Ngaijah. Blijde. Soekat. Ingantang. Mangantang. Zekere maat, meten. Soekar. Paija. Oera. Lastig, ingewikkeld, steil, : |__moeijelijkheid verlegenheid. Ars en Schragen, stutten, onder- |_seunen. ze ce BE broodvrucht. Nh en Djalahan. \ Volkstam, gmlaaht, B ied Koeijom. De tanden ener. Soela. Kain Soela. Aan een paal spitsen. Boe: Nielik. Njelikei. Een en acmie _Menjoeloe. Meujelik. Menjelikei. Bespieden, _ Maleisch. » Soeloer, djoelor. Solong. Soelap. Soelam. Soelah. Soeloeh. Soeling. Soeam. Aijer soeam, Soembat. Soembang. Soemor. Soenjie. Sahadja. Depgan di sahadjanja. Sadja. Saharie. Saharie-saharie sárie sárie. Sahaja, saja. Sahingga. Salei, alei. Sahoet. Si. Sia. Siang. Siapa. Si anoe. Sitoe, Di sitoe. Sida. Sidisidi. Sirat, Siroet. Siram. Sirieh, Sampitsch. | Djoeloh. Djoelak. Soelam. Soelah. Singa. “Soeling. Hangat-hangat siloe: _Danoem hangat-hangat siloe f Njoembil. Soembang. Soemor. Soenie. Tnahadja. Dengan inahadja. Bewé. Djandau. Djandau djandau. IJakoe, koela. Sahinga, Lembar. Inoemba. Si: Sia. Sawah. IJawé. Janoe. Ngatèté. Si ngatèté. Olo kabirie. Boekoe. Mahir. Sirat. Intjoera. Sirieh. 46 | _Ngoeloch. _f_Bakas. \ Singa. f Soeling. j Toenés. Adak. tdk | Djandau. j Djandau djandau. | Akoe. h Magengé. B Nimaé. Handau. h Ewé. | Njangetè. hj Njang ètè. Id. aen Olo ugaboetoe. Ben gelmbde. | Boekoe. Katingansch. Soelam. Soelah. Balasoet siloe. zb ‚ Danoem balasoet-siloe. 3 _Nèseng. raknke _Soembang. Soemoer. Kapéna. Bakapéna. Lambar. Janoe. Zulk een, ze Daar, op Leden, kneukel En Mahir. Strooijen, spreiden, s Besprenkelen. De betelplant. Ngarie. Dawé, 47 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Sisa. Tisa. Tisa. Ovberlijfsel, overschot. Sisier. Sondor. Sondor. Een kam, kammen. Sisik. Sisik. Sisik. De sehaal der schildpad. Sisi. Menjaré. Tewang. Bezijden, nabij, langs. Siang. Maharagoe. Ngoewé. ‚Ruimen, schooumaken. Sienga. Sienga. Hen leeuw. Siengiet. Tiling. Tiling. Overhellen, buigen, voor- over hangen. Sjap. Nijap. Lelep. Bereiden, gereed maken. Sipat. Sipat. Njipat. Wen geteekende of met de liniaal getrokken lijn. Sipakh. Intjepak. Sepakh. Achteruit schoppen. Sipakh raga. È Tjipak raga. Sikat, Sepakh owé. Pen spel, dat met een veer- krachtigen teenen bal ge- speeld wordt. Sikat. Sikat. Kam, borstel. cite p Hvenredigheid der ledema- ten, gedaante, voorkomen, houding, welgemaakt, vlug. sikoe’ Sikoe. Sen Elleboog, hoek. Sila. Njoehoe patie. Noodigen, verwelkomen, Njoehoe kamaire. door verzoek tot iets over- halen. Siloe, hilap. Kalapéan. Kaloepé Misslag, dwaling. Siloe. Siloe. Siloe. Schitterend. Sinie. Nga-tétón. Nyjang-iton. Hier. Sinar. Tjahaija mata andau. Klingé mata andau, Stralen, dageraad, aanbreken ; van den dag, glinste en. Siwa. Siwa. Njewa. Huren, in pacht nemen. __Menjiwa. Mepjiwa., Menjiwa. Verhuren. Siwakan. Njewakan. Njewakan. Gehuurd. Sijoeng. Taring. Gawing. Slagtand van een wild zwijn. Sjah bandar. Sjahbandar. Havenmeester. Saharbat. Ihopan. Wijn, siroop, sorbet. „Sart. Sarat. Voorwaarde, regeling, wet. Siar, shiàr. Seher. Poëzij, verzen, gedicht. Soeghoel. Soeghoel. Zorg, zwarigheid, angst, on- gerustheid. Sak. Sak. Twijfeling, verdenking, be- leediging, ijverzucht. Sakar, shakar. Goela. Goela. Suiker. Soekoecr. Soekoer. Soekoer. Lof, dankbetuiging, uit- 4 drukking van erkentenis. Siksa. Siksa. Mantoc. Straf, straffen, Saksi. Saksi. Saksi. Getuige, getuigenis. Sahadan. Mamoela, Mamoela. Voorts, daareuboven. __Shetan, setan. Setan, iblies. Kambé, péres. Satan, duivel. __Saboen, tsaboen. Sabon. Kasé, sabon. Zeep, zaadvloed. Sabar, tsabar. Sabar. Sabar. Geduldig, verdraagzaam. | | Maleisch. Sah, tsah. Sahbat, tsahbat. Sadakat, tsakat. Sifat, tsifat. Tabieb: Talakh. Tahier. Tlahier, zahier. Adiel. Adat. Arief, ariep. Asiek, ashiek. Afijat, apijat. Aliem, Alam. Tbadat. Ibarat. Adjàieb. Arash. Azimat. Akal. Alamat. Ilmoe. Oemoer. Amal, Ghàieb. Nganga. Ngalier, halier, Ngiloe. Sampitsch. Sah. Bedjikot. Tsakat. Sifat. | Tabieb. Talakh. Tahier. Thlahier. Adiel. Hadat. Tahoe benar benar, Asiek. Kélé. Aliem. Alam. Ibadat. Tbarat. Arash. Djimat. Akal. Alamat, ilmoe. Oemoer. Amal, Ghàieb. Menalap. Melilie. Banjilo. Katingansch. Hoeré, toenaé, Djaija. _$ Balekkak. _{ Boedjoer, adil. Hadat. Tawah-koe. Kilakh. Amat. ‘Barendeng. Kaloenèn. — Lepah hoeang.… Penjang. Akal. Haratie. Oemoer. Nihau, Naàp.- Nitis, nata. Ngiloe, Verborgen, dui __ baar, verdwe Gapen, geeuwen Vloeijen, vlieten, sta Eggig (van de tan kende) pijnlij EG | rd 49 ETT TV Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. DN Faidat:» Goenaie. Goenaie. Nut, voordeel, winst, Fitnah, fitanah. Fitanah. Fitanah. Laster, hoon, kwardspre- etolige vaio kendheid, verwijt, betich= ting, eerloosheid, snood be- UM ad ids drijf. Fedjer. ete) Fedjer. Tampalawé. Ochtendschemering, daauw. Ferdana, perdana. an bid Enkel, eenig. Firman. HOB Erman. Printah. Gebod, openbare verordening, di gal bevel, lastbrief. Fasal. k (ut | |Fasal. Fasal, Artikel, afdeeling, paragraaf. Fadloelie, padoeli. Fadhoelie, Fadhoelie. Zich bekreunen', ‘zich bez 5 \ moeijen, tusschenkomst: Fena. Fena, Sterfelijk, broos, vergaùs iu2 kelijk, bedorven. Fehem. ‚{_ Haratie. Haratie. Wetenschap, kunde, geleerd, tik „aabsold do verstandig. Fikier, pikier. ‚{ Pikier. Pikier. Denken, bedenken , over- wegen, raadplegen, pein- zen, onderstellen, zich ver; beelden. Fihakh. Fihakh. Zijde, streek lands. Patoet. Pafnet. Patoet. Regt, billijk, gepast, ge- schikt, aangenaam, het be- hoort, het past. Patong, tempatong. Hampatong. Sapondoe. Beeld van metaal, hout oe drian of steen. Patokh. Noetok. Noetokh. Beet van een slang. Tait eten IJakoe, koela. Akoe. Slaaf, bediende. Patah. e Patah. Pela. Breken, afbreken. Padjar. _ Padjar. Pacht, een verpacht regt. Padjal. ne Geslagen (niet gegoten), taai. Patjoel. Patjoel. Spade, houweel. Pada. Injaroeman. Mara. Voldoen, tevreden stellen. Padang. Padang. Padang. Vlakte, open veld. Padoeka. Padoeka. Benaming van genegenheid. Padam. Belip. Eelip. Uitblusschen, uitwisschen. Padie. Paré. Paré, kékei. Rijst in den bolster. Paroet. » Bakahot. Hakahot, Lidteeken, teeken aan het Ade ligchaam. Paras. | Ampin baja.’ Kadak baijé. Gelaatstrekken. Parang. Pisau. Pisau. Hakines. Parang prang. 8 | ‚{ Prang. Hasangs. Oorlog. Parau. A x Parau, kasol. Pehau. Schor. Paroh. Toetok. Toetok. De bek van een vogel. Pasang. Ties ngoesol. Pasang, ngoesol. In beweging stellen. Pasang apie. Pasang bediel. Pasang bandeira, Menoetong apoiè. Mengoesol bedi!, Pasang bandeira. Nahau apoewé, Ngoesol badil. Pasang bandeira. Vurr aansteken, Een geweer afschieten. Een vlag hijschen. Maleisch. Sampitsch. 50 Katingansch. Aijer pasang. Sapasang. Pasakh. Pasan. Pasoe. Pasier. Papat. Papakh, khensa. Pakal. Pakan. Pakoe. Pakoe. Pakei. Pagie. Pagoet. Pagar. Pagoe. ì Pala. Palat. Palieng. Paloe. Pamoer. Panat. Panas. Panau. Panah. Anakh panah. Pawoet. Pauh. Pahat. Pahiet. Pahar, talam. Pahakh. Pai, pergi. Paja. Paijong. Pajoe. Pajah. Petaroh. Poetra, Danoem pasang. Doé doé, Pasakh. Mamèté. Pasoe. Karangan. Rata. Bangsir. Pakal. Pakan. Pakoe. Badjaij. Mahangap, Soensong. Menoetok. Pagir. Pahan. Pala. Palat. Palieng. Ingadah. Pamoer. Panaf. Balasoe. Kèpos. Panah. Anakh panah. Maantok. Epau. Pahat. | Bepait. Talam. Linkos. Danoem bapaija. Pajong. Inantoe. Pajah. Petaroh. Danoem haij. Sapasang. Pasakh. Pèté. Kandara. Paras. Sama. Bangsir. Pakal, nèsing. Macdaré. Pakoe. Badjaij. Hapa hangap. Koekoes. Noetok. Pager. Papahan. Malikh, Mantoe. Pamoer. Maner. Balasoet. Pahoes. Panah. Anakh panahdamikh, Mahenkong. Epau. Pahat. Pahiet. Talam. Toelakh. Daroem oera. | Pajong. Nantoe. Pajah. Betarok. Sodomie. Draaijen Buigen, zic Desdi Gan Beitel. Bitter, walg Een groot Vallei, lage Gaan. Braak, moeras. Zonne- Besluiten, bep len len. Vermoeid, uitgep Pertidoran. Perdjalanán. Perdjamoe-an. Perdjoeal an. Pertjah. 51 Oekan mantiroe. Badjallan-àn. Berkompol koman, rameb- rameh. Badjoeal-än. Boeroek, Oekan-tiroe. Malan. Hoemba koman , rameh- rameh. Mandjoeal. Boeroek. dn Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Poeterana. Praalbed, rustbank. Patarie. Patarie. Borax, soldeersel, Poetrie. Vorstin, koningsdochter. Patang. Djelemé. Limé. Avond, avondschemering. Pitiek. Kunstmatige klank, toonen voortbrengen. Petei. Petei. Patei. Soort van groote boon. Petie. Pati, sahara. Sahara. Kist, doos. Pitjah. Poesit. Repoh, poesit. Breken, opbreken, openbre- ken, uitbreken, barsten, “scheuren, afbreken, ophou- den, wegzenden, gebroken. vernield, verongelukt. Pada. Oewaija. Oewaija. Te, naar, op, in. Pedatie. Pedatie. Kar, wagen. Pedas. Padas. Dada. Heet, scherp, bijtend. Pedang. Pedang. Pedang. Zwaard, sabel, Pedoman. Pedoman. Pedoman. Kompas. Padoeka. Padoeka. Benaming van genegenheid. Pedih. Kakara. Smart, piju. Prada. Prada. Prada. Blad- of klatergoud. Perassa, Perassa. Nanjam. Het gevoel. Parangi. Parangi. ze Aard, inborst, natuur. Peranginan. Beangin beangin. Bariwoet. Luchtig, aan de lucht bloot- gesteld. Prawan. Dara. Boedjang. Bene maagd, maagdom, Prahoe. Prahoe. Aloer. Een vaartuig. Poerbakala. Moela helo. Babara helo. Van ouds, in oude tijden. Perboeroean. Bagarit. Ngandop. Op wild gedierte jagen. Perbandingán. Sama sama ampiah. Sama sama kädak, Overeenkomst, vergelijking. Perboeatan. Pagawé-an. Gawé. Daad, handeling, werk. Prabongan. Rabong. Oedjau, lemboij. De nok van het dak. Proet. Tenaij. Tenai. Buik, pens, ingewanden. Bertapa. Batapa. Batapa. Kluizenaar, iemand die zich afzondert om boete te doen, Pertama. Moela moela. Moela moela. Vooreerst, in de eerste plaats. Peratoeran. Peratoeràn. Atoran. Schikking. Pertoean. Pertoean. Pertoean. Regeren, gezag voeren. Jang di pertoean, Jang di pertoean. Hij die het gezag voert, ti- tel voor Z. M. Pertoean-án. Pertoean-an. Koewasa. Heerschappij, gebied. Slaapplaats, bed. Gang, loop, togt, reis, Peest, onthaal. Verkoop. Lap, stuk (van stoffe). 2 Pertj aja. , Pertjiek. ‚von Pertjintaan, Peradoean, Perarak-an,, Persagie. nod Per-ietiwa: …… Brisih, prisih. Prang. Per-ingahan, Perkara. VAKO Perkakas it é Pergi. Perkalangán. í Pragam, Priksa. Pergoena-án, Pergantian. > Perlahan, Paralantai. Permata. Permainan. Per-amba-an. Praimmadanie. Perampoewan. Perrnanar-ie. Per=mandiean. Permi.” Permi soerie. Peranakhan. lj A AGOV PAND Poernama. Parintah.hoideg diggadoerss Pernah,219t J9% Perniaga-an. Perwara. Proet. <(sltote UV) rte | „Maleisch. ep de a al % ue Rt ri Sampitsch.” | Katinganseh. ke Pertjaija. Pertjaija. Hamboer. Ambau. „siehe Pertjinta-an. « | _Njinta njinta. Oekan mantiroe. „et f Oekan tiroe. aol Perarak-aa. Bee 5 Ï Persagie. Halapak. | Masti djadie. tete ij Madjadie: „totot _Brasie. rn ad Lingis. atndea Haide Prang. Aizsag dogs Hasang. Pahinga-án. Hingaé. É Perkara. Perkara. Pakakas. Pakakas. nik s(iswa0 | „stsbod Linkos. „achat Galangán. guabal „agrohaijs rmobadj | „faobet Paragam. iet Paragon. „Nele " sbat Priksa. - BLOG Goenaja. ___f-Goenaja. Wi: he (Gantin =__ Jeon ned Silih. uigugad uiguseël Perlahan, Loeba loeba. : gasjhaoë {Bint Hat ad 1 l] Boehau. „aol Loenek, pahalau. „orka \ : ofstl stade „ofad ob 55 Permata. hen Permaté, | tabisf ara 3 B ei RET nd Permain-áo, Pangoesikh. © d Peramba-án. 0} Hoemba boarzai omda { Prana oderal weiboCh } zuodasl | É : Oe Bawéh, “1 Babé. (saal Hitong. sqeis) Tate. aqsteël Oekan „mandoi. Oekan mandoi. 