Skip to main content

Full text of "2000050862"

See other formats


Openbaar  Ministerie 

College  van  procureurs-generaal 

Parket-Generaal 


Postadres  Postbus  20305,  2500  EH  Den  Haag  Bezoekadres 

Prins  Clauslaan  16 

Aan  het  College  van  procureurs-generaal  2595 AJ  DenHaag 

Telefoon(070)33  99  810 
Fax  (070)  33  99  854 


Onderdeel  Bestuurlijk  Juridische  Zaken 

Contactpersoon  E.F.  Lagerwerf-Vergunst 

Doorkiesnummer(s)  070  33  99  804 

Datum  22  mei  2000 

Ons  kenmerk  2000050862 

Onderwerp  wetsvoorstel  verhoging  strafmaat  structurele  discriminatie 


Hierbij  doet  de  Commissie  Juridische  aangelegenheden  OM 
(hierna:  commissie)  u  toekomen  het  advies  over  het  voorstel  van 
wet  tot  wijziging  van  het  Wetboek  van  Strafrecht  (hierna:  Sr)  ter 
verhoging  van  de  strafmaat  bij  structurele  vormen  van  discriminatie. 

Het  advies  is  voorbereid  door  een  werkgroep  bestaande  uit  mr. 
G.P.  van  de  Beek  (voorzitter),  mr.  A.  Rijsdorp  (parket  Den  Haag), 
mr.  A.A.M.  Matthijssen  (expertisecentrum  discriminatie)  en  mr.  E.F. 
Lagerwerf-Vergunst  (secretaris). 

Inleiding. 

In  de  regeringsnota  'Kansen  krijgen,  kansen  pakken'  (noot:  TK  II, 
1 998/99,  26  333,  nr.  2)  zijn  de  uitgangspunten  van  het  beleid  ter 
voorkoming  van  vooroordelen,  discriminatie  en  racisme  verwoord. 
Het  onderhavige  wetsvoorstel  strekt  tot  uitvoering  van  een  van  de  in 
de  nota  uitgewerkte  voornemens,  namelijk  de  verhoging  van  de 
strafmaat  bij  structurele  vormen  van  discriminatie. 

De  commissie  deelt  de  opvatting  van  de  wetgever  dat  de  ernst  en 
de  strafwaardigheid  van  de  incidentele  vorm  van  discriminatie 
verschilt  van  de  structurele  vormen  van  discriminatie  en  dat  dit  in 
de  hoogte  van  het  strafmaximum  tot  uiting  dient  te  komen.  Zij 
maakt  hierbij  wel  de  (hierna  besproken)  kanttekening  dat  de  twee 
in  het  wetsvoorstel  opgevoerde  varianten  van  structurele 
discriminatie  zodanig  van  elkaar  verschillen  dat  zij  in  de  opvatting 
van  de  commissie  ookwat  betreft  het  strafmaximum  zouden 


2000050862  /  22  mei  2000 


moeten  verschillen.  Tevens  zou  dit  verschil  gevolgen  moeten 
hebben  voor  de  toepassing  van  dwangmiddelen. 


Structurele  vormen  van  discriminatie. 

In  het  wetsvoorstel  wordt  onder  structurele  vormen  van 
discriminatie  verstaan  het  'een  beroep  of  gewoonte'  maken  van  de 
in  de  betrokken  artikelen  omschreven  feiten  of  het  'door  twee  of 
meer  verenigde  personen'  plegen  van  die  feiten.  De  bedoelde 
feiten  zijn  het  doen  van  openlijke  discriminatoire  (artikel  137c  Sr)  of 
tot  haat  of  discriminatie  of  gewelddadig  optreden  aanzettende 
(artikel  137d  Sr)  uitlatingen,  alsmede  het  openbaarmaken  van 
dergelijke  uitlatingen  dan  wel  het  aan  een  ander  ongevraagd  doen 
toekomen  of  het  verspreiden  of  het  ter  openbaarmaking  of 
verspreiding  in  voorraad  hebben  van  een  voorwerp  waarin  een 
dergelijke  uitlating  is  vervat  (artikel  1 37e  Sr). 

