Google

This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project

to make the world's books discoverablc onlinc.

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books

are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the

publisher to a library and fmally to you.

Usage guidelines

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying. We also ask that you:

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for personal, non-commercial purposes.

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the use of public domain materials for these purposes and may be able to help.

+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe.

About Google Book Search

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web

at|http: //books. google .com/l

Google

Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat

doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.

Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke

domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land

verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van

geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de

lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.

Richtlijnen voor gebruik

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op automaüsch zoeken. Verder vragen we u het volgende:

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden.

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien hiermee van dienst zijn.

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.

Informatie over Zoeken naar boeken met Google

Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken

op het web via|http: //books .google .coml

lliUcois-

I

V'-

VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN

DBR

KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE

TOOk

TAAL- EN LETTERKUNDE.

VERSLAGEN MEDEDEELINGEN

KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE

TAAI^ EN LETTERKUNDE

GENT

A.. SZfFETt

DnUtrdrr /CoHuilgit flaamtelH Ai. BOOOFOORT, 53 & 54.

1892

fjuu. m 5-

NARVARD COLLBQE UBRARV WQRMUMnWO

l % .< f .•■■

Zitting van 20 Januari 1892.

Aanwezig de beeren J. Micbeels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris;

de beeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Tbijm, L. Matbot, J. Obrie, Tb. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, J. Bols en H. Sermon, werkende leden.

Door de beeren E. Coremans, S. Daems, C. Hansen, F. van der Haegben en J. van Droogen- broeck is bericbt gezonden, dat zij verbinderd zijn de zitting bij te wonen.

De bestendige secretaris leest bet verslag over de vorige zitting, betwelk goedgekeurd wordt.

AANGBBODBNB BOBKEN.

Vanwege den beer Minister van Bihnenlandscbe Zaken en Openbaar Onderwijs :

Biographie nationale^ XI* deel, 3* aflev.

Bulletin de t Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique^ 1891, N«^ lu

- 6 -

De Werken van J. van den Vondel^ 1657-1660.

Mémoires couronnés et autres mémoires publiés par t Académie royale des Sciences^ des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 8", 45* deel.

Door den heer J. BOLS : Verschil in uitspraak tusschen de ^uivere (^^acht- lange) en gemengde (scherplange) e en o. 1891, 8«.

Door den heer F. van der Haeghen : Notice sur Jean-Baptiste David, par F.-A.

SNELLAERT, 12°.

Door den heer J.-B. VERVLIET : Ons Volksleven. Antwerpsch-Brabantsch tijd- schrift voor Taal' en Volksdichtveerdigheid enz. jaar, lo®, 11" en 12® aflev.

Door de Maatschappij der Bouwmeesters van Antwerpen :

Redevoering door den heer Eug. Geets, voor- jfitter, uitgesproken op hetjeestmaal van 1 2 Decem- ber 1891.

Door den heer C. DE WULF, leeraar te Oostende :

Grondbeginselen van Staat- of Nijverheidshuis- houdkunde^ door L. Leroy, vertaald door C. DE Wulf. Nieuwe uitgaaf. 1891.

Door het Historisch Genootschap te Utrecht : Documents concernant les relations entre Ie

- 7

Duc cCAnjou et les Pajrs-Bas (i 576-1 583), publiés par P.-L. Muller en A. Diegerick. III« deel.

Door den heer J. LAMMENS, senator : Het jubelfeest van het werk der Vlamingen te Parijs. 1862-1887, S*.

Briefwisseling.

Bij brief van 8 Januari 1892 meldt de heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, dat vijf der candidaten, hem door de Aca- demie voorgesteld om de werken te beoordeelen, ingezonden voor dendriejaarlijkschen Staatsprijskamp van Nederlandsche tooneelletterkunde, hem verzocht hebben niet in aanmerking te komen bij de samen- stelling van den keurraad; er zijn derhalve vijf andere candidaten aan te bieden, wat de heer Minister ver- langt in de zitting van heden gedaan te worden.

De Academie heeft een antwoord ontvangen op de vierde der door haar uitgeschreven prijs- vragen voor 1892 : « Huiselijk leven, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de 2* helft der XVIII® eeuw, bepaaldelijk v')ór de Fransche omwenteling, o Het daarbij behoorcnd briefje draagt tot kenspreuk : Sola virtus nobilitas.

Het bestuur heeft den 12 Januari bericht ontvangen van het overlijden des heeren J. Scher- penseel, buitenlandsch eerelid der Academie.

8

De heer Bestuurder, het nieuwe verlies betrcji- rende dat de Academie onderstaat, brengt hulde aan de verdiensten van den afgestorvene, die te Brussel, gedurende vele jaren, ijverig werkzaam is geweest voor de verdediging der Vlaamsche belan- gen, en die, nu eens door ambtsbezigheden, dan uit hoofde van uitlandigheid, tot zijn leedwezen, de gelegenheid niet gehad heeft de vergaderingen der Academie bij te wonen.

Een brief van rouwbeklag zal aan de weduwe des heeren J. Scherpenseel worden gezonden.

Op voorstel van den heer Bestuurder gelast zich de heer Obrie met het opstellen der levens- schets van den heer Scherpenseel voor het Jaarboek van 1893.

Blbliographische aanteekening.

Namens den heer Jul. Frederichs, leeraar van geschiedenis en aardrijkskunde aan het koninklijk Athenaeum te Oostende, heb ik de eer de Academie een exemplaar aan te bieden van eene door hem uitgegevene verhandeling, getiteld : De Secle der Loïsten of Antwerpsche Libertijnen (i 525- 1 543). Eligius Pruystinck^ Lqy de Schaliedekker en \ijne aanhangers.

In de 56 bladzijden, uit welke deze verhande- ling bestaat, deelt de schrijver nagenoeg alles mede wat omtrent de secte der Loïsten te schrift is

~ 9

gesteld en in zijn bereik lag* De bronnen, waar hij zich van bedient, zijn echt en belangrijk : oorkonden, bewaard in de Keizerlijke Hofbiblio- theek te Weenen; uittreksels uit de rekeningen over de twee kettervervolgingen tegen Pruystinck; brieven van het magistraat der stad Antwerpen aan de Landvoogdes ; een antwoord daarop ; brieven van den procureur-generaal aan den voorzitter van den Raad van Brabant; brief van keizer Karel V aan de wethouders van Antwerpen ; uit- treksels uit de verslagen der Hoogere Vierschaar ens[, dus al stukken aan welker geloofbaarheid niet te twijfelen is.

De heer Frederichs bepaalde zich niet bij het afschrijven der bronnen ; wat vóór hem, onder ande- ren döor VAN Meteren, in het Antwerpsch Chro- nijkfe, in de Geschiedenis van Antwerpen door Mertens en TORFS^ in de Historie der straten van Antwerpen door AUG. Thys over Loy den Schaliedekker was in *t midden gebracht, wordt getoetst aan de nieuwe opzoekingen en oordeelkundig besproken. Mededeelingen over hetzelfde onderwerp, door ons achtbaar medehd, den heer Génard, vroeger gedaan, zijn door den heer Frederichs volledigd.

De schaliedekker, hoewel ongeletterd, schijnt in zijnen tijd nog al werk geleverd te hebben aan de burgerlijke overheid. Hij maakte zich eenen zekeren aanhang, te Antwerpen en elders in Brabant; ook in Vlaanderen ( egt de Summa doctrinaej dit, volgens ons, zonder grond, want wij hebben er

10

voor dit gewest nergens eenig spoor van ontdekt.

leerstelsels der secte waren grof, in de hoogste mate onzedelijk en gansch in strijd met de heerschende begrippen van de XVI« eeuw. De secte had niets gemeen met de Lutheranen Luthèr zelf schreef er tegen en heette Loy : Rumpelgeist^ wat het Antwerpsch Chronijkje vrij vertaalt door : « de slang onder de palingen » ; zij had evenmin iets gemeens met de Herdoopers en de David-Joristen. Verwierp zij de uitlegging van den Bijbel door de Roomschgezinden en Hervormden, zij beproefde *t niet, eene andere te geven; zij geloofde aan God, maar verstond niet dat Hij tegelijk genadig en rechtvaardig kan zijn. Toch (leerde Loy) kan dit eenigerwijze verklaard worden : De mensch is een tweezijdig wezen, als bestaande uit den dierlijken en den geestelijken mensch.. De eerste is ongehoor- zaam aan God, en God voert op hem Zijne Gerech- tigheid uit; de tweede kan niet zondigen, daar hij uit God voortkomt. Aldus zal ieder mensch, als dierlijk wezen, verdoemd, en als geestelijk wezen, gered worden.

In de uitlegging, welke de Loisten van dit, hun dogma, geven, besluiten zij dat alle sacra- menten, ook, en vooral het huwelijk, overbodig zijn ; dat er noch hei noch vagevuur bestaat ; dat eene opstanding van het vleesch onmogelijk is. De geest van den mensch, die de H. Geest is, zal wederkeeren tot God, wiens zoon, Christus, voor allen heeft voldaan.

II

Dat de burgerlijke overheid de verspreiding zulker gevaarlijke theorieën met kracht tegenging, en daarbij zich de verordeningen op het godla stèren herinnerde, hoeft niet gezegd. Eene zoo brutale loochening van den alleenheerschenden, door den Staat beieden godsdienst kon niet geduld worden, allerminst in eenen tijd waarop de Roomsche Kerk zoo vele en zulke geweldige stormloopen had te verduren als in de XVI* eeuw. Ook had Loy de Schaliedekker in i526 zich te verantwoorden voor het gerecht wegens ketterij; maar hij kwam er heelshuids, ja goedkoop van af, dewijl hem, en zijnen medeplichtigen, gelegenheid werd gegeven om de dwalingen te herroepen, en zij, mits eene geringe openbare boetedoening, in rust werden gelaten.

Dit geding spreekt weinig ter gunste van Loy : hij ging bij de pastoors zijne onschuld bepleiten, beweerde slechts eenige lichtzinnige woor- den te hebben laten uit den mond gaan. en was eiken dag aanwezig in de misse. Voor het hoofd eener afvallige secte was zulke handelwijze weinig rechtzinnig, ja ten hoogste lafhartig. Loy (zijne geschiedenis bewijst het) had inderdaad een zeer gemeen, ja, laag karakter.

Na zijne veroordeehng geheel « gereconciliëert »» schijnt Loy gedurende eenige jaren voorzichtig re zijn geweest. Allhans is van i526 tot 1544 ^^" ^^^ en zijne secte weinig anders te vernemen, dan dat de Libertijnsche leerstelsels veld hadden gewonnen te Antwerpen, vooral onder de aanzienlijke burgers.

12

die er de verschooning in zochten hunner ontuch- tige levenswijze.

Laatstgemeld jaar, voor de tweede maal, in hechtenis genomen, eindigde Loy zijn leven op den brandstapel, terwijl verscheidene zijner gezel- len onthoofd werden. Nogmaals bang vóór den dood, hoegenaamd niet gerust nopens de waarheid zijner leeringen, biechtte Loy, c biddende God om een corte doot, die hij noemde het oordeel ».

Uit deze korte schets van het boek blijkt genoeg, ddt de heer J. Frederichs waarlijk eene niet onbe- langrijke bijdrage heeft geleverd tot de kerk-, of, zoo men wil, tot de zedegeschiedenis der XVI* eeuw.

Zijn boek is lezenswaard. .

Fr. de Potter.

De heer Génard vraagt het woord en drukt zich uit als volgt :

Mijnheeren,

Met de grootste aandacht heb ik het omstandig verslag aanhoord dat onze geachte bestendige Secretaris heeft uitgebracht over het onlangs ver- schenen opstel : de Secte der Loïsten of Eligius Pruystinck en jijne aanhangers, door den heer Julius Frederichs, leeraar aan het koninklijk Athe- neum te Oostende.

i3

Het strekt mij tot innig genoegen, MM., den gewichtigen uitslag vast te stellen van nasporingen

*

over eenen hervormer, die zoo 25eer den toom van Luther opwekte en over wiens leerstelsels evenwel zoo weinig te weet was gekomen.

Ettelijke jaren geleden heb ik, Mijnheeren, mij ook met Loy den Schaliedekker bezig gehouden.

Inderdaad, toen ik in i863 aan het Ant- werpsch stadsbestuur het voorstel deed een Archieven- blad in het licht te zenden en hiertoe de goed- keuring mijner overheid verwierf, was dit wel met het doel den rijken schat van oorkonden te doen kennen, die aan mijne zorgen werd toevertrouwd.

Van dan af ook werden de gebeurtenissen der XVI® eeuw het voorwerp mijner aanhoudende studiën, en ik maakte het mij tot eenen plicht de nog niet uitgegeven Antwerpsche schriften, rakende de geestesbe weging van dit tijdvak, zoo volledig mogelijk openbaar te maken. Vandaar de achttien boekdeelen van het Archievenblad, bevattende, onder andere, de ordonnantièn van het Antwerpsch Magistraat^ rakende de godsdienstige geschillen der XVI* eeu»^, waarbij de justificatie van het Magistraat voor den Hertog van Alva, en de lijsten der personen te Antwerpen voor het feit van religie vervolgd.

Deze laatste verzameling beslaat verscheidene deelen; de vervolgingen van ongeveer i,3oo per- sonen voor kettersche zaken zijn daarin zoo omstandig mogelijk voorgesteld. Van i,3oo per-

_ 14

sonen, dit wil zeggen dat het noodig is geweest een gelijk getal rechterlijke bundels te vormen, waarvan sedert drie eeuwen de stukken wijd en zijd zijn verspreid. Het zij, Mijnheeren, hier gemeld dat ik wellicht voor deze taak zou hebben terug- gedeinsd, indien ik niet ten volle op den goeden wil en de kunde van het personeel van mijnen dienst had mogen rekenen. Aan allen, die mij ter zijde hebben gestaan, mijnen oprechten dank.

Het zij hier ook gemeld dat ik mij haastte al de oorkonden te verzamelen, die met elke vervolging in verband stonden, en ik liet niet na andere archiefverzamelingen te raadplegen in de hoop het een of ander verdwenen schrift terug te vinden. Diensvolgens wendde ik mij tot den heer Rijks- archivaris Gachard en vroeg den geleerden man mededeeling van al de bescheiden over de Antwerp- sche vervolgingen, onder zijne bewadng berustende.

Met die bereidwilligheid, welke den uilmun- tenden geschiedschrijver kenmerkte, toonde de heer Gachard mij aanstonds de rekeningen van den Schout van Antiperpen^ welke eertijds van ambts- wege te Brussel werden .neergelegd en waarvan de uittreksels, gevoegd bij de aanteekeningen onzer Vier schaar boeken, de grondstof mijner verzameling leverden.

Het schijnt dat mijne pogingen eenen tame- lijk goeden uitslag hebben opgeleverd, ten minste ik ontving, zoo wel van mijne overheid als van talrijke geleerden, vleiende brieven over mijne onderneming.

i5 -

Nu, Mijnheeren, het bleef buiten kijf dat ik, die onze gedurende drie eeuwen verwaarloosde archieven voor het eerst onderzocht, geenszins aanspraak kon maken op het bezit van al de stuk- ken, welke met mijn onderwerp betrekking hadden. Zulks ware eene dwaasheid geweest; niemand, die zich met geschiedkunde bezig houdt, mag eischen het laatste woord in een pleit te zeggen. Zij, die na ons komen, \ullen^ neen moeten meer weten dan wij; anders ware hun arbeid vruchteloos en overbodig.

En dit was ook het geval met Eloy Pruys- tinck. De heer Julius Frederichs heeft bewezen dat, toen de heer Gachard dienstvaardiglijk mij zijne bronnen aanwees, hij, bij ongeluk, eene ver- zameling was voorbij gestapt die wetenswaardige inlichtingen bevatte, namelijk n"" 19,669 van den inventaris. « Eene belangrijke brok » zegt de heer Frederichs, « is aan Génard ontsnapt, nl. eene /(/« ende leste rekeninge Heeren Wiliems vanden Werve, marcgr^ave pan Antwerpen^ van :[ekere geconfisqüeerden goeden vanden Lutherianen t Ant- werpen geèxecuteert (van Kerstdag 1540 tot St.-Jansdag i55o). » Deze buitengewone rekening is bij misslag niet ingebonden geweest bij de andere gewone en buitengewone rekeningen der jaren ib^ü a, i56y, die te zamen één register (n° 12,906 van den inventaris der archiefstukken der Rekenkamer) uitmaken. Gachard heeft deze rekening met enkele andere van denzelfden aard

« i6 --

in zijnen Inventaire gerangschikt onder de rubriek f Comptes de biens confisqués pour hérésie » (n^ 19,669), net alsof er in de andere rekeningen van geene verbeurdverklaringen van goederen spraak was >.

« Génard heeft deze rekening niet gekend. » Natuurlijk; en het is op deze bij misval vergetene bescheiden, die de heer Fredericbs de goede kans heeft gehad te ontdekken, dat hij zijn . lezens- waardig opstel heeft gegrond. Wij brengen hem hier onze hulde toe, daar wij eindelijk de figuur van Loy kennen, die wij ons door de bondige aan- halingen der Vierschaar boeken niet wel konden voorstellen.

Ik ben dus gelukkig, Mijnheeren, juist als de heer bestendige Secretaris, het belang van het opstel des heeren Frederichs te doen uitschijnen. Ik hoop zelfs dat des schrijvers voorbeeld navolging moge vinden, en dat elk der i,3oo vervolgde personen, evenals Loy Pruystinck, een begaafd biograaf moge vinden: dan zouden ilc en gansch het personeel van het Antwerpsch archief ons voor eenen arbeid van vele jaren ruimschoots beloond achten.

Ik verklaar het rechtuit, wij waren slechts de ootmoedige baanbrekers; aan hen, die na on$ komen, de eer ons werk te volledigen en tot een monument op te halen!

i

17 -

De vergadering, door den heer Bestuurder geraadpleegd beslist dat beide mededeelingen in de Verslagen zullen opgenomen worden.

De heer Génard vraagt en bekomt nogmaals het woord voor eene

Bibliographische aanteekening.

Er zijn onlangs te Antwerpen verschenen eenige fragmenten van het treurspel de Machabeèn, door wijlen Joz. Hendrickx.

Vergunt mij, Mijnheeren, uwe welwillende aan- dacht te roepen op dit laatste gewrocht van eenen rijkbegaafden dichter, die, ware de Kon. Vlaamsche Academie vroeger tot stand gekomen, naar allen schijn eene plaats in ons midden zou hebben bekleed.

Te lang, Mijnheeren, drukt eene loodzware onverschilligheid op de nagedachtenis van den schrijver van Don Juan^ van de Laatste dag der eerste wereld en van talrijke andere gedichten. Onlangs zegde een Fransch schrijver van onzen dichter : « Je considère Hendrickx comme un des esprits les plus originaux et les plus puissants qu'ait produit la littérature beige depuis i83o. »

Het fragment, dat onlangs het licht heeft gezien, doet innig betreuren dat de dichter zijn werk niet heeft kunnen voltooien. Het bevat stukken waardig van de hoogere tragedie, en die nogmaals bewijzen dat Hendrickx geroepen was om eene gansch bij- zondere plaats in de Nederlandsche letterkunde in te nemen.

- i8

Het zij ons dus toegelaten, Mijnbeeren, openlijk hulde te brengen aan de nagedachtenis van eenen man, dien velen onzer van nabij hebben gekend, en dien zij, zoozeer om zijne kunde als om zijn oot- moedig en open karakter, hoog hebben geschat.

P. GÉNARD.

Dagorde.

De vergadering gaat over tot het kiezen van vijf leden, ter vollediging van de in December 1.1. opgestelde lijst der candidaten, uit welke de jury is te benoemen voor den driejaarlijkschen wedstrijd van Nederlandsche tooneelletterkunde.

Tot leden der Commissie van Rekendienst wor- den herbenoemd de heeren de Pauw, Mathot en Obrie.

De bestendige Secretaris vraagt het woord om namens de Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie aan de Academie een voorstel te onder- werpen opzichtens den vijfjaarlijkschen prijskamp van vaderlandsche geschiedenis. Alvorens daar mede- deeling van te doen, acht hij 't noodig dit voorstel kortbondig toe te lichten, opdat de Leden met volle kennis van zaken over de al of niet gegrondheid er van zouden kunnen oordeelen.

19 TToolichtirig:

VAN HET

voorstel der bestendige Commissie van Geschiedenis,

Bio- en Bibliographie

betrekkelijk den vijfjaarlijkschen Staatsprijskamp

van vaderlandsche geschiedenis,

door Fr. de Potter.

Mijnheeren,

Eenige leden der bestendige Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie hebben, in zit- ting dier commissievan October 1891, aandacht hunner coUegas gevestigd op het verslag der jury, die gelast was geweest de schriften over vader- landsche geschiedenis, gedurende het laatste vijfjarig tijdvak (1886-1890), te beoordeelen. Onder meer dan één opzicht scheen bedoeld verslag, opge- nomen in het Staatsblad van 23 Augustus 1891, de bespreking waard, niet om het oordeel der jury te beknibbelen de Academie heeft daartoe noch het recht, noch ook, meenen wij, den lust maar met het doel, te betoogen op welke ongelukkige wijze daarin de Vlaamsche boeken betrekkelijk de geschiedenis onzes lands behandeld worden. Het is deze bespreking in den schoot uwer Commissie, MM., welke ik de eer heb u, beknoptelijk, ter kennis te brengen.

20

Het verslag vangt aan met de volgende op- merking :

« Het vijfjarig tijdvak is niet minder vrucht- baar geweest als de voorgaande in werken over vaderlandsche geschiedenis. De rijkdom onzer archieven, het groot getal en de belangrijkheid onzer historische bronnen, de veelvuldigheid en de verscheidenheid van vormen, welke de maat- schappelijke en staatkundige ontwikkeling onzer gewesten aanneemt, voldoen niet om deze heilzame vruchtbaarheid uit te leggen. Een zeer levendige lust voor de historische studiën heeft altijd in België bestaan, waar hij, naar 't schijnt, beant- woordt aan zekere bestendige strekkingen van het nationaal karakter... »

Wij beamen deze regelen geheel en al; zij zijn, wel is waar, reeds lang in allerlei tijdschriften, zoo vreemde als Belgische, en in menige verslagen over prijskampen van geschiedkunde herhaald, maar zij blijven waar. Ja, de werkzaamheid op historisch gebied is ten onzent veeleer aan 't vermeerderen, dan aan *t verflauwen; en zijn, in den jongsten tijd, hoogst verdienstelijke werkers, gelijk baron Kervyn de Lettenhove, Th. Juste en anderen, aan wie het verslag eene rechtmatige hulde brengt, aan de historische wetenschap ontvallen, allerwege staan nieuwe beoefenaren op, die met ijver en aanhoudendheid het verledene uit oude oor- konden opdelven en ten nutte maken van het algemeen.

2r

Echter zal, na de lezing van bet verslag der heeren Rechters voor het jongste vijfjarig tijdvak, de oningewijde wei volkomen en juist ingelicht zijn over den stand en den voortgang der wetenschap in het Vlaamsch gedeelte van België? Zal hij niet met leedwezen moeten vaststellen dat de Vlaamsche schrijvers, bij de verbazende ontwikkeling, welke op het veld der geschiedenis wordt waargenomen, op beklaaglijke wijze zijn ten achter gebleven, en dat hunne letterkunde zich voortdurend bepaalt tot werken van louter verbeelding, gelijk deze van een pas sedert gister opgekomen volk?

Ongetwijfeld, MM., moet dat de indruk zijn, welken het verslag der heeren Rechters op den lezer teweeg zal brengen, en alzoo zal, nog eens, door Fransch- Belgische schrijvers geen enkel lid der jury gaf ooit één Vlaamsch boek in het licht de toestand der Nederlandsche letterkunde alhier in een valsch daglicht zijn gesteld. En wie weet? wellicht komt in 't kort een van de belagers onzer taal met de bewering voor den dag, dat de Vlamin- gen op verstandelijk gebied geen gelijken tred houden met de Franschsprekenden in ons land, dat zij geenen aanleg hebben voor ernstige, wetenschappelijke stu- diën...

Het komt ons voor, dat zulk feit niet onver- let mag blijven; ja, dat de Regeering, aan wie het verslag der jury is gestuurd en door wie de toege- kende belooning wordt uitgereikt, daarop moet opmerkzaam worden gemaakt, ten einde zij, in

22

het vervolg, maatregelen kunne nemen om de herhaling van dergelijk feit te voorkomen.

Zullen wij de jury beschuldigen van vrijwillige partijdigheid, van stelselmatige veronachtzaming der in 't Nederlandsch geschreven geschiedboeken? Verre van ons zulke verdenking; neen, het ongelijk, waar de Vlaamsche schrijvers zich met reden over beklagen, is niet te wijten aan vijandschap jegens onze taal, maar aan de manier, op welke de jury voor den vijfjaarlijkschen prijskamp heden wordt saamgesteld.

Zien wij dit eens na.

De jury bestond uit de heeren Bormans, Gil- liodts, Henne, Henrard, Moeller, Pirenne en Wau- ters. Deze namen zijn beduidend : nauwelijks drie van de zeven leden kunnen geacht worden meer of min onze taal te kennen, zoodat de helft dier heeren Rechters niet in staat was een oordeel over een in \ Vlaamsch geschreven boek te vellen. Eene op zulke wijze samengestelde jury kan natuurlijk geene vol- doende waarborgen opleveren van ernstig onderzoek, is, ja, onbevoegd voor het werk, waar de Regeering haar mede gelast.

Over *t algemeen mag gezegd worden dat men, bij de samenstelling van de keurraden onzer Staats- wedstrijden, doorgaans te weinig rekening houdt van de Vlaamsche letterkundigen, die nochtans met even- veel recht mededingen als de Franschschrijvenden. Of meent men misschien, dat de bekroning van een in 't Vlaamsch geschreven boek onmogelijk is.

23 -

van zoodra ook in 't Fransch opgestelde schrilten deelnemen aan den kamp?

Hoe gering de kennis van het Vlaamsch der heeren Rechters voor den jongsten vijfjaarlijkschen historieprijskamp was, blijkt duidelijk uit eenen in 't verslag vermelden titel, die eenen Gentschen plaats- naam behelst. Elke Gentenaar kent den Groenen Briel^ waar in de XIV® eeuw eene vrouwenabdij tot stand kwam. Het woord briel is, overigens, hier en in geheel Nederland bekend : wij hebben te Gent den Houtbriel^ den Torfbriel, den Groenen Briel enz. Eene West-Vlaamsche gemeente draagt den naam van Brielen ; Briel is een gehucht of wijk van Baasrode, Gijzenzele, Melsele, Smetlede (Oost- Vlaanderen), van Ooien, Weert (Antwerpen), enz. In Zuid-Holland kennen wij de stad Briele.

Nu, de achtbare heer verslaggever der jury, die sedert jaren onze stad bewoont, kent het woord niet, wist het niet eens goed af te schrijven, en noemt het sticht, welks Cartularium hij bespreken

moest : « de abdij van den Groenen Brill »

Maar misschien dacht de heer verslaggever, bij 't schrijven van Brill, aan het rijmpje, dat over 't HoUandsch Briele gemaakt werd toen het de eerste onder al de Noord-Nederlandsche steden in 1572 op de Spanjaards werd bemachtigd, waarna men spottend zegde :

« Op den eersten April Verloor AI va zijn bril. »

-- 24

Volgens de heeren Rechters zouden er gedu- rende het vijfjaarlijksch tijdvak van 1886 tot 1890 maar tjpee in *t Vlaamsch gestelde geschied boeken

verschenen zijn Met een weinig meer overleg,

in acht genomen de aan vele zijden merkbare bedrijvigheid op het gebied der Nederlandsche letteren in België, hadden de heeren Leden der jury wel kunnen bevroeden dat zij 't mis op hadden.

En hoe behandelen zij dan nog die twee uit- verkorenen? Van één dezer boeken mag worden gezegd dat het niet in hunne handen is geweest, althans door hen niet gelezen werd. Zij geven er eenen titel aan, welken het niet heeft, rangschikken het in een vak der historie, waar het niet toe behoort, en beoordeelen het aldus derhalve valsch. Voor het overige, de Geschiedkundige Beschrijving (en niet : Geschiedenis) van Gent, evenals het boek van ons achtbaar medelid, den heer Génard : Anvers a travers les dges, is verre van volledig te wezen, en derhalve niet te beoor- ■deelen op volstrekte wijze gelijk de heeren Rech- ters hebben gedaan.

Om te doen zien hoe weinig ernstig die Heeren hunne taak hebben opgevat, deelen wij hier eene lijst mede van de in 't Nederlandsch geschreven boeken uit het jongste vijfjaarlijksch tijdvak, waar het verslag over den prijskamp geen enkel woord van rept :

25

ALGEMEENE LANDSGESCHIEDENIS.

T^ f rrr \ ^rfc schriften van ons geacht

»ƒ . n - ' medelid, den heer Mathot welke

Maria^Theresia ) ^j^ ^;^^^^^ uitgaven te beschou-

De Troebele Tijd. ) ^^„ ^jj^

Kerk en Staat onder de Frankische koningen der r/e eeu»^, door Seresia.

Verdraagzaamheid der Protestanten in de XVII* eeuw, door Goetschalckx.

Gewestelijke geschiedenis.

De Fransche Revolutie in Vlaanderen (2^ uit- gave) door Samijn.

Plaatselijke geschiedenis.

Geschiedkundige schets der stad Tongeren^ door J. Libot.

Geschiedkundig oven^icht der gemeente Zeel- hem, door Ramackers.

Olmen, naar de archieven van Postels abdij, door Welvaerts.

Eene bladzijde uit de geschiedenis der stad Nieuwpoort ^ door Vlietinck.

Proef eener geschiedenis der gemeente Heule^ door Van Steenkiste.

- 26

Geschiedkundige schets van Winkel-St.-Kruis, door Baert.

De abdij van Afflighem^ door Moroy.

Aldenardiana en Fiandriana, door Edm. van der Straeten.

Geschiedenis der gemeente Berchem^ door Stockmans.

Geschiedenis der verwoesting van Brecht, door J. Michielsen.

Geschiedkundig Liersch dagbericht^ door E. Mast.

Wapenboek der Antwerpsche gemeente-instel- lingen, door Génard.

Geschiedenis der vrijheid Arendonk, door Welvaerts.

De laatste dagen eener Engelsche klooster- gemeente in Belgiè tijdens de Fransche omwen-- teling, door Schoutens.

Geschiedenis van Dixmude, door Pieters.

Eenige blads^ijden uit de geschiedenis van het voormalig Franciscaner-klooster te Gent, door A. van Puymbrouck.

Geschiedenis dér abdij van Affligem^ door pater Bernaard.

Geschiedenis van Dadi:{ele, door Coulon.

Geschiedenis van Zoutleeuw^ door Sets, (2 dee- len).

De Predikheeren- en de Klui^ekerk te Lier^ door Rommens.

Ferdinand van Portugal, door M G.

- 27 -

Jan \onder Vrees ^ 'door H. Sermon.

Vlaandereris Verlossinffskrijg, door Planc- quaert.

Het €t.-Jorisgilde te Reusel, door Welvaerts.

Geschiedenis der Arme Colettijnen te Yperen^ door Bierre.

De Heerlijkheden van het land pan Mechelen^ door de Raadt.

Aanteekeningen op het parochiaal bestuur der pastoors van Laar, bij Landen, door Frenay.

De parochie Meerlanden tijdens het bestuur der pastoors van der Hofstadt en van Braeckel, door Frenay.

Het klooster Ro^^endaal, bij Waal hem, door Janssens.

De Antwerpsche Meeting, of 25 jaren uit de geschiedenis van Antwerpen, door Backx.

Van Schoonbeke en het Maagdenhuis van Antwerpen, door Geudens.

Beschrijving van het gelijktijdig Kortrijk, door Hubert.

Bladen uit de geschiedenis van Ninove, door Leo Plas.

Het oud Begijnhof te Hasselt, door Lam- brechts.

Geschiedenis der gemeenten van Oost-Vlaan- deren, 3 deelen, enz. enz.

De jury somt de in 't Franscb gestelde inventarissen op van archieven; de Vlaamsche van de gemeente Borgerhout, door Stockmans,

28

en die van de oude archieven des Provincialen bestuurs van Antwerpen, door H. Jacobs, bleven haar weeral onbekend.

De biographie, die tot de geschiedenis behoort, meer zelfs dan de bibliographie, is ook in het ver- slag vergeten. Onder de in 't Vlaamsch geschreven boeken van deze soort melden wij, in *t voorbij- gaan :

Leven van pater Beckx^ door Verstraelen, een werk van 572 bl. S'';

Leven van pater Damiaan, apostel der meiaat- schen^ door Butaye;

Hieronymus van Aken^ door Hezenmans;

Eerrijk de Putte, of Eyricius Puteanus^ door van Even;

A. Rembert Dodoens, door de Cock;

Mgr, Ciaessens, :{ijn leven en streven^ en \ijne verdiensten als Vlaamsch letterkundige ^ door Fr. Willems;

Antwerpsche Reinigers van den vroegsten tijd tot op heden ^ door J. Staes;

J.-Ant.'J. Pauwels (i 747-1823), door L. Mathot ;

Een Gentsche Martelaar, Ign, Toebast, door K. L. J . ;

Kar el van Mander, doof L. Plettinck;

Hendrik Conscience, door Neiis;

Twee Vlaamsche strijders, door J. Bouchery, en nog een twintigtal andere.

Bovenstaande lijst ware nog merkelijk te vermeer-

- 29

deren, wilden wij ook onze tijdschriften uitpluizen, en de daar opgenomen bijdragen over vaderland- sche geschiedenis aanhalen. De jury deed dit voor het eerst, meenen wij, voor den vijfjaarlijk- schen prijskamp van i88o-i885, doch ditmaal alléén voor de Fransche schriften, zoodat de Viaamsche Schooi, Nederlandsch Museum^ Dicht- en Kunst- haiie, het Beifort, de Viaamsche Kunstbode en andere in *t Nederlandsch opgestelde maanduitgaven haar teenemaal onbekend schijnen.

Hetgeen wij hier mededeelen zal, dunkt ons, volstaan om te doen zien dat de Vlamingen alweer op echt stiefmoederlijke wijze werden mishandeld, door eene jury, van welke vier leden behooren tot de Académie royaie de Beigique,

Denkelijk, MM., zult gij *t allen eens zijn met Uwe bestendige commissie van Geschiedenis, Blo- en Bibliographie, om te zeggen, dat eene herha- ling van hetgeen hier is aangeklaagd moet wor- den voorkomen, en dat het plicht is voor de Koninkl. Viaamsche Academie, ingericht ter behartiging en bescherming van de belangen onzer taal- en letter- kunde op elk gebied, niet alleen verzet aan te teekenen bij de Regeering tegen de onbegrijpelijke achteloos- heid, door de jury van den laatsten vijfjaarlijkschen wedstrijd ten opzichte der Viaamsche geschiedboe- ken betoond, maar dat de Academie de Regeering verzoeken moet in het vervolg zulke maatregelen te nemen, welke de verongelijking der Viaamsche letteren in alle Staatsprijskampen onmogelijk zullen maken.

3o

Dit zijn de redenen, MM., welk de bestendige Commissie van Geschiedenis genoopt hebben uwe bijtreding te verzoeken tot het volgende

Voorstel.

De Koninkl. Vlaamsche Academie, in acht nemende het onvoldoende, het gebrek aan vol- ledigheid, welke hqt verslag der jury over den jongsten vijfjaarlijkschen Staatsprijskamp voor vader- landsche geschiedenis kenmerkt;

overwegende dat slechts een paar in het Nederlandsch geschreven werken in het verslag besproken zijn, van het vijftigtal, gedurende gezegd tijdvak verschenen ;

overtuigd dat het niet mogelijk is een vol- komen billijk oordeel uit te brengen, wanneer slechts een klein getal leden der jury, bij genoeg- zame kennis der Nederlandsche taal, al de mede- dingende schriften lezen kunnen;

verzoekt den heer Minister van binnenland- sche zaken en openbaar onderwijs, in het vervolg, de jury voor den wedstrijd van vaderlandsche geschiedenis te benoemen uit eene dubbele lijst van candidaten, voor de helft voorgesteld door de Koninkl. Vlaamsche Academie, voor de weder- helft door de Académie royale des Sciences ^ des Lettres et des Beaux-Arts, derwijze, dat al de leden der jury de beide landstalen machtig zijn ;

^I

ofwel, zou er zwarigheid bestaan om aan dit, ongetwijfeld billijk, verzoek gehoor te leenen, eenen afzonderlijken prijskamp in te richten voor de in V Nederlandsch geschrevene historische werken ^ gelijk gedaan wordt voor de staatswedstrijden in letterkunde, poëzie en tooneelliteratuur.

De vergadering, door den heer Bestuurder geraadpleegd, keurt, met algemeene stemmen, het voorstel der Commissie goed en besluit tot het opnemen der Toelichting in de Verslagen en Mede- deelingen, alsmede tot het zenden van een afschrift er van aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken èn' Openbaar Onderwijs.

Het laatste punt der dagorde was het voor- stel tot wijziging van de manier, op welke het kiezen van werkende leden geschiedt.

Na eene korte beraadslaging wordt het volgende, door den heer Génard neergelegde voorstel aan- genomen :

Ter zitting van de Acaiiemie, waarin het afsterven of het ontslag van een werkend lid ambtelijk wordt aangekondigd, zal het den wer- kenden leden vrij staan namen van candidaten voor de openstaande plaats voor te stellen.

De lijst dier namen wordt vóór de gewone zitting der volgende maand aan de werkende leden

32 -

toegezonden. In deze laatste zitting geschiedt de kiezing, zonder beraadslaging, volgens art. 3 der Wetten t en op het uur, bij de dagorde aan geduid.

De zitting wordt geheven te 4 1/2 uren.

33 ~

Zitting van 17 Februari 1892.

Tegenwoordig de heeren J. Micheels, bestuur- der, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris ;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, C. Hansen, L. Mathot, J. Obrie, Th, Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, H. Sermon en J. Bols, werkende leden;

de heeren K. de Flou en A. Janssens, brief- wisselende leden.

Door de heeren S. Daems, K. Stallaert en J. van Droogenbroeck is bericht gezonden dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen.

De bestendige secretaris leest het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk wordt goedgekeurd.

AANGBBODBN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Woordenboek der Nederlandsche taal. Derde deel. Eerste aflevering : Bo-Boer,

Bulletin de V Académie royale des Sciences^ des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 1891, N' 12.

Vanwege de Koninklijke Academie van Genees- kunde :

Cinquantième anniversaire de lafondalion de

-34-

r Académie royale de Médecine de Belgique. Rap- ports sur les travaux de r Académie pour la période 1*66-1891.

i84f-i89i. Célébration du cinquantième anniversaire de lafondation de V Académie royale de Médecine de Belgique Ie 12 Décembre 1891.

Door den heer Daems :

De Toekomst. (Overdruk uit het Belfort).

Door den heer JOHAN WiNKLER : De Namen der Ingezetenen van Leeuji/arden^ ten jare i5ii.

Door den heer R. Fruin :

Gedenkschrift van Don Sancho de Londono^ ever de krijgsbedrijven van i568 in de Neder- landen,

Door den heer Dl Martinelli : Diest in den Patriottentijd. Geschiedkundige bijdrage. 1892.

Door Mr. OCTAAF VAN MALLEGHEM :

Vlaamsche Conferentie der Balie van Gent. Verslag over de werkzaamheden gedurende het rechterlijk jaar 1890- 1 891.

Door den heer Waltman VAN Spilbeeck : Bijdrage tot de geschiedenis van Mierlo (tweede reeks).

(Overgedrukt uit den Noordbrabantschen Alma- nak voor het jaar 1892.)

35

Door den heer Looten :

De gecroonde Leersse^ la botte couronnée. Comédie de Michel de Swaen, Texte original publié d'après Ie raanuscrit du Comité Flamand avec une introduction et des notes par Tabbé

Looten. Rijsel, 1891.

Door de Bibliotheek der Koninklijke Hooge- school van Upsala :

Fornnorska homiliebokens Ijudldra^ af EliS Wadstein. upsala.

Södermannalagens sprak, I. Ljudldra, af ROBERT Larsson. Stockholm.

Upsala universitets konstitutioner af ar i655, f ór fórsta gangen utgifna, ü/ CLAES ANNERSTEDT. Upsala.

Etudes sur la chanson des < Enfances Vtpten, » par ALFRED NORDFELT. Stockholm.

Briefwisseling.

Bij een schrijven van i5 Februari meldt de heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Open- baar Onderwijs ontvangst van het hem toegezonden verslag over de aflevering (2* deel) van het Woor- denboek der Nederlandsche taal; hij drukt er zijne hooge voldoening over uit en spoort de Academie aan om ook de twee jongst verschenen

36

afleveringen van het Woordenboek, zoo spoedig mogelijk, na te zien.

Prijskampen.

Zijn ingezonden :

Een opstel ter beantwoording van de eerste prijsvraag (oudgermaansche taalkunde) : Over het gebruik van naamvallen, tijden en wij^^en in den Heliand, met kenspreuk :

Ter beantwoording van de tweede prijsvraag (middelnederlandsche taal- en letterkunde) : Fer- handeling over de klank- en vormleer in de werken van Jan van Ruusbroeck; één opstel, met kenspreuk :

Die tleven niet ghebruyckt beklaeght de ontschote tijt,

(Vondel).

In antwoord op de derde prijsvraag (nieuwe taal- en letterkunde) : Geschiedkundig en critisch overwicht van het Vlaamsch tooneel gedurende de XVII^ eeuw; ééne verhandeling, hebbende tot kenspreuk :

Des livres, lecteur avi$é,

Le bon vous doit étre admirable,

Le médiocre étre louable.

Et le mauvais étre excusé.

-37-

Voor de vierde prijsvraag (geschiedenis) : Huiselijk leven, ^eden en gewoonten in eene Vlaam^ sche gemeente gedurende de tweede helft der XVIII^ eeuw, bepaaldelijk vóór de Fransche omwenteling; ééne verhandeling, met kenspreuk :

Solo virtus nobilitas.

De heer Bestuurder maakt de vergadering op- merkzaam op een nieuw geschenk van de Regee- ring, namelijk het schoon raarmeren borstbeeld van wijlen den heer Eug. Stroobant, hetwelk in de zittingzaal op zijn voetstuk is geplaatst. Het bestuur zal den heer Minister van Binnenhmdsche zaken en Openbaar onderwijs, bij brief, den dank der Aca- demie voor deze hoogst gewaardeerde gift betuigen.

De beer Génard gevraagd hebbende aan de vergadering eene mededeeling te doen, drukt zich volgender wijze uit :

Den 8 December 1889 overleed te Antwerpen, op zeven en zeventigjarigen ouderdom, de gekende Belgische muziekdichter en oudheidkundige ridder Leo de Burbure van Wesembeek.

Op zijn sterfbed drukte de befaamde man den wensch uit dat zijne nagelatene verzamelingen betrekkelijk de stad Antwerpen zouden worden ten geschenke gegeven, en wel namelijk :

38

Aan de stedelijke archieven zijne handschrif- telijke aanteekeningen, gedurende bijna eene halve eeuw in de voornaamste archiefverzamelingen des rijks vergaderd.

2^ Aan de stedelijke bibliotheek zijne muzikale werken, waarvan het getal aanzienlijk is.

Aan het Plantijnsch museum zijne zeldzame drukken, vooral van oude muziekdichters.

Deze prachtige verzamelingen zouden echter slechts na den dood zijner echtgenoote, mev. L. de Burbure van Wesembeek, worden afgeleverd.

Om de geschiedkundige nasporingen van ge- leerden en navorschers te vergemakkelijken, heeft mev. de Burbure evenwel eene verandering aan deze schikkingen gebracht. Zij komt op de stedelijke archieven de geschiedkundige aanteekeningen van haren geleerden gemaal neer te leggen, waar deze voortaan ten dienste zullen staan van al wie zich met het verleden onzes lands bezig houdt.

Gij weet, Mijnheeren, dat ridder de Burbure zich vooral met de Nederlandsche kunstgeschiedenis onledig hield, en hij over onze vaderlandsche muziekschool bijzonderheden heeft doen kennen, welke mannen als Fétis, vader, en anderen hebben verwonderd.

Ik neem deze gelegenheid te baat, MM., om hier openlijk hulde te brengen aan de nagedach- tenis van ridder Leo de Burbure, die niet alleen een begaafd muziekdichter, een voornaam geschied- kundige, maar buitendien een ware Vlaming was. Hij

-39 -

was een der eersten die na ]83o de Vlaamsche muziek beoefenden; gezamenlijk met zijnen stads- genoot en vriend Prudens van Duyse bracht hij verscheidene gekende zangstukken voort. Hij schreef eenige lezenswaardige Nederlandsche ver- handelingen, waaronder zijn merkwaardige Toestand der Beeldende kunsten in 1454. De Burbure droeg veel bij om de Vlaamsche taal in de staatsprijs- kampen voor de muziek op gelijken rang als de Fransche toe te laten. Met vreugde juichte hij de instelling onzer Academie toe, welke, naar zijne meening, eene leemte in de vaderlandsche instel- lingen kwam aanvullen. (Toejuichingen.)

De heer Claeys het woord gevraagd heb- bende, leest de volgende nota :

In mijn antwoord op het verslag van den achtbaren heer D"^ Wagener (wegens het wijzigen van den werkkring der Academiën) schrijf ik, (volgens mijne nota*s, bij het hooren voorlezen der Verslagen genomen,) hem deze woorden toe : « Académie flamande qui, a raison de circon- stances particulières, a eu quelque peine a se développer. »

Bij brieve van 29" Januari doet de achtbare heer D^ Wagener mij opmerken dat de betrekke- lijke zinsnede a qui, k raison enz. > in zijnen tekst niet verbonden is met a Académie spéciale )v maar wel met « Littérature flamande >.

Had ik den tekst mogen volgen juist gelijk.

I

4

40

hij geschreven staat : « on comprend que Ie gou- vernement ait voulu encourager, par la création d*une Académie spéciale, Tétude de la littérature flamande qui, a raison de circonstances particulières/ a eu quelque peine a se développer, o daarop hadde ik misschien gewaagd te antwoorden : is de verbazend machtige ontwikkeling der Vlaamsche letterkunde sedert i83o dan een uitvindsel, geene waarheid en geschiedenis meer? En waar liggen die bijzon- dere omstandigheden, die gemaakt hebben dat de voogdij der Académie, royale de Belgique zoo weinig aan de Vlaamsche letteren heeft gebaat, en, was die voogdij onvermogend in het verleden, wat mag er in de toekomst beters van gehoopt worden? Of werken de bijzondere omstandigheden nog immer den goeden uitslag van hare pogingen tegen? En ten andere, indien het nu zoo begrijpe- lijk is « dat de Regeering eene Vlaamsche Academie inrichtte, » hoe wil men dan voor deze Academie den werkkring sluiten, die natuurlijk voor haar moet open liggen?

In de woorden c qui, a raison de circon- stances particuliéres, a eu quelque peine a se développer, » had ik een schertsenden, bijna misprijzenden toon meenen te hooren. Zóó zou het ook geweest zijn hadde ik van den eersten af die woorden in verband gesteld met Littérature flamande ; en evenzeer zou ik dan ook in antwoord er op gewezen hebben hoe de Académie royale de Belgique, met wier ontwikkeling de ontwikkeling

-41

4er Fransche letterkunde alhier toch inéén vloeide, een aarzelend en echt moeilijk begin heeft door- worsteld, en dat, niet d raison^ maar ondanks de bijzondere omstandigheden van alle ondersteuning en alle aanmoediging.

Doch nu, na het schrijven van D*" Wagener, heb ik het recht niet meer, in schertsenden toon zijne woorden op te nemen. Die woorden, toegepast op de Koninklijke Vlaamsche Academie, verwerpt hij als c ongerijmd en ondeugend; » toegepast op de Vlaamsche letterkunde, houdt hij ze staande als eene juiste beoordeeling, maar zegt tevens, quon aurait tort dy chercher la moindre allusion bles- sante pour la littérature flamande; en voegt er bij : contre laquellc^ je vous prie de Ie croire^ je ne nourris aucune préveniion.

Het doet mij genoegen die verklaring van het achtbaar en geleerd lid der Académie royale de Belgique aan de leden der Kon. Vlaamsche Academie te kunnen mededeelen. Ik vraag, dat van die verklaring en van mijne terechtwijzing melding wordt gemaakt in onze Verslagen en Mededeelingen .

De vergadering, door ' den heer Bestuurder geraadpleegd, willigt het verzoek van den heer Claeys in.

Door den heer Obrie wordt voorgesteld eenen brief van bedanking te zenden aan den heer

42

J. Lammens, die in den Senaat het recht der Koninklijke Vlaamsche Academie op krachtdadige wijze heeft verdedigd.

Dit voorstel wordt met toejuiching aangenomen»

De heer Coopman leest het verslag over de Februari-zitting der Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde.

Verslag werd uitgebracht over eene inge- zondene bijdrage tot een algemeen Nederlandsch Vak- en Kunstwoordenboek (af deeling handel en nijverheid). De besluitselen werden eenstemmig goedgekeurd.

Op verzoek der Commissie belastte de heer Hansen zich volgaarne met het samenstellen eener lijst van handelsvakwoorden.

Wedstrijden der Koninklijke Vlaamsche Aca-- demie : de Commissie beslist, op voorstel van den heer Daems, het uitschrijven eeniger prijs- vragen over het samenstellen van vak- en kunst- woordenlijsten voor te stellen.

On^e taal in het middelbaar onderwijs :

a De commissie voor Nieuwere Taal en « Letterkunde vraagt of het niet nuttig wezen « zou dat de Koninklijke Vlaamsche Academie» « in het belang van het onderwijs der Neder- c landsche taal- en letterkunde, aan de regeering < den wensch uitdrukke dat de wet van i883 « over het gebruik der Nederlandsche taal in

-43-

a 's Rijks middelbaar onderwijs ten spoedigste < volledig TV orde toegepast en nageleefd in de tt Vlaamsche gewesten ».

De heer Coopman brengt nog verslag uit over de jongstverschenen aflevering van het Woordenboek der Nederlandsche taal, door de Commissie onder- zocht. Dit verslag zal gezonden worden aan den beer Minister van Binnenlandsche Zaken en Open- baar Onderwijs.

Dagorde.

De heer Bestuurder geeft her woord aan den bestendigen Secretaris tot mededeeling van een door hem opgesteld vertoog over de bespreking, welke op het einde van Januari en in het begin van Februari 1892 in den Senaat, betrekkelijk de Koninklijke Vlaamsche Academie, plaats had. Wij mogen, zegt de heer Bestuurder, geene enkele gelegenheid laten voorbijgaan om te bewijzen, dat de instelling der Vlaamsche Academie niet alleen nuttig, maar eene behoefte geworden was in het belang der Nederlandsche taal en letteren, en wij hebben tot plicht de Regeering, die onze instel- ling heeft tot stand gebracht en voortdurend met hare verlichte bescherming steunt, in te lichten over alles wat daarmede in verband staat, vooral wanneer de Academie door mannen van gezag en naam wordt tegengekant.

44 DE HEER BARON DE SeLYS-LONGCHAMPS

EN DE

KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE.

(Zittingen van den Senaat van 29 Januari en

5 Februari 1892)

door den heer FR. DE POITER.

Mijnheeren,

Het zij mij vergund uwe aandacht te vestigen op de bespreking over de begrooting van Binnen- landsche zaken en Openbaar Onderwijs, welke, een paar weken geleden, plaats had in den Senaat.

Den 28 Januari laatstleden werd door den achtbaren heer senator Lammens de vraag herin- nerd, verleden jaar namens de Middenafdeeling van de Kamer der Volksvertegenwoordigers aan de Regeering gedaan, en strekkende om de Koninklijke Vlaamsche Academie alles toe te vertrouwen wat de Vlaamsche letteren aanbelangt. De heer Lammens staafde zijne met overtuiging en kracht uitgedrukte vraag eensdeels op de groote werkzaamheid, door de Kon. Vlaamsche Academie aan den dag gelegd werkzaamheid welke, na nauwelijks vijf jaren bestaans, vruchten van belang heeft voortgebracht anderdeels op het weinige, of beter gezegd op het nietige, dat gedurende de laatste twintig

-45-

jaren op Vlaamsch letterkundig gebied in den schoot der Académie royale de Belgiqiie was tot stand gekomen. Hij herinnerde, dat in een tijdsverloop van vijftig jaren nauwelijks vijf Vlaam- sche schrijvers tot werkende leden der Académie royale de Belgique waren ben&emd, en nog heden daar niemand als vertegenwoordiger der Vlaamsche letteren is aanvaard ; verder wees hij er op, dat van 1872 tot 1884 eene som van 5,ooo fr., telken jare door de Wetgeving gestemd voor het uit- geven van middelnederlandsche schriften, van hare bestemming werd vervreemd, als uitsluitelijk besteed geworden zijnde tot de uitgave van Fransche boeken.

De achtbare senator de heer baron de Selys- Longchamps, lid der Académie royale de Bel- gique, beklaagde zich, in de zitting van den volgenden dag, 29 Januari, over de woorden des heeren Lammens, welke op hem, naar zijn zeggen, eenen pijnlijken indruk hadden gemaakt. Wel bekende hij, dat bij de Académie royale de Belgique de Vlaamsche werken nu betrekkelijk schaarsch zijn : « relativement rares » (waarom niet rechtuit gezegd : tout a fait nulles f), maar dit schrijft hij toe aan « de zucht der Vlaamsche geleerden, die bij voorkeur het Fransch gebruiken om meer gelezen te worden ». Is dit inderdaad zóó, dan mag men vragen waarom de Académie royale de Belgique geene leden heeft aangeworven, die de taak zouden hebben opgevat de beoefening

- 46 -

der Nederlandsche taal- en letterkunde in haar mid* den levend te houden ?

De heer baron de Selys-Longchamps, zich verzettende tegen de vraag des heeren Lammens, beweerde dat de Académie royale de Belgique op de tegen haar« uitgebrachte redenen wel zou weten te antwoorden. Daar de achtbare beer senator voor Kortrijk als 't ware de tolk der Koninklijke Vlaamsche Academie is geweest in onze eerste wetgevende vergadering, ziet gij, MM., onge- twijfeld met ongeduld de wederlegging te gemoet van het volledig en alleszins gegrond vertoog, door den heer Gïopman, gesteund door de ver^- slagen der heeren Claeys en Stallaert, in onzen naam voorgedragen en aan de Regeering mede- gedeeld.

In alle geval, de heer baron de Selys-Long- champs, die de beraadslagingen over de bevoegd- heid der beide geleerde genootschappen in de Académie royale de Belgique bijgewoond en de verslagen gelezen heeft, namens de klas der Letteren bij gezegde instelling uitgedrukt, wist in den Senaat geene enkele reden voor te brengen om de vraag des heeren Lammens te bestrijden. Hij had nochtans 24 uren tijd gehad om in het arsenaal der Académie royale de Belgique al de wapenen te verzamelen, met behulp van welke hij die vermetele, stoute Koninkl. Vlaamsche Academie, welke recht durft vorderen, alsmede haren ridderlijken verdediger^ kon ter neerslaan.

- 47

Dit, nochtans, durven wij, in volle gerustheid des gemoeds, den heer baron de Selys-Longchamps zeggen : hadden de Leden der drie klassen van de Académie royale de Belgique kunnen oor- deelen met volle kennis van zake, hadden zij kunnen weten wat de Koninkl. Vlaamsche Academie op de verslagen der heeren Wagener, Rolin en Wauters te antwoorden wist, ongetwijfeld zou een groot deel van hen, meer prijs stellende op de rechtvaardigheid der zaak, door ons verdedigd, dan op het kort- zichtig belang, of liever, het verjaarde voorrecht van de klasse der Letteren, eene gansch andere stemming hebben uitgebracht! Het hun voorge- legde vertoog was onvolledig, weinig nauwkeurig.

Dd heer baron de Selys-Longchamps besloot zijne rede in den Senaat met een verwijt aan de Koninkl. Vlaamsche Academie, dat deze niet verdient. Sprekende namelijk over het verleden jaar alhier gehouden Nederlandsch letterkundig Congres, en over zeker, door ons niet te onderzoeken voorstel, daar vooruitgezet, dat hij rangschikt onder de « exagérations de ce mouvement (flamand)^ plus OU moins factice », hoe welwillend voor den Vlaamschen taalstrijd ! beweerde hij, dat bedoeld Congres door de Koninklijke Vlaamsche Academie werd ingericht.

Nu, MM., ik behoef het U niet te herinneren : met de inrichting van dat Congres heeft onze Academie zich op geener wijze bemoeid; enkel liet zij zich op die letterkundige vergaderingen

-48-

door één harer Leden vertegenwoordigen. Overi- gens, met het door den heer baron de Selys- Longchamps gelaakte voorstel hebben wi| ons, voor het oogenblik, niet bezig te houden, en mocht de Regeering er ons over raadplegen, dan zullen wij onbevangen onze meening doen kennen, 't Is althans een punt van het uiterste gewicht!

Vijf dagen na de zitting op welke, in den Senaat, lansen werden gebroken voor en tegen de Konink- lijke Vlaamsche Academie, kwam de heer baron de Selys-Longchamps in het krijt terug, zijnen tegen- strever om zoo te zeggen uitdagende om den kamp te herbeginnen. Aanleiding daartoe was gegeven door den achtbaren heer de Burlet, Minister van Binnen- landsche Zaken en Openbaar Onderwijs, die, met reden, gezegd had niets kwetsends, niets aanval- lends tegen do Académie royale de Belgique gewon- den te hebben in de redevoering van den heer Lammens ter gunste van de Koninklijke Vlaam- sche Academie.

Zou het waar zijn, verklaarde nu de heer baron de Selys-Longchamps, dat de Académie royale de Belgique zich niet meer met Vlaamsche letterkunde bezig houdt, de beschuldiging zou terugvallen op de heeren de Decker, baron de Saint-Genois, baron Kervyn de Lettenhove, Thonissen en andere Vlaam- sche leden der gezegde instelling. De heer de Selys- Longchamps verwart hier in Vlaanderen geboren Fransche letterkundigen met Vlaamsche schrijvers... Geen der verdienstelijke Academikers, door hem

49

genoemd, gaf een Vlaamscb boek in het licht, baron de Saint-Genois uitgezonderd; wij zeggen meer : geen hunner was in staat, letterkundig Neder- landsch te schrijven (i).

En wat de andere Vlaamsche leden der Aca^ démie betreft : Bormans, David, Snellaert, deze vervulden er, gewetensvol en met talent, de hun opgedragen taak, maar moesten hunne werking bepalen bij de uitgave eeniger middelnederland- sche schriften. Conscience, tot zuiken arbeid niet voorbereid, kon hen niet opvolgen en verklaarde, overigens, meer dan eens : < In de Académie is, onder Vlaamsch opzicht, niets te doen », Hoe anders? Nooit hebben meer dan twee Vlaamsche schrijvers, gelijktijdig, er eene plaats van werkend lid bekomen I

Zoozeer was de beroemdste onzer schrijvers, door de Académie royale de Belgique nochtans erkend als de eerste vertegenwoordiger der Vtóam- sche letteren, van den onwil der Académie ^ wat onze taal betreft, overtuigd, dat hij eenen tijd lang weigerde hare zittingen bij te wonen, willende daardoor openlijk zijne ontevredenheid laten blijken

(i) De in 't Vlaamsch opgestelde werken van baron Jules de Saint-Genois werden verbeterd, eenige door Dr. Snellaert, andere door Fr. Rens. De Vlaamsche overzet- ting van de Decker's Notice sur la vie et les travaux de M, Ie Baron Jul. de Saint'Genois, met zijnen naam voor- zien, werd, op zijn -verzoek, door ons geleverd.

Fr. d. P.

5o

over de gansch onvoldoende vertegenwoordiging onzer literatuur in de Académie, En zeker hadde hi] er sedert dien nooit meer den voet gezet, zoo zijn vriend en vroegere beschermer, Pieter de Decker, hem niet bad aanzocht weer naar de maandelijksche vergaderingen te komen.

Ten andere hoe werd Conscience zelf daar bejegend?

In het jaar 1871 lashijer,in'tNederlandsch, eene hoogst belangrijke geschiedkundige verhandeling, de Kerels van Vlaanderen^ maar hij moest het laten steken bij die eenige poging om in de Académie voor onze taal het burgerrecht te verkrijgen, gezien den weinigen bijval, welken hij daarmee inoogstte, zoodat hij in 1881, bij zijn aftreden als bestuurder van de klas der Letteren, zijn redevoering over de geschiedenis en de strekking der Vlaamsche letter- kunde in hejt Fransch moest voordragen I Deze bijzo*hderheden zullen noch door den heer baron de Selys-Longchamps noch door één zijner acht- bare medeleden worden geloochend : P. de Decker schreef de meeste er van neer in zijne biographie over Conscience, op last der Académie royale de. Belgique uitgegeven.

De heer baron de Selys-Longchamps heeft goed te houden staan, dat hij, de lijsten naziende van de leden der Académie^ al de verdienstelijke mannen (€ tous les hommes notables ») van Vlaanderen daarop geschreven vindt, en dat zij er aan de Vlaamsche let- teren hunne zorgen wijdden -^ die bewering heeft

5i -

geenen grond. Door « hommes notables » verstaat de achtbare heer senator alleen geleerden, die in het Fransch schrijven : Vlaamsche pennen schijnen hem teenemaal onbekend te zijn. De Académie riep in haar midden Fransche dichters, ais Mathieu en Potvin, maar verleende geene plaats aan Vlaamsche dichters als Prudens van Duyse, Ledeganck, van Beers, Dautzenberg... Met zulke, inderdaad en dit kan wel de vrees geweest zijn der Académie royale de Belgique met zulke zou ^er vast iets meer zijn gedaan dan de uitgave van eenige middel- nederlandsche schriften, welke, ongetwijfeld, een groot taalkundig en soms een groot historisch belang opleveren, doch waarmede de hooge ver- eischten der letterkundige beweging van Vlaande- ren niet veel gebaat zijnl

Dit laatste punt werd, trouwens, door den heer baron de Selys-Longchamps zelf gereedelijk er- kend, toen hij zegde : « Les lettres flamandes ne consistent pas uniquement a faire imprimer de vieux manuscrits dans un flamand qui n'existe plus» » Maar nog eens, welke is de werk- zaamheid der Académie geweest op het gebied der nieuwere taal- en letterkunde? Wat heeft zij gedaan in den zestigjarigen taalstrijd, begonnen en geleid door haar beroemd gebleven medelid, J. -Fr. Willems, voortgezet door een ander harer verdienstrijkste leden, Dr. Snellaert? Geen van beiden zag daar kans, de minste aanmoediging te bekomen voor het krachtig, eerlijk en vreedzaam streven van een volk.

52

dat door opbeuring van zijne taal gelijken tred wilde houden met andere natiën op de baan van beschaving en geestesontwikkeling.

Vóór Conscience had Dr. Snellaert in de Aca- demie ook het Fransch moeten bezigen om er onze door den heer Leclercq verongelijkte moedertaal te verdedigen. Hij, gekend « om zijne koortsige, ik zal maar zeggen zijne onmeedoogende Vlaamsch- gezindheid » (i) moest, om, op eenig gehoor te kunnen rekenen, zijnen tegenstander antwoorden in het Fransch (2).

De bespreking over de Koninklijke Vlaamsche Academie in de eerste wetgevende vergadering onzes lands zal, wij durven het hopen, MM., de beste vruch- ten geven, en moet, ja, de inwilliging bespoedigen van het billijk verlangen, door ons in het welbegrepen belang onzer taal en literatuur aan de Regeering uitgedrukt. Niet alleen is door die bespreking de aandacht gevestigd op de beide geleerde staats- instellingen en hunne wederzijdsche bevoegdheid, maar de Regeering zelve heeft te dier gelegenheid, bij monde van den achtbaren heer Minister van

(1) Lijkrede over Dr. Sneliaert, namens de Académie royale de Belgique, door H. Conscience.

(a) De la position de la langue flamande en Belgique. (Bulletin de V Académie), série, XVII. 5.

53

Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, dui- delijk te verstaan gegeven dat onze eischen zullen ingewilligd worden. Inderdaad, de woordenwisseling der heeren Lammens en baron de Selys-Longchamps beknoptelijk samenvattende, verklaarde de heer Minister rondweg : « Si réellement Faction de r Académie royale de Belgique, au point de vue des lettres flamandes, est aujourdhui tel Ie que Vhonorable Af. Lammens nous Fa dépeinte, c'est- d'dire nulle, ou d peu prés », dan (vervolgde hij) : je ne vois pas d'inconvénient d modifier Pétat des choses dont se plaint fhonorable sénateur ». En deze verklaring nog willende versterken, ja, als 't ware, elke verdere wederlegging willende voor- komen, voegde de achtbare heer de Burlet er bij : « Nous connaissons asseif les sentiments de M, Lam- mens pour être persuadés qü'il ne prendrait pas rinitiative d'une proposition qui porterait dans ses flancs les dangers, signalés par Ihonorabh baron de Selys-Longchamps, »

In *t voorbijgaan gezegd deze laatste had, om zijne achtbare medeleden van den Senaat ietwat in ontroering te brengen en in zijne zienswijze te doen deelen, het reeds lang versleten deuntje opgedreund van « divisions entre Flamands et Wallons », waarmee, een tijd lang, sommige welmeenende, doch al te fiauwhartige voorstanders onzer volksbelangen in slaap werden gewiegd, maar hetv/elk de verbittering van het Vlaamsche volk tegen het stelsel van willekeur en rechtsmiskenning, sedert

-54- i83o ingevoerd, dag van dag deed hooger klimmen.

Een tweede, voor ons hoogst belangrijk punt, MM., werd in de bespreking aangeraakt. .

De heer senator Lammens, door het bestuur der Koninklijke Vlaamsche Academie opmerkzaam gemaakt op het gebrekkige, onhebbelijke lokaal, waar wij nog altijd vergaderen, had aangedrongen op het verleenen van eenen meer deftigen zetel, waar de Academie, zonder schaamte, haren geè'erbiedig- den beschermheer, Z. M. den koning, bij gelegen- heid zou mogen ontvangen. Ditmaal gaf de heer baron de Selys-Longchamps zijne goedkeuring, als- ook, en vooral, de heer Minister van Binnenlandschc Zaken en Openbaar Onderwijs. Sedert lang (zegde deze hooge ambtenaar) is deze weinig waardige « toestand aangeduid; onderhandelingen werden aan- a geknoopt met de stad Gent om de Vlaamsche Aca- « demie een behoorlijk verblijf te bezorgen, doch ze o mislukten, de Regeering gemeend hebbende niet te a moeten toegeven aan zekere buitenmatig geachte « eischen. Ik hoop (zoo besloot de achtbare tolk « der Regeering), dat er weldra eene gelegenheid « zal zijn om den achtbaren heer senator Lam- « mens voldoening te geven. »

Het is dus duidelijk, MM., dat de Academie hopen mag weldra hare wenschen bevredigd te zien.

Wat den eersten betreft : de heer Minister

J

55 -

zal onderzoeken wie van de beide Academiën, de Fransche of de Vlaamsche, waarheid heeft gezegd; wie van beide best geschikt is om de belangen der Nederlandsche taal en letterkunde, in al hare uitingen en vormen, te behartigen. Nu, dit onder- zoek, onpartijdig gedaan, gelijk van den acht- baren heer Minister te verwachten is, kan maar geheel in ons voordeel uitvallen.

Aangaande het tweede punt, MM., mag het be&tuur der Academie u verzekeren dat het een oog in 't zeil houden en, bij de eerste gelegen- heid, den heer Minister een bepaald voorstel doen zal. (Toefmchingen.)

De toejuichingen der vergadering (zegt de heer Bestuurder), maken het overbodig uwe mee- ning over het gelezen vertoog te vragen. Ik meen in uwen zin te spreken als ik voorstel, het stuk in onze Verslagen en Mededeelingen op te nemen, en er een afschrift van te zenden aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs.

Dit voorstel wordt met algemeene stemmen aanvaard en de heer Bestuurder verklaart de zitting geheven.

^16

-57-

Zitting van i6 Maart 1892.

Aanwezig de heeren J. Micheels, bestuurder, P. Génard, onderbesluurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gail- liard, G. Gezelle, E. Hiel, A. Snieders, P. Willems» P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Obrie, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, H. Sermon, J. Bols, werkende leden;

de heer Janssens, briefwisselend lid.

Door de heeren K. Stallaert, E. Coreaians en J. van Droogenbroeck, werkende leden, K. de Flou en A. Prayon-van Zuylen, briefwisselende leden, is bericht gezonden dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen.

De bestendige secretaris leest het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk wordt goedgekeurd.

AANGEBODENE BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenland- sche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Bulletin de f Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique^ 1892, n*" i.

Diest in den Patriottentijd. Geschiedkundige bijdrage door Dl Martinelli.

De Maasgouw. Orgaan voor Limburgsche geschiedenis^ taal- en letterkunde^ i2« jaar.

i

58

Ons Volksleven, Antn^erpsch-Brabantsch Tijd- schrift voor taal en volksdichtveerdigheid, voor oude gebruiken^ n^angeloof kunde en^., onder leiding pan J, Cornelissen en J.-B. Vervliet, jaargang, i8gi.

Door den heer S. Daems :

De Vlaamsche Ben^eging, Voordracht.

Door den heer D. Claes : Taalpolitie toegepast op Cato Schabletter. Ant- woord aan M. H. Meert,

Door den heer J. Splichal, uitgever te Turn- hout :

Kempisch Museum. 1891, n*" 7.

Door den heer M. de Vries : Eerste verslag der Commissie van Bijstand van het Woordenboek van professor de Vries.

Door den heer D»" R. Fruin : Bijdrage voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde. reeks, 7'' deel, aflevering.

Door den heer WILLEM DE VREE3E : Antwoord aan den heer Prayon. (Overgedrukt uit de Dicht- en Kunsthalle.)

- 59 -

Briefwisseling.

Een schrijven vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, gedagteekend van lo Maart, bericht de Academie dat de heer Deckers, beeldhouwer te Antwerpen, door de Hegeering gelast is met het beitelen van het marmeren borstbeeld van wijlen den heer J. de Laet.

De heer Bestuurder leest eenen brief, gezonden door den heer senator Lammens in antwoord op de hem gedane dankzegging, voor de redevoering, welke hij in den Senaat ter gunste der Academie heeft uilgesproken. Deze brief, die van de meeste wel- willendheid getuigt, zal in het archief der Academie bewaard worden.

Nog deelt de heer Bestuurder de vergadering mede, dat de heer Willem de Vreese, medewerker aan het Woordenboek der Nederlandsche taal, aan de Academie afdrukken geschonken heeft over :

Middelnederlandsche fragmenten.

Zuidnederlandsche taal- en letterkundige weten- schap.

Leven van St.Amand. (Overdrukken.)

De heer W. de Vreese verheft zich met nadruk tegen de beschuldiging van vijandschap jegens de Koninklijke Vlaamsche Academie, welke hem onlangs te laste gelegd werd; hij zegt dat^

- 6o -

indien hij in een geschrift de juistheid der ziens- wijze van een der leden betwist heeft, zijn eenig doel was, de opvattingen van dat lid aan de voorschriften der taalkunde te toetsen en op dat gebied in geval van wederlegging het gaarne met hem zal opnemen. Van vijandschap, zegt de heer de Vreeze, kan en moet hier geene spraak zijn : het geldt enkel de belangen der wetenschap en die der Academie zelve, welke zich niet geklei- neerd mag beschouwen, wanneer hare uitgaven of de werken harer leden aan eene heusche critiek onderworpen worden.

Door den heer Coopman wordt gevraagd hoe ver de werkzaamheden zijn gevorderd der commissie, ingesteld om een ontwerp aan te bieden, dat eenheid van terminologie in de Nederlandsche spraakleer tot stand zou brengen. De heer Willeros antwoordt dat de heer Bols en hij hun verslag hebben geschreven, en de heer Micheels voegt er bij, dat ook liij eerstdaags zijn verslag zal neerleggen. Dequaestie, die vangroot gewicht is voor het onderwijs onzer taal, en veler belangstelling heeft opgewekt, vooral van leeraars, die den uitslag van de werkzaamheden der commissie met ongeduld te gemoet zien, zal dus eerlang in de Academie kunnen besproken worden.

Door jhr. de Pauw wordt gevraagd om welke reden de bekroonde lijsten van bastaard- woorden, der heeren Broeckaert en Craeynest,

6i

nog niet ter perse zijn gelegd, waarop de besten- dige Secretaris antwoordt dat het bestuur geene schuld^ aan de vertraging heeft. De heer Craeynest beeft herhaaldelijk beloofd de hem teruggestuurde lijsten, hem toevertrouwd om ze tot ééne te ver- werken, weer te zenden; de omwerking is echter niet gedaan, de heer Craeynest zich niet willende onderwerpen aan de beslissing des bestuurs om het werk in zuiver Nederlandsch uit te geven. Dezer dagen schreef hij, dat hij eerlang zijne lijst, benuttigd voor eene op eigen hand te bezor- gen uitgave, weer bijeenbrengen en ze aan de Academie terugzenden zal.

De heer Obrie drukt de meening uit dat de versmelting der beide lijsten niet wel mogelijk is en geeft daarom het bestuur in overweging om die lijsten afzonderlijk uit te geven.

Na eene korte woordenwisseling over het achter- blijven van eenige andere door de Academie bekroonde verhandelingen welk achterblijven niet aan het bestuur, maar aan de schrijvers te wijten is verleent de heer Bestuurder het woord aan den bestendigen Secretaris voor het lezen der volgende

Bibliographische aanteekening.

Namens den heer di Martinelli, vrederechter te Borgerhout, heb ik de eer de Academie een exemplaar aan te bieden van een dezer dagen door hem uitgegeven boek, getiteld : Diest in den Patriot- tentijd. Geschiedkundige bijdrage.

62

Schriften handelende over het einde der XVIII* eeuw, in België, zijn gering in getal, inzonderheid Vlaamsche. Geleerde pennen hebben ons de mid* deleeuwen doen kennen, welke geen geletterd man meer zal verwijten een nacht geweest te zijn, gewijd aan onbeschaafdheid, onkunde en onduldbare tiran- nie; andere schrijvers hebben de dikke nevelen, waarachter de gebeurtenissen der XVI® eeuw ver* borgen waren, doen openschuiven, en het volle licht geworpen op feiten en personen, die ongeveer 3oo jaren maar ten halve gekend waren ; dank aan de ontdekking van menige oorkonde uit de XVII® eeuw kunnen wij thans ook de ongegronde bewe- ring te niet doen van zekere bevooroordeelde legende- schrijvers, die ons leerden dat gedurende gezegd tijdvak kunst, poëzie en wetenschap, en ja, stof- felijk welzijn, onzen voorouderen schier ten eene- male onbekend waren, terwijl juist geene andere eeuw, voor ons land, zóó rijk was aan kunstenaren van eersten rang, en aan mannen van wetenschap, wier roem de grenzen van België verre overschreed. Ook mogen wij zeggen, dat de geschiedenis weinig tijden weet aan te halen in welke burgerij en boeren- stand zóó weelderig leven mochten als de XVII* eeuw. Indien de kroniek van dit lijdvak vele treurige blad- zijden behelst, de schuld daarvan is niet te wijten aan de staatkunde der aartshertogen, die kunst en wetenschap op milde wijze aanmoedigden, maar aan de veelvuldige invallen der woeste benden van den zoogenaamden « roi tres chrétien », die hon-

63

derden onzer dorpen de rijkste, de bloeiendsle, de schoonste ongenadig verwoestten, de oogsten plattrappelden, al de voorraadschuren leegplunder- den, de weerlooze bevolkingen, beroofd van de schatten, die honderd jaren arbeid en zorg in de familiën hadden opeengestapeld, voor hen heen joegen als wilde dieren, na over hunne haardstede den rooden haan te hebben doen kraaien.

Wonderlijk, nochtans het minst van ons verwijderde tijdvak, de XVIII® eeuw, vooral het zoo woelige einde, werd ongelijk minder bestudeerd dan eenig ander, hoewel de buitengewone gewich- tigheid der gebeurtenissen, en dezer gevolgen, wél verdienden de bijzondere aandacht des geschied- schrijvers te vestigen. Gebrek aan bronnen zal wel eene der oorzaken van die verwaarloozing zijn, althans belangrijke kronieken, of dagboeken, gelijk de XVI® en XVII® eeuw er ons leverden, zijn niet gekend. Om deze reden verdient de uitgave van elk schrift, handelende over bedoelden tijd, een gelukkig verschijnsel te worden geheeten, daar het, ontegenzeggelijk, de nog niet volkomene kennis der gebeurtenissen en hoofdpersonen uit die dagen ver- hoogt; met te meer genoegen mag zulk boek worden onthaald, wanneer het in onze taal is opgesteld, daar de beste werken over het einde der XVIII® eeuw in het Fransch zijn geschreven, namelijk de Histoire des Belges a la fin du XVI 11^ siècle, door BORGNET, en la Guerre des Pqysans, door Orts.

De lezing van het boek des heeren di Marti-

^ 64 -

nelli heeft ons ten hoogste bevredigd. Hel verdient eene plaats in de bibliotheek van den geschied- schrijver, en zal, vroeg of laat, worden benuttigd door den geleerde, die de pen zal snijden voor eene uitgebreide historie van den Patriottenstrijd. Wij vinden er eene korte opsomming van de oorzaken des opstands, eene beschrijving van de inrichting en handelingen der Patriotten te Diest, van den kamp tegen de Oostenrijksche troepen, eindelijk het verhaal der overrompeling en inpal- ming van België door de republikeinsche legers. Niet min dan 17 hoofdstukken zijn aan dit onder- werp gewijd, en de Lezer, het boek sluitende, heeft de overtuiging dat de kleine Demerstad eene waarlijk niet onbelangrijke rol in de Patriotten- beweging heeft vervuld. Magistraat en geestelijk- heid, gilden en ambachten der gemeente hadden zich vereenigd om de verbeurde rechten en vrij- heden terug te winnen.

Het boik van di Mariinelli behelst meer dan de titel opgeeft. De schrijver vergunt ons eenen blik te werpen op de algemeene geschiedenis der stad Diest en op hare vroeger bloeiende gilden, zoo wel op degene, welke tot oefening des ver- stands, als deze, die tot louter uitspanning werk- zaam waren. Alles wat hem belangrijk scheen om den geest des tijds te kenschetsen, wordt medege- deeld, meest naar een dagboek, opgesteld door eenen verdienstelijken Diestenaar, Dr. Janssens.

Onder letterkundig opzicht is het werk niet

65 -

van verdienste ontbloot : de stijl is sober, klaar en vloeiend, gelijk aan een historieboek past ; de taal is zuiver. Wij sluiten deze onze aanbeveling met den wensch, dat ook in andere plaatsen ijverige mannen mochten de taak opvatten om de laatste twintig jaren der XVIII® eeuw, naarde getuigenis van geloofbare oorkonden^ in het licht te zetten.

Fr. de Potter.

#

Dagorde.

Het voorstel der Commissie van nieuwere taal- en letterkunde, strekkende om den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs te verzoeken dat de taalwet van i883 in al de Vlaamsche scholen van middelbaar onderwijs stipt worde uitgevoerd, wordt, na toelichting door den heer Coopman, aangenomen.

#

- 66 Lezingen.

Gezang aan Meester Peter BENOIT,

door Emanuel Hiel.

I

Vrouwenrei.

Wanneer, na eenen schoonen dag, De zonne gaat ter Schelde slapen, En bij haar reinen rozenlach De liefjens zoenend wellust rapen; Wanneer het wolkje zachtjes zweeft In blauwe lucht, bij sterrenhemel, Terwijl de maan, met teer geschemel, Door 't wolkgewemel tintlend beeft; Zoo klinkt muziek, zoo zoet, zoo zoet Als liefde wellend uit 't gemoed I Zoo klinkt muziek, hel vliegt, het vliegt. Als 't lied der moeder, wen ze wiegt... Zoo klinkt muziek, het suist, het suist. Als zang der Schelde, die door 't rietbosch ruischt...

Een .dichter.

o Schelde ik heb uw stem gehoord!

Mannenrei.

Wolken rollen over 't Scheld', Voort en voort en immer voort f

- 67 -

Door het maanlicht vergezeld» Voort en voort en immer voort! Bliksems slingren met geweld, Voort en voort en immer voort! Dondrend grolt het, diep ontsteld : Wordt het vaderland vermoord?

Uit den donkerrooden stroom Stijgen schimmen als de doom, Hangen aan het schuifiend riet, Dat bloedweenend siddrend ziet : Schimmen worstlen in 't verschiet, Vluchten voor den Noordenwind, Die ze in flarden scheurt gezwind.

Hoort! hoort 1 hoort!

Wordt het vaderland vermoord?

Vrouwenrei.

Stil! stil! stil! Ginds kermt angstig sterfgegil Van vijands, die bezwijken,

Bang zuchten.

Bang vluchten . . . Ach ! ach ! daar drijven hunne lijken . . .

Mannenrei.

Wij, Vlamings, stonden op! de slavernije moede; Wij stonden op! vol wraakzucht, ja, vol woede! De vreetnden voelden onze stalen goedendags, De keerlenkolf, de scherpe saksenaks...

- 68

We stonden op, als Godes geeselroede, Verplettrend dol des vijaiids kop ... Wij stonden op!

Vrouwen rei.

Stil! stil! slil! Ach, weest genadig, stil . . . De Schelde smoort hun angstgegil, En wentelt hunne lijken naar de woeste zee.

Mannenrei.

Hoezee! hoezee!

Ze moesten wijken . . .

Hel schettert boven hunne lijken

Het vaderlandsche krijgsgeschreeuw :

Vlaandren den leeuw! Vlaandren den leeuw!

Te zamen.

Vlaanderland mag weer in glorie prijken!

Poo^e,

II

Vrouwenrei.

't Is zoet te varen door glinstrend schuim, En half te sluimren in droomen van licht. Van licht en liefde, vervullend het ruim, Terwijl de nacht stilfluisterend zwicht... Te droomen van de jaren der jeugd,

-69-

Het herte nog levend, nog jong, nog verheugd 1 Met de ziele diepdringend in 't duistere ver, Verlangend te vinden een lievende ster...

Eene jeugdige stemme zingt in de verte.

Wat is mijn hert bewogen Als 't loof der blanke abeelen, Waarin de vogels kweelen, Wanneer haar englenoogen Als sterren, in den donkren, Flonkrenl

Allen, te zamen. Lucifer! Lucifer I Lucifer!

Vrouwenrei.

Daar rolt in 't ruim de schoone morgenster,

De lieve zonnebode! Het Oosten kleurt zich zacht in purpergloed... Uit 's hemels afgrond welt de zonnevloed.

o Lieve zonnebode! o Lucifer, gij, drager van het licht. Blijf, blijf, vol schoonheid schittren, tot de nachtdauw zwicht..,

o Lieve zonnebode !

Mannenrei.

Daar zucht de nacht vaarwel en vlucht voor 't morgenrood*

De liefde is groot ! De liefde is 't licht !

^

- 70 -

Vrouwenrei.

Wij dekken stil ons glinstrend aangezicht, o Lieve zonnebode !

Dichter.

Lucifer ! Lucifer ! Lucifer ! Dat hij, die u vergoodde. De Meester in den zang, Geleid door waarheidsdrang. Gezegend zij ! Dat hij, Gevoelend al het leed der sterflijkheid, Doordringend 't noodlot in zijn sombre werklijkheid, Gezegend zij ! Dat hij, Vol menschenliefde en majesteit. Stout opstorm' tegen 't kwaad ; Losdonder' tegen 't grondbegin van haat ! Ten strijd trek' tegen dommen dwang, Het hoofd vol licht en medelij... Dat hij, door gansch der eeuwen gang, Door gansch der menschen heerschappij, Dat hij Gezegend zij!

Een Ziener.

Hij! hij! hij! Gansch koen en kalm. Verdreef den vreemden walm,

^- 71 _

Die op ons Vlaandren lag.

Het volk, dat ingedommeld scheen, Gelijk een beeld van steen, Het volk verroerde en zag : Van alle kanten komen De zangers samenstroomen !

En luistrend naar den reddingspsalm. Verzaakte 't zijn getalm... Het plukte fier den palm, Den eedlen vrijheidshalm; Het vlocht de lauwerkronen Voor zijne dichterzonen, En 't zong in grootsche tonen, Door geestdrift uitgelaten,

Den zegezang op markt en straten.

Volksrei.

Waar Maas en Schelde vloeien. De Noordzee bruist en stormt. Waar vrede en kunsten bloeien. De vrijheid mannen vormt; Waar velden, wouden, weiden, Als gaarden rijk beplant. De weelde en vreugd verspreiden. Daar is ons vaderland!

Daar stijgen, uil 't verleden, De Karl en Klauwaart op; Zij hebben stout gestreden. Verplet den vreemden kop!

72 -

Hun goed, hun bloed, hun leven Met mildheid steeds verpand, Om ons te kunnen geven Het vrije vaderland!

Allen, te zamen.

o, Nederland! o, vrijheid! Gij adelt ons gevoel; Wij zweren ook met blijheid : Uw toekomst is ons doel! Wij zullen, jonge scharen, Steeds onzen plicht gestand, Met hert en hand bewaren Het heilig vaderland!

Een Man.

Heil! heil! heil! Het volk Heeft voor de schoonheid alles veil! Heil! heil! heil! Het volk Begroet zijn schoonheidstolk !

Bene Vrouw.

De kunst is heilig, Gloedsproeiend als de zonnestraal!

De kunst is heilig, Zoet vloeiend als de moedertaal!

-73 -

t

De bitterheid van 't menschenhert Bebalsemd zij met honigzoet: De vadersmert, de moedersmert. Het heilig vaderland, dat wordt getard Door vreemden dwang en *t vreemde woordgetoet, Bewierookt zij mei liefdegloed... Ze juicht : moed! moed! moed! Door eigen schoonheid wordt ge groot en goed !

De kunst is heilig!

Vrouwenrei.

De kunst is heilig! Eigen kunst is eigen leven! Ziet de onvaste droomen zweven; *t Wezen wordt hun mild gegeven. Hier in beeld en daar in klank, Ginds in kleur en el in zang . . .

De kunst is heilig! Uit het liefdegloeiend hert Is *t, dat zij geboren werd! Woestenijen worden steden. Ruwe vloeken, heilgebeden. Bij godsdienstig orgelspel . . . Uit den hoogen reuzentoren Galmt het statig klokgebom :

Kom ! kom 1 kom ! Hier en loopt geen mensch verloren.

Op des Beiaards klingelklank^n Danst het volk, vergeet de ranken

74 -

»

Aller dwaze slavernij :

Heil! het juicht verrukt en blij!

Twee stemmen, in de verte.

Hoe klinglen de klokken, We naadren de stad! 't Is feest ï 'k voel me lokken... Rap, haast u ewati

Allen, te zamen. De kunst is heilig!

III. Dichter.

Gij, die in uw dichterlijk gemoed gevoelt den drang Der schepping, zij, die onverpoosd door zonnen *t leven weeft, o Gij, die tonenmachtig, toovrend met den mildsten klank, Den storm, den lust, den haat, de zoete liefde wedergeeft; o Gij, die gansch den balsemgeur van elke frissche bloem, *t Gebruis van zee en woud, der vooglenzang, der heemlen lied. Der menschen moed en vreugd, en hun wanhopig zielsverdriet Verzamelt in uw borst, het kleurrijk beeldrig schenkt, als roem,. Aan 't edel vaderland, in melodie en harmonie!

o Gij, gij. Meester, die,

Met vlaamschen zielenzang.

De wereld ommezweett,

o Meester, dank! dank! dank! In u is 'c, dat ons kunst, ons volk, ons Vlaandren leeft!

--73 - Slotrei.

Hoog in der heemlen teelend licht, Diep in het zwangre zeegebruis, Houdt koen de mensch den geest gericht, Hoort hij 't miljoenig juichgeruisch : Hij smelt ze te zaam. Verheerlijkt uw' naam, o God der schoonheid, kunst en kracht!

Hoog in de hoofden straalt de vlam, Diep in de herten blaakt de daad, Stout, stout opwekkend onzen stam. Die strijdt en scheppend voorwaarts gaat Door levendig werk, Door wetenschap sterk, o God der schepping, wil en kracht!

Warmt liefdevreugd der jonkheid hert, Kwelt later kommer 't week gemoed, Iets overstraalt en vreugd en smert : Het is der zielen toovergloed

Door heilige kunst,

De hemelsche gunst, o God der liefde, jeugd en kracht! (i)

(i) De poémas en liederen, in dezen zang aangehaald, zooals : Lucifer^ de Schelde^ de Schoonheidshymne, de Litfde in het Leven, het Vaderlandsche Lied, zijn van den Dichter ; ze werden allen door den Meester getoondicht, en Binnen- ea Buitenlands verscheidene malen, met den grootsten bijval, opgevoerd.

- 76 - MARTEN BRUYNINCS,

VLAiVMSCHE DICHTER DKR XVI« EEUW, door Jan Broeckabrt.

Ons werd dezer dagen de voorlaatste aflevering ter hand gesteld van de alphabetische lijst der in België geboren Nederlandsche schrijvers, moetende dienen tot het samenstellen eener algemeene bio- graphie, door de Academie, als gevolg aan hare beslissing van i8 Augustus 1888, uit Ie geven.

Hoe uitgebreid deze voorloopige lijst ook zij en welke moeite wij ons hebben gegeven om ze, wat ons aandeel daarin betreft, zoo volledig te maken als mogelijk was, toch is het ons reeds gebleken dat een zeker getal namen van oude en nieuwe schrijvers in die verzameling ge- mist worden, welke dan ook de uitgave van een bijvoegsel noodzakelijk medebrengen.

In afwachting dat dit bijvoegsel, dank aan den ijver van verscheidene onzer Medeleden, voltooid weze, hebben wij nieuwe opsporingen begonnen om niet alleen de vergetenen aan te teekenen, maar ook, en wel inzonderheid, de namen en de werken van tot hiertoe gansch onbekend gebleven Vlaamsche schrijvers uit den hoek op te halen.

Wil men, inderdaad, dat de biographie der

- 77

Zuidnederlandsche schrijvers het getrouw afbeeldsel zij van het geestesleven in Vlaamsch-België, van de vroegere tijden tot op onze dagen, dan moet alwie de pen heeft gevoerd tot onderrichting van het Dietsche volk er in v^*orden opgenomen. Dit was ook de bedoeling van de Koninklijke Vlaam- sche Academie, toen zij, na rijpe beraadslaging, het desbetreffende voorstel der heeren Coopman en de Potter aannam. Aan ieder onzer dus het zijne bij te dragen ter bereiking van het voorge- stelde doel; in de archieven, in de openbare en bijzondere boekerijen voortgezocht om de reeds aanzienlijke lijst met nieuwe namen aan te vullen, opdat niet één beoefenaar onzer schoone en dier- bare moedertaal er in ontbreke.

« Die zoekt, vindt », zegt een oud spreek- woord, en dit is bij ons, gelijk bij velen, meer dan eens het geval geweest ; ook met te vragen en te talen komt men meermaals te recht, al zijn de vondsten niet altijd even belangrijk.

Zoo werd ons onlangs door den heer Blomme, voorzitter der rechtbank van eersten aanleg te Dender- monde, een boekje medegedeeld, dat, na onder- zoek, eene bibliographische zeldzaamheid schijnt te zijn. Het is een in verzen opgestelde alma- nak van 1573, in den aard desgenen, opgenomen door WILLEMS in den 7" jaargang van het Belgisch Museum. De titel van dit boekje, slechts 19 blz. in-i20 bevattende en met verscheidene kleine hout- sneden versierd, luidt : Schrijfboecxken om wat men

- 78 -

n^ilt noteren metten Almanach pronostelijck des Jaers ons Heeren Vijfthienhondert dryentseventich by sede^ ghecalculeert opten 52. graet van Ton- geren ter eeren der Consten liefhebbers met ners- tichede, door Marten Brujrnincs, te Diest gheboren in stede. Anno M.CCCCC.LXXIIJ.

Wie deze MaRTEN Bruynincs was, welke betrekking hij in de maatschappij bekleedde en of hij nog andere werken geschreven heeft, zijn zoo- vele vraagpunten, waarop wij het antwoord moeten schuldig blijven. Met in de archieven zijner geboor- testad te zoeken, kan er wellicht 't een en 't ander over hem ontdekt worden. Ongetwijfeld maakte hij deel van eene der twee te Diest gevestigde rederijk- kamers, van welke GRAMAYë, die in *t begin der XVII® eeuw schreef, de getuigenis aflegde dat zij tot de beroemdste van Brabant behoorden.

Hoe het zij, ziehier, als een staaltje van zijnen dichttrant, hoe BRUYNINCS zich op de keerzijde van het titelblad « totten goetwilligen leser » uitdrukt :

Mij 18 overlanghe gbeweest behaghende Alsmen nu maect d'Almanacken fray/ Recht om al wat de Son is bedaghende Te noteren int wit aonder dilay. Een dinck staet mij nochtans heel ten dray/ Niet connende ghelijen dat ick daer siene Beteekent met cijfren die dagen vroech en spay/ Recht sijnde superflue nae mijn bcdiene : Vliende presomptie in yeghelijcx bespiene Iet te detraheren die dAlmanacken maken. Nae dat yemant dan (wilt dit duerwiene) Iet teeckenen wilt/ God gheve wat saken/ Nae sijn believe/ soe sal hij licht raken

1 j

79 -

X dagen dat hij niet en heeft te scrijven. Valter yet te noteren' salt getal sonder verlaken Al wel daer bij stellen nae sijnder motijven ' Noyt en heb ickt connen wt hooft gedrijven Den printers oft vercoopers persuaderen leghelyck dunckt/ en sij oock d*ier bij blijven Eest saeck dat sijt ghetal niet en adderen Sij en sullense niet connen distraheren/ Tot hunnen onprofict soudt wesen grootelijck. Waerdeur ick nu gaen attenteren Almanacken te maken slecht en blootelijck Niet naeder Astronomien minootelijck Dingen te presagieren van toecomende tijen/ Mer aen de generalia ben ick mij stootelijck/ Als mobel feestdagen die al het jaer deur lijen/ Heylige dagen/ quatertemper' metten ghetijen/ Der zee/ iaermerckten/ en der Mane quartieren/ Met al dat den coopman tot sijnen verblijen Nut mach wesen tot sijnen vertieren. Dus biddick een yeghelijck met lieflijck craieren/ Neemt dit int goede/ aensiet mijn jonste/ tHert is goet/ al is slecht de conste.

Het slot dezer inleiding heeft veel, zoo men ziet, van de refereinen, waarmede onze rederijkers der XVI® eeuw zoo hoog opliepen, alhoewel zij, over het algemeen, van bastaard- en stopwoorden krielen en met de eenvoudige, ongekunstelde dicht- voortbrengselen der middeleeuwen niet te verge- lijken zijn.

Om over den verderen inhoud des bedoelden almanaks te laten oordeelen, willen wij hier de bladzijde, toegewijd aan de maand April, insgelijks letterlijk overschrijven. Zij vangt aan met dit tweeregelig vers :

Doer den goeden en soeten lenten Sullen groeyen boom en end e enten,

- 8o -

en vervolgt aldus

I. Maect nu met de voghelkens |Oli|t

IJ. Nieu Maen sal ons brengen goeden tijt,

lu. Mer somtyts soeten regen hier en daer/

nu. S. Ambrosius die schrijft ons waer

V. Misericord. moet men useren.

VI. Die opgheblasen salmen verneren.

vu. Sij sullen als honden worden verdreven

viiu. Die hun vosselycic verheffen en leeulijck leven.

IX. Dwassende quartier sal regen opt coren brmghen/

X. Die lijster en merel salmen hooren siughen.

XI. Sol. comt naestelijck in Taurus staen/ xu. Die quackel comt int somer coren slaen xiiJ. Menigen herden slach sonder hamere' xiiu. tRaepsaet is nu een gulden camere/

XV. Hag^l ende reghen sal sonder falen

XVI. Vallen op berghen en groene dalen, xvu. Met vol Mane/ quaet voor traepsayken/ xviu. Elck voghelken soect nu syn gayken/

XIX. Cantate oft singhende na dattet is gebeckl.

XX. Die nachtegale wort nu ghe weckt.

XXI. Den leeuwerck doet den couckouck ruymen/ xxiJ. Wt sijnen wermen nest ende pluymen. xxiu. Schutters moeten S. Joris ridder eeren. xxnu. d Brekende quartier doeghet d weder keeren.

XXV. S. Mare. evang. vast en viert elc voor sijn selven.

XXVI. Vocem comt als nu oock aen welven. xxvu. Die schaerwaeck is te Luyck seer excellent/ xxvnj. S. Lambrecht translatie geschiet seer gent.

XXIX. Dese f weeck moet sonder beroemen

XXX. Hemelvaert en Meye leveren haer bloemen.

Niet waar dat sommige dezer verzen, vergeleken met de meeste rederijkersgedichten der XVI® eeuw, zoo slecht niet gesteld zijn, en dat Jan Bruynincs, hadde hij zich vrijer mogen bewegen, tot het leveren van ten minste iets zoo goed als velen zijner tijdge- nooten in staat was?

8i

«

Elders merken wij er de volgende niet onaar- dige spreuken in op :

Die weerelt is overal in *t gheheel Met SoK in Gemini een lustich prieel.

Als deerde groen wordt /de hemel blau Dan verbeugen alle hertekens flau.

I.uyten /fluyten/ herpen ende velen Hoort men nu tAken genaechlyck spelen.

Die lantmsn prijst op en nedere Dat S. Marten maeckt schoon wedere/ Om op de warme fonteyoen tAken Het lichaem suyver ende reyn te maken.

Armoede ende leckernije Comen tsamen met hoverdije.

Die nu van runtvlees provisie heeft gedaen Mo'Jt oock een vet vercken oft drij slaen £nde betalent /al sonder borghen/ Soo en heeft hij dees jaer voor geen vlees te sorghen.

S. Katrijn is nieu Maen begonnen'

Sij heeft veel Doctoren verwonnen

Sij was meestersse der rethorijcken/

Die gheleerde deden sij vasten en wtjcken.

Volgens den almanak begon de lente in iSyS den 9 Maart; de zomer den ii Juni; de herfst den i3 September en de winter den 12 December. Men weet dat de tijdrekenkunde toen nog op geene vaste grondslagen gevestigd was (i).

(1) Volgens een oud kalender, voorkomende achter het aan J.-Fa. WiLLEMS toebehoord hebbende Hs. van der Naturen bloeme, door Jac. van Maerlant, begon de lente omtrent

~ 82 -

Het boekje eindigt met eenige voorzeggingen, in den aard dergene van Kasper DE LaET, en met eene c evaluatie van de goude en zilvere munten nu ter tijt cours hebbende in dese landea van herwaertsovere ».

Van groot belang, wij bekennen het, is BRUYNINCS* boekje geenszins, en wij zouden er dan ook de aandacht der Academie niet op geves- tigd hebben, ware *t niet dat wij er aan hielden den naam van den schrijver, dien wij in geene enkele bibliographie waren tegengekomen, bekend te maken.

Wij hopen met eene volgende mededeeling gelukkiger te zullen zijn.

het begin der XIV* eeuw den 22 Februari; de zomer den 34 Mei; de herfst den iS Auf^ustus en de winter den 33 November. In i582 was men iien dagen van het natuur- lijke zonnejair afgeweicen, wat men weder te recht bracht door het laten wegvallen van een gelijk getal dagen in October van dat jaar, zoodat toen de i5 October onmid- dellijk na den 4'^^ volgde. {Belg. Museum, 1843, Sog )

83

Zitting van 20 April 1892

Aanwezig de heeren J. Micheels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. N'. de Pauw, E. Gail- liard, G. Gezelle, E. Hiel, A. Snieders, P. Alberdingk Tkijm, S. Daems, L. Mathot, J. Obrie, Th. Coop- man, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, H. Sermon, J. Bols, E. Coreraans, werkende leden;

de heer K. de Flou, briefwisselend lid.

Door de heeren K. Stallaert en P. Willem s is bericht gezonden dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen.

Het verslag over de voorgaande zitting wordt zonder opmerkingen aangenomen.

AANGEBODENE BOEKEN :

Vanwege den heer Minister van Binnenland- sche Zaken en Openbaar Onderwijs :

De Vlaamsche Kunstbode ^ 21^ jaargang, i8gi.

Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, \^ jaar- gang, 1H91.

Bulletin de t Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, «892, n' 2.

Genever en C«, door HENDRIK MARTEL. Brussel, 1892.

.84

De werken van Joost van den Vondel, uit- gegeven door J. van hennep. 1660- 1662.

Door den heer J. VAN DroogenbroeCK :

Spreuken en sproken, gedichten en gedachten

den :[angers en kloosterlingen der Oosterlingen

afgeluisterd en nagefluisterd door Jan FERGUüT.

Roeselare, 1892.

Door den heer J.-B. VER VLIET : Ons volksleven. Vierde jaargang, i*, en 3c aflevering.

Door de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden :

Levensberichten der afgestorven medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche letter^ kunde. 1891.

Handelingen en Mededeelingen derzelfde Maat- schappij. 1891.

Door den heer K.-H. DE QUÉKER :

De vertegenwoordiging der sociale belangen

van arbeid, kapitaal en wetenschap in het Senaat.

Brussel, 1892.

Door den heer Dr. J. TE WINKEL : De beoefening der germanistiek aan de Amsterdamsche hoogeschooL Haarlem 1892, 8®.

Door den heer Siffer :

Het Belfort, Maandschrift gewijd aan let- teren, kunst en wetenschap. 1892, n»" 4. Le Magasin littéraire, 1892, n^ 1.

85

Door het Historisch Genootschap te Utrecht :

Het oudste Cartularium van bet sticht Utrecht^ uitgegeven door Mr. S. Muller.

Bijdragen en Mededeelingen van het Histo- risch Genootschap, gevestigd te Utrecht. Dertiende deel.

Dagverhaal van Jan van Riebeek, comman- deur van de Kaap de Goede Hoop. Il® deel.

Door den heer Karl Tan N EN, te Bremen : Dichtungen un Spreekwoorden up syn Moer- merlander Oostvrees. Leer, 1892.

Door den heer Splichal-Roosen : Kempisch Museum. 1891, n*" 8.

Briefwisseling.

Bij brief van 24 Maart meldt de heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs ontvangst van het verslag der Academie over de i2« aflevering^ reeks, van het Woordenboek der Nederlandsche taal. De heer Minister, zijne hooge tevredenheid over het stuk uitdrukkende, verzoekt zoo spoedig mogelijk de verslagen te ontvangen over de afleveringen 3, van deel V, en j, van deel III, des gemelden werks.

De heer Bestuurder deelt de vergadering de verheugende tijding mede dat de Regeering, gehoor

-" 86

lecnende aan de herhaalde pogingen van het bestuur, een behoorlijk lokaal voor de instelling heeft aange- kocht, namelijk het schoone en groote hotel nevens het voorloopig Academiegebouw, in de Koningstraat. De Leden zullen aanstonds het nieuw lokaal gaan bezichtigen; intusschen stelt het bestuur voor, eenen dankbrief te zenden aan de Regeering, in het alge- meenden aan den heer de Burlet, minister van Binnen- landsche Zaken, in het bijzonder, voor het nieuwe blijk van welwillendheid jegens de Academie en van waardeering der vaderlandsche letteren. Ook drukt hij de meening uit, dat het plicht is eenen brief van bedanking te zenden aan den heer senator J. Lammens, aan wiens krachtige voorspraak het grootendeels te danken is dat de Academie thans een waarlijk prachtig, alleszins geschikt lokaal bezit, waar zij zonder blozen de Overheden en buiten- landsche Eereleden mag onthalen. De heer Bestuur- der voegt er een woord van dank bij voor den bestendigen Secretaris. Deze voorstellen worden met toejuiching aangenomen en men beslist, de dankbrieven door al de Leden te laten onderteekenen.

Op uitnoodiging van den heer Bestuurder wordt de zitting voor een kwartuurs geheven en gaan de Leden het nieuw lokaal bezoeken.

Na het hernemen der zitting stelt de heer Snieders, in naam der vergadering, voor, bedankin- gen te stemmen aan het bestuur voor zijne goede zorg in de onderhandelingen beft'ekkelijk het lokaal, dat aller verwachting verre overtreft. Algemeene bijtreding.

- 87 -

Door den heer P. Génard wordt de wensch uitgedrukt, in het Jaarboek voor 1893 het portret mede te deelen van den heer J. de Burlet. Gelijk Z. M. de Koning en de heeren Ministers Beer- naert en de Moreau verdient de tegenwoordige heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Open- baar Onderwijs de hulde en den dank der Aca- demie. — Aangenomen.

Wordt eveneens aangenomen het voorstel om in gezegd Jaarboek eene afbeelding mede te deelen van den fraaien XVIII^-eeuwschen voorgevel des gebouws.

Dagorde.

Worden gekozen tot leden der commissie, die, met het Bestuur, randidaten zullen voorstellen voor de openstaande plaatsen : de heeren Claeys, de Pauw en Mathot.

De heer Bestuurder deelt mede, dat door den heer Craeynest is teruggezonden zijne bekroonde lijst van bastaardwoorden. Na eene korte beraad- slaging wordt beslist, dat de heer Broeckaert deze, en zijne lijst, verwerken zal tot een geheel, met dien verstande, dat het werk in zuiver Neder- landsch zal opgesteld zijn.

Namens de commissie, aangesteld tot onder- zoek van de jongst verschenen afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche taal, draagt

88

de heer Coopman het verslag voor, opgesteld naar aanleiding der afleveringen 3, deel V, en i, deel III. De commissie, die hare taak als geëindigd beschouwt, dankt de Academie voor het in haar gestelde vertrouwen; zij meent haar moeilijk v/erk ('t ont- brak haar bij het onderzoek aan tal van woorden- boeken) gewetensvol te hebben verricht.

De heer Bestuurder beaamt deze zienswijze ten volle, en meent, in naam der vergadering, de commissie voor haren merkwaardigen en zeer gewaardeerden arbeid te mogen dank zeggen. Het verslag zal aan den heer Minister worden toegestuurd.

De zitting wordt te 4 uren geheven.

-89-

Zitting van i8 Mei 1892.

Aanwezig de heeren J. Micheels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, P. Génard, G. Gezelle, E. Hiel» A. Snieders, F. van der Haeghen, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, E. Coremans, H. Sermon, wer- kende leden;

de heeren Karel de Flou en jhr. K. de Gheldere, briefwisselende leden.

De heer K. Stallaert, voortdurend ziekelijk, drukt zijn spijt uit, de vergadering niet te kunnen bijwonen.

Na lezing van het verslag over de zitting der maand April, dat goedgekeurd wordt, deelt de bestendige Secretaris de titels mede der

AANGEBODEN BOEKEN.

Door den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Compte rendu des séances de la Commission royale d^Histoire, 1891, n** 4.

Bulletin de F Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1892, n^ 3.

go -

Lente- en Zomerlust. Liederen en gangen van Jan MORUANX. Dendermonde, 1892.

Bibliographie de Belgique. 1892, n*"* i-3.

Door den heer S. Daems :

Aan Maria, muziek van J. D. R.

Door dèn heer M. DE VRIES : Woordenboek der Nederlandsche taal. reeks, i3<^ aflevering (ontoerekenbaar ^ onvast).

Door den heer L. DE Backer : Origine des armes de la ville de Cannes, . 1892.

Door het Stadsbestuur van Antwerpen : Antwerpsch Archievenblad. 18' deel, 3* afle- vering.

Door den heer AD. DE GEULEN EER, profes- sor aan de Hoogeschool van Gent :

De verovering van Tongeren door Sicambers, Usipeten en Tenchters in 't jaar 53 v. C. Loven, 1892.

Door den heer TH. Sevens : Hoe de geulen in 1578 meesier u^erden van Kortrijk, Gent, 1892.

Door den heer A. Siffer : Het Belfort. 1892, n' 5.

De vergadering beslist, dat de maandelijksche bijeenkomst in Juni den vierden woensdag, 22^, en

de plechtige openbare zittingv waarna banket, den daaropvolgenden dag zullen plaats hebben. Op de vraag van verscheidene Leden waar die zitting zal worden gehouden, belooft de bestendige Secretaris al het mogelijke te zullen doen om ze te laten plaats hebben in het groot salon van het nieuwe lokaal. Ook zal bet bestuur trachten de openbare zitting zoo plechtig mogelijk te maken.

De heer Coopman geeft verslag over de zitting, gehouden door de Commissie van Nieuwere Taai- en Letterkunde.

Het grootste gedeelte der zitting werd gewijd aan het onderzoek en bespreken van vak- en kunst- woordenlijsten.

Er werd o. a. besloten dat de Commissie de Academie zou verzoeken» bij het uitschrijven van bare eerstvolgende wedstrijden, prijzen uit te loven voor het samenstellen van Nederlandsche vakwoordenlijsten over lo het ambacht van den timmerman, 2* van den smid, 3^ van den metselaar.

De heer Coopman licht deze vraag toe, welke door de Academie in aanmerking wordt genomen.

De heer Broeckaert bericht, dat de Commissie van Geschiedenis en Bibliographie in hare zitting van heden, hem heeft gekozen tot secretaris, ter vervanging van den heer de Potter, die zijn ontslag gegeven, en verklaard had in zijn besluit deswege te volharden.

92

Dagorde.

De vergadering, kennis gekregen hebbende van de lijst der candidaten voor de openstaande plaatsen, voorgesteld door de daartoe benoemde commissie, volledigt de lijst door bijvoeging van eenige namen.

Lezing wordt gedaan van de verslagen der keur- raden over de uitgeschreven wedstrijden . Deze verslagen zullen, naar luid van art. 3 der Wetten^ onmiddellijk gedrukt en den Leden toegestuurd wordend

De heer Coopman vestigt de aandacht der Academie op vroeger bekroonde verhandelingen, welke, op verzoek van dezen of genen keurraad, eenigszins dienden gewijzigd of volledigd te worden en daardoor niet tijdig genoeg verschenen zijn. Volgens het achtbaar lid kan die vertraging aan- leiding geven tot bezwaren, welke men licht zou kunnen voorkomen.

Na eene woordenwisseling tusschen de heeren Coopman, P. Willems en den bestendigen secre- taris, dient eerstgemeld lid het volgende voorstel in :

< De Academie besluit :

De schrijver, wiens werk bekroond wordt « onder beding dat hij het eenigszins wijzige of < volledige, ontvangt voortaan eerst het bedrag « van den toegekenden prijs nadat hij de verlangde « veranderingen naar behooren en binnen den c bepaalden tijd heeft uitgevoerd. »

De vergadering neemt dit voorstel in aanmer-

-93 -

king. Krachtens d^ wetten, wordt de stemming tot de eerstvolgende maandelijksche zitting verdaagd.

De zitting wordt te 4 uren geheven.

Lezingen.

Verslagen over de wedstrijden

(1891).

EERSTE PRIJSVRAAG.

De Geschiedenis van den Infinitivus in de Oudger-

maansche dialecten.

Verslag van den heer K. DE FLOU, eersten verslaggever.

Onder de prijsvragen, door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor het jaar 1891 aange- nomen, komt op de eerste plaats die betrekkelijk de Geschiedenis van den Infinitivus in de Oud* germaansche dialecten,

Eene enkele verhandeling is, ter beantwoor- ding dier prijsvraag, binnengekomen. Zij beslaat 36 bladzijden schrift en draagt voor kenspreuk : « In magnis voluisse, etiam sat est. i>

In zijn Woord vooraf zegt de Mededinger het noodig te achten niet alleen den oorsprong en den aard van den Germaanschen Infinitivus

94 -

te verklaren, maar nog het gebruik ervan zoo nauwkeurig mogelijk te beschrijven.

Heeft hij nu zijne taak tot het einde toe volbracht en zoodoende eene vi^ezenlijke geschiedenis geleverd» m.a. w. het ontn^ikkelingsproces van aard en aan- Jt/ending der infinitivus-vormen in de onderscheidene Oud-germaansche dialecten naar behooren uiteenge- zet? Het ingeleverde opstel dient veeleer eene verhan- deling, een beredeneerd onderzoek genoemd te worden. Het is immers in twee stukken verdeeld» waarvan het eerste verder gesplitst is ia vier ^ handelende : de over den oorsprong van den Germaanschen In/initivus; de over den Infini-- tivus op -an met du; de 3*^ over den Injinitivus op -nnes en -nne; en de 4*" over den Injinitivus op -ande, -ende en -inde. De eigenlijke geschiedenis van bet gebruik der onbepaalde wijze, die het 2^ stuk der Memorie moest uitmaken, is niet geschreven geworden : de Schrijver heeft er zich bij bepaald naar de opstellen te verwijzen door Kohier, Denecke en Erdmann, en Steig gele- verd.

Aldus vinden wij de gestelde vraag niet recht- streeks beantwoord, althans niet in hoogeraange- geven zin. Verre van ons de bedoeUng, dat het ingeleverde opstel, op grond dier persoonlijke beschou- wing, zonder verdere inzage van de hand moet gewezen worden, te min daar het betoog omtrent aard en Jt/e^en van den Infinitivus onze aandacht genoeg geboeid gehouden heeft om er ook enkele notas bij neer te schrijven.

-95 -

Men zou zeggen, dat de Schrijver zich met zekere voorliefde beziggehouden heeft met de bfjlzon- derheden, die de InBnitief-vormen in het Gotisch kenmerken, en niet dezelfde aandacht heeft kunhen' schenken aan hetgeen deswegen in het Oudhoog- duitsch, het Oudnoorsch, het Oudsaksisch, het Oudfriesch (Buitenrust-Hettema gaf daartoe alreeds eenige vertrouwbare teksten), en het Angelsaksisch,' van zijne gading wezen kon. Hoe veel ruimte ook aan de onbepaalde wijze in het Gotisch werd toegemeten, vinden wij toch, onder meer, de wijze niet uiteengezet waarop men in die taal den Infi- nitivus passief wist te maken. Dit toch moest als vanzelf in behandeling komen : Grimm (Deutsche Gram., IV, Sj-Sg), waagde er zich reeds aan.

Wegens het gebruik van het voorzetsel du in den zoogenaamden u prepositionalen InBnitivus » weze hier aangestipt, dat des Schrijvers onderstel- Ung, welke hij beducht is als eene onwetenschap- pelijke nieuwigheid te zien verstooten, eigenlijk verre is van eene nieuwigheid te kunnen heeten, vermits wij ze vanouds kennen uit de naspohngen door BOPP aangevangen (zie BOPP, § 879). Te veel helt daarbij zijne redeneering naar de meening als zou die bijzondere InBnitivus- vorming in het Gotisch door Ulfila (waarom nog UlBlas?], met het oog op het Grieksche lidwoord, en zoowat op eigen hand, ingevoerd en aangewend zijn geworden. Dit gewichtig, maar onopgehelderd gebleven punt, diende wel nader onderzocht.

-96 -

Iq de Gotische werkwoorden met sterke verbui- ging herkent Schrijver het oude ana-m bij den wortel gevoegd. Diende te dier plaatse niet gewezen te worden op het voorgermaansche *ono-m, en op hetgeen Kluge en BruGMANN daarover schreven?

In den datief van den InBnitivus ziet men, in de Oudgermaansche talen, veeltijds de n verdubbe- len, zooals in het Oudsaksisch ifaranne^tholonnej blid^eanne^ en in het Angelsaksisch ƒara/I/le, recenne^ ge/remmanne,enz. (Zie Grimm, Deutsche Gramma- tik^ f, 1021). Evenzoo in Oud- en Middelhoogduitsch. BOPP 877) ging daar vlot genoeg over heen : volgons hem had men die verdubbeling als een louter euphonisch verschijnsel aan te merken. Langen tijd heeft men zich met zoo eene gemakkelijke verklaring kunnen bevredigen, en zich daarbij beroepen op de omstandigheid, dat hetzelfde ver- schijnsel weleens, in Oud- en Middelhoogduitsch vooral, in gewone genitiefvormen voorkwam. De Schrijver der prijsverhandeling wijst in dezen eene andere richting, welke, zoo zij naderhand al blijken mocht niet op de waarheid uit te komen, toch wel een goed spoor lijkt om er ons nader bij te brengen. Eene onderstelling althans is meer en beter dan het handhaven eener reeds wederlegde leering.

Hetgeen op blz. 32-33 zijner Memorie herinnerd wordt nopens het ontstaan der gerundia op -andey 4in{n)e en en(n)e^ als ware-n^i- uit -nd- geassimileerd, en bijgevolg een vertegenwoordiger van een Voorger- maansch gerundium, dat op -ande^ -inde, immers

- 97

op -nde uitging, verdient te meer de aandacht, dewijl bet wegsmelten der ^ na de n metterdaad in ai onze dialecten een feit van dagelijksche waarneming is. (Zie : Loquela, II, 58; UI, 17; V, 60; VII, 32 en VIII, 23). Doch ook het omgekeerde kan men, op gelijke gronden, pogen goed te maken : nn = nd in te neetene te wetende. Vgl. Mnd. to wetende^ enz. (Loq. IV, 53); in leven komen wordt, o. a. in *t Brugsch taaieigen sporadisch in levende komen. Toch kan des Schrijvers eigene meening, als ware het veel redelijker -ande rechtstreeks van de suffix -anya^ -anja af te leiden, door het vervangen der halfvocaal -j- door -d-, althans door enkele voor- beelden, ook uit de nog levende dialecten, evenzeer kracht worden bijgezet : kastan/e = kastanje; Tourcoen/e = Tourcoenofe (waarbij wij uit het Oostvlaamsch maalde voor malie, maaj/e, en poelje voor poelie, poel/e mogen voegen). Te eeniger tijd zal dit alles wel uit oudere taalmonumenten worden nagewezen.

Andere punten konden hier nog in grooten getale besproken worden ; liefst laten wij het nader onderzoek ervan aan onze geachte medeleden van den keurraad over, met de zorg van te beslissen of het ingekomen opstel al of niet omgewerkt en volledigd behoort te worden, al of niet eene voor den Schrijver aanmoedigende onderscheiding verdiend heeft.

- 98-

Verslag van den heer P. WILLEMS, tweeden

verslaggever.

De studie ingezonden ter beantwoording van de prijsvraag : Geschiedenis pan den infinitivus in de oude germaansche dialecten, beslaat 36 blad- zijden en is verdeeld in twee <t stukken j».

Het eerste, bl. 4-35, handelt over de vorming van den infinitief; het tweede, gebruik van den germaanschen infinitief, behelst eene bladzijde.

Het eerste deel is gesplitst in vier afdeelingen.

De eerste, bl. 6«t2, geeft, in beknopte woorden, de vormen aan van den infinitief, zooals zij in alle spraakleeren der oud*germaansche talen te vinden zijn.

De tweede, bl. i3-22, bespreekt den gotischen infinitief voorafgegaan van het voorzetsel du. Zonder het stelsel van den schrijver bij te treden^ erken ik echter dat zijne redeneeringen bewijzen leveren van critischen zin.

De derde afdeeling, bl. 23-3o, handelt, nog- maals volgens de bestaande grammatica*s, en zeer beknopt, over den genitief en den datief des infi- nitiefs {annes, anne)^ vormen die men ontmoet in *t Westgermaansch (Oudsaksisch, Angelsaksisch, Nederfrankisch, Oudfriesch, Oudhoogduitsch), ter- wijl zij in het Oostgermaansch, als het gotisch, niet voorkomen. Welke is, vraagt de Schrijver, de oorzaak dier verscheidenheid?

- 99

« Lijk het oost*gerniaansch het griekscb beeft nagevolgd, zoo hebben de Westgermaaascbe schrij* vers, wien het latijn tot voorbeeld strekte en tot overzetting voorlag, her latijn nagevolgd en aldus een Westgermaansch genindium aangelegd. » a Onze bescheidene nteening is dat de west-germaansche verulers hon gerundium door navolging hebben inges^oerd. » Van den anderen kant treedt de schrijver de algemeene stelling bij dat het sufSx vaa het Westgermaansch gerundium van denzelfden oorsprong is als het suffix aniya, dat het sans- krietsch gerundium heeft gevormd. Wanneer ik die tv«ree stellingen des Schrijvers vergelijk, dan voel ik mij gedwongen de uitnemende geleerdheid te bewonderen van die Germaansche vertalers, die, wanneer zij verscheidene eeuwen na Christi geboorte het gerundium, zooals de schrijver zegt, invoerden^ zoo juist het Oudsanskrietsch suffix ontdekt en toegepast hebben!

De vierde afdeeling, bl. 3 1-35, bespreekt den nevenvorm van het gerundium op ande, ende, inde. Voor dit belangrijk en nog weinig opgeheU derd vraagpunt, zouden de bestaande voorbeelden moeten verzameld worden, en critisch gekeurd en gezift, éér men het moeilijk punt onderzoeke of deze vormen tot den infinitief of tot het parti- cipum behooren. De verklaring van den schrijver, dat ande namelijk insgelijks uit anya voortspruit, kan ik, zonder nader bewijzen, niet aannemen, a In de volkstaal, zegt de schrijver, is het volgende

lOO

taaiverschijnsel verneembaar. De c halbvocal i j verdwijnt en wordt door d vervangen. In stede van kastanje^ Oranje, Spanje^ Tcrkoenje, zegt men kastande, Orande, Spande, Terkoende, Zoo algemeen is die regel volstrekt niet. In :(ekere Zuidnederlandsche dialecten wordt dit verschijnsel waargenomen, in andere daarentegen is het om- gekeerde waar : do verbinding nd wordt er zooveel mogelijk vermeden : handen wordt anne; anders^ annes^ af/ges, vinden^ vinne^ vinge, vinje, enz.

Het tweede Deel der studie handelt ot zou moeten handelen .over het gebruik van den Oudger- maanschen infinitief. Ik heb reden om te vermoeden dat ons geleerd en betreurd medelid, D' L. Roersch, bij het stellen dezer prijsvraag, de behandeling van dit punt bijzonder heeft bedoeld. De Schrijver trekt zich hier behendig uit den slag. Het Gotisch, Oud- hoogduitsch, Oudsaksisch wijst liij van de hand, omdat bet gebruik van den infinitief in deze dialecten reeds door anderen onderzocht is; het Oudfriesch, omdat de teksten van dit dialect nog niét critisch zijn uitgegeven. Van het Angelsaksisch en Oud- noordsch, geene melding.

In zijne inleiding legt de Schrijver de volgende verklaring af :

c Wij willen het onze bijdragen, in de mate onzer zeer geringe krachten, om de prijsvraag door de Academie uitgeschreven, te bearbeiden. Daarom worden deze kleine aanteekeningen van eenen begin- neling aan de welwillendheid, niet aan de strengheid

lOI

en de bevoegdheid van den keurraad aangeboden. » Wij erkennen dat de opsteller veel aanleg heeft voor de germaansche taaistudie en dat hij in dit vak reeds groote vorderingen heeft gedaan. Wij hopen dat hij later op nieuw in het krijt zal treden, en alsdan welverdiende laurieren plukken in de prijskampen door onze Academie aangeboden.

Verslag van den heer GUIDO GEZELLE,

derden verslaggever.

De betreurde en te vroeg geslorvene hoog- leeraar, heer Lodewijk Roersch, de steller van de vrage naar a de geschiedenis van den infinitivus ia de oud-Germaansche dialecten », zou zeker best bevoegd geweest zijn om het eenige werk, dat op zijne vrage ingezonden werd, te beoordeelen. Het zou den geleerde, in allen gevalle, verheugd hebben te vernemen dat ook enkele beginners, aangemoedigd door de Koninklijke Vlaamsche Aca- demie, allengskens durven voor den dag komen en naar den prijs dingen over vraagstukken die welgeoefende meesters niet onweerdig zijn.

De Schrijver van het ingezondene werk is een « beginneling », zoo hij getuigt; hij en levert geen volslagen antwoord op de hem gestelde vrage, maar eenige t kleine aanteekeningen », zegt hij.

Die « aanteekeningen », beslaande 36 blad-

102

zijden, geven nochtans het bewijs dat de Schrijver neerstig gearbeid heeft om op de hoogte te geraken van de hcdendaagsche taalwetenschap; hetgene voor- waar, bij gebrek aan genoegzame opleiding, bij gebrek aan toeganklijke boekenverzaroelingen*. een zeer lastig werk mag heeten.

Is het werk van den ijvervollen inzender niet teenemaal naar den eisch van de vrage en van de verst gevorderde wetenschap, ik geve 't ons acht- baar medelid, den heer Karet de Flou, gemakkelijk toe. Ook, de Schrijver zelf bekent het.

Buiten den ijver nochtans en de werkzaamheid die onze beginneling besteed heeft om alles na te gaan dat over de gestelde vrage te vinden is, meest bij de Duitsche taalgeleerden, wier bezon- derste werken hem bekend zijn, zoo geeft hij ook blijken van eigen opmerken en van genoegzame bekendheid met die taalverschijnselen die bij on^e spraakmakende gemeente voorkomen. Uit den schat van zijne geduldiglijk opgeraapte en aangeteekende waarnemingen haalt Schrijver deze voor den dag, die, in Duitschland tot nog toe meest onbekend, kunnen dienstig zijn om op de duistere geschie* denis van den infinitivus in 't algemeen, en van den infinitivus in de Oudgermaansche dialecten in 't bezonder, meer en meer licht te spreiden.

Mijn mede- beoordeelaar heer Karel de Flou is verre van aan 't ingezondene werk die bezondere weerde te ontkennen; ik aanveerde de tegenbe- denkingen die hij doet gelden, en ik voege erbij

jo5

dat bij voorbeeld de voiksuitdrukking, die schrij- ver door mtetde verbeeldt, even goed door weef e zoude kuDoen vertegenwoordigd worden, zijnde n^ute geduisterd uit weeVi, dat men insgelijks hij ons volk hoort; welk weefi^ met gevocati- teerde of geklankte j\ een voorgaande weeUje^ weet'ge kan vervangen hebben.

De heer Karel de Flou laat « de zorg van te beslissen », ten eersten c of het ingekomen opstel al of niet omgewerkt en voUedigd behoort te worden •; ten tweeden « al of niet eene voor den schrijver aanmoedigende onderscheiding ver- diend heeft », aan H>' Willems en aan mij.

Op de eerste vrage zou ik liever neen zeggen, liefst van al de Koninklijke Vlaamsche Academie laten antwoorden; op de tweede zegge ik : de Koninklijke Vlaamsche Academie heeft 't geluk en de eere zulke begin nelings werken, hoe onvolledig ook, in *t leven geroepen te hebben : ze dient ze dan ook, al en ware *t maar tot moedgeving aan anderen, niet te bekronen voorwaar, maar 't zij anderszins te beloonen.

^

104

TWEEDE PRIJSVRAAG.

Welke is de roi, die in het middeleeuw sche drama wordt toegewezen aan het c boo\e beginsel », onder den naam van Lucifer^ Satanas, Sin- nekens, ernf. Wat 7[ijn daarvan de algemeene en, in sommige werken^ de bijzondere karak- tertrekken^

Verslag van den heer P. ALBBRDINGK THIJM, eersten verslaggever.

Het mij toegezonden handschrift, waarin boven- gestelde vraag beantwoord wordt, draagt geen ander uiterlijk teeken dan het adres van den bestendigen secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie en den poststempel van 29 Juli 1891 (in 40, t3i bladz.).

Kenspreuk : Die eigen erf beploegt»

Met minder kommer zwoegt.

De Schrijver heeft de gestelde vraag ernstig en uitvoerig bestudeerd. De hoofdbronnen zijn genoeg- zaam allen onderzocht; om de Nederlandsche werken toe te lichten, heeft hij een aantal tooneel stukken van Frankrijk, Duitschland, enz. bij de Neder- landsche vergeleken; ook eenige Engelsche tooneel- stukken werden aangehaald, ofschoon bij voorbeeld het werk van Klein ongebruikt bleef.

io5

De Schrijver opent zijne studie met eenige algemeenheden omtrent het optreden van person- nagen, die het booze beginsel vertegenwoordigen, en over de wijze waarop het invoeren daarvan het eerst ontstond.

Deze beschouwingen worden door een tal aanhalingen bevestigd.

Om het historisch overzicht gemakkelijk te maken, verdeelt de schrijver zijn werk in twee helften, van welke de eerste getiteld is : Stukken van didactischen aard en de tweede (bladz. 89) Rol van komischen aard.

Het eerste gedeelte is nog eens verdeeld in Algemeene en Bijzondere karaktertrekken.

Dat de verschillende eigenaardigheden dezer hoofdstukken niet altijd uit elkander te houden waren, spreekt wel van zelf. Toch bemerken wij duidelijk, dat, in de oudste tooneelwerken, de gevallen engel noch zoo afzichtelijk, noch zoo belachelijk wordt voorgesteld als in latere stukken. Er wordt dan meer overlegd en geraadpleegd, minder gespeeld of gehandeld.

De Schrijver stelt duidelijk in het licht, hoe de booze geest op het oudste tooneel den nijd en den hoogmoed zoekt aan te stoken, terwijl in latere stukken de duivel wordt voorgesteld jagende naar de ontheiliging van heilige zaken, aan welker waarde hij zelf gelooft. Daartoe behoort bij voor- beeld de poging om de H. Maagd tot zonde te bewegen, de H. Hostie ^ te onteeren enz., wat

io6 -

opnieuw met velerlei voorbeelden wordt toegelicht. Ook zulke werken waarvan de vorm juist niet dramatisch is, gelijk Mascharoen^ Marieke van Nymegen worden hierbij besproken.