2 Ë H afs " elaoM Hodé hodé. Kadikh. leap helt Ô «6 tSOS gg Peranakhan. urootsef Tabela. „ansohs Baarmoeder 5 5 c „agoofrag ib gas! komst, kid inderén én. Poernama. Î De volle (maan). Parintah. „BER SO al Parintah. ug-tna0t os Regering 5 be i “| Olo bedagang f per” ed urso ig, Olòn te badagang: läst, gezag, „andel, > 2 ) hj en Koophandel. „aûlsiy Héam ee farao ONSEN EE ES niaga-an. „tdortsti & f pee ad zeales ur Ì eva 4 + | Opvoedende, . ef. Tanei, aorao Tana. Een …Maleisch. » Peroesah. Peroegol. Prah. Perhimpoen-an, Prahoe. Perhoema-an. Perhiasaa. Pri, Pri-hal. Saprie. Tiada terprie. Prasih. 1008 Prioek. Prigi, soemor. Poesaka. Pasagie. Pesawat.. Pasti. Poespa, Pasokh. Pasan. Pasoendalan. Pesoeroeh, Paseban. Pasisir. Pengasoh. Pengapiet. Pengapoh, Pengawal. Pengaijoeb. - Pengatam. Peng-a-tahoe-an. Peng-adjar-an. Peng-adap-an. Peng-arah. Pangsá. Pangsan. Pangkat. Pangkel. 59 Sampitsch. Mengawé. Mengilah-anakh olo Imarah. Bakompol-an. Prahoe. Boleh hoema. Perhiasan. ‚Anon, kshandakh, roepa. Manganon-hal. Saroepa. Baré. kawah menjeroepah. Talabang. Koebalie, landaij. Soemor. Poesaka. Basagie. Pasti. Hoewang. Bepetok. ‚ Mamèté. Pendjalang'an. Menjoehoe. Paséban. Pasisir. Pengapiet. Pengapob. Toenda. Pengaijoeh. Kinto. Peng-a-tahoe-an. Pengadjaran. Nahadip. Peng-arah, Boeroet. Toedjah. Pangkat, Meéindei, Katingansch. Bagawé. Mengila-anakh olon. Gerie. Hoemba hoemba, Aloer. Nangkang pasa. Lamoes lamoes. Samaie. Heam oleh manoemoen. Talabang, Prioek. Soemor. Poesaka. ' Lapak. Tantoe. Hoewang. Petok. Mèté. Atel, ihos. Soehoe, Goelang, balai, Saran, tewaung. Pengapit. Toenda. Bisaij. Pengètem, keto. Kata-wan. Ngadjar. Mahadep. Pangirah. Boeroet. Toetjah, Pang-abaran, Nederlandsch. Bouwen, oprigten, maken. Schaken, verleiden. Uitdrukken, uitpersen. / Raadsvergadering , “ bijeen= komst, vereeniging’. Algemeene benaming voor vaartuigen. Oogst. Versierselen, optooisels. Stand, gewoonte, aard, toe- stand, wijze, trant. De omstandigheden zaak, Gelijk. ‚ Boveninnte. Schild. Aarden pan. eener Bron, wel. Erfenis , erfelijke goederen, Een vierkant, Strengen , koorden, snaren. Woord van bevestiging. Bloemer, gemaakte bloemen. Een gat als (in stoffe). Bevelen. Hoererij. Bode, zendeling. Gehoorzaal, raadkamer, | Het zeestrand. Bene drooge min. Schut, luik, deur. Vaantje, wimpel. Wacht, een schildwacht. Pagaaijer, schepriem, Werktuig om te oogsten. Kennis, wetenschap. Zorg, leiding, onderwijs. Tegenwoordigheid, hof. Bijeen roepende. [Tol, holte, ledig. Flaaawte , bezwijmen , ver- voeriug van zinnen. Rij, stap, reeks, voortgang, rang, bediening. Het voorste einde, het be- gin, oorsprong, inleg, koofd- «om, kapitaal. 54 Maleisch. Sampitsch. _Katingansch. Pangkalan. Pangkoe. Peug-galie. Peng-gawa. Piengier. Pienggang. Panggang. Ponggong. Panggal. Panggil. Peng-giling-an, Pienggan. Panggoel. _Peng-goeling. Pienggier. Penggiriek. Peug-lipar. Panglima. genglihat. Peng-enal, Penghoeloe. Pengiboer. Peng-iriet. Pengiring. Pengikoet. Papatiel. Papaija. Paprangap. Paksa. Pakredja-an. Paka]. Pakan. Poekah, pakapkh. Pegang-an. Pegawamn. Pegawie. Pegang. Palangie. Palana. Pelahan. Pelbagei. Pangkal-an. Pangkoe. Peng-galie, Pengawa. Saré. Kahang. Panggang. _Pon-paij. Pontonga. Imbawa. Pen-gilang-an, kisaran. Pinggan. Toelang kahang. Tengiling. Saré. Djoedjoekh. Libor libor. Panglima. Peng-itaij. Katahoean. Penghoeloe, Pengiboer. Maihir. Ampahaijak. Id. Patiel. Gadang. Paprangan. Imaksa. Pagawéan. Pakal. Pasar. Bedingin. Pakas bagawé. Imbing. Palangie. Pelahan. Talian. Pangkoe. Peng-galie. Ngasaré, Pinggang. Téas. Pon-paij. Pontong. Mawa. Gilingan. Pinggan. Toelang pingggang: UL Rol, \ j gesch de mieren Rand, boord Pengiliag. Saré. Isoekh. Nihawan howang. { Pamanokh. Pangiteij. Kataumoe. Panghoeloe. Nitjit. Ngajakh. Id. Balioeng. , Pisang malaka. Kalahai, Noekoen. Pahawé-an, Makal, Bazaar, mar Hardhoorig. — Ambt, gebied, Pleitbezorger, p'e Werktuigen, ge peo, uitrusting. Badingin. Bakas bagawé. Noejang. Houden, grij | bezitten, bes | Veelkleurig, regenb Palangie. | Zadel. EN: Op eene zachte wijze. Loeba loeba. 5 î Verscheidenheid. Maleisch. Peler. Boeah-peler. Palang. Palokh. Palemban, Palantaran. Palinting. ‘Terpalinting. Palandok. Peloeroe. Palongan. / Ploeh, peloeh, Pelihara. Palita. Palipies. Pematang. Pemarap. Pembrie. Pembalasan. Pemboenoehan. Pemarintah. Pemarintahan. Pimpin. Pemlokh. Pemandang. Pemoeras. Pemoekol. Penabor, Penarohan. Penakoet. Penawar. Pinta. Maminta. Pantat. Pantas. Pintas. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Oetih. Bawakh. Penis. Latakh, Latakh, Serotum, testiculi. Bélang. Bélang. Gestreept, gevlekt. lhoekop. Hoekoep. Omhelzen , omarmen. Tatéan — hoemakaraijan. Palanting. Terpalanting. Palandok. Peloeroe. Palongan. Bis. Imalihara. Palita. Lingkau. Pematang. Maindong. Penengah. Imbalas. Pemboenoehan. Mamarintah. Mamarintahan. Noentoen, Imalokh. Pengitaij. Pamoeras. Pamantoh. Pepabor. Batarohan. Pamikaij. Penawar. Minta. Maminta. Para. ‘Pantas. Mahantas. Kakéan pasah. Trabang. Batrabang. tjokh. Pangoeloe. Palangan, Pinoeh. Palin béloman. Soemboe. Linkau. Pematang. Ma indong-entang. Penengah. Malech. Boenoehan. Sochoe. Id, Noendoen. Hoekop. Pengitan. Pamoeras. Pamantoh. Nabor. Ngina. Pamikeij. Penawar, Lakoe. Id. Poeloes, Pantas. Ngetas. Ben voetpad door moeras- sen, kleine brug. Zaal, voorhuis, gang. Verstrooid langs den grond, door een enkelen elag om- vergeworpen. Achterover vallen. Soort van hert, klein en zonder hoornen. Kogel. Regenbak, waterkom, het bed eener rivier. Zweet, uitwaseming. Zorg dragen voor, koeste- ren, bewaken, voeden, op- brengen, hoeden. Lamp, lampenpit. De slapen van ’t voorhoofd. Dijk, dam, zekere brug van eene boomstam. Iemand, wiens beroep het is een ander in slaap te brengen. Gift, geschenk. Wedervergelding. Moord. Bestuurder, beheerscher. Bestuur, Bij de hand leiden. Handvol, omvademing. Wenk, aanzien, gelaat, hou- ding, begrip, opmerking. Donderbus. Werktuig om te slaan. Zaaijer, landbouwer. Inleg bij spel of wedden. Lafaard, vreesachtig. Tegengift, behoedmiddel, Vragen, verzoeken. Verzoeken, smeeken. Grondlaag iu het algemeen. Vlug, wakker, bij de handt. Dwarsweg. > Maleiseh. Pautang. Pintang,Plolvog dysondeon Pontong, ” ‚ Pöftok, zoob bagdeov Pintal. al au Pantone £aust Diod Tant ande Pintoe. adt: Pantei. } Tapie pantei. Pandjie. Pendjabat. das Pandjat. Pandjar. Pandjang. Piadjam: Pendjoewal. Pendjoedie. Pendjoeroe. Pontjah. Pantja-lima. Pantjar. Pantja-roba, Pantjang. Pantjong. Pintjang. Poutjak. Pentjoetjoek. Pantjoeran. Pentjoerie. Pantjing. Pentjiendit. Pentjioem. Pendapat. Pandang. Pemandang. Pondok- Pendek: : Pandan. Pindah. Pandei. Pondi. _Pandita. Pending. Sam ERN Pantang. Timbang-aija. Tètekan. Galang. | Hlilit. Panton. Saroepa. Bantonggan. Pantei. Saran pantei. Bapandji. Perassa. Mandaij. Pandjar. Pandjang. Indjam. Mendjoewal. Badjoedie. Menjoeroe. Manakau. Pisie. Pahampis. Pendapat. Pengitaij= Pengiloe. Pondok. Pandak. Pandan, poedak. Baienda. Tau, haratie. Paponjin, Lébeh. Panding. blawsä Wob: VE Nd „goal tao tl volaaaumed Malirit, Hoedjong. « Ì wanted Mantjar. lers braan Pantja roba. Toeroes. Pantjong. „slaguaaad Batimpang. fs Mi Pontjak. ir doonsdfl Paadjokh. zot0% __Pantjoeran. Ee Samaj. Baon tonggang. Pantei. Saran pantei. Kemai, Njakei. Pandjar. Pandjang. Indjam. Mana. Djoedie. Pantjar. Pantja roba. Toeroes. Netjep. Batimpang. Tarokh. — Pantjoeran. Manakau. Pesie, Simak. Pandjoepa. Pengitaij. Pengitan. Mantilong. Panak. Poedak. Baienda._ Tau. Papoendjin. Panding, Katingansch. Pantang. 0 „Alatsct | Timliang: wust | _Tèték, godsodt Lasong. | Lilit, wijisrnd srad aatteala 8 had nd gaidastess tT, _Lawin, mamiris. anslerrat- NY P/ UO LE onsodarad Patoesok ds shave DL vgdoraiet ES dusoda Tt lobata ge 8 roots ng nofst „shilal den rh JAUNE En Scan voort p bari DA Eea dief. — 3 Hengelen. „usodgso Á titels Ef „(radia ‚ Meening, vorst | Zien, gewaar zodenot || iets staten: | Aanzien, lonk, | Loots, hut, kraan Kort, klein in Zekere heester. j Verhuizen, ver ‚| Geleerd, ervaren. — | Beurs, geldzak. | Godsdienstleeraar. teltmed 1ewensT „slut Mi eerd tert BJ LEERS Maleisch. Penarka. Pening. Pezengar. Penonggoe. Peningal. Penambang. Peuimbak. Penoedoeh. Penoeroet. Penoekir: Penoelong. Penoeh. Penoehakan. Penoeh ie, « Pinitie. Pínjoe. Poewas. Poewasa. Poealam. Poewan.” Poebong-an. Poetar. Poetoes. Poeting balijong. » Potong: d s1 Poetih. Poedji. Poetjat. Poetjoek. Poedi. Poera-poera. Poeroe. Poeroh. Poewas. Poesat. Poesar: Poesing. Poesoe. Poengoet: Poepoe. Soedara sapoepoe. Poepor. 57 Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Randsel, vraagstuk. Ngaloh. Ngaloe. Suizelend, duizelig, Pahining: Méneh. Het gehoor: Manoengoe. Ngongoe. Wachter, oppasser. Maningal. Malihie. Overschot, overhlijfsels, Tambangan. Veerschuit. Manimbak. Nimbakh. Schutter, scherpschutter. Manoedoeh, Mamatoet. Beschuldiger. Manoewet. Moenoemoen. Volger. Maoekir. Matar. ‚ Beeldhouwer. Manoelong. Manoelong. Hulp, bijstand. Penot. Penoh. |_Vol, voltallig, volledig. Imenot. Menohkan. Vol maken, vullen. Imenot benar benar. Penitie. Panjoe. Poewas. | Poewasa. Poewan. Baboeng an. Imoesing. Bagèto. Poeting balijong. Netek. Bapoetih. Poedji. Poetjat. Bombong. Inèteh. * Poera poera. Gahau. Poewas. Poeser. Imoesing. Idem. Tenjet. Mendoean. Tato. Ampaharie idjè tato: Kasaij. Manoh kararinë. Oembet. Poewasa. Poewan. Baboeng -an, Moesing. Bagêèto. Poetiug balijong. Nètek. Poetih. Heam-basa. Poetjat. Tatjok. Poera poera. Poeroe. Oembet. Poeser. Moesing. Idem, Ièojet. Indoean. Hiang. Ampaharie idjèà hiang. Poepoer. Vallen. Speld. Schildpad. Te vreden stellen, voldoen. Vastentijd, Albast, “marmer: Schaal, schotel, betelschaal. Geraamte van het dak. Wenden, draaijen. Gebroken, afgebroken, ge- schorst, mislukt. Warlwind. Snijden, hakken, slagten van een dier. Wit, blank. Lof, aanbidding, vleijerij. Bleek van klenr. Een jonge spruit. Verbrijzelen, vergruizen. Veinzen, voorgeven, Zweer, puist, Pennetje of puntig takje. Vergenoegen, verzadigen. De navel. Als water in een draaikolk draaijen, omdraaijen. Ronddraaijen, omkeéren , dwarlen, ligt ín het hoofd. ‚ Heuvel, hoogte, hoop. Verzamelen, oprapeo, oplig- ten, afplukkeo. Geslacht, afkomst. Neven. Soort van blanketsel. 58 / ER Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Poekat. Poekat. Poekat. “Soort van wischnet.- — Poekang. Menjaroengah. Mendjaroengah. Haastig, driftig. Terlintang poekang. Memhaparang menjaroen-{ Memhaparang menjaroen.| Hals over kop tuimelen- gah. gah. gitaar: Poko. Pojè. Pojé. Kapitaal, inleg, hoofdsom, grondslag. iwan od Poekol. Imantoh. Panton. Slaan, kloppen. 4 Poekie. Toeko. Pokei. Padendam muliebre. RK Poela. Hindei. Iham. <-Ook, insgelijks, wederom. Poeloet. Poeloet, Djapet. Zekere soort van rijst. Poeloer. Koeloer. _{ Boetong. Het merg vau planten. Poelas. Hoeles. Poeles. Wringen (als linnen), ont- > wringen, afrakken, Poelang. Boelik. Boelie. Terugkeren, teruggeven. gaan, wederom, op nieuw. ij Poelo, poelau. Poelaa. Poelau. Eiland. iel Poeloeh. Poeloeh. Poeloch. Tien (in zam. telwoorden.) À Sapoeloeh. Sapoeloeh. Sapoeloch, Tien. Gret ij Berpoeloeh poeloeh. Bapoeloe poeloh. Bapoeloeh poeloch. Bij tien- en twintigtallen. — Poen. Wordt tot het maken van — bijwoorden gebezigd en ook À tot welluidendheid van — Î sommige zinnen. Poenokh. Ponokh. Tekokh. De bult van een kameel. Poenei. Poeni. Poeni. De wilde of groene duif. Pohon mamohon, ‚Minta. Lakoe. Verlangen, verzoeken, smee- ken, bidden. É Pohon. Pohn. Pohn. Een boom. Poejong. Mojang. Oemboeh, hijang. Overgrootvader. 4 Poenja. Impocja. Poenja. Achtervoegsel, dat eene be- zitting te kennen geeft. Pahala. Pahala. Pahala. 