Beide  vormen  van  structurele  discriminatie  worden  bedreigd  met 
een  strafmaximum  van  twee  jaar  gevangenisstraf  of  een  geldboete 
van  de  vierde  categorie.  De  commissie  is  echter  van  mening  dat 
de  ernst  en  dus  ook  de  strafwaardigheid  van  beide  vormen  kunnen 
verschillen.  Dit  hangt  samen  met  het  feit  dat  de  grond  'door  twee  of 
meer  verenigde  personen'  niet  per  definitie  betekent  dat  er  sprake 
is  van  een  structurele  vorm  van  discriminatie.  Immers,  de  bewuste 
samenwerking  van  meer  personen  bij  het  doen  van  openlijke 
discriminatoire  uitingen  impliceert  nog  geen  stelselmatigheid1.  De 
commissie  vindt  het  dan  ook  wenselijk  dat  het  verschil  in  ernst  en 
strafwaardigheid  van  beide  vormen  tot  uiting  komt  in  het 
strafmaximum.  Zij  doet  het  College  de  aanbeveling  de  Minister  van 
Justitie  te  adviseren  op  de  grond  'door  twee  of  meer  verenigde 
personen'  (hierna:  de  gezamenlijke  vorm)  een  lager  strafmaximum 
te  stellen  dan  op  de  grond  'een  beroep  of  gewoonte  maken'. 
Wellicht  ten  overvloede  merkt  de  commissie  op,  dat  mocht  het 
plegen  van  de  bewuste  feiten  door  twee  of  meer  personen  een 
stelselmatig  karakter  krijgen,  het  openbaar  ministerie  de  specialis 
'een  beroep  of  gewoonte  maken'  met  het  daaraan  verbonden 
hogere  strafmaximum  te  laste  kan  leggen. 

Dwangmiddelen. 

Ter  vermijding  van  het  gevaar  dat  de  onderhavige  wetgeving 
verwordt  tot  symboolwetgeving,  bepleit  de  commissie  de 
mogelijkheid  van  toepassing  van  een  aantal  dwangmiddelen.  In 
aansluiting  op  het  hierboven  gesignaleerde  verschil  tussen  het 
structureel  of  het  gezamenlijk  plegen  van  de  bedoelde  strafbare 
feiten,  zouden  de  artikelleden  die  de  structurele  vorm  ('een  beroep 
of  gewoonte  maken')  bevatten,  moeten  worden  toegevoegd  aan 


1 

Bijvoorbeeld  een  echtpaar  dat  zich  bij  een  burenruzie  gezamenlijk  schuldig  maakt  aan  het  maken  van  discriminerende  opmerkingen. 


2 


2000050862  /  22  mei  2000 


artikel  67,  eerste  lid,  onderdeel  b,  Wetboekvan  Strafvordering 
(hierna:  Sv).  Op  deze  wijze  wordt  het  mogelijk  om,  zonder  het 
strafmaximum  (verder)  te  verhogen,  de  dwangmiddelen 
aanhouding  buiten  heterdaad  (art.  54,  eerste  lid,  Sv),  de 
inverzekeringstelling  (art.  58,  eerste  lid,  Sv),  de  spoeddoorzoeking 
(art.  97  Sv)  en  het  onderzoek  naar  telecommunicatie  (artt.  1 26m  en 
1 26n  Sv)  toe  te  passen,  teneinde  effectief  en  adequaat  te  kunnen 
reageren  op  een  "ernstige  bedreiging  van  de  rechtsstaat  en  daarin 
geldende  beginselen"2. 

Wellicht  ten  overvloede  merkt  de  commissie  op  dat  het 
vanzelfsprekend  is  dat  de  genoemde  dwangmiddelen  na  een 
zorgvuldige  afweging  worden  ingezet. 