De Schrijver stelt ook duidelijk in 't licht, hoe de tooneelen, waarin duivels optreden, lang- zamerhand eene grootere uitbreiding krijgen en eindelijk geheel zelfstandig worden. Het spel van- den sacramente vander nieuer vaert wordt hierbij aangehaald en ontleed, als behoorende tot den overgang tusschen de spelen, waarin de duivel eene kleinere rol vervult, en die, waarin hij het midden- punt der handeling is. Schrijver bedoelt dus niet den overgang tot de zoogenaamde diablerie, die een zelfstandig spel is, midden tusschen tooneelen van geheel anderen aard, maar den overgang tot zulke voorstellingen, waarin duivelen de hoofdrol spelen. Deze beschouwing kan men alleszins juist achten.

In het tweede gedeelte van het werk wordt nu uiteengezet, welk gevolg de schrijvers ver- wachtten, door aan den duivel eene belachelijke rol toe te deelen, en hoezeer zij hun doel bereikten ; want het volk was voor dergelijke voorstellingen veel gevoeliger dan voor ernstige beschouwingen.

De Schrijver der studie heeft ook hier weder geloond (wat de Nederlandsche letteren betreft) geheel beslagen ten ijs te komen. De nieuwste uitgaven der stukken zijn niet alleen geraadpleegd, maar geheel gelezen en ontleed. Wij behoeven

- 107 -

nauwelijks te zeggen dat ook het spe^van S^-Trudo, door D*" Kalff uitgegeven, is behandeld. Wij meenen alleen te moeten opmerken dal de klucht : Nu noch, minder opmerkzaam door den schrijver is gelezen.

Ten slotte willen wij nog eenige opraerkinr gen maken van ondergeschikten aard. De stijl is in het algemeen zuiver en verstaanbaar; slechts weinige woorden vinden wij in eene verkeerde beteekenis gebezigd; zooals op bladz. 7 het woord vooruit:[icht^ op bladz. 91 het woord persoonlijk- heid, enz

Dat de Schrijver bij Theophilus wat korter is stil gebleven dan de uitgebreidheid van zijn werk vordert, willen wij slechts ter loops vermel- den. Dat hij spelen heeft ontleed die buiten de eigentlijke vraag vallen, zal niemand euvel duiden; dat hier en daar kleine lesjes door den Schrijver worden gegeven, is ook in een historisch werk niet altijd misplaatst.

De algemeene gevolgtrekkingen evenwel, aan het einde van het werk gesteld, hadden wat hooger opgevat en wat breeder uitgewerkt kunnen zijn, om als voetstuk der geheele studie te dienen.

Somtijds komen er in den tekst toelichtingen voor, die beter in eene noot waren geplaatst ; om- gekeerd lezen wij in de nolen dikwijls zaken, belangrijk genoeg om in den tekst te worden opgenomen.

Kleine, noodlooze herhalingen komen voor, onregelmatigheden in de spelling der eigennamen

io8 -

enz. : allen zaken die gemakkelijk bij den druk kunnen worden verbeterd.

Aangezien nu de Schrijver aan alle hoofd- vereischten in zijn werk heeft voldaan, stel ik aan de Koninklijke Vlaamsche Academie voor, hem den gestelden eereprijs toe te kennen en zijne studie te laten drukken.

Ik sluit mij gansch aan bij de voorstellen

van mijn geacht medelid.

P. GÉNARD.

Ik stem ten volle in met de voorstellen mijner medeleden.

E. Hiel.

DERDE PRIJSVRAAG.

Prudens van Duyse beoordeeld als taal- en

letterkundige.

Verslag van den heer TH. COOPMAN, eersten verslaggever.

Kenspreuk .*

Ende om dat ie Vlaminc ben, Met goeder herte biddlc hen, Die dit dietsche zullen lesen. Dat si miins genadich wesen.

]acob van Maerlant.

De Schrijver heeft zijne verhandeling gesplitst in twee deelen en, zonderling genoeg, het eerste

log

deel (biz. 20 tot 85) gewijd « hoofdzakelijk aan de gebreken van Van Duyse •. Hij wil daarin bewijzen maar bewijst het volstrekt niet dat onze zanger meer kunstenaar door studie dan door aanleg, meer dichter van verbeelding dan van gevoel, geen kinderdichter, een slachtoffer zijner opvoeding was, een rederijker, verslingerd op gouden eermetalen en zilveren gedenkpenningen. Als prozaïst heeft deze zich evenmin te beloven van de « diepe bewondering », welke de schrijver naar hij in zijn voorbericht beweert voor Van Duyse over heeft. Wij achten het overbodig daarover meer te zeggen; immers geheel het eerste deel en zelfs menige bladzijde van het tweede zijn blijkbaar de verwittiging desaan- gaande op blz. 8 der verhandeling mocht gerust wegblijven niets anders dan een onhandig bijeen- gebracht knipsel uit vroegere tijdschriften, uit sedert lang beschimmelde al of niet onderteekende beoor- deelingen door sommige van Van Duyse's tijd- en kunstgenooten, die den voortreffelijken dichter geen goed hart hebben toegedragen, zijne zoogezegde zwak- heden of tekortkomingen met ophef deden uitschijnen en trachtten den sluier der vergetelheid te werpen over al het goede en schoone, het edele en verhevene dat onze herborene Zuidnederlandsche taal en let- teren verschuldigd zijn aan den ontwikkelden man, die uitblonk door menigvuldige en benijdenswaardige gaven van geest en hart.

Deze zeer ongunstige voorbereiding heeft den Schrijver natuurlijk verhinderd eenen onbevangen

I

IIO

oogslag te werpen in de schatkamer van den taal- geleerde en in de rijke nalatenschap van den dichter» dezes innerlijke waarde te vatten, de natuur van zijn wezen, gevoelen, denken en werken, psychologisch gesproken, te ontleden, met een woord de volledige, onpartijdige en grondige studie te leveren, waarop de nagedachtenis van Prudens van Duyse recht heeft.

Ten slotte weigert de steller van het stuk de hulde te onderschrijven, welke den vereeuwigde eerlang zal gebracht worden in dezes lieve geboorte- stad Dendermonde, door ons niet zeer gelukkig, doch nooit ondankbaar Vlaamsche volk.

De schrijver der verhandeling, die schijnbaar tot onze jongeren behoort, heeft zijne krachten overschat. Wij zullen hem dit niet euvel opnemen; doch wij moeten zijne ernstige aandacht vestigen op de geringe zorg die hij aan zijnen stijl besteedde en hem waarschuwen tegen zijne somwijlen platte beeldspraak. Tegen de ongezonde verwaandheid, waarmede hij ons, van in den beginne tot het einde van zijn opstel, pijnigde, vermogen wij niets, tenzij hem van harte spoedige beterschap wenschen, opdat de Koninklijke Vlaamsche Academie hem te eeniger tijd den lauwer zou kunnen toereiken, met denwelken zij graag hare erkentelijkheid betuigt aan allen, die hare prijsvragen beantwoorden met het doel op degelijke wijze en in gemoede iets bij te dragen tot den groei en den bloei der vaderlandsche taal en letteren.

lil

Verslag van den heer J. BROECKAERT, tweeden verslaggever.

Ik vereenig mij ten volle met de besluitselen van mijnen achtbaren collega den heer Coopman. Het ingezonden handschrift bevat, gewis, góéde bladzijden, maar daarentegen andere, die wij geheel moeten afkeuren. « Kinderdichter was Van Duyse niet, » voert, onder meer andere onrechtvaardige stel- lingen, de schrijver der verhandeling aan; - maar wie, onder al de Zuidnederlandsche dichters, wist zóó goed den kindertoon aan te slaan als Van Duyse, wiens twee bundels kinderversjes, - 't zij den schrijver gezegd, die 't mogelijk niet weet reeds drie uitgaven hebben beleefd, en er zekerlijk wel meer bekomen zullen.

Overigens, het ons aangeboden werk is geschre- ven in eenen al te aanmatigenden toon, weinig passend aan eenen jongen schrijver, die vast nog heel wat te leeren en zich heel wat te oefenen heeft, alvorens hij zich met eenen zoo rijkbegaaf- den dichter als Prudens van Duyse zal kunnen meten !

Verslag van den heer AM. DE VOS, derden verslaggever.

Wel moge de inzender van de studie over Pr. van Duyse, naar den dubbelen eisch van de prijsvraag, den dichter, als dichter alleen^

112

maar niet ook als taalgeleerde hebben beschouwd; wel moge de stijl van het karapschrift, hier en daar, aan kreupele beeldspraak mank gaan; bij voorbeeld, in *t kort, bl. 8 : « kunstzuilen, uit eenen hoorn van overvloed niet verspreid »; bl. 14 : « een vlijmend hekelschrift slingeren »; bl. 29 : c holle stukken, waar meer vlam dan vuur in zit »; bl. 40 : a brief bij brief draaft nu voort op de vlerken der Tweedracht > ; deze merkelijke gebreken kunnen mij toch tot geene volstrekte afkeuring van dit lijvig handschrift bewegen.

Er hapert ook, nu en dan, iets aan de over *t algemeen flinke, vloeiende taal : bl. i : het orde van den dag; onoverAoombare bezwaren; bl. 7 : varten wij, voor va/f'en wij; bl. 18 : der Ilias en Odyssew^, voor Odysse/a; bl. Sy : zijnen toevlucht; bl. 44 : in dollen drift; bl. 89 : jfzz/Ardanig, voor ^oodanig of ^z/sdanig.

Onevenredig komt mij de samenstelling wel- eens voor. Buiten de gestelde vraag om, worden Van Duyse's Fransche prozaschriften, tot zelfs een Inventaire d'archives^ behandeld.

Daarbij zijn sommige aanhalingen, zonder nood, eer vulsel dan voedsel, met al te kwistige overdaad, het opstel ingeduwd; zooals, bl. 9 : een geheel tijdschriftartikel van wijlen Alberdingk Thijm, vijf bladzijden lang; terwijl, van den anderen kant, er aanhalingen ontbreken uit van Duyse zelf, om de beoordeeling te staven, onder meer, over Natalia en de kinderdichten.

ii3 -

Ondanks dit alles, tuigt het werk van veel kennis en belezenheid; van eenen onbevangen blik, van gezonden smaak, van oprechtheid, zooniet onfeilbaarheid, in de vrije, vranke critiek, in de bedeeling van lof en blaam; )a zelfs van bezielde waardeering, zooals er ten opzichte van De Na!j[omer, onder anderen, ten beste wordt gegeven.

De bouw der zinnen is niet altijd volmaakt ver- zorgd. BI. 33 : <c alexandrijnen, bijtijds afgewisseld, om niet bij de lezing in te dutten »; bl. 91-94 : c schoon hij soms den volkstoon getroffen hebbe;... « wel heeft hij zich zelf eens een « huiseliken bard » <c genoemd ; maar over het algemeen moet hij » enz.

Ik vind echter ook goed gedurfde woorden erin, als : ge/aarteekend ; en juiste beelding, bij voorbeeld bl. 24 : « trippelverzen, die bij een treurig onder- werp passen als een polkadans bij eene begrafenis ; » bl. 23 : fouten, « die voor onze oogen wemelen c als muggen bij een zwoelen zomeravond ». F*raai is, bl. iio, deze vergelijkenis, doelend op de Verhan- deling over den versboun^ :

a Het is geen standbeeld, uit éénen steen c gebeiteld, en onberispelijk in zijne evenredig- tt heden; maar eene mozaiek van duizend kleine « klompjes, van links en rechts bij elkander ge- « bracht, niet immer door sterk cement verbon- « den; en waartusschen sommige grootere brokken « uitspringen en de harmonie van het geheel ver- « breken. »

Daar tegenover staan weer enkele ongelukkige

- 114

zegvormen, als, bl. 6 : « liefde voor taal en land- « aard, waaraan niet alleen door kinderen des « geestes, maar ook door den stoffelijken mensch c werd geofferd »; en, bl. 19 : « dat wij ons over « het gesternte mogen beloven, dat bele//e de lot* « trompet nog wat hooger te steken »... enz. Bl. 23 : fouten,... « op den rug geschoven van de uiterst c ongunstige voorwaarden, waarin de Nederlandsch beoefenende Vlaming verkeert. »

Er is tegenspraak, eenerzijds bij de bewering dat Van Duyse meer kunstenaar was door studie dan door aanleg; anderzijds bij de bewondering^ die zich uitlaat in den glorienaam van c dicht- genie », waarmee de criticus den vruchtbaren zanger vereerde.

Er ligt gewis mangel aan volkomen evenwicht in dezen arbeid van den, volgens mijne meening ook, nog jeugdigen schrijver; maar zijn letterkundig voortbrengsel verraadt eenen aanleg, die veel doet verwachten.

Er zit wat in, dat op geenen lagen prijs dient gesteld; en dat zeker, volgens mijne bescheidene denkwijze, zooal niet eene lauwerkroon, dan toch eene zeer eervolle melding waardig is.

Wat schrijvers meening betreft, aangaande 't min of meer gepaste van het ontwerp, van Duyse in brons te vereeuwigen hier hebben wij te doen met eene persoonlijke manier van zien, welke bij eiken bijzonderen kunstminnaar afhangt van de hoogte, waarop door hem een standbeeld

ii5

geschat wordt; en van de min of meer strenge eischen, waaraan, volgens hem, een talent voldoen moet, om zulke huldiging te verdienen.

Er is groot verschil in de maatstaven.

Niemand ook wil den uitstekenden Vlaming op het Kapitool of in eene Westminster-abdij doen pronken.

Wat mij aangaat, ik zal toch duizendmaal eerbiediger en liever mijn hoofd ontblooten voor zijn beeld in Dendermonde, dan voor dat van den Prins-gemaal, in Hyde-Park ; ot het postuur van eenen Belliard, te Brussel.

VIERDE PRIJSVRAAG.

De geschiedenis van het gebruik der Nederlandsche taal in het lager, middelbaar en hooger onder- wijs in Belgiè\ van i83o tot heden.

Verslag van den heer TH. COOPMAN, eersten verslaggever.

Het ingezonden handschrift kenspreuk : \ij wilden wat was recht en wonnen wat \ij wil- den — kan geene de minste aanspraak maken op den uitgeloofden prijs of op eenige andere onder- scheiding vanwege de Koninklijke Vlaamsche Aca- demie : het is al te onvolledig. Een aantal bronnen, die in ieders bereik liggen, werden door den Schrijver niet eens geraadpleegd. De door ons, slechts ter aanvulling, genomene aanteekeningen bij het op-

ii6 -

sporen van het ontbrekende, zijn minstens zóó uitgebreid als het handschrift. Derhalve achten wij het onnoodig voorbeelden en bijzonderheden aan te halen. Wij bepalen ons bij het voorstel dat de Koninklijke Vlaamsche Academie deze hoogst gewichtige prijsvraag aanhoude en dit middel beproeve om, in den wedstrijd voor het jaar 1894, een waardigen tegenhanger van het door haar uit te geven werk over De Vlaamsche Taal- wetten te mogen bekronen.

Na lezing van 't ingezonden handschrift sluit ik mij aan bij het verslag van onzen achtbaren collega, den heer Th. Coopman.

E. COREMANS.

Verslag van den heer J. MICHEELS, derden verslaggever.

Deze verhandeling schijnt mij met overhaasting gesteld te zijn; dit blijkt eerstens uit den vorm en tweedens uit den inhoud.

Schrijver moet uit het oog verloren hebben dat de Koninklijke Vlaamsche Academie geen bloot afschrift van wetten, besluiten, verordeningen en vertogen, maar wel een volledig, beredeneerd en sierlijk geschreven onderzoek over die gewichtige aangelegenheid bedoelde.

117

Ofschoon het bij een onderwerp van eenen dergeiijken omvang bijna onmogelijk is tot eene geheele volledigheid te geraken, zouden toch de belangrijkste maatregelen niet moeten uitblijven. Zoo vind ik, onder anderen, noch van het koninklijk besluit van den 27^" Januari i863, waarbij examens voor de leeraars in de Germaansche talen voorge- schreven werden, noch van het inrichten eener afdeeling voor de studie dier vakken op de Luiksche hoogere Normaalschool koninklijk besluit van den i6®° April 74 gewag gemaakt. Meer leemten van dien aard heb ik aangestipt.

Verkeerd zegt S. ook dat de Normaalschool voor de Wetenschappen in i852 niet in i85o te Luik gesticht werd : die inrichting werd aan Gent geschonken.

Op bladz. 35 staat dat onder de regeering van Willem I, Jottrand te Leuven de Nederlandsche taal en letterkunde onderwees. Dit is niet juist : die leerstoel was eerst door Meijer en later door Visscher bezet. Een weinig verder, sprekende over de herstelling van den leergang in de Nederlandsche letteren bij de Gentsche Hoogeschool, zegt S. : « het getal der toehoorders viel snel af, om reden dat die leergang niet verplichtend was en van geen nut bij de examens. » Zou dat wel de hoofdreden geweest zijn?

Met mijne geachte Medeleden ben ik van gevoe- len dat deze verhandeling onvolledig is, ten opzichte van den stijl veel te wenschen laat en daarom voor

ii8 -

den prijs niet in aanmerking komen kan; met hen verlang ik dat de Koninklijke Vlaamsche Academie andermaal dit zoo belangrijk, ja het belangrijkste hoofdstuk in de geschiedenis der Vlaamsche bewe- ging, als prijsvraag uitschrijve.

i

Verslagen over de wedstrijden

voor 1892.

EERSTE PRIJSVRAAG.

Men vraagt eene verhandeling over het gebruik van naamvallen^ tijden en wijden in den a Heliand ».

Verslag van den heer K. DE PLOU, eersten verslaggever.

In antwoord op de prijsvraag der Koninklijke Vlaamsche Academie : « Over het gebruik van naamvallen, tijden en wijden in den Heliand » is er eene enkele verhandeling, die 94 bladen schrift beslaat, binnen den gestelden termijn ingekomen.

Deze verhandeling, die van ernstige studie zoowel als van- een helder doorzicht bij haren steller getuigenis aflegt, is vast de meest metho- disch bewerkte, welke nog der Vlaamsche Academie, in het vak der Oudgermaansche taalkunde, aange-

- 'ï9

boden werd. Naar ons oordeel beantwoordt zij volkomen de gestelde vraag.

Het werk is gesplitst in twee hoofdgedeelten : bet eerste, handelende over het gebruik der naam- vallen, en het tweede, waarin het gebruik van tijden en wijzen in overzicht genomen wordt. De bespreking van eiken der Oudsaksische naam- vallen is weder in vijf onderdeden verdeeld, terwijl het gebruik van eiken dier naamvallen op zichzelf in een zeker getal hoofdstukken nauw- keurig behandeld en door voorbeelden opgehelderd en bewezen wordt. Wat de tijden en wijzen betreft, vindt men de persoonlijke en onpersoonlijke wijzen afzonderlijk onderzocht ; en daar het gebruik van tijden en wijzen niet slechts van de gedachte, maar ook van den aard der zinnen afhankelijk is, heeft Schrijver het geradig gevonden de ont- leding der onderscheiden zinnen in het Oud- Saksisch zoo volledig op te geven als het maar wezen kon.

Evenals in Van Moerkerken's Verhandeling over de verbinding der volzinnen in het Gotisch^ wordt hier elke bestatiging betrekkelijk tijden en modi geregeld met een aantal voorbeelden toegelicht, waarbij steeds de aangehaalde bewijsplaatsen door eene Nederlandsche overzetting verduidelijkt wor- den ; indiervoege dat de woorden en buigings vormen van liet Oudsaksisch, zooveel het maar doenlijk is, letterlijk nagesproken staan. Meest overal waar bet eenig nut opleveren kan, worden de

120

gebruiksregelen van het Oudsaksisch, zooals die in den Heliand voorkomen, niet alleen aan de andere Oudgermaansche talen, inzonderheid aan het Gotisch, maar nog aan Grieksch en Latijn, ja bij plaatsen aan Middel- en Nieuwnederlandsch getoetst.

Onder de Oudsaksische naamvallen heeft Schrijver den vncatif niet afzonderlijk vermeld, om reden dat hij in den Heliand alleen onder den nominatief- vorm voorkomt. Daarentegen is de ablatief het voorwerp eener bijzondere, schoon beknopte, bespre- king, niettegenstaande dat het gebruik van den ablatief in gemeld gewrocht slechts hypothetisch kan worden nagewezen. Van het gebruik van den vocatief toch, hoewel hij hem niet in de reeks der Oudsaksische naamvallen vermelden wou , gaf Schrijver voorbeelden onder de rubriek : Eerste afdeeling, gebruik van den nominatief (blz. 5). Ware het niet beter zijne c Aanmerking » dies- aangaande, als eene afzonderlijke rubriek, aan den vocatief^ als bestaande naamval, te zien wijden?

Van aanmerkingen zonder veel gewicht, als over het verkeerd bezigen sommiger woorden (opmerking voor opmerkzaamheid^ gekend voor bekend^ tviz. in de Voorrede)^ die op drukproeven te verbeteren zijn, willen wij ons te liever onthouden, daar het goede hier al te prijzenswaardig is, om niet het min goede geheel en al te verzwijgen of over het weinig voorhanden onzekere in wijdloopige be- schouwingen te treden, die niets van de degelijkheid der ingeleverde studie kunnen afnemen.

121

Wij stellen voor, de Verhandeling over de tijden en wijden in den Heliand^ met kenspreuk : ^ov tcXeicdv é 7tdvo< ^xst fiefl^aiv ^ i^$ov^, den uitgeloofden prijs toe te kennen.

Verslag van den heer P. WILLEMS, tweeden verslaggever.

Het handschrift, ingezonden als antwoord op de eerste prijsvraag : « Over het gebruik van naam- vallen^ tijden en wij\en in den Heliand », bevat eene alleszins belangrijke studie.

Deze is verdeeld in twee hoofddeelen en een woord vooraf.

In het woord vooraf missen wij de aanhaling der bijdragen, die tot heden op bet gebied van de syntaxis des Heliands in tijdschriften of in docto- rale dissertatiên geleverd zijn. Wij verzoeken den opsteller die leemte te vullen.

a In het aanhalen der Oudsaksische verzen, welke ter staving der opgestelde regels worden aan- gevoerd, volgen wij, zegt de Schrijver, steeds de uitgave van D' J.-R. Köne. De talrijke uitgaven, welke van den Heliand zijn verschenen, bieden voor sommige woorden verschillende schrijfwijzen aan, naar gelang zij volgens het Cottonisch of het Monacensisch handschrift werden afgedrukt; aan- gezien echter dit verschil in lezing geen invloed kan uitoefenen op de syntaxis, en wijl wij ons

122

niet behoeven in te laten met bloot philologiscbe opmerkingen, hebben wij er geen werk van gemaakt, tenzij enkele malen, de aangehaalde verzen uit Köne met die van andere uitgaven te vergelijken. Mocht men evenwel zulks verlangen, wij zouden bereid zijn om den tekst der voorbeelden hier en daar te wijzigen naar de laatste uitgave van den Heliand door Moritz Heyne. »

Deze wijziging is, naar mijne meening, niet alleen wenschelijk , maar volstrekt noodig. De Heliand, immers, is een Oudsaksisch gedicht. Nu, van de twee bandschriften, die ons den Heliand bewaard hebben, is de Codex Monacensis of het Munichsch handschrift, hoewel jonger en innerlijk van minder gehalte, in zuiver Saksisch dialect geschreven, terwijl het dialect van het handschrift, dat in de Cottonische bibliotheek van Londen berust, meer Nederfrankisch getint is. Een enkel voorbeeld zal bewijzen dat het verschil tusschen beide dialecten opmerking verdient. De Codex Monac. schrijft b. v. a gigaren^id- ...godarotkiado (Heyne, v. 4454, verbetert thiado in thiodó). In den Cod. Cott. (Köne, 8899), grijpt de omluid de a van gigarewid aan, en de zuivere Saksische 6 wordt vervangen door den Nederfrankischen en Hoogduitschen tweeklank uo : gigerewid,..guodera thieda (Köne verbetert guodero thiodo), c Solange die Praefatio uns als Zeugniss für die ursprüngliche altsËchsiche Abfassung des Gedichtes gilt (zegt ons medelid, Mor. Heyne, in de voorrede zijner tweede

- 123

uitgave), so lange wird auch einer Ausgabe der Monacensis zu Grunde gelegt werden mussen >. Het schijnt mij derhalve noodzakelijk dat de Op- steller den tekst al zijner voorbeelden drukke vol- gens de laatste uitgave van Heyne, met aanduiding der quantiteit der klinkers d, t, 6, enz., en met opgave der versnummers dezer uitgave, die 't meest verspreid is.

Het Eerste Deel der Studie, handelende over het gebruik der naamvallen, is gesplitst in vijf afdeelingen, waarvan elke het gebruik van een* der vijf in bet Oudsaksisch nog bestaande naamvallen, nominatief, genitief, datief, accusatief en instrumen- taal, onderzoekt.

Dit gedeelte des werks verdient den grootsten lof. Zoo volledig, zoo grondig, zoo critisch schijnt mij de Opsteller het gebruik der naamvallen in hunne menigvuldige aanwendigen ontleed te hebben. Elke regel is gestaafd met eene rijke keus van voorbeelden. Dat hier of daar in deze voorbeelden de eene of andere onnauwkeurigheid niet zij ingeslopen, zouden wij niet mogen verzekeren. Want, indien wij elk voorbeeld afzonderlijk wilden keuren, zouden wij zelven den uitgebreiden arbeid des opstellers moeten hernemen. Dat wij niet in alle punten zijne stellingen of zijne wijze van behandeling goedkeuren, zal in een werk van dezen aard en dezen omvang niet verwonderen.

In het zoo belangrijk, zoowel doordacht hoofd- stuk toegewijd aan den genitief, neemt de Opsteller

124 ""

als uitgangsbegrip aan de betrekking van afstam^ ming. Van daar, zegt bij, de naam genitivus. De nun of meer willekeurige benaming, waarmede Grie- ken of Latijnen de naamvallen bestempeld hebben, schijnt mij niet als voldoende reden te kunnen gelden. Volgens mijne meening drukt de genitief eerst en vooral het be\it uit.

Handelende over den genitivus partitivus^ zegt de Opsteller : « De genitief wordt gebruikt bij de woorden die eene scheiding of het begin eener handeling te kennen geven. Hij drukt namelijk uit van welke zaak men iets scheidt of van welk uitgangspunt men begint. Dit komt voor a) bij werkwoorden, die i** meer uitdrukkelijk eene schei- ding te kennen geven^ als latan (verlaten), niman (nemen), geban (geven), mithan (mijden)..., 2) min uitdrukkelijk eene scheiding aanduiden als drin- can (drinken), anbitan (nemen), dragan (dragen), fahan (vatten), libon^lebon (leven), forian (dragen, brengen)... >

Bovengemelde regel zou, dunkt mij, juister aldus gesteld worden : Bij zekere werkwoorden, die anders den accusatief' regeeren, wordt de partitieve genitief gebruikt, wanneer het voorwerp, niet het geheel, maar een gedeelte ervan uitdrukt : b. V. dragan^ gidragan regeert den accusatief : V. 106 : thana wirók dróg^ v. 2309 *^^ ^'^ ina gedrógin; maar met den partitieven genitief 3342-43 : that man imu thes bródes tharod gedragan weldi : namelijk van het brood als geheel beschouwd, een of meer deelen.

125 ^

Verder dient nog opgemerkt te worden dat het aangehaalde werkw. iibon (liever libbian)^ niet den partitieven genitief, maar den genitief van middel beheerscht . Het voorbeeld , door den Opsteller gegeven : « leben enn^aldes brodes (liever : ênfaldes bródes,,. libbian^ v. 1069), beduidt : leven door middel van eenvoudig brood; en het werkw. libbian moet derhalve verplaatst worden in het « Zevende Hoofdstuk D., Het middel dat men tot het verrichten der daad aantt^endt », naast het yrerkw. gihêlian^ heelèn , waarvan te dezer plaatse de opsteller het volgende voorbeeld aanhaalt : a thurst gihielie caldes brunnen » (beter : gihélie kaldes brunnon); « dat hij den dorst lessche met frisch water ».

« Het waardeeren dat eene betrekking van gelijkheid tusschen twee dingen stelt, vraagt even- eens den genitiefvorm voor het voorwerp dier waardeering. Zulken genitief ontmoet men bij A) de werkwoorden : sehan, achten, wehslon, wisselen, guldon, vergelden (betalen), sehan, zien (in den zin van achten). » In deze woorden stip ik eene onoplettendheid en eene vergissing aan. Het is door onoplettendheid dat het werkw. sehan tweemaal wordt aangehaald. Het is eene vergissing, wanneer de schrijver een zwak werkw. ^Idon aanneemt, en ten gevolge daarvan het voorbeeld v. 35o5, guïdun is im^ vertolkt door : \ij betalen dat hem. Guldun is de 3* pers. meerv. van het praeteritum van het sterke werkw.

126

geldan y gald^ meerv. guldun : zij vergolden hem dat.

Het hoofdstuk toegewijd aan den datief van plaats en tijd begint met deze woorden : c In het Oudsaksisch bestaat geen locatief; waar deze betrekking voorkomt, wordt zij uitgedrukt door den datief. Daar echter de plaatsnamen die in den Hèliand voorkomen, niet van Saksischen oor- sprong zijn, zal het ons niet verwonderen dat de Schrijver ze onverbogen laat... Uit andere oor- konden leeren wij dat de plaatsnamen in het Saksisch meestal samengesteld zijn met het onzijdige of mannelijke a -feld, -huvil, -holt, -sked (grens), -thorp, -luva (woon), -bruggia » wier datiefvono c -felda, -felde, -huvila» -huvile, -holta, -holte, -skeda, luvu, bruggin, nog door de huidige plaats- namen wordt uitgedrukt, b. v. in Bassevelde, Kjsiprijk, Lichtervelde, Dendermonde, Steenkerke, Blanken- berge, Vlierbeke, Boekhoute, Hove, Leuven, Ant- werpen enz.

Wil daarmede de Opsteller aan de plaatsnamen : Dendermonde, Antwerpen enz. een* Saksischen oor- sprong toeschrijven? Ik denk niet dat dit zijne meening zij : want zij steunt op niets. Er is dus of gemis aan bewijzen of dubbelzinnigheid in de uitdrukking.

Een puat, dat mij minder grondig behandeld schijnt, is dat van den dubbelen accusatief. De Opsteller gunt aan dit belangrijk verschijnsel niet een hoofdstuk, maar slechts eene aanmerking : « Eenige werkwoorden regeeren eenen dubbelen

- 127

accusatief. Hierbij zijn de vier volgende gevallen te onderscheiden... >

Die viertallige verdeeling steunt op geene vaste gronden. Twee gevallen alléén zijn te onderscheiden ; maar het verschil tusschen beide is groot, namelijk :

i^ het geval waarin c de tweede accusatiefeene eigenschap of eene nadere bepaling door het onder- werp aan het voorwerp toegekend, te kennen geeft ». Hier is de tweede accusatief praedicaat of appositum van den eersten, en vormt met dezen slechts ééa denkbeeld, zoodat, streng genomen, het werkwoord niet twee, maar één* accusatief regeert. Déze regel berust meer op logische dan op linguistische gron- den.

20 het geval waarin de twee accusatieven twe& verscheidene voorwerpen, een nader, en een meer verwijderd uitdrukken, als in Grieksch alxeïv xiva ti,. het Latijnsche rogare aliquem aliquid. Dit is eene eigenaardigheid die aan al de indo-germaansche talen in meer of min ruime maat schijnt toebehoord hebben. Voor den Heliand geeft de Opsteller meerdere voorbeelden, waarin het tweede voorwerp vervangen wordt door een infinitief of door een volzin. Hier kan, streng genomen, van een' tweeden accusatief geene spraak zijn. Slechts een voorbeeld vindt hij, waar het tweede voorwerp een zelfstandig naamwoord is. En, jammer genoeg, heeft hij hier den bal, hetgeen hem zelden gebeurt, geheel en al misge- slagen. Dit voorbeeld luidt bij hem : gi bedeldun sta iuwera diurtha^ en wordt vertaald door : gyr

128

bedeldet by hem om uwe eigene vereering. De tekst, V. 4441, is : bedêldun sie iuwaro diurifa, Bedêldun is 2^ pers. meerv. praeteritum van bedêliani een deel ontnemen, berooven, welk werkwoord den accusatief des persoons en den genitief der zaak beheerscht. En inderdaad, iuwaro diurda, zijn geene accusatief-, maar genitief vormen. Derhalve is te vertalen : « gij onttrokt hem uw medelijden ». Zijn er dan in den Heliand geene voorbeelden van den dubbelen accusatief? Waarschijnlijk niet, wijl de Opsteller, ondanks zijne nauwkeurige na- sporingen, er geene gevonden heeft. Maar het feit verwondert mij te meer, daar die tweede ac- cusatief thans nog, in lijdende volzinnen, ten minste in den mond van het Vlaamsche volk, zoo kwik"K

levend is.

Naar aanleiding van het Boppsche stelsel over de Gotische bijwoorden in meent de schrijver dat in de Oudsaksische bijwoorden als grimmo^ hluttro^ mogelijk een versteende ablaiief (den abla- tief bezit het Oudgermaansch niet meer) bewaard is. Deze bewering is noch door Bopp, noch door den Schrijver onzer verhandeling bewezen geworden.

Het Tweede Deel der Studie handelt over het gebruik der tijden en wijden.

De bewerking is, als voor het eerste deel, uitvoerig en grondig. Maar het plan, dat de Opstel- ler gevolgd heeft, bevalt mij minder. Zijne eerste verdeeling in persoonlijke en onpersoonlijke wijzen is wel gekozen. Van deze twee afdeelingen is de

129

eerste : Persoonlijke wij\en^ dat spreekt van zelf, verreweg de uitgebreidste. Zij is bewerkt naar het volgende plan :

Eerste onderafdeeling. Gebruik der tijden en wijzen in den hoofdzin, a) de enkelvoudige zin, b) de samengestelde hoofdzin. Tweede onderafdee- ling. De bijzinnen^ nader verdeeld in relatieve zinnen, naamvalszinnen, bijwoordelijke bijzin : deze laatste nogmaals gescheiden in twee groepen, waar- van de eerste vier, de tweede drie hoofdstukken bevat.

Als persoonlijke wijzen onderscheidt de Schrijver de drie in het Oudsaksisch bestaande wifcea : namelijk, de aantoonende wijze, den optatief of sübjonctief, en de bevelende wi)ze.

De tijden der werkwoorden, zegt Schrijver, zijn volgens hunne beteekenis i) de onvoltooide tegenwoordige tijd, 2) de voltooide tegenwoordige tijd, 3) de onvoltooide verleden tijd, 4) de voltooide verleden lijd, 5) de tegenwoordig onvoltooide toe- komende tijd, 6) de tegenwoordig voltooide toeko- mende tijd, 7) de verleden onvoltooide toekomende tijd, 8) de verleden voltooide toekomende tijd.

De beteekenis der tijden, zooals wij die opgeven, berust op de algemeene grondregels der taal. »

Dat in deze of gene taal het werkwoord vormen kan bezitten om die verschillende mogelijke tijds- begrippen uit te drukken, zal ik niet betwisten. Maar dat is hier de vraag niet. Ons geldt het te weten, welke tijdvormen het Oudsaksisch werkipoord

i3o

bezit, en hoe hel die vormen aanwendt om de, onder wijsgeerig oogpunt, zoo menigvuldige nuances van tijdsbegrip weer te geven. Nu, en van dit punt rept de schrijver geen woord, het Oudsaksisch werkwoord heeft, als het Oudgermaansche in het a]gemeen,slechts twee tijden : den tegenwoordigen en den verleden tijd. De tegenwoordige tijd geldt soms voor den toekomenden; de verleden drukt zoowel den zoo* genoemden voltooiden tegenwoordigen als den onvol- tooid verleden* tijd uit. Wil men in het Oudsaksisch het tijdsbegrip nauwkeuriger bepalen dan de schaarsch- heid der tijdvormen het toelaat, dan is men verplicht tot hulpwerkwoorden zijne toevlucht te nemen. Maar, iedereen zal het gereedelijk erkennen, er bestaat eeo hemelsbreed verschil tusschende eigenlijketijdvormen, die tot het merg der taal behooren, en de tijden gevormd door middel van hulpwerkwoorden, die van la teren oorsprong en eigenlijk omschrijvingen zijn.

Volgens mijn gevoelen moest het plan aldus aangelegd worden : I. Gebruik der persoonlijke wijzen. II. Gebruik der tijden A. Praesens, B. Prae- teritum. III. Gebruik der hulpwerkwoorden.

Waarom heeft de Schrijver een ander plan gevolgd? Eene aanmerking, die hij in het begin van het tweede deel maakt, zal er den sleutel van geven. « Nadat wij de groote overeenkomst in het aanwenden der tijden en wijzen tusschen Oudsaksisch en Gotisch bestatigd hadden, hebben wij het werk van M*" P.-H. van Moerkerken : Over de verbinding der volzinnen in het Gotisch, Gent 1888 naar

- i3i -

plan en uitvoering zoo dicht mogelijk nagevolgd» » De Opsteller heeft niet in acht genomen dat de prijsvraag» door den heer Van Moerkerken beant- woord, gesteld was : oyer de verbinding- der volzinnen in 't Gotisch, terwijl de vraag, waarop de schrijver antwoordt* ten doel heeft het gebruik der tijden en nfij:{en in den Heliand te doen kennen. Buitendien heeft de schrijver wellicht het plan gevolgd dat in zwang in de handboeken der Sanskrietsche, Griekscbe of Latijnsche syntaxis. Maar men vergete niet dat, zoo het Sanskrietsch, Grieksch, Latijnsch werkwoord zes tijdvormen bezit, deze in 't Oudger- maansch tot twee zijn beperkt.

Verg ik derhalve dat de schrijver dit tweede deel volgens mijn plan bewerke? Dit is mijne bedoeling niet. AUeen verlang ik dat hij in de inleiding van dit tweede deel den wezenlijken staat der tijdsvormen van het Oudsaksisch \^erk* woord uitéénlegge, het gebruik der hulpwerkwoor- den bespreke, en in de verhandeling zelve nevens de wijsgeerige uitdrukking van het tijdsbegrip de benamingen stelle welke in de grammatica s der Oudgermaansche talen gebruikelijk zijn om de tijden, door den Schrijver bedoeld, aan te duiden. Na de persoonlijke wijzen worden de onper- soonlijke behandeld : namelijk de onbepaalde wijze en het deelwoord. Ik zal hier herhalen hetgeen ik vroeger aanmerkte, namelijk, dat bij het druk- ken der studie de gegeven voorbeelden met zorg moeten .worden herzien. Want dat er hier of daar

l32 -

onnauwkeurigheden schuilen, is onvermijdelijk. Zoo wordt als voorbeeld van het gebruik van den infinitief na doen aangegeven v. 3325 ; ik giduon that sein (liever ik gidón that skin). Dit is eene vergissing. Skin is geen infinitief (skinan)^ maar een bijvoeglijk naamwoord. Elders, als bl. 49, zijn de voorbeelden in de pen blijven steken.

Maar deze en andere onnauwkeurigheden ont- nemen hare waarde niet aan deze belangrijke studie, die den uitgeloofden prijs wel verdient en waardig is om onder de bekroonde werken der Academie te worden opgenomen.

Verslag van den heer GUIDO GEZELLE,

derden verslaggever.

Dat het ingezondene werk over de Héliand* vrage dient door de Koninklijke Vlaamsche Acade- mie bekroond en uitgegeven te worden, daarin kom ik overeen met de heeren Willems en De Flou ; bij hunne opmerkingen voege ik de volgende :

De bewijzen, die Schrijver levert van de over- eenkomst tusschen de tale van den Hêliand en het Sanskrit (bl. 41), het Grieksch, het Latijn, het Gotisch, het Fransch (bl. Sg), geven veel luister aan zijn werk, doch konden zij misschien gemist worden ; geren hoore ik hem Plato , Xenophon en andere vermaarde Grieken aanhalen;

i33

maar beter gevalt het mij als hij met Ruusbroeck, van Maerlant^ Vondel^ Bilderdijk^ ja met Schuer- mans en met de tale des volks voor den dag komt, om kond te doen dat er ook overeenkomste bestaat tusschen het Oudsaksisch en het Neerlandsch, *t zij van welke eeuwe of van welken volksstam.

Jammer is 't dat Schrijver ons zoo spaarzaam met Nederlandsche aanhalingen en vergelijkingen bedeeld heeft. Aangaande het vertalen van voor- beelden uit den Heliand zegt hij (bl. 3) als volgt :

< Wij hebben het nuttig geacht aan de Oud- Saksische verzen eene eenigszins letterlijke vertaling toe te voegen : zoodoende weken wij natuurlijk meermaals in woordenkeus en wending van het hedendaagsch Nederlandsch taaieigen af. »

Zulke zeer nuttige vertalingen levert Schrijver dan ook; hier en daar nochtans, (bl. 67, 70, 85,) Oudsaksische, Grieksche aanhalingen onvertaald latende.

Onder de vertalingen, waarbij Schrijver best de overeenkomst tusschen het Oudsaksisch en het Nederlandsch doet uitschijnen, zijn de volgende :

Bl. 8, VS 55o5, « eron : vereeren (geven) ».

Bl. Q, VS 2, « wis werthan : wijs worden »•

Bl. 9, VS 6054, « brucan : gebruiken (bezitten) ».

Bl. 14, VS 1782, « mengithahto : meengedach- ten ».

Bl. 17, VS 1482, « sahun : ontzagen ».

Bl, 19, VS 2704, « letharo gilestio : der leede voortbrengsels ».

i34

BI. 20, VS 3393, f gimet : uitmeet. » Over uitmeten, z. De Bo, f. v.

BI. 27, VS 10673, « heritogo : hertog ». Dat is met den ouden zin van 't woord.

BI. 29, VS 670b, o wurdigiscapu : wordschap (of wat ging worden) ».

BI. 3i, VS 7?i3, « biforan^ bihindan : voren, bachten ». Over backten z. De Bo, /. v.

BI. 38, VS 56, « /4?//ïe : veile (vernietige) ».

BI. 48, VS 8620, « Amf^ er/Aa : riezelt (beeft) >. Riedelen zal een volkswoord zijn, ik heb het vruchte- loos nagespeurd.

BI. 49, VS 519, (( gewihid : gewijd (gebenedijd) ».

BI. 80, VS. 437 ft that ik ni gidar : dat ik niet dar (durf) ». Over dar^ z, Schuermans I, /. y. deeren.

Bij menige andere vertalingen heeft Schrijver de overeenkomst tusschenOudsaksische enNeerlandsche woorden en wendingen verwaarloosd. Dus :

BI. 9, VS 9122, « frumono : geluk, » z. De Bo, i. w. vrome j vromen,

BI. II, VS 4595, « buotono : beternis, » z. Kramers en Verdam, Middeln. wb., i. w. boete ^ boeten.

BI. i5, VS 9218, < muoses : brood. > Waarom niet moes? z. Kiliaan, f. v. dagh-moes»

BI. 18, VS 7065, o eldibarn : tijdkinderen. » Waarom nieteldekinderen, eldegeborenen? z. De Bo, I. V, elde.

BI. 19, VS 9849, « hruomig : zwetsend. > Waarom niet roemig (^)êf etsend)!

i35

BI. 26, VS 2101, « gelestian : verschaffen, » z. De Bo, I. i/y. gelèesten^ verleesten.

BI. 29, VS 1739, « ^oA:/ie : teeken. » Waarom niet baken? z. Kramers i. v. baken; en De Bo,

BI. 32, VS 1 1567, « salvum : balsem. » Waarom niet ^alvef

BI. 42, VS 8411, « At/^n : zin >. Waarom niet Aez/^y heugef z. Kramers, De Bo, f. v.

BI. 48, VS , ^/olctogen : hertog. » Waarom niet volkiog (geleider des volks)?

BI. 62, VS 10527, iifeteron : ketenen. » Veteren (ketenen) hadde men verwacht.

BI. 63, VS 10929, « was im we : was hem leed. > Waarom niet was hem wee (leed)?

BI. 71, VS 6394, c thuruslopian : doorsiepen. » Doorsluipen ?

BI. 73, VS 4879, « thiu bat : te beter. » Te bat leeft nog bij 't volk. Z. Verdam» middeln. wb., en De Bo, (. vv. bet^ bat.

BI. 79, VS 10432, « geheftid : gebonden. » gehecht f geheft^ (gebonden)?

BI. 89, VS 1T279, « drincan biddian : drinken vragen. » Waarom niet drinken bidden (vragen)? Z. Verdam, Middeln. wb., i. v. bidden.

Het schijnt mij zeer twijfelachtig of sommige andere vertalingen goed zijn. Bij voorbeeld :

BI. 32, VS 1384, « hugi : gebed »?

BI. 40, VS 104, « fiundo nith : nijd der vijan- den. « Nijdy met den zin van geweld, dien *t woord

- i?6

bij *t volk nog draagt, ja. Z. Schüermans^ i. p. nijgy De Bo, I. V, nijdig.

BI. 57, VS 10597, githoloda : verdulde. » Beter geduide ? « Verdulde » is daarenboven twijfel- zinnig : komt het van perdulienf Vergelijkt Nrl. Wrb. 644 vlg., f. V. gedulden.

BI. 73, VS 2174, « under iro handun : op hunne handen? Tusschen hunne handen?

BI. 76, VS 6715, « gramono hem : gramme heim »? Der grammen (vijandlijken geesten) heim (huis)?

BI. 81 y VS 5498, c tuithos : (tuitelen) toestaat. » Tuitelen, bij Schuermans, bij de Jager, Frequent. ^ en bij Kiliaan, wordt vertaald door verwisselen,, ruilen^ mangelen, tuischen, tommen. Hoe dit woord bij tuithos te passé komt, of bij tugidós volgens- *t Munchener handschrift, is mij onbekend.

BI. 90, vs 9080, a gigeriwanne : (gerieven^ bereiden. » Gerieven gelijkt bij toeval aan gigeri^ wanne (Cott.). Gerwen, gerven (bereiden) moest her zijn. Z. Verdam, Middeln. wb. /, v. gerwen; De Bo^ I. V. gerven \ Kramers, i, v. gerf kamer, enz.

Wilde Schrijver, wanneer zijn werk gedrukt wordt, deze opmerkingen in acht nemen, het zou hem eene geringe u vermeerdering van arbeid », velen eene « vermeerdering van genoegen » zijn.

- i37 -

TWEEDE PRIJSVRAAG.

Verhandeling over de klank- en vormleer in de werken van jAN VAN RUUSBROEC.

Verslag van den heer P. \VILLEMS» eersten verslaggever.

De tweede prijsvraag uitgeschreven voor het jaar 1892 luidde als volgt : Men vraagt eene verhandeling over de Klank- en Vormleer in de werken van Jan van Ruusbroec.

Op deze vraag is ter Academie ingezonden eene verhandeling, dragende als kenspreuk : Die 't leven niet gebruyckt^ beklaaght de ontschote tyt (Vondel). De verhandeling bevat 23 1 bl. in 4°, waarvan nochtans vele slechts gedeeltelijk beschre- ven zijn.

De Schrijver erkent het groote belang dat de gestelde prijsvraag oplevert voor de kennis van het Middelnederlandsch. c Wij gelooven, zegt hij, dat de prijsvraag over Ruusbroec*s taal de belang- rijkste is, tot hiertoe door de Koninklijke Vlaam- sche Academie op het gebied der Germaansche philologie uitgeschreven, niet alleen omdat de taal van onzen grootsten middeleeuwschen prozaïst eene dergelijke eer verdient, maar ook omdat ze tot nog toe betrekkelijk weinig bestudeerd werd, terwijl toch de tegenwoordige stand der Middenneder- landsche taaistudie een dergelijk werk dringend

~ i38

vereischt. » De Koninklijke Vlaamsche Academie kon werkelijk geene betere keus doen. »

De verhandeling is verdeeld in twee hoofd- deelen : Klankleer, bl. 6-i32, en Vormleer bl. I 33-231.

De klankleer behandelt achtereenvolgens de klinkers (bl. 6-102), en de medeklinkers (bl. io3-i32). In het Hoofdstuk over de klinkers wordt uitge- weid over spelling, rekking, vermindering der quan- titeit, verder over eiken klinker vergeleken met de Oudnederfrankische (resp. Oudsaksische). In het hoofdstuk over de medeklinkers worden besprokea f de halbvocalen » de < gutturaal-nasaal ». de stomme medeklinkers, verder t Metathesis, Assi- milatie, Syncope, Epenihesis' en Paragoge. »

Ik herhaal letterlijk de bewoordingen, die door den Schrijver gebruikt zijn, zonder evenwel dat bonte mengelmoes van Nederlandsche, Duitsche, Latijnsche en Grieksche terminologie goed te keuren.

Van de twee deelen der gestelde vraag, is de behandeling der klankleer, zonder twijfel, ver- reweg het moeilijkste. Gelukte het den bewerker die moeilijkheden te overwinnen ? De Schrijver is volkomen op de hoogte der oudere en middel- nederlandsche taalwetenschap, voor zooverre deze laatste thans gevorderd is. Hij heeft met groote vlijt en scherpe nauwrkeurigheid de dikiijvige uit- gave van Ruusbroec's werken door Prof. David doorbladerd, woorden en klanken verzameld en gerangschikt, klinkers en medeklinkers vergeleken

i39

met de Oudnederfrankische of Oudsaksische. Arbeid werd gevergd. Arbeid heeft de Schrijver besteed, en niet zonder vrucht. Zijne studie is eene belang- rijke voorbereidende bijdrage tot de kennis van Ruusbroec's taal.

Eene voorbereidende bijdrage, zeg ik : want een helder, duidelijk denkbeeld van die taal treffen wij in de verhandeling nog niet aan : geene bepaalde regels, welke Ruusbroec*s taal kenmer- ken en haar scheiden b. v. van de taal van Maerlant.

De reden, waarom de bewerker niet volledi- ger in zijne studie is geslaagd, vraagt eene nadere uitlegging.

Het is te onrecht dat er soms gesproken wordt van eene éénige Middelnederlandsche Taal. In Zuid -Nederland alléén werden in de Middel- eeuwen drie hoofddialecten gesproken en geschreven : het middelnederlandsch Vlaamsch, vertegenwoor- digd door de werken van Maerlant, het middel- nederlandsch Brabantsch, gesproken door Ruus- broec, en het middelnederlansch Limburgsch, gekend door de Limburgsche Sermoenen.

Ruusbroec schreef natuurlijk zijne werken in zijn, het Brabantsch dialect. De handschriften, opgesteld te zijnen tijde en in Brabant, geven, zoo getrouw mogelijk, Ruusbroec's taal en spelling weder. Maar, zoo als men weet, hadden de afschrij- vers veelal de gewoonte, de oorspronkelijke spelling der handschriften te veranderen volgens die welke te

\

T40

hunnen tijde en in hun gewest in gebruik was. Aldus zou het boek gemakkelijker en gretiger door hunne gewestgenooten gelezen worden.

Voor de uitgave van Ruusbroec heeft Prof. David niet min dan i3 min oi meer volledige hand- schriften gebruikt. Eenige daarvan zijn in de XIV^ eeuw, andere in de XV® eeuw geschreven. De eene zijn in Braband, de andere elders opgesteld; b. v. het handschrift geteekend door David God. H., en waarvan hij zegt : «c Deze codex schijnt in Gelderland geschreven te zijn als door spelling en tongval, veel overeenkomst hebbende met andere Geldersche hand- schriften. •

De Schrijver onzer Verhandeling rept geen woord over de handschriften van Ruusbroec. Het- geen voor mij eene hoofdzaak is, daarop schijnt hij zijne aandacht niet gevestigd te hebben. Kortom, hij behandelt den gcdrukten tekst van Ruusbroec^ als ware deze de oorspronkelijke taal des schrijvers. Nu, welke is, onder opzicht der taal, de waarde van dien tekst?

David heeft gedrukt naar twee handschriften, geteekend A en D, en berustende ter Koninklijke Bibliotheek van Brussel. Het hdschr. A, van de XIV® eeuw, is afkomstig van Groenendaal, maar het werd achtereenvolgens geschreven door drie handen, waarvan de derde, zegt David, eenigerwijze onder- scheiden is door de spelling sommiger woorden. > Dit handschrift werd door den uitgever gevolgd in de twee eerste deelen. In de vier laatste deelen volgt

141 -

hij het handschrift D, om dat het al de werken van Ruusbroec, op een paar kleinigheden na, bevat, en groote overeenkomst heelt met A; maar het Hdschr. D is geschreven in de tweede helft de XV** eeuw, in 1461.

Nochtans de God. A en D zijn niet de beste, de nauwkeurigste handschriften van Ruusbroec, David getuigt het zelf. Ter Koninklijke Bibliotheek van Brussel berust een klein perkamenten vade^ mecum^ get eekend door David B, « voor het minst zoo oud, zegt hij, als het voorgaande (Cod. A), met de uiterste nauwkeurigheid geschreven, dusdanig dat er nergens de minste ongelijkheid in spelling of grammaticale vormen te bespeuren is. Het heeft toebehoord aan het voormalig klooster van Rozen- daal bij Brussel ». Onze voorkeur ware aanstonds gevallen op B, zoo schrijft nogmaals David, indien dit handschrift volledig ware geweest. Want onder het opzicht van zuiverheid, van regelmaat, van nauw- keurigheid gaat het alle andere verre te boven, en kan er zelfs geen beter ondersteld worden ». Maar het reikt slechts tot aan bl. 34 van het 2*" deel van David's uitgave.

Voor den uitgever der volledige werken van Ruusbroec kon de mindere of meerdere volledigheid der handschriften van zeker gewicht zijn om de keus te beslissen van het handschrift, dat als tekst- handschrift zou worden aangenomen, des te meer daar met deze uitgave beoogd werd niet zoozeer Ruusbroec's taal, als wel zijn wijsgeerig en mystiek

142

stelsel in Nederlandsche taal te doen kennen. Maar, wanneer de taaistudie het hoofddoel is, dan eischt de strenge critiek eene andere methode. Dan moet eerst bepaald worden welk handschrift, onder taal- kundig oogpunt, het nauwkeurigste is, dat is te zeggen, in zake van spelling het minst verwijderd van den oorspronkelijken tekst; en, dit punt vast- gesteld zijnde, moet dit handschrift schier alléén grondslag der studie worden.

Volgens het hooger g;ezegde is, zonder twijfel, het hdschr. B der Koninklijke Bibliotheek van Brussel het beste van Ruusbroec. Ik ben verze- kerd dat eene studie, alléén op dit handschrift steunende, zou leiden tot het vaststellen van bepaalde regels voor Ruusbroec*s dialect. De bewerker onzer Verhandeling heeft daarentegen in de meeste gevallen de tegenstrijdige spellingen, die hij in den tekst ontmoet, op gelijken voet gesteld, en aldus aan Ruusbroec niet één dialect, maar verscheidene dialecten toegeschreven.

Een of twee voorbeelden zullen dit punt nader toelichten.

Handelende over de verkorting van lange klanken geeft de schrijver de voorbeelden : ht sprect, brect^ nemt (bl. 3o-3i) « Natuurlijk, zegt bij, komen ook hier de lange klinkers wel voor : neemt, 6, 200, 5; beneemt^ 5, 17, 19. « Natuur- lijk schijnt mij dat niet. Ruusbroec sprak en schreef ofwel hi nemt ofwel hi neemt : niet het een en het ander. En wanneer de bewerker zeven

143 -

voorbeelden aanhaalt van hi nemt^ waarvan vijf ontleend zijn aan Cod. A, tegen drie hi neemt, alle van Cod. D, dan is voor mij bewezen dat Ruusbroec schreef, niet hi neemt^ maar wel hi nemt.

Wil men beseffen hoe wankelend de grond is, waarop de medebewerker steunt in de methode, die hij gevolgd heeft? Men leze de behandeling van den klank oe. « De Nederl. oe beantwoordt aan Oger. ó, onf. uo. Deze klank wordt bij Ruus- broec voorgesteld deels door oe, deels door ue, » Volgt dan eene lange reeks van woorden, waarin deze twee spellingen op verscheidene plaatsen wor- den aangetroffen. Het besluit des bewerkers is dit (bl. loi) : « Het blijft nog de vraag, welke de uitspraak dezer u{e), oe, geweest is.

Dat ue eene bij uitstek westelijke (schrijffout voor oostelijke) spelling is, lijdt geen twijfel. Zij is verreweg de overheerschende in de Limburgsche geschriften, waar de spelling oe slechts sporadisch voorkomt (Zie H. Kern, Klankleer der Limb. Serm. § 41 en vlgg.). Ue mag stellig ook Bra- bantsch genoemd worden, blijkens de werken van Ruusbroec. Doch hier is het zoo gemakkelijk niet, als bij de Limb. Serm., de uitspraak vast te stellen; want de verwarring is volkomen, er mocht oor- spronkelijk eene i of j volgen of niet. Daaren- boven komt enkele malen een rijm ue (= oe) : u (=» ü) voor : ghevoelen : vercuelen, 5, 147, 8; vueren : gheburen (gebuur) 4, 6, 25 : 26; crea-

~ J44

ture : voeghen 4, 197, 21 : 22. Daardoor wordt de verwarring nog grooler. »

Volgens mijne meening bewijzen de rijnaen vueren, gheburen; creature, voeghen :

i^ dat de uitspraak van ue zeer verschillend is van die van oe\ ue is de Nederlandsche uu^ en niet anders dan de omluid of t-klank van oe;

2** dat Ruusbroeck schreef vueren^ vuegen, en niet voeren, voegen,

In het rijm ghevoelen : vercuelen, steekt de fout des afschrijvers niet in vercuelen^ maar ia ghevoelen, want elders geeft God. B. elf maal gevuelen^ en eenmaal gevoelen.

De Academieleden, die tot Zuid-Brabant be- hooren, zullen erkennen dat de klanken, die ik hier aan Ruusbroec toeschrijf, juist die van het thans gesproken Zuid-Brabantsch dialect zijn. Hi nemt^ vueren, vuegen, vuelen, zijn overal in Zuid-Brabant in zwang. Het lijdt geen twijfel dat, ware de bewerker een geboren Zuid-Brabander geweest, zijn taak minder zwaar zou geweest zijn. Want mijne innige overtuiging is dat, zooals Ruusbroec sprak en schreef in de X1V« eeuw, alzoo nu nog, it^at klanken betre/l, in de streek ysLTï Ruusbroec gesproken wordt.

Het Tweede Deel, Vormleer, behandelt zeer uitvoerig de verbuiging der bijvoeglijke naam- woorden en der voornaamwoorden, de vorming der tel-, bij- en voegwoorden en der tusschen- werpsels.

145

I

Een' grooten voorraad van bouwmaterialen heeft de bewerker verzameld; maar de ti)d heeft hem ontbroken om de materialen genoegzaam te rangschikken en te bewerken. Zoo treft men bl. 158-176 en bl. 184-200 op twee verscheidene plaatsen dezelfde behandeling aan van zekere onbe- paalde voornaamwoorden, als ieman, nieman^ eic, self enz.

De verbuiging der zelfstandige naamwoorden en de vervoeging der werkwoorden, twee zeer belangrijke punten der vraag, zijn volstrekt niet behandeld. De Schrijver geeft de reden dezer leemten in zijn voorwoord : t De stof is zoo omvangrijk gebleken, dat wij er niet in geslaagd zijn het werk tot een goed einde te brengen; weinig meer dan twee derden hebben we een bepaalden vorm kunnen geven. En toch hebben wij ons werk willen inzenden,, opdat het ten minste blijke, dat er gewerkt wordt, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie niet te vergeefs bestaat. Intusschen wer- ken wij steeds voort. »

Mijn besluit is, de prijsvraag opnieuw uit te schrijven voor het jaar 1893. Aldus zal den Schrijver de tijd gegund worden om zijn werk te volledi- gen en te verbeteren, en aan de Academie, hoop ik, eene alleszins bekronenswaardige studie in te zenden.

146

Verslag van den heer S. DABMS, tweeden

verslaggever.

Ik ben het ten volle eens met mijn hoogge- achten collega den heer P. Willems èn over beoordeeling èn over besluit.

De Schrijver van het ingezonden antwoord is volkomen toegerust om een puikwerk te levéren.

Bij het beschikken over eene nieuwe, voldoende tijdsruimte is dus voorzeker alle gevaar van onvol- ledigheid te voorkomen. Wat echter het andere bezwaar aangaat, door den heer eersten Verslag- gever ingebracht, het is te vermijden niet door studie van den gedrukten tekst, wiens ongelijkhe- den in zake van taal en spelling op de rekening vallen der copisten van de verschillige gebruikte handschriften, maar enkel door een nauwkeurig onderzoek van dat handschrift, welk, vermoedelijk of zeker, Ruusbroec's oortekst met de meeste getrouwheid en regelmatigheid aflevert; en het is voor de mogelijkheid en den goeden uitslag dier studie volstrekt niet vereischt, dat dit Hs. al de werken behelze van den beroemden mystieker of zelfs dier grootste deel. In dien zin wenschte ik het antwoord te zien aanvangen met eene korte verhandeling over de waarde der bekende hand- schriften, bij name der Brabantsche.

Ik neem nog deze gelegenheid waar om het bericht mede te deelen, dat er ter boekerij der abdij Averbode een Hs. berust van Ruusbroec's

- 147

gewrochten, welk aan David onbekend gebleven is, en dat heb ik 't althans wèl voor uit de Bibliotheek Verdussen voortkomt. Daar ik, vóór lange jaren, er enkel eene vluchtige inzage van nam en dat me thans de gelegenheid ontbrak tot een nader onderzoek, kan ik voor het oogenblik niet bepalen of en in hoever het, na David's uitgave, nog belang aanbiedt. Slechts meen ik onthouden te hebben dat het nagenoeg al de schriften van Ruusbroec bevat; en in mijn exem- plaar dier werken vind ik, in die Chierheit der Geesteleker Brulocht^ een drietal, destijds ter loops uit dat Hs. gemaakte aanteekeningen, die mij voor de tekstverklaring of vollediging niet zonder nut schenen. Misschien behelst het meer soortgelijks en loont het de moeite eener vergelijking met de uitgave der Vlaamsche Bibliophilen,

#

Verslag van den heer J. BOLS, derden verslaggever.

Het handschrift bezit uitmuntende hoedanig- heden. Het werd echter met overijling bewerkt : de twee deelen. Klank- en Vormleer, werden niet alleen verschillend bearbeid, maar komen zelfs met elkander niet altijd overeen ; de vastheid van som- mige wel wat spoedig geformuleerde regels is door het toenemend getal uitzonderingen aan

148 -

't wankelen gebracht; de volgnummers ontbreken, en aldus wordt er blind verwezen naar onge- noemde plaatsen; daarbij is het werk tot geen goed einde gebracht : de voornaamste rededeelen bleven in de Vormleer gansch onbehandeld.

De Schrijver zegt : « Wij werken steeds voort. » Ongetwijfeld zal hij eenen volgenden keer een gewrocht inbrengen dat, verbeterd en voltooid, den uitgeloofden prijs ten volle verdient.

DERDE PRIJSVRAAG.

Geschiedkundig en critisch overwicht van het Vlaamsch tooneel gedurende de XVII^ eeuw.

Verslag van den heer P. ALBERDINGK THIJM, eersten verslaggever.

Kenspreuk :

u Des livres, lecieur avisé, Le bon vous doit étre admirable, Le médiocre étre agréable, Et le mauvais étre excusé.

De Schrijver verdeelt de stof op de volgende wijze. Eerste deel : Tooneel en tooneelisten^ onder- verdeeld in 8 hoofdstukken. Tweede deel : De vlaamsche tooneelschrijvers en hunne iperken gedu- rende de 17* eeuw. \. Algemeene bemerkingen.

^ 149 -

B. Invloed van het klassieke. C. Invloed der spaan- sche tooneelletterkunde. D. De klucht in de 17* eeuw. £. Het Vlaamsche tooneel in de laatste jaren der zeventiende eeuw.

In de ontwikkeling dezer onderdeelen is de Schrij- ver vrij wel aan de daarboven gestelde opschriften getrouw gebleven; w^at hij kon doen, dewijl hij, in *t algemeen genomen, zijne stof meester zijnde, een groot getal bijzonderheden te zijner beschikking had, die onder de aangegeven titels konden worden gerangschikt.

In het eerste deel was het moeielijker de hoofd- stukken door bijzondere titels te onderscheiden; daarom geschiedt dit slechts hier en daar, zoo, b. v., wordt het derde Hoofdstuk Het Twaalf jarig bestand geheeten. Doch dit is in dit deel slechts eene uitzondering.

De Schrijver opent zijne geschiedenis met de beschouwing, hoe moeielijk het tooneel der rede- rijkers stand hield tegenover de verschillende plak- katen, welke daartegen aan 't einde der 16® en het begin der 17® eeuw werden uitgevaardigd.

Met de algemeen gebruikelijke termen wordt de « Spaansche » regeering aangeklaagd en haar verweten dat zij a dacht de Rederijkerskamers, die sints eeuwen de bevestiging waren van Vlaanderens grootheid en welvaart, uit het Vlaamsche land voor goed te hebben afgeschaft, » blz. 9.

In het hoofdstuk wordt verhaald dat Philips eenen vreedzamen weg insloeg in de laatste jaren

zijner regeering, doch dat door den invloed van Albrecht en Isabella de tooneelkunst zich naar de kloosters verplaatste. Dit beweren wordt met uit- treksels van stedelijke rekeningen, vooral van Gent^ ondersteund.

Gedurende het twaalfjarig bestand echter von- den vele tooneelgezelschappen opnieuw gelegenheid hunne krachten te beproeven door openlijke voor- stellingen. Eeniga Westvlaamsche steden bewijzen dit. De geestelijkheid werkte den nieuwen opbloei in de hand en nam er deel in.

Men zag ook de andere provinciën ontwaken. Te Hasselt, Brussel en Antwerpen werden tooneel- feesten gevierd. Het landjuweel van 't St.-Jansgilde van Mechelen, besloten door de voorstelling van Porphyre en Cyprine, van den dichter ThieuUier, is algemeen bekend Dit was voorzeker het schitte- rendste tooneelfeest wat ons uit die 12 jaren in 't oog valt. De Schrijver geeft daarvan een vrij volledig overzicht.

Uit de twee volgende hoofdstukken leert men, dat na het verstrijken des bestands, in 1621, tot aan de tweede helft der eeuw, nog menig rederijkers- feest werd gegeven en dat zelfs Ogier zijne eerste sporen verdiende, al geleek zijn zang ook op dien van « eenen vogel op het gebroken geschut gezeten », of te midden « der puinhoopen van het slagveld 0. Zoo zegt de dichterlijke geschiedschrijver.

Hij keert vervolgens tot de tooneelvoorstellingen in de gestichten der eerw. paters Jezuïeten terug, haalt

i5i -

nog eenige voorbeelden aan van burgerlijke tooneelen, maar schijnt niet van meening te zijn, dat bij het verdwijnen van geschut en puinhoopen, sedert het jaar 1648, eene wezenlijke verlevendiging der tooneel- voorstellingen plaats had.

Voorbeeld op voorbeeld wordt gegeven dat de rederijkers-tooneelkunst in vele steden voortbestond ; doch de Schrijver beweer: dat de oorlogen met Frankrijk aan de beoefening der tooncelkunst nieuwe schade deed. Toch eindigt hij dit deel met te zeggen : dat het Vlaamsche volk zich even grootsch en roemrijk gedroeg, als in (c de tijden gedurende dewelke Vlaanderen het schitterend licht zijner glansrijke beschaving over de duisternis der middeleeuwen verspreidde ».

In het 2* deel der verhandeling loopt de Schrijver, gelijk hierboven reeds is aangegeven, de rij der bekende tooneeldichters langs, om hunne werken te ken teekenen.

Hij begint met te zeggen, dat « de 17® eeuw geen glorierijk tijdperk » was voor de dichtkunst, gelijk zij het was voor andere kunsten.

Willem van Nieuwlandt en de Valckgrave (de Koririjkenaar) worden aangevoerd als hoofd-verte- genwoordigers der classische tooneel werken, in dien zin dat zij de heidensche godenwereld verhieven. Hunne werken worden met vrij groote uitvoerigheid ontleed, en hier en daar in de beschouwing eene opmerking gemaakt van kritisch-esthetischen aard.

Om den invloed van het Spaansche tooneel

l52

te verduidelijken wordt natuurlijk in de eerste plaats Fr. de Conincq besproken ; doch ook Geeraard van den Brande, en ten slotte van dit hoofdstuk worden de Bie en anderen niet vergeten, die den achter- uitgang van het tooneel kenmerken. De tooneel- stukken der beice eerstgenoemde schrijvers worden ontleed; korte aanmerkingen en vergelijkingen zijn daaraan weder toegevoegd (i).

Vervolgens komt de Schrijver op « den invloed van het ascetisme n. Zeebots en anderen worden genoemd, doch om te getuigen dat zij slechts trouwe nabootsingen der bijbelstof leverden, zonder dichter- lijke verhevenheid. De Schrijver uit zich over de anachronismen dier dichters, zonder er zich over uit te laten wat de esthetische waarde dezer wille- keurige behandeling der feiten, of wat er de gevaar- lijke zijde van is. De « ongedrukte » tooneelspelen der onderwijs-gestichten worden nog eens in herin- nering gebracht en eindelijk « vervelende specta- kelstukken » besproken. Eenige werken van Corn. de Bie worden aangehaald, dikwerf even ookiesch in zijne voorstellingen als de Bruggeling J. Lam- brechts, die Italiaansche pastoralen navolgde. Thieul- lier wordt nog eens in herinnering gebracht en eindelijk uit dat alles besloten, dat de beschaving dier dagen verre bij de tegenwoordige achter stond ;

(i) Het Tijdschrift voor Np.d, taal- en letterkunde. Leiden, K.-J. Brill, 1887, had over het Spaansche gekleurd tooneel nog ophelderingen kunnen geven.

i53 -

doch de « invloed van het ascetisme » wordt daarbi| niet duidelijk gemaakt.

Nu gaat de Schrijver over tot het hoofdstuk : « De yucht in de 17® eeuw ».

Hij noemt die, niet zonder grond « plat; onkiesch en ruw », eene « nauwe weerkaatsing der grove zeden eener onbeschaafde bevolking ». Als hoofd- en bijna eenig voorbeeld daarvan dienen hem de blijspelen van Willem Ogier. Het leven en het doel des dichters wordt volgens diens eigen opstellen beschreven. Zijne tooneelsiukken worden kortelijk ontleed, doch met minder bijzonderheden dan die, welke over andere werken in het eerste gedeelte der studie voorkomen. De fouten der spelen worden met verstand in 't licht gesteld, de opeenstapeling van toevalligheden wordt terecht gegispt.

In de esthetische beoordeeling hadden wij gaarne het denkbeeld zien uitgedrukt dat de dichter eigenlijk niet de Gramschap, de Gierigheid^ enz. ten tooneele voert, maar veeleer eenen Twist\oeker^ eenen Gie- rigaard (zooals Molière en Hooft), en dat de hoofdpersoon b. v. uit den Hoogmoed niet anders is dan een ijdele fat, of saletjonker. Om dergelijke reden is de titel Dronken Hein boven dien van de Gul:{igheid te verkiezen. De Schrijver zegt terecht : « De personen komen en gaan zonder aanleiding », « de karakters zijn weinig of niet geteekend. Het publiek was echter tevreden » wan- neer het typen uit zijn midden ontmoette... De dichter « verkwistte zijn meesterlijk talent »

i54

om aan dien wensch te voldoen, en naar hij meende wat nuts te stichten.

Het slot der studie is getiteld : Het Vlaamsch tooneel in de laatste jaren der 17® eeuw,

Joan de Grieck wordt geprezen voor de pogingen door hem gedaan ter verheffing van het tooneel. Doch de nationale toon verdween meer en meer. Adriaan Peys en anderen brachten vertalingen uit het Fransch ten tooneele; vreemde overheersching werkte het volksleven in den grond.

Michiel de Swaen vertaalde Le Cid van P. Corneille; doch de Schrijver vergeet dat die dichter ook De Redelijke dood van Karel V schreef.

Droomers en anderen schreven enkele tooneel- spelen op onderwerpen aan de oudheid ontleend.

De Schrijver vergeet nu ook te melden en te beschrijven, hoe vele echt nationale stukken, al was hunne kunstwaarde ook slechts betrekkelijk groot, in de verschillende dorpen van Vlaanderen altoos weer gespeeld werden, waaronder er voor- komen die een groot deel der geschiedenis van Vlaanderen te aanschouwen geven, gelijk Godelieve, O. L. Vr, van Dadi^eele en andere, waarvan de schrijvers niet altijd bekend zijn gebleven.

Zoo vonden wij ook op het jaar 1689 Lam- brechts Vlaamsche- Vrede-vreught niet vermeld, waarin zich een goed stuk zedegeschiedenis van het Vlaamsche volk afspiegelt.

Van de andere zijde ontmoetten wij echter een aantal minder bekende tooneeldichters, wier

i

i55

behandeling bewijst dat de schrijver zich recht vlijtig en geduldig met zijn onderwerp heeft bezig gehouden.

Ook aan oordeel ontbreekt het hem niet. Doch de waarde van zijn opstel steekt veeleer in de historische bijzonderheden dan in de esthe- tische ontleding en beschouwing, proef en verge- lijking van de werken die hij behandelt, waartoe onder andere Ogier eene bijzondere aanleiding had kunnen geven, daar wij b. v. de Gierigheid met dezelfde omstandigheden bij Plautus, Hooft en Molière vinden.

Het geheele werk is overigens met overleg en nadenken, met juistheid en volledigheid geschreven. De stijl ervan is daarbij, schoon niet voortreffelijk, dan toch inr *t algemeen rein en schilderachtig.

Wil de Koninklijke Vlaamsche Academie aan den Schrijver voor deze eigenschappen zijner studie den eereprijs toekennen, zoo stemt de onderge- teekende daarmede gaarne in.

Dan gelieve men daarbij over het hoofd te zien dat 's Schrijvers kritiek niet altijd scherp en snijdend is, en dat hij zich blijkbaar door zijne jeugd of door onbedachte uitspraken zijner leeraars heeft laten verblinden, waar hij, zonder het minste bewijs, een streep haalt door regeeringen en tijd- perken, welke hij weinig heeft leeren kennen, en (hoe verrassend !) Vlaanderen « in de middeleeuwen » beschouwt als een hemellicht in de a duisternis. »

Vlaanderen was voorzeker, bij vele andere landen

i56

vergeleken, in de 12* en i3® eeuw, beschaafd en machtig, doch daarom waren Frankrijk, Duitsch- land, Engeland, Noorwegen en Zweden (toen het Amerika ging ontdekken) niet in a duisternis » gedompeld. Dat is wat « oudwetsch ».

Die groote woorden moeten wij toch eens afschafiFen, en geene zaken afkeuren omdai wij ze niet kennen, t Wir sind gewohnt », zegt Göthe, « dass die Leute verhöhnen, was sie nicht ver- stehen. »

Het zoude passend zijn dat de jonge geleerde zijn werk nog eens met de pen in de hand door- liep, om genoemde volzinnen, die meer van geest- drift dan van wetenschap getuigen, door te schrappen.

Verslag van den heer J. MICHEELS, tweeden verslaggever.

Dit opstel mag als eene voortreffelijke bijdrage tot de geschiedenis onzer gemeenschappelijke letter- kunde beschouwd worden. Met prijzenswaarde vlijt heeft S. de bronnen opgezocht, welke hem bij het behandelen van zijn onderwerp nuttig konden zijn, zoodat hij, eenige gemakkelijk aan te vullen leemten daargelaten, de gewenschte volledigheid bereikt heeft.

Een paar aanmerkingen, die ik onder het lezen gemaakt heb. Mij dunkt dat bij het opsommen der gemeenten, welke Rederijkerskamers bezaten, nog

- .57 -

eenige, b. v. Roeselare, belangrijker dati Wetteren, verdienden aangehaald te worden.

Sprekende van tooneelzalen, zegt Schrijver dat de Jezuïeten te Gent de eerste schouwburgzaal bouwden en deze de Sodaliteit noemden. Niet aan den schouwburg werd die benaming gegeven, maar aan een godvruchtig genootschap, uit ongehuwde mannen bestaande en door de Jezuïeten in hun klooster opgericht.

De Liefhebbers van den bloeienden Laurier

waren geene vreemdelingen, maar Gentenaars. Aan het einde van zijn werk zegt Schrijver: « Het

Vlaamsch tooneel ging op het einde der XVII® eeuw volkomen ten onder, n Die bewering is niet juist : de XVI II® eeuw zag de Rederijkers- kamers door geheel Vlaanderen bloeien ; bijna ieder dorp had zijne liefhebbers, somtijds meer dan één genootschap, ja, zelfs vrouwen legden zich in verscheidene gemeenten op de tooneelkunst toe.

Wat de letterkundige en esthetische waarde dezer verhandeling betreft, vereenig ik mij met het gevoelen van mijnen geachten collega en sluit mij bij hem aan om de Koninklijke Vlaamsche Academie te verzoeken den Schrijver den uitge- loofden prijs toe te kennen.

#

1

i58

Verslag van den heer P. GÉNARD, derden verslaggever.

Wij kunnen de beoordeelingen der voorgaande twee heeren Commissarissen zeer wel bijtreden ; het ingezonden opstel onderscheidt zich inderdaad door prijzenswaardige hoedanigheden, en zal, naar ons inzien, de aandacht van het vlaamschiezend publiek verwerven.

Evenwel zij ons toegelaten eenige bemer- kingen te maken. De Schrijver schijnt een Vlaming' te zijn, beter bekend met de geschiedenis der Vlaamsche gewesten dan met het verleden der Brabantsche provinciën. Beide landstreken hadden immers hun eigen en wel afgeteekend bestaan, ook hunne bijzondere regeeringsraden met eigen- aardige wetgeving, en wij vragen of de edicten, die in de vorige eeuwen het vaderlandsch tooneel regeerden en waarvan de Schrijver gewaagt, wel dezelfde waren in het hertogdom Brabant ea in het graafschap Vlaanderen ?

Bij het inrichten van tooneelfeesten doen de gevolgen van dit tweevoudig bestaan zich allerbest waardeeren. Oudtijds bestonden er soms algemeene of, zooals de rederijkers zegden : generale ende universele landjujpeelen, waarop al de Nederland- sche steden werden uilgenoodigd, en soms ook bij:[on' dere landjuweelen, alleenlijk voor de steden van een op voorhand aangeduid hertogdom of graaf- schap bestemd. Het landjuweel van Veurne in

- .59-

1480, en dat van Antwerpen in 1496, waren algemeen; evenzoo het feest in i53g te Gent gevierd, waar de Antwerpsche rederijkkamer de Violiere den eersten prijs behaalde. Daarentegen werden talrijke andere rederijkersvergaderingen, waaronder het zoo beroemde Antwerpsch Landjuweel van !56i, uitsluitelijk voor de steden van het land « van Brabant ende Meche- len » uitgeschreven. Onder de regeering van Albert en Izabella was het rederij kersfeest, in 1620 te Mechelen gehouden, alweder universeel voor t d*om- liggende steden in Brabant, Vlaenderen, Hollandt ende Zeelandt. » Er blijft hier dus nog stof tot belangrijke nasporingen over deze inrichtingen, die, wij herhalen het, niet door ééne en dezelfde wet- geving schijnen beheerd te zijn geweest.

Bij ons is de wensch ontstaan, door eene korte schets beter over de werkzaamheden der oude rederijkers ingelicht te wezen. Wat was niet alleen- lijk de kunst dezer gildebroeders, maar ook hun dichttrant, hunne wijze van voordracht, hunne strek- king, zelfs hun burgerlijk leven? Met wat oogwit richt- ten zij hunne raadselachtige en voor het tooneel weinig geschikte spelen van sinne, vragen, ƒ actiën, esbate* menten en haeghspelen in, en vervaardigden zij die « schoone leerljrcke blasoenen », waaraan onze grootste kunstschilders hun talent wijdden^ en dit nog wel voor het vertolken eener beeldtaal, waarvan gelukkiglijk de sleutel niet zoek is geraakt? Nuttige inlichtingen over dit alles zijn te vinden in Van Duyse's uitmuntende verhandeling over den drievou-

i6o

digen invloed der rederij kkamerSy alsmede in Van £ven*$ voorrede aan het hoofd zijner belangrijke studie over het landjuweel van Antwerpen in i56i* Gaarne hadden wij in het opstel eenige opmer- kingen van esthetischen aard aangetroffen over de kunstwaarde van het tooneel der rederijkers, ten einde beter de hervormingen te kunnen waardeeren, door de tooneelschrijvers der XVII* eeuw aan het nationale theater toegebracht. Het openbaar en privaat leven onzer rederijkers is ook niet van belang ontbloot; wij gelooven niet, dat het tot nu werd opgehelderd. S. zegt dat het staatsbestuur, door het te Gent afgekondigde edict van iSSg, de rederijkkamers, « die sinds eeuwen de bevestiging waren van Vlaanderens grootheid en welvaart, in het Vlaamsch land dacht te hebben afgeschaft » (i). Mogelijk in het graafschap Vlaanderen, doch in het hertogdom Brabant? Immers liet ditzelfde staatsbestuur bij octrooi van 22 Maart i56o het vermaarde Antwerpsch landjuweel van i56i tot stand komen. Wat meer is, zooals de Schrijver zelf op het gezag van Van der Straelen getuigt (2), had de Gilde van St. Lucas met de Violiere bij request ten jare 161 8 vertoond, dat « deur oor- saeke van de troubelen ende inlandsche oorloghen het publicq vertooghe van de spelen van Retho-

(») BI. 7.

(a> BI. 14.

i6i

rycken en des daeraf dependeert nyet gevuechlyck en heeft gecontinueert cunnen worden hoewel dat die van de gulde vorseyt nae hun cranck vermo- ghen met advys van hunne hooftmannen bij tijde geweest sijnd^, Jaerlyckx gecontinueert ende gepre- senieert hebben het spel van sinnen op denfeestdach van S^ Lucas ^ hunnen patroon, » (i)

Jaarlijks, dat was wel wat zelden; doch geen onzer heeft zich ooit voorgesteld dat de rederijkers dagelijksche, zelfs maandelijksche vertooningen gaven. De opvoering van een theaterstuk was voor onze voorouders wat men in onze dagen < eene lokale gebeurtenis » noemt.

De gedurige inlandsche en buitenlandsche oor- logen waren, zooals de Antwerpsche gildebroeders het deden uitschijnen, de voornaamste oorzaken van het verval der Nederlandsche theaters. De plakkaten en edicten waren buiten twijfel ook de openbare tooneelvergaderingen hoogst nadeelig, doch, onzes dunkens, waren zij niet machtig genoeg om den vurigen kunstzin onzer voorouders uit te dooven. Immers waren deze ordonnantiën niet tegen het eigenlijke theater gericht, maar wel tegen den dogmatieken en politieken geest, die sedert het ontstaan der Hervorming in de nationale tooneelliteratuur was geslopen. Welnu, volgens ons

(i) Geschiedenis der Antwerpsche rederijkkamers, bl. 55, 58 en Sq.

behoort de ware tooneelkunst tot geene hoe- genaamde kerk. Shakspeare, Corneille, Racine, Vondel, Molière, Goethe, Schiller en zoo vele andere beroemdheden hebben bewezen, dat de puike theaierliteratuur buiten alle godsdiensttwisten kan en moet bestaan. Wordt zij niet op onze dagen zoo door katholieken als protestanten en Israëlieten met den schitterendsten uitslag beoefend ?

De tijden der Mysteriën waren immers met den aanvang der XVI* eeuw verdwenen.

Naar onze meening hekelt de Schrijver met recht de strenge censuur, die in de vorige eeuwen hier te lande haren ijzeren scepter zwaaide; wij ook zijn vrienden der geestesvrijheid ; doch wi) trachten rechtvaardig te zijn en wij beoordeelen de instellingen der vroegere eeuwen niet van het standpunt der huidige samenleving. Vergeten wij niet dat zulke laakbare censuur ook in de andere ons omgevende streken bestond, ook in het vaak als vrij geprezen Noord-Nederland; getuige daar- van de wederwaardigheden van den grootsten der vaderlandsche tooneeldichters, den genialen JOOST

VAN DEN Vondel.

De Schrijver, die eene welverdiende hulde brengt aan de pogingen van den dichter-kunstschilder Wil- lem van Nieuwelandt, zegt dat « van de levensbijzon- derheden dezes Antwerpenaars weinig is bekend. » De kernachtige en uitgebreide studie (meer ^ara loo bl^,) welke ten jare 1875 in het Nederlandsch Museum te Gent, door onzen bekwamen ambtgenoot den

i63 ^-

H*^ Fr.-Jos. van den Branden in het licht werd gezonden, is hem dus vreenad?

Van Willem Ogier's leven is hem ook niet veel ter kennis gekomen, alhoewel bij gelegenheid der onthulling van 's dichters borstbeeld te Antwerpen zeer wetenswaardige biographische aanteekeningen verschenen. Eveneens in den schoot on?er Aca- demie hoorden wij Ogier's streven bespreken door onzen begaafden romanschrijver D** August Snieders.

S. zou, naar onze meening, melding moeten hebben gemaakt van het te Antwerpen in 1673 (i) opgerichte Fransch of Italiaansch tooneel en opera^ dat grooten bijval genoot, en door de tusschen- komst der stadsaelmoeseniers^ onafgebroken tot op onze dagen heeft voortbestaan. Thans heet het Ie Thédtre rqyal d^Anvers, en het heeft, jammer genoeg , aanhoudend het minder bevoorrechte Vlaamsch theater in de schaduw gesteld.

Wij herhalen het : wij denken dat de ingezon- dene verhandeling den uitgeloofden prijs verdient, doch wij zijn van meening dat dit opstel door den Schrijver op verscheidene plaatsen zou moeten worden herzien en bijgewerkt.

#

(1) Antwerpsch Archie venblad, D. II, bl. 180 223.

164

VIERDE PRIJSVRAAG.

Huiselijk leven ^ ^(eden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de 2,^ helft der XVIII"^ eeuw^ bepaaldelijk vóór de Fransche omwenteling.

Verslag van den heer FR. DE POTTER,

eersten verslaggever.

Wij zullen ongetwijfeld niemand verwonderen wanneer wij zeggen dat het huiselijk leven van ons voorgeslacht slechts zeer oppervlakkig is gekend. De weinige schetsen daarvan, door enkele Vlaam- sche schrijvers geleverd, handelen meest over ééne plaats, en zijn te beknopt om er den zedelijken toestand der maatschappij, in zijn geheel, te kunnen uit opmaken.

Daar dit vak der geschiedenis even leerzaam ats aantrekkelijk is, mocht de Kon. Vlaamsche Academie hopen dat meer dan één schrijver in het strijdperk zou gekomen zijn om de beloofde lau- weren te winnen en de voldoening te smaken zijne stamgenooten een levendig, boeiend tafereel op te hangen van het denken en doen, van den handel en wandel onzer voorgangers uit de laatste eeuw, en wel te meer, dewijl het hoegenaamd niet mangelt aan bouwstoffen, waarvan de meeste in ieders bereik liggen.

Evenwel is slechts één antwoord op de vraag

i65

ingezonden. Of het voldoel aan de eischen, welke men er voor stellen mag, zullen wij in 't kort onderzoeken.

Het handschrift behelst 80 bladzijden en is» verdeeld in zeven hoofdstukken, getiteld als volgt :

I. Algemeene toestand van ons vaderland in de XVI II« eeuw.

II. Huiselijk leven.

III. Volkssprookjes, volksfeestenen volksliedjes.

IV. Armoede en liefdadigheid. Godsdienstigheid des volks.

V. Maatschappelijk leven.

VI. Zeden en gebruiken der wethouders.

VII. Besluit.

Deze opgave van de verschillige deelen der ver- handeling laat zien, dat de Schrijver ofwel het onder- werp niet recht begrepen, ofwel op zeer onvolkomene wijze bewerkt heeft. Het huiselijk leven, de hoofd- zaak, wordt vermeld ik druk op dit laatste woord in nauwelijks een i5 tal bladzijden, en nog zijn er van dit cijfer eenige af te trekken als enkel uittreksels behelzende uit oude ofHciëele oorkonden en rijmen van zeer gering belang. In 't voorbijgaan zij gezegd dat de aanmoediging, door het gemeentebestuur verleend voor het bouwen of herstellen van nieuwe woningen, hier ook geacht wordt tot het « huiselijk leven » te behooren.

De bronnen, door den Schrijver benuttigd, zijn, volgens zijne opgave, ten getale van een-en- twintig. 't Zijn meest kronieken, stadsrekeningen.

i66

resolutiën der schepenen, registers van subsidiën en sententiën, aanteekeningen over gtiden en ambachten, c politique ordonnantiën », anders gezegd politieverordeningen, kerk- en armenreke- ningen, en enkele papieren van bijzonderen, alles betrekkelijk de stad Kortrijk.

De aanhalingen zijn bijzonder talrijk, en getuigen van het geduld des Schrijvers in zoeken en copiëeren; vele nochtans zijn nutteloos of konden, ten hoogste, onder aan het blad, als nota, meegedeeld worden.

Reeds meermaals gedrukte sprookjes en liedjes verzamelen in één hoofdstuk was, naar ons inzien, in *t geheel niet noodig; meende de Schrijver daar de aandacht te moeten op vestigen, dan had hij van zulke mededeeling eene vertelling kunnen maken aan den haard, door grootvader of groot- moeder, bij voorbeeld, met herinneringen uit vroegere dagen en gekruid met opmerkingen in den geest des tijds. Zoo hadden wij allicht eene schets kunnen bekomen van de Kortrijksche jongens in de tweede helft der XVIII® eeuw, die, onder den invloed der nieuwe denkbeelden betrekkelijk staat- kunde en wijsbegeerte, ook ten onzent verbreid, juist niet meer geleken aan de jeugd van vijftig jaar te voren.

Kerst-, Driekoningen- en St.-Martensliedjes worden door den Schrijver herhaald, maar zonder één woord van de reine huiselijke genoegens, welke op gemelde feestdagen in elke familie, arm

167

of rijk, te zamen gezeten onder spel en zang, aan de opgesmukte tafel in de c beste kamer », werden gesmaakt.

In het IV® hoofdstuk vindt men talrijke bijzon- derheden over de liefdadigheid en het onderwijs. Hoe geheel anders dan heden werkte de christene liefdadig- heid, vóór de Fransche revolutie onze eeuwenoude instellingen te niet deed I Hoe aantrekkelijk, hoe dich- terlijk was het verblijf der arme oudjes in het godshuis, man en vrouw veelal te zamen, in een eigen huisje met kleinen tuin, in eene stille, afgelegene wijk, kommerloos de laatste dagen doorbrengende ! De Schrijver acht het hoofdzaak, uit te weiden over den oorsprong van zekere onderwijsgestichten en de daaraan gedane giften, doch hij vergeet weeral dat hij niet nalezen, maar een levendig tafereel op te hangen heeft van het schoolwezen, bepaaldelijk van de inrichting, de gebruiken, de schooltucht, het schoolbezoek en zoo meer.

Het hoofdstuk behelst weinig meer dan uittrekselen uit de rekening- en resolutieboeken der ambachten. Was het hier de plaats niet om eene schets op te hangen van het neringwezen, hetwelk in de steden arm en rijk, jong en oud bij elkander bracht, met een zelfde doel tot eigen welzijn en tot voorspoed der gemeente? Was hier ook niets ineer te zeggen van het heusche, vriendschapkwee- kende, prettige gildeleven, meer gekleurd dan die een- voudige aanhalingen, gesteld in vorm van kroniek?

De inhoud van het VI® hoofdstuk is nagenoeg gelijk aan dien van het /orengaande.

- i68

Eindelijk in het a Besluit » had de Schrijver eene korte vergelijking behooren te maken tusschen het zedelijke peil der XVI Ih eeuwelingen en dat van de voorgaande eeuw. Was er verbetering? waren het onderwijs en de beschaving der maatschappelijke deugden vooruitgegaan? Leefde het nationaliteits- gevoel, de vaderlandsche geest, nog even frisch en krachtig als weleer? Met welke begrippen trad men den nieuwen tijdkring tegemoet? Eenige beschouwin- gen van dien aard waren vast niet overbodig geweest.

In 't kort : omtrent de twee derden van hei ons aangeboden opstel zijn uittrekselen uit hand- schriften en boeken, het overige is te dor en te oppervlakkig om voor eenen Academischen lauwer te kunnen in aanmerking komen.

Wij verlangen dat de prijsvraag opnieuw worde uitgeschreven ; het onderwerp is belangrijk en kan aanleiding geven tot het schrijven van een boek, zooals in de Vlaanfsche letterkunde nog geen bestaat. Vele bronnen liggen voor de hand.

Den mededinger ontbreekt het vast niet aan goede modellen. Ch. de Ribbe, in Frankrijk, leverde recht aandoenlijke bladzijden, vooral in la Vie domestique en in zijne verhandelingen over de zoogeheeten livres de raison, welke ook in het Vlaamsch gevonden worden. Insgelijks zijn te raad- plegen de werken van Babeau : ia Ville sous Fanden régime en Ie Village sous Vanden régime (beide meest handelende over de XVI 11^ eeuw). In het Nederlandsch bestaat o. a. een beknopt, maar

169

zeer lezenswaardig opstel over het onderwerp, door ons achtbaar en geleerd medelid, J. Habets. Het is getiteld : Een Valkenburgsch dorp in 1789, Korte beschrijving van het dorp Oirsbeèky \ooals het was op het laatst der vorige eeuw (Maastricht, 1889}. In nauwelijks 28 bladzijden schetst ons de Schrijver den Limburgschen boer van gezegd tijdstip; hij laat ons met hem aan tafel zitten, leidt ons mede naar de herberg, en vergunt ons een kijkje in de woning, zon- der de muurversieringen van het salet en het dagelijksche gerief van keuken en eetplaats te vergeten. Volksgebruiken, kinderspelen, openbare vermaken, landbouw*, veekweek, schoolwezen, oefe- ningen * en plechtigheden in de kerk, bestuur en politie, alles, in een woord, dat den zede- lijken en stoffelijken toestand eener gemeente kan doen kennen, is daar beknopt, maar vrij voldoende, en in boeienden stijl, vermeld.

Een boek van dien aard zou, ongetwijfeld, de Academie welkom zijn, ja ook het Vlaamsche volk, vooral wanneer het den aantrekkelijken vorm zou hebben van een aantal schetjens, medegedeeld in het Nederlandsch maandschrift : de Oude Tijd, Wij durven hopen, bij herhaling der prijsvraag, er zóó een te zullen ontvangen.

170

Verslag van den heer C. HANS EN, tweeden verslaggever.

Het ingezondene stuk komt mij veeleer voor :als eene bijeenvoeging van losse aanteekeningen omtrent zekere voorwerpen, rijmpjes en gezegden^ vooral burgerlijke en bestuurlijke instellingen, welke op het laatst der vorige eeuw te Kortrijk in voege waren.

Deze aanteekeningen zijn overigens heel onvol- ledig, vernjits zij menige zijde van het huiselijk leven, de zeden en gewoonten, zooals de prijsvraag luidt, ongerept laten.

Waar krijgt men bij voorbeeld iets te verne- men over letterkundige kennis, het kunstgevoel, de dagelijksche uitspanning, de verhouding tusschen de verschiüige maatschappelijke standen, het reis- verkeer, den omgang met vrienden en vreemden, de tijding van den dag, het opkomen en indringen der nieuwe gedachten, de begrippen des tijds over zoovele gewichtige gebeurtenissen, zoovele toestan^ den van gisteren en heden, welke noodzakelijk in die dagen moesten besproken worden? Zonder te rekenen dat het weinige, wat over een of ander wordt aangevoerd, dan nog subjectief of onderwer- pelijk is voorgesteld.

Toch moest men den Inzender dank weten voor de noeste vlijt, welke hij besteed heeft aan het verzamelen van talrijke uittreksels zoowel van hand- schriften als gedrukte bronnen. Deze bouwstoffen

171

zijn niet verloren ; zij dienen enkel voUedigd en verwerkt te worden. Klaarblijkelijk heeft intusschen de schriftsteller de prijsvraag niet verstaan, zooals zij door den opgever en het Genootschap werd opgevat.

Wellicht kon deze ook nader bepaald geworden zijn, in den zin dat men geene droge verhandeling, geenen dooden inventaris van den inboedel des tijdvaks, doch eene behoorlijke inkleeding, eene levendige voorstelUng des onder werps verlangde.

Zulke inkleeding kan immers op verschillige wijzen plaats hebben,

hetzij naar beschrij venden of geschiedkundigen trant, zooals in Schotel's Maatschappelijk leven in de XVI* eeun^f in deszelfden Zeden en gebruiken aan de Zaanstreek^ in Hofdijk's Nederlandsch volk geschetst in de verschillige tijdperken fijner ont- unkkeling^ in de Potters Huiselijke godsdienst on\er voorvaderen \

hetzij in vorm van wandeling, redewisseling of samenspraak, als in Van Wijn's Historische en letterkundige avondstonden (Zeden, daaglijksch en huislijk leeven der Nederlanderen) \

hetzij in meer epische of dramatische vorm, door belichaming, veraanschouwelijking der stoffe, als in Hofdijk*s Ons Voorgeslacht;

hetzij eindelijk als gansch romantische verwer- king der gegevens tot een afgerond geheel, waarbij de eigenlijke aanteekeningen nog enkel als aan- hangsel in aanmerking komen, om getuigenis van

172

de echtheid der voorstelling af te leggen. Op histo- risch gebied hebben hiervan bij onze stamgeburen een Scheffel, in zijn Ekkehard^ o. a,« een Eberts, in zijne Egyptische Koningsdochter^ een Felix Dahn, in zijne Bataven^ treffende voorbeelden gegeven.

Deze lichte vingerwijzingen binnen de palen van het eigen Nederduitsch en het Hoogduitsch letterveld voeg ik bij de aanduidingen van mijnen geachten collega heer de Potter, om met hem de heruitschrijving der prijsvraag, met nadere bepaling van vereischte inkleeding, voor te stellen.

Antwerpen^ i3 Mei 1892.

Ik ondersteun de besluitselen der vorige verslaggevers. De ingezondene verhandeling, alhoewel getuigende van vlijtige opzoekingen, is al te onvol- ledig om den lauwer te verdienen.

Indien de prijsvraag opnieuw werde uitgeschre- ven, nu vooral dat ze beter is toegelicht en nauwer omschreven, zal ze waarschijnlijk een meer vol- doenden uitslag hebben.

L. Mathot.

173

DRIEJAARLIJKSCHE PRIJSKAMP der Nederlandsche tooneelletterkunde,

INGESTELD DOOR

HET STAATSBESTUUR

(XII« TIJDVAK, 1889-91).

Verslag door Dr P. ALBERDINGK THIJM, Secretaris- verslaggever der Jury.

De volgende spelen werden, deels in handschrift, deels in druk, aan de Jury ter hand gesteld.

usi

NAMEN DER SCHRIJVERS

TITELS DER SPELEN

AANTA BEDRIJV

B. Block

De Tweelingbroeders. Drama

\

J. Bruyiants N. de Tière

Judith,Vlaanderen's eerste gravin. Drama

Honger. Dramatisch schouwspel

1

•—

De Grolpot. Comedie

1

Moederheri. Drama

4

De Wolvin uit 't Zwartbosch. Drama in 8 tafereelen

5

!

De Stoel van Napoleon. Blijspel

I

Eer Spiegel. Druma

3

Liefdedrift. Drama

4

A. Dandois

Strijden en Sterven. Drama

5

Camoéns. Drama

5

C. de Kinder

Twee ter dood veroordeelden. Comedie

1

1

De Ridders vandengrooten weg.Drama

4

1

i

Betzy. Blijspel

1

1

Bedrogen. Blijspel

1

AI f. Dekkers

Maria van Brabant. Treurspel

5

G. de Lattin

De Familie van zijne vrouw. Blijspel

4

C. de Visschere

Ontvoerd. Drama

3

G. Dielemans

Strijd om het meesterschap. Comedie

\

F. Gittens ,

De Maire van Antwerpen. Drama

A. Hendrikx

Prima donna. Blijspel

3

Lievevrouw-Coopman

Jalouzie. Drama

4

- 174 -

NAMEN DBR 8CHRUVBRS

TITBL8 DSR SPELEN

Ü

|. Malschaert P. Matton R. Millecam F. Mortelmans

H. Pccters H. Plancquaert F. Thomas Euf^een Toussaint J. Toussaint

A. Tuerllnckx M. Rambouz L. van Ryswyck

P. van Assche F. van Boghout F. van de Sande

H. van Elewyck

El. van Praag R. Vermandere

H. Verwaetermeulen

Nora. Gomcdie

Te drihig. Tooneelspel

Verblijden na Lijden. Tooneelspel

Karel van Daelen. Drama

De Banneling. Drama

Eigenbaat en Liefde. Drama (i)

De Dorpsklappeien. Blijspel

Gudula. Drama

God win en Trudo

M au rits de Bastaard. Drama

Verlaten. Drama

De Koppige

Eleonora van Oostenrijk. Drama

Antwerpen belegerd. Tooneelspel

Loyke de Schaliedekker. Tooneelspel

Gilbert van Schoonbeke. Drama

Commandant Rollier. Drama

Hun Kind. Drama

De Burgemeester van Luik. Drama

Leelijke Fie. Drama

Kladpapier. Tooneelspel

Was hii de vsdert Drama

Koppelarij. Comedie

Lena Blanc. Drama

De verwarde Streng. Blijspel

Mops. Blijspel

E^n Naamdag. Blijspel

Natte zakken. Blijspel

Het kind des bannelings. Drama

1 5 6 3 5 1 5 5

4

3

3

4 3 3

4 I

8

4

5 1

3

5

I

I

1

I

I

(i) De schrijver heeft bij brieve van a6 Januari verklaard niet te verlangen met zijn drama deel te nemen aan den driejaarlijk- schen prijskamp van tooneelletterkunde.

- 175 -

Gelijk uit bovenstaande titels blijkt, was bet voor de Jury niet v/éi mogelijk de ingezonden werken in groepen te verdeclen van blijspelen^ treurspelen enz.

De grenzen van drama en tooneelspel^ die van comedie en blijspel^ zijn ook moeielijk te bepalen.

De tooneelschrijvers van onzen tijd beginnen te beseffen, dat de verdeeling der dramatische gedichten in zekere soorten of klassen een noode- looze band is voor den dichter. Alle soortnamen aan tooneelwerken gegeven kunnen den toeschou- wer of -hoorder zelfs een valsch oordeel doen vellen, wanneer hij den inhoud van een spel aan genoemde uitdrukkingen zou toetsen.

De Grieken mogen al van boks^angeni't) (xpayt^la) of van blijde'/eesti^angen (xwfjKpSia) gesproken heb- ben, om den aard hunner voorstellingen aan te duiden wat behoeven volken van andere bescha- ving zich daaraan te storen?

De kunstbeweging der zoogenaamde Renais- sance heeft deze termen naar Frankrijk gebracht. Elk dramatisch gedicht moest voortaan tot eene tragedie of treurspel, tot eene comedie of blijspel gestempeld worden, terwijl men, door diezelfde zucht tot nabootsing gedreven, de heldinnen en helden der oudheid in het hofpak van Lodewijk XIV ging steken. Naar vorm en titel werden de spelen van Corneille, Racine, later van Voltaire enz., die ons den geest der oudheid moesten voortooveren, een zwakke wederschijn van heidensche toestanden.

iy6

die met onze beschaving weinig gemeens hebben. Omtrent 1830-40, toen Victor Hugo zijne eerste tooneelwerken uitgaf, kwam men in Frank- rijk en bij ons te lande langzamerhand van dien nabootsingsgeesi terug.

Men. begon het romantisme tegenover het ge- brekkig navolgen der oudheid te stellen, ofschoon het woord Romantiker, in Duitschland op Schiller, IfHand en Koczebue toegepast, eene andere kleur van beteekenis had.

Men bevond nu dat de bovengenoemde termen dienden te worden afgeschaft.

Daardoor kwam het niets anders dan han- deling beleekenende woord drama op, hetgeen ondertusschen weldra de bijbeteekenis kreeg van misdaad en bloedbad, omdat de schrijvers der nieuwe richting hunne vrijere verbeelding lieten wentelen om den alledaagschen overmoed en andere afzichtelijke gebreken der menschelijke natuur, terwijl zij de idealiteit van de hartstochten der goden en halve goden niet meer verstonden.

Wij namen de uitdrukking drama van de Franschen over. Doch deze Fransche erfenis wordt heden weder langzamerhand voor eene andere prijs gegeven. Vele schrijvers houden zich terecht aan de eenvoudige uitdrukking stuk of spel (1).

(\) Handlung Tïotmx Wagner de opera Tristan u. holde. Goethe reeds noemde Torquato Tasso, Schauspiel en Sha^ kespeare zijne treurspelen eenvoudig : Plays,

'77 -

Daar er nu vele werken ingezonden zijn, die het gareel dec aloude titels niet meer dragen, bleek het groepeeren in soorten ongepast en overbodig.

Had de keurraad misschien, op aloude, nationale rederij kers wijze, drieërlei karakter van werk kunnen aannemen : « in *t vroede », «in 't sotte », « in 't amoureuse? » *k Geloof het niet.

Er zijn spelen genoeg ingezonden van een zeer ernstig karakter, wezenlijk « in 't vroede » gewerkt; men kan er ook a in *t amoureuse » aanwijzen, wier hoofdgedachte eene liefdesgeschiedenis is. Doch stukken « in 't sotte » dat is te zeggen : blij- en kluchtspelen, die humoristische vroolijkheid, dien levenslust ademende, welke toch anders aan den Vlaamsch-Nederlandschen stam eigen is, zijn gering in getal.

Het Vlaamsche volk is van natuur tot blij- heid, ja zelfs tot luidruchtigheid geneigd, en toch hebben verreweg de meeste schrijvers den toon van weemoed en neerslachtigheid aangeslagen. Zelfs menig stuk, waaraan een troostend einde had kun- nen gegeven worden, loopt bloedig af.

Moeten wij tot Ogier terug, om het nationaal blij- of kluchtspel te vinden? Met de vroolijk- heid, eene goede maat gemeenheid, platheid, slik- ken (gelijk onlangs nog Dr. Aug. Snieders in de VI. Academie betoogde)?

Wordt dan alleen het pathetische nog drama- tisch geacht? Is de dood dramatischer dan het levend Is de ondergang, de vernietiging geschikter

178

voor het tooneel dan de opkomst en de bloei der menschelijke natuur? Is een bouwval altijd schil- derachtiger dan een nieuw paleis? En heeft alleen een vermolmde, tot vallen geneigde wegwijzer het recht in een landschap afgebeeld te worden?

Kortom, moet men de hoogste kunst vooral in den treurtoon zoeken?

't Is alsof de hedendaagsche Vlaamsch-Neder- landsche tooneelschrijvers eigen volksaard ongeschikt rekenen om op het tooneel te worden gebracht.

Slechts zelden vinden wij verwikkelingen en karakters, die krachtig den ouden of tegenwoordigen Vlaamschen geest ademen. Eere zij dien schrijvers, welke hunne onderwerpen dan toch in de lands- geschiedenis hebben gezocht.

Verreweg de meeste jonge schrijvers meenen dat men, tot de goede samenstelling van een tooneel- werk, niet eenvoudig de natuur moet raadplegen, maar karakters en toestanden moet kiezen, die slechts zeer zelden of nooit voorkomen, gelijk een schilder het noorderlicht of den regenboog tot onderwerp zou kiezen.

Dat is bepaald eene dwaling, welke weder tot eene andere gemaaktheid voert, dan die van Madame Hermione en Monsieur Horace uit den zeven- tiende-eeuwschen hofstijl. Deze nieuwe gemaakt- heid heeft in Parijs en Berlijn tot het « Vrije tooneel » gevoerd, waarop, met het uithangbord

- 179

der « natuurlijkheid », den spot wordt gedreven met de begrippen van reinheid en zedelijke schoon- heid, gelijk zij in de maatschappij van ons wrereld- deel worden aangekleefd. Dat weet men!

Vele jonge kunstenaars van allen slag meenen : reinheid, of zedelijkheid, hebbe met de schoon- heid niets gemeen.

Zoo denkt de Jury niet.

Een kunstwerk kan wel eenige schoone eigenschappen bezitten en daarnevens toch tegen de zedelijkheid aandruischen ; doch een hooge graad van schoonheid zal zonder zedelijkheid niet bereikt worden. Men mag zelfs zeggen, van een verheven standpunt, dat de hoogste schoonheid en de hoogste zedelijkheid ineensmelten, al hebben zij overigens elk aan bijzondere eischen te voldoen. '

Het is onmogelijk een volledig stel van regels voor de zedelijkheid in de kunst op te geven, namelijk regels, die overal en altijd van toepas- sing zijn. Zoo is het evenmin mogelijk, in alle denkbare gevallen, over de schoonheid of onschoon- hëid van een kunstwerk en van al zijne onder- deeien te beslissen. Zeden, gewoonte, opvoe- ding, persoonlijke aanleg wegen in vele gevallen mede in de goudschaal, die het zedelijke of het schoone in een kunstwerk doet schatten; moge dit een schilder- of beeldhouwwerk, moge dit een tooneelwerk zijnl

Doch eenige algemeene kenteekenen kan men vaststellen. Wij bepalen ons bij het tooneel.

i8o --

Elke handeling, die door het geweten des schrijvers, door den godsdienst van het land, van de gemeente of het gezelschap, waarvoor hij werkt, door de wet, door de politie als strafbaar wordt beschouwd en door den tooneeldichter daarentegen aangeprezen, of althans verdedigd, in bescherming genomen, verontschuldigd of verschoond wordt, kwetst de zedelijkheid en benadeelt de schoonheid van *t spel.

Natuurlijk ook zulke gevallen, die door de wet onbestraft blijven, als poging tot zelfmoord, en velerlei ontucht, kunnen den indruk van onzedelijkheid maken, wanneer de laakbare handeling wordt voor- gesteld als het onvermijdelijk gevolg van allerlei noodlottige omstandigheden, waartegen een mensch of weinig of te vergeefs heeft geworsteld, of ook als de zelfmoord eenvoudig uit weemoedziekte, uit Weltschmer:^ (door Goethe in Weriher geschilderd) ontspruit (i).

Het leven behoort ons niet geheel toe ; eene too- neelvoorstelling, die het tegendeel leert, is onredelijk.

Othello en andere tooneelhelden brengen zich om, zonder dat de voorstelling onzedelijk is; men beklaagtden ongelukkige, door hartstocht verdwaalde, evenals men den zelfmoord van Judas in de mira-

(i) Goethe waarschuwt zelf, in de tweede uitgave vaa dezen roman, den lezer tegen diens gevaarlijke strekking, met de woorden : « Sei ein Mann. und folge ihm nicht nach! »

In Montenegro wordt het lijk van den zelfmoordenaar aan eene galg gehangen.

i8i

kelspelen betreurt of zelfs verafschuwt; maar die zelfmoord wordt niet verontschuldigd, noch bij Shakespeare, noch bij den Evangelist,

Van de andere zijde is een tooneelstuk daar- om nog niet zedelijk, dewijl aan het slot de slechtaards worden gestraft.

De geheele inkleeding, de gesprekken, de karak- ters kunnen eenen onzedelijken indruk maken, die door de bestraffing der misdaad niet wordt uil- gewischt.

De Keurraad verheugt zich dat, ten opzichte van de zedelijkheid, verreweg de groote meerder- heid der spelen niets te wenschen laat. Men leert daaruit den algemeenen geest der Schrijvers, maar ook dien van het Zuidnederlandsch publiek uit- stekend kennen.

Spelen, geschreven om bepaalde theorieën van socialistischen of onchristelijken aard te verdedi- gen, komen in 't geheel niet voor, en waar in dit opzicht iets aan te merken viel, betrof dit alleen enkele onderdeelen.

Verder bewijst het getal der ingezonden wer- ken, dat er onder het volk eene ware behoefte aan oorspronkelijke tooneelstukken bestaat, en te gelijk dat het opstellen daarvan door de overheden loffelijk in de hand wordt gewerkt.

Een groot getal stukken bewijst ook den lust tot studie van ernstige en historische onderwerpen, gelijk wij hierboven reeds aangaven. De raad betreurde echter dat de vorderingen der jonge

l82 -

Schrijvers in het vak der geschiedenis eensdeels niet toereikend bleken te zijn, om een klaar beeld der gebeurtenissen te hebben, ofwel, wanneer zi> de gebeurtenissen nauwkeurig kenden, zij anders- deels niet begaafd genoeg waren om de feiten ia tooneelvorm te brengen; zoodat menigmaal de historische spelen samenspraken blijven, zonder boeiende handeling.

Men kan in dit opzicht uit Shakespeare*s historische spelen ongemeen veel leeren.

Eenige schrijvers hebben inderdaad de werken van den grooten Engelschen dram'atist in handen gehad. Andere, verreweg de meeste, geven geenerlei blijk met de voortbrengselen der buitenlandsche tooneeldichtkunst bekend te zi)n, behalve met de Fransche, waarvan hier en daar eenige treffende vindingen op Belgischen bodem werden overge- bracht.

Zij, die Shakespeare lazen, hebben echter menig- maal meer de ongebondenheid van den vorm zijner tooneelwerken dan den geest des scherp - zinnigen denkers gevat.

De Engelsche dichter stoort zich, gelijk men weet, slechts weinig aan de zoogenaamde Aristo- telische eenheden. Nu zijn eenheid van plaats en van tijd niet onontbeerlijk om een verdienstelijk tooneel- stuk te schrijven. Doch in het oog der Jury is het eene aanbeveling, wanneer een dichter zulk eene stof bewerkt, zoodanig meester is van den vorm, dat ongewrongen, ongezocht, eenheid van plaats en

- i83 -

tijd, en, natuurlijk nog veel meer, eenheid van handeling aan zijn werk te gronde ligt.

Het is eene der goede eigenschappen van het bekroonde spel, dat er eenheid van handeling in heerscht en de eenheid van tijd en plaats zoo goed als bereikt is.

Ongezocht zijn die eigenschappen het gevolg der wel aangelegde bewerking van de stof : een tafereel van ijdelheid, van pronkzucht.

Hoe vele der ingezonden stukken loopen er niet over een aantal jaren ! Vaak wordt de tijd na. ieder bedrijf gewijzigd. Dat de eenheid van handeling daaronder lijdt, zal wel niemand betwisten ; ook gaat de illusie, de begoocheling des toeschouwers menigmaal daardoor verloren en zinkt het kunst- werk lot eene voorstelling van verkleede personen, die een banderol in den mond moesten dragen, om den onvoorbereiden toeschouwer op de hoogte te houden van hunnen naam, karakter en ouder- dom, want dat alles kan door kunstig grimeeren niet worden uitgedrukt.

Doch, ik herhaal het, de drieërlei eenheid kan soms gemist worden, wanneer de stof zulks vereischt en de tooneelschrijver een groot genie is.

Verder had de Jury de volgende opmerkingen te maken.

De onderwerpen, uit het dagelijksche leven

- 184

gekozen, zijn veelal afgezaagd : gekrenkte onschuld, moord, wraak, een verloren kind, een gevonden kind, zijn zoowat de hoofd besta nddeelen van het gerecht, zijn de schotels van het maal, in 4 of 5, soms 6 tot tien afdeelingen gesplitst.

Aan 't einde van menig stuk wordt de ver- rader niet alleen ontmaskerd dat is de gewone loop van zaken maar komt zelfs tot plotse- lijken inkeer, bekent schuld, enz. : wendingen, die in de gewone maatschappij slechts zeer zelden, en dan meest op geheel andere wijze voorkomen. Menige jonge schrijver heeft zich daarin door zijnen . vromen zin laten verschalken. Ook knie- en voetvallen zijn zoo overvloedig, dat zij belache- lijk worden.

Verder kan 't, volgens den Keurraad, als een wezenlijk gebrek betracht worden, dat er zooveel brieven worden geschreven, verloren gaan en weder- gevonden worden, om de handeling te doen voort- loopen; dat er hoeden, wandelstokken en andere zaken in menigte worden achtergelaten, om zekere daden aan 't licht te brengen; dat herhaaldelijk gebeurtenissen, die op het tooneel hebben plaats gehad, later nog eens worden verhaald; dit alles wijst op eene zekere bloedarmoede dier tooneel- werken.

Met pistolen, met dolken en vergif wordt door de Schrijvers omgegaan, zoo gemeenzaam alsof de Kempische boerkens en boerinnekens steeds zulke vernielingswerktuigen onder schort of kiel ver-

i85

borgen hielden ot geborene dynamielers waren.

Donder, bliksem, tremolo's in 't orkest, en alle dergelijke hulpmiddeltjes, die aan het Duitsch tooneel der achttiende eeuw herinneren, blijven niet onge- bruikt.

Eindelijk valt er niet alleen op de juistheid van taal, op den stijl en zuiverheid van uitdruk- king veel te zeggen, maar in het grootste gedeelte der spelen wordt door burgers, door ambachts- lieden, soldaten enz. gesproken met Fransche wen- dingen, of op eenen schoolschen toon, dien wij voorheen boekentaal zouden genoemd hebben, maar welke thans in elk geval veel te plechtig, te gezocht, en dus onnatuurlijk klinkt.

Mogen de jonge schrijvers zich dit alles ter harte nemen zij zullen daarvan groole voldoe- ning oogsten.

Na deze opmerkingen heeft de Jury slechts lof over de ingezonden werken uit te spreken.

De geest der spelen is in 't algemeen uitmun- tend en eener christelijke maatschappij waardig. Bovendien is de tooneelletterkunde sedert den prijs- kamp van 1889 weder merkbaar vooruitgegaan.

De raad kon na eenige weinige zittingen reeds besluiten dat er verschillende spelen voor den prijs in aanmerking zouden komen. Daaronder namen de spelen van de heeren Alf. Dekkers, de Lattin, de Tière, Gittens, A. Hendrikx, Lievevrouw-Coop- man, Plancquaert, Mej. Ramboux, Eug. Toussaint»

i86

Van de Sande eene eerste plaats in, al waren er ook nog andere, welke eene onderscheiding verdienden.

Nadat de spelen algemeen gelezen waren en de Jury uit de 5i ingezondene er 35 voorloopig ter zijde had gelegd, bleven er nog zestien {i6) over, welke elkander den prijs gingen betwisten.

Op eene volgende vergadering vormde men, met rijp overleg, nadat de leden afwisselend hunne aanteekeningen hadden voorgedragen, weder eene kleinere groep van uitverkorenen.

Onder de zes werken van Nestor de Tière was er meer dan één reeds lang ernstig in over- weging genomen, zonder dat de leden daarover hunne meening aan elkander hadden bekend gemaakt.

Nu kwam de laatste zitting. Niéuwe schifting.

Om zeer uiteenloopende redenen werden ten laatste Alf. D«kkers' met studie bewerkt historie- spel, Maria van Brabant, Gittens' belangrijke Maire van AntJt^erpen, benevens A. Hendrikx' geestige Prima Donna^ het zeer oorspronkelijk gekleurde spel van Eug. Toussaint, Godwin en TrudOy Van de Sande's, Leelijke Fie en Klad- papier.^ ter zijde gelegd; en als nu ook het vele schoone tooneelen bevattende spel Liefdedrift, van eerstgenoemden dichter, van de lijst was geweken, werd, met algemeene stemmen, Een Spiegel^ van Nestor de Tière, den prijs van i,5oo fr. waardig gekeurd.

Had de Jury van het jaar 1889 de voldoening een spel te bekronen dat uitmuntte door edele

187

vaderlandsliefde en fijne schildering der figuren, welke de dragers waren der historische gebeurte- nissen van de 12® eeuw, thans bekronen wij een werk waarmede eene geniale hand eenen krach- tigen greep deed in het menschelijk leven onzer dagen : a wo man*s packt da ist*s interessant )),zooals Goethe zegt.

Een aantal tooneelen in Een Spiegel schit- teren van waarheid^ geene platte, gemeene waar- heid, maar waarheid gelijk een kunstenaar haar in de natuur, in de karakters erkent. Dat enkele korte tooneel van twee bladzijden, in het derde bedrijf, waar Daniél optreedt, zijn plotselijk herhaald, aandringend : < Hoed af! Doe uwen hoed af, mevrouw; hoed af, regenscherm weg!... » is reeds een perel van 't zuiverste water.

In het ongeduld der herhaalde woorden, half bede, half bevel, is het geheele gewicht van den toestand saamgedrongen geteekend.

Daniël, die in Elviers keus achter moest staan bij den wereldling Victor! Daniël, die zijne liefde verzaakt en zijne vroegere beminde, uit eergevoel en vriendschap, komt terughouden van eenen stap, welke voor hare eer gevaarlijk kon worden!.,..

De Schrijver schetst hoe Elvier zelve maar half bewust is van de onvoorzichtigheid, eenen man (Lucien) op te zoeken, die wel hare familie geldelijk bijstond, maar mogelijk eerlooze bedoelingen kweekt; hij schildert hoe vader Ugens tot vertwijfeling ver- valt, door dat hij, reeds vol angst en kommer over

i88

zijne geldzaken, Elvier van eenen misstap verdenkt.

Deze samenloop van omstandigheden is zóó natuurlijk door den dichter geleid, als w^aren het beken, die van zelf eenen wegsleependen stroom vormen.

Zooveel waarheid en kieschheid van gevoel schittert in deze tooneelen, dat weinige toestanden uit andere verdienstelijke werken hierbij kunnen vergeleken worden.

Het spel draagt het kenmerk van de plotselijke uiting eener eJele begeestering. De trekken zijn zoo breed en krachtig, dat de overgangstinten soms onzichtbaar worden en menigeen misschien wenschen zal het spel mocht in vijf bedrijven ontwikkeld zijn.

Of het daardoor op de menigte eenen dieperen indruk zou maken, willen wij niet beslissen; het hangt geheel van de bewerking af.

Brussel, den i8" Mei iSg2»

m

De Keurraad (Leden der Koninklijke, Vlaamsche Academie) : De Voorzitter,

E. Hiel.

De Ondervoorzitter^ J.-J.-M. MlCHEELS.

De Leden,

Fr. de Potter, L. Mathot.

De Secretaris-Verslaggever f

Dr. P. alberdingk Thijm.

189

t

Zitting van 22 Juni 1892.

Aanwezig de heeren, J. Micheels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. de Pauw, E. Gailliard^ G. Gezelle, E. Hiel, A. Snieders, P. Willenis, P. Alberdingk Thijm, S. 'Daems, C, Hansen, L. Mathot, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coop- man, A. de Vos, K. Stallaert, J. Broeckaert, E. van Even, H. Sermon, E. Coremans en J. Bols, wer- kende leden ;

de heer A. Prayon-van Zuylen, briefwisselend lid.

Na lezing en goedkeuring van het verslag over de zitting der vorige maand deelt de bestendige secre- taris de titels mede der

AANGEBODEN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Justitie : Congres international pour Vétude des ques^

tions relatives au patronage des détenus et a la

protection des enfants moralement abandonnés.

Brussel, 1891.

Coutumes des petites villes et seigneuries du

quartiér de Bruges. IV, (Oostende, Oudenburg,

Sluis).

Door den heer P. GÉNARD : Le Duc d'Alenqon et Marnix de Sainte- Aldegonde. Brussel, 1892. (Overdruk,)

190

Door den heer WILLEM DE Vrekse : Een nieuu^ fragment van « Valentyn en Name- loos ». (Overdruk.)

Door den heer F. VAN Veerdeghem, leeraar te Luik :

De mensch-wordingh. Een mysteriespel van 1686. Leiden, 1892. (Overdruk.)

Door den heer H. MEERT : Cato Censorius komt in beroep. (Overdruk uit De Toekomst.)

Door den heer JACOB DUBUISSON, te Roese- lare :

Jaaks Letteroefeningen in rijm en onrijm. Roeselare, 1892. (Niet in den handel.)

Door de Maatschappij van Nederlandsche Taai- en Letterkunde, te Leiden :

Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. Elfde deel (nieuwe reeks, deel), aflevering. Leiden, 1892.

Door den heer EUG. DE LEPELEER : Mors et vita. Gedicht, 1892.

Door den bestendigen Secretaris : Een vriendschapsruiker. Gedicht van PrudenS VAN DUYSE. Gent, 1843.

Door den heer L. Theunissens : Aanteekeningen van Jan Peter van Dyck^ kerksluiter en opperluider der kathedraal van

- I^I -

Antwerpen^ over geschiedkundige en wetenswaar- dige voorvallen^ des^e kerk betreffende^ in den troebelen tijd, in orde gebracht en voUedigd door L. THEUNI3SENS. Antwerpen, 1892.

Door den heer JER. NOTERDAEME : Gedichten. Brugge, 1892

Door den heer A. Sififer :

Le Magasin littéraire^ 1892. N^ 6.

Door den heer Is. Bauwens :

Lijkbegraving en lijkverbranding. Tweede deel. De lijkbehandeling bij de Christen volken^ Brugge, 189a.

Briefwisseling.

De heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs zendt een afschrift van het koninklijk besluit, dat de uitspraak der jury voor dén XII driejaarlijkschen prijskamp van Neder- landsche tooneelletterkunde bekrachtigt en waarbij de prijs, met algemeene stemmen, werd toegekend aan het drama in drie bedrijven, getiteld : Een Spiegel, door den heer Nespor de Tière. Met- eenen zendt de heer Minister den gouden eere- penning, die op de .jaarlijksche plechtige zitting der Academie aan den bekroonde moet behandigd worden.

Namens den heer Is. Bauwens, te Aalst, biedt

192

de heer Am. de Vos de Academie een exemplaar aan van het werk : Lijkbegraving en lijkver^ branding. Tweede deel. De lijkbehandeling bij de Christen volkeren door D' IS. Bauwens. Dankbetuigingen.

Door den heer Cyriel van de Putte, te Gent, is ingezonden eene bijdrage tot het Vakwoorden- boek, namelijk eene volledige lijst der werktuigen van eenen blikslager, zorgvuldig opgenomen, met teekening der verschillige voorwerpen, in de werk- plaats van eenen Gentschen blikslager en volgens dezes vertrouwbare uitleggingen. Het bestuur zal den inzender schriftelijk dank zeggen.

De heer Bestuurder wenscht de heeren Core- mans en A. Janssens (deze laatste afwezig) geluk wegens hunne verkiezing tot leden der Constituante.

Beide, sedert lang als overtuigde en moedige voorstanders van de Vlaamsche belangen bekend^ zullen ongetwijfeld zich niet laten zoeken als het er op zal aankomen het recht der Nederlandsche taal in de wetgevende vergadering voor te staan.

De heer Coremans spreekt eenige woorden van dank, verzekering gevende dat hij in de toe- komst, zooals in het verleden, voor de groote zaak zal ijveren.

Daarna verleent de heer Bestuurder het woord aan den heer P. Génard voor de mededeeling der volgende

193

Bibliographische aanteekeningen.

Ik neem de vrijheid, Mijnheeren, de aandacht der Academie te vestigen op de belangrijke uitgave, door den heer Emiel Spanoghe ondernomen, der Synonymia Latino-Teutonica [ex Etjrmológico C Kiliani deprompta), Latijnsch-Nederlandsch jpoordenboek der XVI I^ eeuw. De twee eerste deelen iran dit uitgebreid werk zijn thans verschenen en loopen van de letter A tot en inbegrepen P. Een •derde deel, gaande tot Z, ligt ter pers.

Tot nu toe betreurden de vrienden der Neder- landsche letteren dat, nevens van Kiefs zoo befaamd Etymologicum^ geen Latijnsch-Nederlandsch woor- denboek, de tegenhanger van het eerstgenoemde, bestond.

Afgevaardigd door het Stadsbestuur voor den aankoop van het Plantin-Moretus-Museum, viel mij het buitengewoon geluk te beurt het hand- schrift terug te vinden van dit werk, waar ik dan ook in mijne levensschets des taalkundigen Cornelis Abts van Kiel van gewaagde (i).

De maatschappij der Antwerpsche Bibliophi^ Jen rekende het zich tot eenen plicht, het zoo betrachte woordenboek in het licht te zenden; weldra vond zij den kundigen man, die welwillend zich met de moeilijke en eervolle taak der uitgave

(i) Eerste druk. 1874, bl. 17. Tweede druk. 1882, bl. 45-46.

zou gelasten, den geleerden heer Emiel Spanoghe^ oud-leeraar aan het Kon. Athenaeum van Antwerpen. Na versch^dene jaren arbeids had de heer Spanoghe het genoegen de twee eerste deelen zijns zwaren arbeids te voltooien. In een hoogst merkweer- dig voorbericht, gedagteekend van 6 April 1889, en dat niet min dan 195 blz. beslaat, geeft hij op eene meesterlijke wijze al de bijzonderheden te kennen, die met zijne uitgave in verband staan, en behandelt de volgende onderwerpen :

I* Onze vroegste Latijnscbe woordenboeken; bl. V-XVIII.

2"" Plantijn en Kilianus; bl. XVIII-LIX.

3^ Het Et)rmologicum was maar de helft der taak; bl. Lix-Lxvi.

Het handschrift der Synonymia Latino^ Teutonica; bl. LXVI-LXX.

In hoe ver is de Synonymia het werk van Kilianus? bl. LXX-LXXlll.