5 Verdienste, vergelding. E Pahalawan. Pahalawan. Pamanok. Voorvechter, worstelaar. — 4 Piatoe. Piatoe. Noelei. Een wees. „4 Piara. Tharagan. Imbélom. Opbrengen, opvoeden. Piala. Een beker, drinkglas. Pita. Soeka. Soeka. Tevreden, lustig, vrolijk. Pities. Pities. Pitjis. Zekere koperen munt. Petakh. Petakh. Petskh.- Het ruim van een schip. Pitiek. De snaren (van een speel- ä tuig) roeren. Petam, Kitam. Toevallen, paroxismus. „rÁ Pitjat. Impalewa. Afdanken, ontzetten, van zijn stand berooven. Pitjit. Mitjit. Ngoepeh. Krijpen. tÀ Pitjak. Sikè. Sikeij. Naauw, eng, besloten, k Perang. …_ «| Bleek, ongedaan, beetorveri. 59 Maleisch. | Sampitsch. | Katingansch. Nederlandsch. Perakh. Salaka. Salaka. Zilver. Piring. Piring, piengan. Dawen, piring. Bord, tafelbord. Pisa. Weefgetouw. Pisang. Pisang. Pisang. Zekere vrucht, banaan. Pisakh. Eene lange sleep van een vrouwenkleed, Pisau. Pisau, langei. Pissa. ene) Piengiet. Koerong. Koerong. Bedekken , verhelen, ver- bergen voor het oog. Pipies. Ingipies. Mipis. Malen roeren, vijzelen. Pipih. Pisek. Mèsek. Plat. Pipi. Pipi. Pipi. De wang. Pikat. Kabadang. Piket. Zeker vliegend insekt. Pikier. Pikier. Pikier. Denken, peinzen. Pikol. Tnangong. Navgong. Dragen, tillen. Piloe. Piloe. Piloe. Bezorgdheid, teedere aan ij doening, spijt, zorg. Pilih. Pilih. Pilih. Kiezen, uitzoeken. Pilien. 1mintal. Pintal , Twijnen, touw slaan. Pinang. Pinang. Géhat. De areka-noot. _Pioetang. Pioetang. __ | Oetang. Uitstaande schulden. Penjapoe. Pepjapoe. | Papoeas. Een bezem, veger. Pepjakiet. Penjakit. Kapéhé. Ziekte. Penjamoen. Pepjamoen. Penakau. Een struikroover. Penjangat. Peninget. Pamoentoet. De angel van een insekt. Pepjoedekh. Sarakat. Kiait. Een schop, spade. Penjoeroeh . Menjoehoe. Soehoe. Een boodschapper. Pepjoerat. Penjoerat. Menjoerat. Schrijver, klerk. Penjoesoe. Manoesoe. Menoesoe, Min, zoogmin. Penjoekor . Penjoekor. Bekalas. Scheerder, barbier. Pegjoelap. Kwakzalver, toovenaar. Pepjoelam. Penjoelam. Menjoelam. Borduurder. Penjoeloe. Penjoeloe. Soeloe. Verspieder. Khoeboer. Khoeboer . Kalian. Graf, grafstede. Khaboel. Ngaboel. Penjoepa. Welgevallig, aangenaam, toestaande, inwilligende. Khader. Khader. Sadia, tétap. Hoeveeiheid, prijs, waarde. Sekhadar. Sekhadar. Kakaraij . Omstreeks, ten naastenbij. Khoedoes. Khoedoes. Heilig, gewijd. Khesad. Khesad. Voornemen, doel, inzigt. Khalam. Khalam. Penjoerat. Ben pen, schrijfpen. Khandiel. Khandiel. Palita, Lantaarn, glazen lamp. Khoewat. Khoeat. Tékang. Kracht, sterkte, kloek. Khaul. Khaul. Verdrag, overeenkomst, be- lofte, vergunning. Khaum. Khaum. Volk, natie, ras, stam, Khahawa. Khahawa, Khahawe. be koffij . Maleisch. Khiamat. Harie khiamat. Kaboet. Kalam kaboet, Kaboer, kaboes. Kabong. Sakabong,. Kata. Berkata. Perkata-an. Mengata, Kata-sapatah:, Katieb, Katoep. Katak. Katok. Katiel. Katong. Kadjang. Kadjot. Katja. Katjang. Katjip. Katjak. Kaadapan. Kaada-an. Katjoek. Kadang. Berkadang kadang: Kadoet, Karat. Karoet. Karang. Karang boenga. Boenga karang. Mengarang. soerat. Karong. Karam. Karna. Karoenia. Karau. ‚Sampitsch, Khiamat. Harie khiamat,;, …… Kadap, kaboes. Kadap bagajap. Moela kadap. Ketêtek. Idjè ketètek, Toetor. Batoetoer. Batoetoer-an. Manoetoer olo. Toetoer idjè kabawakh, Katieb. Ingatoeb. Barie katak. Imantoh. Katiel. Panjoe. Kadjang.- Tankejet. Katja. Katjang. Katjib. Boehau. Di hépan. Ka-ada-an. Ingatjoh. Kadang. Bakadang kadang. Kadoet. Tagar. Ingajoh. Karang. Karang joedjong. Joedjong karang. Mengarang soerat. Karong. Kahem. Karna. Karoenia. Basoempah. Katingansch. Kapoet. Kapoet pidjem. Patok kapoet. Tètek Rt Idjè ketètek. Toetor … Manoetor. „Joaid Kanda-an. Manoetor olon. Toetor ìidjë kebakh. Katoep. uli Bakatakh, Mantoh. ir Katiel. Kadjang. Kedjet. kale Kasa. Harètak. Kantjib. Loenek. Tehadep. Ka-karé-an, Andau. Andau andau. Papoendjin. fagar. Mengarang soerat. Balangsé. Kahem. Karana, Sapa. | Ochtend of avondschemes Een schildpad. _ vana De anda wit dem dood; — De jongste dag. hd 4 j ‚ Mist, nevel, damp. _ aald … a Donker, duister. gant ring, beneveld, verduis- — Fr terd, re NN Vadem. eres d Een vademn. ie a | Zeggen, spreken, geste Spreken, verhalen. ‚git _ ) Gezegde, rede, woorden , Aanspreken, verwittigen, EE Ben enkel woord spreken. Kerkelijk ambtschrijver… dig Sluiten. aol Ben kikvorsch. À Kloppen, tikken. be | Bedje, hangmat. „u Matten van palmbladeren- Glas, spiegel. „boifnigs? Soort van boonen. pinangnoot te snijden. Trotsch , verwaand „,an08- it À vend. „dergojsT 5 Tegenwoordigheid À Wezen, bte 3 Schudden, bewegen, roeren. — Somtijds, nu en Aanlooiagt zij Bij gelegenheid. DEES Soort van matwerk. ike dz Geroest, kanker. risnden Ho Rimpelen, kronkelen. Koraal, rots of rif. Zeegewas van korgalera | Spons. „& olen: Ben brief opstellen vs Een zak, „mslsdA Schipbreuk lijden, ‚tot v er delging gedoemd. ‚4 ed Rede, omdat, uithoofde, ter zake van, oorzaak. vi Genade, gunst. rn Gods geregt, regterlijke _ proef door water of vaar. KE. fl 61 … Maleisch. Kaeasa-an. Kasoet. _Kasor. _Kasar. Kasap. Kasan. Kasau. Kaseh. Kakaseh. Pengasehan. Perkaseh. ° Kasiem . Katier. Kapas. Kapang. Kapak. — Kapok. Kapal. Kapan. Kapoer. Kapoer baros. Kapah kapah. Kaka. _Kakie. Kakap. Kala. Daholo kale. Apa kala. Barang kala. Sede kala. Kala, kaladjinking. Kalong. Kaloe. Kaloch. Kalie. Barang kalie. Sekalie. — Kamoe. Kamie. Kanak kanak, Kanan. Kawat. Kawal, Kawan. Sampitsch. Katingansch. Kasoet. Taroempa. Tilam. Lalemeh. Kasar. Hai bawak. Kasat. Heam lamoes. Ákas. Ékas. Kasau. Kasau. Nengèh. Kaseh. Kanengèh. Pengaséh Pengnengéhan. Pengaséh aséh. Pernengêh. Pakaseb. Kabirie. Kabirie. Kapas. Kapas. Kapang. Kapang. Kapak. Kapak. Kapok. Kapok. Kapal. Kapal. Kapan. Miré. Kapoer. Toebar. Kapoer baros. Ma'pakh apakh. Atin. Paij. Tjakap. Holo, waija. Njaman helo helo. Waija èin. Berang helo helo. Helo helo, Kaladjanking. Kalong, samban. Kaloe. Mendarahing. | Kalie, Barang kalie, ‘| Sasindei. Ikaa. IJakoe, ikèi. Anakh olo. Kantau. Kawat. Toendah. Idem. Kapoer baros. Kapah kapah. Aka. Paij. Tjakap. Helo, waija. Djaman helo. Andau anoe, waija èin. Talo helo. Helo. Kala. Éhet, awaij, sentagie, Kaloe. Mandarahing. ° Kalie. Mate anoe. Sindei. Ikau. Ikèi, ijakoe. Tabela. Kantau. Kawat. { Déhang. | Idem, kawan. eneen Nederlandsch, ETA Eg | Eenvoudigheid, eenzaam. | Schoen, | Matras. Ruw, grof. Hard, hobbelig, ruw. Voetspoor, voetstappen. Sparren, dakribben, Gunst, goede wil, toegene- genheid, ingeaomen, uit vriendschap geven. | Beminde, gunsteling. Gunst, genegenheid. Genegenheid winnen. Gelubd, gesneden. Fen ongeloovige. Katoen. Een soort van worm. Een bijl. Zij, katoen. Een schip. Kleeding, gewaad, kleed. Kalk, Kamfer. Worstelende, fladderende. Oudere broeder ‘of zuster. Voet, poot, been. |\Onder handen nemen, on- dernemen. | Tijd, tijdperk. Eertijds. Op wat tijd? wanneer. Somtijds. Gedarig, altijd. Schorpioen. Halsband. Indien, mits, opdat. Zuchten. Maal, reis, werf. Misschien. Eens, op eens, heel ev al. Gij, u. Wij, ons. Jonge kinderen, jeugd, Regts, regter (zijde. ) Draad (metaal). Bewaken, wachter. Makker, bediende, 62 Peen 7 Maleisch. Sampitsch. Sekawan. Kakawan. Kawien. Kawien. Kaja. Soegie. Kakeija-an. Ka-soegie-han._ Kaiet. Kaiet. Kaiel. Pisie. Kain. Kain. Kajoe. Kajoe. Kajoeh. Bakajoeh. Kababang-an. Olo membiau mati m’anakh, Kabat. Petiug. Pengabat. Pametiug. Kabidjakan. Katau-an, pahalau-tan. Kabedjiekan. Ka-bagoes-an. Kabas. Thabar. Kabakti-an. | Kabagoes-an. Kabal. ‘Tagoh. Kabenar-an. Benar benar. Kebon. Doeko. Kabirie. Kabirie. Kabanjak-an. Karé an-an. Kitab. Kitab. Katar, mengatar. Gagatar. Katok. Imantoh. Katakoet-an. Mikaij - Katam. Mengètem. Katam. Katam. Katoembar. Katoembar. Katoembok-an. Katoet. Katokh. = Katoedjoe. Katoedjoe. Katoeroen-an. Katoeroen-an. Katoepong. _Katoepong. Katahoerie. Katau-an. Katahoe-ie auleh moe. Katie. Katiak. Katika. Katiel. Kidjie. Kedjoet. Ka-djadi-an, Kataa-an hanta moe. Katie. Kalatiak, Katelo. Katiel, Pahalau djahat. Tenkedjit. Kadjadian. _ EE … Katingansch. Nederlandsch. Sakawan. Kudde, hoop, paar. Pahoemba. Prouwen, huwen. Tatan, soegie. Rijk, gegoed, magtig. Panatau. Rijkdom, welvaart. Kait. Een haak, haken. Pesie. Hengelen. Benang. Lijnwaad, stoffe. rasa Kajoe. Hout in het algemeen, Mèsaij, biseij. Olon manakh maté anakh. Meteng. Pameteng. Panawak toetoe. Si mpan-adak. Koewan.: Amat, simpan. Kabal. ‘Toetoe. Roeko. Kabirie. Karé-an. Gendjeh, hakitik. Pantoe. Pamikeij. Ngeto. Katam. Kanahowang. Kamoehan-an. Koepiah. Ikan me-inget, Me-ingat ikau. Katie. Kalakap. Katelo. Katiel. Pahalau djahnt. Takedjet. Mendadie, -Metpagasijers roeijen. Een dood geboren kind, Binden , knoopen, pak. — Zwachtel, windzel. Wijsheid, voorzigtigheid. Welvaart, voorspoed, deugd, regtschapenheid. NES Bewegen , schudden , kwis= pelstaarten. pvr 2 Goede werken of daden ge- hoorzaambeid aan overhe- den. Onkwetsbaar. . De waarheid. Ben tuin. Gelubd, gesneden. Menigte. Een boek. Beven, vrees, ontroering. Tikken, kloppen: Vrees, angst, schrik. Inoogsten, inzamelen. Krab, kreeft. Korianderzaad. Hoop volk, krijgsbende. Een hol stuk hout. Geschikt, passend a Afkomst, geslachtliijjst. Soort van muts. detta Men wete! namelijk En dat Á is te zeggen, te weten. Het zij U bekend, gij weet. Gewigt van 1, A/pond. Oksel. Tijd, stond, tijdstip. Krib, kooi, hangmat. Vuil, laag, gemeen. Schrikken, ontstellen. Schepping, wording. Maleisch. Kedjar. Kedjap. Kedjam. Kadjoera. Kadjahat-an. Ketjapie. Ketjil. Ketjil hatie. Katjoealie. Katjoebong Katjiba. Kadoeka-an. Kadal. Kadei. Kara. Kraboe. Karangan. Kramat. Karawang. Karbau. Karbei. Krat. Kartakh. Kartika. Kerdja. Mengerdja. Perkredjaan. Karadja-an. Kras. Karsiek. Korsie. Kartas. Kring, kering. Karong kongan. Karap, krap. Karakh, krak. Karokh. Karling. Karam. Karampakie. Krandjang. Sampitsch. Injasa. Pangirip matè. Benjihie. Bintang timor. Kadjahatsan. Ketjapie. Koerikh. Koerikh até. Katjoealie. Katjoebong. Soenie. Soesah atè. Kadal. Kadei. Bakara. Kraboe. Karaugan. Kramat. Karawang. Adang'an. Baloe. Inètekh. Kartakh. Bintang krantika. Gawé. Begawé. Pagawé-an. Karadja-an. Karas. Karangan. Korsie. Kartas. Téah. Balinkong. Padit. Karakh. Ioikis. Menjaling. Kahim. Pisau pentjoekor. Krandjang. 65 Katingansch. Injasa. Kedjep matè. Bepjehie. Bintang timor. Kadjahat. Tjapie. Koenèkh. Koenekh até. Salo alie. Katjoebong. Soenie-an. Soesa até, Petokh. Bekara. Karaboe. Karangan. Kramat. Karawang. Hadangan. Baloe. Tètek. Kartakh. Bintang patendoe. Gawé. Bagawé. Pahawé-an. Karas. Baras, karangen. Korsie. Kartas. Téah. Balinkong. Padet. Karakh. Ngikis. Mendjeling. Kahem. Langei pengalas. Krandjang. nes Nederlandsch. Jagen, vervolgen, jagt ma- ‚ ken. Wenken, knipoogen. Gesloten (de oogen), De ochtendster. Slechtheid, ondeugd. Lut, citer. Luttel, klein, nietig, on- dergeschikt. Afgunst, wrok. Behalve, maar, tenzij, bui- ten en behalve, desniette- min. Een bedwelmende plant. Stil, bewegingloos. Zorg, droefheid, verdriet. Melaatschheid . Winkel, kraam, stal. Apen in het algemeen. Oorringen. Gouddraadwerk. Heilige grond of graf. Ingelegd schrijnwerk. Ben buffel. Eene weduwe. Snijden , afsnijden. Wrijven (warm). Het zevengesternte. Werken, bezigheid. Ten uitvoer brengen. Uitvoering, werk. Opperheerschappij. Hard, sterk, streng. Zand, rivierzand. Stoel, zetel. Papier. Droog, dor, schraal. De strot, keel. Digt aan een, kort bij el- kander, digtbij. Korst, aanbrandsel. Schrappen, krabben. Van ter zijde aanschouwen, belonken . Vernield, vergaan. Een scheermes. Mand, korf, … Maleisch:” Karontjong. Karoenia. Karoewaa: Kroebong. Kroekoet. Karoegie-an. Karoemoen. Karah. Kroeh, Kareta. Kriting. Kris. Kring. Karnjiet. Koesta. Kastorie. Kasoedahan. Kasasakhan. Kasoesahan. Kasakti-an. Kasoekar-an. Kasoeka-an . Kasoemba. Kasempornaan. Kasenangan. « Kasoema. Kasihan. Mengarian-ie. Kangkang. Kangkong. Kaingin-an. Kapan. Kaparat. Kapala orang: Kapala negrie. Mengapalakan. Kapalang. Kapada. Kapista. Kapong. „Sanipitsch. Karontjong-an. Karoenia. Teatoe. Maroebong. Karot. Roegie. Karoemoen.. Mari. Kéroe.