Overige  opmerkingen. 

•  De  commissie  vraagt  zich  af  waarom  in  dit  wetsvoorstel  alleen 
aan  de  artikelen  1 37c,  1 37d  en  1 37e  een  lid  met  een  verhoogd 
strafmaximum  voor  de  structurele  vormen  van  discriminatie 
wordt  toegevoegd  en  niet  aan  de  artikelen  1 37f  en  1 37g.  Nu  het 
onderhavige  wetsvoorstel  vooral  vanwege  de  bestrijding  van 
rassendiscriminatie  is  geconcipieerd,  bevreemdt  het  de 
commissie  dat  artikel  137g,  dat  immers  specifiek  over 
rassendiscriminatie  handelt,  niet  is  meegenomen  in  het 
wetsvoorstel.  Bovendien  verwijst  de  commissie  naar  recent 
onderzoek  naar  het  toelatingsbeleid  van  portiers  bij  disco's  in 
Rotterdam,  hetgeen  heeft  uitgewezen  dat  het  in  dit  artikel 
beschreven  strafbare  feit  veelvuldig  wordt  gepleegd. 

•  In  de  inleiding  van  de  Memorie  van  Toelichting  wordt  vermeld 
dat  het  tegengaan  van  vooroordelen,  discriminatie  en  racisme 
plaats  vindt  langs  twee  hoofdlijnen:  preventie  en  het  optreden 
tegen  discriminerende  en  racistische  gedragingen.  In  deze 
laatste  rubriek  staat  onder  meer  genoemd:  gedragscodes  en 
trainingen  intercultureel  manegement.  Naar  de  opvatting  van  de 
commissie  vallen  deze  instrumenten  in  de  rubriek  preventie. 

•  De  opmerking  in  de  inleiding  van  de  Memorie  van  toelichting  dat 
waar  in  de  toelichting  gesproken  wordt  van  'discriminatie'  daar 
racisme  onder  wordt  begrepen,  is  in  een  voorstel  tot  wijziging 
van  het  Wetboek  van  Strafrecht  evident. 

•  De  laatste  alinea  op  p.6  (doorlopend  op  p.  7)  van  de  Memorie 
van  Toelichting  over  de  grond  'door  twee  of  meer  verenigde 
personen'  is  volgens  de  commissie  ietwat  mager.  Met  name  de 
verwijzing  naar  kamerstukken,  waarin  uiteen  wordt  gezet 
waarom  juist  groepsoptredens  strafrechtelijk  bijzondere 
aandacht  verdienen,  ter  onderbouwing  van  het  'in  vereniging' 
plegen  (is  dit  hetzelfde  als  'door  twee  of  meer  verenigde 


2 

MvT,  p.  4. 


3 


2000050862  /  22  mei  2000 


personen?)  gaat  de  commissie  iets  te  snel,  temeer  daar  'in 
vereniging'  niet  hoeft  te  betekenen  dat  sprake  is  van 
groepsoptredens. 

Conclusie. 

De  commissie  doet  net  College  de  aanbeveling  de  Minister  van 
Justitie  te  adviseren  op  de  grond  'door  twee  of  meer  verenigde 
personen'  een  lager 

strafmaximum  te  stellen  dan  op  de  grond  'een  beroep  of  gewoonte 
maken'. 

Daarnaast  bepleit  de  commissie  de  artikelleden  die  de  structurele 
vorm  ('een  beroep  of  gewoonte  maken')  bevatten,  toe  te  voegen 
aan  artikel  67,  eerste  lid,  onderdeel  b,  Sv,  zodat  op  deze  wijze  de 
mogelijkheid  van  toepassing  van  een  aantal  dwangmiddelen 
geschapen  wordt. 


De  voorzitter  van  de  commissie  Juridische  aangelegenheden  OM, 


mr.  J.L.  de  Wijkerslooth 


4