60 De gebroeders van Ravelingen; bl. LXXIïl-

LXXXI.

70 De spelling der Synonymia \ bl. LXXXI-

LXXXVI .

8** Hoe en vvanneer kwam de Synonymia tot stand? bl. LXXXVI-CIV.

Wijze van uitgave; bl. CIV-CVIII.

Bijlage I. Eenige proeven uit de voor-Kiliaansche woordenboeken; bl. CIX-CXVII.

Bijlage II. Lijst van woorden, die in het Etymo- Icgicum ontbreken, of waaraan, hetzij eene andere,.

195

hetzij eene gewijzigde beteekenis gegeven wordt; bl. CXVIII-CXXIV.

Bijlage III. Het Tetraglotton en het Haagsch exemplaar van htl Etymologicum van 1 599; bl. CXXXV.

De titels dezer hoofdstukken getuigen dat de uitgever zijn onderwerp grondig en van alle zijden heeft willen bestudeeren. Hij heeft de beste bron- nen der taalkunde geraadpleegd en is tot zeer merkwaardige uitkomsten geraakt.

De Neder la ndsche taal mag er op bogen wederom een standaardwerk te bezitten, dat onop- houdelijk zal geraadpleegd worden. Als Vlaming, als ontdekker van het handschrift en, laat mij het toe te zeggen, als verwante van Kiliaan, bied ik den heer Spanoghe mijnen oprechten dank.

Ik heb de eer, in naam des heeren Theu- nissens, secretaris der maatschappij : de AnL werpsche Bibiiophiien, een exemplaar aan te bieden van een door hem uitgegeven schrift, voor titel voerende : Aanteekeningen van Jan-Peter Van Dyckj kerksluiter en opperluider der Kathedraal van Antwerpen ( 1 6 September 1 782-2 December 1 806).

Dit opstel is van een gansch bijzonderen aard ; het zou voor titel mogen voeren : Kronijk der Klokken^ gedurende een der woeligste tijdstippen van Antwerpen.

De ootmoedige Van Dyck, eerste kerkluider der hoofdkerk, teekende op eene eenvoudige doch.

■-■A -

196

doorgaans schilderachtige wijze al de feesten aan; en deze waren talrijk, waarom hij geroepen werd de klok, en meestal de groote klok Carolus^ te luiden.

Tot aan den aankoop door het stedelijk archief der groote Kronijk van Jan-Baptist van der Straelen (i) bezat men geene chronologische lijst der gebeurtenissen van het einde der vorige en het begin der XIX** eeuw; wij vernamen dus met' genoegen dat eene bekwame hand zich met Van Dyck's aanteekeningen zou gelasten. De heer Theu- nissens heeft zich gewetensvol van de door hem aanvaarde taak gekweten ; de talrijke aanteekeningen, waarmede hij het handschrift heeft verrijkt, zijn aan de beste bronnen geput en lichten den soms te bondigen tekst op de gelukkigste wijze toe.

Mocht de wellicht te uitvoerige Kronijk van J.-B. van der Straelen nu insgelijks een uitgever vinden, evenals de inventaris der kostbare verzame- ling van plakkaten (2), die over weinige jaren onder onze leiding werd opgemaakt, dan zou men eetien ruimen voorraad van belangrijke bescheeden kennen, die toelaten zou de omstandige en te veel verwaar- loosde geschiedenis van het Fransch bewind te Antwerpen op te stellen.

Deze geschiedenis zou een uitertst leerrijk boek uitmaken.

(i) Jaren 1785-1817, vier boekdeeclen in-fol. (2» Jaren i785-i8cx>; 23 deelen.

197

Bestendige Commissie van Middelnederland-

sche letterkunde.

ai

In zitting der bestendige commissie van Mid- delnederlandsche Taal- en Letterkunde, heden te II uren gehouden, werd door den heer Gailliard, secretaris dezer commissie, lezing gedaan van eene breedvoerige nota opzichtens zijn ontwerp van uitgave der « Keure van Hazebroek ».

De commissie wenscht, ten eerste, dat de mededeeling van den heer Gailliard in de Ver- slagen en Mededeelingen worde opgenomen, en tweeden s, dat de Academie oorlof zou geven om gezegde studie in het licht te geven.

Door den heer Bestuurder geraadpleegd, willigt de vergadering de eerste vraag in ; wat de tweede betreft, deze zal aan de dagorde worden gebracht der volgende zitting.

Dagorde.

Hel voorsiel, in de vorige zitting nedergelegd door den heer Th, Coopman, en luidende : « De « schrijver, wiens vverk bekroond wordt onder <i beding' dat hij het eenigszins wijzige of volledige, ontvangt voortaan eerst het bedrag van den « toegekenden prijs nadat hij de verlangde veran- « deringen naar behooren, en binnen den bepaalden (( tijd, heeft gedaan » wordt met eenparige stemmen door de vergadering aangenomen. De

198 -

tijd. om een bekronenswaardig geacht opstel te herzien, wordt bepaald op drie maanden.

Letterkundige wedstrijden voor i9gu Uitslag.

De vergadering gaat over tot de stemming over de verslagen der keurraden.

Eerstd vraag : Geschiedenis van de Oud- germaansche dialecten. Ingevolge de besluitselen van den keurraad, samengesteld uit de heeren de Flou, Gezelle en Willems, wordt geen prijs of eervolle melding toegewezen.

Tweede vraag : De rol van het boo^e beginsel^ onder den naam van Lucifer^ Satanas^ Sinnekens en{, op het middeleeuwsch tooneeL Wat fijn daarvan de algemeene^ en, in sommige werken, de bijzondere karaktertrekken f

De Academie, de besluitselen der beoordeelaars (de heeren Alberdingk Thijm, Hiel en Génard)- bijtredende, kent den uitgeloofden prijs toe aan het eenige ingezonden opstel, van hetwelk, na opening des naambriefjes, schrijver blijkt te wezeiv de heer Ern. Soens, te Loven.

Derde vraag : Prudens van Duyse beoordeeld als taal' en letterkundige. Op voorstel van den keurraad, samengesteld uit de heeren Coopman, de Vos en Broeckaert, wordt geene onderscheiding verleend aan het eenige ingezonden opstel.

Vierde vraag : Geschiedenis van het gebruik

- 199

der Nederlandsche taal in het lager, middelbaar en hooger onderwijl in België, van i83o tot heden. Beoordeelaren : de heeren Coopman, Core* mans en Micheels. . Geene onderscheiding wordt toegewezen aandeeenige ingekomene verhandeling.

Wedstrijden voor 1892.

Eerste vraag : Verhandeling over het gebruik van naamvallen y tijden en wij:^en in den Heliand, Het voorstel van den keurraad, bestaande uit de heeren de Flou, P. Willems en Gezelle, en strekkende om de eenige ingezonden studie te bekronen, wordt door de Academie eenparig bijgetreden. Bij de opening van *t naambriefje blijkt schrijver er van te zijn de heer J. van de Ven, te Loven.

Tweede vraag : Verhandeling over de klank- en vormleer in de werken van jAN VAN RUUS- BROEC. Gelijkvormig de besluitselen van den keurraad, samengesteld uit de heeren P. Willems, Daems en Bols, wordt geene onderscheiding ver- leend aan de eenige ingezonden studie.

Derde prijsvraag : Geschiedkundig en critisch overwicht van het Vlaamsch tooneel gedurende de XV 11^ eeuip. Het voorstel der jury, bestaande uit de heeren Alberdingk Thtjm, Micheels en Génard, en strekkende tot bekroning der eenige ingekomen studie, wordt met algemeene stemmen door de ver- gadering bijgetreden. Het briefje geopend zijnde,

200

wordt als schrijver bekend gemaakt de heer Oscar van Hauwaert, van Gent, thans leeraar aan het Koninklijk Athenaeum te Chitnai.

Vierde prijsvraag : Huiselijk leven^ {eden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de tweede helft der XVI 11^ eeuw, bepaaldelijk vóór de Fransche omwenteling.

Eén antwoord was op deze vraag ingekomen. De Academie bekrachtigt het voorstel der beoor- deelaars, de heeren de Potter, Mathot en Hansen, strekkende om geene onderscheiding te verleenen.

Kiezingen.

Worden gekozen :

Tot briefwisselende leden, de heeren Dr. L. Simons, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum te Loven; en Ad. de Ceuleneer, hoogleeraar aan de Universiteit van Gent.

Tot buitenlandsche eereleden, de heeren Dr. L.-A.-J. Burgersdyk, rector aan het Gymnasium te Deventer, en H.-P.-G. Quack, letterkundige te Amsterdam.

De heer Coopman verlangt te weten hoe het staat met de quaestie betrekkelijk de eenheid van terminologie in de Nederlandsche spraakleer, welke quaestie eerlang op het Onderwijzers-congres zal besproken worden. Na eenige opmerkingen van

201

den heer P. Willetns besluit de vergadering dat bet punt aan de dagorde zal worden gebracht eener volgende bijeenkomst.

De heer Bestuurder verklaart daarna de zitting gesloten.

Lezing.

Over het ontwerp van uitgave der Keure van Hazebroek,

door den heer Edw. Gailliard.

De heer Ingenaas-H.-L. de Coussemaker, ons betreurd buitenlandsch eerelid, overleed te Belle in Frankrijk, op i5" Januari 1890. Korts na zijn afsterven verscheen te Duinkerke, bij den drukker Paul Michel, een levensbericht over hem, waarin ik het volgende lees :

tt Dans les dernières années de sa vie, Ignace- c de Coussemaker s^était occupé de Tétude de la « Keure d*Hazebrouck de i336; il avait lu au* « Comité Flamand une note dont ce curieux mo- c nument de notre antique législation coutumière « était Ie sujet. Les observations philologiques- « que contenait ce travail valurent k son auteur Ie titre de Membre de TAcadémie Royale Fla- ir mande... »

De schrijver van bedoeld levensbericht had. het eenigszins mis voor.

202

Inderdaad, de heer de Coussemaker vatte enkel, in den loop van het jaar 1888, het gedacht op, zich met eene studie over de Keure van Hasebroek bezig te houden. Naar hij mij den 21 November van gemeld jaar schreef, had hij, den vorigen dag, in zitting van het Comité fiamand de France, kennis gegeven van het door hem opgevatte ontwerp en tevens in breede trekken het plan laten kennen dat hij voornemens was te volgen. L*effet a été excellent comme résultat », liet hij mij alsdan weten.

Welnu, dat gezegde lezing de reden der be- noeming van den heer de Coussetnaker tot bui- tenlandsch eerelid onzer Academie niet kan geweest zijn, mag genoeg hieruit blijken, dat hij reeds in onze zitting van i6*> November 1887 tot die eere- plaats geroepen was geworden. De talrijke studiën, door hem te voren uitgegeven, zijn titel van ondervoorzitter van het Comité ftamand de Fr ance^ zijne welgekende en ijverige deelneming aan de werkzaamheden van dien kring, de vele herinne- ringen, die met den naam zijner familie, wat de Vlaamsche beweging in het noorden van Frankrijk betreft, gepaard gingen, moesten natuurlijk de aan- dacht der Koninklijke Vlaamsche Academie op hem trekken, en absoo werd dan ook Ingenaas de Coussemaker tot eerelid onzer instelling benoemd.

In de eerste dagen der maand Augustus 1888 kwam de heer de Coussemaker naar Brugge, om

2o3

onzen geleerden stedelijken archivaris, den heer L. Gilliodts-van Severen , omtrent de voorgeno- mene studie te raadplegen. Vele tnoeielijkheden, welke hij begeerig was opgelost te zien, deden zich immers in bedoelde Keure van Hazebroek voor. Ik werd alsdan door den heer Gilliodts met den heer de Coussemaker in betrekking gebracht, en deze laatste verzocht mij eene Fransche verta- ling der Keure voor te bereiden.

Gretig nam ik de aangeboden taak aan; doch ik moest weldra bekennen, dat ze in het geheel niet licht was, ja, dat, zonder eene gegronde bestudeering van keuren van gelijken aard, de gevraagde vertaling bezwaarlijk te maken was.

Ik gaf daarvan onmiddellijk kennis aan den heer de Coussemaker, die al wat ik voorstelde ten volle goedkeurde en mij tevens aanspoorde, om, zonder eenig vertoeven, de door mij reeds aange- vangene opzoekingen voort te zetten. Hij zond mij tal van boeken, die men wellicht hier te lande moeielijk zou hebben aangetroffen; liet mij het oorspronkelijke handschrift der Keure geworden; gaf mij daaromtrent eenige inlichtingen en begon, van zijnen kant, de noodige stoffen voor het schrijven der voorrede te verzamelen.

Hoe verder ik echter mijne opsporingen voort- zette, hoe meer ik ook bekennen moest, dat het niet genoegzaam zijn kon zoo maar blootweg eene vertaling of uitlegging te leveren, maar dat in dergelijke studiën iedere bewering, iedere voor-

204

gedragen denkwijze door duidelijke teksten moest zijo gerugsteund.

Intusschen stiert de heer de Coussemaker, zonder van mijnen reeds tamefijk gevorderden arbeid kennis te hebben kunnen nemen. Zijne achtbare familie meende er van te mogen afideo verder in de uitgave van het werk tusschen te komen; en ik besloot diènsvolgen^ alleen de studie uit te geven, welke de betreurde overledene zoo vurig gewenscht had, met mijne medewerking, in het licht te zenden.

Gaarne breng ik hulde aan den deugdrijken man, dien velen van ons persoonlijk gekend en naar waarde leeren schatten hebben. Ingenaas de Coussemaker was een voortreffelijk werker en meer- malen gaf hij blijken van onwederlegbare geschied- kennis betrekkelijk ons oud Vlaanderen en dezes instellingen. Hij was ook een man van grondig en gezond oordeel, en in vele omstandigheden 2ou zijne welerkende belezenheid in zake de^r geschie- denis van Fransch- Vlaanderen mij voorzeker van het grootste nut zijn geweest.

Mij alleen blijft nu de taak over de Keure van Hazebroek te bewerken. Ingenaas de Cous- semaker wordt echter niet vergeten : hem wordt, in de voorrede van mijn boek eene welverdiende hulde gebracht, uit erkentenis voor de door hem ver- schafte inlichtingen.

Mijne opzoekingen heb ik onverpoosd voort- gezet* En zoo werd de Hazebroeksche Keure

2o5

door mij opvolgendlljk vergeleken met de talrijke oude « costumen », hier te lande door de Com^ mission royale pour la publication des anciennes coutumes de Belgique uitgegeven; met de oude keuren, die namelijk in de werken onzer geachte medeleden de heeren de Potter en Broeckaert voorkomen; met de Voorgeboden van Gent^ door Jhr. Nap. de Pauw uitgegeven, alsmede met de costumen, keuren en voorgeboden die in Noord- Nederland, in de prachtige verzameling der Ver- eeniging tot uitgave der bronnen van het oude vader landsche recht, sedert 1879 verschenen zijn. Het ware mij nochtans moeielijk bier de menig- vuldige bronnen van allen aard aan te wijzen, welke ik te rade gegaan ben. De lijst ervan wordt later bij mijne uitgave gevoegd. Maar, van nu af mag ik met genoegen zeggen, dat vele artikelen van bedoelde Keure, dank aan de door mij gedane vergelijkingen, nu eindelijk, op grond van goede bewijsplaatsen, uitgelegd zijn.

De Keure van Hazebroek dagteekent van i336. Zij is geschreven op perkament, in kleine gothische letter, die voor vast tot de eerste helft der XIV* eeuw behoort. Wie weet, of zelfs ons handschrift niet in het jaar i336 vervaardigd werd en of het diensvolgens niet een der eerste afschrif- ten, zoo niet het oorspronkelijke en ofiicieële afschrift zelf der Keure is? Eene verdere beschrij- ving van het boek komt hier vooralsnu niet te

2o6

pas. Enkel zij opgemerkt, dat dertien van de i5o artikelen, waaruit de Keure bestaat, namelijk de artikelen i3i tot en met 141, alsmede de artikelen 149 en i5o, van de XVI*" eeuw dagteekenen en in den loop dier eeuw bij het handschrift werden ingevoegd.

Achteraan het boek komt eene vertaling der Keure voor, door den heer Jozef Cleenewerck, meier van Hazebroek, ten jare 18 19 gemaakt en door den heer De Baecker, voor de vertaling door hem in zijne studie Les Flamands de France uitgegeven, benuttigd.

Beide vertalingen kunnen op geenerlei wijze in aanmerking komen, om de vele en grove misslagen, waardoor zij ontsierd zijn.

De heer Cleenewerck voegde nog bij het handschrift eene omwerking onzer Keure in Vlaamsch van zijnen tijd. Wanneer wij nu zullen gezegd hebben, dat b. v. a peneii^arden » van art. 1 5, aldaar door « leguymen » wordt vertolkt; « bakenvleesch » van art. 25 door « geboden vleesch », a tunneharinc » van art. 28 door « tinneit^erck ««enz., dan zal men licht begrijpen, dat er op die omwerking, evenmin als op de vertaling, die ernaar gemaakt werd, geen acht dient geslagen te worden.

Hierover meen ik echter thans niet te moeten uitweiden, daar ten opzichte van dit een en ander in de voorrede van mijn werk breedvoeriger zal worden gehandeld.

207 ""

Heden wil ik alleen het eerste artikel der Keure laten kennen en tegelijkertijd mijne manier van werken voor oogen brengen. De Commissie zal dan ook gereedelijker kunnen beslissen of mijne studie al of niet onder de uitgaven der Academie verdient opgenomen te worden.

De Keure vangt op de volgende wijze aan : « Dit siin de coeren vander maerct van Hase- brouc, bi maninghen vanden ballieu ende bi scepen vander steide, bi beier inghen van scepen^ iemaect end^ieordineirt jnt iaer Ons Heren duustich drie honden dertich ende sesse, sMandaghes achter Sinte Andriesdach, Ende sceipen moghen telken dinghedaghe beiteren alle diepointen die se willen, »

En vervolgens komt de tekst van artikel i :

« Echter^ so eist iecort, dat niemene hout wiin te, cope no vercope^ het ne si iesteiken biden amman ende bi tween scepen^ of bi drien sceipen sonder amman ^ up ene boete van lx s, par. »

Wat wordt bier door Steken eigenlijk bedoeld?

Eerst en vooral dient gezegd, dat in gelijk- soortige teksten, aan andere keuren ontleend, daar- voor nu eens Insteken^ dan Opsteken, verder nog Ontsteken wordt gebruikt. Soms luidt het ook Opdoen, dat alsdan met het platduitsche Uffthun (Aufthun) overeenstemt. Uit de vergelijking met

208

Fransche teksten is, ten andere, gebleken, dat men in het oud-fransch Afforer, alsook Abrouchier^ zei :

Hosdey, Essai sur Ie statut du Hoop d'Hazebrouck. biz. 186 : u Mes sculdich te stekene wyn bi den here of bt den bailiu, of bi den amman mtt ij scepenen... »

Pynacker Hordyk, Rechtsbr. stad Zutphen. bIz. 90 : « Van den wincyse .. Endc wye opsteken wy!. die tal die cynsheren daenho onthalen... » (Voorgebod 1376)

Jos. Habets, Limburgsche wijsdom men, blz. 109 : « Als men die keurmeysteren gesint om wyn op te doen, soo sullen sy den opdoen... nae belanck van de maeten ende oyck van den wyn... Waer 't saecke dat iemand wyn hooger vercocht dan hy hun van de keurmeysteren opgedaen weere... » (Bankrechten van Gulpen, 1407.^

Raepsaet, CEuvres complètes. IV. 5oj : u Item, les vin& que Ton voldra vendre a bioche doivent estre afforez et prisez a Ia volonté et arbitrage du maire et des eschevins. » (Franchises de Trazegnies, 1320.)

Ch. Laurent, Gout. de Luxembourg, 2'"* suppl., blZi 97 : « Item, doibt ledit mayeur et ses eschevins abrouchier les vins, les cervoises et les mieuix... » (Priviliges de Bastogne, i332.)

Wellicht nu werd Steken, zooals voor het fr. Afforer insgelijks het geval was, eertijds in eenen dubbelen zin genomen.

Immers, naar Roquefort, in zijn Gloss. de la langue Romane, getuigt, mag Afforer op tweederlei manieren uitgelegd worden. Het beteekent inder- daad tegelijk Op prijs stellen, Schatten (den prijs van iets bepalen), en, van drank sprekende, Opste- ken (de kraan op een vat steken, een vat beginnen) : « Meiire è fleur et k prix, Taxer »; alsmede « Percer, Metire en perce ».

Deze dubbele beteekenis ligt ongetwijfeld in

209

ons woord Steken besloten; want, mocht het steken van wijn, als te Hazebroek b. v., enkel in het bijzijn van den amman en van twee sche- penen geschieden, zulks kan alleen hierdoor wor- den uitgelegd, dat daarbij vooreerst het innen der verschuldigde accijnsrechten was beoogd, en dat, vervolgens, het op prijs stellen van wijn, naar hij « geproeft ende ghesmaect » was, in het spel stond. Men neme daaromtrent in aanmerking hoe groote, hoe gewichtige rol de onrechtstreeksche belastingen, of deze op de levensmiddelen, gedu- rende de middeleeuwen en later nog, in het financie- stelsel der gemeenten speelden : zij waren het immers die toen meest al de noodige inkomsten aan de stedelijke besturen verschaften.

Zoo moest dan ook, wat drank betrof, het ontsteken zelf in de eerste plaats geregeld worden. En inderdaad, in vroegere tijden schijnt het grondbeginsel geweest te zijn, dat, in zake van accijns, het recht alleen voor den wezenlijk ver- bruikten drank verschuldigd was. Daar, len andere, hij die wijn inkelderen wilde aan de accijnsheeren daarvan inken behoorde te doen, zoo werden, met nieuwjaarsdag, de ongebruikte wijnen opgenomen en werd alsdan van het bij voorbaat betaalde en niet verschuldigde recht teruggave gedaan.

Wanneer dus een tapper wijn opsteken wilde, was hij gehouden den baljuw of de mannen van de wet ie vermanen, welke vervolgens, naar de grootte van het vat en de hoedanigheid van den

310

drank, den te betalen cijns en tevens den verkoop- prijs vaststelden.

En zoo ging derhalve opsteken^ met het oog op het heffen der accijnsrechten, met prijszetting gepaard.

Wij vragen ons zelfs af, of ja het werkwoord Steken in zich niet blootweg het bijgedacht van prijszetting heeft bevat?

Immers, het afgeleide werkwoord Nedersteken^ dat elders Afsetten luidt, beteekent duidelijk van prijs verminderen, Afslaan (op eenen lageren prijs zetten), juist gelijk het andere afgeleide werkwoord Opsteken^ Op hoogeren prijs zetten, Opslaan, beteekent.

Ann. Soc. Émul., 2* reeks, XIII. i56 : cc Ende daer zy eenich bier van buuten commende, omme alhier gesleten te werdene, bevinden te sobre voor den prijs, zullen tselve mueghen nedersteken ten zulcken prijse alst hemlieden rede- licken duncken zal... » (1544.)

Jos. Habets, Limburgsche wijsdommen. biz. 110 : a Oft die keurmeysters bevonden dat dat bier niet goed en weer voor den penninck... daer 't op gesat is te vercoupen, soo mogen sij dat afsetten... » (Bankrechten der heerlijkheid Gulpen, 1407.)

Rechten der stad Goedereede, bIz. 324 : cc Item, soe wat poirters deser stede hen behelpen met tappen wijn, bier, olije, boter, asijn oft diergelijcke, sal gehouden wesen, nadat hij die ontsteken heeft, te verkoopen... tot alsulcken prijse als hijt int eerste begonnen heeft te geven, sonder datselve op te steken ende hooger te verkoopen. (i53o.) (Vereenig. Oude vaderl. recht, Verslagen, II.)

Dat nu werkelijk in ons artikel het heffen der accijnsrechten en het op prijs zetten tegelijk

211

worden bedoeld, ware moeieliik met zekerheid vast te stellen, doch uit de teksten, die wij in onze studie opnemen, mag genoegzaam blijken dat, naar allen schijn, het eene niet zonder het andere ging.

« Le droit cCafforage^ schrijft overigens Raepsaet, consistait en un doublé droit, d*une part de lever un tonlieu sur les boissons entrant en ville ou dans la seigneurie, et d'autre part de fixer les mercuriales de la vente des boissons. »

« Afforagium », zegt van zijnen kant Ducange, is het « Jus pretium imponendi rebus venalibus, praesertim vino quod singulatim vendi- lur; item Tributum, quod domino solviiur pro hac a&stimatione. »

Bewust recht behoorde in allen gevalle den schepenen toe, of dengene dien zij daartoe hadden aangesteld. De wijn moest dus aan den prijs ver- kocht worden, welken de schepenen hadden aan- gewezen. Wie zijnen drank duurder verkocht, verviel b. v. in eene groote geldboete; in zekere plaatsen moest hij boven de geldboete, voor een jaar en eenen dag, zijn beroep staken, of werd hij verplicht zooveel wijn « beneden fuere » te geven als hij er boven den vastgestelden prijs gevent had.

Meer bijzonderheden betrekkelijk ons onder- werp komen in onze bijdrage voor. Alle dienen om de ware beteekenis van ons woord Steken en van het geheele artikel duidelijk te bepalen,

212

en worden daarbij op minstens een honderdtal teksten, waarvan vele onuitgegeven zijn, naar genoegen gesteund.

Op gelijken leest zal ons geheele werk worden geschoeid. Bij het boek wordt ten slotte een omstandig glossarium der Keure gevoegd, alsmede eene korte inhoudstafel, die het raadplegen ervan vrij vergemakkelijken zal.

Mij ware het eene aangename vergelding voor den gedanen arbeid, wilde de Commissie er in toestemmen aan de Academie voor te stellen mijne studie onder hare uitgaven op te nemen.

2l3 -

Openbare zitting van 23 Juni 1892.

Te twee uren tien minuten verklaart de heer bestuurder de zitting geopend. Aan het bureel nemen plaats de heeren J. Micheels, bestuurder, P. Génard, opdefbestuurder» Fr. de Potter, besten- dige secretaris en de heer J.-W. Brouwers, bui- tenlandsch eerelid der Academie.

Zijn aanwezig de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, Em. Hiel, A. Snieders, P. VVillems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Obrie, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, H. Sermon, E. Coremans, wer- kende leden;

de heeren jhr. K. de Gheldere. V. de la Mon- lagne, A. Prayon-vun Zuylen, F. Willems, brief- wisselende leden.

Onder de aanwezigen worden opgemerkt de heeren Lammens, Vercruysse-Bracq. de Kerchove d'Ouselghem, senators; de heeren V. Begerem, L. de Reu, J. van Cleemputte, volksvertegenwoordigers; de prefect en verscheidene leeraren van het Koninklijk Athenaeum; onderwijzers, letterkundigen en belang- stellenden iii de Nederlandsche letteren.

De heeren A. Janssens en D. Claes, briefwis- selende leden der Academie, benevens de heeren

- 214

G. Cooreman, senator, en A. Eeman, volksver- tegenwoordiger, hebben schriftelijk hun spijt uit- gedrukt, verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.

De heer Bestuurder verklaart de zitting open. Hij brengt hulde aan de Regeering van Z. M. den Koning, die de Academie met een schoon, alleszins geschikt lokaal heeft begiftigd, en dankt de heeren Ministers de Burlet en de Bruyn, alsook de leden der wetgevende Kamers, die in deze zaak de Academie hebben ondersteund.

Lezingen.

De Geschiedenis beschouvt^d als de beste leerschool voor vorsten en volken,

door den heer J. MiCHEELS, bestuurder der

Academie.

Hooggeachte Toehoorders ! Waarde Medeleden !

Den 26° Mei 1789, een paar weken na de opening der Staten-Generaal te Versailles, greep in eene kleine stad van Thuringen, tot eene bloedige vermaardheid bestemd (i), op het gebied der let-

(1) Ik bedoel de zware nederlaag, welke het Pruisisch leger in October 1806 bij lena onderging.

2l5

teren en wetenschappen eene hoogst gewichtige gebeurtenis plaats : dien dag opende Schiller, na lang rondzwerven en worstelen tegen een noodlot, dat onverbiddelijk scheen, in eene veilige haven geland en door den Hertog van Saksen-Weimar, op aandringen van Goethe tot hoogleeraar in de geschiedenis te lena aangesteld, zijne lessen met eene Oratio inauguralis, tot titel dragende : a Wat is en tot wat einde leert men algemeene geschie- denis? »

De nieuwe hoogleeraar was daar geen vreem- deling : door menig uitstekend gedicht, niet het minst door zijn treurspel « Don Carlos » en zijne, jammer nooit voleindigde « Geschiedenis van den afval der Vereenigde Nederlanden van de Spaansche regeering » was hij door geheel Duitschland bekend geworden en mocht de sludeerende jeugd veel van hem verwachten. En die verwachting werd niet teleurgesteld : in eene prachtige, tot dien tijd in de wereld der Duitsche geleerden nog nooit gehoorde taal, ontvouwde hij onder de herhaalde toejuichingen der talrijke aanwezigen (i), zijne zienswijze omtrent het nut, dat de menschheid uit de studie der geschiedenis trekken kan. Voor ieder beschaafd mensch is zij eene rijke bron van het edelste

(i) Ëm. Palleske heeft in zijn boek : Schiller's Leben und Werke, (VII, 3) het optreden des dichters als leeraar en de geestdrift der studenten bij die gelegenheid op eene aantrekkelijke wijze beschreven.

- 2l6

genot; de denker vindt in haar menig onderwerp tot.zelfonderricht; de man, die in de samenleving verkeert en vaak aan de openbare aangelegenheden deel neemt, voorbeelden ter navolging, waarschu- wingen tegen misslagen; de wijsgeer overvloedige stof om het heden uil het verleden te verklaren. Zij is de keten, waarvan de verloopen eeuwen de schakels verbeelden, de vraagbaak, welke ons een zeker richtsnoer aan de hand doet, wanneer wij die algemeene wetten willen nagaan, naar welke het menschdom, onder eene hoogere, geheimzinnige leiding, zijne bestemming op deze wereld vervult. Uit deze woorden blijkt genoegzaam dat de groote dichter met een heiligen ernst zijne taak aanvaardde en dat het hem meer aan het hart lag het denkvermogen zijner leerlingen te prikkelen dan hun eenvoudig de gevoerde oorlogen, de schandalen en kuiperijen der vorstelijke hoven, de slinksche handelingen en schurkenstreken der diplomaten te verhalen (i). Zijn uitgangspunt was de wijsbegeerte der geschiedenis, in de nieuwere tijden door Bossuet (2) in eenen meer beperkten zin getoond, door Voltaire (3) meer uitgebreid, door Vico (4) als eene nieuwe wetenschap methodisch

(1^ De beroemde geschiedschrijver F. C Schlosser heeft in zijne Geschichte des acht^ehnten und neun\ehnten Jahr- hunderts enz. breedvoerig daarover gehandeld.

(2) Discours sur Vhistoire universelle,

(3; Essai sur les moeurs ei f esprit des nations.

(4; in zijn werk : La scieni^a nuova, door j. Micbelet in het Fransch vertaald.

217

voorgesteld, door Herder (i) op een tijdperk van meer dan duizend jaren in eene aantrekkelijke, bezielde taal toegepast.

Meer dan honderd jaren zijn verloopen sedert Schiller zijne denkbeelden omtrent de opvatting der geschiedenis blootlegde; gedurende dit verloop van tijd is de wereld in vele opzichten van gedaante veranderd : nieuwe rijken zijn opgekomen, anderen zijn ingestort, volkplantingen hebben zich tot hun welzijn van het moederland losgerukt, menschen van denzelfden stam, dezelfde taal sprekende, maar in verscheidene kleine staten gesmaldeeld, hebben zich tot één geheel vereenigd en daardoor hunne zelfstandigheid tegenover vreemde indringers gevrij- waard. Wilde, doch door de natuur geenszins misdeelde streken, werden door moedige, onder- nemende reizigers in alle richtingen verkend, door- trokken en of wel met geweld of, hetgeen veel beter gedijt, met vreedzame middelen voor den weldadigen invloed der beschaving opengezet.

Met de meer en meer ontwakende zucht naar kennis bij alle standen der samenleving, welke door de vlugge vermenigvuldiging van het gesproken ot geschreven woord zoo machtig gediend wordt, moet de geschiedenis van zelf eene belangrijke plaats in den handel en wandel der menschen

(i) In de Ideen ^ur Philosophie der Geschichte der Menschheit

2l8

innemen. De hoofden der Staten, zoowel als de volken, over welke zij den schepter zwaaien, kunnen uit hetgeen elders gebeurd is, bt) voorkomende omstandigheden, groot nut trekken ; beiden kunnen in dat groot boek lezen welke rampen gemis aan bedaard overleg, verdraagzaamheid en zelfbeheer- sching, onverzettelijkheid tegenover billijke vorde* ringen, het onbesuisd voorthollen eener teugellooze, door hare driften voortgezw^epte menigte na zich sleepen.

De oudheid levert de vorsten daartoe weinig leerstof, want Alexander van Macedonië, de eenige, die wegens de erfelijkheid van den troon eenigszins met de koningen van lateren tijd kan vergeleken worden, is te midden zijner overwinningen op jeugdigen leeftijd gestorven en de Romeinsche keizers» die door den Senaat moesten benoemd worden, doch meestal door de legioenen verkozen, afgezet en zeer dikwijls vermoord werden, geven geene aanrakingspunten en voerden overigens het opper- gezag op eene wijze, die heden in geen beschaafd land zou geduld worden. De nieuwere geschiedenis inte- gendeel levert voorbeelden in overvloed, zoowel bij de alleenheerschers als bij degenen, wier gezag tegen willekeur gebreideld was. Karel V, na eene roem- voUe loopbaan afgelegd te hebben, moet zijne onmacht erkennen om zijne plannen door te drijven en begeeft zich levensmoede in de eenzaamheid; Philips II, die de taak zijns vaders met meer gestrengheid voortzetten en van geen toegeven

219

hooren wil, verliest in den strijd tegen zijne onderdanen, met de schatten der nieuwe wereld, een aanzienlijk gedeelte van zijn rijk. In Frankrijk leidt de onverzadelijke heerschzucht van Lodewijk XIV, zijne dolle geldverkwistingen, zijne misdadige aanslagen op het grondgebied zijner naburen, het intrekken van de waarborgen der geloofsvrijheid het land naar den afgrond en stort het volk in zulk eene ellende dat onder zijnen opvolger dui- zenden en duizenden viin honger en gebrek omkomen en dat in eene streek, waarover de natuur hare mild- ste giften uitgestort heeft (i). Karel I van Engeland en Lodewijk XVI verliezen de kroon en het leven door hunne dubbelhartigheid tegenover de verte- genwoordigers der natie en hun gemis aan beleid en wilskracht, wanneer de opstand uitgebroken is en de belhamels den afval der krijgsmacht van het wettig gezag ongestoord mogen bewerken.

Het zou te lang duren, moest ik hier al de vorsten oproepen, die grootendeels door hunne eigene schuld het bewind verloren hebben. Toch zij het mij toege- laten nog eene greep in onze eeuw te doen, die zoovele omwentelingen beleefd, zoo vele tronen heeft zien oprichten en neer bonzen. Wij hebben daarvan een voorbeeld in ons eigen land : heeft Willem I niet het aanzienlijkste gedeelte van het prachtig rijk.

(i) La Bruyère heeft die nijpende ellende met sombere trekken beschreven.

220

dat Europa hem toevertrouwd, ja geschonken had, verloren, omdat hij zich als onfeilbaar beschouwde, naar geenen wijzen, onbaatzuchtigen raad wilde luis- teren en weifelde om een krachtdadig besluit te nemen en het uit te voeren, zelfs nadat zijne kroon te Brussel door het slijk gesleurd was? Zou Lodewijk-Philips, wien geen inbreuk op de Grondwet, gelijk aan Karel X, kon te laste gelegd worden, wel in ballingschap over- leden zijn, hadde hij bij tijds toegegeven en meer mannelijke wilskracht getoond? Waarom werd in 1866 de ongelukkige, deerniswaarde koning van Hannover niet alleen van zijnen troon» maar ook van zijn persoonlijk vermogen beroofd, ofschoon zijne medeburgers hem als een waren vader bemin- den? Omdat hij niet had willen begrijpen dat zijne bondgenooten door den overmachtigen vijand van hem konden afgesneden worden en dat die vijand, niet al te nauwgezet in de keus der middelen om zijn doel te bereiken, hem met de uiterste hardheid zou behandelen. Zoo was het ook een paar jaren vroeger met den edelen konmg van Denemark toegegaan, die het nog voor eene gunst had moeten houden dat hem slechts ééne provincie van zijn reeds zoo klein gebied ontnomen werd. Ook hij hadde wellicht aan die ramp kunnen ontsnappen met bij tljds de inzichten zijner tegenstrevers te ontsluieren en door een vergelijk te treffen, ieder voorwendsel tot tusschenkomen in zijne zaken van de hand te wijzen; doch hij hoopte, hij was half overtuigd dat bevriende mogendheden al

221

ware het ook slechts uit eigenbelang hem in nood en gevaar zouden bijspringen. Wij weten dat de verwachte strijdkrachten niet opdaagden en dat de koning, ofschoon zijne krijgslieden te water en te land eenen bewonderenswaardigen weerstand geboden badden, zich aan den onverbiddelijken overwinnaar moest onderwerpen.

Kunnen de vorsten zich bij de studie der geschiedenis aan hunne voorgangers en tijdgenoo- ten spiegelen, niet minder belangrijk zijn de les- sen, welke uit die studie voor de volken voortspruiten. Zoo kunnen zij van de Grieken leeren hoe de gehecht- heid aan den geboortegrond, door eene hooge geestesontwikkeling bevorderd, door heldenmoed en burgerdeugd geschraagd, op eene tiendubbele over- macht zegeviert en eenen roem verwerft, dien de eeuwen niet zullen doen tanen, maar tevens zal hun niet ontsnappen hoe onderlinge verdeeldheid, twist en tweedracht een land verzwakken en eerst op het verlies der zelfstandigheid en later op de onderwerping aan den vreemdeling uitloopcn.

De geschiedenis der Romeinen levert nog veel meer stof tot nadenken. Uit een samenraapsel van herders, landbouwers en gelukzoekers, wier eerste verschijnen op het tooneel der wereld nog in het floers der legende gehuld is, ontwikkelt zich onder eensgezindheid, strenge tucht en eenvoudige zeden een volk, voor wiens wapenen al zijne vijanden vroeger of later moeten zwichten, dat door zijne staatkunde zijn gezag op de overwonnenen vestigt

222

en door taaie volharding in het streven naar zijn doel zijne heerschappi) over de geheele toen bekende wereld uitstrekt. Maar de verdere lotgevallen dier wereldveroveraars toonen ons ook hoe het verzaken aan de matigheid der vaderen en het najagen van weelde en zingenot dien machtigen staat langza- merhand ondermijnden en het eens alom zoo geduchte Rome, toen het niet meer door de armen zijner zonen maar door vreemde huurlingen ver- dedigd werd, onder de slagen der barbaren bezweek.

De nieuwere tijden brengen ons nog meer voor- beelden van verkleefdheid aan eigen haardsteden, ofschoon door eene onbegrijpelijke zwakheid die volken, welke zich door hun weerstands vertoon tegenover den vreemdeling het schitterendst onder- scheidden, later voor hunne burgerlijke vrijheden niets over hadden en zich door hunne vorsten, doorgaans weinig beduidende menschen, gedwee in het gareel lieten duwen. Nemen wij b. v. de Span- jaarden; het laatste nageslacht zal nog met bewon- dering op hunne onversaagdheid in den strijd op leven en dood tegen den grootsten veldheer der wereld staren en volmondig bekennen dat zij het meest tot de verlossing van Europa bijgedragen hebben. Maar nauwelijks was de vijand verjaagd of zij onderwierpen zich aan het willekeurig gezag, de hatelijke dwingelandij van den nietswaardigen Ferdinand VII, door wiens wanbeheer zij hunne rijke overzeesche bezittingen verbeurden.

Mogen wij de Russen niet te hard vallen omdat

223

zij, die in i8r2 zelven hun land verwoestten, hunne hoofdstad aan de vlammen prijs gaven om den vijand tot den aftocht te dwingen, heden nog geenen zweem van vrijheid genieten, want het licht der beschaving dringt daar moeilijk door de duisternis, wat moeten wij wel van de Franschen denken? Met eene kracht- inspanning, waarvan de geschiedenis ge^ne weerga vertoont, werpen zij de legers der vorsten van Europa, die zich met hunne binnenlandsche aan- gelegenheden wilden bemoeien, over de grenzen, breiden huni\e heerschappij in verschillende richtingen aanmerkelijk uit en leggen dan hun lot in de handen van eenen genialen, maar heersch en zelfzuchtigen krijgsman, die zoo slecht huis houdt dat hij, na het grootste gedeelte van ons werelddeel voor zijnen wil te hebben doen buigen, niet kan beletten dat diezelfde legers in minder dan vijftien maanden tijd tweemaal zijne hoofdstad binnenrukken. Ea alsof de geschiedenis voor dat volk niet bestond, wat hebben wij in onze dagen gezien? Door par- tijtwisten en verdeeldheid ontzenuwd en verlamd laten de Franschen door eenen voorgewenden bloedverwant des grooten Keizers andermaal hunne kostbaarste rechten in beslag nemen en moeten ten slotte voor die laakbare zwakheid met onge- hoorde nederlagen, het verlies van hunnen krijgs- roem en twee provinciën boeten.

Ook de Engelschen hebben niet altijd hunnen invloed op de landsregeering doen gelden en die zorgeloosheid hebben zij duur genoeg betaald, want

224

door de schuld van eenen verwaanden koning, door een bedorven, omgekocht Parlement gesteund, heb- ben zij Noord -Amerika verloren.

Ik acht het overbodig verder over het gewicht der geschiedkunde voor de samenleving uit te wijden en ga over tot het schetsen der plichten, die de geschiedschrijver te vervullen heeft en de begaafd- heden, waarmede hij bedeeld moet zijn om zich behoorlijk van zijne taak te kunnen kwijten.

Eerst en vooral moet hij waarheidminnend zijn en derhalve geene moeite sparen om enkel datgene vooruit te zetten, dat hij met onwraakbare bewij- zen kan staven. Hij moet geene inlichtingen van de tweede of derde hand vertrouwen, maar zelf de oorspronkelijke stukken, de gedenkschriften der tijdgenooten, vooral van hen, die in de gebeurte- nissen betrokken waren, raadplegen. Tweedens moet hij rechtvaardig of, zoo gij wilt, onpartijdig zijn. Verre van mij te beweren dat de geschiedschrijver te midden der gebeurtenissen, die hij verhaalt, bij het barnen der hartstochten, welke de gemoederen aan het gisten brengen en heen en weer slingeren, koel en ongevoelig blijven moet, want dan zou hij eene dorre, kleurlooze kronijk te boek stellen. Integendeel, hij moet zich met de verbeelding in de lijden, over welke hij spreekt, verplaatsen, met de handelende personen omgaan, de roerselen hunner daden trachten te ontdekken, hunne inzichten te ontwarren, maar nooit zijne verhevene zending uit het oog verliezen, met andere woorden, hij moet

225

de overtuigingen van andersdenkenden eerbiedigen, ten minste in zoo verre zij tot geene euvel4aden aanleiding gegeven hebben. Dit voorschrift hebben de geschiedschrijvers het minst behartigd, omdat, gelijk de dichter zegt, het menschelijke in den mensch zich nooit verloochende (i) en hij met zijne zwakheden en tekortkomingen altijd mensch blijft en blijven zal. Ik zou bezwaarlijk éénen onder hen kunnen noemen, op wien niet eene smet, al is zij nog zoo klein, van voorliefde voor de aanhangers zijner zienswijze kleeft. Nemen wij den grootsten onzer eeuw, Macaulay; ofschoon door en door eerlijk en blijkbaar met waarheidsliefde bezield, bespeurt de bevoegde lezer bij hem eene zekere neiging, eene onverholen toegevendheid wanneef hij de Whigs moet laken, terwijl hij de Tories niets door de vingers ziet.

Ook Ad. Thiers zoekt vaak naar middelen om zijnen held ten koste van anderen te veront- schuldigen, zelfs wanneer het eene ijzingwekkende misdaad, gelijk den gerechtelij ken moord van den jongen hertog van Enghien in de grachten van Vincennes geldt. Maar waarom zouden wij elders

(i) Het menschelijke in den mensch verloochende zich nooit, En in de menschheid ging de mensch ook nooit verloren. Het heden gaat voorbij, de toekomst wordt geboren. Maar in het nieuwe kiemt altoos weer 't oude zaad : Het menschelijk harte met zijn driften, goed en kwaad.

(W. HoFDUK. Aeddon,)

226

gaan zoeken, wanneer wij in ons eigen land de waarheid dezer stelling kunnen bewijzen ? Of zou iemand mij een geheel onpartijdig werk over de geschiedenis onzer vereeniging met Noord- Nederland (i8i5-i83o) kunnen aanduiden? En toch zou een dergelijk boek, al liet het ook uit dit oogpunt hier en daar een weinig te wenschen, voor ons volk leerrijk zijn en menige dwaling, uit onkunde of partijgeest ontsproten, den bodem inslaan.

Waarheid, onpartijdigheid, gezond verstand, oordeelkunde en scherpzinnigheid zijn stellig kost- bare eigenschappen, maar zij moeten door de kunst aangevuld worden om eenen volmaakten geschied- schrijver te vormen, want is schrijven in het alge- meen eene kunst, de historiographie is dat bij uitnemendheid. Ja, de geschiedschrijver moet een kunstenaar zijn, d. i. hij moet in eenen hoogen graad de gave bezitten om zijnen stijl met zijn onderwerp in overeenstemming te brengen. Gelijk de schilder met zijn penseel op het doek, moet hij in zijne verhalen en beschouwingen licht en kleur harmonisch schakeeren, want is hij niet in staat om door eene boeiende, keurige, aangrijpende voordracht de belangstelling der lezers steeds leven- dig te houden, dan zal hij nooit een blijvend gedenk- teeken stichten, zijn werk zal in vergetelheid geraken.

In dit vak hebben de Ouden ons onvergan- kelijke toonbeelden vermaakt. Welke letterkundige kent niet uit het werk van Thucydides de beschrij- ving der pest, die in het eerste jaar van deii

227

Peloponnesischen oorlog te Athene uitbrak en waaraan Pericles bezweek (i)? Wie bewondert niet den roerenden eenvoud, waarmede Xenophon den dood van Clearchus en zijne onderbevelhebbers, door de Perzen verraderlijk vermoord (2), voor tijdge- noot en nazaat opgeteekend heeft? Wiens oogen blijven droog bij de vreugde, welke de Grieken, onder hunne nieuwe aanvoerders uit het hart van Azië tot aan den Pontus Euxinus opgerukt, in hunnen boezem voelen opwellen, wanneer de voor- hoede, aan het strand gekomen, OaXaxxa! bÓLknxxal uitroept en die kreet door de vooruitstormende officieren en minderen herhaald, over de vlakte weergalmt? (3) Die plaats is zoo schoon, dat Heinrich Heine ze met den gloed der dichtkunst, zonder spotternij, bestraald heeft (4U

Ook de Romeinen hebben uitstekende kunste- naars in dien zin voortgebracht, nl. Sallustius^ Livius en Tacitus. Terwijl de eerste ons doet huiveren met de beschrijving van den kerker, het Tullianum, waarin de medeplichtigen van Catüina aanstonds na de uitspraak van den Senaat door de beulen gewurgd worden, laten wij ons door

(1) Meer of min getrouwe navolgingen dier beschrijving vinden wij bij Lucretius in De Rerum Natura, VI, in dea Decamerone van Boccaccio en de Promessi Sposi van Manzoni»

(2) In de Anabasis IL

(3) Mem IV.

(4) Meergruss, Buch der Lieder,

den tweeden bekoren, wanneer wij aan zijne hand Hannibal op zijnen tocht van Carthagena door het dal der Rhone ov^r de Alpen tot in de vlak- ten van Italië volgen en stijgt onze bewondering ten top bij bet aanstaren der tafereelen, welke Tacitus van Germanicus' uitvaart, van Neros moedermoord, van Messalina*s uiteinde, van Agri- cola*s dood opgehangen heeft.

Onder de nieuwere geschiedschrijvers hebben betrekkelijk vele als kunstenaars de sporen hun- ner onsterfelijke voorgangers op eene waardige wijze gedrukt. Zoo hebben wij bij onzen Hooft het bloedbad te Naarden, het beleg en ontzet van Leiden, den val van Haarlem, het springen der brug van Parma over de Schelde; bij Schiller de verwoesting van Maagdenburg door Tilly, den hel- dendood van Gustaaf-Adolf te Lutzen. Met minder kleurenrijkdom, doch met dezelfde aandoening heb- ben Guizot de terechtstelling van Karel I (i), Bran- t&me, (2) Walter Scott(3), Mignet (4) die van Maria Stuart en Ad. Thiers de laatste dagen van Napoleon op S^-Helena verhaald (5). Eene hoogere vlucht neemt Aug. Thierry, wanneer hij de zegepraal van Willem den Veroveraar bij Hastings (6), Chateaubriand in

(1) Histoire de la Révolution dAngleterre, (3) Histoire des Dames iilustres.

(3) Tales of a Grand/ather,

(4) Histoire de Marie Stuart.

(5) Histoire du Consulat et de V Empire,

(6) Histoire de la Conquête de VAngleterre par les Normands.

229

zijne beschrijving van den slag bij Poitiers (i), Lamartine wanneer hij den heldenmoed en de zelf- opoffering der oude garde bij Waterloo hulde brengt (2), en generaal Foy in dat paar volzinnen, waarin hij in meesterlijke trekken de vergeefsche pogingen der Fransche ruiterij om Wellingtons leger te Mont-Saint-Jean te doorbreken, aanschou- welijk maakt (3).

Om te toonen dat de Engelsche geschied- schrijvers in dit opzicht bij de even genoemde niet moeten achterstaan is het voldoende op plaatsen te wijzen, gelijk de brand van Rome, door Nero aangestoken, en de inneming van Constantinopel door de Turken van Gibbon (4) ; de dood van Karel II, de intocht van Willem III te Londen, de vallei van Glencoe, waar een geheele stam met voorweten van dien koning uitgeroeid werd, van Macaulay (5) ; de bemachtiging van den Briel, de dood van Willem van Oranje door Motley (6).

Zeker zijn die tafereelen, gelijk ik reeds zegde, niet alle op dezelfde wijze, met even glansrijke kleuren afgewerkt, evenmin als Rubens, Rembrandt,

(1) Histoi^e de France, Fragments,

(2) Histoire de la Restauration,

(3) Histoire de la guerre de la Pém'nsule,

(4) The History of the decline and f all of the Roman Empire.

(5) The History of hngland.

(6) The Rise qf the Dutch Republic,

23o

Van Dyck, F. Hals, Raphaël, Velasquez, Titiano denzelfden stempel op hunne onvergankelijke schep- pingen drukten ; maar gelijk deze, dragen zij allen bet kenmerk van een diep gevoel van het schoone, van eene onbeperkte heerschappij over de schatten der taal, dat palet der kunstenaars met de pen.

Maar, zou mij iemand kunnen tegenwerpen, volgens dit stelsel moet de geschiedschrijver aan den vorm boven den inhoud de voorkeur geven en er minder naar streven den lezer te onder- wijzen, hem tot denken te nopen dan zijne zinnen door welluidende volzinnen, schilderachtige uitdruk- kingen te streden. Neen, dat is mijn inzicht niet; ik meen integendeel dat voor den geschiedschrijver de kunst eene bijzaak, maar dan ook eene onmis- bare bijzaak zijn moet, vooral wanneer hij naast het verhaal der gebeurtenissen de oorzaken daar- van opspoort, de gevolgen bespreekt, de regelma- tige werking der algemeene wetten, die den loop der menschelijke aangelegenheden sturen, doet uitschijnen, de misdadigers voor zijne vierschaar daagt, deugd en rechtvaardigheid leert hoogschat- ten.

In dien zin opgevat is de geschiedenis de wetenschap, die het best geschikt is om tot nadenken en redeneeren op te wekken, scherp- zinnigheid te bevorderen en te ontwikkelen en het edelste geestesgenot tot verpoozing na onze dage- lijksche bezigheden te verschaffen. Welke denker zal onvoldaan het boek van eenen Bossuet, van

23l -

eenen Herder, van eenen Buckle (i) neerleggen, wan- neer hij bij den eersten die heerlijke bladzijden over Alexander den Groote, bij den tweeden de ntiet een dichterlijk waas overtogen beschouwingen over de lotgevallen van het oude Rome, bij den derden in eene minder bezielde, maar geenszins stroeve taal den geleidelijken voortgang der bescha- ving, op de eeuwige wetten der natuur gegrond, gele- zen heeft? Bijzonder voor jonge lieden, die nog met geene levenswijsheid toegerust zijn, kunnen oefe- ningen van dien aard veel nut voortbrengen. Zoo weet ik uit ondervinding dat zij gretig luisteren, wanneer zij de plaats van Titus Livius hooren voorlezen, waar deze met eene echt Romeinsche fierheid de redenen uiteenzet, waarom Alexander de Groote, indien hij met zijne Macedoniërs naar Italië overgestoken was, eene gewisse nederlaag zou te gemoet gegaan zijn, ofschoon de Grieken van het tegendeel overtuigd schenen (2). Leest met hen bij denzelfden geschiedschrijver het verhaal der edele houding van den Romeinschen Senaat na de nederlaag bij Cannae (3) en legt eens daarnaast het hoofdstuk van Ad. Thiers (4), waarin deze met het rood der schaamte op zijn gelaat het wangedrag der vertegenwoordigers van Frankrijk na Waterloo neergeschreven heeft.

(i) A History qf Civili^^ation in England, enz. (3) Historiarum Liber IX.

(3) Idem XXII.

(4) Histoire du Consulat et de T Empire XX.

232

Slaat eens voor die ontvankelijke gemoederen de Histoire des Girondins open. waar de groote dichter, na Marie-Antoinette op haren weg door de straten van Parijs, onder de beleedigingen van het grauw, naar de eeuwigheid gevolgd te hebben, zich in wijsgeerige bespiegelingen ver- diept en ten slotte uitroept : « Wanneer de Voor- zienigheid de grooten der wereld eene les wil geven, schrijft zij een gemeen cijfer den prijs der doodkist in het dagboek van eenen doodgraver! ». Sunt lacrymce rerunt : ja, tranen glinsteren in onze oogen, wanneer wij dat cijfer op het papier zien : Zeventien fr, voor de lijkkist der u^eduwe Capet! Zoo veel kostte het laatste verblijf der eens door landzaat en vreemdeling zoo hoog gevierde konin- gin, op wier wenk, zegt Edm. Burke, tien duizend degens uit de scheede zouden gesprongen zijn om den onverlaat te straffen, die het hadde durven wagen haar ook maar met eenen onbeschaamden blik te beleedigen (i).

Wenden wij onze gedachten van dit akelige treurspel af en ondervragen wij de geschiedenis van onzen tijd, welke menig vraagstuk, waarvan de oplossing nog niet aanstaande schijnt, ter over- weging oplevert. Zoo zijn velen nieuwsgierig om te vernemen wat keizer Alexander II, toen hij in

(i) 1 thought ten thousand swords must have leaped from thcir scabbards to avenge even a look, that threatend her with insult. (Reflections on the Revoluiion in Francé),

233 -

1878 met zijn zegevierend leger voor de poorten van Constantinopel stond, wel mag belet hebben op de Aya Sofia, door een onzer medeleden (i) zoo prachtig bezongen, zijn dichtwerk is een diamant van het eerste water te meer aan Nederlands let-- lerkroon, het kruis te planten en de halve maan voorgoed uit Europa te verdrijven. Niemand zal toch willen aannemen dat de machtige alleenheer- scher zich door eenige Engelsche oorlogschepen en een paar duizend soldaten, en dat nog Indiërs, heeft laten afschrikken. Evenzoo is het aan twijfel onderhevig dat de bloedige oorlog van 1870-71, waarvan twee groote landen heden nog de naweeën voelen, geen andere oorzaak zou gehad hebben dan de vermoedelijke uitroeping van eenen Pruisischen prins tot koning van Spanje, daar toch Napo- leon III, én door de wederwaardigheden van zijn voorganger én door den gedwongen afstand van Amedeo van Savoyen, wel wist dat de Spanjaar- den spoedig een einde aan die heerschappij zouden gesteld hebben.

Uit bovenstaande aanmerkingen vloeit als van zelf voort dat het gezegde : « Historia scribitur ad narrandum non ad probandum » (2), tegen geen ernstig onderzoel; bestand is. Zeker moet het hoofddoel der geschiedenis zijn de lotgevallen der

(1) D' A. Schaepman.

(3) Quintiliam de Institutione Oratoria lib. X, 1.

234

menschheid voor de nakomelingen op te teekeoea en aldus het verleden met bet heden te verbinden, maar dit werk zou onvruchtbaar zijn, indien het in dien beperkten zin opgevat werd. Eene rede- neering van dien aard zou gelijk staan met te zeggen dat de meetkunde alleen moet. dienen om de eigenschappen der driehoeken en andere figuren te leeren kennen en voor de behoeften der samen* leving niet in aanmerking moet komen.

Ziet hier hoe een der edelaardigste Neder- landers van onzen tijd, de gewezen generaal W. Knoop hierover denkt (i) :

a De meening, dat de geschiedenis zich bepalen moet tot het verhaal van de feiten en het ver- melden van de geschiedkundige mannen, maar zich onthouden moet van elke beoordeeling of waardeering, is eene geheel valsche meening, die aan de geschiedenis de helft van hare waarde ontvreemdt : de geschiedenis moet wei degelijk een oordeel hebben en dat oordeel uitspreken; zij moet onpartijdig zijn, maar niet onverschillig; er i$ onderscheid tusschen goed en kwaad en daarom, wat dit aangaat, staat Macaulay hooger

(i) W. Knoop : Jets over een oud boekje. Tijdspiegel 1889.

Schrijver heeft het hier aangehaald gevoelen op zija voortreffelijk werkje : Quatre-Bras en Waterloo toegepast. In Noord-Nederland, vooral na de feest*uitgave van 1890 met het goed gelijkend portret van Willem II, wordt dat boekje in zeer vele huisgezinnen aangetroffen, bij ons is het schier onbekend.

235

dan Ranke. Maar die meening, dat de geschie- denis geen oordeel uitspreken moet hoewel valsch en verkeerd is toch eene meening, die van eene groote moeilijkheid ontheft daar, waar het een wezen aangaat als Marlborough, waarin het goed en kwaad zoo verbonden zijn, dat een eindoordeel bezwaarlijk valt te geven. »

Dergelijke machtspreuken worden vooral te baat genomen door menschen, wier geestvermo- gens bekrompen zijn, voor wie de wereld zich niet verder dan hunne dagelijksche omgeving uitstrekt.

Zij, die dat gevoelen voorstaan, doen niet veel kwaad, dat is waar; een verstandig man acht het niet eens de moeite waard hen te wederleggen. Veel erger, zelfs onzedelijk is een ander, insge- lijks Latijnsch dwaalbegrip : « De mortuis nihil nisi bene ». Met een dergelijk stelsel zou de geschiedschrijver die geesels van het menschdom, welke om hunne heerschzucht bot te vieren steden verdelgd, stroomen bloeds vergoten, duizenden gezinnen in rouw gedompeld hebben met denzelf- den eerbied moeten bejegenen als die deugdzame mannen, wier geheel leven en streven geen ander doel beoogde dan den toestand hunner natuurge- nooten te verbeteren. Een Napoleon gelijk een Stephenson verheerlijken! Ik weet wel dat in de laatste vijf en twintig jaren wij hebben gedu- rende dit tijdsbestek zoovele aardige verschijnselen gezien begaafde schrijvers beproefd hebben

236

wangedrochten gelijk een Hendrik VIII (i) en een Robespierre (2) voor toonbeelden van rechtvaardig- heid en menschlievendheid te doen doorgaan» doch ter eere der menschheid zij gezegd dat die pogin- gen noch in Engeland noch in Frankrijk weerklank gevonden hebben.

Moet ik Uwe aandacht nog op het Fransche gezegde : « Heureux les peuples qui noat pas d*histoire » vestigen? Neen, niet waar? Wij zouden onzen tijd verspillen met over die onge- rijmdheid den staf te breken; een volk, dat geene geschiedenis bezit, heeft niets uitgevoerd en bijge- volg de rol, waartoe het bestemd was, niet ver- vuld, het heeft een plantenleven geleid.

Zeker moet een volk zijne geschiedenis hebben , wil het niet van de wereldkaart weggevaagd worden, maar het moet trachten door het wijs beheer zijner aangelegenheden, het stipt naleven zijner verplich- tingen, door bezadigdheid en onderlinge verdraag- zaamheid de goedkeuring der nakomelingen te verwerven. Gij hebt reeds begrepen op welk volk ik zinspeel.

Voor de eerste maal sedert zestig jaren staan vnj voor beslissende veranderingen in ons staat- kundig huishouden ; « Major rerum nobis nascitur

(1) J. A. Froude. History qf England from tJie /all of Wolsey enz.

(2) Ern. Hamel. Vie de Robespierre,

237

ordo » mogen wij met eene lichte wijziging den dichter (i) nazeggen, want eerlang zullen wij in de geschiedenis een hoofdstuk schrij- ven, waarvan onze welvaart of onze ondergang zal afhangen. Onze machtige naburen hebben ons tot heden steeds welwillendheid getoond en slaan ons meer dan ooit met belangstelling gade. Willen wij hunne achting behouden dan moeten wij drif- tige, onstuimige voortvarendheid zonder talmen te keer gaan en met bedaard overleg het opgegeven vraagstuk aandurven. Op hen vooral, die van hunne medeburgers den last gekregen hebben het Staats- gebouw hooger op te trekken, rust eene zware verantwoordelijkheid; is zelfverloochening hunne leus, hebben zij geene andere drijfveeren dan den bloei des Vaderlands en de welvaart der ingezete- nen, dan zal de verwachte Staatsregeling met algemeene toejuichingen begroet worden en eehen heilzamen invloed oefenen. Mogen zij zich van de waarheid, welke Schiller in een zijner gedichten verkondigd heeft, doordringen : < De wereldge- schiedenis is het gerecht der wereld » (a).

(i) Virgilii Aeneidos lib. VII, (3) Résignation.

#

238 -

PRUDENS VAN DUYSE.

FEESTZANG door Emanuel Hiel

J. SCHOONHEID. - KUNST.

Kinderrei.

Er is een kindje geboren

In onze kleine stee;

En het zong, zoo Hef om te aanhooren,

En iedereen zong meê.

En het zong zoo zoete, zoo zoete...

Ja, door gansch ons Nederland,

Dat het volk met vreugd, en met groete,

Naar *t kind kwam van allen kant.

Volle Rsi.

*t Is feest! 't is dichterfeest ! Lof u, o groote geest! Gij, die de klaarste stralen. Gij, die de puurste geuren In ons gemoed deedt dalen... Gij, die deedt kunsten fleuren.

Vol menschenmin, In hemelreinen zin! Lof u, o groote Geest 1

289

Kinderrei.

Ge zingt voor ons de fijnste liedjes, We zongen ze, zoo blij als bietjes, Beladen met de bloemenstof, In weide, heide, bosch en hof... Gij, die voor kindren, vrij en vroom. Verschijnt in schoonen tooverdroom, Gij werdt met ons een teeder kind, Daarom wordt gij door ons bemind.

Gemengde Rei.

Gij, die zoo diep in onze zielen drongt, Gij, die des menschen lief en leed bezongt, Gij, die door wondre klanken onderweest, 't Is heden uwe feest, o groote geest! Wij strooien bloemen...

Vrouwen rei.

De zomer, met zijn rozen rijk versierd.

Wordt niet door ons met zooveel vreugd gevierd.

Als gij, gij ideale dichterheld I

Als gij, die onder 't lachend lindeloover,

De maagd bezongt, vol zuiver zielgetoover;

Gij, die als leewerk schettert in het veld.

Die, als de nachtegaal^ in^bosch en bloemen,

De gade heerlijk dorst, als lichtglans, roemen.

240

Gezangen schonkt met lust en drift en stnerten. Ja vondt den weg tot onze moederherten, Gelijk den liefdepijl, die van de peze snelt.

o, Held, o dichterheld!

Wij strooien bloemen...

Volle Rei.

o Held, o dichterheld! De boezem zwelt Van fierheid, voor uw beeld in brons. Uw ziele suist en bruist in ons...

o Held! o dichterheld!

Wij strooien bloemen...

Mannenrei.

't Is zomertijd, *t is gouden tijd! Hoe golft het geurend graan verblijd! De Schelde ruischt een breed gezang', Hoort rollen *t Honkrend golfgedrang... De Dender neurt zijn deuntje meê. Als een gezoen van vreugd en vree... Doch hooger, uit de hemelsfeer, Daalt een gezang ter aarde neer. Dat klaarder, grootscher, voller klinkt Dan al wat hier ter wereld zingt... Dat tuigt van schoonheid, kunst en kracht. Gelijk de zon, die boven stormen lacht.

241

Knapenrei.

Het streelt ons met het diepste welbehagen, Het baadt onz' jonge ziel in wellustdroomen.

Meisjesrei.

Met innige helderheid, door jeugd en deugd gedragen, Doet het de liefde tot de schoonheid komen.

Mannenrei.

*t Is dichterzang, 't is heldenzang! Zoo helder als de beiaardklank : Verheven geest, *t is uw gezang 1 Het dreune lang, ja, eeuwig lang, Zoo vroolijk als de beiaardklank : Het heffe ons uit den aardschen dwang! Wij knielen vóór der kunsten troon, En vlechten, ziener, de eikenkroon, Het manlijk loon, 't onsterflijk loon. Voor uwe hymnen hsmelsch schoon.

Vrouwenrei. Hee! waar de dichtkunst roerend boeit?

Kinderrei. Daar is 't, waar *t kind het weligst bloeit!

242

Allen. Slotrei.

Wij strooien bloemen Voor u, o, uitverkoren dichterzoon ! Wij strooien bloemen, Bij *t galmen uwer hymnen, hemelsch schoon! Wij strooien bloemen!

n. WAARHEID. GODSDIENST,

Kinderrei.

Lieve gespeelkens zingt allen nu meé, Den braven man, zijne werken ; Prijzend en waarheid, mildheid en vree, Om ons gemoed te versterken. Verheft de stem. Met klem, Hei! zingt vol gloed. Ja, al te zamen, ja, al te zamen : Dat is zoet en goed.

Mannenrei.

Hoort ge 't brommend klokgebons?

Hier, hier rijst de Meester hoog in *t brons.

Vrouwenrei.

Laat nu zijn zegezangen zwieren

Met englenstemmen, die de Godheid vieren.

243

Kinderrei.

Wen wij, lieve kindren, bidden, Heer, verschijnt Gij in ons midden! Minzaam blikt Gij dan naar ons : « Laat de kleinen tot mij komen, *k Zal hun zieltjes, zacht als dons. Met de waarheid overstroomen ». Heil! dat leerde ons mild de Meester.

Meisjesrei.

De grootste deugd is God beminnen. En de eelste deugd is rein te zijn... Hij gaf ons goedheid in de zinnen En leerde ons stil verdraagzaam zijn.

Knapenrei.

De grootste vrijheid : God vereeren !

In logenzin zit slavernij

Die waarheid dorst de Meester leeren : Ze toovert alle zielen vrij.

Mannenrei.

Hoort ge 't brommend klokgebons?

Hier, hier rijst de Meester hoog in 't bronst

Rei van Meisjes en Knapen.

Laat uw gewijde hymnen galmen,

Laat klimmen myrhe en wierookwalmen,

o, Maagden, moeders zingt zijn liefdepsalmen f

244 -

Volle Rei.

Hoort ge *t brommend klokgebons? Hier, hier rijst de Meester hoog in *t brons Heil, heil den Meester I

Vrouwenrei.

't Kind groeit op, als tengre heester. Jong, men plooit het naar men wil. Maar ons hert, aandachtig, stil, Luistert diep naar onzen Meester : « o. God, die al wat waar is maakt, Ons ziel is gansch u toegewijd, Voor U is *t dat ze minnend blaakt; <jij. Schepper, die genadig zijt. Wil, dat eenieder zich verblijd', In uwe goedheid, schoonheid, liefdel Indien de mensch u somtijds griefde, Vergeet het hem ! vergeef het hem !

Verhoor die stem : o, Heere, laat uw milde liefde Steeds lichten voor de ziel van ons; Dat wij, met U te dienen, immer vinden De waarheid, die den geest ons zal ontblinden. Heer! dat uw wil ons steeds begeester! Heil ! heil ! dat leerde ons zoet de Meester.

Volle Rei.

Hoort ge klinken 't klokgebons ?| Schittert hoog in 't klinkend brons,

Meester ! Heil! heil! den Meester!

245

Rei van Vrouwen en Kinderen.

Laat zijn Godsgezangen schallen,

Bruisend, als de watervallen.

Van het Westen naar hel Oosten,

Van het Noorden naar het Zuiden,

Uit den donkren in het licht I

Laat zijn heiige woorden luiden,

Om de menschenziel te troosten.

Met den glans van 's Heeren aangezicht.

Volle Rei.

Heil! heil! den Meester!

Mannenrei.

In *t morgenrood, de zonnestraal.

Die siddrend uit den hemel valt,

De donder, die door wolken knalt,

Ze spreken siddrend Godes taal...

Het bang gebrul van d*oceaan,

Het zacht gelek der kindertraan,

Het ruischen van 't geheime woud.

Met duizendstemmig woest of vreugdgeschal.

Het somber grollend woud!

Der wilde dieren oponthoud...

Het groene weemlend woud,

Den lieven vogels toevertrouwd...

Het balsemgeurend, stil, stiltreurend dal;

Het reusgebergt.

Dal wolken tergt,

246

't Oneindig Heel, het eindloos Al, Die juichen eeuwig : God is overal!

Volle Rei, met kracht. God is overal!

Mannenrei.

Gelijk de waarheid en het licht, Straalt Hij in ieders aangezicht. Vol majesteit : Verrijzenis in 't leven!

Volle Rei.

Verrijzenis in 't leven

Van eeuwigheid, lot eeuwigheid!

Mannenrei.

O, Heere wil ons geven Begeestering in angst, en volheid in 't gelooi. We blijven niet voor 's Meesters stemme doof» Die leert : moet *t lichaam kwijnen, sterven, Is 't aanzijn hier een wisselspel. Als dag en nacht, Vol bang bederven... Hij, die de waarheid heeft betracht. Hij, die den dood steeds heeft veracht...

Rei van Vrouwen en Kinderen, angstig.

Den dood!

- 247 -■

Mannenrei.

Hij heeft geen nood, Hij, die volgt het Godsbevel, Hij zal nooit sterven, Doch rein verwerven

Het eeuwig Rijkl

Rei van Vrouwen en Kinderen.

Hij wordt den grooten Geest gelijk, In *t eeuwig glanzend Rijk ! Vol eindloos vreugdgegons, Hij viert gedurig feest er !

Heil! heil! Dat leerde ons mild de Meester.

Allen. -. Volle Rei.

Klinkend galmt het klokgebons; Rijs, rijs op in *t blinkend brons.

Heil! heil den Meester! Hij, met Godes geest bezield. Hij, doorgloeid met 's Heeren zon. Puttend uit die hemelbron. Zong, hetgeen nooit wordt vernield...

Zong In volle pracht, In volle kracht, Godes eeuwigheid! Godes Majesteit! Godes goedheid, wil en macht!

248

IIL LIEFDE. - VADERLAJNr,

Kinderrei.

We zijn allen kindren goed Ons bruisen borst en bloed,

Wen we springen,

Bij het zingen : De eere van ons vaderland!

Volle Rei.

*t Ros Beiaard maakt zijn ronde, In de stad van Dendern)onde, Klein van goed en hoog van moed, Ziet het peerd rijdt in den stoet I

Kinderrei.

We zijn allen kindren blij, En we draaien in 't gerij,

Wen we springen...

Bij het zingen : De eere van ons vaderland!

Meisjesrei.

Gij, met uw frissche loovergeuren. Gij, die in ons de liefde ontbrandt. Gij doet ons minnen, lachen, treuren. Gij, dierbaar heilig vaderland!

Gi Gi Gi Gi

249

Knapenrei.

, met uw weiden, wouden, stroomen, , met uw zee en zingend zand... doet ons minnen, handlen, droomen, , dierbaar heilig vaderland!

Rei van Knapen en Mannen.

i

il I.

*t Land onzer vaders, ons Nederland, Heeft hij verdedigd, met kloek verstand!

Rei van Meisjes en Moeders.

Heeft hij verdedigd, met hert en ziel. Tot hij al zingend bezweek en viel...

Te zamen.

Zijn laatste woord

Klinkt nog van oord tot oord :

Meer is het zwaard

Dan goud en zilver waard,

Wanneer het, in der helden hand.

Bevrijdt het heilig vaderland ! Hoog geldt het lied, Voor gansch het rijksgebied. Wanneer het, als profetentolk,

Verklaart : de Taal is gansch het volk!

Allen, Volle Rei, met kracht. De Taal is gansch het volk!

2bo -

Volle Rei.

*t Ros Beiaard maakt zijn ronde, In de stad van Dendermonde, Klein van goed en hoog van moed. Ziet het peerd rijdt in den stoet !

Kinderrei.

We zijn allen kinderen saam, Lofzingend zijnen naam.

Wen we buigen.

Wen we juichen, Voor de eer van ons vaderland!

Vrouwen rei.

Die eer is hij, de dichter vlaamscher vrijheid, Die eer is hij, de bron van Vlaandrens licht. Hij heeft in ernst, hij heeft vol milde blijheid. De liefde voor ons land in *t volk gesticht, De moedertaal met wetenschap verbonden, Versmolten met de liefde in ons gemoed; De kunst verspreid, als Geest door God gezonden In trouwe recht, in waarheid goed en vroed; Hij lei op rozenlippen, met het zoetst geween, Gezangen, als de liefde rein en malsch...

Rei van Meisjes en Knapen.

Liefde is dicht! Liefde is licht!

-^ 25l

Volle Rei

Taal en licht zijn eenl

Als zielegloèd en zonnegloed. De taal is gansch het volk!

Mannenrei.

Zijn leven was een rustloos strijden. En schoon bij nooit den zege zag.

Ach ! En moest hij door belagers lijden. Toch zong hij : eens zal *t worden dag! Sloeg men hetn wonden, hi| droeg bloemen, Vol frischheid geurend overal; En waar hij kon zijn Neerland roemen, Daar klonk zijn zang, als hemelval.

Volle Rel.

Recht was zijn schild! Waarheid zijn zwaard! De taal is gansch het volk!

Vrouwenrei.

o, Gij, die hebt het heilig recht gewild. Die zaagt uw Vlaanderland ontaard. Die zaagt uw vaderland vol wonden... Gij, trooster, gij zaagt in den kolk Der onverschilligheid

252

Uw volk gebonden... Gij reest om waarheid te verkonden En riept, ten kamp bereid, Als redding uit : de taal is gansch het volk!

Volle Rei.

De taal is gansch het volk!

Slotrei.

Hoog, 't Vaderland I 's Dichters wiege, blijven wij steeds gestand i Hij, die het trouw bezong, Voor 't volk naar 't schoonste dong! Aan ons land. Hert en hand, Aan ons land. Ons verstand! Blij juichen wij aan 't Scheldestrand, God bescherme t' allen kant,

't Vaderland!

O Vaderland, voor u te strijden, Dat was zijn innig zielsverblijden ! En glanst zijn beeld, in volle pracht. Dat moest hem *t dankbaar nageslacht ! Zijn dichterroem zal eeuwig leven ƒ Dat overal zijn zangen zweven !.. Ze wekken 't Vlaamsche volk in bond, Kondom zijn beeld in Dendermond 1

Hoog, 't Vaderland!

a53 ~

De oude wijzen of volksliederen van Dendermonde, die nog in den mond leven, werden in dees gedicht, natuurlijk eentgszins gewijzigd, benuttigd. Als daar zijn : Er is een kindje geboren, ook gekend in Fransch Vlaanderen; Lieve gespeel'- kens ^ingt allen nu mee, heeft de beweging van het Dender- mondsch kermislied : Lieve gebureman komde ge meê; We !^ijn al kinderen goed en 't Ros Beiaard maakt ifijn rgnde, is het algemeen 't Rosbeiaardliedje, door mijn geachten vriend Florimond van Duyse, des beroenulen dichters zoon, zoo keur- en kunstvol en tevens eenvoudig getoonzet. Hoog, 't vaderland, is geschreven op de wijze van het eeuwenoude Sint-Sebastiaans gilde van Dendermonde, voor de eerste maal getoonzet en uitgegeven door wijlen mijn vriend Klemens Wytsman, in i852, op een mijner liederen.

#

VONDEL, en de Catalaansche dichtkunst.

«

Redevoering uitgesproken door den heer J.-W. Brouwers, buitenlandsch eerelid.

VONDEL! met luider stemme uitgesproken, weergalme die naam door deze zalen, eener Konink- lijke Vlaamsche Academie waardig! weergalme Von- ders naam en faam, met zijn leven en zijn streven, met zijn woorden en zijn werken aan God en Vaderland en Moedertaal gewijd, als een zegenrijk inwijdingswoord bij dit eerste plechtig ingebruik- nemen van deze prinselijke woning. Vondels naam, meer dan een programma, zij een grondwet; meer dan een wapenleus, zij een vredeslied, zij een zege- kreet. Gelijk die naam dit alles was in de XVII®

254

eeuw, zoo zij hij het weer in de XIX^ en nog meer in de XX* eeuw, niei slechts, gelijk voorheen, in de Noordnederlanden alleen, maar thans, gelijk nog nooit, èn in de Noord- èn in de Zuidneder- landen.

De zoon van Zuidnederlandsche ouders. Vondel, werd in de Noordnederlanden, te Amsterdam, op Sint-Lucasfeest, door eene keur van meer dan hon- derd geesten* gekroond tot Koning van den Neder- landschen Zangberg Apelles kroonde Apol en, gelukkig dat het gebied der moedertaal zich verder uitstrekt dan de grens van het vaderland :

Broeders, wij die allen weten Waar de Nederlanden zijn : Aan de Lei en aan de Nethen, Aan de Maas en aan den Rijn ; Hier en aan den overkant. Daar en hier is Nederland, (i)

Maar daar en hier is er slechts één Koning -keizer; niet dat ik wil spreken van dien Zuidnederlander, zoon van Gent, Keizer van Duitschland en Koning van zoo vele rijken als de zon bestraalt, die Charle- Quint, welke de 17 Nederlanden wist te omstren- gelen met één band, ach ! ware die nooit verbro- ken, — die bond van eendrachten macht, welke onze Nederlanden maakten tot het pronkjuweel van *s keizers diadeem; neen, ik wil hier gesproken

(1) Theodoor van Ryswyck.

255

hebben van dien anderen Zuidnederlander, zoon van Antwerpsch bloed, van Vlaamsch bloed, van Nederlandsen bloed in zijn zuiversten en krach- tigsten gloed ; ik wil spreken van Vondel, den koning der Moedertaal, die den rijkdom en de beweging en de geestdrift van het Zuiden wist te paren aan de bedaardheid en de beschaafdheid en de bere- kende kunst van het Noorden. Vondel is de Cresus onzer taalschatten ; Vondel is èn de Mozart èn de van Beethoven onzer taalmelodieën en onzer taal- symphonieën.

De scepter des Keizers met het zwaard werd verbroken, zijn rijk verbrokkeld; maar de scepter van den Keizer met de pen, met de harp, blijft nog regeeren én hier èn aan den overkant :

Van *t Y en' 't Amstelstraml

Tot verder dan de grens van 't Belgisch Vlaandrenland :

«c Tot aan bet ehide van den grooten oceaan.

Zoo wijd men ooren vindt die Duitschen klank verstaan. »

En nog is Vondel meer dan de Koning der Nederlandsche moedertaal, hij is de Koning der Nederlandsche eendracht, de koning des vredes tus- schen de vrijheden der Leeuwendalers. Welke ridder zonder vreeze en zonder blaam heeft meer dan 70 jaren lang strijd gevoerd, gelijk onze Vondel, voor de vrijheid van zijn volk en de onafhankelijkheid van zijn land;

voor den eerbied der deugd en der vrouw, maag- delijke jonkvrouw, teedere echtgenoote, zorgvolle moeder;

256

strijder en belijder van de rechten des volks tegen de aanmatigingen der regeeringen, van Koning of Keizer of Republieken op het groot staatstooneel, alsook van Schouten en Burgemeesters op het klein staatstooneel, de gemeente,

' Strijder en belijder was hij altoos, maar zonder zweem van kleingeestigheid, zonder zweem van afkeer of wrok of haat der tegenstanders, altoos strijdvaardig belijder voor Christus en zijne Kerk : altoos strijd- vaardig voor de erkenning en den eerbied en de rechten van het gezag in den Staat en in de Kerk. Vondel was, wat wij Nederlanders nog meestal zijn, ook heden nog, ook uw spreker : koningsgezind betrekkelijk het staatsgezag en tevens republikein betrekkelijk de volksvrijheid.

Van daar die hulde van het Sint*Lucasfeest; eene hulde, zooals aan niet één dichter eener gouden eeuw, bij welk volk en in welk land dan ook, ooit werd gebracht in tijden en bij strijden als die der XVII*^ eeuw in de Noordnederlanden.

En juist daarom kan mij die Sint-Lucastriomf- dag niet voor den geest komen, of mijn gemoed is genegen een woord van hulde te spreken, te zingen, ter eere van hen, die genoeg onbekrompen van zin, en genoeg grootmoedig van harte waren, om hun edelmoedigen tegenstander op velerhande gebied, met zegezangen en lauweren te kronen. Laat dat kroningsfeest van den Zuidnederlander in Noordnederland ons allen een onsterfelijk toonbeeld en voorbeeld zijn, hoe ook wij, in onze dagen,.

25-'

binnen de grenzen van ons vaderland, wel tegen- standers maar geen vijanden mogen hebben : hoe ook wij er steeds naar moeten streven om een- dracht en vrede en samenwerking, tot vreugd en heil van vorst en volk, te handhaven of te stichten, te bevorderen en te versterken. Dan kan de nade- rende toekomst ons in haar schoot nog gouden jaren dragen, waarbij elk Leeuwendaler wel zal herhalen :

*t Is bruiloft in de weide,

't Is bruiloft ' op het land ;

Nu danst om deze beide

Eln huppelt hand aan hand

Om Hageroos en Adelaart

Door reine liefde en trouw vergaard.

De Zuid* en Noordzij paren.

Het Leeuwendal geeft melk en room,

Gelijk in vroegre jaren :

Het is at boter tot den boom.

Zoo was het niet altijd, noch in het huis, noch in het hart, noch in het openbaar leven van den Zuidnederlander, gekroond in de wereldstad van Noordnederland, te Amsterdam. Zijn leven was een onafgebroken strijd tegen de onwetendheid tot de hoogste ontwikkeling : en zoon van den geringen burgerstand, ^erd hem niets geleerd dan wat lezen en schrijven in zijne moedertaal en wat rekenen. Alleen door eigen ijver heeft hij, bij het brood- winnend werk van zijn stand, zich toegelegd op studie en heeft zich weten op te werken tot de hoogte, waarop Apelles hem tot Apollo kroonde, tot de hoogte waarop ook onze XIX^ eeuw hem

258 -^

kroonde én in het Noorden, op de boorden vaa het Y en den Amstel, èn in het Zuiden op de boorden der Schelde. En omdat eene Academie niet is eene liefhebberij van taal en letteren tot eerlijk tijdverdrijf, maar moet zijn een machtige hefboom in de Maatschappij, tot verheffing in orde en voor- uitgang, in zedelijke en geestige, in stoffelijke en geestelijke aangelegenheden, zoo mag ook Vondel worden verheerli^t hier in de Koninklijke Vlaamsche Academie, onder een nieuw gezichtspunt» namelijk als een echt Nederlandsch toonbeeld van den werk- man. Voor een uitgelezen gehoor van zoo hoog eene ontwikkeling als de geëerde vrouwen en de geleerde mannen, voor wie ik het voorrecht heb te spreken, het eerst van de Ruitenlandsche Eere- leden gisteren liet zich een der Vlaamsche ledea onzer Vlaamsche Academie, een mijner vrienden, het woord ontglippen, tot uw spreker gericht : « gij zijt de eerste vreemdeling die in de Academie spreekt. » Tegen dat woord, in een onbewaakt oogenblik gesproken, heb ik onmiddellijk protest aangeteekend, en gezegd : « de eerste buitenlander, wilt gij zeggen, en ja, dat kan er eenigszins door, maar de eerste vreemdeling, neen, dat moet herroepen worden : een taaibroeder, is geen vreemdeling ». Met dat woord was mijn pleidooi gewonnen Ik spreek dus als- zoon van onze moedertaal en sprekend, zooals ik pas zeide, voor een gehoor zoo ontwikkeld als het hier tegenwoordige, is het niet noodig dat ik mijn nieuw gezichtspunt uiteenzet, het zij genoeg voor

259

het oogenblik dat ik het aanstippe : onze Vondel is, ten heil van tijdgenoot en nageslacht, een te be- kronen voorbeeld voor de werkende standen, hetzij ze werken met de hand, of met het hoofd, of met beide te zamen, gelijk hij, ijverig, volhardend, niet overmoedig in voorspoed, niet wankelmoedig in tegenspoed ; want ook hem ging het niet altijd naar wensch ; verre van daar ; ook aan de lucht en den

ft

hemel van zijn leven rezen stormen op, trokken donderwolken samen; ook in zijn gezin werden er tranen gestort, en kreten van smart en wee geslaakt; maar de donderwolken losten zich op, gisteren hier over de Vlaamsche gouwen, in dikke zoele regen- droppelen, die met millioenen vallend, meer dan zilver, ja, goud waard zijn :

*t Was bruiloft in de weide, 't Was bruiloft op het land.

Zoo ook waren de beproevingen in het leven van onzen Vondel : hij werd meer dan eens beboet aan het weinige zilver of goud, dat hij zuur ver- diend had; en wat had hij gedaan? Daden, die hem de edelste ridders, daden, die hem de edelste koningen hadden mogen benijden: hij had de onschuld eener ter dood veroordeelde koninginne, Maria Stuart, verdedigden verheerlijkt; hij had de vrijheid des volks, en, naar hij meende, een held der volks- vrijheid, Oldenbarneveld, verdedigd en verheerlijkt.

En na die stormen, en andere van niet minder zwarte vooruitzichten, brak de zon van VondeVs leven met te meer glans en grootheid door de ver-

26o

scheurde wolken heen. Elke strijd en elke beproe- ving diende slechts om Vondel's eer en glorie en deugd te verhoogen en te versterken.

Dante, de eindeloos en terecht hooggeprezene dichtervorst van Italië, werd onlangs bij eene plechtige gelegenheid, niet vreemd aan de Vlaamsche Academie, in vergelijking gebracht, te dezer stede, met Vondel. Het mag gezegd, met alle erkenning en hoogste waardeering van Dante, het is Vondel die, als burger van den Staat, boven Dante de kroon spant. Edoch hebben de Italianen én Vlamingen èn Hol- landers verre overtroffen, sints eeuwen overtroffen, gelijk ze hen ook nog in onze dagen voortdurend overtreffen, in het studeeren, in het verklaren, in het verspreiden, in het verlichten van hun hoofd- dichter. Is iemand uwer ooit in Italië' of bij een bemiddelden Italiaan in het buitenland* gegoede woningen binnen getreden, of gij hebt er ook eene uitgave, meestal eene prachtuitgave van Dante aan- getroffen. Is het ook aldus met Vondel gesteld te onzent? Wat zeg ik? En ik zeg het met treurnis in het harte, omdat het feit een smetje op onze vaderlandsche eer is; te onzent, bij rijke Vlamingen, en niet minder bij rijke Hollanders, vindt men

niet zelden wel een prachtuitgave van Dante

maar van Vondel....?

De Taaikamers en de geleerden en de dich- ters, die in Italië en aan de scholen Dante toelichten en beter leeren begrijpen en daardoor hooger leerea waardeeren, zijn legio, zijn schier ontelbaar; hoe

201

is het aan onze scholen? Met een innig genoegen heb ik onlangs nader kennis gemaakt met de zeven studiën over het leven en de werken van Vondel «n met het verslag over de Antwerpsche Vondelfeesten door Gustaaf Segers, leeraar aan de Normaalschool te Lier. Ik reken het mij ten plicht de waarheid tot haar recht te laten komen en rechtuit te be- kennen, dat België, met zijne Antwerpsche Vondel - feesten Holland verre heeft overtroffen en dat die zeven studiën reeds nu een waardigen en voortref- lijken Vondel-verkaarder aanwijzen, al is hij gelukkig niet de eenige in Vlaanderenland.

VonJel te verklaren en te doen waardeeren bij onze land- en taalgenooten is niet het eenige middel om beschavende en bevredigende, veredelende en verheffende gedachten en denkbeelden en gevoelens ingang te doen vinden bij het volk; wij moeten trachten hem en onze moedertaal ook ih het binnen- land te doen waardeeren, te doen triompheeren , tot heil van allen en tot bijzonderen roem der Neder- landen, ons aller dierbaar vaderland.

Mogen wij hier dan nu die triomfen van Vondel in het buitenland aantoonen. Worde dan in herin- nering gebracht het nieuwe pleidooi voor Vondel uitgegaan van een Europeesch Congres in België, het < Congres Artistique Universel » te Antwerpen in 1800 een of twee en zestig? Een woord aldaar gesproken over Vondel, heeft nu reeds in Engeland, sints bijna zeven jaren, een Vondel waardeerend werk in het Engelsch geschreven te voorschijn ge-

202

roepen. Mag ik dat, zoo bondig mogelijk, laten aanstippen door den schrijver van dat werk van 223 bladzijden, den heer George Eomundson, M. A. late fellow and iuior of Brasenose^ Col- lege, Oxford, enz., hem terechtwijzende waar hi) van de feitelijke waarheid afdwaalde?

Volgens de Engelschen is hun Milton een der grootste dichters van alle eeuwen en alle volken. Aan die Millon-verheffing hebben ook de Fran- schen het hunne gedaan. Zelfs nog Chateaubriand, in zijn « Génie du Christianisme >, helaas! buigt hoofd en knie voor zulh Engelsch genie. Welnu, te Antwerpen werd gezegd, en daar voor het eerst, dat Milton met zijne drie hoofdwerken is opge- treden na Vondel, en is gebleven beneden Vonde!, die hem was voorafgegaan met drie Nederlandsche meesterwerken, waaraan Milton's drie grootste poëma^s : het Verloren Paradijs, het Herwonnen Paradijs, en Samson Agonistes, zoo veel geborgd hebben. Het uitvoerig aangewezen en onloochenbaar bewijs dier belangrijke stelling, welke Edmundson in I 885 uitgaf en uitwerkt als hadde hij ze het eerst gevonden en opgesteld, kan men lezen, eerstens, in het Fransch verslag over dat Congres Ariistique Universel, en iweedens, in het te Roermond bij J.-J. Romen in i8oo één en ^estig verschenen boekwerk yoost van den Vondel (i).

(i) Joost van den Vondel. Dichtwerk. Met levenbeschrij- vende, korakterkenmerkende en letterkundige aanteekeningei;, door J. W. Brouwers. Roermond, J.-J. Romen, i86i.

263

Edoch, laten wij Mr. Edmundson zelf ons hooren vermelden hoe hij er toe gekomen is om dat thema te behandelen, daar hij als Engelschman natuurlijk voor de gloriezon van Milton in bewon- dering mag juichen. Het mag zelf menig Engelsch- man verwonderen wat Mr. Edmundson niet aarzelt te bekennen betreffende hun Milton en onzen Vondel.

Op de laatste bladzijden zijner lange inleiding zegt hij, < bij M. Masson eene slotbemerking te hebben gelezen die hem het eerst er toe leidde de nasporingen te doen, welke in zijn nu verschij- nend boekwerk (Milton en Vondel) vervat zijn ».

En wat voor eene bemerking was dat dan? Namelijk : As follows : This chapter of Todd is the most complete compilation on the subject, save that it omits the Dutch Poet, Joost van den Vondel, from the list pf Milton*s creditors. The claims of this poet have been urgeJ in Antwerp and elsewhere since Todd's chapter was written. »)

dat Todd de meest volledige lijst had opge- maakt van Milton*s « creditors », maar toch niet had laten gelden de eischen van den Dutch Poet Joost V. Vondel, welke eischen men te Antwerpen en elders met aandrang had gesteld, toen reeds dat hoofdstuk van Todd geschreven was ».

Aldus was het gezegde te Antwerpen den heer Edmundsons uitgangspunt en de eerste spoorslag tot de nasporingen, welker uitkomsten nu aan het publiek worden medegedeeld. Over die uitkomsten mogen de Nederlanden voorloopig te vrede wezen.

264

Het lag voor de hand, zal elkeen meenen, dal de Engelschtnan begon met kennis te nemen van wat er in Antwerpen was gezegd. Heeft Milton*s land- genoot dat gedaan? Hij zegt er geen iota van. Zelfs zou hij te Amsterdam geweest zijn en bij ons, nu helaas overleden mede-eerelid. Dr. Jos.- Alb. Alberdingk Thijm, inlichtingen hebben inge- zameld; maar bij den Nederlander die te Ant- werpen het eerst van allen de eischen van Vondel s recht deed gelden; die in schier alle hoofdsteden der Nederlanden die eischen had verkondigd en bewezen; die reeds in 1861 het hierboven genoemde werk, verschenen te Roermond, had geschreven, daar heeft Mr. George Edmundson, tot zijn schade, niet aangeklopt.

Dat evenwel Alberdingk Thijm, aan wien dat Roermondsch werk was opgedragen, en dat hij in zijn boekhandel wel voor een ieder zal hebben te koop gehad, voor den heer Edmundson zou heb- ben verborgen gehouden, is moeilijk aan te nemen.

Dat Dr. Jos. Alberdingk Thijm, zoo hofelijk dienstvaardig voor elk letterkundige, ook al zijne Dietsche Warande^ waarin over Vondel en Milton was gehandeld, zou hebben gesloten gehouden voor den ieverigen Engelschman, is even onverklaarbaar.

Ook dat is jammer voor het werk van Mr. Ed- mundson, die nu met veel ophef onware stellingen verkondigt, waarvoor de Nederlanders zouden moeten beschaamd staan. Dat zuilen wij met on wederlegbare leiten en cijfers uitvoeriger bewijzen

265

^n de volledige uitgave dezer rede, die bij gebrek aan tijd, hier moet worden ingekort.

Intusschen is de helft van het Antwerpsch programma nu uitgevoerd door Mr. Edmundson. Ware dit gedeelte ondernomen door een Neder- lander, elke Engelschman zou, alvorens ons boek te lezen, ons vooruit hebben verweten, dat een overdreven Hollandsch nationaliteitsgevoel ons tot den strijd aanzette; ons werk zou geen ingang hebben gevonden in de Engelsche wereld Maar nu het een Engelschman is, die onze Antwerpschc stellingen voor zijne taalgenooten opbouwt ais op den hechten grondslag der waarheid gegrondvest, kunnen wij zeggen, dat Vondel een tweede zege- tocht houdt bij de Engelsch verstaande volkeren.

Mr. Edmundson bewijst op zijn beurt, < dat Milton Hollandsch heeft geleerd; dat Milton Hol- landsch verstond en las;

dat Milton ook Vondel heeft gelezen en onder den machtigen en voortdurenden indruk van VondeFs werken is gekomen, en veel, in elk zijner drie grootste poëma*s, aan Vondel verschuldigd is. »

En juist dat was het, wat voor den eersten keer aan de letterkundige wereld is gezegd geworden te Antwerpen. Er is nog meer gezegd, maar daar- over kunnen wij hier niet uitweiden; Wij juichen Mr. Edmundson toe in alles, waarin hij aan Vondel laat recht wedervaren ; wij zullen den geëerden tegen- stander bestrijden waar hij te kort doet aan de bekende waarheid en zich aanmatigt het eerst te hebben

266

gedaan, wat jaren vóór hem was gedaan in de Nederlanden, door een Nederlander. Leuven en Amsterdam zulten het betoogen.

Welke Nederlander zou niet juichen als hij dien Engelschman aan zijne taalgenooten, bij zoo vele milHoenen in alle werelddeelen verspreid, hoort bekennen hier slechts één citaat over elk der 3 poema's :

lo « dat men in VondeFs poema, in de oiHtrekken van zijn Lucifer-drama, het geheele schema van Milton*s Paradise Lost aangegeven vindt; en dat de in het oog springende kenmerkende trekken der beide poëma*s volkomen dezelfde zijn ».

« En niet alleen dat, ook de hoofdgebreken, die de eerste critici van het Verloren Paradijs tegen Milton lieten gelden, zijn juist dezelfde, w^lke VoodeTs Lucifer werden ten laste gelegd ».

2"^ Dat het plan en de beschrijvingen van Vonders Epos, Joannes de Boetgezant : in nau^*e aanverwantschap staan, met zekere gedeelten én van het Verloren Paradijs én van het Herwonnen Paradijs... in which Milton follows Vondel :

y Milton*s Samson is a much indebted », veel verschuldigd aan Vondel's Samson ».

Maar wat verzekert Mr. Edmundson verder op zijn blz. i3?

« Dat de studiën van de navorschers der laatste jaren het niet verder hebben gebracht dan tot die vergelijking met Lucifer; daarmee begonnen zij en daarmee eindigden zij. »

267

En wal is de feitelijke waarheid?

Dal ' er ten jare i863, in Amsterdam voor 41 Felix meritis », het genootschap waarvan alle leden insgelijks tot de hoogst ontwikkelde kringen der hoofdstad behoorden, eene spreekbeurt heeft plaats gehad, ook door de Amsterdamsche dagblad- pers roet niet weinig lof vermeld, bij welke spreek- beurt het algemeen samenstel van Milton's Verloren Paradijs, doch vooral ook zijn Eva, aan de vuurproef der beoordeeling en vergelijking met Vondel's werk « Lucifer » en zijn « Adam in Ballingschap werd onderworpen.

In « De Dieische Warande » (VI D. 2* Afl. blz. 162) van het jaar 1800 vier en zestig dus meer dan 20 jaren vóór Edmundson staat gedrukt : « Het is nu twee jaren geleden, dat er eene voordracht in « Felix Meritis » gehouden werd ten betoog, dat Vondel grooter genie is dan Milton; dat Vondel verre boven dezen wereldbe- roemde de kroon spant in het scheppen van karakters, als daar zijn Lucifer en ^ijne mede- duivels, Michaöl en ^ijne heilgenooten, Adam en Eva, de koning en de koningin van het Eden »

En op blz. i63, in de nota aan den voet der blz. het volgende : « Het tafereel dier karak- terschilderingen was uitsluitend ontleend aan a Luci- fer » en aan « Adam in ballingschap », twee treurspelen, die ik in mijne schatting van VondeFs meesterstukken nooit van elkander gescheiden heb» zijn er dan ook zoo velen, waaronder een

268

Witsen Geysbeek en anderen op zijn woord, die zeven meesterstukken van Vondefs tooneel opnoe- men en Adam in ballingschap ^ een stuk des paradij^es waardig, niet eens schijnen te kennen. »

En verder 'm n De Dietsche Warande » van het jaar iSoo vijf en zestig, VI Deel, Derde Aflevering, blz. 194 : van de gelegenheid, die ons door de voorlezing over eenige vrouwenkarakters in Vondel's dramatische werken wordt aangeboden, maken wi) gebruik, om uit onze voor twee jaren in Felixr Meritis gehoudene redevoering de vergelijking mede te deelen, die wij destijds instelden tusschen VondeFs voortreffelijke schildering in het karakter van Eva en die van het meest klassieke en beroemdste heldendicht, dat Engeland als het gevierde model aanwijst in het Paradise Lost van John Milton.

« Aan de zijde van de Nederlandsche Eva verschijne thans de Engelsche Eva. »

Aan dat thema werden in diezelfde Aflevering nog 3i bladzijden besteed.

Maar wat verzekert Mr. Edmundson op blz. i3?

c De tot nog toe ingestelde vergelijking tusschen VondeVs Lucifer en Milton's Verloren Paradijs was zeer vluchtig en van een zeer oppervlakkigen aard ». En wat is de feitelijke waarheid? Dat er in den Haag, voor Oefening kweekt kennis, een genoot- schap waarvan de leden tot de meest ontwikkelde kringen der hofstad behooren, al voor jaren eene breedvoerig in de Haagsche dagbladen besprokene spreekbeurt plaats had, uitsluitend en alleen over

269

den Satan van Milton en den Lucifer van Vondel. Die vergelijking was, naar ik meen, noch vluchtig noch oppervlakkig. Zij nam den heelen avond in.

Wat is de waarheid?

Dat er te Leiden voor « Doctrina » der Univer- siteit eene spreekbeurt was gehouden, reeds jaren geleden, waarin vooral de Adam van Milton werd vergeleken met den Adam van Vondel. Die ver- gelijking was, naar ik vermeen, noch zeer vluchtig noch oppervlakkig. De geheele avond werd eraan besteed.

Te Aalst, in België^ te Alkmaar in Noordhol- land, en te Maastricht, werd de vergelijking inge- steld tusschen de Engelen in VondeFs werken en de Engelen in Milton's werken.

Te Luik werd de vergelijking van Milton's en VondeFs w*erken ten opzichte der Godheid ter beschouwing gebracht.

Nadat Mr. Edmundson, in strijd met de waar- heid, verder, steeds onverandwoordelijker « in zijne beweringen, zijnen lezers heeft voorgehouden dat zelfs de navorschers der laatste dagen, p. 13-14 « with the « Lucifer begun and ended », zal hij hun aanzeggen op hoogen toon wat hij, Engelsch- man, het eerste van alle letterkundigen, ontdekt heeft tusschen Vondel en Milton. Jammer voor hem, dat die stellingen van Antwerpen ook werden tentoongesteld en uiteengezet in de V^ Sectioriy Congres iniernattonaux, Exposition internationale coloniale et d*Exposition générale^ Amsterdam, MDCCCLXXXIIL

270

Het verslag van die c II T Partie; Quesiions Artistiqiies et Littérair es » ( 1 ) is wel later verschenea, al weten wij, die bijtijds onze uitgesprokene rede inleverden, niet de reden van dat late verschijnen (i). Intusschen is ons onloochenbaar en ontegenspre- kelijk beroep (en protest) tegen Edmundson te vinden in het extra-nommer van De Amstelbode van 17 Februari 1800 vier en tachtig, juist om die quaestio urgens Vondel-Milton, door uw spreker in het Fransch geschreven en aan tal van voorname bladen in Europa en aan enkele in Amerika toe- gezonden (2).

(1) Uit dat verslag zij hier het volgende medegedeeld : cc ... Appelons en champs dos celui que TAnglèterre nomme 8on Homère; eh bien, Messieurs, osons ouvrir trois cam* pagnes; livrons des batailles de trois jours, ou plutöt, faisoos choix dexpressions plus paciBques, proclamons ici que la Hollande peut ouvrir trois tournois poétiques, dont jamais encore il n'a été question dans aucune littérature de TEu- rope j*entends parier de Milton et de Vondel. Non pas comme on en a parlé jusqua maintenant; il ne s'agissait que du Lucifer de Vondel et du Paradise Last de Milton; ce sont dts horizons bien plus vastes que nous allons ouvrir. L'Angleterre est fiere de trois grandes ceuvres de son immortd Milton : ce sont Ie Paradise Lost, Ie Paradise Regained et Ie Samson AgonUtes,

« Ces trois sujets ont été chantés ea Hollande avant Milton, par un poète, dont la lyre était digne de l'épée de De Riiyter et du pinceau de Rembrandt, et ce rival de Milton, c'est Vondel, »

La page suivante du rapport entre dans bien des détails touchant ces 3 poémes, et L'Amstelbode, encore bien davaa- tage.

(2) cc De Amstelbode » wijst aan ; « Premier tounun

l

271

« Suum cuique honorem » : geen Engelsch- man, maar een Nederlander is de eerste geweest.

Thans trede Duitschland op.

Aan onzen Vondel, en in hem aan onze moeder- taal, is voor het eerst door een niet-Nederlander, een wereldberoemd schrijver, een heel boekwerk gewijd in de taal van Germanië.

Die Germaan, als een arend der Zwitsersche Alpen, laat zijn blikken over Europa gaan, over de eeuwen van het verleden, over de dagen van het heden, en kiest zijne helden, dien hij zijne pen, een ridderzwaard zonder vrees en zonder blaam, toezegt ter vermeerdering en verspreiding hunner glorie, of ter strengere waardeering hunner werken, of ter bestrijding met open vizier hunner begin- selen : ik wil spreken van ALEXANDER BauM- GARTNER, door wiens oorspronkelijk werk onze Vondel zijn triomfanten intocht heeft gehouden in de Duitschsprekende wereld aan deze en aan gindsche 2ijde van den Oceaan.

poétique. La supériorité du Samson de Vondel ^ publié en 1660 sur Ic Samson de Milton publié en 1671. Le poème de Vondel comprend 1691 vers, celui de Milton lySS. Le poème tout entier de Vondel sera mis en parallèle avec Toeuvre de Milton. » (Zie « De N. Rotterd. Cour. i3 Nov. 1884. »)

2* Toumoi : cc L'orateur se dédare pret a détendre en séance publique, en présence de tous ceux qui veulent défen- •dre Milton, la supériorité du poème de Vondel, cc Jean Ie Précurseur » en VI chants, sur le poème (correspondant) de Milton, Paradise Regained ».

3* Toumoi : Vondel et le Paradise Lost de Milton.

272

Het is door de vertalingen dat Milton, die het minder verdiende, een werelddichter is gewor- den ; met hoogere en breedere redenen worde thans Vondel op het schild verheven. Wie hem niet kende, zal hem reeds beginnen hoog te achten, alleen omdat een man als Baumgartner hem heeft bezongen in een prachtvoUen Hoogduitschen lier- zang, en over zijn leven en werken een heel boekdeel heeft geschreven. Pas nog schiep hij als dichter in den wereldstrijd ter eere van Pedro Calderon een Festspiel, als ware het ontweld aan de wonder- bron van Calderon zei ven. Het werd door de grootste geesten van Spanje met geestdrift en aller toejuichingen begroet.

Pas nog had zijne pen, een waar graveerstift, een « literarisches Zeitbild aus dem Geisteslebea Nordamerika*s in Longfellow^s Dichtungen^ ge- schetst; pas nog was « Lessing*s religioser Ent- wicklungsgang » het voorwerp zijner studie, ea niet minder dan drie boekdeelen over Göthe hebben in Duitschland doen herhalen, dat Alexander Baum- gartner voor de Fraaie Letteren is, wat de Frank- forter Johan Janssen is voor die Geschichte des^ Deutschen Volkes.

Dia roem, bij gene en andere werken vero- verd, komt, als eerste aantrekkingskracht, onzen Vondel te goede, en is men eenmaal begonnen kennis te maken met Vondel in Baumgartner's werk, dan is Vondel zelf de blijvende aantrekking en triomfeert door eigene macht.

273

Laten wij nog even vernemen hoe de gevierde schrijver Vondel, sein Leben^ und seine n^erke naar waarde heeft tentoongesteld voor zoovele millioen Duitschers in de Oude en in de Nieuwe wereld.

Een der grootste Vondelkenners, op wie de Nederlanden kunnen roemen, blijft de Noordneder- lander, dien de Kon. Vlaaamsche Academie bij hare eerste keuze terecht tot Eere-lid benoemde, maar die helaas! haar reeds door den dood werd ont- rukt, Dr. Joseph-AIb. Alberdingk-Thijm, hij noemde dat « Bild aus der Nederlündischen Literaturge- schichte n het model eener monographie.

Meer dan dat : Baumgartner heeft aan de Nederlandsche Letteren een werk geschonken, zoo- iils de Nederlanden er nog niet hadden. En om u te bewijzen hoe groot eene dankbaarheid Vondel ^n de zijnen, onze moedertaal en hare zonen, ver- schuldigd zijn aan Alexander Baumgartner» eindig ik deze mededeeling met de volgende beoordeeling door Dr. Jos. Alberdingk-Thijm :

a Baumgartner is een wetenschappelijk gevormd man, die, bij al zijn vuur en talent van voorstelling, eene uitmuntende methode heeft, en Vondel op eene wijze geanalyzeerd en in tafreel heeft gebracht zoo als men 't nog niet ondernomen had. »

Men heeft de gewoonte den begaafden en ijverigen Jacob van Lennep den « grooten- Vondel- commentator » . te noemen : maar de schrijver van het tegenwoordig boek heeft op dien naam veel meer aanspraak. Een oordeelkundig opgemaakt

274

résumé geeft van Leanep in zijn twaalf deeien niet. Baumgartner geeft een tastbaar beeld van Vondel zooals die Duitschers dat verstaan.

Niet slechts voor de Engelsche wereld is in de laatste jaren de glorie van Vondel, de eer onzer moedertaal, als eene ster van de eerste grootte aan den hemel der wereldletterkunde opge- gaan : niet slechts voor de Hoogduitsche wereld is Vondel, als een genie van onovertroffen gestalte in onze gelederen op het schild verheven : ten dank blijve dan ook in de annalen der Koninklijke Vlaam- sche Academie ten eeuwigen dage met eere en roem de naam geboekt van Alexander Baumgartner : ook in de oude hoofdstad van Fransch Vlaan- deren, bij een Congres bezocht door eene talrijke uitgelezene schare van toehoorderen uit alle gewesten van Frankrijk, werd Vondel ter waardeering op redenen gegrond voorgesteld en door dat legioen van hoofdmannen als voortdurend toegejuicht.

Wij verwijzen slechts naar onze redevoering, te Rijsel verschenen : Le Centenaire du poète hollan- dais Vondel vooral, pp. 27 et 28, en naar Le Journal des Beaux-Arts, 1870.

Ook op de Zangbergen van Spanje werd onze Phenix-dichter verheerlijkt, niet door een student,

«

niet door een onbekende die iets wordt door het bezingen van een groot man; neen, Vondel werd er bezongen door een der oorspronkelijkste dich- ters der XIX*^ eeuw, door een der grootste dich- ters van Spanje, een der kroonprinsen van Cata- loenja, door MOSSEN JACINTO Verdaguer.

27^

Een gedicht van Jacinto Verdaguer wordt altijd met sympathie door de Spaansche pers^ zoowel in de Nieuwe als in de Oude wereld, ont- vangen. Bi) gelegenheid van deze : « Poesia cata- lana, escrita espresamente vota el tercer centenari del principe de los poetas holandeses » werd dan ook niet weinig over onzen dichter, natuurlijk met groeten lof, gesproken.

Mogen wij, alvorens het huldedicht van den Catalaanscben dichter te vertalen, den lezer herin- neren, dat onder de benaming van c VEstrella del Sud », de Ster van het Zuiden, in de wereld bekend staat de grootste diamant der wereld, in Brazilië, in het district van Bogagem gevonden ten jare i853. Menige Vlaming zal naast de verta- ling ook wel eens gaarne den oorspronkelijken tekst willen zien. Aan dien wensch zij hier voldaan.

De Ster van het Noorden.

Op het strand van Barcelona Door een schoone zon bestraald. Hoor ik Holland's feestgezangen Waar hun Dichtvorst zegepraalt.

*k Wend mi)n blik naar Hollands hemel En ontwaar een sterre, een zon Die, wat stralenrijk ook schittre. Allen strekt tot stralenbron;

Met haar toover-zeilsteenkrachten Sluit ze 't welf van diamant; 'Middenpunt van 't rijk gestarnte, Wat ook wiss'le, zij houdt stand.

276

Stil als dt as van 't wiel dat wentelt. Uit safier en goud ontstaan, Ziet ze ontelbre meteoren, Worden, schittren en vergaan.

Zeven zustren haar omzweven, Ho£itoet van een koningin, Vlindren, die een bloem omz wieren, Bietjes, zoekend zoet gewin.

Gij, o Vondel, zijt die sterre 't Rijkst in licht, van licht omringd : Groote Dichtren heeft rijk Holland, Maar zij luistren, als gij zingt.

L'Bstella del Nort. A la memoria de Vondel,

Desde les platjes de Barcelona il-luminades pel sol hermós, sento los hymnes que Holanda entona è son poeta més gloriós.

Los ulls hi giro, veig una estrella que guspireja d'eix regne al front : totes les altres beuen en ella ses armonies com en la font.

Atrau a totes sa ullada hermosa del hemisferi mdgich iman; totes caminan. ella reposa, clan de la volta de diamant.

Com centre inmóvil de l'alta roda que feu l'Altissim d'or y safir, veu de quants astres lo cel se broda los mira nftiter, viure y morir.

- 277 -

Te set gcrmanes que la voltejan de Uur rcgina dames d'honor, y 1! somriuen y Ia festejan com papallones voltant la flor.

Tu ets, ó Vondel, del Nort l'estrella la més hcrmosa que en ton cel Uil; be te poetes, Holanda bella, mes lo(a escoltan quan cantas tu.

Barcelona, novembre 1887. Jacinto Vbrdaouer.

Dat gedicht, een diamant te veel kantiger en te glansrijker naar gelang zijne afmetingen klein jzijn, is een nieuwe hulde in Vondels diadeem. Voor die eer betuiging bij vader Vondel's eeuwfeest uit Spanje naar de feestvierende Nederlanden opgekomen, wil men bewijzen dat ook de Neder- landers er naar streven om edelmoedig te ver- gelden; daarom, eerstens, wordt dit woord van dank gesproken in den boezem van de Konink- lijke Vlaamsche Academie; daarom, tweedens, wil- len wij den man van genie, die den koning onzer dichters en den koning onzer eendracht ten troon verhiet waar hij nog niet erkend was, de 2es strofen van zijn feestzang vergelden, met zijn Epos in twaalf zangen, zijne Atlantida» te ver- tolken in VondeVs moedertaal; immers kunnen wij ook onzen Letteren en onzen taaibroeders nieuwe schatten van gedachten aanvoeren, nieuwe Museums van beelden en schilderingen stichten, met wereldberoemde werken van andere volkeren, uit andere talen, in onze taal over te brengen.

278

Zoo kan ons volk zich de drie scheppingen van Dante ten nutte en ten genoege maken, dank aan de meesterlijke vertaling en verklaring die tijdge- noot en nageslacht te danken hebben aan een eerelid der Koninklijke Vlaamsche Academie, aan Mr. Joan Bohl.

En derdens zullen wij aan onze Nederland- sche erkentenis nog grooter waarde bijzetten voor Cataloenja's « Mossen Cinto » met hier, bij gebrek aan tijd, slechts een weinig, maar elders meer te spreken en te schrijven over de herleving en den groei en den bloei van Cataloenja's dicht- kunst in Cataloenja*s taal.

Dewijl de beschikbare tijd ons is afgemeten door hen, wier wenken in deze voor ons wetten moeten zijn, en zelfs ook leden eener Vlaamsche Academie op hun tijd etende wezens zijn, en het feestmaal en de vertrekkende stoomwagens op hun tijd zijn gesteld, zoo verzoek ik onzen wakkeren Secretaris mij te willen waarschuwen een paar minuten vóór dat het geweten gebiedt ons letterkundig feestmaal te eindigen, om het andere geen schade te doen lijden.

Het eerste gerecht van onze Catalaansche feesttafel, het filologische, worde hier slechts aange- wezen.

De Catalaansche spraak en taal staat gelijk in geboorterechten met het Castiljaansch, met het Portugeesch, met het Ilaliaansch, met het Fransch. Alle zijn dochters van de Latijnsche moedertaal.

279

Alleen filologische onkunde kan het Catalaansch willen bestempeld hebben ais dialect van het Castiljaansch.

Mila, in zijn werk : Los trovadores en Espana, wijst aan, als de twee voornaamste vertakkingen van de taal rfoc, het Proven\aalsch en het Cata- laansch. Dit laatste werd door koning Dom Jaume 7 Conquistador en door zijne opvolgers in andere gewesten binnen en buiten Spanje verspreid.

De Catalaansche tak* der tale d^oc schoot bij die vermeerdering van grondgebied en door de kracht van dat uitgebreidere politieke leven in den bodem van het barbaarsch Latijn nieuwe wortels, groeide op tot andere vormen als die van hare oudere zuster en ontwikkelde zich meer en meer tot eene nieuwe taal.

Met een vingerwijzing naar de vergelijkende spraakkunstleer der Neo-Latijnsche talen hebben wij hier hel onze van ons eerste gerecht.

Bij gebrek aan tijd mogen wij het tweede gerecht ook slechts aanroeren, al is het de gouden schotel overladen van vruchten der eerste gouden eeuw der Catalaansche letteren, welke bijna twee honderd jaren duurde.

Na den dood van Pedro il Católico in 121 3 ging de kroon van Aragoon en van Cataloenja over op zijn zoon Jaume I, die geroemd mag worden als de stichter der Catalaansche littera- tuur en der Aragoonsche macht. Onder zijne regeering, die bijna drie derden eener eeuw besloeg,

werd de Catalaansche taal de officiëele taal der geleerden en der schrijvers.

Hij zelf, koning en soldaat, was tevens, als Cesar, held en geschiedschrijver, doch niet trou- badour. Ook toen alreeds triomfeerde de practisch«f zin der Cataloenjers, ook op taalgebied ; hun kenmerk was toen gelijk thans : de schoone, ongekunstelde gepastheid van gedachten, de reine echtheid en natuurlijkheid van gevoelens, met ongesmukten rijkdom der taal, zonder kleingeestige gezochtheid, zonder overdrijving.

Al mogen wij niets verder van dit feestbanket uit historische hoven genieten, men mag toch tusschen het afnemen van dit gerecht en het aanbrengen van het volgend zeggen, dat de krach- tige en klankrijke, en toch niet stroeve maar in welluidende golven vloeiende Catalaansche taal gesproken en geschreven werd in het rijk van Aragoon, van Valence en Murcia, in Corsica en Sardinië, in Mallorca en in Sicilia, op de geschroeide kusten van Tunis en Bugia; aan het Hof der Pausen in Avignon; aan het Hof van Clarenza, hoofdzetel van het prinsdom van den Peloponeso, ja in Attica, in Beotiê', in de Focide, in de Doride, in de Megaride en in een gedeelte van Tessalië; aldus in het hertogdom van Athene als iu het hertogdom van Neopatria is het Catalaansch bijna honderd jaren lang de ofHciëele taal geweest, in dermate het Grieksch overheer- schend, dat zelfs de Grieksche notarissen niet

28l

zelden verplicht waren hunne stukken te schrijven in het Catalaansch.

In het Catalaansch werd den Koning houw en trouw beloofd door de steden van Thebe en van Athene, van Delfos en Amfissa ; de Fransche hertog van Athene, Gualter de Brienne, sprak in het Catalaansch, dat in alle havens en op alle kusten der Middellandsche zee werd gehoord.

Met recht mocht destijds dan ook worden^ gezegd met den onsterfelijken Muntaner, soldaat en chronist, dat er geen taal was die bij zoovele volken werd gesproken als wel het Catalaansch (Crónica, ed. BofaruII, C. 29). En met niet min- der reden werd er verklaard, dat het Catalaansch de hoogst beschaafde taal van Spanje was : la lengua mes polida de Spanjra. (Ed. Aguiló p. 317).

Het zuiverste Castiljaansch der wereld werd gesproken in Cataloenja en in Valencia; bet oude koninkrijk van Valencia was in de middeneeuwen de bloemenrijkste Hof der Catalaansche poëzie c patria de sos més inspirats y castifos escrip- tores, que presenté per si sola en la Edat mitja una producció literaria tan abundosa com totes les demés regions catalanes juntes » zegt Antoni Rubió Lluch.

Ik wil dat gezegde nog verder verklaren uit de geschiedenis en zeggen : tot in Weenen en in Moscou werd het Catalaansch verstaan.

Fra Vicént Ferrer, een der grootste volks- redenaars die er ooit hebben bestaan, predikte in

■*f

282

steden en in dorpen, behalve in Cataloenje en Arragoon, ook in Castilje en in het koninkrijk Valencia en in Mailorca, niet alleen, maar ook in Frankrijk en in Italië; en toch heeft bij nooit gesproken dan in zijne moedertaal, het Catalaansch.

Ricbard III van Engeland beeft een verza- melwerk van Wetten uitgegeven in .bet Cata- laansch; koning Frederik van Sicilië scbreef in bet Catalaansch, en Arnold van Viianova voerde bet woord tot den Paus in het Catalaansch.

Het was vooral Ramon Lull, een der diep- zinnigste vernuften der menschheid, die het Cata- laansch heeft verheven tot taal der wijsbegeerte. Hier wil ik een echten Castiljaan, een beroemd Spaansch tijdgenoot, Menéndez Pelayo, laten spre- ken en laten bevestigen a dat bet Catalaansch onder alle volkstalen de eerste was, die tot tolk verstrekte der wijsgeerige bespiegelingen, en werd daardoor de erfgename van bet Latijn, lang vóór het Castiljaansch en nog langer vóór het Fraasch ».

Als de Augustus der Catalaansche letteren en beschermer en zielsvriend der Poëzie wordt geëerd koning Juan I, die in Cataloenje ook stichtte de Bloemenspelen^ Jochs Florals, in het jaar 1379.

Die Bloemenspelen hebben heel wat droomen van dichters en aanverwante geesten en harten vervuld, overtroffen of ook teleurgesteld, maar ook daar was geen eeuwige lente; de winter kwam, en uit was het kozen der rozen, de Bloemenspelen

- 283

bestonden niet meer; der Catalaansche taal werd de kroon van het hoofd gerukt : de overheersching werd het voldongen feit van het Castiljaansch.

Doch heden en hier spreken wij liefst over herleving en herbloei, en mijn laatste gedeelte zij gewijd aan de herleving der taal, waarin onze Vondel voor het eerst werd bezongen, en aan den dichter, die hem heeft bezongen.

Wij betreuren dus niet het wegnemen van de oude gouden schotel, nu onze feestdisch met heden- daagsche degelijke kost en koninklijke Academische lekkernij wordt voorzien, om niet te zeggen, over- laden. Ik zal trachten kort te zijn, maar als het nieuwe en het behoorlijke, wat gij van uwe zuidelijke Zuster zult hooren, u den tijd deed vergeten, wijt het, bid ik u, niet aan. mij, maar aan uw Secretaris, die de goedheid hebbe mij niet te waarschuwen voor het laatste oogenblik van onverbiddelijke nood- wendigheid. Eigenlijk had ik die woorden moeten richten tot onzen Voorzitter, met den hamer bij de hand en ook bij de hand met den hamer. Maar ik wilde hem liefst geen genadeslag vragen.

Met den herbloei der Catalaansche poëzie, gelijktijdig met de Vlaamsche herleving, verrezen ook alras de Bloemenspelen. In bet jaar 1840 ver- scheen het eerste Catalaansch tijdschrift; in 1839 ontloken de Bloemenspelen in de hoofdstad van Cataloenje, eene wereldstad, Barcelona. O hadden ook wij iets dat in dichterlijkheid en in veredelende opwekking kon halen bij die Bloemenspelen : edelen

284

wedstrijd der dichters van Cataloenje, van Valenda, van de Balearische eilanden, en verder. Wat aJ leerrijke woorden die wekken, wat al blijde voor- beelden die trekken, zouden wij daar al niet aan- treffen !

Geen ridderlijk gemoed of het stelt er prijs op de kenspreuk, de wapenleus te vernemen van de ridderschap, die men te gemoet gaat : welnu de- drievoudige leus der Catalaanscbe herleving is geen ander dan : Patria, Fides^ Amor : Vaderland, Geloof, Liefde.

Van daar dat de bloemenlezingen der Dichters zoo dikwijls in drie boeken, in drie afdeelingen worden verzameld :

I. Lo Llibre de la Patria,

II. Lo Llibre de la Fé,

III. Lo Llibre de TAmor.

In i85g werden de herstelde Bloemenspelenr voor het eerst weer gevierd, en alreeds in 1868 zag men er als een nieuwe Pamas verrijzen : Frederi Mistral, de Provensaalsche Homerus, met de zijnen, waren er de onsterfelijke vertegenwoordi- gers der Provensaalsche Poëzie; zij zaten aan de zijde van Zorilla, de Ventura Ruiz Aguilera, Nunez de Arce, de vertegenwoordigers der Castiljaansche Poëzie. Hoe fier ook op hare onafhankelijkheid, toch was er ook de Poëzie van het aan dichters zoa vruchtbare Valencia, thans vertegenwoordigd door de Ferrer y Bigné, Llorente en Querol. Nog met de barretina van student in de hand werd er aan

- 285

Mistral voorgesteld, als de hoop der toekomst van Cataloenje, een jeugdige dichter» onlangs gekomen van des vaders akker, waaraan het kind reeds werkzaam was. Maar dat zoontje van den landbouwer was geschapen om te dichten, gelijk de leeuwerik is geschapen om opstijgend over de velden lezingen;

«

e.i Mistral, die al lang gekroond was, zei tot den student : tu Marcel lus eris.

En Marcellus is hij geworden; een cosmoge- nisch epos, zooals er geen bestond, heeft hij geschapen, en onzen Vondel heeft hij bezongen,, hij de eerste van aUe dichters uit het zuiden, die aan onzen hemel < Lestrella del Nort^ » de ster van het Noorden, heeft toegejuicht.

Alleen voor hem zouden wij nog tijd en waar- deering over hebben, ware het niet onedelmoedig, nu er den eersten keer in ons Noorden, in den boezem eener Koninklijke Academie, over de her- leving der Caialaansche Poëzie wordt gesproken, geen recht te laten wedervaren aan Bonaventura Aribau, aan Joaquim Rubió y Ors, en aan Victor Balaguer.

Wat zijn wij verschuldigd aan dien ARIBAU, wie was hij?

Bonaventura Carles Aribau, is geboren te Barcelona, is er ook teruggekeerd om er te gaan sterven, en is er gestorven den 17 Septem- ber 1862. Hij was bediende bij de Administratie, te Lerida, maar verkreeg door bescherming van Torres Amat, de zoo uitstekend voor de geschie-

- 286

denis der nationale letterkunde zijner proyincie werkzame, geleerde en vrome Bisschop, een hoo- geren post in het handelshuis van den rijken financier Gaspar de Remisa, te Madrid. Aribau was een voorbeeldelij k trouw en ijverig onder- geschikte; ging vooruit ook in fortuin, en erkende openbaarlijk zijne fortuin en zijne toekomst ver- schuldigd te zijn aan zijn patroon, en dat bezong zijn harte in zijne moedertaal, in het Catalaanscb.

Die plichtvervulling van dankbaarheid was de eerste kreet der herleving van de Catalaansche poëzie. Die ontboezeming van het christelijk gemoed van den ondergeschikte jegens zijn patroon werd als eene a Oproeping », als een Manifeste, al lag zulks niet in de bedoeling van het edel gemoed.

Verneemt nu het geboortelied der herlevende Catalaansche Letteren .

Adeusiau, Turons.

Vaarwel, o bergen, vaarwel voor altoos, zoo verscbil- lend van hoogte» daar gintsch in mijn vaderland onder- scheidde ik u van de wolken door uw onverstoorbare rust, en van den hemel, door dieper blauwe kleurschekeeringen .

Vaarwel, gij, aloude Montseny, die uit uw fiere burcht

zoo waakzaam op wacht staande, met nevelen en sneeuw

omhuld door een bres in den walmuur het graf van den

Jood bespiedt ^- en in het midden der onmeetbare zee het

Majorkijnsche vaartuig herkent.

Weleer kende ik uw verheven voorhoofd en gezicht gelijk ik kenne het aanschijn mijner moeder: ik kende ook het geruischel uwer stroomen, gelijk ik kende de stem mijner moeder of het weenend geluid van mijn kind

287 '-

Maar door de fortuin, die mij volgt, in ballingschap :getogen» ken ik dat gezicht niet meer» hoor ik die stem niet meer zooals in betere dagen; -^ zoo ts het met den boom, die naar uitheemschen bodem wordt verplant, de bloemen verliezen haar geur, de vruchten haar smaak!

Kan het mij scheelen dat het verleidende lot mij hebbe geleid, tot zoo nabij de torens van Castilje, als mijn oor niet meer hoort den zang der Troubadours, en die niet meer in mijn hart eene edelmoedige herinnering opwekt?

Wat baat het dat ik mij in den geest begeef naar mijn

.zoet vaderland, te vergeefs zie ik de kronkelingen van

den stroomenden Llobregat. Ach, er is voor mij geen genoegen,

er is voor mij geene opbeuring, tenzij ik zing in Limou-

sijnsche, in Catalaansche taal.

Ik schep lust met bij mij zelven de taal te spreken dier Wijzen die de wereld vervulden met hunne zeden en hunne wetten, de taal der dapperen, die koningen trotseerden ~ hun rechten verdedigden, den smaad die hun werd toegevoegd, wreekten.

Verga, verga de ondankbare, die, in het land dat het zijne niet is, zijne moedertaal van zijne lippen kan hooren 'vloeien zonder dat tranen ontvloeien aan zijne oogen; de ondankbare, dte, als hij aan ziju helm denkt, niet treurend wordt gestemd tot kwijnend wee, en niet de lier zijner vaderen van den wand neemt.