… Kareta. Kriting. Kris. Téha. Mangkaroet. Koedong, kadal. Tingalong. Kadjadie-aijn. Kasasakhan. Kasoesaban. Kasaktian. Kasoesahan. Kasoeka-an. Kasoemba.” “> Kabagoes-an. Kasenangan. Kasihan. Kasihan dingaija. Nangkang- Kangkong. Pahalau hendakh. Kapan. Kaparat. ‘Takoelok olon. Kapala lewoe. Meng-apala-kan. Mararawah. ‚Mengowang. Djahat. Ingapong. | Dahang. Atie helo. \evscij Hoedong, kadal, \ Tangalong. \f Sasak. Ik Kadandang stud | \Nhasi je. | Nagis. | MGBAAG „ij Kangkong. „| ‘Pahalan hoang. _ | Benang bongkosesnootlsf h Adak, baum. f {Takoelok olon. | Takoelok lewoe. jj Mampahai. 64 Katingansch. | Gala-noehing. „Genjnf IRRETEN adi \ Roegic. NEA Ísl: 1 ehs KEMAL A „f Karéta. vodsoihr2l Ikal. RENT | Karis. Téah. Labs ‚| Het voorhoofd rimpelens cf, een morsch gelaat. ‚ns Kadjaría. Soesah noenjoe. Aré, toeloh, panawé. — Koerang, tapas. { _Handjak hoeang. PPS Sepan adah. | Olon sanang. „òwagedl Be NEUE f Asie. „us-sibsredl ed ss ns | Pahalan. | Mengowang. ‚| Djahat. if Ngapong.. oige (jo Al (omiingeal omsingelen,» ” } Garoet. „dali <|Dolk, kris. “[ Moejelijkheid , zwarigheid.» | Droef heid, verdriet. vat» 4 “| Soort van bloemen. eline d Volmaaktheid. Í Soort van padde. d Lijklaken, doodkleed, oro, » À ‘Hoofd. ben keet | En ne iS Ek ‚__ Nederlandsch. Holle ringen om de enkels” Genade, gunst, genegenheid- Le |, heid, geschenk, goedhoid” Tantoe. „aidijdsël) Gedachte, denkbeelden,” be” | grip, overdenking, gewaar! wording. „asedadajbe  | ‘Rimpelen ‚ zamentrekkente” | Verlies, schade. on Vergaderen, verzamelén; op- “|! sluiten (om te vechten)» |Bijeenroepen, vergaderen. ‚Dik, vuil, troebel, droesem. ‚Wagen, rijtuig, „vuudsors ‘Gekruld. digde zus staak Droog. ebt hk nnen Melaatschheid. Maskusdier, muskugsre # Volbrenging , voleindiging:.” „adnr Bovennatuuclijke magt,» Moeijelijkheid. „Jard Vermaak, vreugde. dans sibre 4 Tevredenheid, gemaka, or Benig kostbaar. voorwerp. Medelijden, het is;jamimer. Medelijden hebben met,» Schrijden, uitstrekken,;(der ‚ beenen). „sfato ventie” Lust, begeertegnimd wand qr qed Opperhoofd. denleafaran Aan het hoofd zijn vanssen Uiterst, bovenmatig. 114 | Aan, naar, tot, op, in;te. Slecht, ondeugend. von Omgeven , omringen, he= 4 legeren, omsingelen; ner 4 4 65 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Keping. | Kabintak, Lapis. Plat (niet bol). Kapal. | Kapal. Kapal. Een schip. __Koepil. | Njambong. Sambong. Zamenvoegen, hechten. Kapoelaga. Kapoelaga. Cardamon., Kapiting Kapiting. Katam, kapiting. Kreeft, krab, Kapiending. Kimat. Kimat. Weegluis. Koepieh. Koepiah, Kapiah. Hoed, muts. Kakalie. Lastig vallen. Kakrasan. Pahalau karas. Pahalau ngaras. Onderdrukking, kramp. Kakal. Kakal. Kakal. Eeuwig, altijd. Berkakal-an. Berkakal-an. Moengkoet. Eeuwigheid. Kakenda. Atin. Sendah. Ouder broeder of zuster. Kakoedong. Saroedong. Sendoeroug. Hoofddeksel, Koekoer-an. Paroedan. Karoedan. Rasp. Kakeja-an. Kosoegihan . Katatawan. Rijkdom, grootheid. Kalaboe. Kaboe kaboes. Haboer. Vlies, vlek op de oogen. Kaladie. Talis. Kladie. -Zekere eetbare plant. Kalangar. Toedjah. Oetjoe. In onmagt. Kalahai. Kalehai. Kalahie. Gevecht, strijd, twist. Berkalahai. Bakalahai. Bakalahie. Vechten, strijden. Kalaboeran Paloewang. Paloebang. Val of kuil om wilde bees- : ; ten te vangen. Kalingking. Angking. Ingkiug. De pink (vinger). Kalangkap-an. « Kalangkap-an. Tatap tatap. Uitrosting, toestel, togt, onderneming. Kalapar-an. Kalau-an, Kalau. Hongersnood. Keliep. Trip. Onwillekeurig of .gedurig knipoogen. Kalakoe-an Kalakoe-an. Lakoe. Gedrag, levenswijze, stand, staat. Kelam. Kalam. Papjoerat. Pen, schrijfpen. Kaliem. Kalamarin. Bihin. Bihin, De vorige-dag, gisteren. Klamboe. Jangkot. Kalamboe. Gordijn. Kalamoemor . Loemoer. Magaij makak. Schurft op het ligchnam. Kalintat. Zekere bloem. Kalintjier. Malisin, Malisin Glad, glibberig, glijden. Kalintjoeh. Tapaletjokh, Tapaloekas. Struikelen, waggelen. Kaloewas-an. Kabimba-an. Himba. Duidelijk, naauwkeurig, wijdte, breedte, uitgestrekt= heid. Kaloebong. Sandoerong. Sandoerong. Een los kleed, sluijer. Kaloear. Menjaloewa. Baloewa. Buitenwaarts, uit, weg, o voort, wegkomen Koelawarga. | Koela warga. Koela batik. \ Bloedverwantschap. Ampaharie- bibi. Amparie bitik. Masgschap, verwanten. Kaloewang. Bangamat. Ngawat. | Soort vaa vledermuis. Maleisch. Kaloepas. Kaloepakh. Kiloh. Kaliling. Mengalliling. Kalihet-an. Kamarau. Kamarie. Kamala. Kamana. Kombalie. Kombala. Kambar. Kambang. Koembarng. Kambing. Kamatian. Kamoedian. Kamoerahan. Kamaratak. Kampong. Kompol. Kampoeh. Kampah, Kamkama. Kamoelie-an. Kamanakan. _ Kamontjak. Kamoedi. Kamoening. Kamirie. Kaminjan. Kena. Menganakan. Kanarie. Kananga. Kantoet. Kantal. Koentoem. Koendjong. Kandjie. Koentjie. 66 Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. lJoesie. Ngoepak. Pellen, villen. Kaloepakh. Opak. Deksel. Menjehingap. Magingap. Zuchten, een zacht, Kaliling. : Mengaliling. Takombang. Rond, overal, rondom, omricgen, omsingelen. Pang itèij. Pangeteij. Gezicht, verschijning. Maendang, kamarau. Andau téah. Schoon, droog weder, Kamarie. Atie. }-Herwaarts. Koemala. Goemala. Karbonkel, diamant. Mará koeé. Bara djoebaij. Werwaarts.- Boelich. Oleh. Wederom, terug. Veehoeder. Begambar. Hatahoef. Tweelingen, paren. . Djoedjong. Hoekah. Ontluiken, bloemen, uitzet- ten, opengaan. Koembang. Koembang. Zeker insekt, horzel. Kambing. Kambing. Eene geit. Kamaté-an. Kamaté-an. De dood. Harie-an. Harie-an. Naderhand, ua, vervolgens. Pahalaa moerah. Kamoerah-an. Edelwoedigheid, mildheid. Mengaratak. Ngatap ngatap. Geklater. Kampong. Kampong. Dorp, wijk, voorstad, buurt. Ngampol. Pompong. Verzamelen , bijeenbrengen, opzimelen. Kampoeh. Werkmandje (vrouwen). Verwen, kleuren. Kaugkoema. Saffraan, Kamoelie-an. Pracht, luister, glorie. Akin. Akin. Een neef, Pontjak. Taroek. De kruin, het bovenste. Kamoedi. Kamoedie. Roer. Kamoen'ng. Kamoening. Soort van hoot. Kaminting. Kaminting. Soort van nooten. Mepjan. Manjan. Benzoingom … Kana, Boeah. Raken, treffen, aandoen, geplaagd zijn met. Mepgnana-aija. Treffen, vatten, hechten. Kanarie. Soort van boom. Kananga. Kananga. Zekere bloem. Mengètot. Mengetot. Scheet, wind. Likat. Likat. Lijmachtig, pap, dik. Koedop. Koeijoef. Knop eener nog niet ont- lokene bloem. Djarak. Bezoeken, . gebeuren, te Ree beurt vallen. | Kandjie. Danoem boeboer. Rijstwater, stijfsel. Koentjie. Koentjie. Sluiten, slot. | 67 Maleisch. Kantjing- Kintjing. Kantjokh Ö Kantjil. Kandara. Mengandara-ie. Kandara-an. Kandoer . Kandaug. Kandak. Berkandak. Kandong. Mengandong . Kendi, geudi. Kendirie. Kenang- Kening. Kenal. Kenan. Berkenan. Koenjoet. Kenjang. Kan, angkau. Koeasa. Sakoeasa koeasa. Kwala. Kwalie. Koebakh. Koeboe. Kota. _ Kotakh. nn en ten Koetokh Mengoetokh. Koetiel, Koetom. Koetoe. Koedjoet . Koetjing. Koetjoep. Mengoetjoep . Sampitsch. Kantjing. Mahit. Palaadokh. Kandara, toengang. Matoengang-ie. Toengaug-an. Tendor. Kandang. Maija, bemain-ja. Bemain. Kandong. Maintang. Koendi. S'orang. Inganang € Kining. Katau-an R Kenan, hendakh. Berkanan. Baké. Beïnsoe. lkau. Koeasa. Sakoeasa koeasa. Toembang. Kobalie. Ngoebakh. Koeboe. Kota. — Kotakh. Koetokh. Mengoetokh. Kimbang. Koedop. Goeie. Ingoedjoet . Poesa. Injioem, ngoetjop. Mengoetjop. Katingansch. Nederlandsch. Kantjing. Knoopen, gespen. Ngahit. Pissen, wateren. Krom, gebogen, scheef. Palandokh. Soort van klein ree, Pasoe. Gedragen, getrokken wor- den (door een dier), rijden. Maloempat. Te paard reizen. Toengangan. Rijpaard, draagstoel. Tendor Los, zwak, week, slap. Kandang. Hok, kooi, kraal. Bijzit, bijwijf, hoer. Habandong. Hoererij plegen. Kandong. Zak, breuk, kropgezwel, dragen (in een zak of beurs). Maintang. In eene zak stoppen. Keoendie. Aarden waterkan. Kipan. Zelf. Tataoe. Aanschouwen, overwegen, overdenken, zich herinne- ren. Kining. Wenkbraauw. Panaw-am. Herkennen, onderscheiden. Hoang kenan. Heam hoang. Baké. Bensoh. Ikau. Olon arie pavgatan. Olon pangatan. Toembang. Pariok. Ngoebak. Kotta. Kotak. Ngetok hoenan. Mengotok . Idem. Kembang. Koekah Goetie, Djarat. Ipas. Simak. Singoet. Welkom , behagelijk, aan- genaam. Van iets houden, goedvin- den, tevreden zijn met, Grijnzen (als een aap). Verzadigd, vol, vergenoegd. Gij, u. Gezag, magt, in staat. Onbepaalde magt. Eene riviermonding. IJzeren pan of ketel, Pellen, schillen als vruch- ten. Borstwering, verschansing. Burgt, vesting, kasteel. Een doos voor werktuigen. Vloek, verwenschen. Vervloeken.. Gezwel. Bloemknop. Luis. Wargen. | Kat. Kussen, een kus. Kussen. 68 mmm Maleisch. | Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Koeda. | Djaran. Adjaran. Paard. Koedis. Koedis. Bagaij makak. Schurft. Koedong. Koedong. Koentat. Verminkt (vau leden). » Koedi. Koedi. Koedie. Koedi, twintig in getal. Koera. Koera. Ngawetja. Opzetting der milt. Demam koera. Kories. Koeroes. Korang. Korangken. Koerong. Koerap. Korek. Koeroe. Koesoet. Kosong. Koeng. Koepas. Koepoe. Koekoe. Koekoer Koekoes. Koekang. Koekoekh. Koelat. Koelit. Koeloep, ghoelf. Koelam. Koeloem. Koembang. Koemoer. Koemies. Koempoel. Koenang. Koening. Koenau. Koewau. Koeah. Koejak. Haban koera. Ingoeris. Paringkong. Korang. Korangkan. Iogoerong. Koerap, kihis. Isgaribok. Kapéhé kahau. Koesoet, bakahot, Boeang. Lioe. IJoesie. Koepoe koepoe, pasoelang. Siloeh, Koekoer. Ingoekoes, Koekang. Manandoh. Koelat, Koelit. Koeloep. Soemor . [ngojom. Koembang. Koemoer Sasingot. Ingompol, Patiniog. Bahinda. Benar. Arcé. Danoem-ijoehoe. Barabit. Saban ngawetja. Ingoeris. Ringkang. Koerarug. Ingoerang. Ingoerang. Koerap kihis. Ngetok. Kapahé gahau. Koesoet, bakahot, Ngaenaij. Lioe. Oesie. Siloe. Koekoer. Ingoekoes. Koekang. Ngoekok. Koelat. Kcepak, Koeloep. Soemor. Ingojom. Koembang. Koemoer. Sasingat. Ingompol. Patining. Bahinda, Benar. Aroe, Danoem joehoe. Barabit. Koorts tend. Krabben, kerven, insnijden. daaruit onteprui- Tenger, mager, uitgeteerd. Ontbreken, missen, aan iets gebrek hebben, minder, onvelledig. Verminderen, verkleinen. Opsluiten, ín hechtenis stel- len, | Soort van schurft. w roeten, krabben. Melaatsch, scharft. Verward, vervaard, Ledig. De regenboog. Dn Pellen, schillen. Vlinder, kapelletje … Nagel, klaauw. Portelduif. Distilleren, overhalen. De luiaard (beest). Kraaijen (als een haan), kirren (als een daif), klok- ken (als een hen). Schimmel. Vel, huid, leder, schors, 4 schil, bast. Voorhuid, besnijdenis. Vijver, badplaats. Mompelen, pruttelen, kies- kaauwen, zuigen. Zeker soort van vliegen. Den mond spoelen, gorgelen. Knevels, snorren. Verzamelen, garen. ' Soort van glimworm. Geel. Waarlijk, zeker, stellig. Soort van fazanten. Saus, vocht. - In stukken scheuren. nnn Maleisch. Koenja. Koenjit. Kahidopaun. Kahendakh. Berkahandakh. Kahandakie. Kija. Kiangán. Kibar. Kibas. Kita. Kitar. Kidjang. Kidong. Kira. Mengira-ngirakan. Sakira-kira. Ferkira-an. Apalah kiranja. Kirap. Kirim. Kirim-an. Kiri. Kirei. Kisar. Berkísar. Mengisar. Kisaran. Perkisaran. … Kipas, Mengipas. Kikir. Pengikir. Kikies. Kilat. Kilap, chilap. Kilan. Kima. Sampitsch. Njipah. Koepji:. Kabélom-an. Kahandakh. Bakahandakh. Ingahandakh. Kija. Kiangan. Ingibar. Kibas. Ita. Imoesing. Kidjang. Timang. Kira. Kirakan. Ing-ira-ira. Kira kira. Bin kira-à. Jogirap. Kirim. Kirim-an. Sambir. Nantéké. Kisar. Berkisar. Mengisar. Kiseran. Bakisar-an, Kipas. Mengipas. Kikir. Pangikir. Ingikis. Kilat. Impalisin. Mailaa. Kima. 69 Katingansch. Nederlandsch. Ngipah. Kaauwen. Koenjit. Kurkema. Kabeloman. Levensonderhoud, Kahendakh. Wil, begeerte, neiging , smaak, wensch, verlangen. Mahoang. Verlangen. Manahoeang. Idem, koesteren. Kia. Speelkaarten. Sangiang. De kemel, verblijfplaats der hemelingen van den.eer- sten rang. Habar. Zweven, wapperen, Sapoe. ie nd (eenig deel van het ligchaam). Ita. Wij, ons. Moetar. Dranijen (als een deur). Karahan. Soort van reebok, Timang. Lied, zang, deun. Kakira. Denken, overwegen, gissen, berekenen. Kirakan. Bedenken, in overweging Ing-ira-ira. Kameangkoe. Meang. Malaijang. Ngapait. Mindah. Mamindah. Geling. Kitap. Manirip. Kikir. Pangikir. Ingikis. Kilat. Malisin. Ngite. Kima. nemen. Omtrent, nabij, overeen- komstig. Begrooting, rekening. Moge het un behagen, ik bid a. Afschudden. Zenden. Geschenk. Linkerzijde, links. Wannen (graan). Draaijen, malen. Rederen (vaneen werktuig). Draaijen, omdraaijen. Handmolen. Afwisseling. Waaijer. Waaijen, wind maken. Raspen, vijlen. Rasp, vijl. Schrabben, afschrapems. Weerlicht, bliksem. Vergeten, vergeten, vergis- sing. Glinsteren, schijnen. Paarlemoer . 