In het Catalaansch heeft zich mijn eerste stamelen geuit, toen ik mij te goed deed aan de borst mijner moeder, in het Catalaansch sprak ik eiken dag mijne bede tot God, en elke nacht droomde ik lofzangen, in het Catalaansch.

En wanneer ik mij nu alleen bevind, spreek ik tot mijne ziel, ik, spreek haar toe in het Catalaansch, want ^j verstaat geene andere taal, en mijn mond spreekt dan geen logen, en liegen kan hij niet, omdat hij spreekt uit den overvloed mijns harten.

288

Ga dan, o Taal, die zoeter zijt voor mijn gemoed dan honigraat; die mij de deugden der jaren mijner onschuld lerug^ voert. ga en w!l uitdrukken de heiligste genegenheid, die de hand des hemels kan prenten in het hart des menschen.

Ga, en verkondig door de wereld, dat mijn harte, nooit ondankbaar, altijd zal noemen en roemen den naam van mijn patroon; ga, en uwe stemme zal zijn naam en ziin glorie in nagedachtenis doen voortleven bij de landgenooten, bij den vreemde en bij de nageslachten.

Of elke Nederlander meer dan de helft van zijn volkslied van buiten kent, laat ik in het midden, 't is ook te langdradig, maar welke Catalaan kent niet geheel van buiten het lied van Aribau?

Aribau zelf heeft zich niet voor a Catalanista » gehouden. Maar met zijn lied begon de dageraad te ontwaken, en alras, in F'ebruari 1839, begoa het Diario de Barcelona maandelijks Catalaansche gedichten mede te deelen, met de onderteekening van « Lo Gay ter del Llobregat ».

Het was een scholier van 20 jaren, die « Doedel* zakspeler van de boorden van den Llobregat b, die na anderhalf jaar de gedichten, welke aller bewon- dering hadden veroverd, bijeenverzamelde, in de voorrede ervan zijn bedoelen luid verkondigde, en daardoor de banier verhief, welke het verzamelend aantrekkingspunt werd van allen, die der nieuwe dichtkunst aanhingen. Joaquim Rubió y Ors was die doedelzakspeler van den Lobregat, was de eerste Catalanista. Hem zij eer en glorie!

Gaarne zouden wij hem alleen eene geheele spreekbeurt wijden.

289 ~

De overheerschende gedachte van die gedichten van Rubió was geene andere dan die van Aribau, ^n gelijkelijk vreemd aan alle politiek.

Aan ViCTOR BalagUER willen wij insgelijks recht laten wedervaren, ja, en den cijns onzer hulde betalen aan dien machtigen geest, die, ook als onvermoeide werkkracht, eenig is in Cataloenje^ gelijk Vondel het was te onzent; die, door nood gedrongen, in den werkkring der koortsige dag- bladpers zijn nooddruft zocht ; die later werd volks- afgevaardigde, en later minister der Kroon; maar dichter was hij, en te midden van alle andere beslommeringen dichter bleef hij, en zijn scheppend dichtergenie rees hooger en hooger, en sloeg breeder ^n breeder zijn wieken uit.

Bij een bekwamer gelegenheid van meer tijds- ruimte zullen wij hem van meer nabij waardeeren, nu wijzen wij slechts omdat wij hierboven Los Trovadores van Mila y Fontanals aanstipten op Balaguer's Historia politica y literaria de los Trovadores^ en erkennen dat de Catalanen, ten aanhoore van hunne machtigste benijders, ten aanhoore van alle Academiën en Universiteiten der geheele wereld, triomfeerend kunnen herhalen, « wat de Duitscher-Spanjaard Dr. Johann Fastenrath mededeelde :

o Wir sind jetzt keine Gruppe, wir sind ein Heer;

« Wir sind jetzt keine Secte, wir sind eine Religion ;

1

290

« Wir sind jetzt keine biosse Schule. wir sind eine gaiize Literature. »

Dat te bewijzen en dte bewijzende meester- werken ten toon te stellen, zou een vruchtbaar thema zijn, maar alle de spreekbeurten van drie winters zouden niet voldoende wezen om dat thema te behandelen.

Thans ondergaat uw spreker een gevoden, gelijk de Maestro, die, met een overmachtig koor van zangeren en met een evenmachtig orchest, een voikstriomfzang con amore en con fuoco zou heb- ben aangevoerd, en dan overgaat tot een machtig, solo, dat zachter verlustigt en als met betoove- rende melodieën omwiegelt en doorwemelt en door- tintelt, ook soms doet trillen van geestdrift, en opvoert als op de vleugelen van den arend..., la dwina Aguila^ que d los rqyos se examina Del sol mds perdadero.

Wij hebben thans verder te doen met

Mossen Jacinto Verdaguer.

Toen het knaapje al mede werkzaam was aan den graanoogst zijns vaders, werd een weddingschap aangegaan en een vijfFrankstuk ten prijs gesteld voor dengene, die met bloote voeten over de stoppels van een pas afgemaaiden akker het verste in een bepaalden tijd zou loopen; het vurige knaapje behaalde dien Moedigen prijs, en voor dat geld kocht hij zich boeken, waarbij de Odyssee van Homerus. Men zag dat er wat zat in dat jongetje :

291

men deed hem op studie. Toen hij 20 jaren oud \va$, nam hij deel aan de Bloemenspelen te Bar* celona, en zond twee gedichten in. Het eene had tot onderwerp : den dood van Rafaël de Casanova^ den heldhaftigen verdediger van Cataloenje tegen Filips V, bij de verschrikkelijke belegering van Barcelona, gesneuveld ; het andere bezong de Mynio* nes d'en Veziana, 40 vrijwilligers tegen 5oo ban- dieten. Beide stukken werden bekroond : het laatste als accessit van den prijs den Egelantier^ en het eerste met den prijs van de gouden amarant»

Bij de volgende Bloemenspelen bood de student vier gedichten van zeer verschillenden aard ten wedstrijd aan. De gekozen onderwerpen waren :

< de held van het gebergte,

o de nacht des bloed^^

tt de zucht der ziel,

c de rozenstruik van de boeren hofstee. »

Alle vier werden bekroond.

Onderscheidingen behaalden insgelijks zijne poëmas :

« De zeeslag van Lepante. »

tt De stervende Heilige Franciscus van Assisi. n

Het was bij de zoo schitterende Bloemen- spelen van verbroedering, in 1868, dat Mistral den reeds zoo menigwerf bekroonden Seminarist de woorden van Virgilius toesprak : « tu Marcellus eris. »

Wat al vaderlandsche hoop wekten niet in alle harten die profetische woorden en trokken aller

292 ~

blikken op den zedigen jongeling, wiens sterke geest het betrekkelijk keurfijne, maar tengere lichaams- gestel overhcerschte.

Als kapelaan te Viuyoles d'Oris schreef « Mos- sen Cinto » een deel zijner Idyllen.

Reeds streefden zijn gedachten naar een grooter poema : na een citaat uit Platons geschiedverhaal of verdichtsel der Atlantis te hebben gelezen, speelde hem die zucht voor den geest. Te vergeefs zocht hij de hem steeds kwellende hoofdpijnen te ver- drijven door eene reis in Roussillon.

Als eenig heilmivtdel werd hem eene zeereis aangeraden. En ziet, daarin kwam hem te gemoet de edelmoedige reeder Antoni Lopé{, eene der edelste figuren van het tegenwoordige Spanje. Hij is de stichter der Transatlantische Stoom vaart- maatschappij en als de schepper der Spaansche Handelsvloot. Terecht heeft hem koning Alfons XII verheven tot markies van Comillas en Grande van Spanje. Niet als werktuigen ter vermeerdering zijner winsten behandelde Lopéz zijne onderge- schikten, maar als onsterfelijke zielen : dus had hij ook een aalmoezenier op al zijne schepen, opniat zijne onderhoorigen nooit zouden zijn verstoken van de hulp des priesters, van de genade-midde- len tan Christus* Kerk.

Mag ik U verzoeken, Mijnheeren, te willen gelooven dat, wanneer uw spreker deze Konink- lijke Academie beschouwde als eene bloote liefheb- berij ter bevordering van Fraaie Letteren, hij dan

293

•ook de pas verstrekte mededeelingen zoude kunnen beschouwd hebben als eene ietwes overbodige epi- sode; maar nu deze Academie is, en nog meer moet worden, eene macht in den Staat, eene macht in <ie Maatschappij, tot roeping hebbende om met den iuister- der moedertaal ook de hoogere ont- wikkeling van het vaderland en van den enkele en der geheele maatschappif te bevorderen, nu meende •hij die praktijk en beginselen te kunnen aanwijzen als slagaderen, welke een gezonden levensstroom van eeuwig jeugdig en krachtig bloed door het maatschappelijke lichaam rondvoeren.

Den reeds meer dan negenmaal bekroonden dichter, toen dorpskapelaan, werd het scheepska- pelaanschap aangeboden; zijne geschokte gezond- heid kwam tot herstel op den Atlantlschen Oceaan dien hij, naar ik meen, zevenmaal of negenmaal overtrok, en toen zijn epos, La Atldntida, aan- bood aan zijn weldoener SR. D. Antoni Lopez. De opdracht in zes verzen van dit Epos in twaalf zangen vind ik al zeer kenmerkend. Ze luidt als volgt :

« Excm. SR. D. Antoni Lopez.

« Op uwer schepen gezegende vleugelen gestegen, zocht ik den bloeienden oranjeboom der Hespe- rieden; maar ai! hij is reeds uitgeplunderd door de golven, die er zich hebben van meester gemaakt sedert tal van eeuwen; het eenige, wal ik U Juin

294

aanbieden, al9 dit U kan behagen, zijn deze bladen rttn den boom met gouden appels.

« Geschreven aan boord van het transatlantisch Stoomschip Ciutat ComtaL i8 November 1876. »

Een groote triomf viel dat po^ma ten deel in de hoofdstad van Cataloenje, bij de Bloemenspeien van 1878. Al spoedig werd het vertaald, in prosza of in verzen, door verscheiden schrijvers, xn bet Castiljaansch en in het Fransch; ook werd bet vertaald in het Provensaalsch, in het Italiaansch, in het Hoogduitscb, in het Engelsch, in het Rus- sisch. Het wordt dan ook nu vertaald in he) Nederlandsch.

Gelijk de Opdracht van het Poema even als de lierzang van Bonaventura Aribau, een blijk van dankbaarheid jegens zijn patroon was, zoo blijit ook dit Epos eene onsterfelijke hulde van erkentenis zij ook de slotzang, een Koninginne-droom, in letterlijke vertaling medegedeeld.

Izabeüa's Koninginne-droom.

Haar hand bracht ze even aan haar slapen, en met den glimlach van een EIngel, haar zoeten blik op Ferdinand gericht, sprak zi) lieftalig in deez' woorden :

Bij d'eersien glans van 't morgengloren heb ik gedroomd van eene duif; ai! zelfs ook nu dioomt nog mijn hart dat die mijn droom een waarheid was.

Ik droomde dat het Moorsch Alhambra mij zijn hart opende, als een nestje van parelen en harmonieën aan hemeltransen opgehangen.

2gb

Daar builen xuchtete een stoet van hoeri's wuft van zin; daarbinnen weergalm Jen in dea Hirem's hoven des Edens zuivere Engelenkoren.

Wat daar de Kunst in marmer beeldde was mij bezieling; ik borduurde voor u een mantel rijk aan pracht, toen 'k in het groen geboomte zag

Een allerliefiste vogellijn, dat wipte en huppelde over 't mos; zijn stemmeken was zoet en fijn als honig van den rosmarijn.

't Bracht mij een lieven morgengroet; 'k was luistrend als betooverd; 'k liet mij uw verlovingsring ontschaken, dat bloemjuweel van Moor^che Kunst.

O! Blank gevleugeld vogelkijn, riep ik hem toe, ach! om mijn liefde, laat, bij uw bupplen door de takjes, mijn schat toch niet verloren gaan.

Maar het nam zijn vlucht door de lucht en mijn hart vloog hem na. Ach! mijn ring met honderden facetten, 'k had u nog nooit zoo schoon gezien!

Van gouw tot gcuw, van land tot land volgde ik het vogelkijn naar 't strani; en toen ik was aan 't strand der zee, gii^ 'k treurig zitten, en ik weende.

Ik ging hem uit het oog verliezen, en, ach! hoe hij verrukkelijk schitterde! maar 't was gelijk de morgenster, die, helaas! opgaande ondergaat.

296 ^

Plots'ling liet het mijn dierbren ring tn d*Oceaan van 't Westen vallen, en 'k zag, als lucht- en watergeesten verrijzen, rijk opgetooide eilanden.

't Scheen me in dien middagzonneglans niets dan smaragden en robijnen : «en hemeltje vnn poézie, «en meesterwerk van Serafijnen.

En feestelijke liederen zingend bracht 't vogelkijn me een bloemenkrans, waarmee 't mijn needrig hoofd bekroonde, toen 'k uit mijn droom van vreug^ie oni\\'aakte.

Die duif is hij, die tot ons komt, die tot ons spreekt als Gods gezant; ons wacht het heil, mijn trouwgenoot, te vinden 't Indlé mijns harten.

Neem dan, Cotombus, mijn juweelen, koop schepen aan, koop aan gevleugelde; 't blauw korenbloemtje en 't lief viooltje, zijn mij voldoende feestsieraad .

Zoo sprak haar mond : met een hand blank als

Ontdeed zij zich van ringen en sieraden [sneeuw

aan oor en hand «n halskarkant,

gelijk een hemel van zijn pareten;

en hij, hij lacht en weent van vr*ugd :

in harmonie met dot gevoel des harten

ziet men nu parelen van overdierbre waarde

uit Izabelia's oogen rollen.

En tevens dringt de zon in het Aihambra door, en vult met haar verliefde stralen de zaal, gewrocht uit goud, topazen en safieren, en weet haar stralen zoo te richten, zoo te breken dat ze alle drie met eenen lichtkrans kroont, die schaduwbeeld verstrekt der Kroon in 't Paradijs.

- 297 -

In dezen siotzang, evenals in de toewijding^ zal uw oordeel en uw smaak gemakkelijk erkend hebben de drie eigenschappen van de Catalaansche Poëzie : rijkdom van gedachten, adel van gevoel» schoone eenvoudigheid van beweging en ongezochte keurigheid van taal.

Het onderwerp van eiken zang zou kunnen worden aangewezen in dezer voege :

I. Zeeslag van een Genueesch met een Vene- tiaansch schip. Colombus vindt redding bij een. grijsaard, den Genius van den Atlantischen Oceaan»

II. De brand der Pyreneeën.

III. De Hof der Hesperieden.

IV. De Atlanten.

V. Gibraltar geopend.

VI. De Cataracte. Hercules zoekt Hesperis, die hem ziet naderen en aischeid van hare doch- ters neemt.

VII. De Allanten beklimmen het toppunt van den berg, om er een loevluchlskasteel te bouwen. Hesperis gaat den held te gemoet. De Atlanten vervolgen Hercules, die de vlucht nam met Hes- peris en zijn op. het punt hem te achterhalen.

VIII. De zee-engte van Gibraltar verbreedt zich; de zee vlucht te midden der landen. Het Koor der Grieksche eilanden. Apotheose van Her- cules.

IX. De golven der Noordzee spannen samen met die der Zuidzee, die van het westen met die van de Middenlandsche zee. De Allantis wordt

298

verzwolgen. Gerion schaakt Hesperis. Strijd van Gerion en Hercules, enz.

X. De toren der Titanen. Hun strijd t^eo God. De Engel der verdelging treedt op. De elemen- ten nemen deel aan den strijd. De ondergang der Atlantide en der Atlanten. Spanje, door een Koor van Hemelgeesten geroepen, rijst op,

XI. Het nieuwe Hesperiè*. Nachtgezicht Tan Hesperis. Zij herkent den Oranje-tak door Her- cules geplant. De Oranje-hof met gouden vruchten groeit aan. De zwanenzang. De onttroonde Konin- gin. Ballade van Majorca. De Kolonnen « non plus ultra ».

XII. Bij de woorden van den Genius der Atlantide ontwaart Colombus als eene nieuwe wereld die voor de oogen zijns geestes zweeft. De droom van Izabella.

De grijsaard aanschouwt, van den top van het voorgebergte, Colombus den duisteren Oceaan invaren en spreekt zijne laatste woorden :

« Spoed henen, o Colombus, nu kan 'k sterven. » Ook Mossen Cinto, na zijn poema aan de wereld te hebben geschonken, had kunnen zeggen : « nu kan ik sterven. » Door zijne Atlantida had hij de onsterfelijkheid des Dichters veroverd; maar dat woord zou hij ook op heden nog niet tot het zijne maken, al heeft hij sints die dagen nog andere rechtstitels op de onsterfelijkheid van den Parnas aan zijne vroegere bekroningen toegevoegd. Laat ik ook zijne werken, volgens de kenspreuk hier-

299

boven ontrold, rangschikken in drie afdeeiingen, gewijd als ze zijn aan Vaderland. Geloof, Liefde.

I. Patria. Na de Atlantida, een ander vader- landsch po&na, in XII zangen :

Canigó' Llegenda Pirenayca, uit den tijd der Reconquista. Verschenen in 1886.

Hoe gaarne zouden wij ook van dit poema, evenals van De Atlantida, hier kunnen overleggen, minstens den eersten zang : L'Aplech^ en den majestatischen laatsten zang. La creu de Canigó,

Patria^ een bundel gedichten, meesterstukken alle bezield door de ware verhevene, noch rechtsch noch linksch overdrevene, maar alleszins christelijke heldhaftige bijzondere en algemeene vaderlandsliefde. Met een zullen wij, ten slotte, een woord nader zeggen over dien bundel; laten wij eerst zijne andere werken aanwijzen.

Tot Geloof en Liefde behooren de volgende werken :

Idilis y Cants mistichs^ verschenen in 1879, hadden alreeds in i885 een 3®" druk.

Llegenda de Montserrat, in 1880, 2**® dr.

Canqons de Moniserrat^ in 1880, 2*^® dr.

Caritat^ aplech de poesies estampades a favor de les victimes dels terratremols, 2*^^ dr.

Lo Somni de Sant Joan^ waarbij ook aan een Nederlander, den beroemden Canisius, zijn plaats wordt gegeven, onder het motto van : accedet homo ad Cor altum. iSSy.

Na zijne reis in het Heilig Land, uitgegeven

3oo

onder den titel van Dietari d'un Petegri d Terra Santa, met teekeningen van Andreu Sola, verscheen in 1890 een bundeltje gedichten, getiteld Na^areih; en in 1891 een tweede boekdeeltje, \Be//i/6m.

Van zijne prozawerken en zijne verspreide verzen, waarmede de dichter voortgaat gelijk de zangvogel met zijn gezangen in de schoonste dagen der lente, behoeft hier niet te worden gesproken.

Wij hervatten, om waarlijk te eindigen, des Dichters eersten zang in zijn bundel : Patria. Die lierzang geldt Barcelona.

Gelukkig is die overheerlijke lierzang te lang om hier te kunnen worden vertaald : drie feiten mogen er iets van getuigen. Het eerste is, dat de Stadsregeering van Barcelona twee groote gouden gedenkpenningen liet slaan ter eere van dea Dichter ;

Het tweede, dat ze 100,000 exemplaren van dat gedicht liet drukken en ronddeelen aan de kinderen der scholen ;

Het derde feit is, dat de Cataloenjers der Philipijnsche eilanden eene lauwerkroon van gesla- gen zilver, een kunstjuweel dier landen, naar Europa zonden, en den Dichter, ook hun Mosseo Cinto, ten huldebewijs aanboden.

En die Dichter heefl onzen Vondel bezongen, dus ons Noorden en ons Zuiden geëerd en geroemd E

En gelijk hij zijn Cataloenje, als onderdeel, en zijn Spanje, als geheel, bemint en verdedigt

3oi

en verheerlijkt, zoo beminnen ook wij ons vader- land en onze Moedertaal. Uw spreker blijft geheel vreemd aan de aanmatiging om te willen spreken in naam der Vlaamsche Taaibroeders, maar dit zal niemand hunner willen bestrijden, dat hunne harten uit eigen natuur en aandrift gevoelen wat de kloeke Cataloenjer gevoelde, toen hij zeide» dat Spanje hem te meer dierbaar was geworden, nu hij in zijne moedertaal, het Catalaansch, bij feestgezang en volksfeest kon uitroepen : Leve Spanje! Zoo ook is den Vlaming, sints zijne Moedertaal meer tot hare rechten kwam, zijn Belgisch vaderland te meer dierbaar geworden. Moge dan ook de ware vaderlandsche Staatkunde op dien ingeslagen weg blijven vooruitgaan, al werd Keulen en Aken niet op één dag gebouwd. In dien zekeren vooruitgang, al kan ook zelfs in het meer vurige België' soms het doel der reis niet altijd bereikt worden per sneltrein : wie ver- standig volhardt, wint zeker. Die volkomen over- winning, die algemeene bloei der gemeenschap- pelijke Nederlandsche moedertaal in het Zuiden, in het Noorden, is ongetwijfeld de wensch, de kreet van alle Nederlandsche harten :

Hier en aan den overkant, Daar en hier is Nederland.

#

Soa

Zitting van 20 Juli 1892.

Aanwezig de heeren J. Micheels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris ;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, Em. Hiel, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Kan- sen, L. Mathot, J. Obrie, K. Stallaert, J. van Droogenbroeck, Th. Cooptnan, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, H. Sermon, werkende leden;

de heeren K. de Flou en Ad. de Ceuleneer, briefwisselende leden .

Afwezig met kennisgeving, de heeren E. Cooremans, werkend lid, en A. Janssens, brief- wisselend lid.

Het verslag over de vorige zitting wordt gelezen en goedgekeurd.

Door den bestendigen secretaris wordt de lijst medegedeeld der

AANGEBODEN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenland- sche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Bibliographie de Belgique. 1893, n' 5. Cartulaire du comté de Hainaut, de Vavè-

3o3

nement de Guiliaume II d la mort de Jaqueline de Bavière, Tomé V.

Compte rendu des séances de la Commission royale d*Histoire. 1892, n' 5.

Mémoires couronnés et aUtres mémoires publiés par t Académie royale des Sciences^ des Lettres et des BeauX'Arts de Belgique, Tomé XL VI, 8®.

Door den heer J. BroecKAERT :

Lof dichtjes op Dendermonde. (Overdruk.) 1 892.

Door den heer J. BOLS :

Eenige regeltjes. Handboeksken waar de Vlaamsche studenten hunne moedertaal behoor^ lijk in leeren schrijven en uitspreken^ door J. Bols en J. de RUISSGHER. Lier. Vierde uitgaaf, 1892.

Nederduitsche bloemlezing. Dicht- en proza- stukken, verzameld en voorzien met aanteeke* Dingen, eene schets van de geschiedenis onzer letterkunde enz. door J-. BOLS en J. MUYLDER- MANS. Tweede deel, tweede uitgave.

Door den heer L. DE BaCKER :

Les Religions de la Chine; aperqu histo-

rique et critique, par Mgr de Harle{, (Boek-

beoordeeling. Overdruk.)

Door den heer P.-P. GÉNARD : De Belgische Wapenkenner. L' Arm oriste Beige, 1892, 4**.

3o4

Door den heer J. Splichal, te Turnhout : Kempisch Museum. 1891, n^" 10.

Door den heer JOZEF DE Ras : Eerste klanken. (Dichtbundel.)

Door den heer R. MiLLECAM :

Reus Finhar d en Liederik de Buk. 1892.

Door den heer Dr. J.-I. Doedes : Collectie van Rariora, inzonderheid gods- dienst en theologie. Tweede vermeerderde uitgaaf, Utrecht, 1892.

Door den heer FIRMIN VAN DEN BosCH : La jeunesse de demain.

Door den heer J.-P. Waltzing : Vépigraphie latine et les corporations pro- fessionnelles de T empire romain. \%g2.

Door den heer A. Sififer : Het Belfort. 1892, n" 6 en 7, Le Magasin littéraire^ 1892, n*» 7.

Door de Koninlijke Academie van Weten- schappen, te Amsterdam :

Verslagen en Mededeelingen. Afdeeling Let- terkunde, 8® deel.

Veianius. Bekroond Latijnsch gedicht.

Jaarboek van de Koninklijke Academie van Wetenschappen . ï 89 1 .

Verhandelingen der Koninklijke Academie van Wetenschappen. Afdeeling Letterkunde, 20® deel*

3o5 -

Briefwisseling.

Op kennisgeving en uitnoodiging vanwege het <k>ngres voor geschied* en oudheidkundige weten- schappen, te Antwerpen in Augustus e. k. te houden, henoemt de Academie de heeren C. Hansen en P. AlberdiAgk Thijm om haar op deze geleerde vergadering te vertegenwoordigen.

Lezing wordt gedaan der brieven, waarbij de nieuwbenoemde briefwisselende en buitenlandsche Eereleden de Academie hunne erkentenis betuigen.

De heer A. de Ceuleneer brengt, na een hartelijk welkom, hem door den heer Bestuurder toegesproken, nog mondeling zijn dank aan de vergadering . uit.

Het bestuur stelt voor, den heer P. Benoit, bij gelegenheid der betooging, te zijner eer inge- richt, de hulde der Koninklijke Vlaamsche Academie te betuigen, en de groote diensten te erkennen, door hem aan de vaderlandsche toonkunst bewezen. De vergadering treedt dit voorstel met algemeene stemmen bij.

Bibliographische aanteeksning.

Ik heb de eer, de Academie een exemplaar aan te bieden van het plaatwerk : de Belgische Wapenkenner^ door mijnen zoon P.-P. GÉNARD vervaardigd.

Het past mij niet in bijzonderheden over dit

- 3o6

opstel te treden; alleenlijk verstout ik mij de welwillende aandacht der Koninklijke Vlaamsche Academie te vestigen op de Nederlandsche vak- woorden, alsook op de bladzijden en op de platen^ toegewijd aan onze nationale banieren sedert de vroegste tijden tot onze dagen.

Men zal in de verzameling den uitslag vinden van nasporingen, die niet zonder vrucht werden ondernomen.

P. GÉNARD.

Dagorde.

Een schrijven van den heer Minister vaa Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs drukt den wensch uit dat de Academie het onderzoek over het Woordenboek der Nederland- sche taal zou voortzetten. Na eene gedachten- wisseling daarover, aan welke de heeren P. Willems, van Droogenbroeck, de Vos, Coopman en de Potter deelnemen, verklaren de heeren Coopman, de Vos en Obrie, die tot heden de moeilijke taak van het onderzoek tot genoegen èn van de Aca- demie èn van den heer Minister hebben vervuld, bereid te zijn het werk te hervatten.

De vergadering beslist, dat de Commissie van nieuwere taal- en letterkunde voor de eerstvol- gende vergadering het ontwerp zal mededeelen van eenen brief, waarbij de Regeering zal opmerk-

3o7

zaam worden gemaakt op de niet-uitvoering der taalwet van i883.

De stemming over het ontwerp tot uitgave der Keure van Ha^ebroek^ voorgesteld door de Commissie, alsmede de bespreking van de quaestie der terminologie in de Nederlandsche Spraakleer, worden verdaagd tot de volgende zitting.

Wordt eveneens verdaagd tot de eerstvolgende zitting, de lezing van het antwoord der Academie op den brief, door de heeren Leden der jury voor den jongsten vijfjaarlijkschen Staatsprijskamp voor vaderlandsche geschiedenis gezonden aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, naar aanleiding van de opmerkingen, door de Academie over het werk dezer jury gemaakt.

De zitting wordt geheven te 4 uren.

3o8 -

Zitting van 17 Augustus 1^892 .

Aanwezig de heeren J. Micheels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, E. Gailliard, G. Gezelie, E. Hiel, P. Willems, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Cooptnan, A.. de Vos, K. Stallaert, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, E. Cooremans, H. Sermon, werkende leden;

de heeren K. de Flou en A. de Ceuleneer, briefwisselende leden.

Door den heer P. Alberdingk Thijm is bericht gezonden dat hij de zitting niet kan bijwonen.

Het verslag over de voorgaande zitting gelezen en goedgekeurd zijnde, wordt door den bestendigen Secretaris de lijst medegedeeld der

AANQBBODBN BOBKBN.

Vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Mémoires de r Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. XLVni* deel, 4^

De Machabeën. Treurspel door JOS. Hen- DRICKX, tweede uitgaaf, 1892.

Liste des communes dont Ie nom s*écrit ou se prononce de méme ou d peu pres. (Uitgegeven

3o9

•door het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs.)

Bulletin de l* Académie royale des Sciences , 4ies Lettres ^t des Beaux-Arts de Belgique. 1892, N" 5 «n 6.

Door den heer S. Daems :

Het inT^icht in de Kunst. Redevoering uitge- sproken bij de plechtige prijsuitreiking in de St.'Lucasschool^ te Gent^ 1892.

Door den heer P. GÉNARD :

Waarom werd heer Cornelis Sanders omtrent het jaar 1649 ter dood gebracht? Een geschied- kundige vraag, Antwerpen, 1892.

Door den heer R. BUTAYE :

Leven van den heiligen Aloysius van Gon- J(aga. Naar de nieuwste bronnen. Met gravuren buiten den tekst. Loven, 1891.

Leven van pater Damiaan, apostel der melaat- schen van Molakdi, Zesde, herziene druk. Brugge, 1890.

Door den heer A. SlFFER :

Le Magasin littéraire^ 1892, n' 8.

Het Belfort. 1892, N^ 8.

Door den heer J.-B. Ver vliet :

Ons Volksleven. Tijdschrift voor taal-, volks- «n oudheidkunde, 4*^ jaar, 1892, 4®, 5" en afle- veringen.

3io

Door den heer J. Splichal, te Turnhout : Kempisch Museum. 1891, N"^ II.

Door den heer J. Obrie, namens den heer ALFR. SCHIKS, leeraar bij de katholieke Hooge- school :

Beginselen van strafrecht of uitlegging van het eerste boek van het strafwetboek^ door ALFR. SCHlKS. Loven, 1892.

Briefwisseling.

Aan de vergadering wordt het uit Leiden ontvangen bericht medegedeeld van het overlijden des heeren Dr. Mattbias de Vries, buitenlandscb eerelid.

De heer Bestuurder staat recht en houdt tot de vergadering de volgende toespraak :

Waarde Medkledeni

Gij hebt allen vernomen dat nogmaals een der onzen van zijne taak hier beneden afgeroepen werd : Matthias de Vries is den 9®" dezer maand te Leiden overleden.

Ofschoon niet geheel onverwacht, want hij ver- keerde sedert maanden in eenen bedenkelijken toe- stand, heeft die tijdmg, ook buiten Nederland, op velen een pijnlijken indruk gemaakt.

Wij vooral hebben reden tot treuren om den

3ii

dierbaren ailijvige, die onze werkzaamheden met innige belangstelling volgde, dien wij zoo gaarne eens in ons midden gewenscht hadden, om hem onze dankbaarheid, onze hoogachting, onzen eer- bied te betuigen.

Gij herinnert U nog met welke hartelijke, aan- moedigende bewoordingen hij het lidmaatschap onzer inrichting aanvaardde; die warme ontboezeming, waarin hij zijn geheel gemoed uitstortte, zal steeds voor ons een kostbaar aandenken van waardeering onzer pogingen tot het bereiken van een edel doel blijven.

Als schrijver^ als redenaar bekleedde Matthias de Vries met zijne degelijke, doorwrochte, in eene sierlijke taal gestelde verslagen over het Woorden- boek, de heerlijke inleiding tot dat werk, zijne geestdriftige toespraak bij de onthulling van Maer- lants beeld te Damme, zijne feestrede in den Briel, naast Willem III op eene uitstekende wijze voor- gedragen, eene eerste plaats in de rijen van Neder- lands letterkundigen. Doch vooral als taalkundige heeft hij zich met het Woordenboek der Neder- landsche taal eene onvergankelijke eerezuil gesticht.

Dat gedenkteeken onzer gemeenschappelijke taal werd door hem ontworpen : door dit grootsch voor- nemen bezield, heeft hij, wij zullen het nooit ver- geten, ons op het Congres te Brussel in i85i de broederband gereikt en zoo doende de toenadering tusschen de telgen van den Dietschen stam het meest bevorderd.

3ia

Lange jaren heeft hij zijne beste krachten aan dien reuzenarbeid besteed, met onverdroten werk- zaamheid en stalen vlijt steeds voortgewerkt, tegen allerlei bezwaren strijdende, waarvan de laakbare onverschilligheid bij diegenen, op wier krachtigen steun hij gerekend had, hem het meest griefde.

Het was hem niet vergund het gebouw, waar- van hij de grondslagen gelegd heeft^ voltrokken te zien; doch hij is heengegaan met de overtuiging dat zijne medewerkers en opvolgers, door sijn voorbeeld aangespoord, vastberaden op den ingie- slagen weg zullen voortstappen en het Woordenboek der Nederlandsche taal^ waaraan voor tijdgenoot en nazaat de naam van Matthias de Vries zal verbonden blijven, eens de kroon zullen opzetten. (Toejuichingen .)

De vergadering beslist dat de rede des heeren Bestuurders in de Verslagen zal opgenomen en een brief van rouwbeklag aan de familie van het betreurde Medelid gestuurd zal worden.

De heer P. Génard, het woord bekomen heb- bende, drukt zich uit als volgt :

Mijne Heeren,

De feesten, welke te Antwerpen hebben plaats gehad en die de bewondering van al onze land* genooten mochten opwekken, hebben bij mij eenige

- 3i3

gedachten doen ontstaan, welke ik de vrijheid neem hier mede te deelen.

Het geheim van den groeten bijval, dien het ontwerp der feesten te Antwerpen heeft genoten, ligt in het vaderlandsch gemoed dat de bevolking dezer stad bemeestert telkens als het er op aan* komt onze oude instellingen of de helden van vroegere dagen te vieren. Alle partijgeest verdwijnt bij het beseffen van eigenwaarde en grootheid.

Nauwelijks was het woord landjwê^eel uitge- sproken of men zag als bij tooverslag de talrijke letter- en tooneelkringen van alle gezindheden opkomen om gezamenlijk eene plaats in den ont- worpen stoet in te nemen en dit ten prijze van opofferingen, die wellicht den val van eenige dezer vereenigingen zullen te weeg brengen.

Driemaal in de tijdruimte van 38 jaren heeft het woord landjuweel de Antwerpsche bevolking, aldus in beweging gebracht. Ik herinner mij zeer wel het feest van 1854, waar, benevens J. VAN Rotterdam, twee onzer collegas, de heer Hansem voor de poëzie, de heer DE POTTER voor het proza, het landjuweel mochten behalen, en waar de gevierde van Lennep de merkwaardige woordea uitsprak :

Oude veeten Zijn vergeten l

welke zoozeer tot de toenadering van Noord en. Zuid hebben bijgedragen;

3i4

ik herinner mij ook nog het grooie feest van i86i, gevierd ter herinnering van den 3oö" ver- jaardag des Landjuweels van i56i en dat, onder den vorm van een congres, voor doel bad den luister der Vlaamsche Kunstschool door in- en buitenlander te doen huldigen. Meer dan 1800 vreemde kunstenaren en letterkundigen wer- den alsdan gedurende lange dagen door onze Antwerpsche familiën geherbergd en getuigden in hun vaderland van den bloeienden staat onzer nationale kunst en letterkunde.

En thans, Mijnheeren, heeft men den luister der oude rederijkers doen herinneren, en wij mogen het getuigen, het tafereel van wat onze vroegere Nederlandsche kringen waren, en van wat hunne werkzaamheden tot doel hadden hebben 200 op inlander als vreemdehng den besten indruk nagelaten. Wij hoorden met bewondering over onze oude kunstkringen spreken; men vroeg met verbazing hoe het toch kwam dat een volk, dat, tot zulke grootheid was gestegen, niet vuriger de taal bemin- de, waaraan het een aanzienlijk deel van deze grootheid is verschuldigd?

Doch, Mijnheeren, gelijk eene der rederijk- kamers getuigde :

In 7 verleden ligt het heden.

En wij hebben de overtuiging dat het feest van 1892, evenals dat van 1854 en dat van 1861,

3i5

oneindig veel tot de verheffing en de ontwikkeling van den nationalen geest zal bijdragen.

Vlaamsch was de stoet, en zij, die hem zoo "wel tot stand hebben gebracht, waren grootendeels inboorlingen, wien de vooruitgang der Vlaamsche grondbeginselen nauw ter harte ligt. Aan allen onzen diepen, weigemeenden danki

Dagorde.

Er wordt overgegaan tot de samenstelling

der Commissie, gelast met het voorstellen van prijsvragen.

Bekomen de meeste stemmen : de heeren

P. Willems, Coopman, Daems, de Potter, Hansen.

De heer Coopman brengt verslag uit over de morgenzitting, gehouden door de Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde.

Namens die Commissie doet hij lezing eener verklaring betreffende den toestand der Neder- landsche taal in *s Rijks middelbaar onderwijs, de uitvoering der taalwet van i883 en het aan de Regeering eerlang te zenden opstel over dat onderwerp.

Vervolgens geeft hij mededeeling der geno- men beslissingen wegens de uitgave van vak- en kunstwoordenlijsten en de bewerking van de Bloem-

3i6

lezing uit onze XVI I^ en XVI 11^ eeuwsche schrij- vers en dichters.

Eindelijk leest de heer Coopman namens de Commissie, ingesteld tot onderzoek van het Woor- denboek der Nederlandsche taal^ het ontwerp van brief, te zenden aan den heer Minister van Bio- nenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, aan- gaande de laatstverschenen aflevering van gemelde uitgave. De Academie keurt de daarover gedane opmerkingen goed.

Namens de Commissie van Geschiedenis en Bibliographie leest de heer de Potter het ont- werp van brief, te zenden aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs ten antwoorde op de bemerkingen, welk de jury over den laatsten vijfjaarlijkschen Staatsprijskamp voor vaderlandsche geschiedenis heeft medegedeeld aan de Regeering, nopens hetgeen door de Konink- lijke Vlaamscbe Academie ten opzichte van gemel- den prijskamp was voorgebracht. De vergadering keurt het opstel goed.

Het dagorde uitgeput zijnde, verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven.

3i7

Zitting van 21 September.

Aanwezig : de heeren J. Micheels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris ;

de heeren H. Claeys, Jhr. N. de Pauw, E. Gail- liard, G. Gezelle, Em. Hiel, A. Snieders, F.* van der Haeghen, P. Willems, P, Alberdingk Thijm, C. Hansen, J. Obrie, J. van Droogenbroeck^ Th. Coopman, A. de Vos, K. Stallaert, J. Broec- kaert, E. van Even, E. Coremans, J. Bols, H. Ser- mon, werkende leden;

de heer K. de Flou, briefwisselend lid.

Door de heeren S. Daems en L. Mathot is bericht gezonden dat zij de zitting niet kunnen bijwonen.

De bestendige Secretaris leest het verslag over de voorgaande zitting en deelt daarna de lijst mede der

AANQBBODBN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenland» sche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Compte rendu des séances de la Commission royale d*Histoire. 189a, n' i.

Bulletin de f Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 1892, n' 7*

De werken van Joost uan den Vondel. Uit- gegeven door Mr, J. van Lennep. Herpen en bijgewerkt door J.-H.'-W. Unger, 1662.

3i8 -

Volk en Taal, Maandschrift over gebruiken, geschiedenis, taalkunde en Dietschc belangen. IV« jaargang.

Homère. Choix de rhapsodies illustrées d'aprês fart antique et farchéologie moderne et mises en vers par Ch. POTVIN. Académie royale de Belgique. Mémoires, tome I (4**).

Door den heer P. GÉNARD : De St.'Lucasgilde en het jubeljaar^ i855. Levensschets van P. Visschers, Comiteit van Monumenten en Bestuur van het Museum van Oudheden, Bulletijn, IK deel.

Door den heer A. Kluyver : Woordenboek der Nederlandsche Taal, 5* deel, aflevering.

Door den heer MORIZ HëYNë, buitenlandsch eerelid der Academie :

Deutsches Wörterbuch, aflevering. Licht Quittung. Leipzig, 1892.

Door den heer P. BERGMANS : Répertoire méthodique décennal des travaux bibliographiques parus en Belgique, 1 881 -1890.

Door de Maatschappij van Nederlandsche lelterkunde, te Leiden :

Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde. ÏV" deel. Nieuwe reeks, 3** deel, aflevering.

J

!

3i9

Door het Zeeuwsch Genootschap der Weten- schappen te Middelburg :

Vroegere en latere mededeelingen^ voorname' lijk in betrekking tot Zeeland. Zevende deel, II« stuk.

Nehalennia, door Dr. J. PIJNAPPEL.

Levensberichten van Zeeuwen^ door F. NagT- GLAS. Derde aflevering.

De Stadsrekeningen van Middelburg. IV, i55o-i6oo, door H -M. KestELOO.

Door het Friesch Genootschap voor Geschied-, Oudheid- en Taalkunde :

Aanvullingen en verbeteringen van Romein*s Naamlijst der predikanten in de hervormde gemeenten van Friesland^ verzameld door Dr. S.-D. VAN Veen.

Drieen-^estigste verslag der Handelingen van het Friesch Genootschap. 18^0-1891.

De vrije Fries. Mengelingen uitgegeven door het Friesch Genootschap. XVI !!« deel. Derde reeks, VI® deel, en 2* aflevering.

Door den heer A. Bertolotti, Staatsarchivaris te Mentova (Italië) :

Andrea Trevigi, celebre medico Monferrino (i5oo-i6oo). 1892.

320

Briefwisseling.

Bij brief van 29 Augustus verzoekt de heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, dat eenige leden der Academie ten werkhuize van den heer Deckers, te Antwerpen, het marmeren borstbeeld gaan zien van wijlen den heer J. de Laet, door hem besteld voor de Academie. Op uitnoodiging van het bestuur hebben de heeren P. Génard, L. Mathot en A. Snieders deze taak vervuld, en werd door ben een zeer gunstig oordeel over het werk des heeren Deckers uitgebracht.

De aloude rederijkkamer van Loven, het Ker- souwken^ voornemens zijnde op 25 September aanstaande het gouden jubelfeest harer herinrichting te vieren, verzoekt de Academie door een of meer harer leden zich op deze plechtigheid te laten vertegenwoordigen. De te Loven gevestigde leden der Academie zullen zich van deze taak kwijten.

De heer W. de Vreese verzoekt onder de Middelnederlandsche uitgaven der Academie op te nemen eenen door hem bewerkten bundel van zeer belangrijke geneeskundige recepten, voorko- mende in een hs. der XV eeuw, thans berus- tende in de Hoogeschoolbibliotheek te Gent. Deze uitgave zou bestaan uit eenen critisch vastge- stelden tekst; eene inleiding handelende over de

321

taal der recepten; vergelijkende aanteekeningen met Dodoens en andere groote plantenkundigen van vroegeren en lateren tijd; eindelijk een uitgebreid glossarium van moeilijke, zeldzame of tot nog toe niet opgeteekende woorden.

De heer de Pauw biedt eenige opmerkingen aan nopens het voorstel des heeren de Vreeze. De door dezen aangeduide stukken maken deel van den bundel, welke Spreker voorgenomen heeft namens de Academie in het licht te geven. Hij vraagt om de quaestie nader te mogen bespreken in de aanstaande zitting.

Deze vraag wordt door de vergadering inge- willigd en het voorstel des heeren de Vreese ver- i^onden naar de Commissie van Middelnederland- sche letteren.

De heer S.-G. de Vries, zoon van wijlen Dr. Matthias de Vries, te Leiden, dankt de Aca- demie voor hare deelneming in het verlies zijns vaders, en zendt dezes portret, door het bestuur gevraagd om te laten graveeren voor het Jaarboek. De heer J. Obrie aanvaardt de taak, de levensschets van het betreurde Medelid voor ge- legde uitgave op. de stellen.

De heer Bestuurder wenscht de heeren de Pauw en Génard geluk ter gelegenheid hunner bevordering tot officier der Leopoldsorde.

De heer Génard beantwoordt deze toespraak volgender wijze :

- - 322

Ik dank U, M.M. voor de welwillende woorden, die gij mij als collega gelieft toe te sturen ; ik dank U ook hierbij te hebben herinnerd dat ik aan de inrichting der laatste Antwerpsche feesten heb deel genomen.

Inderdaad, van het jaar 1854 af, wanneer voor de eerste maal, sedert i56i, een Landjuweel te Antwerpen werd gevierd, heb ik het mij ten plichte gemaakt bij te dragen tot het welgelukken van al de plechtigheden, in het belang zoo wel der nationale kunst als in dat der Nederlandsche letteren onder- nomen.

Grootsch en indrukwekkend waren de onlangs te Antwerpen gevierde feesten, en wij waren gelukkig vast te stellen dat de oudvlaamsche geest, die de vroegere rederijkkamers bezielde, nog immer in onze huidige maatschappijen, kringen en bonden voort- leeft; de naam is gewijzigd, de daad is gebleven; het enkel woord Landjuweel was voldoende om, zooals ik in eene vroegere zitting zegde, in de tijdruimte van veertig jaren de bevolking onzer stad tot driemaal toe in begeestering te brengen: getuige daarvan de St.-Lucasfeesten van 1854, het groote kunstfeest van 1861 en de feesten van 1892.

En hoe kon het anders zijn? Deze feesten hadden plaats in eene der meest Vlaamsche steden des rijks en de plechtigheden, die zij geroepen waren te her- inneren, waren echt Vlaamsch, ofschoon men gepoogd heeft hun eenen Franschen oorsprong toe te kennen. De prachtige stoet, die onlangs de straten der stad

323

Antwerpen doorkruiste, en die, men kan het niet genoeg zeggen, door onze Vlaamsche, kunstminnende bevolking werd ingericht, kwam, gelijk men weet, tot stand ter gelegenheid van het Oudheidkundig Congres, onder de leiding der Académie ctArchéO' logie de Belgique gehouden.

Over dit Congres wil ik, MM., in geene bijzon- derheden treden, die wellicht te persoonlijk zouden toeschijnen^ ofschoon zij evenwel uitsluitelijk met de verdediging der rechten onzer duurbare moeder- taal in verband staan.

Om in het vervolg alle misrekeningen en onaan- genaamheden rakende het gebruik van het Neder- landsch te voorkomen, acht ik het mij ten plichte hier de volgende voorstellen te doen :

i*' Dat onze Academie geene afgevaardigden meer zal zenden naar Congressen, hetzij gelijk welke, dan voor zoo veel in deze vergaderingen het gebruik der Nederlandsche taal op gelijken voet met dat der Fransche spraak zij gesteld;

2^ Dat in al de Vlaamsche provinciën, geschied- en oudheidkundige kringen tot stand worden gebracht, waarin hel Nederlandsch de ambtelijke l^z\ zij; onze achtbare medeleden kunnen hiertoe zeer veel bij- dragen ;

30 Dat er bij 't bestuur van het aanstaande oudheidkundig Congres, hetwelk ten naasten jare te Gent zal vergaderen, en waarvan onze wakkere collega hoogleeraar de Ceuleneer een der inrichters is, zal aangedrongen worden opdat al de ambtelijke

- 324 -

Stukken in de beide landstalen verschijnen; verder, dal op het Congres het Vlaamsch op gelijken voet met het Fransch zal staan.

Het voorstel des heeren Génard wordt met algemeene stemmen aangenomen.

De vergadering gaat over tot het vaststellen der prijsvragen voor 1893 en 1894.

LETTERKUNDIGE WEDSTRIJDEN

voor 1893.

Eerste vraao.

Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde.

Verhandeling over de klank- en vormleer in de werken van Ja.n van Ruusbrobc.

TWEBDB VRAAG.

Nieuwere Taal- en Letterkunde.

Geschiedenis van het gebruik der Nederlandsche taal in

het lager, middelbaar en hooger onderwijs in België, van

i83o tot heden.

Derdb vraag.

Oeschiedenis.

Huiselijk leven, i^eden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de 2* helft der XV lil* eeuw, bepaaldelijk vóór de Fransche omwenteling.

LETTERKUNDIGE WEDSTRIJDEN

voor 1894.

Eerste vraag. Oudgennaansche Taalkunde.

Men vraagt eene verhandeling over de vormen van het werkwoord in het Oud/riesch.

325

TWBEDB VRAAG.

Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. Taalkundige studie over de Vil Vroeden binnen Rome,

Derde vraag.

Nieuwere Taal- en Letterkunde.

Een ijeker getal werkwoorden s^ijn samengesteld op eene buitengewone wij^e, als daar ij^ijn : knikkebeer.en, blinddoeken, schuddebollen, watertanden, druipstaarten eicf. enj.

Men vraagt eene volledige lijst de^er woorden met aanduiding van de streekspraken, waarin s^ij voorkomen ; eene studie over hunne etymologie, hun karakter over het algemeen en de geschiedenis van hun ontstaan.

Vierde vraag.

Men vraagt eene volledige lijst van de huidige in on:{€ taal meest voorkomende gallicismen, met aanduiding van de juiver Nederlandsche woordschikkingen of uitdrukkingen.

VuFDB vraag.

Geschiedenis.

Geschiedenis van den werktnansstanJ in de Neder landsch- sprekende gewesten van Belgié, van de t3* eeuw tot aan de Fransche omwenteling : Redelijke en stoffelijke toestand, huisvesting, loon,

Ouiteng^ewone f>riJsRn.mp.

Zesde vraag.

Men vraagt eene volledige Kunst- en Vakwoordenlijst over het ambacht van den Smid. Zoo veel mogelijk met bij- voeging der afbeelding van de opgegeven voorwerpen.

Zevende vraag.

Men vraagt eene volledige Kunst- en Vakwoordenlijst over het ambacht van den Timmerman. Ook ^oo veel mogelijk met a/beelding van de vermelde voorwerpen,

In het antwoord op beide laatste vragen smullen de

- 326

mededingers ook :(00veel mogelijk de Fransche, Hoogduitsche en Engelsche benamingen mededeelen.

#

VOORWAARDEN.

Voor de wedstrijden worden enkel handschriften en. niet te voren uitgegeven siuki&en aanvaard De werken nnoeien leesbaar in het Nederlandsch geschreven zijn.

De Schrijver stelt zijnen naam op zijn opstel niet; bi> voorziet dit slechts van eene kenspreuk» welke hij, met opgave van zijnen naam en woonplaats, in een gesloten briefje, dat dezelfde spreuk tot opschrift heeft, herhaalt. V'oldoet hi> aan de laatste bepaling niet, dan kan de prijs hem gewei- gerd worden.

Eene belooning van 600 frank, ofwel een gouden gedenk- penning van gelijke waarde, zal gegeven worden aan den Schrijver van elk bekroond werk ten anti\oorde op de drie vragen voor 1893, alsmede aan den Schrijver, die op vol- doende wijze eene der vier eerste vragen van den wedstrijd voor 1894 zal hebben beantwoord.

Voor de vijfde vraag (1894) zal de prijs bestaan in eene som van 1000 fr.

De prijs voor elke bekroonde lijst van Vakwoorden is eene som van 3oo fr.

De mededingende handschriften voor den wedstrijd van 1893 moeten ten huize van den bestendigen Secretaris (den heer Fr. de Potter, Godshuizendreef, 29) vrachtvrij inge- zonden zijn vóór den 1 Februari 1893. Deze, bestemd voor den wedstrijd van 1894, moeten op hetzelfde adr.s gezonden zijn vóór den 1 Februari 1894.

De stukken, na den voorgeschreven dag ontvangen, of zulke, welker Opstellers zich op eei.ige manier zullen Jr.^n kennen, worden uit den wedstrijd gesloten.

De Academie eischt voor de werken de grootste n.uw- keurigheid in de aanhalingen en vraagt uit dien hoofde dat de Mededingers de uitgaven, alsook de bladzijde der door hen aangehaalde boeken, aanduiden. Zij meent den Mededingeren te moeten berichten dat al de handschriften,, aan haar oordeel onderworpen, als haar eigendom in hare

327

archieven bewaard blijven, en zij zich het recht voorbehoudt deze, geheel of gedeeltelijk, in druk te geven.

Van de niet ter uitgave aangenomen stukken zullen de Mededingers, op hunne kosten, een afschrift kunnen bekomen, mits overeenkomst met den bestendigen Secretaris.

Door den heer J. Bols wordt het verslag gelezen over de zitting, welke de Commissie, benoemd tot het onderzoek der eenheid van ter* minologie in de Nederlandsche spraakleer, gehouden heeft.

De vergadering drukt den wensch uit, dat de heer Bols, die reeds tal van Nederlandsche, Hoogduitsche, Fransche en Engelsche spraakleeren heeft onderzocht, zoo spoedig mogelijk zijne taak zou voortzetten.

Het voorstel der Commissie van middelneder- landsche letteren aangaande de uitgave der Keure van Ha:j[ebroek, met ophelderende teksten en een omstandig glossarium door den heer E. Gailliard, wordt aangenomen.

De tijd der zitting verstreken zijnde, vraagt de heer Broeckaert om zijne aangekondigde mede- deeling over eenen tot heden onbekend gebleven bundel Rederijkersgedichten der XVI® eeuw te mogen doen in de eerstvolgende zitting, hetwelk wordt aangenomen.

Daarna verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven.

328

Zitting van 19 October.

Aanwezig : de heeren J. Micbeels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. de Pauw, G. Gezelle, A. Snieders, F. van der Haeghen, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, H. Sermon, werkende leden;

de heeren A. de Ceuleneer en H. de Flou, briefwisselende leden.

Door de heeren P. Willems en E. Gailliard is bericht gezonden dat zij verhinderd zijn de zitting bij ie wonen.

Na lezing van het verslag over de voor- gaande zitting, hetwelk zonder aanmerkingen wordt aangenomen, doet de Bestendige Secretaris de titels kennen der

AANGEBODEN BOEKEN.

Door den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs :

De werken van y. van den Vondel. Uitge- geven door Mr. J. van Lennep, herzien en bijge- werkt door Dr. H.-W. Unger, i663.

Bulletin de F Académie royale des Sciences,

329 ^

des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique^ 1892, n"" 8.

Door den heer J. BroeCKAERT : Cartulaire de la ville de Termonde. Uitge- geven door A. de Vlaminck. i883.

Gedenkschriften van den Oudheidkundigen Kring der stad en des voormaligen lands van Dendermonde. reeks, deel. 1879.

Door den heer H. CLAEYS :

Schrijven voor het volk. Redevoering voor^ gedragen in algemeene vergadering van het XXI^ Nederlandsch Congres voor taal- en letter- kunde.

Redevoering uitgesproken op de algemeene vergadering van het Davids-Fonds te St.-Nicolaas^ door H. ClaeYS. 1892, 8^

Door den heer DaEMS : Maria- Almanak voor 1893.

Door den heer P. GÉNARD :

Aanteekening over de Bouu^meesters der St.^ Lenaartskerk onder Br echt, in de Kempen,

De Antwerpsche Bouwmeesters in de XV I^ eeuw.

Derde verslag over de werkzaamheden van het provinciaal Comiteit der koninklijke Com^ missie van monumenten der provincie Antwerpen. 1864.

- 33o -

Verslag over de merkwaardige burgerlijke gebouwen der stad Antwerpen.

Comiteit van Monumenten en bestuur van hel Museum van Oudheden. (Provincie Antwerpen.^ Bullelijn. deel.

Compte rendu du Congres des sciences géo- graphiques^ cosmographiques et commerciales. 2 deelen. 1871.

(Deze zes schriften opgesteld door den gever.)

Catalogue de texposilion ouverte du 14 ü» 27 Aoüt 1871 (d Voccasion du Congres interna- tional pour Ie progres des sciences géographiques, cosmographiques et commerciales).

Door het Stadsbestuur van Antwerpen : Antwerpsch Archievenblad. i8* deel, afle- vering.

Door het bestuurcomiteit van het XXI® Neder- landsch Taal* en Letterkundig Congres, een afdruk- sel der Handelingen van dat congres.

Door de Hoogeschool van Upsala :

Studiën ^ur Lehre von der Wur^elerweite- rung und Wun^elvariation, von Per Person. Upsala, C. J. Lundström, 1891, 8°.

Studiën :[ur Lehre von der Wur^^elerweite- rung und Wur^elvariation^ von PER PERSSON, Upsala, 1891, 8«.

Anmdrkningar till de obetonade vokalernas bortfall i nigra Nordfranska Ortnamn^ per

33i -

Elof Lindslröm. Upsala, Almqvist en Wiksel, 1892, 8^

The poetical eender of the substantives in the Works of ben Jonson^ by Carl August Ljunggren. Lund, CoUin en Zickerman, 1892, 80,

Recherches sur Vemploi de Vavticle dans Ie franqais du XV b- siècle^ composé aux autres époques de la langue, par Emil ZANDER. Lund, E. Malmsiröm, 1S92, 8*».

Sveriges periodiska literatur under frihet- stidensfórra del (TUI midten of 1750 talet) af Otlo Sylwan. Lund, E. Malmström, 1892, 8°.

Naturalismen enligt Zola framstdld^ af C- G, Estlander. Helsingfors, J.-C. Frenckell & Son, 1891, 8^

Beitrdge \ur Griechischen Sprachkunde von Karl Ferdinand Johansson. Upsala, C.-J. Lund- ström, 1890, 8^.

Études sur la prononciation russe, par J.-A. Lundell. i" partie. Compte rendu de la littéra- ture. Upsala, C.-J. Lundström, 1891, 8^.

Historiska Undersókningar rörande sveriges dldsta originalroman af Valfrid Vasenius. Hel- singfors, 1892, 8°.

Sprakvetenskapliga Sdllskapets i Upsala f ór- handlingar. Sept. 1888 Maj 1891. Upsala, C.-J. Lundström, 1891, 8''.

Kökarsmklet Ljud-ock formlara akademisk nvhand ling aw Anion Karsten. Helsingfors, 1891 8"^.

332

Door den heer A. Siffer :

Het Belfort, 1892 n" 9-10.

Le Magasin littéraire. 9*" jaar, n»" 9.

Keus van Nederduitsche Spreekwoorden en dichterlijke Zedelessen^ uitgegeven door J>Fr. WILLEMS. (Herdruk.)

Door den heer Th. Sevens :

De Heilig'Sacramentsprocessie van Kortrijk, Naar ambtelijke stukken bewerkt. Waregem, 1893^ 8«. (Overdruk uit Volk en Taal.)

Door den heer VAN DE KercKHOVE (V.). De kanker on\er eeuw. De gilde en de Vlaamsche beweging. Brussel, 1892, 8**.

Door de heeren Du Catillon en Zoneu : Volk en Taal. Maandschrift over gebruikeny

geschiedenis, taalkunde en Dietsche belangen. 1892.

Afleveringen i tot 4.

De heer Génard het v^oord hebbende bekomen voor eene mededeeling, drukt zich uit als volgt :

MM.

Eenigen tijd geleden ontdekte ik in de biblio- theek van een mijner vrienden twee perkamenten vellen, gansch met middeleeuwsche letteren beschre- ven en welke tot omslagbladen van handschriften der jaren i583 en i585 dienden. Mijn vriend

333

schonk ze mij. Zij bevatten ongeveer 400 dicht- regel en dragen tot opschrift de woorden Alex an- der en Godolyas; het zijn, naar allen schijn, fragmenten van Maerlant*s gedichten. Zonder een buitengewoon belang aan deze perkamenten te hechten, neem ik evenwel de vrijheid ze aan de Koninklijke Vlaamsche Academie ten geschenke te geven; wellicht zijn zij van aard om een oogenblik de aandacht mijner geleerde Collegas, de uitgevers van Maerlant*s Trqyen^ te vestigen.

De heer Bestuurder dankt, namens de Aca- demie, den heer Génard voor het geschenk en stelt voor, het hs. te zenden naar de Commissie van middelnederlandsche letteren. Aangenomen.

Door den heer Bestuurder wordt medegedeeld dat de heer Deckers, beeldhouwer te Antwerpen, het marmeren borstbeeld van wijlen J. de Laet heeft gezonden, hem door de Regeering voor de Academie besteld. Voor dit kunstgewrocht, hetwelk de goedkeuring heeft verworven van al de Leden, zal den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs door het Bestuur dank worden gezegd.

Dagorde.

De heeren P. Willems, voorzitter, en Gailliard, secretaris der Commissie van middelnederlandsche

-- 334 -

letterkunde, heden afwezig zijnde, is de morgen- zitting, in welke het voorstel des heeren W. de Vreese te bespreken was, tot de volgende maand moeten verdaagd worden.

De heer Broeckaert maakt de vergadering met den inhoud bekend van eenen onuitgegeven bundel rederijkersgedichten der XVI* eeuw, door hem onlangs ontdekt te Dendermonde. Deze gedichten bestaan, onder andere, in een tafelspel, eea spel van zinnen, een aantal refereinen, liederen enz., hoogstwaarschijnlijk opgesteld door factors van de ter genoemde stad gevestigde rederijkersgilden. Het zinnespel vooral, waarvan de heer Broeckaert eene ontleding aanbiedt, is niet zonder verdiensten en zal ongetwijfeld den liefhebberen der oud-Vlaamscbe letteren welkom wezen.

Het opstel van den heer Broeckaert zal in de Verslagen en Mededeelingen der Academie opge- nomen en het handschrift gezonden worden naar de Commissie van nieuwere taal- en letterkunde, die verslag over de voorgestelde uitgave zal indienen.

De zitting wordt geheven te 4-7t uren.

335 -

Lezing.

MEDEDEELING

van eenen bundel rederijkersgedichten der

XVI« eeuw

door Jan Broeckaert.

Het mag, onzes erachtens, betreurd worden dat er van onze voormalige rederijkers, inzonder- heid van die der XV** en XVI* eeuw, niet meer pennevruchten dan de tot dusverre door ^Qn druk bekend gemaakte, of nog hier en daar in hand- schrift bestaande, zijn bewaard gebleven. Niet dat hunne gewrochten, over het algemeen, onder taai- en letterkundig opzicht een bijzonder groot belang aanbieden : de dichtkunst, door onze rederijkers beoefend, had sedert lang hare schoonste dagen beleefd; doch wij zijn overtuigd dat verscheidene der verloren geraakte stukken ten minste zoo goed, zoo niet beter waren dan de meeétgekende uit het even aangehaalde tijdvak.

Talrijke Kamers van Rethorica, die nochtans iedere hunnen factor hadden, zouden kunnen wor- den opgenoemd, van welke, zooals die van Aalst, Ninove en Geeraardsbergen, ter nauwernood een paar refereinen en liederen, van de XVI* eeuw dagteekenende, tot ons zijn gekomen. Van meer andere, waaronder die van Dendermonde, alwaar

336

niet min dan drie zulker gilden bestonden, namelijk de Leeuwerckenaers, de Rosiers en de Distelieren, is er volstrekt niets bekend, alhoewel zij, naar de getuigenis van LiNDANUS, in verscheidene prijs- kampen eervolle lauweren wisten te behalen.

Vooral te bejammeren is het verlies der ge- dichten van ROSEANA COLENERS, d excellente poëtersse van Dendermonde, wier verzen, volgens den hooger genoemden geschiedschrijver, voor die van hare vriendin ANNA BiJNS niet moesten onder- doen. Alleen eenige regelen van hare hand, in antwoord aan een tot haar gericht schrijven van den Gentschen dichter en kunstschilder LuCAS D'Heere, werden in dezes Boomgaert der Poë- syen opgenomen. Zij ademen eene reine, dichter- lijke ziel en werden door PR. VAN DUYSE, die ze in den tweeden jaargang van het Belgisch Museum herdrukken liet, gereedelijk gesteld boven degene van haren begaafden lettervriend. Ook haar tijd- genoot Mark van VaernewijcK, die insgelijks de Vlaamsche lier bespeelde, spreekt met lof van « die behcndighe en troengieuse dochter Rosiane », er bijvoegende, wat zij zelve overigens bekende, dat zij « noch lesen noch schrijven en conde ».

Nog op het laatste der verledene eeuw waren de gedichten der Dendermondsche rederijkster in het archief van de Kamer der Rosiers aan te trefien. Zoo althans verzekerde Van Duyse ten jare i835 in het te dier stede destijds verschijnende week- blad Le Courrier de la Dendre, doch wat er

337 -

sedertdien van geworden is zegde hij niet te heb- ben kunnen opsporen. Evenmin is het hem gelukt de hand te leggen op de papieren der onder het Fransch beheer afgeschafte rederijkkamers, een aan- tal gedrukte argumenten en eenige rekeningen van het St.-Rochusgilde, benevens een handschriftelijk tooneelstuk van omstreeks het midden der XVIIl^ eeuw, tegenwoordig in de stedelijke boekerij van Dendermonde berustende, uitgezonderd (i).

Wij zijn gelukkiger geweest dan de beroemde zoon der kunst- en letterminnende Denderstad. Vermoedende dat niet alles wat onze rederijkers zoo goed hadden weten te bewaren, vernietigd was, ondernamen wij, op onze beurt, nieuwe opzoe- kingen, met dit gevolg dat wij, dank aan de dienstwilligheid van eenen vriend, die het ons vol- gaarne afstond, in het bezit geraakten van een handschrift, in oud-Vlaamsche verzen, hetwelk ons, na aandachtige inzage, belangrijk genoeg voor- kwam om, zoo niet geheel, dan ten minste gedeel- telijk, in het licht gegeven te worden.

Dit handschrift, welks inhoud wij de eer heb«

(i) Het hier bedoelde tooneelstuk, in verzen, hoogst- waarschijnlijk opgesteld door eenen Dendermondenaar, is getiteld : De Bekeeringe van Albine^ dochter van Migrani' mus^ koning van Engeland, verkrygende door het H, Doopsel den naem van Chnstiana, wordende door haer heylig leven patroonene van Dendermonde. Het werd door de Leeuwerc- kenaers vertoond den 27, 28 en 29 Augustus tybS. (Zie onze Dendermondsche Drukpers, bl. 41.)

■Té

338

ben der Koninklijke Vlaamsche Academie beknop- telijk mede te deelen, behelst 124 bladzijden in klein-4<>, geschrift van de tweede helft der XVI^ en het begin der XVII*" eeuw. Het draagt op ver- scheidene plaatsen, onder andere op de eerste ea de laatste bladzijde, het handteeken van eenen der vermoedelijke afschrijvers, met name Jan van den Bossche, en is opgeluisterd door eenige penteeke- ningen, waaronder men de kenspreuken leest van de Rosiers en de Distelieren, bewijs dat er aan de Dendermondsche herkomst van het hand- schrift niet te twijfelen valt. In den rand van een met het naamcijfer van Jesus versierd schild sUatt de woorden : Sit dulce nomen Domini nostri Jesu Christi benedictum.

De in onzen bundel voorkomende stukken, ten getale van achttien, bestaan uit een tafelspel, een spel van zinnen, eene historische samenspraak, vijf geestelijke en wereldlijke liederen en tien refereinen, alle, indien wij ons niet bedriegen, ter uitzondering van drie dezer laatste dichtsoorten, onuitgegeven.

Het tafelspel, verbeeld door drie personages, geheeten IJdellustken^ Willeken nqyt genoech en Buycxken selden sat, is, wat den inhoud betreft, eene onbeduidende scherts, eene sotternie^ in den echten zin van het woord. De verzen zijn nocb beter noch slechter dan de meeste dichtvoort- brengselen uit den rederijkerstijd en schijnen bet werk te zijn van zekeren De Smet, lid van de

- 339 -

Kamer der Rosiers, te oordeelen naar de zinspreuk : Vierich werd de smet, waarmede zij onderteekend zijn, en naar het slotvers van het spel, waarin dit genootschap bij name genoemd wordt.

De eigenlijke inhoud van het spel komt hierop neer :

IJdellustken, een t jonckman amoureus », ver- heft de genuchten der liefde en wordt in zijne rede onderbroken door Willeken noyt genoech en Buycxken selden sat, die met hem den spot drijven en hem ten slotte vragen wat hij hi#r verrichten komt.

«^ lek comme hier », luidt het antwoord,

« Om te schincken een present Den notabelen heeren tot een solacelyck gerief. »

Dit geschenk bestaat, zegt hij verder, in :

cc d'alderschoonste ymage. Wiens scboonheyd Godts godinnen passeert, Wiens .complexie soet es genatureert. Die oochskens daerschyntch gelyck cristale. Die lipkens rootverwich gelyck den corale, Die wanczkens blowende claer sanguynich, Den asem soetgeurich, roosemarynich, Vriendelyck ter talen, in woorden minnelyck, In wesen begracyt, manierlyck en sinnelyck, Daer alle de werelt in schept behagen. »

Ook de anderen zijn hier juist gekomen om de aanwezigen insgelijks met een geschenk te ver- eeren, de eerste, een gierigaard, met a eene groote borse met ghelde », de tweede, een lekkerbek, met

340

cc dteckerste bancket Vol succaden, syropen en tresynen Geconfeyt met costelycke speceryen. »

Hierop beginnen onze drie personages te

gekscheren, malkaar de zonderlingste benamingen naar het hoofd slingerende, tot het eindelijk er op aankomt met hunne « presenten » voor den dag te komen en er niets anders te voorschijn gebracht wordt dan.... hooil

Het spel van zinne, door eene andere hand geschreven dan het voorgaande en de kenspreuk dragende der Distelieren : Fraternalis amor, is, zoo voor de grondgedachte, die het beheerscht, als voor den vorm, op verre na niet zonder verdienste. Men zou het de Gevallene en u^eer opstaande Mensch kunnen betitelen.

Het begint met eene alleenspraak, waarin de Mensch zich in bittere klachten uitlaat over de broosheid van het leven, Gods ontferming afsmee- kende opdat Hij hem zou ter hulp komen, hem gratie en sterkte verleenen om niet door den c eeuwigen draak » verslonden te worden.

Zijn gebed wordt verhoord. Onder de gedaante eener jeugdige schoone verschijnt de Gratie Godts, die hem moed en betrouwen inboezemt, hem tot de deugd opwekt en den weg aanwijst, dien hij te bewandelen heeft. De Mensch, getroffen door de bemoedigende woorden der hemelsche afgezante, verklaart zich bereid in alles haren raad te vol- gen en verheugt zich reeds bij voorbaat in het

-341 -

genot der hem voorgespiegelde eeuwige zaligheid. De weg naar den hemel, of, zooals het hier heet, naar de overzijde van den berg, dien hij beklimmen moet om tot zijn doeleinde te geraken, is echter moeilijk en vol hinderpalen. Om deze te boven te komen en de vijanden te bestrijden, welke hij onvermijdelijk ontmoeten zal, ontbreken hem de noodige wapenen, waarmede Godts gratie haren gunsteling omgordt en die de namen dragen ^an « volstandicheyt, redelijck verstant en vrome- lijck wederstaen ». Na hem aldus te hebben toe- gerust, stuurt zij den Mensch nog menige heilzame Termaning toe en verlaat hem met deze woorden :

« Word ij bevochten, syt vroom en stranghe... So suldy eens die eeuwighe medecyne Teghen d'uryne der werelt drincken. Loet droefheyt uut uwer herten zincken, Solaes en blyschap blyven u erffelyck, Eeuwelyck te leven en nimmer meer sterffelyck. »

In den aanvang van het tweede tooneel wonen wij eene samenspraak bij tusschen twee zinnekens : Natuerlycke begeerte en Quaet ingeven^ die er op uit zijn den Mensch van zijne goede voorne- mens af te leiden en in deze poging de rol van het serpent in 't aardsch paradijs wonderwel weten te vervullen. Ook duurt het niet lang of zij hebben hem aan *t wankelen gebracht, zoodat hij weldra hun voorstel aanneemt de reis naar den berg onder hunne hoede af te leggen. Vooraleer zich, evenwel, op weg te begaven wil de onergdenkende Mensch

342

met zijne gezellinnen in eene daarnaast staande herberg, alwaar zij zich aan de lekkerste spijzen en dranken te goed doen. Die herberg, de Lustig Werelt geheeten, wordt bediend door Hooveerdije^ eene vrouw, « met een duvelshooft op den rugghe b, en deze, geholpen door twee te voorschijn komende schepselen, Giericheyt en Oncityscheyt^ toegeta- keld als de weerdin, zorgt er voor haren gast de wereldsche wellusten te doen lief hebben. De kwade geesten, verpersoonlijkt door de zinnekens, zegepralen ; de M ensch heeft zijne wapens afgelegd en werpt zich volop in de armen zijner verleidsters. Quaet ingeven en Natuerlijke begeerte laten den verdwaalde over aan zijn lot. Deze, echter, begint op den duur berouw te gevoelen over zijnen misstap en eischt zijne wapens terug; doch de zinnekens zijn er mede vertrokken. Terneergeslagen roept hij nu uit :

« Nu staen ick hier snoode gelyck eeoen dweirele,

'k En hebbe noch harnas, stock, schilt noch keirele,

Hoe heeft my Quaec ingheven wreet bedroghen 1

Och, dat ick van moeder oynt hadde gesoghen.

Mach ick wel daghen, ick hebs blamatie!

Och alderliefste Godts hooghe gratie,

Hoe vuyliyck heb ickt nu, lacen, bedreven !

Sal ick nu eeuwelyck moeten sneven

So woude ick dat nu deerde ontdade!... »

Ter gelukkiger ure hoort Goet ingeven, in de gedaante van eenen Grauwbroer, zijne verzuchtingen en beantwoordt deze mei de woorden :

t< Syt niet mistroostich, ghy cryght ghenade,

Sy en comt niet te spade die hem noch wilt beteren. »

- 343

De Mensch, zijns vergrijps bewust, kan echter moeilijk gelooven dat er voor hem nog genade te bekomen is. De goede geest overtuigt hem van het tegendeel en zet den berouwhebberiden zon- daar aan tot boetedoening en onderwerping. Deze valt op zijne knieën en aanroept de Gratie Gods, welke hij zoo lichtzinnig verbeurde, en zie, daar verschijnt deze andermaal voor zijne oogen en neemt hem met vreugd onder zijne bescherming. De Mensch is gered.

Ziedaar, in het kort, de inhoud van het zin- nenspel, dat wij ons gelukkig achten uit de ver- getelheid, waartoe het verwezen scheen, getrokken te hebben. Deskundigen zullen oordeelen in hoeverre het, met inachtneming der toen heerschende begrip- pen, aan de voorschriften van het tooneel voldoet. Wat de taal aanbelangt, deze is tamelijk vrij van bastaardwoorden, terwijl men er, gelijk in de andere stukken, enkele verouderde woorden en uitdruk- kingen in ontmoet, welke wij bij middel van KiLIAAN's Etjrmologicum en der in deze laatste jaren uitgegeven glossaria zooveel mogelijk getracht hebben te verklaren.

Wat hierop volgt is eene berijmde tsamen- sprekinghe tusschen eenen katholieken Vlaming en eenen geuschgezinde over de oorlogstoebereidselen van prins Maurits in deze gewesten, ten jare 1602. Dit stuk, wij verhaasten ons het te bekennen, is, zoo onder letterkundig als historisch opzicht, van alle belang ontbloot. Wij willen er alleenlijk de volgende regelen, de beste, uit overnemen :

- 344

A « Hoe spreect ghy alioo van syn« excellentie. Die in crych ezpeen !sT

Myn herte van gramschap daeronime versweert es, Want onsen hertoghe es van keyserlycken bloede» Met d'infaoie van Spaingneni die als de vroede Haeren man en prince wilt houden in eeren. Segt Maurus dat hy syn lesse beter gae leeren Als hy Vlaend criant wilt voort berooven.

B lek hadde noch een maent werck wilde ie u geloyen. Adieu papou!

A Adieu, oproerich hereryck !

B Adieu, gestadich catolyckt

Ie wensche u totten ooren int slyck.

A Ende ie u van den oever in den dyck.

Ghy verdrayden gheest met nyden deurstraelt, Maurus en heeft in Vlaendren gheen eere behaelt, Maer toocht als overlaster ongenadich. Hierom, catolyck, blyft gestadich, AI commen u beroerten en tempeesten teghen, In hopen en bedinghen es on se stercte geleghen. Blijft hierom Gods dien^er^ getrouw liberalicb. In den grooten daeh des heeren wert gij salich. n

De refereinen zijn van godsdienstigen, boertigen en erotischen aard. Zij zijn blijkbaar afgeschreven uit eenen grooteren bundel en behooren alle tot de XVI* eeuw (i). Ongelukkiglijk is geen enkel dier stukken met eenen naam of eene kenspreuk onder- teekend, doch wij hebben redens om te vermoeden dat de Dendermondsche rederijkers aan het opstel dier gedichten vreemd gebleven zijn ; trouwens, het referein, aanvangende mei dit vers :

(i) Op de lieerzijde van bl. io5 staat : « Hiernaer volghen L retereynen », doch deze worden in ons Hs gemist.

- 345 -

O Venus, hoe doedy my therte versuchten,

en eindigende met :

Och mocht icse sprecken ie waer gepayt,

is hetzelfde, waarmede de Brusselsche Kamer het Boek, onder kenspreuk : om beters wiüe^ ten jare iSSg mededong in den vermaarden kampstrijd, uitgeschreven door de Gentsche rederijkkamer de Fonteine, en dat in de gedrukte verzameling der refereinen van dien prijskamp werd opgenomen. Twee andere gedichten, namelijk het referein met dit stokvers :

O doot, hoe bitter is u ghedincken,

en dat, met den stokregel :

Dus mach elc Gods oordeel dao wel ontsien,

zijn afgeschreven uit het derde boek van ANNA BiJNS, waarvan de oudste druk, bezorgd door a Hen- riek Pippinck, Minister provinciael van de Neder- duytslanden », dagteekent van 1567.

Het vierde referein in onzen bundel is de beantwoording van den stokregel :

Dat hier langhe sal moeten leeren Die elcken te passé sal connen leven.

De dichter zegt, en met grond, dat zulks onmogelijk is.

De overige zijn opgevat in wat men toen

^46 -

heette het « constighe amoureuse », en dragen, evenals de voorgaande, het kenmerk van den tijd, waarop er alzoo met honderden uit het brein onzer rederijkers vloeiden, geschoeid naar de regelen van den wetgever op den Nederlandschen zangberg, den factor der Oudenaardsche Kamer Pax vobis^

Mathijs Castelein.

Te midden van het handschrift lezen wij de volgende verzen, onderteekend door den hooger genoemden Jan of Hans van den Bossche :

Gelyc als Destelbloemken toocht syn viertuyten,

Altyt int velt buyten getydich groeyende.

En 8o die sonne de goublom doet ontsluyten,

Sulcx opent u conduyten den geest ontschoyende.

Gy Marcurialisten en syt u moyende

Te stellen tooghende u amoureuse humeuren,

In der sententien hoe Venus brant es gloyende,

Och lief, u liefde doet my dolende treuren.

Zou deze Van den Bossche, nopens wien wij in het stedelijk archief geene verdere bijzonderheden aantroffen, lid van de DisteHeren^ misschien dezer factor geweest zijn?

Wij zegden hooger dat er in het handschrift een vijftal liederen voorkomen en meenen deze insgelijks eenen Dendermondschen dichter te mogen toeschrijven. Vooral het klaaglied op de dood van aartshertog Albrecht (1621) is niet van dichterlijk gevoel ontbloot, alhoewel er op de taal en den verzenbouw 't een en 't ander is af te keuren.

Het « Liedeken van den Somer », aanvangende met deze strophe ;

-347-

De wioter is vergangen, Wilt alle vreugd ontsluyten; Men siet de loovers hangen, De kruydekens uut spruyten : Sy wassen alsoo schoon; De vogelkens die fluyten, De coeckoeck singt synen toon,

is 't eenige, dat wij, om zijnen verderen onkieschen inhoud, der mededeeling onwaardig achten.

Op de 92® bladzijde, eindelijk, leest men onder de spreuk : Omnia vindt amor nos et ceddmus amori^ de volgende tweeregelige uitboezeming ;

Hoe ist te beclagcn in desen tijt

Dat ghij, o Rethorica, so onder de voeten sijt!

Sedert den aanvang der XVII® eeuw, inder- daad, gelooven wij niet dat de Dendermondsche rederijkers zich nog veel met de geliefde kunst zullen hebben bezig gehouden.

Zoo onze verzameling nu juist geene meester- stukken inhoodt, men neme in aanmerking dat de vaderlandschc taal in de XVI'' eeuw oneindig veel van hare oorspronkelijke zuiverheid, van hare welluidendheid en bondigheid verloren had, en er uit dien tijd in Vlaamsch- België weinig dichters van buitengewone verdiensten zijn op te noemen. Ten andere, het getal spelen, als de hier mede- gedeelde en in welker bezit wij ons (gelijk onze vriend StallaERT nog onlangs schreef) (i) mogen

(1) De Bervoete Broers, een Zuidnederiandsch klucht- spel uit het midden der XVI« eeuw, in de Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, 1891-1892. bl. 3o5.

TTV^

348

verheugen, is betrekkelifk gering, zoodat iedere aanwinst, hoe onbeduidend ook, den liefhebberen der oud-Vlaatnsche letteren moet welkom wezen. De Koninklijke Vlaamsche Academie zal oor- deelen of onze verzameling, met weglating van de reeds gedrukte stukken en van een paar andere, die zulks in der waarheid niet verdienen, belang- rijk genoeg is om onder hare bescherming te worden uitgegeven.

- 349 -

Zitting van i6 November 1892.

Aanwezig de heeren J. Micheels, bestuurder, P. Génard, onderbestuurder, Fr, de Potter, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gail- liard, G. Gezelle, E. Hiel, A. Snieders, P. Wil- lems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, H. Sermon, werkende leden;

de heeren Ad. de Ceuleneer en K. de Flou, briefwisselende leden.

De heeren K. Stallaert, werkend lid, en A. Jans- sens, briefwisselend lid, laten weten dat zij belet zijn de vergadering bij te wonen.

Na lezing van het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk zonder opmerkingen wordt aan- genomen, legt de bestendige secretaris de lijst over der

AANGEBODEN BOEKEN.

Door de Regeering :

Correspondance du cardinal de Granvelle. 1 563-1 583, publiée par M. Charles Piot, t. IX.

Etude littéraire sur Ie poète néerlandais Von- del^ par Tabbé Camille Looten. 1889.

35o

Compte-rendu des séances de la Commission royale d'Histoire. f892, 2* Bulletin.

Congres archéologique et historique de Bruxel- les (1891).

Het kapittel van Sint-Hermes binnen Ranse, 1892.

De boekdrukkers^ boekverkoopers en uitgevers in Antwerpen sedert de uitvinding der boekdruk- kunst tot op on!(e dagen, door FRANS OlthofF. 1891.

Coutumes des petites villes et seigneuries du quartier de Bruges. V.

Door den heer J. Micheels :

Het Vlaamsch in het onderjpijs. Redevoering uitgesproken in zitting van 16 Mei 1876 des gemeenteraads van Antwerpen. Antwerpen, 1876.

Door den heer GüIDO Gezelle :

Epostrakismos (Overdruk uit Biekorf.)

De koninginnen in Friesland, door Jan VAN

Wageningen. (Idem.)

Door den heer P. GÉNARD :

Wapenboek der Antn^erpsche gemeenteinstel- lingen sedert de vroegste tijden tot op on^c dagen, Antwerpen, i883, 4**.

Door den heer K. Stallaert : Glossarium van verouderde r echtst er men, kunst- woorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden. Elfde aflevering.

35i

Door den heer D. Claes : Waar Cato Schabeletter \ijne vingeren ver- krandt. Tweede antwoord aan M. H. Meert. Taalpolitie» (Idem).

Door den heer D"" H.-E MOLTZER : Matthias de Vries. Ter gedachtenis. 1892.

Door den heer A. SiflFer :

Het Belfort. November 1892.

Le Magasin littéraire. October 1892.

Door den heer HERMAN RONSE : Genische novellen. 1892.

Briefwisseling.

Bij een schrijven van 14 November doet de heer A. Janssens eenige voorstellen aangaande de spreekbeurt der Leden op de jaarlijksche plechtige zitting. Deze voorstellen zullen in aanmerking komen bij de bespreking over bedoeld punt.

De heer Oscar van Hauwaert heeft het hs. zijner bekroonde prijsverhandeling, hem terugge- stuurd om er eenige kleine wijzigingen aan toe te brengen, weergezonden; daar het gebleken is dat de schrijver de wenken, hem door de heeren beoordeelaars van zijn werk gegeven, naar behooren heeft in acht genomen, besluit de vergadering dat de verhandeling mag worden ter perse gelegd.

352

Bibliographische aanteekening.

Ik heb de eer aan de Academie, in den naam des Schrijvers, aan te bieden een werk, getiteld : De doctrina et meriiis Joannis van Ruysbroeck. De schrijver, Alfred Auger, is reeds gunstig bekend door zijne bekroonde verhandeling : Etude sur les Mystiques des Pays-Bas au moyen-dge^ waarin natuurlijk de voornaamste plaats door onzen van Ruysbroeck wordt ingenomen. Student in de godgeleerdheid te Leuven, heeft de eerwaarde Heer het aan de Academie aangeboden werk geschreven ter verwerving van den graad van Doctor in de godgeleerdheid. Alleszins prijzens- waardig is het, dat de schrijver, hoewel Waal van geboorte, door eigen studie eene volmaakte kennis der Dietsche taal van Ruysbroeck heeft bereikt. Want dat hij gewerkt heeft niet op de Latijnsche vertaling, maar op den oorspronkelijken Vlaamschen tekst, dat wordt bewezen niet alléén op elke bladzijde der bekroonde verhandeling en van deze dissertatie, maar dat had ik ook het genoegen te ondervinden wanneer in de maand Juli van dees jaar, op de plechtige openbare vergadering, waarin de jonge doctor zijn werk moest verdedigen, hij, te midden der Latijnsche redetwisting, zijne bewe- ringen door Vlaamsche aanhalingen bewees.

Waarom koos hij van Ruysbroeck tot onder- werp zijner dissertaties?

tt Hetgeen mij ook daartoe aanspoorde, zegde

353

hij, is dat een zoo groot man, aan wien onder onze mystieke schrijvers der middeleeuwen voor- zeker de eerste plaats toekomt, door zijne land- genooten niet naar verdienste wordt erkend. Ja, wanneer wij de geschiedenis van dien man nagaan, zou men zeggen dat wij ons volstrekt niet bekom- meren om de beroemde mannen van ons vaderland, aan wie door vreemde volken de grootste eer wordt bewezen. Want terwijl in de verloopen eeuwen de werken van Jan van Ruysbroeck in verscheidene talen werden vertolkt, en in verschillende landen verspreid en overal hooggeschat, is het niet lang geleden dat hier in België, door professor David, hoogleeraar dezer Hoogeschool, die werken werden verzameld en in den oorspronkelijken tekst uitgege- ven; terwijl nu nog van Ruysbroeck onder de grootste mystieke schrijvers van Duiischland wordt gerekend, dat hij door de vreemden om strijd wordt geprezen, ja dat hij door de Protestanten onder de « voorloopers der Hervorming » of onder de hervormers vóór de hervorming wordt geteld, bevon- den wij, o wondere onverschilligheid, dat in zijn vaderland niets of bijna niets over hem is geschre- ven. »

Wij danken den heer Auger om deze onver- schrokken en ware taal, die den roem van een onzer grootste prozaschrijvers zoo schitterend wreekt.

P. WILLEMS.

- 354-

Dagorde.

De Academie gaat over tot de kiezing van haar bureel voor het jaar iSpB.

Worden gekozen : tot bestuurder, de beer P. Génard; tot onderbestuurder, de heer K. Stal- laert.

De heer Génard bedankt de vergadering voor het hem geschonken blijk van achting en vertrou- wen. Op voorstel van den heer de Pauw wordt onmiddellijk, bij telegram, den heer Stallaert bericht gezonden van de hem betreffende keus.

De heer Gailliard, namens de Commissie van middelnederlandsche letteren, die het voorstel heeft onderzocht des heeren W. de Vreese tot uitgave van eene studie over Geneeskundige Recepten^ door hem in een hs. der XV* eeuw aangetroffen, deelt mede dat geene werken ter uitgave kunnen worden bestemd, zoo niet het hs. daarvan eerst aan de Commissie ter inzage is gezonden. In dien zin zal aan den heer W. de Vreese worden geschreven.

Namens de Commissie van Geschiedenis, Bio- en bibliographie leest de heer Broeckaert het volgend verslag over de in October 1.1. gehouden zitting :

De lijst der Zuidnederlandsche schrijvers, moe-

355 -

tende dienen tot het samenstellen van een algemeen Biographisch Woordenboek, is nagenoeg voltooid.

De heer de Potter die, na het geven van zijn ontslag als secretaris, dit werk, door hem begonnen, heeft willen voortzetten, heeft reeds een eerste bijvoeg- sel laten drukken en is met de uitgave begonnen van een tweede, de namen bevattende van sedert nieuw ontdekte Vlaamsche schrijvers, waartoe de catalo- gussen van onderscheidene boekenveilingen hem vooral te stade zijn gekomen. De lijst zal, behou- dens bijvoeging van nog enkele later aan te teekenen namen, vóór Nieuwjaar gereed zijn en in hare zitting van Januari 1893 zal de Commissie een voorstel kunnen doen om met de uitgave van het Woordenboek een begin te maken.

Ook de eerste aflevering der Vlaamsche Biblto- graphie zal met het einde van December klaar zijn. De hoofdstukken betrekkelijk de godsdienstige en esthetische werken, alsmede die over wijsbegeerte, opvoeding, onderwijs en rechtsgeleerdheid, zijn vol- tooid. De andere, toegewijd aan de wetenschappen^ taal- en letterkunde, geschiedenis, Vlaamsche zang^ tijdschriften, dag- en weekbladen, schoolboeken enz. enz., zullen met meer spoed dan de eerste verre- weg de moeilijkste kunnen afgewerkt worden. De bouwstoffen zijn gereed.

Door de Commissie wordt in bedenking gegeven of het niet geraadzaam ware van nu af bij het Staats- bestuur pogingen aan te wenden om, ter bekostiging van het Biographisch woordenboek, eene buitengewone

- 356 -

toelage te bekomen, de gewone middelen der Aca- demie volstrekt niet toelatende daaraan gevolg te geven. De Biographie nationale wordt op gelijke manier door de Académie des Sciences, des Lettres et des Arts uitgegeven.

Wat er van zij, in Januari eerstkomende, als de begrooting voor 1893 zal op te maken zijn, zal de Academie te beslissen hebben over de vraag tot een nieuw hulpgeld voor de uitgave der Biblio- graphie, welke, wat de schrijvers betreft der XIX' eeuw, tot grondslag moet dienen van het bio;gr3- phisch werk.

De heer Coopman geeft verslag over de zitting der Commissie voor Nieuwere Taal- en Letter- kunde (16 November 1892).

Werden gekozen, voor het jaar 1893 : tot voorzitter^ de heer S. Daems, tot ondervoorzitter, de heer £. Hiel.

Sedert hare laatste zitting ontving de Com- missie 8 vak* en kunst woordenlijsten, die aan de benoemde verslaggevers werden ter hand gesteld. Over enkele werd reeds verslag uitgebracht door de heeren CIaeys« de Flou en de Vos.

De Maatschappij der Bommnneesters van Ant- M^erpem die, met het oog op onze werkzaamheden, eene commissie had benoemd, het bij brieve van 6 October IK weten dat zij hare commissie voi- ledigd heeft en hoopt binnen kort eene NederUndsche

357 -

woordenlijst betreffende de Bouwkunst te kunnen inzenden.

De heer P. Vogelaere, hoofd-ingenieur, inspec- teur-generaal van de Belgische Staatsspoorwegen, heeft insgelijks zijne ingenomenheid met de werk- zaamheden onzer Commissie betuigd en, bij schrijven van 14 October IL, zijne medewerking beloofd voor de Nederlandsche vakwoorden betreffende den Spoorwegbouw en de daarmede in verband staande vakken en kunsten.

Ingevolge den wensch, uitgedrukt door de Koninklijk j Vlaamsche Academie in hare laatste algemeene vergadering, werd de verhandeling van den heer J. Broeckaert over « Rederijkersgedichten », vóór hare uitgave, aan het oordeel eener com- missie, samengesteld uit de heeren Claeys, de Vos en Hiel, onderworpen.

Eene lijst der XVII® en XVIII* eeuwsche schrijvers en dichters werd aan elk lid der Koninklijke Vlaamsche Academie gezonden, met verzoek tot medewerking voor het samenstellen en uitgeven eener Bloemlezing,

Verder geeft de beer Coopman eenige inlich- tingen over de aanstaande uitgaven der Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde, over hare begrooting voor het jaar 1893, het gebruik der Nederlandsche taal in 's Rijks middelbaar onder- wijs en over andere werkzaamheden.

-~ 358 -

Door den heer Bols wordt lezing gedaan van het volgende verslag namens de Commissie, benoemd tot vaststelling van de terminologie in de Neder- landsche spraakleer :

De heer Willems stelde in de 'zitting voor, dat eerst het princiep zou worden besproken, volgens hetwelk men werken zou : hij is van gevoelen dat wij misschien best doen, af te wijken van de gewone methode voor de terminologie, tot hiertoe gevolgd, en ons in de keus der spraakkundige benamingen te laten geleiden door de eischen der nieuwere Germaansche taalwetenschap.

Het voorstel van den heer Willems zal door de leden voor eene volgende bijeenkomst verder worden onderzocht.

Voorts werden de benamingen (bijzonder die der naamvallen), door den verslaggever uit de vroe- ger gemelde spraakkunsten bijeengebracht, met elkander vergeleken.

De heer Bestuurder verleent het woord aan den heer Alberdingk Thijm voor eene lezing over kalenders uit de 13*", 14'' en iS*' eeuw, welke de vergadering beslist in de Verslagen en Mededee- lingen op te nemen.

Daarna verklaart de heer Bestuurder de zitting geheven.

- 359 -

Lezing.

OVER EBNIGB KALENDERS UIT DE 13\ 14-& 15' EEUW, door den heer P. ALBERDINGK Thijm.

Vóór eenige maanden werd mij door de Koninklijke Vlaamsche Academie de uitgave opge- dragen van eenen kalender, voorkomende in een gebedenboek der i5* eeuw, geteekend : Liber orat. fland^ M.S. 73, en berustende ter boekerij van de hoogeschool te Leuven.

Ik had eerst gepeisd uitsluitelijk de daarin voorkomende levens- en gezondheidsregelen voor den druk te bereiden, toen de Commissie ter uitgave van oude handschriften voorsloeg, den geheeten kalender te doen drukken.

Ofschoon nu de gezondheidsregelen voor de taal- en zedegeschiedenis het belangrijkst deel van den kalender uitmaken, biedt de tekst zelf der feest- dagen enz. toch ook menige merkwaardige bijzon- derheid ; dan vooral, wanneer men die lijst bij andere dergelijke werken vergelijkt.

Deze vergelijking nu breidde den arbeid merkelijk uit, dewijl in de laatste jaren de studie der kalenders m verschillende landen van Europa met vlijt is gepleegd.

Schrijver dezes heeft het zich niet laten ver- drieten kennis te nemen van al wat jongst is verschenen op dit gebied en legt daarvan den uitslag aan de Koninklijke Academie voor.

36o -

Ziehier hoe men te werk is gegaan.

Na een paar woorden over 't gebruik van tijdlijsten, vóór de invoering van het Christendom, eene korte beschrijving van het handschrift en eeoe aanwijzing van den vermoedelijken oorsprong, name- lijk Keulen, wordt de geschiedenis van den cbris(e- lijken kalender opgevat bij den kalender van een zekeren Polemius Sylvius, in de vijfde eeuw. Deze kalender, 't eerst uitgegeven in de Acta Sanctorum Bollandiana (J unii , VII, bl . 1 78) berust op heidenschen grondslag, schoon vol christelijke feest- dagen. Onmiddellijk daarna verschijnt die van Perpe- tuus, bisschop van Tours, aan 't einde der vijfde. en die van Gregorius van Tours aan *t einde der zesde eeuw. Hierna worden met een paar woorden de Karolingische kalenders geschetst.

Er bestond toenmaals groote verwarring ten opzichte van den aanvang des jaars; met hard- nekkigheid wilde elke staat, ja soms elke stad vasthouden aan eene eenmaal aangenomen gewoonte, waardoor de eenheid in de berekening der jaren eeuwen lang uitbleef.

In de i5® eeuw nog was in Frankrijk de 2 5^ Maart de aanvang des jaars.

Eerst in t582 werd, gelijk iedereen weet, de orde meer algemeen. Tot dien tijd toe heette in de Nederlandsche kalenders de Driekoningendag, of de 6* Januari, nog steeds de dertiende dag (een woord dat nog heden wel bekend is) die oorspronkelijk met het einde van de (2 Noordscbe

36i -

joeldagen of der jachtdagen van de wolkengodin (i), Fricke» Harke, Holda, enz. samenvalt en in de taal is blijven hangen, als i3® dag des jaars, in landen waar men zulks met kersmis aanving. In Engelsche kalenders komt op den 6^ Januari de uit- drukking twelfthday voor, gelijk in Nederland def^tien avont.

De eigenaardigheden der dagteekening van onzen kalender zijn bij een dozijn handschriften van dezelfde eeuw uit de Burgondische boekerij, bij een onlangs door den heer De Gheldere uit- gegeven kalender, bij de verzameling van kalen- ders uit de ir*-i5' eeuw van Lechner, den i3*- eeuwschen kalender van den zoogenoemden c broeder Geraert » (i40o\ den prent-kalender uit de XIV* eeuw, uitgegeven door Le Long, in zijne Beschrijving van de Reformatie der stadt Amsterdam^ den onlangs uitgegeven kalender van prof. Rogge te Amsterdam, den kalender uitgegeven door den heer Stockmans, de kalendergedichten uitgegeven door den heer Aug. Gittée, enz. vergeleken.

Het getal dagen der maanden van onzen kalen- der wordt nevens dat der zonne- en maandagen van zes andere kalenders gesteld, om een nieuw duidelijk beeld der aloude verwarring te geven.

Bij het volledig overdcht van den kalender

(i) Verg. E.-H. Meyer. Germanische Mythologie, Berlin, Maycr und MQller, 1891, op deze namen, bl. 372, bl. 280, enz.

3Ó2

en de gezondheidsregelen wordt de overeenstem- ming van deze getoond met de aloude gezondheids- regelen der hoogeschool van Saierno, die o. s. uitgegeven zijn met verklarende noten door hooglee- raar A.-L. van Biervliet, Leuven, i863.

Ten tweede worden hierneven gesteld eenc reeks van Nederlandsche levensregelen uit de Heimelicheyd der Hcimelicheden en andere uit de dertiende eeuw, voorkomende in eenen belang- rijken kalender van t6oo, door den beer K. Stal- laert welwillend te mijnen dienste afgestaan. Ook de namen der maanden zelven zijn hier in ver- schillende kalenders voor taal- en zedegeschi^ denis van belang. *t Is uitsluitelijk in den ka- lender van « broeder Geraert », waarover Cia- risse (i), Bilderdijk (2) en anderen geschreven hebben, dat wij b. v. den naam Bamesse (d. i. St.-Baafsmis) voor October tegengekomen zijn. Maar collega Gezelle heett dien in zijn Duikalmanak niet vergeten.

Wegens hunne hooge belangrijkheid heb ilt gemeend de levensregelen der i3* eeuw uit den kalender des heeren Stallaert in den tekst te moeten opnemen, terwijl a broeder Geraerts » kalender en de Schaepherders-ki^QnAtv van de 16* eeuw, mij door den heer F. van der Haeghen welwillenc/

(1) Natuurkunde van 't heelal ^ bl. 63 vlgg.

(2) Taal' en dichtkundige verscheidenheden^ IV, bl. V*

vlgg.

J

- 363 -

uit de Gentsche boekerij ter beschikking gesteld, menig belangrijk aanknopingspunt boden.

Het spreekt van zelf dat bij dit alles vader Willems, die in het zesde deel van 't Belgisch Museum een paar belangrijke bijdragen tot de kalenderkennis leverde, niet is vergeten : ten eerste een rijmkalender, om de namen der Heiligen beter te onthouden; ten tweede de versregels om, op de vingers tellende, zich de dagteekening der feesten te herinneren, een middeltje wat van de 13® tot de i5® eeuw bij de leeken zeer algemeen was.

Ten slotte zij hier nog eens gewezen op den bovengenoemden prentkalender der 14* eeuw, waarvan het hs. te *s Gravenhage op de boekerij berust en door den opvolger van ons medelid, wijlen den heer Campbell, den heer Dr. P.-C.-L. Wijnmalen, met voorkomende gedienstigheid, aan de Academie ter beschikking is toegezonden. Die kalender, zonder twijfel een unicum, is (als gezegd) slechts eene enkele maal, in de i8« eeuw, gedrukt (1). Hij bevat eene merkwaardige bijdrage tot de zede- geschiedenis, en kan met betrekkelijk geringe kosten aan de studie onzer kalenders worden toegevoegd.

(1) De koperen plaat is niet meer te vinden. Zij is waarschijnijlk met den inboedel van Le Long na zijnen dood verkocht.

364

Zitting van 21 December 1892.

Aanwezig de heeren J. Micheels, bestuurder, P, Génard, onderbestuurder, Fr. de Polier, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, Edw. Gailliard, G. Gezelle, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijra, S. Daems, C. Hansen, L. Mathol, J. Obrie, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, H. Sermon, J. Bols, werkende leden;

de heer Ad. de Ceuleneer, briefwisselend lid.

De heeren K. Stallaert, J. van Droogenbrocck, werkende leden, en de heer A. Janssens, brief- wisselend lid, drukken bij brief hun spijt uit, de zitting niet te kunnen bijwonen.

Na lezing van het verslag over de vorige zitting, hetwelk door de vergadering wordt goed- gekeurd, legt de bestendige secretaris de lijst over der

AANGEBODEN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenland- sche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Biographie nationale, XII, aflevering.

Bulletin de V Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1892, n"9 en 10.

\

- 365 -

Table chronologique des chartes et dipiómes imprimés concernant fhistoire de la Belgique.Wlll.

Het hoofdambacht der Meerseniers^ door Ed. Geudkns.

Ministère des affaires étrangères, Bibliothèque du bureau de législation, Catalogue. xjuillet 1892.

Vanwege den heer Minister van Justitie : Coutumes du pays ei comté de Flandre.

Quartier de Bruges. V. Sysseele, Thourout^

Watervliet.

Door de heeren J. BOLS en MUYLDERMANS :

Nederduitsche Bloemleiing, Dicht- en proza- stukken. Eerste deel. 4* uitgave.

Nieuwe spelling : enige hoge boomen.

(Uitgave der Zuidnederlandsche Maatschappij van Taalkunde.)

Toemaatje, door ANSKE M. BROUWER.

(Overdruk uit Friso.)

Door den heer A. de Ceulencer : Den uydvermaerden historischrijver Cajus Suetonius Tranquillus. Van het leven en de daden der twaelf eerste Roomsche keyseren.., verdujrtscht door JOHANNIS FENACOLIUS Ba FAVUS.

Door den heer J. Broeckaert : Dender mondiana. I.

Mededeeling van eenen bundel Rederijkers- gedichten der XVI* eeuw.

Door den heer Klaus Groth : Gesammelte Werke. 4 deelen.

- 366 -

Door den heer Dr. J.-A. Worp :

De gedichten van Constantijn Huygens. Il^'ded.

Door den heer J. Splichal :

Kempisch Museum. Tweede jaargang, n^ 12.

Door de Maatschappij der Nederlandsche letter- kunde te Leiden :

Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letter- kunde. XI* deel, en afleveringen.

Door den heer A. Siffer : Het Belfort. 1892, n^ 12. 0/2^6 dorpen en de sociale kwestie^ door

Frans Sterck. 1891.

Door den beer Pol Daniè'ls, te Vogelzang (Limburg) :

Tooneelschilt of pleitrede voor het tooneel- recht (1661).

Briefwisseling.

De heer Minister van Binnenlandsche Zakeo en Openbaar Onderwijs zendt een afschrift van het koninklijk besluit, waarbij de heer Génard tot bestuurder, en de heer Stallaert tot onderbestuur- der der Academie worden benoemd voor bet jaar 1893.

Bij een schrijven van denzelfden heer Minister, gedagteekend 6 December, wordt de ontvangst gemeld van het verslag over de voorlaatst ver- schenen aflevering van het Woordenboek der

I

367

Nederlandsche Taal, met het bericht, dat hij eerlang de Redactie van gezegde uitgave zal opmerk- zaam maken op het werk der Academische Com* missie.

Aleer tot de dagorde over te gaan wenscht de heer Bestuurder den heer P. Willems geluk ter gelegenheid zijner verheffing tot officier der Leopoldsorde.

Hij stuurt bedankingen aan den heer J. Bols voor het door dezen aan al de leden toegezonden afdruksel van de jongste uitgave zijner voortreffelijke Bloem- lening, en geeft vervolgens het woord aan den heer P. Génard, die lezing doet van de volgende nota :

Mijnheeren,

In de vorige zitting had ik de gelegenheid uwe aandacht te vestigen op een muziekboekje, in 1728 vervaardigd, over een veertigtal jaren door mij aan- gekocht en dat eene reeks Kerst- en nieuwjaarslie- deren bevat.

De muziek is vrij eigenaardig en een drietal

Duitsche en Vlaamsche componisten hebben mij, in

.den tijd, oorlof gevraagd om er eenige in het licht

van te geven, een verlangen waarin ik gereedelijk

heb toegestemd.

De musicographen beweren dat verscheidene dezer liederen tot eenen hoogen ouderdom opkHm- men. Een en vijftig in getal, zijn zij voorzien van

368

opschriften; jammer, dat de in muziek gebrachte woorden ontbreken.

Ik neem, Mijnheeren, de vrijheid de titels dezer stukken hier mede te deelen ; naar allen schijn zult gij de strophen van het eene of andere dezer liedjes kennen ; de muziek is gemaakt voor het beiaardspeL

1. Herders^ hij is geboren.

2. O herders al soecken

3. Saligh, heyligh Bethleëml

4. Laet ons gaen om te besoeqken.

5. Noyt en wasser blij der nacht,

6. Aensiet hoe Jesus schreijt.

7. O soete Kint,

8. Herderkens^ herderkens, sa! sa! naer Bethleëm !

9. Laet nu alle droef heyt vaeren!

0. Herders y komt dit Kintien soeken.

1. Heden is ons een Kindeken geboren,

2. Plaudite gentes!

3. Kintjen soet, wilt gij dan heden. [4. Niüwjaersliet.

5. Naer derthien droeve nachten.

6. Er quamen drij koningen.

7. Maeckt plaets, o herderkens!

8. Willecom^ coninghen!

9. Illibata, ter beata, Jesu natalita !

20. Herderkens laet ü bockxkens en ü scapen.

21. Den Saligmaker is nu gebaert.

22. In den stillen middernacht.

23. Aldersoetsten nacht.

369 -

24. Hoort^ o menscheri, hoort dit wonder.

25. Ave Jesu, Deus magne....

26. Coridotiy 't is tijdt, men gaet den peys verkonden, Hij geeft ons peys.

27. Herderkens en herderinnekens van Beth- leem.

28. Een kindeken is ons geboren.

29. Comt^ verwondert u hier menschen,

30. Herders^ comt al naer den stal. 3i. Herders^ wilt wat stille staen.

32. Comt naer den stal, Messias is geboren,

33. Festum diem, hodie,

34. Achy vind ik u hier in eenen stal!

35. Herderkens, wilt toch vrij binnen gaenl

36. Vrolijck, vrolijck^ vrolijck, lieve herder- kensl

37. O Soeten nacht.

38. Quam Mariam^ dulcibus osellis.

39. O mijnen heer.

40. Met desen nieuwen jare.

41. Willekom, kindeken,

42. Wiljekom, kintien soetl

43. Achl wat hoor ick voor soet geklanck?

44. Herders hebt gij niet vernomen f

45. Engel tiens van boven,

46. Wil Ie kom, kindeken uytvercoren,

47. O wonderlijck mirakel.

48. Victoria! Victoria!

4g. Al weent dit soete kindt. 5o. O aldersoetsten nacht! 5i. Sa^ vlijtigh naer den stal!

370

De heer Broeckaert maakt namens de Com- missie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie bekend, dat zij gekozen heeft voor 1893 : tot voor- zitter, den heer Alberdingk Thijm, tot ondervoor- zitter, den heer E. van Even.

De heer Hiel leest een gedicht ter eere van meester Fr.-A. Gevaert, hetwelk, evenals de nota van den heer Ge'nard, in de Verslagen en Mede- deelingen zal worden gedrukt.

Daarna verklaart de beer Bestuurder de zit^ ting geheven.

Lezing.

MEESTER FRANS-AUGUST GEVAERT.

FEESTZANG

door Emanuel Hiel. V DEEL.

EEN KNAAP.

'k Verlaat mijn dorp gedachtenvol.

Het hoofd vol hoop, vol wil, vol kracht.

De vogels zwijgen voor 't gegrol

Des donders in den lentenacht*

De bloemen buigen, zuchten zacht...

371

Mijn boezem golft en trilt.

Het loover siddert, rilt...

Mijn Huise(i) lief, hoe het ook slaap'

«

In 't malsche groen.

Het tracht

Naar eenen vlammenzoen

Der zonne...

Dat dra het vurig Oosten gaap\

Terwijl de bliksem blinkt,

Het klokje klaar ter kerke klinkt...

Waar, als de reinste liefdebron ne,

De Moedermaged wordt gegroet,

Door meisjes, schuchter ingetreden,

Die zingen zoet ...

Bij reine beden :

Vaarwel 1

MEISJESSTEMMEN.

Uit den lieven droom riep ons Donderslag met klokgebons. Ook het schallend Scheldeliedje. Eer we gaan naar 't lentewerk, Roept de hemel ons ter kerk... Siddrend als het roer- me- nietje Smeeken wij : o Heer! o Heer! Schenk ons mild uw zegen teer, Vlijtig werkend, als het bietje.

(i) Huise, Uefetijk dorp bij het steedje Oudenaarde ïn Oost- Vlaand eren, geboorteplaats des Meesters.

372

KNAAP.

Vaarwel, Reine stemmen mijner jeugd Gevend mij de hemelvreugd.

Vaarwel 1

MEISJES.

Waarom voelen wij ons beven? Gaat ons *t zoet gezang begeven?

KNAAP.

Vaarwel ! Want in mijn jonglingshert. Hoewel mij *t afscheid smert, Ontblaakt mijn toekomst bliksemsnel.

Vaarwel I

(Uit de kerk^ mannenstemmen^ beg'eleid met orgeL)

Super flumina Babylonis (i).

Weenend zaten wij aan Babels stille stroomen» Waar we droef aan 't heilig Sion dachten, Hingen stom de harpen aan de wilgeboomen. Die gebogen in de waatren smachten. Zij, die ons vervoerden, ach, gekluisterd hielden.

(1) Door den Meester op i8-jarigen leeftijd getoon- 4icht, en uitgevoerd, te Gent» den 26 Juni 1846, door het Vlaamsch-Duitsch Zangverbond.

- 373 -

beiden : zingt ons Sions grootsche zangen!

Heer, o Heer, hoe wilt ge dat wij ons bezielden,

Zittend in het vreemde land gevangen?

Salem, kan ik u vergeten? gij, mijn leven!

Eer laat ik mijn rechterhand verkrenken,

*k Laat mijn tonge liever aan *t gehemelt kleven.

Zoo 'k niet Sion immer zal gedenken.

MEISJES.

Hoe diep roert ons die zang, Gesproten uit zijn borst, Gelijk een leeljenstang Die naar de frischheid dorst.

KNAAP.

^k Moge ver van u in Zuiderstreken treuren, Over Pyreneeën, tusschen Appenijnen, Waar citroenen, goudoranjen, myrten geuren. Waar de palmen als smaragden groen verschijnen... ^k Moge in fantasie, op Spaansche wijzen zingen, 't Diep gevoel zal ik nooit in mijn hert verdringen :

Vlaanderland ! mijn heilig vaderland ! 'Gij blijft in mijn jeugdig Vlaamsch geweten... God ! al minde ik aan het schoonste strand,

Vlaanderland! mijn heilig vaderland I U zal ik nooit, neen! nooit, nooit vergeten (i).

(i) Als jongeling reisde de Meester naar Spanje; hij bleef in het land van Cervantes van Januari i85o tot Februari i85i.

~ 374-

MEISJES.

Hier, hier diende hij Godswerk, Hier, hier diende hij Godskerk, Met zijn zuiver zangvermogen. Als een leewerk uitgevlogen, Kwettrend heerlijk, kwetlrend fel...

o Vaarwel I Komt ge naar hier weergeiogen. Zweef dan fier in zegebogen. Als een geest, door kunst bewogen.

o Vaarwel!

MANNEN.

Leef steeds vroom, met weinig goed. Werken worde uw hoogste moed ! Gij, des dorpjes braafste zoon. Vindt in reine kunst uw loon.

o Vaarwel.

GRIJZE VADER.

Mijn zoon, leer immer waarheid door uw kunst bewondreUr Of woest orkanen grommend prachtgebouwen plondren; Leer, door de schoonheid domme boosheid overwinnen ; Vereenig zielenreinheid met de kracht der zinnen. Vaarwel, vervolg met kalme koenheid uwe kunstnaarsbaao, Vaarwel, uw vader zegent u, mijn zoon, met mildgetraan.

MANNEN EN VROUWEN.

Vaarwel! Vaarwel!

375 -

GRIJZE MOEDER.

Ik luister niet met *t oor

Wen ik zijn liedje hoor,

Dat hij vol liefde zingt...

Het dringt zoo heimlijk... *t dringt

Mij gansch de ziele door.

Hoe drijft me zijn bezielde toon

Vol onschuld in mijn jeugd...

o. Zoon, gehefde zoon,

o. Kind, mijn hemeivreugdJ

Gaat gij toch henen!

o, Laat mij weenen... weenenl

Neenl neen! ge moogt mij niet veriaten, *k Verzoek het door mijn bange tranen.

MEISJES.

Moeder, uw wil geschied'! Blijf hier, beslis nu snel!

GRIJZE VADER EN MANNEN.

De kunst gebiedt. Vaarwel! vaarwel!

KNAAP,

Ik ga langs 's Heeren straten. Ik dank voor uw vermanen,

376

o, Vader... Moeder zoet. Ik moet u droef verlaten En zegen uwe tranen... Gespelen, weest gegroet! Mijn dorpje, wees gegroet! Gegroet, o Scheldevloed, Dat God u sieeds behoed'!

o Keer ik weer^ Ach, weent ge thans, Ik blijf u gansch Getrouw van herte. o, Weent niet meer, Stelpt» vrienden, bittre smerte.

o Keer ik weer, Ik breng u eer, Door kunst en werk, Als Vlaandren sterk I Ik geef het woord eens mans, Ik breng u roem en glans... Vaarwel !

Slotrei. Mannen en vrouwen. Vaarwel! Vaarwel!

377 -

Wee! welk dreigend schrikgezicht, Door het loover slingert bliksemlicht I Als een booze slang, vol nijd, Die verwoed zich opensplijt... Ach! ach! dat is de levensstrijd, Dien hij op zijnen weg ontmoeten zal ! Hoort het dondrend gram geknal. Rollend dof, met wederschal, Knettrend door het Scheldedal...

Ziet, ziet, ziet, Hij verschrikt toch niet! Onbevreesd, met kloeken moed Trekt hij door den bliksemgloed, Zingt met ruim en frisch gemoed...

Dat is goed! Eedle knaap gegroet! gegroet!

Ile DEEL.

JONGE MEESTER.

Daar, waar de Seine spelend vloeit, De schoonheid ieders herte boeit. Waar trotsche praalgebouwen Verheugd het licht aanschouwen... Waar 't geestigst volk der aard krioelt. Zoo rap geraakt is, fijn gevoelt; Waar in de rijkste lustwaranden, Het volk van alle rang en standen,

- 378

En kunstenaars te zamen komen...

Om daar in rusteloozen vlammengloed.

Te minnen, strijden, werken, droomen.

Daar, waar het wisslend leven immer woedt,

Een godheid plotsling rijst en plotsling stort te neder...

Waar kuischheid, leeljen teeder,

Vertrappeld wordt met ruwen voet;

Waar geilheid kittelt in het wulpsche bloed;

Waar 't oproer soms versmacht het eelste goed,

Of opvlamt, als de roode lavavloed

Uit Hecla's somber scheurend vonkelijs...

Daar in de reuzenstad Parijs,

Daar hoeft men moed

Om 't wispelturig volk te treffen...

Daar hoeft men kunst, zoo machtig grootsch

Om 't hoofd te heffen,

Als koene loods, Beheerschend *t wentlend hongrig hol des doods.

REI VAN DEERNEN.

Slaap in onze armen,.

Blijf hier verbeiden;

Kom u verwarmen,

Laat u verleiden !

Min zal beschermen,-

U zoet vermeiden... Kus, dan wordt ge weer gekust. Kus, en hooger stijgt uw lust!

- 379 -

JONGE MEESTER, geestig.

Liefjes zoet, ge toovert roe blij, Drijft de driften vro ende vrij, Doch vier stemmen klinken in mij.

De vier stemmen.

HET GEWETEN.

Man, gedenk den vromen plicht, Naar zijn doel het oog gericht.

HET HERT.

De liefde streelt het jong gemoed, Haar wulpsch genot is bitter zoet.

DE ZIEL.

't Gevoel is rein als Godes licht, Zoodra *t in vlammen schiet... het zwicht I

HET HOOFD.

De wil geeft kracht, de wil geeft moed : Die beiden leiden 't gistend bloed.

DEERNEN.

Met liefde, dans en vuurgen wijn Vervult ge uw hoofd met zopneschijn ! Eenvoudigheid, neen, past hier niet In ons wellustig mingebied! Hoog de kunst! de warme kunst! Zij, die wint der vrouwen gunst...

38o

JONGE MEESTER

Liefjes zoet, ge toovert me blij. Drijft de driften vro ende vrij, Maar vier geesten zingen in mij.

De vier Geesten.

GEEST DER SCHOONHEID.

Wel hem ! die op der reinheid zwingen wiegelt. De Scheppers ziel in *t ideale spiegelt.

GEEST DER WAARHEID.

Als motten in de vuurvlam onbeschaamd. Verbrandt hij, die door geilheid wordt gepraamd,

GEEST DER MENSCHHEID.

Wel hem! die het menschenhert verkwikt, Door schoonheid... heil! door klaarheid!

GEEST DER SCHEPPING.

Wel hem! die den logendienst verstikt^ En schept, door kunst, de waarheid!

DEERNEN.

De liefde, de wreekster moet er zijn. Kom, schenk ons nog een beker Van schuimenden dwarrelwijn ! Dat hij, een gek is, dat is zeker...

- 38i

Hij wil ons niet?

Eil Ei! Daarom toch geen verdriet... We vinden er wel andren, De vreugd zit in 't verandren,

Ha ha!

Getuimeld in der liefde slond... De liefde! ja, de wreeksler, Zij blijft der mannen breekster, Met haren gulzigen mond.

[Zij verdwijnen.)

'JONGE MEESTER, met geestdrift.

Ontstaken we licht in den heiligen tempel, Thans dragen we licht op der schouwburgen drempeL Vooruit! met honderdstemmig gezang en geklank... Vooruit! met slank gedans en zielengedank... En helden verrijzen en menschen verzwinden. En englen verbeelden op aarde, beminden. Met hartstochten, daden en krijgersgewoel!... EUend, ach! en weelde en ach jammergejoel.

En juichend gejoel! Maar alles... Hoewel men mag lachen of weenen. Met het licht der eeuwige schoonheid beschenen.

Het vlamt. Het stamt

Uit 's menschen dichtergevoel !

- 382 -

Gemengde rei, in de verte.

O vrijheid, eedle vrijheid, De menschen zijn gelijk! Ge schenkt aan ieder blijheid. En tooveri armen rijk. De menschen worden broeders. Ze wandlen hand in hand ; Ze minnen, teer als moeders Hun kind... bet vaderland 1

GRIJZE VADER EN MOEDER.

Vaderland! Vaderland! O Zoon, we wenken u naar onzen kant. Hoort ge niet de stem van Artevelde, U roepen naar het strand

Der Schelde!

( Vrijdagsmarkt te Gent, juichend volksgewoel voor het standbeeld van den held Jiacob van Arte- velde,)

Rei. Gedicht van Destanberg (i).

Wie herbracht hier de rust op een teeken

Van zijn hand?

(i) 's Meesters cantate, Jacob van Artevelde, getoondidit op een prachtig gedicht van Napoleon Destanberg, door het Oentsche volk uitgevoerd, den 14 September i863, ter geiden- heid der inhuldiging des wijzen mans. Deze cantate werd door gansch Europa, ja, in Amerika en Australië, gezongefl'

383

Wie verbond al de burgers, als broedren

In een band? 't Was de held, 't was de held en de roem van ons land. Hij herbracht hier de rust, op een teeken

Van zijn hand.

Wie vond recht voor het volk, door het lijden

Overmand? Wie verbond aan het nijvrige Vlaandren

't Britsche strand? 't Was de held, 't was de held en de roem van ons land. Hij vond werk voor het volk, door ons lijden

Overmand.

Wie stond recht als ons Vlaandren verraden.

Lag aan band? En wie sloeg op zijn beurt de tirannen

Neer in 't zand? 't Was de held, 't was de held en de roem van ons land. Hij stond recht als ons Vlaandren verraden

Lag aan band!

JONGE MEKSTER.

Wat schoone droom, o Vlaanderlandl verdwenen... Ik drijf hier op den stroom der werklijkheidi 'k Ben weder in het wulpsch en schoon Parijs I O! als ik stad uw toekomst zie... ik ijs! Parijs!... uw toekomst doet mij weenen... Uw schoonheid? waard is zij te zijn beschreid.

-384-

DEERNEN en VOLK.

Ach! ach! ach! Men zingt en springt bij Offenbachl

Schenkt ons fok en lach... En doet elkeen van wellust blaken.,.

(Men hoort in de verte f^eer flauw en geheimzinnig « De wacht

ten Rijn ».)

KEIZER NAPOLEN IIT.

De krijg is verklaard, Germanen naken... Getogen 't zwaard! 't Woord is aan *t kanon, God, red Frankrijkszon!...

Hevig volksrumoer. Het volk ^ingt de « Marseillaise ».

Ten kamp, o Frankrijks dappre zonen,

Daar glanst de schoone vrijheidsdag!

De tirannij, om ons te honen,

Verheft de bloedbesmeurde vlag.

Hoort ge in het veld *t gevloek der krijgers?

Ze stormen in uw armen voort,

Daar worden vrouw en kind vermoord.

Bij 't moordgebrul dier wreede tijgers.'

Te wapen, burgers op, schaart u in bataljon!

Rukt aan! vernielt 't geweld! dan blinkt der vrijheidzon.

385

Parijs is omsingeld door het Duit- se he leger. Bij het kermen van het hongerlijdend volk, het bul- deren der kanonnen, drijft ah een reu^enpsalm^ het Duitsche lied over de woelende bedrukte stad.

Daar klinkt een kreet als donderknal, Als zweerdgeschelter, golvenschal : Ten Rijn, ten Rijn, ten Duitschen Rijn! Wie zal des stroomes hoeder zijn? Lief Duilschland, gij moogt rustig zijn, Sterk staat en trouw de wacht ten Rijn.

JONGE MEESTER.

De keizer is gevangen, 't heir vernield,

De keizerin gevlucht! de stad ontzield

Door honger, geeft zich over. Duiischlands macht

Is mild en handelt met haar vijands zacht 1

De stad, die zooveel schoons en eels beval,

Eerbiedigt Duitschland als een heiige schat!

o, Wee! daar stormen scheluien listig op,

Ze wurgen, moorden, met verhitten kop,

De Priesters, krijgers, burgers... o, wat schand!

Ze steken hunne vaderstad in brand!

De schoonheid gaat te loor!... Waar berg ik kroost

En vrouw? o, Vlaanderland ! o, liefdetroost!..,

Mijn hoop!...

Hier stort de stad, in puin te neer. Hier baadt men vloekend door een bloedig meer... Ach! vaderland! Ik zucht : zie ik u weer?

1

386

Parijs in brand, Prachtgebouwen storten in. Tusschen het kanon- gedommel huilt het gepeupel en de deernen janken^ terwijl de burgers kermend vluchten en vallen,

VERWARDE STEMMEN.

Dood! dood! Weg den nood! Moord! moord! Lafaards vluchten voort 1 Moed! moed! Alles moet vergaan,

Verdaan In brand en bloed!

^

III- DEEL.

MEESTER, in volle levenskracht.

Ik zag een Keizerrijk vergaan.

Het schoonste rijk der aarde,

o, Vlaandren, bloemengaarde.

Ik groet u, aangedaan...

*k Verloste koen, uit bloedigen kamp,

Mijn kroost, de aanbeedne vrouwe...

Nog voelt mijn hert de sombre ramp.

Nog draagt het diepen rouwe

Voor *t dwaas misleide Fransche volk.

387 - Gedompeld in den onheilskolk.

o Vlaandren, land van vrede. Aanvaard mijn dankbre bede. Ge ontvingt met vreugde weer uw zoon, Mijn kunst worde u ten loon.

REI, in de verte, (i)

Vlaandren 't uur is aangekomen.

Dat ge rijst om 't recht te wreken; Zie, reeds kiemen geestesstraleo

Om den nacht. van dwang te breken, Stralen door de burgernering

Uit Europa's West gezonden, Die, door 't werk des volks, in waarheid

Edel vrijheidslicht verkonden!

MEESTER.

Het was 't ontwakingslied dat ik voor Vlaandren zong, Het was mijn zielegift, die ik aan Vlaandren schonk. O Vlaandrens reuzenkunst, met uw Gothische kerken, Waarin 't aandachtig volk geknield op heldenzerken. Bij 't wierookwalmen in 't verheven heiligdom. Bij 't orgeldreunen, 't galmend, 't klagend klokgebrom,

(i) Mannenkoor van den Meester op een gedicht van xlen schriiver. getiteld : Ontwaking-, gezongen door de Konink- lijke Koormaatschafpij van Gent; de Legia van' Luik; Le$ Artisans réunies van Brussel, enz. enz.

- 388 -

Naar zangen laistert, hier gt bracht door Saksen, Franken, Naar zangen, uitgedacht om eindloos God te danken. Door Meesters, Scheppers in de hoogste kunst van allen. Uw Meesters, wier gezangen door de wereld schallen.

Oregoriaansch gezang Ecce^ Jam noctis tenuatur umbra.

Ziet, hoe vlug de nachtelijke schaduws zinken, Hoe Aurora s rozige stralen blinken! Smeekend laat ons heffen den blik, aandachtig, en Hoog ten Almachtige!

Opdat onze Heer, zich erbarmend, were Eiken angst en zegening ons beschere. Ook in 't hemelrijk als Gods belooning Schenke ons de woning.

Wilt ge 't deze, o zalige Drie, ons schenken Vader, Zoon en heilige Geest ons gedenken ! Dat dan de echo uwer heerlijkheid door alle Werelden schalie! (i)

(i) Deze hymne werd langen tijJ den H. Ambrosius toegeschreven; edoch het is bevonden dat zij van den H. Gregorius den Groote is. Deze beroemde, ijverige, werk- dadige kerkvader» die als geleerde de liturgie invoerde en bijzonderlijk den kerkzang onwaardeerbare diensten bewees, werd ten ja re 540, uit een edel geslacht, te Roma geboren.

- 38q - MEESTER.

O Vlaandrens reuzenkunsl, getuigen uw belfrootcn, Die bakens uwer vrijheid, sterke strijdgenooten. Die alle standen groeten, teer door elk bemind. En die de moeder toont aan 't luistrend droomend kind, Met *i klinglend Beiaardlied, dat siddrend door de wolken

[kronkelt, Den gullen dans, den zoeten zang van *t Vlaamsche volk

[bevonkelt

Beiaardlied. Feest, Gehang en gedans van het volk op merkt en straten,

VOLKSREI . Carillon van Duinkerke, (i)

We springen allen op, Met blijdschap in den kop, Wie wil met ons niet dansen. Die krijgt een liefdeklopl Laat ons de beentjes schransen En waggelen de pop... O ziet hun oogjes glansen, We draaien in galop!

MEESTER.

Mijn volk, hoe groot het zij, ik wil het onderrichten, Ik wil 't met heerlijk licht van 't oud Athene stichten.

(i) Zie DB CoussEMAKER : Ckduts populüires des Flamands de France. Bladzijde 378. LXXX.

3go

De lichtstraal, die uit dezen heldren hemel schiet, Die straalde in mijn gemoed en dien verberg ik niet.

Poo\€.

Op He]la*s kunsten steunt de wetenschap, Zij voert het menschdom tot den hoogsten trap, Der volmaaktheid ; 't genieten van het schoonel o, Dat die leering mijne schepping krone! (i)

Hij droomt,

Vizioen.

Phoibos verschijnt, Charitinnen ^me- ven en strooien ro:;en.

REI. Ionisch.

Jong vergrijsden hem de lokken ; Glanst om 't hoofd de zilvren kroon thans. En verloor hij vroeg de lente, Nimmer was zijn hert versleten; Want de peerlen, reinste peerlen, Glinstrend uit de reinste liefde, Heeft hij zingend 't volk geschonken... Zal hij eenmaal dalen grafwaarts. Treurend heeft hij veel geleden... Uit den grave springen rozen,

(i) Men leze en studeere een der beroemdste werken van den Meester : Histoire et Theorie de la Musique de tan- tiquité. Gent, 1875 en 1881, Annoot-Braeckman.

391

En terwijl die minnend geuren, Zal zijn ziele daarin 'zingen *t Zalig lied der eeuwigheid!