10 Maleisch. Katingansch. Nederlandsch. Sampitsch. Kian. Kian. Kampirie kare. Zoo, zooveel, zoo dikwijls als, dik werf. Sakian. Sakian. Sa anoe. Zooveel, in zalke hoeveel- heid. Kalakian. Kalakian. Zoo dikwijls als. Demikian. Demikian. Adah ejé. Dus, op deze wijze. Kinian. Hanjoeloe. Handjoeloe. Aanstonds, op het oogen- blik, nu. Kanjata an. Njata benar benar. | Loetoe. —| Ruchtbaarheid, bekendma- king, openbaring. Gaboes. Gaboes. | Palawi. Zekere soort van boom. Gatal. “| Gati). | Gatel. Jeukte, schurft, walpsch > ontuchtig. Gadjah. Gadjah. | Gatjah. Olifant. Gadjie. Gadjie. | Oepah. Huur, loon. Gada gada. Gada-gada. Kitik kitik. Windwijzer. Gadong. Gadong. \ Gadong. Zekere aardvrucht. Gadoeh. Gadoeh, socsah. j Gadoeh, soesah. Storen, plagen, hinderen, | vervelen. Gadei. Gadei. | Gadei. Verpandea. Garoet. Bedéhem. Bedéhem. Spuwen, rogchelen. Garoes. Garoes. | Garoes. d Stijfsel. , Garies. Ngikis. | Ngikis. Schrapen, scheren. Garang. Garang. j Garang Luid , hard, schel, schate- rend, ourustig, woest, wild, vergramd, toorn, woe- de, razernij. Garokh. Mengaus. Mengaus. Krabben, harkelen. Garem. Oijah. \ Oijah, kahing. Zout. Gasap. Kasar. | Kaser, hai. Ruw (van een plank), hob- | belig, Gasal. Oneven. Gakoe. Menjanjie. Menjanjie. Een liedje zingen. Gagap. Aga aga. Aga-aga, djakei. Stamelen, stotteren. Gagakh. Gagakh. Gagak, kaak Hen raaf. Gagah. Gagah. Sterk, vermogend , magtig, kracht, geweld. | Menggagah ie. Mengagah-ie. h Gagah. Geweld aandoen, dwingen , ontweldigen. Penghagah an. Penggagah-an. Panekang. Onderdrukkiag, dwang. Gala gala. Dompo). Dampol. Mengsel van harst, om sche- pen te bestrijken. Galakh. Woest, verwoed. Galah. … | Penanjak, galah, soe. Paneken. Boom of stok om vaartui- har. gen voort te stuwen. Galie. : Ingalie. | _Ngalie. Spitten, delven, oudermij- nen. nonnen Maleisch. Galie-an. Peng-galie. Gamat. Gamiet. Gamok, Gawap. Gawal. Gawam. Gahie. Gajiet. Penggahiet. Gajong. Gatam. Getah. Getah maloe pertjah. Gedong \ Gadies. Gadipong. Garangan. Garat. Gartak. Garonggong. Garakh. Bergarakh. Garagadjie. Gargasie. Garem. Garinda. Garoeda. Garoeh. Garahaua. Garham. Gisier , Ganggam. Ganggoe. Giuggong. Gagater. Sampitsch. Galie an, Hapa mengalie. Gamat. llambei. Gamok. Menalap. Awam. Gagah. Ingahit. Peng-ahit. Gajong. Jnantop. Getah. Getah njatoh. Gedong. Dara. Para. Garang-an Karet. Gartak. Garonggong. Gérekh. Hagérekh. Garagadjie. Gargahasie. Oeijah. Grindah, tjanei. Garoeda. Mengérokh.. Garahana. Goentoem. Baiendah. Ingarakop. Ganggoe. Garieding. Gagatar. 11 Katingansch. Inloebang. Pang galie. Gamat. Ngepaij. Sepoet . Nalap. Gagah. Ingahit. Peng-ahit. Gaijong. Taetop. Gita. Gita njatoh. Gedong. Boetjang. Poeloes. Ngatap. Garonggang. Gerek. Hagerekh . Garagadjie. Kahing. Tjanaiij. Garoeda. Mengoeroh. Nawan rahoe. Kasingei Maindah. Ingarakop. Gangoe. Pahoentong. Hakitik. Nederlandsch. Gracht, groef „ Spade, schop, houweel. Zeker zeegewas. Toewenken, een teeken ge- ven. Zwaaijen (met een wapen). Gapen, geeuwen. Bot, dom, traag van ver- stand, schuldig aan wan- gedrag. : Dingen, pleiten. Kracht, sterkte, magt. Haken (met een werktuig). Een haak. Soort van potlepel. Bijten op de lippen. Gom, lijm, balsem. Gutta percha. Huis, pakhuis, magazijn. Maagd, (bet jonge wijfje van ieder dier. De billen. Ik bid a! eilieve, toch, wie? wat? ol! Grijnzen , knorren, met de tanden knarsen, Sporen, prikken. Hol, spelonk, kelder. Bewegen, verplaatsen. Zich bewegen, id. Ben zaag. Bea kwade of booze geest. Zout. Slijpsteen. Een griffioen, fabelachtig monster der Maleiers. Snurken. Een eklips. Baktand, kies, maaltand. Zich bewegen, vertrekken, van zijue plaats gaan. De vuist of gesloten hand, in de hand vatten. Luidrachtig, onrustig, te onpas spreken. Mondtrompettje . Soort van klaterfrantje. Maleisch. Gagap. Gagindjal gindjal. _ Galadier. Galaga. Galar, gelar. Menggalar. Galaran. Galang. Galap. Galakh. Galagar Galambong. Galombang. Galintjir. Galodja. Gilie. Gilie-gilie. Galinggang. Galiga. Galigie. Gambar. Gambang. Gombong. Gambier. Gambira. Gamatar Gamar. Gamaratakh. Gomirlap. Gamarantjing . Gampar. Gampang. Anakh gampang. Goempal. Goempah. Goemokh. Gamoeroh. Gomilang. Sampitsch. - Aga-aga. Kahang. Manie. Galega. Galar. Mengalar. Galaran. Galang. Kadap. Fatawé koewat. Galagar. Galamboug. Galoembang. Galintjir. Balau. Gilik. Sansébat. Galinggang. Galiga. Kankalièën. Gambsr. Gambang. Mengimbong. Gambier Gambira. Mengatar. Barahie. Mengérekh Gamirlap. Géger. Moera. Anakh gampang. Kakapang. Gampah. Busépot. Goeroeh. Tjahaija. 12 Katingan sch. Djahei djahei. Kahang. Kanteng. Mangalar. Galar. Lasoeng. Kapoet.. Pahalauw katewe Galagar. Lipak. Galintjir. Balau. Sansebat. Galinggang. Galiga. Tatoep. Garbang. Mengedoet. Gambir. Kitiek gendjeh. Kana hoewang. Mengerekh.. Mengilat. Giroe. Moerah. Anak sarau. Basepot. Goeroh., Tjahaija. „Armbanden. Luid, schel, scherp, scha- 4 Nederlandsch. Lispelen, stotteren, stame- len. „ De lenden. , Slijm, dierlijk zaad. — Borrelen (als kokend water). Titel, eerenaam. Een titel geven. Titel. ij Donker, duister, duisternis. Overlaid lagchen. - Balk, rib, dwarsbalk. Bobbel, schuim (bij regen), Golven der zee, baren. Glijden, glippen. Gulzigaard. Verfoeijen, afkeer hebben. De nieren. Geneeskrachtige plant. Bezoar steen. Bibberen (van koude). Schilderij, afbeelding. Soort van muzijktuig. Gezwollen, opgezet. Zeker struikgewas, waarvan de sap, gekookt, degambier oplevert. "e Opgewektheid, moed. Beven, trillen, schudden. Zich verblijden, verheugea. Schel, luidrachtig, rinkelen, _ rammelen. Schijnen, blinken. Ben hard, vreemd, onaen- genaam geluid makende. Geschreeuw, opstand, op- — roer, muiterij, rumoer. Ligt, gemakkelijk , eenvou- _ dig, Een onecht kind, bastaard. Klont, kluit, kluwen. pe Eene aardbeving. Dik, vet, zwaarlijvig. terend. Glinsterend, blinkend. 18 Maleisch. Gantie. Ginta. Gintas. Gantang. Ginting. Gantong. Bergantong. Goenting. Ganteh. Gandjiel. Goentjang. Ganda. Doea kalie ganda. Gandarang: Gandang. Gandong. Goendikb. Goendoel. Ginding. Genap. Gotjoh. Goedabier. Goerdi. Goeries. Goerakh. Goeroe. Goerau. Pergoerauran. Bergoerau. Goeroeh. Goring. Goesar. Gosong. Gosokh . Goesi. Gong. Goepoh. Goegoer „ Sampitsch. Gantie. : Lontjing. Imgetoh, irant:s. Gantang. Kawah. Gantong. B:gantong. Goenting. Ganteh. Gandjiel, Ingontjang Ganda. Handoewé ingandah. Gandang. Idem. Ingandoet. Goendikb. Ingoendoel, Besalang. Genép. Gotjoh. Laping. Gordi. Goeris. Likeij. Goeroe. Hodé. Pahodé-an. Bahodé. Goeroeh. Njangeh. Sarékh. Gosong. Ingosokh. Lilir. Tawakh tawakh-egong. Goepoh. Laboe. Katingansch. Takirie. Gansa. Ingatoh. Gantang. Gantong. Bagantong. Goenting. Gantih. Balabeijen. Ingontjang. Mandehang. Handoewé ingandah. Gandang. Ingandoet. Goendikh, Ngalas. Oembet. Genep. Napak. Laping laping. Gordie, Goeris. Likeij. Goeroe. Hakatik. Bakatik. Hadjadjoei. Goeroe. Njangeh. Loeta. Gosong. Ingosokh Lilir. Garantoeng. Kareweng. Laboe. Nederlandsch. Veranderen, vervangen, af- lossen, in plaats van, ver- wisselen. Hen klok. De top van een tak of loot afbreken of afknijpen. Zekere maat woor rijst. Fene pan. Hangen, ophangen, hechten, kleven, vertrouwen op. Ophangen. Schaar. Spinnen (katoen). Oneven. Schudden, bewegen, beven. Dubbel, tweevoud, drievoud. Verdubbelen. Soort van trom. Idem idem. Op de heup dragen. Bijzit, hoer. Kaal. Rusten, leunen, steunen. Volledig, vol, volmaakt. Met de vuist vechten. Onderkam van een haan, kieuwen van visch. Boor, steekboor. Schrapen, uitechrapen. Schurft of vuil der huid krabben (het ligchaam). Leermeester . Boerten , kortewijlen, spot- ten, klucht, potsen. Spotter, potsenmaker. Met iemand spotten, kluch- ten of potsen maken. De donder. Roosten, bakken, braden. Toornig, vergramd. Zandbank, plast, ondiepte. Wrijven, schuren, afvegen. Het tandvleesch. Zekere metalen instrament. Met haust, in overijling, in | wonorde, spoed. Vallen, storten, laten val- Berg, Heuvel. Een boor. — den). Geraas mek Verandering „ seling, omwent Aflossing. tE Porselein (gr 14 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Goegoe. Mengêkokh. Mengekokh. Gogah. Roesoeh. Roesoeh. ‘Goela. Goela. Goela. Goelong. Tagoelong. Ingoelong. Goeling. Ingoeling. Ingoeling. Goelinggang. Goelinggang. Galinggang. Golokh. Golokh. Badek. Golekh. Minter minter. Galin Goelei. IJoehoe. IJoehoe. Goemokh. Basépot. Lamak. Goemoel , Goemoel. Goemei. î Goena. Goena. Goena. Pergoena-an. Bagoena. Bagoena. D en: Pergoena-kan. Idem. Nuttig mak Goenong. Goenong. Boekit. Goenie. Goenie. Goeah. Goeah. Gojang. Hagérekh.. Hagerek . Gah. Gaheroe. Gaharoe. Garoe. Giring giring. Giring giring. Ngaijak. Girikh. Girikh. Moewoek. Boren, do Peng-girikh. Ping-girikh. Djoedjoek. Gisir. Iharoe. Ngoerah. Gigit. Mankit. Ngoelip. Bijten. Gigir. Gèger. Geger. Gigir-an. Gèger-an. Gigas. Gigi. Kusingèh. Kasenggie. Gila. Gila, Gila. Giler, . Giler. Gilier. Gileran. Giliran. Mangiler. Gilang. Gelang. Belang. Gilang gomilang. Gilang Gomilang. Tjaheija batjahaija. Giling. -1mipis. Mipis. Peng-gilingen. Peng-gilingan. Pengilingan. Luaba. Laba. Are. Laba-laba. Bankang. Bangkang. Maleisch. Laboer. Laboe. Laboeb. Berlaboeh. Laboe-an. Lata. Ladjoe. Lada. Ladang. Laroet. Larang. Larangan. Larang, djarang. Larie. Lariek. Lasa. Langiet 5 Langan. Langau. Lapar. Lapies. Lapang. Lapiek. Lapoe. Lakie. Lakie-lakie. Lakoe. Kalakoe-an. Malakoe-kan. Salakoe. Lagie. Salagie. Laloe. Malaloekan. Sampitsch. Laboer. Baloe, Laboeh. Balaboeh. Laboe-an. Lata. Ladjoe. Sahang. Tanah. Hanjoet. Larang. Larang-an. Djarang. Hadarie. Lariek. Pehé-maté-lingeij. Langit. Penang. Langau. Balau. Lapies. Lapang, loemba. Lapiek. Koelat. Hatoewé. Hatoewé tvewé. Pabo-laijjo. Kalakoe-an. Memaijo-aija. Sapaijo. Hindei. Sahindei. Mahalau. Mahalau-aija. 15 Katingansch. Lanjoeh. « Baloe. Laboels Balaboe. Palaboehan. Lijas. Sahang. Tanah. Mapjoel. Larang. Mapat. Djarang. Boehau. Lengies. Pehé maté lingeij. Langit. Penang. Lalie. Balau. Lapies. Lapiek. Oler. Hatoewe. Hatoewe toewe. Paijo lakoe. Adak. Memaijoe-aija. Sapaijo. Djeham. Djoewa. Mangkalam . Mangkalau. Nederlandsch. Besmeren, bepikken, bestrij- ken. Pompoen, kalbas. Ankeren, het anker laten vallen. Idem. Ankerplaats, reede. Kruipen (als dieren), klim. men (als planten). Vlug, snel, vlietende. De gewone peper. Een droog rijstland. Doorzetten (als een schip). Verbieden, beletten, waar- schuwen. Verbod. Zeldzaam, schaars. Loopen, wegloopen, zich verbergen, vlugten. Snel draaijen (als een top). Verlamd, verminkt. Het uitspansel de lucht. De arm, bovenarm. Een soort van vliegen, Hongerig, honger. Verdubbelen , voeren , voe- ring, in tweeën vouwen. Wijd, ruim, opening. Grond, voetstuk, steunsel. Beschimmeld, schimmel. Man, echtgenoot. Idem (meerv). Gedrag, levenswijze, gelaat, gebaren, gelukken, gung- baar zijn, aftrek hebben” Daden, gedrag. Bewerkstelligen, ten uitvoer brengen. Zoo, op deze wijze. Meer, nog, steeds, daaren- boven, ook. Zoo lang als. Voorbijgaan, verloopen, overgasn tot, verouderen, verdwijnen; naderhund , dan, voorbij, overschrijden. Doen verdwijnen. 