PHOIBOS. (i)

Aphroditel Aphrodite! duikt ge bij het uchtendblozen Uit het schuim der blauwe golven, tusschen duinen, tus-

[schen rozen]? Komt gij uit het land der schoonheid, uit het zangrig

[Griekenland, Lachend naar het barre Noorden, hupplend op het dorre

[strand I

Aphroditel Aphroditel waar ge wandelt spruiten bloemen. Waar ge zoet aanminnig lachell, hoort men liefde en

[schoonheid roemen. Brengt ge hier de tijden weder, toen de waarheid der natuur, Door de schoonheid, door de fierheid wekte 't reinste gees-

[tenvuur,

Aphrodite! Aphrodite! Tot ons kunt ge niet meer komen, Blijf, met bang vervlogen eeuwen, onder 't schuim der

[golven droomen. Schoonheid I Naaktheid ! warme liefde ! bergt u voor het

[koel verstand ! Schuiflend zweept de wind uit 't Noorden, en de distel

[streelt het zand.

Phoibos en Charttinnen verdwijnen.

(1) Door den Meester getoondicht. Uitgave Tan het WülemS'Fonds,

-39»-

Zeestorm.

MANNENREI. Aeolisch.

Stout op de duinen walst zich de baar verwoed. En stort eraf; wij, mannen drijven Midden daardoor op het krakend vaartuig; In wilden stormwind zingen wij zeegezang ! De storm omslingert, pleitert den grooien mastl..

Ons zingen klimt len hemel... Zeilen en touwen, in flarden, in vezels gescheurd,

Fladdren over *t schuim.

Ons zingen klimt ten hemel, Boven den wmd... Zcus zendt ons zegen!

Ons zingen klimt ten hemel I

De storm bedaart. Op de Leuka- dische rots verschijnt Sapho,

SAPHO.

Komt tot mij ook thans! en verlos uit bange Zorgen mij... en welke gevoelens immer Mij het hert bewegen, gevoel ze zelf thans,

Leen mij uw bijstand !

Liefde, goedheid, schoonheid bezielden immer 't Herte, dat naar Phaon verlangend zuchtte... Wee! ik dekke de oogen, verUten ben ik...

Bergt mij, o golven!

Ze stort pch in de :[ee.

- 393

Alleenzang. Dorisch.

Vroeg bij des morgens ontwaking schenkt Mild de betoovrende appelboom. Zacht door de droppen des dauws besproeid. Geurige bloemen. De schoone maged, Hee, die plukt de blankbloeiende bloemen des appelaars, Schuchter ze bergend diepdroomend. In baar herte vonkelt de liefde, o lentetijd!.. Als door des bliksems geweld ontvlamd. Stormt ze den bruidegom toe, schenkt hem 't tuiltje, Van Kypris' verzengenden gloed aangedaan. Zinnenbed welmend, onverschrokken zoenen ze elkander, 't Lentelied juicht over hen, Eros in 't herte!

REI, krachtig.

Gouden harpen klinken en de Muzen, met golvende lokken, Eeuwig schoon versierenden smuk, Hee, geleiden den dans. Daar begint het hooge feest: 's Meesters wenk volbrengen zangers... Wen Hij den reienvoerenden staf verheft, Tonen uit de trillende snaren ontlokt... Dan verzwindt des bliksems eeuwig rusilooze Dreigende vlamme des oproers... en de zangen vangen aau Meester, Arend, sticht vrede! Vlieg opwaarts, laat de snelle wieken niet rusten. De bezielende zangen vereeuwigen.

Hy menaios !

394

Bruiloft, zoete ketens der vroolijkheid. Gesmeed op 't aambeeld der waarheid.

HymenaiosI Frissche zwellende lippen kussen den blakenden boezem I

Hymenaios !

*t Is Vlaandrens kracht, met Hellas schoon vereenigd Door den Meester. Hij, der Muzen wijsheid!

De geesten van vader en moeder verschijnen.

Gezegend zoon, gij, geest door God gezonden, Om luid den roem der waarheid te verkonden.

Gezegend zoon!

Het visioen verdwijnt,

Gansch 7 Vlaamsche volk opgetogen^

Wie herstelde de kunst van Athene

In haar eer? En wie schonk aan ons Vlaandren die glorie

Eeuwig weer? ^t Is de held ! 't is de held ! en de roem van ons land. Hij verspreidt de eedle kunst, onze glorie,

t' Allen kant!

'm^

INHOUDSTAFEL.

A.

Blads. Academie (De) verzoekt den heer Minister van Bionenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs eene stipter uitvoering der taalwet van 1883, 65. Bekomt tot lokaal het voormalige Huis van Oomberge n 86

Academie (Koninklijke) van geneeskunde. Boekgeschenk aan

de Vlaamsche Academie 33, 34

Alberdingk Thijm (P.-P.)- Verslag over de prijsvraag : Welke is de rol van het « booze beginsel > in het roiddeleeuwsch drama, 104-108. Idem over het geschied- en oordeelkundig overzicht van het Vlaams<?h tooncel in de XVII» eeuw, 148-156. Idem over den driejaar] ijkschen prijskamp der Nederlandsche too- neelletterkunde (XII* tijdvak), 173-188. Verhande- ling over eenige kalenders uit de I3*, i|« en 15" eeuw, 359-362. Gekozen tot voorzitter der Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie 370

B.

Bauwens (Is.). Boekgeschenk 191

Bergmans (P.). Boekgeschenk •;...... 318

Bertolotti (A.). Boekgeschenk 319

Boeken (Aangeboden). 5, 33, 57-58, 83-85, 89-QO, 189-igi,

302-304, 308-31C, 3Ï7-3Ï9» 328-332, 349-351. 364-366

Bols (J.). Boekgeschenken, 6, 303, 365, 367. Verslag over de Klank- en Vormleer bij J. van Ruusbroek, 147. Verslag namens de Commissie voor de terminologie der Nederkndsche spraakleer 327, 358

Bouwmeesters (Maatschappij der) van Antwerpen. Boekge- schenk •• 6

Broeckaert (Jan). Marten Bruynincs, Vlaamsche dichter

- 396 -.

Bimóx

der XV1« eeuw, 76-82. Gekozen tot sccreuris der Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographic, 91.

Veislag over de prijsvraag : Prudens van Duyse beoordeeld als taal- en letterkundige, iii. Jdera over de ontworpen Biographie der Zuidnedcrlandsche schrij- vers, 354 356. Boekgeschenken, 303, 329, 365. Mededetling van eenen hundei rederijkersgedichten der XVI* eeuw 335-34^

Brouwers ' (J.-W.). Vondel en de Catalaansche dicht- kunst 253-301

BuROER-sDiJK (L.-A.-J.), letterkundige te Deventer, gekozen

tot built-nlandscti eerelid ...••......•. 200

Butaye (R.). Boekgeschjiik 309

C.

Claes (D.). Boek»esjhw*nken S^i 351

Claeys (H.). Nota over hel antwoord de^ heeren Wagener bctt' kkelijk de Koninkl. Vlaamsche Academie, 39-41.

lif^nocmd tot hd *U r Coniniissie van voorstelling van candidalcn, 87. Boek;;', scheuk 329

CooPMAN (Th.). Vcrslagj^over der Commissie, gelast met het oniler/oek van Int \Vi)ur Iciboek der Nederland- schc taal, 35, 43, 88. X'etshig over de prijs- vraag : « Prudens van Duysc bcoordcdd als taal- en letterkundige », loö-no. Idem over de « Geschie- clenis v.iH het gebruik der Nederlandse he taal in het oixlcrwijs sedert 1830 »>, 115-116. Voorstel betrek- kelijk het overhandigen der vergelding voor bekroonde w«'ikeM, 197. lienticiiui UA lid der Commissie voor het v'xirslellen van prijsvragen, 31:». Geeft verslag namens de Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde 42, 91, 315

COREMANS (Ed.), geluk gewenscht door de Academie wegens

zijne benoeming tot lid der Cv)nstituante 192

D.

D.VEMS (S.). Boekgeschenken, 34, 58, 90, 309, 329. Ver- slag over de Klank- en Vormleer bij J. van Ruus> brojc, 146-147. Benoemd lot lid der Commissie voor het vc»orstellen van prijsvragen, 315. Gekozen tot voorzitter der Commissie vau Nieuwere Taal- en Let- terkunde 356

397

Baniëls (Pol.). Boekgescheok , 366

DE Backer (L.). Boekgeschenken 90, 303

Deckcrs; beeidhonwer, door deRegecring gelast met het bei- telen des marmeren borstbeelds van Jan de Laet. 59, 320 333

De Ceuleneer. (Ad.). Gekozen tot brief wisselend lid der

Academie, 200. Boekgeschenken, 90 ..•.«•• 365

DE Floü (Karel). Verslag over den wedstrijd nopens de geschiedenis van den inünitivus in de oudgermaan- sche dialecten, 93-97. Verslag over de prijsvraag : verhandeling over het gebruik van naamvallen, tijden en wijzen in den Heliand I18-121

De Lepeleer (Aug.)> Boekgeschenk 190

de Pauw (Nap.), benoemd tot lid der Commissie van Rekendienst, 18 Idem tot lid der Commissie voor het voorstellen van candidaten, 87. Geluk gewenscht ter gelegenheid zijner benoeming tot officier der Leo- poldsorde 321

de Potter (Fr.). Bibliographische aanteekening over de secte der Loïsten, door Jul. Frederichs, 8-12. Toe- lichting van het voorstel der bestendige Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie betrekkelijk den vijf^ jaarlijkschen staatsprijskamp van viderlandsche geschiede- nis, 19-31. Antwoord aan den heer baron de Sélys- Lonechamps op zijne redevoering in den Senaat tegen de Koninklijke Vlaamsche Academie 44-55. Biblio- graphische aanteekening, 61-65. Verslag over de prijs- vraag : Huiselijk leven, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente, 164-109. Benoemd tot lid der commissie voor het voorstellen van prijsvragen, 315. Ontwerp van brief te zenden aan den heer Minis- ter van Binnenl. Zaken en Openbaar Onderwijs, ten antwoorde op de bemerkingen, van de jury voor den vijtjaarlijkschen staatswedstrijd voor Geschiedenis ... 316

De Ras (Jozef). Boekgeschenk 304

De Tière (Nestor), bekomt don prijs voor tooneelletterkunde

in het driejarig tijdvak 18^9-1891. '.'.'. . . . . . 19T

De Vos (Am.). Verslag over de prijsvraag : Prudens van Duyse beoordeeld als taal- en letterkundige 111-115

De Vreese (W.), boekgeschenken, 58, 190. Stelt het dnik- ken voor van eenen bundel Geneeskundige Recepten uit de XV" eeuw 320

De Vries (Matthias). T^ericht van zijn overlijden ... * 310

398

Bladi. De Vries (S.-G.) bedankt de Academie wegens hare deelneming in het overlijden zijns vaders, Br. M. de Vries . . 321

De Wulf (C). Boekgeschenk 6

Di Martinelli. Boekgeschenk •• 34

Doedes (F.-J.). Boekgeschenk 304

Du Buisson (Jacob). Boekgeschenk 190

Du Catillon en zonen. Boekgeschenk •• 332

F,

Fruin (R.). Boekgeschenk aan de Academie •••••• 34, 5S

G.

Gaiuiard (£dw.). Over het ontwerp van uitgave der Keure van Hazebroek, 201-212. ^- Wordt gelast met de uitgave dezer Keure 327

GÉNAKD (F). Bibliographische aanteekening over de secte der Loïsten, door Jul. Frederichs, 12-17, 17-18, Bericht aangaande de nagelaten geschiedkundige aan- teekeningen van ridder Leo de Burbure, 37-39. Biblio- graphische aanteekening over des heeren Spanoghe's uitgave : S^nonymia Latino^Teutonica^ 193. Idem over het werk : Aanieekeningen van Jan' Peter van Dyck^ door Theunissensi 195. Verslag over het geschied- en oordeelkundig overzicht van het Vlaamsch tooneel gedurende de XVII* eeuw, 158-163. Gekozen tot bestuurder voor 1893, 354* 3^- Boekgeschenken, 303, 309, 318, 330, 332. Toespraak over bet Landjuweel te Antwerpen, 312-315, 329. Bibliographische aan- teekening over de Belgische vsapenkenner^ door P.-P. Génard, zoon, 305. Geluk gewen scht ter gelegenheid zijner bevordering tot officier der Leopoldsorde, 321. Mededeeling over het Landjuweel, 322-324. Mede- deeling aangaande eenen bundel oude Kerst- en Nieuw- jaarliedjens 3^7

Gezelle (G.). Verslag over den wedstrijd nopens de geschie- denis van den innnitivus in de oudgermaansche dialecten, 101-103. Idem over de prijsvraag : Verhandeling over het gebruik der naamvallen, tijden en wijzen in den Heiiand, 132-136. Boekgeschenk 35^

Geoth (Klaus), biedt de Academie een exemplaar aan zijner volledige werken 3^S

399

H.

Kansen. Verslag over de prijsvraag : Huiselijk leveu, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente, 170-172. Benoemd om de Academie te vertegen- woordigen op het Congres voor geschied- en oudheid- kundige wetenschappen te Antwerpen, 305. Benoemd tot lid der Commissie voor het voorstellen van pr^s- vragen 315.

Heyne (Moriz). Boekgeschenk 318

Hiel (Em.). Gezang aan Meester Peter Benoit, 66-75. Prudens van Duyse,. Feestzang, 238-253. Gekozen tot ondervoorzitter der Commissie van nieuwere taai- en letterkunde, 356. Meester Frans-August Gevaert Feestzang 37o394^

Janssens (Alf.). Gelukgewenscht door de Academie wegens zijne benoeming tot lid der Constituante, 192. Steil wij- zigingen voor aangaande de spreekbeurt der Leden op de jaarlijksche vergadering 351

K.

Kiezingen voor werkende Leden. Voorstel, daartoe betrek- kelijk 31

L.

Lammens (J.), senator. Boekgeschenk, 7. Door de Aca- demie schriftelijk bedankt wegens zijne verdediging van de rechten der Vlaamsche Academie, in den Senaat . '42

Looten (C). Boekgeschenk 35

M.

Maatschappij (De) der bouwmeesters van Antwerpen belooft

eene woordenlijst l)etreffende de bouwkunst . . 356^

Mathot (L.). Benoemd tot lid der Commissie van Reken- dienst, 18 . Idem der Commissie voor het voor- stellen van candidaten, 87. Verslag over de prijsvraag : Huiselijk leven, zeden en. gewoonten in eene Vlaamsche gemeente ... 172.

400

BUds. Meert (H). Boekgeschenk 190

MiCQEELS (T.)* Verslag over de prijsvraag t Geschiedenis van het gebruik der Nederlandscbe taal in het ondervrijs sedert 1830, 11 6* 118. Idem over het geschied- en oordeelkundig overzicht van het Vlaamsch tooneel in de XVn* eeuw, KS^'57- ^ Geschiedenis besdioawd ab de beste leerschool voor vorsten en volken, 214-337. Aanspraak bij 't ontvangen des berichts van- het over- lijden van M. de Vries, 310-312. Boekgeschenk 350

Millecam (R.), Boekgeschenk •••• 304

MOLTZER (H.-E.). Boekgeschenk 351

N. Noterdaeme (J.). Boekgeschenk 191

O.

-Obr[E Q.). Benoemd tot lid der Commissie van Rekendienst. 18 . Gelast met bet schrijven der levensschets van M. de Vries . , 321

^UACK (H.-P.-G.), letterkundige te Amsterdam, gekozen tot

buitenlandsch eereÜd der Academie »••.••».. 200

R.

Ronse (Herman). Boekgeschenk 351

S.

ScHERPENSEEL (J.), buitenlandsch eerelid. Bericht van zijn

overlijden ••. 7

Schiks (Alf.). Boekgeschenk 310

Sevens (Th.). Boekgeschenken 90, 332

Sifïer (A.). Boekgeschenken 90, 304, 366

SiMON (L.). Gekozen lot briefwisselend lid der Academie . 200

Soens (Ern.), bekroond voor zijne verhandeling over De i^ol van het booze beginsel in 't middeleen wsch drama 198

Splichal (L.). Boekgeschenken .•••.•.. 304, 310, 366

-Stallaert (K.y Boekgeschenk, '350. -^ Gekozen tot

onderbestunraer voor 1893 . 354, 366

401

Bladz. Stroobant (Eug.). ZiJQ marmeren borstbeeld, geschenk van

de Regeering ...b , 37

Theanissens (L.). Boekgeschenk 190

V.

Van de Kerchove (V.). Boekgeschenk 332

Van de Putte (Cyricl), zendt eene vak woordenlijst (blik- slagersambacht) 192

Van den Bosch (h'irmin). Boekgeschenk 304

Van der Haeghen (F.). Boekgeschenk 6

Van de Ven (J ), bekroond voor eene verhandeling over het

gebruik van naamvallen, tijden en wijzen in den Heliand . 199

Van Even (Eü.), gekozen tot ondervoorzitter der Commissie

van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie 370

Van Hauwaert (Oscar), bekroond voor een geschied- en oordeelkundig overzicht van het Vlaamsch tooneel gedurende de XVII* eeuw 199

Van Malleghem (Octaaf). Boekgeschenk . 34

Van Spilbeeck (W*.). Boekgeschenk 34

Vervliet (J.-B.). Boekgeschenk 6, 58, 309

Vogelaere (P.), hoofdingeaicur, belooft eene woordenlijst betreffende den spoorwegbouw en de daarmede in ver- band staande vakken en kunsten 357

W.

Waltzing (J.-P.)« Boekgeschenk . 304

Wedstrqden der Academie .... 36, 42, 92, 198-200, 394-396

WILLEMS (P.). Verslag over den wedstrijd nopens de Ge- schiedenis van den intiiitivus in de oudgermaansche dialecten, 98-101. Verslag over de prijsvraag : Ver- handeling over het gebruik van naamvallen, tijden en wijzen in den Halian l, 121-132. Idem over de klank- en vormleer bij J. van Ruusbroec, 137-145. Benoemd tot lid der Commissie voor het voorstellen van prijsvragen, 315. Bibliographische aanteekening over een boek van Alfred Au^ar, 352-353, Wordt door het bestuur geluk gewaaicht wegens zijne bevordering tot officier der Leopoldsorde . . 367

Worp (Dr. J.-A.)* Boekgeschenk 366

\

u

VERSLAGEN EN MEDEDEELINGEN

DER

KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE

VOOR

TAAL- EN LETTERKUNDE.

VERSLAGEN MEDEDEELINGEN

KONINKUJKE

VLAAMSCHE ACADEMIE TAAU EN LETTERKUNDE

GENT

SIKT-BAAPSPLAATS

5 -

Zitting van i8 Januari iSgS.

Aanwezig : de heeren P. Génard, bestuurder, K. Stallaert, onderbestuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. de Pauw, E. Gail-

liard, E. Hiel, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, C.-J. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, H. Sermon, werkende leden;

de heeren A. de Ceuleneer en A. Janssens, briefwisselende leden.

Bericht is gezonden door de heeren S. Daems,

G. Gezelle en F. vander Haeghen, werkende leden,

alsook door den heer K. de "Flou, briefwisselend

lid, dat zij verhinderd zijn de zitting bij te wonen. De bestendige secretaris leest het verslag over

de vorige zitting, dat wordt goedgekeurd. Daarna

doet hij de titels kennen der

AANGEBODEN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs :

De werken van J. van den Vondel ^ uitge- geven door Mr. J. van Lennep. 1664- 1667.

Het Herentalsch klooster Besloten-Hof^ der

- 6

orde van Premonstreit, heden St.-Jo^efsdal der Franciskaner Penitentinen, door Fr. WaLTMAN

VAN SPILBEECK.

Histoire de Wevelgkem^ de son ancienne abbqye et de sa précieuse relique de la 5** épine, dCaprès les documents auihentiques^ par rabbé ALPH. COULON.

Handelingen van het XXP Nederlandsch taal- en letterkundig Congres, gehouden te Gent den 25, 26 en 27 Augustus iSgi.

Bulletin de V Académie royale des scienceSf des lettres et des beaux arts de Belgique. 1892, N*^ 1 1 .

Door het Stadsbestuur van Antwerpen : Bibliothêque de la ville. Catalogue, Accroisse^ ments 1879-91.

Door den heer J.-B. Vervliet, te Antwerpen : Ons Volksleven, Tijdschrift voor taal, volkS" en oudheidkunde, 1892, N' 12.

Door den heer Siffer :

Het Belfort, 1893, N' i.

Le Magasin littéraire. 1892. N*" 12.

Door den heer Florimond van Duyse : Chants populaires. Volkszangen, iSSi.

Door den heer Dr. Is. Bauwens :

Het dichterlijke en wezenlijke van lijkbegra^

ving en lijkverbranding. {Fragment van een

eerstdaags te verschijnen boek,)

1 -

Door den heer K. VAN VOORDEN HOVE :

Boudewijn van Gent. Groot geschiedkundig drama met \ang in drie bedrijven y , met het daarbij behoorend muziek. 1892.

Robrecht van Eine^ of Misdaad en Liefde. Groot historisch drama met zang en een voor- spel in drij bedrijven. 1891.

Aan de verschillende toezenders worden dank- betuigingen gestemd.

Briefwisseling.

Door de Académie d' archéologie de Belgique is eene in *t Fransch geschreven uitnoodiging gezonden om den 29 Januari, te Antwerpen, deel te nemen aan de vergadering der genootschappen, die de inrichting van het Oudheidkundig Congres zijn bijgetreden.

Er wordt opgemerkt dat de Academie vroeger het besluit genomen heeft geene vergadering, van welken aard ook, te zullen bijwonen, op welke aan de Nederlandsche taal niet evenveel recht wordt gegeven als aan de Fransche.

Aleer over te gaan tot de behandeling der punten, die aan de dagorde gebracht zijn, dankt de heer bestuurder, namens de Academie, zijnen onmiddel- lijken voorganger, den heer Micheels, voor de groote

8 ~

zorg, met welke hij, tijdens zijn beheer, de belangen der instelling behartigd beeft.

*t Is immers gedurende het afgeloopen jaar^ zegt de heer Génard, dat de Academie het prachtig lokaal heeft betrokken, dat door de Regeering voor haar werd aangekocht. (Toejuichingen.)

De heer Génard neemt andermaal het woord en richt tot de vergadering de volgende aanspraak :

Mijnheeren en duurbare CoUegas,

Niet zonder schroom neem ik plaats in den zetel, reeds door zoovele uitmuntende mannen bekleed. Niet kommervrij is mij de eer, het voorzitterschap te vervullen tusschen mijnen bekwamen voorganger, leeraar Jan Micheels en mijnen schranderen opvolger den taalkundige, Karel Stallaert. Raadpleegde ik alleen mijne bevoegdheid, dan zou ik aarzelen het door U met zoovele toegenegenheid aangeboden ambt te aanvaarden; doch Mijnheeren, gij hebt mij uwe volle ondersteuning toegezegd en dankbaar gehoorzaam ik aan uwe wenschen.

Rij mijn optreden, MM., zij het mij vergund eenige woorden tot U te richten. Inderdaad, de Koninklijke Vlaamsche Academie telt reeds jaren bestaans genoeg, opdat wij ons mogen afvragen wat zij is en wat zij nog worden moet.

Onze voorzitter, de begaafde hoogleeraar Wil- lems, beantwoordde gedeeltelijk deze vraag in zijne

9

merkwaardige openingrede onzer vergaderingen. Hij zegde: « op de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Nederlandsche taal- en letterkunde drukt bijzonder de plicht, krachtig te werken tot het heropwekken der Nederlandsche taaistudie in België. Voor de bevordering der taaistudie is de inrichting, de mede- werking van een bestendig, door het hooger Gezag ondersteund Genootschap, het verleden bewijst het, teenemaal onontbeerlijk. »

Hij aanzag de Koninklijke Vlaamsche Aca- demie als eene stevig opgebouwde burg, waar- tegen de baren der verfransching te vergeefs zou- den aandruischen. En zulke burg zal zij blijven ; onafhankelijk en buiten alle vooroordeel, zullen hare bewaarders, met stevige hand, den hun toever- trouwden standaard der Vlaamsche belangen onge- schonden behouden.

De eerste moeilijkheden, eigen aan alle nieuwe instelling, waren ras overwonnen, dank aan den goeden wil en de overtuiging door al de leden aan den dag gelegd ; wij zagen onze wetten gestemd en door Koninklijk besluit bekrachtigd; het Secre- tariaat en zijne talrijke vertakkingen ingericht, en onze uitgaven (verslagen, mededeelingen, jaarboe- ken, verhandelingen, bekroonde stukken enz.) met wijs overleg geregeld.

Eene bibliotheek van Nederlandsche werken werd op breede schaal aangelegd en zal eerstdaags jmet nut kunnen geraadpleegd worden.

Betrekkingen werden aangeknoopt met de voor-

10

naamste letterkundige kringen. Prijskampen brachten ons in gemeenschap met gunstig gekende oudere en jongere schrijvers van Zuid- en Noord-Nederland. Het Staatsbestuur schonk ons, voor het houden onzer zittingen, een der Gentsche prachtpaleizen, welk het ons toelaat, door het plaatsen van wei- uitgevoerde marmeren borstbeelden, tot een echt Vlaamsch pantheon te herscheppen.

En nu, Mijnheeren, onze werkzaamheden? De wetten onzer Koninklijke Academie hebben een grenzenloos veld voor onze studiën geopend; onze bevoegdheid strekt zich uit over al de vakken der Nederlandsche taal- en letterkunde.

Om aan het vertrouwen der Overheden te beantwoorden heeft onze vergadering in haren schoot drie bestendige Commissiè'n gevormd, die men geree- delijk met den naam van Afdeelingen mag bestem- pelen. De eerste geldt de Oudere taal- en letterkunde, de tweede de nieuwere literatuur, de derde de Vader- landsche geschiedenis; eensdaags hopen wij nog bijzondere afdeelingen en voor de Schoone kunsten en voor de Wetenschappen, in hunne betrekkingen met de Nederlandsche letterkunde, tot stand te zien komen. Immers in al deze vakken heeft de onuit- putbare Vlaamsche geest van de vroegste tijden wonderwerken geschapen, en zal er, wij hopen h et in het vervolg nog tot stand brengen.

Zwaar was de taak, aan de Commissie van oudere taal- en letterkunde opgelegd. Zij had tot las de werkzaamheden voort te zetten, in andere kringen

II

door WiLLKMS, David, Blommaert, Snellaert en BORMANS met den besten uitslag begonnen. Dank aan den onvermoeibaren ijver en het taaie geduld van verscheidene onzer geachte Colle- gas werden achtereenvolgens eenige werken onzer oudere letterkunde ter perse gebracht. Zoo versche- nen : de Zevenste Bliscap van Maria, door K, Stal- laert; de Woordenlijst op Alexanders Geesten van Jacobvan Maerlant» doorL. Roersch; Van den VII vroeden van binnen Rome, door K. Stallaert ; Madel- ghijs Kintsheit, door jhr. N. de Pauw; Dit is die htory van Troyen, bezorgd door jhr. Nap. de Pauw en Edw. Gailiiard. Daarbij de bekroonde verhandelingen : Het Roermondsch Dialect getoetst aan het Oud-Saksisch en Oud-Neder-Frankisch, door L. Simons; de Bibliographie der Middelne- derlandsche taal- en letterkunde, door L. Petit; de Verhandeling over de verbinding der volzinnen in het Gotisch, door P.-H. van Moerkerken; het voornaamwoord Du, door H. Meert; de Klank* en vormleer van het Middelnederlandsch dialect der St.-ServatiuS' legende van Heynrijck van Veldeke, door Felix Leviticus enz. Verscheidene nieuwe uit- gaven zijn aangeduid, als daar zijn : de Keure van Ha^ebroek, door Edw. Gailiiard; eene Keus van Middelnederlandsche fragmenten, gedichten, verza- meld door jhr. Napoleon de Pauw; en de bekroonde verhandelingen : Over het gebruik van naamvallen, tijden en nfij:{en in den lïeliand, door Pater J. van de Ven ; de rol van den duivel in het

... 12

middeleeuwsch drama, door den eerw. hr. Soens, enz. De Commissie beschikt over een door het Staatsbestuur geopend krediet; hare werkzaamheden kunnen dus geregeld worden voortgezet.

De Bestendige Commissie voor nieuwere taai- en letterkunde heeft tot last de studie te bevor- deren van al hetgeen in verband staat met de beoefening en de belangen onzer spraak. Dicht- kunde, proza, tooneel, onderwijs worden haar domein.

Ernstig heeft zij hare taak opgevat; aan haar hebben wij die welberedeneerde verslagen over de uitgave van het groot .Nederlandsch Woordenboek te danken, opstellen^ waarvan de lezing steeds de meeste belangstelling verwekt.

De Commissie heeft de uitgave ontworpen van lijsten van Kunst- en vakwoorden, met inbegrip van Neder landsche, ifoo oudere als nieuwere rechtstermen ; van eene Bloemlezing uit de wer- ken on^er XV f P en XVI 11^ eeuwsche schrijvers; van eene Verzameling liederen uit gemelde tijd- vakken, alsmede van eene Verzameling der voor- name tooneel)i>erken van Nederlandsche schrijvers, sedert het begin der XVII'' eeuw.

Tot de uitgaven dezer Commissie behoort de ter pers liggende verhandeling over Prudens van Duyse, door onzen voorganger den heer J. Micheels, evenals de bekroonde werken : Lijst der bastaardwoorden met de evenveel beduidende Nederlandsche woorden, door J. Broeckaert; de verhandeling over de Belgische Taalwetten, door

- i3

M*" A. Prayon-van Zuyien; het Geschiedkundig en critisch overpcht van het Vlaamsch tooneel gedurende de XVIP eeuw^ door Oscar van Hau- waart.

Voor de uitgaven dezer Commissie diende in onze jaarlijksche begrooting eene ruimere som aangeteekend te kunnen worden; ik heb de over- tuiging, MM., dat het Staatsbestuur onze wenschen gereedelijk zal te gemoet komen, wanneer wij dege- lijke en op feiten gegronde voorstellen zullen doen. ' De Bestendige Commissie voor Vaderlandsche geschiedenis en Vlaamsche kunst is eene der nuttigste scheppingen onzer Academie. Inderdaad, er ontbrak in Vlaamsch België eene inrichting, die de studie der vaderlandsche geschiedenis onder hare bescherming zou nemen. Als inleiding tot hare werkzaamheden heeft deze Commissie de uit- gave ontworpen eener Levensbeschrijving der in België geboren Nederiandsche schrijvers, evenals die der Algemeene Vlaamsche Bibliographie^ alsook van werken van oude Vlaamsche geschiedschrijvers.

Reeds heeft zij eene Alphabetische lijst doen verschijnen van de voorloopig versfameide namen der in België geboren Nederiandsche schrijvers, eene hoogstnutlige proef, die wij onzen bestendigen secretaris, den heer Fr. de Potter, met medehulp van den heer J. Broeckaert, zijn verschuldigd. Eerstdaags wordt van de Bibliographie de eerste aflevering rondgezonden. Het hoeft niet gezegd, dat deze nuttige uitgave naar eisch gewaardeerd

M

wordt, te meer daar de heer de Potter een der aanleggers is geweest der vroeger uitgegeven Vlaam- sche bibliographieè'n, waarvan de laatste in 1867 verscheen.

Nog verder, evenwel, moeten de werkzaamheden dezer Commissie zich uitstrekken. Zij moeten ten onzent de studie der grootsche aigemeene geschie- denis opwekken en het verleden onzer nationale kunst helpen heropbeuren.

In de noodwendigheden dezer Commissie diende ook beter voorzien te worden ; hier zou de hand van het Staatsbestuur zich wederom beschermend moeten uitstrekken.

De maandelijksche vereenigingen onzer Aca- demie gaven ons het middel om met de werk- zaamheden der bijzondere Commissiën kennis te maken; in deze vergaderingen hoorden wij ook de prachtige voordrachten van verscheidene der rijkst- begaafde en meestgelieide onzer Nederlandsche schrij- vers. Dichtkunst, proza, geschiedenis werden beur- telings door hen op voortreffelijke wijze behan- deld. Hun allen zij onze welgemeende dank. Zoet is mij deze verklaring. Doch veroorlof mij, Mijnheeren, te dezer gelegenheid te doen opmer- ken dat al onze geachte Collegas nog niet voldaan hebben aan de voorschriften van art. i3 onzer Wetten waarbij wordt vastgesteld dat de wer- kende en briefwisselende leden onzer Academie, zoo veel mogelijk, alle driejaar een onuitgegeven opstel zullen aanbieden.

- i5

Dunkt het U niet, Mijnheeren, dat onze ver- gaderingen veel in belang en afwisseling zouden toenemen, indien wij allen op voorhand eene lees- beurt aan het Bureel toezegden, en, door eene vrijwillige inschrijving, het Bestuur in staat stel- den de dagorden der zittingen op de voordeeligste wijze it regelen? Ik neem de vrijheid hierop uwe welwillende aandacht in ie roepen, niet twijfe- lende of gij zult het gewicht van mijn voorstel erkennen.

Uit dit klein tafereel, dat ik bij mijn optreden als bestuurder denk te moeten ophangen, blijkt, Mijn^ heeren, dat onze Koninklijke Vlaamsche Academie er mag op bogen, zoo getrouw mogelijk hare wetten te hebben nageleefd. Waren hare uitgaven reeds talrijk, grootere, aanzienlijkere werken zal zij in het vervolg ondernemen, daar immers al hare leden arbeiden met de onwrikbare overtuiging haar eene eerste plaats tusschen soortgelijke inrich- tingen te doen bekleeden. Kalm en met vertrou- wen mogen wij dus de toekomst te gemoet zien; wat mij betreft, Mijnheeren, dien gij, uit enkele toegenegenheid, tot uwen voorzitter hebt gelieven uit te roepen, ik zal gelukkig zijn, uit al mijne krachten bij te dragen om de Koninklijke Vlaamsche Academie te voeren tot den verheven rang, dien ik sedert mijne jeugd, voor zulke onontbeerlijke en lang vruchteloos betrachte nationale instelling heb gedroomd. {Toejuichingen.)

- i6

De heer van Even vraagt het woord.

Hij raeldt de vergadering, dat, sedert de laatste zitting der Academie, aan den heer Génard eene schoone onderscheiding is te beurt gevallen, name- lijk zijne benoeming tot lid der klasse van Schoone Kunsten in de 'Belgische Academie. Spreker meent de tolk te zijn van zijne coUegas, als hij den achtbaren bestuurder zijne gelukwenschen stuurt wegens dit blijk van vereering zijner kennissen en verdiensten. [Toejuichingen •)

Commissi6n.

De heer Gailliard biedt, namens de Com^ missie van middelnederlandsche letteren, verslag over hare laatstgehouden zitting.

Betrekkelijk de uitgave van Geneeskundige Recepten, door den heer Willem de Vreese, is besloten, voor te stellen dit geschrift onder de uitgaven der Academie op te nemen. Inleiding en commentariën zullen evenwel voorafgaandelijk door de Commissie worden onderzocht.

Aangaande twee van de gedichten, welke de heer de Vreese ook aan de Academie ter uitgave aanbiedt, (namelijk Van de Cracht der Mane en Gromanckia), meent de Commissie te moeten opmerken dat ze reeds gedrukt zijn in den bun- del Middelnederlandsche fragmenten, door jhr. de Pauw uit te geven.

17

De stemming over deze voorstellen wordt verdaagd tot de volgende zitting.

Dagorde.

Het eerste punt aan de dagorde is het onder- zoek der rekening van de Academie over het jaar 1892.

Daar de Academie,* door de omstandigheden gedwongen, eene tamelijk zware uitgave heeft gedaah ter betaling van werken, die ten laste der Burgerlijke Gebouwen vallen, wordt besloten aan de Regeering teruggave te vragen van deze onver- schuldigde sommen.

De vergadering gaat over tot de kiezing van drie leden, welke, gezamenlijk met het bestuur, gedurende 1893 de Commissie van Rekendienst zullen uitmaken. Worden gekozen : de heeren de Pauw, Mathot en Obrie.

Daarna leest de heer Coopman, namens de Commissie tot onderzoek van het Woordenboek der Nederlandsche Taal^ het verslag over de voor- laatst verschenen aflevering dier uitgave.

De Academie aanhoort met belangstelling dit grondig en welberedeneerd. verslag, hetwelk den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs zal worden toegestuurd.

De zitting wordt geheven te 4 uren.

i8 -

Zitting van i5 Februari 1893.

Aanwezig de heeren P. Génard, bestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris ;

de heeren H. Glaeys, jhr. N. de Pauw, E. Gail- liard, G. Gezelle, E. Hiel. A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot,]. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, H. Sermon, J. Bols, werkende leden;

de heeren K. de Flou en A. de Ceuleneer, brief- wisselende leden.

Door den heer K. Stallaert is bericht gezonden dat ongesteldheid hem belet aan de vergadering deel te nemen.

De bestendige secretaris leest het verslag over de zitting der vorige maand, dat wordt goedgekeurd, en deelt de titels mede der

AANGEBODEN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenland- sche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Bulletin de l Académie royale des Sciences^ des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 1892, n"" 12.

Rapport adressé d Af. Ie Ministre de f Intérieur et de rinstruction publique sur la situation de la Bibliothèque royale durant les années 1890-

- 19

iSgi, par M, Ed. Fétis^ conservateur en chef. Brussel, 1892.

Les Etats de Flandre sous les périodes espagnole et autrichienne, par Ach. Gallet- Miry. Gent, 1892.

Etudes sur la propriété artistique et littéraire^ par Romberg, Brussel, 1892.

La Flandre oriëntale et ses anciennes archi- ves, 1886.

Door den heer Siffer :

Het Belfort. 1893, n^ 2.

Le Magasin littéraire, 1893, n»" i.

Door den heer Splichal :

Kempisch Museum. 1893, n^ i.

Briefwisseling.

De heer J. de Burlet, Minister van Binnenland- sche Zaken en openbaar Onderwijs, brengt ter kennis der Academie dat hij den heer de Beule, beeldhou- wer te Gent, gelast heeft met de vervaardiging van het borstbeeld van wijlen Hendrik Conscience, voor het lokaal der Academie.

Dit bericht wordt met toejuichingen onthaald. Het bureel zal den heer Minister den dank der verga- dering betuigen, en hem tevens, in haren naam, ver- zoeken dat Conscience worde afgebeeld niet zooals hij was in den laatsten tijd, maar zooals al de Vla- mingen hem gekend hebben in de beste jaren zijns levens.

20

De heer D. Claes, briefwisselend lid, zendt eene verhandeling, getiteld : De « u^ant » van Coucke en Goethals. Verzonden naar de commissie van nieuwere taal- en letterkunde.

Door den heer Goelen, te Brussel, wordt een handschrift aangeboden, bevattende een nagelaten dichtwerk in zes zangen, getiteld Bethiehem, door wijlen den heer Jan-Frans Hendrickx.

Letterkundige wedstrijden voor iSgS.

Ten antwoorde op de eerste prijsvraag is ingezonden eene verhandeling, getiteld : Klank- en vormleer in de werken van Jan van Ruus- broec^ met kenspreuk •:

Hens onder der zonnen Menschelic werc, dat wet al bloot, Hen heeft wel verbetrens noot.

(Maerlant.)

Voor de derde prijsvraag zijn ingekomen twee verhandelingen, getiteld :

N"^ I. Huiselijk leven, sleden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente op het einde der XVIII^ eeuw. Kenspreuk : « In den ouden tijd. »

N^ 2. Antwerpen in de XVIII^ eeuw vóór den inval der Franschen, Godsdienst, Zeden.

21

Gebruiken, Vermaken. Kostwinning. Handel. Nijverheid. Onderwijs. Geneeskunde. Gerecht. Kenspreuk : a Men mag zijne oude schoenen verwerpen, maar zijne oude \eden niet. »

Bibliographische aanteekening.

Mijn collega op het Athenaeum voor de geschiedenis en aardrijkskunde, de heer J.-L. HaJler, vroeger een mijner meest begaafde leerlingen, heeft een meesterwerk uit Duitschlands letterschat, het treurspel Sapho, door F. Grillparzer, in fraaie Nederlandsche verzen overgebracht. Daar dit schoon werk in onze boekerij geenszins misplaatst is, ben ik zoo vrij de Koninklijke Vlaamsche Aca- demie een exemplaar te overhandigen, U tevens verzoekende eenige woorden tot waardeering van dien stamgenoot in de handelingen van ons genootschap op te nemen.

Frans Grillparzer werd den i5*^" Januari 1791 te Weenen geboren. Na op het gymnasium de voorbereidende kennis opgedaan te hebben, ging hij tot de studie der rechtsgeleerdheid over. Het was hem evenwel niet gegund zich ongestoord op de wetenschap te kunnen toeleggen : verschei- dene rampen hadden reeds zijne familie getroffen, toen in 1809 het overlijden zijns vaders hem de verplichting oplegde voor zijne krankzinnige moeder

22

en een paar jonge kinderen te zorgen. Het gelukte hem eene betrekking in den staatsdienst te krijgen, waarvan hij met de zijnen, onder alJerlei ont- beringen wel is waar, kon leven. Ofschoon zeer bekwaam en onberispelijk in zijnen handel en wandel vorderde hij maar langzaam, omdat zijne onafhankelijkheid van karakter hem voor vleien en kruipen ongeschikt gemaakt had. Na lange jaren zijn vaderland gediend te hebben, was hij tot den rang van bestuurder van het Rijksarchief geraakt en in i856 eervol van die betrekking ontslagen. Tot belooning voor zijne vaderlandsliefde en zijne uitstekende alom erkende verdiensten werd hij tot lid van het Hooger Huis benoemd. De avond van zijn leven was helder gelijk die van eenen zonnigen dag : zijn tachtigste verjaardag werd met dezelfde geestdrift door de bewoners van Berlijn, Dresden, Leipzig, Munchen, Keulen, Stutt- gart en andere steden van het Duitsche Rijk als door zijne medeburgers gevierd. Zoo had het nood- lot hem den tegenspoed, waarmede hij zoolang had moeten worstelen, rijkelijk vergoed. Niet lang zou hij zich over dat geluk mogen verheugen : den 21^" Januari 1872 ging hij de eeuwige rust in en werd door cene talrijke, uitgelezen schaar met de grootste plechtigheid ten grave gevoerd. In 1891 v^erd, naar een loffelijk gebruik, de honderdste verjaring zijner geboorte niet alleen te Weenen en te Berlijn, maar bijna in al de aan- zienlijke steden van Duitschland met lofreden en

23

vertooningen zijner hoofdwerken feestelijk herdacht. Als lyrisch dichter behoort Grillparzer tot die zangers, welke gansch hun gemoedsleven onbewim- peld in hunne verzen blootgelegd hebben ; gelijk Goethe ergens ge/egd heeft, zijn zij bekentenissen eener schoone ziel. In dit opzicht heeft hij nochtans niet al de verwachtingen zijner vereerders beant- woord : de half vrijwillige, hali gedwongene afzon- dering, waarin hij het grootste gedeelte zijns levens, ten gevolge van Metternichs eigenaardige opvatting der vrijheid van denken en schrijven, moest door- brengen, had een waas van weemoed over zijnen geest gespreid, waardoor het uitstorten zijner aan- doeningen in bekoorlijke vormen en welluidende klanken meermalen belemmerd werd.

Grillparzers roem berust op zijne dramatische gedichten Met deze heeft hij zich den weg ter onsterfelijkheid gebaand en den eerenaam « Oosten- rijksche Schiller » verworven.

Zijne eerste schreden op dat gebied waren even^" wel niet geschikt om hem naast zijne groote voor- gangers eene waardige plaats in te ruimen. Het stuk, waarmede hij optrad, Die Aknfrau, behoort tot de zoogenoemde Schicksalstragödien, waartoe Schil- lers Braut vort Messina aanleiding gegeven had en waarvan MuUner, Werner en een paar anderen met hunne afgrijselijke, tegen alle edele gevoelens aan- druisende wangedrochten het beschaafdere gedeelte des volks van lieverlede afgewend hadden. Weldra was zijn smaak gelouterd; hij verliet die richting

*- 24 -

en schreef in 1819 SapHO, het kunstwerk, dat onder zijne overige scheppingen, De Droom een Leven ^ Het Gulden Vlies eene trilogie Koning Otto- kars Geluk en Einde, De Baren der Zee en der Liefde, den eersten rang inneemt.

Het onderwerp is algemeen bekend : de dich- teres van het oude Hellas, van welke Horatius eens zong :

Spirat adhuc amor

Vivuntque commissi calores Aeoliae fidibus puellae,

heeft om hare wezenlijke of gewaande ongelukken want hare teleurgestelde liefde en haar sprong van de rots van Leucate zijn met het floers der legende gehuld en waarschijnlijk uitvindingen van Alheensche blijspeldichters» die hare faam afbreuk wilden doen het voorrecht gehad naar penseel, beitel of pen te doen grijpen. Noemen wij slechts Mad. de Staël, die in haar boeiend verhaal Corinne en in een treurspel de Helleensche kunst- zuster eenen frisschen lauwerkrans vlocht, en Bil- derdijk, in zake van vurige liefde een zeer bevoegd man. wiens navolging van Sapho's brief aan Faon uit de Heroides van Ovidius, het oorspronkelijke in sappigheid nog overtreft Ook J. van Lennep wijdde haar een zangspel, dat door J. van Bree op muziek gezet werd. Maar boven allen spant Grillparzer de kroon. Zijne Sapho wanneer wij van het standpunt der legende uitgaan is in opvatting en vorm een schitterend, getrouw naar de natuur

- 25 -

geteekend beeld van het zedelijk verval, dat een vurige, niet gedeelde hartstocht ook in eene zoo diepgevoelige, voor het schoone en edele zoo hoog gestemde dichterziel kan bewerken. Wel kan hier- tegen ingebracht worden dat die fel blakende min- negloed eener door schoonheid, vernuft uitmuntende, doch niet meer in de prille jeugd staande vrouw voor eenen piepjongen lafbek belldtre noemen de Franschen zoo iemand eerder afkeer dan belang- stelling verwekt. Doch een dergelijk geval komt wel eens in het leven voor en daarom kan den dichter het verwijt van onwaarschijnlijkheid en overdrijving niet toegevoegd worden. Danken wij hem liever dat hij ons met dit treurspel een meesterwerk geschon- ken heeft, vyaarin eene der schoonste figuren uit het land der Muzen met al hare bekoorlijkheid, met den stralenkrans der dichtkunst getooid, maar oök met de volle uitdrukking harer grievende, echt tnenschelijke smart herleeft, waarin wij de zoele, verkwikkende lucht van het Zuiden ons voelen toewaaien, en dat de eeuwig frissche, eeuwig ruischende zee, uit welker schuim Aphrodite gebo- ren werd, in een glanzend verschiet voor onze oogen

hertoovert.

J. MICHEELS.

De heer P. Willems deelt mede dat de heer H. Simons, brief wisselend lid, leeraar aan het konink- lijk Atheneum te Loven, geen verlof kan bekomen om

36

de zittingen der Academie bij te wonen. Hij vraagt of het bestuur geene pogingen zou kunnen doen bij den heer Minister, die de kiezing des heeren Simons, tot lid onzer instelling, goedgekeurd en door Z.M. den Koning laten bekrachtigen heeft, om genoemd mede- lid de gelegenheid te geven aan de vergaderingen der Academie deel te nemen. Aangenomen.

Commissiên.

De heer P. Willems drukt het verlangen uit, zijn ontslag te geven als lid der Commissie, benoemd voor het vaststellen der terminologie in de Nederlandsche Spraakleer; de tijd ontbreekt hem, om in den schoot dier commissie zóó werkzaam te zijn als van verschil- lige zijden wordt verlangd.

De heer Bols drukt hierover zija spijt uit. Te meer betreurt hij het aftreden des heeren Willems, daar aan het onderzoek der quaestie de richting is gegeven, door den heer Willems zelf aangewezen. Hij vraagt het achtbare lid, op zijn besluit te willen terugkomen.

De heer Bestuurder spreekt in denzelfden zin.

De bestendige secretaris stelt voor, de thans uit drie leden bestaande Commissie te vermeerderen door bijvoeging van twee leden, wat niet te veel is, gezien het groole belang en de dringenheid van het te ver- handelen vraagstuk. Op deze manier zou de heer Wil- lems zijn ontslag kunnen intrekken en de werk- zaamheden der commissie volgen, voor zoo veel de tijd hel hem zal veroorloven. - Algemeene bijtre- ding.

- 27

De heer Willems verklaart met deze schikking genoegen te hebben.

Op voorstel van den heer Bestuurder gaat de vergadering onmiddellijk over tot de kiezing van twee nieuwe leden der gezegde Commissie.

Bekomen de meeste stemmen : de heeren K. de Flou en Fr. Willems, briefwisselende leden.

De heer Coopman leest hel verslag over de zitting, gehouden door de Commissie van nieuwere taal- en letterkunde.

Vervolgens deelt hij mede, dat de Commissie aan de heeren Micheels, de Vos en Snieders den last heeft opgedragen om te onderzoeken of het aangeboden dichtwerk van Hendrickx door de Aca- demie kan uitgegeven worden.

Dagorde.

Na eene korte beraadslaging over de sommen, toe te kennen aan de drie bestendige Commissiën voor het uitgeven van werken, wordt het ontwerp van begrooting, aangeboden door de Commissie van Rekendienst, en mits voorbehoud van den heer P. Willems nopens het krediet voor de Commissie van middelnederlandsche letteren, goed- gekeurd.

-- 28 -

De heer L. Mathot biedt een opstel aan, getiteld : Iets uit den taalstrijd in 1 793-1794, hetwelk de vergadering beslist op te nemen in de Verslagen en Mededeelingen.

Te vier uren verklaart de . heer Bestuurder de zitting geheven.

Iets uit den taalstrijd te Antwerpen op 't einde der achttiende eeuw,

door den heer L. MATHOT.

Niemand, eenigszins ervaren in onze geschiede- nis, of hij weet hoezeer het volk van Antwerpen steeds gehecht was aan het bestuurlijk gebruik der moeder- taal. In Blijde-Inkomsten, keuren en verordeningen werd, vóór de Fransche overweldiging, nadrukkelijk het gebruik der Dietsche taal in het hertogdom Brabant gewaarborgd.

En geen wonder dat men zoovele voorzorgen nam ter handhaving der landspraak; want reeds van in de middeleeuwen moesten de Brabanders zich verweren tegen de insluipende verspreiding der Fransche taal. Wien is het onbekend, dat reeds onder de regeering van het Huis van Burgondië de Fransche hoftaal, in onze gewesten, zulken overwegenden invloed verkreeg, dat zij dreigde de Dietsche niet alleen buiten de hoogere kringen der samenleving,

29

maar ook buiten het bestuur des lands te dringen?

Even vijandig aan het Dietsch waren de vorsten van het Huis van Spanje ; doch nooit werd de toestand ondragelijker dan onder de Duitsche vorsten uit het Huis der Habsburgers. De wind, welke in de tweede helft der achttiende eeuw over gansch Europa uit Frankrijk woei, verstikte hier, meer dan elders, niet alleen de volkstaal, maar daarbij alle eigenaar- digheid, oorspronkelijkheid en zelfleven. Het Hot onzer landvoogden te Brussel was eene lilliputaan- sche afspiegeling van het Hof vail Versailles, in taal, smaak, zeden, en soms ook wel in zedeloosheid.

Onze ridderadel, alhoewel meerendeels van Dietschen oorsprong, verleerde meer en meer de taal der voorvaderen, verloor alle besef van eigen- waarde en volksdommelijkheid, verstiet alle oude overleveringen en gebruiken en deed zijne zonen opvoeden door Fransche pedagogen, in de heer- schende gedachtenrichting der Voltairiaansche school ; zoodat deze weldra als vreemdelingen leefden in hun eigen vaderland. Zoo handelden de huizen van Ligne^ van Merode, van Arenberg, van Ursel, om slechts de uitmuntendste te noemen.

Deze dwaze, om geen erger woord te bezigen, deze d\\aze handelwijze ontaardde van lieverlede gansch ons volk. Door slaafsche naaping des hofadels sloop meer en meer deze franschdolheid al onze groote steden binnen. In Antwerpen, die stad steeds bij uitstek zoo getrouw aan de moedertaal, had men reeds op het einde der zeventiende eeuw behoefte

- 3o -

gevoeld om zoogezegde scholen a la mode geene. onaardige uitdrukking om Fransche scholen te beteekenen voor meisjes te openen, toen klooster- zusters, Urselinnen, « sonder jactantie gesproecken, zeer wel hervaeren in de fransche taele » dag- en kostscholen inrichtten en weldra bijna al de meisjes uit de hoogere en middelstanden tot zich trokken (i).

Het werd mode de moedertaal te minachten en het scheen tot de uiterlijke kenteekenen eener fijne beschaving te behooren, uitsluitend Fransch te spreken.

Doch waarom hier langer op uitweiden? men heeft elders reeds breedvoerig dezen deerlijken toestand in de twee laatste eeuwen aangetoond {2).

In laaste helft der achttiende eeuw werd bij de regeering, en waar \ maar immer zijn kon, de Dietsche taal meer en meer ter zijde geschoven, en in het hertogdom Brabant, vooral in de hoofd- steden, al te dikwils van ambtswege de voorkeur gegeven aan het ambtelijk gebruik van het Fransch, eene taal toen aan burgers- en volksklassen even vreemd, ja veel vreemder dan het Latijn.

(1) Zie over den toestand van het onderwijs te Antwer- pen, op het einde der zeventiende eeuw, de belaugrijke stukken medegedeeld door den heer P. Génard, in zijne verhandeling over het klooster van de H. Ursula : Ver- :(ameling van de graf- en gedenkschriften van de provincie Antwerpen, 1859, 4 deel 1 aB., blz. CLI en v.

(a) Z. n, a. door de Academie bekroonde verhande- ling van Mr. Prayon-van Zuylbn : De Belgische taalwetten bl7. 35 en v.

- 3i

Doch zulke stelselmatige en verregaande ver- krachting van rechten, voorrechten en gebruiken bleef gelukkig niet altijd zonder wederspraak. Aldus teekende in 1791 de Breede Raad van Antwerpen -^ de vergadering van de verschillende stemge- rechtigde lichamen der gemeente verzet aan tegen het voorleggen aan zijne beraadslaging van stukken, in de Fransche taal opgesteld :

« De goede mannen van den ambagte zoo schreven onze burgers aan de stedelijke wethouders represente- rende hel derde deser stads dry leden, praelecture gehad hebbende van de >reque»te door de twee eerste staeten van desen lande aen Syne Exellentie (1) gepresenteerd in dato 5 Mey 1791, ende by brieven van het magistraet versonden ende op gisteren door den stadsbode Wouters, wegens myn voors. hceren van 't magistraet behandigt, zeggen dat hun seer aengenaem zou ie zyn, dat alle reprensentatien, die door de twee eerste stoeten aen den souvereynen prince van desen lande ofte deszelfs gemagtigden gedaen werden ende tot informatie ende directie des agterleden gedaen werden, aen hun door de heeren van 't magistraet spoediger en in den Breeden Raed in de moedertyke tael gedaen werden.

Uyt onze vergadering, ig Mey 1791. (Getrokken uit de verza- meling van Setter, d. VIII, 383, Sied. archief van Antwerpen)^

Sedert ettelijke jaren immers waren de beraad- slagingen der twee eerste leden der Staten van Brabant adel en geestelijkheid evenals vertoog- schriften, briefwisseling met het Hof, met de afvaar- diging der Staten, met het magistraat der hoofdsteden, doorgaans in de Fransche taal. Nauwelijks werd

(1) Graaf von Metternich, de gevolmachtigde minister des Keizers bij het Hof van Brussel.

- 32

de landtaal nog gebezigd buiten den bestuurlijken omgang met de burgerij in de Viaamschsprekende gewesten.

De bezetting des lands door de Fransche legers in 1792-93, en de harde dwingelandij, die gedurende negen lange maanden op de schouders der Belgen drukte, genas onze voorouders niet van hunne franschdolheid, wel integendeel : de omgang met den vreemdeling verspreidde meer en meer de taal des overweldigers. Na de uitdrijving der Fransche legers bleef men de landtaal kleinachten, voornamelijk in de Brabantsche Hoofdsteden, en begon men in *s lands regeering nog min scherp dan vroeger toe te zien op het officieel gebruik der moedertaal, in zoo ver dat men zou mogen beweren dat, hadde hetzelfde regeering- stelsel nog eenige jaren voortgeduurd, het even noodlottig ware geweest voor de landtaal als de Fransche overheersching.

Dat toen reeds eene zeer oppervlakkige kennis der Vlaamsche taal voldoende scheen ter uitoefening van een hoog rechterlijk ambt, in eene Vlaamsche stadzooals Antwerpen, blijkt klaar uit de volgende kenschetsende gebeurtenis.

Ten jare 1793 was, door het ontslag van den markgraaf Cuylen, het ambt van schoutet van Antwerpen opengevallen. Het was een zeer aanzien- lijk ambt : in het hertogdom Brabant kwam deze rechterlijke officier, in hiërarchische volgorde, onmiddellijk na den Meier van Leuven en den Amman van Brussel. De schoutet was tevens markgraaf

- 33 -

van het Land van Rijen (i), een aanzienlijk gedeelte van het markiezaat van Antwerpen, en in deze hoe- danigheid waren hem verscheidene schouten van kleine steden en vlekken onderhoorig (2). Niet alleen was hij een hoog rechterlijk ambtenaar in lijfstraffe- lijke zaken, maar hij oefende daarbij een wezenlijk toezicht uit, namens den vorst, over het stedelijk bestuur.

« D'officie des schouteths luiden de Costuy- men van Antwerpen is int maken van eenige statuyten oft geboden, en zyne opinie met Burghe- meesteren en Scliepenen te geven, de publicatie daer afTte doen, ende in ordonnantiè'n van den ambachte, oock zynen zeghel daer aen te hangen, alle misdae- digen binnen dese stadt ende vryheydt te soecken, te vangen, te betichten ende t'synder vonnissen te doen comdemneren, ende alle vonnissen in criminele saecken gewesen, ter executien te stellen. (3) »

Zijne bevoegdheid strekte zich dus veel verder uit dan degene onzer procureurs des konings bij crimineele rechtbanken. Hij handelde in boet- en

(1) Over de uitgestrektheid en de bediedenis van het Land van Rijen raadplege men : Genard, Anvers a travers les dges, t. I, 26.

(2) Zes schouten stonden in het begin onJcr zijn gezag : De schouten van Herentals, Lier, Zandhoven, Turnhout, Con- tich en Waterland ; omtrent de XIV* eeuw werden de 4 laatste aan zijn gezag onttrokken. Z. hierover breedvoeriger : GÉNARD, Anvers a travers les dt(es, II, 258.

(3) Rechten ende (lostu^men van Antwerpen^ 1639, 3.

34

lijfstraffelijke zaken, had hooger toezicht over bestuur- lijke verordeningen en reglementen der ambachten ; ja zijne bemoeiingen in het stedelijk bestuur strekten zich somtijds in zulke mate uit, dat de stadssecretaris De Moy terecht aanmerkt dat de markgraaf somtijds zijn gezag zoo ver wist « uyt te werken, dat het gelyk stond met het gezag van eenen absoluten gouver- neur »(i).

Maar, zooals het doorgaans onder het oude regeeringstelsel gebeurde, de rechten en plichten van den markgraaf-schoutet waren zoo onduidelijk om- schreven en a^ebakend, dat de uitoefening van dit ambt gedurig aanleiding gaf tot krakeel met het stedelijk Magistraat. In latere tijden werden feitelijk de bevoegdheid en bemoeiingen des schoutets mer- kelijk ingekrompen; niettemin tot aan de Fransche overheersching bleef het een der aanzienlijkste ambten in het hertogdom. Op weinig uitzonderingen na werd de bediening waargenomen door uitstekende mannen van onzen burgeradel. Het ambt werd door den vorst vergeven, na voorafgaandelijke raadpleging der wet- houders der stad.

Hoe het gebeurde is moeilijk om zeggen, want daaromtrent vind ik geene aanteekening in bet stedelijk archief, maar niettegenstaande den aandrang van het Magistraat bleef, in 1793, het ambt een ruimen tijd onbezet (2).

(1) Tractaet der officieren van Antwerpen^ blz. 26. H.S. ter stedelijke bibliotheek van Antwerpen.

(3) Z. Beklag van burgemeesteren aan den gevolmach- tigde minister den 30 Juni lygS,

- 35 -.

Vond men den geschikten man niet, was de bezoldiging misschien te gering in de toenmalige tijdsomstandigheden, om bekwame mannen uit te lokken deze bediening te aanvaarden?

Men zou geneigd zijn het laatste te geloo- ven : in zijnen brief van 2 Juli 1793 drong het Magistraat sterk bij de hoogere Regeering aan,

*

opdat aan het ambt van schoutet de waardigheid van admiraal der Schelde werde toegevoegd.

Admiraal der Schelde l een luidklinkende naam en eene zonderlinge bediening voor een rechterlijk ambtenaar.

Vóór de sluiting der Schelde was zulk admiraal gelast met de tucht op den Scheldestroom van Ant- v/erpen tot aan de monding, en ook om de oorlogs- vloot, in de haven geankerd, te bewaken; maar sinds de vloot verdwenen was en de vaart op de Schelde voor de zeeschepen gestremd, bleef toch het ambt als eene winstgevende, maar nuttelooze bedie- ning behouden.

Na de bankbreuk, uit hoofde der staatsge- beurtenissen, van baron de Proli de laatste admiraal der Schelde werd echter het ambt door de Regeering, in 1780, opgeheven.

Het eenig doel, dat de wethouders zich voor- stelden, was voornamelijk de jaarwedde van den Markgraaf met ongeveer twaalfhonderd gulden te verhoogen. Niet onbelangrijk voor de kennis van het tijdvak is de brief door Burgemeesteren en schepenen van Antwerpen over dit onderwerp

- 36

gezonden aan zijne Koninklijke Hoogheid, aarts- hertog Kairel, landvoogd der Oostenrijksche Neder- landen.

K Son A. R. Charles-Louis, archiduc d'Autriche etc.

Monseigneur,

En conformité de vos ordres du 28 Juin demier. nous avons donné toute la notoriété possible a la vacance de la place de Marcgrave... afin que ceux qui désireroient obtenir cette charge puissent se présenter au gouvernement, mals nous ne pouvons dissinfiuler k V. A. R. que Ie modique honoraire a cette place, qui est Ia première de la ville, nécessite indispensablement ure représentation decente qui Jétournera indubitablement des qui réuniroient les qua- lités requises pour desservir eet important service avec toute la surveillance que Ie bien-étre public peut exiger ; dans eet état de choses nous prenons la ccnfiance de sug- gérer a V. A. R. un mode d'augmenter les honoraires de 1'Ecoutette d'Anvers, Marcgrave du pays de Rijen, sans sur- charger les finances de S. M. : ce seroit d*accorder k eet office les émolumens, que Ie gouvernement paioit, il y a peu d'années è Tamiral de TEscaut, comte de Proli, a con- currence de mille k douze cents florins par an; il seroit méme utile pour Ie service de S. M. que ces deux places fussent réunies ; elles n'ont jamais été incompatibles et il n'y auroit pas d'inconvénient que l'Ecoutette-Marcgrave eut aussi Tinspection de la surveillance sur les battcliers, qui transportent les passagers en Hol land e, I'expérience ayant démontré que la facilité avec laquelle les étrangers sont refus sur ces batteauxi méme en route, favorise beaucoup l'évasion des criminels et personnes suspectes, qui par la réunion de ces places seroient soumis k Ia visite devant Lillo, la £régate de S. M. est constammenf fixée avec 1'équipage nécessaire pour maintenir ses droits. D'ailleurs en réunissant ces deux places il y auroit une exemption de moins en ville et il seroit essentiel d'en diminuer Ie nombre déja que trop nombreux, d'ou il résulte un préjtidice réel pour Ie service de S. M. et de la ville.

-37-

Nous prions V. A. R. de prendrc un égard favorable k cette . proposition.

Nous sommes avec un trés profond respect

Monseigneur

de Votre Altesse Royale les trés bumbles et obéissants serviteurs Bourguemaitres, Echevins et Conseil de la vtlle d'Anvers. Anvers, Ie 3 Juitlet 1793.

(Stedelijk archief van Antwerpen. Brie/wisseling van het Magistraats sjVan Setter, N 368).

Het Staatsbestuur was echter niet Ie bewegen tot bet herstel van het ambt van Admiraal der Schelde, en niettegenstaande de ontmoedigende voorspelling des Magistraats van Antwerpen, dat tegen zulke geringe jaarwedde men geen bekwaam candidaat voor het ambt van Schoutet zou vin- den, werd de oproep, tot de bevolking gericht, door verscheidene uitmuntende mannen beantwoord. Doch geen onder de candidaten was zoo sterk aanbevolen als baron van Eesbeeck, gezegd baron van der Haegen (i). Hij was een Brusselaar van

(1) Reeds den 17 Augustus 1793 had baron van der Haegen eene aanvraag tot den Landvoogd gerichte

Baron Albertvan Eesbeeck van der Heegen was geboren te Brussel en gedoopt in St.-]acobskerk van Caudenberg, den 18 Maart 1757. Hij werd kapitein der Hulanen in dienst van Oostenrijk, later hoofdofficier in het leger der patriotten, zoon van Jozef baron van Eesbeeck, gezegd van der Haegen, en van Maria-Elizabeth-Barbara de Broe van Diepenbemd, gehuwd met Helena-Maria Geelhand, en in tweede huwelijk met Maria-Theresia van Male; hij overleed te Brussel den 16 Juli 1829.

- 38 '--

hoogen adel, verwant door zijn huwelijk met vele adellijke familiën van Antwerpen, een man van middelbaren leeftijd, van een statig en krijgshaf- tig uiterlijk. Oud-kapitein bij de Oostenrijksche hulanen had hij onmiddellijk na de uitbersting der. Brabantsche omwenteling, zijn ontslag gegeven in het keizerlijk leger, om in dienst te treden bij de Brabantsche patriotten, en stond des te hoo- ger aangeschreven in de gunst der Staten van Brabant en der wethouders van Antwerpen, welke, schijnbaar ondecworpen aan het keizerlijk stam- huis, nog altijd even vijandig tegen Oostenrijk gestemd bleven.

Wonderlijke zaak, kenmerkende het verwarde tijdstip, waarop alle begrip van recht en zedelijk- heid als verloren ging, meer dan vele andere feiten aantoonende op welke leemen voeten de heerschappij van het Habsburger Huis ten onzent rustte : de voornaamste, bijna de bijzonderste beweeg- reden om de voorstelling der candidatuur van baron van der Haegen bij de wethouders van Antwerpen te ondersteunen, was de trouwloosheid van den ofHcier, die zijne vlag verraden had om tot de opstandelingen over te loopen. Maar, evenals hij, hadden er zoo velen gehandeld, en op het einde der achttiende eeuw scheen het in ons vaderland als een stelregel te gelden, dat krijgsoiEcieren en staatsambtenaars de vlag van den overwinnaar moesten volgen.

- 39 -

Getrouwheid aan een politieken eed woog reeds niet meer zwaar in de weegschaal van het staatsrecht, ja, zulke ergerlijke rekbaarheid in plicht en geweten was voor een behendig ambtenaar het geschiktste middel tot bevordering en het verkrijgen van gunsten en eerambten.

De Staten van Brabant bevolen de candida- tuur warm aan bij de burgemeesteren en schepenen van Antwerpen.

Monsieur Ie Comte. schreef de secretaris :ier Staten den 12 December 1798 aan den buitenburgemeester van Antwerpen, graaf de Baillet(i) je suis chargé de la part de Passeirblée des états de Brabant de recommander a votre bienveillance Ie baron van der Haegen, qui soUicite remploi de marcgrave. Il a abandonné en 1790 sa place d'officier pour voler au secours de la patrie. Ce sacriBce, qui étoit Ie fruit de vingt années de services et Ia maniere distinguée dont il s'est comporté pendant ainsi qu*avant qu*après la Révol'ition, lui donnent des litres pour mériter la bienveil» lance de ceux qui sont attachés au mainiien du pays, et c*est sous ce point de vue que les états vous Ie recom* mandent, persuadés que vous voudrez bien vous emploier pour lui, afin que ie magistrat d*Anvers veut bien lui être agréable...

Op betere gronden berustte de aanbeveling van het stedelijk Magistraat van Brussel bij de wethouders van Antwerpen,, dat aan baron van der Haegen het volgende getuigschrift afleverde :

(1) Jan-Baptist-Frans-Hyacinth graaf de Baillet, geboren te Antwerpen, 4 Ociober 1757, overleden te Berchem- Ant- werpen, 7 Augustus 181 5, bediende steeds de hoogste ambten : Groot- aalmoezenier, schepene in 1782 en in 1784, was hij in 1790 lid-president van het Congres en werd hij verkoren tot buitenbur^emecster van Antwerpen in 1793

4.0

Nous certifions que Ie lendemain du départ des troupes fran^oises hors de cette ville. Is chevalier van der Haegen n*a cessé de donner des preuves d'un zéle infatlgable pour Ie maintien de l'ordre et du repos public en exposant méme sa personne aux plus grands périls dans les momens d*une crise générale, è TefFet reffervescence avoit dé]k occa- sionné Ie pillage, que ce citoyen zèU est parvenu a arréter par des bonnes exhortations, auquel Ie peuple s'est rendu, avec une entiére confiance, tellement que nous croions que Ie magasin des efTets militaires des fran90is et quelques maisons des particuliers ont été préservées par sa prudence et son intelligence...

De buitenburgemeester, die toen als afgevaar- digde bij de Staten van Brabant te Brussel ver- bleef, verzond bereidwillig deze aanbevelingen der candidatuur van baron van der Haegen aan den Raad van schepenen en wethouders van Antwerpen. En waarom zou hij zoo niet gehandeld hebben? was hij niet een even vurig en onverzoen- baar patriot als van der Haegen? -- Doch een ernstig bezwaar lag in den weg. De candidaat was de volkstaal niet voldoende machtig, eene hoofd- vereischte echter voor een schoutet in de stad Antwerpen. Gewis zou dusdanige benoeming veel opspraak verwekken tusschen de gemeente.

De buitenburgemeester had zich in deze benoe- ming liefst buiten spd gehouden; hij zond de aanbevelingsbrieven naar zijne ambtgenooten binnen- burgemeester, schepenen en wethouders, vergezeld van den volgenden brief :

]'ai eu chez moi deux personnes, ou plus tót deux nouveaux candidats pour la place de marcgrave : Ie chevalier van der Haegen et ]e baron d^ Vicq, fcère de feu Ie baron

41 --

de Cumptich, l'un et fautre ont servi dans l'armée patriotique ... ; Ie premier surtout passé pour un joli sujet, maïs il me sembh peu verse dans la langue flamande\ je dois vous prévenir^ Messieurs, qü'e.i m*expliquant ainsi )e suis éioigné d'avoir aucuoe préférence pour qui ce puisse être;, je serai f&ché qu'aucun de vous put Ie cróire et que par contrecoup on vint a m*en soup^onner dans Ie public

Een man, vreemd aan de stad, en die daarbij de landtaal onkundig scheen, was eene slechte aanbe- veling voor deze candidaluur. Om zich te verge- wissen hoe het met de kennis der taal stond, ondervroegen eenige schepenen en wethouders baron van der Haegen in het Vlaamsch, toen hij zich per- soonlijk kwam voorstellen. Doch de candidaat liet zich hierdoor niet van zijn stuk brengen : hij beantwoordde stoutweg al deze vragen in het Fransch of in het Hoogduitsch ; weshalve het Magis-^ traat, de verantwoordelijkheid der benoeming des schoutets aan de hoogere Regeering overlatende, aan de voorstelling van van der Haegen de wederhou- dende aanmerking toevoegde : « dat het wenschelijk^ ware dat een schoutet de landtaal even machtig: ware als het Hoogduitsch en het Fransch, vermits vele inwoners noch Fransch noch Duitsch ver- stonden. »

Maar de brief van het Magistraat is der moeite waard in zijn geheel te worden afgeschreven.

La magistrat d'Anvers a son A,R Varchiduc Charles-'Louis,,

V. A. R., par dépêche du 4 de ce mois, a bien*

voulu nous informer qu'elïe na pas trouvé convenir de faire revivre la place d*amiral de l'Escaut, mais des arrangemens. pris les émolumens dts officiers de police leur seroient passés

42 -

'Cn compte, de 8one qu'un écoutette-roarcgrave vigilant pourra <rouver dans aon activité un traitement suffisant, nous avons rhonneur d'observer è V. A. R. que nous ignorons si les aspi- -rans, qui ont motivé leurs suppliques sur la réunion de ces deux places, persisteront k la soüiciter et il s*en trouvera peut- étre parmi eux qui en désisteront. QuoiquMl en soit, noas eussions désiré que la place d'écoutette*marcgrave du pays de Rijen, qui est Ie premier emploi de la ville et exige par •sonséquent des dépenses et une représentation decente, eus-

-seot été a métne d'en imposer a la multitude

Indépendamment de cette représentation, la contiance .dans Ie caractère, dans la fermeté et dans Téquité du pre- mier officier de police et surtout l'opinion publique en sa 'faveur sont indispensable dans celui qui doit exercer cette

place, et comme les aspirans {hier noemt het Magistraat

verscheidene candidaten, welke i^ich op den rang stelden),... ne réunissent pas ces qualités. nous croions qu'aucun d'eux

ne convient a Temploi (Volgens het Magistraat blijft

dan slechts één candidaat over, om waardig de plaats van Schoutet te bekleeden, het is baron van der Haegen).

Albert d'Eesbeeck van der Haegen s'esi rendu en

personne en cette ville; les membres du magistrat, chez lesquels il s'est présenté en personne pour se recommander, trouveni qu'il réunit bien les qualités, qui piroissent propre a des- servir Temploi qu'il solltcite; il a été militaire, il a de la naissance, on assure qu'il est de bonne conduite; d'ailleurs il semble avoir eet extérieur qui en impose...

{Inde minuut van den brief werd de beieekenisvoUe ^in- snede doorgehaald :)

c( D'ailleurs il est étranger et il en imposeroit peut-étre davantage que des persornes de cette ville qu'on est accou- tumé è voir dans leur jeunesse et avec lesquels on est plus familier... »

(Bevestigende nogmaals het spreekwoord : « Nul n'e&t pro- phete dans son pays. » en ten overvloede getuigende van de ingewortelde {ucht der Antwerpenaars aan vreemdelingen de voorkeur te geven boven inboorlingen. Na die ophemeling van den geliefkoosden candidaat kwam men echter met het ernstig beswaar voor den dag : de onkunde in de landtaal*) Nous nous trouvons cependant obligés de prévenir .votre A. R. qu'il ne parle point Ie flamand ; il paroit qu'il Ie com-

-43-

prend/ mais il répond en tran^ois ou en ailemand k tout ce qu'on lui propose en flamand ; il seroit a souhaiter que <:ette langue lui fut aussi familiére que Tallemand, parce que beaucoup de no3 bourgeois, avec lesquels un officier de police a des relations continuelies, ne comprennent ni Ie fran90}s ni Tallemand.

Les Bourguemaitres, échevins et conseil de la ville d'Anvers

Anvers, Ie 19 décembre 1893.

{Stedelijk archief ^ Briefwisseling van het Magistraat 5/ Van Setter n'* 372).

In zulke bewoordiging vervat, klonk het gunstig advies over de candidatuur van baron van der Haegen bijna als eene afkeuring. Ook aarzelde de Regeering de verantwoordelijkheid te dragen der benoeming, te Antwerpen, tot een hoog rechterlijk ambt, van eenen man, die blijkbaar al te geringe kennis van landtaal bezat om met de inwoners en zijne onderhoorigen om te gaan.

Baron van der Haegen hield aan het ambt van markgraaf, zelfs zonder toevoeging van de waardigheid en de wedde van Scheldevoogd. Als hem de stem- ming der Regeering ter oore kwam en zijne candida- tuur ging schipbreuk lijden op zijne onkunde in de de Vlaamsche taal, zong hij eenen toon lager en scheen eensklaps de volkstaal machtig te zijn. Eenige weken later bood hij zich opnieuw bij schepenen en wet- houders aan, die hij met zulke verwaandheid in het Fransch of in het Hoogduitsch geantwoord had, als ware hunne Vlaamsche spraak te gemeen voor den hooggeboren Brusselaar, en gaf blijken van meer dan gewone ervarenheid in de landtaal.

44

Hetzij de candidaat een buitengewonen aanleg had tot het aanleeren van talen ; hetzij hij had willen pralen met eene schijnbare onwetendheid in de moe- dertaal, als blijk eener voorname opvoeding; hetzij de schepenen en wethouders heel inschikkelijk waren en goeden wil voor eene doortastende proef van bekwaamheid namen, de Raad trok zijne afkeu- rende aanmerking terug, drong met nadruk aan op de spoedige benoeming van baron van der Haegen, schrijvende aan zijne Koninklijke Hoog- heid aartshertog Karel :

A Son Altesse Royale a Bruxelhs,

Le bien-étre du service de Sa Majesté« Ie mainiien

du bon ordre et notre devoir nous obligent de prévenir Soa Altesse Royale que les circonstances exigent impérieusement quMl soit disposé, sans aucun retard, de la place d'Ecou- tette de cette ville, Marcgrave du pays de Rijen, et nous croyons que de tous les aspirans le baron Albert van dzr Haegen réunit le plus d'aptitudes ; nous sommes tTailleurat in/ormés qu'il s*applique avec succes a la langue flamande^ de sorte que Vobservation que nous avons faite a eet égard dan% notre avis du 19 Décembre dernier viendroit a cesser..,

Anvers, le 4 Janvier 2794.

Les Bourguemaitres, Ëchevins et Conseil de la viilc d'Anvers.

(Verdam, Van Setter, d. VIII, 717.)

Negen dagen later was baron van der Haegen door den Landvoogd tot Markgraaf-Schoutet be- noemd, zonder dat zijne aanstelling, noch zijne dienstwaarneming, aanleiding gaven tot opmerkin- gen vanwege de inwoners.

-45 -

Zitting van i5 Maart i8g3

Aanwezig : de heeren K. Stallaert, onderbe-^ stuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris ;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gaillard, G. Gezelle, E. Hiel, A. Snieders, P. Wil- leras, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos,« J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, E. Coremans, H. Sermon, werkende leden;

de heeren Th.-J.-I. Arnold, buitenlandsch cerelid, en Ad. de Ceuleneer, K. de Flou en Fr. Willems, briefwisselende leden.

De heeren P. Génard, bestuurder, L. Mathot en F. van der Haeghen verontschuldigen zich de vergadering niet te kunnen bijwonen.

De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk wordt goedgekeurd.

AANGEBODEN BOEKEN.

Bulletin de r Académie royale des Sciences^ des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. 1892. N* I en 2.

De Vlaamsche Kunstbode. 1892.

Anecdota Maredsolana. Vol, L Liber comicus sive lectionarius missae quo Toietana Ecclesia ante annos mille et ducentos utebatur, Edidit D.

Germanus Morin. Maredsous, 1893.

-46-

Les doctrines philosophiques de Louvain et les congrégations romaines. i834-i836. Une page d'histoire contemporaine, par AD. Delvigne. firussel, 1893.

Postefs Biographisch Woordenboek van de XII"" tot de XIX^ eeuit^, door TH. Welvaarts. Brecht, 1892.

De Maasgouw. Orgaan voor Limburgsche geschiedenis^ taal- en letterkunde. Maastricht. 9* deel, i8q2.

Door den heer H. Claeys : Gouden Bisschopsfeest van Zijne Heiligheid paus Leo XII L 1843-1893. Gent, 1893.

Door den heer K. de Gheldere : Ghetiden boec. Naar een handschrift der XV® eeuw, uitgegeven door K. de Gheldere. Gent, 1893.

Door den heer AMAND DE VOS :

Kunstcredo f druk.

Een officier geworgd,

Tipeede aanklacht bij de Kamer.

Door den heer A. DE Ceuleneer :

Des devoirs pour les classes dirigeantes de

se familiariser avec la langue parlée par les

classes populaires. Mechelen, 1893.

Door den heer A. Siffcr : //et Belfort. 1893. N' 3.

- 47

Door de klas der Schoone 'Kunsten van de Koninklijke Academie der Wetenschappen, Let- teren en Schoone Kunsten van België is het program gezonden harer prijskampen voor 1894.

c

Briefwisseling.

De heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs vraagt aanduiding der dagen, op welke de Academie zitting houdt, ten einde de noodige maatregelen te kunnen nemen om den heer L. Simons, leeraar aan hel Koninklijk Athe- neum te Loven, voor die dagen verlof te vergunnen.

Door den bestendigen Secretaris wordt het overlijden medegedeeld van den heer J.-W. Brou- wers, buitenlandsch eerelid der Academie, te Maas- tricht schielijk overleden. Aan de heeren leden is geene kennisgeving van het sterfgeval gedaan door middel van gedrukten brief, daar het bestuur geen bericht van het overlijden is gezonden. De vergadering beslist, eenen brief van deelneming te sturen aan de familie des afgestorvenen.

Een brief van den heer Willem de Vreese, met betrekking tot de uitgave van middelneder- landsche gedichten, zal gezonden worden aan de Commissie van middelnedcrlandsche letteren, die in

-48 -

de eerstvolgende zitting verslag daarover zal aan- bieden.

De heer P. Génard laat schrijven door zijnen zoon, den heer N. Génard, dat ziekte hem belet op reis te gaan. Gaarne had hij de zitting voorgezeten om aan de gedachtenis van Jan-Frans Willems, den heropbeurder der Nederlandsche taal en letterkunde ten onzent, hulde te bewijzen; hij moet zich voor heden bepalen met schriftelijk den wensch uit te drukken, dat aan de Regeering een marmeren borstbeeld van den verdienstelijken man, voor de Academie, worde gevraagd. Alge- meene bijtreding.

De heer Frans Willems vraagt het woord en drukt zich nagenoeg uit als volgt :

Op eene vergadering der afdeelingen van het Davids-Fonds der provincie Antwerpen, op Zondag 5 dezer te Lier gehouden, stelde de Liersche afdee- ling voor, aan den patroon van het fonds, « David », in zijne geboortestad Lier een standbeeld op te richten.

Daar er juist ook spraak was geweest van eene vereering der nagedachtenis van Willems te Boekhout door gemelde vereeniging, heb ik aldaar het voorstel gedaan, de beide vaders der Vlaamsche beweging, én Willems én David, samen te ver- heerlijken door een tweelingstandbeeld te Lier op

- 49 - .

te richten, zooals men te Brugge gedaan heeft voor Breidel .en De Coninc.

Daar werd aanstonds op aangemerkt, dat men alsdan eenen oproep zou moeten doen tot geheel het Vlaamsche volk.

Welnu, aangezien de Koninklijke Vlaamsche Academie het best de Vlaamsche letteren en de Vlaamsche taalbeweging vertegenwoordigt, stel ik voor, dat de Academie . dien oproep tot het Vlaamsche volk richten zou, om het gedacht, te Lier door mij geopperd, tot verwezenlijking te brengen.

Wat heerlijke dag zou het voor geheel het Vlaamsche land niet zijn, plechtig, in bij wezen der vertegenwoordigers van Koning en Staatsbestuur, ' aan die twee groote mannen, de echte vaders onzer hedendaagsche Vlaamsche letterkunde, die openbare hulde van eenen geheelen volksstam te kunnen toebrengen!

Het voorstel des heeren Fr, Willems wordt verzonden naar het bestuur.

Door den heer Bols wordt verslag gedaan namens de Commissie voor het vaststellen der ter- minologie in de Nederlandsche spraakleer.

De heer Frans Willems doet lezing van eene Proeve van algemeene spraakleer. Deze studie, die den volgenden keer zal worden voortgezet,

- 5o

lokt eene bespreking uit, waar vooral de opsteller en de heer P. Willems aan deel nemen.

Dagorde.

De heer Onderbestuurder staat recht en houdt tot de vergadering de volgende toespraak :

Hoogachtbare heeren Medeleden,

Met de door ons allen gevoelde droefheid zie ik mij heden verplicht onzen hooggeschatten vriend Génard in het voorzitterschap te vervangen; eene vereering die ik, oneindig meer dan onze zoo beklaaglijk bezochte voorzitter, zooals hij het be- weerde, aan uwe genegenheid te danken heb. Edoch, gesteund op uwe toegevendheid, zal ik pogen mij uwen rechtmatigen eisch niet onwaardig te maken, en geve God, dat mijne tijdelijke bestiering van korten duur zij!

De omstandigheid, evenwel, dat de Academie vandaag den honderdsten verjaardag viert van Jan-Frans Willems' geboortedag, van den vader, den stichter onzer heilige Vlaamsche Beweging, den voorganger en grondlegger onzer thans reeds zoo rijke, bloeiende en nog meer belovende Nederduitsche letteren, verwekt in mijnen geest het spijt, dat ik in dit plechtig uur aan uwe verwachting moet te kort blijven, daar gij gerech- tigd zijt van mij, ten minste de bijzonderste

- 5i

titels van 's mans aanspraak op onze hulde en dankbaarheid eens te meer te vernemen.

Deze lofrede zouden wij uit den bespraakten mond van onzen voorzitter, {zoo schreef hij het nog in deze laatste dagen aan onzen bestendigen secretaris) mogen aanhooren hebben, hadde een noodlottige slag hem niet plotseling getroffen, zoodat zijn plaatsvervanger, hiertoe volstrekt onvoorbereid, voor u moet verschijnen. Doch anderen, en meer bevoegden onder u, zullen mijne tekortkoming goed maken, en de onschatbare verdiensten van Jan-Frans Willems, in zijns waardige klanken,, verheerlijken.

Moge het U, voorloopig, eenigszins voldoende zijn, dat ik aan onzen geest en aan ons hart het dankbaar aandenken opwerpe van den onvolprezen man, die voor onze heilige zaak gestreden en geleden heeft; die korts na de bedwelming, waarin de droevige gebeurtenissen van j83o de vaderlands- lievende Vlamingen gestort hadden, en trots alle zuidervijandelijkheden van list en geweld, den ver- trapten en bezoedelden standaart van onzen Ger- maanschen volksstam heeft durven oprichten en zuiveren; die, zoo door het bezielde woord als door wetenschappelijke duurzame gedenkstukken, ons allen den weg ter herboring en herleving, en ter eindelijke overwinning gebaand heeft; onze geesten opgebeurd en onze harten opgewarmd heeft ter moedige bestrijding van onzen erfvijand en zijn eilaas! legioen handlangers, ter ernstige

02

beoefening onzer duurbare moedertaal; van den man inzonderheid, die, de eerste, de stichting eener Vlaamsche Academie heeft gevorderd. In deze stichting verheugen wij ons thans, Mijnheeren, en nu oogsten wij, nadat zij meer dan eene halve eeuw gekiemd hebben, de vruchten door d^n Boekhoutschen zaaier gestrooid in eenen ja ondank- baren grond, maar welke door zijne erkentelijke, moedige en noeste kleinzonen gekweekt en gekoes- terd en aan de verwoestingen van onkruid en ongedierte ontrukt werd. Ook gaf de erkentelijkheid der Academie zich lucht sedert het eerste jaar harer stichting, daar zij de Lofrede van Jan-Frans Willems uitschreef als prijsvraag, en binnen kort, hopen wij, zal een marmeren borstbeeld *s mans gedroomde taaikamer opluisteren, en zijn onster- felijk aandenken een glorierijk lichaam schenken. i Toejuichingen) .

Het woord wordt gegeven aan den heer Am. •de Vos, die het volgende opstel leest :

VLAANDERENS MAAGD

EN DE SCHIM VAN WILLEMS.

WILLEMS' aandenken herleeft eene wijl. WIL- LEMS' naam galmt weer, hier en daar, in het ronde.

Door eene vriendelijke echo van zijn eeuwfeest gewekt, rijst voor het oog mijner ziel de schimme daar van onzen eersten aanvoerder, van onder zijne grafzuilen, overeind op den heuvel.

/

53 -

Zij vaart over de terpen en waart langs perk en pad.

Van op de hoogste, bij LEDEGANCKs verlaten gedenksteen, afturend, overschouwt zij het Lei- en Scheldedal, den geleerden Vlanün^ zoo wel bekend en zoo teeder geliefd voordezen.

De stad beneén ligt in een breed floers van smook en smoor gehuld.

Weiden en wegen leeg en mistig ; en daarboven «ene grijze lucht, met weenende wolken besluierd.

Hoven en akkers, om de knekelgaarde, zien er ook als een lijkenveld uit.

Deze wintervooravond gelijkt wel eenen aller- zielennachi, in fletsen maneschijn.

Nog laat ons de Lente wachten op hare wederkomst.

Geen vogelzang, geene bloesempracht, geen hemelsblauw, geen zonnestralen !

Geen ander groen dan cipressengroen, dan eilooi aan de zerken klevend.

Goede nacht, LEDEGANCK, zoo vroeg bezwe- ken heilzanger van de zustersteden; dichter van de heiligste smart, op on vergeten tomben in onvergetelijke klaging uitgestort.

Slaap zacht. Van Duyse, daar omlaag in den eenzamen hoek geborgen; en gij, lievelinge Lo VE- LING, in uwe schier onvindbare groeve toegedekt, nederig nog, als eer gij sterven moest.

Het zegekoor der Vlamingen stoort althans uwen sluimer nog niet.

-54-

Er klaagt iets dofs, traag en treurend, als van een Requiem^ tot in de liederen, ter eere van WILLEMS aangeheven.

Voor zulken jubelhooglijd, hoe roerloos alles en hoe stil, zoo verre gehoor en gezicht kunnen dragen !

Bev^eegt nog zijne Vlaamsche Beweging, ten minste?

Is deze heele streek, zijn geboorteland, .zijn strijdperk, sedert zijnen dood misschien één kerkhof geworden ?

De Maagd van Vlaanderen, die daar zweefde en zwierf over de grafstee van haren uitverkorene, glijdt minzaam nijgend in zijne spookgedaante hem te gemoet.

Edele Vrouw, zoo spreekt ootmoedig de schimme, wees mij gegroet! Mag ik van u vernemen, wat er, sedert 46 jaren, sinds hier mijn overschot is heengebracht, van ons Vlaanderen en zijne taal is geworden ?

Ach! mijn beminde vereerder, het volk heeft er, helaas! nog bijlange niet het volle recht veroverd, waaraan gij uwe uitmuntende gaven, uwe rust en uw leven hebt verpand.

Eeuwen druk, als gebergte zoo zwaar, waren immers noodig óm dit kloeke volk neer te strekken onder het juk. En zoodanig afgemat was nu de reuzenteelt geworden, dat ze thans nog maar even 't gevaarte wat opligt.

Franschelarij heerscht nog altijd over Vlaande- ren en Antwerpen, over Limburg en Brabant, als- wingewesten door haar overmeesterd.

55

Wel werd er, na lange tusschenpoozen, ten koste van hardnekkig volharden, aan de Regeering nu en dan een wetje, met stukken en brokken ontrukt; maar blijkbaar wordt elke verleening met weerwil, als eene aalmoes, als kluifjes van den vrekdisch, den hongerigen Lazarus toegesmeten.

De afgedwongen wetten zijn daarenboven veelal niets dan ijdele voorschriften, straffeloos en zoo ras overtreden als uitgevaardigd. Het Bewind zelt geeft meer dan eens het voorbeeld van verachting voor zijne eigen bevelen.

Al te hard zou 't mij vallen en u vervelen en ver- grammen, indien ik in bijzonderheden gansch den toestand moest nagaan.

Ik toon er u dan ook eene koolschets maar van, met grove, zwarte strepen geteekend.

Alleenlijk, in dat schemerdonker, is er onlangs, bil de pijnelijke geboorte van eene stiefdochter, onze Vlaamsche academie, door u reeds betracht, - een pinkelend morgensterreke van blijde verwachting in 't Oosten gerezen.

Het Vlaamsch ras, als geheel, krukkelt en suk- kelt aan ontaarding en verbastering voort.

De talrijke menigte der kleinen, der werkers met hand en verstand, in stad en dorp, die door merg en been, uit ingeschapen aanleg, Vlamingen zijn : Vlaamsch van gepeins en gevoel, Vlaamsch van trant en wezen; eigenschappelijk, door de natuur geken- merkt, evenals de plant, welke, naar ongeleenden

56 -

aard, groeien en bloeien mag; die lijdende en lijd- zame massa, niet ongelijk aan mager heidekruid, bleef te lang kwijnen in de zanden en keien van zorg en aimoe, van arbeid en kommer.

De taal zelve dier verlaagden verarmt en ver- bleekt, als dorrende bloeisel, bij gebrek aan toevoer van warmte, voedsel en licht.

De voorraad hunner woorden en spreuken, even gelijk hun dagloon, slonk allengs tot een minimum, onontbeerlijk voor alledaagsch en dagelijksch verteer.

Die verongelijkte meerderheid beeft schier alles, tot het besef toe harer misprezen eigenwaarde, ver- loren. Zij bekreunt zich niet om het vraagstuk, hoe ze spreken of zingen, maar wat en hoe zij eten en drinken zal.

De opperste rangen zonderen immer zich af, als vreemdelingen in hun eigen land; vreemd van zeden, vreemd van sprake, vreemd van zin.

Te veel plantsoen, van voorname geslachtboo- men afgepoot, ligt niet anders meer in den vader- grond vastgehouden, dan door gretige zuigwortels, waarmede *t, gulzig als woekergewas, al de sappen opslurpt, uit eenen bodem, doorweekt van tranen, zweet en bloed.

Verhongering en verfransching, dubbele volks- moord !

De middenlaag is verdeeld in twee : eene helft neigt naar het lagere volk, de andere bauwt onheb-

- 57 -

belijk den rijken stand na, die ons toch zelf al maar eene ellendige schaduw van den Zuiderbuur, in hare doenwijs, te verfoeien en te bespotten geeft.

Dat maakt, onder de levende schepsels, een eenig soort van wervelgratigen, slechts in ons bevoor- recht landjen inheemsch; een zonderling broedsel, voor de waarneming van den dierkundige zeer benieuwend : apen van apen !

De schare Vlaamsche mannen en vrouwen, rede- en kunstenaren, het legioen der Vlaamsche strijders, is eene keurgroep, uit voornoemde twee klassen en half saamgelezen.

Van dezen zelfs moeten wij nog aftrekken dat uitschot van kruipers en kuipers, van mokkers en wrokkers, van benijders en droogstoppels ; en van die misbakken halvelingen, die den gildenaam van Flamingant zich toeeigenen, maar in handel en wandel bewijs geven van het ongerijmdste, van het meest ergerlijk Fransquillonisme.

O! dus wenschte de zoenlievende Maagd van Vlaanderen, indien ten minste het puik van uw nakroost, oude vader! als broeders van één huis- gezin, samenwerkte, gelijk het passen zou aan lotgenooten in verdruktheid, aan erfgenamen der- zelfde glorie, zij sleepten onweerstaanbaar de vijanden omver en de onverschilligen en machteloo- zen mede naar de overwinning

Maar helaas 1 er is geen gewest op de wereld» waar zooveel oneenigheid en verbrokkeling, zooveel

-"• 58 -

onmin en wantrouwen, als hier, het maatschap- pelijk leven bederven.

Het immer toenemend aantal kringen en kran- sen, bonden en verbonden, is niet meer uiteen te iiouden. 't Wordt eene Babelsche verwarring.

In de hoofdstad van Vlaanderen, in 't hart onzer gouwen, blijkt het onmogelijk, eene eenige, ruime Vlaamsche kunstenmaatschappij te vormen, die verschillige andere, overtollige, teringkranke, samen- smelten en vervangen zou.

Immers, die onder een donkerblauw of onder een hoogblauw vaandel gaan, die de gele vlag volgen of de roode, instee van, elk met zijne beginsels en zijne bestwilligheid, in dit korte leven, elkander verdraagzaamheid, achting en vriendschap toe te dragen, waar het verdiend is; al die verscheidene strevers bekijken gewoonlijk malkaar zoo schuin en zoo scheef, dat er op den duur de heele natie scheel van zal worden.

Geen wonder dan, zoo de Vlaamsche zaak en vele andere onder eene valsche klaarte beschouwd geraken.

Ook uw honderdste verjaarfeest, patroon aller Vlamingen, wordt niet, in dit smal gemeenebest, gezamenlijk, als door één man, gevierd. Neen, ieder partijtje sluit zich, als tot eene samenzwering, in zijn lokaal daarvoor op.

Zoo wordt een onbreekbare kabel in dunne, broze touwtjes gesplitst.

En zoo versnippert uwe nakomelingschap hare

- 59 -

kostelijke sterkte, terwijl eene sluipende heirkracht van buiten overal indringt en ons met overslelping bedreigt.

Zelfs het Fonds^ dat uw naam draagt, voert, onder 't kiesgeworstel der gezindheden, eenen lasti- gen strijd om *t bestaan.

Doch, eindelijk» indien al die vaneengescheiden troepjes dan toch nog werkelijke kampersgelederen uitmaakten, welke hunne wapens gebruiken om te schieten en te treffen, om schansen te schenden en, in de noodweer, wonden te slaan; maar ook dat nieti Onze dapperen zijn veelal met beukelaar en goedendag aan 't zwieren in de lucht, naar «enen muggenzwerm: gelijk rekruten met hunnen schermstok, zich zelven rakend, op het kazerneplein «taan te draaien.

Verzoekschriften?! Werptuigen van papier!

Krijgen de verzoekers een minzaam antwoord, met veel holle beloften, ze zijn in den hoogsten hemel; krijgen ze niets, noch *t gevraagde, noch 't beloofde, noch eenig antwoord, ze sakkeren wel eens een minuutje; maar de makke, zwakke Vlamingen zijn ten slotte toch ook al tevreden.

Zij herkiezen zelfs, met onverstoorbare een- parigheid, al diezelfde wetmakers, door wie zij zoo gerust en onveranderlijk worden belogen en bedrogen. O! aan geduld hebben zij geene schatten te kort. Kregen ze nu maar eens wat ongeduld ook in de plaats!

6o

Zoo wijd is het gekomen, o beschreide voor- ganger, o forsche kampioen voor uw vertrappeld ras! dat niet alleen de beginsels gedeerd worden, maar ook pi^rsonen mishandeld; dat, bij voorbeeld, een uwer trouwste volgelingen thans door Fransch- dollen bureeldwang, willekeurig, tot in zijne eer, zijn bedrijf en het bestaan van zijn huisgezin wordt gekrenkt.

Een opschrift in het Fransch, boven een gemakhuisken aan den spoorweg, dat is eene geruchtmakende Vlaamsche grief; goed 1 Maar smaad aan Vlaanderen en zijne letterkunde, in den persoon van eenen zijner meest verkleefde schrijvers, dit schijnt velen zelfs geene quasstie van Vlaamsch volksbelang te wezen.

Evenwel, heeft bittere ervaring den geofferden Vlaming schimp en vloek, wrok en wraak tegen *t kwaad onderwezen, toch nooit zal ze hem lach en levenslust, liefde en vergiffenis, mits voldoende boeting, ontleeren.

Te fierder eerbiedig betreurt hij de braven en wijzen uit vervlogen tijden, den vroeden WILLEMS bovenal, in wiens diepen schoot ik ons gezamenlijk lief en leed mag storten.

Geene snoodheid steelt onze herinneringen, onze hoop en ons geloof ons af.

Schoone dagen zijn vergaan, schoonere 'nog zijn in aantocht.

Het vreedzaam, doch machtig wapen, dat

6i

eenige bevoorrechten vooralsnog hanteeren mochten, de stembrief, werd meestal tot eenzijdig staatkun- dige doeleinden, allerminst vooral tegen uitroeiers van den eigen landaard en ter gunste van ernstige voorvechters, in het Vlaamsch kamp, gebezigd.

Politiek heeft veel verkorven.

Ja, droevig is nog immer de gesteltenis, mis- troostige schim van mijnen grooten vriend, zoo besloot Vlaanderens Maagd heure toespraak; doch ik vertwijfel niet voor de toekomst.

Wanneer, in 't kort, ook de lagere standen met het vrije kiesrecht zullen begiftigd zijn, zullen die zich omhoog beuren uit hunne ontkrachting, zich losmaken uit hunne ellende, zich vaardig en waardig toonen WILLEMS* kinderen te wezen.

Zij zullen meer en meer den drang voelen tot verheffing en vereffening, liunnen wil daartoe volhouden, en dezen geleidelijk, zonder horting, als eene stoomzaag den sparrebalk ingedreven, alle verknoopte en verknoeste stuthouten van 't onrecht in buigzame bladen doen snijen.

't Zij zoo, hoogwaarde beschermvrouw van Vlaanderen, gaf WiLLEMS' geest haar tot bescheid; in afwachting, door uwe onverbloemde weeklacht ontgoocheld, zink ik, moe en moedeloos, van schaamte terug in mijn graf.

Terug naar mijne schuilplaats, op de wacht- sponde der dooden, waar het onschoone, 't onware, 't ongoede niet bekend is.

Daar leg ik het schuddend hoofd bij de roem-

- 62 -

rijke vaderen weer : bij de ARTEVELDEn, Maer- LANT, CONSClENCE,de kerels, de helden, de denkers en dichters van voorheen.

. En ik noodig hen, ten dage der verjeugdiging van het zedelijk a^eleefde volk, nog eens op te staan met mij, om de nieuwe geslachten voortaan met onze nooit verflauwde zucht naar onverdelg- bare zelfstandigheid voor eeuwig te bezielen (Toejui- chingen^.

De heer Claeys bekomt het woord om een ofdicht aan Willems voor te dragen.

OP SINT-AMANDSBERG.

JAN-FRANS WILLEMS, geboren te Boekhout, den ix Maart 1793,

I. Alleen en ingetogen Kom ik ter bedevaart En kniel, vóór *t grat gebogen Dat 's Vaders asch bewaart, En groet de wieg van verre Waar hij het leven won... Ginds rees zijn morgensterre; Hier zonk zijne avondzon.

De arduinen tomben blinken In lente-zonneglans...

63

Hier zag hij d* avond zinken; Hier ligt zijn zegekrans ; En ginds, waar, uit dees verte, Mijn oog terug op ziet, Ginds zong het moederherte Het bange wiegelied.

« Hoor hoe de winden fluiten I Hoe dol de storm vlaag woedt ! Ach I is *t orkaan daarbuiten. Kind, uw geboorte-groet?. Dit landwee ongemeten Dat door ons beemden schreit? Die wraak- en woedekreien Der ongebondenheid?

Uw leven is ontloken Bij ongenadig licht, Terwijl ons heil gebroken, Ons hoop bedolven ligt. Wat zal er, kind, geworden Van haardsteé, volk en land Door wilde roovershorden Gestort in wee en schand'?

c Hun vrijheidskreet is lasteren

Van 't vaderlijk geloof;

Hun weldaad, zielverbasteren

En woest gepleegde roof.

Geen schijnbeeld van beschermen (i)

(i) Proclamatie van Duinouriez, uitgevaardigd den ii Maart 1793.

-64 -

Helpt in den stervensnood Wen onze steden kermen In de angsten van den dood.

*s Volks rechten zijn geweken; *s Volks tale zwijgt en zwicht. Wie roept wat is bezweken Ooit weer in levenslicht?... Doch, wat 't geweld doe sneven, De wieg is hoop en moed... MiJR kind, ik wijd uw leven Aan 'c volk en aan zijn erflijk goed.

« De biezen korf, geborgen In 't riet van d' oeverkant, Vertrouwd aan hooger zorgen. Gered door hooger hand, Behield voor Isrels nieuwen morgen Der vrijheid Godsgezant. »

II.

De jaren spoedden henen In wisselenden gang... Ons licht had uitgeschenen In nacht van wee en dwang. De grond droeg diep de sporen Des vreemdlings ingedrukt. Een natie ging verloren ; Een stam was uitgerukt.

J

6b -:

Beschaving, wetten, zeden, Sinds half eene eeuw, zijn Fransch Wat onze vaadren deden Wie dankt, wie roemt het thans? Wie is 't, bij feest verzamelen, Die Vlaamsch te spreken dorst?... Fransch leert het wichtje stamelen Nog aan de moederborst... » (i)

Een volk van grootsch verleden. Om kracht en geest geroemd, Zag dus met taal en zeden Ten doode zich gedoemd. Hu dan, HIJ heett gestreden Voor 't oude volksgebied. Hij heeft de leer beleden : « De volkren sterven niet. »

Zijn voetstoot deed gelederen Verrijzen uit den grond. Uit allerdiepst vernederen Zich opwaarts beurend, stond, Met vlammende gemoederen. De hoofden hoog en fier. Een strijdbaar tal van broederen Geschaard om zijn banier.

(i) Redevoehni; van J.-F Willems op hel Vlaamsch teesi te Gent in 1841.

-^ 66

Wanneer de krijgsbazuinen» 't Verwonnen recht tot schand, Herschallen langs de puinen Van 't uitgeplunderd land. Heil hem die 't nieuwe leven Haalt uit de laatste vonk Nog sprankelend gebleven In wat bezweek en zonk!

Hem groet, bij 't morgengloren Dat in het oosten lacht, Het levend volk, herboren Uit zijne geesteskracht. Hem wuift met eerepalmen De jonge dichtrenstoet, En Vlaandrens zegegalmen Zijn eens zijn huldegroet.

Ik heb mijn vers geschreven

Op 't steenen tafelblad

Des grafs, dat van zijn leven

De heiige rest bevat.

Bij overlast van jaren

Verbrokkelt eens tot puin

Dit viertal grafpilaren

Gehouwen uit arduin ;

Maar wat zijn handen bouwden

Op grondvest van graniet.

-67 -

Blijfi eeuwig recht gehouden De volk ren sterven niet!

De heer bestuurder verleent het woord aan den beer Hiel, die de lezing van een dichtstuk ter eere van J.-F. Willems had aangekondigd :

HULDE AAN JAN FRANS WILLEMS.

Verscheurd, ach! werd het rijke Nederland,

Door Waalsche list en 's vreemdlings band en land.

't Geen klonk en zong in duizend broedermonden,

Vol zoete accoorden, door de ziel verbonden.

De schoone tale, mocht niet meer bestaan,

Ze moest vergaan, voor 't bedelf ransch vergaan.

Toen reesi ge, jongling, 't heldenhoofd vol gloed, Toen stondt ge recht, het edel hert vol moed. Toen streedt ge met den geest zoo mild en krachtig, Toen vondt ge zangen, breed en too veracht ig, En werd door u ons goedig volk gestreeld : Ge weest den vijand aan. die *t nog besteelt.

En tevens zongt ge *t Vlaamsche scheppingslied Voor 't land! .. Ge werdt vervolgd en leedt verdriet. Maar niets, niets kon uw heilgen iever breken, Ge riept ons Reintjen«op, met zijne streken... En de oude liedren deedt ge weer ontstaan : Een volk, dat altoos zingt, kan nooit vergaan.

- 68 -

Ja, Meesier, lecrlings volgden blijde uw spoor; Hun klanken smolten tot een eindloos koor. Dat klonk van *t Noordzeestrand en brak de palen Der domheid!... hoogde Vlaamsche kunst deed stralen Bij broers van Noord- en West- en Oosterkant, Guljuichend : Nog daagt licht in Vlaanderland !

o! Dat die vlam steeds Nederland beziel! En ach ! indien ons volk eens treurig viel. Het rijze weer, het herte vol verlangen. Betooverd door uw kloeke Vlaamsche zangen. •. Elk zinge u na, gelijk een Noordsche telg : o Weg bastaardij! ik ook, ik ben een Belg! »

Uw geest. neen. late ons nimmer vrede of rust. Gelijk de lente 't loover wakker kust. Word' hij de wekker aller Vlaamsche zielen ; Laat' hij ons Vlaandren nimmer laf vernielen! Zoo blinkt gij, Vader Willems, als een zon. Voor eigen kunst, een eeuwge levensbron.

De heer Alberdingk Thijm doet inededeeitng van een schrijven van J -Fr. Willems aan K.-A. Vervier, gedagteekend 5 Juli 1820, over een reisje in Holland.

Na lezing van dit stuk verklaart de heer onder- bestuurder de zilting geheven.

- 69 -

Zitting van ig April i8g3.

Aanwezig de heeren K. Stallaert, onderbe- sluurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris; '

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, E. Hiel, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, K. Stallaert, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, H. Sermon, werkende leden;

K. de Flou, jhr. K. de Gheldere en Fr. Willems, briefwisselende leden.

De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk wordt goedgekeurd, en deelt daarna de titels mede der

AANGEBODEN BOEKEN.

Namens den heer Minister van Binnenland- sche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Ons Volksleven. 4^ jaargang. 1892.

Dietsche Stemmen, Tijdschrift tot verspreiding van godsdienst^ wetenschap en letterkunde, 1892^ i*^" jaar.

Limburgsch Jaarboek. 1 892-1 893, !• jaar.

Geschiedenis van Gheluwe^ door Emiel Huys. 1893.

- 70 -

Le Duc de Marlborough en Belgique, par M"' Elise Lagrange. Brussel, 1892, 8°.

Traite des études historiques, par Jean Muller. 1887, 8«.

Histoire poétique des Mérovingtens^ par Go- defroid Kurth. 1893.

Bulletin de V Académie royale des sciences^ des lettres et des beaux-arts de Belgique, 1893, N"" 3.

Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle, 1 5* jaar- gang (1892-1893).

La légende et les aventures héroiques,jqyeu$es et glorieuses d" Ulenspiegel et de Lamme Goedmak au pays de Flandres et ailleurSy par Ch. de Coster. 1893.

Door jhr. K. DE GheldeRE : Ro\eliederen, 1893.

Door den heer Dr. R. Fruin : Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde. Zevende deel, aflevering.

Door den heer Ridder A. DE CORSWAREM :

Uitlegging der wetten en der koninklijke besluiten over het lager onderwijs en over de pensioenen der gemeenteonderwij^ers. 1893.

Uitlegging der militiewet, 1891).

Het Vlaamsch bestuur. Maandelij ksch tijd- schrift voor gemeente-, kerk- en armbesturen, 1889- 1892 (de drie eerste jaargangen).

71

Door den heer J. Drijvers :

De reis van St, Brandaan^ uit het middel- eeuwsch overgedicht en met zedelijke aanmerkingen opgehelderd. 1893.

Door den heer J. Splichal : Kempisch Museum. 1893, n' 3.

Door den heer A. SifFer : Het Belfort. 1893, vf 4. Le Magasin littéraire, 1893, n' 3,

Briefwisseling.

Bij brief van 17 April laat de heer P. Génard, bestuurder, weten, dat het hem nóg niet vergund is op reis te gaan; blijft evenwel zijn toestand beteren, dan hoopt hij de zitting der maand Mei te zullen kunnen bijwonen. (Toejuichingen.)

De heer P. Alberdingk Thijm geeft ten geschenke aan de Academie den eigenhandigen brief van Jan- Frans Willems, den 5 Juli 1820 aan K.-A. Ver- vier geschreven en medegedeeld in zitting der maand Maart.

De heer onderbestuurder zegt, namens de vergadering, den gever dank voor het gewaardeerde geschenk.

Door den heer onderbestuurder worden vervol- gens bédankingen uitgesproken aan de schrijvers en bewerkers der in de laatste dagen verzonden Aca- demische uitgaven, inzonderheid aan den heer

- 7a

J. Micheels, voot zijne studie op Prudens van Duyse, alsmede aan jhr. de Gheldere, voor het door hem geschonken exemplaar zijner Ro\eüederen.

De heer GailÜard leest het verslag over de 's voormiddags gehouden zitting der Commissie van middelnederlandsche letteren.

De Commissie heeft kennis genomen van den brief, op 12 Februari laatstleden door den heer Willem de Vreese aan de Academie gestuurd, en besloten : voor te stellen om onmiddellijk tot den druk van den tekst zelven te laten overgaan. Wat betreft commentaar en inleiding, vraagt de Commissie dat haar eerst genomen besluit zou gehandhaafd worden. Derhalve wenscht de Com- missie dat bedoelde commentaar en inleiding haar ter inzage worden gezonden, en zij drukt het verlan- gen uit, dat tekst, commentaar en inleiding in eenen en zelfden bundel mogen verschijnen. De ver- gadering neemt deze voorstellen aan

Door den heer Broeckaert wordt verslag gegeven over de 's middags gehouden zitting der Commissie van geschiedenis, bio- en bibliographie.

De daarin vervatte voorstellen, in verband met hare uitgaven en verdere werkzaamheden, worden door de vergadering goedgekeurd.

- 73 -

Toespraak van den heer K. StallaëRT,

onderbestuurder.

Mijnheeren,

Tot in i852 had het Staatsbestuur er niet «an gedacht de Vlaamsche taal te begrijpen onder de leervakken des jaarlijkschen kampstrijds der Middel- bare en andere scholen. Het Vlaamsch Midden-Comi- teit, waarvan de heer J. Pieters en ik de eenige over- levenden zijn, en waarvan de onverschrokken, voortvarende Michiel van der Voort de ziel was (i), ondernam de stoute taak in deze voor de Vla- mingen krenkende leemte te voorzien; de oproep, tot de professors gericht, werd aanhoord, even- als de nationale inschrijving om de kosten des prijskamps te dekken; de onderneming slaagde, met dit gevolg, dat het Bestuur tot inkeer kwam en later onze taal in de kampstrijden gewaar- digde gelijk te stellen met die van den vreemde (2).

(1) Het Vlaanisch Midden-Comiteit bestond uit de HH. W. Palmers, voorzitter, Pieters, secretaris, K. Stallaert, kas- sier, }. Dodd, briefwisselaar, Mich. van der Voort, verslag- gever.

(2) In den door het Midden-Comiteit geopenden wedstrijd

werd de gouden eerpenning behaald door den heer J.-P. Vuyl-

steke, leerling van het Kon. Atheneum te Gent; een vergulde

cerpenning viel te beurt aan de heer }. Blancquaert, leerling van

gemeld gesticht, en aan den heerenA.Coppieters en F.Waila«rt,

leerlingen van het Kon. Atheneum van Brugge. Een zilveren eer- penning aan de heeren L.-P. de Raedt (Middelbare school van Antwerpen), K. Versnaeyen (Atheneum van Gent), }. Bruylants

- 74 -

Ik heb de eer de Academie een exemplaar aan te bieden van den gedenkpenning, die voor de overwinnaars bestemd was om deze heuglijke daad in de geschiedenis der Vlaamsche Beweging te ver- eeuwigen (i).

En ik voeg er den bronzen penning bij, ter

(Normaalschool van Lier). Verder een vijftigtal prijzen in boeken, als accessit of aanmoediging.

De plechtige uitreiking der prijzen had plaats in de Christuszaal van het Brusselsch stadhuis, onder voorzitting van den heer schepene Orts. Waren aanwezig J. Nolet de Brouwere, kanunnik David, H. Conscience, Pr. van Duyse, P. Lebrocquy, W. Palmers, K. Stallaert, }. Dautzenberg, J. Dodd, Luytgaerens, pr., M. van der Voort enz.

De heer Orts opende de zitting met eene Vlaamsche toespraak, waarin hij het Midden-Comiteit met het welslagen zijner vaderlandsche onderneming en de Vlaamsche jonge- lingen wegens de behaalde overwinning geluk wenschte. Nadat de heer Palmers eene toepasselijke redevoering had uit- gesproken, en de heer M. van der Voort het opstel van den bekroonde, onder daverende toejuichingen der talrijke toehoorders, had voorgelezen, werd de vergadering aangenaam verrast toen Prud. van Duyse, in eene warme improvisatie» den winnaar des gouden eerpennings eenige woorden van gelukwensching en aanmoediging toesprak. Het Midden- Comiteit overhandigde eenen gedenkpenning aan den beer Orts, als een blijvend bewijs van dankbaarheid voor het gemeentebestuur van Brussel. Eene inzameling voor de kin- derkribben der stad werd gedaan door de damen : Nolet de Brauwere, Delecourt, Stroobant en Stallaert Drie voortref- felijk gezongen Vlaamsche koren luisterden de plechtigheid op.

(i) Op de voorzijde dezes pennings is te lezen :, Myn Vaderland is mt niet te klein. Op den achterkant : Verbon- dene MAETSCHAPPYBN TER VERHEBRLTKING DER MOEDBRTABL. PuYB^ KAMP INGBRIGT DOOR HET VLaBMSCH MlDDKN-CoMlTBTr TB BrUSSBL, BY NATIONALE IN8CHRYV1NG. l852.

- 75 -

gedenkenis van Jan-Frans WILLEMS geslagen (i). Toen de heer Delecourt ons den i6 Novem- ber i853, in den al te vroegen leeftijd van 47 jaar, door den dood ontrukt werd, vergaderden zijne vrienden en vereerders, om te beramen welk gedenk- teeken men den duurbaren overledene stichten zou. Het waren, onder anderen, namens bet Tael^ en Letterkundig Genootschap^ de heeren Nolet de Brouwere van Steeland, als voorzitter, en J. Pieters, als secretaris; namens het Vlaemsch Midden- Comi- teit^ W, Palmers, voorzitter, en Quartier, secreta- ris ; namens de Koninklijke Maetschappij de Wijn- gaerd^ E. Stroobant, voorzitter, Van Peene, secretaris. Eene commissie werd daartoe benoemd, bestaande uit de HH. Nolet de Brauwere van Steeland, voorzitter; Hendrik Conscience; Prudens van Duyse; Maus, rechter; J. van Overloop, volks- vertegenwoordiger; Chalon, Rijksontvanger en ver- maarde penningkundige, later Lid der Académie royale de Belgique en opsteller van den beruchten Catalogue de la Bibliothèque du Marquis de Fortsas; Bock, Duitscbe geleerde hellenist en huis- vriend van den heer Delecourt; J.-A. de Laet; M. van der Voort; Palmers, leden; Dautzenberg, pen-

(1) Deze penning vertoont. asD de voorzijde, Willlems* welgelijkend afbeeldsel, tusschen het opschrift : J.-F. Willbhs

GEB. 7K HCUCHOUT. Il MaIRT I^qS, OVERL. TB G ENT 34 JUVT 1846

Op de keerzijde staat de Genius der Dichtkunst met de spreuk : Mtn Vadbsland is my niet te klein.

-76-

ningmeester, en . spreker als secretaris. Er werd besloten eenen gedenkpenning te laten slaan, welke dan ook door den stempelsnijder Wiener ver- vaardigd werd(i). De kunstenaar schonk aan ieder lid dezer commissie eene vergrooting in plaaster van den penning, zoodat er slechts zeer weinige exemplaren van bestaan. Een dezer bevindt zich dus ook onder de beeltenissen der geleerden en der geliefden, die mijne schrijfkamer versieren.

Eea tijd zal komen, wanneer de huidige bewaarder van dit gedenk teeken het aan anderen moet overlaten. Ik heb gedacht, Mijnheeren, dat de beeltenis van Delecourt en zijn gedenkpen- ning onder geene beter bewaarnis konden geplaatst worden dan onder deze der Koninklijke Vlaamsche Academie, aan wie ik besloten heb die te schen- ken, in de overtuiging dat zij in eene onzer zalen een plaatsje zal willen verleenen aan het afbeeld- sel van onzen Waalschen landgenoot, die zich door zijn edel karakter, zijne liefde voor onzen stam en de Nederduitsche taal, ja in haren wijdsten omvang, en door menigvuldige hoogstverdienstelijke

(i) Op de voorzijde is het portret van Delecourt, met de woorden : V. H. J. Dblscourt (van den Hovk;, geb. te Bergen, 1806, voorzitter der Rechtbank te Brussel, i853.

Op de iceerzijde leest men : Den Wablscben doorgron- U£R en voorstander Diktscher tael bn letterkunde, 1854. Dit opschrift prijkt te midden van eenen eikenkrans. door- ^trengeld met een tint, waar men de verkorte titels op leest van Delecouri's schriften : Langue flamande. Verbuigingen- Broederhand. Heliand,

77 -

-schriften den maar al te vaak misbruikten bijnaam van broeder overwaardig maakte; die eene hemel- vreugde zou gesmaakt hebben hadde hij het oprich- ten eener Vlaamsche Academie mogen beleven* en ^ie hier voorzeker met onderscheiding aan de zijde- Aran de besten onzer zou gezeteld hebben. Daar dit geluk hem niet beschoren was, heb ik het wen- «chelijk gemeend dat ten minste zijn afbeeldsel in ons midden beruste en bewaard blijve, opdat zijne gelaatstrekken ons steeds den braven Waalschen broeder, zijne genegenheid voor onze taal en letter- kunde, en zijne geleerde, karakteristieke schriften herinneren zouden.

De vergadering juicht den heer Stallaert her- haalde malen toe en neemt zijne geschenken in ^ank aan.

Dagorde.

Worden benoemd, om met het bestuur candi- •daten voor te stellen voor de openstaande plaats van buitenlandsch eerelid. ter vervanging van wijlen den heer J.-W. Brouwers : de heeren Coopman, de Vos en Obrie.

Daarna verleent de heer onderbestuurder het woord aan den heer Fr. Willems, die een opstel leest, getiteld : Proeve van algemeene Spraakleer,

De vergadering beslist, dit stuk op te nemen in de Verslagen en Mededeelingen.

Het dagorde uitgeput zijnde, verklaart de heer onderbestuurder de zitting geheven.

«78- Lezing.

Proeve van Algemeene Spraakleer (O,

door den heer FRANS WILLEMS.

In onze lezing over de Voornaamwoorden en de Zelfstandig gebruikte Bijvoeglijke woorden wezen wij in *t voorbijgaan op eene vereenvoudig ging van *t spraakkundig onderwijs met de rede* deeien of woordsoorten in een kleiner aantal klassen te rangschikken. Wij vragen de welwillende aandacht onzer geachte medeleden om onze zienswijze te dien opzichte wat breeder te ontwikkeien.

Wat is eene taall De verzameling der woor- den, bij middel van welke een volk zijne gedachten, gevoelens en strevingen hoorbaar of zichtbaar uit- drukt. — De laai is de afspiegeling der gedachten- wereld, niet van eenen enkelen persoon, maar van een geheel volk. En de gedachten wereld zelve is de afspiegeling in *s menschen geest van al wat bestaat.

Hoe meer kennis een volk heeft van de be- staande dingen, zoo stoffelijke als onstoffelijke, hoe rijker de gedachten wereld is van dat volk, hoe rijker dus ook zijne taal wezen zal.

Wanneer men den oorsprong ot de wording der talen nagaat, bemerkt men, dat deze tot de hoogste oudheid behoort: in andere woorden.

(i) De grondregels, welke wij in deze verhandeling bc^ schouwen, zijn toepasselijk op alle talen, die in de gestichten van middelbaar onderwijs bier te lande geleerd worden.

- 79 •-

dat de talen zoo oud zijn als bet menschdom (i). Nochtans kan men bespeuren, dat vele woorden der tbans hier bekende talen van andere reeds vroeger bestaande woorden zijn gevormd, en dat men, tot de verste ontleding dezer a%eleide woorden doordring- ende, eindelijk komt otp t^ortels^ die handelingen uitdrukken, op stammen van werkwoorden. Deze, de werkwoorden^ zijn dus de voornaamste der hier besprokene talen.

Een werkwoord alleen, in de gebiedende wijze gebruikt, is genoeg om een geheel gedacht of eenen voUedigen zin uit te drukken. B. v. : Gtf , kom ; va» viens; vade« veni (2). En :{onder werkwoord kan men geen volledig gedacht uiten, tenzij in ver- kortingen, als : Wee de overwonnelingen l Malheur aux vaincus! Vae victis!

De meeste volzinnen houden echter meer in dan een werkwoord; doch, hoe volledig een enkel- voudige ^in ook weze, altoos kan men al de woor- den, waaruit hij bestaat, tot vier klassen brengen : a) eene \elfstandige zaak wordt genoemd of aange- duid (onderwerp der rede sujet); b) van dit onderwerp wordt het bestaan of de handeling uit-

(1) Wij spreken hier van de talen in 't algemeen, en van geene enkele in 't bijzonder. Zoodra er menschen^ dtnhtnde wezens, op aarde bestonden, hebben dtze zonder eenigen twijfel ook eene taal gehad om hunne gedachten uit te drukken.

.(a) Wij nemen onze voorbeelden in het Nederlandsch en het Fransch eene Germaansche en eene Romaansche taal en in 't Latijn eene doode taal.

8o -

gedrukt (gei^egde van het oordeel prédica^;

c) nu kan verder dit onderwerp door bijgevoegde

ivoorden nader bepaald worden (bijvoegsels attri-

l>ut8j; d) ook het gezegde kan door bepalingen

voUedigd worden {toevoegsels of aanvulsels com-

pléments). Niets anders is er in eenen enkelen

zin te plaatsen, hoelang of hoe uitgebreid ook men

dien voorstelt en in welke der bekende talen men

dien denken moge. Vandaar dus de volgende vier

klassen van woorden :

-,>.,,. , / Om de bestaande ding-

I. Zelfstandige woorden. ^^ ^^ noemen oi aan te

(Substantifs.) \ ^^,.^^„

!0m de hoedanighe- den of mj\en van pjn der dingen uit te druk- ken.

^ „- , . / Om het frtfs/aan of de

3. Werkwoorden. handeling der dingeate

(Verbes.) ( beduiden.

!Om de omstandighe- hotdmlikeid « doen kennen.

Beschouwen wij nu deze woordklassen van naderbij en onderzoeken wij, welk voordeel in deze rangschikking gelegen is. Tevens zullen wij gelegen- heid hebben om de juistheid der benamingen te toetsen.

1. De zelfstandige woorden, zegden wij, noemen de dingen of duiden ze enkel aan : het zijn de naam- woorden (noms) en de voornaamwoorden (pro- noms).

8i

Zij hebben een eigen geslacht en getal en ondergaan eene hun eigene verbuiging, ja, zooals wij *t vroeger reeds aanmerkten, de persoonlijke voomaamufoorden ondergaan die buiging in den stam des woords zei ven : /&, mij\ Je, mei. me; ego, me.

De zelfstandige woorden maken de voorname bestanddeelen uit van den volzin; zij kunnen daarin voorkomen als onderwerp (sujet), gelegde (pré- dicat), voorwerp (complément direct), doelwoord (complément indirect), omstandigheidsbepaling (complément circonstanciel).

Wij achten het overbodig hiervan voorbeelden te geven.

De naamwoorden en voornaamwoorden wor- den dus heel te recht zelfstandige woorden (substan- tife) geheeten : i'' omdat zij de bestaande dingen, de zelfstandigheden (les substances) noemen of aan- duiden; 2^ omdat zij de voorname bestanddeelen^ de zelfstandigheden, van den zin uitmaken.

II. De bijvoeglijke woorden (adjectifs) zijn al die woorden, welke bij de zelfstandige woorden kunnen gevoegd worden, om de hoedanigheid^ het getal, den rang of de wij^e van zijn der zelfstan- digheden uit te drukken.

Ze worden dus in verschillende soorten onderver- deeld : in hoedanigheid s woorden (qualificatifs), tel- woorden (numéraux), bezitswoorden (possessifs), aan wij zings woorden (démonstratifs), vraagwoor- den (Int^vTogatifs)^ onbepaalde woorden (indéfinis].

82 -

De lidwoorden (articles) der meeste Europeesche talen hooren insgelijks tot de bijvoeglijke woorden ; deze duiden enkel aan, of de zaken, waarvan men spreekt, al of niet bepaald voorkomen.

üe bijvoeglijke woorden hebben geen eigen geslacht^ getal noch naamval \ ze schikken zich naar de zelfstandige woorden, waartoe ze behooren. Anders gezegd : De bijvoeglijke woorden komen in geslacht^ getal en naamval overeen met de :fe//- standige woorden, waartoe ze behooren (i). Ieder- een kan dit in verschillende talen aan voorbeelden waarnemen.

Hoe rijker en verscheidener de buigingsuit- gangen in eene taal gebleven zijn, boe schooner deze overeenkomst uitstraalt, hoe meer vrijheid er ook is in de verplaatsing der zindeelen onder elkan- der zonder verwarring te brengen in de denk- beelden.

Zoo kan men in 't Latijn altoos en in 't Nederlandsch dikwijls (2) het onderwerp met het voorwerp of de bepaling verwisselen, zonder den zin te storen. Men zegt even goed :

c Pastor bonus animam suam dat pro ovibits suis », als : Animam suam pro ovibus suis dat pastor bonuSf of : Pro ovibus suis pastor bonus suam dat animam. Zoo ook in *t Nederlandsch :

(t) Het spreekt van zelf, dat er ook gevallen zijn, waarin de bijvoeglijke woorden onvertogen blijven. (3) Insgelijks in 't Hoogduitsch.

- 83 .-

De goede herder geeft :(ijn leven voor ^ijne, scha- pen^ of : Zijn leven geeft de goede herder voor \ijne schapen^ of nog : Voor ^ijne schapen geeft de goede herder ^ijn leven. In 't Fransch, waar de verbuiging schier gansch verdwenen is, kan zulke omzetting niet geschieden.

Alle bijvoeglijke woorden, de lidn^oorden alleen uitgenomen, kunnen i^elfstandig gebruikt worden; dit is het geval, wanneer het zelfstandig begrip niet afzonderlijk is uitgedrukt, maar in het bijvoeg- lijk woord ligt opgesloten; b. v. : De rijken, de eersten, de mijnen, de\en (i), enz.

Alleen, wanneer ze zelfstandig gebruikt zijn, kunnen de bijvoeglijke woorden al de betrek king« en der zelfstandige woorden in den zin ver- vullen; b. V. : Hij heeft de MACHTIGEN van den troon ge^et en de OOTMOEDIGEN verheven. Il a détröné les PüISSANTS et relevé les HUMBLES. Deposuit POTENTES de sede et exaltavit

HUMILES.

Is het noodig op de juistheid der benaming bijvoeglijk (adjectif) te wijzen? Wij denken neen, aangezien die term in vele spraakkunsten en in verschillende talen reeds is aangenomen.

III. Het n^erkwoord (verbe) drukt het bestaan

(i) In het Fransch hebben de be^itS' en aanwifz^ng'S' woorden, alsook sonimige onbepaalde bijvoeglijke woorden, eenen bijzonderen zelfstandigen vorm, en worden aldus echte voornaamwoorden : Ie mien, Ie tien; celui, celle, ceux; ehacun, aucun, etc.

-84-

of de handeling der dingen uit. In den volzin is het werkwoord het voornaamste bestanddeel, ^fé^i/e of koppelwoord (prédicat ou copule), zonder het- welk er geen volledige zin bestaan kan.

Het werkwoord ondergaat eene dubbele bui- ging : de vormverandering in stam of uitgang y soms zelfs door voorklamping of verdubbeling van den stam (i) om aan te duiden op welke wij:{e of in welken tijd de handeling beschouwd of voor- gesteld wordt (2); 2"" de uitgangsvervorming, om de overeenkomst met het onderwerp uit te drukken in persoon en getal.

Hoe rijker en verscheidener deze laatste bui- ging is, hoe schooner en hoe duidelijker de taal, en hoe meer vrijheid veroorloofd in de plaatsing van het werkwoord ten opzichte van zijn onder- werp. In het Latijn, b. v., is de persoonsverbui- ging zoo volkomen, dat de persoonlijke voornaam- woorden meestal worden w^gelaten zonder eentg gevaar van verwarring of onduidelijkheid. Deze rijke buigingsvormen der werkwoorden, gevoegd bij de schier even rijke verbuiging der zelfstandige en bijvoeglijke woorden, laten ook in den Latijn- schen volzin eene schier willekeurige plaatsing der v^oorden toe. Onze moedertaal en het Hoog-

(1) Sommige werkwoorden in het Gothisch, alsook in hec Grieksch en 't Latijn, vertoonen dit verschijnsel.

(2) In de moderne talen worden verschillende tijden gevormd bij middel van hulpwerkwoorden.

- 85

duitsch, die nog vele hunner buigingsvormen behou- den hebben, komen, hierin het Latijn zeer dicht nabi).

Werkwoorden ook kunnen ^(elfstandig gebruikt worden en vervullen dan in den zin de bediening der zelfstandige woorden; b. v. : Gebied mij tot u te KOMEN: uw ZEGGEN is DOEN. Comman- dez-moi de venir è vous; votre DIRE, c'est FAIRE. Jube me VENIRE ad te: DICERE tuum

est FACERE.

De werkwoorden hebben ook twee vormen, welke dikwijls als bijvoeglijke woorden voorkomen ; deze vormen zijn gekend onder den naam van deel- woorden : Het SPEr.RNf>E kind; mijne BEMINDE ouders. L'cnfant JOUANT; mes parents bicn AIMÉS. Puer LUDENS; parentes AMATI. (i)

IV. De bepalingswoorden dienen hoofdzake- lijk om eene bepaling van omstandigheid {wij:{e^ tijd, plaats, graad, enz.) bij de handeling uit te drukken.

Er zijn woorden, welke zulk eene bepaling door ^ich !(elven geven ; deze zijn de bijwoorden (adverbes) : Hier, morgen, enz.

Andere, meestal kleine woordjes, vormen maar

(i) Het Latijn kent oog twee andere deelwoorden, welke eene soort van toekomende beteekenis hebben, het eene bedrijvend en het andere lijdend : Puer lusurus, het kind dat gaat spelen; parentes amandi, de ouders, die moeten bemind worden.

86 -

zulke omstandigheidsbepaling bij middel van een zelfstandig woord, dat ermede verbonden is. Het zijn de voorzetsels (prépositions) : Met den vader, bij hem, voor u, enz.

Dit onderscheid, eens wel opgemerkt, maakt het den studenten onmogelijk nog ooit een bijwoord met een voorzetsel te verwarren.

Sommige bijwoorden kunnen ook eenen hoc- geren of minderen graad, de ontkenning of beves- tiging eener hoedanigheid of omstandigheid aan- duiden ; anders gezegd : sommige bijwoorden kunnen ter bepaling dienen van hoedanigheidswoorden of andere bijwoorden.

Al de bepalingswoorden zijn onverbuigbaar ^ behalve een klein getal bijwoorden^ die, evenals de hoedanigheidswoordeny de vergrooiingsvormen kunnen aannemen.

In den volzin vormen de bijwoorden op hun eigen en de voorzetsels met behulp der zelfstan- dige woorden, bepalingen van omstandigheid (com- pléments circonstanciels).

Het is dus klaar, dat de naam bepalingswoord (complétif) de bediening dezer woordsoorten vol- komen weergeeft.

Bijwoorden ook kunnen z^lf^l^^^^ë gebruikt worden, b. v. : Ik weet niet, of ik een MORGEN hebben z^l- J^ ne sais si j'aurai un DEMAIN. Nescio an CRAS habiturus sim.

In eenen enkelvoudigen zin kunnen geene

^87-

andere dan de hierboven besprokene vier klassen van woorden voorkomen (i). Maar in onze beschaafde talen worden de enkelvoudige zinnen met elkander ver- bonden, en vormen aldus samengestelde volzinnen, en soms zeer welluidende, wel afgeronde perioden.

Deze verbinding der zinnen geschiedt door eene klas van woorden, welke wij, om hunne bedie- ning uit te drukken, verbindingswoorden heeten (conjonctifs).

De verbindingswoorden duiden de belrekking aan van eenen ondergeschikten zin met een zelf- standig bestanddeel des hoofd^ins ; of zij drukken de verhouding uit tusschen gelijk- of ongelijk- soortige zinnen.

Vandaar twee soorten van verbindingswoor- den : de betrekkingswoorden (les relatifs) en de voegwoorden (les conjonctiohs).

De betrekkingswoorden^ die van nature vra- gende voornaamwoorden of bijvoeglijke woorden zijn, worden verbogen en komen in geslacht en getal overeen met het zelfstandig woord, waarheen

zij verwijzen.

De voegwoorden zijn onver buigbaar. Sommige

verbinden zinnen van gelijke waarde en zijn dus

(i) Ongetwijfeld zullen bij weinig beschaafde volken, die altoos met enkeleen vaak zeer onvolmaakte zinnen spreken, (omtrent gelijk bij ons de kleine kinderen) geene andere woordsoorten in hunne taal bestaan. Al wie zich practisch met lager onderwijs heeft beziggehouden, weet wat moeite het kost om kinderen van 8 a lo jaar in volledige , en vooral in samengestelde zinnen te doen spreken.

^ 88

nevenschikkend; andere verbinden bijzinnen met hunnen hoofdzin ^ en zijn dus onderschikkend.

De nevengeschikte zinnen (propositions coor- données) zijn aaneenschakelend, tegenstellend of oon^akelijk verbonden (coordination copulative, adversative ou causale).

De bij' of ondergeschikte zinnen vervullen ten opzichte van hunnen hoofdzin verschillende bedie- ningen :

Soms zijn zij onderwerp^ voorwerp oi ge\egde van het werkwoord des hoofdzins; zij bekleeden alsdan de plaaats van een \elfstandig woord, en heeten daarom \elfstandige bijzinnen (propositions subordonnées substantives).

Soms dienen zij ter bepaling van een {el/stan- dig woord des hoofdzins (in dit geval zijn zij hier- aan verbonden door een betrekkingswoord). Zulke bijzinnen vervullen de bediening van een bijvoeglijk woord en worden derhalve bijvoeglijke bijzinnen geheeten (propositions subordonnées adjectives). Deze noemt men ook hoedanigheids^innen.

Eindelijk zijn er vele bijzinnen, die eene omstan- digheidsbepaling van het gezegde des hoofdzins uitdrukken; zij doen de bediening der bepalings- woorden, en heeten daarom bepalingsbijj;innen of omstandigheids^innen (propositions subordonnées complétives).

Men ziet, dat hier de benamingen der drie hoofdklassen van woorden weer heel gepast worden aangewend.

- 89 -

De meeste, ja schier alle Fransche spraak- kunsten zijn zeer duister in de leer over den volzin. Eene der beste die wij kennen, die van F. Collard, neemt zooveel onderscheidingen aan, dat de leer- lingen er niet wijs uit worden. Zooals wij de bijzinnen hierboven beschouwen, is alles klaar en duidelijk; er is geene verwarring mogelijk.

Wij zijn gelukkig hier te kunnen melden, dat onze betreurde collega, de grondige taalgeleerde D"^ Roersch, in zijne Fransche spraakleer, den samen- gestelden zin ook aldus lieeft ingezien en ontleed (i).

Ja, hij heeft zelfs de bijzinnen genoemd met de namen, die wij hebben aangegeven ; alleen de derde soort heet hij : propositions subordonnées ADVER- BIALES. bijwoordelijke bijzinnen, zooals ze in het Nederlandsch ook meestal worden geheeten.

Dit verschijnsel in genoemde Fransche spraak- leer doet ons de gegronde hoop koesteren, dat de tijd wellicht niet verre meer verwijderd is, waarop ons stelsel der woordenrangschikking bij ons lager- en middelbaar onderwijs zal gevolgd worden.

Behalve de ry/" reeds besprokene woordklassen, die alle in de rede hunne bijzondere bediening hebben en met elkaar in verband staan, is er nog eene i^esde klas van woordjes, die hoegenaamd geen perband hebben met de overige rededeelen. Zij drukken enkel een gevoel of eene klanknabootsing

(i) MeD zie : Eléments de grammaire franfaise a Vusage de Venseignement moyen^ P^r J. Dklb(euf et L. Robr8Gh.

- 90 uit en heeten gewoonlijk tusschenu^erpsels (inter- jections). Wij zouden ze liefst gevoelswoorden (affectifs) noemen, om beter hunne innerlijke betee- kenis aan te duiden.

Ook de gevoelsjpoorden zijn onperbuigbaar ea hebben derhalve geene overeenkomst met eenige andere woord soort.

Wij hebben dus de volgende tabel der rede. deelen :

1. Zelfstandige woorden, i Naamwoorden (noms). (Substantifs.) \ yoornsLamwJpronoms),

i Lidwoorden {ariicles). Hoedanigheidsw. {qua-

lificattfs), Telw. {numéraux). Bezitsw. (possessifs). Aanwijzingsw. (demon-

stratifs). Vraagw. {interrogaiifs). Onbep. w. (indéfinis).

II. Bijvoeglijke woorden, (Adjectifs.)

III. Werkwoorden,

(Vcrbcs.)

IV. Bepalingswoorden.

(Complétits.)

V. Verbindingswoorden.

(Conjonctifs.)

VI. Gevoelswoorden, (Affectifs.)

i Volkomene (complets).

f Onvolk. (incompL) (i).

/ Bijwoorden (adverbes).

\ Voorzetsels {préposi-

\ tions),

/ Betrekkingswoorden

) (relatifs).

j Voegwoorden (co«;o«c-

' iions).

/ Tusschenwerpsels (m-

\ terjections).

\ Klanknabootsingen

\ (onomatopées).

(i) Volkomene werkw. zijn die, welke eene handeling uitdrukken en dus een volledig ge^^egde vormen; onvolkomene, die het bestaan uitdrukken en een i(e(fstandig of bijvoeglijk woord behoeven, om een volledig gezegde uit te maken.

- 9^ Voordeelen van dit stelsel.

Men heeft reeds kunnen bemerken, dat ons stelsel geheel en al berust op het gezond oordeel, dat het in alles redekundig of logiek is (i).

De benamingen onzer woordklassen zijn ge- grond : I** op de innerlijke beteekenis der woor- den, 2® op hunne waarde of bediening in de uit- drukking der gedachten, anders gezegd, in den volzin.

Hierdoor wordt het begrijpen der benamingen veel gemakkelijker en het onthouden valt lichter, omdat men begrijpt.

In alle welgegeven onderwijs, doch in het taal- onderwijs vooral, moet het verstand het geheugen altoos ter zijde staan. Wat men in zake van spraak- kunst eens wel begrepen heeft, kan men niet licht meer vergeten.

Met onze benamingen worden verscheidene regels ook veel eenvoudiger : waar anderen van naamwoorden en voornaamwoorden spreken, ge- bruiken wij één enkelen naam : zelfstandig woord. Nog meer : in vele spraakkunsten geeft men eene heele reeks woordsoorten op, die kunnen voorkomen als onderwerp^ als voorwerp of als doelwoord. Wij zeggen :

Het onderwerp, het voorwerp en het doel-

(i) Daardoor juist is het toepasselijk op vele talen, aan- gezien de mensch altoos en overal op dezelfde wijze denkt en oordeelt.

•I

~

woord \i orden uitgedrukt door een zelfstandig woord of een zelfstandig gebruikt woord (i) en alles is gezegd.

Wat de verbuigingen betreft, die der zelfstan- dige woorden moeten natuurlijk geleerd worden, en hoe rijker en verscheidener in eene taal de buigingsvormen zijn, hoe meer moeite en tijd men aan die studie moet besteden : doch, door vei^e- lijking der vormen met elkander, en meer nog, door het aanwenden der naamvallen in volledige zinnen, kan men die taak voor de studenten merke- lijk verlichten.

De verbuiging der bijvoeglijke woorden echter, in hoeveel soorten ook onderverdeeld, is maar één" maal te leeren, aangezien zij bij al die ondersoorten dezelfde is, (2) en in talen, waar de buiging der bijvoeglijke vormen schier geheel is afgesleten en verloren, zooals in het Fransch (3), moet men enkel acht nemen op de uitzonderingen der meer- voudsvorming en andere onregelmatigheden van dien aard.

Met het huidige stelsel integendeel wij

(1) Een 3(€lfstandig woord kan door een ^zelfstandigen bijjfin vervangen worden, zooals hooger gezien is.

^2) Het spreekt van zelf, dat men voor elke taal in t bijzonder de wijze van verbuigen moet aanieeren, alsook de bijzondere aanwending der buigingsuitgangen of de gevallen van onverbuigbaarheid.

(3) In het Engelsch hebben de bgvoeglijke woorden hoegenaamd geene verbuiging meer; zelfs de uitgangen ▼oor vrouwelijk enl meervoud zijn verdwenen.

-95-

meenen, zooals men tot hiertoe in de meeste scholen geleerd heeit wat al tijd verspilt men niet aan de afzonderUjk te leeren verbuigingen der lidwoorden, hoe ianigheidsipoorden, beptswoorden, aanwij^fings- woordetiy onbepaalde bijvoeglijke woorden^ vra- gende bijvoeglijke woorden , bepttelijkc en aan wij- jende voornaamwoorden , zelfstandig gebruikte bijvoeglijke woorden en wat weet ik al, en dan wanen de leerlingen, dat zij telkens wat nieuws voorhebben; zij zien niet in dewijl men het hun nooit heeft aangetoond dat die buiging, voor lietzelfde geslacht en getal, altoos dezelfde is, wanneer een woord bijvoeglijk bij een naamwoord staat dat ze dan altoos in geslacht, getal en naamval overeenkomt met het naamwoord ; ze zien niet in, dat de buiging der bijvoeglijke woorden, zelfstandig gebruikt, volkomen dezelfde is als die der zwak verbogene naamwoorden (i). Is deze gekend, dan moet de andere niet meer worden aangeleerd ; men moet ze enkel toepassen.

Wat al tijd zal men dus bij de buiging der bijvoeglijke woorden niet kunnen uitsparen ! En is dit reeds zoo bij de studie onzer moedertaal, dan zullen de studenten, die drij of vier talen aanleeren,

(i) Deze laatste regel heeft alleen betrekking op het Nederlandsch ; in het Hoogduitsch en in verscheidene andere talen worden de zelfstandig gebruikte bijvoeglijke woorden verbogen, alsof het naamwoord erbij stonde; ze blijven dut de bijvoeglijke buiging behouden.

94 —.

ook drij- of viermaal zooveel tijd winnen. Want, let wel, al de hooger uiteengezette begrippen zijn toepasselijk op alle talen, die in onze middelbare onderwijsgestichten worden beoefend. Zijn die begrip- pen wel verstaan in de moedertaal, dan moeten ze enkel op de vreemde talen worden overgebracht, zonder nieuwe studie der grondbeginselen.

Wat al uren zal men dus niet vinden om den aard en de innerlijke beteekenis der taal zelve te bestudeeren, om de woordafleiding, de homoniemen en de synoniemen te beoefenen, om meer opstellen te vervaardigen, letterkundige ontledingen te ma- ken, enz.

En bij dit alles zullen de denkbeelden der spraakkunst in de geesten veel klaarder, dus veel dienstbaarder wezen .

De kennis der talen is overigens maar een middel om tot de kennis van andere wetenschappen te geraken (i). Hoe minder tijd men dus tot verkrijging van dit middel besteden moet, hoe meer tijd er overblijft voor het aanleeren dier weten- schappen, en iedereen weet, hoe zeer onze pro- gramma's tegenwoordig overladen zijn.

Wij wenschen dus uit den grond onzes harten, dat het hier ontwikkelde stelsel in de gestichten van middelbaar onderwijs beproefd worde.

Alleen het gedacht van nuttig te wezen heeft ons aangezet om deze regelen te schrijven.

(i) Tenzij men de vreemde talea om de talen zei ven leert, om daardoor met andere volken in gemeenschap te kunnen treden.

--95 -

Zitting van 17 Mei i8g3.

Aanwezig de heeren K. Stallaert, onderbe- stuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. de Pauw, E. Gail- liard, G. Gezelle, Em. Hiel, Aug. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C.-J. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, Ed. van Even, J. Bols, H, Ser- mon, werkende leden;

de heeren K. de Flou en A. Janssens, brief- wisselende leden.

Na lezing en goedkeuring van het verslag over de vorige zitting legt de bestendige secretaris de lijst over der

AANGEBODEN BOEKEN.

Door den heer H. Claeys :

Honderdjarige geboorte van Jan-Frans Wil- lems, herdacht in de fitting der Kon. Vlaatnsche Academie van i5 Maart 1893. (Overdruk.)

Door den heer BROECKAERT : Oudheidkundige kring der stad en des voor^

96

malden lands van Dendermonde. Gedenkschriften. Tweede reeks, d. IV, 3^ aflev.

Door de Maatschappij der Nederlandsche Let- terkunde ie Leiden :

Tijdschrift voor Nederlandsche Taal^ en Letterkunde, XII* deel, tweede aflev.

Door den heer J. van Neste, advocaat te Brugge :

Biekorf, iSgS, 8* aflevering.

Door den heer L. DE Backer, buitenlandsch eerelid :

La propriété selon Ie droit féodal et Ie socialisme. Brussel, 1893.

Door den eerw. heer J.-B. Martens : Het water. St.-Nicolaas, 1893.

Door den heer Siffer :

Het Belfort, 1893. N' 5.

Le Magasin Littéraire, 1893. W 4.

Door den heer LODEWIJK JACOBS : Eike bladeren. Kunstloovertakken en Rustuur* kens, Dendermonde, 1893.

Door den heer JUL. FreDERICHS :

De slag van Kortrijk (ii Juli i802). Naar

het Hoogduitsch van generaal Kohier, uitgebreid

en gewijzigd. Gent, 1893.

- 97-^

Door den heer StalLAERT :

Glossarium van verouderde rechtstermen ^ kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaam- sche^ Brabantsche en Limburgsche oorkonden. ia« aflevering.

De heer Daems vraagt het woord.

« Verhinderd (zegt hij) de laatste zitting onzer Academie bij te wonen, zond ik aan den heer besten- digen secretaris, namens den schrijver des werks, twee ^emplaren van : « De Reis van Sint Brandaan^ uit het middeleeuipsch overgedicht en met Redelijke aanmerkingen opgehelderd^ door F. Dryvers, pr. »

«Ik ben zoo vrij de aandacht mijner hoogachtbare collega*s op dit werkje te vestigen, als op eene poging, die verdient niet alleen aangemoedigd, maar ook nagevolgd te worden; eene poging, namelijk, tot verbreiding onder ons volk, in een genietbaren vorm, van de schatten onzer Middeleen wsche letterkunde.

« Veel werd er sedert jaren uit dien rijken schat aan 't licht gebracht ; doch voor geleerden alleen : het volk, dat die gewrochten in hunnen oorspronke- lijken vorm niet aankan, bleef er van beroofd.

« 't Is wenschelijk, M.M., dat er gepoogd worde de talrijke perelen, door de voorvaderen nagelaten, in het bereik van den gemeenen man te stellen, met ze naar onze huidige taal te wijzigen, zooals, overigens reeds WILLEMS en VAN DUYSE het deden met den Vos Reinaart.

-98-

« Harten echter vol van smaak en gevoel, zoowel als bedreven handen, worden vereischt om, in dat overdichten uit het Middeleeuwsch Vlaamsch in de hedendaagsche taal, de schoonheid en de frischheid van het oorspronkelijke niet al te zeer aan te schen- nen. Mijns dunkens haalt de heer Dryvers, in dit opzicht, eer van deze zijne eerste poging, bij welke hij, hoop ik, het niet zal laten. »

Door den heer Coopman wordt het verslag gelezen over de zitting der Commissie van nieuwere taal- en letterkunde, te middag gehouden.

De Commissie stelt voor i^ van de door den beer J. Broeckaert aangeboden Rederijkersgedich- ten in het licht te geven : het beste der drie tooneelstukken , benevens de refereinen van de beste liederen, met een glossarium. (Verslag der heeren de Vos en Hiel.)

2^ Het gedicht Bethlehem^ van wijlen pastoor J.-F. Hendrickx, niet uit te geven. (Verslaggevers de heeren de Vos, Micheels en Snieders.)

3^ Het opstel van den heer D. Claes, over c want », op te nemen in de Verslagen en Mededeelingen. (Verslag der heeren de Vos en Daems.)

De stemming over deze voorstellen zal plaats hebben in de eerstvolgende zitting.

99 -

De vergadering gaat over tot bet nemen van maatregelen voor de jaarlijksche plechtige zitting. De heer Hansen gelast zich met het uitspreken der redevoering, en de heer de Vos zal een gedicht voordragen. Gemelde zitting zal plaats hebben daags na de maandelijksche bijeenkomst.

^

DagQrde.

De bestendige secretaris biedt het verslag aan over de zitting der Commissie, die gelast is geweest candidaten aan te bieden voor de openstaande plaats van buitenlandsch eerelid.

In de bespreking over de voorgestelde candi» daten voeren de heeren P. Willems, J. van Droo- genbroeck, Daems en Alberdingk Thijm het woord.

^

lOO

Lfezingen.

Verslagen over de wedstrijden.

(1893).

EERSTE PRIJSVRAAG.

Verhandeling over de klank- en vormleer in de werken van jAN VAN RUUSBROEC

Verslag van den heer P. WILLEMS, eersten verslaggever.

Verleden jaar was op deze prijsvraag eene verhandeling ingezonden, die, hoewel van groote waarde, niet bekroond werd, omdat het den schrijd ver aan tijd ontbroken had om de verzamelde bouwstoffen genoegzaam te rangschikken en te bewerken. De Academie besliste alsdan de prijs- vraag op nieuw uit te schrijven voor dit jaar. Zij heeft reden deze beslissing niet te betreuren. Immers de schrijver der bovenvermelde verhandeling heeft den hem gegunden tijd gebruikt om de leemten, die door den keurraad van verleden jaar aangeduid waren, aan te vullen.

Vooreerst, in de verhandeling van verleden jaar, was er van de handschriften van van Ruus- broec geen de minste spraak. De nieuwe verhan- deling levert over dit punt eene volledige studie, welke 74 bladz. bevat, en niet alleen van nut is

lOl

voor de studie der taal van van Ruusbroec, maar tevens de grootste diensten zal bewijzen aan den toekomenden cntischen uitgever van van Ruus- broec's werken. Terwijl prof. David slechts i3 handschriften gebruikte voor zijne uitgave, worden door den opsteller der verhandeling niet min dan 39 handschriften beschreven, waarvan hij er 26

van naderbij kon onderzoeken.

Ten tweede, in het opstel van . verleden jaar, waren de verbuiging der zelfstandige naamwoorden en de vervoeging der werkwoorden, twee zeer belangrijke punten der vraag, zoo als ik deed opmerken, niet behandeld. In de nieuwe verhan- deling zijn deze punten met dezelfde zorg uiteen- gezet als de andere vragen (46 bladz. voor de vervoeging, 39 bl. voor de verbuiging der zelf- standige naamwoorden).

Niet alléén heeft de Schrijver zijne verhande- ling met deze twee nieuwe deelen verrijkt; maar hij heeft ook het vroeger geleverde, naar aanleiding der opmerkingen van den keurraad, herzien, vol- ledigd en verbeterd.

Het is niet doenlijk eene verhandeHng als de onderhavige voel voor voet te volgen en te bespre- ken. Dat er onnauwkeurigheden in voorkomen, is onvermijdelijk. Ik zeg meer : ik denk dat in den tegenwoordigen stand onzer middelnederlandsche taaistudie het moeilijk, zoo niet onmogelijk is, een alleszins volmaakt beeld van van Ruusbroec's taal voor te stellen. Ik meen bepaaldelijk dat deze

102

regelmatiger was dan men zulks zou afleiden uit de ingezonden studie. De Schrijver hecht te veel waarde aan verschillen van schrijfwijze, die alléén aan de slordigheid der afschrijvers te wijten zijn.

. Niettemin zal de ingezonden studie eene aller- belangrijkste bijdrage zijn tot de kennis onzer middelnederlands(fhe taal, en verdient zij door de Academie met den gouden eerepenning bekroond en onder hare verhandelingen opgenomen te worden.

Ik ben van hetzelfde gevoelen als mijn hoog- geachte collega de heer P. Willems nopens de verdiensten der studie over de Klank- en Vorm- leer in de werken van Jan van Ruusbroec^ en besluit, evenals hij, dat de schrijver den gouden «erepenning volkomen weerdig is.

Jan Bols.

Ten volle eens met mijne hooggeachte mede- leden van den keurraad, de heeren Prof. P. Wil- lems en Jan Bols, over de waarde der ingezondene verhandeling, verzoek ik de Academie den uitge- loofden eerepenning toe te kennen.

't Zal echter noodig zijn, vooraleer het werk ter pers gaat, den schrijver zijne copie zorgvuldig te laten herlezen. Gebrek aan tijd heeft ongetwij- feld de schuld aan verschillende kleine leemten en onnauwkeurigheden, als daar zijn : verzendingen

io3

in-blanco gelaten; gemis» in de Vormleer, van nummerparagrafen, zooals die in de Klankleer voorkomen; onregelmatigheden in verdeelingen en onderverdeelingen, waar niet altijd gelijke wijze van rangschikking is volgehouden; achtergebleven aanhaling van voorbeelden ter staving, en wat dies meer kan te yinden zijn.

S. Darms.

VIERDE PRIJSVRAAG.

Huiselijk leven, \eden en geu^oonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de tweede helft der XVI 11^ eeuw, bepaaldelijk vóór de Fransche omwenteling.

Verslag van den heer FR. DE POTTER,

eersten verslaggever.

Dit onderwerp, voor de tweede maal door de Academie als prijsvraag gesteld, lokte in den wed- •strijd voor 1892 slechts één, onvoldoend bevonden, antwoord uit. Ditmaal ontving de Academie twee verhandelingen : eene van geringen omvang (ongeveer 64 bldz. druks), de andere uitgewerkt tot een Jiijvigen foliant...

N*" I, met de kenspreuk '.-In den ouden tijd, i>evat de volgende hoofdstukken :

I. Een huis in de XV IW eeuw, (Beschrijf van meubels en andere voorwerpen.)

a. Van den morgen tot den avond. (Een

I04

kijkje in de werkplaats, eene verzameling van oude Vlaamsche spreekwoorden met betrekking tot de levenswijze of doelende op oude gebruiken. Gewone gebruiken in huis, bij verschillige gelegenheden.

3. In den hoek van den haard, (Tijdkorting, met raadselgeven en vertellen van sprookjes.)

4. Zon- en heiligdagen, (Godsdienstige gebrul- keü in de familie.)

5. Het familieboek, (Uittrekselen, die het belang van het oude familieboek doen uitschijnen, en de vroom- en hartelijkheid, welke vroeger de mededeelingen aan de familieleden kenschetsen.)

6. Een kijkje in de school. (Hierin eenige lezenswaardige bijzonderheden over het onderwijs- stelsel in de vorige eeuw.)

7. In het gilde, (Beknopte aanduiding eeniger gebruiken bij schuttersgilden.)

8. In het wethuis, (Maatregelen door de overheid genomen ter handhaving van orde, zede- lijkheid en tucht.)

9. Feest, (Inhaling van eenen bisschop en van eenen Oostenrijkschen prins.)

10. Donkere dagen, (Terugblik op de staat- kundige gebeurtenissen van ons land op het einde der XVI !!• eeuw.)

Het valt niet te ontkennen dat de meeste dezer hoofdstukken een niet gering belang aanbie- den en zeer lezenswaardige bladzijden behelzen. Heeft de mededinger de door hem zelven opgesomde punten naar eisch behandeld en een werk geleverd

1

io5

dat het huiselijk leven, de zeden en gewoonten onzer voorouders in helder licht stelt?

Het getal hoofdstukken vergelijkende met het cijfer der bladzijden, waar geheel de verhandeling uit bestaat, zou men wel eenigszins verwonderd mogen zijn indien wij bovenstaande vraag bevesti- gend beantwoordden. De schrijver van het opstel N' I heeft zeker vele moeite gedaan om bouw- stoffen te verzamelen, en *t mag gezegd worden dat de keus dier stoffen, over het algemeen, weinig te wenschcn laat. Men bemerkt dadelijk, dat de schrijver het opzoeken en vergaren gewoon is; maar den kleinen schat van aanteekeningen heeft hij niet weten te verwerken tot een even aantrek- kelijk als leerrijk boek. Alles is nauwelijks met den vinger aangeraakt, niets ontleed, niets wijsgeerig overwegen, niets grondig besproken.

De Academie heeft stellig meer gevraagd dan eene bloote opgave van feiten en van zegswijzen, meer dan eene korte aanhaling van teksten. Om deze reden kan het opstel N' I mij niet bevredigen.

Nummer 2 is eene goedgeschrevene verhande- ling, rijk aan bijzonderheden van allen aard, vooral met betrekking tot de nijverheid en den koophandel der Scheldestad. Ongetwijfeld heeft de Schrijver, wien het niet mangelt aan geduld om bronnen op te sporen en bouwstoffen te verza- melen, vele maanden besteed aan zijn werk, da)

io6

onder velerlei opzicht zeer lezenswaardig is. Ecbter« niettegenstaande den lof, dien ik hem gaarne wil toezwaaien, ben ik niet weinig in verlegenheid opzichtens het voorstel, aan de Academie te doen. Hoe groote verdienste N*^ 2, op zich zelf genomen, ook bezitte, hoe ernstig dit uitgebreid opstel ook moge wezen, aarzel ik de bekroning te vragen, daar de schrijver eene andere quaestie heeft beant* woord dan degene, door de Academie uitgeschreven.

Wat werd er, inderdaad, bij de 4^ prijsvraag der letterkundige wedstrijden voor 1892 gevraagd en voor 1893 herhaald?

Huiselijk leven ^ jeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de tweede helft der XVIII"^ eeuw.

Welnu, de titel van N' 2 luidt :

Antwerpen in de XV 11^ eeuw^ vóór den inval der Franschen.

Zeker kon, ook onder deze hoofding, de vraag der Academie beantwoord worden, doch dan bad de Schrijver, onzes inziens, zich moeten bepalen bij hetgeen hoofdzakelijk nopens den huiskring ea het familieleven, evenals over de zeden des volks, was aan te stippen, en een merkelijk deel van zijn opstel achterwege laten.

Tot bewijs dat het antwoord verre buiten de gestelde palen is uitgebreid, zonder daardoor het voorgestelde doel eenigermate dichter bij te komen, diene de opgave van den inhoud der zes hoofd- stukken, waar uil het werk is samengesteld :

I07

I. Antwerpen in gewone tijden. Algemeen overzicht. Bevolking. ~ Uitzicht

van stad, straten en huizen. Geldelijke toestand der stadskas. Geld bij de burgers. Meubelen.

Rookmeesters en schouwvagers. - Huiselijke vermaken. Kinderschrikken. Eeuwelingen.

Kleeding, kleedingstofTen en kleinoodièn. Rouw en begrafenis. Betwiste huwelijken. Echtscheidingen. Bezigheden van het Magistraat. (Van bl. I tot 46.)

II. Antwerpen op werk- en feestdag. Dagloon van veld- en stadswerklieden. Bak- kers en maalders : instelling volgens de leer van het communism. Beenhouwers. De klokluider.

Het armwezen. Tooneel en tentoonstellin- gen. - Reuzencompanie. Jaarschriften. Luchtballons. St.-Jobsbegankenis. Vertoonin- gen in de Guldenpoort en het Kolveniershof. Misbruik van sterken drank. -- Brandewijnstokers. (Van bl. 47 tot 98.)

III. Antwerpen op nijverheids- en handels- gebied.

IJdele plannen. Te paard naar Parijs. De eerste vuurboot bij Saftingen. Eerste scheep- vaartlijn op Indië. Betwisting tusschen de schip- pers. — Bouw eener zoutziederij. Twist over het maken van lakmoes. Eene fabriek Van blauwsel» loodwit, Spaansche zeep en meubelpapier.

Tweede scheepvaartlijn op Indië. Kosten van inrichting, aard der aangebrachte koopwaar,

io8

rijke bulpsommen. Marmittenoorlog. Onder- gang der tweede companie : hare schulden, en schuldeischers. Twee bankroeten : de Haan en de Proli. Toestand. - Handel in tabak.

De eerste pijpenraaker. (Van bl. 99 tot i32.)

IV. Antwerpen op verstandelijk gebiedt Toezicht over de scholen. Inwendige schik- king. — Bekwaamheid van eenen handelsreiziger.

De gilde der schoolmeesters in hare dagelijksche bezigheden. Eene enkele catechismusles in de Fransche taal. Een schoolmeester gegeeseld» gebrandmerkt en gebannen. Een genootschap voor cijferkunde ontbonden. Examen. Let- terkunde. — Toestand der Fransche taal. Flinke verdediging onzer moedertaal. Twist over het drukken van een boek. Twee jodenscholen. -^ Werkschoten. Verdelging van het onderwijs door de Fransche republiek. (Van bl. i33 tot 174.)

V. Antwerpen in geneeskundige en rechter^ lijke jaken.

Inrichting van den openbaren geneesdienst. Vervoer naar het gasthuis. Oordeel over de influenra. Verbod tegen de pokinenting. KwaktaUerij. Geneesmiddelen van allen aard.

Het geval van den beenhouwer Gobbaerts. ~ Klacht tegen eenen apotheker. ^ Mismeesterdl

Reizende geneesheeren. ^ Laatste straatremedie vóór de intrede der Franschen. Gevecht tusschea schippers en beenhouwers. Verschijning voor de schepenen bank. Erfenisdiefte gestraft. Tuch-

109

tiging van jonge lieden. Valschmunters. Wapenbehandeling. Zelfmoordenaars en twee- gevechten. — Moord op de Veemarkt. Eerste en laatste diefstal der XVIII® eeuw. Het schavot. (Van bl. 175 lot 218.)

*''. Antwerpen in godsdienst^aken. Een godslasteraar gestraft. Waarzeggers en toovenaars. Jubelfeesten. Een kerkdief stal .

Kerkbrand. Twist met eenen kapelaan, eene kloostermocder, twee kapelmeesters en eenen beeld- breker. — Egyptenaars, protestanten, Joden en Lutheranen. Eerste inbreuk op onze aloude gebruiken. Jozef de Tweede aan 't werk. Plunderingen door het volk. Bijzonderheden over Mathias Dieltiens. Inval der Franschen.

Misdadigers losgelaten. Stadsschuld in i8oo. Van bl. 219 tot 257.)

Bijlenen. (Van bl. 258 tot 3o5.) Deze opgave alleen is voldoende om te bewijzen dat Huiselijk leven ^ ^eden en gewoonten een algemeene toestand niet als hoofd-, maar als bijzaak door den schrijver zijn beschouwd; dat bijzondere, buitengewone voorvallen bij hem de voorkeur hebben gehad. Het was hem vooral te doen de gemeente^ niet de familie, te doen herleven; een tafereel op te hangen van den handel en de nijverheid, eene wezenlijke stadsmonographie. Hij heeft uit de groote menigte van bouwstoffen, welke in het archief van Antwerpen bij de hand liggen, niet datgene gekozen, wat meer bepaald het gegeven

IIO

onderwerp kon dienstig zijn; er is daar weinig of niets over het gewone volksleven, over de volksvermaken en kinderspelen, niets over de betrekkingen tusschen de verschillige maatschappe- lijke standen; zelfs, wat de geschiedenis der gemeente betreft, heeft de Schrijver zich niet altijd tot het volstrekt noodige weten te beperken.

Zoo vindt men, op bl. i2-i3, overtollige uit- weidingen over de Antwerpsche eeuwelingen; op- bl. 23-25^'*, weinig belangwekkende bijzonderheden nopens het uitoefenen der neringen, welke beter op hunne plaats zouden zijn in eene verhandeling'

over nijverheid; op bl. 25****-29, mededeelingen

*

aangaande den invoer van kostbaarheden te Ant- werpen; op bl. 32-44, het verhaal van liefdeshisto- riën die nog eiken dag plaats hebben, thans, echter^ zonder tusschenkomstvan burgemeester en schepenen; op bl. 48-59, uitweidingen over molenaars en bakkers, met processen. In het kapittel Nijverheid en Handel deelt de schrijver weer bijzonderheden mede, welke belangrijk kunnen geacht worden voor eene geschiedenis dezer takken van bedrijvigheid, maar die vreemd zijn aan het familieleven. Zelfs wordt hier een groot uitslaand plan medegedeeld" van eene... zoutziederij, en de lezer krijgt er te weten hoe nijverheden en handelsvereenigingen in voege kwamen. Verder zijn daar : rekeningen der Asia- tische Compagnie van Triest en de namen van al de tabakhandelaars te Antwerpen in 1704 en in 1793...

l

III

Ook het kapittel Onderwijs behelst veel, dat gemist kan worden : men vindt er oplossingen van reken-quaestiè'nl

In Geneeskunst en Gerecht komen doctors- rekeningen voor, waar twisten over ontstaan, en geschillen tusschen doctors en apothekers.

Eindelijk onder de Bijlagen geeft de schrijver :

De lijst der belanghebbenden in den handel der keizerlijke compagnie Triest;

Rapport de ma commission d'inspecteur dans rinde, présenté k MM. les commissaires préposés i la Compagnie Asiatique de Trieste.

Loopende rekening der boedelredders tegen Borrekens en 0«, in zake der keizerlijke Compagnie van Triest (i5 bl. in-folio, klein schrift).

Lijst der schoolmeesters van Antwerpen, 1700- '79^ (iS bl. in-folio, op 2 kolommen).

Lijst der veroordeelden voor moord in de XVIII* eeuw, enz.

Dergelijke, mijns oordeels gansch nuttelooze uit- breiding van de stof had tot gevolg, dat de Schrijver een lijvigen foliant inzond (omtrent 450 bl. druks der Academische uitgaven). Niet dit groote getal blad- zijden verschrikt mij, maar wel de afwijking van het onderwerp, zoodat, werd de bekroning van N'' 2 gevraagd, de Academie daardoor een voor- gaande zou stellen hetwelk later, mijns inziens, zou kunnen aanleiding geven tot moeilijkheden.

Besluit de vergadering echter, de groote moeite, (loor den schrijver besneed, en de Q^loochenbar^

tI3

verdiensten van het opstel, onder historisch oogpunt» in aanmerking nemende tot het toekennen eener belooning, dan dring ik er op aan, dat het stuk niet worde gedrukt gelijk het is aangeboden» maar enkel het gedeelte, hetwelk met het gegeven onder- werp in verband staat.

Men vergete niet, dat aan den Schrijver der verleden jaar ingezondene verhandeling de opmer- king werd gemaakt dat hij te veel had mede- gedeeld wat niet gevraagd was. Ik geloof niet, dat de Academie wijs zou handelen moest zij h.ar zegel hechten aan hetgeen zij eerst heeft afgekeurd.

Verslag van den heer C.-J. HANSEN,

Tweeden verslaggever.

Ik sluit mij aan, wat n^ i betreft, bij het oordeel van mijnen geachten collega.

Wat aangaat nummer 2 «deze verhandel! ng beant- woordt waarlijk niet aan de prijsvraag onzer Acade- mie. Doch als geschiedkundige bijdragen,in behoorlijke taal en goeden stijl geschreven, kan ik haar niet anders dan belangwekkend en verdienstelijk noemen. Daar- om stel ik insgelijks voor, den Schrijver voor zijne vlijtige opzoekingen en wis niet ongewichtige vond- sten te beloonen, door, met zijne toestemming, een gedeelte dezer bijdragen uit te geven, mits hem eene eervolle melding met den gedenkpenning toe te kennen,

-^ ii3 ^

Verslag van den heer L. MATHOT,

Derden verslaggever.

Na het uitgebreide verslag van den heer de Potter over de ingezondene verhandelingen, wil ik slechts een enkel woord voegen bij zijne oordeel- velling.

Wat de verhandeling i betreft, kan ik, zonder voorbehouding, de besluitselen mijner achtbare col- legas onderschrijven. Deze bijdrage, alhoewel niet zonder verdiensten, schijnt mij al te onvolledig om te mogen bekroond worden.

Ik betreur ten zeerste de tweede verhandeling, onder kenspreuk : a Men mag \ijne oude schoenen wegwerpen^ lijne oude zeden niet », slechts opper- vlakkig te hebben kunnen overlezen. Een tiental dagen het handschrift werd mij eerst den 2 Mei jl. ter hand gesteld zijn onvoldoende, om een lijvig historisch boekdeel aandachtig te overzien, te wik- ken, te wegen en te beoordeelen.

Men hoeft echter slechts het handschrift te door- bladeren, om te zien, dat men hier met een ernstig werk te doen heeft, getuigende van vlijt en bele- zenheid.

De Schrijver heeft zich misschien niet nauw- gezet aan de prijsvraag gehouden; in plaats van zich te beperken tot de tweede helft der achttiende eeuw, de gansche eeuw doorloopen, maar wie zou hem daarvoor willen lastig vallen, vooral indien hetgene medegedeeld wordt, nieuw en belangrijk is?

114-

Hieuw en belangrijk schijnen mij het meeren- deel der aangevoerde stukken ; bijna allen zijn ontleend aan nog onuitgegeven geschiedbronnen, berustende in het stedelijk archief van Antwerpen.

Zooals men weet bezit de stad Antwerpen een tamelijk rijk archief. Wie zich met de studie onzer ▼aderlandsche geschiedenis bezig houdt, weet insge- lijks dat het tot over vtjf-en-twintig jaar eene gesiotene schatkamer was. Toen waren die oude papieren en handvesten schier ongenaakbaar. Voor de deur der archiefkamers lag een wakend Cerberus, mee- nende dat, als archivaris, zijne taak daarin bestond elk nieuwsgierig oog van zijne schatten te verwij- deren. Als een vrek wilde hij alléén van zijnen schat genieten, of liever nog, zonder er zelfs van te genieten, hem onder het muffe stof begraven houden. Zou men hedendaags nog geene voor- beelden van deze zonderlinge doenwijze kunnen aanhalen ?

De wisselvalligheden der politiek brachten in 1864 een voornaam koopman, J.-C. van Put, aan het hoold der stedelijke regeering. Deze burgemeester was niet slechts een ervaren groothandelaar, maar ook een humanist, een bevorderaar van kunst en wetenschap. Door zijn toedoen werden de stedelijke archieven meer toegankelijk gemaakt, en aan het opzicht toevertrouwd van onzen kundigen bestuurder den beer P. Génard. Dan werd alles nauwkeurig onder- zocht, gerangschikt en analytische tafels van de daar berustende stukken en handvesten opgemaakt. Heden

mag men zeggen, dat men in het Antwerpsch archief kan lezen als in een open boek, en deze ordelijke inrichting hebben de opzoekingen van den opsteller der besprokene verhandeling veel vergemakkelijkt en hem zulken ruimen voorraad van bouwstoffen aange- voerd.

Tusschen de nog weinig gekende en nog gedeel- telijk gesloten bescheiden vindt men een dertig duizendtal dossiers van zaken, vóór de Schepenenbank en het rechterlijk Hof opgeroepen. In deze belang- rijke bron heeft de opsteller der Verhandeling ruim- schoots geput, en geene bescheiden zijn misschien leerrijker voor de kennis der gewoonten, gebruiken, en zeden onzer voorvaderen.

Men vergeve ons deze wat al te lange uit- weiding, maar zij scheen ons noodzakelijk om, naar behooren, de verdiensten van het opstel, welk wij te beoordeelen hebben, te waardeeren.

Misschien, zöoals de eerste Beoordeelaar beweert, heeft de Schrijver wat al te kwistig gebruik gemaakt van den rijken voorraad, die voor de hand lag; mis- schien kon men wel iets overtoUigs, min belangrijks weglaten, zonder aan het degelijke van het werk te schaden; doch zou het mij spijten werd er te veel doorgeschrapt. Het meerendeel der stukken maken ons beter bekend met het leven en streven onzer voorvaderen, dan lange bespiegelingen en beschouwingen.

Ja zelfs de liefdehistoriekens, waarvan de acht- bare heer de Potter spreekt, schijnen mij belang-

- ii6 -

Ni'ekkend en geven ons een waar denkbeeld van bet vaderlijk, patriarchale bestuur onzer wethouders in de verloopene eeuwen. Of is het heden zoo alle- daagschf dat welgestelde burgers bij de Schepenen komen klagen over hunnen zoon, die een huwelijk wil aangaan met eene slechte deerne, welke zelfs niet naaien en stoppen kan •, ofwel dat eene minderja- rige dochter voor de schepenbank opgeroepen worde, om te verklaren^ of zij een jongeling tot haren verloofde uitverkoren heeft, ja of neen?

De onderlinge geschillen tusschen neringen en ambachten toonen ons aan, hoezeer deze vroegere heil* zame corporatiën van hunne oorspronkelijke instel- ling verloopen en ontaard waren, meer en meer streef- den naar eene zelfzuchtige aristocratie, in zooverre dat de meesterschap in een ambacht erfelijk was gewor- den. Deze inrichting der ambachten en neringen strekte toen somtijds meer tot belemmering dan bescherming van handel en nijverheid en kweekte armoede en landlooperij onder onze bevolking aan.

De opkomst, bloei en val der Aziatische han* delsmaatschappij, alhoewel zoo belangrijk in onze geschiedenis der achttiende eeuw, kon wel wat beknopter hier behandeld worden, en de langdra- dige bijdragen elders eene geschiktere plaats vinden. Sommige tafereeltjes, beschouwingen en uitweiding» gen, overal niet even historisch juist, konden ins* gelijks gemist worden. Doch wellicht werd de Schrijver op het dwaalspoor gebracht door eene verkeerdelijke uilegging van vroegere verslagen over

- 117 -

dezelfde prijsvraag, en meende dat, als na te volgen voorbeeld, hij verwezen werd naar sommige dusgenaamde romantisch-hislovischt volksboeken.

Mij schijnt het toch, dat indien de historische roman meermaals mag beschouwd worden als eene woekerplant op den literarischen akker, vooral de romantische historie, eene mengeling van valsch- heid en waarheid, verspreidster van vooroordeel en dwaalleer, moet worden verworpen.

Zou het wel de zending zijn onzer Academie dergelijke miswassen, onderde benaming van volks- boeken» tusschen het volk te verspreiden : eene bonte mengeling van valschheid en waarheid?

Maar waarom hier langer bij stilstaan? Al wat mijne achtbare collegas en ik gezegd heb- ben, schijnt mij reeds voldoende om te bewij- zen, dat wij hier met een verdienstelijk werk te doen hebben, getuigende van studie en schrijvers- talent.

Zouden wij dergelijke pogingen niet moeten aanmoedigen, al ware het werk dan ook onvolle- dig, al moest wat geschaafd, verbeterd, uitgevaagd worden? Het is wellicht gemakkelijker te besnoeien dan aan te vullen.

Zouden wij den schrijver der verhandeling den prijs niet mogen toekennen, en later, na besnoei- ing of weglating van min belangrijke en min doelmatige feiten en uitweidingen, over het druk- ken van dit boek eene beslissing nemen? Meermaals hebben wij reeds dien weg gevolgd.

ii8

Het zou ontmoedigend zijn, een verdienstelijk werk, dat ruim twee jaar aan opzoeken en opstel- len heeft vereischt, geene medaille van fr. 600 waardig te oordeelen, al ware het in zijn geheel genomen nog geen meesterwerk.

Ik durf dus in volle vertrouwen aan de geleerde vergadering voorstellen : aan de verhandeling : Men mag \ijne oude schoenen u^egu^rpen, enz. den prijs toe te kennen ; en na gedeeltelijke omwer- king en verbetering van het geschiedwerk over de uitgave er van door de Academie te laten beslissen.

"iÊ^

119

Zitting van 21 Juni 1893

Aanwezig de heeren K. Stallaert, onderbestuur- der, Fr. de Potter, bestendige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, Em. Hiel, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogen- broeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, H. Sermon, werkende leden;

de heeren K. de FIou en A. de Ceuleneer, briefwisselende leden.

Door de heeren P. Génard en C. Hansen, werkende leden, en A. Janssens, brief wisselend lid, is bericht gezonden dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen.

De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, dat goedgekeurd wordt.

AANO£BODBN BOEKEN :

Door den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Bulletin de la Commission royale cThistoirey 1893, N^ I.

Bulletin de r Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts^ 1893, N' 4.

Door den heer K. Stallaert : Geschiedenis van Jan den eersten van Braband en lijn tijdvak^ 1859, 8«.

Door den heer LOUIS DE Backer : La langue flamande en France, depuis les temps les plus reculésjusqu'd nos Jours. Gent, 1893.

Door de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche taal, de 5^ aflevering van het 5^ deel. (GrauW'griUig),

Door de Hoogeschool van Upsala : Meddelandenfrèn det literaturhistoriska semi- nariet i lund utgifna af HENRIK SCHUCK.

Door den heer A. SifTer :

Het Belfort, 1893, N' 6.

Le Magasin littéraire, 1893, N' 5.

Briefwisseling.

Namens de Regelingscommissie voor het XXI Nederlandsche Taal- en Letterkundig Congres ver- zoeken de heeren Dr. L.-H. Slotemaker, voorzitter, en A. Sipman, secretaris, dat de Academie een harer leden zou aanduiden om haar op gezegd Congres te vertegenwoordigen. De vergadering benoemt daartoe den heer J. Obrie.

121

De Kring voor taal en recht », te Ant- werpen, verzoekt de Academie het geval van den heer Dr. Am. de Vos, uitgelegd in « Een officier geworgd », te onderzoeken, te bespreken en te trach- ten tot een goed einde te brengen. Deze vraag wordt verzonden naar het bestuur.

De heer Willems vraagt of het niet mogelijk ware eene schets te bekomen van den gevel des voormaligen, nu gansch afgebroken lokaals der Koninklijke Vlaamsche Academie, het eerste gebouw waar de titel onzer instelling op prijken mocht. <— Door den bestendigen secretaris wordt geantwoord dat hij trachten zal aan deze vraag gevolg te geven.

Nog deelt de heer Willems aan de vergadering mede dat een werkend lid der Academie, door overlast van bezigheden verhinderd deel te nemen aan hare vergaderingen en werkzaamheden, den wensch heeft uitgedrukt om den titel van eerelid te bekomen. Daar dit de eerste maal is dat dergelijke vraag, gesteund op een artikel des koninklij- ken besluits waarbij de Academie werd ingesteld, gedaan is, verzoekt de heer Willems aan het bestuur, te onderzoeken op welke wijze bedoeld artikel is toe te passen. De heer onderbestuurder antwoordt dat de quaestie vóór de eerstvolgende zitting zal onderzocht worden.

122

Dagorde.

De vergadering gaat over tot het kiezen van een buitenlandsch eerelid, ter vervanging van wijlen den heer J.-W. Brouwers. Wordt gekozen de heer Dr. Johan- Hendrik Gallée, leeraar in de oud- germaansche en vergelijkende taalkunde ter Hooge- school van Utrecht.

Letterkundige wedstrijden voor iSgS. Uitslag.

Ter beantwoording van de eerste vraag : Ver- handeling over de klank- en vormleer in de werken van Jan van Ruusbroec, was ééne verhandeling ingezonden, aan welke de uitgeloofde prijs wordt toegekend.

Bij de opening van het naambriefje blijken schrijvers te wezen van dit werk de heeren Dr. Willem de Vreese, medewerker aan het Woorden- boek der Nederlandsche taal, te Leiden, en Hip, Meert, leeraar aan het Koninkl. Atheneum te Luik.

Op de derde vraag : Huiselijk leven^ ^eden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente gedurende de tweede helft der XVIII^ eeuw, ontving de Aca- demie twee verhandelingen. Degene met kenspreuk : c Men mag zijne oude schoenen verwerpen, maar zijne oude i^eden nooit, » werd den uitgeloofden prijs waardig gekeurd, doch de quaestie van het drukken voorbehouden. Het naambriefje geopend

123 -

zijnde, wordt als schrijver van de verhandeling uitgeroepen de heer Edward Poffé, letterkundige te Antvirerpen.

De bekroonden zuilen bij telegram worden verwittigd dat de prijsuitreiking is bepaald op den volgenden dag.

De Academie sluit zich aan bij de voorstellen der Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde :

I* in druk geven het beste der drie tooneel- stukken, de refereinen en de beste liederen, door den heer Broeckaert aangeboden. Deze uitgave zal voorzien zijn van een glossarium.

2* het gedicht Bethlehem^ door wijlen J.-F. Hendrickx, niet uit te geven;

3"" het opstel des heeren D. Claes, over « Want » op te nemen in de Verslagen en Mededeelingen.

Door den heer A. de Vos wordt lezing gedaan van zijn gedicht, op de plechtige jaarlijksche zitting voor te dragen. De heer Hansen afwezig zijnde» zal verzocht worden lezing te doen van zijne op dezelfde vergadering te houden redevoering aan de heeren Claeys, de Potter, de Vos en Obrie, in den voormiddag van den volgenden dag.

De zitting wordt geheven te 4 uren.

124

Mededeeling.

De « Want » van COECKE en GOETHALS

door den heer D. Claes, briefwisselend lid.

Met de grootste belangstelling heb ik de nieuwste uitgave der Koninklijke Vlaamsche Aca- demie : de Belgische Taalwetten toegelicht door M' A. Prayon-van Zuylen^ gelezen. Als men vijf en dertig jaar lang met de Vlaamsche zaak mede- geleefd, er menige dagen en nachten aan besteed, er menige vernedering voor uitgestaan en daar nooit om gebloosd, er menigen zweepslag voor uitgedeeld en daar met de vrienden om gejubeld heeft; als men bij elke harer nederlagen geleden, maar opnieuw moed gevat, bij elke harer over- winningen heeft gezegevierd en den strijd voortgezet ; dan onthaalt men met geestdrift eenen strijdmakker, die ons op eene boeiende wijze de voornaamste gebeurtenissen van dien heuglijken strijd komt herinneren, en onze kinderen opwekken om daar op hunne beurt hunne krachten en hun leven aan te wijden.

Aan het proces van G^ecke en Goethals gekomen werd mijne aandacht opnieuw getrokken op de beruchte woorden, die naar 't schijnt, de oorzaak geweest zijn dat het verzoek om genade verworpen werd.

« Trouwens zoo spreekt M' Prayon-van Zuylen na de uitspraak der jury was het

125

« ongetwijfeld eene slechte vertaling, die het lot c der ongelukkigen bezegelde. In het lang verslag, « waarin hij op de noodzakelijkheid van de tt toepassing der doodstrat aandringt, drukt de o Heer Procureur-Generaal DE BA.VAY op eene o omstandigheid, welke, volgens hem« allen twijfel «. omtrent de schuld van Coucke en Goethals o doet verdwijnen. Een politieagent van Bergen, « met name Rateau, die zich in de cel der betichten bevond, terwijl het Hof over hun lot c beraadslaagde, hoorde, naar hij beweerde, CouCKE tt in het Vlaamsch tot Goethals zeggen : « Want dat \ij die anderen krijgen » of a Want dat ^ij c die anderen niet krijgen ». Dat geen Vlaming c zich op die wijze zou uitdrukken hoeft geen verder c betoog, hetgeen niet belette dat men de aaage- « haalde woorden zeer vrij vertaalde door « Si « maintenant on attrappait les autres » en « o Pourvu quHls nattrappent pas les autres », « en als eene feitelijke bekentenis beschouwde. Geen « twijfel of die omstandigheid de verwerping van « het verzoek om genade besliste. » (IV, blz. 209). En bladz. 21 3 staat nog : c De zoogezegde tt bekentenis was de onsamenhangende volzin, dien « de politieagent Rateau meende gehoord te hebben . « Wij hebben reeds aangestipt welke geringe waarde men aan die overigens onnauwkeurig « vertaalde woorden dient te hechten. En nochtans « was het die volzin, welke het lot van Coucke en Goethals besliste. »

126

« Betreurenswaardig mag het heeten dat de Heer Tesch de Nederlandsche taal niet machtig < was, anders zou hij dadelijk gezien hebben, hoe « weinig Vlaamsch de aangehaalde woorden klonken en hoe willekeurig de Heer DE Bavay er eenc « beteekenis aan hechtte, welke zij onmogelijk « konden hebben. >

Ik voel mij verplicht te bewijzen dat die woorden niet onsamenhangend zijn, dat zij eerder eene laatste hoop dan eene bekentenis uitdrukken, maar dat zij door niemand tot nogtoe schijnen verstaan te zijn. -JOit zal me niet veel meer moeite kosten dan af ie schrijven wat ik drie jaar geleden over het voegwoord want schreef, maar niet openbaar maakte, omdat het mij toen weer niet belangrijk genoeg voorkwam.

Het voegwoord WANT.

Dezer dagen viel me een nummer van het Vlaamsch Verbond in handen, en ik hervond daarin eenen brief uit Bergen van 3 Januari 1862 aan de Ga^^ette van Gent^ betreffende het proces van Coecke (sic) en Goethais.

Daar onze volijverige taal- en strijdgenoot de heer HarRY PETERS zich tegenwoordig bezighoudt met de gedachtenis dier twee ongelukkige Vlamingen in eere te herstellen, herlas ik dien brief met meer aandacht dan bij zijne verschijning, en ik werd pijnlijk getroffen bij 't zien dat de woorden van Coecke : Wantdat \ij die anderen niet en krijgen

127 ^'

door den getuige Rateau vertaald werden door : Pourvu qu'ils nattrappent pas les autres (i). Op die wijze vertaald, is de zin door het Hof beschouwd geworden als eene bekentenis, dat Coecke en Goethals nog medeplichtigen hadden, en misschien is die vertaling wel de oorzaak geweest hunner onthoofding.

Dat is al zeven en twintig jaar geleden, en de Vlamingen herdenken nog met weemoed de vorbarig veroordeelden ! Waarom heb ik niet vroeger bemerkt, dat de kloeke briefschrijver uit Bergen de woorden van Coecke ook niet juist begrepen heeft? Hij zou die namelijk vertaald hebben, zegt hij, door : Car s'ils n*atirappent pas les autres. Ook de Etoile van dien tijd heeft doen opmerken dat c de beschuldiging verkeerd vertaalde », en dat « Want dat ^ij de anderen niet en krijgen » beteekent zegt zij t Car si Von narrête pas les autres ». Tusschen dien car gaat zij voort en de pourvu que van de beschuldi- « ging is er een verschil van eene ontkenning tot « eene bevestiging. De zin van Coecke wil voi- « strekt het tegendeel zeggen van hetgeen het 4 openbaar ministerie beweert (2). »

(1) De Luxemburger gendarm, die in dat gewichtig proces als taalman stond, vertaalde de zinsnede (volgens M** Pr. v. Z.) door 5'i75 n'aitrappent pas ies autreSt en deze vertaling was de juiste, maar zij werd <3f voorbijgezien óf niet begrepen.

(i) Aldus vertaald in het Vlaamsch Verkond.

- 128

Vlaamsch Verbond en Etoile hebben *t alle bei goed voor : beiden voelen wat Coecke heeft willen zeggen; doch hunne verklaring niet toereikend.

Want heeft in 't Hageland en in *l Haspen- gouw (en elders) ook de beteekenis van indien^ b. V. : Want ik u niet meer en f te, geluk; want het ni en höipt, 7 en \al toch ni lette (aldus het motto van TUERLINCKX' Idioticon)-, en RUTTEN {Haspeng, Idiot., hlz, 2yi) geeft als voorbeeld van want ss ^oo, indien : Want ge komt, kom dan wat vroeg. SCHUERMANS haalt het ook zoo aan. Ter versterking is want menig- maal gevolgd van dat : Wantdat \e f avond niet hier ^ijn, verwacht ik morgen eenen brief. De bijzin met want kan ook absoluut gebruikt wor- den, b. V. in een gesprek : Zult ge eens over Namen komen ? Ja^ want ik nog geld genoeg heb. -^ Gaat ge meê naar Brussel? Wantdat ge mij vrijhoudt. In de Antwerpsche Kempen, o. a. te Mechelen en te Rethy, schijnt wantdat verkort tot watta : Watta ge langs hier durft komen, gullen we u afranselen.

Wantdat ^e die anderen niet en krijgen van Coecke is dezelfde vorm. Misschien had Goethals gezeid : Nu is *t ermee gedaan of Nu is er geene hoop meer Wantdat j^e die anderen niet ^n krijgen l (te weten de ware plichtigen) zal Coecke geantwoord hebben.

Intusschen verwondert het mij, dat ik want -^

129 ""

^oo, indien in onze oude schrijvers zoo zelden ontmoette. Zou dit misschien een bewijs zijn, dat de schrijvers zoowat in alle tijden (verkeerdelijk) hunne toekentaai, niet de tale des volks gebruikt hebben?

In 5*® Christina de Wonderbare spreekt BORMANS op acht plaatsen van want, doch niet eens in de hooger aangehaalde beteekenis. a Want « zegt hij, biz. 307, is oorspronkelijk een adv. van tijd geweest, wan^ correlatief van dan en tot « dusverre zonder t geschreven Vglk het Hoogd. c wennenou& jyanneer{weitï'tet). Het wasdus eener- a lei met terwijl {ter wijlen) of dewijl {die wijlen) « en bekwam gelijk dezen eene causale beteekenis, « die het later van de zaek zelve tot de gedachte of derzelver uiting, als reden of redegeving, in c eene zuivere logische betrekking, overdroeg. De « t kwam er bij als het demonstratief deel, waer « de oorzaek meer bepaeldelijk door aengestipt c werd, en zij is buiten twijfel niets anders dan c het a^esleten dat. Het besprokene wantdat « zou dus niets anders zijn dan wan dat; later « heeft men wan dat, tot want samengetrokken, « als een eenvoudig woord beschouwd en er, ter « versterking, dat bijgevoegd. » « Ons want c zoo gaat BORMANS voort kan door eene « enkele omzetting van de constructie altijd in I omdat of terwijl veranderd worden. »

Toen hi) dat schreef, was de St. -Truienaar in hem zeker niet gbed wakker; de eerste de

i3o

beste zijner medeburgers zou hem daarop hebben kunnen antwoorden : « Wan-dje goed luisteren mlt, juldje hij (hier) nog wel aander wanten huëre. » Want hetgeen de geleerde niet scheen te Vermoeden, namelijk het bestaan van want met de beteekenis van \ Hoogduitsche wenn^ leeft bier frisch voort ; Wenn es wahr ist heet hier nl. Want het waar is; Wenn ich heüte einen Brief er halte, reise ich morgen ab = Want {wandat) ik vandaag eenen brief krijgt vertrek ik morgen.

In 5^'^ Christina komen ondertusschen plaatsen voor, waar want voor *t minst eene twijfelachtige beteekenis heeft, b. v. :

3o Oec heb iet sonderlinghe gcdaen, om dat mi al te ernsteleke bat een eersam ioncfrou en een vroede, een geeateleke en een goede. Van Hoye, so heat si, ioncfrou Femtne; dat ie om haer bettonde de pine, si dunckes mi so wale weert, dat iet moet doen want sijs begeert. Om haren wille heb iet bestaen.

BORMANS (blz. 20) verklaart want hier door dewijl : « Zij docht mij weerd dat ik voor haar « dien arbeid ondernam, en zoo wel (weerd), dat « ik het doen moest, dewijl zij het begeert. Om c haren wille dan heb ik het bestaan. »

Die uitleg is zeer vloeiend; doch het schijnt mij toe, dat er aldus eene nuttelooze herhaling

i3i ~

is in : ik moet het doen dewijl \ij 7 begeert en ik heb het om hare wille bestaan.

Met aan want de beteekenis te leenen van als, indien, verdwijnt die herlialing, en dan heeft men : Zij dunkt mij zoo wel weerd dat ik voor haar dien arbeid ondernam, dat ik het doen moet, als zij *t begeert. En omdat zij \ wilde, heb ik het ondernomen.

De verklaring der volgende plaats bevalt mij ook niet goed :

Christina 755. Om dat men dit te bat versta,

80 volgt hier een exempelken na,

daer wi dit mede confirmeren;

der werden sinte Kerstinen teren ;

want dat men Gods vrienden loett en eert,

daer wert sijn lof oec inne gemeert.

I Want dat zegt BORMANS gevolgd « van daer, heeft den schijn van een latinismus <( (quod SS quod attinet ad id quod), maar is even « zoo wel aan onze taal eigen, dewijl het in den « mond van *t volk zeer gemeen is : dat gij hem verliet^ daar deedt gij kwalijk aan (of in), »

Hebben we hier ook misschien niet te doen met want dat «s als, indien, s[oo? Als men Gods vrienden looft en eert, daardoor wordt ook zijn lof gemeerd?

David schijnt want = ^00, indien, als even- min te kennen als zijn vriend.

In Diest was *t vanouds in gebruik. In het Keurboek dezer stad (XIV® eeuw), aangeteekend

i3a -

door den geleerden K. Stallaert en uitg^even door de maatschappij der Vlaamscke Biblio- philen^ staat. Codex B, art, 174 : « Itenu soe c waer dat men vonde verkelct (verkalkt) leder, « dat men dat calengeren zoude; m^ant niet te c beteren en es, soe soelent de waerdeerre tot hoen « nemen, sheren, der stad ende te waerdeerre behoef, c op verbeteren van den scepenen. »

Want is hier eene samentrekking van u^an het of n^ant het «b indien of {oo het. Indien^ namelijk, het verkalkt leder, door geene doettrefifende bewer- kingen weer verhandelbaar kan gemaakt worden, zullen de schatters het aanslaan ten profijte van den heer, de stad en henzelven, behoudens beroep bij de schepenen.

In De Naervolginghe Christi van Thomas a Kempis, regulier^ met syn leuen door Heribertus

Rosn^eidus f Antwerpen by Joseph Jacobs^

anno 1671, !•*• Boek XI® Kapittel, 6, staat : t Maer « want ghy nu niet en kont eenige kleyne en lichte c dingen verwinnen; wanneer sult ghy grooter en c swaerder dingen verwinnê? i> hetgeen J. DavID (in zijne vertaling van hetzelfde werk) uitdrukt door : « Doch als gij geene kleine en lichte dingen over- « wint, wanneer zult gij er dan moeilijker te boven komen? »

In de Acte van gifte van Coninc Sanderbout, door 7 Daghet in den Oosten (volgens het Belgisch Museum, 1841, 4"^ afl.) aangehaald, staat ook :

c Ende want ein heer van Born siet oft

- 133 -

M vernimpt dat dat bosch vors. so seer vernielt, « ofte scande geit, so mach hi den bosch doen te < vreden leggen (i) mits rade der xiiij kirspelen dorpen vors., op einen dag ais he wilt. » (t Daghet, VIV jaarg. blz. 38 )

Op die voorbeelden steunende beveel ik want in de aandacht der geleerden; want het hun niet en baat, het zal hun toch niet schaden (2).

(1) Men zie voor deze uitdrukking mijne voorlezing t Eenigê volksuitdr. verdedigd en aanbevolen, blz. 23. Sedertdien heb ik ooit nog ontvrijd hooren gebruiken.

(2) <( Want morgen is, laet dy duncken dattu to vesper nicht komen en salst, meer want avent is en love dy nicht den morgen. »

(Rapiaria XV« eeuw, aangehaald door Frans Jostb in Het Nederlandsch Pro:^a omtrent iSoo, Dietsche Warande p N. R.,. 6' jaarg., n' 3 1893, blz. 276-77.)

i34

Openbare zitting van 22 Juni i8g3.

Aanwezig de heeren K. Scallaert, onderbestuur- der, Fr. ds Potter, bestendige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, Em. Hiel, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, Th. Coopman, A. de Vos, J, Broeckaert, E. van Even, J. Bols, K. Sermon, werkende leden;

de heeren K. de Flou, A. de Ceuleneer, jhr, H. de Gheldere en L. Simons, briefwisselende leden.

Aan het bureel nemen plaats de heeren K. Stallaert, onderbestuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris, Am. de Vos en C.-J. Hansen.

Onder de aanwezigen bemerkt men de heeren J. Lammens, senator, Boucqué, hoogleeraar aan de Gentsche Hoogeschool, leeraren aan hel Koninkl. Atheneum, een aantal letterkundigen, onderwijzers en andere belangstellenden in de Nederlandsche letteren.

De heer J. de Burlet, Minister van Binnen- landsche Zaken en Openbaar Onderwijs, heeft bif brief zijn spijt uitgedrukt, door ernstige en menig- vuldige werkzaamheden belet te zijn, de uitnoodiging

- i35 -

van de Academie tot het bijwonen der plechtige zitting te beantwoorden. Een dergelijk bericht is gezonden door de heeren L. de Reu en A. Jans- sens, leden van de Kamer der Volksvertegen- woordigers.

De heer onderbestuurder opent de zitting te 2 uren. Hij zegt, dat de achtbare Bestuurder der Academie, de heer Génard, op het laatste oogenblik geschreven heeft dat de staat zijner gezondheid hem, buiten zijne verwachting, niet toelaat de plechtige openbare zitting der Academie bij te wonen, en dat derhalve aan den onderbestuurder de eer te beurt valt hem in het voorzitterschap te vervangen, de geachte vergadering in den naam van al de Academieleden te begroeten en harte- lijk dank te zeggen voor hare deelneming aan dit letterkundig feest, bewijs van hare belangstelling in de werkzaamheden dezer bij uitstek vader landsche stichting.

De heer onderbestuurder geeft vervolgens het woord aan den heer C.-J. Hansen.

De Uitgebreidheid onzer Moederspraak. Redevoering door den heer Dr. C.-J. Hansen.

Toen mij over eenige weken, met het oog op den ziekelijken en den zwakkelijken toestand, waarin de achtbare bestuurders Heeren Génard en Stallaert

- i36

verkeerden, de vereercnde taak opgedragen werd, om in hunne plaats met eene redevoering op te treden, dacht ik straks mij hieraan niet te mogen onttrekken.

Dankbaar nam ik haar aan, zonder nog eens te weten welk onderwerp van studie ik, zonder veel tijds tot voorbereiding, en te midden van drukke ambtsbezigheden, zooal behandelen konde.

Welk onderwerp?

En ziet, daar viel het oog mijns geesles al dadelijk op deze Instelling zelve, welke wij eener gelukkige opwelling van vaderlandshefde bij het Rijksbestuur verschuldigd zijn, op de Konink- lijke Vlaamsche Academie, die officiëele erken- ning en bevestiging van het dietsche volksbestaan in België, waarvan dan ook de beteekenis zóó groot is, dat de hevigste vijanden der Vlamingen, niet tevreden met hel bezit eener Belgische Aca- demie Franscher tale, er op bedacht zijn, eene dialectisch VVaalsche, of wat anders nog, op te rich- ten, in de homoeopatische hoop om haar, de Vlaam- sche Academie, welke zij een nationaal kwaad durven noemen, door iets van verre gelijkaardigs similis simili curatur te verzwakken, te verkleinen, onder spot te niet ie doen.

Het viel mij ook dadelijk in, te betuigen, welke kostbare vruchten de jeugdige Academie- boom sedert zijn kortstondig bestaan reeds afge- worpen heeft en af te werpen staat, en mee welken ijver en kloek beleid dezeven opvolgende Bestuur-

iSy

ders en Onderbestuurders, bijgestaan door den onvermoeibaren Secretaris, hem gedurende evenveel jaren hebben verpleegd.

Twee dezer, de geachte en geleerde Heeren Wiliems en Pauw, dit herinner ik raij tevens, hebben de Jang verhoopte opkomst en de hooge beteekenis en toekomst dezer Academie welspre- kend voor U geschetst.

Ook haar doel in tweede lid de Letter- kunde namelijk, is door Heeren bestuurders Micheels en Snieders op meest aanschouwelijke wijze, hier in hare wereldrol, en daar in de afleekening, de afschaduwing der verdienstvolle bewerkers van hare herleving, in ons midden behandeld geworden, en insgelijks, op snedigen toon, in haren kwis- tige n overvloed des veel-schrijvens, door mijnen geachten collega, dichter doctor De Vos; ter- wijl onze gevierde dichter en vriend Emanuel Hiel haar door eigene zangen vere<?rde, en dat een andere collega-dichter, mi'^gaders een betreurd buiten- landsch eerelid, Heeren Claeys en Brouwers, haren edelsten harpenaar, den Vorst der Nederlandsche Dichteren, voor wien wij in onze heimstad een standbeeld met het opschrift : « Antwerpen aan haren ^rootsten kleinzoon » vragen, in bezie- lende woorden hebben verheerlijkt.

#

Van der Instelling volledigen titel : Konink^ lijke Vlaamsche Academie voor Taal en Letter- kunde, blijft dus nog over, vóór U te bespreken :

de Taal!

Hierdoor is immers mijne taak bepaald?

De taal, de moedertaal !

Ziet, wanneer in alle vrije landen der wereld, voornamelijk wel in een Academisch gezelschap, ooit zulk onderwerp aan de dagorde stonde, dan ware het stellig om haren oorsprong, hare oudheid, hare voortreffelijkheid, hare geschiedenis te be- schouwen.

Doch bij ons, het eenige vrije volk ter wereld, na de Czechen wellicht, dat voor zijne taal te strijden heeft want Denen en Polen in Duitsch- land, Finnen, Polen en Duitschen in Rusland ondergaan de noodlottige wet der overwinning of beheersching door den vreemde, bij het Vlaamsche Volk, zeg ik, welks taal de beste en schoonste eigenschappen bezit, en zoowel als zijne geschiedenis en kunst, reeds uitblonk toen die der meeste Europische natiën nauwelijks ontloken was, bij dat volk echter, welks grootste vijand zijne eigene onverschilligheid, zijne onbeschrijflijke lauwheid, zijne onbegrijpelijke kort- zichtigheid is, hetwelk niet beseffen wil dat de taal is gansch het volk, en dat door eene vreemde aan te kleven, men den sleutel zijner zedelijke en stoffelijke schatkist den listigen vijand in de hand

i3k^

speelt, bij dal edele, dat begaafde doch mis- leide, dat arme geliefde Vlaamsche volk, waarvan gij allen, geëerde toehoorders en toehoorderessen, de verlichte voorwacht uitmaakt, dient eerst en vooral de STRIJD voor de moedertaal behandeld ie worden.

Niet dat ik hier de Vlaamsche Beweging bespre- ken wil. Dit zoü ons vooreerst te verre leiden, en op dien weg zouden wij voorts allicht ons hoofddoel, de taal zelve, voorbijstreven ; zonder te rekenen, dat de staalkundige geschiedenis dier Beweging in een onlangs verschenen bekroond werk van mijnen geachten collega Mr. Prayon-van Zuylen meesterlijk is beschreven geworden.

Er schiet ons dus niets anders over dan de gedachten van taal en strijd zoozeer te verstrengelen, dat daaruit een nieuw denkbeeld geboren worde. Wij willen uit de taal zelve een wapen smeden, een geducht, wellicht het geduchtste wapen waar- mede voor hare bedreigde toekomst kan gestreden worden.

Inderdaad, dat men hare oudheid, haren adel, haren rijkdom, hare schoonheid, kunstvol bezinge en krachivol bewijze, wat geeft dit? Zullen de bewuste en onbewuste begunstigers van het doodende Fransch, de harer onkundige vaak moedwillige Walen, de haar miskennende verstokte Franskiljons,

ï40

de alledaagsche Vlamingen, zich hierdoor laten bekoren, bekecren, opwekken ?

De eersten weten immers van niets. De tweeden zullen niet eens trachten die voortrefielijkheid te betwisten. Cui bono? ]a,zi'] zullen die wellicht nog wel eens te pas brengen, in oogenblikken dat zij het nuttig achten, hunne « haute sollicitude pour la belle langue flamande » uit te luchten. Daarmede is voor hunne zaak niets verloren gegaan, voor de onze niets gewonnen. - Wat nu de Vlamingen van den dag betreft, in wier hart nog één trilletje stamgevoels overgebleven is, en dezer is gelukkig het getal nog groot, die zullen zich over zoo 'n kostelijk erfjuweel hartelijk verheugen, dat jammer genoeg erg uit de mode geraakt is, en dat zij dan ook als een echt erfstuk zorgvuldig bewaren zullen, achter slot en sleutel, diep in de brandkast, uit schrik, als 't ware, dat het zou kunnen gestolen worden, en zij pronken dan maar liefst met valschen smuk. Hun eerbied als goede vaderlanders, voor dat voorvaderlijk erfstuk gaat zóó verre, dat zij het niet eens willen laten oppoetsen en herstellen, ten einde het door bijgadering van taalstof en verfijning van spraakvorm, door eene volledige taaistudie en door eene beschaafde uitspraak, van lieverlede herbruikbaar te maken, het te hervor- men tot een kleinood van menschenwaarde, een talisman van vrijheid, verlichting en zelfbestaan, wat het vroeger was.

Och, wij weten het wel, de Vlamingen zijn doorgaans niet beter en niet slechter dan zoo menig

141

ander volk, en de allermeesten handelen verkeerd uit onkunde, en door valschen aanzet, als een gevolg van het nog immer zoo ondoelmatige als in den grond anti-nationale onderwijs, dat zi) in schier alle scholen des rijks genieten. De drie groote gezindheden die het land verdeden, hoe hemelsbreed zij anders ook verschillen mogen, meenen immers, vreemd genoeg, elke voor zich, haar ideaal te aanschouwen in den driekantig spits geslepen strass-briljant, die als een prisma in 't blauw, in *t geel, in 't rood, hun uit Parijs de oogen verblindt I

Doch waar alle gevoel van eigenwaarde, recht en stamplicbt te kort schiet, waar alle factoren van modezuchtt wankennis en wereldburgerschap, e. d. de miskenning en verdrukking der moedertaal tot cene noodlottige Tt^et schijnen op te drijven, daar blijft nog immer eene duchtige macht over, die haar breken kan, die haar breken moet. Gij hebt haar genoemd : dat is de Nood, de noodwendig- heid, of wat haar buiten het ruwe geweld doet geboren worden : het NUT.

Welnu dat nut is groot, zooals wij aanstonds zien zullen, dat nut is machtig, dat nut is het vertrouwdste wapen in den strijd voor ons taalrecht, voor ons zelfbestaan.

Wat is inderdaad de 'groote betoogreden tegen het Vlaamsch, als men het niet eene boerentaal of een hinder tot den vooruitgang gelieft te noe- men — het eerste wordt licht door de uitspraak-

142

leer verholpen, en het tweede door de kennisneming van haren letterschat? Wat? zoo niet, dat men op uitdagenden toon de vraag stelt, w^aartoe de Vlaam- sche taal wel dienen kan, zij die te nauwernood in vijf gewesten van België, en dan nog slecht in allerlei tongvallen gesproken wordt; die ons in alle geval van heel de wereld a&ondert, terwijl het ons nooit te veel aangeleerde Fransch eene wereldtaal is, waarmede men overal terecht komt?

Indien wij nu bewijzen kunnen, dat het nut der Belgische moedertaal, lingua belgica^ integendeel groot, ja voor den Vlaming oneindig grooter is daa dat van het opgedrongene Fransch, dan mogen wij wel verwachten, niet waar, juist omdat wij in eene stoffelijke eeuw leven, dat de Vlaming door het nuttigheidsbeginsel te huldigen, tot zichzelven terug- keeren zal, en niet langer voor eene vreemde inge- drongene huishoudster de brave moeder verschoppe, die hem met germaansche melk gelaafd heeft, en hem nog altoos met onuitputbare weldaden zegenen wil?

De kracht van het Nut is overigens machtig, zegden wij, ja oppermachtig is zij. Daar zijn bii voorbeeld wel een half dozijn personen in België, die ietwat Chineesch kennen. Welnu, men brenge eens eene wet tot stand die iedereen, na een afgelegd onderzoek in de kennis dier taal, voor immer van alle belasting en krijgsdienst ontslagen, hem den achturen-arbeid verzekeren, en hem op 6ojarigea ouderdom met eene lijfrente uit de staatskas begun-

- .43-

•etigen zoude, wilt gij wel gelooven, MM., dat swij op korte jaren ons in den bloei der Belgische Chineezerij verheugen konden? Kijkt maar eens rond naarde talrijke vruchten, hoe wrang ook, van zulken maatregel : sedert 60 jaren inderdaad wordt immers in xluizend gelegenheden alle recht, alle gunst, alle voordeel den Vlaming wederhouden,diehet verplichte Chineesch, ik zeg het vreemde Fransch, niet heeft aangeleerd?

Het Nut der moedertaal is tweeërlei, naar jbinnen en naar buiten.

Het binnenlandsch nut is meermalen stuks- gewijze in den loop van den strijd der Vlaamsche Beweging betoogd geworden, waarom ik mij ver- jgenoegen zal, met dit beknoptelijk aan te duiden.

Wij moeten de moedertaal handhaven :

omdat zij alleen ons rechtmatig leert denken ^n gevoelen ;

omdat zij alleen ons eigenwaarde schenken en lot vrijen mensch maken kan ;

omdat zij de zedelijke banden samenklinkt die volk, natuur en kunst aan elkander hechten ;

omdat hare letterkunde de wijsheid en geleerd- heid der wereld omvat ;

omdat zij in verband staat met de zedelijke jen stoffelijke belangen des volks;

omdat hare handhaving den vreemde beletten zal, dat volk te overheerschen ;

144

omdat de Vlaamsche jongen niet langer te hongeren mag staan op eigen grond, terwijl de vreemde zijn brood opeet;

omdat de schandelijke vervreemding door de bevoorrechte moedertaal veroorzaakt, tusschen de zonen van denzelfden stam, verdwijnen moet;

omdat, in één woord, de Vlaming door het Vlaamsch baas in zijn eigen huishouden worden en blijven zal.

De moedertaal moet gehandhaafd worden :

omdat zi) het vaderland en het roemrijk voor- geslacht leert liefhebben en nastreven, en dat hierin onze fierheid, onze levenskracht wortelt, onze lust, onze welvaart, ons eigenbestaan ;

omdat zij het natuurlijke wapen is, waarmede het volk zijne staatkundige en maatschappelijke rechten veroveren kan;

omdat zij, alles bijeengenomen, ons al de voor- deelen bezorgen zoude, welke andere natiën door het volkomen gebruik hunner moedertaal genieten.

Eindelijk wordt het nut van het Nederlandscb tot eene noodzakelijkheid, omdat ondanks alle drukking en bukking sedert 60 jaren, er op de 3 millioenen Vlamingen, minstens 2,660,000 bevon- den zijn, die geen Fransch verstaan. Wil men die nu tot menschen opleiden, dan schiet er niets anders over, dan hen in hunne moedertaal te onder-

wijzen, te verlichten, te besturen en zonder wederzin noch arglist voor te gaan.

145

Wat hel Nut naar buiten, het buitenlandsch nut betreft, dit is staatkundig, maatschappelijk en staathuishoudelijk tevens.

Niemand die den staatkundigen toestand van België beschouwt, in verband met de groole ger- maansche en romaamsche natiën welke het insluiten, zal kunnen ontkennen, dat een krachtig eigenlevend Vlaanderen, een Vlaamsch Vlaanderen dus, de zekerste steun onzer onathankelijkheid uitmaakt. Ja, indien men aannemen mag, dat de Waalsche gewesten inderdaad nationaal Belgisch verlangen te blijven, dan moet een Vlaamsch Vlaanderen hun een zegen zijn.

En zoo wie op maatschappelijken grond zich begeven wil, zal moeten getuigen, dat der tale ingeborene verstandelijke kracht, en de ons aange- borene geest van vrijheid en ontslaving, den Neder- lander eene eereplaats verzekeren moeten, zoo op het gebied van den wederlandschen strijd voor de volksnering, als op dat der algemeen menschelijke ontwikkeling.

Met den blik op de taal zelve, die wij immers niet uit het oog verliezen mogen, zullen wij gaande weg aanstippen, dat het Indo-germaansche ras, en daarvan het Germaansche, het in vele opzichten meest begaafde van geest en gevoel is; ons Neder- duitsch, ons Vlaamsch, komt der oud-germaansche tale het dichtst nabij.

Daarom is dat Vlaamsch niet slechts, voor ons, de sleutel tot de kennis van het Gotisch, IJslandsch en

146

Angelsaksisch, die van vervlogene beschavingen getuigen, maar nog van het hedendaagsche Hoog- duitsch en het Engelsch, twee erkende wereldtalen, die te gader meer dan 170 millioenen over den aardbodem omsluiten, zonder nog de Scandinaafsche wereld mede te rekenen.

Wat meer is, zoo mag de Vlaming die zijne taal goed kent en zuiver uitspreekt, als *t ware, de Hoogduitsche wereld van meer dan 70 millioenen als de zijne beschouwen, vermits hij toch altoos, met min of meer moeite, verstaan en verstaan worden, kortom zich daarin bewegen zal. Dit is zóó waar, dat menige Vlaming, zonder ooit ééoe Hoogduitsche leerles genoten te hebben, mits goed, :{uiver en lang^^aam te spreken, zoowel de Zuid- als de Noordduitsche streken heeft afgereisd. Een doorslaand voorbeeld vindt men nog aan de Belgische Consulaten inden verren vreemde, welke meestal door Vlaamsch-onkundige Walen of inboorlingen bezet worden, terwijl onze Zeemanswereld, met welke zij schier alleen in aanraking komen, doorgrondig Vlaamsch is. Om zich uit den slag te trekken, stelt de heer Consul eenen Duitscher aan die den Vlamingen tot tolk verstrekt, en niet zelden onder den titel van Kanselist, het ambt te dezen waarneemt. Deze Duitscher is altoos geen Nederduitscher, en heeft onze taal niet letterkundig aangeleerd.

Wij gewaagden daar straks van wereldtalen. Het Fransch is er ook eene, doch in vijfden rang, want Spaansch en Russisch zelfs gaan voor.

~ 147 -

Voor de onwetende of verwaande Franschen en Franschelaars bestaat er echler slechts ééne : « la langue cosmopolite », en die is natuurlijk de hunne.

Laat ons eens zien.

En vooreerst, indien het Fransch zelts de eenige wereldtaal ware, zoü dit dan nog eene voldoende reden mogen zijn, om talen van minderen omvang te minachten, te verdrukken, te niet te doen? Toch is het dit wat zij meenen, de vreemden en de valsche vaderlanders, welke ik stamverraders zoü willen noemen, wanneer zij den Vlaming het zoogezegde wereldburgerschap der Fransche taal voorhouden, alsof wij in eene grootere wereldtaal noodzakelijk moesten opgenomen worden, alsof wij als oude Germanen, als echte Duitschen die wij toch gebleven zijn, niet veel natuurlijker in het zusterlijk Hoogduitsch zouden te huis zijn. Zij vergeten vooral, die afgoddienaars, dat, op dien voet, hun . geliefd Fransch tweemaal door het Hoogduitsch en drie- maal door het Engelsch zoü verslonden worden!

Ondertusschen, wat is eigenlijk eene wereldtaal?

Ja, ziet, als men in den vreemde komt, en men treedt een gasihof binnen, of eenen kapperswinkel, of een danssalon, of een café chantant^ het moge ook een theater wezen, dan zal men daar altoos eenen garqon, eenen artiste^ eenen pro/esseur, régisseur^ directeur of welke andere mannelijke en vrouwe- lijke souffleurs ook, aantreffen, die uwe Fransche rede meest van natuurwege verstaan zullen. Om

!

I4B

heel de waarheid te zeggen, zal dit ook in ver- scheidene landen het geval zijn, dat men namelijk in 't Fransch verstaan wordt, met personen die een volledig of een middelbaar onderwijs van hoogeren graad genoten hebben. Dezen kennen echter ook Duitsch en Engel sch.

Doch indien een uitgeleerde Franschman zoo- mens in gezelschap met eenen rein bespraaktea Vlaming, uit Antwerpen, b. v., in noordelijke, in oostelijke, ja in westelijke richting over de groote zee uit wanderen moest gaan, weet gij wel wat gebeuren zoude? Dat de Vlaming met zijne eer- lijke en heerlijke moederspraak niet slechts in Duitschland en Oostenrijk, maar nog in de Noorderlanden, in Engeland en in Noord-Amerika onder hel volk zoü terecht komen, terwijl de Franschman met zijnen mond vol landen te Londen, ja te Keulen op de markt zoü blijven staan.

Dan er is meer, te weten : dat het Neder- duilsch of Dietsch, om diens oudsten, breedsten en besten naam te bezigen, hetwelk als « taal 1 onder de benamingen van Nederlandsch of Vlaamsch en Hollandsch, het Kaapland medegerekend, door 10,000,000, als « spraak » daarnevens, onder de benaming van Plat-, of Nederduiisch en Nedersaksisch door 10 a 12,000,000 menschen in Noordduitschland gesproken wordt, en als beheertaal voor 32.000,000 menschen in de Neder- landsche bezittingen geldt, dat ons Dietsch, zeg ik, zoo al zelt niet den titel van wereldtaal

1^9

verdient, dan toch wis en waarachtig een groot 'wereldnut bezit.

In vergelijking met het ons belagende Fransch zif nog te weten, dat onze Dietsche Moederspraak dagelijks van 22*000,000 paar lippen vloeit, ten minste halt zooveel als voor het Fransch, hetwelk op zijne beurt slechts voor de helft tegen het Engelsch in aanmerking komt. Vergeten wij nooit daarbij, dat het Hoogduitsch voor den Vlarrting bijna als tweede wereldtaal gelden kan. Wat de colonie- bewoners betreft die onder Fransch beheer leven, zoo is hun aantal, als men de beschermheerschappen daarvan natuurlijk afzondert, aanzienlijk geringer dan dat dergenen waarover Nederland den schepter zwaait, zegge 32 millioenen.

Iets naders over deze uitgebreidheid.

In de streken buiten Europa heerscht het Nederlandsch, als ambtelijke ot halt-ambtelijke taal, in de Transvaal of Zuid-Afrikaansche Republiek en den Oranje-Vrijstaat ter eene, en in de Engel- sche bezittingen van het Kaapland en Natal ter andere zijde, samen ongeveer 2 1/2 millioenen omvattende. In Oost-Indië : op Java, Sumatra en verder, en in West-Indië : op Curagao en in de landstreek van Suriname wonen duizenden Neder- landers, welke onder de aangeduide 32 of 32,288,600 begrepen zijn, die onder Nederlands gezag en tale leven. Van Amerika hebben wij verder geen gewag gemaakt ; toch leven in de Vereenigde Staten :

- i5o

in New-York, New-Jersey, in Michigan, Wisconsin^ Illinois en lowa, duizenden Hollanders en Vla- mingen. Hun getal is moeilijk, zoo niet volstrekt onbepaalbaar, waarom wij zelfs geene gissing willen maken, te meer daar de vervreemding, door den invloed der nationale taal, denkelijk niet lang uitblijven zaL Dit hun getal moet overigens nog al belangrijk zijn, vermits er in Amerika niet minder dan 42 Nederlandsche nieuwsbladen verschijnen. Ook zijn zij overal omringd door heele massas Plat- duitscheh, die tal van vereenigingen bezitten en menigvuldige Nederduitsche feesten inrichten.

Van deze overzeesche streken kunnen wij thans^ afscheid nemen, doch niet zonder U nogmaals- te doen opmerken, van welk onbetwistbaar nut de kennis van het Nederlandsch, d. i. het letter- kundig Vlaamsch, zijn kan.

Een drietal wenschen denk ik niet te mogen onderdrukken.

Dat de Nederlandsche regeering zooveel mogelijk de kennis van het Nederlandsch onder de colo- niale bevolkingen zoeke te verspreiden, volgende hierin het goede voorbeeld der Engelschen, liever dan den ouden slenter, waarnaar, om al te diep- grondige redenen van staatkunde, de inboorling eer van het Nederlandsch afgehouden, dan daar- naar loe gedreven wordt.

Voorts, dat de stroom der landverhuizing zoo uit Vlaanderen als uit Holland, bij voorkeur naaf

i5i -

de Transvaal en den Oranje-Vrijstaat gericht worde, naar de heldhaftige Hollandsch-sprekende Boeren, bij wie wij te huis zijn, in stede van naar de Zuid-Ame- rikaansche landen,, waar alles vreemd is : volk, taal en zede, en waar wij met een moorddadig klimaat te doen krijgen. Hierdoor vervullen wij tevens eene dure stamplicht, vermits wij door onze aanwezigheid, door onze medewerking wellicht, het nationale element tegen het indringend Engelsche helpen versterken. De Platduitschers doen het overi- gens wel, als herinnerden zij zich, dat heel de Kaapsche volkplanting door twee Hollanders, éénen Vlaming en twee Platduitschers begonnen werd. Eindelijk durf ik de hoop uitdrukken, dat de inrichting van den Congo- Vrijstaat eerlang ophoude weder zoo uitsluitend Fransch te zijn, al ware het slechts, met het oog op de toekomst, wan- neer hij eene Belgische bezitting zal geworden zijn.

En ziet hier waarom ; want dat de Vlamingen bij deze inrichting weder van alle voordeden ver- stoken blijven, daaraan dacht ik niet eens. Doch de kennis van het Vlaamsch is daar, of zal daar van het hoogste gewicht worden, vooreerst omdat het eenen dam tegen de fransche veroveringslust die uit Brazza-land overwaait, opwerpen moet, en vervolgens, omdat het Hollandsch als 't ware de algemeene binnentaal van Afrika is, die dagelijks opklimt, en reeds tot op enkele dagreizen van den Congo-staat, en wellicht ook oostwaarts doorge-

l52 -

drong«n is. Wat een oneindig voordeel steekt er niet in, onmiddellijk door de Belgische moedertaal met de negerbevolkingen van het binnenland ia betrekking te kunnen treden, zooals, let wel, de Duitschers doen, en zulk voordeel wordt weder ten nadeele der Vlamingen in 't bijzonder door die rampzalige franschdolheid verzuimd!

Van de Kaap rot aan de Walvischbaai wonen de Hoitenlotten; die spreken Hollandsch : een hun- ner opperhoofden in het Duitsche Luderitzland bij de Namaquas, heet Jonker Jan. Daarboven woont een Kaifergeslacht, de Herréros« in het Damara- land, dat zich uitstrekt tot aan den Koenéne-stroom, waar de Portugeesche nederzettingen, welke zich noordwaarts tegen den Vrijen Congo uitstrekken, aanvang nemen. De Herréros spreken ook Hol- landsch, zoodanig zelfs, dat de Duitsche geloofs- zendelingen de uitgave van den Bijbel in de Herréro-taal gestaakt hebben, omdat de bevolking beter Hollandsch verstond. De duitsche soldaten die in December 1889 uit Hamburg naar Dama- raland vertrokken, hebben op bevel der overheid onderweg aan boord Hollandsch bijgeleerd. Hier leeren de Waalsche officieren niet eens de taal hunner eigene manschappen, en zij moeten ook niet; wat is de vrijheid toch goddelijk schoon!

Al de vreemde Afri ka-reizigers leeren Kaapsch Hollandsch in de Kaapstad, eer zij zich in het binnenland wagen; Farini, de Italiaan, leerde hel o. a. ook. In het Hottentottenland zond onlangs

i53

een hoofdman, Hendrik Witbooi genaamd, een bevel van opruiming aan eenen Duitschen colo- nist; die brief was in 't HoUandsch vervat. Wat meer is, zwarte professors van 6 a 7 voet hoog, geringbaard, met breeden stroohoed en knoestigen wanderstaf, doorloopen barvoets de binnenlanden om HoUandsch te onderwijzen!

Van de Koenéne, den grensstroom tegen het Portugeesche Congoland, tot aan de Kaap, op eenen afstand van 2000 kilometers of 400 uren, heerscht het Nederlandsch ; daar wordt geen enkel woord Fransch verstaan. En daarboven nog, in de Portugeesche bezitting, in Benguëla, te Humpate nabij Mossamedès, hebben zich 700 huishoudens Boeren uit de Transvaal nedergezet, na spraak- en geloofsvrijheid bedongen te hebben; 200 uren verder, op dubbelen afstand van Aarlen naar Gro- ningen, ligt de Congo-Vrijstaat.

Wat zeggen onze verfranschers hiervan, en zullen zij ten overstaan dier tastbare blijken, het nut van het Nederlandsch nog ernstig durven betwisten?

Van overzeesche landen nog eenmaal gespro- ken, zoo mag niet vergeten worden, dat de wester- sche geleerdheid der Chineezen, en vooral der ver- bazend vooruitgesnelde Japaneezen, alleen aan onze taal te danken is, welke zij nog altoos eerbiedigen, sedert zij hunne eerste verdragen met vreemde westersche landen in die taal hebben opgesteld.

i54

Dit was ook het geval met België, en zoo zal het zelfs in Brussel gebleken hebben, dat het Nederlandsch zijn nut heeft.

En ziet, om hier voor goed de verre streken te verlaten : al moge het ook waar zijn dat onze taal in Europa, zonder op het verwante Hoogduitsch acht te slaan, in getalsterkte van sprekenden, den zes- den rang inneemt, toch bekleedt zij buiten Europa den derden, na het Engelsch en het Spaansch. Nog ééne inlichting. Volgens de laatste statistieken ver- schijnen in Amerika 42 nieuwsbladen in het Neder- landsch, in Zuid-Afrika 176 en in Oost-Indië 229, samen 427, zegge 5 maal meer dan Fransche.

Het nut buiten Europa zal wel niet hoeven verder bewezen te worden.

Wat echter meer dadelijk invloed uitoefenen moet op de overtuiging, dat de Dietsche taai, onder welke benaming dan ook, van degelijk nut mag heeten, is hare plaats in de onmiddellijke omgeving, haar gebruik in Europa namelijk.

Wij weten dat zij oppermachtig in Noord- Nederland troont, dat zij in Vlaamsch- België strij- dend stand houdt en nog in Fransch- Vlaanderen feitelijk voortleeft. Dit maakt samen zoo wat 8 mil- lioenen Dietsch-sprekenden.

Maar dat zij daarnaast nog in licht verstaanbare tongvallen over heel Noord-Duitschland verspreid is, zoodat onze Aioedertaal, ten minste als volksspraak, van verre beneden Duinkerken en Grevelingen tegen

i55

de boorden der Canche in Frankrijk, tot voorbij Koningsberg in Pruissen oostwaarts, over heel de platte noordkustlanden tusschen het Nauw van Kales tot aan de Oostzee in Rusland, in het oude heimland der gelijkslachtige Saksen, Friezen en Neder-Franken,door 18 a 20 millioenen stambroeders gesproken wordt, dat is voorwaar minder algemeen gekend.

Na deze verklaring kan ik immers niet beter doen dan U bewijzen leveren?

Om daartoe te geraken, zal ik edoch verplicht zijn, zooals overigens reeds hier en daar geschiedde, met zekere voorbeelden en beschouwingen voor den dag te komen, die reeds elders in letterkundige krin- gen of bij eene Dietsche feestgelegenheid door mij zijn voorgedragen geworden. Moge hel oor der zeer weinigen uwer die mij vroeger hoorden, zooveel genoegen uit enkele noodzakelijke herhalingen sma- ken, als mijn mond met die uit te brengen ! Men spreekt ons voorts zoo weinig van Duitschland eri de Duitschen, minder zelfs van onze naaste stamver- wanten in Oost-Friesland, Hannover, Westfalen, Holslein, Meklenburg, Pommeren, enz., dat ver- scheidenen onzer eerst goed moeten nadenken om zich te herinneren, dat zij wezenlijk Germanen, en dan nog wel reine, ja wellicht als Nederduit- schen, de reinste Duitschen zijn.

Het eerste bewijs geldt de eenheid van het Nederduitsch in Oost en West.

- i56 -

Gij zult al eens hebben opgemerkt, dat niet twee menschen dezelfde spreekwijzen, dezelfde uit- spraak bezigen; toch heeft iedere familie zekere bijzonderheden aan zich. die haar kenmerken. Het- zelfde geldt in hoogere mate voor afzonderlijke familiën-groepen, en zoo gaat dit voort met grootere groepen, steeds met toenemende verscheidenheid, totdat deze verscheidenheden op de grenzen van het vreemde stuiten, waartoe geen verdere overgang dan door verbastering bestaat, zooals b. v. het missingsch op zekere plaatsen van Duitschland, zijnde eene mengeling van Hoog- en Nederduitsch. Doch zoolang men binnen de taalgrens blijft, kan er slechts spraak van verscheidenheid wezen, die in de wetenschap den naam draagt van tongval, dialect. Meestal gebeurt het, dat in eene groep van tongvallen, een begunstigde tongval zich min of meer gewijzigd, aan de anderen weet op te dringen als algemeene munt; zoo is het ook gegaan met het Nederlandsch, dat eenmaal Vlaamsch, dan Brabantsch, eindelijk Hol- landsch gevormd werd.

Doch sommige tongvallen zijn tot hiertoe, door bijzondere, meest staatkundige toestanden buiten de gemeenschap dier letterkundige taal gebleven ; toch heeft men daarom het recht niet, hen voor immer buiten de familie te sluiten, als bastaarden of als vreemdelingen. Dit slaat hier op den westelijken groep der tongvallen, die men Platduitsch heet. Straks nader hiervan.

Gentenaars, luistert eens wel naar de spraak

i57

uwer stad, en indien gij aandachtig geluisterd hebt, dan zult gij erkennen dat deze wijk anders uitspreekt dan gene, en die weder anders dan de binnen- en dan de buitenstad. Richt men zich nu noord- en west- waarts tot nabij de Zeeuwsche en Westvlaandersche grenzen, zuidwaarts tot aan den Waalschen kant en oostwaarts tot aan de Schelde- en Denderstreek, dan gelijken nochtans al die spraakjes genoeg op elkander om samen het Oostvlaandersch te vormen. Op gelijke wijze hebben zich Westvlaandersche, Aniwerpsche, Brabandsche en Limburgsche groepen gevormd, die samen genomen toch zekere eigenaardigheden aan- bieden, welke haar onder de benaming « Vlaamsch d van de samengevatte Hollandsche groepen onder- scheiden. De vereeniging van het Vlaamsch en het Hollandsch vormt het Nederlandsch of West-Neder- duitsch, dat, vergeleken met de vereenigde Oost- Nederduitsche of Platduitsche tongvallen, in zijne eigenaardigheid door de gevestigde Nederlandsche schrifttaai versterkt wordt. Altoos op de zelfde wijze als Antwerpsch tot Brabantsch, Vlaamsch en Neder- landsch opklimt, zoo klimt ook dat Nederlandsch» in vereeniging met het Platduitsch of Nedersaksisch, op tot den rang van algemeen Dietsche of Neder- duitsche taal.

Het is van dit Nederduitsch, van deze tweede Duitsche wereldtaal, dat wij naar Marcard, met eene kleine wijziging, in zijnen tongval zingen kunnen :

Van 't Noordseestrand, tor Westermark der Walen, Wyd vöörder üp bet an de Üostsee wyd, Spreekt al' et Volk in nederdüitscher Talen.

i58

Nu mag men niet denken, dat men verder, op dezelfde wijze als van Nederlandsch tot Nederduitsch, ook van Nederduitsch tot Hoogduitsch opklimmen kan, zoodat de Hoogduiische taal ten slotte de algemeene moedertaal van alle duitsche volkeren wezei^ zoQ. Neen, want hierin zoQ men zich sterk bedriegen 1 Het Hoogduitsch is niet de grondlaal der Duitsche volkeren ; het is slechts een versierde tong- val der middelduitsche berglanden, waar de oorspron- kelijke Duitsche taal, schoon minder dan in het Zuiden, van hare grondslagen in de uitspraak afge- weken is. Dat oude Duitsch nu van vóór de eeuw is, naar de getuigenis der taalgeleerden, in den Plat- duitschen vorm nagenoeg zuiver bewaard gebleven; zoodat het Nederduitsch, de spraak van Neder- Duitschland, wel verre van de dochter of een dialect van het Hoogduitsch te zijn, veeleer de moeder, althans de oudere zuster van het Hoogduitsch is.

Hoogduitsch en Nederduitsch staan dus tegen- over elkander als vreemde talen, even als tegenover het Noordsch, dat op eene andere wijze eenzijdig afgeweken is. Er kan dus geene spraak zijn van eene algemeen Duitsche, zoo min als van eene alge- meen Germaansche taal, maar wel van eene algemeen Dietsche of Nederduitsche. Binnen de grenzen van hetzelfde taalgebied kan niet van vreemde spraken gerept worden, maar slechts van verscheidenheid van tongvallen, en daarom is ook het Platduitsch ons zoo eigen als alle ander Nederduitsch.

- i59-

Om dit nader te bewijzen zullen wij eens op reis gaan, en met zorg de streken in Zuid- en Noord- Nederland vermijden, waar de gesprokene taal het meest der schrifttaai nabijkomt, zooals Ant- werpen, Braband, Oost-Vlaanderen, Zuid- en Noord- holland, vermits wij van deze middengroep zelven deelmaken. Doch links van ons ligt de Vlaamsche zeekust en rechts van ons de Duitsche landgrens; het is hier in 't West en daar in 't Oost, waar mèn betrekkelijk nog spreekt van miin huns en miin hoes, van gi :{iit blide en du bist bliid, waar de oudere taal in den volksmond zuiverder is bewaard gebleven, dat de overeenkomst met de volksspraak onzer oostdietsche geburen het duidelijkste blijkt.

Wij gaan dus uit van Brugge met een uitstapje naar Duinkerken in Frankrijk, en naar Middelburg in t koningrijk der Nederlanden. Van Brugge sprin- gen wij in eens over Oost-VIaanderen, Antwerpen en Braband, naar St. -Truiden, Hasselt en Maastricht, waar het zuiverste Limburgsch gesproken wordt. Dan doen wij Munster in Westfalen aan, en springen weder langs Gelderen, Overijsel, Drenthe en Gro- ningen, waar het eigenlijke Saksisch reeds gespro- ken wordt, naar Emden in Oost-Friesland en naar Bremen, de vrijstad der Hannoversche streek. Van <le gewestelijke hoofdstad Hannover trekken wij in rechte lijn naar Berlijn, om te Frankfort aan de Oder te verwijlen. Van hier begeven wij ons in noordoostelijke richting naar Koningsberg en Russisch Oostzee-land. Dan keeren wij westwaarts

i6o

terug langs de zeekusten, over Dantzig in West- Pruissen naar Grijpswald in Pommeren, Rostok in Mekienburg. en rusten eene poos in Hamburg uit; van daar snellen wij naar Flensburg, op de uiterste Dietsche grens in Sleeswijk gelegen, en zetten ons na eene laatste dagreize met ons eerelid, den dichter van den Quickborn, den beroemden D' Klaus Groth op de westkust van Holstein, in zijn lieflijk Ditmarschen, te Heide, neder. En dan zijn wij weder te huis op ons uitgangspunt; want eene Brugsche mond kan nauwelijks verbe- teren wat een Holsteinsche op loo mijlen afstands gesproken heeft. Van Ouinkerke naar Koningsberg zullen wij 3oo mijlen gewandeld hebben, en dit alles op Nederduitsch taalgebied!

Die wandeling hoeft U echter niet af te schrikken, vermits wij die zonder eenige ver- moeienis kunnen doen, dank zij den geleerden Fries Dr. Johan Winkler, die in zijn merkwaardig werk : Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon of Tongvallenboek geheeten, de schoone en welbekende gelijkenis des Verlorenen Zoons in niet min dan i86 dietsche volksspraken weergegeven beeft. Ik neem deze gelegenheid waar, om den ijverigen en kundigen taaivriend, ons geacht Eerelid, hier hulde te brengen namens alle voorstanders van het breede Nederduitsch. De overgang der Nederlandsche in Platduitsche tongvallen is zoo zacht en geleidelijk, dat de gewone toehoorder die niet eenmaal merkt, en al de dwaze of moedwillige loochening van de

i6i -

volstrekte eenheid der Nederduitsche spraak, ver- mag niets tegen de onverbiddelijke strengheid van het bewezene feit. Ik begin dus, en verwittig de geachte toehoorders nogmaals, dat elk der 21 verzen van het verhaal in een verschillig dialect van Duinkerken naar Koningsberg, en van daar naar Heide in Holstein, is vervat :

Gelijkenis van den Verlorenen Zoon.

Brugge. u. Der was e ker e man, en i a

twee zeuns. 12. Den óeksten was nog ol brave, mor den jóenksten was e nie- teug van d'eeste klasse. Ze vodder gaaf em olie sorten van vermönningenenzeiem: veugell ge zi gi e slich zuzekt, de nagel va' me dookiste, 't skandöl van de stad, en 'k gone *k ik dor begunnen e spalletje voren te vesten. Der was d6r nie an te doene, i en giink i mör ols- an jas-up. Os i nu lange genoeg zen

Algemeene aanmerking. óe, ó = korte oe ; ö k: ao of oa; ae = ae, èè; ö = eu.

11-ia. Vesten^ steken; olsan, tiis-asin, gedurig; jas-up, op den 7 wier. Te feetCy te feite, dadelijk

102

duvel óentbóenden a, en dat i zaag dat iedereen em met een skeev' ooge bezaag.

Duinkerke i zee an zün vader : vader! gec*

mi te fèèie ol miin geld, dat ik ga gan vojazjeeren. De vader gaf an zün twè zeuns elk 't sine.

MlDDEF^BURG. i3.En 't duurde ni lange of de

{Piat'Waichersch) joenkste zeune pakte eel den

boel bi mekaore, en kort naederand is 'n nae *n vxr land getrokke, en daeaer eit 'n aol z'n goed in overdaea&d deu(r)gebracht en i leefde as 'n bèëste.

St-TRUIDEN. 14. As-t- er nau niks ne mie en

a, kam do 'ne groeten óengers- noeëd én 't laend woe tV was.

Hasselt. ~ i5. Down verheeirden em zich

'ne mins van da' land, en dia schikdem em óep z'n wenning ver z'n verkes te heje.

Maastricht. 16. En er hat geere z ne boek gevult

met d'n draf dee de verkes oate,

i3. Etf fty heeft hij.

14. AS't-er nau niks mie en a, als hij nu ijiets meer en had; én *t laend^ in *t land , woe-t-er was, waar bij was. i5. Wenningf winning, hofstede; hefe, hoeden. 16. Er, hij ; boek^ buik ; gei, geen.

i63

me doa woas gei mins dee *m dat goaf.

Munster. 17. Noe, es he aover to zik zulfet

kwam, zag*-he : woe vóél dag- lööner hevvet bi minem vader broud meer es te voel, ik aover stiërve hier veur hóenger.

ZUTFEN. 18. Ikzalopstoanen na miin vader

goan. en ik zal tegen 'm zeg- gen : vader ! ik heb gezundigd tegen den hemel en tegen oe.

Groningen. 19. Ik bin neil meer weerd jou

zeun te heiten ; moak mij moar ein van jou knechten.

Emden. 20. Öen nadat he de zake bi zük

bedocht har, stóen he óep óen góenk op 't vaderlike hoes of. Man he was d'r tels nich an- to'komen, do zag ziin va*er hóem al van verre kóemmen; óen óem dat 't ziin ha(f)t bedrukken deê, góenk he hóem in- tegen, haald* hóem an, óen drük(d)e öen zoon(d)e hóem.

17. Aoven aver, ever, echter; :^ag*he, zegde hij ; vóél. met korte oe «i veel; ^rou^, brood.

30. -^ Har^ had; mtfit, maar ; rW5 (telkens), een stopwoord, hier : schier; anto^komeity naar toe gekomen : bedrukken deê, bedrukte; in-tegen, te gemoet ; :^oonde hóem, zoende hem.

164

BremeN. ~ii. De zeun averst zèè to jem :

vader! ik hew *zónnigd tégen den heven óen di ; ik bün nig wèèrd dat ik diin zeun hete.

Hannover. 22. De zèé de vader tau zinen

(Deister) knechten : bringel dat glad-

deste kleed óen trek et um an, óen gewet en ring an zine hand óen sjaue an zine vuite.

FrankfORTA o. —23. Oen brengt 'n gemest 't kad^w

óen sjlacht *t, óen loat üos daten óen vrölich ziin.

Koningsberg.— 24. Den dissermün zeun war dood

on hij os wedder lebendig ge- wordn : hij war verlaren en hij ös gefbenden wordn. On zij fbengn an vrölich to zèènd.

DaNTZIG. 25. Aowersj ziin eldster zeun war

óep dat veld ; on as hij nager keem an *t hoes, doa heërd* hij zingen ook dantsen.

GrijpsWALD. —26. En he reep èènen von de knechts

t6 sik óen froog wat dat wür.

ROSTOK. 27. Dee zèèr to em, diin brorer is

(Nieuji/'Brandenburg) 'kaomen oen diin vatter hett

21. Zónnigd, gezondigd ; hèvertf de verheven hemel.

23. Gewet, geeft; sjaue, schoenen; vuite^ voeten.

24. To ^éénd, te zijn.

23. Aower^, aver, edoch; eldste, oudste; nOger, nader. 27. Zéér, zeiden; werrer^ weder.

i65

Hamburg.

Flensburg.

(Angeien)

-29

Heidk.

(Ditmarschen)

Brugge. -

'n fetus kalf 'sjlacht 't, dat hee em gezond werrer hè't.

28. Da wiir(d) hee füünsch óen wóel(d) nich herin gaan. Da góeng ziin vader heróet óen baed em.

He aber aniworter, óen zéir : ziest du vattcr! zoo véél jaar hev' ik di déend' óen di niim- nier wat to-werdern 'daan, óen du hest mi nie en 'bok geben, óem mi mit miin irün' frölich ziin to laten.

3o. Noê awer de dare 'kam 'is, dee dat zinnige mit horen verbrachc het, hest du em en mastkali' slacht.

3i. Do zee de ooi' to em : miin jóeng ! du büst alledag' bi mi óen wat mun is, is diin.

32. f en is mor reks lik of 't ziin móeti Jen broere was dood en i is verrezen; zoo is 't goed

28. Füünsch^ finsch, valsch ; baed em, bad hem.

29. To werdern^ lo-wedder, te weder, tegen ; niCy nooit.

30. De da*ey de daar-ige, die daar. 3i. Ool\ oulde, vader.

32. T^en is mor reks lik of 't :^tin móet, het is maar recht gelijk het zijn moet; da* me miinder, dat wij ; jf viinky gij ontvingt; stonne, staan.

i66 -

simpel da' me miinder da' vieren. Je viink gi de beloninge van )e góe gedrag in wal te stönne med iedereen, verst6je dkl En lot gi ons te gorre kon- tent ziin dat i nog leeft. Zoo zijn wij weder in Brugge terug.

Hier zoü nu wellicht de plaats zijn om uit te leggen, hoe in vervlogene tijden het Opperduitsch, thans door het Hoogduilsch officieel vertegenwoor- digd, door klankverschuiving van het algemeene Duitsch, best door het Nederduitsch verbeeld, afgeweken is; hoe in de 8** eeuw de gelijkheid tusschen dezes beide tongvallen Oud-Saksisch en Neder- Frankisch zóó innig was, dat geleerden hen nauwelijks onderscheiden kunnen; hoe de eerste bloei onzer VVest-Nederduitsche of Dietsche taal in Limburg plaats greep, en hoe zij nog weinig van de Nedersaksische dier dagen verschilde; hoe nauw beiden nog opeen pasten tijdens de Hanze, toen er eene algemeen Dietsche spreek* en schrijftaal stond gevormd te worden.

Ik zoü kunnen aanhalen, hoe ten gevolge der opheffing der Hanze, en door de geloofsoorlogen, den Sojarigen hier, den Sojarigen daar. het verkeer tusschen de Westerlingen en de Oosterlingen van Nederduitschland geschorst werd; hoe de

iby

kanselarij en de nieuwe predikanten in Duitschland met Luthers Hoogduitschen Bijbel in de hand, geholpen door Zuidduiische schoolmeesters en de vreemdzucht die den Nederduitschen stam -aankleeft, allengskens den staatkundigen en maatschappelijken voorrang aan het vreemdduitsch, zooals men het Hoogduitsch noemde, verzekerd heeft.

Ik zou de banden kunnen herinneren die ons aan het Oosten hechten, de menigvuldige en talrijke uitwijkmgen van Vlamingen en Hollanders, om het oostelijk gedeelte van Noordduitschland te helpen bevolken, terwijl vroeger zoovele Saksen door Karel den Groole, de stoere Kerels wellicht, naar Vlaande- ren waren overgeplant.

Nog zoü ik de heropbeuring der Nederduitsche taal- en letterkunde, omstreeks i85o uit onze Bewe- ging ontstaan, kunnen bespreken, aan welker hoofd twee beroemde mannen : Klaus Groth, ons achtbaar Eerelid, en Frits Reuter prijken ; U kunnen wijzen opeene rij van meer dan loo verdienstelijke dichters en schrijvers, op een overgroot getal Platduilsche Veree- nen of gezelschappen, en vooral op het bestaan eener Platduitsche Academie, onder den titel van Vereen voor Nederduitsche Taalvorsching, welke zittingen houdt, verslagen, jaarboekenen oude gedenkstukken uitgeeft, evenals de onze, en waarmede de onze, evenals aan het andere uileinde van ons taalgebied, met het Vlaamsch Comiteit van Frankrijk, te Duinkerken, zich ongetwijfeld in betrekking stellen zal.

Ik zoude U eindelijk moeten uitleggen, wanneer

- i68 -

en door wie het verlangen uitgedrukt en gedeeltelijk verwezenlijkt werd, om eene toenadering tusschen beide vertakkingen van denzeifden stam tot stand te brengen, daar woordenschat, vormleer en zin bouw niet of slechts tong vallig verschillen. En dan moeste ik ook getuigen, hoe ongezonde staatkundige schrik langs hier, taalkundige vooroordeelen langs daar, onverschilligheid, kleingeestigheid en moedwil elders, door de voorstanders van dit grootsch ontwerp zege- vierend zijn bestreden geworden. Ik moeste U, in één woord, de geschiedenis der Dietsche Beweging afschetsen, zooals de aansluitende strekking heet.

Dat zulks ons geheel van den weg der kortheid brengen zoude, hoef ik u niet te zeggen, geachte toehoorders, die er wellicht meer op gesteld zijt, bewijzen in de « ooren » te krijgen, b. v. door de voordracht van enkele proefstukjes in het letter- kundig Nederduitsch dezer dagen, na de platte volks- spraak uit den Verlorenen Zoon vernomen te hebben.

Hiertoe wil ik gaarne overgaan; doch mag ik van de Dietsche Beweging niet scheiden zonder te verklaren, dat zij enkel voor doel heeft, de letterkun- dige gemeenschap tusschen Oost- en West-Neder- duitschland aan te knoopen en te onderhouden. Zij stelt niet voor, zooals meermalen, zelfs door achtbare hoogleeraren verkeerdelijk begrepen wordt, om de eenmaal zoo moeilijk verkregene eenheid van schrijf- taal voor Noord- en Zuid-Nederlanders in 't minst te wijzigen ; wat daaraan niet deugt, zal de tijd wel beteren. Doch zij beschikt over eene schrijfwijze.

109

echten talisman, welke den Platduitscher, die door verloop van taalgebruik verplicht werd met hoog- duitsche lelterwaarde te schrijven, toelaat, zich met opheldering, wellicht, van hier of daar een bij ons verouderd woord, door den eersten besten primus eener Vlaamsche dorpsschool te doen begrijpen; terwijl die Platduitscher zelf, volgens eigene verkla- ring, den tekst in Aldietsche overschrijving gemakke- lijker lezen kan, dan in de duizend en eerste wille- keurige spelling van denoorspronkelijken schrijver. En alhoewel er geen enkele Platduitscher bestaat, die geen Vlaamsch of Hollandsch verstaat, en ook niet leest, wanneer hij ietwat gevorderde taalkennis op de school verworven heeft, zoo kan de Aldietsche schrijfwijze ook ons te stade komen, wanneer wij ons nader tot onze stambroeders richten willen. Ziet daar alles. De letterkundige ontginning eens aaneengeslotc- nen taalgebieds van 20 millioenen Vlamingen, Hol- landers en Platduitschen, dit is de droom, dit zij ook de kroon der Dietsche beweging!

Ik heb de redenen geschetst, waardoor het kwam, dat wij in den loop der tijden zoo taal- en letter,- als staatkundig van eikanderen zijn vervreemd geraakt. Laat ik hierbij voegen, en dit helpt de vervreemding schijnbaar bevestigen, dat een oppervlakkig mensch zeer wel heel Noordduitschland, waar het Hoog- duirsch zich in bestuur, kerk en school heeft opge- troond, doorreizen kan doch niet te voet zonder eens op te merken, dat aldaar eene bijzondere

170

volkstaal leeft. Dit gebeurt ook in ons land, wanneer de vreemdeling zich vergenoegt met van de spoorbaan in het gasthof af te stappen, onze straten met hare fraaie fransche opschriften en uithangborden te doorkruisen^ de meeste openbare gestichten, de meest bezochte schouwburgen, de zoogezegd voor- name kringen en gezelschappen te bezoeken. En toch is het waar, dat in Noord-Duitschland 12,000,000 menschen Nederduitsch kennen, dat 8- ro, 000,000 het gewoonlijk spreken, en 5-6,ooo,ooo niets anders verstaan.

Een derde punt zij nog bevestigd, namelijk dat de Platduitsche dichters en schrijvers geenszins, zooals wel eens beweerd werd, hunne söete moeder- spraak uit liefhebberij beoefenen, gelijk men som- tijds Gentsche of Antwerpsche liedjes in de volks- spraak heeft zien geboren worden, ofte wel om gelijk een Cremer, wiens Betuwsche Novellen nota bene reeds Platduitsch zijn, eene meer locale kleur aan hunne scheppingen te verleenen. Een gedicht van Fritz Reuter, een ander nog, zullen dit anders beduiden.

Hoort maar eens hoe de hoofdman, de stichter der Platduitsche taalbeweging, Groth, zich uitdrukt :

tt Wij hebben plichten jegens onze moedertaal te vervullen. Ieder onzer moet trachten dat zijne naneven niet van hem zeggen, wat wij doen van onze voorvaders : zij hebben hun eigen vleesch ea

171 -

bloed veracht, veracht uit loutere onwetendheid, uit ijdele miskenning der eigene voortreffelijkheden, uit ijdele zucht naar vreemd klatergoud.

« De Nederduitsche taal heeft eenmaal met de Hanze de wereld beheerscht, zij beheerscht nog de zee... Zij heeft niet slechts gediend, niet slechts achter tobbe en ploeg gehokt. Zij heeft tegen helden als Waldemar II den Overwinnaar het woord gevoerd sewen-ün-seu^entig Hdnse heeft schrik gesproken in het veemgericht der Westfalen, overmoed met de oude Ditmarschers, schranderheid in de kantoren van Lubek en Lune- burg, in de koophuizen van Londen en Nowgorod. Dat verdwijnt niet weder uit haren trotschen gang. Welke taal eigent zich tot het commaindo als zij, die luid klinkt, kort en krachtig uit de mannen- borst? Heren beveelt zij niet meer als ten tijde van Wittekind; maar wanneer de storm bruist en de golven klotsen, dan zijn het neg altijd plat- duitsche woorden, die rust en vastheid wekken in menig braaf mans harte.

« De Platduitschers v\illen hunne plaats in de wereld, en zij hebben recht daartoe ; zij willen niet veroveren, maar behouden...

«... Een boer die zijne taal spreekt, vrij en zeker, is een man . . , een hoogduitsch stamelende boer is eene caricatuur... Wij willen spreekvrij- heid... Zouden wij niet mogen spreken zooals wif

1

172

gebekt zijn? Maar neen! De Hoogduitschers willen ons vereen vormigen, zij willen ons tot hunne broeders maken, maar niet zicbzelven tot de onzen; wij moeten altijd toegeven, ondergeven, zelfs nu... ons eigenaardigste, onze taal; want taal en volksgeest zijn één en hetzelfde, n

Ziet hier nu enkele kleine proefstukjens, naar de aldietsche eenheidspellmg ook voor ons geschikt. Het laatste stuk is namelijk het schoonste lied van Klaus Groth, waarin zijne ziel, zijne strekking geheel opgesloten ligt. Het is tevens het schoonste lied dat volgens onzen beroemden maestro Peter Benoit zelven, hij ooit heeft in toon gezet. Was het in Myn Moederspraak de miskende Spraak, die den dichter zoo hartelijk bezielde, dan was het de liefde tot de pas ontslapene Moeder, die den toonkunstenaar zulk diep gevoel ingaf. Laat er mij bijvoegen dat ditzelfde lied, hetwelk in zijne aldietsche vorm overal als Vlaamsch werd opge- nomen, allerwegen in den vreemde den meesten bijval aan onzen verdienstvolien zanger Fontaine bezorgd heeft.

Gij kent het gewis, gij hebt het wis gelezen, wis gehoord. Doch de meesten Uwer zullen het wellicht in zijne oorspronkelijke vorm van geheel Platduitsche uitspraak nog niet vernomen hebben. Dit zij in alle geval mijne verontschuldiging.

- »73 -

Hier is vooreerst een dichtje van ThkodoOR STORMS : (i)

I

Wen 't avend wardt.

Wen 't avend wardt Un stil de werid un stil dat hart; Wen moed' up d*knie di ligt de hand, Un uut de huusklok an de wand

(i) De Aldietsche spelling laat toe op twee wijzen te lezen i op zijn Platduitsch met, op zijn Nederlandsch zonder inachtneming der wijzigings-teekens, o : ft «=? èè, 6 s= eu ; v* klinkt ii in 't Platduitsch, u of ii als oe, ü als u, en 0€ als ot oo,

Aanm. Bij de overschrijving hebben wij gemeend de Aldietsche schrijfwijze niet volstrekt te moeten toepassen^ ten einde het eigenaardige Platouitsch des dichters zooveel mogelijk te bewaren.

Zoo konden wij, naar Berghaus* leider onafge werkten Sprachsat:j[ der Sassen (A-P) en Ten Doomkaat Koolman's Wörterbuch der Ostfriesischen Sprache, zeer wel de woor- den of woordvormen : hé^ neder ^ weder, mennig, mit, mit- ünder, óver, üm, iin, sdg. schümmern, stouU, to, wedwvrou, whoe vervangen hebben door de geheel Nederlandsche : hy, neder^ weder, menige met, somwylen, over^ om, en, $ag, schemeren, trots, fe, wedewe, gelijk wij diep, lief, niet dèèp, leef of deip, leip geschreven hebben.

De gevolgde beklanking stemt ook met de Hoogduitsche {ti^. /te^), welke iedere Platduitscher immers in zoo verre kennen moet; om dezelfde reden kan hij ook licht zijn oud ge- in het verledene deelwoord behouden, of hernemen waar dit verloren ging, evenzoo zeer als hij ophouden kan in het meervoud van den tegenwoordigen tijd, de uitgangen n-t-n, die altijd sporadisch bij hem bestaan hebben en in verscheidene streken van Platduitschland regelmatig bestaan, eenvormig in t te verkrimpen. Dit ten wille der betere verstaanbaarheid tusschen Oost en West.

"74

Du höörst den perpendikelslag. ni to woord kwèlixi, over dag; Wen 't schütnren in de ekken ligt, Un buuten al de nachts walk vlieggt, Wen dSln nog eenmaal kykt de sön Mit goulden schyn *et venster in, Un, eer de slaap kümt un de nacht. Nog eenmaal alles l^rmt un lacht, Dat is soo wat vöör *t menschenhart, Wen t* avend wardt.

Voorts dit zevental van KLA.US Groth

II

Myn Johan,

Ik would wy waSlr'n nog kleen, Johan,

Doe was de werld soo groot! Wv saten op den steen, Johan, Weets-d' nog? by nabuurs sood*. Ann heven seild' de stille maan, Wy sagen, whoe liep, Un snakten, whoe de hemel hoog, Un whoe de" sood* wel diep.

I. V. 7. Schümmernf schemeren. v. 7. isAr, boek, z. KiLiAAN*s Etymolog^icum teutomcce Hnguce, v. 13. Larmen, alarm d. i. gerucht maken, v 8. Swalk, zwaluw, z. Kjliaan.