16 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Laloe-ie. Mahalau-ie. Voorbijgaan. Terlaloe. Pahalau. { Pahalau. Zeer, buitengemeen. Lalat. Langau. | Lale. Vlieg. Tai-lalat. Tanong. Nenoeng. Sproeten. Lalang. Halalang. Halalang. Soort van gras, Lalei. Lalei, lingah. \ Kaloepi. Nalatig, zorgeloos, trasg zijn, talmen, dralen, slui- meren, bewnsteloos zijn, | _zwijm, verrukking. Terlalei. Terlalei. | Kaloepe. Luiheid, traag. Lama. Tahie. | Tahie. Ond, lang geleden, eerste? | voorgaande, langdurig. Salama. Satahie-a. | Satahie. Zoo lang als. Laut. Laut, \ Laut. De zee. Lawang. Mangirip. | Bintongan. Wenken, knipoogen. Lawan. Lawan. | Malawan. Tegenstand bieden, weder- | staan, zich verzetten, strij- den, wedijveren, tegenstre- ven, weêrgade. Lajer. Laijer. | Laijer. Zeil. | Berlaijer. Berlaijer. | Berlaijar. Zeilen, ter zee reizen. _ Lajoer, Ihoeroe. \ Die laijoe. Verbranden, verzengen, ver- N dorren, Lajang. Lajang. Raijat. Opvliegen, in de lucht zwe- ven, Boerong lajang. Kalialang. j Kalampotong. Vogels, die de bekende vo- gelnestjes (eetbare) ople- veren. Lajang lejang. Lajang lajang. | Raijat. Een vlieger. _ Lajiekh. Patoet. j Patoe. Geschikt, gevoegelijk, ge- past. jé Lajam. Zwaaijen. Lain. Lain. | Beken. Hen ander, andere. Berlain lain. Balain lain. Beken. Onderscheid, verandering. „ Berlain-lainan. Lain-lain-an. | Beken beken. Ongelijkheid van gedaante. Lainkan. llain-kan. \ Haka beken. Veranderen. Lajoe. Balajoe. \ Balaijoe. Verwelken, kwijnen, ver- vallen. Lajah. Lajoer. | Narah. Buigen, zich buigen. Toabat. Labat. | Bakapal. Dik, digt, kort op elkander. Laboer. Laboer. | Koe malihie. Smelten (van metalen). Laboeran. Laboer-an. Lepjoet. Gereedschap of middelen tot smelting van metalen, Lebah. Binanie. { Bapjie. Een bij. Leboh. Leboh. | Djalan. Straat, straatweg. Liebeh. Labeh. | Labeijen. Meer, grooter, overmaat. Terlebeh. Talebeh. | Zeer, buitengemeen. f Kalabeijen. v de Maleisch. Sampitsch. end. | Nederlandsch. Melebehkan, Malebeh-aija. Tapas. | Bijvoegen, vermeerderen. Lebeh korang. „Lebeh korang. Meer of minder. Loeboeh. Pohokh. Stof. Latop, latokh, Hoetop. Mangkeroe. Kreken of springen (als hout in de vl: mmen). Melatop. Mahoetop. Mahoetoep. Laten kraken, springen. Letakh. Ina. Ina. Nederleggen, verlaten. Letah. Letah. Galing. Slap (els na een ziekte), ; kwijnend, magteloos. Lezat. Asaija. Wellust (zinnelijke), smaak, geur, vermaak. mierne Lasoe. Deijoeh, Slaap, week, zwak. Lesong. Linsong. Lisong. Stampblok, vijzel. Leskar. Leskar, Een leger. Lanath. Lanath. Roeta. Vloek, Lingar. Lingar. Lingar, Draaijen, heen en weder Ì draaijen. Langes. Latéh. Balimae, Klam, stram, vochtig. Lingsier. Lintjir . Lintjir. Dalen, zakken. Longsong. Paloes djalan. Djalan paloes. Gaan, zich begeven naar, voortgaan. Langgang. ‚ Benzaam, Lingkar. Lingkar. Mengoelong. Oprollen (als een kabel), op- schieten (touw), schroefs= gewijze vouwen. Melingkar. Malingkar. Ingolong. Idem. Langkong. Inbinkong. Belantik. Halve cirkel, boog, gewelf, hol rond, halve maan. Lingking. Langking. Tangkoehie. Zekere vrucht. Langkap. Langkap. Tatap tatap. Volkomen, volmaakt, gereed, uitrusten, voorzien van. Berlangkap. Balangkap . Manatap. _ Gereed maken. Melangkap. Malangkap. , Katjoekoepan. | Idem. Kalangkap-an. Kalangkap-an. Uitrusting, togt, vloot. Langkokh. Bingkokh. Lantek. Krom, buigen, overhellen. Luangkwas. Langkoewas. Laoes. Zeker geneeskruid. Langkab. Langkah. Panoelak, Trede, stap, schrede. Melangkah. Malangkah, Malaka. Een stap doen, overschrij- den. Langgar. Langgar. Langar. Aanranden, aanvallen, bee storman, aan boord klam- pen. - Linggarg. Linggang. Lingang. Bewegen, slingeren, weaijen (nls een vlag), wapperen. Melinggang. Malinggang. Malinggang. Slingeren, schudden. Loenggoe. Balokh, Pasongan. Ketenen, boeijeu, kluisters, Loengoeh, Sandar, Singoeh. Leunen, rusten, 18 Maleisch. Sampitsch. | Katingansch. Nederlandsch. Langier. Kadjamas. Kasei. Zeker citroen-sap. Lepas. Liwoes. Liwoes. Laten gaan, vrij laten, ont- slaan, kwijtschelden. Lipoet. Lepoet. Lepoet. Bevatten, in zich sluiten, overdekken, dekken, Tiaksa. Laksa. Laksa. Tien duizend, Laksana. Laksana. Sama. Als, gelijk. Laksamapa. Eaksamana. Zeevoogd. Lekat. Liket. } Liket. Kleven, hechten, vastzitten, digt tegen liggen, belen- den. Lakas. Lakas. Lias. Zich haasten, spoed maken, haast, spoed, schielijk, Tuakokh. Lebak. Lebak. Met hoogten en laagten, oneven. Leleh. Heèka. Héka. : Vermoeid, afgemat. Lemboe, sapi. Sapie. Sapie. Ossen, koeijen. Taomba. Lomba. Lomba. Trachten, pogen. Berlomba. Balandja. Balandja. Wedrens Ikan loemba loempa, Laak pos. : Bruinvisch. Lambat. Tahai. Tahai. Langzaam, traag, vervelend, slap, laat, te laat, lange tijd. Perlambat. Pertahai. Katahaian. Uitstellen. | Lamboet. Balemoe. Balemoe. Slaap, week. | Lambong. Balikat. Balikat. / De zijde (regter of linker), | rib. Lambing. Toembak. Loendjoe, Speer, piek. | Loemboe. Rollende, hol, onstuimig. Lembah. Lebak. Lebak, Vallei, dal. Lambei. Lambei. Kepaij. Wenken, een teeken geven. Lambekh. | Balemoe. Balemoe. Buigzaam, mnru, gedwee. Lemas. Boesing. Boesing. Smooren, dempen, stikken. Lemang. Sabangkang. Sabangkang. Zekere spijs. Limpa. Até ampol. Até boea. De lever. Lompat. Menangkajok. Manengkeroe. Springen, huppelen. Lampar. Limpar. Pénoe. Overvloeijen, overstroomen, uitdampen, besmettelijk. Loempoer. Loempoer. Loempoer. Modder, slijk, slib. Lampoer. Hoopen (koren). Limpar. Menèpeh. Manambelas. Werpen, gooïjen. Lampien. Lampien. In de luren winden. Lampong. Balémoe, kampol. Balemoe, kampol. Zekere houtsoort. Limpah. Limpah. Vol, overvloed, overbodig. Kalimpah-an, Ka-moerahan. Kamoerah. Milddadigheid. Lampau, Halau, Mahalau, Voorbij, over, naar gene zijde gaan, te boven gaan, overtreffen, geleden Maleisch. Terlampaa. Larapei. Limpei. Lemakh. Lemah. Lontar. Lantas. Lintang. Lintong. Jantakh. Lantiekh. Lintah. Lantei. Landjoet. Tuandjoer. Terlandjoer. Lantjar. Lontjor. Lantjong. Lindasan. Lindir. Lindong. Berlindong. Lindong-kan. Landakh. Lionjap. Loear. Kaloear, Kaloearkan. Di loear. Lobang. Lobakh. Loeboekh. Loetoet. Loetar. Peloetar Loetong. Loetjoet, Loh. 19 Sampitsch. Pahalau. Tingie koerikh. Basèpot. Balemoe. Lontar. Lantas. Hamparang mahanjarongah. Tjampoer tjampoer. Laptakh-noembok. Lantiek. Lintah, patjat. Lansé. Landjoet, Pahalau. Tepahalau. Lantjar. Lontjor. Lantjong. Lindas-an. Lier. Lindong. Balindong. Ilindong-kan. Landakh, Lanjap. Loear. Menjaloea. Njoela.kan. Si la-loear. Lobang. Lobakh. Loehoekh. Koeloktot. Nèpeh. Menèpeh. Loetong. Liboes. Loh. Katingansch. Pahalau. Hamboe koerek, Basepot. Balemoe. Temboes. Hamparang. Habaloet.. Nepei. Balantik. Hamatek, Lanse. Landjar. Lalau. Tapahalau, Lantjar. Malesen. Etang. Tangkaranan. Lier. Lindong. Balindong. Ngina. Tahatong. Loear. Baloea. Bedjaloea. Sila-loear. Labaug. Telok loeboekh. Koeloktot. Membalas. Manam balas. Boehis. Liboes. entente Nederlandsch. Buitengemeen, te ver gaan. Rank, schraal, dun en lang. Wapperen, slingeren, be- wegen. Vet, smeer. Zwak, kwijnend, magteloos. Zekere palmboom. Door, doorgaan, doortrek- ken, doordringen. Overdwars, kruiselings. Overhoop, iu verwarring. Indrijven, inslaan (als een spijker) vastmaken. De gewrichten doen kraken. De bloedzuiger. De vloer (van een huis). Lang in tijd), verlengd. De palen der rede te buiten gaan, buiten sporig zijn. Buitensporig, onmatig. Schielijk voorbijgaan, voor- uit snellen, Uitspuwen, spuiten, Nagemaakt, valsch. Aambeeld (smids), Glad, glibberig, lijmachtig. Schut, toevlugt. schaduw toeverlaat, scherm, Zijn toevlugt nemen. Verbergen, verduisteren. Pgel of stekelzwijn. Te niet gaan, verdwijnen, vergankelijk, onzigtbaar, Uit, buiten. Buitengaan, uitgaan. Buitenbrengen. Van buiten. Holte, kuil, gat. Soort van radijs. Inham (eener rivier). De kpie, knokkel. Werpen, gooijen, schieten. Een werpmachine. Zeker soort van apen. Verloren, geheel verloren, over en voorbij. Plankje, bordje. 80 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. | Nederlandsch. | - Loedah. Loedjah. Loetja. Spog, speeksel, spuwen. Loeroes. Boedjor, benar benar. Boedjoer, benar benar. Regt, regtstreeks. Loerong. Djalan an. Djalanan. Pad, laan, weg, straat. Loereh. Hillat. Hellat. Volkstam, landstreek, streep. Loeroeh. Laboh. Laboeh. Vallen , afvallen, gestort worden, gevallen, afgeval- len. Loewas. Himban. Loemba. Breed, ruim, uitgestrekt. Kaloewasan. Kahimbanaen, Ka-loembahan, Wijdte, breedte, ruimte, Loesa. Sandilau. Overmorgen, over twee da- gen. Toesoeh. Meroesak. Maroesak. Verteren, verwoesten, ver- delgen. Longgar. Longgar. Saloeah. Wijd, los (als een kleed), los (als een spijker), slap. Loepa. Kalapéan. Loepe. Vergeten, verzuimen. nala- laten. Loepoet. Loepoet. Loepoet. Ontkomen, verlost, bevrijd. Loeke. Bahimang. Bahimang. Een wond, kwetsuur. Loekies. Loekies. Manoeron . Teekenen, figuren maken , Loekoe. Idem. Ploeg. Loeloet. Bekasai. Bapoepoer. Besmeren, blanketten, Loeloer. Negokh. Nengoenk. Inslikken, inzwelgen. Loeloes. Loeloe Loeloes. Verleenen, toestaan, dalden, gedoogen, toegeven, verlof geven. Loelang. Poesit. Poesit. Omkomen, vergaan. Loelong. Menangies. Manangis. Schreeuwen, huilen. Loeloem. Indjelap. Likken, zuigen. Loeloeh. Petais loempor. Petak loempoer. Slijk, stof, zeer kleine deel- / tjes. Loemat. Aloes. Aloes Poeder, fijn stof. Lsemoet. Loemoet. Loemoet. Kroost (gewas). Loemor. Loemor. Loemor. Besmeren , bekladden, be- morsen. Loemas. Ingossok. Ingossok Besmeren, verwen. Loemakh. Balemo. Balemo Zacht, niet hard. Lojang. Lojang. Loijang. Gegoten koper, metaal. Lei. Dji kalambar. Dji kalambar. Een bijzonder woord, bij optelling van sommige din- gen gebezigd, als kai sa- lei. Lebar. Himban. Loembah. Breed, wijd, breedte. Liat. Baliat. Baliat. Zacht, week, buigzaam. Meadoe adoe. Meadoe oelon. Praten, verklikken, snap- Litar. pen, babbelen. Maleisch. Litjat. Litjin. Litjah. Lidah. Anakh lidah, Lidi. Liar. Lior. Liran. Lisoet. Lisoet. Lisah. Lipoet, Lipat. Lipar. Penglipar. Lipas. Lipan. Likor. Salikor. Lila. Lilit. Lelang. Lilin. Lilih. Aijer malilih. „Leleh. Melelehkan soesoe. Lima. Limau, Linang. Liat. Pengliat. Leher. Ma, ama. Mabokh. Sampitsch. Kapèhè. Malisin. Litjak. Djela. Lintit balinkong. Lidi. Baliar. Lior. Djandan djemalem. Menoesoe. Belaijoe. Belisah. Malili kapenoetan Ilipit. Meliboerkan atémoe. Lipis. Halalipan . Likor. _Doewa poeloe idjesalikor. Lilla. Hilit. Lelang. Lilin. Malilih. Danoem malilit. Ingarak. Ioewab badjoe. Limè. Limau. Balinang. Mengitè. Pangitè. Bongo. Oema. Mabokh. ane ENT eea EETL TEEN EPC OTE ECE KD PD EE EE AL CT 81 Katingansch. Nederlandsch. Kapehé. Malisin. Litjak. Djela. Lintit balengkong. Ooesoek. Baliar . Belaij. Djandan djemalin. Menoesoe. Belaijoe. Basasak. Peuoe. Hipit. Lipis. Lalipan. Likoer. Doea