II. V. 4. Sood f bron, z. Kiliaan. v. 5. Heven^ de \erheven hemel. v. 7. Snakken, praten, ook bij Kiliaan. V. 17 Mit'ünder, somwijlen; vgl. temet, somtijds, naast OH</erwijl.

175

Weets-d* nog, whoe stil dat was, Johan?

Daar röerd' keen blad ann boom. Soo is dat nu ni meer, Johan, Als hoogstens nog in droom.

Och neé, wen doe de schaper süng Alleen in 't wyde veld : Ni waar, Johan? dat was een toon, De eenige op de werld.

Mit-ünder in de schümmertiid Dan werdt my soo to moed, Dan lööpt my 't langs den rüg soo hiet, Als doemaals by den sood.

Dan draei ik my soo haastig um. Als waar' ik nit alleen : Doch alles, wat ik vind, Johan. Dat is - ik sla un ween.

III

Hel in 7 Venster.

Hel in 't venster schynt de sön, Schynt bet diep in 't hart berin, Al wat kould is, dump un wee Daut se weg als ys un snee.

III. V. 3. Bet, tot, Z. KiLlAAN.

176

Winter weent syn blanksten traan, Vöörjaarsadem waeit my aan, Kindervreu'd soo frisch als dau Trekt my döör van 't hemelsblau.

Nog is *t tyd! o koomt maar in, Hemelblau un vöörjaarssön I Lacht nog eenmaal warm un blyd Diep in 't hart! O nog is *t tyd!

IV

In 't Hoult.

Waor dat echo schalt Döör de boeken hen, Na* dat groene wauld Trekt my hart un sin, Wen de drossel fleuit, Wen de blëdern waei(n)t, (i) Wen de wind dar gaeit Boven hè'n.

is immer vry, Als de groote see;

IV. V. 5. Drossel^ lijster, z. Kiliaan.

(i) De oorspronkelijke uitgang van den derden persoon enkelv. der werkwoorden was *nf, (»</)• waarvan de Neder- landers de t en de Platduitschers de n hebben laten varen.

- 177 -

Daar is ruum vöör my Un dat schüchtre vee, Vöör de bittre nood, Vöör den lieven God, Un daar doet de dood Ni maal wee.

Wen de drossel flci.it, Spring ik V uut to hoult, Wen de bladern waei(n)t Ga ik nog to would : Och, sëg my springn Un höörd* my singn, Un daar mocht' ik liggn Stil un kould.

* *

Wy gingn losaam to veld, myn Hans, Wy gingn tosaam to röw, Wy sëten achter (d)*n disch tosaam, Soo wardn wy ould un grau.

Barg-op soo licht, barg-af soo traag, So menig, menig jaar Un doch, myn Hans, nog ev*n soo lief. Als doe in 't brune haar.

V. ▼. 2. RóWt roew, rust, z. Kiluan.

^ .78 -

VI

An de Karkhof spoort .

Als ik to-lest dy sslg, Marie, Wat lacht'st du doe vergenoegd 1 Dat was hier, by de karkhofspoort, Waor ik dy lachen sëg.

My docht, de rosen in de heg WftMrn bleek by dyn gesicht. De blaue heven over my Was als dyn oogen nicht.

Du seêst a adé », un tt Glük tor reis! » Als ging *t to dans un bèèa; Ik höörd\ als lacht' de helle dag My vrölik achterhër.

De rosen in de heg. Marie, De blöe'n hier nog als doe, Un rosen op dyn graf, Marie, De blöe'n nu evensoo.

Dyn blaue oogen gl2Lns(n)t ni meer, Dyn lachen is verstümd; Hier staeit een stille karkhofspoort Vöör dèèn, wèderkümt.

VI. V. 10, To... bèer^ te dans en bier, naar de genoegens. V. 13. Achterhér, achterna, z. Weiland's Nederduüsch letterkundig Woordenboek, cp her.

- 179

VII

De jünge Wednfvrou,

Wen 's avends rood de wülken trekk(n)t,

Soo denk ik ochl an dy!

Soo trok vöörby dat gantse heer,

Un du wëërst mit daarby.

Wen uut de böömn de biddern vall(n)t, Soo denk ik glyk an dy : Soo viel soo mennig brave jüng\ Un du wëarst mit daarby.

Dan set ik my soo trurig hè'n Un denk soo veel an dy. Ik eet alleen myn avendbrood Un du bist nit daarby.

VIII De leste Veede.

iSSg.

Nit een woord ward g:höörd, nit een stem, nit een luud, Se stündn als de schaapn op de weid\

VIII. V. 4. *Drümmerf puinen, van drum, drom, drctinit, over- blijfsel, z. o. a. Vbbcouilue's Beknopt etymologisch Woordenboek. V. 3. DaahlBBD, itn/erslaan, z. Weiland, op dal.

i8o

Se stündn als de rest van een daalgeslaan houlc, To voeten de drummer van HeidI

Soo wyd man sag, de besten uut 't land, Daar w^Mrn se gevalln als dal riet :

Nu stünd nog de rest un sakt' op de knie Un swoor nu een* Heere den eed.

Daar klopt' wel mennig hart in de borst,

Un dat bloed dat kroop un steeg, Doch de oogen güngn mit traann over 't land

Un de münd was stüm un sweeg.

Dan wyd umher de besten uut *t land

In vreden un stryd vööruut. lagen nu dood op het veld van Heid*

Un stum under asch un schudd'!

Nit een luud ward g:höörd, als de see un de vloed,

Un de priester liet se sweern; Op de knie daar lag dat Ditmarscher volk

Un de acht-un-veertig heem.

Nog schynt de heven der blau heendaal, Un groen dat hoult un de aer(d*) :

Den Ditmarschen vall(n)t de traann in *t gras, Un de vryheid sie(n)t se ni meer!

V. 12. Dan, hgd. denn, want. Uit dan, zooals wan^t uit wan in wan(n)cer. Wan = op welk oogenblik, dan = op dat oogenblik ; vgl. hoogd. dann und wann, nu en daa. V. 16. Schudde, stort (gruis), z. Kiliaaii, op schudden.

i8i -

Thans de « Moederspraak ». Men vergete hierbij niet, dat het oude du, voor enkelvoud gij, in het Oostdietsch is bewaard gebleven, en dat ons eigen Limburgsch, evenals dit, ook den ouden /-klank der ij en den oe*klank der u behouden heeft, en dat het de schd, ons vroeger sco {sk9), eveneens tot sJB verzacht heeft.

Myn Moederspraak (i).

Myn moederspraak, wat klingst du schöön!

Wat bist du my vertrüwd I Wair* ook myn hart als staal un steen,

Du dreevst den stoull heruüt.

Du böögst myn styven n^Lk soo licht

Als Moeder mit 'a^r'n arm, Du fikkelst my um 't angesicht

Un stil is alle larm.

Ik voel my als een luttel kind,

De gantse werld is weg. Du poest my als een voorjaarswind

De kranke borst to-recht.

Myn oüpa vouldt my nog de hand*

Un segt to my : Nu beêl Un « Vader-ünse » vang ik an,

Als ik wel vröe(g)er deê.

(i) V. ^.Stoult^ stoutheid, in den zin van trots, z. Kiuaan. V. 7. Fikkeien, van^fAr^ew, zacht aanraken, z. Kiliaan. V. n. Poesten, streelend blazen, z. Weiland. V. i3. Oüpa, oud-pa, grootvader, eigenlijk oüpée, Groth schrijft obbe, spreek oobee^ voor ópê, wijl de p verzacht wordt.

l82 -

Un voel soo diep : dat werdt verstaan, So spreekt dat hart sich üüt (oe/).

Un roew vann hemel waeit my aan Un airs is weder goed.

Myn moederspraak, soo slecht un recht,

Du oulde vrome reed* I Wen bloot een mund « myn vader » segt,

So klingt my 't als een beed*.

Soo heerlik klingt my keen musiek

Un singt keen nachtegaal; My loop(n)t ja glyk in oogenblik

De helle traann heen-<daal.

Niet waar, dat het tevens wonder en zonde is, dat wij van deze stambroeders zoo afgezonderd leven?

Luistert nu, hoe Fritz REUTER, de wedergade van Klaas Groth, strijdvaardiger hetzelfde onder- werp behandelt. Van den in gezond humor onover- tre£felijken prozaschrijver, is het tevens het schoonste

gedicht.

De Eikboom,

Ik weet eenen Eikboom, staeit an de See, De Noordstorm bruust in syn knëest*, Stoult rekt he de machtige kroon in de höö',

V. 2. Kndest', afgeknot meervoud van knast, knoest.

- i83

Soo is dat al dusend jaar Veest. Keen menschenhand heft 'em plant, Hij rekt sich van Pommren bet Nederland.

Ik weet eenen Eikboom vol knorrn un vol knast.

Op déèn vat keen byl ni un ^kst. Syn bork is soo ruug, un syn hoult is soo vast. Als w^ër* hij gehand un behekst. Niks heft *em 'daan, Hij sal nog staan, Wen wédermaal dusend van jaren vergaan.

Un de Koning un syne vrou Koningin

Un syn Dochter, gaan an den strand : t Wat doet dat vöör 'n machtigen Eikboom syn. syn telgen rekt over dat land? heft em *pleegd, heft 'em 'heegd, Dat hy syne biadern soo lustig reegt T »

Un als nu de Koning soo antwoord begeert, Treedt vöör 'em een jünge gesel :

V. 10. Bork^ ruwe schors, z. Kiliaan op berck, V. 20. Hegeriy behoeden, z. Kiliaan. V. 21. Regen, bewegen, vgl. reien. V. 24. Gij hebt u ja anders niet daarom lastig gevallen, z. Kramers' Dictionnaire nierlaU' daiS'/ranfais, op scheren. V. 3o. Waren (waarden), vol' gens KxLiAAN custodire; hlcryan deurwaarder, stokwaarder... en best boekwaarder en schrifiwaarder, niel boek" noch JcAr{/)be waarder .

« Heer Koning, Jy hebt Ju ja sus ni dïum 'scheerd. Juw vrou ni* un jürge Mamseir 1

Keen vöörnSam' lied'

De' hadden tiid, To sien, of den Boom ook syn recht geschiedt.

Un doch groent soo lustig de Eikboom up-stünds,

Wy arbeidslüüd' hebben 'em 'waard: De Eikboom, Heer Koning, de Eikboom is üns, Uns' Platdüitsche Spraak is 't, un aard. Keen vöörnSam' kunst Hè'ft s' uns verhündst, Vry wiessen s' to höögte oon köningsgunst.

Rasch gëft em den koning syn Dochter de hand :

« God seegn' Dy, Gesel, vöör Dyn reedM Wen de stormwind eens bruustdöördatdüütscheland, Dan weet ik 'ne sekere steedM eigen aard Vry wün un waart, By dèèn is in nood men ton beste verwaard.

Krachtiger nog klinkt, met allen eerbied voor de wetenschappelijke waarde van het Hoogduitsch, uit het studentenlied van Carl MEINHOF :

V. 34. Verhündseiit hondsch maken, bederven, vgl. het Fr. encanailler. V. 35. Oon^ zonder, z. Weiland.

i85

Nèderdüütschland to-hoopl

Höört toe gy Nèderdüütschen al In dorp un stad, in veld un would, Höört toe wat weder warden sal, Höört toe, wat ju vertell(n)t de ould'!

Wy hebben lang 'noeg uns geboogd Vöör vremde spraak un vremde aard, Nèderdüütschland nu den kop in d' höögt\ De knechtschap hè't lang *noeg gewaard, (i) Vry bist du 'boren, bist ni knecht. Sta op, Nèderdüütschland, vöör dyn recht, Nèderdüütschland to-hoop !

#

MM.,

Het is geene taalkundige verhandeling, geene taal- en letterkundige geschiedenis, geene strijd- voordracht welke ik U heb willen voorhouden.

Mijn inzicht was alleen, door eene spreekbelofte te vervullen. Uwe welwillende aandacht te vestigen op hetgene, na de vorige redevoeringen van Heeren bestuurderen en coUegas, uit den weidschen titel van Koninklijke Vlaamsche Academie voor taai- en letterkunde, mij was overgelaten geworden,

(i) Waren, duren, z. Kiliaan, op weren.

i86

namelijk, wat mij almede mede van het belang- rijkste toescheen : de Taal.

Ik wilde in verband met den strijd dien wij voor haar nog altoos, en meer dan ooit, te voeren hebben, U leiden tot de erkenning van het mach- tigste wapen waarvan wij ons bedienen kunnen, om den overmoed des vijands te beteugelen, en tevens de treurige onverschilligheid des gewonen Vlamings te overwinnen, door hen te wijzen op het groote zedelijke en stoffelijke Nut onzer dier- bare moederspraak, zoo binnen als buiten de grenzen des lands.

En lichter zwevende over de meer gekende redenen die haar nut in ons nationaal leven beves- tigen» heb ik vooral gemeend te moeten drukken op haar onbetwistbaar Wereldnut in zichzelve, en door hare nadere en naaste aanraking met twee erkende wereldtalen.

Terugkeerende tot hare onmiddellijke uitge- breidheid in Europa, tot het middenpunt van haar leven, heb ik U gewezen op haar verre strekkend tonggebied van uit Frankrijk tot in Rusland, en heb ik U nader willen betoogen de eenheid in de verscheidenheid der algemeene Dietsche Spraak.

Of ik er in gelukt ben mijne overtuiging tot de Uwe te maken, moogt Gij oordeelen, durf ik hopen. Doch stellig moet het ook voor U zijn, dat zoo er eene groote kracht uit de erkenning van het Nut der Moederspraak ontspruit, die kracht niet weinig gebaat wordt door het bewustzijn des

- i87-

bestaans van een uitgestrekt land van stambroe- deren, een heerlijk drieledig Dietschland, waarvan Uw dienaar eenmaal zingen mocht :

Aan Dietschland,

Van dezer Noordzee westermarken

Tot gener Oostzee verre strand,

Bezoomd door oerwoud berg en zand,

Die zijn gebied in 't Zuid beperken,

Daar ligt een heerlijk wonderland.

Daar heerscht de Scheepvaart langs de kusten,

Die half Europa weeldrig voedt;

Daar spreidt de Landbouw zonder rusten

Zijn' schatten uit in overvloed;

Daar bloeit de Veeteelt op de weiden.

En Nijverheid bezielt de heiden;

Daar huist een volk aan geen gelijk

Door zijne grootschheid van historie;

Daar troont de Vrijheid in haar glorie,

Daar ligt ons Dietschland luisterrijk!

Dat land is 't vaderland der vadren

Van oud-Germanjes heldenras;

Wie daarin leven, zijn onz* nadren.

Waar Oost ot West hun oorsprong was.

Wat stugge staatgrens ons ook schelde,

Schoon achtend volk en nalie beide

En ieder rijks verdiende faam,

i88

Schoon Belgies, l^uitsch- of Hollands zonen. Toch zijn en blijven wij Teutonen, Rn Dietscher is onz* eerenaam !

De heer onderbestuurder verplicht zijnde te vertrekken, wordt als voorzitter der vergadering vervangen door den heer H. Claeys, die het woord verleent aan den heer Am. de Vos, voor het lezen van een gedicht.

IDEALEN,

door den heer AM. DE Vos

I

Als overmachtige moedwil u tergt en martelt.

Of de ramp u bestormt met heur plagend rom. Bedrukte verdrukte, wijk dan, tot schuiling,

In der ziele zalig heiligdom. Vermeet ge u, naar Thabors en Horebs te klimmen.

En begrijnsde of bemorste de Nijd u daarom ; Rooit gi) naar 't grootsche, zij de ootmoed uw schanse,

En ge ontsnapt aan der waanwijzen leelijk gebrom. Gevoelt ge u alleen, tot op markt en straten,

Omkrield door zorgen- en zakengedrang ; Overlasten uw hart ongedeelde geneugten.

Of is *t kwalijk bevredigd met roem of rang, Koortsig verzuchtend naar 't heil van het menschdom.

Te stichten op de morzels van *t zelf belang ; In *t eindloos Dorado der lieve idealen

Wordt het u nimmer eenzaam of bang.

Daar groenen laurieren, in parken des vredes.

Door slangengebroed noch wolven gestoord ; Daar omruischen zacht u stemmen en psalmen,

In schouwburg, woud, noch tempel gehoord. Daar streelen zefieren, met engelen veder,

De rimpels weg van uw aangezicht : Daar fonkelen de dauwigsie dageraden

En koestert u *t kleurigste middaglicht Daar is den mensch eene macht gegeven,

Met geen tweede wezen op aarde gedeeld ; Hi) schept er, op zijn wenk, een phantasmen wereld^

Met legioenen van toovergedaanten doorspeeld :. Zijne beden en wenschen, in gestalten belichaamd.

Bekoorlijk zwevend om hem door elkaar, Omgaasd in kuischheids mantelplooien.

Gebenedijd paradijzenveroveraar ! Omhoog I beproefde, uit laagte en gemeenheid,

Uit strik en kluister, uit het vlekkende slijk Van logen en list, naar de heldere kreitsen

Van dat weergaloos visioenen rijk !

* «

Eenling, onbemerkt bij de vliénde geslachten, Al staket gij boven uw naaste ook den kop.

Lijk de opperste naald aan een sparrekrone,

Of het uiterste blaaske van *t schuimende sop ;.

190

Ontwaren wel, meent ge, Grenada*s heuvelen,

Onverzeld in zijn trots, Teneriffe's top? Onbespeurd als een korrel der zwervende duinen

Van Gobi*s grenzenscbuwe woestijn ; Ongeteld, als een blad in Katanga^s bosschen ;

Een glimmende worm, bij den zonneschijn ; O dwerg ! als *t atoom eens droppels, versmelt gij

In den strandloozen stofoceaan van het Zijn ! En toch, al is *t nietig, uw tastelijk wezen,

Hoe deeg uw onvatbaar aanzijn uit ! Geen Zodiak, geen eeuwengordel,

Die *t heelal uwer zedelijke grootheid omsluit*

Lijk wolkenbreuken de zanden drenken

Der wildernisse, van dorst verdord ; Lijk het Oosten de Ardeensche loovergolven

Met gulpen smaragd en topaas overstort ; Lijk de orkaan de onafzienbare vlakte der wateren

Tot zwalpende bergen en dalen beroert; Lijk een onzichtbare gids de karavanen gestamte

Door de ongebakende Steppen van 't uitspansel voert ; Zoo heerlijk beweegt zich de Genius der Menschheid 1

Poëzie doorpopelt al wat er leeft, Bezielt, overstelpt met 's vinders gaven

Wat oorspronklijk geen roering of adem heeft. Zijne luim omhing de ruwste klompen

Met keur van vorstlijke weeldedracht, En op de ijle stamijn der schraalste doeken

Borduurt zijne kunst hare beeldenpracht.

IQI

Tot priester gezalfd in het koor van de Muzen,

Past hem ook 't pantser, als demper van 't kwaad. Wen het wierookvat, in zijn zuivere handen,

Voor de schoonheid op- en nedergaat, Wordt het fluks een slinger van boet en straffe,

Die verstokte snooden in 't aanschijn slaat. In diens nooit gedoofde Vestalenvlamme

Werd het ijzeren zegel heet gegloeid. Waarmede *t merk van schaamte en schande

Totter dood op de huid hun wordt ingeschroeid. Doch, lijk we in 't noodige eenparigheid willen,

Vrijheid, waar twijfel ons hoedt voor bedrog, Alom, bij aanval, verweer of kastijding,

Tot bij haat voor het slechte, steeds liefde nog.

II

Bewaren we sparig den kostbaren zegen,

Waarmee de Natuur haar kroost bedacht; Xjcene gunst verzuimd, geen talent geschonden,

Geene parel vergooid in de moddergracht. Aan tyrannische Overdaad niet, lafhartig,

Ons gaaf gevoel ten offer gebracht. De Graagte nooit zoo dwaas getroeteld.

Dat ze ontijdig verlokking en prikkeling kwist; Beklaag de verouden, wier achterlente.

Verwend reeds, begeerte en begoocheling mist. Dat gepuurd genot ook uit smarte spruite,

Als uit scheurige rotse de lesschende bron, Als uil opgespleten amandelschelpe

De welige kiem, in de Junizon.

192

«

Drinken wij, makkers, met volle kroezen, .

Levenslust en strijdensmoed ; Doch, louteren wij de aardsche genoegens of kwalen

In Prométheus' onbluschbaren fakkelgloed. Dat de donkere kommer van *t ondermaansche

Voor verlossings günsierenden morgen zwicht', En de horden zwarte wereldweeën

Jage zijn stralengeflits uit het zicht. Heeft het lichaam zijn billijken cijns ontvangen,

Is de alledaagsche, daaglijksche plicht volbracht, Aan den duitentol des prozalevens

De onderfbare schatting ook toegedacht; Is eenieder tot waardig mensch gewassen.

Die het vuige vertrad en vocht met de pijn, De vriendenbond van zoo wakkere leden

Zal een sterk en edel ras ook zijn. Dit beklijve, hoe klein, dan op eigen bodem,

Als een liefling ontzien in der volken rij, Door zijn recht, zijne zeden, zijne glorie behouden,

Tusschen reuzige buren voorspoedig en vrij.

Zoo droomen wij *t vaderland een warande :

Lachende stranden, veld en vloed; Eenen sappigen tuin, die, even milddadig,

Het moes en het mos, als de dahlia, voedt. Daar is gelijkheid, bij 't ricbtig verschillen,

Waar tijm nevens lila tiert en bloeit; De malsche maluw, die *t gras doorpurpert,

Benijdt er geen heemst, naar de hoogte gegroeid.

193

Dat éénen gevetten Gargantua langer,

Aan 't voor duizenden opgediend banket, Geen dozijnen schotels, honderd schalen,

Ter slampamping blijven voorgezet; Terwijl eene bende magere zwoegers,

Die mede aan den disch om heur plaatse vraagt. Buiten de zaal, gelijk schooiende honden,

De klieken en kluiven der borden knaagt. Geen drank meer uit put en poel, tot laafnis

Voor hem. die de tarwe besproeit met zijn zweet; Geen gebrek voor den spijzer van vratige schuimers,

Die zijn droge korst onder tranen eet. Geene naaktheid meer, in December koude,

Noch flardendos om de knokige leen Van slaven, die, bevend, hun barsche drijvers

In dons, in fluweel en zijde kleên. Geene dochter meer, blank als de hagenwinde,

In het smalle steegje, schamele maagd, Op de kostlijke kant over 't kussen kuchend,

Die de bruid haars verleiders aan de borst eens draagt, Door behoefte tot eerlooze kameniere

Der vuile, veile Venus verlaagd.

Bekeert u, v\rie knielt voor den gouden penning. Almogend, omkringd met afgodischen glans,

Getrouwer aanbeden, dan ooit op het outaar 't Gewijde brood, in zijn stralenkrans.

Daal wat, Fortuin, van uw marmertreden,

194

Reik eene hulpzame hand van omhoog, Dat eindelijk de Arbeid, koning der toekomst, Uit zijn krocht van ellende stijgen moog.

Foei ook den Vlaamschen volksverrader,

Den ontaarde, die 't erf onzer vaderen onteert 1 Lof aan den Waal, nog, jammer! zoo zeldzaam,

Die *t als have en goed eens broeders waardeert I Verkoren Dietscb, waar de kloekte en de teerheid

Van *t Noorden en Zuiden in samenvliet; Soms grommend, als Hekla's dondergerommel.

Soms neurend, zoo zoet als een gondellied I Of moeten alleen de baren maar bruisen,

En zwijgen het schorretje lispelend riet? Tijd en afstand, laat het suizen

Door Insulinde en tot over de Vaal; Laat het in *t springtij nooit verzinken

Van Britannië*s wassende wereldtaal. Zou Volapük, alléén, u behagen?

Of muziek van de tam-tam, of bekkensklank? Als bet vinkske floot, lijk de struisvogel kokkelt,

Waar bleef dan der schepping wisselgezang?

Voor ons, of de schoone in een hutteken huisde,

Neerlands taal is koningin. Al sluit ge den pronk der tropische meren,

De Victoria, een glazen kerker ook in. Prijkt ze daarom niet met pralenden luister,

Als aller lelieën keizerin?

195

III

Eens de klassen verzoend en de rassen verbroederd,

Verzusteren de naties onder malkaar, Als iedere telg der moederaarde

Zijn wettig deel bekomt van haar. o Raum für Alle hat die Er de n,

Heeft een ziener, de doorluchtige SCHILLER, gedicht, Nog maar van een gems, waarop de Alpenjager,

Mikkend, zijn vreeslijk roer had gericht. Wee! die den minste ook der menschlijke halmen

Noodeloos raakt, met de doodende zicht! Gevloekt zij de afgrijslijke slachting van legers.

Om een gril of een geschil onder mogendheénl Met het gouden zwaard van den scheidsgerechte

De Staatsgedingen thans doorgesneén. Dat Beschaving niet zelve, barbaarsche streken

Beweldigend, woest naar de zege nog spoed*, Langs wegen, bestrooid met puin en lijken.

Langs rivieren, rood van vergoten bloed. Verfijnde sterflingen, wreeder dan dieren,

Gij moordt, om een lapje roofgebied; Spiegelt u aan Sumatra*s tijgers.

Die verscheuren de tijgers van Atjeh niet. Zoo eng een maagschaplijk verblijf is de Aarde,

Om iets anders te wezen, in den vluchtigen duur,. Dan een veilige arke van weldoen en welzijn.

Op heur dwarrelreis, door die zee van azuur.

ï'j6

Zijn allen verzaad van de feestgerechten,

Die de werklijkheid óók ons te smaken schonk; Is de kruik eens geleegd van den wijn des Edens,

Waaraan onze jeugd zich dronken dronk; Zijn Mei en Oogst in *t niet geweken,

De minnerozen uitgebloeid; Is de mirtevlecht van de lokken gegleden.

Zijn de veertjes van zenuw eu spieren vermoeid ; Wij beklauteren, gelaten, de wrakke arduinen

Van 't noodlottig ingevallen verleen, En, met bovenzinlijke geestvervoering.

Schouwen in wijdere ruimten daarheen.

*

Wen zoo haastig de driften zijn voos gevroren.

De ongeduldige tijd onze hoofden besneeuwt. Als kruinen^ in Thibets lucht geheven,

Waar geen tortel nog koert, waar de grijpgier schreeawi; Aan het eind van de oneffen pelgrimsbane.

Door een ónverbidlijken dwang geduwd, Zónder kans van mooglijke ontkoming,

Naar dien buitensten rand, waar de koenste voor gmwt, - Naar den boord van die ijzingwekkende diepte,

Die in 't veege merg met angst u treft; Wie leent ons des arends forschen vleugel,

Die boven de onpeilbare kloven hem heft?

Ochl schud het gewicht van uw kleien hulsel, Menschenkindy in het gruis hier af;

197

En leg daarnaast, aan dees kim van *t bekende,

Usve rouwnis, uw spijt en verdriet in hel graf. Het make u *t scheiden minder droevig.

Dat ge meer en beter dan een handvol asch Moogt bij uw heugenis achterlaten,

Van wat boven juweelen u dierbaar was; Dat hij nooit geheel u kan verzwelgen.

Die akelige, lange, verrassende nacht. <jij hebt, zorglijk, het beste der tijdlijke schatten :

't Voortreflijkst van 'tgeen gij voeldet en dacht, In het schrijn van woord en werk gesloten,

En vermaakt aan *t erkentelijk nageslacht. Gij hebt, zingend, naturels maatgeluiden

In klankenlijnen afgedrukt, Waarmee gij, gevierd nog door volgende eeuwen.

De luisterende, trillende scharen verrukt; Of gij mengdet, als gamma's, Iris tinten,

Tot er zoo wonder aanschouwlijk verband uit blonk. Dat uw schildersfaam, de tijden tartend,

Nooit in Vergetelheids groeve zonk.

IV

O ziel! hier zoo dicht bij *t ontzettend raadsel,

Laat u geen wanhi)op nederslaan. Gij kondet wel nooit het geheim achterhalen,

Hoe gij, gansch op u zelve, kunt voortbestaan <Lijk de dwepende TENNYSON vast vertrouwde).

Als *t verlamde lijf u laat henengaan;

Maar mocht gij misschien uw bestaan begrijpen,

Terwijl ge aan het vleesch gebonden waart? Hebt ge minstens bevroed, hoe een cel aan een celle

In levende weefselen samenpaartt Hoe zoo vaak uw Gedachte 't brein, ~ haar nestjen,

Ontvloog, alleen ook, ter hemelvaart? Wat geleerde verstond, hoe milliarden gevaarten.

Waar de kogel der Aarde als een vlokje bij we^, In de onmeetlijkheid hangen dooreen te wervelen.

Als kaf, door een windeken opgeveegd? Hebt gij even de wording van mug of miere.

Van een sprankel doorvorscht, van een scheutje liscbf Heeft uw rede gevat, hoe een zaadje geboren,

Een kandijkristal geslepen is? Weet gij waarom beweging in warmte,

Waarom de warmte tot kracht verkeert? Heeft Edison zelf, in een draadje den bliksem

Der snelheid van toon en teeken volleerd? Wijs me 't snoer, dat gedachtenlezers.

Geblinddoekt en vlug, naar hun doelwit richt. Heeft Wijsbegeerte den zwaren sluier

Van den slaap der hypnose reeds afgeligt? Gij doorziet noch aard, noch doel, noch oorzaak

Van wat *s menschen vernuft ook ontdekken inochr^ 2oo min als van 't geringste gewoon verschijnsel.

Is niet Alies^ lijk één mirakelgewrocht?

Wen de eerste mensch de allereerste lente, Den vroegsten zomer sterven zag;

- 199

Toen de laatste vrucht en het jongst gebloemte

Den kwijnenden herfst voor de voeten lag; Als de oudste winter, die roovende reeuwer, -

De gestroopte geraamten van boom en brem Met zijn witte dood^nwade bedekte,

En de kraaien krasten het Requiem; Zou dan Adam zich ooit hebben -voorgegoocheld.

Dat Plora^s mummie, bedolven in rouw. Onder *t wollen deken maar even wat sluimerde,

En, ontpopt, als de vlinders, ontwaken zou?

Allicht wordt later het roekloos ontkende

Aan het snakkend verlangen veropenbaard ;

Der Kunde toorts heeft zoovele mysteries Tot voelbare waarheid al opgeklaard.

De smalle bol van ons dwalend planeetje

Slinkt met zijn tanend stip uit het oog, En de blikken des kranken turen al strakker

In den stadig verbreedenden sterrenboog. Nog siddert gij, vrome, van schrik, op den oever^

Die zoo hoog boven mistige kolken zich neigt. Als nergens wand van de Andes-keten

Steil eene grondlooze leegte overdreigt. Helaas! gij duizelt zoo schuw nog, bij *t staren

Van den uitsprong des berms,die een stond u nog draagt t Zwijmelend, in de ijling der leste seconde,

Den onvermijdlijken val maar gewaagd...

200

Gij verdweent!...

Niet waar? o brave! gij stort niet

In een baaierd, waar 't Hindoesch Nirwana spookt? <jij ploft niet recht in den gapenden krater,

Waar een slindende hel onder grolt en kookt? Maar 't gehoopte Land van belofte ging open,

Menschlijke geest, niet verboden voor u? Niet waar? *s Armaments mystieke sferen.

Met uw heir van vreugden, doorjubelt ge nu?

Nog geen « Vaarwel! » u nageroepen.

Alleen u c Tot weerzien! » toegeschreid.

Wij duchten zoo schroomlijk die nare vernieling, Door zoekende Wetenschap koel voorzeid.

Verborgen Godheid, we krijten, smeekend. Om ons duurst ideaal : onsterflijkheid!

Onsterflijkheid !

Door den bestendigen secretaris wordt mede* gedeeld dat de Academie, in zitting van ai Juni, heeft gekozen tot buitenlandsch eerelid, ter ver- vanging van wijlen den heer J.-W. Brouwers, den heer Dr. Johan-Hendrik Gallée, leeraar in de oudgermaansche en vergelijkende taalkunde ter Hoogeschool van Utrecht.

Vervolgens deelt hij den uitslag mede der letterkundige wedstrijden voor 1893.

20I

De heer Willem de Vreese komt uit handen van dea heer Claeys den prijs ontvangen, hem, alsmede aan den heer H. Meert (atwezig uit hoofde van dringende ambtsbezigheden), toegekend voor de verhandeling over de Klank- en Vormleer in de werken van Jan van Ruusbroec.

De heer voorzitter wenscht de bekroonden in eene hartelijke toespraak geluk over de onderschei- dmg, hun te beurt gevallen, waarop de heer de Vreese op zeer gepaste wijze antwoordt, wijzende op het welgelukken der Academie, wat hare prijsvragen betreft, handelende, in het kort, over de studie van het middelnederlandsch, en ten slotte zijnen dank betuigende aan den heer J. Micheels, zijn vroegeren leeraar aan het Atheneum, die hem de liefde tot de taal inboezemde en hem op den weg bracht, dien hij thans bewandelt. (Toefuiching-en).

De heer voorzitter verklaart daarna de zitting geheven.

202

Zitting van den 19 Juli i8g3.

Aanwezig de heeren P. Génard, bestuurder,. K. Stallaert. onderbesiuurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, Em. Hiel, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems.. C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels. J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopn^an, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, H. Sermon,. werkende leden;

de heer K. de Flou, briefwisselend lid.

Het verslag over de voorgaande zitting, door den bestendigen Secretaris voorgedragen, wordt goedgekeurd.

AANGEBODEN BOEKEN.

Namens den heer Minister van Binnenland- sche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Ver:{ameling van graf schriften en wapens in verschillende Noord-Brabantsche kerken. Naar een oud hs. uitgegeven door J.-Th. de Raadt.

Verzameling van grafschriften en wapens van Gorinchem.

Cartulaire de Féglise Saint-Lambert de Li^ge^ Tomé premier.

De werken van J. van den Vondel. 1667-1671^

■)lvi]ViU;Vu!r,j ^

201

De heer Willem de Vreese komt uit handen van den heer Claeys den prijs ontvangen, hem, alsmede aan den heer H. Meert (afwezig uit hoofde van dringende ambtsbezigheden), toegekend voor de verhandeling over de Klank- en Vormleer in de werken van Jan van Ruusbroec, Ook de heer Poffé, bekroond voor zijne studie over het Huiselijk leven, de ^eden en gen^oonien in eene Vlaamsche gemeente gedurende de tu/eede helft der XVIII^ eeuiPy is aanwezig en ontvangt den hem toegekenden prijs.

De heer voorzitter wenscht de bekroonden in eene hartelijke toespraak geluk over de onderschei- ding, hun te beurt gevallen, waarna de heer de Vreese in zeer gepaste bewoordingen antwoordt» wijzende op het welgelukken der Academie, wat hare prijs- vragen betreft, handelende, in het kort, over de studie van het Middelnederlandsch, en ten slotte zijnen dank betuigende aan den heer J. Micheels, zijn vroegeren leeraar aan het Atheneum, die hem de liefde tot de taal inboezemde en hem op den weg bracht, dien hij thans bewandelt. [Toejui- chingen.)

De heer voorzitter verklaart daarna de zitting geheven.

202

Zitting van den 19 Juli i8g3.

Aanwezig de heeren P. Génard, bestuurder, K. Stallaert, onderbesluurder, Fr. de Potter, besten- dige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, Em. Hiel, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, J. Bols, H. Sermon, werkende leden;

de heer K. de Fiou, briefwisselend lid.

Het verslag over de voorgaande zitting, door den bestendigen Secretaris voorgedragen, wordt goedgekeurd.

AANGEBODEN BOEKEN.

Namens den heer Minister van Binnenland- «che Zaken en Openbaar Onderwijs :

Verzameling van grafschriften en wapens in verschillende Noord -Br abantsche kerken. Naar een oud hs. uitgegeven door J.-Th. de Raadt.

Verzameling van grafschriften en ^wapens van Gorinchem.

Cartulaire de Féglise Saint-Lambert de Liége. Tomé premier.

De werken van J. van den Vondel. 1667- 1671-

2o3

Bulletin de r Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-A rts de Belgique, 1 8g3 , n** 5 .

Door het gemeentebestuur van Antwerpen : Antn^erpsch Archievenblad, uitgegeven op last

van het stadsbestuur, door P. GÉNARD. i8« deel,

aflev.

Door den heer J. MiCHEELS : Theodoor Körner,

Door de Lovensche rederijkerskamer « het Kersouwke » :

Lovensche Kersouwieren-almanak voor 1861 4n 1862.

Jaarboekje voor 1866, 1867, 1869, 1870, 1871, 1873, 1874.

Boekenlijst van het Kersouwken, 1877.

Afrika^ de Slavenhandel en de Aardrtfks- kundige Conferentie van Brussel, door W. EB EN

De Kersouw, zingdicht.

Bekroonde dicht- en pro^astukken van den letterkundigen prijskamp uitgeschreven in 1870 Aoor het Kersouwken ».

Idem in 1874.

Bekroonde heldendichten en ^edenverhalen van den letterkundigen kampstrijd van i852.

Door het Historisch Genootschap, te Utrecht : Bijdragen en Mededeelingen, 14® deel. Dagverhaal van Jan van Riebcek, comman- jdeur aan de Kaap de goede Hoop^ III' deel.

204

Door het Friesch Genootschap te Leeuwarden : Vier en zestigste verslag der Handelingen pan het Friesch Genootschap van geschied-, oud- heid- en taalkunde^ over het jaar 1891-1892.

Door den heer J. Splichal :

Kempisch Museum^ III* jaargang, n"* 3.

Door den heer A. Siffer : Het Belfort, 1893, n»- 7.

Door de Société d'Emulatton pour V étude de Vhistoire et des antiquités de la Flandre :

Annales, 1887, bijvoeglijke aflevering, en 1891, I* aflevering.

Door den heer J. van Neste, te Brugge : Biekorf, 4* jaar, n" 13, i3, en Bij blad.

Briefwisseling.

De bestendige secretaris deelt het antwoord mede van Z. M. den Koning, op den heildronk, hem toe- gebracht tijdens het banket van de Leden der Academie, den 21 Juni jl.

Bij brief van 16 Juli zendt de heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onder- wijs afschrift van het koninklijk besluit, den 3 Juli genomen, bij hetwelk de verkiezingen, gedaan door de Academie in zitting van 21 Juni jl., door Z. M. den Koning zijn goedgekeurd.

305

Een ander schrijven namens den heer Minister vraagt inlichtingen aan de Academie nopens eene hem gedane vraag tot het bekomen eener toelage voor eene reis in Engeland, ten einde aldaar, ia het British Museum en de Bodleian Library^ opzoekingen te doen en oorkonden te raadplegen omtrent de Nederlandsche lettergeschiedenis, en inzonderheid omtrent de handschriften van het Schaakspel en het Kaatsspel^ eenige gedichten van HOUWAERT, en Jan van der Noot en andere.

De vergadering, acht gevende op het 64® artikel van de Wetten der Academie, besluit, twee leden der Commissie van Middelnederlandsche letteren te benoemen om gemeld onderzoek in Engeland te doen.

Worden daartoe gekozen, de heeren E. Gailliard «n G. Gezelle.

Van den heer Dr. J.-H. Gallée is bericht ont- vangen dat hij zijne benoeming tot eerelid der Koninklijke Vlaamsche Academie ten zeerste waar- deert en deze volgaarne aanneemt.

De heeren Om. van Damme, voorzitter, en J. Broeckaert, geheimschrijver van het Middencomi- teit, ingericht te Dendermonde met het doel een standbeeld op te richten aan Prudens van Duyse, verzoeken de Academie zich op het onthuUings- fecst, dat den 27 Augustus eerstkomende zal gevierd

worden, te laten vertegenwoordigen. Bereids verklaren de beeren Claeys, de Pauw, de Potter, Hansen, Micheels, Obrie, Snieders en van Droo- genbroeck de plechtigheid ter eere van den vadcr- landschen dichter te zullen bijwonen.

Door den heer Obrie wordt namens den heer Johan Bohl een exemplaar aangeboden van het door dezen opgestelde werk : De Raad der Advo- caten te Abdera. Bedankingen aan den heer Joh. Bohl.

De heer de Vos vraagt het woord. Hij zegt dat er, volgens zekere in de stad loopende geruchten, pogingen worden aangewend bij de Regeering om den linker vleugel van het gebouw der Academie, of een gedeelte daarvan, aan eenen bijzondere af te staan. Spreker vraagt of het bestuur van dergelijk ontwerp iets weet, en wat hel in dit geval voor- nemens is te doen.

De bestendige secretaris antwoordt dat, zoodra het den heer de Vos bedoelde gerucht hem ter ooren is gekomen, hij onmiddellijk eene zitting van het bestuur der Academie heeft belegd, in welke besloten werd bij de Regeering aan te dringen, geen gevolg aan de vraag tot bedoelden afstand te geven.

De vergadering beslist, dat het bestuur, zonder verwijl, opnieuw deo heer Minister van Binnenland- sche Zaken en Openbaar Onderwijs zal verzoeken bij den heer Minister van Landbouw, Nijverheid en

2ü7

Openbare Werken aan te dringen om het hem gedane verzoek van de hand te wijzen.

Dagorde.

De Academie gaat over tot het benoemen der Commissie, gelast met het voorstellen van prijs- vragen voor 1895.

Worden gekozen de heeren Coopman, Daems^ Gezelle, van Droogenbroeck, P. Willems.

Ingevolge artikel 3 des koninklijken besluits van 8 Juli 18^6 verleent de Academie den titel van bin- nenlandsch eerelid aan den heer F. van der Haeghen, die door menigvuldige bezigheden belet is, de zittingen bij te wonen en deel te nemen aan de werkzaamheden.

Er zal tot zijne vervanging als werkend lid worden overgegaan in de eerstvolgende vergadering der Academie.

De zitting wordt te 4 uur geheven.

yV/

208

Zitting van i6 Augustus 1893.

Aanwezig de heeren P. Génard, bestuurder , K. Stallaert, onderbesluurder, Fr. de Potter, bestea- dige secretaris ;

de heeren H. Claeys, E. Gailliard, G. Gezelle,

E. Hiel, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk

Thijm, S. Daems, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie,

J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos,

J. Broeckaert, Ed. van Even, J. Bols, H. Sermon,

werkende leden.

Door de heeren Coremans, de Pauw en Hansen is bericht gezonden dat zij belet zijn de vergadering

bij te wonen.

Na lezing van het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk wordt goedgekeurd, legt de besten- dige secretaris de lijst neder der

AANGEBODEN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenland- sche Zaken en .Openbaar Onderwijs :

Compte rendu des séances de la Commission royale d*Htsioire, 1893, 2* bulletin.

Loquela. De tien eerste jaargangen.

Bibliographie de Belgique^ 1893, 8.

Bulletin de r Académie royale des sciences^ des lettres et des beaux arts de Belgique. 1893, 6.

209

Au siècle de Shakespeare, par GeorgeS EEKHOUD.

Jansenius, évêque dYpres. Etude de crilique historique par des membres du séminaire d^histoire ecclésiastique établi d rUniversité catholique de Louvain. 1893.

Door de Koninklijke Academie van Weten- schappen, te Amsterdam :

Les notions fondamentales du droit civil, par P. VAN Bemmelen. deel.

Le code du Mdhaydna en Chine^ son influence sur la vie monacale et sur le monde la'tque, par

J.-J.-M. DE Groot, j* deel.

jaarboek van de Koninklijke Akademie van Jt^etensc happen gevestigd te Amsterdam^ voor 1892. Verslagen en Mededeelingen der koninklijke Academie van Wetenschappen, Af deeling Letter- kunde. Derde reeks, 9" deel.

Door de Maatschappij der Nederlandsche letter- kunde, te Leiden :

Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letter- kunde^ 12® deel, aflevering.

Handelingen en Mededeelingen. 1 891 -1892.

Levensberichten der afgestorven medeleden, 1892.

Door den bestendigen secretaris der Konink- lijke Vlaamsche Academie :

Nederduytsche Spraekkunst ten gebruyke der

2IO

Schooien, uytgegeven op last van het Koninglij k Genootschap van tael- en dichtkunde, onder de zinspreuk : Tot nut der Jeugd, te Antwerpen, door des{elfs medelid J.-A. TER BRUGGEN. Eerste deel. Vijfde druk, 1822.

Door den heer A. GOETGEBUER : VEglise cathédrale de Saint Bavon a Gand^ 1893.

Door de Rcdaclie van den Biekorf, n" 14-13,- 4* jaar, van dit tijdschrift.

Door den heer A. Siffer : Het Belfort, jaar, n»^ 8.

Briefwisseling.

Bij brief van 14 Augustus deelt de heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs mede, dat het lokaal der Academie gerangschikt i& onder de gebouwen, wier onderhoud geschiedt door de tusschenkomst van het bestuur van Bruggen en Wegen.

Een ander schrijven van denzelfden heer Minis- ter, onder dagteekening als voren, keurt de vraag goed, door de Koninklijke Vlaamsche Academie gedaan, om de heeren Gezelle en Gailliard, werkende leden, te gelasten in het British Museum en de Bodleian Librarr, in Engeland, onderzoek te doea

211

omtrent een aantal handschriften, in Nederlandsche taal, en om verslag mede te deelen over de waarde der werken, getiteld : de roman van Jason, het Kaats- spel, het Schaakspelen eenige gedichten van Jan van der Noot en J.-B. Houwaert, op voorwaarde dat het Verslag der gemelde heeren in zijn geheel aan den heer Minister medegedeeld worde.

Op verzoek van verscheidene leden wordt mede- deeling gedaan van de brieven, door den heer F. van der Haeghen onlangs aan het bestuur der Academie toegezonden. Deze brieven luiden als volgt :

Hooggeachte Heer Voorzitter,

Ik haast me, u mijnen dank aan te bieden voor mijne benoeming tot binnenlandsch eerelid.

Inderdaad had ik aan enkelen mijner medeleden verklaard, dat het mij onmogelijk was ernstig deel te nemen aan de werken der Koninklijke Vlaamsche Academie, en ik daarom had besloten mij terug te trekken als werkend lid, ten voordeele van een letterkundige, die aan het geleerde gezelschap betere diensten kon bewijzen. Een brief, waarin ik u deze mijne gedachten uiteenzette, lag reeds geschre- ven, maar werd door toevallige omstandigheden tot hiertoe niet afgezonden.

Ofschoon ge intusschen, op het mondeling verslag van den hooggeachten heer Willems, mijne wenschen zijt tegemoet gekomen, acht ik mij noch- tans verplicht u den voor u bestemden brief te laten geworden.

2ia

Aanvaard, hooggeachte Heer Voorzitter, de uitdrukking mijner dankbaarheid en mijne bijzon- dere hoogachting,

F. Vanderhaeghen.

Hooggeachte Heer Voorzitter,

Te midden mijner talrijke ambtsbezigheden als bibliothecaris der Hoogeschool, bestuurder der Bibliotkeca belgica en secretaris der Biographie nationale^ vind ik den noodigen tijd niet om mij toe te leggen op Vlaamsche taalkunde en letteren. Aan de werkzaamheden der Koninklijke Vlaamsche Academie kan ik dus, tot mijn leedwezen, onmo- gelijk rechtstreeksch deel nemen.

Aangezien ik op die wijze eene plaats bekleed die nuttiger zou worden ingenomen door een Vlaamschen dichter of taaigeleerde, zie 'ik mij ver- plicht u mijn ontslag aan te bieden als werkend lid.

Mijne belangstelling in uwe studiën blijft echter onverminderd. Steeds zal ik gaarne het mijne bijdragen om boeken en documenten, die u kunnen nuttig zijn, te uwer beschikking te stellen.

Met de meeste hoogachting,

F. Vandkrhaeghen.

2l3 -

Bibliographische aanteekening.

De zeer Eerw. Heer kanunnik Muyldermans biedt, door mijne bemiddeling, de Koninklijke Vlaamsche Academie een exemplaar ten geschenke van zijn laatst verschenen werk, getiteld : Ver- s^ameling der meest voorkomende moeilijkheden^ gallicismen en germanismen in on\e taaL Bijdra- gen tot taal" en stijl:[uivering, (Mechelen, van Veisen, iSgS).

Het dubbel motto op den titel zegt duidelijk, welke gevoelens den verzamelaar bij zijn werk bezielden, evenals welk doel hij beoogde. Het eerste, van D"^ A. de Jager, luidt : t Niemand, die belang stelt in het bewaren van de zuiver- heid zijner moedertaal, zal het ongepast vinden te wijzen op verbasteringen, die op haar gebied zich vertoonen, en als bij insluiping dreigen zich voor- goed te vestigen. » Het tweede is aan ons hoog- geacht medelid Professor J. Micheels ontleend en bevat den al te dikwijls geschonden hoofdregel : « Eene taal moet in hare wetten geëerbiedigd wor- den, zoo niet is zij geene literarische taal meer. »

In zijn Voorbericht vergelijkt zich de schrijver aan « den hovenier, die de vergiftige planten uit- trekt, u die toont, en u goelijk vermaant tegen het gevaar, dat er steekt in hunne bladeren en bloemen. Zult gij gaat hij voort het inzicht van dien man kwalijk opnemen? Neen! Zult gij zijnen arbeid teenemaal afkeuren, omdat zijn oog

214 ~

hem hier of daar bedroog, omdat zijne hand som- tijds misgreep, en een schadeloos plantje in den bussel onkruid bond? Neen! gij zult zoo iets onvermijdbaar vinden, en, om het vele goeds van het volbrachte werk, zult gij hem het min goede zoo streng nier aanwrijven... l

Heel wel, zoolang zoo'n hovenier omzichtig en bezadigd te werk gaat. Daar loopen er echter soms wel, die, zoo maar grifweg, veroordeelen, uitrukken en bij den onkruidshoop werpen, wat hun niet aanstaat, of wat niet strookt met hunne eenmaal opgevatte theorieën van woordvorming, samenstelling, taaieigenschap enz.; terwijl daaren- tegen anderen diezelfde arme veroordeelden en ver- worpelingen- als goed kruid, ja, soms als keur- planten, verzorgen, aankweeken en verdedigen. Trouwens, zoo gaat het ook wel, in het stoffelijk gebied, met de eigenlijke planten.

Er is dus in die zaak omzichtigheid noodig.

Onze hovenier echter behoort niet tot de klas dier ongenadigen voor alles, wat niet hunne goed- keuring verwerft. Uiterst zelden oppert hij zijn eigen gevoelen; meestal laat hij anderen, en dan nog wel de meest gezaghebbenden, spreken. Waar iets onvoorwaardelijk als onkruid veroordeeld worde, is het, in \ algemeen genomen, op de beste gron- den; buitendat, waar er voor en tegen kan inge- bracht worden, geeft de Eerw. Heer Muyldermans zoo het eene als hel andere.

De man is, ja, zoo bezadigd, dat hij op het

2l5

einde van zijn Voorbericht de volgende regelen schrijft, die wij hier te liever aanhalen, omdat zij beter dan wat wij er ook konden over zeggen, den loon opgeven, die gansch zijn boekoverheerscht, en tevens eene les bevatten, die soms wel wordt over 't hoofd gezien door hen, die het « Medice^ cura te ipsum! » al te licht tot hoog antwoord in den mond hebben : « Een enkel woordje nog op eene laatste opwerping, die de eene ons al wat bitsiger dan de andere doen zal : « Wat ^ wilt ge u met taalzuivering bemoeien? Zuiver eerst « uwe eigene schriften! » Dit verwijt is zeker gegrond, en wij zullen ons daar ook niet tegen verzetten; maar zie eens na, hoe onze verzame- meling opgesteld werd : Vermits gij u zelven aan ons rechtefschap niet moet onderwerpen, en zelfs onze kunde verdenken moogt, hebben wij door- gaans het gezag van meer bevoegde taalkundigen ingeroepen, om het deze goed- en het gene af te keuren. Daarenboven zeiden wij het hooger reeds : 5vij wilden enkel het onkruid en de giftige plan- ten verzamelen, die wij op het veld der taal ont- moetten (i) ; wij wilden op eenige moeilijkheden de aandacht vestigen, en dat, dat kan u en iedereen dienstig zijn : men is immers nooit te oud om te leeren. - En sluipen er nu ook taalfouten in

(i) Ik las hier liever aangetroffen of vonden : men ont- moet toch geene planten, zoo min als huizen, bergen enz.

2l6

onze schriften, och ja, dat valt niet te loochenen. Wij moeten ons dus beteren gelijk anderen, en wij zullen dat ook. Laten wij elkander inlichten over hetgeen de eerbied voor de taal van onzenl- wege vereischt, over hetgeen hare wetten ons streng opleggen : dat ten minste zal tot bate strekken. » En nog verder voegt de schrijver er bij : « Wij willen hen helpen, die de studie der moedertaal ter herte nemen en hare eer met hare rechten verdedigen; wij willen hun eerbied en liefde voor de moedertaal inboezemen, even gelijk wij uit eerbied en liefde voor dat erf der vaderen handelen. »

Die woorden zijn waarheid; die drijfveer en dat doel stralen helglinsterend door in de ruim vierhonderd bladzijden van de Ver:^ameiing,

Ook, zonder elk bijzonder oordeel te kunnen

of te willen onderteekenen, beveel ik het boek

ten zeerste aan niet alleen bij mijne hooggeachte

medeleden der koninkl. Vlaamsche Academie, maar

bij al wie het wel meent met de gouden spraak

onzer vaderen.

S. Da EMS.

De heer J van Droogenbroeck beaamt ten volle den lof, door den heer Daems over het nieuwe werk des heeren Muyldermans uitgebracht. Het boek zou in alle onderwijsgestichten dienen verspreid te worden, niet alleen omdat het de taal leert kennen^ maar ook leert liefhebben.

I

217

Dagorde.

De heer Coopman brengt verslag uit over de zitting van de Commissie, belast met het voorstellen van prijsvragen.

Uit de voorgestelde onderwerpen kiest de Academie de volgende :

Eerste vraag.

Oud-Germaansche Taalkunde.

Men vraagt eene oud-Nederfrankische grammatica (klank- n vormleer/^ op te stellen naar het voorbeeld van Sammlung kur2er Grammatikcn AU-Gennanischer Dialecten.

TWKEDB VRAAG.

Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde.

Met vraagt eene opgave van bewijsplaatsen uit iaalbron- nen, d, i. uit gedrukte of ongedrukte geschriften, alsmede uit gewestspraken^ voor elk der woorden, door Kiliaan als vetus Flandricum opgegeven.

Derde vraag.

Nieuwere Taal- en Letterkunde.

Men vraagt eene :i^oo volledig mogelijke Itjst van de ver- werpelijke neologismen, die heden gebruikt worden in de Nederlandsche taal, met aanwijzing van hunnen oorsprong en hunne onnauwkeurigheid, alsmede van de juiste Nederland- sche woorden t uitdrukkingen of \egswij\en.

Vierde vraao.

Qeschiedenis.

Men vraagt de geschiedenis van de Nederlandsche druk' pers {dag- en weekbladen en tijdschriften) in Vlaamsch-Belgié; de^er invloed op de taal- en letterkunde^ alsmede op de sleden en de ontwikkeling van ons volk.

- 2[>. -

V'iJFDB VRAAG.

B uit enge won e prJJskansip . GeschiedeniB.

Men vraagt een Volksboek over de geschiedenis ir»- België, v.in 1792 f 0^ 1814.

De vergadering gaat over tot het kiezen van een werkend lid, ter vervanging van den heer F. van der Haeghen.

Wordt gekozen de heer Karel de Flou. brief- wisselend hd.

De zitting wordt geheven te 4 uren.

LETTERKUNDIGE WEDSTRIJDEN

voor* 18Ï>S«

VOORWAARDEN.

Voor de wedstrijden worden enkel handschrifien en niet te voren uitgegeven stukken aanvaard De wecken moeten leesbaar in het Nederlandsch geschreven zijn.

De Schrijver stelt zijnen r.aam op zijn opstel niet; hii voorziet dit slechts van eene kenspreuk, welke hij, met opgave van zijnen naam en woonplaats» in een gesloten briefje, dat dezelfde spreuk tot opschrift heeft, herhaalt. Voldoet hij aan de laatste bepaling niet, dan kan de prijs hem gewei- gerd worden.

Eene belooning van 600 frank, ofwel een gouden gedenk- penning van gelijke waarde, zal gegeven worden aan den schrijver van elk bekroond werk.

219

De mcdedingendo handschriften moeten ten huize van den bestendigen Secretaris (den heer Fr. de Potter, Godshui- 'zendreef, 29) vrachtvrij ingezonden zijn vóór den i Febru- ari 1895.

De stukken, na den voorgeschreven dag ontvangen, of zulke^ welker Opstellers zich op eei.ige manier zullen •(••en kennen, worden uit den wedstrijd gesloten.

De Academie eischt voor de werken de grootste n i:w- keurigheid in de aanhalingen en vraagt uit dien hoofde dat de Mededingers de uitgaven, alsook de bladzijde der door hen aangehaalde boeken, aanduiden. Zij meent den MeJedingeren te moeten berichten dat al de handschriften, aan haar oordeel onderworpen, Us haar eigendom in hare archieven bewaard blijven, en zij zich het recht voorbehoudt deze, geheel of gedeeltelijk, in druk te geven.

Van de niet ter uitgave aangenomen stukken zullen de Mededingers, op hunne kosten, een afschrift kunnen bekomen, mits overeenkomst met den bestendigen Secretaris.

220

Zitting van 20 September 1893

Aanwezig de heeren P. Génard, bestuurder» Fr. de Potter, bestendige secretaris ;

de heeren H. Claeys, jhr. de Pauw, E. Gailliard|. G. Gezelle, E. Hiel, A. Snieders, P. Willeras, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micbeels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, J. Broeckaert, E. van Even, E Coremans, J. Bols, werkende leden ;

de heer K. de Flou, brietwisselend lid.

Door de heeren Alberdingk Thijm en K. Stal- laert is schriftelijk bericht gegeven dat zij verhinderd zijn de zitting bij te wonen.

De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk wordt goedgekeurd.

AANGEBODEN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Mémoires couronnés et mémoires des savants étrangers, publiés par V Académie royale des Sciences^ des Lettres et des Beaux-Arts de Bel" gique. Tomé Lil.

Compte-rendu des séances de la Commission royale dHistoire, série, tome 3*, III* et IV» bulletins.

Bulletin de V Académie royale des SdenceSr

321

des Leitres el des Beaux-Arts de Belgique. 1893, n' 7.

Etude historique sur Ie comté de Rochefort^ par G". LamoTFE. Namur, 1893.

Lceuvre géographique de Mercator^ par F. VAN Ortroy. Brussel, 1893.

Vanwege den heer Minister van Justitie : Coutumes des pays et comté de Flandre. Quartier de Bruges. Tornt sïxième, Brussel, 1893.

Door den heer C.-J. Hansen : Goedheil aan Hendrik Conscience bij ^ijn standbeeld^ 1893. Muziek van Peter Benoit.

Door den heer J. Broeckaert : Feestrede uitgesproken ter gelegenheid der

onthulling van 7 standbeeld des dichters Prudens

van Duyse. Dendermonde, 1893.

Door de Redactie van Biekorf^ de 16* afle- vering van het 4" jaar dezes tijdschritts.

De heer J. Obrie brengt de dankbetuigingen over vanwege het Neder la ndsch taal- en letterkundig Congres, te Arnhem gehouden, voor de bereid- willigheid met welke de Academie het op staal gegraveerd portret van den onlangs overleden taal- geleerde M. de Vries aan de Regelingscommissie heeft medegedeeld.

222

Door den heer Gailliard wordt bericht, dat de heer Gezelle belet is met hem naar Londen te gaan voor het onderzoek der aldaar berustende Nederlandsche handschriften ; daar geen ander lid der Bestendige Commissie van middelnederlandsche letteren dien last verlangt te aanvaarden, stelt gezegde Commissie voor, den heer de Flou aan te duiden ter vervanging van den heer Gezelle. Aangenomen.

Dagorde.

Het eerste punt aan de dagorde is : Voorstel der Commissiën van Geschiedenis, Bio> et Biblio- graphie, en van Nieuwere Taal- en Letterkunde, strekkende om hunne verordeningendoor de Regeering te doen bekrachtigen.

De heer Coopman, secretaris der Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde, licht het voorstel toe, waarna de heer Broeckaert, secretaris der Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie, lezing doet der door beide Commissiën aanvaarde verordeningen.

Na bespreking van de artikelen, die in verband zijn met de zittingen en de uitgaven der Commissiën, verklaart de Academie het haar gedane voorstel aan te nemen.

De heer Sermon deelt een opstel mede, getiteld : Richardus Versteganus^ hetwelk in de Verslagen zal worden opgenomen.

De zitting wordt geheven te 4 uren.

223

RICHARDUS VERSTEGANUS.

De letterkundige geschiedenis schrijven eens mans, die op den eersten rang geschitterd heeft, is eene aangename en doorgaans niet al te moeilijke taak. Inderdaad, men hoeft hem slechts te verstaan, dat is, ingewijd zijn in de stof, die hij behandelt, t.i daarbij zijnen tijd, zijn land en zijne omgevim: kennen : dan doordringt men zich gemakkelijk van de gedachten, over welke men te handelen heeft; zelfs de stijl, de bewoordingen des mans verleven- digen, bezielen ons, zij worden de onze; wij leven als van zijnen geest en wij storten dat alles over in het gemoed, in de ziel des lezers of des hoorders; deze zet zich dan gemakkelijk in eenklank met ons, hij vindt er behagen in en bedingt den schrijver of spreker zijnen lof niet. Maar het is gansch iets anders, wanneer men de geschiedenis eens mans te schrijven heeft, die weinig of niet gekend is. De vergetelheid, waarin de jaren, de geslachten, ja, de eeuwen hem gelaten hebben, deden eene soort van minachting ontslaan en de lezer of hoorder houdt zich bijna verzekerd , dat er niets of weinig goeds, in alle geval niets buitengewoons aan dien vergetene te ontdekken is; ja, eene onverbiddelijke kritiek misbilligt reeds op voorhand elke poging om er de aandacht op te trekken. En nochtans er zijn in de geschiedenis der Nederlandsche let-

224

teren in België nog zoo menige van die vergetene ot uit partij- of godsdiensthaat doodgezwegene schrijvers, die wel juist niet op den eersten rang schitterden, maar toch onzer belangstelling over- waardig zijn; omdat zij hunne oogenblikken vao beroemdheid, ja. van Europeesche vermaardheid genoten hebben.

Een dezer schrijvers is RIJKAART VERSTEGEN, of gelijk hij zich zelven noemde RiCHARDUS Ver- STECANUS en RICHARD VERSTEGAN. Hij was een geschied- en oudheidkundige, een dichter en pro- zaschrijver, zelfs een taalkundige. Hij heeft in het Engelsch. in het Latijn en in het Nederlansch geschre- ven. Zijn naam komt wel hier en daar in een werk voor; maar wat de schrijvers over hem weten is zoo weinig, zoo onvolledig, soms zoo partijdig, dat het niet dient in aanmerking genomen te worden. Alleen de heer Karel Ruelens was beter ingeUcht; maar deze heeft hem slechts onder één oogpunt, dat is als publiciste catholique^ beoordeeld.

Foppens^ Diercxsens^ Van Ey^ Paquot en Willems zeggen, dat Verstegen te Antwerpen gebo- ren werd; dat is eene dwaling.

Hij zelf geeft ons, in de voorrede van een zijner Engelsche werken, de volgende inlichtingen over zijne familie :

Mijn grootvader Theodoor Roeland Verste- « gen werd geboren in het hertogdom Gelderland c en stamde af van eene oude achtbare familie. «Uit hoofde der oorlogen en der verliezen zijner

225

4 vrienden vertrok hij van daar, nog jong zijnde, « naar Engeland. Hij kwam er aan op het einde -ff der regeering van Hendrik VII (dus in het begin « der XVI eeuw). Hij trouwde er, doch stierf kort 4 daarna, latende bij zijnen dood mijnen vader pas c negen maanden oud. Dit ongeval was oorzaak, <i dat zijne fortuin kleiner was dan zij anders zou « geweest zijn (i). »

Engelsche schrijvers voegen hierbij :

« De moeder bracht haren zoon op met de < grootste zorg, en toen hij zestien jaar oud was 41 werd hij in de leer gedaan bij eenen kuiper, 4 wiens zaken iiij naderhand overnam. Hij vestigde « zich dan in de parochie van Sinte Catharina, c dicht bij het Tower; daar werd hem in i36o 4c een zoon geboren, welken hij Richard noemde « en welke onze schrijver geworden is.

c Deze zoon gaf vroegtijdig blijken van een « opgewekt verstand en eene groote neiging tot de 4 studie, en zijn vader besloot hem eene bijzon- 41 dere opvoeding te laten geven. Na hem de gewone « voorbereidende studiën te hebben bezorgd, zond ff hij hem naar de hoogeschool van Oxford (2).

« De jongen stelde er de hoop zijns vaders 4 niet te leur; hij legde er zich bijzonder toe op

(i) A Restitution of a dtcaytd intelligence. Epistle io our nation.

(a) ^' ooD. Athenae Oxonienses.Sect. Soa. 1 col. Lowndbs. Bibliogr. Brit, Art Verstegen.

220

« zekere letterkundige studiën, welke toen aan de « hoogeschool weinig beoefend wierden (waarschijn- « lijk de nationale oudheden) en verwierf onder « zijne medeleerlingen e/snen grooten naam. Dezen « naam heeft hij in Engeland nooit verloren, en c nog heden geniet hij er aU geleerde eene wel c gevestigde faam. »

Maar uit hoofde zijner gehechtheid aan den ouden godsdienst, bevond hij er zich uit elke liberale loopbaan gesloten.

Men was toen in Engeland in het midden der regeering van Elizabeth. In de maand April i58i ging er van deze koningin een edict uit, eiken student der hoogeschool verplichtend onder eed te verklaren, dat hij onder zijne medeleerlingen niemand kende of verdacht, die in het geheim den katho- lieken godsdienst beleed. - Wij gelooven dat Ver- stegen op du tijdstip de hoogeschool verliet en weigerde ten prijze diens eeds zijne graden te nemen

Hij verliet nochtans Engeland niet aanstonds; hij trouwde er vooreerst en het was met zijne vrouw, dat hij den weg der ballingschap insloeg en zich te Antwerpen kwam vestigen in iSSy, dus weinig tijds nadat de hertog van Parma de stad ingenomen had.

Karel Ruelens voegt hierbij : o Wij heb- c ben niet kunnen ontdekken, welke de onmiddel- « lijke oorzaak zijner vlucht of uitdrijving geweest c is. Misschien wierd hij in Engeland vervolgd « voor het schrijven van het een of ander vlug-

227

« schrift of opstel. Zijne scherpe pen, zijne vinnige, « bijtende scherts, de aanvalslust, dien hij in al zijne « geschriften aan den dag legt, maken deze ver- « onderstelling' waarschijnlijk genoeg. Te meer, de « bijzonderheden voornamelijk, waarin hij treedt « over de slechte behandelingen, welke de opge- « slotenen in het gevang van Bridewell te Londen « ondergingen, en welke dan toch maar kleine « straffen waren in vergelijking van die, welke hij « elders beschrijft, doen ons gelooven, dat Verstegen « er bij ondervinding over spreekt (i). »

Verstegen was overigens de eenige Engelsch- man niet, die de Spaansche Nederlanden tot zijn ballingsoord verkoos en onder deze telt men : den cardinaal Allen, Richard Stanyhurst, John Mars- hall, Thomas Stapleton, Richard White, enz. Ver- scheidenen hunner verbleven lang in ons land; zij gaven er onderwijs; zij liggen er begraven en zijn dus onze medevaderlanders geworden.

Het eerste werk, dat Verstegen uitgaf toen hij nog in Engeland verbleef, is getiteld : The post Jor divers partes of the world : to travaille from one notable citie into another^ ivith a des- cription of the antiquities of divers famous cities in Lurope. To Sir Thomas Gresham. By R. Rowlands (2). London. Thomas East. iSyö. m-8®.

{i\ RuELEKs. Richard Verstegen, ün publiciste catholique au XVI siècle,

(2) Zoolang Verstegen in Engeland verbleef, schijnt hij alleen onder dezen naam gekend geweest te zijn.

328

Dit uiterst zeldzaam werk heb ik niet te zien gekregen. Het schijnt eene soort van reisgids te zijn» toen wei gekend, en welken Verstegen, naar het schijnt, uit het Hoogduitsch vertaalde. Er waren ook vertalingen van verschenen in het Fransch en in het Italiaansch.

Ten jare 1587 gaf Verstegen te Antwerpen een werk uit, dat algemeene opschudding verwekte. Het was getiteld : Theatrum crudelitatum haereticorum, Antverpiae^ tijpis Adriani Huberti. 1587. «11-4*' gb bl.

Het werk is versierd met drij koper platen, voor- stellende de martelingen door de katholieken onder- gaan in Engeland onder Hendrik VIII; zes platen de martelingen voorstellende in Frankrijk gepleegd door de Hugenoten; drij platen voorstellende die door de Geuzen in de Nederlanden gepleegd, namelijk te Gorcum, te Oudenaarde en te Roermond en eindelijk zeven platen, welke de martelingen voor- stellen in Engeland gepleegd onder Elizabetb (i).

Het boek sluit met eene narede door J. BoschiuS) secretaris der stad Antwerpen en als Latijnsch dichter gunstig gekend, en eene slotrede door Verstegen zei ven, ook in Latijnsche verzen.

Ik ben wellichi niet in staat de taal en den stijl van Versteganus te beoordeelen; jiochtans kan ik niet nalaten te zeggen, dat de inleiding in vorm

(1) Hei getal platen schijnt te verschillen volgena de uit- gaven.

229

van redevoering tot de Christene vorsten gericht, zeer schoon geschreven is ; het overige zijn eenvou- dige historische verhalen, en onder de platen staan naar den smaak des tijds eenige Latijnsche verzen,

Dit werk verscheen te zelfden jare, of wel het jaar daarna, in het Fransch, onder den titel : Théatre des cruaute^ des Hérétiques de notre temps. Traduict du latin en Francois. En A nvers, chef( Adrien Hubert i588. Avec privilege. Deze zeldzame uitgave werd te Antwerpen in 1607 her- drukt, en wegens de bijvoegsels, waarmede de herdruk verrijkt was, wordt hij meer gezocht dan de oor- spronkelijke uitgave.

Gelijk de lezer reeds zal bemerkt hebben is Versteganus, zooals het motto van zijn Theatrum, pro Deo et pro Ecclesia, overigens aanduidt, niet alleen een katholiek schrijver, maar een voorvechter, een wreker der katholieke leering. Zijne grondbe- ginsels zijn heel eenvoudig : buiten de katholieke leering en de katholieke kerk is er niets goeds op aarde dus alles wat daartegen is bestrijdt hi), overal waar het zich voordoet, altijd onverpoosd en onver- schrokken; doch weleens niet op kiesche wijze.

Zijn Theatrum bevat ook hier en daar eenige fabelen, die hij al te lichtgeloovig heeft opgenomen; zooals het brandmerk op den rug van Calvinus, het ontwerp der vereenigde edelen, te Sint-Truiden, in Juli 1 566, vergaderd van op eenen nacht al de priesters te vermoorden, waarvan er ten minste in het openbaar geene spraak geweest is; maar voor het overige is zijn

23o

bock waar, en ongelukkig voor de eer der menschheid maar al te waar, en de wreedheden aan den zooge- zegden bloedraad des hertogen van Alva toegeschre- ven, zijn kleinigheden tegen hetgeen hij verhaalt. De platen, waarschijnlijk door Verstegen zelf geteekend, want hij teekende en schilderde ook, en door Hieroon Wierinckx gestoken, zijn de nauw- keurige, zelf walglijke voorstellingen der tnartelingen van kloosterlingen, priesters en wereldlijken Wel hadden anderen hiervan reeds een enkel feit beschre- ven, gelijk dat van Oudenaarde of Gorcum; maar een werk dat al die feiten gezamenlijk, en dan nog met platen opgeluisterd, opvoerde en niet alleen in de Nederlanden, maar in Frankrijk en vooral in Engeland, waar het Hendrik VIII en Elizabethaan de kaak stelde, gelijk zij het nooit te voren geweest waren, dat moest opzien baren. Het werk veront- rustteElisabeth en dit zooveel te meer, daar er in En- geland eenige katholieken waren, die eene der platen van Verstegen op doek hadden laten schilderen en die schilderij te Londen ten toon stelden. Ehsabeth verbood het boek, deed elk exemplaar opsporen en vernielen en wel tot het punt, dat de opsteller der Athenae Oxonienses het niet gekend heeft. Zij deed Verstegen bewaken en zocht de hand op hem te leggen; maar daar zij in vijandschap met Philips II leefde, kon zij hem te Antwerpen niet in handen krijgen; nochtans zou Verstegen het niet gewaagd hebben eenen voet in Engeland, of zelfs in de Vereenigde provinciën te zetten, en toen hij zich

23l

-eenige jaren later naar Parijs begaf, om ef zich- met de verbreiding van zijn werk bezig te houden, trad hij er in onJerhandelingen met de aanhangers der Ligue. Zijn boek moet door hen verspreid zijn geworden, en wel zooverre, dat die verspreiding Verstegens tegenwoordigheid in Parijs verried aan den afgezant van Elizabeth. Deze briefde ze natuur- iijk aan de koningin over en kreeg onmiddellijk bevel aan koning Hendrik III te vragen, dat Verstegen haar zou uitgeleverd worden. De koning, -die Elizabeth niet beminde, wilde hare vraag niet inwilligen: maar met zijne gewone zwakheid wilde hij haar nochtans gedeeltelijk voldoen en liet Verste- gen gevangen zetten. Hoe lang dit gevang geduurd heeft, weet ik niet; waarschijnlijk zal onze schrijver er uitgeraakt zijn, na de tijdelijke zegepraal des hertogen A'an Guise, toen deze den koning uit Parijs gejaagd had.

Verstegen deed rond dien tijd eene reis over de Alpen; of deze reis van Parijs uitging is mij onbe- kend; maar in alle geval was hij in Antwerpen terug in 1592; want toen liet hij er eene tweede uitgaaf van zijn Theatrum verschijnen.

De eerste uitgaaf was naamloos verschenen; maar onder de voorrede staan de initialen des schrij- vers en op de tweede liet hij zijnen naam voluit ■drukken.

De derde uitgaaf verscheen in 1604. ^^ l^^'&l was verbeterd en er waren eenige uittreksels uit JEstii Historia martyrum Gorcumiensium bijge-

23a

voegd. Eindelijk in 1604 verscheen de vierde uitgaat.

Het werk wierd naderhand nog meermaals her- drukt, vertaald en vermeerderd; maar hieraan heeft Verstegen waarschijnlijk geen deel meer gehad.

In het algemeen is zijn boek een vinnig verzet tegen alle hervormers.

In 1601 gaf onze schrijver te Antwerpen een Engelsch werk uil, getiteld : Odes in imitation of the seaven penitential Psalmes^ with sundry other Poems and dittis, tending to devotion and pietie. Antwerp, 1601, m-8°, 120 bl. In deze gedichten behandelt hij verscheidene onderwerpen van oud- heidkunde en geschiedenis der oude heiligen van Engeland. Volgens Lowndes (i) is dat werk io Londen ooit 12 p. en 6 sh. en zelfs 20 p. verkocht geworden. Ik geloof niet dat er in België een exemplaar van te vinden is.

In i6o3 gaf hij er nog uit : Dialog of a dying )t^ell Antw. ! 603, in-S**. Het is eenc verhandeHng over de kunst van wel te sterven, oorspronkelijk in het Italiaansch opgesteld door don Pietro de Luna. Verstegen vertaalde het boek en droeg hel op aan Johanna Berkley, abdis der Engelsche Benedicti- nessen te Brussel.

Eindelijk in i6o5 gaf hij te Antwerpen zijn grootste Engelsch werk uit. Dit is van gansch anderea aard ; het is een wetenschappelijk werk over de oud-

(1) Bibliogr, Brit.

iSB

beden van Engeland, maar tevens ook over de oudheden van Duitschland en Nederland. Het is getiteld : Restitution of a decayed intelligence in antiquities, concerning the most noble and renowned English nation, by thestudy and traveil of R. V. AntJt/erp by Robert Brune, i6o5, 40 338 bl. (de inleiding en den bladwijzer niet medegeteld).

Deze uitgaaf is de beste, daar zij verscheidene platen meer bevat dan de volgende. De platen zijn ook schooner (i). 2** Uitg. London 1628, in-4**; 3* uitgaaf 1634, in-40; 4" uitg. i652 in-40 ; 3** uitg. 1675, in-8**. Het werk begint met eene opdracht : To the Kings most excellent Majestie, James by the gr ace of God. king of Great Britain^ France and Ir eland, defender of the Faith, Deze opdracht van- wege Verstegen was aardig, zoo niet naïef; maar men kan ze uitleggen door de hoop, die de katholie- ken koesterden, dat de zoon van Maria Stuart hun lot zou verzachten. Jacob beloofde het inderdaad; maar verbrak zijn woord en behandelde ze slechter dan welke protestantsche secte ook. Verstegen en de zijnen waren dus in hunne hoop te leur gesteld.

Op de opdracht volgt een epistel aan de zeer edele en vermaarde Engelsche natie, waarin hij het doel van zijn werk blootlegt; daarop volgen, volgens den smaak des tijds, Latijnsche verzen door Richard White, Richard Stanyhurst, Johan Rombouts, Cor-

(1) Bibliotheca Bodleiana,

234 ~"

nelis Kiliaan en Engelsche verzen door R. B., Tho. Shclton, Fr. Tregian, S. V., A. Greneway, Ralph. Badclyf en eindelijk door Versiegen zelf.

Ik zal hier eene getrouwe ontledi^ig van dit belangrijk en weinig gekend werk geven, zonder de meeningen des schrijvers voor of legen te spreken, hetgeen mij overigens te ver zou leiden: doch de lezer gelieve niet uit het oog te veiiiezen, dat het werk vóór i6o5 geschreven is.

Eerst moet ik nochtans eene meening van VAN Ey (i) en anderen tegenspreken, die denken dat het woord Teutonic bij Verstegen Vlaamsch of Neder- landsch beteekent; dit is eene dwaling; het beteekent bij hem steeds Oud-Germaansch.

De Engelschen meenen, zegt hij, dat ze van de Britten afstammen, en wanneer men aan de verstan- digsten onder hen wil diets maken, dat dit niet waar is; dan zeggen zij, dat men het mis voor heeft, omdat het anders geschreven staat; maar wat hierover geschreven staat isongegrond. De Engelschen stam- men inderdaad af van de Germanen en namelijk van de Saksen.

Na uitweiding, volgens de wijze van zijnen tijd, over den toren van Babel en de spraakverwarring, over Tuisco, den vader en god aller Duitschen, over zijnen zoon Manus (man), over Istevones en Ingevones {outerest'Woners en inner-woners)^ over Burgondio

( i)ScriptoresAntverpienses . Hs. der Burg. Bibl. te Brussel

235 ~

nes {bourgh'Woners)y Hcrmiones (Herst-woners d i. woudbewoners), Sicambri (sigh-^ampers^AA, zegekam- pers) enz. en na gezegd te hebben, dat Vrieslanders zijn freelanders^ dat Gothland isgoodland^ dat Denmark komt van den koning Dan en mark; dat de Longo- barden hunnen naam kregen door het dragen van lange baarden, hetwelk in Italië, op het oogenbhk, dat zij daar verschenen, iets ongewoons was, komt hij ei.ndelijk aan de beteekenis van het woord Saks^ Saksen of Sassen, Hier, na lange uitweidingen en wederleggingen, verklaart hij in te stemmen met het gevoelen van zijnen hooggeleerden vriend Justus Lipsius, die hem verzekerde, dat die naam komt van Saisen (zeis). Zij hebben dien naam inderdaad gekre- gen van hunne zwaarden, welke aan zeisen geleken, maar met de snede buitenwaarts. Zij hadden zelfs twee soorten van zwaarden, welke zij Seaxes heetten. De eerste soort was lang en werd gedragen gelijk alle zwaard ; de andere was kort, het was een hang- of houwmes (wood knife). Dit droegen zij bedekt onder hunne overkleederen. Dat zij dit nog droegen toen zij reeds in Engeland overgekomen waren, bewijst het volgende : Hengist gat aan koning Wor- tiger een banket op de Salisburyplein en daar, op het gegeven wachtwoord : nem eowr seaxes (neem uwe zwaarden), werden op een oogenblik drij hon- derd van Wortigers edelen neergeveld. Deze hand- wapens hadden den vorm eener sikkel en Erkenwine, koning der Oost-Saksen, droeg op zijn schild drij sikkels van zilver op een veld van keel en de geleerde Engelhusius heeft hierop het volgende rijm gemaakt.

- 236

Quippe brevia gladius apud illof saxa vocatur, Unde stbi Saxo nomen traxtsse putatur.

In het .tweede hoofdstuk bewijst hij, dat alles wat bij sommige Latijnscbe schrijvers over de Sak- sen of Sassen, over hunne komst uit Azië, hunne reizen over zee, enz. geschreven staat ongegrond is; deze zijn rechtstreeks uit Duitschland, over de Neder- landen en misschien Deneroark, in Brittanië aange- land. Men weet overigens dat Menapië, d. i. noorde- lijk Vlaanderen en Zeeland, in het begin der middel- eeuwen den naam van Littus Saxonicum droeg.

De Engelsche natie, zegt hij, moet fier zijn over hare afkomst van de groote natie der Germanen; en daarvoor geeft hij de volgende redenen : i** De Germanen zijn de eenige en de gestadige bezitters van hun land geweest, dat is, zij zijn het eerste volk, hetwelk dat land bewoond heeft; geene oudheden bewijzen, dat ooit een ander volk dien bodem bewoond, noch tusschen hen een gestadig verblijf gehad heeft. Nooit zijn zij door iemand onderjukt geworden; want al hebben de Romeinen met uiterst groote kosten, verliezen en kwellingen over een deel van Germanië het bevel gevoerd, over het geheele deden zij dit nooit, gelijk over Spanje, Gallië en andere landen. 3*^ Zij zijn altijd als volk ongemengd gebleven; ook hunne taal hebben zij altijd zonder inmenging van eenige vreemde spraak behouden.

Eindelijk hebben zij niet alleen hun land vrij gehouden; maar uit Germanië zijn legers uitge-

2'iy -

gaan, die de beste landen van Europa veroverd hebben, en als eerste voorbeeld daarvan, Engeland. De Saksen namen bezit van Lhoegrin, het beste deel van Brittaniè' en gaven er later den naam Enge- land aan, welken het tot heden toe met dagelijks vermeerderde eer nog draagt.

Evenzoo de Franken, een ander Germaansch volk, traden in Gallië, ongeveer om den zelfden tijd als onze Saksische voorouders hier uit Germaniê kwamen ; zij overmeesterden dat land, en het is naar hen dat het Frankrijk en zijne bewoners Fran- schen genoemd worden. De Longobarden, zooals Crant:{ius getuigt, een volk uit noordelijk Germaniê', door hongersnood gepraamd, verlieten hun land, op den raad eener vrouw, ten tijde van Swino, koning van Denemark (384), zakten naar het zuiden af en geraakten ten laatste in het bezit van het beste deel van Italië, dat thans nog den naam Lombardië draagt.

Insgelijks de Gothen en Wandelen, andere noordelijke .Duitsche volksstammen, bemeesterden Italië en Afrika, hadden in Spanje verscheidene koningen. Menige Spaansche namen getuigen hier- van, als zijn : Gusman, Manric, Mandoza, Albukerck en Enriquez. Catalonië is Gotholonië en Andalusia Wandalusia. De Noormannen, ook een volk van denzelfden stam, vestigden zich in Frankrijk en veroverden zelfs Engeland.

Eindelijk haalt hij over de Germanen de meenin- gen aan van Aristoieles, Galenos, Claudianus, Dion, Herodotos, Gesar en Seneca. Van Gesar zegt hij, dat

- 238

het voor de Germanen roemwaardig was, dal zij door hunnen vijand belasterd wierden. Uit Josephus haalt hij teksten aan, waarin de trouw der Germanen en Belgen geroemd wordt : zij dienden als lijfwacht bij Caligula en bij Herodes Ascalonites. Verder schrijft hij al den lof af. dien Tacitus den Germanen toe^ zwaait, en vermeerdert dien nog.

Over de mafatschappelijke inrichting van het Gennaansche volk zegt hij : De Germanen waren in vier klassen verdeeld : edelen, vrije lieden (vrij gebo' ren van vri)e oudersn vrij gelatenen (manumissii en lagen De leden van elke klas moesten onder elkander trouwen. Men kon nochtans door dapperheid, ver^ dienste of deugd uit eene lagere tot eene hoogere klas opklimmen.

Het erfgoed wierd verdeeld onder alle manne- lijke afstammelingen. Dat de Saksen in Brittanié dat stelsel nog volgden, blijkt uit de costuime van Gavelkind, welke thans in Kent nog bestaat. Gavelkind is givc all kind (geef elk ^ijn deel).

De ouderdom wierd bij winters geteld. Men gebruikte kerven voor de manen aan te duiden, en zulke kerf diende voor een heel jaar. Men heette hem all mon agt^ d. i. all mon heed^ (geef acht op elke maan). Vandaar komt het woord almanack. Hun jaar had twaalf maanden. Al de namen er van zijn aan de natuur ontleend; doch drij verdienen eene melding.

De eerste is de naam der maand Februari, welke zij sprout-kele heetten. Verstegen verklaart dien

2^9

naam aldus : SprouUkele komt van Kele-wurt^^ eng. Cole-wort (boerenkool, brassica olearia); de grootste pot'Wurt^ welke in lang verledcne lijden onze voor- ouders gebruikten; ook het zop, dat er van kwam» werd Kele genaamd en als geneesmiddel genuttigd, en eer wij aan de Franschen de woorden poiage en hearb ontleend hadden, werd het eene in onze taal kele en het andere wurt genaamd ; zoodat kele-wurt oi potage-hearb het voornaamste wintermoes van den gemeenen man beteekende. Het was ook het eerste kruid, dat in deze maand begon gezonde jonge spruiten te schieten en daarom gaf men den naam van sprouU kele aan die maand. In de Nederlanden heet zij spurckeL

De maand Maart werd Lenct monaU d. i. lengte- maand genaamd, omdat dan eerst de dagen in lengte de nachten beginnen te overtreffen. Daar deze maand aldus door onze voorouders genoemd werd, als zij het Christendom ontvingen en met dit de Chnstene gewoonte van vasten, en daar de voornaamste vasten- tijd in deze maand viel, zoo noemden zij de vasten zelf Lenct en heden Lent,

Aan de maand Mei gaven zij den naam Trimilki^ omdat zij in die maand drijmaal daags hunne koeien begonnen te melken.

De namen der andere maanden vindt men overal,

's Lands bestuur werd bij de oude Saksen waargenomen door twaalf edelen, uitgelezen om hunne waarde en bekwaamheid. In tijd van vrede reisden zij rond om te zien of overal orde

240

heerschte; maar in tijd van oorlog wierd uit deze twaalf een koning gekozen, en Wittikind, die t^en Karel den Groote vocht, was zulk een koning. Hij was inderdaad slechts een edelman uit Angria, in West falen. Nadat Wittikind zich bekeerd had werd zijn tijdelijke koningstitel in een blijvenden hertogstitel veranderd en de keizer deed hetzelfde met de elf anderen. Een naneef van Wittikind wierd naderhand zelf keizer gekozen, in den per- soon van Henricüs Auceps of Hendrik den Vogelaar.

Het strafrecht bevatte onder andere vier proeven of ordeais [ordeia^ ordalium^ oordeel, vonnis). Or^ zegt Verstegen, is recht en deal is deeL Deze vier waren : i<> het kamp-fight \ tweegevecht) ; 2" het gloeiend ijzer; l^ het heet waler; 4" het koud water. Deze proeven wierden gebruikt in gevallen van twijfel, d. i. wanneer klare, baarblijkende bewij- zen ontbraken, en om trachten te ontdekken of de beschuldigde plichtig was of niet.

In het kampen was de beschuldiger gehouden ten gevare zijns eigenen lijfs te bewijzen, dat de beschuldigde plichtig was; hij wierp hem, om hem ten strijde uit te dagen, zijnen handschoen toe, welken de andere aanvaarden moest of zich zelven plichtig erkennen van de misdaad, waarvan bij beschuldigd wierd. Was het eene misdaad, die den dood verdiende, dan was het een gevecht op leven en dood; men vocht te paard of te voet. Indien de beschuldiging slechts gevangenis verdiende en niet den dood, dan hield de strijd op, wanneer de

241

«ene den andere had overmeesterd of verplicht zich over te geven, of hem onbekwaam had gemaakt zich zeiven te verdedigen en hij dus gevangen genomen wierd. De beschuldigde had de vrijheid een anderen in zijne plaats te stellen ; maar de beschuldiger moest in eigen persoon vechten en met gelijke wapens. Geene vrouwen werden toegelaten dit schouwspel te komen nazien, en ook geene kinderen onder de dertien jaren. De priesters en het volk, die tegenwoordig waren, baden stilzwij- gend, opdat de zege op den onschuldige mochte neder- dalen. Als er strijd op leven en dood was, stond er eene lijkkist gereed, om er het lijk des gesneu- velden in weg te voeren. Niemand uit hel volk mocht krijschen. noch gillen, noch gerucht maken^ noch teekens geven, en te Halle, in Zwabenland, was men hierop, in de plaats voor het tweege- vecht aangeduid, zoo streng, dat de beul nevens de rechters stond, gereed met eene bijl om de rechte hand of den linken voet af te houwen aan hen, die aan den eerbied te kort kwamen .

Hijy die gewond zijnde, zich overgaf, stond in de genade des anderen om gedood of in leven gelaten te worden. Indien hij sneuvelde, dan werd hij weggevoerd en eervol begraven, en hij die hem verslagen had klom hierdoor in aanzien ; maar hij, die overwonnen en in leven gelaten wierd, wierd, bij vonnis der rechters, vervallen verklaard van alle eer en faam, en het was hem verboden nog te paard te rijden of wapens te dragen.

242

2^ De proef van het gloeiend ijzer \fire ordeat) vuuroordeel genaamd, wierd gebruikt bij beschul-' digingen zonder klaarblijkende bewijzen, doch niet zonder vermoeden dat de beschuldigde kon plichtig zijn. Wanneer deze het misdrijf loochende, wierd bij verwezen om gloeiende ijzers in de bloote hand te houden, hetgeen hij na vele gebeden en aan- roepingen, opdat de waarheid mochte uitschijnen, moest wagen of zich zelven plichtig bekennen en dan de straf ondergaan, welke de wet, geêvenredigd aan het misdrijf, op hem toepassen zou. Sommigen wierden verwezen om geblinddoekt en barvoeta over ploegscharen te gaan, welke heet gemaakt en op zekeren afstand gelegd waren. Indien de verwezene er in gelukte niet op deze ijzers te trappen, of er op trappende geen letsel ontving, dan verklaarde de rechter hem onplichtig. Deze proef werd in Engeland toegepast op Emma, moeder van koning Edward den belijder, die beschuldigd was geworden, haar lichaam te hebben onteerd met Alwijn, bisschop van Winchester. Zij wierd geblinddoekt op de plaats, waar de gloeiend heete ijzers gelegd werden; zij ging barvoets over alle, en niet wetende of zij ze voorbij was of niet» zeide zij : c o goede God, wanneer zal ik aan de plaats van mijn vagevuur komen! » En wan- neer hare oogen ontdekt waren, en zij zag dat zij ze voorbij was, knielde zij neder en dankte God, om hare onschuld klaarblijkend bewezen te hebben door haar te behouden van alle letsel.

243

Aan eene zelfde proef werd Kunegonde, gemalin van keizer Hendrik II, onderworpen. Zij werd valschelijk beschuldigd van overspel, en om hare onschuld te betoogen, nam zij in een groot en boog achtbaar gezelschap zeven gloeiende ijzers, het een na het ander, in hare handen en bekwam geen letsel.

30 De heet water proef wierd ook in de boven- genoemde gevallen van het heet ijzer aangewend; de beschuldigde wierd door den rechter verplicht de armen tot aan de ellebogen in ziedend heet water te steken, hetwelk bij na bijzondere gebeden deed en wierd, volgens het uitwerksel dat er op volgde, plichtig of onplicbtig geoordeeld.

40 De koudwaterproef werd gewonelijk voor het gemeene volk gebruikt; men bond de beschul- digden eene koord onder de armen en smeet ze in eene rivier; gingen zij onder^ tot op den bodem en totdat men ze weder ophaalde, het- welk kort daarna geschiedde, dan wierden zi) voor onplicbtig gehouden; maar zuiken die boven op het water bleven, wierden schuldig geoordeeld; men zegde, dat het water hen verwierp en hen boven hield. En tot op dezen dag, in eenige plaatsen van Duitschland en de Nederlanden, wordt deze proef nog gemaakt met hen, die van tooverij beschul- digd worden ; want, zegt men, tooverheksen in het water geworpen vlotten er op en kunnen onmo- gelijk ondergaan.

Deze voorzeide soorten van proeven bleven bij

M4

de Saksen nog lang na hunne beKccring tot het Christendom in voege. In eenige spraken de tegenwoordige priesters bezweringen uit en aan- riepen ernstig God, als den rechtvaardigsten d^ rechters; opdat het Hem behagen mochte door die proef de waarheid te doen uitschijnen, den onschuldige van alle letsel bewaard te houden, en opdat de ongerechte met recht zou gestraft worden. Maar aangezien dat deze schrikkelijke proeven hunnen oorsprong in het heidendom hadden en aldus ongeschikt waren om onder Christenen voort te leven, werden zij door decreet van Paus Steven II verboden (752)

Verstegen behandelt ook den godsdienst der oude Saksen; hij schrijft hierover wat er te zijnen tijde van gekend was; maar daar hij de Edda niet kende, aangezien zij eerst in 1787 door de Arna-Magn^ische commissie werd in druk gegeven, is al wat hij hierover schrijft van weinig waarde, en de platen, de afgoden verbeeldende, welke hij mededeelt, zijn phantasieën.

Over de meening dat Engeland eenmaal aan de Hoofden door eene landengte met het vaste land is verbonden geweest, zegt hij, dat dit sedert den zondvloed niet is geweest. Overigens tusschen Dover en Calais kan deze landengte niet bestaan hebben, want de grond van Dover is hoog en uit krijt en vuursteen samengesteld, die van Calais integendeel is laag, bestaat uit zand, en is uit de zee ontstaan ; zoowel als een gedeelte van Vlaan-

245

deren en Brabant, geheel Zeeland en Holland, en dit is na den zondvloed gebeurd. Dit bewijzen ten overvloede de vischgraten en zeeschelpen, welke men in Vlaanderen en Brabant bij de minste graving opdelft en die daar door de zee moeten aangebracht zijn. Bij het graven der vaart van Wilkbroek (i55o-i56i) vond men eenen zee-olifant {sic) in den grond; in de Kempen beeft men uit het zand ankers opgedolven, alsook eene soort van pijn- boomen, welke daar niet wassen; maar wel in koude streken, op heuvels en bergen. Deze lagen met de wortels naar het Zuid- Westen en met de toppen naar het Noord-Oosten; zij moeten daar door de kracht des waters aangebracht geworden zijn. Men vindt ante-diluviaansche overblijfsels tot Tongeren en tot aan de Maas. Heeft de landengte bestaan, dan moet zij bestaan hebben tusschen Dover en Boulogne; daar is de grond dezelfde, dat is een mengsel van krijt en flintsteen ; de kusten zijn er inderdaad recht afgebroken, en de landengte zou dan twee Nederlandsche mijlen breed en zeven lang geweest zi)n ; doch wanneer of hoe de door- braak geschied is, weet niemand.

In het vijfde hoofdstuk herhaalt hij, dat de Britten hunnen naam hebben van koning Brute, die in Albion aankwam 3ooo jaar na de schepping der wereld. Hij had drij zonen : aan den oudsten Locrine gaf hij Loegria, nu Engeland genaamd; Albanach, zijn tweede zoon, kreeg Schotland (Alba« nia) en aan Camber, zijnen derden zoon, gaf hij

246

Cambria nu Wallis; maar deze koninkrijken bleven niet bestaan : zij werden onderjukt door den dapperen vorst Fergus(i), die de eerste koning van Schotsche natie dezes lands werd, en het volk, dat met hem gekomen was, kreeg den naam van Schotten, en dit van scytan (schieten). In alle waarschijnlijkheid kwamen deze zelf uit het Germaansche Scythia (Mecklenburg en Pommeren). De Pieten waren insgelijks van daar gekomen. Hun naam komt niet van het Latijnsche pingere; maar van pkicktian, dat is vechten. \^ez/t hadden zich een koninkrijk veroverd, tusschen Loegria en Albania; dus ^ een deel van Schotland en een deel van Engeland. Zij leefden hier vrij, maar werden door Cesar den Romei- nen onderworpen. Zij bleven dit bijna vijfhonderd jaren, totdat onder Valentiniaan III bet Roomscherijk begon te wags^elen. In dien tijd kozen de Britten Wortiger tot hunnen koning; maar de Pieten en Schotten dwongen hem in Cambria te vluchten, «n de Saksen te zijner hulp te roepen. Deze kwamen 9,000 in getal, onder het geleide van Hengist en Horsa, op lange schepen, kielen genaamd, landden te Yppersfleet, nu Ebsfleet, op bet eiland Thanet. in Kent, rond 447, {Beda zegt 439). Hunne aan- voeders waren koningszonen, en beiden ongeveer dertig jaren oud.

De namen Hengist en Horsa zijn evenzinnige

(i) Die naam komt in Ossian voor.

247

diernamen, maar dat moet ons niet verwonderen. De oude edele Saksen, zegt Crant^ius^ namen soms namen van dieren aan, zooals leeuw, wolf, beer, en niet de namen der plaatsen, van waar zij kwamen, gelijk in Gallië. Zij kwamen uit Westfalen, Vriesland ;en {lolland. Onder hen waren ook de Engelen of Angelen. Deze bewoonden eene enge streep lands, Engeland, ten zuiden der Oostzee; tusschen de fileden Flensburg en Sieswijk. In Brittanië hiel- pen zij Wortiger de Pieten en Schotten verslaan. Zij vroegen tot belooning zooveel lands als zij met eene groote ossenhuid bedekken konden; maar zij sneden de huid in smalle riemkens of snoeren en fipanden die rond een stuk lands, groot genoeg om er eene burcht op te bouwen. Dit slot noemden zi] Thong'Castle. Het stond nabij Sydingborne, in Kent. Dan vroegen de Saksen in hun land andere hulp ; deze kwam aan op eene nog grootere vloot, en onder de aankomelingen waren nogmaals drij verschillende Saksische volkeren : de eersten alleen Saksen genaamd, de tweeden Angelen en de derden Witen of Juiten. Van deze laatsten komt waarschijn- lijk de naam Jutland.

Onder deze laatst gekomenen was ook de beruchte Saksische vrouw Roxena of Rowena ;zij was verwant met Hengist en heidensch evenals hij. Zij betooverde koning Wortiger, die om haar te huwen, zijne Christene vrouw verstiet. Hengist stemde in het huwelijk toe, op voorwaarde dat Wortiger hem ^ansch Kent zou afstaan, hetgeen gebeurde.

-148-

Doch nu ontstond onder de Britten een afkeer voor Koning Wortiger; vooreerst, omdat hij zijne Christene vrouw voor eene heidensche verstooten bad, en ten tweede, omdat hij niet alleen Kent aan de Saksen had afgestaan; maar daarbij nog Middlesex, Essex en Sufiolk gevoegd had. Wor* tiger wierd afgezet en zijn oudste zoon Wortimer tot koning der Britten uitgeroepen, en de haat tegen de Saksen groeide onder hen. De Sakseiv haatten ook de Britten, omdat deze hun de beloofde schattingen niet betaalden en omdat zij Christenen waren. Het werd oorlog tusschen beide volkeren;, de slag werd geleverd te Ailesford in Kent. De Saksen behielden het veld; maar Horsa was gedood en ook de broeder van Wortimer ; doch de Saksen waren zoo verzwakt, dat zij naar het eiland Thanet moesten vluchten, en nogmaals in Germanië naar hulp uitzien.

Men zegt, dat Hengist zelf naar Saksen ging. om hulp te zoeken, en Janus Dousa, in een lof- dicht op Leiden, zegt dat Hengist, toen hij roemrijk uit Brittanië terugkwam, zich in Leiden ophield e& er den grondsteen legde van de burcht dier stad. Doch dit is onwaarschijnlijk.

Ondertusschen had Rowena het middel gevonden om Wortimer te vergiftigen, en Wortiger weder op den troon te brengen. Deze werd nu de vijand der Saksen, maakte een verbond met de Pieten en Schot- ten, en het was dan dat het banket op de Salisbury- plein plaats had, waarvan wij hooger gesproken^

249

hebben. Wortigers edelen waren gedood; hij zelf werd gevanijen genomen en verplicht al zijne vroe- gere giften aan Hengist weer te geven. Eindelijk werd hij verplicht zich in Wallis terug te trekken, en Engeland aan de Saksen of Angel-Saksen te laten Hengist regeerde 34 jaren. Na hem ontston- den er in Engeland zeven Saksische rijken : i* Kent, 2" Zuid-Saksen, Oost- Engeland, West-Saksen, 5^" Oost-Saksen, ó"* Northumberland, 'f Mercië.

Britsche namen werden nu door de Saksen in Saksische namen veranderd, die aan plaatsen uit het oude vaderland, Duitscbland en Nederland herinnerden; zooals Oxford (Oxenford), Hereford, Hervord, Stafïocd, Swinford, Bradford, Norden, Newarke, Bentham, Oxenbridge, Buchurst, Scone- thorp, Holt, Mansfield, Swinefield Da/entry, Ham- steed, RadclifTe, Rosendale enz. De naam Londen^ door Cesar niet gekend, maar als Londinum door Tacitus aangehaald, is geen Germaansche naam. Ludgate is waarschijnlijk Leod-geat {porta populi). York was bij de Britten Caer-efroc, en bij de Saksen Eberu/ijc. Eber (ever) is ook bore; van daar Boripic, Boric of Vorik, en door volksver- korting York.

Op Hengist volgde Oesc, op Oesc Occa, op Occa Ermeric, en op Ermeric Elhelbert. Allen zijn afstammelingen van Hengist Ethelbert was de eerste Christene koning der Saksen. Hij was getrouwd met Bertha, dochter van Clotharius I, koning van Frankrijk. Deze vrouw was Christen en Ethelbert

23o

veroorloofde haar de uitoefening baars godsdiensces evenals hij haar toestond den bisschop Liudheard en Cliristene dienstboden mede te brengen.

Eenige jaren vóór dat Ethelbert het Christen- dom ontvangen had, en Aëlla koning was van Deira, een deel van het land der Northumbers, viel het voor dat Engelsche kinderen, ot in den oor- log gevangen genomen, of wellicht (zooals het den heidenen toegelaten was) door hunne ouders verkocht, naar Rome gebracht werden, en als zij daar op de markt stonden (gevangene heidenen werden destijds nog te koop geboden), kwam daar een eerbiedwaardige vader, Gregorius genaamd, die een man van groote deugd en geleerdheid was, zooals de eerwaarde Beda getuigt. Als hij zag, dat die kinderen zoo schoon waren, zoo blank en roodkleurig van vel, met geluw baar, ^Toeg hij aan den man, die ze te koop bood, van waar zij kwamen. Deze zegde hem, dat zij uit Brittaniê herkomstig waren, en daarop vroeg de priester of zij Christenen waren. Als hij vernam, dat zij het niet waren, slaakte hij eenen grooten zucht en zeide : Hoe is het mogelijk, dat de geest der duisternis nog altijd zoo schoone menschen in zijn bezit houdt, en dat menschen met zulke fraaie aangezichten nog zulke leehjke zielen kunnen hebben? Hij vroeg dan, welken naam het volk droeg, waartoe zij behoorden. Men zeide hem, dat dit volk de Angelen genoemd wierd. De eerwaarde vader dan bemerkende, dat die naam gelijkenis had

25l -

met het Latijnsche Angeli, zeide : Inderdaad, niet zonder reden worden zij engelen geheeten; zij hebben voorwaar aangezichten gelijk engelen. Och, mochten zulke menschen met de engelen deel heb- ben in, en mede-erfgenaam worden van den hemel ! Hij vroeg daarna den naam der provincie, uit welke zij kwamen, en kreeg ten antwoord : Deira. Juist, zeide hij, zij moeten verlost worden de ira Dei^ en geroepen worden tot de verdiensten van Christus. Welk, vroeg hij verder, is de naam van den koning diens lands? Men zegde hem, dat zijn naam Aëlla was, en daarop ook eene zinspeling makend, zeide hij : Ja, alleluia moet weerklin- ken in het land diens vorsten; tot lof van den almachtigen God, zijnen Schepper. Van medelijden aangedaan, omdat zulk schoon en engelachtig volk moest voortgaan de gebonden slaven des helschen vijands te zijn, wendde hij zich tot Paus Pela- gius II om van hem te verkrijgen, dat eenige zendelingen mochten naar Bntranië gezonden wor- den om aan dat heidensch volk het geloof van Jezus-Christus te prediken, en hij bood zich zelven aan, om de reis te ondernemen, indien de Paus het toeliet.

Eenigen, die bet leven van Sint Gregorius geschreven hebben, verhalen, dat de Paus in zijn verlangen toestemde ; dat Gregorius uit Rome vertrok en reeds drij dagen op reis naar Brittanië was, eer het volk van Rome zijn vertrek vernam; maar dan drukte het zijne spijt uit, en ging bij den

252

Paus klagen over het groot verlies en nadeel, dat het voor de stad was, de aanwezigheid van zoo waardigen persoon te derven, en daarom smeekten de Romeinen hem achter dezen eerv^aarden vader te zenden, om hem terug te halen. Hetgeen ook gebeurde. Daar de Paus, bij die gelegenheid, beter de deugd en de geleerdheid diens mans had leeren kennen, verhief hij hem tot Kardinaal, en daar de Paus eenigen tijd daarna stierf, wierd die Kardi- naal in diens plaats gekozen, onder den naam van Gregorius I ; later werd hij meer Gregorius den Groote genaamd, en om zijne groote geleerdheid en wetenschap wordt hij ook als een der grootste kerkleeraars gehouden.

Maar toen Gregorius nu Paus was, herinnerde hij zich het goede werk, dat hij voorgesteld had, en hiertoe door Gods inspraak bewogen, zond hij St. Augustinus, met andere godvreezende mannen, om aan de Engelsche natie Gods woord te ver- kondigen. Na groote moeilijkheden en eene lange reis, kwamen deze op het eiland Thanet aan, hetwelk toen veel grooter moet geweest zijn dan het nu is. Hun getal beliep tot veertig. Eenige Franschen hadden zich bij hen gevoegd, om als taalmannen te dienen; want de taal van het Noorden van Frankrijk was toen dezelfde als die van Engeland.

Koning Ethelred aanhoorde hen, liet hun toe in zijn land te verblijven, en wees hun Kantelberg tot verblijfplaats aan. Na het leven der Mon-

- 253

niken en Christenen gadegeslagen te hebben, liet bij zich ook doopen. Zoo deden ook Edwin, koning van Northumberland, Carpenwald, koning der Oost-Angelen, Sibert. koning der Oost-Saksen, Kinigilds, koning der West-Saksen, Beda, koning van Mercië en Ethelulphe, koning der Zuid-Sak- sen en met hen geheel Engeland. Ja, zoo groot was de ijver der Engelschen voor den nieuwen Godsdienst, dat zij zendelingen naar hunne oude medevaderlanders, in de Nederlanden en Duitsch- land zonden, om het Christen geloof te verkonden. Zoo kwam Willebrord met elf gezellen in Vlaan- deren en Brabant, Holland en Zeeland, en werd hij de eerste bisschop van Utrecht Tot die van WestfEilen gingen de twee Elwalds, naar de kleur hunner haren den witten en den zwarten bijgenaamd ; zij werden daar gemarteld rond 687.

Zoo kwam ook Winfried, wien de Paus Gregorius II den naam Bonifacius gaf. Deze arbeidde tot de bekeering des volks in Vriesland, Thuringen en Hessen, wierd bisschop van Ments en keerde naar Vriesland terug, waar hij vermoord werd.

Koning Egbert der West-Saksen bracht einde- lijk al de kleine Saksische koninkrijken onder zijn gebied, en wilde aan zijn rijk slechts éénen naam geven. De oude naam Brittanië was niet mogelijk; hij zelf en zijne onderzaten waren geene Britten. De Britten hieten hen Saksen, en zij de Britten Weishen ; hij stelde dan vast, dat hun land den

254 "~

naam Engeland en zij dien van Engelschen zou* den aannemen, gedeeltelijk uit ontzag voor het Engelisce van Paus Gregorius (800).

Koning Altred verdeelde het land in Shires (shares^ deelen). Deze kozen meestal namen volgens de ligging of bijzonderheid van hunnen grond. Zoo is Kent, kant of hoek; Cantorbury (Kantel- burg) de stad van Kent; Essex is Oost-Saksen, Mid- dleseXf middel-Saksen. Buckingham-shire komt van Buken-trees, beukenboomen, Barke-shire komt van Beorcken-trees, berkenboomen enz.

In het VI hoofdstuk spreekt hij van de Denen, die Engeland overmeesterden in io33.

De eerste naam van Denemark was Ostgard.

De Denen waren Germanen evenals de Saksen ; hunne talen verschilden weinig. Zij ook kwamen in het land, door de Saksen ter hulp geroepen; maar eindigden eveneensmet er zich meester te verkla* ren. Zij versloegen het leger van koning St. Edmood, namen hem krijgsgevangen, bonden hem aan eenen boom en schoten hem met pijlen dood.

Zij hadden in Engeland drij koningen : Knut, die tevens koning was van Schotland, Zweden en Noorwegen, en dus over vijf koninkrijken heerschte; daarna Harold Hazevoet en Hardi Knut; maar de drij rijken der Denen duurden in Enge- land slechts 27 jaar.

Daarna kwamen de Noormannen, een zelfde volk met de Denen. Deze legden strooptochten aan, niet alleen in Engeland, maar ook in de Neder-

255

landen en in Frankrijk. Zij vestigden zich op den zeekant van Frankrijk, welke naar hen Normandiè' genoemd wordt en leerden er Fransch. In 1066 veroverde Willem van Normandiè', schoonzoon van Boudewijn V, Vlaanderens graaf, en met dezes hulp, Engeland. De Noormannen brachten er de Fransche taal mede; maar op hen is hier het gezegde : Graecia capta ferum victorem cepit toepasselijk, en onder den kleinzoon van Willem verdween er reeds het Fransch.

Hier dient nog aangemerkt te worden, dat wanneer de Denen in Engeland kwamen, vele groote Engelschen naar Schotland vluchtten; waar zij door Malcolm, koning van dat land, wel onthaald wer- den. Onder deze waren de drij kinderen van St. Edmond, tusschen welke Margareta Malcolm huwde. Hierdoor werd het hof diens konings, om zoo te zeggen, een Engelsch hof; men verliet er de lersche spraak, welke daar tot dan toe gesproken was gewor- den, met het gevolg, dat geheel Zuid-Schotland sedert dien de Engelsche taal aangenomen en behouden heeft, en dat de Hooglanders dat deel van Schotland steeds Engeland noemden.

In het zevende hoofdstuk bespreekt Verstegen de oudheid der Engelsche taal. Zij is Teutoonsch, en het Teutoonsch dagteekent van den Toren van Babel; ten bewijze daarvan, wanneer iemand in Engeland verward en onduidelijk spreekt, zegt men : What babble Fok? (!) Men ziet, Verstegen is van de school van Goropius Becanus.

- 256

Verder zegt hij met meer grond, dat de oude taal bestond uit meest eenlettergrepige woorden, die elk hunne eigene, bijzondere beteekenis hadden, en door instinct van God of de natuur eerst ontvangen en verstaan werden ; maar daaruit groeide het voor- deel, dat door welgeschikte samenvoeging van twee of drij dezer eenlettergrepige woorden er nieuwe, met meer verscheidenheid van zin en beteekenis gesmeed werden, tot volledigere en volmaaktere uitdrukking der denkbeelden des samenstellers. Door dit middel groeide en gedijde deze spraak tot eene rijkheid en volmaaktheid, welke ver- scheidenen, die zeer geleerd waren in andere spraken, veel bewonderd hebben; zij konden inder- daad geen gebruikelijk woord in eene andere taal vinden, hetwelk ook in deze niet gevonden wierd, en van dezelfde natuur en met denzelfden zin.

Hij maakt den lof van Becanus' groote geleerd- heid. Aangaande de meening diens schrijvers over de taal van Adam verhaalt hij, dat hij zelf eens aan Abraham Ortelius, die Becanus goed gekend had, vroeg, of deze, geleerd als hij was, inderdaad geloofde, dat het Teutoonsch de eerste aller spraken geweest is; waarop Ortelius antwoordde, dat Becanus het inderdaad geloofde en hij voegde er bij, dat me- nige geleerden misschien lachen kunnen met hetgeen Becanus geschreven heeft, maar dat van al die lachers hem wellicht niet één zou kunnen weer- leggen; waaruit, zegt hij, ik giste, dat Orielius het ook geloofde. Desniettegenstaande neemt Ver-

257 ■"

stegen de meening van Becanus niet aan, en aan- ziet het Hebreeuwsch als de oudste taal, omdat de Bijbel in die taal geschreven is. Dit belet noch- tans niet, dat hij Becanus, over Adams taal, in zijn geheel afschrijft.

Daar de Teutoonsche spraak eene der oudste talen der wereld is, zooals te voren getoond is, zoo was haar gebied ook zeer uitgestrekt; want gelijk Rodericus Toletanus getuigt, en ook Justus Lipsius bevestigt, spraken geheel Hoogduitsch- land, Oostland en Nederland, alsook de konink- rijken Denemïirk, Noorwegen, Zweden en Enge- land deze taai, en hierbij mag men nog Thula, anders IJsland, voegen, zooniet de andere noordsche eilanden, welke er rond gelegen zijn.

Maar gelijk onder den hemel alles door den duur neigt tot afwijking en verandering, zoo gebeurt het ook met de talen ; ja zelfs bij zulke, die onge- mengd gebleven zijn met andere hun vreemd of ongelijk, komen deze afwijkingen voor, en de proef daarvan is te zien in den Teutoonschen taaltak. Het Hoogduitsch verschilt van het Nederduitsch ; nochtans ontleenen zij nooit aan eene vreemde taal, en indien iemand bij het spreken of schrijven in deze talen het waagt ergens aan het Latijn of het Fransch een woord te ontleenen, dan doet hij meer dan hij verplicht is te doen, en zelfs dan toe- gelaten is; want het binnensmokkelen van zulke ontleende woorden wordt voor ongerijmd en beu- zelachtig gehouden. Het Deensch, het Noorweegsch

258 -

en het Zweedsch verschillen wederom van gene en deze wederom onder elkander. Zoo is het ook met het IJslandsch, en echter geene van ben ontleent ooit aan eene vreemde spraak, die oor- spronkelijk niet van hunne natuur is. Deze afwij- king is iets, dat gemakkelijk kan voorvallen in eene zoo uitgebreide spraak als deze, aangezien zij in zoovele verschillende landen en gewesten gesproken wordt; zoo zien wij zelfs dat, in verschillende gedeelten van Engeland, de namen der dingen en de uitspraak der woorden iets of wat verschillend zijn, en dit nog wel tusschen de landlieden, die nooit een aan het Latijn of Fransch ontleend woord gebrui- ken. Van deze verschillige uitspraken zal een enkel voorbeeld genoeg zijn. In Londen b. v. zal men zeggen : I would eat more cheese, if I had it. De Noordlander zal zeggen : Ay sad eat mare cheese, gin ay hadet^ en de Westelijke : Chud eat more cheese an chad it. Ziedaar drij verschillende uit- spraken, in ons eigen land, om dezelfde gedachte uit te drukken, en daarvan kunnen meer voorbeel- den aangehaald worden.

Eene vraag, dunki mij, moet hier aangeraakt worden. Deze is : aangezien het Teutoonsch zoo wijd verspreid en zoo verschillend is, welk Duitscb is het dan, dat wij mogen aanzien als het oudste, het reinste, het minst afwijkend van het oorspron- kelijke; is dit het Hoogduitsch, het Nederduitsch of het Oost-Duitsch? Hierop antwoord ik, dat aangezien de zeekusten der landen bewoond waren voor bet

259 "~

binnenland, de oudste (aal daar eerst is geplant gewor- den ; de taal dergenen, die verder het land in woonden, moet meer verbasterd geworden zijn dan die van hen, welke de zeekusten bewoonden en daarom houd ik het Oostlandsch en het Nederduitsch het oorspronkelijke meer nabij komend dan het Hoog- duitsch; en daarbij dient aangemerkt te worden, dat alle zulke geschriften, welke in het Oud-Teu- toonsch zijn gevonden geworden, de spraak dezer gewesten meer nabijkomen dan het Hoogduitsch. Wat aangaat het Teutoonsch van Denemark, Noorwegen en Zweden, zoo moet men verstaan, dat deze landen niet zoo vroeg zijn bevolkt gewor- den als Duitschland ; maar alleen naderhand, als Germanië overbevolkt en men verplicht was woningen te zoeken in meer noorderlijke landen, waar men vooreerst uit hoofde der groote koude en der schraalheid des gronds niet had willen wonen. En als sommigen hiertegen inbrengen, dat zooals het Teutoonsch der vorige eeuwen van het hedendaagsch merkelijk verschilt, zoo ook het Oud-Teutoonsch verschillen kan van dat, hetwelk nog vroeger gebruikt wierd, dan antwoord ik hierop, dat ik niet van die meening ben, om verscheidene reden, en wel vooreerst : omdat de oude volkeren niet zoo nieuwsgierig waren, noch ingenomen met de verandering hunner spraak, als dit in latere eeuwen is voorgevallen ; zij behiel- den integendeel hunne taal onveranderd, gelijk ook hunne zeden en kleeding, en het is maar in den

200

laatsten tijd, dat de wereld hierin met voorliefde is te werk gegaan, en nu in onzen tijd meer dan ooit. En wat voornamelijk de Germanen uit vroegere tijden aangaat, zij stonden bekend als geen genoegen te vinden in verandering hunner levenswijze, noch hunner kleederdracht.

Maar, kan men verder opwerpen, aangezien er zooveel verscheidenheid gevonden wordt in de spraak der verscheidene provinciën, die nu heden- daags Teutoonsch spreken, en daar zij allen woor- den gesmeed hebben tot hun eigen gebruik hoe kan men dan vinden ^ welke de woorden zijn, die inderdaad tot de oude en ware Teutoonsche spraak behooren?

Om in het kort te antwoorden, zijn dat onfeilbaar die woorden, welke nog steeds van algemeen gebruik blijven door al de landen, waar eene soort van Teutoonsche spraak gespro- ken wordt; die gebruikt worden in meestal de Teutoonsche provinciën, alhoewel de overige ze mogen verlaten of vergeten hebben ; want alhoewel, gelijk vroeger gezegd is, elke landspraak eenig verschil in zich zelve heeft, is er echter een oneindig getal woorden, welke onder alle landen verspreid, of gemeen blijven aan he^^l het Teutoonsche land of aan het grootste gedeelte daarvan, wat er de spelling en de uitspraak ook moge van wezen ; zij mogen zelfs door sommigen in het geheel niet verstaan wor- den, nochtans zijn zij waarlijk en ongetwijfeld echte woorden, die tot de eerste en oudste Germaansche taal behooren.

201

Dat de Engelsche taal nu van de oorspronkelijk Teutoonsche meer afgezeild is dan de overige ver- wante talen, is min te verwonderen, omdat de Engel- schen door de zee gescheiden zijn van het vaste- land* waar de Teutoonsche taal meest gebruikt wordt. Een ander voorbeeld daarvan hebben wij in ons Corntsh, dat van het andere Welsch, waar- van het door eenen zeearm gescheiden is, zeer ver- schilt, maar toch niet zooveel als van het Bretonsch in Frankrijk, waarvan het door de zee gescheiden is; en nochtans getuigen deze drij taaltakken, dat zij oorspronkelijk maar ééne taal waren.

En ofschoon onze taal dan zoozeer afge- dwaald is van de oorspronkelijke, zoo zou ik, voor eene proef van de groote gelijkenis, die thans nog bestaat tusschen de talen van denzelfden oorsprong, eenen brief durven schrijven in uitgekozene woor- den, welke thans gebruikt worden in eenige shires van Engeland, alsook onder het volk van West- falen, Vriesland en Vlaanderen, en de landen die er rond liggen, en deze zou verstaan worden door beiden de Engelschen en de Nederlanders : zoo groot is de verwantschap van ons Engelsch met het Nederlandsch.

Het is nog niet zeer lang geleden dat een Engelschman in eenen postwagen door West-Vlaan- deren reed, en hoorde dat een voerman tot zijnen knecht riep : a De string is losse^ bind de string aan den wagen vast. Hij verstond hem seffens, alsof hij gezeid had : The string is lost, bind

202

the string on the n^agon fast, en denkende dat de kerel een Engelsche guit was, ging hij voort met hem in het Engelsch aan te spreken.

Ik heb ook verscheidene malen de overeenkomst van hunne en onze taal bemerkt, in zekere oude landelijke rijmen, welke in de twee talen overeen- stemmen, beide in rijm en in zin. b. v. :

Wij zeggen : Winters thunder is summers ufon- der.

Zij zeggen : Winters donder is somers wonder.

Wij zeggen : An apple in May is as good as an ey.

Ta] zeggen : En appel in Mey is so goed als en ey.

Alhoewel de Noormannen, na 1066, onze taal niet hebben kunnen verwisselen, zoomin als onzen naam en den naam van ons land, zoo werd onze taal door hunne komst toch zeer gemengd met Fransche woorden; en wat nu aangaat de taal, welke men nu Fransch heet, deze is niet altijd in Gallië gesproken geworden. Cesar zegt wel, in het begin van zijn dagboek, dat de Galliërs drij talen hadden, maar ik zou veeleer denken dat zij alleen onder elkander verschilden gelijk Hoog- en Neder- duitsch, dan dat zij drij aan elkander gansch vreemde en onderscheiden talen waren.

Toen de Romeinen in Gallië kwamen, dron- gen zij daar de Latijnsche of Roomsche taal op; door hunne edicten, proclamatiën en openbare schriften in het Latijn te stellen. Zij hadden hel-

- 263 --

zelfde gedaan in Spanje, waar de Cantabrische of Biscayische taal vroeger algemeen gesproken wierd, <en hieruit kwam daar tusschen bet gemeene volk eene soort van gebroken Latijn voort, hetwelk zij de Romaansche taal heetten. De Spanjaards noemen heden nog Romances eene soort van gedichten, welke zij maken. Dit doen ook de Franschen en Jean Chopinet, alias Meung, schreef een werk, getiteld : Le Roman de la Rosé en Geffrey Chaucer vertaalde dit in het Ëngelsch, onder den titel van The Romaunt of the Rosé. Te Luik zegt men soms heden nog tot eenen vreemdeling : parle Romain^ voor het Luikerwaalsch. Nu de Franken, wanneer z\] in Gallië kwamen, gebruikten daar hunne taal, welke dezelfde was als die van Hengist en Horsa.

Om te toonen dat die talen dezelfde waren, haalt de schrijver het begin der overzetting der Evan- geliën in het Oud-Frankisch door Otfrid aan, alsook den aanvang van het Hoogelied door Wil- leram, abt van Mersburg; zoodat, zegt hij. Oud- Ëngelsch en Oud-Saksisch in dien tijd niet meer verschilden, dan heden Noord-Engelsch en Zuid- Engelsch.

De Noormannen hebben Engelands taal bedor- ven, met er vele Fransche woorden in te brengen; maar zij hebben dat niet alleen gedaan. Chaucer, die van Frans9hen of Waalschen oorsprong was, mag, alhoewel hij een groot dichter is, als de voornaam- ste taaibederver van Engeland aanzien worden, uit

264

hoofde der vele Fransche en Latijnsche woorden, welke hij gebruikt en die in het geheel niet noodig waren: want de Engelschen konden toen zoowel Ethiopische of Oost- of West- Indische woor- den ontleenen als Fransche.

Sedert den tijd van Chaucer zijn er nog vele Latijnsche en Fransche woorden in onze taal gedron- gen, en eenigen onder ons denken, dat de taal daar- door verbeterd wordt ; echter vatten de vreemdelin- gen juist daardoor er eene zooveel te slechter gedachte van op. Sommigen zeggen zelfs, dat zij in het geheel geene taal meer is, maar het schuim van vele andere talen; anderen dat zij zoo schraal is, dat wij dagelijks verplicht zijn woorden te leenen, om ons te kunnen uitdrukken, juist alsof er zoo- vele leemten in waren, welke wij met die woor- den moeten aanvullen, en dat, indien wij verplicht waren onze ontleende woorden weer te geven aan de talen, die er recht toe hebben, wij dan bijna stom zouden blijven staan nauwelijks in slaat, iets te zeggen dat op eene gedachte gelijkt.

Daarna geeft Verstegen eene lijst op, een echt woordenboek, van oude Engelsche woorden, welke thans vergeten zijn of door Fransche vervangen wor- den. Laat mij toe hier de letter a af te schrijven :

Abogen (gebogen) - bowed, bowes vandaar boughs, takken, omdat de bogen daarvan gemaakt wierden.

Acenned, akcnned, (voortgebracht of geboren).

Acyred of Akyred (gekeerd) turned.

- 265 -

Adle (bedorven) ill, diseased, (nog over in adle eggs.)

Adruncen of fordrunken (verdronken), droip^ ned.

Aecker, deer of acker (akker), cornefield or cornland Aker, landmaat.

Aehta, ehta of eghta (erfenis), eigene bezittingen, eigendom.

Aelc of aelk (eik), each.

Aelswa^ dlsva, het welknu also geworden is (omnino, ita).

Aeihelboren-man of ethelboren-man. A noble born-man.

Aethrine. Hiervoor gebruiken wij het Fransche woord Touch,

Aethrined of athrined. Hiervoor gebruiken wij touched.

Aetiwed appeared.

AJed, fed, (gevoed) of ook het Fransch nouri- shed.

Afgod^ idoli. Afgodnes idolatry.

Agene of eagen, (eigen) owne, proper.

Agilt (gelden). Recompense. (?)

Agoten (gegoten), powred out. (Goter or gut- ters are accordingly so called).

Ahild (geheeld), hidden, of het Fransche cove- red.

Alder beteekent of all (eene verkorting van of all that are) en is een superlatief b, v. alder- best, alder-earst, alder-iest, alder-liefest, alder-meast» aider-sconest, alder- fairest, alder-eldest, enz.

266

Algeats {allerwcge). Every way, how ever it be.

Alifed^ allo wed, licensed.

AlisCy release, alised, released.

Alisednesse^ releasing, ransome, redemption.

Ana, onely, of alone.

Andede^ confessed, Andeding; confessing.

Atienes, a ressemblance, an image.

Anlifen^ livelyhood.

Ansina of ansine (aanzien, aanzicht), on seene Fr. face.

Anweald^ (hd. Anwalt) authoriiy, power.

Anwird of anword, an answere or a reply.

Areared, set up, erected, edified.

Arindraga (ronddrager). An errand-bearer, a messenger, some ambassadour.

Asinder (afgezonderd) asunder, separate.

Asttge of siighe (stijgen). To ascend, or mount up.

Astieging of stieging (stijging). Ascending.

Astiegnung (opstijging). Ascension. Van Asttge komt stigh-ropes^ nu uitgesproken stiropes, zoo ook stighel nu stile, steghers, nu stajrers, enz.

Asiired^ stirred, moved.

Alhened, eztended, stretched out.

Aiugon of atogon (getogen). Drawne.

Awritten (geschreven) writien.

Awarpen of awurpen (geworpen).

Awild of aweld (geweld). Welded, managed by strength.

267

Awirged (gewurgd), wurried, accursed, stran- gled or throtled.

In een volgende hoofdstuk geeft hij de ety- mologie der Engelscfae namen van mannen en vrouwen, zooals : Adelstan, Adelgund, Adelulph, Albert, Alcuin, Aldread, Alfred, Arnold, Baldwin, £nz.

In het negende hoofdstuk legt hij de Engel- €che familienamen uit, bij welke men onderschei- den kan of zij van Angelsaksischen, van Deenschen of van Noormanschen oorsprong zijn. Hij aanziet als van Angelsaksischen oorsprong de namen, die uitgaan op all, hall, beke, berie, burg, burgh, horrojt^, bourne^ bryg, brook, by enz.

Voor Deensch houdt hij slecht^ Swanson, JSu^eynson en eenige, die uitgaan in holm en dan hier en daar de bijnaam Dane,

De namen van Noormanschen oorsprong zijn Fransch, b. v. Henage, Savage, Longchamp, Barchamp, Arundel, Tirel, Talbot, Pigot enz. Tusschen de namen dergenen, welke met den Ver- overaar overkwamen, vindt men er, in welke de letters k en w voorkomen ; maar men vergete niet, jdat er in Willems leger nog al veel Vlamingen waren, en dat dit hunne namen kunnen geweest zijn. Eenige familienamen zijn van persoonsnamen afge- leid, als : Saunders en Saunderson van Alexander; Anderson van Andreas; Bat, Bats, Batson van Bartholomeus ; Dawson van David; Hawkins van Henry; Perkins, Perkinson van Peter; Dick, Dick-

268

sen, Dickens van Richard; Hopkins en Hobsoa van Robert : Bilson van William, enz.

De namen Smiih, Taylor^ Turner enz. betee- kenen ongetwijfeld, dat hunne voorouders dien stiel uitgeoefend hebben, want

From whence ca me Smith, all be he knight or squire, But from the smith, that torgeth at the fire.

Dan legt bij de namen uit van eeretitels en waardigheden : b. v. king (cuning) bijzonder dapper; queen (cuningina) vrouw; heretoga (hertog); earl, eeredel; lord ilaford, loverd) broodgever; lady (leaf-dien) broodgeefster; knight, knecht, ridder; steward (stedeward, pro-rex) stadhouder; holdwerd boschwachter; herald, kampioen der legers, (fedalis) enz. Hij eindigt met de verklaring der namen van verachting, als : baud^ crone, drabbe^ fixen^ enz.

Zoo is het werk, dat Verstegen in i6o5 uitgaf. In het algemeen getuigt het van groote belezenheid en zelfs van scherpzinnigen opmerkingsgeest. Zijne taal is heden verouderd en zal wellicht door een gewoonen Engelschman minder verstaan worden dan door eenen Vlaming, die het Engelsch machtig is. Zijn stijl laat soms te wenschen; hij babbelt met de pen in de hand. Dat wil nochtans niet zeg* gen, dat zijn werk geen logisch en methodisch afgewerkt plan heeft; maar hij is langdradig, vol herhalingen en afwijkingen, in een woord : hij ver- moeit. Nochtans, zooals het werk is, is het eeae schatkist van thans vergetene, wetenswaardige din-

269

gen voor den geschiedschrijver, voor den oudheid- kundige 'en voor den taalkundige.

Later schreef Verstegen in het Nederlandsch, oF beter in het Brabantsch. In taal is hi| zeker geen Kiliaan, geen Ma mix, geen Coornhert, zelfs geen Van Hemert, die zijne tijdgenooten waren. Van spelling en spraakleer houdt hij niet. Spelling is bij hem, gelijk bij al zijne tijdgenooten, wellicht de zaak des drukkers.. Wat de spraakleer aangaat, maakt hij geen onderscheid tusschen nom. en ace. mannelijk; de geslachten der naamwoorden behan- delt hij als een Engelschman; zijne verbuigingen zijn dikwijls verkeerd, en naar afleiding ziet hij niet; in de vervoeging der werkwoorden gaan de eerste en derde persoon enk., telkenmale dat zij op eene toonlooze e moeten uitgaan, gestadig op en uit; b. v. ick toonden, hij hoorden, hij maeck- tenj enz.

Hij kent nochtans vele woorden en smeedt er soms nieuwe. Zijn stijl is ongelijk : men vindt bladzijden, welke bijna onberispelijk geschreven zijn, nevens andere, die veel te wenschen laten. Zijn woord is soms noch het juiste, noch het gewenschte, en hij schijnt er zich weinig om te bekommeren ; ook hij die, gelijk wij hooger zagen, te velde trok tegen de Engelschen, die te veel Fransche woorden gebruikten, gebruikt er in het Vlaamsch als om prijs met Anna Bijns en Matthijs de Casteleyn, en des niettegen- staande, gelijk wij zien zullen, maakt hij aanspraak op keurigheid. Ik moet hier nochtans tot zijne ver-

270

schooning bijvoegen, dat op zeer weinige uitzonde- ringen na, al de geleerden van zijnen tijd, als zij Vlaamsch schreven, aan hetzelfde euvel mank gingen. Zij allen verdienden nog het verwijt, dat de oude Otfrid, de leerling van Rhabanus Maiirus en de overzetlerder Evangeliën in het Oud-Frankisch, in de IX eeuw zijnen geleerden tijdgenooten toestuurt: « Zij « heeten de Duitsche spraak boersch, » zegt hij, c maar zoeken niet ze door schrift of kunde te vol- tt maken. Zij hoeden zich wel in het Latijn en het « Grieksch fouten te schrijven ; maar in hunne taal « schuwen zij dit niet; zij zouden beschaamd worden, c als zij in gene in eene enkele letter tegen de kunst « faalden ; maar in hunne eigene taal doen zij het in « elk woord. Eene wondere zaak inderdaad, dat zoo tt geleerde mannen dit alles ter eere der vreemde « talen doen en hunne eigene niet schrijven « kunnen! 11

De toon van het volksgesprek moet te zijnen tijde plat en gemeen geweest zijn ; hij schrijft soms den volkstoon na, en dit ontsiert hier en daar eene bladzijde; toch gaat het bij hem nooit zoover als bij Willem Ogier.

Tusschen zijn laatste Engelsch en zijn eer- ste Vlaamsch werk verliepen er eenige jaren. Werd hij toen door kwellingen of weder warigheden getroffen? Hij moet dan inderdaad zijne eerste echtgenoote verloren hebben, wier naam ik overigens nergens aangetroffen heb. Maar den 17 October 1610 hertrouwt hij te Antwerpen, in St.-Walburgis

2Jl

kerk met Catharina de Saucy. De getuigen waren Arnout Franckx en Joan de Pauw (i). Over dit huwelijk zullen wij hierna spreken.

In 1611 verscheen: Oorspronck ende le^;hen- woordighen staet van de Calvinistische Secte^alsoo die nu verscheyden is in vier principale deelen. 't Antw. 161 1, (met het portret van Calvien in houtsnee).

Dit werk heb ik niet te zien gekregen.

In 161 3 verscheen : Nederlandsche Antiqui- ieyten, met de bekeeringhe van eenige derselve landen tot het kersten gheloove, deur S, Wille- brorduSj apostel van Hollant, Zeelant^ Sticht van Utrechty Ouer-Yssel, ende Vrieslant^ met oock eenige deelen van Gelderlant^ Cleve, Gulick, Bra- bandl ende Vlaenderen. T^Hantwerpen, bij Gaspar Bel Ier us, inden gulden Ar ent in de Camerstraet i6i3. Met privilegie.

Dit boekje is opgedragen : « Aen de Edele, c wijse, gheleerde, deuchtsame ende seer Eerweer- « dige Heeren, mijne Meeren de Borghemeesteren (( ende schepenen van de wijt vermaerde stadt van « Antwerpen. » De opdracht is geteekend : Richardus Versteganus. (2)

(1) Huwelijks-register van St.-Walburgis kerk, op het bureel van den burgerlijken stand van Antwerpen.

(2) In het Collegiale acteboek van 161 3 leest men :

« Mijne Heeren Borgemeesteren ende Schepenen der Stadt o van Antwerpen, hebben geordonneert den Trcsoriers ende « rentmeestere uuyt te reycken aan Richardus Versteganus^ tt de somme van 5o guld' eens, voor eene vereeringhe ter « saecke van seker Boeczken aan Mijne Heeren gedediceert» « geintituleerd : de Nederlandsche antiquiteyten.

Actum in Collegio, 1 Octobria i6i3. »

2J2

Dit boek is verscheidene malen herdrukt geworden, zooals te Brussel in 1622, in-8*'; id. in i63i, in-8^; id. 1646, in-120; te Amsterdam in 1700 en 1701, in-8°; id. i7o3; id. in 17 14; id. 1715, in-8°; id. 1756, in-8<> en ie Gent in 1809.

Het boek verscheen met een Latijnsch epigramma door Paulus Gasp. Schurmannus J. C. en Viaam- scbe verzen door den schrijver zelven.

Dit werk is meerendeel eene vertaling vaa het Engelsch werk, dat wij ontleed hebben» voor zooveel dit de Nederlanden betreft; behalve het vierde hoofdstuk, dat aan St.-Willebrord gewijd is, en leert hoe deze, onder de bescherming van Pepijn den Korte, het Christen geloof aan onze heiden- sche voorouders gepredikt beeft.

In dit werk oppert Verstegen nogmaals de vraag, hoe het mogelijk was. dat een Northumber hier het geloof kwam . prediken en door het volk vaa Nederland verstaan werd. Hij beweert nogmaals dat de taal, welke hier toen gesproken werd, bijna dezelfde was als die der Angel-Saksen, en ten bewijze haalt hij in het oudt''S(issens aan hec Onie-vader^ het Weesgegroet en het begin van St, Jans Evangelie.

Hij herhaalt nogmaals wat hij over de goden- leer onzer voorvaderen in het Engelsch geschreven heeft, en daarna verhaalt hij het leven en het werken van St. Willebrord, den apostel der Neder- landen.

St. Willebrord is hier uit Engeland aange-

273

komen met elf broeders zijner orde van St. Bene- dictus; doch enkel van Sc. WÜlebrord en van acht andere kan hij bescheid geven; de overigen zijn hem onbekend.

De eerste zijner gezellen was St. Swiibert. Als Willebrord naar Rome was, wierd hij overste der zending gekozen en terug naar Engeland gezon- den om aldaar bisschop gewijd te worden. Hij wierd er gewijd door St. Wilfridus, en als bij wedergekomen was, vestigde hij zijnen stoel te Weert (d. i. Werden, bij Essen), waar hij een Benedictiener- klooster stichtte en waar hij begraven ligt.

St. Acca heeft hier ook gearbeid; doch hij is naar Engeland teruggekeerd en is er bisschop van Hagulstalde, in het land der Northumbers, geworden, waar hij in 736 gestorven is.

St. Willeik is abt geworden in het klooster te Werden, hetwelk St. Switbert daar gesticht had, «n is daar in 727 gestorven.

St, Adalbert, zoon' van Edelbaldus, koning der Zuid-Saksen en neef van Oswald, koning der Nort- humbers, heeft het geloof gepredikt in Holland. Pirk, graaf van dat land, heeft voor hem een klooster gesticht te Haarlem. Hij is te Egmont in 705 gestorven.

St. Marchelmus heeft het geloof gepredikt in Holland, in Vriesland en in Over-IJsel. Hij is te Oldenzeel in 762 gestorven, en van daar is zijn lichaam naar Deventer overgebracht.

St. Wigbert was twee jaren voor St. Willebrord

- ^74

in de Nederlanden gekomen; maar hij is toen onverrichterzake naar Engeland moeten lerugkeeren ; doch onder St. Willebrord is hij naar Vriesland teruggekomen, waar, in 694, Radbod, koning van dat land, hem den marteldood deed ondergaan.

St. Lebuine heeft ook het geloof in Holland gepredikt; hij is rond 760 gestorven en zijn lichaam wierd naar Deventer overgebracht.

St. Werenfried was een monnik uit het klooster van Ripon, bij York, in Engeland, waar hij met St. Willebrord verbleven had. Hij predikte het geloof in Vlaanderen en Gelderland. Hij stierf daar in 705. Zijn lichaam rust te Eist in Gel- derland.

Over de werken van St. Willebrord zegt hij : « Gheheel HoUandt, Zeelandt, 't Sticht van Uutrecht « ende Ouer-Yssel heeft hij tot Christum bekeerdt, tf soo oock een groot deel van Vriesland, Ghelder* « landt, Cleve, Gulick ende Brabandt, heett oock < de inwoonders van en omtrent Grevelinghen a bekeert, met oock de vier Ambachten van Vlaen^ o deren, waerdoor dat men ter eeren Godts ende tot dankbaerheydt van desen Apostel de kercken 41 van Grevelinghen ende Hulst, aen hem gededi- « ^ert heett. De Burcht van Antwerpen, ende c de stadt van Deurne, met de Kempen, heeft hij « oock tot de kennisse Christi gebracht, waerdeur « ter eeren Godts, ende in kennisse, ende in danck- a baerheydt van de weldaden, soo heeft men tus- u schen Antwerpen ende Deurne een Kerke oock

\

275

« aen desen Heylighen Apostel gedediceert, de c welcke Kercke wesende naederhands van Marten « van Rossem afghebroken, so hebben de devote « Christenen noch een ander kerke ter eeren Godts « ende hun lieven Apostel wederomme naerder de « stadt van Antwerpen ghebouwt, maer dese kercke « afghebroken synde gheweest, deur deghene die « deur kerk-brekinge hebben de christelycke reli- gie willen retormeren, nu en ten derde reyze c in dit teghenwoordighe jaer ons Heeren 161 3, « deur de devotie van de weerdighe inwoonders c der stadt van Antwerpen, om hunnen yver ende « dankbaerheyt te toonen, alsoo wel als hun Chris- « telycke voorsaeten, hebben aenghevanghen op dit « tweede fundament de derde kerck ter eeren Godts ende den Heyhghen Apostel Sinte Willebrordus « wederomme op te bouwen, n

Hierop volgt het Testament van St. Wille- brordus, een stuk waarvan de authenticiteit is bestre- den geworden door de professoren David en Alber- dingk Tbijm; maar waarin eenige plaatsnamen voorkomen, die nog niet genoeg opgehelderd zijn. Hij besluit zijn boek met eene wederlegging der- genen, die het geloof, hier door St. Willebrord gepredikt, hebben willen hervormen. Dit hoofdstuk is een der best geschrevene bladzijden, welke in Versteganus te vinden zijn.

In 1617 verschenen te Mechelen, bij H. Jaey, de Nederduytsche epigrammen, enz. Dit werk moet op- gedragen geweest zijn aan den hertog Karel Alexander

276

van Croy, René van Renesse, Claude van Ougnies en andere heeren. Deze uitgaaf heb ik niet te zien gekregen, maar wel eene van 1624, waar de epitaphiën bijgevoegd zijn, en welke te Brussel verschenen is onder den titel : Nederduyische epigrammen ende epitaphien van verscheyden per^ soonen en differente saecken ^soowel om te stichten, als den geest te vermaecken. Van nieuws gecom- poneerd door R. V. Noyt te voren in druck uutgegheven, Motto : Mei mihi pungo tamen. Tot Brussel. Bij Jan van Meerbeeck, in de Put- tetye. In S. Anna. Anno 1624, in 4". Met gratie en Privilegie. Het werk is opgedragen c aen Seigneur Wenceslas Coberger, Architect-generaal, ende schil- der van hare Doorluchtige Hoogheden (Aalbrecht en Isabelia). > De opdracht is voluit geteekend : Richar- dus Versteganus.

Het boek wierd nog herdrukt te Antwerpen, bij Godgaf Verhulst, in 1641 in-8<>.

Over zijne prosodie zegt Verstegen in de Inleyding :

c Aeogaeode de maet van de Epigrammeo, ick eo twyfel « niet eenighe Brabaatsche dichters sullen segghen dat se niet « ghestell en sijn op de Brabaatsche maet, hetwelck oock waer c is, maer hierop gbeve ick voor aotwoort, dat de Brabantsche « maet behoort meer stricktelyck oaderhouden te worden op de « Brabantsche Coren-mert.

« De Epigrammen niet teghenstaende sijo ghestelt op hunne « sekere maet, en hebben ooc hun cadentie dat niet totter oore c onbehaghelijck is, als mense niet met qual^c te prononooen « malplaisant en maeckt.

« Eenighe van de HoUantsche dichters sollen mogdöc se^r

^77

« ghen datter veel gheschiiymdc woorden in sijn, om dat se niet c in heel bot plat hollabdts en $gn gheschreven. Maer waerom en hebben de Hollanders van hunne eyghen potten niet « geschuymt Reformatie^ hredestinaUe^ Consistorie^ Generael « ende Excellentie enz. waerom en segghen sy niet in plaetse « van de Consistorie van de Gereformeerde^ de vergadering c oft geselschap van de herschepte : Ende in plaetse van « Excellentie uytnementheyt, ende soo voorts, aenghesien dat se « van Penitentie hebben boetveerdigheyt ghemaeckt, dat niet en « is gheschiet om dat het woordt Penitentie onbekent oft onver- « staen is, maer om dat d'ander woordt botveerdiger is luy- c dende. »

Hierop volgt eene verdediging van het gebruik van bastaardwoorden, iedermaal dat zij welluiden en van algemeen gebruik zijn,

« ende dat de poesij»» daerdeur zeer geïllustreerd ende veir^ « ciert wordt. »

« Wordt daer eeni^he faate ghevonden in de dichte oft « rijme, daerop antwoord ick, dat ick niet en laudere dat men « de subiijlheyt van den sinne soude om de perfectie van den « rijme verliesen. »

« Oock sal den leser altoos bevinden, datter gheen woorden « in dese dichten ghebruyckt worden, die tot den sinne oft « materie niet noodigh eu sijn. »

Zie hier eenige zijner Epigrammen :

I.

Den stervenden man vertroost zifne droeve vrouwe,

Soo Boudewijn recht op zijn steri-bed lach,

En hem wel disponeerden tot de doot,

Sijn huysvrouwe maeckende seer groot geclach

Als droevich zijnde van zijn stervens noot.

Hij sprak haer aen met schoon vertroostich reden,

Haer segghende zij hoorden toch te swijghen,

En met Godts wercken wescn wel tevreden,

En dat een ander man sy weer mocht crijghen,

Ach lieve man sey sy aengaende dien,

U leven sult ghy sulcx van my niet sien.

278

II.

7eM z'^n de quaetste siecUn met, die hun selven cannen

cureren.

Een dochter die haer qualyck vondt te pas,

Haere water heeft by den Doctoor gedraghen.

Te weten wat daer van de oorsaeck was,

Maer hy haest siendc wat daer was geslaegen,

Seyde dat sy haer stellen zou te vreden,

Waodt haere quael dat sou wel overgacn,

Soo hy bemercken cost uut seker reden,

En dat daer was geen medecinen aen,

Wandt d'oorsaeck van haer wee, nu by haer darmen

In corten tyt soud wesen in haér armen.

m.

Dat Erasmus te Rotterdam meer voordeel heeft dan Christus.

Eenen vremdelinck soo hy in HoHandt quam. Onder de broeders van de reformatie. Vragende waerom dat men te Rotterdam, Erasmus heeft getoont sukkx eer en gratie, Als op de Brug zijn statua te stellen, Van coper costelijck en wel gedaen. Dat sal ick sey een ander, u vertellen, Hy daer geboren was, men moet verstaen. Och zey den desen soo ist groot jammer. Dat Christus niet en was een Rotterdammer.

Epitaphiën. I.

Op Olden-JBarnevelt.

Had ick mijn rechte meester wel ghedient. Loon ende eer had ick van hem ontfaen, Ick dienden mijnen vyant voor mijn vrient Die my de dood heeft onverdient ghedaen.

279 II.

Epitaphie van G. V, B.

Onder de aerden in desen hoec

Leit Jan Goosen vander Broec,

Wiens huysvrou haer kenden soo goet en bequaem,

Dat zy droegh de broec en hy hiel de naero.

III.

Epitaphie op de doot van Mons de Lummay,

lek steden stelen eerst in Hollant brocht,

Met openbaer rebellie en verraet,

En hebbe verscheyden middelen gesocht,

Tegen de vromen te bedrijven quaet.

Tot priesters als een weerwolf ick my toonden

In t'storten veel van hun onooosel bloet,

Maer mijnen eygen hont mijn wreetheyt toonden

Die als een wolf verandert in tegemoet,

My soo zeer beet, dat in dul razernij,

De doot gecomen is, en haelden my.

IV.

Ten jare 1616 verscheen : De Ga\ette van nieuwe maren, van de gheheel wereldt. Ghemenght met oude waerheden.

Die weten uuilt uuatse moghen wesen Die mach dit Boecxken koopen en lesen. En soo den Drucker mach sijn vonnis gheven, *T en is voor bottericken niet ghescreven.

Hier by is oock ghevoegt eene wederlegginghe pan eenighe onbequame Nederlandsche spreuck*

28o

woorden. Door R. V. fHantn^erpen^ hy Hiero- nymus Verdussen. 1618. M, g, en priv.

Het werk is opgedragen : « Aen de edele, wijse^ gheleerde, deuchrsame ende seer eerweerdigc Heeren, mijne Heeren den Amptman, Borgbemeesterea ende Schepenen van de Princelijcke stadt vai> Brussel. » De opdracht is nogmaals voluit geteekend : Richardus Versteganus.

Die titel is bedrieglijk. De lezer denkt bier eenige feiten te vinden, in 1616 voorgevallen; deze maren zijn integendeel oude geschiedkun- dige feiten, waaruit hij Chnstene zedelessen trekt; andere zijn enkel spreuken aan de zedeleer ontleend en allen doormengd met aanvallen tegen de her- vormers en ongeloovigen.

Elke les begint, gelijk in de Italiaansche ^ace^j, met de woorden : Van... schrijft men... of: Van.., wordt geschreven, en zoo wordt er geschreven uil 67 steden en landen; b. v. Van Su^iti^eriant u^ordt geschreven :

« Dat soldaten d'aldergrootste onderhouders zijn van oude « coustuymen, want sy slapen dickmaels op de platte aerde.

« Dat de bloote waerheyt is, dat Adam ende Eva zoo c gheslapcD hebben, ende oock sonder slaeplaekeos.

« Dat Adam nochtans een groot Edelman was, want de heerlijckheyt van 't Paradijs hoorde hem toe.

c Dat rijckdom ende armoede naederhaodt een groot onder- « scheyt ghebrocht heeft onder zijn afcomst, die in d'erreur « ghevallen zijn, dat den rijckdom van meerder crarht is, om « den edeldom te onderhouden, dan de deucht.

« Datter veel in de wereld zijn, die meer op hunnen edel- « dom staen» dan op de obligatie om de eer te onderhouden, « die den edeldom toecomt.

28l

« Dat de deucht niet te min de deucht kan bleven, zonder c de tijtels te hebben van de ceie.

« Dat dii nochtans d*opinie maer en is van de gene die « zegghen willen, dat de tijtels van de eer de claters zijn, waer- « mede dat d'ambitie gestilt wordt.

« Dat dit niet teghenstaende, dacr noch eenighe andere zijn, « die sustineren, dat de deuchl maer in miserie leeft, daer den « loon daer van cranck is.

JI.

Uut het landt van Cleue uuordt gheschreven.

Dat den ghenen die tusschen twee stoelen sitten die en sitten DOch reynlijck, noch gemackelijck.

Dat, aenghesien dat niemant en inach twee Heeren dienen, soo vei wachten sy daer met patientie om te weten wie dat sy sullen toehooren.

Datter eenige zijn die hunnen rechten Heer wel kennen, en willen hem nochtans niet' obedieren, maer dat sy hier ghesocht hebben om hunnen rechten Heer te kennen, opdat sy hem obedieren mochten.

Dat men door experientie heeft bevonden, dat een verdor- ven coopman can wesen een geschickt maeckelafr, een verdorven bronwer can wesen eenen beqnamen tapper ende eenen verdorven quacksalver eenen excellenten rattenvanger. Maer alsoo verre dat hy daertoe gheenen sin en heeft soo can hy altoos ergens te pas komen tot een gereformeert predicant.

Over de spreekwoorden, die hij eene tweede maal en verbeterd heeft uitgegeven, zal ik hierna spreken.

In 1617 gaf hij uit : Char acteren oft scherp- sinnigke Beschrijvinge vande Proprieteyten, oft eygendommen van verscheiden persoonen, door R, V. f HantJ3/erpen, bij Guilliam LesteenSy in de Hoochstrate^ in de gulden Pellicaen. Anno 1619. M. g. en Priv.

282

Het boek is nogmaals opgedragen « aen den seer achtbaren Heer, Heer Martin della Faille, Baroen van Nevele, raedt der Admiralileyt van hare Doorluchtige Hoogheden. »

Id de opdracht zegt hq : « Eeoige vao de oude Pbitosophen « hebbeo eertijts huonen tgdt gheimployeert, om de rechte « trecken en de reghelea van deiighden ende oodeughden ce « describereoy welcke maniere van atbeeldinghe sy bequamelgck c gheooeml hebben Characteres,

« Door desen middel hebben sy de proprieteyten oft eygen- « dommen van verscheyden persoonen meer perfectlgck sienbaer c ghemaeckt, dan eenige schilder door sijn penseel soude connen « doen. Dit exempel heb ick nagevolcht ende hehbe hier in « de nederduytsche tael, de proprieteyten oit eyghendommen « van verscheyden persoonen (naer den loop van onsen t^t) in « zekere Characteren oock beschreven. »

Het lijdt dus geenen twijfel of Verstegen heeft de 6eo<ppaoTou v^Otxot ^apaxtv^pe^ voor zich gehad. Deze waren te zijnen tijde reeds drijmaal in druk uit- gegeven geworden : eerst in 1489 door Alde te Venetië, dan in 1541 te Bazel door Camerarius en eindelijk in 161 3 te Leiden door Daniel Heinsius. Aan het opstellen dezer Characteren nu al de zorg besteden, die een Theophrastos of later een La Bruyère daar aan besteed hebben, dat lag niet in het charakier van Verstegen. Hij heeft dit werk voor het Nederlandsche volk geschreven. Hij heeft Theo- phrastos niet vertaald ; maar hem nagevolgd of beter in een Vlaamsch kleed gestoken, en niemand had het hem voor- en ook niemand heeft het hem nagedaan. Zelfs in de algemeene letterkunde staan

283

Theophrastos, Verstegen en La Bruyère met hun werk alleen; want wat men bij Shakespere, bij Racine, bij Corneille en bij Schiller characteres genoemd heeft, zijn portretten of schetsen, gelijk Victor Cousin dit te recht bemerkt heeft. Om den lezer er een denk- beeld van te geven, laat ik er hier een paar volgen.

IL

De Character van eenen wlfsfn ende eerweerdighen Raedishere»

Hy is den publijckeo dienaer van sijnen Prioce ende van de rcchtveerdicheyl.

« Hy is den wakenden sentinel voor de ooren van sijnen Prince om te beletten den inganck van alle yalsche informatiën.

« Sijn ooren sijn altoos soo open tot de dachten van de c arme als van de r^cke, ende hy en sal niet best vaeren die « eerst comt, oft die de beste vrienden heeft, maer hy die de « beste sake heeft.

« Giften en gaven om Justitie te corrumperen die verfoe3rt « hy, ende de gsne noch veel meer die hem sulckx dorve^ « presenteren.

« De waerheyt moet haer selven altoos moeder naeckt voor « hem toonen, dat hy daer door de valsheyt des te beter ken* « nen mach, als sy ghemaskereert in syn toghenwoordich derft conien.

s Hy bant wt sijne ghedachten alle begeerte van perticulier « iniurien (die hem ecrtijts gednen sijn) met het voordeel sijnder M digniteyt te revengeren. Ende oock om eenighe ontfangen wel- daeden, tot naedeel van de recht veerdigheyt, daerdoor te loonen.

< In sijn conscientie staet ghescrevcn dat de Justitie in sijne « macht niet en is, om daervan te disponeren alsoo hy wilt, maer alsoo hy behooit.

« Dacrom in respeckt van de Justitie, vrinden en vyanden, M maeghschap en vremdelinghen, sijn van hem gherespecteert « den eenen even sooveel als den anderen, want perticulariteyt c en heeft by hem gheene plaetse.

c Hy houdt altoos in memorie dat hy selven voor de oogen van eenen hoogeren rechter staet, daer hy rekening aen

284

moet doen, yoor het minste onrecht dat hg soude mogben « doen oU Ueteo geschieden.

« Sijnen wijsen ende ghetrouwen raet is die welvaert van « sijnen Prince, het profijt vao het ghemeynte, ende de schade « van den vyant.

De conclusie hierop tnack dan 'ioesen aldus,

Gheluckich sijn de Pr ineen en de landen, Daer de Raets*beeren sijn zeer vroom en w^s, Met open ooren, en ghesloten handen, Tot deughdens lof, en tot ondeughts misprijs, Om recht uyt onrecht net te connen scheyden. Door wel te weten, d'onderscheyt van beyden.

Lil.

De Character van eenen Schilder,

Hij is den secretaris van d'imaginatie en een eeuwigh won« der van blint gheboren menschen.

Hy is rneei* als de simme van onsen Heven Heer, want hy soeckt hem alle zijn sienelijcke wercken nae te maken.

Hy is een schepper van hemel en aerde, ende alle stil-' staende creaturen, en doet oock groote mirakelen, al en wort hy voor gheenen Sant gehouden, want hy maeckt roock sonder vier, en vier sonder hilte, en hy schildert de dood naer het leven.

Al syn scientie is maer behaeghelijcke bedri^her^e, en zijn bedroch is zoo wonderlijck, dat hy deghene bedrieght die wel connen sien, beter dan deghene die steeck blint zijn.

In zijn bedrieghery is hy nochtans soo gheluckigh, dat hoe meer hy de menschen bedrieghen can, hoe meer dat zy hem loven en prijsen, ende soecken van hem bcdroghen te worden. Jae al ist dat zy wel weten dat alles dat hy hun toonen can, is maer en deel ooieuren met penseelen nefFens en onder roal- canderen ghestreeken, nochtans doet hy hun ghelooven sonder dat hy hun oogen betoovert, dat se alle de dinghen van de wereldt perfektelijck aenschouwen.

T'is qualijck moghelijck oft hy moet van den duyvd seer « benijt worden, om dat hy meer doen can, dan den duyvel « selver, want den duyvel maer eenighe van Grodts werckeir

ft85

« (door permissie) cao bederreD, enie hy caose bycaos al oaer « maecken.

Jae is het saecke dat het oock niogelyck waer eenen « goeden duyvel te maeckeD, dat can hy oock doen, want noydt « en maeckten hy duyvel die de macht hadde om quaet te « doen.

De Conclusie.

Den schilder schynt te willen Godt nae trachten

Int naedoen van zijn wercken die hij siet

Maer diemen Godts navolghers meest mach achten

Zyn die, die doen het ghene dat hy ghebiet

£n hun devote ooghen altoos houwen

Op hem, die in zijn wercken zy aenschouwen.

Een tweede druk van dit werk verscheen te Antwerpen, bij G. Lesteens in 1622, in-S^. Deze uitgaaf is opgedragen aan Jan della Faille, baron van Nevele en aan Joost della Faille, groot-baljuw van Oudenburg te Gent. De opdracht is gedag- teekend van Antwerpen, den 18 Oogst 1622

In 1705 verscheen in Amsterdam, bij D. Schelte, eene nieuwe uitgave van dit werk; de taal is gewijzigd of verbeterd. Terzelfde stede verscheen in 1735, bij Bern. Mourik, eene vierde uitgave, met de verbeteringen van D. Schelte.

In 1642 verscheen van hem: Recreative Beschrijf vinqhe^ van de Proprieteyten of ejrghendommen^ van de differente soorten van Ambachtslieden, Dienende in stede van Medicamenten teghen de Melancolie. Ghecomponeert door R, V. Versiert met veerskens door Jacques Cloipens. Antu^. bij de Weduwe van Jeremias van Ghele. MDCXLII in-8°, m, g, en pr.

286 -

Dit werk is geschreven in den trant der Charac* teren; maar in wat lageren toon.

In 1620 verscheen : Den wetsteen des per- stands^ waermede door perscheydene fijne propos- tent f^V{^ antji/oorden, redenen ende sentencien, 7 perstand gescherpt wordt, door R. V. tHanX- werpen by Guilliam Lesteens^ inde Hoochstraet^ in den gulden Pellicaen. 1620, i/i-8», m. g. e.p, 128 bl. Het werk is opgedragen aan het magistraat van Mechelen.

Dit werk is eene keus van anekdoten van overal bijeenvergaderd. De taal er van is tamelijk zuiver; maar aan sommige ontbreekt het snedige, het pikante. Wanneer Verstegen een boek schreef, had hij altijd een hooger gedacht, zedekundig, wijs- geerig of godsdienstig, en zijn werk was daar de uitdrukking van. (i) In de voorrede tot den goed- willigen lezer legt hij het zeer loffelijk doel van dit werk bloot, als volgt : c De oorsaek, beminde f Leser, dat ick dit Boecxken ghenoemt hebben f den wetsteen des verstants, is omdat het veel f excellente exempelen des verstants is thoonende, f door dewelcke men leeren mach met wijsheyt f ende wetenschap op veel verscheyden proposten « ende vragen te antwoorden : ia altemets oock

(1) Een lezer uit de XVII* eeuw schreef op het exem- pUar van dit werk, hetwelk ik gezien heb : « Men vindt « iu alle de werken van Richard Versteganua, een seker cc fijn treek, die niet gemeyn is, bezonderlijck in dese tale. »

287

« te beschimpen sonder schandael, te berispen f sonder reprocheren, genuechlijck te spreken son- « der onsuyverheyt, ende 00c somwijlen de wijze f waerheyt met coddighe duchten, oft consilghe « bedecktheyt te verstaen te geven. In somma te « spreken op verstandige en lofTelijcke manier, f waervan gheene querellen of processen van iniurien « souden connen rijsen, alsoo dat een jeghelijck f hebbende voor ooghen alsulcke aenwijsinghe tor c reden» deucht en deghelijkheyt, maer trachten « zijn woorden oock te temperen met dusdanige « smaeckelijcke wetenschap, waer door sy meerder « effeckt sullen moghen doen, en meer stae zullen f mogen grijpen, en hy meer eer endc achtbaer- « heyt sal mogen behouden, dan oft hy zijn woor- « den, gelijck den ongeschickten botten hoop soude « wtbulderen. »

Hetzelfde jaar gaf hij te Antwerpen nog uit : The sundry successive regal governments of the Realm oj England, Het is eene tafel, gedrukt op een groot blad papier, met vier koperplaten, die eenen Brit, eenen Romein, eenen Saks en eenen Deen verbeelden (1).

In 1621 gaf hij i.it : De spiegel der Neder- landsche elenden, Getoont door eenen Lief-hebber der waerheyt en der Nederlanden welvaert. Tot Mechelen^ bij Hendrick Jaye^ 1621, 176 bl, in-8'*.

{i) Bibliog, bnt.

288

Dit \«erk is nogmaals opgedragen aan « de edele, wijze, geleerde, deughtsame ende seer eerweerdige Heeren, Mijne Heeren de Marckgrave, Borghe- meesteren ende Schepenen vande wyt-vermaerde stadt van Anlvcrpen (sic) (i).

Dit is een geheel staatkundig werk. Wanneer bet boek geschreven wierd, was men aan het einde van het twaalQarig bestand (1621). De aartshertogen hadden aan de Vereenigde Provinciën de meest toege- vende vredesvoorwaarden gesteld ; maar deze werden daar hoogmoedig afgeslagen en de oorlog herbegon .

Hierop neemt Verstegen de pen : « Die van c Holtandt, « zegt hij », hebben met ontalHjcke laster- « lijcke boeckskens gesocht hunne quaede saeck f goet te maecken. Hoort nu eens wat hier ter « contrarie geseyt wordt, dat oock geseyt wordt, « sonder teghen yemant spytiglijcke te spreken c oft iemant te noemen die in de tegen woordige c Hollantsche regeeringe geemployeert is. »

Dit boek is ernstig geschreven ; wel staan er hier en daar eenige spotternijen en kwinkslagen in tegen de hervormers : Luiher,de herdoopers en Calvien zijn

(1) Voor de opdracht van dit werk wierd hem eene

belooniog van zes en dertig gulden verleend, als blijkt uit

het volgende : cc Geordonneert den Tresorlers ende Rentms.

der stad wuyt te betalen aen Richard Verstegen de soinme

van sessendertich guldens eens voor de dedicatie van eenen

seeckeren boek aen mijne heeren voorgenoempt. Actum ia

Collegio 3o Aprilis 1633.

{Stad* Archieven van Antwerpen.)

- 289 -

in het algemeen de roode lap, waarop Verstegen brult en woedend wordt. Sommige bladzijden krioe- len van bastaardwoorden; maar in het algemeen is het werk verhevener van toon, kernachtiger van gedachten, gedrongener van redeneering dan Verste- gens andere Vlaamsche werken.

De ellenden der Nederlanden, en deze waren hier en in het noorden groot, wijt hij natuurlijk alle aan de opstandelingen, aan den Prins van Oranje, aan diens aanhang en aan de hervorming. Volgens hem had in de Nederlanden niemand een recht, tenzij het hem door de vroegere wettige

vorsten, heereii des lands, was toegestaan, d. i. vrijgevig verleend. De vorst was insgelijks verbonden

deze rechten te eerbiedigen. Dit was inderdaad het

staatsrecht van dien tijd. Men heeft gezegd, dat Philips

zijne verbintenissen niet gehouden heeft, en Verstegen

vraagt waarin? Maar hebben de Geuzen hunne

verbintenissen gehouden aangaande hunnen opper-

heer? Moest Philips met gekruiste armen de beeld-

jstormers aanzien en ongestraft laten? Waar stond

het geschreven, dat hij den hertog van Alva niet

zenden mocht, als hij om zijn gezag te hand-

haven, om zijne wettige erfenis te verdedigen, in de

Nederlanden niemand in staat vond? Hij bekent,

dat Alva zijne macht is te buiten gegaan en daarom,

zegt hij, is hij bij Philips in ongenade gevallen.

Den moord van Egmond en Hoorne rekent men

Philips aan; maar wat zegt men van Hendrik

VHl en Thomas Morus? wat van Elizabeth en

290

den graaf van Essex? Wat zegt .men van bet feit van Van Rombergen, dien men uit Antwerpen naar Spanje zond, om de Mooren van Grenade tot oproeraan te sporen, hun allen onderstand belovende? was zoo iets geoorloofd? De tiende penning ware ook nooit geëischt geworden, hadde Elizabetb geene zeerooverij gepleegd, met in vredestijd de 600 000 ducaten. uit Spanje aan Alva gezonden, te kapen en te behouden. Met eene onverbiddelijke logiek stelt hij alles aan de kaak, waarop de Geuzen roemden; wien zij als helden ophemelden, scheldt hij als gemeene schurken. Hoe gelukkig, bewijst hij, waren de Nederlanden geweest, zonder den tachtigjarigen oorlog, en de schuld hiervan la^ niet aan Philips, maar aan de opstandelingen.

Aan den opstand van den prins van Oranje geeft hij eene eigenaardige oorzaak. De prins wa& met het vertrouwen van Keizer Karel en ook met dat van Philips vereerd geweest; maar toen er spraak was eene gouvernante te benoemen, zon hij gewild hebben dat de koning Christierna, her- togin van Lorreinen, dochter van Elizabeth, zuster van Keizer Karel en van Christiern II, koning van Denemark, zou benoemd hebben. Nu, deze had eene dochter, Dorothea genaamd, welke de Prins zou gehuwd hebben, zoo trachtende gou- verneur-generaal der negentien provinciën te worden; maar dit mislukte, en inde tra.

Daarna schetst hij de ondankbaarheid van Eliza* beth. die het aan Philips te danken had, dat zij konin-

- 291

gin van Engeland was, en hoe zij zelve van de Hol- landers Ce klagen had. Dan teekent hij den rol af van Hendrik III, koning van Frankrijk en vanden hertog van Alen9on, die door de Hollanders niet beter zijn beloond geworden, enz. Daarna betwist hij aan de Hollanders dat zij Patriotten of liefhebbers van hun vaderland zijn; dat zij eene gerefor- meerde religie hebben, en dat zij de provinciën, die zij bezitten, vrije landen mogen noemen.

In het laatste hoofdstuk beweert hij, dat het voordeeliger is voor de inwoners van een land geregeerd te worden door een grooten en mach- tigen vorst, dan door een kleinen inlandschen prins of door personen uitgekozen door de gemeente.

In 1628 verscheen van hem te Londen : Antiquiiies of Great Britain, with figures, in-40. Dit moet een uittreksel zijn van zijn werk : A decayed intelligence in antiquities^ dat wij ontleed hebben.

Tenzelfde jare deed hij herdrukken : Oorloghe ghevochten met die wapenen van die waerheydt^ en van die Reden, in twee bataiüien teghen twee valsche pretentien van de rebellighe Hollanders. Te weten : i" Dat ^ij ^ijn getrouwe Patriotten qft liefhebbers van hun Vaderlandt. 2^ Ende dat sy hebben een ghereformeerde Religie. T'Hantwer- pen^ bjr Jan Knobbaert^ bij het Professen-huys der Societeyt Jesu, in S^ Peeter, 1628, 104 bl. 8*.

Dit is heel eenvoudig de herdruk van het VII capittel der Nederlandsche elenden. Het werk

292

is opgedragen aan « den seer edelen, wysen, ende « weerdighen Heer, mijn Heere Louys Frangois c Vereyken, Ridder, Heer van Sart, Bonlez, Hamme, enz. Raedt van oorloghe, Audiencier ende Secre- « taris van sijne Conincklijke Majesteyt, ende van c baere doorluchtighste Hoochheydt, ende Tresorier « van d*orden van het gulde Vlies. 1

Eindelijk in i633 verscheen van hem : Medica- menten teghen de Melancolie. Ghelegen in seeckere vraghen en antwoorden^ in eenighe kluchtige ende scherpsinnighe rescontres. Ende in 7 contradiceren van sommighe valsche, ydele ende onstichtige Neder landtsche spreekwoorden. Door R. V. f Ant- werpen^ by Hendrick Aertssens, in de Cammer- strate in de witte Lelie. i633, in-8**.

Het boek is opgedragen « aen den Seer Eer- weerdighen Heere, H. Jo. Chrysostomus Vander Sterre, prelaet van de Abdye van Sinte Michids, der orde van Premonstreyl, binnen Antwerpen. »

Het is ook eene verzameling van anekdoten, overal bijeengeraapt. Het eerste deel er van is geti- teld : Van vragen en antwoorden. Ziehier hoe hij dat verstaat :

Den vragher.

Doen Adam spitten, en Eva span, Waer was doen den Edelman?

Den antwoorder.

Adam die leefden van vruchten van boomen : Want 't backen van broodt was noch niet opgecomen. En Eva en span noyt eenigh garen, Door dien datter geen wevers en waren.

293

Den vragher.

Wie zijn die, die oorloge voeren teghen de reden?

Den antwoorder. Die commanderen willen, daer zij schuldigh zijn t'obedieren.

Den vragher. In wat huys is de meeste ongerustheyd ?

Den antwoorder. Daer strijdt is tusschen man en vrouwe, wie meester zal wezen.

Den vragher. Wie ist die een quaet wijf temmen can?

Den antwoorder. Een yeder man, behalven hij diese heeft.

Voorbeelden van rescontres.

Schamp mei meerderen schamp gherecompenseert,

Eenighe jonghê quanten wesende 't samen coutende met eefiighe jonghe Joulïrouwen, alwaer opck eenen bedaeghden man van jaeren by was, een van dcse quanten sonder oorsaeck oft propost dat sukkx was vereysschende, maer alleenlijk uit schamp, heeft den bedaeghden man bottel ijck ghevraeght, hoe out dat hij was, icken weet precislijc niet antwoorden hy, hoe out dat ick ben, maer ick weet seer wel dat eenen Esel van twintigh jaren ouder is als eenen man van tsestich . . .

Den wijzen raet van eenen sot,

Eenen zekeren Coninck, maeckende op eenen tijdt groote preparatie ter oorloghe, wierdt van sijnen sot ghevraeght waertoe men- dat al dede. Den Coninck seyde, dat het was om teghen sijnen vijant daermede te gaen oorloghen : maer sey den sot, als men gheoorlogt heeft, wat sal-men dan gaen doen? Dan sal-roen seyde den Coninck gaen peys maecken. Neen, Heer Coninck, zeyde den sot; laet liever den peys eerst maken.

«94 - Voorbeelden van spreekwoorden.

Van niet en ieyt men niet.

Dit is onwacrachtigh, want malitieuse eode booae meischeD, om aoder lieden te beschadigheo, oft in qaadeo oaem ende £iefs te brenghen, fingeren dickmaels dinghen die nooit ghedaen nodi op ghepeybt en «yn geweest, gelijck al de wereldt genoegh bekend is.

Kinderen en sotten segghen altoos de foaerheydi.

Dit is onwaerachtig, want kinderen en sotten segghen 't gene dat men hun wij^ maeckt. het sy waer ot niet waer, want sy en hebben gheen verstant om de waerheydt uyt de leughens te kennen.

Die te Ghent is gheboren.

En t' Uytrecht Ieyt ter scholen

En te Luyck leert syn wals

Die is eenen muytmaker door synen hals.

Die Ghent noyt gesien en hebben, noch noyt t' Uytrecht en hebben gestudeert, noch om wals te leeren sijn te Luyc oyt gegaen, connen soowel rouytineren als andere hebben ehedaen.

In 1738 gaf men te Maastricht een werk uit dat aan Verstegen wordt toegeschreven. De titel er van is : Beschrijvingen der steden van het landt van Luyck ^ haere kerken , belegeringen^ verwoestingen en geschiedenissen. Uyt verscheyde schrijvers by- een vergadert^ door een liefhebber des lands. Afaes- tricht, L, Bertus 1738 m-i2« 180 bl. Dit boek werd in 1793 herdrukt te S*-Truiden, bij J. B. Smits, 177 bl. en met aanteekeningen van den kanunnik Coninckx. Men vindt exemplaren die den drukkers- naam dragen : Hasselt, van Gulpen, en Loven, Mi- chel. ik heb het boek, ondanks mijne opsporingen, nergens kunnen aantreffen; maar desniettegenstaande

2g5

denk ik, dat Verstegen er maar de vertaler van is. Inderdaad, zoowel in zijn werk : A decqyed intelli- gence in antiquities^ als in zijne Nederlandsche anti- quiteyten, roemt hij eene beschrijving van het land van Luik, geschreven door Huberius Thomas, secre- taris van Frederik, Paltsgraaf des Rhijns, en aan- gezien de voorliefde, waarmede hij er over spreekt, xlenk ik, dat het dit werk is, dat hij zal vertaald of nageschreven hebben.

Er bestaan nu nog van hem drij brieven, aan den grooten Engelscben oudheidkundige Robert Cotton gericht, en welke in het British Museum bewaard worden. Ook schrijft men hem de Engelsche verzen loe, die voorkomen in de Emblemata van Otto Venius, en ook de Antiquitates Ecclesiae Britanicae^ in de werkjes getiteld: Of the Antiquities of England, welke te Antwerpen in r6o6, in- 12** uitgegeven wierden.

Te recht hoop ik nu te mogen zeggen, dat de lijd, dien ik aan Verstegen besteed heb, niet verloren zal zijn. Door opvoeding een Engelschman, biedt hij in al zijoe werken charaktertrekken aan, die ons hieraan herinneren. Een volksschrijver, in den echten z\n des woords, is hij niet. Hij richt zich in zijne, wel is waar, soms ongekuischte taal, tot eenen meer beschaafden stand; want ik geloof niet, dat het eigen- lijke volk, hetwelk zich aan eenen Willem Ogier enz. verlustigde. Verstegen verstond, ofwel de graad van onderwijs moet in het begin der XVH® eeuw bij het

296 -

Vlaamsche volk hooger gestaan hebben, dat mea dit gewoonlijk beweert. Dat Verstegen bijval had in Zuid- en Noord- Nederland, getuigen de talrijke uil- gaven van eenige zijner werken en onder deze vooral zijne Nederlandsche Antiquiteiten, Dit is inderdaad een echt volksboek, waarin hij met al de kennissen zijns tijds het Nederlandsche volk onderwijst in de oudheden van zijn vaderland.

Dat nu een man gelijk Verstegen, die zijne tegensprekers in zijne schriften op deze bladzijde geleerd wederiegt en op de andere belachelijk maakt, tegenspraak ontmoette, is niet te verwonde- ren; vooral te zijnen tijde, wanneer de Katholie- ken en Protestanten elkander in bloedige gevech- ten bestreden en in vredestijd elkander om hals brachten. Maar in al zijne schriften noemt Ver- stegen niet eens eenen Hollandschen of Engelschea tegenstrever. Wel hekelt hij den dichter van het Wilhelmus van Nassouwen^ maar noemt hem niet.

Zijne tegenstrevers integendeel randden hem aan in zijne eer; zij verlaagden en beschimpten hem. Vooreerst brachten zij tegen hem de oude en altijd vernieuwde beschuldiging uit, dat hij een Jezuiet wa& en dit vond geloof, vooral bij de Protestanten in Holland en Engeland ; en was hij dit niet, dan was hij toch een verklikker, een huurling van den koning van Spanje ; want een banneling, die te Antwerpen als een hidalgo leefde, moest zeker een bezoldigde of van de Jezuieten of van den koning van Spanje zijn ! I

Nu de Waarheid is, dat Vetstegen te AntWer^ pen in eenen eerlijken welstand leefde en dien welstand grootendeels verschuldigd was aan het beleid zijner wakkere echtgenoote, Catharina de Saucy, die zijne huiselijke zaken zoo meesterlijk beredderde, dat zij er zijn aanzien door vergrootte ; hij leefde er omringd met de achting en de vriend- schap van al de verdienstelijke mannen, die toen die groote stad bewoonden, en daaronder telt men : Abraham Ortelius, Guicchiardini, Justus Lipsius, Thomas Gresham, Robert Cotton enz. De dichters van dien tijd vonden er vermaak in, zijne werken met gedichten te zijner eer geschreven op te luiste- ren, en onder deze telt men Boschius, Kiliaan, Schurmannus^ Hichard White, Stanyhurst enz. In die gedichten geven zij hem niet zelden het epi- theton Wr nobilis. De opdrachten zijner werken, die ik met opzet altoos medegedeeld heb, toonen genoeg welke betrekkingen hij hier in het land had aangeknoopt. Ik weet wel, dat op die opdrach* ten gewoonlijk eene belooning volgde; maar dan evenzoo min als nu, droeg men werken op aan onbekenden.

Nog lang na zijne dood, welke te Antwerpen in 1645 voorviel, leeiden zijne werken voort en wer- dep zij heruitgegeven ; en zijn sommige er van heden zeer zeldzaam geworden, in de XVII en de XVIII eeuw waren zij dat niet. Dit getuigen nog zijne anekdoten, puntdichten, grafschriften en andere

kwinkslagen, welke men ons heden nog in all^

208

volksschriften opdischt, zonder dat men weet wie er de dichter van is. Zijn naam verdient dus in de geschiedenis der Nederlandsche letteren voon te leven.

299 -

Zitting van i8 October iSgS.

Aanwezig de heeren P. Génard, bestuurder, Fr. de Potter, bestendige secretaris;

de heeren H. Claeys, jhr. N. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, E. Hiel, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogenbroeck, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, C. Coremans, H. Sermon, J. Bols. werkende leden;

de heeren A. de Ceuleneer, K, de FIou en jhr. K. de Gheldere, briefwisselende- leden.

Door de heeren K. Stallaert, onderbestuurder, en J. Janssens, briefwisselend lid, is bericht gezon- den dat zij belet zijn aan de zitting deel te nemen.

Na lezing van het verslag over de voorgaande zitting, hetwelk wordt goedgekeurd, deelt de besten- dige secretaris de lijst mede der

AANQBBODBN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Bibliographie de Belgique. iSgS, N" 9 en 10.

Correspondance du Cardinal de Granvelle. 1 565-1 583. Publié par M"" PlOT.

Bibliotheca Belgica, door de heeren F. VAN DER HaEGHEN, Th.-J.-I. ARNOLD en R. van DEN

Berghe, afl. I-I 19.

3oo

Bibliotheca Erasmiana. Répertoire desceuvres (TErasme, Liste sommaire et provisoire.

Bulletin de F Académie royale des Sciences^ des Lettres et des Beaux Arts de Belgique, iig3, N' 8.

Mémoires de r Académie, Tomé XLIX.

Vqyage dAnselme Adornes a Jérusalem et au mont Sina'i, en 1470, publié par E. Feys.

De werken van Joost van den Vondel. 1671.

Door den heer H. ClaEYS :

Te huis van Arnhem. Herinnering aan hel XXIfi Nederlandsch Congres voor Taal- en Letterkunde.

Door den heer S. DaeMS : Maria- Almanak voor het jaar on^es Heer en 1894.

Door den heer G. Gezelle :

Ontwerp van eene Nederdiiytsche Spraek- kunst ; voornamelijk voor het Landschap van Vlaenderen : opgedragen aen de schol-meesters der stadt van Gendc. Meenen, 1713.

Quelques réflexions sur Ie pétitionnement en faveur de la langue Jlamande, par LOUIS GOET- HALS.

Door de Maatschappij der Nederlandsche Letter- kunde, te Leiden :

Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letter^ kunde, i2« deel, 4* afleverinj;.

3ot

Door den heer EUG. DE LEPELEER : Dertienlinden. Dr. J^.-W, Webers « Drei-

:[ehnlinden » in 7 Vlaamsch overgedrukt. Tweede,

omgewerkte uitgave, 1893.

Door het Taalminnend Genootschap van het Klein Seminarie te St.-Truiden : Letteroefeningen, Derde bundel.

Door den heer WILLEM DE VREESE : SecfkJ, Sick. (Overdruk.) HouwaerVs Plagiaat. (Overdruk.)

Door pater Bernardinus Mets : Geschiedenis van de Orde der Minderbroeders. Leven van den H. Joseph van Cupertino. (Beide werken opgesteld door den Gever.)

Door den heer Sififer :

Het Belfort, 1893, N'-* 9 en 10.

Le Magasin littéraire y 1893, N*^ 9.

Door de Redactie van Biekorf^ N" 17 en 18, jaar, dezes tijdschrifts.

Door den heer W. Koch, leeraar aan het Koninklijk Atheneum van Gent :

Handleiding bij het onderwijs in de Engelsche taal. Eerste stukje. Uitspraak en vorming der woorden, door W. KOCH. Gent, 1893.

Door « Die Gesellschaft fur bildende Kunst und vaterlandische Alterthümcr, zu Emden », het Jahr- buch dezer vereeniging voor 1893.

3o2

Mededeeling wordt gedaan van een afschrift des Koninklijken besluits, gedagteekend van 5 October 1893, bij hetwelk de verkiezing door de Academie, gedaan in hare zitting van 2\ Juni» goedgekeurd wordt en de heer F. van der Haeghen benoemd is tot binnenlandsch eerelid.

De heer bestuurder bedankt* in name der Leden, den heer H. Claeys voor het hun aangeboden afdruksel van zijn gedicht, getiteld : Te huis van Arnhem. Herinnering aan het XXIP Nederlandsch Congres voor Taal- en Letterkunde,

Bibliographische aanteekening.

Ik heb de eer aan de Koninklijke Viaamsche Academie, namens den eerwaarden heer Eug.de Lepe- leer, leeraar aan het Klein Seminarie te St.-Nicolaas, een exemplaar der tweede uitgave zijner vertaling van Df Webers Drei:[ehnlinden aan ie bieden.

De eerste druk der Viaamsche Dertieniinden is, op den tijd van drie jaren, uitverkocht s^eworden, wat als een blijk van ongemeene waardeering van- wege het Vlaamschlezend publiek gelden mag.

Die waardeering heeft eene tweede uitgave, eene echte omwerkmg der eerste, uitgelokt.

Het oorspronkelijk werk is sedert lang de honderdste uitgave voorbij. Mocht, gelijk het oor- spronkelijke in Duitschland, de vertaling ook in Vlaanderen het leesboek der beschaafde huisge- zinnen worden!

3o3 -

In zijne geestdriftige bewondering voor het oorspronkelijke heeft de vertaler, met eene nieuwe inspanning van krachten, gepoogd zijn werk nog nader bij de onbereikbare volmaaktheid van Weber s gedicht te brengen. Een hoogst vleiende brief van den Duitschen dichter getuigt dat deze nieuwe poging heerlijk slaagde.

De juister of duidelijker vertolking van den oorspronkelijken tekst, de nauwgezetter keurigheid in woorden, wendingen, rijmen, hebben den een- voud, de natuurlijkheid, de huiselijkheid der taal van de eerste uitgave niet gehinderd.

Talrijke en gepaste bemerkingen, tusschen de ophelderingen van Weber ingelascht, en eene Bijlage die uitweidt over de eigenaardige schoonheid van het Duitsche meesterstuk, maken, in deze tweede uitgave, stof en verdienste vatbaarder voor den lezer.

De vertaler doet zich niet als taal-particularist voor. Hij beroept zich echter op het oordeel van D*" J.-W. Muller : a dat eenheid van taal niet onbestaanbaar is met eene zekere mate van vrijheid en verscheidenheid. »

De volgende verzen mogen een staalken geven van 's vertalers dicht- en schrijftrant :

Heil de Lente Id groen en bloemen, Heil den Herfst met goud en aren! Lente is liefelijk beloven, Herfst laat vriendelijk vergaren.

Op de dakvorst zitten zwaalwen,

die, reisveerdie» kwettren, manen : Zorg al, weerdje, voor den Winter, want het loof begint te tanen.

3o4

Big ven moet gij, wij, we vlieden; opgepast; het zal u baten, vinden wij, bij 't wederkeeren, welbehonden, wat wt laten.

Wees bezorgd voor list en lagen, donker werk der donkre nachten; vaak van vrienden, vaak van knechten, staat den meester kwaad te wachten.

Opgepast op woon en gevel, opgepast op heerd en kolen; winterdak is dubbel dienstig; wel bedankt en Grodebevolen ! t

D' H. Claeys.

De heer de Ceuleneer biedt, namens den heer Dr. WiLLKM DK Vreese, een exemplaar aan van het door dezen geschreven opstel : Houwaerts plagiaat.

Dagorde.

Namens de Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie leest de heer Broeckaert het ontwerp der uitgave van het Woordenboek der Zuidneder- landsche Schrijvers,

De heer Bestuurder verklaart daarna de beraad- slaging over dat ontwerp geopend. Eenige opmer- kingen worden gedaan over de wijze van uitgave en over de middelen, voor dit werk noodig, waarna de vergadering beslist, het ontwerp te laten drukken, aan de Leden rond te zenden en in de eerstvolgende zitting nader te bespreken.

3o5

De heer Hiel leest een gedicht, getiteld : Vlaam- sche herberg, hetwelk in de Verslagen en Mede- deelingen zal worden gedrukt.

Ten slotte herinnert de heer Bestuurder aan de Leden hunne verplichting om, zooveel mogelijk alle drie jaar, in de maandelijksche vergaderingen een onuitgegeven opstel aan te bieden.

VLAAMSCHE HERBERG

door den heer EM. HIEL.

In *t straatje, waar zoo schaars en zon

En maan, met meelij, nederblikken.

Is er nochtans een goede bron.

Waardoor men 't leven kan verkwikken :

Een oude herberg, op zijn Vlaamsch!

Met tafels om er pap van te eten...

De Baas, met *t buiksken. iets voornaams!

*t Bazinneken, mild als Poëten,

Wanneer hun beurs is vijgeplat...

Ter herberg tapt men 't bier van *t vat.

Zoo willen 't burgers, iedren avend

Daar drinkend meenge pint Lambic. .

Die dan eens heimlijk, dan hoogdravend.

Ach, klappen over politik;

Die denken, dat zij *t heelal leiden.

Wanneer ze, paffend n de pijp.

De kronkels tabakrook verspreiden

I

- 3o6

Ver boven *t punt van hun begrijp : Dit punt is hun verwaande schedel, Meest kaal gelijk hun hert zoo le^... Spreekt iemand hertlijk, goed en edel Van 't volk, dan lachen zij ter de^. Ook spelen zij temets een kaartjen. Wanneer het buiten waait en stormt. En minnepoes, met 't fulpen staartjen, De zonderlingste slingers vormt. Dan is het plechtig, elk zwijgt stille, Gansch de aandacht is geboeid door *t spel, o Krijgt een gast de gulle grille Luidop te spreken, 't is niet wel! Vooral spreekt hij van Vlaandrens stranden, Dan wordt het een verwoed gepaf ; Maar toont een Vlaming zijne tanden, Snel wordt het stil als in een graf. Ook komen daar nog jongre klanten. Hun geest is die der oüwkens waard... Slecht Fransch is dat ze parlesanten, Het wordt bij hen een geestigaard, Die Neerland's taal durft dwaas bespotten... Bewonderd wordt hij, met gegaap. Wanneer hij babblend, tusschen zotteo, Mag tronen als een uil of aap. Er komen gaar nog andre klanten, Wat ruw van doen, met breede borst. Het zijn de knappe Flaminganten, Die nimmer stikten door den dorst. De grootste hoop komt van de Schelde*

3o7 -

Den Vlaamschen vloed, met 't vlakke strand;

Ook zijn er zoons van Artevelde»

En jongens uit het Kempenland;

Uit Limburgs veen- en heidestreken,

Frischgeurend als hun dennenhout,

Een stam, die nimmer heeft geweken,

Met schrander hoofd, eenvoudig stout...

En waar de zee, met kleur en schoonheid,

Met zang en klank den hemel groet,

Waar knarsend zij haar schuim ten toon spreidt,

Wen ze verwoed slikt bliksemgloed

Van daar verschijnen kloeke kerels,

Wier sprake klinkt zoo lieflik puur.

Als vloeiden van hun lippen perels,

Gevormd, gestold in 't reinste azuur.

Die gasten zingen vol verlangen :

« In Vlaandren Vlaamschl » uit volle keel...

Bij 't hooren van die zegezangen

Wordt *t Baasken als door angst bevangen...

Is 't Vlaamsch hem in zijn huis te veel.

Daar hij het Vlaamsche lied verbiedt?

Ja, las men vroeger op 't plakkaart :

« God ifiet mij, en Hier vloekt men niet! »

Let op, en overdenkt, thans staart

Men op en leest, in plaats, het Fransch :

« /tri, on ne chante pas! n

Beschaving uit het Bedorven Frankrijk doofde gansch Des Volkes geest... Doch wat beduidt het

3o8 -

Dit vreemd verbod voor Vlamings? Hoor,

Die gasten zingen luid in koor,

Die gasten zingen Vlaamsche liêkens,

Wie niet wil luistren stoppe 't oor...

Wel ronken, als bezopen biékens.

De Fransquillons, doch hun gemor

Verwekt dan bij ons gulle gasten.

Niets meer, alsof ze met een lor.

Naar 't glansend licht der zonne tasten.

Eens, 's avonds, toen de felle wind Door 't straatje blies, trad ter taveerne Een grijsaard, met een aardig kind. Trekvogels waren 't... De arme deerne Had oogen blauw, door reinheid klaar. Een slanke leest, als leeljenstengel, Heur schouders droegen 't golvend haar, Als gouden vleugels van een engel... De frischheid speelde op haren mond Alsof nooit zoen haar lippen schond. De goedheid lachte op hare wang. Met tooverkracht en zielgedrang. o Arme maagd ! o eedle maagd, Hoe fier en zoet gij elk behaagt.

De grijsaard, met *nen langen baard. Een sneeuwvlaag op de kin gespogen. Getuigend van een forschen aard, Schoon hem de ellende had gebogen.

3o9

Hij ke^k en uit zijn vonkeloogen, Van onder dikke wenkbrauwbogen. Kwam als een wanhoopstraal gevlogen.

Ze wilden zingen. Doch de Baas Verbood. De Vlamings, opgesprongen. Geboden, ondanks *t Fransch geraas; En beurtlings de arme lieden zongen.

GRIJSAARD.

Wie wenscht niet dat de stormwind loei , Dat krijgsklaroenen schallen?

Wie wenscht niet dat de bliksem gloei'. Dat vijands vloekend vallen?

MAAGD.

Wie wenscht niet dat een engel zweef, Vervullend *t hoofd met droomen?

Wie wenscht niet dat een volk herleef?

Vlaandren ! o Vlaandren! uw tijd zal komen!

GRIJSAARD.

Ach, wij verbanden onze taal;

Wij lieten 't laf gebeuren. Thans kruipen wij voor 't vreemd gesmaal.

Terwijl ze ons hert verscheuren.

MAAGD.

Hier vlamt een sterke geest in 't hoofd, Vuur vlamt in *s jonglings herte!

3io

De moedertaal wordt weer geloofd...

Vlaandren ! Lief Vlaandren I stelp ihans uw smerte !

GRIJSAARD.

Ik strompel traag naar *t somber graf, *k Verkoos de vreemde bloemen.

Ik leefde laf» verdwijn thans laf, Mij mag het volk verdoemen.

MAAGD.

O Schoone tijd! o liefdetijd!

o Tijd van eer en glorie... De Vlaming won den reuzenstrijd

Vlaandren ! Lief Vlaandren ! gejuicht : Victorie !

Ze gingen heen.

't Gezelschap trilde» Door *t basterd volkje diep veracht... Doch 't jonge volk, de Vlaamsche gilde Sprong op, alsof een liefdekracht Het dreef... En, met gespierde stemmen. Hel dondrend boven *t Fransch geschreeuw^ Klonk het : < Ze zullen hem niet temmen, Den Heren Vlaamschen leeuw ! »

'^

^. 3i, -

Zitting van 22 November 1893.

Aanwezig de heeren H. Claeys (als voorzitter, in afwezigheid der heeren P. Génard, bestuurder, en K. Stallaert, onderbesiuurder) ; Fr. de Potter, bestendige secretaris;

de heeren jhr. K. de Pauw, E. Gailliard, G. Gezelle, E. Hiel, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijro, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, J. van Droogen- broeck, Th. Coopman, A- de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, H. Sermon, E. Coremans, J. Bols, K. de Flou, werkende leden;

de heeren jhr. K. de Gheldere en A. de Ceu- leneer, brief wisselende leden.

Door de heeren P. Génard, bestuurder, eo K. Stallaert, onder bestuurder, is bericht gezonden dat zij ver hinderd zijn de zitting bij te wonen.

De bestendige secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk goedgekeurd wordt, en legt daarna de lijst over der

AANGEBODEN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Mémoires de f Académie royale des Sciences^ des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. Tomé LI, 4°.

- 3l2 -

Mémoires couronnés et autres mémoires de r Académie, Tomé 47, 8'*,

Biographie nationale. Tomé 12, 2" fascicule.

Homère, Choix de rhapsodies.iilustrées d'après tart antique et Varchéologie moderne et mises en vers, par Ch. Potvin. Fascicule H.

Bethleem sive ccen^bii Bethleemitici canoni- corum regularium ordinis sancti Augustini, origo et progressus auctore F. TIMMERMANS. 1893.

Volk en Taal. Maandschrift over gebruiken^ geschiedenis, taalkunde en Dietsche belangen. 5* jaargang.

Nederlandsch Museum. Vierde reeks. 2" jaar- gang.

Les corporations ouvrières au mqyen-dge, par GODEFROID KURTH.

Analectes pour servir d Vhistoire ecclésiastique de ia Belgique. Deuxième série. Tomes 5*, 6*, el 8*^.

Scènes de ia vie judiciaire par Edmond PICARD.

Door den heer G. GEZELLE :

Gheschicht'historiaal, Rijm, of Rijmchronyk, beginnende met den Simberschen vloed èn eyndi^ gende met de dood van graaf Dirk^ in t jaar II 56, door Klaas Colijn. VGravenhage, 1745, folio.

Tooneel van China, door veel, {o geestelijke als werreltlijke, geheugteekenen, verschelde ver-

- 3i3 -

toningen van de natuer en kunst, en blijken van veel andere gedenkwaerdige dingen, geopent en verheerlijkt^ door J.-H. Glazkmaker. Amster- dam, 1668, folio.

De chirurgie ende opera van alle de wercken van Mr, Ambrosius Pare.,. Overghcsei door D. CaROLUM BaTTÜM. Amsterdam, i653, folio.

Van 7 beghin der eerster volken van Europen, in^sonderheyt vanden oorspronck ende saecken der Neder- landr en, door ADRIAAN VAN SCHRIKCK. leper, 16 14, folio.

Het groote tafereel der dwaesheid^ vertoonende de opkomst, voortgang en ondergang der actie^ bubbel en windnegotie, in Vrankrijk, Engeland en de Nederlanden, gepleegt in denjaere MDCCXX,. ais meede konst-plaeten, comedien en gedigten,.. tot beschimpinge dee^er verfoeijelijke en bedrieg- lijke handel. 1720, folio.

7 Leven der doorluchtige Griecken ende Romeynen, tegen elck anderen vergeleken, door PLUTARCHUS... Ut de Griecsche sprake overgeset door M. JAQÜES AMYOT. Delft, 1644. folio.

Chroniicke vande gantsche werelt, ende son- derlinghe vande seventhien Nederlanden,., vanden tijt des keysers Caroli V aj, M.D.^ tot het jaer onses Heeren Af. D, C. XX, seer ghetrouwelijck liyt verscheyden acten ende gheloofweerdige schrij- vers vergadert ende beschreven door ADRIAAN Van MEERBEEGK. Antwerpen, 1621, folio.

De graaf van Waltron^ krijgsspel, gevolgd

- 3.4 -

naar *t Hoogduitsch, door A. Harisen en H. Roullaud, door MöLLt'R. Amsterdam, 1791, t6**.

Nagelatene gedichten, door IZAAK VAN NüYS- SENBÜRG. Utrecht, 1778, 80.

Godvruchtige overdenkingen onder het beschot^ }f^en der grafsteden en van een bloemhof^ benevens een uitweiding over de werken der scheppinge^ doorj. Hervky Amsterdam, 1754, 8^

Fléments Carlovingiens linguistiques et litté- raires, Parijs, 1846, 4*».

Dactylologie et langage primitif restitués éCaprès les monuments. Parijs, iS5o, 4*".

Nederduitsche Spraakkunst, door P. WEILAND. Amsterdam, i8o5,

Let ter- kransje voor lieve en brave kinderen^ door Petronella Moens. Haarlem, 1806, 16».

Beknopte historie van 7 vaderland, van de vroegste tijden af tot aan het jaar i'iSy. Amster- dam, 1786, 8*», 2 deelen.

Dichtmaetige gedachten over honderd vijf en vijftig Bijbelsche printverbeeldingen^ door C. BRUIN. Amsterdam, 1727, 12^

Alle de werken van PubL Ovidius Naso, Het eerste deel, bestaande in HeldinnC'brieven^ Minne* dichten, Vrij-konst, Minne-baat. Vertaald door ABRAHAM VaLENTYN. Amsterdam, 1700, 4^

De getrouwe Herderin. Lantspel. Benevens eenige andere gedichten van dezelve, bestaande in Herderszangen, Visschers^angen en^f., door CatHARINA de With. Rotterdam, 1719, 8^

3i5 -

Bundel ofte ver^amelinge der dicht-werken en tooneel-uytgalmingen^ die mede-gedongen hebben in den drjr-voudigen en lujrsterlyken pryskamp in dicht-, tooneel- en schryj-kunde.., te Veurne. Veurne, 1^24, 8".

Een kransken aan Denterghem, door K. VAN DE

Putte. Gent, 1877. S°-

Saemen-spraeke tusschen eenen pater .... en eenen lands-man. 12°.

Verhandeling over de philosophen en libera- len of vrijgeesten van on:^en tijd, door D. DE Simpel. Roesdare, 12°.

Verhandeling over het godlasteren^ door J. MarGUET. Oudenaarde, 1824, 12".

Nood \oekt troost^ of verdediging van het hand- gespin en geweefsel, met de aenwy\ing der :^ekere middels om ons[e oude vlasnjrvcrheid grootendeels te herstellen^ in weerwil de gevoelens van een groot deel on:[er Staetsmannen. en andere bevoor^ oordelde menschen, ten eynde aen de arme volks- klas werk en brood te verschaffen^ door S.-F. VERLINDE-MULLER. Gent, 184?, 8°.

Maatschappij de Leeuw van Vlaanderen .... te Kortrijk. Bekroonde stukken des prijskamps van 1 Mei 1853. Kortrijk, i853, 80.

De strijd der duisternissen, Oratorio ter gele- genheid der troonbeklimming van paus Leo XIII^ door P.-P. Denys. Wervik, 1878, 80.

Eerekrans gestrengeld om de kruin van den eerw. heer Edmond Geerts, ter gelegenheid fijner

3i6

eerste mis, door J. BROUWERS, z. Tienen, 1861, 8».

Schiller* s lied van de Klok^ door J. BROU- WERS, 2. Loven, 1873, 8*.

Germania. door J, BROUWERS, z. Antwer- pen, 1873, 8^

Gelukwensching aen den eerweerden Karel Olivier^ van de Sociëteit Jesu, ter gelegenheid dat hy eerstmael het hoogheilig misoffer aen Göd plechtig opdroeg, Brugge, i865, 12".

Aen den eenyeerden heer mijnheer Ivo Ver- meer sch^ ter gelegenheid fijner inhulding als pas- toor te Marialoop. Tielt, 80.

Keus van dicht- en pro^astukken^ of tael- en letterkundige verzameling voor allen. Kortrijk, 1839-1840, 80

Verzameling der bekroonde en voornaamste dicht-werken op het voorwerp : Het vermogen des ijver s^ voorgesteld door de Kon. Maatschappij van Rederij kkunde^ gelegd « Kruisbroeders », binnen Kortrijk, Kortrijk, 18^22, 8".

Mislukte Proef op den dans, ofte bemerkingen over een schandelijk schriftjen. Gent, 8°.

Mengelpoè'^ij, door F.-J. Bliegk. Kortrijk, 1839, 8°.

Islenskar Rjettritunarreglur gefnar üt a^,

bókmentafjelagi, 1859, 8^. » Skyrslur og ^^ktngenar hins Islen\ka bók-

mentafèlags, 1 85o-i86o. Kaupmannahöfn.

Skyrslur um landshagi d Islandi, gefnar üt af hinu Islen\ka bokmentafèlagi, I-IV. Ibidem.

3i7 ■—

Tidindi um stjórnarmdlefni Isiands, gefin üt af hinu Islenska bókmenlqfèlagi, (Afl. 4-7.) Kaup- mannahöfn.

Diplomatarium Islandicum. Isien^kt fornbrè- fasafn, sent hefir inni ad halda brèf og Gjörningar dóma og Mdldaga, og Adrar Skrar, er snerta Island Eda Islenska menn. Kaupmannahöfn, 1 839,8"^.

Islen^k Mdlmjrndatysing, epiir halldor KR. FridrikssoN. Kaupmannahöfn, 1861, 8°.

Skirnir, tidindi hins Islen:[ka bokmentafèlags. Kaupmannahöfn, 1 858- 1 861, S''.

Prijsverzen op de dood van Egmont, bekroond door het Rhetorijk van Sotteghem, Gent, 1839, 8°.

Eerste samensprake tusschen Brosius, Geys- ken en den Avocaet, 8<*.

De ^even Hoofd-Bonden, Bij\onderlijk ver- toont in den hedendaegschen handel van alle staeten van menschen^ en in rijm-gedicht gestelt tot vermaek en onderrigtinge van alle christene menschen^ door G.-F. VAN Calbergh. leper, 1809, 8°.

Ter gelegenheid van de eerste communie van Paulus Robberecht en ter herinnering van de^e fijner tji^eelingiuster Bertha, door E. D. B. Tielt,

1867, I2^

Nagedachtenis van on^en teergeliefden mede- broeder Franciscus Pieiers, kunstgreffier der maet- schappy gelegd : Vrede-Minnaers, binnen Kortrijk, Kortrijk, 181 3, 80.

Lierdicht den weledelen heer Al/ons van den Peereboom.., nederig en erkentelijk toegewijd , door

J. Brouwers, z. leper, 1884, 8°.

- 3i8 -

Letterkundig tijdverdrijf over het bewijs^ dat de Vlaemsche tael beter is als de Fransche, en eenige belangryke aenmerkingen tot voorspoed van den landbouwlen verdere staetshoudelyke bedenkin- gen^ door Mulle. Gem, 1819, 8°.

De Keltische tongvallen in verband met de

Nederduitschetaal, door D. DE Haerne. 1880, 8<».

Aanleidinge der Nederduitsche dichtkunst,

door Joost van den Vondel. 1871, i6^

Samenspraeke tusschen Z. M, den keiler José» phus den II, ende Z. M. Ludovicus den XVI. Gent, S\

Veriaemeling der bestonderste dicht-werken op het voorwerp : De beschoutsfing van *t slagveld van Waterloo naer den 18 Juny iSi5, en de Menschlieventheyd der Belgen, Lier-gedichten op het hou weiijk van Z. K, H, den Kroon- Prins van Oraniën en de Ruskey^erlyke groot-vorstinne Anna-Paulowna. Roeselare, 181 6, 8**.

Proeve van mengelpoè'pj door het Kunstge- nootschap onder de :{inspreuk : Magna molimur parvi. Hoorn, 1763, 8°.

Les racines de la langue hollandoise, accom- pagnées d'une grammaire simplifiée, door OlingeR. Brussel, 1818, 12''.

Belachelijck Misverstant, ofte boeregeck, speel- gewijs uyt'gebeelt^ door WILLEM OgiER. Antwer- pen, 160.

De verfranschte landmeisjes. Oorspronkelijk blijspel met zang in e'én bedri)f, door Emm. Ros- SEELS. Antwerpen, 1841, i8».

3i9

De konsie van wel te sterven^ leetende alle christene menschen op wat maniere ly \ig tot eene goede dood kennen bereyden, door J. C. J. Brugge, 1780, r6°.

AJbeéldsel van eenen deiigd\aemen mensch, of kort onderwys tot een eerlijk leéven, door BERN.- JOZKF MOENS. Roeselare, 1824, 12**.

Redevoering over het beoejenswaardige der Nederlandsche tale, ^oo om haar ^^elve, als om hare voortbrengselen, door J.-M. SCHRANT, Gent, 1818, 8^

Redevoering over het noodzakelijke van de aankweeking der volkstaal, en de genoegens daar- mede verbonden, door P. VAN Genabeth. Brugge, 1820, 8^

Reglement op de inrigting der veldwachters in de provincie West- Vlaenderen, 8°.

Nieuwe koddige almanach, of aenwy^^er der Gendsche estaminéen. Gent, 1821, 12°.

Verheffingh ende uytstortingh des herte tot Godt op verschelde psalmen van David, door G.

DE Metser. 1682, 8°.

Leven der groote Catharina van A lexandrien^ gelaurierde maegd en martelaresse, door GUILL. Caudron. Aalst, 1771, 80.

Het boek Job, uit het Hebreeuwsch vertaald, met aanmerkingen, door Henr. SCHULTENS. Amsterdam, 1794, 8°.

Boeren- en overheidsstrijd, en de overige gedichten van P.-J. BERONICIUS. In Nederdujrt^

320

sche vaer\en nagevolgd door J.-B. Goes, 1766, 8**.

Door den heer D. Claes :

Compte rendu analjrtique des débats du Con- gres wallon, Deuxième session, 1891. Troisième session, 1892.

Door den heer De Ceuleneer :

De Laster. Gedicht van K -L. Ledeganck.

Vlaamsche Conferentie der Balie van Gent. Verslag door den heer C. Siffer over het rech- terlijk jaar 1 884-1885. Idem over het jaar 1888- 1889.

Jaarboek van het Davids-Fonds. 1880, 1882, i883.

Den blijden uytvaert der Philosophie, gehouden in het couvent,,, tot Ghendt, den 14 Mey 1686, uitgegeven door W. DK Vreese.

Door den heer R. Fruin : Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde. deel, aflevering.

Door den Oudheidkundigen kring van Dender- monde :

Gedenkschriften. 1893, 4* aflevering

Door den heer A. Siffer : Het Belfort, 1893, W 11. Le Magasin Littéraire, 1893. N*" 11.

Door de Redactie van Biekorf, de 19", 20* en 21* afleveringen van het jaar.

321

Door de Hoogeschool van Upsala :

Etymologische Bemerkungen von Elof Hell- QUIST. Gefla, 1893,

Etudes sur ïarticle dans Ie frangais du XVl"" siècle, par Em. ZANDER. Lund, 1893.

De dialecto Pindarica^ auct. JOS. LiND, Lund, 1893.

De genetivi apud Plautum usu^ auct. A.-W. BlOMQUIST. Helsingfors, 1892.

Der Einfluss Wilhelm Meisters auf den roman der romantiker. Academische Afhandlung von J. DONNER. Ibid. i8q3.

De infinitivis et participiis in inscriptionibus dialectorum Graecum..,, publice defendet J.-M. Granit. Ibid. 1892.

Studia in oracula sibyllina. Commentatio Academica publice defendet EM. Fehr. Upsala, f893.

Inbjudningsskrifter till de Högtid ligheter hvarmed Thehundraars minnet af Upsala möte, kommer alt firas i Upsala den 5-7 Sept. 1893. Upsala, 1893.

Inbjudning till afhörande af den offentliga föresldsning med hvilken ordinare professoren i exegetik Erik Georg Waldemar Napoleon Rudin till trdder sitt dmbette utfdrdad af PER HadE- NIL'S. Denna inbjudhing dtf'óljes aj bref af dof Rudbeck... Upsala, 1893.

BJarköarattens Ijud och böjningsldra. Aka- demisk Afhandlung... af FRIDOLF ZettERBERG Upsala, 1893.

-- 322

Tjrska Jörebilder till dikter af Atterbom litteraturhistorisk studie.,, af Berh. RISBERG. Ibid, id.

Studia syntactica I. Syntaxis infinitivi Ploti- niana... Publ. defend E. NORDENSTAM, Ibid. id.

Studiën in der themisto klasfragi, Inaugurat^ distertation von RlCHARD NORDIN. Ibid. id.

Studier iden fornfranska Lais-litteraturen .... af AXEL AHLSTRÖM. Ib. 1892.

Le développement de facere dans les langues romanes, par GUS. RüDBERG. Parijs, 1893.

De heef Claeys bedankt, namens de verga- dering, den heer G. Gezelle voor bet belangrijk geschenk van boeken, aan de Academie gedaan, als- mede voor het portret van den priester Cracco, een onzer eerste verdienstelijke Vlaamsche dichters na het ontstaan der Vlaamsche beweging, en van wien bijzonderlijk in geheugen bleef eene proeve van vertaling in metrische verzen van Homeros' Iliade, Wel kon het metrisch stelsel van Cracco niet gevolgd worden, doch aan taalkennis en dicht- talent werd warme hulde gebracht. Het Belgisch Museum deelde een zijner gedichten mede, eo wijdde daaraan den grootsten lof. De Gentsche Seminaristen van 181 3, zijne medegevangenen te Wezel, bracht hij naar Vlaanderen terug met zijn gekenden zegezang : Terugkeer uit WejeL

- 323 -

Namens de Commissie van Middelnederlandsche letteren bericht de heer Gailliard, dat de heeren de Potter en Hansen aangeduid zijn als candidaten voor de openstaande plaats in gezegde Commissie.

De heer de Pauw legt een voorstel neder in betrekking met de uitgave van het Jaarboek. Dit voorstel zal aan de dagorde gebracht worden voor de eerstvolgende zitting.

Verslag wordt uitgebracht door den heer Coop- man over de 's voormiddags gehouden zitting der Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde.

Tot voorzitter dier Commissie voor het jaar 1894 werd gekozen de heer Hiel, tot ondervoor- zitter de heer Micheels.

Een opstel van den heer Guido Gezelle, getiteld : de « )pant » van Coecke en Goethals, wordt door de Commissie, op verslag der heeren de Vos en Daems, aan de Academie overgelegd, met verzoek het in de Verslagen en Mededeelingen te willen drukken.

De Commissie heett zich verder onledig gehou- den met het bespreken van de eerste ingekomen bijdragen voor de Bloemlezing uit de XVIe-, XVII'- en XVII P eeuwsche dichters en schrijvers; eindelijk door den heer de Vos werd verslag uitgebracht over eene Vak- en Kunstwoordenlijst.

^

324 ~

Dagorde.

De heer K. Stallaert, onderbestuurder voor hel loopende jaar, >vordt gekozen tot bestuurder, en de heer Claeys tot onderbestuurder voor het jaar 1894.

Het ontwerp van uitgave van een Biographisch Woordenboek der Zuidnederlandsche schrijvers^ door de Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie aan de Leden gezonden, geene aan- leiding gevende tot opmerkingen, zoo legt de heer Voorzitter de vraag nopens het aanvaarden van dit ontwerp in stemming.

Het wordt aangenomen met algemeene stem- men, behalve ééne onthouding.

Te vier uren verklaart de heer Voorzitter de zitting geheven.

#

- 325 -

Mededeeling.

De « WANT » van Coecke en Goethals (i).

Ons achtbaar en geleerd medelid D. Claes beveelt u/ant (want wanneer, indien) in de aan- dacht der geleerden; « want het hun niet en baat, n zegt hij, « het zal hun toch niet schaden. »

Bij de voorbeelden van want = jpanneer^ indien, die de heer D. Claes aanhaalt, voege ik de volgende.

Het eerste voorbeeld is uit Die )Poestijne des Heeren : leerende... door den eerweerdighen Pater PEIRO GODEFRIDI... Gheprint Thantwerpen, op die Lombaerde veste inden witte Hasewint^ by Jan van G helen, gheswor en boecprinter der Key. Ma. Anno M. CCCCC, en Liiij. den IX Sep- tembris^ bil. 373-375 :

« Dat eerste woon, want ghi spraect : liei^e heere, Vader vergevet hen, wanl si niet en weten, wat dat si doen. »

« Dat vijfste woort, want ghi spreect : Mi dorst, dat was ouer die salicheyt alder mënschen, om die tsamen te bringen ter eewigher glorie. »

(1) Zic Verslagen en Mededeelingen, Mei en Juni iSgS, bl. 134 en volgende.

326 -

Het tweede voorbeeld is uit hetzelfde werk....

Ny met alder-neersticheyt doorlesen ende

ghecorrigeert. f Hant werpen, By Hieronymus

Ver dassen f op onser L. Vrouwen Kerck-Hof^

inde X Gheboden. Anno ci3, IOC, xn. Met Gratie

ende PriuHegie, bil. i83^°, 184 eQ 184^*^ ;

« Dat eerste woordt : Want ghy spraect, lieue Heere, Bruygom mijnder sielen : Vader ver- geuet hen, want sy niet en weten wat sy doen.

Dat tweede wordt, lieue Heere, want gy spraect totten moordenaer : Heden sult gy met my wesen inden Paradijse.

« Dat derde woordt : Want ghy o Heere spraeckt tot u lieue moeder : Wijf siet hier u kindt, daerna tot Joannem : Siet u moeder. »

c Dat vierde woort : Heere Salichmaker des weirelts, want gy riept tot uwen heraelschen Vader, doen ghy waert gestelt in den wtersten noot : Mijn Godt, mijn Godt, waertoe hebdy my verlatea. »

« Dat vijfste woordt want ghy spraeckt : My dorst. ))

< Dat seste woort... want ghy spraeckt : het is volbracht, i

« Dat sevenste woort, want gy riept o Jesu Vader in uwen handen beuele ie mijnen geest. »

Het derde voorbeeld is uit Denwysengeck, Uyt^ dey lende, soo Oude^ als Nieuwe geestigheden. Voor alle Lief-hebbers by een gebracht door ƒ. D. G. Den tweeden Druck oversien en vermeerdert. Tot Gendt^ By Cornelis Mejrer, op d'Hoogpoorte in 7 ge-

3i7

kroont Sweirt. Goedgekeurd ; Datum Bruxellce XIX. Junii 1671. Matthias Middegaels. Lib, Censor, bil 1 34-1 35 :

« Raeusel.

Theun vraegde Gys des morgens vroeg, Wal hy te Merckt voor waeren droeg, Niet, seyde Gys, *k en drage niet Maer wel den Esel, als gy siet : Hier op soo speelde Tbeunis geest, Dus vraegde hy, wat draegt uw Beest? Indien sprak Gys, hy komt tot val, Soo is het (seg ick) niet met al.

Uytlkgginge.

Daer was in Spagnien eenen Esel-dryver die naer de merkt ging; desen hadde geladen twee hotten; eenen van sijn vrienden ontmoette hem in het gebergte : desen vraegt hem, wat hy naer de stadt voerde: hy antwoort, niet met allen. Hy vraegde hem anderwerf; hy antwoorde als vooren dat hy niet met allen en had geladen Waer op sijnen vrient antwoorde : gy en plagt noyt sonder vragt naer de stadt te komen, oversulks laet my dog weten wat koopmanschap dat gy hebt in uw korven. Gepraemt synde, antwoort hy met dese woorden : want hy komt te vallen, is *t niet met allen. Nota hy had in beyde de korven glasen , ende den weg was sorgelyk : had den Esel gevallen,

328

de stucken van de glasen en konden geensins meer dienstig wesen. »

In 't bovenstaande derde voorbeeld wordt het woord indien van Hel raedsel » in de « Uyt- legginge n vervangen door het woord want.

Hel vierde voorbeeld is uit Hemelen buyten Hemelen^ door P. Gerardus Otionis, Priester der Societeyt lesv.,.. V Antwerpen ^ By Jacob Mesens^ op de Lombaerde Veste, inden gulden Bijbel, 1671, bil. 1 55-1 56 :

a lek segghe van een vast propoost inde Biechte te maecken, daer toe ghebruyckende man- nelijcke resolutien van noyt meer te doen dooi- sonden, ende dat oprechteiijck te meynen, ghelijck David seyde (Psal. 118, v. loö.) lek hebbe ghe- sworen en een vast opset ghemaeckt dese sonden niet meer te doen, sonder nochtans oprechte meyninghe van eedt te doen; dat perijckeleus is, nochtans oock niet ie vreden wesen met dese slappe woorden : lek sal mjr wachten, want ick kan : Want Godt en gebied! gheene on-moghe- lijcke dinghen : of : Ick hope my te wachten^ dit is te slap : seght : met Godts gratie : Ick wil en sal my wachten, »

Het vijfde voorbeeld is uit de Nieuwe afbeel- dinghe van de vier uytersten beschreven in het latyn door den eerweerdighen Pater Guilelmus Stanhurstius Priester der Sociëteit lesu. Ver- taelt, ende Verciert met Print ende Poesie door eenen Priester der selve societeyt. tAntwerpen,

329 -

By Michiel Knobbaert, by het Professi-huys der Societeyt lesu, in S. Peeter^ i68i, bl. i66 :

« Den H. Bonaveniura seght,... dat by aldien de tranen van elck een bewaert wierden, daer van eens een zee soude ghemaeckt konnen worden, hoe groot men die soude willen nemen : ende noch en seght hy niet ghelijck de saecke is :... jae, want ghy wilt, voeghter noch by ihien-mael, hondert-mael, duysent-maei, of soo veel meer al 't u belieft : t'en sal niet wesen by de traenen, de .welcke... »

En bl. 1S9-190 :

a Eencn man,... doorluchtigh in heyligheydc des levens, seyde dat hy, op korten tijdt, hadde gheleden sulcke eene bittere pijne van een brandt- teecken op een van sijne ooren ghedruckt, om eenige sieckte te ghenesen, dat hy liever soude gaen in een alderstrenghste Clooster, om daer sijn gheheel leven over te brenghen, want hem Godt de keuse gaf, dan noch een alsulcke brandt-teecken t'ontfanghen. »

Want schijnt verworden uit wan; hoe *t woord aan zijne uitgaande -t gekomen is, dat blijve hier onaangeroerd: (misschien gelijk amen-t^ dikken-t, nieman-t ?) maar zou deken De Bo's « An, (voegw. Indien, Fr. si : ik zal morgen komen, an 't God gelieft) » ook niet uit wan geboren zijn, mits afval van 1^-?

« Het wegvallen van de w vóór eenen klinker is eene Vlaamsche eigenaardigheid, « zegt D*^ Jan

- 33o -

te Winkel, {Grammatische figuren^ 74 vlg. In 't Vlaamsch vindt men eêr voor weer, oekeren voor woekeren* oelen voor woelen^ oensdag voor woensdags oord voor woord ^ orm, oorm voor worm. »

Mogelijk ware ook an voor wan te aan- veerden, en het dagelijksche an 7 Je blieft voor wan 't u belieft.

Doch, men vergelijke D' Verdam (Afidd. ned. Woordenboek i. v. An^ en Loquela (n® 7, 1891, bl. 49, i. V. A\

GuiDO Gezelle.

#

^ 33i -

Ontwerp van uitgave van het Woordenboek der Zuidnederlandsche Schrijvers

i) Het Woordenboek der Zuidnederlandsche Schrijvers f uit te geven door de Koninklijke Vlaamsche Academie, zal gedrukt worden in groot 8^-formaat, met kleine letter, in 2 kolommen, nagenoeg zooals de Biographie Nationale^ uitgegeven door de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique.

2) ledere biographie zal door den Opsteller worden onderteekend en ten hoogste 10 kolommen druks mogen beslaan, naar gelang van de meer- dere of mindere waarde van den behandelden schrij- ver. Zij zal beginnen met dezes naam en voornamen, de dagteekening en de plaats zijner geboorte en zijns overlijdens, gevolgd zijn door eene korte levensschets, in verband met zijne letterkundige werkzaamheden en andere handelingen op het gebied der Vlaamsche beweging en letterkunde ; zij zal de titek zijner in *t Nederlandsch gestelde werken vermelden

Onderaan elk artikel moeten de bronnen worden

m

opgegeven.

3) Worden in het Woordenboek opgenomen :

a. Al de schrijvers van Nederlandsche werken, geboren zijnde of geruimen tijd verbleven hebbende in de voormalige en hedendaagsche Belgische pro- rincièn ;

b. Dezulken, die bijdragen leverden in letter-

332

kundige, wetenschappelijke of andere tijdschriften, zonder nochtans een boekdeel in het licht te hebben gegeven ;

c. Dezulken, van wie schriften bekend zijn in gebonden of ongebonden stijl, maar nog niet door den druk verspreid;

d. Ook de schrijvers, die niets dan Nederland- sche vertalingen hebben geleverd.

4) De Medewerkers zullen voor iedere kolom druks eene vergoeding van 5 frank ontvangen. Voor de berekening van dit honorarium worden de uiitrekselen of aanhalingen, *t zij verzen of proza, niet in acht genomen.

De Leden der Academie hebben het voor- recht de namen der schrijvers» wier levensschets zij wenschen te bezorgen, vóór alle anderen uit te kiezen. Te dien einde worden zij verzocht, hunne keus bij postkaart of merkdragenden brief te zenden aan den Bestendigen Secretaris der Koninklijke Vlaamsche Academie, wanneer deze bij omzendbrief gemeld heeft welke letter aan de beurt gekomen is.

Hebben insgelijks het voorrecht schrijvers uit te kiezen :

De Leden, die reeds over den eenen of anderen schrijver een opstel in het licht gegeven hebben.

5) Andere personen dan Leden der Academie zullen bijdragen mogen leveren, nadat hunne mede- werking door de Commissie zal aangenomen zijn.

6) Drie leden, behoorende tot de Commissie

333

van Geschiedenis, zijn gelast met alles wat de uit- gave en de uitvoering van het Woordenboek betreft.

7) Wanneer, na eene maand tusschenruimte, het beloofde opstel door den Bestendigen Secretaris tweemaal vruchteloos is aangevraagd, zal een andere Schrijver er mede gelast worden.

8) Geene reeks, eene letter van het werk vor- mende, wordt op de drukkerij bezorgd, tenzij wan- neer de Bestendige Secretaris de volledige en druk- vaardige kopij in handen zal hebben.

9) Al de in *t Nederlandsch opgestelde werken van eenen schrijver zullen beoordeeld worden;

10) Anonieme schrijvers zal men eene plaats geven in een Aanhangsel.

11) Voor de pseudoniemen zal de echte naam gesteld worden, zoo deze gekend is.

12) Geene andere dan in het Nederlandsch ge- schreven werken, of hoofdzakelijk over het Vlaamsch handelende, zullen vermeld worden.

i3) Slechts bij uitzondering zal men toelaten dal er van onze minder of in 't geheel niet bekende dichters fragmenten worden opgenomen.

14) De bijdragen voor het Woordenboek zullen, aleer ze ter perse gaan, moeten goedgekeurd zijn door eenen keurraad, benoemd in den schoot der Commissie van Geschiedenis.

-334 -

Zitting van 20 December 1893

Aanwezig de heeren P. Génard» bestuurder; Fr. de Potter, bestendige secretaris ;

de heeren H. Claeys, jhr. K. de Pauw, E. Gail- liard, G. Gezelle, E. Hiel, A. Snieders, P. Willems, P. Alberdingk Thijm, S. Daems, C. Hansen, L. Mathot, J. Micheels, J. Obrie, Th. Coopman, A. de Vos, J. Broeckaert, E. van Even, H. Sermon, J. Bols, K. de Flou, werkende leden ;

de heeren jhr. K. de Gheldere en A. de Ceu- leneer, briefwisselende leden.

De bestendige Secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk goedgekeurd wordt, en legt daarna de lijst over der

AANGEBODEN BOEKEN.

Vanwege den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs :

Bulletin de V Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1893, N" 9, 10 en II.

Eenige bladzijden uit de geschiedenis der vrijheid en voogdij van Moll, Baelen en Desschel, door AD. Reydams. Mechelen, 1893.

Loquela. Roeselare, r 88 1 - 1 89 1 . Tien jaargangen.

335

Door den heer L. DE BaCKER : Louis XIV, socialiste. Beauvais, 1893.

Door den heer Karl Tannen : Niederdeutsches Haupt-und Heldenbuch, Bre- men, Ed. Hampe, 1894, S*'.

Door den heer MORIZ Heyne : Deutsches Wörterbuch, aflevering.

Door den Oudheidkundigen Kring van het Land van Waas :

Annalen. 1 864-1 892. Veertien deelen, (enkele afleveringen uitgezonderd.)

Notice historique des établissements de tien- Jaisance de la ville de St. Nicolas, Deuxième partie. St. Nicolas, 1893.

Levensbeschrijving van Philip Verheyen, St.- Nicolaas, 1862.

Declaratio insigniorum utilitatum quae sunt

in globo terrestri, coelesti, et annulo astronomico,

ad invectissimum romanum emperatorem Carolum

quintum, (door GEERAARD MERCATOR). St.-Nico-

laas, 1868.

Door den heer SifFer :

Het Belfort, 1893. W 12.

Le Magasin littéraire, 1893. N^ 12.

- 336

Briefwiftseling.

De bestendige secretaris deelt eenen brief mede van den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, waarbij ontvangst wordt gemeld van het Verslag, namens de Academische Commissie tot onderzoek van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, over de voorlaatst ver- schenen aflevering dezes werks, uitgebracht. De heer Minister drukt zijne hooge voldoening over dit verslag uit, en tevens het verlangen, dat hem in den kortst mogelijken tijd het verslag over de laatst uitgekomen aflevering worde ter hand gesteld.

Nog deelt de bestendige secretaris mede dat de Academie bericht heeft ontvangen van het over- lijden des heeren K. Stallaert, die in de zitting der maand November met algemeene stemmen tot bestuurder voor 1894 was gekozen. Op de begra- fenis van het betreurde medelid werden twee lijk- reden uitgesproken : eene namens den heer Minister van Binenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, door den httv J. van Droogenbroeck, afdeeling- overste in het Ministerie, de andere, namens de Academie, door den heer Th. Coopman. De vergadering beslist, beide stukken in de Verslagen mede te deelen.

-^ 337 -

De heer P. Génard, Bestuurder, staal recht en richt tot de vergadering de volgende toespraak :

MUNHEERKN,

Een jaar geleden, toen ik de eer had dezen zetel te bestijgen, door zooveel tallentvolle mannen reeds bekleed, nam ik de vrijheid uwe welwillende aandacht in te roepen op de werken, door onze Koninklijke Academie reeds voltooid, en op die, welke zij in het belang onzer nationale letterkunde had te ondernemen. Vooral doelde ik op de uit- gaven der bijzondere Commissiën, die het leven van ons gezelschap moeten uitmaken, en waaraan ik met volle overtuiging zou deel genomen hebben, indien, eilaas, eene onverbiddelijke ziekte -mij niet weder- houden had, de hand aan het werk te slaan. Doch, God lof, mijne heeren, ik heb zoo wel de Academie als de bijzondere Commissiën zien bloeien, en ik dunk u voor de talrijke blijken van vriendschap en achting, die ik onophoudend van u heb ontvangen. De dag mijner terugkomst in uw midden heeft mij herinne- ringen nagelaten die bij mij nooit uitgewischt zullen worden.

Ik zal niet, Mijnheeren, u het tafereel ophangen van al de merkweerdige werkzaamheden, die gij hier hebt volbracht : de Verslagen der Academie hebben daar breedvoerig over uitgeweid.

Eene bijzondere melding verdient evenwel de uitgave van de I story van Troyen, bezorgd

-. 338 --

door de heeren Jh' Nap. de Pauw en Edward Gailliard; de Kalender en Ge\ondheidsregels^ met aanteekeningen uitgegeven door den heer P. Alberdingk Thijm; de Middelnederlandsche ge- dichten en fragmenten door Jh' Nap. de Pauw bewerkt; en de Rederijkersgedichten der XVI^ eeuw door J. Broeckaert uitgegeven; de eerste aflevering der algemeene Vlaamsche Bibliographie (1880-1890) en de Alphabetische lijst voor de bio- grapirie der Zuidnederlandsche schrijvers beide door den heer Fr. de Potter.

Deze schriften zullen weldra gevolgd worden door i^ De lijst der bastaardwoorden met even- wel beduidende Neder landsche woorden, door den heer J. Broeckaert;

2*' het vervolg van De Belgische Taalwetten^ toegelicht door M*^ A. Prayon-van Zuylen;

3<> het vervolg der Middelnederlandsche gedich- ten en fragmenten, door Jh»" M^ Nap. de Pauw.

40 De Keure van Ha^ebroek, door den heer Ed. Gailliard.

de aflevering der Vlaamsche Biblio- graphie, 1 830-1890. door den heer Fr. de Potter.

Hierbij mogen worden gevoegd de door de Academie bekroonde en pas uitgegeven werken :

Historisch en Critisch overwicht van het

Vlaamsch tooneel in de 17® eeuw, door den heer

Osc. van Hauwaert ;

De rol van het « boo^e beginsel n in het

middeleeuwsch dramal door den heer Ern Soens;

339

Gebruik der naamvallen^ tijden en Ji^ij!(en in den Heliand, door den heer J. van de Ven.

Eindelijk *t ware goed, meenen wij, kon in het eerstvolgende jaar een begin van uitvoering komen aan het door de Academie gestemde ont- werp der uitgave van de algemeene Biographie der Zuidnederlandsche schrijvers, tot welk werk al onze Leden ongetwijfeld zullen bijdragen.

Het jaar 1893 bracht verscheidene merkwaar- dige gebeurtenissen mede : in de maand Maart bood de Academie onze dankbare hulde aan den Vader der Vlaamsche beweging, «den onvergeetbaren Jan-Frans Willems. Ons gezelschap heeft het zich tot eene eer gerekend het feest plechtig te vieren, en wij herinneren ons met vreugde de redevoerin- gen en gedichten, te dier gelegenheid gelezen door den achtbaren ondervoorzitter Stallaerl, door de heeren A. de Vos, Em. Hiel en den eerweerden heer H. Claeys.

Met innige voldoening vernam ik dat mijn schriftelijk voorstel om aan de regeering een mar- meren borstbeeld van den verdienstrijken man voor de Koninklijke Academie te vragen, met alge- meene stemmen werd aangenomen, en dit beeld eerlang in eene onzer zalen prijken zal.

Eene andere plechtigheid zou eenige maanden later plaats hebben, waaraan onze Academie op rechtstreeksche wijze zou deel nemen : wij bedoelen de oprichting van het standbeeld des uitmun- tenden dichters Prudens van Duyse, te Den-

340

dermonde. Wij achten het ons ten plichte onze hulde te betuigen aan den beer Jan Broeckaert voor de zorgen, die bij als secretaris t^er feest- commissie, gedurende meer dan vijf jaren, heeft bewezen; alsook aan mijnen voorzaat den heer J. Micheels, die aan de nagedachtenis van Van Duyse een boekdeel toewijdde dat ons een voor- treffelijk denkbeeld geeft van het leven en de werken des vereerden dichters en dat ook in Noord-Neder- land zeer gewaardeerd is geworden.

Grootendeels, Mijnheeren, deed het mij leed, dit feest niet te mogen bijwonen; Van Duyse vereerde mij met zijne vriendschap, en ik had het geluk in i853, als een der verslaggevers, te zete- len in de jeugdige jury die, zooals Conscience zegde : « fier was met algemeene stemmen den ouden kernigen dichter te bekronen. >

Strekken al de vorengemelde werkzaamheden tot nut onzer Academie en mocht deze aldus eenigen lof inoogsten, het jaar ging echter niet zonder merkelijke verliezen voorbij. Het eerste was het ont- slag van den geleerden heer F. van der Haeghen, die uithoofde zijner talrijke ambtsbezigheden zich in de onmogelijkheid bevond rechtstreeks deel aan onze werkzaamheden te nemen. Gelukkig dat de ontslag- gever het verlangen uitdrukte- als eerelid in ons midden te zetelen, en ons zijne medehulp als bibliothecaris, en, laat mij toe te zeggen als uit- stekenden bibliothecaris, blijft beloven; zijn kun- dige opvolger, de heer de Flou, zal, ten anderen, met eere zijne plaats trachten in te nemen.

341

Op 3 Maart 1893 trof ons de mare der schielijke dood van ons ijverig medelid den Z. E. Heer Brouwers, pastoor van Bovenkerk» bij Amster- dam. Wij hebben verscheidene zegepralen des geleerden schrijvers bijgewoond. In 1861 hoorden wij hem op het kunstcongres, te Antwerpen, de machtige reden uitspreken, ten gevolge waarvan hij, op het voorstel van J. van Lennep, zijn eerste rid- derkruis ontving. Later, op talrijke vergaderingen, juichten wij zijne woorden toe; en verleden jaar was het ons hier vergund eene der reeks conferentiën te hooren, die hij voorgenomen had aan de nagedachtenis van Christophorus Colombus toe te wijden. De dood overviel hem, terwijl hij zijne letterkundige reizen te Maastricht voortzette.

Ken onherstelbaar verlies trof ons buitendien: Mijn achtbare onderbestuurder, de man, dien gi; om zijne veelvuldige kennissen en hooge acht- baarheid met algemeene stemmen in de vorige zitting tot uwen bestuurder hebt gekozen, stierf omtrent op het oogenblik dat gij hem tot die weerdigheid verhieft. Stallaert, Mijnheeren, was voor mij meer dan een collega : veertig jaren heb ik met hem in de beste betrekkingen geleefd. Ik maakte zijne kennis te Brussel ten huize van mijnen vriend Karel Ruelens, den uitmuntenden man, wiens nagedachtenis men schijnt te willen vergeten. Stallaert bekleedde alsdan de plaats van professor bij het Koninklijk Atheneum te Brussel en het was met eene echt kinderlijke genegenheid

- 34» -

dat de twee vrienden elkander in hunne studiën aanmoedigden. Omtrent i856 bracht Stailaert mij in persoonlijke betrekking met d;rn Baron en de Baronnes von Düringsfeld, wien hij onderricht in het Nederduitsch had gegeven, en die, op dat tijdstip 't welk reeds eene eeuw van ons verwijderd schijnt, op zich hadden genomen de Vlaamsche letterkunde buiten België te doen kennen. Later vond ik Stailaert weder, zich onledig houdende met de vertaUng der Costumen en Ussancien onzer ou^t gemeenten; een uitgebreid werk, waarop hij zijn voortreffelijk Glossarium liet volgen, dat, jammer genoeg, nog niet gansch is verschenen. Eindelijk, hier in de Koninklijke Academie waren wij gelukkig den eerbied weerdigen man als coU^a te groeten, en wij waren fier in hem onzen ver- moedelijken opvolger te vinden. Dit laatste heil heeft ons ontbroken ; een paar dagen na zijne benoeming verwisselde Stailaert het tijdelijke met het eeuwige.

Zijn aandenken zal ons bijblijven en wij zijn overtuigd dat hij, die in het openbaar leven zoo weinig aanmoediging genoot, hier, in het midden zijner medeleden, waardeerders en vrienden had gevon- den. Eerstdaags zal, buiten twijfel, zijn marmeren borstbeeld hier in onze feestzaal prijken en de hulde zijner dankbare coUegas ontvangen. «

Mijnheeren, binnen weinige stonden zal ik mijn ambt van bestuurder neerleggen. Met genoegen zal ik het ter hand stellen aan den uitmuntenden dichter redenaar, wiens machtig wooird wi) hier

343

zoo dikwijls hebben toegejuicht, en wien wij het geluk hadden in de heerlijke hoofdkerk van Ant- werpen, op zulke aangrijpende wijze, den lof van onzen grooten Hendrik Conscience te hooren ver- kondigen. [Toejuichingen.)

Dagorde.

De vergadering gaat over tot het kiezen van het bestuur der Academie voor het jaar 1894.

Worden gekozen, tot bestuurder, ter vervanging van wijlen den heer K. Stallaert, de heer H. Claeys, in de vorige maand gekozen tot onder bestuurder;

tot onderbestuurder, de heer C.-J. Hansen.

Tot lid der Commissie van Middel nederlandsche letteren, gelast met de uitgave van Middelneder- landsche schriften, wordt gekozen, in de plaats des heeren F. van der Haeghen, ontslaggever, de heer Fr. de Potter.

De heer Bestuurder vraagt of er aanmerkingen te maken zijn op de rekening der Academie over het jaar 189?, door de Commissie van Rekendienst goedgekeurd.

Niemand het woord vragende, verklaart de heer Bestuurder die rekening aangenomen.

Na andermaal eenige woorden van dank tot

^ 344

de vergadering gericht te hebben, verklaart hij den voorzitterszetel te verlaten en de zitting geheven.

In het sterfhuis drs heeren K.STaLLaERT.

Rede van den heer J. van Droogenbroeck,

Afdeelings-overste in het Ministerie van Bionenlandscbe Zaken

en Openbaar Onderwijs.

Mijne Heeren,

Namens den Heer Minister van Binnenland- sche Zaken en Openbaar Onderwijs kom ik, en groet eerbiedig het stoffelijk overblijfsel van eenen braven man; van eenen te recht hooggeacbten geleerde; van eenen burger, die vol ijver en toe- wijding zijn land gediend heeft gedurende zijne lange loopbaan van professor aan het Koninklijk Athenaeum en aan de Militaire Schooi.

Ik kom hulde brengen aan zijne liefde voor alles wat de Vlaamsche Letteren aanbelangde.

Want Mijnheer Stallaert was niet alleen een groote geleerde; hij was ook een echte Vaderlander, die zijn land uit ganscher herte liefhad en met de vurigste drift bezield was voor het roemrijk verleden van België.

Deze liefde voor de geschiedenis van ons volk

- 345 -

heeft den man, dien wij betreuren, aangezet tot diepe studiën van onze Sarters en Kronijken ; zij had hem die bewonderenswaardige kennis doen verkrijgen van het oude Dietsch en inzonderheid van de rechtstermen der gebruiken en geplogent- heden onzer voorouders.

Deze groote wetenschap zal niet geheel ver- dwijnen.

Want in plaats van uit te rusten van zijne zwoegende taak als leeraar, wanneer het uur van aftreden geslagen was, heeft de Heer Stallaert met moed en uitstekende zelfopoffering een werk aan- gevat, waarvoor velen in de volle kracht der jaren en in de gunstigste omstandigheden zouden terug- gedeinsd hebben.

Het Glossarium van verouderde Rechtstermen , een werk van de hoogste waarde, vrucht van een geheel leven opzoekingen, aanteekeningen en studie, werd gedurende de rustjaren van den grijzen professor ter pers bereid.

De vermaarde Maatschappij van Letterkunde te Leiden, de verdiensten van dit taal- en rechts- kundig werk naar waarde schattende, bood aan, de uitgave daarvan te ondernemen.

De Belgische Regeering heeft niet geaarzeld gereedelijk tusschen te komen in de zware kosten dezer uitgave; zoodat de schrijver, die tot zijnen laatsten snik aan zijn boek gearbeid heeft, de oogen heeft mogen sluiten in de zekerheid, dat dit gewrocht van wetenschap, geduld en arbeid

346 -

geheel zal in *t licht verrijzen als een onvergan- kelijk gedenkteeken te zijner eer.

De Koninklijke Vlaamsche Academie heeft de hoogere waarde van Mijnheer Stallaert eene wel- verdiende hulde gebracht : Zij benoemde hem tot Onderbestuurder en over weinige dagen met alge* meene stemmen tot haren Bestuurder.

Andere vereerende onderscheidingen waren hem toegedacht.

Maar de dood is gekomen tot diepe smart zijner weenende familie en zijner talrijke vrienden en medeleden.

En tot groot leedwezen van het Hoogere Bestuur.

Want daar ook was, niettegenstaande de stille nederigheid van den betreurden a^estorvene, zijne hooge achtenswaardigheid bekend geworden.

De Heer Minister kan Mijnheer Stallaert niet laten heengaan, zonder hem een hartelijk vaarwel toe te spreken :

Zonder hulde te brengen aan zijne ver- diensten en aan zijne toewijding aan de Vader* landsche Letteren ; toewijding, die de vereeuwigde tot het einde heeft volgehouden, edel en ridderlijk t

^

- 347 -

Rede van den heer TH. COOPMAN, Namens de Koninklijke Vlaamsche Aca'demie.

Mijne Heeren.

In hare November- vergadering, verleden woens- dag, koos de Koninklijke Vlaamsche Academie, met eenparige stemmen, Karel Stallaen lot haren bestuurder voor het jaar 1894.

Zijne Medeleden koesterden de hoop dat de ziekte, welke hem bijna eiken winter gedurende eenige weken uit hun midden verwijderd hield, ook ditmaal niet onverbiddelijk zijn en tijd en krachten genoeg gunnen zou aan den beminnelijken en levensmoedigen grijsaard, wiens zielsverlangen was zijn hoofdwerk, zijn Glossarium in weerwil van den wankelen staat zijner gezondheid tot een goed einde te mogen brengen.

Helaas! die hoop werd teleurgesteld.

Zijne vrienden van de Koninklijke Vlaamsche Academie zullen het genoegen niet smaken hem den voorzitterszetel te zien bekleeden, dien zij hem hebben toegedacht als een hartelijk bewijs hunner waardeering en genegenheid. Hunne blijde ver- wachting hem eerlang de hand te drukken heeft plaats gemaakt voor de droefheid; in stede van hem hunnen opwekkenden gelukwensch te mogen toesturen, moet ik hem heden, in hunnen naam, het laatste vaarwel toeroepen!

Ach 1 vriend Stallaert, hoe groot onze weemoed

- 348 -

om uw verscheiden zij, toch wordt onze smart eenigszins gelenigd door het besef, dat wij U niet hebben laten heengaan zonder U vooraf te doen gevoelen hebben hoe zielsveel wij van U hielden. Wij hebben uwe gestrenge zedigheid niet altijd eerbiedigend, naar het dof getamp der doodsklok niet gewacht om uwen naam te vereeren, uwe verdiensten te huldigen, U te bewijzen hoe lief wij U hadden ! Waart gij immers niet, als mensch, een toon- beeld van gemoedelijkheid, gulheid en goedheid ? Was uw hart niet even zuiver als edel? Bewon- derden wij U niet om uw helder verstand, uw schrander oordeel, uwe veelzijdige kennis, uwe noeste vlijt en nauwgezette plichtsbetrachting? Werd de pen, die gij gedurende ruim drie en vijftig jaren voerdet in lief en leed, zonder wankelen noch weifelen en belangloos, niet bestuurd door de reine begeerte om het goede en schoone van eigen bodem in het licht te stellen? door de verknocht- heid aan de taal die uwe moeder U leerde en die uwe kinderen spreken, door de liefde voor het vlaamsche volk en diens rechten en vrijheden ?

Zóo dacht en sprak de Koninklijke Vlaamsche Academie, toen zij Stallaert, pas na hare stichting, in haren schoot riep, hem tevens het lidmaatschap opdroeg van hare afdeeling voor het bevorderen van de studie der Oudgermaansche en Middel- nederlandsche talen, aan wier uitgaven zijn naam verbonden blijft, en hem als Onderbestuurder

349 -

en dan als Bestuurder toejuichte. Ook om die redenen, als eenmaal de vaderlandsche strijd, aan denwelken Stallaert zijn leven wijdde, zegevierend zal volstreden zijn, zal het verlichte vlaamsche nageslacht hem in zegenend aandenken houden.

Onze betreurde vriend, Karel-Frans Stallaert, zag het levenslicht ie Merchtem, den 23 September 1820. De liefde voor de aloude landstaal zat hem in 't bloed; want reeds had zijn grootvader ze op eene niet gansch onverdienstelijke wijze in dicht- maat beoefend.

Zijn eerste leermeester was de dorpsvicaris, zijne eerste school die van Turnhout. In het Klein Seminarie te Mechelen bekwaamde hij zich tot hoogere studiën en stond er aangeschreven niet alleen als een uitstekend leerling, maar tevens als een vurig vlaamschgezinde ; *t was immers daar, dat hij Conscience's eerstelingen las, Willems' Belgisch Museum doorbladerde en, naar *s mans eigen getui- genis, « zijne vroegtijdige liefde voor de moedertaal met geestdrift sterkte aan onzen nooit volprezen Reinaert de Vos ».

Het moet ons dus niet verwonderen dat de jongeling, bij zijne aankomst in de Lovensche Alma Mater, al spoedig de genegenheid verwierf van hoogleeraar David, wiens lessen hij volgde. Hier dichtte hij zijn proefstuk « De Dood van Karel den Goede », waarmede hij onder de eerste leden van het taalminnend studentengenooischap Met Tijd en Vlijt werd opgenomen.

ho

Hij werkte met lust en mocht zich eene schoone toekomst droomen.

Maar helaas! daar trof hem, na een jaar philosophie geleerd te hebben, een onverwachte zware slag. Zijn vader overleed in i838, en vader was de eenige steun der fanüliel Vaarwel, rechts- geleerdheid of geneeskunde ! Met benepen hart pakte de bedroefde en beproefde zoon zijne leerboeken samen, drukte weenend de handen van prof^ Oavid en to<)g de wereld in. Op de schouders van den i8 jarigen jongeling drukten voortaan heilige plich- ten. Hij zou ze vervullen met moed, zonder ooit eenige klacht te slaken, met bewonderenswaardige

toewijding.

Op die wijze verstreken tien lange laren. gedu- rende dewelke Stallaert achtereenvolgens werkzaam was op een handelskantoor, beambte in eene spoor- wegmaatschappij en in openbare besturen Doch, te midden van die weinig gunstige omstandigheden, begaf de lust voor de studie hem nooit. Hij was en bleef een overtuigd medekamper voor de Dietsche taai- belangen.

In lateren dag heeft Stallaert vaak met weemoed teruggeblikt naar die tien jaren welke hij als verloren beschouwde voor de wetenschap; maar met des te meer erkentelijkheid den man herdacht, dien hij als zijn reddenden engel beschouwde en tot zijn laatsten levenssnik als een tweeden vader heeft vereerd : die man was de waalsche, doch vlaamsch- ezinde voorzitter van het Brusselsch gerechtshof.

- 35i -

wijlen onze taalgeleerde Delcourt, door wiens voor- spraak hij werd aangesteld tot archivaris van de burgerlijke godshuizen der hoofdstad.

Delcourt mocht fier zijn opzijn jeugdigen vriend ; want reeds in i85o werd Stallaert bekroond door de Maatschappij IJver en Broedermin te Brugge, met zijne a Verhandeling over den staat der kunsten en wetenschappen in België onder Philips den Goede » ; hetzelfde jaar door de Koninklijke Belgi- sche Academie met zijne t Mémoire sur Tinstruction publique en Belgique au moyen-age ». En nu verschenen zonder verpoozen in de tijdschriften geleerde taal- en geschiedkundige opstellen van zijne hand, zoodat het Staatsbestuur, zijne groote ver- diensten erkennende, hem het ambt van leeraar der nederlandsche taal in het Athenasum van Brussel opdroeg en daarna hetzelfde ambt in de militaire school.

Twintig jaren lang heeft hij die zending trouw en met iever vervuld, strooiende zaden van burger- deugd en vaderlandsliefde in het hart der jeugd, tegen vooroordeelen in, eerbied wekkend voor 's lands verongelijkte taal.

Voor zijne leerlingen schreef hij Cours de langue flamande, waarvan het deel niet minder dan 11 uitgaven beleefde; zijne Leesoefeningen voor de Jeugd werden 12 malen herdrukt.

In t852 had Stallaert de eerste hand gelegd aan zijn merkwaardig boek : « Geschiedenis van Hertog Jan den Eerste van Braband en zijn tijd- vak ». Het verscheen eerst in 1859.

^ 352

Uit de inleiding blijkt ten overvloede hoe zedig de betreurde ontslapene was, hoe ernstig hij zijne taak als geschiedvorscher opvatte, hoezeer hij met hart en ziel én de waarheid én zijn volk liethad : a Terwijl drukke standsbezigheden » schreef hij, a en huiselijk verdriet het volvoeren mijner onder- « neming vertraagden, bewerkte de ervaring eenen c grondigen omkeer in mijne uit de school me%e- « brachte kennissen en denkwijze, waarvan deze ge- « schiedenis het uitvloeisel is. Mocht het mij bij de c voorstanders des vooruitga ngs eene verschooning « zijn, voor het lang uitblijven mijner belofte ea tevens a voor de gebreken van mijn werk ! Alzoo is een « taal- en letterkundig tijdverdrijf tot eene zucht « geworden om op het geschiedkundig gebied van « meer wezenlijk nut te zijn ; de blinde geestdrift der t jongere jaren, door vorstenroem en riddersleven c opgewonden, bedaarde en ging liggen voor het meer a verhevene en wonderbare verschijnsel der gemeente; « de belangstelling in het lot van eenige bevoorrechte « kasten, veranderde in bezorgdheid voor de werkende « standen der maatschappij ; het nut en de veredeling van den staatsburger werd mij de eenige maal tot « het beoordeelen van alles wat tot de verstandelijke wereld behoort. »

Diezelfde verhevene geest spreekt ons uit al zijne overige talrijke werken die hem het lidmaat- schap verwierven van het Historisch genootschap van Utrecht, de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, de Vlaamsche Bibliophilen en tal andere geleerde genootschappen.

353 -

In 1873, ten gevolge eener borstkwaal, bij de vervulling zijner amblsplichten betrapt, werd hij als leeraar op rustgeld gesteld.

Doch het uur der rust kon nog voor hem, den mild begaafde, niet aangebroken zijn ; want weldra zien wij hem met meer vuur dan ooit het verleden onzer voorouders, hunne gewoonten en zeden opsporen uit oude oorkonden en charters; vergeten en verloren parelen opdelven uit de oude letter- kundige schatten onzer laai.

't Was Stallaert niet te doen om eerebewijzen of volksgunst. Hij werkte in stilte, bewust van het goede dal hij stichtte, overgelukkig als hij nu en dan uit Noord of Oost, van eenen gevierden geleerde, zonder dat iemand het wist, een woord van oprechte hoogschatting ontving; voor het overige niets anders wenschende dan door zijn voorbeeld jongere krachten tot navolging op te wekken, tot eer en heil van onze taal en onzen stam.

Zijne laatste levensjaren zou hij besteden aan het bewerken en drukvaardig maken van zijn sedert i85o voorbereid Glossarium van verouderde rechts- termen^ kunstwoorden en andere uitdrukkingen, uit Vlaamsche^ Brabantsche en Limburgsche oor- konden, en waarvan de Maatschappij van Neder- landsche Letterkunde te Leiden, door de bemidde- ling van Professor Maihias de Vries, de uitgave zou bezorgen.

Hoe Stallaert het waagde zulk reuzenwerk aan te vatten op reeds gevorderden leeftijd, kunnen alleen

-354 -

zij begrijpen die wisten hoe eenvoudig zijne levens- wijze was, hoe mannelijk vast zijn betrouwen op eigen kracht, hoe immer frisch zijn geloof in de toekomst, hoe kalm en groot zijne berusting in den wil van God.

Ziedaar, ach, vriend ! in korte, zeer onvolmaakte trekken het verhaal van uw zwoegen en sloven, de schets van uw waardig leven.

Uwe werken zullen den geleerde tot een blijvend gedenkteeken verstrekken, maar uwe nagedachtenis zullen wij eeren, als die van een doorbraaf en door- goed man, van een ridderlijk wezen wiens rein gemoed, in den strijd voor schoonheid, recht en waarheid, zelfs niet eens bevlekt werd door eene onedele gedachte.

Karel Stallaert, vaarwel!

Gij hebt op aarde vrede gesticht.

In vrede zult gij rusten!

^lif-

INHOUDSTAFEL.

A.

Bladz

Alberdinok Thijm (P.). Schenkt de Academie een eigen- handigen brief van J.-Fr. Willems aan K.-A. Vervier 71

B.

Boeken (Aangeboden), 5, 18, 45, 69, 202, 208, 220, 299, 354 BOHL (Johan). Geschenk van een boek •••....• 206

Broeckaert 0.). Geschenk van een afdruksel zijner Feest- rede over Pr. van Duyse •...•.••..•.. 221 Brouwers Q.-W.). Bericht van zijn overlijden 47

C.

Claes (D.)- I^ < Want » van Coecke en Goethals, 124. Geschenk van een boek ••.•• 320

Claets ^H,). Geschenk van een dichtwerk, 46. Op St.-Amandsberg, gedicht, 62. Bibliographische aan- teekening, 302. Gekozen tot onderbestuurder voor 1894, 324. Idem tot bestuurder .•..•••• 343

Commissie van Middelnederlandsche letteren . . 16, 72

Commissie van Rekendienst 17

Commissie van Geschiedenis-, Bio- en Bibliographie . 72, 222

Commissie van Nieuwere Taal- en Letterkunde .17, 27, 222

Commissie voor het vaststellen der terminologie in de Neder-

landsche spraakleer . . . ^6, 49

CooPMAN (Th.). Rede, uitgesproken in het sterfhuis des hee- ren K. Stallaert 347

356

D.

BUds. Daems (S.). Over de prijsverhandeling : Klaok- eo Vorm- leer bij J. van Ruusbroec, 202. Bibliographiacfae aan-

teekening 213

De Ceuleneer (Ad.). Geschenk van boeken .... 46, 320 de Corswarem (Ridder A.). Geschenk van boeken ... 70

DE Klou (K.), gekozen tol werkend lid . 218

De Gusldere (K.). Geschenk van een boek 46, 70

De Lepeleer (Eug.). Geschenk van een boek 301

DE Pauw (N.), benoemd tot lid der Commissie van Reken-

dienst «.. 17

DE Potter (Fr.). Verslag over de verhandelingen : Huiselgk leven, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente, 103. Geschenk van een boek, 210. Benoemd tot lid der Commissie van Middelnederlandsche letteren . . 343

De Vos (Am.). Geschenk van een boek, 46. Vlaandeiens Maagd en de schim van Willems, 52. Idealen, gedicht. 188. Ondervraging nopeos zeker ontwerp tot afstand van den linker vleugel des Academiegebouws .... 306

De Vreese (Willem), met H. Meert bekroond voor eene Verhandeling over de Klank- en Vormleer bij J. van Ruusbroec, 122. Geschenk van boeken , . . 301, 304

Dryvers (J.). Geschenk van een boek 71

F.

Fruin (R.). Geschenk van een boek 70, 320

O.

Gallée (J.-H.), gekozen tot buitenlandsch eerelid ter ver- vanging van wijlen J.-W. Brouwers ..•••... 122

GÉNARD (Pieter). Toespraak bij het plaatsnemen m den voorzitterszetel, 8. Rede bij het afheden als bestuurder 327

Gezelle (G.). Geschenk van boekeu, 312. De « Want »

van Coecke en Goethals 325

Goetghebuer (A.). Greschenk van een boek :io

357

H.

Bladz. Hamsen (C.-J.). Verslag over de prijs verhaodeÜDg : Huiselijk

leveo, zedeo en gewoonten enz., 112. De uitge- breidheid onzer Moederspraak, 135. Geschenk van een zangstuk ter eere van H. Conscience, 221. Gekozen

tot onderbesluurder voor 1894 343

Hiel(Em.). Hulde aa^ Jan-Frans Willems, 67. Vlaamsche herberg, gedicht 305

K.

Koch (W.\ Geschenk van een boek 301

M.

Maihot (Lod.). Benoemd tot lid der Commissie van Reken- dienst, 17. Iets uit den taalstrijd te Antwerpen op *t einde der XVIII^ eeuw, 28. Verslag over de prgs- verhandeling : Huiselijk leven, zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente enz. 113

Meert (H.), bekroond voor eene Verhandeling over de klank- en vormleer bij J. van Ruusbroec 122

Mets (Bernardinus). Creschenk van een boek 301

MiCHEELS (Jan). Bibliographiscbe aanteekening, 21. Ge- schenk van eene studie op Theod. Körner 205

O.

Obrie (J.), benoemd tot lid der Commii^ie van Kckendienst 17

Ontwerp van uitgave van het het Woordenboek der Zuid- nederlandsche schrijvers 321

P.

PofFé (£dw.), bekroond voor eene verhandeling over het Hui- selijk leven, de zeden en gewoonten in eene Vlaamsche gemeente 231

8.

Sermon (H.)- Richardus Versteganus 223

Süfer (A.). Geschenk van boeken . 19, 46, 71, 204, 210, 301

r .

-^ 358

Stallaert (R.). Hulde aan Jan-Fnns WUlems, 50. Toespraak, bg het aanbieden des portrets van H.-J.-V. Delecourt en van twee bronzen gedenkpenningen met be- trekking tot den Vlaamschea taaktr^, 73. Gekozen tot bestuurder voor 1894, 3H« "^ Berkht van zgn overladen 336

V.

VAN DER Haxohen (F.), geeft zijn ontslag als werkend lid, 131. " Wordt benoemd tot binnenlandsch eerelid der Academie, 207. Brieven betrekkelijk deze benoe- ming 211

VAN Droogrnbroeck (J.)- Rede, uitgesproken in het sterf- huis van K. Stallaert 344

W.

Wedstrijden (Letterkundige). Ingezonden verhandelingen, 20.

-^ Uitslag, 122. Programma voor 1894 '^^S 2^7 Willems (Frans). Proeve van algemeene Spraakleer .... 78 WILLEMS (P.). Verslag over de prijsverhandeling : de klank- en vormleer bij J. van Ruusbroec 100

< V-

Z-^. ^