poeloe idje. Lilla. Hilit. Lelang. Lillin. Malabeen . Ingarak. Maloesoet. Limè. Liman. Menjar. Menjek. Kokah. Iudang . Boesau. | Smart, stoot, kwetsuur. Zacht, glad, gepolijst, glib- berig. Slijk, modder. De tong. De huig. Vezels of ribben van het blad van den kokosboom. Wild woest, ongetemd. Kwijl, speeksel, spog. De dag en nacht, de tijd van 24 uren. Zuigen (als een kind). Dor. Onrustig (alseen zieke), on- gemakkelijk, lastig. Overloopen, overvloeijen. Vouwea, plooien, opvou- wen. Opbeuren, troosteu, stillen, goeden moed geven. Trooster. Zeker insekt. Duizendpoot (insekt). Benaming dar telwoorden tusschen 20 en 30. Een en twintig, 21. Soort van geschut. Winden, vlechten, omwin- den. Openbare verkooping, ven- datie. Was, waskaars. Vloeijen, stroomen, vlieten. Stroumend water. Oatblooten, uitkleeden. De borsten ontblooten. Vijf, 5. Citroen (in het algemeen). Biggelen, afloopen, druipen. Zien, kijken, aavschouwen. Het gezigt. Nek, hals, keel. Moeder . Dronken, beschonken, dron- kenschap . Maleisch. Mata. Bidjie mata. Mata harie. Mata pisoe. Mata: mata . Matie. Kamatian. Madjoh. Matjam. Madoe. Bermadoe. Maranda. Marah. Marie. Kamarie. Masa. Masa. Masa bagitoe. Masing masing. Masakh. Masokh. Masam. „Masin, Mangoe. Makan. __Makanan. Makie. Malas. Malang. Maling. Malam 8 Bermalam. Samalam. Samalam malaman. Maloe, Kamaloe-an. Malie. Sampitsch. Matè. Bawak matè. Mata hardau. Mata lading. Mata-mata. Matei. Kamateian. Maemadjoh.. Matjam. Djamboea. Badjamboea. Baloe. Sarikh. Marie. Kamarie. Katika. Masi kakai, Barè mimin. _Masi kakai. Masing masing. Mansakh. Lamè, Masim. Masin. Héran. Koeman. Makanan. Menjoempa. Bantoesin. Malang. Maling, manakan, Hemalim. Bamalim. Djimalim. Djimalim béwé. Mahamin. Kahawinan. Konkong. EE DE 82 Katingansch. Mate. Maijan maté, Mata kendau. Mata lading. Mata-mata. Matei. Kamatiean. Manahoe. Adakh. Djamboea. Badjamboea. Baloe. Gerie. Atie. Atie atie. Katika. Masi kaka. Amat. Masi kakai. Hakabeken. Masak. Tame. Asem. Bakahing. Poeseng. Koeman. Taloekienan.. Njiepa. Bakoela. Malang. Nakan. Hamalim. Bamalim. Tieroeg djalem. Tieroeg mahamen. Leppah. Konkong. , Nederlandsch. Het oog. De oogappel. De zon. Het lemmet van een mes. Spion, policieambtenaar. Dood, sterven, - pg De afgestorvene, doode. Gulzig, vreetachtig. Soort, monsters, stalen. Veelwijverij. si Twee vrouwen trouwen. Weduwe, weduwnaar. > Kwaad, boos, vergramd. Kom! herwaarte. Kom hier, hierheen. Tijd, jaargetijde. Inderdaad, waarlijk, toch, Ondersteld dat, dit toege- staan, meent gij? laat het zoo zijn, welnu, wat er ook van zij. e, Laat het alzoo zijn. — Afzonderlijk , respectivelijk, ieder op zich zelf. Rijp (als vruchten), gereed (als eten) koken, stoven. Intreden, ingaan. Zuur, wrang, wreed. Zoutachtig, brak. " Ontsteld, verslagen, ver- baaad, verstomd, verbijs- terd. rt Eten. Kids Voedsel, eetwaren. Sehelden, bespotten. Traag, lui, palatig. Tegenspoed, ongeluk, ramp. Stelen, rooven, dief. Nacht. Overnachten. Gisteren, een nacht geleden, De geheele nacht. Ä Byschaamd, schande, hoon, smaad, zedig, beschroomd. De schaamdeelen. Een halssnoer. - en Maleisch. ‘Mamar. Ma moeda. Mamah. Mana. Di mana. Ka mana. Manies. Manisan. _Manoesia. Manikam. Manikh. Mau. Mewar. Mawang. Mahal, Maja. Majang. Main. Permainan. Permainkan. Matrie. Matoe. Amas sapoeloeh matoe. Mata-harie. Moetiara. Misal. Madjlies. — Madjelis. Madang. Madat. Madoe. Marbau. Mertabat. Mardjan. Mortja. Martjoe. Sampitsch. Himang. Ma boesoe. Njipah. Koè. Koè hijè. Ka koé. Manies. Manis an. Manoesia. Manikam. Manikh. Handakh. Mawar. Baharoe. Larang. Tjahaja. Majang. Beroesik. Pemainan. Imainan. Matrie, indampol. Matan handan. Moetiara. Misal-sama Sibintok olo arè arè. Bagoes. Madang. Madat. Madoe. Alei. Pangkat. Mardjan. Toedja. Maligai. 83 Katingansch. emmen zena vm Nederlandsch. Bahimang. Meujan. Ngenta. Njangean. Naugahen. Manies. Oeloen. Manuas. Mahoeang. Bahabar. Setta. Larang. Kaliengei). Moeraai. Beroesiek. Pemainan. Olveh boesik. Messeng. Matan handan. Prebasa toetoer. Sebintak. Amat. Ngaroe, Madoet. Madoe. Kaijoe alei. Pangkat. Lasoeng. Loedja. Maligaij. 3ekneusd, gekwetst. ver- zwakt (door smart). Moeders jongere zuster, Kaauwen. Waar, wie, wat. Waar? op welke plaats? Werwaarts? Zoet, aangenaam. Contituren. De mensch, het mensch- dom. Robijn, edelgesteente. Koralen. Willen, verlangen, begeeren, wenschen, eischen, verkie= zen. Roos, roozenboom. Versch riekende blad). Duur, hoog in prijs. (als een Schijn, schaduw, schim, Bloesem van palmboomen. Spelen, zich vermaken. Speeltuig, spel. Speler, muzijkant. Zegel, verzegelen, zegelen. Woord gebruikelijk om de innerlijke waarde van goud aan te wijzen. Goud van tien graden of 24 karaat. De zon. Paarl, paarlemoer. Gelijkenis, beeld, overeen- komst, vergelding. Vergadering, bijeenkomst. Schoon, sierlijk, bevallig. Zekere houtsoort. Mengsel van opium, Honig. Zekere houtsoort. Rang, ambt, bediening. Bloedkoralen In flaauwte vallen, bezwij- men, Wachttoren, uitkijk, Mena, mani. 84, Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Marhoem. Marhoem. De overledene (iemand, die genade heeft gevonden). Mardoe. Augh bagoes. Augh bagoes. Welloidend. Mardika. Mardika. Mardika. Vrij, vrij man. - Marang. Kiangkaug. Kiangkang. Stroo, stoppels. Merangkokh. Mangkawang. Kruipen op handen en voe- ten (als kleine kinderen). Merapatie. Boerong dara. Boerong darah. | De duif. Marakh. Marakh. Marakh. „De paauw. Morka. Morkah. Marekang. Toornig, vergramd._ ze Marika itoe. Ikan ètè, Ikou dje. Deze lieden, zijlieden. Mariam. Mariam. Mariam. Kauon, grof geschut. Mariau. Mangalie. Ngalie, Eene mijn. Mas. Amas. Ames. Goud. Mesdjied. Mesdjied. Moskee. Mistar. Mistar. Een liniaal. Maski, Maski. Hoewel, ofschoon, wel nu, niettegenstaande, al was het. Maskien. Maskien. Papa beloem. Arm, behoeftig. 8 Misjoe. Sendawa. Sandawa. Buskruid. Mesjawarat. Meswarat. Toetoer. Raad, raadplegen, besprek, in rade beslissen. à Mesghoel.. Kapèhè atér. Pahe. Ontsteld, angstig, ongerust, bedroefd. 4 Masjhoer. Masjhoer, Vermaard, berucht, alge- meen bekend, afgekondigd. Maslahat. Mehawé djahat. Mehawa loempat. List, bedrog. Medlerat. Hianat, Roegie. Schade, nadeel, onregt. Moetalakh. Rata rata, Snsama. Volstrekt, algemeen. — ‘Màaf. Meaf. Ontslagen, vrij verklaard, vergeven, kwijtschelding, gunst, vergetelheid. Maliem. Maliem. Maliem. Stuurman, gids, loods, op- sf zigter. Maloem. Maloem. Baloenat, Bekend, begrepen, duidelijk, | Mengadjie. Meugapa. Mepgalir. Mengamokh. Mengaras-ie. Mengartie. Mengaram, Dapat kahendak. ton kahendakhe. Mepgadjie. Pin sebab. Maleli. Mengamokh. Mengaras ie. Tahoe. Maherem, Soepa hoeang. Toenoe hoeang. Î 8 Ein sabab. Malele. Ngamok. Ngarasie. Tawai. Meherem. AE ens zeker, algemeen bekend. Meening, zin, beteekenis. De koran lezen, gebeden opzeggen. Waarom, om wat reden. Vloeijen. Woedend moorden, amok „ loopen. Harden, hard maken. Verstaan, begrijpen, Broeijen, op eijeren zitten. 85 Sampitsch. Nederlandsch. Overleden, gestorven, Kop, kom, beker. dalf rijp, groen (geplakt). Herste staatsdienaar, vizier. Zekere boom. Zekere vrucht. Zuchten, weenen, steunen, Aanschouwen, ernstig aan- Uitstellen, volgen, Voltallig maken. Protsch gaan (als een paauw ) Wensch, begeerte, voorne- Naardien, nu, en, om, voor, ten einde dat, indien. Koninklijke kroon. Onbetamelijk, onbehoorlijk, dat vermeden moet wor: Soort van boom. Soort van bloemen. Roemrijk, grootsch, prach- tig, vereeringswaardig, Maar, alieen slechts, an- ders, ten miuste, nogtans, tenzij, opdat, zooals, etc, Voldoen, tevreden stellen, Dood (in de gemeene taal). Droom, droomen. Zich toeëigenen, bezit ne- Ben huichelaar. Onderhoaden of arbeiden. Bij het jaar. Vragen, verzoeken, smeken. Verwantschap door huwe- lijk, schoonvader of schoon- Kaauw, onrijp. Braken, spuwen. Vooruitsteken vals de bek of snuit van een dier). Maleisch. Katingansch. Meangkat. Maté. Metei. Mangkokh, Mangkokh. Pangabangoe. Mangkal. Mangkal. Kalalangen. Mangko boemi. Mangko boemi. Mangkoe boemie. Mangkoedoe. — Bangkoedoe. Bangkoedoe. | Mingkin Makin. Pahalau are. Le meer. Menggies. Soengkop. SOLE Mengaloh. Mengaloh. Nangies. Ì itë Les Mengalie. Mengitè. Menggete a Mengamadian. - Barang wajaâ. Brangai andau. Nengenap-ie. Men genapei. Manggenep. Mengigal. Boeghau. Baboehauw. Makhsoed. Kahendakh. „Nahoeang. ER Maka, Maka. Djshai. Makote. Makota. Makroeh. Makroeh. den. Melaka. RET Malaikat. . Malaikat. Lieauw. gelen, Maloer. Djoedjong malatie. Moelia. Moelia. Malsinkan. Malainkan. Malainkan. | Memada. Memadai soeni soeni. Tetanis. Mempoes. Matè. { Matei. Mimpie. Noepie, Benoepie. Jä-l joei Tepoei. | Mempoenja-ie. Hajoeja. L bal Dansen. Menarie. Bégal. Begal, Ag Mensfikh. Menafikh. Manafikh. Menahon. Menahon. Menjeloe. Benjeloe njeloe. Benjeloe. Minta. Meminta. ELD, Ee kek Mantrie. Mantrie. Mantrie. Mentoewakhr. Lmpoe., Empoe. moeder. Mantah Mantah. Manta. Moentah. Moeta. Moeta. Moentjoug,. Moentjong. Moeloes. | NN 86 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Mandoel. Manaug. | Manang. Ouvruchtbaar (als vrouwen). Mandie. Mandoei. Mandoei. Baden, het lichaam was- schen. Menang. Meneng. \ Menang. Winnen, overtreffen. Menangkan. Imanangan. Tmansngan. Doen winuen. Manangah. Penanga. ; Mentack. Middelbaar, matig. Menoempang- Menoempeng. t Menoempang. Vervoeren (goederen of pas- E sagiers), huisvesten. Menantoe. Menantoe. Menantoe. Schoonzoon of schoondoch- ter. Meni. | Sperma genitale. Moeara. Toembang. | Toembang. Mouding eener rivier. Moefakat, Moepakat. | Moepakat. Overeenkomen, eensgezind | zijn, in overeenstemming handelen, raadplegen met. Moeat. Bamoeat. | Bamoeat. Laden (goederen), inhouden. Moeat-an. Moeat an. | Moeaten. Lading, vracht, lest. Moeda. Moeda. | Mangoer. Jong, jongeling, bleek (van kleur). Moedikh. Moerik. | Moerik. Eene rivier opvaren. Model. Model. f Model. Hoofdsom, kapitaal, inleg. Moedah. Moedah. | Gemakkelijk, goedaardig. Moerah. Merah. Moerah. Goedkoop, milddedig. Moeried. Moerip. Goeroe. Een leerling. Moesang. Moessng. | Moesang. De civetkat. Moesim. Njeloe. | Njeloe. Jaargetijde, moesson. Moesel Moesoeh. Moesoeh. Vijand schade toebrengen _ (als wilde dieren en insek- ten, Moengkir. Moengkir. { Beziet. Ontkennen. Noels Ba Baoe. Het aangezigt, voorzijde. Moeksh. Bemain. Oeloe boeziek. Overspel. loega moega. Moega moega. Eene uitdrukking, waarbij een wensch wordt te ken- nen gegeven. Moela. Moela. Moela moela. Begin, oorzaek, oorsprong. Bermoela. Bemoela. Bemoela. In het begin. Permoela-an. Pemoel:ân, Sasoelak. Aanvang, het begin. M smoela-ie. Menamoel:â. \ MenamoelaÂâ. Beginuen. Moeloet. Njemè. | Njawe. De mond. Moelas. Ma-oelas. # Moeles. Buikpijn, darmwee. Moelekh. Moelekh. | Amat. Sechroon, sierlijk, welgemaakt. Mohon. Meningsâm. Mendjoeloek. Verlof, toestemming. Mojeng. Mojeng. Mojang. Voorouders, _overgrootvä- der. Mahal. Larang. | Larang. Duur, hoog ín prijs. Mojiet. Mojat. Bangké. Dood ligchaam, lijk. Maleisch. Médan. Miring. Merah. Misi, Mega. Mimeng. Mineng. Minoem. Minoem-au. Minjuk. Menjerta. Menjaroepa. Naraka,. Nasie. Napgies. Nakal. Naga. Nama. Nanas. Neneh. Nawong. Naik, Kansik-an. Naratja. Nabie. Nedjies. Nuchoda. Nistjaja. Nasihat. Nangka. Nafas. Nafsoe. Nafirie. Negrie. Nampskh, Nantie. Nantiasa, 87 Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Médan. | Tampoean. Plein, openbare plaats. Tiling. Tiling. Hellen, overhangen, neigen. Bahandang, Bahandang. Rood. Sesingot. Sesingot. Knevels. Langit. Lengit. Wolken, verhemelte. Oud, voorgaande, van eeu- wigheid. Minsek. Ngisek. Vrijen, ten huwelijk ver- zoeken. Maihof, Miehop. Drinken. Ihopan. Ngiehop. Dranken, drank. Minjak. Kase. Olie. Hajak hajak. Soesoembuh. Overeenkomen. Saroepa. Sama. Gelijken. Nareka. Naraka. De hel. Nasie. — Nasie. Gekookte rijst. Menangics. Nangies. Huilen, weenen. Mentjatjiuga. Merloetjiek . Ondeugend, slecht. Naga. Handie. Draak, fabelachtige slang. Areia. Ngaran oeloen. Naam, benaming, faam, roem, vermaardheid, be- ruchtheid. Kanas. Samblaka, Ananas (vrucht). Nanah. Nana. Etter (eener verzwering). Naong. Siengou, Schuilplaats, scherm. Mendai. Nangkal. Klimmen , rijzen, opgaan, vermeerderen, bedragen. Kanaik-an. Oeloe panengkal. Rij- voer- of draagtuig. Timbangan. Limbangan. Weegschaal, schalen. Nabie, Nabie, Hen profeet. Nadjies. Kadjadjielek. Vuil, morsig, walgelijk, on- rein, bevlekt. Nachoda. Nachoda. Scheepsgezagvoerder. Kakai. Kaka. Zekerlijk, voorwaar, waar- lijk. Nasehat. Nengataloe panawel. Raadgeving, waarschuwing. Nangka. Nangka. Zekere vrucht. Tahansing. Hansing. Adem, ademhaling. Nafsoe. Nasse. Zinnelijke driften, begeer- lijkheid, lust. Saroenai. Saroenai. Trompet, bazuin. Lewoe. Lewoe. Stad, landstreek, gewest, Mengità. Mengelie. Zien, aanschouwen, ontdek- ken. Intè, Ngaroe, Wachten, uitstellen, blijven, Katatahia Pahslan katakie, Voortdarend, bestendig. Nono. Nibong. Nipah. Nipies. Nikah. Nila. Niloer . Nilam. Nilei. Nenekh, Nijat Bernijat. Wadja. Wadjieb. Waries. Wang . Walie. Warangan. Warta. Warna. Wassjat. Wakhtoe. Wakiel. Welakin. Habies. Habieskan, Penghabiesau. Sahabies habies. H.boe, Hatie. Hatie jang poetih. Kawan hatie. Maleisch. Toekoe. Handibong. Ipsh. Nipies. Nikah, MEL Ni Ja 2 Nilei. Oek, abi. Nijat. Banijat. Wadja. Wadjieb. Waries. fl Wang. Walie. Warangan. Birita. Warna. Bewakil. Wakhtoe. Wakil. Lèpuh. Lèpahan oe. Kelapahaija. Selepa iepa. Kaboe. Até. Alé jang bepoelie. Rawan atlé. _Sampitsch. il Á Katingansch. Pokie. Pandoong. Ipah. Niepies 5 Nakat oeloeh. Nilei. Hiang. Atie hoesug. Idem. Wadja. je Badaries. Oewang. ‚ ‚ Warangan. Taroong. Arei baharei. Metteh. Katika. Metleh. Lepah. Kalepatai. fdem. Haboe. Hatei. Alé bepoetie. heid). Nik Sterke aandoening ( schap of droefheid). Barawen até. 89 Maleisch. | Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Besaar hatie. Datoo até. Patana kahaim hoeang. Trotsch, fier, oploopend. Ketjil hatie. Koerik até, Koerik atei, Wangunstig, laf hartig. Hadap. Mangahaleip. Tahadep. Voor, in tegenwoordigheid van, tegenover. Di hadapan. Se dchápan. Idem. In bijzijn, tegenwoordig- heid. Mengadap. Mengadap. Mengahadep. Verschijnen voor. Haroes. Haroes. Haroes. Betamelijk, behoorlijk, ver-- p eischt, noodzakelijk. Harap. Harap. Harap. Hoop, vertrouwen op, zich verlaten op, staat maken op. Penzharapan. Kaharapan. Kaharapan. Vertrouwen, vaste verwach- ting, hoop. Haroe,. Haroe. Saheta. Verwekken, aanhitsen, be- roeren, opruijen. _Haroe biroe. Haroe biroe. Saheta. Geschreeuw , oproer, ver- warring. krekeel, gewoel. Harong. Ma arong, Njahombah. Door (water) gaan, waden. Harie. Handau. Handau. Hen dag, de dsg (in onder- scheiding van nacht), Din’ harie. Taraog ahandau. Handau tarang. Het aanbreken van den dag. Saharie harie. Djenda djendau. Djenda djendau. Alle dagen, dagelijks. Hangat. Blassoe. Blasoet. Heet, warm, hitte, warm 8 zijn, gloeijen, ijveren. Hangoes. Bakèhoe. Basecha. Branden, door vu:r ver- teerd. H poes. Injapoe. Injapoe. Afvegen, uitwisschen, ver- nietigen, verdelgen. Hapakh. Hepakh. Basimak. Sterk, garstig (riekende). H:lier, Malili, Straalswijze vloeijen, stroo- , men. Heloes, Aloes. Haik, Fijn, dun (van weefsel), ijl Haloe. Haloe. Haloo. Ben stamper. Hems. Hampis boerok. Siwak boeroek. Sterk riekend. Hawoes. Hawoes. Hawoes. Dorst, dorstig. Hawap. Hoewap. Ngoeap. Damp, stoom, witweseming. H nja. Hanja. Masr, beh.lve, met uilzou- dering van, tenzij, slechts, alleenlijk , maar indien, hoe het zij. nog H.njoet, | Hanjoet. Manjoel. | Drijven (als een vaartuig | |_zonder stunr), in drift zijn. Hsnjier. Hampis boerok. Simak boeroek. | Bedorven, stinkend. Hadjich. Meninga. Menenga. Ken geschenk san een meer- dere. 90 Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Harta. Harta. Harta. Goederen, koopmanschap- pen. Hartawan. Hartawan. Arei ramoei, Rijk, veel goederen bezitten. Harga. Rigaia. Regai. Prijs, waarde. Haroem. Haroem. Welriekend, geurig. Herimau. Matjan. Matjan. Tijger. Hasta. Asta. Satoelang. Elleboogslengte (maat). ‘ Hangkap. Nederdalen (als een vogel), |_uitdagen, tarten, gezame- liijk zingen, bij groepen dansen. Hingga. Hingga-n. Hingei. Tot zoo verre als, totdat, behalve, alleen, uitgezon- derd. Sahingga. Sahingga-a. Sahingei. Idem idem. Halaman, Pamatang. Tampoean. Plein of weg voor een pâ- leis of groot huis. Hoeloebal.ng. Hoeloebalang . Hoeloebalang . Voorvechter, officier . Halilintar. Njaroe, patir. Pankar. Hen donderslag. Halintah. Lintah. Djelou. Bloedzuiger. Halei-lei, Djikalambar. Dji kalambar, Woord, waarvan men zich bij het tellen van dunne zelfstandigheden bedient. Halia, Laij. Laij. Gember. Hamba. Hoela Koela. Dienaar, ik, mij. Perhambaan, Pakoela-an. Pakoela-an Dienstbaarheid, dienst, Perambakan . Marenda vrip. Marenda. Verootmoedigen. Hambat, Hambat-ingada. Hambat. Vervolgen, inhalen, tegen- houden, stoppen, kwellen. Hamboer Hamboer. Nawoer. Verspreiden, strooijen, Hamboes. Nyjipas-himoen. Mangietap. Blazen, wauijen. Hampa, Bangkien, beapis. Bangkin. Ledig, hol, kef, schillen. Hampadas. . Até hampol. Atai hampol. De lever. 1 Hampadoe. Hampadoe. Peloei. De gal. Hampar. Ampar. Ampar. Spreiden, uitbreiden, q Hampir. Toekip. Danie. Nabij, bijna, naderen. Hampoes. Lepah benar bevar, Lepah sene. Uitwisschen, vernietigen. Himpoen. Ngampoelan. Moepoeng.. Vereenigen, verzamelen, te zemen komen, optellen, Himpoenan. Ingampoelan. Moepoeng. Vergadering, raad. Himat. Himat. Hiwah. Neiging, oogmerk, bekoe- ling, meening, besluit. Ì Hantar. Sjaga. Ngahoem. Brengen, leiden, zenden, vergezellen , overbrengen. Hantar-an, Antaran. Ngageh. Huwelijksgiftt. Hantam. Hantam. Takai. Slaan, tegen smijten. Hantoe. Kambè. Kambe. Spook, geest. 91 Nederlandsch. Stilstaan, rusten, pleisteren, ophouden, staken. Idem idem. Rust, stilstand, rustplaats. Luisteren, toehooren, gade- slaan, opletten, waken. Bewegen, verplaatsen. Ontbinden, wegsmelten , door bederf week worden. Willen , begeeren , genegen zijn tot, voornemens zijl Wil, begeerte, neiging , Willen, begeeren, wenschen . Alles wat ik verlang. Helder, zuiver (niet drab- Jehova, God. Adem, lucht, genegenheid, last, begeerte, zinuelijk- Lappen, voegen, hechten, splitsen (touw), lasschen De kruin van het hoofd. De oorsprong (eener rivier), greep (hecht van een mes, Slap maken , loslaten (een touw), vieren, laten hengen (b. v. de arm). Mengen, mengsel. Inoogsten (graan) oogst. Trekken. (uit de scheede). Ach! helaas! he! hoela! Versieren, opschikken. Sieraad, versierselen. Troosten, opbeuren, Vrees, beschroomdheid, ont- zag, eerbied, geducht, ver- | Zwart, donker blaanw. Orpdisschen (eetwaren), voor- Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Hentie. Njálang. Tende. Berhentie, Meujèlang. Tende. Perhentian. Pepjelangan. Tende heloe. Hintei. Meindè. Mennete. Handjar. Bainda. Hantjoer. Antjor. Loeloe. Hendsakh. _Handakh. Nahoeang. om. Kabandakh, Kahandakh. Hoeangnga. 4 wensch. Berkahandakh. Bekahandakh. Oeloe sama uahoeang. Kahevdakhie. Ingahendakie. Sama nahoeang. Hening. Djeranie. big). Hoea. Hoea. Hawa. Hawa. Pahala kahain hoeang. heid. Hoebong. — Menjambong. Mennoentoeng . (boeten). Hoeban. Oeban. Hoeban. Holo. Ngadjoe. Ngatjoe. dolk). Hoeloer. Ioeloer. Ngoeloeh. Hoelam. Ingatjan. Maloet, Hoelam, Naméan ngahoema. Nanggoe pasah. Hoenoes, Imbadak. Netjiet. Hei. Hé. Hies. Mompo bagoes. Ngawat. Perhias-an, Kabagoesan. Amat sarenc. Hiboer. Penghiboer. Trooster. Heibat. Heibat, Pamiekct. vaarlijk, Hitem. Babilim. Babilim. Hidjan. Hidjau. Hidjan. | Groen. Hid ng, Idang. [dang. zetten. Maleisch. Hidangan. Hidong. Hidop. Kahidopan. Heiran. Hiris. Hisap. Hinggoe. Hela. Hilir. Hilang. Himat. Hina. Hijoe. la, ja. 1Ja itoe. JJatim. IJakoet, lanie, janie. Jang, ang. Jakien. Nja. Njata. Menjatakan. Kanjata-an. Njaries, Njarieng. Njala. Bernjala. Njamokh. Sampitsch. Idangan. tlidong. Bélom. Kabéloman. Heiran. Hiris. Ísap. Imbatak. Mensangh. Ngihau. Himat. lima. Hijoe. IJa. IJa ètè. IJatim. IJakoet. IJa kakai. Kakai. Jakien. la. Njata. Menjata-ai. Kanjata-ai. Nanjaris. Njaring. Njala. Banjala. Njamokh 92 Katingansch. | Idangan. | Oeroeng. ( Belom. Kabeloman. | Heiran. | Hiris. |_Njiep. | Nietjict. Mensangh. Ngihau. j Himat. Toeloehawang . | Hijoe. | Djé. Dje etèi. Noelai. Djèkemèi. t Ekah. Batantoe. Batantoe. Batantoe eije. Batantoe sarene. | Majarih. | Njaring. | Dawen. j Dawen. “i Baroetoek. Nederlandsch. Spijzen, tafelgeregten. Neus, snuit. Leven, levend. Levensonderhoud. Verwonderd verbaasd, Kerven, fijn hakken, aan kleine stukken snijden. Zuigen, inzuigen, met vocht sf= doortrokken worden. Daivelsdrek. Rukken, trekken, sleepen. Bene rivier afvaren, zee- waarts gaan. Verliezen, verdwijnen, ver- loren, overleden. Zorgvuldig, aandachtig, gis- sing, meening. Laag, gemeen, verachtelijk … Haai. Oo! Dat is te zeggen, namelijk. Een wees. Robijn, granaatsteen. Dat is te zeggen, te welen. Het bepalend lidwoord: de, het; dewelke, die, degene. Zekerheid, waarheid, kennis, — het ware, zeker. Ben voornaamwoord, dat ache — ter de bezitt. zelfst. naam. woorden wordt gevoegd en ook wel achter werk- en bij- woorden verbonden wordt Klaarblijkelijk, openbaar , zigtbaar, duidelijk. Doen blijken, aantoonen, be- wijzen , ophelderen, ver- klaren, uitleggen. Ruchtbaarheid , openbaar- making, verkondiging. Schier, bijna. Luid doordringend, helder. Vlam, brand. \ Ontbranden, vlammen, Muskiet. rcn ende: teilen a aki de Si nn asen em en Rn Ps ld eni cl 5 ne hdi dn dn ade A EN 95 — nnn nnn Maleisch. Sampitsch. Katingansch. Nederlandsch. Njaman. Njaman. Njaman. Wel , in bekoorlijken toe- stand, gezond, aangenaam, lekker. Njawa. Njawa. Njawa. Leven, adem des levens, ziel, geest. Njanjie. Batimang. Nawoentaloen. Zingen, gezang. Njadar. Mantiro koeat. Tiroh pahalau. Diep of vast slapen. Nijoer. Enjoe. Enjoe. Kokosnoot. Njiroe. Tapan. Tapan. Wan, groote, platte zeef om te wannen (graan). Njiloe. Njiloe, Njiloe. Bggig (van de tanden spre- kende). TEL WOORD EN. _ Satoe Dh Idjè. Idjé. Ken 1 Doea ° Doeè. Doewè. Twee 2 Liga ee Talo. Tèlo. Drie 3 Ampat ve Épat. Épat. Vier 4 Lima ° Limei. lmei. Vijf bij Anam 5 Djehawin. Djèhawin, Zes 5. Toedjoeh 4 Oedjoch. Oedjoeh. Zeven (ie Delapan „ Hanja. Anja. Acht 8. Sem bilan 3 Djelotièn. Djilotian. Negen 9. Sapoeloeh Sapoeloeh. Sapoleoeh. Tien 10. Sabalas 1 Sawalas. Sawalas. Elf Ie Doea blas ‚r Doewò walas. Doewè walas. Twaalf 12. Tiga blas 1 Tèlo walas. Tèlo walas. Dertien. 13. Ampat blas (c Pipat walas. Ppat walas. ‚ Veertien 14. Doea poeloeh „, Dovea poeloe satoe. Doea poeloe doea. Tiga poeloe. Ampat poeloe. Saratoes. Doea ratoes. Sariboe, Salaksa, Sakatie. Sadjoeta. ze, iemand gp Doewè poeloe. Salikor. Doewò likor. Tèlo poeloeh. Ppat poeloch. Saratoes. Doewè ratoes. Sariboe. Sapoeloe riboe. Sakatie. Sadjota. Doewè poeloeh. Salikor. Doewe likor, Tèlo poeloeh. Épat poeloeh. Saratoes. Doewè ratoes. Sekoijan. Sepoeloe koijan, Saratoes koijan. Twintig 20. Fen en twintig. Twee en twintig. Dertig. Veertig. Honderd. Iwee honderd. Duizend. Tien duizend. Horderd duizend. Milligen, ed vtm Ee wedr E ö ES sien Henin … in sf ku ij be 5 Se Pred 4, 7 9 fi be et ’ ’ % . ke hj ë Kn ma, tn 8 e / \ . / \ p. [ A 7 5 N N Ae) 1 N k ' $ ï hj bi 1 d